"=hj(> 2bd - the Aceh Books website
"=hj(> 2bd - the Aceh Books website
"=hj(> 2bd - the Aceh Books website
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
"<strong>=hj</strong>(> <strong>2bd</strong><br />
BIBLIOTHEEK KITLV<br />
0154 7734
GESCHIEDENIS<br />
DETl<br />
NEDERLANDERS IN INDIE.
GESCHIEDENIS<br />
VAN DE<br />
NEDERLANDSCHE REGERING<br />
IN<br />
I N D I E ,<br />
GEDURENDE<br />
1816-1858.<br />
DOOK DEK HOOGLEEllAAU<br />
G. L A V T S.<br />
EERSTE DEEL.<br />
AMSTERDAM,<br />
FREDERIK MÜLLER.<br />
1S66.
GEDIVUKT HIJ D£ WEI), JI. Y. BAKKI-S & ZOON.
c.<br />
J/J,.<br />
\<br />
GESCHIEDENIS<br />
VAN DE<br />
VESTIGING, UITBREIDING, BLOEI EN VERVAL<br />
VAN DE MAGT<br />
DEK<br />
NEDERLANDERS IN INDIE.<br />
DOOK DEN HOOGLEEKAAK<br />
G. I A B T 8.<br />
ZESDE DEEL.<br />
AMSTERDAM,<br />
PREDERIK MULLER.<br />
1866.
INHOUD.<br />
INLEIDING.<br />
Daeudels. Napoleon. Nederlands verlossing in 1813. Goede bedoelingen<br />
van Lord Minto. Sir Th. St. Kallles, Lt.-Gouverneur vau<br />
Java. Papieren-geld. Landverkoop. Inwendig bestuur. Verwarring.<br />
Teleurstelling te Palembang. Gillespie op Sumatra en met Bailles<br />
te Djokjo. Verraad vau den Keizer van Solo. Hare te Banjcrmassing,<br />
agent en planter. Zecrooverij op Borneo. Het landrentenstelsel.<br />
Inkomsten en uitgaven. Staat van Eaffles. Britsch Tusschenbestuur<br />
1811—181G bl. 1.<br />
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Vrede met Engeland. Conventie van 13 van Oogstmaand 1814.<br />
Teruggave der Nederlandsche bezittingen. Vertrek van Commissarissen-Generaal.<br />
Vertraging. Makasser overgenomen ; ook Timor.<br />
De Molukken in 1817 ; opstand van Matnlesia. Buijskes te Amboina.<br />
Dapperheid der Nederlandsche Officiereu. De opstand geheel<br />
gedempt. Tegenspoeden. Noodlottige Schipbreuken. Natuurkundigen.<br />
De G.G. v. d. Capcllen, bevorderaar van onderwijs en wetenschap.<br />
Vulkanen op Java werkzaam : Merapi, Lamongan, Semiroe. Aardbevingen.<br />
De cholera in 1821. Overname der kantoren op het<br />
vaste land. Dezima blijft Nedcrlandsch ; Doeff en de zijnen zwaar<br />
beproefd. Verbetering van den handel op Japan. Het Landrentenstelsel<br />
toegepast; de achterstand kwijtgescholden en verordening<br />
deswegen. Koffijbouw, hoc te berekenen. Algcmcene bepalingen<br />
door Commissarissen-Generaal gemaakt. Vertrek der Commissarissen-<br />
Generaal Elout en Buijskes, den IG" van Louwmaand 1819. Kafllcs<br />
in bezit van Sinkaporc. Ondankbaarheid van Lord Amhurst. bl. 28.<br />
\
x INHOUD.<br />
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Palembang. Court, gewoon Resident van Banka. Woelingen der<br />
Engelschcn te Palembang. Sultan Badar Oedien. Togt onder Generaal<br />
de Koek naar Palembang. Overwinning van Gombora en do<br />
kraton. Sultan Achmed doet afstand. Raffles weigert teruggave van<br />
Padang; hij geeft toe. Resident du Puy. Zeerooverij. Pontianak.<br />
Boeckholtz Commissaris. Sinezen ter Westkust van Borneo. Vijandelijkheden.<br />
Kapitein Z. de Man te Tontolie roeit de zeeroovers<br />
uit. Keizer Pakoe Bowôuo IV sterft in 1820. Pakoe Bowôno VI in<br />
1830 naar Amboina gebannen. De Schout-bij-nacht Mclvill van<br />
Karnbee, Kommandant en Directeur der Marine van 1823—1827,<br />
stelt vele nuttige inrigtingen dââr bl. 68.<br />
DEEDE HOOFDSTUK.<br />
Groote beslommeringen van den Gouverneur-Generaal. Groote<br />
uitgaven. Landverhuring 1824. Reis van den Gouverneur-Generaal.<br />
Amboina. Banda. Tripang. Kleine eilanden. Aroe- en Timor-<br />
Laut-eilanden. Riouw. Gambierbouw. Saparoewa, Ternate. Menado.<br />
Makasser. Overwinningen in Boni. Soepa onderworpen. Ta- «<br />
nette. Residentie Preangers in 1824. Opstand van Diepo Negoro.<br />
Adsistent-Resident Chevallier. Ontevredenheid des Konings. Geldlcening.<br />
Achterstand. Verschillend gevoelen deswegen. Van der<br />
Capellen treedt af, den In van Louwmaand 1826. . . . bl. 101.<br />
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
Verval van den Indischen Handel en de Scheepvaart. Ijverzucht<br />
der Engelschcn. Onderhandelingen tusschen Nederland en Groot-<br />
Brittanjc. Trnetaat van den 17n van Lentemaand 1824. Schepping<br />
der Nedcrlandsche Handelmaatschappij ; hare gevolgen voor Handel,<br />
Scheepvaart en Fabriekwczen bl. 135.<br />
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Oorlog op Sumatra tegen de Padries onder den Overste Raaff,<br />
1821, 1822. Heldhaftigheid van Raaff, 1823. Vruchtelooze hardnekkige<br />
aanval op den Marapalm, tegen duizenden, 4« van Slagtmaand<br />
1823. Raaff, civiel en militair Gezaghebber. Paudasikct.<br />
Kotta Lawas. De dappere Luitenant-Kolonel Raaff sterft, 17n van<br />
Grasmaand 1824. Klagten over de Nederlandschc troepen. Kolonel<br />
H. Ridder de Stucrs, civiel en militair Chef, Veltman te Socroasso,
INHOUD. xi<br />
1825. Kapitein Bauer in Agam. Vrede met de Padries, 1826. De<br />
Stuers moet troepen naar Java zenden. Verval onzer magt. De<br />
Stuers ontslagen, Hooimaand 1829. Mac Gillavry, Resident. De<br />
Rochemont, Kommandant, 1830. Voordeden behaald, 1831. Ayer<br />
Bangies, 1831, Lentemaand. Overste Elout, civiel en militair<br />
Chef. bl 157<br />
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Oorlog tegen Diepo Negoro. Generaal de Koek. Verwoestend,<br />
e<br />
strijd. Schutterijen. Stelsel van de Koek. Inlandschc en Europe,<br />
sehe troepen. Samarang bedreigd. Scntot. De kraton van Plered<br />
vermcesterd. De voogden vermoord. Miskenning van Nederland.<br />
Tegenspoeden. Het bcntingstelsel. Belemmeringen door den Generaal<br />
de Koek ondervonden. Betaling der troepen. Durleu in 1828<br />
in een orkaan op de rots. Kjahi Modjo gevangen, 1829. Djojo<br />
Mengolo te Geger sneuvelt. Diepo Negoro te Silo in nood. Sentot<br />
geeft zich over. Diepo Negoro verjaagd, onderhandelt te Miuoreh;<br />
naar Batavia opgezonden, 28» van Lentemaand 1830. Lof van den<br />
Generaal de Koek bl 18'ï<br />
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Commissaris-Generaal du Bus de Ghisignies komt in Sprokkelmaand<br />
1826 te Batavia. De Serrière. Bezuiniging. Ongerief door<br />
het kopergeld veroorzaakt. Sinesche mijnwerkers op Banka. Zeeroovcrij.<br />
Sultan van Matam; verjaagd door Kapitein T. Z. Dihbetz;<br />
Radja Akil tot Sultan uitgeroepen. Kruispraauwen gesloopt. Kosten<br />
der Marine. Constructie-Winkel ingekrompen. Tijgers. Productie.<br />
Proeven van Cultures. Scheepvaart. Bezuiniging en bevordering<br />
van den landbouw. Producten. Handelmaatschappij. Javasche<br />
Bank. Opening van havens. Balie. Hydrographie. Klagten<br />
tegen du Bus. Raadgevingen van Elout aan van den Bosch. Deze,<br />
als Gouverneur-Generaal naar Indie, neemt het bestuur over den<br />
J6» van Louwmaand 1830. Du Bus vertrekt naar Europa. Factorij<br />
«1er Nederlandsche Handelmaatschappij. Javasche Bank. . bl. 229.<br />
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
De opstand van Diepo Negoro gedempt. Grensscheiding van Djokjo<br />
en Solo's uitbreiding van grondgebied. Sinezen op Java; opstand.<br />
Het cultuurstclsel ontwikkeld ; koffij, suiker, indigo enz. Zorg voor<br />
den Javaan. Producten naar Europa. Van den Bosch door velen
Ml<br />
INHOUD.<br />
miskend. Regtvaardiging. J. Ch. Baud, Vice-President van de Indische<br />
Regering in Louwmaand 1833. J. van den Bosch Commissaris-<br />
Generaal den 17» van Louwmaand 1833 en Baud Gouverneur-Generaal<br />
ad interim. Van den Bosch naar Sumatra, vertrekt den 2» van<br />
Sprokkelmaand 1834 naar Europa, wordt Minister van Kolomen.<br />
Aardbevingen op Sumatra 1833 en op Java; 1834 op Java; 1835 op<br />
Amhoina enz. Leden der Natuurkundige Commissie. Scheepsbouw.<br />
Zceroovcrij. Gesmokkelde duitenplaatjes. Werking van het cultuurstelsel<br />
onder den Gouverneur-Generaal ad interim Baud; tegenwer-<br />
W. 249.<br />
king<br />
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
1830-1834. Oorlog tegen de Padrics. Elout Minister en civiel<br />
Gezaghebber. De Marapalm. Majoor Michiels. Toewankoe Nan<br />
Tjerdik. Sentot. Rau onderwerpt zich. 1832. De Overste Vermeulen<br />
Krieger. Overdreven beschuldiging tegen de troepen. Verraad<br />
der Maleijers. Agam. Buchli Karin. Poland ontzet fort Antwerpen.<br />
Sentot naar Benkoelcn. De Gcneraal-Majoor Resz. De<br />
Commissaris-Generaal van den Bosch te Padang. Matoewa, Baudjol.<br />
Mengappa. Beschikkingen van van den Bosch voor Sumatra's westkust<br />
Invloed van de West- op de Oostkust. Luitenant-Kolonel<br />
Michiels. Resident Boers te Palembang. Do Lampongs. . ui. 280.
INLEIDING.<br />
DaendeU. Napoleon. Nederlands verlossing in 1813. Goede beooelingen<br />
van lord Minto. Sir Th. St. Baff/es, Lt.-Gouverneur van<br />
Java. Papieren-geld. Landverkoop. Inwendig bestuur. Verwarring.<br />
Teleurstelling te Palembang. Gillespie op Sumatra en met Raffles<br />
te DjoJcjo. Verraad van den Reiser van Solo. Hare te Banjermassing,<br />
agent en planter. Zeerooverij op Borneo. Het landrentenstelsel.<br />
Inkomsten en uitgaven. Staat van llajfles. Britsch<br />
Tnsschenbestuur 1811—1816.<br />
Zonderling en vaak geheel < onverwacht zijn 's werelds<br />
wisselingen, zoodat de mensch gedwongen<br />
wordt te erkennen : er is eene Hoogere Magt, die<br />
alles bestuurt. Het jaar 1811 staat dâar, in de geschiedboeken,<br />
als een schitterend feit ter bevestiging<br />
dier waarheid ! — In den aanvang toch van dien<br />
jaarkring regeerde op Java een man, die sedert drie<br />
jaren aldaar tot stand had gebragt, wat onmogelijk<br />
scheen. Waarlijk, hij, die op het einde van het jaar<br />
1807 dat eiland had verlaten, zoude, drie jaren later,<br />
zoo min het bestuur hebben herkend, regtstreeks uitgaande<br />
van de Bataviasche Regering, als dat over die<br />
landschappen, die nog voortdurend door inlaadsclie<br />
Vorsten werden beheerd. In bet jaar 1810 zag men<br />
I. 1
2<br />
INLEIDING.<br />
toch, op Java, in stede van de krachtige vuist en het<br />
heldere brein, dat gewoon was nan snelheid van ontwerp<br />
en besluit, eene kracht van uitvoering te paren,<br />
als ware alles mogelijk, - een zwak en wisselend bestuur<br />
in de plaats getreden. Het was zoo krachteloos,<br />
dat het bij den eersten vijahdelijken aanval alleen besef<br />
scheen te hebben van terug te wijken, en het<br />
eiland, waar twee eeuwen lang de Nederlandsche vlag<br />
onbezoedeld en zegevierend had gewapperd, smadelijk<br />
nan den stoutmoediger, bestrijder over te laten en lafhartig<br />
prijs te geven. .<br />
In dier voege was Java aan Nederland ontvallen<br />
of liever, naar allen schijn, waren Java en Nederland<br />
voor immer gescheiden. Of was niet ons vaderland,<br />
door den ijzeren wil van den werelddwinger, van de<br />
kaart van Europa weggewischt. Tot aan de westelijke<br />
grenzen van Rusland waren zijne adelaars alomme gevreesd<br />
en geëerd; zijne legioenen bestonden mt krachtige<br />
in den strijd geoefende duizendtallen; de boeifelagen<br />
zijner ruiterij deden den grond van Europa<br />
daveren; de donder van zijn geschut bragt verderf en<br />
vernieling, als gold het den ondergang der wereld:<br />
dat alles was bezield door den wil van den man, d,e<br />
meende dat de overwinning zijne schreden moes vergezellen.<br />
ZÓÖ vertoonden zich ook znne strijdkrachten<br />
in 1811 in Nederland, dat door Napoleon toteen<br />
wingewest vernederd was, en dat, met verachting,<br />
als een' aanwas van Erankrijks rivieren bespot werd<br />
en verguisd. ,<br />
' Welke treurige toestand! Was er hexstel_ mogelijk ;<br />
was het denkbaar! Ja, met Gods hulpe. Binnen we,<br />
nig trjds veranderde dit alles. Het Herne, in grond-
INLEIDING. S<br />
gebied zoo beperkte Nederland, had zich bereids sedert<br />
eenigen tijd, onder de tuchtroede, in schuldbesef vernederd;<br />
het had zich met vurige smeekbeden gewend<br />
tot Hem, van wien alleen redding komen kon. Naauwelijks<br />
twee jaren, nadat de geweldenaar Nederlands<br />
landouwen had bezocht, zijne rivieren, dijken en zeeweeringen<br />
had aanschouwd — en — nog dieper dan<br />
tot daartoe — de rampzalige ingezetenen had vernederd,<br />
en der ellende prijs gegeven : — wat zag men !<br />
De bewoners dier nietige aanslibbing van Erankrijks<br />
wateren kwamen in opstand, tegen den zich almagtig<br />
wanenden dwingeland. Op den vijftienden dag van<br />
Slagtróaand 1813 ontrolde Amsterdam de oranje vaan,<br />
als het teeken van den opstand. De Nederlander<br />
vertrouwde op God en op de krachten, welke slechts<br />
Hij schenken, slechts Hij zegenen konde. Neen,<br />
geenszins op menschelijke hulp, niet op gewapende<br />
hulp van vreemden, bouwde men. In vast vertrouwen<br />
op den Almagtige, riep men den Oranjevorst<br />
uit de vreemdelingschap terug; en met datzelfde vertrouwen<br />
tot steun en staf, aarzelde die vorst geen<br />
oogenblik om zijne landgenooten ter hulp te snellen.<br />
Nederland juichte, en de heldhaftige afschudding<br />
van het juk des Korsikaans deed de wereld versteld<br />
staan.<br />
Intusschcn waren, na de verovering van Java door<br />
de Engelschen, ecu tal van proclamation en verordeningen,<br />
welke niets dan menschlievendheid ademden, den<br />
ingezetenen van dat vruchtbare eiland eene welvaart,<br />
een staat van geluk als aanstaande komen toezeggen,<br />
waarmede ieder vriend van het menschdom moest ingenomen<br />
wezen. In de werkelijkheid, ging het daar-<br />
1*
4 INLEIDING.<br />
mede als met de Eransche godin der Rede onder het<br />
schrikbewind van Robespierre. Iiier rekte men de<br />
menschen uit op het martelbed van Procrustus, of<br />
kortte ze overeenkomstig de lengte daarvan in, vaak<br />
ten koste van de edelste deelen, of van het leven; —<br />
daar bestond de fraaije toekomst enkel op het papier,<br />
terwijl de administratie hoe langer zoo gebrekkiger<br />
en de ingezetenen van Java met den dag berooider<br />
en ellendiger werden.<br />
Immers wat gebeurde met der daad op Java? De<br />
Engelschmau stoorde zich in geenen deele aan de<br />
zeden en gebruiken der Javanen. Hij nam de inrigtingen,<br />
door hem in Bengalen ingevoerd, ten voorbeelde<br />
tot het hervormen der zeden en gebruiken op een<br />
eiland, waar, niet het individueel, maar het gezamenlijk<br />
grondbezit of grondgebruik den maatschappelijken<br />
toestand had beheerscht. De gewoonten, uitvloeisels<br />
van dat gemeenschappelijk landbezit, waren door de<br />
Nederlandsche Oost-Indische Compagnie ten allen<br />
tijde ontzien. Zoo veel mogelijk lieten de Hollanders<br />
die onaangeroerd. Niet zoo, de Engelschen. Zij<br />
fnuikten, zij kwetsten, zelfs met ruw geweld en willekeurig,<br />
het gezag der inlandsche Hoofden, zonder<br />
er zich aan te storen, dat de mindere standen, op<br />
Java, zelfs met een slaafsch ontzag voor hunne Hoofden<br />
bezield zijn.<br />
In stede van de belasting of in persoonlijke diensten,<br />
óf in een gedeelte der producten, of in de<br />
vruchten der nijverheid te doen bestaan, waaraan de<br />
inlander van oudsher gewoon was, werd wel liet<br />
eerste gedeelte behouden of drukkender gemaakt, ten<br />
behoeve van den blanken man, doch de eigenlijke
INLEIDING. 5<br />
belasting — het een-vijfde der vruchten van het<br />
rijstgewas of hoe men dat mögt noemen — moest<br />
worden vervangen door eene belasting in geld, en die<br />
opbrengst werd veelal verdeeld op andere wijze, dan<br />
de ada,t medebragt. Om geld te verkrijgen moest<br />
de inlander zijne producten tot geringen prijs, meestal<br />
aan uitzuigers, die daarop uit waren, verkoopen, zoodat<br />
de belasting, op die wijze geheven, den Javaan<br />
zwaar drukte. Kortom, die nieuwigheden waren den<br />
inlander ondragelijk ; zij veroorzaakten ontevredenheid<br />
en verarming.<br />
Nogtans was het doel van Lord Minto, in de gegevene<br />
omstandigheden, niet zonder edelmoedigheid.<br />
Hij, van wien het plan tot de verovering was uitgegaan,<br />
was overtuigd dat de last, zoo als die door<br />
Bewindhebberen der Oost-Indische Maatschappij op<br />
hem was verstrekt, niet mögt worden ten uitvoer gelegd,<br />
liet Europeesch element, dat sedert twee eeuwen<br />
vasten voet op het eiland had verkregen en er ten<br />
deele inheemsch was geworden, vermögt niet, na de<br />
veroveriug, aan zich zelven te worden overgelaten.<br />
Nederlanders zoowel als Aziaten, hadden voortdurend<br />
behoefte aan bescherming. Uit dien hoofde moest<br />
de Europesche overwinnaar, de teugels van het oppergezag<br />
niet laten glippen, maar wel degelijk in<br />
handen houden. Daarbij werd Lord Minto door het<br />
edelmoedige beginsel gedreven, om zoo veel goeds te<br />
doen als in zijn vermogen zoude zijn. Ook gelukte<br />
het hem veel kwaads te voorkomen, —- veel goeds te<br />
bewerkstelligen.<br />
Door twee Hoofd-Officieren der Britsche krijgsmagt<br />
werd de Gouverneur-Generaal vergezeld. Meermalen
(i INLETDlNfi.<br />
bleek het echter, hoe deze beiden in hunne aanmatigingen<br />
of naijver moesten worden beteugeld, en zonder<br />
de voortvarendheid en stoutmoedigheid van den<br />
Bevelhebber der Landmagt, ware deze al ligt het<br />
slagtoffer geworden der verlatenheid, waarin de Admiraal<br />
Stopford hem te Samarang liet. — Behalve<br />
deze beide mannen had Lord Minto een man bij zich,<br />
die gewis niet zonder invloed was geweest op de<br />
overwegingen, die tot de vermeestering van Java hadden<br />
geleid. Bezield met werkzaamheid, begaafd met<br />
menschenkennis, paarde de raadsman van Lord Minto<br />
daaraan eene buitengewone mate van sluwheid, waardoor<br />
hij tot die klasse van menschen kan gerekend<br />
worden te behooren, die, even als Lord Clive, eene<br />
belangrijke rol in Britsch-Indië hebben gespeeld en<br />
die voor niets terugdeinzen, mits zij hun doel slechts<br />
bereiken. Dat doel was eigen groo<strong>the</strong>id, en daarbij<br />
verstonden zij de kunst om het belang van het Vaderland<br />
schijnbaar met het hunne te vereenzelvigen,<br />
en de eigenliefde of de ijdelheid der natie te streelen<br />
en op te wekken. Thomas Stamford Raffles bezat<br />
het vertrouwen van den algemeenen Landvoogd ; hij<br />
was sedert geruimen tijd diens geheime agent geweest<br />
in den Indischen Archipel, en had, door schitterende<br />
voorstellingen of door het uitzigt te openen<br />
op groote voordeden, Lord Minto weten te vleijen.<br />
Kennis van de zeden en gebruiken der eilanders,<br />
en bedrevenheid in de Maleische taal, had Raffles zich<br />
weten eigen te maken. Het Nederlandsch gezag in<br />
Indië te ondermijnen of de inlandsche Vorsten of<br />
Grooten daartegen op eenigerhande wijze op te ruijen,<br />
was zijn doel. Te dien einde had hij getracht zich
INLEIDING. 7<br />
in betrekking te stellen, inzonderheid met de gebieders<br />
van Java eu Sumatra, hetzij 'persoonlijk, of door<br />
briefwisseling, soms ook door middel van inlandsche<br />
zendelingen. Waar het hem gelukte onderhandelingen<br />
aan te knoopen, werd ondersteuning of regtstreeksche<br />
hulpe van Engeland toegezegd.<br />
Aan weinig twijfel kan het onderhevig wezen, dat de<br />
geheime agent van Lord Minto zich aan het Hof van<br />
Solo of aan dat van Djokjo ingang heeft weten te verschaffen.<br />
Als zeker mag men aannemen, dat hij, tijdens<br />
het bewind van Daendels, op Java heeft vertoefd,<br />
terwijl hij zich als koopman uitgaf. Buiten kijf<br />
is het, dat zijne onderhandelingen met den Sultan van<br />
Palembang door een gewenschten uitslag bekroond<br />
werden. Hier nogtans gold het sluwheid tegen sluwheid:<br />
de een wilde zich van de Nederlandsche heerschappij<br />
ontslaan, de ander wenschte den Sultan, van<br />
wege den tinhandel, aan het Britsch gezag te onderwerpen.<br />
Een Nederlandsch fort ter hoofdplaats moest<br />
den Sultan in bedwang houden. De brief van Raffles,<br />
waarop het in dezen aankwam, behelsde, in dubbelzinnige<br />
uitdrukkingen, den raad om de Hollandsche<br />
factorij te Palembang op te ruimen of te vernietigen.<br />
Een geschenk van krijgsbehoeften volgde eenigen tijd<br />
na dien brief. Een en ander beschouwde de Sultan<br />
als genoegzame wenken. Naauwelijks had dan ook Sultan<br />
Bader Oedien, den aanvankelijken voorspoed der<br />
Britsche wapenen op Java vernomen, of, op den 14"<br />
van Herfstmaand 1811, maakte hij zich met list meester<br />
van de opperhoofden van het fort en van de bezetting,<br />
en 80 personen ongeveer, werden vermoord. —<br />
Later werden die brieven door Bader Oedien, tot
s<br />
INLEIDING.<br />
zijne verontschuldiging, aan het Hollandsch bewind<br />
te Batavia opgezonden l ).<br />
Het ontbrak den zendeling van Lord Minto in<br />
geenen deele aan bekwaamheden. Hij verstond de<br />
kunst om door schilderachtige voorstellingen, in zijne<br />
naar Calcutta gezonden verslagen, melding te maken<br />
van voordeden, die hier de regtstreeksche handel, en<br />
daar het werkelijk bezit van deze of gene gedeelten<br />
van den Indischen archipel, aan Engeland konden<br />
verschaffen. Volgens hem zou de Palembangsehe tinen<br />
peperhandel, zou het bezit van Celebes, vooral<br />
van Makasser, zouden Gitoio, Bali, Timor met ware<br />
goudmijnen zijn te vergelijken, wanneer die staten of<br />
eilanden eenmaal in handen of onder den regtstreekschen<br />
invloed der Engelschen zouden zijn gebragt.<br />
Immers, zoo liet zich Raffles althans verluiden, leverden<br />
al die bezittingen aan de Hollanders alleen daarom<br />
zoo weinig op, omdat hunne traagheid of wel onbekwaamheid<br />
hun in den weg stonden, om daarvan<br />
alle voordeden in te oogsten.<br />
M et zoo schoone verwachtingen was Lord Minto<br />
naar Java gekomen, en hij meende dat de man, die<br />
hem zoo veel fraais had voorgespiegeld, ook een kundig<br />
en doorkneed administrateur zou blijken te zijn,<br />
aan wiens handen de Britsche belangen veilig konden<br />
') De Nedcrlandsche Commissarissen-Generaal zeggen, met het oog<br />
op die gebeurtenis, in hunne memorie van den ön van Wijnmaand<br />
1818: „On (Raffles natuurlijk) aurait dû prévoir, que telles devaient<br />
être les suites, de ces manoeuvres sourdes, évidemment imprudentes<br />
et indélicates, si non criminelles ; manoeuvres, reprouvées par les<br />
politiques les plus relâchés en morale, même dans l'état de guerre<br />
manoeuvres, qui pourraient compromettre l'honneur et les intérêts<br />
de la nation la plus loyale en politique."
INLEIDING. 9<br />
worden toevertrouwd. Hierin bedroog zich evenwel<br />
de Landvoogd. De waardigheid van Luitenant-Gouverneur<br />
over het uitgestrekte en vruchtbare Java aan den<br />
persoon van Thomas Stamford Raffles opgedragen, mishaagde<br />
aan hooggeplaatste Britsche ambtenaren; en<br />
officieren van verdienste wilden ongaarne aan zijne<br />
bevelen gehoorzamen. De voornaamste verdiensten van<br />
dezen gunsteling bestonden in sluwheid en kuiperij.<br />
Reeds op den ll n van Herfstmaand 1811 werden,<br />
door den Oppergebieder van Britsch Tndië, eenige<br />
proclamation uitgevaardigd, betreffende het bestuur van<br />
Java, en dat bestuur aan Sir Thomas Stamford Raffles<br />
opgedragen, op zoodanige wijze dat hij, hoewel door<br />
een Raad van drie Leden bijgestaan, nogtans geheel<br />
alleen konde beslissen. Zijne benoeming heette te geschieden<br />
als belooning voor bewezen goede diensten,<br />
en ter zake van bijzondere geschik<strong>the</strong>id.<br />
De algemeenheid der uitdrukkingen van zijne instruction<br />
was van dien aard, dat de nieuwe Luitenant-<br />
Gouverneur, bij den grooten afstand tusschen Batavia<br />
en Calcutta, veelal naar eigen goeddunken kon handelen.<br />
Hierin lag voorzeker een groot lokaas voor<br />
een eerzuchtig gemoed, en aan den anderen kant bleef<br />
hij ook ongedekt door de mede-verantwoordelijkheid<br />
van den Raad. Die Raad bestond aanvankelijk uit<br />
den bekwamen Bevelhebber der troepen Gillespie,<br />
Mr. H. W. Muntinghe, Voorzitter van het Hoog-<br />
Geregtshof en jMr. W. J. Cransscn, Voorzitter van<br />
liet collegie van Schepenen. De laatste bleef Lid van<br />
den Raad, ten einde toe; doch Muntinghe nam zijn<br />
ontslag in 1814, toen hij berekende, dat het Britsch<br />
Bestuur niet lang meer zoude duren; hij werd opge-
10 INLEIDING.<br />
volgd door Hugh Hope, en deze in 1816 door Th.<br />
Abraham. Gillespie, die niet langen tijd met Raffles<br />
bevriend bleef, keerde in 183 3 terug naar Bengalen.<br />
Hij werd vervangen door Generaal Nightingale, en<br />
deze in het jaar 1815 door den Generaal Grant-Keir.<br />
Sedert een dertigtal jaren bestond op Java het papieren-geld.<br />
Om in zijne behoeften te voorzien was<br />
Daendels genoodzaakt geweest de ter weeskamer berustende<br />
en andere gelden aan te spreken. Crediet<br />
papier was daarvoor door hem uitgegeven; doch hij<br />
had de voorzigtigheid gehad voor dat papier eene hypo<strong>the</strong>ek<br />
te vestigen op de pakhuizen vol producten.<br />
Daardoor oordeelde hij de eigenaren der opgenomen<br />
gelden behoorlijk te hebben verzekerd, en zelfs werden<br />
er door hem maatregelen genomen om die hypo<strong>the</strong>ek,<br />
ook door een overwinnaar te doen eerbiedigen. In<br />
hoe verre die overwinnaar zulke voorzorgen zou eerbiedigen<br />
werd eene latere overweging; doch Janssens<br />
verwaarloosde die voorzorgen en bekreunde zich daarover<br />
in geenen dèele. Lit \ rijen wil en edelmoedige<br />
gezindheid kwam Lord Minto ten behoeve der ongelukkige<br />
eigenaren aan dat verzuim van Janssens te<br />
gemoet. L lij erkende het papieren-geld tot eene waarde<br />
van acht en een half millioen rijksdaalders, ongerekend<br />
het beloop dat door de Engelsche prijsmees<br />
ters in de publieke kassen was benaderd en als prijsgeld<br />
uitbetaald.<br />
De door den Gouverneur-Generaal aan dat papierengeld<br />
toegekende waarde werd door het Britsch Bestuur<br />
van Java ten behoeve van de circulatie in dier<br />
voege gewijzigd, dat het crediet-papier op eene waarde<br />
van Rx. O'/« te S eu * B* zilver werd berekend, in
INLEIDING. 11<br />
de geldmarkt was de cours nog ongunstiger. Van<br />
lieverlede vloeide dat papier terug in 's Lands kas;<br />
reeds daardoor, maar ook door een zwaar stempelregt,<br />
dat jaarlijks er van moest gekweten worden, verminderde<br />
hei zeer. — Dit was niet voldoende om de zaken<br />
gaande te houden. Het ontbrak aan contanten.<br />
Om in dat gebrek te voorzien moest nieuw papierengeld<br />
in omloop worden gebragt. Ten einde de ingezetenen<br />
dit papier zonder weerzin mogten ontvangen,<br />
besloot de Luitenant-Gouverneur den 31n van Hooimaand<br />
1812 tot de uitgifte van sehatkistbilletten,<br />
die eene rente zouden geven van vijf ten honderd in<br />
het jaar.<br />
Raffles kwam nog op een ander denkbeeld, om<br />
zich geld te verschalten. Grondstukken of landgoederen<br />
werden ter verkoop aangeslagen, betaalbaar in<br />
crediet-papier of in zilver, gerekend Rx. 1 zilver tegen<br />
Rx. G'/2 crediet-papier. Op den 5n van Slagtmaand<br />
1812 werd die verkoop op korten termijn<br />
aangekondigd ; doch met bijgevoegde voorwaarde dat<br />
die landgoederen, voor den vastgestelde)! verkoopdag,<br />
onder de hand konden worden gegund. Die voorwaarde<br />
maakte het begunstigen van vrienden gemakkelijk,<br />
wijl deze landerijen gelegen waren in de Residentiën<br />
So> rabaija, Samarang, Krawang en in de<br />
l'reanger-Regentsehappen. Door Muntinghe werd onder<br />
de hand een landschap gekocht, dat, nog voor<br />
den verkoopdag, met eene winst van 5000 Spaansche<br />
dollars weder werd van de hand gezet. — A. de<br />
Wilde werd, in de Preangers, kooper van vier Districten<br />
voor Rx. 40.000 crediet-papier, vertegenwoordigende<br />
aan Sp. Doll, 6153. Eigenaren waren in de-
12 INLEIDING.<br />
I<br />
zen, voor de helft Raffles, en voor de wederhelft de<br />
Wilde en Th. Mc. Quoid. De namen der koopers<br />
toonen genoeg hoe het met die verkoopingeu toeging,<br />
wijl Mc. Quoid destijds President was van de Preangers.<br />
De Luitenant-Gouverneur vond het later geraden,<br />
zijne helft van dien landeigendom aan Nicolaus<br />
Engelhardt over te doen. Die districten in de Preangers<br />
waren bevolkt met ongeveer 20,000 inlanders<br />
en bragten eene aanzienlijke waarde aan koüij op,<br />
zonder te rekenen de recognitie van rijst en andere producten,<br />
die ook belangrijk was. Het Britsch Bestuur<br />
behield dan ook eene voorliefde jegens de Preanger-<br />
Regentschappen, zoodat ze verschoond werden van de<br />
proefnemingen en ingevoerde nieuwigheden, waardoor<br />
de andere deelen des eilands gedrukt en in verwarring<br />
werden gebragt. — Zonder later deswegen van<br />
oneerlijke practijken beschuldigd te zijn geworden, is<br />
het geenszins twijfelachtig, dat Rallies door die handelingen<br />
getracht heeft zijn eigen voordeel of dat zijner<br />
vrienden te behartigen.<br />
De vier districten, waarvoor later A. de Wilde als<br />
eenig eigenaar optrad, zijn onder den naam van Soekaboemie<br />
bekend geworden. Ten deele wegens de<br />
aanzienlijke bevolking en ook om andere redenen,<br />
wenschte de Gouverneur-Generaal van der Capellen,<br />
in later jaren, dat landgoed wederom als landsdomein<br />
te zien opgenomen. Na menigvuldige moeijdijkheden<br />
gelukte dit, en het Nederlandsch Gouvernement betaalde<br />
in 1823 voor dien eigendom ƒ 800,000.—<br />
Tot in zijne grondslagen werd Java's inwendige bestuur<br />
met ruwe hand aangetast en onderst boven gekeerd,<br />
in stede van den inlander door arbeid of door
INLEIDING. 18<br />
een gedeelte zijner producten de aan den staat verschuldigde<br />
lasten te laten voldoen, werden grondlasten<br />
onder den naam van landrente ingevoerd en de betaling<br />
daarvan zoodanig geregeld, dat de Districtshoofden<br />
en Regenten, in hun gezag benadeeld, en tevens<br />
in schulden gedompeld werden. Den ambtenaren werd<br />
de gelegenheid gegeven zich te verrijken, doch 's Lands<br />
finantiën geraakten steeds in dieper verval. De inlanders<br />
werden meer en meer ontevreden, en men meent<br />
dat eene zamenzwering met zeer uitgebreide vertakkingen<br />
werd gesmeed, waarvan het doel geen ander<br />
was dan om al de Europeanen te vermoorden.<br />
Wanneer men de voorstellen, reglementen en memoriën<br />
van Raffles ter hand neemt, dan wordt men<br />
getroffen door een schoon tafereel van gunstige uitkomsten,<br />
die het door hem ingevoerde beheer heeft<br />
ten gevolge gehad. Men staat verbaasd over de slotsommen,<br />
die een bestuur van weinige maanden heeft<br />
opgeleverd. De Residentiën, waarin Java door hem<br />
is verdeeld, de soort der gronden van de Districten,<br />
de opmetingen en de opbrengsten: ziedaar opgaven,<br />
wier duidelijkheid den lezer tot de overtuiging zouden<br />
kunnen brengen, dat de landbouwer, onder het<br />
Britsch Bestuur, werkelijk minder dan vroeger blootgesteld<br />
is geweest aan de knovelarij van de inlandsche<br />
Hoofden en Europesche Ambtenaren. Den lezer<br />
wordt het geloof afgevergd, dat de heffing der landrente,<br />
door de Engdschen ingevoerd, op regelmatige<br />
wijze heeft plaats gegrepen, en dat de landbouwer<br />
op Java, bij vroegere toestanden vergeleken, waarlijk<br />
gelukkig is geweest.<br />
Wil men zich echter met deze verzekeringen op
14 INLEIDING.<br />
papier, en met deze stoutweg ter nedergestelde cijfers,<br />
niet vergenoegen, en getroost men zich een onderzoek<br />
naar den wezenlijken toestand van den Javaanschen<br />
landbewoner, dan komt men tot eene geheel<br />
andere overtuiging. De fraaije reglementen, de<br />
uitvoerige tabellen bestonden alleen op het papier en<br />
steunden op geene onderzoekingen. Immers de ada/.<br />
bragt mede, dat het aartsvaderlijk bestuur der dorpshoofden<br />
de landerijen onder de Tjatja's of huisgezinnen<br />
ter bebouwing verdeelde, zoodat zij die het eene<br />
jaar een vruchtbaar stuk gronds ter bearbeiding hadden<br />
ontvangen, het volgende jaar een min vruchtbaar<br />
grondstuk ontvingen. Voor den gebruiker rekende<br />
men als opbrengst het '/..e van den oogst, of wel<br />
een arbeid berekend tegen 66 dagen in het jaar.<br />
De afwijkingen waren niet noemenswaardig. Nu kwamen<br />
de Engelschen en wierpen dit stelsel het onderst<br />
boven. Eene belasting in geld moest in de plaats<br />
treden, hoe weinig ook de landbouwer van dergelijke<br />
betaling verstand had. Door zeker behendig goochelspel<br />
werd langs dien weg de belasting nog verhoogd<br />
van het '/6e Van de opbrengst van den grond —<br />
eigenlijk van de sawa- of natte rijstvelden, — tot het<br />
7»°» 7ü e > J a tot de «/.e van de opbrengst. Wat bleef<br />
er derhalve over voor den huisvader of het hoofd<br />
van de Tjatja, alzoo de arbeider, voor de bewerking<br />
van den grond, op zijne voeding regt had. Ziedaar<br />
de oorzaak der latere verwarring. De Residenten, de<br />
reglementen niet kunnende toepassen, of daartoe weinig<br />
geneigd, bezwaarden vaak, op de meest willekeurige<br />
wijze, Regenten en Dorpshoofden, zoowel als<br />
den gemeenen landman. Ja, de hooghartige aanma-
INLEIDING. 15<br />
timing dier ambtenaren ging niet zelden zoo verre,<br />
dat ze tot wandaden aanleiding gaf en het leven<br />
van den Javaan of de eer van zijne huwbare dochter<br />
aan de willekeur of dartelheid van den Resident werden<br />
prijs gegeven. Men mag inderdaad versteld staan<br />
over den verregaanden overmoed der Britsehe ambtenaren<br />
op Java, en het geduld van den Javaan bewonderen.<br />
Dat niet meerdere moorden van Europeanen<br />
op Java, tijdens het Britsch Bestuur, hebben<br />
plaats gegrepen, mag wel bevreemding wekken.<br />
De verarming werd steeds grooter en algemeener.<br />
De Javanen zagen zich niet zelden gedrongen hunne<br />
karbouwen of andere bcnoodigdheden voor het landbouwbedrijf,<br />
of hunne kostbaarheden en sieraden te<br />
verkoopen, ten einde de hun opgelegde landrente te<br />
kunnen voldoen. Toch gebeurde het, dat zij zich buiten<br />
staat bevonden die schuld geheel aan te zuiveren,<br />
wanneer zij niet tot den bedelstaf wilden geraken. Hij<br />
het Gouvernement zonken zij derhalve steeds dieper in<br />
de schuld. Moedeloosheid en af keerigheid van den arbeid<br />
moesten het onvermijdelijk gevolg worden van eenen<br />
toestand, die gaandeweg nijpender werd. Ware liet te<br />
verwonderen, indien werkelijk eene uitgebreide zamenzwering<br />
bestaan hadde om alle blanken van kant te<br />
maken ') ! In plaats van orde en regelmaat bij het<br />
inwendig bestuur, was hut een chaos van verwarring<br />
geworden, toen in 1816 het eiland door de Nederlandsche<br />
Commissarissen werd overgenomen.<br />
16 INLEIDING.<br />
In zijne hooge betrekking ontmoette de Luitenant-<br />
Gouverneur velerlei teleurstellingen. Hij had gedacht<br />
reeds in Slagtmaand 1811 de vruchten te zullen<br />
plukken van zijne dubbelzinnige handelwijze te Palembang.<br />
Commissarissen werden door hem derwaarts<br />
gezonden, doch deze zagen zich door den Sultan afgewezen,<br />
met het antwoord, dat de Vorst aireede vóór<br />
de capitulatie van Janssens, door de Hollanders het<br />
fort had doen ontruimen, en hen te scheep had doen<br />
vertrekken. De ontvangst dier Commissarissen door<br />
den Sultan was overigens zoodanig dat zij, voor bun<br />
leven beducht, zich haastten om naar Java terug te<br />
keeren. Raffles was met die afwijzing in geenen deele<br />
tevreden. Hem was het te doen om de Banka-tinmijnen.<br />
Uit dien hoofde begaf zich Gillespie, met<br />
eene genoegzame sterke krijgsmagt naar Palembang.<br />
Zijne onverschrokkenheid was oorzaak, dat Mahmoed<br />
Badar Oedien, die wel op weerstand bedacht was, door<br />
hem overrompeld werd, zoodat deze met zijnen zoon,<br />
den Pangerang Ratoe, naar de binnenlanden de wijk<br />
moest nemen. Aldaar werd hij met rust gelaten. Gillespie<br />
herstelde de order in de hoofdplaats, erkende<br />
des Sultans broeder Ratoe Ahmed Nadjem Oedien als<br />
opvolger en sloot den 17n van Bloeimaand 1812 een<br />
verdrag met dien Vorst, waarbij Banka en Billitou<br />
aan Engeland werden afgestaan. Gunstig mogten deze<br />
gevolgen genoemd worden van eenen oorlog, die genoegzaam<br />
zonder bloedvergieten ten einde werd gebragt.<br />
De moord, aan de Hollanders gepleegd, werd<br />
gemakshalve aan den Pangerang Ratoe ten laste gelegd.<br />
Het is wel niet te verwonderen, dat de man, die<br />
zoo kortding nog geheim-agent was van Lord Minto,
INLEIDING. 17<br />
als Toe wan Besaar te Batavia, op geene hooge achting<br />
aan de Vorstenhoven kon rekenen. Nog vóór<br />
het einde van het jaar 1811 bezocht hij die beide<br />
Hoven, volgens sommigen enkel met het doel om de<br />
Vorsten en hunne omgeving te leeren kennen; volgens<br />
anderen, om hen tevens rijke geschenken af te persen.<br />
Wat daarvan zij : hij kwam spoedig terug en verklaarde,<br />
dat er eene goede en duurzame verstandhouding<br />
met Djokjo en Solo was gevestigd. Bijzonderheden<br />
omtrent zijne verrigtingen bij die bezoeken zijn<br />
niet bekend.<br />
Eerlang bleek, dat hij zich had laten misleiden.<br />
Althans toen Gillespie met de meeste troepen naar<br />
Sumatra was vertrokken, oordeelde men aan het Hof<br />
van den Keizer zoowel als aan dat van den Sultan,<br />
dat de gelegenheid gunstig was om zich van het<br />
Europesche gezag onafhankelijk te maken. Het Bataviasche<br />
Bewind werd echter in tijds gewaarschuwd;<br />
Gillespie kon daardoor worden teruggeroepen, en aan<br />
zijne voortvarendheid had men het te'danken, dat hij<br />
als overwinnaar den Landvoogd te Samarang kon begroeten.<br />
Aan het hoofd van 1500 koppen trokken<br />
zij nu te zamen naar Djokjokarta, wijl de Sultan meer<br />
stroef, onbeschaafd en ook meer vijandig gezind zich<br />
betoonde dan de Keizer. Sultan Sepoe wilde intusschen<br />
van geene onderhandeling hooren — of wel, men liet<br />
hem daartoe geen tijd. Zonder verwijl werd, op den<br />
18n van Zomermaand 1812, het vuur uit het Europesche<br />
fort tegen den Kraton geopend. Of nu hiermede<br />
des Sultans waterfort wordt bedoeld is onzeker; doch<br />
de Engelschen verzekeren, dat de vermeestering hun<br />
veel moeite heeft gekost. De kraton werd geplun-<br />
I. 2
18 INLEIDING.<br />
derd en overeenkomstig de gebruiken, in Bengalen
INLEIDING I»<br />
Dit verdrag werd niet voor den 2n van Wijnmaand<br />
1813 door den Gouverneur-Generaal bekrachtigd, en<br />
eerst den 15n van Lentemaand 1814 te Batavia uitgewisseld.<br />
Men had zich daarmede te Calcutta in<br />
geenen deele overhaast.<br />
Deze Sultan, wien men goedhartigheid toekent,<br />
overleed in Slagtmaand 1814. Hij werd door zijnen<br />
dertienjarigen zoon, Prins Djarot, opgevolgd, en overeenkomstig<br />
den stelligen wil van Raffles, onder de<br />
voogdij van Prins Pakoe Alam, zijnen oud-ooin, gesteld.<br />
In dier voege werd het gezag over Mataram<br />
dien Prins in handen gespeeld. Zonderlinge lotwisseling<br />
voorwaar, daar het op het einde van het bestuur<br />
van Daendels, met dien Prins van den bloede, zeer<br />
veeg had gestaan. De bevordering van Pakoe Alam<br />
werd toegeschreven aan de zucht van den Luitenant-<br />
Gouverneur om Prins Diepo Negoro, ouderen broeder<br />
van Djarot, doch geboren uit een bij wijf, en vijand<br />
der Europeanen, buiten invloed te houden, en om tevens<br />
aan een vriend van het Bataviasche Bewind overwegenden<br />
invloed te verschaffen. Er was veel aan<br />
gelegen om, aan ieder der Vorstenhoven, een onaf hankelijken<br />
Prins te hebben op wien de Europeanen konden<br />
rekenen.<br />
Nadat de zaken te Djokjo afgehandeld en naar genoegen<br />
geregeld waren, begaf zich de Luitenant-Gouverneur<br />
naar Solo. De sluwe Keizer ontving hem<br />
met veel hoffelijkheid, en schoof alle schuld op zijne<br />
omgeving. De districten, hem door Daendels afgedwongen,<br />
doch door het Europesche Bestuur nog niet<br />
in bezit genomen, werden hem gelaten. De algemeene<br />
voorwaarden waren voor het overige nagenoeg dezelfde<br />
2*
20 INLEIDING.<br />
behalve dat den Keizer, voor den afstand der bazars<br />
en tolpoorten Rx. 120,000 'sjaars, werden toegekend.<br />
Des Soesoehoenams sluwheid en zucht om zich van de<br />
Europeanen te ontdoen, bleek echter spoedig op ondubbelzinnige<br />
wijze, toen hij gelegenheid kreeg, orn<br />
tegenover de Bengaalsche troepen, — de Sepoys —<br />
den schijn aan te nemen, als ware hij, die voor het<br />
Geestelijk Opperhoofd op Java werd gehouden, nog<br />
aan de voorouderlijke Hindoesche godsdienstgebruiken<br />
gehecht. Er kwam toen inderdaad eone zamenzwering<br />
tot ^stand, waarvan het doel was, om de noordelijke<br />
kusten van het eiland aan de Sepoys over te laten,<br />
terwijl de Keizer zelf als Geestelijk en Wereldlijk Gebieder<br />
van Java zou optreden. Het Bataviasche Bewind<br />
kreeg nogtans tijdig kennis van hetgeen er broeide.<br />
Raffles spoedde zich naar Solo, en, hetzij dat hij de<br />
troepen wenschte te ontzien, of om welke andere redenen,<br />
hij voor zijne handelwijze moge gehad hebben:<br />
zeker is het, dat er zoo weinig ruchtbaarheid aan deze<br />
zaak werd gegeven, dat vele Europeanen, die destijds<br />
op Java waren, aan de waarheid van dit berigt twijfelden<br />
'). De Luitenant-Gouverneur vergenoegde zich<br />
met Prins Mangkoe Boemie, als hoofdschuldige, naar<br />
Amboina te verbannen.<br />
Op die wijze verkreeg het gebeurde den schijn als<br />
ware die Prins van den bloede den Europeanen vijandig,<br />
en alsof zijne kuiperijen deze regeringsdaad veroorzaakt<br />
hadden. Toch was de Soesoehoenain de ziel<br />
INLEIDING. :'.\<br />
geweest van het kwaad, dat ten nadeele der blanke<br />
mannen was gesmeed. Dit bleek nog duidelijker in<br />
het jaar 1820, toen de Vorst, door heimelijk verspreide<br />
geruchten, aan zijne onderdanen wilde diets<br />
maken, dat hij op nieuw in zijne voorouderlijke regten<br />
was getreden. Daarin toch lag de voorbereiding<br />
tot eenen opstand, die aan alle Europeanen in het<br />
keizerlijk gebied, in de eerste plaats, het leven had<br />
moeten kosten. Doch ook toen moet zijne overgroote<br />
voorzigtigheid, even als vroeger, het geschikte oogenblik<br />
hebben laten voorbijgaan. De verstandige handelwijze<br />
van den Resident Nahuijs moet destijds iedere<br />
uitbarsting van 's Vorsten boosheid hebben weten te<br />
voorkomen. Ook toen werd de zaak gesmoord ').<br />
Niet ten onregte had de agent Raffles den Britschen<br />
Gouverneur-Generaal op de belangrijkheid van<br />
Borneo gewezen. Dat zoo uitgestrekte eiland, waarvan<br />
naauwelijks eenige kusten bekend waren, en welke<br />
kennis door de Engelschen in de 18e eeuw zeer duur<br />
was betaald geworden, werd, van wege de onbekendheid<br />
der binnenlanden, als een El-dorado afgeschilderd.<br />
De kusten waren veelal in de handen der zeeroovers.<br />
Sambas, op de Westkust, werd beschouwd als de<br />
voornaamste sterkte dier zeeschuimers, en uit dien<br />
hoofde had Lord Minto te eerder een geopend oor,<br />
ter ondersteuning van den Sultan van Banjermassing,<br />
die zijne hulp tegen de zeerooverij had ingeroepen.<br />
Alexander Hare werd naar de Zuid-Oostkust van Borneo<br />
gezonden. Deze was een even groot intrigant als<br />
Raffles, onder wiens bevelen hij was geplaatst. Het<br />
') Nahuijs, Verzameling van Rapporten. Dl. I, bl. 27,
22 INLEIDING.<br />
tooneel zijner werkzaamheden was nogtans veel bekrompener,<br />
hoezeer de Luitenant-Gouverneur hem naar<br />
zijn vermogen ondersteunde. Dit ging zoo verre, dat<br />
er oogluikend geduld werd, hoe, met voorkennis van<br />
Hare, vrije Javanen op Java, als waren het bandieten<br />
of kettinggangers, werden opgeligt, om op Borneo als<br />
slaven voor hem te arbeiden op de landen, die hij<br />
zich door den Sultan had doen afstaan. Peper- en<br />
koffijtuinen werden door hem aangelegd. Zelfs werd<br />
door hem eene scheepstimmerwerf ingerigt, doch de<br />
vaartuigen, die daarop werden gebouwd, deed hij ook<br />
verkoopen.<br />
Van het beteugelen der zeerooverij door dien Britschen<br />
agent kwam niets. Hij vervulde er evenwel eene<br />
dubbele betrekking, èn als planter, dus als huurder<br />
of begunstigde van den Sultan, èn als Britsch Resident,<br />
zoodat de Sultan ook als Leenman optrad en<br />
geen Rijksbestierder zonder zijne toestemming kon benoemen.<br />
Het etablissement aan de Martapoera kostte<br />
aan de Engelsche Oost-Indische Compagnie veel geld ;<br />
eene tegenstelling van de gouden bergen, door Raffles<br />
aan zijne Meesters toegezegd. Toen Boeckholtz, als<br />
Nederlandsch Commissaris, in 181 (i, aankwam, om den<br />
Gouvernements omslag van Banjerma«sing over te nemen,<br />
durfde Hare nog met allerlei uitvlugten en vorderingen<br />
voor den dag te komen.<br />
In geenen deele valt het te ontkennen, dat de Sultan<br />
van Sambas met de zeeroovers heulde en van menig<br />
Britsch schip zijn aandeel in den buit erlangde. Doch<br />
van den anderen kant voorzagen Engelsche schepen<br />
van Poeloe Pinang hem van krijgsbehoeften en andere<br />
benoodigdheden. Het liep aan tot 1812, alvorens de
INLEIDING. )<br />
Britsehe Zeemagt in die wateren, het ondernam, om<br />
dien Vorst te tuchtigen. In dat voornemen slaagde zij<br />
eerst in het volgende jaar. De Sultan nam toen de<br />
wijk naar het binnenland, alwaar men hem ongemoeid<br />
liet, voornamelijk door de moeijelijkheid om in een<br />
zoo moerassig en boschrijk landschap door te dringen.<br />
Pangerang Anom, die als hoofd der zeeroovers steeds<br />
door den Sultan was beschermd, werd eerlang door de<br />
Engelschen als Vorst van Sambas erkend ; doch met<br />
de zeerooverij in die streken bleef het bij het oude.<br />
Niet vóór den aanvang van 1812 werd het Gouvernement<br />
van Makasser door de Engelschen overgenomen.<br />
Vroeger werd die bezitting door de Nederlandsche<br />
Oost Indische Compagnie, als de sleutel van de<br />
Molukken, in groote waarde gehouden. Het duurde<br />
niet lang of de Vorst van Boni, Aroe Palakka, deed<br />
zich gelden als ware hij de Leenheer over de naburige<br />
kleine Vorsten, in stede van het Leenheerschap te erkennen<br />
van den Gouverneur van Makasser die van<br />
wege het Bataviasche Bewind het bewind voerde. Toegevendheid<br />
bleef hier zonder vrucht, zoodat militaire<br />
krachtsontwikkeling, in den zomer van 1814, noodzakelijk<br />
werd geacht. Generaal Nightingale werd als<br />
politiek Commissaris door J. Crawfurd derwaarts vergezeld.<br />
Aroe Palakka werd uit zijne sterke stellingen<br />
verdreven en als Sultan afgezet. Het duurde echter<br />
niet lang of die rustelooze Vorst stak het hoofd weder<br />
op, en als Gebieder van Boni voerde hij tegen de<br />
Engelschen eenen voor hen afmattcnden strijd. In<br />
Zomermaand 1816 werd in dat Gouvernement de<br />
rust schijnbaar hersteld, toen de teruggave op nanden<br />
Was. Wederom traden de Hollanders in het bezit van
24 INLEIDING.<br />
Makasser in Herfstmaand 1816. De toestand was echter<br />
zoo weinig rustig, dat door de vroegere meesters eerlang<br />
ondervonden werd, hoe heerschzuchtig het Hof<br />
van Boni zich gedroeg.<br />
Door den Luitenant-Gouverneur werd hoog opgegeven<br />
van de door hem verordende beteugeling van den<br />
invoer van slaven op Java. Doch in dezen was het<br />
evenzeer als in andere opzigten niets meer dan klatergoud.<br />
Op het papier deed hij zijne philantropische<br />
denkbeelden schitterend uitkomeD, doch voortdurend<br />
werden ter sluik Makassaren en Balinezen als slaven<br />
ingevoerd. Hij gevoelde zich dan ook gedrongen ergens<br />
te erkennen, dat het lot der slaven op Java niet te<br />
vergelijken was met het lot dier ongelukkige menschenklasse<br />
in West-Indië en elders. Doch op Java is het<br />
getal slaven tegenover de verdere bevolking niet noemenswaardig.<br />
Voor den landbouw of voor anderen<br />
zwaren arbeid worden zij niet gebruikt; men heeft ze<br />
enkel voor huisselijke diensten, en hoc weinig zijn die,<br />
welke van hen gevorderd worden. Zeer enkele gevallen<br />
uitgezonderd, worden zij als kinderen des huizes behandeld,<br />
en hoofdzakelijk maken zij een artikel van weelde uit.<br />
Het Bengaalsche Landrentenstelsel werd op Java ingevoerd.<br />
Bij de toepassing stuitte men op zoo vele<br />
moeijelijkheden, dat men er voor terug deinsde. Nogtaus<br />
maakte men op de magt van Regenten en Inlandsche<br />
Hoofden grooten inbreuk. Men vernietigde<br />
instellingen, aan welke de inboorlingen zeer gehecht<br />
waren. Evenwel waren de haast en de overijling, waarmede<br />
men te werk ging, van dien aard, dat aan de<br />
Residenten de handen vrij gelaten moesten worden;<br />
de een wijzigde of verminkte dan ook deze instellin-
INLEIDING. 25<br />
gen op deze wijze, die van eene aanpalende Residentie<br />
wederom op eene andere. Reeds spoedig bestond er<br />
algemeene verwarring en deze moest van dag tot dag<br />
grooter worden. Het Landrentenstelsel kon op driederlei<br />
wijze worden toegepast en als een voorbeeld<br />
van de veranderingen, waartoe zulks aanleiding gaf,<br />
kan strekken, dat, gedurende het vijfjarig bestuur der<br />
Engelschen, de driederlei wijzigingen beurtelings in<br />
Bantam zijn toegepast. In de Residentie Soerabaya<br />
handelde men hoogst willekeurig, zonder zich om eenige<br />
opmetingen te bekommeren. De aanslag 1813-1814<br />
werd te laag geoordeeld, en daarom werd de aanslag<br />
in het volgende jaar eenvoudig verdubbeld.<br />
In dier voege behielden vele veranderingen, door de<br />
Engelschen in het inwendige bestuur daargesteld, alleen<br />
den schijn voor zich. Welke ook de schitterende uitkomsten<br />
zijn, door Raffles met veel ophef wereldkundig<br />
gemaakt, zoo heeft het vijfjarig bestuur slechts<br />
gestrekt om eene schroomelijke verwarring in de administratie<br />
te brengen. Het bleek bij deze zoogenoemde<br />
philantropen, hoe het afbreken veel gemakkelijker<br />
gaat dan het weder opbouwen '). Dit werd vooral<br />
door de Nederlandsche Commissarissen-Generaal, die het<br />
eiland in 1816 moesten overnemen, tot hun leedwezen<br />
ten koste van veel tijds en opofferingen, ondervonden.<br />
Wat Raffles in zijne „ History of Java" ook moge<br />
beweren over de inkomsten en uitgaven van Java, gedurende<br />
het Britsch Tusschenbestuur, heeft men evenwel<br />
het regt die opgaven met wantrouwen te beschouwen.<br />
Zijn bestuur heeft geduurd van den lln van Herfst-<br />
>) Mr. H. D. Levyssohn-Norman, De Britsche<br />
Java, bl, 155.
26 INLEIDING.<br />
maand 1811 tot den l?n van Lentemaand 1816, als<br />
wanneer hij, op last van den Gouverneur-Generaal van<br />
Britsch Indië Lord Movra, later Lord Hastings, aan<br />
J. Eendall het bestuur overdroeg. Uit een staat van<br />
inkomsten en uitgaven over de drie jaren 1812—1813,<br />
1813—1814 en 1814—1815, kan worden opgemaakt<br />
dat, in weerwil van een beloop van ongeveer 2'/3 miljoen<br />
Java ropijen, aan Landrente in ontvang gebragl,<br />
het geheel der uitgaven over het derde dier jaren,<br />
ruim anderhalf miljoen Java ropijen meer heeft bedragen<br />
dan de inkomsten.<br />
Moge de afgunst en haat van Raffles tegen alles wat<br />
Hollandsen was, overal hebben doorgeschemerd, nergens<br />
bleek dit duidelijker dan in zijne pogingen om de factorij<br />
te Dezima onder zijn bestuur te krijgen en onder<br />
Britsch gezag te doen overgaan. Toen het voormalige<br />
opperhoofd Wardenaar, Dezima, als eene onderhoorigheid<br />
van Java, voor den Luitenant-Gouverneur wilde<br />
overnemen, en er Cassa als opperhoofd, in plaats van<br />
.H. Doeff, wilde achterlaten, behield de trouw van dezen,<br />
die in Cock Blomhoff een waardig inedchelper<br />
had, die factorij onder Nederlandsche vlag en onder<br />
het bestuur der vroegere ambtenaren. Onder de stelligste<br />
beloften van Wardenaar voor de veilige terugkomst<br />
van Cock Blomhoff, vergezelde deze dien Commissaris<br />
naar Batavia, ten einde, van wege het opperhoofd<br />
Doeff, met Raffles eene handelsovereenkomst te<br />
treffen, die voordeelig zoude zijn voor beide partijen.<br />
Toen de Luitenant-Gouverneur zijne poging alzoo mislukt<br />
zag, was hij daarover zeer verbolgen, en Cock<br />
Blomhoff doof vindende voor de verleidelijkste aanbiedingen,<br />
om als verrader jegens Doeff te handelen, nam
INLEIDING. 27<br />
hij hem te kwader trouw gevangen, en zond hem, tegen<br />
de belofte, door Wardenaar gedaan, als staatsgevangene<br />
naar Europa. Hetgeen die handelwijze in nog hatelijker<br />
licht doet verschijnen, is dal aan Raffles bereids<br />
de omwenteling bekend was, die in Nederland had<br />
plaats gegrepen, en dat hij wist, hoe ons vaderland<br />
het juk van Napoleon had afgeschud, waarop eene vrede<br />
tusschen Nederland en Groot Brittanje was gevolgd.<br />
Uit een en ander werd het waarschijnlijk, dat de teruggave<br />
van Java en Onderhoorigheden zoude volgen.<br />
Zijne onregtvaardiglieid ging zoo verre, dat hij zich vergreep<br />
aan de uit Japan door AVardenaar medegebragte<br />
hiding, die het eigendom was van het opperhoofd.<br />
Cassa had de laaghartigheid zich nogmaals, in 1814,<br />
als zendeling van Raffles naar Dezima te laten gebruiken,<br />
doch ook ditmaal te vergeefs; de schepelingen<br />
hadden de heuchelijke omwenteling van het jaar 1813<br />
te vroeg bekend gemaakt.<br />
Ook in 1815 toonde zich de haat van Raffles tegen<br />
Nederland, toen hij vernam, dat Napoleon het eiland<br />
Elba verlaten en den voet op Eranschen bodem gezet<br />
had. Hij verheugde zich daarover, dewijl hij in de<br />
gevolgen dier gebeurtenis, voor het Britsch Gouvernement,<br />
de mogelijkheid meende te ontwaren om terug<br />
te komen op het tractaat met Nederland, den 13" van<br />
Oogstmaand 1814 gesloten, en betrekking hebbende<br />
op de teruggave der Nederlandsche bezittingen buiten<br />
Europa. Later heeft hij n0g bij iedere gunstige gelegenheid<br />
getoond, hoe vurig hij ons Vaderland in zijne<br />
handels- en koloniale belangen wenschte te benadeelen.
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Vrede met Engeland. Conventie van 13 van Oogstmaand 1814.<br />
Teruggave der Nederlandsche bezittingen. Vertrek van Commissarissen-Generaal.<br />
Vertraging. Makasser overgenomen; ook Timor.<br />
De Molukken in 1817; opstand van Matulesia. Buijskes te Amboina.<br />
Dapperheid der Nederlandsche Officieren. De opstand geheel<br />
gedempt. Tegenspoeden. Noodlottige Schipbreuken. Natuurkundigen.<br />
De G.G. v. d. Capellen, bevorderaar van onderwijs en<br />
wetenschap. Vulkanen op Java werkzaam: Merapi, Lamongan,<br />
Semiroe. Aardbevingen. De cholera in 1821. Overname der kantoren<br />
op het vaste land. Dezima blijft Nederiandsch; Doeff en<br />
de zijnen zwaar beproefd. Verbetering van den handel op Japan.<br />
Het Landrentenstelsel toegepast; de achterstand kwijtgescholden en<br />
verordening deswegen. Koffijbouw, hoe te berekenen. Algemeene<br />
bepalingen door Commissarissen-Generaal gemaakt. Vertrek der<br />
Commissarissen-Generaal Mout en Buijskes, den 16 van Louwmaand<br />
1819. Maßes in bezit van Sinkapore. Ondankbaarheid van Lord<br />
Amhurst.<br />
In Slagtmaand 1813 had geheel onverwacht de<br />
omwenteling plaats, die het voormalige Gemeenebest<br />
op nieuw in de rei der onafhankelijke Staten onder<br />
de Europesche mogendheden deed optreden. Nederland<br />
was zoo gelukkig den Oranjetelg, Willem van Oranje-<br />
Nassau, zoon van den Erfstadhouder Willem V, te<br />
Amsterdam te huldigen, op den 2n van Wintermaand<br />
1813. Heuchelijk was deze ommekeer, die een einde
EERSTE HOOFDSTUK. :!'.!<br />
zoude maken aan het doorgestane leed. Voor het<br />
herboren Vaderland zouden nog vele en velerlei offers<br />
worden gevraagd, want de staat van uitputting, waarin<br />
zich de openbare kassen, de arsenalen en de liefdadige<br />
inrigtingen bevonden, werd slechts door de verarming<br />
van den burgerstand — vroeger zoo welvarend —<br />
geëvenaard. Toch werd er geen moed verloren, hoe<br />
groot de offers mogten wezen, die van menig ingezeten<br />
werden gevorderd.<br />
Van verschillende kanten ondervond de herboren<br />
Staat blijken van goede genegendheid en van vriendschap.<br />
In Engelauds hoofdstad werd openlijk gejuicht<br />
en de oranjekleur versierde daar hoed of borst van allen,<br />
die beseften hoe veel de vrede der wereld door de Nederlandsche<br />
omwenteling gewonnen had. Ook bleef<br />
Groot-Brittanje niet achterlijk in het sluiten van een<br />
vredestractaat met den Souvereinen Vorst der Nederlanden.<br />
Op den 30 n van Bloeimaand 1814 werd dat<br />
verdrag van y hartelijke welwillendheid en verkleefdheid"<br />
tusschen de beide Staten te Londen gesloten.<br />
Dat verdrag leidde tot eene conventie, onder dagteekening<br />
van den 13« van Oogstmaand 1814, omtrent<br />
de teruggave der Nederlandsche bezittingen en koloniën<br />
buiten Europa. Daarbij werd tot grondslag genomen<br />
de toestand van Nederland op den l n van<br />
Louwmaand 1803, zoodat het verlies van het kaneelrijke<br />
eiland Ceylon en van de voortreffelijke baai van<br />
Trinkenomale, dat bij den vrede van Amiens ons vaderland<br />
was opgelegd, als eene geheel afgedane zaak werd<br />
beschouwd. Zonder hier te gewagen van hetgeen ten<br />
aanzien van onze Westindische koloniën bepaald werd,<br />
zal het genoeg wezen op te merken, dat zoowel in de
.'i') EERSTE HOOFDSTUK.<br />
conventie als in de additionele artikelen, beide op den<br />
1-tfn van Oogstmaand 1814 te Londen gei eckend door<br />
den Minister Castlereagh en onzen Ambassadeur Pagel,<br />
aan Nederland eenige offers werden opgelegd. Dat<br />
Koetsjein en onze vroegere belangrijke bezittingen op<br />
het schiereiland van Malabar onzerzijds niet als eene<br />
opoffering konden worden beschouwd, in de ruiling<br />
tegen het tinrijkc eiland Banka, weet een ieder, die<br />
met de geschiedenis eenigermate vertrouwd is. Het<br />
gemis van het kleine plekje gronda nabij Calcutta<br />
(Bernagore) was van grooter voordeel voor Engeland<br />
dan het als verlies konde worden beschouwd voor<br />
Nederland. Eene wezenlijke en groote opoffering was<br />
het daarentegen, afstand te moeten doen van de volkplanting<br />
aan de kaap De Goede Hoop, door Nederlanders<br />
en hunne afstammelingen bevolkt, en waar de<br />
Nederlandsche taal, zeden en gebruiken de heerschende<br />
waren. Zoowel de kolonisten aan Afrika's zuidhoek,<br />
als hunne vrienden en bloedverwanten in Nederland<br />
hoopten dat de vrede de hereeniging zoude aanbrengen;<br />
doch de conventie van den 13a van Oogstmaand 1814<br />
stelde hen bitter te leur.<br />
Van de geldelijke offers, die bij de additionele artikels<br />
aan Nederland werden opgelegd, zal het best wezen<br />
alhier niet te spreken, dewijl die ook uit een ander<br />
standpunt kunnen beschouwd worden. Deze bepalingen<br />
toch kan men terugbrengen tot het tractaat<br />
van Parijs, of als daarmede in verband staande, zoodat<br />
zij hoofdzakelijk uit het standpunt van staatkunde<br />
moeten worden beoordeeld. Wil men een ander punt<br />
van beschouwing tot grondslag leggen, dan mogten<br />
de //gevoelens van hartelijke welwillendheid en ver-
EERSTE HOOFDSTUK. 8]<br />
kleefdheid" van de zijde van Groot-Brittanje, in de<br />
conventie op den voorgrond gesteld en door de teruggave<br />
onzer vroegere bezittingen beoosten de kaap<br />
De Goede Hoop, bepaaldelijk van die in den Indischen<br />
Archipel, op onmiskenbare wijze door daden aan den<br />
dag gelegd — ofschoon al die koloniën door de Engelschen<br />
met de wapenen in de vuist vermeesterd waren<br />
geworden — wel door de ons opgelegde geldelijke offers<br />
worden erkend.<br />
Onze bezittingen in het verre Oosten zouden aan<br />
Nederland worden teruggegeven, zes maanden na de<br />
ratilicatie van de conventie van den 13» van Oogstmaand<br />
IS 14. Wederom zou dus Nederland in het<br />
bezit treden van het vruchtbare .lava, dat door zijne<br />
ligging zoo bijzonder rijk was aan hulpmiddelen, en<br />
van de eilandzee der Molukken, die ons door Engeland<br />
en Frankrijk zoo vaak misgund werden, doch die ons<br />
reeds in de 17e eeuw zoo vele bloedige offers had<br />
gekost, en sedert dien, meer na- dan voordeelig voor<br />
de Oostindische Maatschappij is geweest. Nederland<br />
zou zich derhalve nogmaals te verheugen hebben in<br />
het bezit van die bezittingen, welke in de 18e eeuw<br />
als het plegtanker van onze welvaart waren beschouwd<br />
geworden.<br />
Maar terwijl men in Nederland alle krachten inspande<br />
om schepen, manschappen, krijgsbehoeften en<br />
geld bijeen te brengen, ten einde op niet onwaardige<br />
wijze de expeditie in lndië te doen verschijnen, die<br />
bestemd was om het Nederlandsch gezag aldaar weder<br />
te vestigen, weerklonk eensklaps de mare door<br />
Europa: Napoleon is in Frankrijk en trekt als in<br />
zegepraal op naar Parijs. Schitterend was aldaar zijn
82 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
intogt. Thans moest, tot eigen behoud, het onmogelijke<br />
worden beproefd. Geheel Europa vloog te wapen,<br />
om den Geweldenaar weerstand te bieden. De Zomermaand<br />
van het jaar 1815 was getuige van den wereldstrijd,<br />
in de velden van Waterloo, doch Gods<br />
goedertierenheid besliste de zege over den dwingeland.<br />
Europa was verlost!<br />
Toen eerst kon de uitrusting voor Java ten einde<br />
worden gebragt. Ten gevolge der plaats gehad hebbende<br />
vertraging, stak op den 29n van Wijnmaand<br />
1815 eene scheepsmagt in zee, die de troepen, oorlogsbehoeften<br />
en ambtenaren zoude overbrengen. De zes<br />
maanden, tot de overgifte der Indische bezittingen bepaald,<br />
waren reeds geruimen tijd verstreken, toen de<br />
Commissarissen-Generaal: Staatsraad Elout, Baron van<br />
der Capellen en Schout-bij-Nacht Buijskes, tot aanvaarding<br />
hunner belangrijke taak, onder zeil gingen.<br />
De aanstaande Gouverneur-Generaal van der Capellen<br />
landde te Batavia den 16n van Bloeimaand 1816;<br />
Elout en Buijskes waren drie weken vroeger aangekomen.<br />
Aanvankelijk had men eene voorloopige Commissie<br />
naar Indië willen zenden. Deze stak werkelijk in<br />
Wintermaand 1814 in zee, doch eene schipbreuk deed<br />
den togt mislukken. Later achtte men nu die uitzending<br />
minder noodig, maar de ijverige Mr. H. G. Baron<br />
Nahuijs, een dier Commissarissen, doordrongen van de<br />
nuttigheid der zending, vertrok toch langs een buitengewonen<br />
weg, en kwam in tijds aan te Batavia om te ontwaren,<br />
dat de Engelsche Bewindslieden de aanstaande<br />
komst der Nederlandsche Commissarissen voor de ingezetenen<br />
niet alleen hadden verzwegen, maar boven-
EERSTE HOOFDSTUK. 33<br />
dien ongenegen waren tot de overgave, als hebbende,<br />
volgens hun voorgeven, daartoe geen last. De Luitenant-<br />
Gouverneur Pendall belemmerde zelfs de pogingen van<br />
Nahuijs en van onderscheiden Nederlandsche ingezetenen,<br />
om de troepen bij hunne aankomst, geschikte<br />
kasernes en een hospitaal in gereedheid te doen<br />
vinden.<br />
Commissarissen-Generaal zagen zich, ten gevolge<br />
dier weigering, zeer belemmerd in hunne handelingen.<br />
Eerst op den 6« van Hooimaand kwam de magtiging<br />
ter overgave der Nederlandsche bezittingen van Calcutta;<br />
den 19 n van Oogstmaand had die plegtige<br />
overgave plaats en werd te Batavia de Nederlandsche<br />
vlag geheschen. De conventie werd door de wederzijdsche<br />
Commissarissen den 23» van Oogstmaand geteekend.<br />
Deze liet zoo menig punt ouafgedaan, dat<br />
zelfs eene nadere overeenkomst den 24» van Zomermaand<br />
1817, vooral ten gevolge der vorderingen van<br />
de Engelsche zijde, tot stand gebragt, niet voldoende<br />
was, om alle twistpunten te vereffenen. Zoo bleef men<br />
het oneens of de inkomsten der kolonie met den 1"<br />
van Bloeimaand, dan wel met den In van Oogstmaand<br />
1816, voor rekening van het Nederlandsche<br />
Gouvernement zouden loopen. De afdoening tusschen<br />
de beide Gouvernementen vertraagde; nieuwe punten<br />
van verschil dreigden telkens de beslissing te bemoeijelijken<br />
en meer ingewikkeld te maken, en eerst in 1824<br />
maakte het tractaat van den 17» van Lentemaand<br />
aan al die verschillen een einde. Bij dat eindtractaat<br />
bleef het geroofde Sinkapore in Britsche handen.<br />
De onderhandelingen met den Engelschen Luitenant-<br />
Gouverneur hadden het raadzaam doen oordeelen, oin<br />
I. 3
M,<br />
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
tot voorkoming van ongeregeldheden, troepen naar<br />
verschillende deelen van Java te zenden, reeds voor<br />
dat de plegtige overgave van het eiland had plaats<br />
gegrepen. De onwil toch, om niet te zeggen de<br />
vijandigheid der Britsche Bewindvoerders, was te zeer<br />
gebleken, om niet overtuigd te wezen, dat zij bij<br />
iedere gelegenheid den inlander tegen de Nederlanders<br />
zouden opzetten, en dat zij er hen op zouden wijzen,<br />
hoe gemakkelijk Java en de andere deelen van den<br />
Archipel, door de Engelschen veroverd waren om<br />
daaruit het gevolg af te leiden, dat de Nederlanders<br />
met meer behoefden gevreesd te worden. Men moest<br />
daardoor bij het in bezit nemen van elk gewest of<br />
eiland, waar te voren de Nederlandsche vlag had gewapperd,<br />
op zijne hoede wezen tegen verraad of overrompeling.<br />
Vooral aan de beide vorstenhoven op Java<br />
was waakzaamheid aan te bevelen. Door eene militaire<br />
bezetting moest men daar indruk maken, en uit<br />
dien hoofde spoedde Nahuijs, die tot Eesident aan het<br />
Hof van Djokjokarta benoemd was, zich daar heen<br />
om zoodra de krijgsmagt voor het fort zou zijn aangekomen,<br />
de overgave te vorderen. In dier voege<br />
was Djokjo de eerste plaats, binnen 's lands, waar<br />
de Nederlandsche driekleur op nieuw ontrold werd.<br />
Ongunstig bleek Java's toestand, toen men het in<br />
bezit nam. Alles was verachterd, verwaarloosd en vervallen.<br />
De residentiehuizen en andere landsgebouwen<br />
waren niet onderhouden; de paardenposterij, tot gemak<br />
van den reiziger, door Daendels langs den grooten<br />
weg ingevoerd, was afgeschaft; de stationshuizen, stallen<br />
en bruggen waren in treurig verval; de houlbos-<br />
«toen geplunderd, de landrente ten achteren, en de
EERSTE HOOFDSTUK. 35<br />
ingezetenen verarmd, ook de kofflj tuinen en natte<br />
rijstvelden lagen verwaarloosd. Niettegenstaande dat<br />
alles, had Java aan de Engelsche regering onderscheiden<br />
miljoenen gekost. Vele miljoenen zouden tot herstel<br />
gevorderd worden. Bij het overnemen van Java<br />
was de toestand voor het Nederlandsch Bewind een<br />
hoogst netelige, èn uit een geldelijk oogpunt, èn van<br />
wege het algemeene verval, èn met opzigt tot den<br />
inlander. En hoe zoude het gaan met de Buitenbezittingen?<br />
Het was geenszins te verwachten, dat het<br />
daarmede gunstiger zou zijn gesteld. De uitkomst<br />
bewees maar al te zeer, dat die vrees niet ijdel was<br />
geweest.<br />
Wegens den onrustigen geest, die in het Gouvernement<br />
Makasser heerschte, werd er spoedig 400 man<br />
en eenige artillerie derwaarts gezonden. Door den<br />
Commissaris Chassé, vroeger aldaar Gouverneur, werd<br />
den 4" van Herfstmaand die buitenpost overgenomen<br />
en Tilenius Kruijthoff als Gouverneur bevestigd. Boelekomba,<br />
Bonthain, ook Saleyer, ontvingen bezetting.<br />
De Sultan van Boni, Aroe Palakka, die zich de oppermagt<br />
weder had aangematigd, gedroeg zich daarbij<br />
aanvankelijk met de noodige onderdanigheid. De vestingwerken<br />
waren in treurig verval. Kruijthoff gedroeg<br />
zich evenzeer met omzigtigheid, en trachtte landbouw<br />
en handel aan te moedigen.<br />
De Residentie Timor werd overgenomen. Men trof<br />
er Ilazaert, die er door de Engelschen als Resident was<br />
behouden, hoezeer hij hen te voren, toen Koepang door<br />
de Engelschen overrompeld was, van daar had verdreven.<br />
Ingevolge het verdrag van Janssens had hij zich<br />
overgegeven, doch cle belangrijkheid dezer zaak werd<br />
3*
36 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
door de Engelschen te gering geacht, om er zich verder<br />
mede te bemoeijen. Toch werd hij teruggeroepen,<br />
toen de Portugezen te Dilly zich over hem beklaagden.<br />
Hij werd vervangen door M. Halewijn, maar de<br />
Commissaris Taets van Amerongen vond geen grond<br />
voor de tegen Hazaert ingebragte beschuldigingen.<br />
Van Calcutta uit, was den Sultan van Banjermassing<br />
Britsche hulp toegezegd, en ofschoon ook hier de<br />
onkosten de baten ver overtroffen, werd de overgave<br />
geweigerd, omdat er geene Nederlandsche bezetting was<br />
gevonden. Pendall gaf ten laatste toe. Van Boeckholtz,<br />
als Commissaris daarheen gezonden, vond geene<br />
andere reden tot tevredenheid, dan de bereidvaardigheid<br />
van den Sultan.<br />
Het liep aan tot den aanvang van 1817, alvorens<br />
tot de overname der Molukken de noodigö toebereidselen<br />
waren gemaakt. Nicolaus Engelhardt werd als<br />
eersten Commissaris naar Amboina gezonden ; de Gouverneur<br />
van Middelkoop als tweede Commissaris. In<br />
de eerste dagen van Lentemaand 1817 werden de<br />
Ambonsche eilanden overgenomen, en Engelhardt ver<br />
toefde nog eenigen tijd te Ambon, tot het met Middelkoop<br />
vaststellen van de noodige verordeningen en<br />
voorzieningen. De Maria Reigersbergen werd tot het<br />
overnemen van het bestuur naar Ternate gezonden;<br />
een andere bodem ten zelfden einde naar Banda. De<br />
Kapitein ter zee Dietz, als eersten Commissaris naar<br />
de Banda-eilanden bestemd, overleed plotseling, nog<br />
in het gezigt van Amboina, zoodat de Kapitein-<br />
Luitenant Q. M. R. Verlmell, als Commissaris en<br />
tevens als Kommandant van het schip Evertsen, in<br />
diens plaats optrad. Den 2" van Grasmaand 1817
EERSTE HOOFDSTUK<br />
werd ook die eilandgroep van de Engelschen overgenomen,<br />
en Berkhof! als Gouverneur geïnstalleerd.<br />
Te dier gelegenheid vernam men eenige bijzonderheden<br />
omtrent die eilanden. De perkenverdeeling werd<br />
daar ingevoerd in het jaar 1628, en de Perkeniers,<br />
meest afstammelingen van Nederlanders, werden door<br />
het Gouvernement steeds behandeld als huurboeren ').<br />
Zij moesten al de noten en de foelie tot bepaalde prijzen<br />
afleveren, terwijl al hunne benoodigdheden, hun<br />
tot vastgestelde prijzen, die voor verhooging en verlaging<br />
vatbaar waren, werden verstrekt.<br />
De Kommandant Verhuell, vol zucht voor de<br />
kennis der natuurlijke historie en der verschijnselen<br />
in de natuur, beklom, des nachts, bij maanlicht, in<br />
gezelschap van eenige zijner officieren, den vuurberg.<br />
Hij gaf later daarvan eene beschrijving vol waarheid<br />
en gloed. //Waar, over de ganache aarde, kan het<br />
opgaan der zon heerlijker zijn, dan tusschen de keerkringen<br />
? Loodregt rijst dit hemellicht uit de kimmen<br />
en de schemering duurt, om zoo te zeggen, maar één<br />
oogenblik. Wij hadden van dat verheven natuurtafereel<br />
thans het ruimst genot. Het verheft den geest<br />
met onuitsprekelijk reine aandoening tot den Almagtigen<br />
Schepper; en, als weggezonken in bewondering,<br />
spreekt het schepsel een stil loflied tot Hem uit! —<br />
Hier eerst verstond ik de kracht van den verheven<br />
zin des Koninklijken Profeets : » Gij zijt groot ! Gij,<br />
die in 't licht u hult als een kleed, den Hemel spant<br />
') Men verdeelde de noten in vette, magere en gebroken noten,<br />
en bij de opbrengst der foelie, achtte men dat tegen 1 pond foelie,<br />
aan noten 3 3 /4 pond werd verkregen.<br />
37
88 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
als een gordijn, de wolken tot een wagen st.lt; die<br />
wandelt op de vleugelen des winds ') !"<br />
Maar al te spoedig ondervond men in de Molukken<br />
hoezeer groote waakzaamheid eene noodzakelijkheid<br />
was, wilde men zich niet laten overrompelen, en hoezeer<br />
strenge kastijding niet achter mögt blijven. Op<br />
den 17" van Bloeimaand verliet de gewezen Britsche<br />
Gouverneur Ainboiua, en op dienzelfden dag kwam de<br />
tijding van het uitbreken eens opstand op het eiland<br />
Honimoa. Op wreedaardige wijze was de Resident van<br />
den Berg, met echtgenoot en kinderen, vermoord.<br />
Of het oproer in eenige betrekking tot het vertrek<br />
der Engelschen heeft gestaan is onzeker, en evenzeer,<br />
of soms eene onvriendelijke behandeling van den Resident<br />
jegens een der opperhoofden tot de uitbarsting<br />
aanleiding heeft gegeven. Wel meende men, dat de<br />
opstandelingen ruim voorzien waren van Kngelsche<br />
geweren en buskruid; doch het is evenwel niet zeker,<br />
dat hun die krijgsbehoeften, met medeweten der Kugelsche<br />
autoriteiten, door kooplieden of zuidzeevisschers<br />
zijn verstrekt.<br />
De eerste zegepraal, door de oproerlingen behaald,<br />
deed de opstand spoedig veld winnen. Van llonimoa<br />
of Saparoewa was de opstand spoedig overgeslagen<br />
naar de andere Uliasser-eilandjes, naar de tegenoverliggende<br />
kust van Ceram en zelfs naar het grootste<br />
van de beide schiereilanden, waaruit Amboina is te<br />
zaïnen gesteld. Dit gebeurde evenwel niet dadelijk,<br />
maar eerst nadat de beschikbare manschappen der land-<br />
') Q. M. R. Verliuell, Herinneringen van eene reis naar de Oostindien,<br />
Dl. I. bl. 97 eu 96.
EEKSTE HOOFDSTUK. 89<br />
en zeemagt, onder den Majoor der Genie Beetjes, op<br />
llaroeka waren verzameld en aan de baai van Saparoewa<br />
eene geduchte nederlaag hadden geleden. Die<br />
ramp wordt toegeschreven aan de verkeerde plek, die<br />
voor de landing uitgekozen was, en aan het verzuim<br />
van den Bevelhebber, daar hij de sloepen ontbloot<br />
van bewakers had achtergelaten. Bij den tegenspoed,<br />
dien men leed, waren de sloepen afgedreven en werden<br />
de manschappen, die zich te water begaven, al<br />
zwemmende afgemaakt. De Adelborst 't Hooft, aan<br />
wien bij de landing de vlag was toevertrouwd geworden,<br />
redde leven en vlag, wijl hij in het water de<br />
vlag van den stok scheurde, en er in slaagde, met hulp<br />
van den matroos "Vink, zijne pistolen in het dundoek<br />
te wikkelen en in de diepte te laten zinken.<br />
Groot was de verslagenheid, door deze treurige<br />
mare, die zoo velen van nabij betrof, op Amboina<br />
veroorzaakt. Men moest het ergste vreezen, ingeval<br />
de opstandelingen het mogten wagen, een aanval op<br />
Amboina te ondernemen. Tot aller behoud deden zij<br />
dit niet.<br />
Na de geleden nederlaag moest men versterking afwachten,<br />
en iutusschen, tegenover de opstandelingen,<br />
eene strijdhaftige houding in acht zoeken te nemen.<br />
Men vergenoegde zich aanvankelijk de Maria lleigersbergen,<br />
Kapitein ter zee Groot, hoewel slecht van al<br />
het noodige voorzien, naar de baai van Saparoewa te<br />
zenden. Op dat oogenblik hadden de muiters de<br />
overhand, en vruchteloos waren alle pogingen dezerzijds<br />
om tot een verdrag te komen. De inlander kan<br />
in het algemeen slechts door overmagt tot rede gebragt<br />
worden. In stede van tot verdrag geneigd te
u EEllSTE HOOFDSTUK.<br />
wezen, trachtte hij door verraad, overrompeling en<br />
voorgewende onderhandeling de Nederlanders te verschalken.<br />
Zijne bloeddorst en zucht tot wreedheid<br />
toonde hij zoo onverholen, dat men ook van onze zijde,<br />
wanneer eenige muiters in onze handen vielen, hen<br />
meermalen zonder verwijl liet doodschieten.<br />
Zoo lang er geene versterking van Java aangekomen<br />
was, viel. er aan geene ernstige bestrijding van den<br />
oproerigen. inlander te denken. Die versterking kwam<br />
den afjn van Herfstmaand. Weinige dagen later kwamen<br />
van ïernate en Tidor een twintigtal korrakorra's<br />
(oorlogsvaartuigen) met ongeveer 1500 man Alfoercn,<br />
woeste bergbewoners met klewang (kort zwaard) en<br />
schild gewapend, die echter meer geschikt waren voor<br />
koppensnellers en plunderaars dan voor den geregelden<br />
strijd. N. Engelhardt had aan de beide Vorsten<br />
zoodanige hulpbenden wezen vragen.<br />
De Commissaris Generaal, Schout-bij Nacht A. A.<br />
Buijskes, kwam den 2" van Wijnmaand 1817 van Java<br />
en nam het opperste gezag in handen. Dit was te<br />
noodzakelijker, wijl er op dat oogenblik te veel autoriteiten<br />
waren, die elkander dwarsboomden of wederzijds<br />
het gezag verlamden. Van nu af werd er met<br />
meer veerkracht gehandeld en in het midden van<br />
Slagtmaand 1817 werd aan den eigenlijken opstand<br />
voor goed een einde gemaakt; niet echter zonder menigen<br />
warmen strijd. De klipsteenen muren of gangen,<br />
die door de opstandelingen in of nabij de dorpen waren<br />
aangelegd, dienden hen om de binnendringende<br />
manschappen of officieren te wonden of te dooden.<br />
Velen gedroegen zich met moed en bekwaamheid,<br />
zooals de Kapiteiu-Luitenants ter zee Groot en Ver-
EERSTE HOOFDSTUK. 41<br />
huell, de Luitenants ter zee Boelen, Veerman en<br />
W. C. Scheidius; voorts de Majoor der Infanterie<br />
Meijer, die gewond werd en dien ten gevolge overleed<br />
'), en Kapitein Krieger, die de laatste beslissende<br />
overwinning bevocht. De inlandsche Luitenant Pietersen,<br />
die zich door zoo menige daad van stoutmoedigheid<br />
en beladenheid onderscheidde, had het geluk,<br />
toen de opstandelingen in het naauw waren gebragt,<br />
door zijne onverschrokkenheid en tegenwoordigheid van<br />
geest, het Opperhoofd Thomas Matulesia, gevangen te<br />
nemen s ). De vier voornaamste hoofden van den opstand<br />
werden, in den aanvang van Wintermaand 1817,<br />
ingevolge het vonnis van den Raad van Justitie te<br />
Ambon, opgehangen; andere schuldigen waren reeds<br />
doodgeschoten, en 39 hunner werden als slaven of<br />
kettinggangers naar Java gezonden. De Schout-bij-<br />
Nacht Buijskes maakte overigens doelmatige beschikkingen,<br />
die strekken moesten, om de gemoederen te<br />
doen bedaren. Nogtans duurde het geruimen tijd,<br />
voor dat de bewoners der Uliasser-eilanden zich van<br />
een zoo Moedigen schok hersteld hadden.<br />
Denijl het niet te betwijfelen viel, dat de ingezetenen<br />
langs de zuidkust van Ceram, in verschillender<br />
voege, Matulesia, Reebok enz. ondersteund hadden,<br />
vaardigde de Commissaris-Generaal, op den 25n van<br />
Wintermaand 1817, aan de ingezetenen van Ceraui<br />
J<br />
) Tc Batoe Gadja, werd te zijner cere, door den Commissaris-Generaal<br />
Buijskes een gedeukteekeu opgerigt.<br />
*) Over dien opstand zie men „Thomas Matulesia, het hoofd der<br />
opstandelingen op het eiland Honimoa enz. in 1817," door J. B. J.<br />
van Doren, niet eene kaart van de eilanden Amboina, Oma, Honimoa<br />
en Koessa-laut.
42 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
eene proclamatie uit, waarbij hun vergiffenis werd aangeboden,<br />
onder voorbehoud nogtans, dat zij eenige<br />
oproerlingen, die het meest schuldig waren, aan het<br />
Gouvernement uitleverden. Daaraan werd echter niet<br />
spoedig voldaan, en dit was zelfs nog niet geschied<br />
toen de Generaal-Majoor H. M. de Koek, als Gouverneur<br />
der Molukken, den 21" van Sprokkelmaand 1818<br />
te Ambon aanlandde. Nu verliet de Commissaris-<br />
Generaal Buijskes den 25» dier maand Amboina, aan<br />
boord van het fregat Wiihelmina, om den 13n van<br />
Grasmaand te Soerabaya aan wal te stappen. Aan de<br />
bekwaamheid van de Koek werd de verdere herstelling<br />
der rust toevertrouwd. Eene beschikking van den 3n<br />
van Grasmaand 1818 hield een streng verbod in, aan<br />
de Strandvolkeren der zuidkust van Ceram, om zich<br />
met het verschaffen van krijgsbehoeften en dergelijke<br />
praktijken van kwalijkgezinden te bemoeijen. Eene<br />
expeditie, bestaande uit eenige schoeners, kruisbooten<br />
en orembaijen, onder bevel van den Luitenant Rambaldo,<br />
verliet werkelijk den 4n van Bloeimaand de baai<br />
van Amboina, om aan die bedreiging kracht bij te<br />
zetten. De Majoor der Infanterie van Driell voerde<br />
liet bevel over de troepen, en werd door de aanzienlijkste<br />
en getrouwste Regenten vergezeld.<br />
Twee maanden nagenoeg duurde die togt. De voornaamste<br />
dorpen (negerijen) werden bezocht langs de<br />
zuidkust, tot aan straat Keffing en tot op het eiland<br />
van dien naam. Gestrengheid was alleen op drie<br />
plaatsen noodig, waar de ingezetenen onwillig waren<br />
in onderwerping te komen, zoodat de vlekken Kelwarie,<br />
Kelor en Keiboom in de asch werden gelegd. De<br />
opperhoofden van de andere dorpen kwamen allen te
EERSTE HOOFDSTUK. 43<br />
Amboina, om den Gouverneur hunne onderwerping<br />
aan te bieden. Ook duurde het niet lang of de<br />
Generaal de Koek werd tot andere werkzaamheden<br />
naar Java geroepen; hij droeg toen het Gouvernement<br />
der Molukken over aan Tilenius Kruijthoff.<br />
Tegenspoeden en rampen van verschillenden aard<br />
bleven intusschen niet achter. De Goenong-Api op<br />
Banda veroorzaakte door zijne uitbarstingen eene aanmerkelijke<br />
schade op de naburige eilanden, en langen<br />
tijd had men de verschrikkelijke verwoestingen te betreuren,<br />
die door den vuurberg op Sumbawa, in Grasmaand<br />
1815 waren aangerigt. Van de 12000 inwoners<br />
bleven er slechts weinigen in het leven. Evenzoo<br />
ging het op Balie, alwaar hongersnood en ziekte, door<br />
diezelfde uitbarsting en hare gevolgen veroorzaakt,<br />
velen wegraapten. Scheepsrampen bragten eene schade<br />
van ongeveer tien ton gouds te weeg. Het smartelijkst<br />
daaronder was het onherstelbaar verlies, door<br />
het gewezen Japansch Opperhoofd Doeff daarbij geleden,<br />
die, bij zijn langdurig verblijf op Dezima, zeer<br />
vele merkwaardige en zeldzame zaken verzameld en<br />
kostbare aanteekeningen gemaakt had. Hij bevond<br />
zich aan boord van het linieschip Admiraal-Evertsen,<br />
waarop ook de beide Commissarissen-Generaal Elout<br />
en Buijskes, in Louwmaand 1819, waren ingescheept.<br />
De ongelukkige schipbreukelingen reddedeu ter naauwernood<br />
het leven op het eilandje Diego Garcia. Door<br />
de schipbreuk van het linieschip Amsterdam en van de<br />
Ida-Aleida, die aan de zuidkust van Afrika vergingen,<br />
werden eene menigte kostbare voorwerpen voor de natuurlijke<br />
historie, door den geleerde Reinwardt aan die bodems<br />
toevertrouwd, in de diepte van den Oceaan bedol \ en.
44 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Door rusteloozen ijver had de Hoogleeraar Reinwardt<br />
zich verdienstelijk gemaakt bij zijne nasporingen<br />
en het verzamelen van keerkringsdieren en planten.<br />
Hij was, sedert den aanvang van 1819, als Directeur<br />
tot de zaken van den landbouw, met het opperbestuur<br />
over den plantentuin te Buitenzorg belast, en kweet<br />
zich daarvan op eene uitstekende wijze. Natuurkundigen<br />
werden op zijnen aandrang uit Europa ontboden<br />
alsmede bekwame kunstteekenaren, die hen waardiglijk<br />
ter zijde stonden. Reinwardt, vermoeid door<br />
zijne werkzaamheden in het tropische klimaat, keerde,<br />
na eene afwezigheid van zeven jaren, naar Europa<br />
terug, en werd door den verdienstelijken Bliime, als<br />
Directeur van den plantentuin te Buitenzorg opgevolgd.<br />
Deze heeft vele vruchten van zijne ijverige<br />
nasporingen aan de wetenschappelijke wereld nagelaten.<br />
Nog andere natuurkundigen kan men als verdienstelijke<br />
mannen noemen, zoo als J. C. van Hasselt,<br />
II. Kuhl, Maclot, S. Muller, H. Boije, van Raalte en<br />
anderen, onder welke er velen zijn, die als slagtoffers<br />
van de vermoeijenissen in dat klimaat, of van andere<br />
omstandigheden zijn omgekomen. In dier voege hebben<br />
zich onze natuurkundigen onvergankelijke eer verworven,<br />
maar bovendien hebben zij zich beroemd gemaakt<br />
door hunne doorwrochte verhandelingen over de<br />
keerkringsgewesten, over de voortbrengselen, die aldaar<br />
gevonden en de natuurverschijnselen, die er waargenomen<br />
worden ').<br />
') Door den Gouverneur-Generaal van der Oapellen werd aan de<br />
nagedachtenis van Kuhl (f 1821) en van Hasselt (f 1823) te Buitenzorg<br />
een marmeren gedenkteeken opgerigtj voor Boije deed het Rein-<br />
»
EERSTE HOOFDSTUK. 45<br />
Men oordeelde, dat het lager onderwijs's Gouvernements<br />
belangstelling dringend behoefde. Op het einde<br />
van 1816 waren bereids eenige onderwijzers uit Nederland<br />
overgekomen. Hun getal nam langzamerhand<br />
toe, zoodat niet enkel op Java, maar ook op de Buitenbezittingen,<br />
geen gebrek aan schoolonderwijs werd<br />
ondervonden. De eerste verordening deswegen is een<br />
besluit van Commissarissen-Generaal van den 11" van<br />
Grasmaand 1817. Te Batavia, Weltevrede, Samarang<br />
en Soerabaya werden scholen voor het lager onderwijs<br />
gesticht. Eerlang werd de militaire school te Samarang<br />
op nieuw geopend. Men verschafte aan zeventig<br />
jongelingen de middelen om aldaar als kadets voor<br />
de zee- en landmagt te worden opgeleid. Een Directeur<br />
was aan het hoofd geplaatst en twaalf onderwijzers<br />
werden bij die school aangesteld. Op die wijze<br />
werd de hoogere opleiding van kinderen van Nederlaudsche<br />
ouders niet vergeten. Er bestond dus wederom<br />
eene gelegenheid tot het ontvangen van hooger<br />
ouderwijs, en de Gouverneur-Generaal van der Capellen<br />
achtte het van zijn pligt daaraan de hand te houden,<br />
De bezuinigingen van den Commissaris-Generaal<br />
Dubus strekten zich later evenwel uit tot de militaire<br />
school, zoodat deze, onder diens bestuur, opgeheven<br />
en de Europesche bevolking van dit middel tot beschaving<br />
beroofd werd.<br />
Voor het geestelijk onderwijs werd evenzeer door<br />
van der Capellen zorg gedragen. Sedert 1816 werd<br />
het getal Predikanten naarmate der behoefte vermeer-<br />
wardt in den plantentuin te Buitenzorg, met een fraai, doch Waarheid<br />
ademend grafschrift.
46 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
derd, en het getal R. K. Pastoors en Kapellaans nam<br />
mede toe, eerst in de drie hoofdplaatsen van Java, en<br />
later ook elders buiten Java. Zij werden in klassen<br />
verdeeld en hun dien overeenkomstig eene bezolding<br />
toegelegd. Aan geestelijken en onderwijzers werd uitzigt<br />
geopend op een gepast pensioen, na verloop van<br />
tien of meerdere dienstjaren.<br />
De Gouverneur-Generaal, zoo vol ijver voor de<br />
wetenschappelijke vorming en de godsdienstige opleiding<br />
der jeugd, was evenzeer vol ijver voor de bevordering<br />
van kunsten en wetenschappen. Zulks bleek<br />
nog uit zijne pogingen om aan de Leden der Natuurkundige<br />
Commissie den weg gemakkelijk te maken<br />
of hunne nagedachtenis te vereeren. Het Bataviasche<br />
Genootschap ondervond vooral zijne gunst, zoodat het<br />
aan Zijne Excellentie in Hooimaand 1817 het protectoraat<br />
opdroeg. Er was tot bevordering der wetenschappen<br />
veel te doen, want het inwendige van het<br />
eiland Java was zelfs nog weinig bekend. Eerst door<br />
de groote wegen, onder Daendels aangelegd, werd de<br />
mogelijkheid geboren, om de vulkanen te beklimmen,<br />
alsook de belangrijke oudheden van bouwkunst en de<br />
fraaije hindoesche beelden te leeren kennen. Van die<br />
mogelijkheid was, onder het Engelsche Tusschenbestuur,<br />
door Raffles, een vlijtig gebruik gemaakt, en door dien<br />
Bewindsman werd ook het Bataviasche Genootschap,<br />
uit zijne langdurige sluimering opgewekt en daaraan<br />
een vernieuwde bloei geschonken. In van der Capellen<br />
kreeg dat genootschap een even ijverig beschermer,<br />
en ten gevolge daarvan zag het 9e Deel zijner Verhandelingen<br />
in 1823 het licht. Intusschen is het te<br />
betreuren, dat tot de kennis van den Indischen Ar-
EERSTE HOOFDSTUK. 47<br />
chipel nog zoo veel te doen overig blijft. Wel zal<br />
alhier de bedenking kunnen gelden, dat het aan de<br />
uitgestrek<strong>the</strong>id van die eilandzee toe te schrijven is,dat<br />
door de Bewindvoerders van Nederlandsch Indië<br />
niet meer is verrigt. Is er nog niet veel te doen<br />
om de groote eilanden, Gilolo en Nieuw-Guinea, behoorlijk<br />
te leeren kennen alsmede het vierarmige Celebes,<br />
alwaar men zoo vele oorlogen heeft gevoerd?<br />
Op Borneo, dat bijna in uitgestrek<strong>the</strong>id aan een werelddeel<br />
gelijk is, werd nogtans door de Leden der<br />
Natuurkundige Commissie veel gearbeid.<br />
De veelvuldige vuurspuwende bergen, die zich op<br />
Java bevinden, stellen dat eiland aan talrijke rampen<br />
bloot, waardoor de ingezetenen nogtans veel minder<br />
bezocht worden, dan het groot getal vulkanen zoude<br />
doen vreezen. In den aanvang van het jaar 1817<br />
deed zich de Merapi, in het midden van dit vruchtbare<br />
eiland gelegen, op verschrikkelijke wijze hooien.<br />
In den nacht van 23 op 24 van Louwmaand vingen<br />
de uitbarstingen aan met ontzettende slagen ; gloeijende<br />
asch, zwavel en lava werden in de lucht geslingerd<br />
en de naburige streken met verwoesting bedreigd. De<br />
lucht werd verduisterd, zoodat zelfs te Banjoewaugie,<br />
op merkelijken afstand van daar de zon gedurende<br />
eenige dagen, als het ware, geen schijnsel konde geven.<br />
Zelfs te Soerabaya scheen de zon tien dagen lang<br />
bloedrood door den nevel heen. Mensch en dier gevoelden<br />
zich benaauwd door den asciiregen, die hunne<br />
ademhaling belemmerde; het water in de beken en<br />
rivieren werd ondrinkbaar en de visschen werden,<br />
door de heete asch gedood. De bladeren der boomen<br />
waren met asch overdekt en verschtoeid; vele lakken
48 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
braken door de zwaarte van de verschroeijende uitgeworpen<br />
stoffen van den Merapi. Rotsklompen stortten,<br />
door de wateren voortgestuwd, op de lagere gedeelten<br />
des lands, en sleepten menigen rampzaligen<br />
ingezeten, met vrouw, kinderen en woning, in een onvermijdelijk<br />
verderf. Het duurde meer dan drie weken,<br />
voordat die vuurbrakingen een einde namen en<br />
de omliggende streken tot rust kwamen. Toen eerst<br />
kon de uitgestrek<strong>the</strong>id vau de ramp worden overzien,<br />
en de diepte van den jammer, over de bevolking der<br />
omliggende streken uitgegoten, worden gepeild. In<br />
plaats van menschen en dieren, vol bedrijvigheid en<br />
leven te zien, trad men als op een verkoolden bodem,<br />
waar geraamten van paarden, karbouwen en menschen<br />
als onder een lagen, en meestal werd de belangstellende<br />
bezoeker door de verpestende lucht verdreven.<br />
Zoo werd het einde van Louwmaand 1817, voor de<br />
omstreken van den Merapi ter treurige herinnering;<br />
vele gezinnen werden met rouw vervuld en hun veel<br />
ellende veroorzaakt.<br />
In het jaar 1818 waren de Lamongan en de Semiroe,<br />
in het oosten van Java, gelijktijdig beginnen<br />
te rooken, en daarna lava en heete asch gaan uitwerpen.<br />
Volgens overlevering onder de inlanders hadden<br />
die vuurbergen vroeger wel afwisselend, doch<br />
nooit gelijktijdig hunne vernielingen doen ondervinden.<br />
Aardbevingen deden zich gevoelen, herhaaldelijk en<br />
hevig vooral te Pasoeroewan. Zoo hevig en voortdurend<br />
was de Semiroe in zijne vuurbrakingen, dat die<br />
kegelberg geheel kaal werd. Weinige weken te voren<br />
had de Goentoer, in de Preanger Regentschappen<br />
gloeijende lava en steenklompen over de nabuurschap
EERSTE HOOFDSTUK. 49<br />
geslingerd, zelfs geheele bosschen vernielende, de velden<br />
met heet zwavelwater en modder bedekkende.<br />
Aardbevingen, zonder gelijktijdige uitbarsting der<br />
vulkanen, deden zich hier of daar op Java opmerken.<br />
Zulks geschiedde te Djokjokarta in 1817 en 1818; te<br />
Sumanap op het einde van 1820, op denzelfden dag<br />
gevolgd door eene zeeberoering of zeebeving, ongetwijfeld<br />
het gevolg van onderzeesche vulkanen. - Dergelijke<br />
aardschuddingen deden zich in 1823 te Batavia<br />
en Buitenzorg opmerken ; zij herhaalden zich en strekten<br />
later in het jaar zich uit over Midden- en zelfs<br />
over Oost-Java. — Van geheel anderen aard was het<br />
natuurverschijnsel, dat te Wonosobo in de Residentie<br />
Bagelen, ongeveer 2500 voet boven den zeespiegel,<br />
den 13 van Zomermaand 1826 werd waargenomen. In<br />
den namiddag werd eensklaps de lucht met zwarte<br />
wolken overtogen; een Z. W. stormwind brak los,<br />
welke spoedig naar het N. O. liep, en de <strong>the</strong>rmometer<br />
van Pahr. daalde tot op 45°. Het regende hagelsteenen,<br />
wel twee uren lang, en de koude bleef tot den<br />
volgenden morgen aanhouden. Ongeveer derde half<br />
jaar later bragt een gelijk verschijnsel in hetzelfde<br />
landschap uitgebreidere schade aan, van wege de meerdere<br />
grootte der hagelsteenen.<br />
Eene hevige aardbeving verontrustte plotseling de<br />
rustige natuur, wijl de Galongong in de Preangers<br />
den grond deed schudden. Ten twee ure des namiddags<br />
kwam met een zwaren slag een zwarte rookzuil<br />
het omliggende landschap in duisternis hullen. Deze<br />
werd door dikke modderzuilen gevolgd, welke de verschrikte<br />
inwoners in hunne vlugt achterhaalden, en<br />
I. 4
ou EERSTE HOOFDSTUK.<br />
hen met huizen, boomen enz. onder kokende stroomen<br />
bedolf. De rivieren werden door de uitgeworpen stoffen<br />
opgevuld, en vermeerderden zoodoende de algemeene<br />
ellende. Op geruimen afstand rondom den<br />
Galongong bleef geen spoor van woning of vruchtbaarheid<br />
overig; verkoolde boomstammen, half of geheel<br />
verzengde lijken van menschen en dieren, lagen<br />
allerwege verspreid. De donder, uit den krater opstijgende,<br />
rolde onophoudelijk, en bliksemflitsen omringden<br />
den bergtop. In minder dan drie uren was<br />
alles eene afzigtelijke woestenij geworden. — Weinige<br />
dagen daarna begon de vuurberg onder zwaar gedreun<br />
op nieuw water en modder te braken. Wat de vorige<br />
reis was overeind gebleven, werd nu in de verwoesting<br />
bedolven of medegesleept. Verre werden de aardschuddingen<br />
over het eiland gevoeld. De rivieren<br />
Tjidoenie en Tjiwoelan ontvingen een anderen loop.<br />
Alle sporen van plantengroei waren tot op 25 palen<br />
in den omtrek verdwenen. Men bevond, dat meer dan<br />
4000 menschen, 100 paarden en ruim 850 buffels waren<br />
omgekomen. Meer dan 100 dorpen of dessa's waren verwoest.<br />
Onderscheidene koffijtuinen waren verdwenen.<br />
Eene krankte, tot daartoe in Europa onbekend, doch<br />
welke in Azia, alsmede op Java, vroeger vaak met<br />
verbazende snelheid de menschen had weggeraapt, toonde<br />
zich wederom in al hare verschrikking, toen in<br />
Bloeimaand 1821 eene militaire magt op het punt was<br />
Palembang te gaan tuchtigen. De Generaal de Koek,<br />
door wien die expeditie zou worden aangevoerd, en<br />
de algemeene Landvoogd, aarzelden, of, in weerwil dier<br />
pestziekte, de krijgstogt voortgang zoude hebben.<br />
Meermalen waren vroeger op Java de menschen rnet
SEKSTE HOOFDSTUK. 51<br />
bliksemsnelheid weggeraapt, doch eerst nu gaf men<br />
aan die ziekte den naam van cholera morbus of<br />
braakloop. Hoe vaak gingen vrienden en magen in<br />
gezondheid van elkander, om weinige uren daarna te<br />
vernemen, dat de vriendschapsbanden door die verschrikkelijke<br />
krankte waren verscheurd geworden! Een<br />
tiental jaren later kwam die vreeselijke Aziatische<br />
kwaal zich langzaam, maar zooveel te onfeilbaarder,<br />
op Europa werpen. Wij ook, in het Westen, hebben<br />
die braakloop leeren kennen; hoe zij, in weinige uren,<br />
de van jeugd en schoonheid bloeijende vrouw of de<br />
krachtvolle man op de doodsbare uitstrekte ; wij hebben<br />
ze zoodanig in hare afzigtelijkheid leeren kennen,<br />
dat zij een deel van hare verschrikking voor ons verloren<br />
heeft. Ook is op Java de roodeloop nog steeds<br />
daar, om met verbazende snelheid hem, die daardoor<br />
wordt aangetast, ten grave te slepen. Toch heeft men<br />
geleerd dat daar, evenzeer als elders, matigheid in<br />
zijne genietingen, bij regelmatige werkzaamheden, tot<br />
een lang leven kunnen bijdragen of dat bevorderen.<br />
Van geringe onlusten in het Bantamsche, wat lateiin<br />
Bagelen en in den Oosthoek, is het niet noodig te<br />
gewagen, zelfs niet van die, welke in Cheribon uitbraken,<br />
als met vroegere woelingen in verband staande.<br />
Commissarissen-Generaal werden door verschillende gewigtige<br />
zaken bezig gehouden. De land- en zeemagt<br />
moest worden daargesteld of liever tot meer ontzagverwekkend<br />
toestand worden verheven. — De zeerooverij<br />
waagde zich tot op de kusten van Java, en zelfs gebeurde<br />
het dat, op het einde van 1816, bij den hoek<br />
Auwer-Auwer, eene kanoneerboot, onder bevel van den<br />
Luitenant 2" klasse Tischauscr, door zeeroovcrs werd<br />
4*
B2 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
aangetast. Hij sneuvelde, waarop de kadet Langenberg<br />
het bevel op zich nam. Deze werd zwaar gewond ; nu<br />
trad de schiemans-maat Hendriks in zijne plaats, en<br />
bragt de kanoneerboot behouden te Soerabaija, waar<br />
het lijk van den dapperen Tischauser begraven werd. —<br />
Er werd te Lassem eene scheepstimmerwerf voor kanoneerbooten<br />
opgerigt, alsmede te Soerabaija. Op Onrust<br />
werden op nieuw werven aangelegd, en aldaar<br />
vestigde men een Commissaris voor het zeewezen.<br />
Versterking van het leger was noodig. Inlanders<br />
moesten daartoe worden aangeworven. Madurezen en<br />
Boeginezen werden voornamelijk in dienst genomen,<br />
ook Balinezen, welke evenzeer als soldaten bruikbaar<br />
werden bevonden. Java werd in drie militaire division<br />
verdeeld: Batavia, Samarang en Soerabaija werden tot<br />
hoofdplaatsen voor de chefs aangewezen, zoo als die<br />
steden nog zijn.<br />
Voor het geldelijk beheer werd eene algemeene Rekenkamer<br />
en een Raad van Pinantiën opgerigt. Men<br />
hoopte in dier voege eenige orde in de zaken daar te<br />
stellen, en slaagde daarin aanvankelijk niet kwalijk. —<br />
In het begin van het jaar 1817 werd door Commissarissen-Generaal<br />
eene proclamatie uitgevaardigd over<br />
de betalingen in specie of in papier, waaruit bleek,<br />
dat zij twee millioen gulden in geld hadden medegebragt.<br />
De Indische standpenning zou zijn de gulden<br />
met de letters N. O. nevens het standbeeld, en aan<br />
de tegenzijde het omschrift: Mo: Arg: lieg: tol: Belg:<br />
Jav:. Duiten en dubbele duiten zouden te Soerabaija<br />
worden geslagen. — De tractementen, in Nederland<br />
in guldens vastgesteld, moesten betaald worden iedere<br />
gulden gerekend tegen 25 Ind. stuivers. — Het heette
EERSTE HOOFDSTUK 58<br />
dat er geen verschil zoude wezen tusschen comptanten<br />
en papieren munt, ofschoon de in- en uitgaande regten<br />
in zilvergeld moesten gekweten worden. Voor twee<br />
millioen gulden aan papierengeld zpu aangemaakt worden<br />
in stukken van hoogstens ƒ 1000.— en afloopend<br />
tot / 50, ƒ 25, / 10, ƒ 5 en ƒ 1.—. De Ropij<br />
was 120 duiten en de Sikka Ropij 126. Deze maatregel<br />
moest in werking treden op den 1 van Lente<br />
maand 1817.<br />
Het kan als overbodig geacht worden zich op te<br />
houden bij de overname uit Engelsche handen der<br />
kantoren te Malakka, in Bengale, op de kust van<br />
Koromandel of van Malabar. Men vond ze in den<br />
allerellendigsten toestand, indien al eenig overblijfsel<br />
daarvan werd gevonden. Het is vooral bedroevend<br />
voor den Nederlander, te denken aan de vroegere groo<strong>the</strong>id<br />
van den Nederlandschen naam op het schiereiland<br />
van Malabar. Hoe vele kantoren zijn niet aldaar gesticht<br />
van Suratte tot Agra toe, in het eerste vierdedeel<br />
der 17 ü eeuw, door Pieter van den Broecke, beroemd<br />
wegens zijn heldhaftig bestaan om een' togt te<br />
wagen dwars door het schiereiland heen '). En wie<br />
') Er wordt in de Engelsche dagbladen melding gemaakt van een'<br />
togt dwars door het Malabarschc schiereiland, van Madras naar<br />
Bombay, van den 1 tot den 33 van Bloeimaand 1834 volbragt. Dit<br />
was de eerste Eugclschman, door wien die togt werd gedaan. Er<br />
wordt veel ophef van gemaakt, als zijnde een afstand van 500 Eng.<br />
mijlen. Eu evenwel zijn de Engelschen de meesters in dat schiereiland.<br />
Pieter van den Broecke deed echter dien togt aireede op<br />
het einde van 1617, hebbende bij zieh 103 Nederlanders en 29 Aziaten.<br />
Zijne stoutmoedigheid waagde dien togt door een land, gedeeltelijk<br />
bewoond door vijandige stammen, en strijdende tegen de Radjipoeten.<br />
Hij kreeg 3 dooden en 38 zwaar gekwetsten, doch volbragt dien togt<br />
gelukkig.
54 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
denkt niet mede aan den held van Koetsjeen, den<br />
verdienstelijken Rijklof van Goens! Hoe waren de<br />
zaken in die streken sedert zelfs minder dan eene halve<br />
eeuw veranderd. De. kantoren in Bengale vroeger, van<br />
wege den opium- en salpeterhandel, zoo winstgevend<br />
voor de O. I. C. en hare bedienden; de kantoren op<br />
het schiereiland, weleer belangrijk voor den handel in<br />
kleedjes, chitsen en specerijen, waren thans niets meer<br />
dan lastposten. Velerlei beslommeringen en uitgaven<br />
bragten zij mede, want door Engelsche bezittingen<br />
omringd, of als op Britsch grondgebied gevestigd, was<br />
men er zoodanig beperkt, dat geene vrije beweging<br />
mogelijk was. Slechts door smokkelhandel met de inboorlingen<br />
konden zij de PJngelsche 0„ I. Compagnie<br />
belemmeren, of misschien bij een uitgebroken opstand<br />
onder de inlandsche volkeren van Bengale, aan den<br />
Indus of in het Hamalaye gebergte, van Sipayers of<br />
andere inlandsche troepen, tegen de belangen van<br />
Groot-Brittanje ondersteunen.<br />
Allezins tconde derhalve het Nederlandsch Gouvernement<br />
een helder inzigt van zijne wezenlijke belangen<br />
te bezitten, toen het, bij eindelijke vereffening van alle<br />
geschilpunten, aan Groot-Brittanje in 1824, van al die<br />
bezittingen of kantoren afstand deed. Immers zulks<br />
geschiedde bij ruiling tegen de bezittingen en kantoren<br />
der Engelschen te Benkoele en alle verdere enclaves<br />
op Sumatra, waarop door hen toen of vroeger aanspraak<br />
was gemaakt. Ons regt op Banka en Billiton, derhalve<br />
op den tinhandel — en daaromstreeks gelegene<br />
eilanden, werd tevens door Groot-Brittanje erkend.<br />
Op Dezima in Japan had een verschijnsel zich opgedaan<br />
zoo eenig, als dat Rijk in de w creldgeschiedenis
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
alleen staat. Terwijl Nederland door Napoleon, den<br />
veroveraar, van het tooneel der wereld was uitgevaagd,<br />
wapperde de onafhankelijke Nederlandsche vlag vrij<br />
en onbelemmerd op Dezima. Doeff en Cock Bloinhoff,<br />
als vrije onafhankelijke Nederlanders, waren bewaar-<br />
ders der vlag, onbezoedeld door vreemde overheersching.<br />
Of al de Luitenant-Gouverneur op Java de Holland-<br />
sche residenten in Japan //het koste wat het wil",<br />
onder de Britsche vlag wilde doen bukken : hij slaagde<br />
niet! In Ilooimaand 1813 kwamen zijne zendelin-<br />
gen Wardenaar, voormalig opperhoofd en verdienstelijk<br />
Nederlandsch ambtenaar, en de Engelschman Ainslie,<br />
om van Doeff de factorij voor Groot-Brittanje over te<br />
nemen. Zij waren verpligt weder te vertrekken, nadat<br />
zij een verdrag met de vrije Nederlanders op Dezima<br />
5 fi<br />
hadden aangegaan. Als afgevaardigde ging het provi-<br />
sionele opperhoofd, voor wiens veiligheid en vrijheid<br />
de Commissarissen Wardenaar en Ainslie zich verant-<br />
woordelijk hadden gesteld, met hen naar Java. Hij<br />
moest met Raffles een handelsverdrag sluiten ; doch deze,<br />
toen Cock Blomhoff zich aan hem niet wilde onderwer-<br />
pen, handelde verraderlijk met den onafhankelijken<br />
gezant, door hem buiten toegang gevangen te zetten en<br />
daarna als staatsgevangene naar Europa te zenden ;<br />
hoezeer het hem bekend was, dat Nederland, ten gevolge<br />
dei: omwenteling van Slagtmaand 1813, weder als vrije<br />
en onafhankelijke natie zich zelf had hersteld.<br />
In 1814 lieten zich door den Luitenant-Gouverneur<br />
Raffles als Engelsche agenten gebruiken de Nederlan-<br />
ders Cassa en Voorman. Ofschoon Cassa aan Doeff<br />
en aan de Japansche ambtenaren van de heugelijke<br />
omkeering in Nederland kennis gaf, eischte hij toch
56 EERSTE HOOFDStl'UK.<br />
de overgave der factorij voor de Engelschen. Doeff<br />
ontving geeue tijding van of nopens Cock Blomhoff;<br />
hij bleef getrouw aan de Nederlandsche vlag, en zond<br />
die beide mannen terug.<br />
Treurig was nogtans de toestand der weinige Hollanders<br />
op Dezima. Aan velerlei benoodigdheden hadden<br />
zij gebrek, en waren van sommige behoeften reeds<br />
sedert 1809 verstoken. Dagen en maanden kropen<br />
voorbij en het jaar 1815 eindigde, zonder aan die<br />
zeven Nederlanders eene uitkomst te schenken. Evenzeer<br />
bleven zij gedurende het jaar 1816 van alle tijding<br />
uit Europa, zelfs van Batavia verstoken. Zou<br />
dan geene redding opdagen ! Thans wanhoopten schier<br />
de weinige Nederlanders aan verlossing. In 1817 werden<br />
twee schepen geseind; zij bragten Cock Blomhoff<br />
als vervangend Opperhoofd, verheugende tijdingen en<br />
allerlei voorraad. — Hendrik Doeff was veertien achtereenvolgende<br />
jaren Opperhoofd van den Nederlandsehen<br />
handel in Japan geweest, en zeventien jaren<br />
had hij het kleine Dezima bewoond, toen hij, op het<br />
einde van 1817, Japan verliet, liet Jedosche Hof gaf<br />
hem een belangrijk geschenk, en een vriendschappelijk<br />
aandenken bragten hem alle Japanners, met wie hij<br />
zoo vele jaren had verkeerd.<br />
Onder het Opperhoofd Wardenaar waren al de bij<br />
de factorij bestaande misbruiken niet zonder veel moeite<br />
afgeschaft. — Doeff was op dienzelfden eervollen weg<br />
voortgegaan. In zelfder voege aanvaardde Cock Blomhoff<br />
het bestuur, en deed de hofreize in 1818. De<br />
gebeurtenissen der laatste jaren hadden het bewind tot<br />
toegevendheid gestemd, zoodat het Opperhoofd eene<br />
vermeerdering verkreeg van den kopertaks of uitvoer
EERSTE HOOFDSTUK. r» 7<br />
van 4000 pikols eu eene toegift van ƒ 8U00. — De<br />
afzonderlijke handel — te onderscheiden van den Gouvernementshandel<br />
— werd vernieuwd voor vijf jaren.<br />
Het volgende jaar was de koperuitvoer nog gunstiger.<br />
Een der beide schepen verging tot groote schade op de<br />
terugreize. Blomhoff, die evenzeer als Doeff voor hem,<br />
aan het Jedosche Hof en bij de Hooge Staatsambtenaren<br />
in gunst stond, verkreeg in het jaar 1820 een<br />
koperuitvoer van 11,000 pikols, welke gunst sedert<br />
herhaaldelijk verlengd werd tot 1830. Eene toegift<br />
kwam daarbij van zes duizend Thails, zoodat de Nederlandsche<br />
handel in Japan in denzelfden gunstigen<br />
toestand werd gebragt, waarin die van het jaar 1752<br />
tot 1764 zich had bevonden.<br />
Uit die herhaalde gunsten van het Jedosche bewind<br />
mag de gevolgtrekking worden opgemaakt, dat men<br />
in Japan het herstel van den Nederlandschen handel<br />
en de aanvoer van Europesche voortbrengselen eii door<br />
Japan's Gouverneurs gevraagde artikelen en zeldzaamlieden,<br />
in voege als voor het jaar 1795 had plaats gegrepen,<br />
met veel genoegen had ontwaard. Daaraan<br />
bleek, hoezeer men inderdaad in Japan prijs stelde op<br />
het bezit der Nederlandsche factorij van Dezima.<br />
Toen Commissarissen-Generaal naar Indië vertrokken,<br />
geleken de voornemens, omtrent hetgeen ten opzigte<br />
van den handel tusschen Nederland en Indië zou<br />
worden ingevoerd, en evenzeer wat het regeringstelsel<br />
tegenover den Inlander betrof, veel op een rondtasten<br />
in den duister. Wat wist men van den handel onder<br />
het bestuur der O. I. Compagnie ? Stonden niet Nederburgh<br />
en van Hogendorp lijnregt tegen elkander<br />
over ? Moest men niet veonderstellen dat, in allen
58 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
gevalle, gedurende de laatste twintig, ja zelfs dertig<br />
jaren, de handel in Indië een gedwongen loop had<br />
genomen, zoodat aan geen natuurlijken loop te denken<br />
viel. Welke bepalingen men derhalve vooraf in Nederland<br />
beraamde, men liep gevaar op moeijelijkheden,<br />
op onmogelijkheden te stuiten. Het beste was derhalve,<br />
het beginsel van vrije handel en scheepvaart, zoowel als<br />
vrije cultuur van alle voortbrengselen, vast te stellen.<br />
Handel en scheepvaart : waarheen zou het daarmede ?<br />
Wel hadden scheepsbevrachtingen uit Nederland naar<br />
Java plaats ; maar daar de handel vroeger in handen<br />
van weinigen was geweest, scheen het, als had men<br />
alle herinnering aan dien handel verloren. De uitgezonden<br />
goederen voldeden niet aan de vroegere monsters.<br />
Ook had zich, wat de goederen-invoer op Java<br />
aanging, een gevreesd concurrent opgedaan : Groot-<br />
Brittanje namelijk ; en voor zoo veel de scheepvaart<br />
betrof, wonnen de Noord-Amerikanen het ons af.<br />
Als beginsel werd wel aangenomen, dat de Nederlandsche<br />
schepen en voortbrengselen minder aan in- en<br />
uitgaande regten zouden betalen dan vreemde, en van<br />
den 1 van Louwmaand 1818 af kwam de verordening,<br />
dat, met Nederlandsche schepen ingevoerd, de goederen<br />
eene verhooging der factuurwaarde zouden ondergaan<br />
van 30 ten honderd, en goederen met vreerade schepen<br />
ingevoerd, vau 60 ten honderd. Bij de inwijding der<br />
hooge regering liet zich de Commissaris-Generaal Elout<br />
deswegens op deze krachtige wijze uit : dat men wel<br />
aan vreemden wilde toestaan, dat ook zij vruchten uit<br />
onzen tuin zouden plukken, // mits zij onzen grond<br />
niet omwroeten, noch met onkruid bezaaijen." Toch<br />
duurde het niet langer dan den 28 van Oogstmaand
EEllSTL HOOFDSTUK. 59<br />
J 818, toen in die bepalingen groote wijzigingen moesten<br />
worden a an gebragt.<br />
Bij uitvoer van Java, waaromtrent de drie havens<br />
op eene lijn werden geplaatst, mits de lading in geene<br />
andere haven werd aangevuld, bestond er onderscheid<br />
of de bevrachting in Nederlandsche schepen dan wel<br />
in vreemde schepen naar Nederland plaats had, dan<br />
wel naar vreemde havens. Het verschil was echter<br />
gering. Wijl den planter de vrije beschikking over<br />
zijne producten : koffij, suiker, peper, arak, enz. door<br />
Commissarissen-Generaal was gewaarborgd, vond men<br />
bij inkoop der goederen als concurrenten Engelschen<br />
en Amerikanen. In dier voege stond de Hollandsche<br />
koopman, die aireede op zijne uitvracht geene winsten<br />
had behaald, bij den inkoop op de Javasche markt,<br />
tegenover den vreemdeling ten achter, die de Javasche<br />
producten goedkooper op de Hollandsche markt leverde.<br />
Bij elke reis naar Java herhaalde zich derhalve<br />
het verlies op uit- en tehuisvracht voor den Nederlandschen<br />
reeder. De teleurstelling, welke ondervonden<br />
werd ten gevolge der overgroote handelsvoordeelen,<br />
die men zich had voorgespiegeld, gepaard aan<br />
een vijfentwintigjarigen achteruitgang in alle takken<br />
van nijverheid, en het geheele gemis van scheepsbouw<br />
— ziedaar dus oorzaken, welke menigen recder<br />
in moedeloosheid deden nederzitten en de concurrentie<br />
tegen den vreemdeling deden opgeven. In dier voege<br />
liet men de Engelschen op Java de handen vrij. Door<br />
hunne katoenen lijnwaden waren zij meesters van de<br />
markt op Java en de handel geraakte meer en meer<br />
in hunne handen. Gemakkelijk kan men zich daarvan<br />
overtuigen, wanneer men nagaat, dat de Engelsche
6Q EERSTE HOOFDSTUK.<br />
invoer op Java met ieder volgend jaar uitgebreider,<br />
die van Nederland met ieder jaar geringer werd. In<br />
1824 bedroeg de invoer aan lijnwaden op Java meer<br />
dan achtendertig ton gouds, waarvan uit Nederlandsche<br />
havens nog geen zeven ton gouds aan waarde. Is het<br />
te verwonderen, dat de uitzending van troepen en goederen<br />
voor Gouvernements rekening den Neuerlandschen<br />
reeder maar schrale tegemoetkoming aanbood !<br />
Wat het gouvernement of de handelaar zich diets<br />
maakte van aanstaande verbetering : het waren kasteelen<br />
in de lucht gebouwd.<br />
De Engelschen hadden het toezigt over het tijdelijk<br />
verblijf van Europeanen op Java noodig geoordeeld,<br />
ofschoon de jaarlijksche aanvraag om eene verblijfpas,<br />
waartoe, ingevolge de proclamatie van den 21 van<br />
Grasmaand 1815, de gezetene Europeanen en hunne<br />
afstammelingen verpligt waren, meer moet beschouwd<br />
worden uit het oogpunt van fiskalen maatregel tot<br />
stijving der kas dan als iets anders. — Door milde<br />
beginselen, zoo het heette, werden de Nederlandsche<br />
Commissarissen Generaal geleid. Naar hun inzien zou<br />
de uitbreiding van den landbouw worden bevorderd<br />
door de uitgifte van onbebouwde landen aan Europeanen<br />
op Java, als kunnende strekken tot de vermeerdering<br />
van de Europesche bevolking. Op die<br />
wijze zoude men Europesche landbouwers lokken en<br />
Europeesch kapitaal. Ingevolge de bepalingen van den<br />
28 van Oogstmaand 1818 vermögt een ieder, die eene<br />
verlofpas verkregen had tot verblijf op Java — en met<br />
de uitgifte van zoodanige passen was men niet karig —<br />
zij u verblijf vestigen waar hij wilde, bezittingen aankoopen,<br />
daaromtrent overeenkomsten met Javaansche
EERSTE HOOFDSTUK. 61<br />
hoofden sluiten en zich, behoudens eenige uitzonderingen,<br />
naar goedvinden eenig bedrijf kiezen.<br />
Het zoo hoog geprezene landrentenstelsel van Raffles<br />
moest naauwkeurig onderzocht en aan de ondervinding<br />
getoetst worden. Wel had men zich door het<br />
vernis van philanthropie, waarmede het overtogen was,<br />
laten misleiden en daaraan vrij wat waarde gehecht :<br />
doch op den duur hadden Commissarissen-Generaal<br />
ontwaard, dat waarheid daaraan ontbrak. Nogtans was<br />
men van oordeel het vroegere contingent-stelsel te<br />
eenenmale te laten varen; men aarzelde echter het<br />
landrentenstelsel bepaaldelijk en in allen deele in te<br />
voeren. Tot nog toe ontbrak het aan de opmetingen,<br />
welke daarvan ten grondslag moesten dienen. Ook<br />
wären de uitkomsten van het afgeloopen tijdvak geenszins<br />
geschikt een onvoorwaardelijk geloof aan de deugdelijkheid<br />
der werking van dat stelsel te hechten. De<br />
achterstand van den Javaanschen planter was ieder<br />
jaar grooter geworden, zonder hoop dat het zoude worden<br />
aangezuiverd. Uit dien hoofde had men aireede<br />
in den aanvang van 1818 voorloopige bepalingen gemaakt,<br />
enkel voor dat jaar geldig. Die bepalingen<br />
hadden vrij goed gewerkt, en nu behoorden onder de<br />
laatste verordeningen van Commissarissen-Generaal op<br />
den 15 vam Louwmaand 1819, bij publicatie bekend<br />
gemaakt, dat de aanslag der landrenten, voor zoo verre<br />
die alsnog over de jaren 1815, 1816 en J817 achterstallig<br />
en onbetaald mögt wezen, aan de Javasche<br />
bevolking moest worden beschouwd als kwijt gescholden.<br />
Daarbij werd echter uitgedrukt de stellige verwachting<br />
van het Gouvernement, dat de belastingschuldige<br />
dessa's zich haasten zouden dadelijk te vol-
82 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
doen hetgeen zij nog over 1818 van den omslag der<br />
landrente mogten schuldig wezen.<br />
Reeds eenige dagen vroeger was bepaald geworden,<br />
dat dezelfde grondslagen, welke voor de vaststelling<br />
van de landrente over 1818 waren aangenomen, voor<br />
het jaar 1819 zouden dienen, en zoo van jaar tot<br />
jaar. üessa's-gewijze zal die aanslag geschieden, immers<br />
zoo lang de landen niet behoorlijk gemeten, geklassificeerd<br />
en gewaardeerd zullen zijn. Die aanslag<br />
zal echter geschieden over de vermoedelijke gesteldheid<br />
van het gewas, en eerst dan, wanneer het te veld staand<br />
gewas tot zoodanigen trap van rijpheid zal zijn gevorderd,<br />
dat daarop met eenige zekerheid de vooruitzigten<br />
omtrent den oogst kunnen worden gegrond. —<br />
De Hoofdinspecteur van Einantiën zal met de Residenten<br />
in overleg treden, ook omtrent het tijdstip,<br />
waarop het verschuldigde wegens de landrente aangezuiverd<br />
zal moeten wezen ').<br />
Commissarissen-Generaal bezochten de Résidentiel!<br />
') Zaakkundigen zijn van gevoelen dat, zonder die zachte maatregelen<br />
van de Nederlandsche Commissarissen, het niet lang zoude hebben<br />
geduurd of een algeraeene opstand tegen de Eurepeanen zou het<br />
vruchtbare Java in een bloedbad hebben veranderd. Bovendien worden<br />
de proefnemingen der Engelschen, vcrecnigd met de door hen<br />
jegens den Javaan gepleegde wandaden, als de eenige oorzaak beschouwd<br />
van den opstand van Dicpo-Negoro, en den bijval, welke dien<br />
opstand onder de bevolking is te beurt gevallen. Die vijfjarige oorlog<br />
op Java heeft ontzettende menschen offers gekost! Van onze zijde<br />
zijn daarbij wel dertiy duizend man omgekomen. Minder juist kan<br />
worden opgegeven het getal Javanen door het zwaard, door de vermoeienissen,<br />
door honger en ellende weggevaagd. Tweemaal honderd<br />
duizend inlanders voor het minst zijn als slagtoffers van dien oorlog<br />
gevallen. — Schrikbarende gevolgen van de proefnemingen der Engelschen<br />
van 1811 tot 1816!
EERSTE HOOFDSTUK. 88<br />
langs de noordkust van Java, en kwamen zoodoende<br />
tot het besluit, te Soerabaya deii 7 van Slagtmaand<br />
1817 daargesteld, om eene verordening uit te vaardigen<br />
op den koffijbouw, waarvan nogtans de Preanger<br />
Regentschappen en Banjoewangie werden uitgesloten.<br />
In de Preangers, alwaar de koffijteelt reeds lang was<br />
gevestigd, en door den landzaat met genoegen behartigd<br />
werd, zou alles blijven op den bestaanden voet,<br />
en in den Oosthoek waren de kofnjtuinen nog te nieuw<br />
om in een algemeenen maatregel te worden begrepen.<br />
Overigens zouden de kofnjtuinen of openlijk of onder<br />
de hand voor zes jaren worden verhuurd; de oogst<br />
zou aan de planters worden overgelaten, tenzij die tot<br />
bepaalde prijzen, ieder jaar vast te stellen, mögt worden<br />
overgenomen. Geene ambtenaren of regenten mogten<br />
in die huur deelnemen. Tot grondslag zou worden<br />
aangenomen, dat 100 vruchtdragende boomen konden<br />
leveren van de I e soort 40 katties (1 */4 fjg oud<br />
gewigt) 2 C soort 20 katties en 3° soort 9 katties. In<br />
gevalle omtrent de overname van den geheelen oogst<br />
door het Gouvernement mögt worden overeengekomen,<br />
zou een voorschot op den oogst kunnen worden verleend.<br />
Nog andere algemeene maatregelen werden door<br />
Commissarissen-Generaal genomen. Een uitvoerig reglement<br />
op het Beleid van de Regering werd vastgesteld;<br />
bepalingen werden gemaakt omtrent de zeebrieven,<br />
omtrent het verblijf van blanken en anderen,<br />
welke geene ambtenaren of militaire personen waren,<br />
op het eiland Java en in de Buitenbezittingen. Niet<br />
minder belangrijk waren de voorzieningen omtrent de<br />
inkomende regten, die voortaan van de factuurwaarde<br />
der goederen zouden worden geheven.
64<br />
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
De Commissarissen-Generaal Elout en Buyskes, hunne<br />
taak als afgedaan beschouwende, verlieten Batavia den<br />
16 van Louwmaand 1819 met eene plegtige aanspraak<br />
van Elout, na als algemeen Landvoogd den Baron van<br />
der Capellen te hebben ingeleid ; waarna deze de Hooge<br />
Collégien en Ambtenaren den eed afnam. Raden van<br />
Indië werden P. T. Chassé, J. A. van Braam, Muntinghe<br />
en Dozy. Algemeen Secretaris van het Gouvernement<br />
werd J. Ch. Baud, en adjunct algemeene<br />
Secretaris, Mr. P. Merkus. Alzoo, weinige dagen<br />
na het vertrek der Commissarissen, op 13 van Sprokkelmaand,<br />
bij het Bataviasche Gouvernement de tijding<br />
inkwam, dat Raffles bezit had genomen van het eilandje<br />
Sinkapore, onder de kust van Johor gelegen, en tot<br />
de residentie Riouw-Johor behoorende, zoo was die<br />
handeling allezins wederregtelijk. De schout-bij-nacht<br />
Wolterbeek, weinige dagen te voren terug gekomen<br />
van de bezitname van Malakka en Riouw *), werd<br />
door van der Capellen geraadpleegd. Door dezen<br />
werd aangeraden om de gewezen Commissarissen-Generaal<br />
Elout en Buyskes over eene zoo gewigtige en<br />
veruitziende zaak te gaan onderhouden. Zij toch werden<br />
door tegenwind in de nabijheid van Anjer opgehouden.<br />
Dienovereenkomstig gingen van der Capellen<br />
en Wolterbeek hen opzoeken. Op de voorlichting van<br />
Wolterbeek en ingevolge zijne schroomvalligheid, om<br />
zich met de verdrijving der Engelschen van daar te<br />
belasten, werd ten slotte overeengekomen, dat de naar<br />
») Wolterbeek was den 17 van Wintermaand 1818 van die bezitname<br />
terug gekomen. Hij bad Timmers Thyssens als Gouverneur<br />
van Malakka geïnstalleerd, en als Resident te Riouw kapitein Koningsdorfer<br />
gelaten.
EERSTE HOOFDSTUK. 65<br />
Europa keerende Heeren die aangelegenheid ter beschikking<br />
aan het Europeesch Gouvernement zouden<br />
mededeelen '). — Intusschen liet men Raffles meester<br />
van dit aan den ingang van Straat Malakka, voor een<br />
ondernemend intrigant en vijand van Nederland zoo<br />
gunstig gelegen eiland, dat voor den handel veel beter<br />
geschikt was dan Poeloe Pinang, en zoo buitengewoon<br />
in staat om in Engeland de schoonste schildering van<br />
den aanstaanden handel der Engelsche kooplieden op<br />
den Archipel, en van daar uit op Pinang, als waarheid<br />
te doen aannemen, en de natie voor dat bezit<br />
belang in te boezemen.<br />
Nimmer, ook vroeger, had het aan de bedoeling<br />
beantwoord, eenige zaak, hoe regtvaardig ook, ter<br />
beslissing aan de Europesche Gouvernementen over<br />
te laten. Men kon derhalve van eene zaak, waarin<br />
Raffles betrokken was, geene gunstige uitkomst verwachten.<br />
Het wederregtelijk bezit werd, hoezeer door<br />
de Engelsche staatslieden als zoodanig erkend, nogtans<br />
gehandhaafd.<br />
Maar de geest van Raffles was bekend, zijne sluwheid,<br />
verwatenheid en haat. Immers de Gouverneur-<br />
Generaal wist, hoe hij den Sultan van Palembang tegen<br />
het Nederlandsche Gouvernement had opgezet,<br />
hoezeer, in het weinig beduidende Benkoelen, tot geen<br />
politiek gezag geregtigd, hij evenwel de onbeschaamd-<br />
*) Dit blijkt uit de Levensbijzo uderheden van den Vice-Admiraal<br />
C. J. Wolterbeek, beschreven door D. G. Muller, en te vinden in<br />
„Tindal en Swart, Verhandelingen en Bcrigtcn betrekkelijk het Zccwezen<br />
en de Zeevaarlkunde" Ce D. (1840), en aldaar blz. 300, alwaar<br />
het heet, dat de Gouverneur-Generaal en de beide Commissarissen-<br />
Generaal met het advies van Wolterbeek „volkomen instemden,"<br />
I. 5
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
heid zoo verre had gedreven van eigenmagtig de Engelsche<br />
vlag in de Semangka-baai te hijschen, ten<br />
einde van de Lampongsche districten bezit te nemen ;<br />
en dat hij den belagchelijken hoogmoed had doen blijken,<br />
zich te Benkoelen door de grooten vorstelijke<br />
eere te laten bewijzen, gezeten op een vergulden zetel<br />
onder een geel zijden verhemelte enz.<br />
Bovendien was de algemeene gezindheid der Engelschen<br />
destijds in Indië geenszins vriendschappelijk<br />
jegens de Nederlanders. Wel hadden Commissarissen-<br />
Generaal, toen Eendall en de hem verzeilende Engelschen,<br />
op het einde van Zomermaand 1817, Java verlieten,<br />
hen plegtig uitgeleide gedaan tot aan boord<br />
van het Engelsche Compagnie-schip Nearchus, dat<br />
hen naar Calcutta zoude overvoeren; desniettegenstaande<br />
liet de Poeloe-Pinang-Gazette en andere Engelsche<br />
bladen niet na, de gebeurtenissen in de Molukken<br />
op zeer partijdige wijze ten nadeele van<br />
Nederland voor te stellen. Ook ondankbaarheid toonden<br />
zij.<br />
In het begin van het jaar 1817 had het Britsch<br />
fregat Alceste, kapitein M. Maxwel, in Gaspar-straat<br />
op eene blinde klip gestooten, ongeveer twee Engelsche<br />
mijlen van het Midden-eiland verwijderd. Lord<br />
Amherst, als Ambassadeur uit Sina komende, had<br />
met zijn gevolg op het Midden-eiland eene toevlugt<br />
gezocht, hoezeer het met ondoordringbaar kreupelhout<br />
is bewassen. Met twee open booten was Lord Amherst,<br />
na een verdrietigen togt van vier nachten en<br />
drie dagen, behouden te Batavia aangeland. Een Engelsche<br />
kruiser de Ternate, werd van Batavia gezonden<br />
naar Midden-eiland, om de overige schipbreuke-
EERSTE HOOFDSTUK. 67<br />
lingen af te halen. Zoo kwam kapitein Maxwel met<br />
240 togtgenooten ook te Batavia. De schipbreukelingen<br />
werden allen met voorkomendheid behandeld. Ellis,<br />
door wien een dagverhaal van de ambassade werd<br />
in het licht gegeven, vergeet niet enkel te vermelden<br />
de gastvrijheid en hulpvaardigheid van Batavia's ingezetenen,<br />
door hen in zoo ruime mate genoten, maar<br />
hoont hen met zwarte ondankbaarheid.<br />
j<br />
F>*
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Palembang. Court gewoon Resident van Banka. Woelingen der<br />
Engelschen te Palembang. Sultan Badar Oedien. Togt onder<br />
Oeneraal de Koek naar Palembang. Overwinning van Gombora<br />
en de krat on. Sultan Achmed doet afstand. Raffles weigert teruggave<br />
van Padang; hij geeft toe. Resident du Puy. Zeeroovery.<br />
Pontianak. Boeckholtz Commissaris. Sinezen ter Westkust<br />
van Borneo. Vijandelijkheden. Kapitein Z. de Man ie<br />
Toniolie roeit de zeeroovers uil. Keizer Pakoe Bowôno IV<br />
sterft in 1820. Pakoe Bawóno VI in 1830 naar Amboina gebannen.<br />
Be Schout bij-nacht Melvill van Karnbee, Kommandant<br />
en Directeur der Marine van 1823—1827, stelt vele nuttige inrigtingen<br />
dââr.<br />
Beeds is de verraderlijke Sultan van Palembang,<br />
Badar Oedien, genoemd geworden, alsmede hoe de<br />
eilanden Banka en Billiton door den regerenden<br />
Vorst van Palembang aan de Engelsche kroon waren<br />
afgestaan. Door Pendall waren velerlei bezwaren geopperd<br />
en moeijelijkheden in den weg geworpen, bij<br />
de erkenning van het oppergezag van Nederland in<br />
het rijk Palembang en op Banka. De rijke tinmijnen<br />
zouden de Engelschen zoo gaarne voor zich behouden<br />
hebben. Uit dien hoofde ook aarzelde Pend all, om<br />
te willen toestemmen, dat het inderdaad gold de ruiling<br />
van het gebied van Koetsjeen of het Gouverne-
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
ment van Malabaar, tegen Banka en Billiton, hoezeer<br />
die eilanden, door Palembang aan de Engelschen<br />
afgestaan zijnde, ten gevolge van den moord gepleegd<br />
op de bezetting van het fort te Palembang, inderdaad<br />
tot de Nederlandsche bezittiugen behoorden. De afstand<br />
had evenwel plaats, maar het duurde niet lang,<br />
of de Britsche Majoor M. H. Court, gewezen Resident<br />
en Kommandant van Banka, was laag genoeg in een<br />
geschrift, //Exposition" getiteld, de Nederlanders en<br />
hunne goede trouw te bezwalken. Raffles, wiens haat<br />
tegen al wat Nederlandsch heet bekend was, als Luitenant-Gouverneur<br />
naar het onbeduidende Benkoelen verwezen<br />
zijnde, was rusteloos in de weer, en maakte gebruik<br />
van de gelegenheid, die de nabuurschap aanbood<br />
— Benkoelen en Palembang binnen 'slands aan<br />
elkander grenzende — om eenerzijds den Sultan en<br />
de Grooten van Palembang tegen Nederland op te<br />
stoken, Britsche ondersteuning toe te zeggen, en<br />
krijgshehoeften, zelfs raadslieden te verschaffen — om<br />
anderzijds een zwart tafereel op te hangen van de<br />
inmenging der Nederlanders in de Palembangsche<br />
zaken.<br />
De Raad van Indie Muntinghe was in 1818 als<br />
Commissaris naar Palembang gezonden. Daar had het<br />
verraad van Raffles in dier voege gezegevierd, dat<br />
Sultan Najam Oedien volgens verdrag, met den Gouverneur<br />
van Benkoelen gesloten, zich onder Britsche bescherming<br />
had begeven. Van de liollaudsche zijde<br />
was handelen noodzakelijk, en behoorden er ernstige<br />
maatregelen te worden genomen. De Engelschen werden<br />
gedwongen naar Benkoelen terug te keeren, en<br />
Najam Oedien werd in ballingschap naar Java gezon-<br />
69
7(1 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
den. Een gevolg daarvan was, dat Badar Oedien op<br />
nieuw tot Sultan werd verheven, wijl Muntinghe met<br />
de geheele uitgestrek<strong>the</strong>id van zijn verraad niet schijnt<br />
bekend te zijn geweest.<br />
De vijandelijke houding door Raffles tegenover het<br />
Bataviaasch bewind aangenomen, bragt er hem toe,<br />
om de teruggave van Padang te weigeren. Uit dien<br />
hoofde was onder den Commissaris Muntinghe in het<br />
fort te Palembang eene bezetting van ruim 500 man,<br />
en lagen er twee korvetten voor de stad. Desniettemin<br />
waagde Badar Oedien op den 12" van Zomermaand<br />
1819 een aanval op het fort. Wel werd die aanval<br />
afgeslagen, maar vreemde ondersteuning moedigde de<br />
vijandelijkheden aan, die, als het ware, van de zijde<br />
der inlanders met ieder uur van ernstiger aard werden.<br />
Dewijl de krijgsbehoeften in het fort sterk verminderden,<br />
werd het op den 19n van Zomermaand<br />
verlaten. De troepen versterkten het garnisoen van<br />
Banka. Er kwam eerlang eene nieuwe krijgsmagt van<br />
Java, onder het bevel van den Schout-bij-nacht Wol-<br />
Ierbeek, met den Kapitein-ter-zee Dibbetz. De zware<br />
stroom van de rivier de Soensang hield de expeditie<br />
twee maanden op, alvorens het eiland Gombora, aan<br />
de monding van de Pladjoe, niet verre beneden de<br />
hoofdplaats, werd bereikt, liet laat zich gemakkelijk<br />
begrijpen, dat de Sultan dien tijd niet ongebruikt had<br />
laten voorbijgaan. De versterkingen, aangelegd op<br />
Gombora en aan de beide oevers van de Pladjoe,<br />
waren van dien aard, dat men aan Europesche krijgskundigen<br />
dacht, als onder wier leiding die versterkingen<br />
zouden zijn aangelegd. Die verdediging werd<br />
voltooid door ingeheid paalwerk tot sluiting der ri-
TWEEDE HOOFDSTUK. 71<br />
vier en door branders, (rakets) of vlotten met brandstoffen,<br />
die de inlanders de rivier lieten afzakken, om<br />
de schepen in brand te steken en te vernielen. Met<br />
de weinige middelen, die het eskader te zijner beschikking<br />
had, eene zoo welberekende verdediging te<br />
overwinnen, daartoe gevoelde men zich buiten magte,<br />
terwijl ontmoediging en ziekte onder de manschappen<br />
heerschten, ten gevolge van den tragen voortgang op<br />
de Soensang. Men vergenoegde zich, met hier en<br />
daar batterijen enz. te vernielen en den vijand eene<br />
ernstige les te geven. Van wege het saisoen en de<br />
ontoereikendheid der strijdkrachten, schoot er ten<br />
laatste niets overig, dan om de troepen naar Java<br />
terug te zenden en de mondingen van de Soensang<br />
met de scheepsmagt gesloten te houden. Schraal was<br />
evenwel die voldoening, dewijl men, zonder groote<br />
schade aan te rigten, tot den terugtogt was genoodzaakt<br />
geworden.<br />
Het herlevende vertrouwen in Nederlands magt had<br />
door die gebeurtenissen een grooten schok gekregen,<br />
inzonderheid door de bemoeijingeu der Engelschen,<br />
die niet nagelaten hadden de nadeelen, door de Nederlandsche<br />
wapenen geleden, zeer vergroot door den<br />
Indischen Archipel te verspreiden en de kleinschatting<br />
onzer magt rond te dragen. Te Batavia was<br />
men overtuigd, dat eene nieuwe onderneming tegen -<br />
Palembang moest gewaagd worden, maar ook dat de<br />
overwinning moest worden bevochten. De Nederlandsche<br />
naam moest in eere en glorie hersteld worden;<br />
daarvan had de Gouverneur-Generaal van der Capellen<br />
de bewus<strong>the</strong>id. Er was derhalve behoefte aan<br />
eene land- en zeemagt, die eerbied kouden inboeze-
72 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
men. Krijgs- en mondbehoeften, even min in overvloed,<br />
mogtcn niet ontbreken. Geld werd daartoe gevorderd,<br />
en tijd tot verzameling was daartoe noodig.<br />
Van zijne zijde bleef de Sultan niet onkundig van<br />
de inspanning, die eene nieuwe uitrusting op Java<br />
vorderde. Zijne vrienden te Benkoelen verzuimden evenmin<br />
hem te voorzien van krijgsbehoeften, van raad en<br />
daad. Badar Oedien kwam bovendien op het denkbeeld,<br />
om van zijne twist tegen het Nedcrlandsche gezag<br />
eene algemeene zaak van natie en godsdienst te<br />
maken. Hij dwong de Arabieren en Sinezen om aan<br />
de versterkingswerken, die nog werden aangelegd, te<br />
arbeiden.<br />
Te Batavia was men van oordeel om Najam Oedien<br />
op nieuw tot Sultan te verheffen en daardoor te Palembang<br />
hem een aanhang te verwekken. Nogtans<br />
was Badar Oedien te zeer de geliefde of gevreesde<br />
onder zijne landgenooten. Ten laatste ging men er<br />
toe over, om den oudsten zoon van Najam Oedien<br />
tot Sultan te benoemen, en zijn vader den titel van<br />
Soesoehoenan te vcrleenen. Dit geschiedde den 28n<br />
van Grasmaand 1821; hun werden echter eeuige bepalingen<br />
voorgeschreven, die de oppermagt beperkten,<br />
alsmede het regt tot het heffen van belastingen.<br />
De uitrusting, die gereed gemaakt werd, stond<br />
onder het bevel van den Schout-bij-nacht Lewe van<br />
Aduard, voor zoo veel de scheepsmagt betrof, waarbij<br />
kanonneer- en landingsbooten gevoegd werden, alsmede<br />
kielligters of kiezentrekkers, ten einde het ingeheide<br />
paalwerk bij het opvaren der rivier te kunnen uit den<br />
weg ruimen. De Kolonels Bischoff en la Fontaine,<br />
de Luitenant-Kolonels Riesz en Cochius voerden het
TWKEDE HOOFDSTUK.. 7;s<br />
bevel over de troepen tot de landing bestemd. Het<br />
geheele beleid van den togt was toevertrouwd aan<br />
den Generaal-Majoor de Koek. Hagchelijk, ja, ontmoedigend<br />
was het tijdstip tot het in zee gaan der<br />
expeditie bestemd ; het was in den aanvang van Bloeimaand<br />
1821, toen de vreeselijke epidemie, de cholera<br />
morbus of braakloop op het felst woedde en ook de<br />
troepen daardoor aangetast werden. Velen vreesden, dat<br />
het opeenhoopen van zoo vele manschappen binnen<br />
de beperkte scheepsruimten, de noodlottige uitwerkselen<br />
dier krankte grootelijks mögt vermeerderen. Toch<br />
verloor van der Capellen zijne standvastigheid niet,<br />
en evenmin de Koek; het uitzeilen der expeditie<br />
ondervond geene vertraging. God bekroonde hun vertrouwen,<br />
want naauwelijks was de vloot in zee, of de<br />
braakloop nam aan boord der schepen merkelijk af.<br />
Dit strekte allezins om den moed der manschappen te<br />
verhoogen, en de hoop op eene zegenrijke uitkomst<br />
vervrolijkte aller harten.<br />
Voor de groote schepen van der Werf, Nassau en<br />
Dageraad, was de bank aan de monding der Soensang<br />
een bezwaar, dat den ]7
74 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Twaalf kleine vaartuigen, ieder van een achttienponder<br />
voorzien, vormden de voorhoede, in drie afdeelingen,<br />
onder de zee-officieren van den Ende, Alevt'ijn<br />
en Joly. Langzaam ging het voorwaarts, dewijl<br />
velerlei beletselen, die den voortgang belemmerden,<br />
moesten worden opgeruimd. Een algemecne aanval<br />
had plaats, waarbij de Kolonel Bischoff over land,<br />
aan het hoofd van infanterie en kavallerie, de Pladjoe<br />
zou trachten over te trekken, ten einde de batterijen,<br />
voor en achter, te gelijk aan te vallen. Deze aanval<br />
kostte veel bloed, de hitte was buitengewoon groot,<br />
de gelande troepen moesten naar boord terug, twee<br />
kanonncerbooten geraakten onbruikbaar en onderscheidene<br />
schepen leden niet weinig schade. Een ieder<br />
had zich van zijn pligt gekweten, zoodat de Opperbevelhebber<br />
den volgenden dag, den 21n, zijne tevredenheid<br />
aan land- en zeemagt betuigde, en de mislukking<br />
aan ongelukkige omstandigheden meende te<br />
moeten wijten. Men telde dezerzijds 46 dooden en 96<br />
gewonden, onder welke 55 zwaar gekwetst. De Luitenant<br />
ter zee 2c klasse de Vries en de Adelborst A.<br />
Collot d'Escury bevonden zich onder de laatsten. Gesneuveld<br />
waren de Adelborst J. A, L. H. van der<br />
Maas en de Luitenant titulair J. E. Michel.<br />
Alvorens tot een nieuwen aanval over te gaan,<br />
bleek den Generaal de Koek de noodzakelijkheid, om<br />
den Luitenant-Kolonel Keer, die tot adsistentie was<br />
opgekomen, naar Banka, waar Keer Resident was, terug<br />
te zenden, ten einde te voorkomen, dat de Palembangers<br />
aldaar onrust mogten stoken. Uit voorzorg<br />
werden dien Resident niet enkel medegegeven de van<br />
Banka aangebragte troepen, maar tevens eene brik en
TWEEDE HOOFDSTUK. 75<br />
de flotille van Radja Akil, vroeger Vorst v au Siak.<br />
Niet zonder gunstige vruchten was de aanval van<br />
den 20« van Zomermaand 1821; ook arbeidde men<br />
van toen af aan de voorbereiding van een nieuwen<br />
aanval. Toen alles gereed was, namen de bewegingen een<br />
aanvang den 24n nog voor den dageraad. Ten zeven<br />
ure verminderde het vuur der groote batterij aan de<br />
Pladjoe. Dit wakkerde den moed der onzen aan, en<br />
ten acht ure was de batterij van de Gombora tot<br />
zwijgen gebragt. Het eiland Gombora was door batterijen,<br />
door paalwerk in de rivier en door batterijen<br />
aan de linkerzijde der rivier buitengewoon versterkt.<br />
De vermeestering dier versterkingen werd bespoedigd,<br />
wijl regts van den aanvaller zich eene geul bevond,<br />
welke Gombora van den vasten wal scheidde, doch<br />
welke geul, als niet bruikbaar voor eenig vaartuig,<br />
onverdedigd was gelaten, van welk verzuim de aanvaller<br />
gebruik maakte. Des voormiddags ten half elf<br />
werden zoowel links als regts landingen gedaan, en<br />
de Nederlandsche vlag wapperde van de groote batterij.<br />
De overwinning was behaald. De Luitenant Ie<br />
Jeune had de vlag, naar hij meende, het eerst geplant,<br />
doch die eer werd hem betwist door den Kapitein<br />
Elout en den Kapitein-Adjudant Dibbetz. Bij die<br />
vermeestering werden zwaar gekwetst de Luitenant-<br />
Kolonel Riesz en de Kapitein George; ligt gekwetst<br />
de Luitenant ter zee 2e klasse Koopman en de Luitenant<br />
Lans ; gesneuveld was aan boord van van der<br />
Werf de Luitenant der mariniers Serres. Onderscheiden<br />
officieren der land- en zeemagt hadden zich zeer dapper<br />
gedragen, alsmede onderofficieren en manschappen.<br />
Bij dagorder van den 25n van Zomermaand, prees de
76 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Generaal de Koek de onverschrokkenheid en den moed,<br />
waarvan allen de bewijzen hadden geleverd. Het geleden<br />
verlies was tegenover dat van den 20 n gering<br />
te noemen.<br />
Toen het paalwerk opgeruimd was, zeilden de groote<br />
schepen op tot voor de kraton, om die te bestoken,<br />
een werk van geringe beteekenis in vergelijking van de<br />
vermeestering der sterkte op het eiland Gombora. Nu<br />
ontzonk aan Badar Oedien den moed, daar zijne hevigste<br />
raadslieden op de batterijen waren omgekomen<br />
of de vlugt hadden genomen. Hij zond een zijner<br />
broeders met twee Pangerangs aan den Generaal, om<br />
zijne geheele en onvoorwaardelijke onderwerping aan<br />
te bieden. Den 27 n had de overgifte van de kraton<br />
plaats, en de Sultan betrok voor het oogenblik een<br />
afzonderlijk huis. Op den 3" van Hooimaand werd<br />
de ex-Sultan met zijne vrouwen en kinderen ingescheept<br />
aan boord van de Dageraad, welke bodem<br />
den 6 a naar Batavia onder zeil ging. Later werd hij<br />
in ballingschap naar Ternate gezonden.<br />
Geen vijftig dagen had deze roemrijke togt gevorderd,<br />
en had de gedienstigheid der Engelschen aan<br />
de mislukte expeditie onder den Schout-bij-nacht Wolterbeek<br />
de grootst mogelijke ruchtbaarheid gegeven —<br />
juist die kwaadwilligheid werd nu dienstbaar aan de<br />
wijde verspreiding door den Archipel, van de overwinning<br />
door de Koek bevochten. Algemeen was de<br />
vreugde deswegen, en de Gouverneur-Generaal, ten<br />
einde daaraan grooter plegtigheid bij te zetten, deed<br />
die overwinning en de vermeestering van het Palembangsche<br />
rijk op den 10n van Ilooimaand viefBn r1 ""r<br />
een salut van 101 schoten.
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
De geheele expeditie had bestaan uit 40 gewapende<br />
vaartuigen en 10 grootere bodems, in alles bewapend<br />
met 414 stukken geschut. Met de transportschepen<br />
telde men 118 bodems en 2580 schepelingen. Ook<br />
de Schout-bij-nacht oogstte welverdienden roem in.<br />
In alles bestond de expeditie uit 4259 koppen —<br />
2785 Europeanen en 1474 Inlanders; de laatsten<br />
meest als schepelingen dienst doende. De artillerie<br />
had zich bijzonder onderscheiden; over het geheel kou<br />
men van allen zeggen zoo land- als zeemagt —<br />
dat zij zich met ijver van hunnen pligt hadden gekweten.<br />
Ingevolge het contract, den 28° van Grasmaand<br />
1821 te Buitenzorg gesloten, werd Achmed Najam<br />
Oedien op den 16 n van Ilooimaand 1821 in de kraton<br />
plegtig als Sultan voorgesteld en gehuldigd. Hij<br />
toch had geen deel gehad aan het vroeger gebeurde;<br />
zijn vader werd met den titel van Soesoehoenan ter<br />
zijde geschoven en gepensionneerd. De nieuwe Sultan<br />
was echter onbekwaam voor zijne hooge betrekking<br />
en daarbij kwalijk gezind, zoodat de Commissaris van<br />
Sevenhoven den Vorst tot afstand noopte. Bij overeenkomst<br />
van den 18" van Oogstmaand 1823 werd door<br />
Achmed Najam Oedien afstand gedaan, hem eene<br />
jaarwedde toegelegd van ƒ 26,400, met de inkomsten<br />
van eenige districten, en aan zijne Grooten of Pangerangs<br />
nog ongeveer ƒ 75,000 's j aars geschonken.<br />
De Sultan en de Soesoehoenan waren ter hoofdplaats<br />
gebleven, en de ondergane vernedering niet op<br />
den duur kunnende verkroppen, werd door hen tot<br />
een verraderlijken aanval op het fort besloten. Op<br />
den 21 n van Slagtmaand 1824 des avonds kreeg de<br />
77
7S TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Resident Eeynst daarvan kennis. Dien namiddag<br />
reeds waren er pogingen aangewend tot vergiftiging<br />
van de Officieren F. Schultze, L. de Sturler en Schrijner,<br />
met een twintigtal militairen. Die buiten het<br />
fort woonden kwamen met vrouwen en kinderen binnen;<br />
in den donkeren nacht stond het gamisoen voor<br />
het fort in het geweer, hebbende bij zich twee stukken,<br />
en de vier bodems met 16 stukken gewapend,<br />
onder de bevelen van den Luitenant ter zee Ie klasse<br />
Muller, lagen gereed om de nadering van het fort<br />
met een goed gerigt kruisvuur te beraoeijelijken. Den<br />
22n des morgens ten vier ure had de aanval plaats,<br />
onder aanvoering van den Sultan, doch met zoo veel<br />
onbesuisdheid, dat de Palembangers spoedig met groot<br />
verlies werden terug geslagen. Zij hadden ongeveer<br />
30 dooden en eene menigte gekwetsten. Onzerzijds<br />
waren 2 dooden en 23 gewonden, onder welke de<br />
Onder-Inspecteur Schultze en de Luitenant ter zee<br />
W. Steffens. Nog gedroegen zich met onderscheiding<br />
de Luitenants C. H. Bastiaanse, C. Bosman, J. J.<br />
Boelhouwer en J. H. J. Schrijner, en de Luitenant<br />
ter zee Muller.<br />
Voor zich en voor den Sultan deed de Soesoehoenan<br />
aanbieden zich te onderwerpen. Lien werd aangezegd<br />
zich naar Java in te schepen, om zich ter beschikking<br />
van den Gouverneur-Generaal te stellen.<br />
Dewijl zij niet dadelijk werden gevangen genomen,<br />
veranderde de Sultan van gevoelen en maakte zich<br />
te zoek. Het duurde tot den 9" van Oogstmaand 1825<br />
voordat Achmed Najam Oedien, na veel ellende en ontberingen<br />
te hebben uitgestaan, in onze handen viel. De<br />
oude man overleed kort na zijne aankomst te Batavia,
TWEEDE HOOFDSTUK. m<br />
De Raad van Indië van Sevenhoven werd op nieuw<br />
afgevaardigd naar Palembang, om als Gouvernements-<br />
Commissaris het bestuur te organiseren. Reynst vertrok,<br />
na eenige weken, wegens ongesteldheid naar<br />
Java, doch had ten aanzien der inlanders met den<br />
Commissaris zoodanige maatregelen genomen, dat de<br />
rust ter hoofdplaats en in den omtrek niet gestoord<br />
werd '). Armoedig was de toestand des rijks, ten gevolge<br />
van de willekeur en dwingelandij van Mahmoed<br />
Badar Oedien. De tinmijnen van Banka en de pepercultuur<br />
in Palembangs gebied voorzagen in zijne behoeften;<br />
doch toen die bronnen ophielden te vloeijen,<br />
trad algemeene verarming in de plaats. Wel werd de<br />
handel belast, doch de goederen, den kooplieden afgeperst,<br />
werden in duistere bewaarplaatseu van de kraton<br />
opeengehoopt, zoodat kostbare kleederen, damasten<br />
enz. aldaar lagen te bederven en later bij de inname<br />
van de kraton werden gevonden.<br />
In Palembangs hoofdplaats rekende men in 1821<br />
op eene bevolking van ongeveer 250,000 zielen; tien<br />
jaren later op 30,000. De invoer van 1821 bedroeg<br />
p. m. / 5,000 en de uitvoer /44,000; in 1832 was<br />
in- en uitvoer te zamen meer dan ƒ 735,000. Zelfs<br />
nam de katoenbouw zoodanig toe, dat nog geen twintig<br />
jaren daarna de uitvoer van dat artikel / 17,000<br />
's j aars meer bedroeg.<br />
De weder inbezitname van Padang en de andere kantoren<br />
ter Westkust van Sumatra werd op allerlei wijze<br />
belemmerd door den Gouverneur van Benkoelen, Raffles.<br />
i) Men zie J. B. J. van Doren, Twee episodes uit de geschiedenis<br />
van Palembangs hoofdstad, bl. 14—GO,
80 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Weinig belangrijk waren zij voor Nederland, toen zij,<br />
tijdens den oorlog, den Engelschen in handen vielen.<br />
Zij waren in het bezit der Engelschen geenszins in<br />
waarde verbeterd, behalve Ayer Bangies, welke plaats<br />
door de levering van stofgoud en kamfer eenige voordeden<br />
afwierp. Dupuy werd als Commissaris ter overname<br />
dier kantoren naar Benkoelen gezonden. Beleefd<br />
door Raffies ontvangen, kwam deze evenwel met zoodanige<br />
eischen van schadevergoeding te voorschijn, dat<br />
Dupuy onverrigter zake naar Batavia moest terugkeeren.<br />
De tusschenkomst van het Opperbestuur te Calcutta<br />
moest worden ingeroepen. Op ontvangen stelligen<br />
last had de overgave plaats, toen Dupuy te dien<br />
einde terugkwam. Ayer Bangies werd onder een gezocht<br />
voorwendsel teruggehouden, en later door Raffles<br />
in het bezit der inlanders gesteld. Padang, Indrapoera,<br />
en wat verder teruggegeven werd, bevond zich<br />
in een treurig verval. Het Europeesch gezag was<br />
overal volstrekt onbeduidend.<br />
Verdrietig was de taak, die de Resident Dupuy<br />
te vervullen had : een sedert jaren vervallen bestuur<br />
weder te herstellen. Daarbij vond hij onder de Maleijers,<br />
allen Mohamedanen, eene sccte, welke sedert<br />
den aanvang der 19e eeuw in Arabie was opgestaan<br />
(de Wechabieten), en die op Sumatra had weten ingang<br />
te vinden en er zich als heerschzuchtige dweepers<br />
deden kennen, die het geloof van den Islam, in<br />
de oorspronkelijke zuiverheid, voorgaven te willen herstellen.<br />
Ofschoon zij zich aan wreedheid en zelfs<br />
aan barbaarschhied in het oude rijk van Menangkabau<br />
schuldig maakten, gaven zij zich uit als zuiver<br />
in de navolging der leer van Mohamed. Uit dien
TWEEDE HOOFDSTUK. SI<br />
hoofde kleedden zij zich in het wit, om aan te duiden,<br />
dat zij alle zonden hadden afgelegd; ook noemden<br />
zij zich Orang-Poeties, doch geraakten eerlang onder<br />
den naam van Padries algemeen bekend.<br />
Raffles was, naar zijn voorgeven, ingenomen met<br />
deze sectarissen, die door hem vrome dweepers werden<br />
genoemd. Niet alle Engelschen ter kuste oordeelden<br />
zoo gunstig over de Padries. Een hunner, die een<br />
aantal jaren in die streken had doorgebragt, hield hen<br />
voor heerschzuchtige bedriegers, die niets ontzagen,<br />
om aan hunne driften te voldoen. Eerlang oordeelde<br />
Dupuy even ongunstig over hen. Zij stonden overal<br />
vijandig tegenover de Inlandsche Hoofden van het<br />
thans van een gescheurde rijk van Menangkabau, die<br />
van hunnen kant de sectarissen haatten en vreesden.<br />
Bij het verval van het Nederlandsch gezag in den<br />
Archipel was de zeerooverij op eene schrikbarende<br />
wijze toegenomen. De Engelschen hadden zich deswegen<br />
weinig bekommerd. Zelfs liet de Britsche Gouverneur<br />
van Poeloe Pinang (Prince of Wales Island)<br />
oogluikend toe, dat de zeeroovers, zoo al niet op dat<br />
eiland, althans op de westkust van het schiereiland<br />
Malakka, zich van krijgsbehoeften en andere benoodigdheden<br />
voorzagen. Zelfs hadden zij hunne geregelde<br />
ververschingsplaatsen op die kust, waar zij zich<br />
vereenigden en welke hen tot schuilhoeken dienden.<br />
Voor het overige waren de kleine rijkjes op de Westkust<br />
van Borneo, of de veelvuldige eilandjes langs<br />
die kust, steeds gereede schuilhoeken, waar zij bescherming<br />
vonden, indien niet de Vorsten zelven de<br />
eigenlijke opperhoofden der Maleische zeeroovers waren.<br />
Deze zeeschuimers waren gewoonlijk wreeder dan<br />
I. 6
KO TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Weinig belangrijk waren zij voor Nederland, toen zij,<br />
tijdens den oorlog, den Engelschen in handen vielen.<br />
Zij waren in het bezit der Engelschen geenszins in<br />
waarde verbeterd, behalve Ayer Bangies, welke plaats<br />
door de levering van stofgoud en kamfer eenige voordeelen<br />
afwierp. Dupuy werd als Commissaris ter overname<br />
dier kantoren naar Benkoelen gezonden. Beleefd<br />
door Raffles ontvangen, kwam deze evenwel met zoodanige<br />
eischen van schadevergoeding te voorschijn, dat<br />
Dupuy onverrigter zake naar Batavia moest terugkeeren.<br />
De tusschenkomst van het Opperbestuur te Calcutta<br />
moest worden ingeroepen. Op ontvangen stelligen<br />
last had de overgave plaats, toen Dupuy te dien<br />
einde terugkwam. Ayer Bangies werd onder een gezocht<br />
voorwendsel teruggehouden, en later door Raffles<br />
in het bezit der inlanders gesteld. Padang, Indrapoera,<br />
en wat verder teruggegeven werd, bevond zich<br />
in een treurig verval. Het Europeesch gezag was<br />
overal volstrekt onbeduidend.<br />
Verdrietig was de taak, die de Resident Dupuy<br />
te vervullen had : een sedert jaren vervallen bestuur<br />
weder te herstellen. Daarbij vond hij onder de Maleijers,<br />
allen Mohamedanen, eene secte, welke sedert<br />
den aanvang der 19 e eeuw in Arabie was opgestaan<br />
(de Weehabieten), en die op Sumatra had weten ingang<br />
te vinden en er zich als heerschzuchtige dwecpers<br />
deden kennen, die het geloof van den Islam, in<br />
de oorspronkelijke zuiverheid, voorgaven te willen herstellen.<br />
Ofschoon zij zich aan wreedheid en zelfs<br />
aan barbaarschhied in het oude rijk van Menangkabau<br />
schuldig maakten, gaven zij zich uit als zuiver<br />
in de navolging der leer van Mohamed. Uit dien
TWEEDE HOOFDSTUK. SI<br />
hoofde kleedden zij zich in het wit, om aan te duiden,<br />
dat zij alle zonden hadden afgelegd; ook noemden<br />
zij zich Orang-Poeties, doch geraakten eerlang onder<br />
den naam van Padries algemeen bekend.<br />
Raffles was, naar zijn voorgeven, ingenomen met<br />
deze sectarissen, die door hem vrome dweepers werden<br />
genoemd. Niet alle Engelschen ter kuste oordeelden<br />
zoo gunstig over de Padries. Een hunner, die een<br />
aantal jaren in die streken had doorgebragt, hield hen<br />
voor heerschzuchtige bedriegers, die niets ontzagen,<br />
om aan hunne driften te voldoen. Eerlang oordeelde<br />
Dupuy even ongunstig over hen. Zij stonden overal<br />
vijandig tegenover de Inlandsche Hoofden van het<br />
thans van een gescheurde rijk van Menangkabau, die<br />
van hunnen kant de sectarissen haatten en vreesden.<br />
Bij het verval van het Nederlandsen gezag in den<br />
Archipel was de zeerooverij op eene schrikbarende<br />
wijze toegenomen. De Engelschen hadden zich deswegen<br />
weinig bekommerd. Zelfs liet de Britsche Gouverneur<br />
van Poeloe Pinang (Prince of Wales Island)<br />
oogluikend toe, dat de zeeroovers, zoo al niet op dat<br />
eiland, althans op de westkust van het schiereiland<br />
Malakka, zich van krijgsbehoeften en andere beuoodigdheden<br />
voorzagen. Zelfs hadden zij hunne geregelde<br />
ververschingsplaatsen op die kust, waar zij zich<br />
vereenigden en welke hen tot schuilhoeken dienden.<br />
Voor het overige waren de kleine lijkjes op de Westkust<br />
van Borneo, of de veelvuldige eilandjes langs<br />
die kust, steeds gereede schuilhoeken, waar zij bescherming<br />
vonden, indien niet de Vorsten zelven de<br />
eigenlijke opperhoofden der Maleische zeeroovers waren.<br />
Deze zeeschuimers waren gewoonlijk wreeder dan<br />
I. 6
82 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
de Marrons, want waar deze zich vergenoegden de geroofde<br />
menschen als slaven te verkoopen, vermoordden<br />
de Maleische vrijbuiters die gevangenen meestal.<br />
Deze zeerooverij wenschte het Nederlandsch Bewind<br />
te Batavia te fnuiken.<br />
Men herinnerde zich, dat Abdul Rachman door de<br />
Nederlandsche Oost-Indische Maatschappij van zeeroover<br />
en gelukzoeker tot Sultan van Pontianak was<br />
verheven geworden, en dat in 1779 met dien Vorst<br />
een verdrag was gesloten, waarbij hij als leenpligtig<br />
van de Oost-Indische Compagnie werd erkend. Weinige<br />
jaren later was hij, door de krachtige hulp van<br />
den Kommandeur Silvester van de zeemagt der Republiek,<br />
tot uitbreiding van magt gekomen. In 1791<br />
had zich de Oost-Indische Compagnie geheel onttrokken<br />
aan de bescherming der Westkust van Borneo,<br />
Sedert de overname van Java in 1816 had Sultan<br />
Kassiem, die zijnen vader in het gebied over Pontianak<br />
was opgevolgd, de bescherming van het Nederlandsch<br />
Bestuur op nieuw ingeroepen. Ook thans was<br />
het doel: bevordering van eigen groo<strong>the</strong>id.<br />
In 1818 werd eene expeditie uitgerust, naar de<br />
Westkust van Borneo. Boeckholtz was Gouvernements-Commissaris,<br />
hebbende den Majoor der infanterie<br />
Muntinghe, de Kapiteins Elout en Zimmerman,<br />
den Luitenant-Adjudant Beelaerts en den Chirurgijn-<br />
Majoor Sängers, met ongeveer 600 man, deels Europeanen,<br />
deels Amboinezen, bij zich. Men kwam met<br />
twee bodems den 18n van Hooimaand voor Pontianak,<br />
en den 21Q voor de kraton, alwaar men met<br />
de gewone plegtigheid werd ontvangen. Een fort werd<br />
aangelegd, en ten verzoeke van den Sultan ging Ma-
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
joor Muntinghe en Kapitein Zimmerman, verzeld van<br />
een detachement en een troep Maleijers van den Sultan,<br />
met eenige praauwen naar Tajan op weg. Alzoo<br />
deze plaats op 40 uren afstand Z. O. van Pontianak<br />
is gelegen, aan eene snelstroomende rivier, duurde de<br />
togt verscheidene dagen. De vijand had batterijen opgeworpen,<br />
waarvan het geschut echter spoedig tot<br />
zwijgen werd gebragt. Ten gevolge van onderhandelingen<br />
werd men meester van de batterijen en een<br />
twintigtal stukken. Eene bezetting van eenige Amboinezen<br />
werd achtergelaten. De overige manschappen<br />
waren den 23 n van Oogstmaand te Pontianak terug.<br />
Daar bleef een garnisoen van 100 man, onder den<br />
Luitenant Blank. De Commissaris vertrok naar Sambas,<br />
alwaar een detachement onder Kapitein van de<br />
Polder werd gestationeerd. Te Mampawa plaatste men<br />
40 koppen, waarover Luitenant Kielberg het bevel<br />
voerde.<br />
In den aanvang van het jaar 1819 werden door<br />
Boeckholtz contracten met de verschillende Vorsten<br />
gesloten, doch waarin, naar het schijnt, hunne verpligtingen<br />
jegens het Nederlandsch Gouvernement niet<br />
duidelijk en volledig omschreven waren. In de bewoordingen<br />
dier verdragen vonden zij althans weldra<br />
het voorwendsel, om zich van de behoorlijke ondersteuning<br />
der bezettingen in hunne rijkjes te onthouden.<br />
De toestand der troepen was geenszins bemoedigend.<br />
De landstreek rondom de fortjes was moerassig<br />
en ongezond, tractement werd niet uitbetaald, vivres<br />
werden niet uitgedeeld, en dat alles in eene landstreek,<br />
waar weinig te bekomen was en slechts voor geld.<br />
Vele waren de zieken, en de garaisoenen telden wei-<br />
6*<br />
S:]
S4<br />
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
nige manschappen in staat om dienst te doen. Aan<br />
het gedrag der Maleische Vorsten was het duidelijk<br />
te zien, dat zij oordeelden, niet op de hulp der Hollandsche<br />
troepen te kunnen rekenen. De vrees voor<br />
de Sinezen bezielde hen, en maakte den algemeenen<br />
toestand zoo veel te ongunstiger.<br />
Er waren Sinesche goudgravers in maatschappijen<br />
of congsies, onder eigen gekozen opperhoofden, in de<br />
rijkjes Sambas, Mainpawa, Landak, Pontianak en Simpang,<br />
of in de aan die staten onderworpen biunendistricten.<br />
Die . opperhoofden hadden overeenkomsten<br />
gesloten met de Vorsten, welke of van Arabische of<br />
van Javaansche afkomst waren, dan wel Maleijers,<br />
doch allen den Islam toegedaan. Die overeenkomsten<br />
betroffen het aandeel in de opbrengst der goudmijnen<br />
aan de Vorsten toegekend, zoo ook de prijzen door<br />
de congsies te betalen voor de rijst en het zout, hen<br />
van wege de Vorsten te leveren, of het inkomend<br />
regt op rijst, zout en opium, in geval de Sinezen zelven<br />
die benoodigdheden invoerden of zich door Engelschen<br />
of Boeginezen deden toevoeren. Er waren<br />
onder de congsies, die zich magtig genoeg oordeelden,<br />
om de Vorsten te tarten en zich te eenenmale als<br />
onafhankelijk te gedragen. Deze laatsten waren vooral<br />
te vreezen.<br />
Deze verhouding was oorzaak, dat de Sinezen deden<br />
wat zij goedvonden, dat zij nu en dan de troepen aanvielen,<br />
dan weder hen mishandelden of wel op verregaande<br />
wijze uittartten. De officieren gedroegen zich hoogst<br />
verdienstelijk door hunne moedelooze of mistroostige<br />
manschappen tot moed en geduld op te wekken en hun de<br />
bespoedigde aankomst van alle benoodigdheden van Java
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
voor te spiegelen. Was er hier of daar eene kans<br />
om de verraderlijke Sinezen eenig verlies toe te brengen,<br />
of hunne kampongs in brand te steken, dan<br />
waren de vorsten in de weer, om er op aan te dringen<br />
de Sinezen toch vooral met rust te laten.<br />
Deze heulden met de Engelsche avonturiers, die<br />
hun opium, buskruid en wapenen leverden. Zij kwamen<br />
onbeschroomd de rivieren opstevenen, stoorden<br />
zich aan geene tolkantoren, en waren soms onbeschaamd<br />
genoeg om, geholpen door de Sinezen, de<br />
Nederlandsche wachtposten te bespotten. In dier voege<br />
ontbrak het den Opperhoofden der congsies in geenen<br />
deele aan al wat zij noodig hadden, en de goudgravers<br />
betaalden evenmin eenige lasten aan het Nederlandsche<br />
gezag, als aan de Vorsten in wier rijken<br />
zij zich genesteld hadden.<br />
In dier voege was de toestand van den Resident<br />
en den Adsistent-Resident ter Westkust van Borneo<br />
eenerzijds, en die van de krijgsmagt anderzijds in<br />
geenen deele bemoedigend. Op het einde van 1820<br />
telde men ter naauwernood 220 man bezetting, alles<br />
mede gerekend. In het volgende jaar werd het in geenen<br />
deele beter. Wel verscheen in den aanvang van het<br />
jaar 1822 de Commissaris Z. H. Tobias te Pontianak,<br />
doch de eigenlijke versterking onder den overste<br />
H. Ridder de Stuers, ten bedrage van 300 manschappen,<br />
kwam eerst een half jaar daarna.<br />
Hadden de Sinezen zich tot daartoe weerbarstig en<br />
oproerig betoond, thans beloofden zij zich te onderwerpen.<br />
Evenwel begreep men, dat het oogenblik<br />
gekomen was hen te tuchtigen, en op den 13 n van<br />
Oogstmaand gingen 375 manschappen met zes stuk-<br />
85
86 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
ken van Pontianak op weg. Den 8.1« dier maand was<br />
de togt afgeloopen, en de Overste de Stuers keerde<br />
naar Pontianak terug. Tajan en Mampawa werden behoorlijk<br />
bezet, en te Sambas en Pontianak bleef eene<br />
genoegzame magt. Nogtans duurde het slechts weinige<br />
maanden, toen, in Louwmaand 1823, de Sinezen<br />
van Loemar en Lara op nieuw eene vijandelijke houding<br />
aannamen. Kapitein Sneiders met de Ie Luitenants<br />
Bourdon, van der Palm, Stormekes en de.<br />
2e Luitenants van Hom en Herman, met ruim 100<br />
man geregelde troepen, verzelden den Commissaris.<br />
Do bentings der congsie werden vermeesterd. Eene<br />
maand later waren die van Montrado mede in de wapenen.<br />
Kapitein Trip en Luitenant Herman bragten<br />
hen in verwarring en vermeesterden 21 lilas, 17 vaandels,<br />
enz. De Commissaris vertrok naar Java, wijl<br />
zij in onderwerping kwamen. Zelfs bragten zij 88<br />
stukken geschut, 400 pieken, 150 vaatjes buskruid<br />
enz., om die uit te leveren.<br />
In den zomer van het jaar 1824 barstten nieuwe<br />
onlusten uit in het gebied van Sambas. De Sinezen<br />
kwamen op nieuw in verzet. Wederom was een toevoer<br />
van manschappen noodig; en deze gekomen<br />
zijnde, werden de hoofden van den opstand aan Nederland<br />
overgeleverd, liet duurde nogtans niet lang of<br />
de Sinezen van Mandoor sloegen op nieuw tot muiterij<br />
over, zelfs bestormden zij het fort te Mampawa,<br />
en hadden zich voorzien van eene keten om den toegang<br />
tot de rivier af te sluiten. Hunne pogingen<br />
werden in 1825 verijdeld, doch naauwelijks was de<br />
militaire magt in 1825 vertrokken ten gevolge van het<br />
gebeurde op Java, of zij weigerden alle gehoorzaamheid.
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Eigenlijk was het Nederlandsen gezag ter AVestkust<br />
van Borneo onbeduidend, dewijl de militaire magt op<br />
den duur te gering was. Te Pontianak was een fort,<br />
doch onbeteekenend was de magt welke men in dat<br />
rijk uitoefende. De ligging van dien staat en van<br />
het geringere Simpang, onder den Panumbahan Soeria<br />
Diningrat, is laag en moerassig, en de nadering<br />
der kust uit dien hoofde moeijelijk. Sukradana en<br />
Matam of Katapang liggen hooger en schijnen geschikt<br />
te zijn voor den verbouw van suiker, koffij,<br />
peper en kapas, maar de Sultan van Matam Mohamed<br />
Djimal Oedien heulde met de zeeroovers, welke eigenlijk<br />
in al de riviermondingen te dier kuste gereede koopers<br />
hunner geroofde goederen vonden, alsmede leeftogt,<br />
wanneer zij rijst, zout, arafioen enz., noodig hadden.<br />
Hoe treurig die toestand van Borneo's Westkust<br />
ware, van wege den nood, waarin Java zich bevond,<br />
hadden evenwel de Strandvorsten leeren erkennen,<br />
dat zij het Nederlandsche Gouvernement als hun beschermer<br />
behoorden te eerbiedigen. Zij erkenden het<br />
Oppergezag der Bataviasche Regering, en den invloed<br />
op de troonsopvolging, op de Sinesche congies en op<br />
alle vreemdelingen. Die invloed deed zich echter<br />
hoofdzakelijk gevoelen, wanneer gewapende Nederlandsche<br />
bodems en genoegzame krijgsmagt voorhanden<br />
waren.<br />
Op Celebes waren de zaken geenszins in volmaakte<br />
rust. Dit uitgestrekte vierarmige eiland was tot daartoe<br />
slechts bekend aan twee uiterste einden, namelijk<br />
het Noord-Oostelijke en het Zuidelijke Schiereiland.<br />
De zeestraat ten Westen (straat Makasser),<br />
liet meest door Nederlandsche schepen bezocht wor-<br />
S7
88 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
dende, vond daar de zeerooverij een gunstig tooneel<br />
voor hare wanbedrijven. Hier en daar landingen te<br />
doen, zich aan plundering, menschenroof en brandstichting<br />
schuldig te maken, verontrustte niet weinig<br />
de inlandsche bevolking, die aan de kusten woonde.<br />
Te Tontoly in het bijzonder, aan den noordwesthoek<br />
van Celebes, bestond zoodanig roofnest.<br />
Eene expeditie werd daartegen afgezonden, welke<br />
vermelding verdient, zoowel uithoofde van het succes<br />
der onderneming, als ook van wege de gelukkige<br />
gevolgen, die zij had. Deze was de bemagtiging van<br />
Tontolj' en de uitroeijing van de talrijke zeeroovers<br />
die zich aldaar genesteld hadden. Zij waren in het<br />
bezit van eene geduchte vloot, bestaande uit vaartuigen<br />
van de grootste soort, waarmede zij sedert geruimen<br />
tijd den Archipel onveilig maakten.<br />
De Indische Begering nam iu 1822 de aanwezigheid<br />
te baat van Z. M. fregat Melampus, gekommandeerd<br />
door den Kapitein ter zee A. W. de Man,<br />
om aan de kwellingen dezer zeeschuimers een einde<br />
te maken.<br />
Een detachement van 50 Europeanen, benevens de<br />
daarbij behoorende officieren, werd te Makasser ingescheept,<br />
terwijl de Gouverneur van Celebes, de Kolonel<br />
van Schelle met zijnen Adjudant, den Kapitein<br />
Kuinptius, deze onderneming op het fregat bijwoonden.<br />
De koloniale oorlogsschooners Iris en Johanna en<br />
de 8 kanonneerbooten, werden de Melampus toegevoegd<br />
onder den Luitenant ter zee Bembaldo.<br />
De togt van Makasser naar Tontoly duurde, door<br />
tegenwind en slecht weder, 14 dagen; in de bogt van<br />
Palos voegde zich de inlandsche vorst Daing-Matona
TWEEDE HOOFDSTUK 88<br />
bij de expeditie; zijne praauwen-vloot, van hulptroepen<br />
voorzien, zoude volgen, maar kwam'eerst toen<br />
de overwinning reeds behaald was te Tontoly aan.<br />
Diep in de baai van Tontoly werd het rooversnest,<br />
aan eene rivier gelegen, ontdekt. De flotille werd<br />
's namiddags bij aankomst dadelijk digt onder den<br />
wal gezonden. De debarkements-troepen onder de<br />
Luitenants Kooy en Banff, de mariniers onder den<br />
Luitenant A. van den Velden en de goed gewapende<br />
barkas, onder den Luitenant ter zee H. A. van Karnebeek<br />
met den Adelborst J. Hudig, werden met de<br />
flotille vereenigd.<br />
Met het aanbreken van den volgenden dag gaf de<br />
Kapitein ter zee de Man order om de strand-versterkingen<br />
aan te tasten. Een hevig vuur werd op dezelve<br />
geopend, hetgeen krachtdadig door den vijand werd<br />
beantwoord en waardoor aan onze flotille eenige verliezen<br />
werden toegebragt. Toen werd het landen bevolen,<br />
ten einde de vijandelijke sterkten door bestorming<br />
te vermeesteren en om tot de vloot, die men<br />
op de rivier landwaarts in, buiten het bereik van het<br />
geschut zag liggen, door te dringen. De landing,<br />
onder aanvoering van den flotille-Kommandant Rembaldo,<br />
werd goed volbragt, de groote strand-benting,<br />
in weerwil van eene dappere verdediging, ingenomen,<br />
en de bezetting gedeeltelijk over de kling gejaagd,<br />
terwijl een gedeelte zich door de vlugt naar de bosschen<br />
wist te redden. Er was echter geen tijd te<br />
verliezen; de meer landwaarts in gelegen sterkten en<br />
de vloot moesten hoe eerder zoo beter bemagtigd worden.<br />
Een tot dat einde onmiddellijk voorwaarts rukken<br />
was noodzakelijk, en werd den Luitenant ter zee van
90 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Karnebeek, aan het hoofd van een detachtement matrozen<br />
en flankeurs, opgedragen. De Luitenants ter zee<br />
Alewijn en van de landmagt Banff, benevens de Adelborst<br />
Hudig vergezelden hem. De Luitenants Kooy<br />
en van den Velden volgden met de overige infanterie<br />
en mariniers. Al ras stuitte men op eene tweede<br />
benting in het bosch ; deze werd door bestorming vermeesterd;<br />
voorwaarts ging het weder, naar eene derde<br />
goed versterkte benting, die nog meer boschwaarts in<br />
gelegen was, en waar de vijand naar het scheen vermeende<br />
stand te kunnen houden. Weldra bevond men<br />
zich aldaar. Er viel niet te aarzelen; onverwijld werd<br />
de benting beklommen en de roode vlag met witte<br />
kroon, die op deze sterkte wapperde, werd er door<br />
den Luitenant ter zee van Karnebeek afgerukt. De<br />
bemagtiging, in weerwil van hardnekkige verdediging,<br />
gelukte volkomen, en nu kon de vloot, die gedeeltelijk<br />
langs de rivier op strand was gehaald, vermeesterd<br />
en vernield worden; 35 groote goed gewapende<br />
vaartuigen, behalve een elftal, dat bij de strand-versterkingen<br />
reeds genomen was, werden nu door onze<br />
geheele debarkements-magt, die iiitusschen was opgerukt,<br />
in brand gestoken. Men was meester van het<br />
geheele oord, bestaande uit diverse campongs, waarvan<br />
de bewoners gevlugt en de woningen opgevuld waren<br />
met menigte (waarschijnlijk geroofde) goederen van<br />
allerlei aard, welke men, daar zij niet mede te voeren<br />
waren, aan de vlammen overleverde.<br />
De volgende dagen werden besteed met de vernieling<br />
der sterkten ten einde te brengen, en het talrijke<br />
daarin en op de vloot gevonden geschut, deels<br />
aan boord te brengen, deels in de rivier te doen zin-
TWEEDE HOOFDSTUK. 9]<br />
ken. Bij eindelijke aankomst van de inlandsche hulpvloot<br />
en van de troepen van Daing-Matona, werd die<br />
inlandsche vorst met de vereischte plegtigheid, door<br />
den Gouverneur van Schelle en den Kapitein ter zee<br />
de Man, als leenheer in het bezit van dit oord gesteld.<br />
Vervolgens werden middelen beraamd en getroffen om<br />
de goedgezinde bevolking strandwaarts te doen terugkomen,<br />
en om hen aan te sporen en te dwingen, om<br />
met de eigenlijke zeeroovers niet verder gemeene zaak<br />
te maken, voortaan, onder bescherming en ondersteuning<br />
van de Nederlandsche Regering, hen te verjagen<br />
en door handel en visscherij een beter en eerlijk bestaan<br />
te zoeken. Men is hierin geslaagd, zoodat<br />
Tontoly door deze wel volbragte onderneming, geheel<br />
van aard is, veranderd. Straat Makasser en de Noordkust<br />
van Celebes werden van deze geduchte zeeschuimers<br />
bevrijd. Thans zijn deze stranden door rustige<br />
inlanders bevolkt.<br />
De tijding dezer overwinning werd den Gouverneur-<br />
Generaal Baron van der Capellen op zijne reis naar<br />
Java, te Bezoeki, overgebragt door den Luitenant ter<br />
zee van Karnebeek, met aanbieding van 's vijands<br />
vlag ä ) uit de derde benting. Het schriftelijk antwoord<br />
van den Gonverneur-Generaal behelsde onder anderen :<br />
// Dat hij zijne hoogste tevredenheid betuigde aan<br />
//den Kapitein ter zee de Man, voor zijnen verdieuz/stelijken<br />
ijver omtrent de zoo volledig geslaagde<br />
„ onderneming tegen Tontoly, met verzoek aan zijne<br />
i) In de zaal van modellen-verzameling enz. op het Departement<br />
van Marine te 's Gravcnhage is die vlag, bij andere veroverde vlaggen<br />
in bewaring.
n<br />
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
ii oiiderhoorige officieren en manschappen, 's Gouver-<br />
// neur-Generaal's tevredenheid in deze te kennen<br />
// te geven, en inzonderheid aan den Luitenant ter<br />
//zee van Karnebeek, wiens naam hij met genoe-<br />
// gen zoo loffelijk onder de stukken vermeld gezien<br />
„ had."<br />
Op den l n van Grasmaand 1823, was het kommandement<br />
van Z. M. Nederlandsch Oost-Indisch eskader<br />
overgegaan op den, tot dat einde met het<br />
oorlogsfregat Euridice uitgezonden, Schout-bij-nacht<br />
J. J. Baron Melvill van Carnbée. Zijn bestuur tot<br />
op l n Mei 1827 over de zeemagt in Oost-Indie bevatte<br />
eene aaneenschakeling van belangrijke en goed<br />
bewezene diensten ; en het is der moeite waardig, om<br />
de verrigtingen gedurende dit beheer vUigtig zamen<br />
te trekken.<br />
Bij het overlijden van den Kommandant en Directeur<br />
der koloniale oorlogs-marine, de Kapitein ter<br />
zee van Schuier, werd het bestuur over die zeemagt<br />
ook aan den bovengenoernden Schout-bij-nacht opgedragen,<br />
en onder den titel van Kommandant en<br />
Directeur van Z. M. zeemagt in Oost-Indie, met zijn<br />
bevel over het aldaar dienende Nederlandsch eskader,<br />
vereenigd. De verbeteringen, die de koloniale marine<br />
vereischte, waren menigvuldig en vorderden eene<br />
zware en moeijelijk te volbrengen taak, waarvan hij<br />
zich, in korten tijd en in weerwil van de weinige<br />
destijds beschikbare middelen, uitmuntend kweet.<br />
Hij wist dit wapen, met al den aankleve van dien,<br />
zoodanig te reorganiseren en daarvan op zoo doelmatige<br />
wijze partij te trekken, dat onze kolonie, zoo<br />
lang men eene koloniale marine wilde behouden, en
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
althans gedurende zijn kommandement, van dezelve<br />
het meest mogelijk nut ondervond.<br />
In de bestaande omslagtige administratie bragt hij<br />
dadelijk vele doelmagtige veranderingen: zijne inspectiereizen<br />
over Java, overal op de kustplaatsen ; het afvaren<br />
en onderzoeken van de geheele Solosche-rivier,<br />
maar vooral zijn langdurig verblijf te Soerabaya, en<br />
zijne bemoeijingen met de maritime aangelegenheden<br />
aldaar, gingen gepaard met het beramen en ten uitvoer<br />
leggen van maatregelen, die voor de dienst der<br />
zeemagt in het bijzonder en voor de kolonie in het<br />
algemeen eene allemuttigste strekking hadden. Hij<br />
wist ten anderen bij het activekorps der koloniale<br />
marine eene tot dusverre bij hetzelve ongekende<br />
emulatie te verwekken, hetgeen bij de gewone klem<br />
en handhaving der dienstbetrachting, welke zijn kommandement<br />
kenmerkten, van groote waarde was. Hij<br />
was de voorsteller tot het oprigten van een depot van<br />
kaarten en instrumenten, onder het opzigt van eenen<br />
amanuensis, en hij was de eerste die als President<br />
bij de Kommissie tot verbetering der Indische zeekaarten<br />
uitbreiding aan deze nuttige zaak gaf. Door<br />
hem werd onder het oppertoezigt van den Kapitein-<br />
Luitenant ter zee van Kervel, en onder de leiding<br />
van bekwame officieren-instructeurs, een Marine-Instituut<br />
voor Kadets aan boord van het wachtschip te<br />
Soerabaya opgerigt, hetgeen, vooral toen de suppressie<br />
van de militaire school te Samarang plaats had, hoogst<br />
nuttig was en geheel aan het oogmerk voldeed. Hij<br />
organiseerde eene vaste bekruisiging van Java's kusten<br />
en verdeelde dezelve in 8 stations, op zoodanige<br />
wijze, dat geen plekje om zoo te zeggen onbewaakt<br />
93
94 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
bleef, en alzoo beschermd werd tegen de zeerooversvaartuigen,<br />
die bij diverse ontmoetingen door onze<br />
koloniale kruisers verslagen en vernield werden; zooals<br />
onder anderen in het laatst van het jaar 1825 geschiedde<br />
op de hoogte van Indramayoe, door de koloniale<br />
oorlogs schooner Johanna, gekommandeerd door<br />
den Luitenant ter zee Schuier, die, na een scherp gevecht<br />
en bij een hardnekkigen tegenstand, eenige goed<br />
gewapende en sterk bemande roovers-vaartuigen in<br />
den grond boorde, waarbij onder anderen de Luitenant<br />
ter zee A. D. Timmerman kwam te sneuvelen,<br />
en de Kadet van der Woude zwaar gewond werd.<br />
De Mol ukken, Celebes, straat Malakka, Borneo's en<br />
Sumatra's kusten werden onafgebroken door onze zeemagt<br />
bezocht. Door de tegenwoordigheid van eene<br />
divisie kanonneerbooten, onder den Luitenant ter zee<br />
Bouman, had men in Junij 1825 aan het kloekmoedig<br />
gedrag der officieren en bemanningen dezer vaartuigen,<br />
tegen de oproerige Sinezen ter Westkust van<br />
Borneo, het behoud onzer bezittingen aldaar te danken;<br />
zoo als ook in November 1824 een aanval der<br />
inlanders op den kraton te Palembang, door de korvet<br />
Dolphijn van het Nederlandsch eskader, Kapitein-<br />
Luitenant ter zee Blommendal, de koloniale kanonneerboot<br />
n°. I, Luitenant ter zee Muller en de gewapende<br />
kielligter, dapper werd afgeweerd. Eene<br />
roovers-vloot, bestaande uit een zeventigtal Papoesche<br />
of Ceramsche vaartuigen, die zich in Junij 1824,<br />
nabij Banjoewangie en later bij de Kangeong eilanden<br />
had opgehouden, werd door onze kruisers verjaagd,<br />
en die wateren van deze zeeschuimers verlost.<br />
Daar nu de dienstverrigtingen van het Nederlandsch
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Oost-Indisch eskader, gecombineerd met die van de<br />
koloniale oorlogs-mariue, plaats vonden naar de instruction<br />
en orders van eene en dezelfde vaste hand,<br />
zoo kon zulks niet anders dan tot groote eenheid<br />
bij de operatiën leiden. Daaraan was men verschuldigd<br />
den goeden uitslag van de expeditie in October<br />
1824 der korvetten Komeet van het Nederlandsch<br />
eskader, Kapitein-Luitenant ter zee Pietersen, en de<br />
Anna-Poulowna, Kapitein-Luitenant ter zee Momma<br />
van de koloniale marine, tegen Radja Gilolo op de<br />
kust van Ceram. Voornamelijk gold dit ten aanzien<br />
van onze gecombineerde en door den Schout-bij-nacht<br />
Melvill van Carnbée goed georganiseerde zeemagt, in<br />
1825 bij de groote expeditie en overwinningen van<br />
Badjoa en Soepa op Celebes, onder het opperbevel<br />
van den Generaal van Geen.<br />
Niet minder gewigtig waren de diensten van de<br />
zeemagt bij het uitbreken in Julij 1825 van den Javaschen<br />
oorlog, toen een groot gedeelte van het leger<br />
zich op Celebes bevond. Z. M. fregat Maria Reigersbergen,<br />
Kapiteins ter zee Coertsen en Kowes, Pollux,<br />
Kapitein-Luitenant ter zee Eeg, juist op dat tijdstip<br />
Java aandoende op de reize rondom de wereld, werden<br />
onmiddellijk door den Kommandant der zeemagt naar<br />
Samarang, dat door den opstand bedreigd werd, ge.<br />
zonden; aldaar gestationeerd en een groot gedeelte<br />
der equipagien voor de dienst te lande, gedebarkeerd.<br />
Ook van Z. M. fregat de Javaan, Kommandant Anemaet,<br />
en later van Z. M. fregat Bellona, Kapitein<br />
ter zee Dibbetz en korvet Komeet, Kapitein-Luitenant<br />
ter zee Courier dit Dubikart, werden de bemanningen<br />
ontscheept en deden aan wal nuttige diensten. Deze<br />
95
96 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
gingen echter met opofferingen voor de marine gepaard.<br />
Zoo verloor onder anderen Z. M. fregat Javaan,<br />
bij de onderneming tegen Demak boven Samarang,<br />
drie en dertig van zijne beste matrozen, die<br />
tegen eene groote overmagt van vijanden zeer eervol<br />
sneuvelden. Z. M. korvet Pollux werd later ter hulp<br />
gezonden van onze ambtenaren en van de trouw gebleven<br />
inlaudsche hoofden op de Zuidkust van Java,<br />
in de baai van Patjitan, welke zending een volkomen<br />
succes ondervond. De activiteit van onze oorlogsbodeins<br />
van alle charters, tijdens het uitbarsten der onlusten<br />
op Java, was van het uiterst gewigt, om onze<br />
troepen van Celebes en van alle de buiten-etablissementen<br />
in den Archipel, waar zij maar eenigszins<br />
konden gemist worden, met den meesten spoed naar<br />
het alstoen zoo bedreigde Java over te brengen. Het<br />
waren gewis zoo vele blijken van onvermoeide en<br />
goed overlegde zorgen van den toenmaligen chef van<br />
de zeemagt.<br />
Toen, ten gevolge der aankomst in Sprokkelmaand<br />
1826 van den Commissaris-Generaal Burggraaf du Bus<br />
de Gisignies, eene reeks van bezuinigingen moesten<br />
worden ingevoerd, werd de Schout-bij-nacht Baron<br />
Melvill van Carnbée door bovengemelden Staatsman<br />
aangezocht om hein in zijne moeijelijke taak van zijne<br />
zijde zooveel mogelijk 's Konings intentie te helpen<br />
uitvoeren. Bij zijn uitgebreiden werkkring betrekkelijk<br />
het zeewezen werd hem door den Commissaris-<br />
Generaal nog bovendien opgedragen de werkzaamheden<br />
van waarnemend Raad van Indië, welke bezigheden<br />
hij gratis op zich nam. Het was echter met<br />
groot leedwezen, dat zoo vele geliefkoosde wenschen
I<br />
TWEEDE HOOFDSTUK. 97<br />
tot uitbreiding en verbetering van het zeewezen in<br />
Oost-Indië, uithoofde van de ingevoerde bezuinigingsmaatregelen,<br />
door hem moesten opgegeven worden,<br />
daar alle uitgaven tot de uiterst noodzakelijke werden<br />
ingekort. Hij voldeed evenwel aan het in hem gesteld<br />
vertrouwen bij deze onaangename en ondankbare<br />
taak, en nadat hij aan zijnen opvolger, den Schoutbij-Nacht<br />
A. W. de Man, het Kommandement over<br />
de zeemagt in Oost-Indië op 1 Q Mei 1827 had overgegeven,<br />
bleef hij nog de hem opgedragen function<br />
van Raad van Indië waarnemen, en keerde eerst op<br />
den 20n van Sprokkelmaand 1828, met zijnen Adjudant,<br />
den Luitenant ter zee N. A. van Kamebeek,<br />
op het linieschip de Kortenaar naar het Vaderland<br />
terug.<br />
Gedurende het hierboven beschreven circa vijfjarig<br />
tijdvak, werden aan den Schout-bij-Nacht Melvill van<br />
Carnbée, door de Indische Eegering, onderscheidene<br />
belangrijke commission opgedragen; onder anderen die<br />
naar Malakka en Riouw, gedurende zes maanden, waarbij<br />
aan hem en aan zijnen mede-Commissaris, den heer<br />
Waper Melis, werd opgedragen, om aldaar den staat<br />
van zaken op te nemen en de benoodigde verbeteringen<br />
daar te stellen, welke taak met beleid en doorzigt<br />
werd volbragt. Op den togt derwaarts, aan boord<br />
van Z. M. fregat Euridice, gelukte het den Schoutbij-Nacht<br />
zoodanige goede adsistentie aan het in Straat<br />
Banka aan den grond geraakt Engelsch Compagnie-schip<br />
<strong>the</strong> Royal George te doen verleenen, dat hem door<br />
Directeuren van de Engelsche Oost-Indische Compagnie<br />
een gouden eeresabel met inscriptie ten geschenke werd<br />
aangeboden.<br />
I. 7
98 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Hij was een erkend bekwaam, actief, doch streng<br />
zee-officier, die reeds gedurende de jaren 1802 tot in<br />
het midden van 1806 's Lands linieschepen de Bato<br />
en de Pluto als Kapitein ter zee naar en in Oost-Indië<br />
had gekommandeerd. Hij had derhalve veel ervaring,<br />
kende de kolonie en bezat het talent om zich bekwame<br />
medehelpers in zijne werkzaamheden toe te voegen,<br />
blijkens zijne keuze onder anderen van de twee personen,<br />
die hem gedurende al den tijd van zijn kommandement<br />
der zeemagt in Oost-Indië onvermoeid en getrouw<br />
ten dienste en ter zijde stonden, namelijk, de<br />
bekwame Onperschrijver van het Nederlandsch eskader<br />
J. P. C. Ruloffs, dien hij tot zijnen Adjunct-Directeur<br />
der Koloniale Marine deed benoemen, en die in later<br />
tijd tot Vice-President bij den Raad van Neêrlands-<br />
Indië opgeklommen is; en de Luitenant ter zee H. A.<br />
van Karnebeek, die, naauwelijks van zijne op Sumatra<br />
bekomen wonde J ) eenigzins hersteld, reeds in Junij<br />
1823 tot zijn Adjudant werd benoemd, deze betrekking<br />
zoowel voor de Koloniale Marine, als voor het<br />
Nederlandsch eskader waarnam, en steeds als Secretaris<br />
fungeerde bij al de Commissiën, die den Schout-bij-<br />
Nacht, zoo als die naar Malakka, werden opgedragen.<br />
Die officier kom mandeerde ook de naar Amerikaansch<br />
model nieuw gebouwde schoener Windhond, en bleef<br />
nog, tot zijn terugkeer naar Nederland, als Adjudant<br />
werkzaam bij den opvolger in het kommandement der<br />
Oost-Indische zeemagt, den Schout-bij-Nacht de Man *).<br />
') Zie alhier bl.<br />
2 ) Men leze over het kommandement van dezen vlag-oflicier in<br />
Indië zijne levensschets, in 1862 beschreven door den alstoen gepensioneerden<br />
Schout-bij-Nacht II. A. van Karnebeek.
TWEEDE HOOFDSTUK. 88<br />
De oorlogsschepen en vaartuigen, die gedurende<br />
het bovengemeld kommandement van den Schout-bij-<br />
Nacht Baron Melvill van Carnbée in Oost-Indië hebben<br />
gediend, zijn geweest de navolgende ') :<br />
De sluwe Keizer Pakoe Bowoeno IV, bijgenaamd<br />
de rijke (Soegie), stierf in het jaar 1820. Zijne<br />
valschheid jegens de Europeërs, zoowel ten opzigte<br />
J<br />
) Tot het Nederland sch Oost-Indisch es kail er behoorende:<br />
Z. M. fregat Melampus, Kapit, ter Zee A. W. de Man.<br />
„ „ „ Euridice,<br />
„ „ „ J. J. C. Wardenburg.<br />
„ „ „ Dageraad,<br />
„ „ „ W. A. vau der Hart.<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
Javaan,<br />
Maria Reigersbergen,<br />
„<br />
„<br />
„ „ P. Pietersen,<br />
„ „ F. Coertzen.<br />
„ „ „ Bellona,<br />
„ „ 11. M. Dibbetz.<br />
„ „ korvet Lynx,<br />
Kpt.Lt t. Zee J. P. M. Willinck.<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
Pollux,<br />
Areud,<br />
„<br />
»<br />
„ „ Ch. Eeg.<br />
A. van Daalen.<br />
„ „ „ Triton,<br />
W. A. van Dura.<br />
later „<br />
J. ,T. Steenboom.<br />
„ „ „ Atalante,<br />
„ „ J. Blom.<br />
..<br />
„<br />
..<br />
„<br />
.»<br />
„<br />
Dolphijn,<br />
Komeet,<br />
„<br />
„<br />
„ „ N. P. Blommendal.<br />
„ „ P. Pietersen.<br />
later „ „ „ P. G. Courier dit Dn-<br />
ten tweeden maal<br />
bikart.<br />
„ „ „ Arend,<br />
» „ „ J, P, M. Machielscn.<br />
„ „ brik Sirene,<br />
„ „ D. Buys.<br />
Met expeditionaire troepen voor het Oost-Indische leger werden<br />
uit Nederland gezonden:<br />
Z. M. linieschip de Zeeuw, Kapitein ter Zee Lucas.<br />
» „ „ Waterloo, ,; „ „ van Daalen,<br />
» » >, Korteuaar, Kapt. Lt. „ „ Blommendal.<br />
Tot de Koloniale Marine behoorden, en werden gevoerd door diverse<br />
afwisselende Kommandanten :<br />
Z. M. fregat van der Werf; de brikken Orestes, Jacoba Elisabeth,<br />
Nautilus, Siewa, Dourga, Haas; de schoeners Johanna, Emma,<br />
Iris, Calypso, Castor, Pollux, Circé, Daphne, Zephyr, Zeemeeuw,<br />
Windhond, Brak; B kanonneerbooteu en 10 roeikanonneerbooten.<br />
7*
100 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
der Engelschen, als der Nederlanders, was zonder<br />
voorbeeld, zoodat men nimmer tegen zijne streken<br />
genoeg op zijne hoede wezen kon. Zijne vreesachtigheid<br />
en daarbij zijne hoofsche manieren, voorkwamen<br />
steeds de uitbarsting zijner streken. Sedert eenigen<br />
tijd was de Baron Nahuys Resident aan het Hof van<br />
Solo, zoodat deze al de formaliteiten iii de kraton<br />
had te vervullen, welke bij den Leenman van de<br />
Compagnie, voor welken de Koning van Nederland was<br />
in de plaats getreden, had te vervullen. Bereids in<br />
1792 was 's Keizers oudste zoon, bij zijne tweede wettige<br />
echtgenoote, destijds zeven jaren oud, op zijn<br />
verzoek, van wege de Hooge Regering, als koonprins<br />
door van Overstraten gehuldigd. Hij volgde zijnen<br />
vader op als Soesoehoenan Pakoe Bowoeno V, doch<br />
regeerde niet lang, want hij overleed in 1823. Hij<br />
werd op zijn verzoek opgevolgd door zijn oudsten<br />
natuurlijken zoon Maas Sapordau, die den naam van<br />
Pakoe Bowoeno VI aannam. In de gebeurtenissen,<br />
welke niet lang daarna op Java aanvingen, en die<br />
dat eiland gedurende vijf jaren beroerden, was hij in<br />
dier voege gemengd dat hij, bij het einde van dien<br />
oorlog, in 1830, naar Amboina werd verbannen.
DERDE HOOFDSTUK.<br />
Groole beslommeringen van den Gouverneur-Generaal. Gioote uitgaven.<br />
Landverhuring 1824. Reis van den Gouverneur-Generaal.<br />
Amboina. Banda. Tripang. Kleine eilanden. Aroe- en Timor-<br />
Laut-eilanden. Mouw. Gamburbouw. Saparoewa. Ternate. Menado.<br />
Makasser. Boni. Krijgsbedrijven. Generaal-Majoor van Geen<br />
naar Makasser. Overwinningen in Boni. Soepa onderworpen. Tanette.<br />
Residentie Preangers in 1824. Opstand van Diepo Negoro.<br />
Adsistent-Resident Chevallier. Ontevredenheid des Konings. Geldleening.<br />
Achterstand. Verschillend gevoelen deswegen. Van der<br />
Capellen treedt af, den 1 van Louwmaand 1826,<br />
Veelvuldig waren de beslommeringen en zorgen,<br />
welke het bestuur van den Algemeenen Landvoogd<br />
bemoeijelijkten. Wel bleven de prijzen der koffij ter<br />
Bataviasche markt nog hoog, doch de weinige Hollandsche<br />
aanvoeren bestonden uit provisiën en benoodigdheden<br />
ten behoeve der Nederlanders. Men konde<br />
zich verbeelden, dat Batavia de eenige haven was,<br />
geopend voor hun handelsbedrijf, en als bestonden<br />
voor hen in den geheelen uitgestrekten Indischen<br />
Archipel geene andere havens. De Engelschen intusschen<br />
overstroomden Java met hunne fabriekaten,<br />
ten gerieve van den Inlander zoowel als van den<br />
Europeaan; de Noord-Amerikanen, gewoon aan de<br />
vrachtvaart over het geheele wereldrond, verscheep-
102 DERDE HOOFDSTUK.<br />
ten, wat zij aanvoerden of uit Indië naar Europa<br />
overbragten, tot lage prijzen, Het was voor van der<br />
Capellen een grievend leed, dat de Nederlandsche<br />
scheepvaart op Indië geheel scheen te niet te gaan,<br />
terwijl de Engelsche schepen daarentegen steeds vermeerderden<br />
en al grooter en grooter hoeveelheid goederen,<br />
zoowel provisiën als wollen en katoenen fabriekaat,<br />
ook staalwaren aanbragten. Nieuwe verordeningen<br />
omtrent de regten van in- en uitvoer werden<br />
met omzigtigheid ingevoerd, doch die maatregelen<br />
mogten niet baten.<br />
Onder dit alles vermeerderden de uitgaven. Ambtenaren<br />
en officieren kwamen dagelijks over uit Nederland.<br />
Door plaatsing of wachtgeld moest in hun<br />
onderhoud voorzien worden. Het getal militairen<br />
moest bestendig door nieuwe aanvoeren worden vermeerderd<br />
of aangevuld, en men berekende dat ieder<br />
soldaat, uit Nederland gekomen, wanneer hij in Indië<br />
in staat was dienst te doen, op één duizend gulden<br />
te staan kwam. Het zeewezen kostte voor den aanbouw<br />
of aankoop van brikken, schoeners en kanonneerbooten<br />
jaarlijks eenige tonnen gouds. Evenzoo<br />
de op- en aanbouw van kasernen, hospitalen, het onmisbare<br />
huisraad en verdere benoodigdheden, mede<br />
ten dienste der poststations, waar de logementen en<br />
de postwegen, even als de bruggen, in ellendigen staat<br />
waren of geheel ontbraken; dit alles kostte, met het<br />
oorlogsrnateriëel, jaarlijks geene tonnen schats, maar<br />
eenige millioenen.<br />
Onder de groote werken, welke ten dienste der<br />
scheepvaart, noodzakelijk werden geoordeeld, behoorde<br />
het uitdiepen van de voorhaven van Batavia, het
DEEDB HOOFDSTUK. 103<br />
doorgraven van de bank, die zich voor de monding<br />
der groote rivier gevormd had, en het aanleggen van<br />
nieuwe havenhoofden verder op het diep. Dit werk<br />
werd op een millioen gulden geraamd, doch als noodzakelijk<br />
geacht, werd daaraan de hand geslagen. In<br />
achttien maanden tijds was het werk voltooid, zoodat<br />
voor het einde van het jaar 1823 daarvan kon worden<br />
gebruik gemaakt. Het vond zijne bestrijders, die<br />
het geheele werk overbodig rekenden, als ten eenenmale<br />
onnut; terwijl anderen daarover zich ongunstig uitlieten,<br />
als hebbende door de moerasdampen aan een groot<br />
aantal arbeiders — volgens enkelen op duizende menschen<br />
geschat - het leven gekost.<br />
Uiterst moeijelijk werd de toestand van het Bataviasche<br />
bewind. Een tekort van ongeveer twee millioen<br />
gulden werd veroorzaakt door de kwijtgescholden landrente<br />
over de jaren 1815, 1816 en 1817, welke edelmoedigheid<br />
niets meer was dan eene billijkheid jegens<br />
den in benarden staat zich bevindenden inlander. De<br />
Probolingo-gronden, welke door den Gouverneur-Generaal<br />
Daendels waren verkocht, en waarvoor kredietpapier<br />
was daargesteld, moesten, in 's lands belang,<br />
worden teruggekocht, waarbij andere even buitengewone<br />
uitgaven kwamen.<br />
In andere moeijelijkhcden werd van der Capellen<br />
gewikkeld, door de uitgifte in huur op lange termijnen<br />
van landgoederen of gronden in de Vorstenlanden en<br />
elders op Java. Aanzienlijke ambtenaren en hunne<br />
vrienden waren in die handelingen betrokken, welke<br />
men in der tijd den Commissarissen-Generaal had weten<br />
smakelijk te maken, vooral door het voorgeven,<br />
dat de Nederlandsche invloed op de bevolking langs
104 DEEDE HOOFDSTUK.<br />
dien weg weldadig en blijvende zoude worden. Dit<br />
was nogtans in geenen deele het geval. De woekerzucht<br />
der Sinezen was zoo werkzaam ten nadeele van<br />
den ligtgeloovigen inlander, dat beperkende maatregelen<br />
ten hunnen aanzien alreeds door den Algemeenen<br />
Landvoogd in 1820 moesten worden genomen, welke<br />
eerlang ook tot Arabieren, Bengalezen en Boeginezen<br />
werden uitgestrekt.<br />
De misbruiken, ten nadeele van den Javaanschen<br />
planter ingeslopen, hadden echter eene meer algemeene<br />
strekking. Handelsetablissementen waren door Nederlanders,<br />
en vooral door Engelschen, in de binnenlanden<br />
gevestigd, en van der Capellen meende de overtuiging<br />
te hebben verkregen, dat die Europeanen door verkoop<br />
der te velde staande producten, welke zij zich tot<br />
geringe prijzen van de planters of Hoofden wisten toe te<br />
eigenen, daar de ligtzinnige, weinig aan geld gewone,<br />
Javaan niet gewoon is aan de toekomst te denken op<br />
onregtmatige wijze zich verrijkten. Daarop grondden<br />
zich de beperkingen van den toegang tot de binnenlanden<br />
voor hen, die gewoon waren daarvan misbruik<br />
te maken; zoodat de vrije mededinging van den inlander<br />
op de markt, welke de hoogste prijzen beloofde,<br />
niet of zelden plaats kon hebben.<br />
Er was meer. Zonder voorkennis van den Gouverneur-<br />
Generaal werden door de Europeanen van de Javaansche<br />
Vorsten en Grooten land verhuringen bewerkstelligd, niet<br />
overeenkomstig de oorspronkelijke bepaling voor een tijd<br />
van drie jaren, maar voor twaalf, twintig of dertig<br />
jaren. Nu moge dit voor den huurder voordeelig wezen,<br />
of zelfs noodwendig, waar het den aanleg van koffijtuinen<br />
betreft, maar voor den verhuurder was zooda-
DERDE HOOFDSTUK.<br />
105<br />
nige verhuring voor een aantal jaren in ééns zeer<br />
schadelijk. Al die landverhuringen toch gaan vergezeld<br />
van een voorschot op de huurpenningen aan den verhuurder.<br />
Voor hoe grooter aantal jaren die verhuring<br />
plaats heeft, hoe grooter ook de som is — in geld<br />
of sieraden of andere zaken — welke den verhuurder<br />
wordt uitbetaald. De Javaansche Groote ontvangt derhalve<br />
in ééns eene aanmerkelijke som, maar daarop<br />
volgen een aantal magere jaren, in welke hij van den<br />
landhuurder niets ontvangt. Dit leidt natuurlijk tot<br />
onderdrukking en uitzuiging van den landbouwer of<br />
de Tjatjahoofden, die zich zware lasten of heerendiensten<br />
moeten laten welgevallen, want hunne Hoofden,<br />
Dessa- of Districts-Hoofden, zijn het in dezen met<br />
den landhuurder eens.<br />
Men moet het daarvoor houden, dat Sultan Hamangkoe<br />
Bowoeno IV met die landverhuring is aangevangen<br />
ten behoeve van den Resident Nahuys, aan wien<br />
uit vriendschap het landschap Bedoyo werd afgestaan ').<br />
Nahuys, later bovendien Resident van Soerakarta geworden<br />
zijnde — welke dubbele betrekking misschien<br />
niet ten voordeele van 's Lands dienst was — bevorderde<br />
de landverhuring in de beide Rijken, daar toch<br />
van geen kracht waren die verhuringen, ten ware de<br />
contracten minstens door den Resident voor gezien<br />
waren geteekend. Dewijl deze als de eerste landhuurder<br />
in de Vorstenlanden kon gelden, is het ligt<br />
na te gaan, dat zijn eigenbelang daarin betrokken<br />
') Men zie deswege: Gedenkschrift van den oorlog op Java van<br />
1825 tot 1830 door Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers, uit het Franscli<br />
vertaald door den Luitenant Kolonel H. M. Lange, bl. 46 in de<br />
aanteekening.
106 DERDE HOOFDSTUK.<br />
moest wezen, en hij een warm ijveraar voor die landverhuringen<br />
was ').<br />
In Herfstmaand 1821 onderzocht van der Capellen<br />
die zaak naauwkeurig, deed zich die door den Resident<br />
uitleggen; daardoor geenszins voldaan, vroeg hij<br />
ook het gevoelen van den nieuwen Resident van Solo,<br />
den Baron de Salis, deed zelf eene nieuwe onderzoeksreize,<br />
raadpleegde den Hoogen Raad en nam op den<br />
6n van Bloeimaand 1823 een besluit, waardoor, te rekenen<br />
van den 31n van Louwmaand 1824, alle landverhuringen<br />
in de landen van Soerakarta en Djokjakarta<br />
vervallen en vernietigd verklaard werden. Het gold<br />
de contracten, gesloten na den 15n van Slagtmaand<br />
1821, dewijl op dat tijdstip de Resident Nahuys kennis<br />
had gedragen van het Besluit van den 30° vaii<br />
Wijnmaand 1821, waarbij stellig last werd gegeven,<br />
voortaan geene nieuwe verhuringen meer te gedoogen.<br />
De landerijen in de Vorstenlanden, als waarop het<br />
Nederlandsch bewind slechts een middellijken en geen<br />
regtstreekschen invloed konde uitoefenen, moesten dit<br />
besluit treffen.<br />
liet toezigt van het Bewind was echter ook noodig<br />
in de Residenten, regtstreeks onder het Nederlandsch<br />
gezag staande. Zelfs in de omstreken van Buitenzorg,<br />
zoo onmiddellijk onder de oogen van het Opperbestuur,<br />
') In de Verzameling van Offiuiëele Rapporten betreffende den<br />
oorlog op Java enz., door den Kolonel Nahuys, D. I, vindt men bl.<br />
281 vv. de daaromtrent door hem gevoerde briefwisseling. Op bl.<br />
347 leest men de namen van eenige der Landhuurders, als Thomson,<br />
de Sturler, Winter, Louis, Dezentje, Stavers, Beer, la Bretonnière,<br />
Boutel, Nahuys en ïissot. Onder de voorstanders der landverhuring<br />
behoorde P. de Haan, Doornik enz.
DERDE HOOFDSTUK. 107<br />
was dat toezigt noodig, alzoo Europesche laudheeren<br />
aldaar nog in L824 niet aarzelden zich schuldig te maken<br />
aan de onderdrukking der inlandsclie arbeiders. Van<br />
der Capellen maakte ook hieraan een einde, even als hij<br />
noodig had geoordeeld, aan de voormalige landhuurders<br />
in de Vorstenlanden, na den 31" van Louwmaand<br />
1824, het verder verblijf in die streken te ontzeggen.<br />
Den onpartijdigen lezer zal het geenszins bevreemden,<br />
dat. eigenbelang bij die landverhuringen eene<br />
groote rol hebbe gespeeld, en bij naauwkeurig ouderzoek<br />
bleef het den Gouverneur-Generaal geenszins<br />
verholen, dat de Europesche landhuurders meerendeels<br />
Engelschen, Amerikanen en Franschen waren.<br />
Het Europesche kapitaal, dat in dier voege bestemd<br />
was om op Java vruchten te dragen, zou niet den<br />
Nederlander verrijken, maar den vreemdeling. Er is<br />
geen twijfel aan of deze bedenking heeft ook bij van<br />
der Capellen gewogen bij het doorzetten der maatregelen,<br />
om landeigendom en landhuur door den Europeaan<br />
te bemoeijelijken.<br />
Onder de landhuurders, of meer eigenlijk gezegd<br />
onder de. landeigenaren, waren niet het minst vasthoudend,<br />
ten aanzien van hunue verkregene regten,<br />
C. de Wilde en N. Engelhardt, destijds de eenige<br />
eigenaren van het landgoed Soekaboemie in de Preangers,<br />
dat, ingevolge hunne verzekering, tijdens het<br />
beheer van de Wilde van 16,000 inwoners tot ruim<br />
20,000 was aangegroeid. Deze omstandigheid moest,<br />
en niet ten onregte, pleiten voor het vaderlijke bestuur,<br />
' waaronder die inlanders hadden geleefd. Een<br />
zoo rusteloos werkzaam man als de Wilde trok uit<br />
den arbeid van eene zoo talrijke bevolking groote
108 DERDE HOOFDSTUK.<br />
voordeden, niet enkel uit de koffijboomen, welke den<br />
eigenaren aanzienlijke winsten afwierpen, maar ook<br />
uit de rijstkultuur op sawavelden en uit andere voortbrengselen.<br />
De voorwaarden tot terugkoop, aan de<br />
Wilde door den Gouverneur-Generaal aangeboden,<br />
weigerde hij aan te nemen, reisde naar Europa, en<br />
wist het Gouvernement in Nederland te bewegen,<br />
hem voor den afstand van het koffijproduct veel gunstiger<br />
voorwaarden toe te staan, dan die door hem<br />
tot daartoe waren genoten. Door Gouverneur-Generaal<br />
en Raad van Indië werd evenwel goedgevonden, de<br />
uitvoering van dit Koninklijk Besluit te schorsen, alzoo<br />
de verkregene prijsverhooging zich billijkerwijze<br />
tot de overige landbezitters in de Residentie Preanger<br />
Regentschappen had behooren uit te strekken. Geheele<br />
afkoop was het eenige middel dat overschoot. Met<br />
eene aanzienlijke winst werd den eigenaars het landgoed<br />
Soekaboemie door het Gouvernement afgekocht<br />
en omstreeks denzelfden tijd werden nog andere landgoederen<br />
in die streken, als onder anderen Oedjongbrim<br />
met ruim 4000 zielen, onder den eigendom van<br />
den Souverein teruggebragt.<br />
De Opperlandvoogd oordeelde veel nuts te hebben<br />
gesticht door zelfstandig onderzoek van verschillende<br />
oorden op Java, en begreep weldadig voor de buitenbezittingen<br />
te kunnen werkzaam zijn, door die persoonlijk<br />
te bezoeken. Door van Diemen en door vroegere<br />
Bewindvoerders waren dergelijke reizen ondernomen,<br />
doch deze hadden zich meestal tot Amboina of tot<br />
Amboina en Banda bepaald. De tegenwoordige Opperbestuurder<br />
had een wijdstrekkender doel en hoopte aan<br />
die buitenbezittingen nog vele verbeteringen te kunnen
DERDE HOOFDSTUK.<br />
109<br />
schenken, vóór zijn terugkeer naar Europa. Bij name<br />
was een der voornaamste oogmerken van van der Capellen,<br />
ir om te onderzoeken of het stelsel van ge-<br />
// dwongen teelt en leverantie van specerijen,, met al<br />
,/ den aankleve van dien, in de Moluksche eilanden<br />
// langer moest worden gehandhaafd, dan wel, of dit<br />
// stelsel zoude moeten en, zonder groote moeijelijkv<br />
heden, zoude kunnen wijken voor een meer liberaal<br />
,/ systema, gegrond op vrije kuituur en vrijen handel."<br />
Gewisselijk was dit doel gewigtig en weldadig, doch<br />
bleek weldra van te giooten omvang te zijn, om, ten<br />
gevolge van dat bezoek, te kunnen verwezenlijkt worden.<br />
Daarbij bragt de vijandige toestand der Zuiderstaten<br />
van Celebes, die namelijk van het zoogenoemd<br />
Bongaische Tractaal, belemmeringen teweeg, ernstiger<br />
dan waarop gerekend was.<br />
Door een aanzienlijk gezelschap hoogere en mindere<br />
ambtenaren was de Gouverneur-Generaal vergezeld, toen<br />
hij op den 18 n van Sprokkelmaand 1824 de reede van<br />
Java verliet. Zelf aan boord van de Eurydice, behoorden<br />
de brikken Sirene en Doerga tot het reisgezelschap;<br />
de Sirene eeu traag zeiler, de Doerga daarentegen,<br />
hoezeer te Bantjar op Java gebouwd, zich onderscheidende<br />
als vlugzeiler. Het eerste doel van den<br />
togt was Amboina, alwaar den 3 n van Lentemaand<br />
van der Capellen, met zijne echtgenoote, welke Zijne<br />
Excellentie verzelde, en den Raad van Indië van de<br />
Graaft' met verder gevolg, aan wal stapten.<br />
Het komt niet te pas alhier uit te wijden over de<br />
vroegere onderdrukking door die eilanders geleden.<br />
De ingezetenen van Ambon en de zoogenoemde negorij-volken,<br />
die de dorpen bewonen, waren verdeeld
no<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
in Christenen en in Mohamedanen, van welke de eersten<br />
zich meestal op hun Christendom vrij wat lieten<br />
voorstaan, als boven de Mohamedanen verheven en<br />
met de Europeanen zich van gelijken rang achtende.<br />
De inlandsche Christenen of Mardijkers, bestaande uit<br />
een gemengd ras van Europeanen en inlanders, hebben<br />
er ten allen tijde veel prijs op gesteld, om onder<br />
Jan-Compagnie in krijgsdienst te worden gebruikt.<br />
Ook heeft men onder hen niet zelden dappere mannen<br />
aangetroffen. Zelfs Daendels zag hen gaarne onder<br />
zijne soldaten ').<br />
Na het dempen van den opstand onder Matulesia,<br />
waren de gemoederen langzamerhand tot kalmte gekomen,<br />
waartoe ook de gematigdheid der Nederlandsche<br />
Gouverneurs, ten aanzien van de betaling der<br />
geleverde specerijen en andere verpligte leveringen,<br />
niet weinig had bijgedragen. Langs dien weg kwam<br />
de Gouverneur-Generaal er te eerder toe, om eene<br />
verordening of publicatie uit te vaardigen voor het<br />
verlaten der Ambonsche eilanden, waardoor de ingezetenen<br />
op velerlei wijze verligt werden. Het stuk is<br />
gedagteekend den 15n van Grasmaand 1824.<br />
Die belangrijke verordening, ter gunste der bevolking<br />
van Amboina en de Uliasser-eilanden, bevat<br />
hoofdzakelijk, hoewel voorloopig, in afwachting van<br />
nadere bepalingen, dat de nageloogst ruimer zoude<br />
worden betaald; dat geen arbeid zoude worden onbeloond<br />
gelaten, zoodat de negorij-diensten dubbele<br />
belooning zouden erlangen; dat de Hongie-togten<br />
') Van de sprookjes, (en aanzien van Daendels verhaald, zeggen<br />
Wij geen woord,
DERDE HOOFDSTUK.<br />
Ill<br />
zouden blijven afgeschaft; toch zouden de ingezetenen<br />
tegen hunne vijanden worden beschermd en de middelen<br />
tot zelfverdediging hun worden gemakkelijk<br />
gemaakt. // Wettig gekozen Hoofden zullen over hen<br />
gesteld worden; goed en gemakkelijk regt zal voor<br />
hen te vinden zijn ; door den Gouverneur en verdere<br />
ambtenaren zullen de ingezetenen met billijkheid worden<br />
behandeld. De Opperlandvoogd rekent daarentegen<br />
er op, dat niemand zich aan ongehoorzaamheid<br />
of wederspannigheid zal schuldig maken, daar de<br />
kwaadwilligen met gestrengheid zullen worden gestraft."<br />
Veel korter duurde het verblijf op de Banda-eilanden,<br />
waar het gezelschap bij zijne aankomst onthaald<br />
werd op het gezigt van eene uitbarsting van den<br />
vuurberg, èn te midden van den dag, èn in de duisternis<br />
van den nacht, èn bij het latere schijnsel der<br />
maan. Een verrukkelijk en zeldzaam gezigt ongetwijfeld<br />
voor de meesteu van het Europesche reisgezelschap!<br />
De op Banda uitgevaardigde verordeningen, veertien<br />
dagen na die der Ambonsche eilanden, zijn in<br />
verschillende opzigten meer tot bijzonderheden afdalende<br />
en bepaalder van uitdrukking dan de eerstgenoemde,<br />
waarschijnlijk dewijl het op Banda meer<br />
uitsluitend betrof eene bevolking bestaande uit afstammelingen<br />
van Nederlanders.<br />
n De Residentie Banda zal voortaan bevatten het<br />
oostelijk gedeelte van Groot-Ceram, voor zoo verre<br />
het vroeger Tidoreesch leen was, benevens de Heffing<br />
en andere eilanden tot en met de Aroe-groep en de<br />
verdere zoogenoemde Zuidooster- en Zuidwester-eilanden.<br />
Daarvoor zal worden ingesteld een afzonderlij-
112 DERDE HOOFDSTUK.<br />
ken Raad van Justitie. De alleenhandel in noten en<br />
foelie wordt gehandhaafd, edoch de betaling zal worden<br />
verhoogd en alle maatregelen, uit het monopoliestelsel<br />
voortgevloeid, worden afgeschaft; ook de ingezetenen<br />
gehandhaafd bij alle betamelijke regten en<br />
vrijheden. De wetten en bepalingen op de extirpatie<br />
der specerij boo men worden uitdrukkelijk ingetrokken<br />
en vernietigd. De handel der ingezetenen op de eilanden,<br />
onder deze Residentie ressorterende, zal worden<br />
beschermd en aangemoedigd. Door het Gouvernement<br />
zal het getal perkslaven zoo veel mogelijk worden<br />
voltallig gehouden; welke menschen door de perkeniers<br />
met menschlievendheid moeten worden behandeld.<br />
In gevalle de perken of de specerijboomen niet<br />
behoorlijk worden behandeld, behoudt het Gouvernement<br />
aan zich het regt, die perken in te trekken, na<br />
condemnatie der schuldigen door den Raad van Justitie.<br />
De eilanden, onder den Resident van Banda ressorterende,<br />
of op welke aan de ingezetenen van Banda<br />
de handel is toegestaan, zijn de Key-eilandjes, de<br />
Aroe-eilanden, de Tenimber- of Timor-Laut-groep met<br />
de Zuid-Wester en Zuid-Ooster eilanden, waarmede<br />
de eilanden ten Noorden van Groot Timor bedoeld<br />
worden. Het bezoek dier eilandgroepen was vroeger<br />
veel drukker, toen het daarbij het uitroeijen der specerijboomen<br />
gold. Tegen het einde der vorige eeuw<br />
was het verval der Nederl. O. I, Maatschappij en de<br />
toenemende vijandelijkheden der Engelschen oorzaak,<br />
dat die vaart met gewapende en ongewapende bodems<br />
geheel ophield. Het bezoek van predikanten had evenwel<br />
nog van tijd tot tijd plaats, en van Ambonsche<br />
onderwijzers werden de Christen-dorpen voorzien, ter-
DERDE HOOFDSTUK.<br />
113<br />
wijl aldaar tevens veelal voor steenen kerken werd<br />
gezorgd. Vandaar dat thans nog schoolonderwijs in<br />
het lezen van Preken, door de schoolonderwijzers, op<br />
een aantal eilanden in die streken gebruikelijk was,<br />
ofschoon het schoolonderwijs veel te wenschen overliet,<br />
en het Christendom slechts in uitwendige vertooning<br />
bestond. De Gouverneur-Generaal van der Capellen<br />
trachtte het een en ander te verlevendigen,<br />
edoch het duurde niet lang of het Christendom werd<br />
op die oostelijke eiland-groepen meer en meer verwaarloosd.<br />
De Bandanezen en Ambonezen, die deze eilanden<br />
bezochten, deden dit met het dool zich van leeftogt<br />
te voorzien, en om eenige handelsartikelen in te ruilen.<br />
Djagong, obies, slechte rijst, sago, karbouwen en<br />
varkens werden door die handelaars ingeruild tegen<br />
gongs, koperen pannen, kramerijen, arak, waarop die<br />
eilanders algemeen zeer verzot zijn, en waarin zij zich<br />
gaarne te buiten gaan, katoenen stoffen, vooral blaauwe<br />
of zwarte katoentjes. Eigenlijke handelsartikelen van<br />
daar zijn vooral voortbrengselen der visscherij, namelijk<br />
tripang, die op de banken in verschillende soorten<br />
wordt aangetroii'en, en met welke visscherij zich niet<br />
alleen mannen, maar vaak vrouwen en kinderen bezig<br />
houden. Er zijn onderscheidene soorten, sommigen<br />
tellen tot twintig soorten, eetbare tripang, waarvan de<br />
beste per pikol tot Rx. 120 in Sina geldt. De beste<br />
soort heet bij sommige zand-tripang en bij anderen zwarte<br />
tripang. — De tripang, zeeslak, zeekonikommer (in<br />
het Fransch Bichede mer) wordt, naarmate van de<br />
soort, op verschillende wijze voor den handel toebereid;<br />
de meeste soorten worden opengespouwen, van<br />
I. «
114 DERDE HOOFDSTUK.<br />
het ingewand gereinigd, opgekookt met popaya-bladen,<br />
voorts goed in den wind gedroogd en in den handel<br />
gebragt. Karet wordt evenzeer op de banken of reven<br />
gevangen. Dit is die schildpad, welke slechts ter zake<br />
der schilden wordt gezocht, omdat het vleesch niet<br />
smakelijk is, en de schilden het eigenlijke schildpad<br />
voor den handel opleveren. Men spreekt in den handel<br />
van een kop, bestaande uit 13 stukken, bestaande<br />
uit de schilden van een enkel dier. Er zijn koppen<br />
schildpad, welke door de Chinezen met / 2000.—<br />
betaald worden. In Japan wordt dat artikel mede<br />
zeer gezocht. — Pareloesters is eene min algemeene<br />
visscherij, en vogelnestjes schijnen enkel op de Aroeeilanden<br />
te worden aangetroffen.<br />
Makassaren, Boeginezen, Cerammers en Gorammers<br />
hebben sedert eenigen tijd de Christenhandelaars verdrongen.<br />
Ten gevolge der werkeloosheid van het<br />
Gouvernement tot ondersteuning van dien handel, tot<br />
bevordering van de Christelijke godsdienst en het onderwijs<br />
zijn al die belangen achteruit gegaan, en is<br />
tevens de bevolking op die eilanden, ten gevolge van<br />
verschillende oorzaken, verminderd. Intusschen zijn<br />
de ingezetenen steeds verdeeld in zoogenoemde Christenen<br />
en in Alfoeren, die heidenen zijn; Mohamedanen<br />
zijn er weinig. De Christenen volgen in hunne<br />
kleedin» en verdere gebruiken die der Ambonesche<br />
Christenen na. De Alfoeren, die aan velerlei heidensche<br />
gebruiken verslaafd zijn, gebruiken weinig kleeding,<br />
op sommige eilanden slaan de vrouwen een sarong<br />
om het middel. De Christenen, bij wie meer beschaving<br />
is dan bij de Alfoeren, trachten op onderscheidene<br />
eilanden dezen in een staat van afhankelijkheid te
DERDE HOOFDSTUK. 115<br />
brengen en te houden. Overigens zijn die eilanders<br />
jegens elkander gedienstig en hulpvaardig, hetgeen<br />
inzonderheid merkbaar is bij huwelijken. De man<br />
moet altijd aan den vader der jonge dochter zekeren<br />
prijs of huwelijksgift geven. Wel kan hij in gevalle<br />
van onvermogen bij zijnen schoonvader in dienst treden<br />
om dat in te verdienen, doch dit wordt voor<br />
schandelijk beschouwd, en uit dien hoofde komen meer<br />
bemiddelde buren den jongman te hulp, wanneer hij<br />
buiten staat is de bruidsgift te betalen. De huwelijken<br />
geven derhalve hier geene aanleiding tot Pandelingschap,<br />
zoo als op Sumatra en op andere eilanden.<br />
Over het geheel is het met de zedelijkheid dezer<br />
eilanders niet slecht gesteld, behalve daar waar zij,<br />
zoo als op de Aroe eilanden, in voorwals- of westelijke<br />
en in achterwals- of oostelijke bevolking worden<br />
onderscheiden. De laatsten, allen Alfoeren, staan op<br />
een zeer lagen trap van beschaving; wanneer Engelsche<br />
of Amerikaansche bodems hen bezoeken om<br />
smokkelhandel te drijven, en zij de gelegenheid gunstig<br />
achten, worden zij door hebzucht tot het vermoorden<br />
der schepelingen aangezet.<br />
Onder deze eilandgroepen zijn laaggelegene, boschrijke,<br />
bergachtige, en ook rots- en klipachtige eilanden.<br />
De vruchtbaarheid of geschik<strong>the</strong>id tot aanbouw<br />
is derhalve reeds uit dien hoofde zeer verschillend;<br />
maar bovendien zijn de eilanders hier traag, en daar<br />
vlijtig. Zoo b. v. is.Kisser vrij dor en onvruchtbaar;<br />
nogtans is de bevolking vlijtig, zoodat het land wel<br />
bebouwd is. Met Lettee, ten O. van Kisser gelegen,<br />
is het omgekeerde op te merken. Moa of Mowa, ten<br />
O. van Lettee, is niet onvruchtbaar. Roma eu Damine<br />
8*
116 DERDE HOOFDSTUK.<br />
zijn boschrijk en vruchtbaar; men vindt er ijzerhout-,<br />
kanarie- en sago-boomen en andere boomsoorten, welke<br />
zeer hoog groeijen; ook groeit hier kapas, dat den<br />
eilanders dient om kleedjes en tjidakes te weven. —<br />
Vroeger werd op onderscheidene dier eilanden de<br />
scheepsbouw beoefend, doch de zucht daartoe schijnt<br />
tegenwoordig verdwenen te zijn. Op Sermatta, het<br />
meest Oostelijke der Zuider-eilanden, wordt tabak verbouwd,<br />
die tot eene soort van karotten ineengewerkt<br />
in den handel komt.<br />
De Aroe-eilanden zijn zeer laag, en een aantal<br />
zoute kreeken dringen tot binnen 's lands door. Van<br />
daar is de lucht vochtig en heet; doch de ongezondheid<br />
wordt zeer getemperd door de regelmatig waaijende<br />
winden. Hier bevinden zich eenige honderd<br />
Mohamedanen, en op de westelijke eilanden ongeveer<br />
2000 slaven. Het grootste eiland is Kobrohor, dat<br />
onder de achter-eilanden behoort, doch waar de bevolking<br />
zeer werkzaam is. Men bouwt er niet alleen<br />
paddie, djagong, obie, katjang, maar ook suikerriet en<br />
pinang. In het gebruik van landbouw-gereedschappen<br />
zijn zij nog zeer ten achteren. Hier en ook op andere<br />
eilanden vindt men veel varkens, die in het wild<br />
loopen, doch algemeen tot voedsel gebruikt worden.<br />
Men ontmoet op de Aroe-eilanden, inzonderheid op<br />
Wokan, eenige huisgezinnen van menschen, die, wegens<br />
hunne misvormdheid, kakkerlakken genoemd worden.<br />
Zij zijn van allen omgang met de andere bevolking<br />
uitgesloten, en gaan op het gezigt van andere<br />
eilanders, uit vreeze voor mishandeling, op de vlugt.<br />
Zij zwerven in de bosschen rond, leven van obies,<br />
pisang en katjang, welke door hen worden aange-
DERDE HOOFDSTUK.<br />
117<br />
kweekt; voorts van varkens en vogels, die door hunne<br />
pijlen worden getroffen.<br />
De bewoners van Timor-Laut, een groot eiland, en<br />
verreweg het meest bevolkte onder de Tenimber-groep,<br />
staan op eenen lagen trap van beschaving; evenwel<br />
wordt door hen veel djagong, obie en katjang aangekweekt,<br />
en zelfs vindt men er paddie en suikerriet.<br />
Lag het geenszins in de bedoelingen van den Algemeenen<br />
Landvoogd, de eilanden ten Z. en ten O.<br />
van de Banda-groep te bezoeken, het was evenmin ,<br />
zijn voornemen om Eiouw of de menigvuldige eilandjes,<br />
welke tot die Eesidentie behooren, in oogenschouw<br />
te nemen. Die eilandjes liggen in grooten getale ten<br />
Z. van Straat Sinkapore, rondom den ingang van Straat<br />
Malakka. Nog rekent men tot die Eesidentie de Lingagroep<br />
in het Z., zonder echter Banka en Billiton in<br />
te sluiten. Welligt was er voor den Gouverneur-Generaal<br />
meer reden om Eiouw en de naburige eilanden<br />
te bezoeken, en onderzoek te doen naar de oorzaken,<br />
waardoor Eiouw steeds even onbeduidend bleef, als<br />
het vroeger was, terwijl Sinkapore, in de weinige jaren,<br />
verloopen sedert het door de Engclschen in bezit<br />
was genomen, door den handel tot eenen grooten trap<br />
van welvaart was opgeklommen, die den oppervlakkige])<br />
beschouwer moest verbazen.<br />
Wij gelooven uit dien hoofde wel te doen, alhier<br />
van Eiouw te gewagen en dat eiland onder de aandacht<br />
van den lezer te brengen.<br />
Bij deze beschouwing geldt het eeue vergelijking,<br />
te maken tusschen Eiouw en Sinkapore; het eerste in<br />
het bezit van de Nederlanders, die er de gambierteelt<br />
aanmoedigen; liet andere in het bezit der Eugelschen,
118 DERDE HOOFDSTUK.<br />
die er den handel doen bloeijen. Men vergeté niet,<br />
dat de laatsten meer ondernemingszucht bezitten dan<br />
de Nederlanders ; bovendien trachtte Eafrles, door wien<br />
Sinkapore is in bezit genomen, uit afgunst jegens<br />
Nederland, en gedreven door groote werkzaamheid,<br />
den bloei van Sinkapore met alle krachren te bevorderen.<br />
Hij deed zulks door de haven tot vrijhaven<br />
te maken voor allerlei natiën en vaartuigen, zoodat<br />
zelfs de zeeroovers aldaar vrijen toegang kregen. Overigens<br />
is Sinkapore zonder eenige hulpmiddelen van<br />
landbouw of nijverheid, dewijl op een uur afstands<br />
van de stad, in het binuenland van dit kleine eiland,<br />
straffeloos rooverijen gepleegd worden door Sinesche<br />
en Maleische booswichten, terwijl daar, waar dat uitvaagsel<br />
van het menschdom niet te vreezen is, het<br />
binnenland onveilig gemaakt wordt door tijgers, die<br />
gemakkelijk over de enge Straat zwemmen, waardoor<br />
Sinkapore van het vaste land gescheiden is.<br />
Ongetwijfeld mist Eiouw de handelsvoordelen, die<br />
voortspruiten door de haven van Sinkapore tot een<br />
toevlugtsoord van allen wettigen en onwettigen handel<br />
te maken. Het bestaat voornamelijk van den landbouw<br />
en de gambierfabrieken, die op het eiland Bintang<br />
bloeijen. — De bevolking bestaat uit ongeveer<br />
10,000 Maleijers en ruim zoo veel Sinezen. De laatsten<br />
zijn slechts tijdelijke bewoners; zij komen in de<br />
gambier- en pepertuinen arbeiden, om, na eenige honderd<br />
guldens verdiend te hebben, naar hun vaderland<br />
terug te keeren. Het aantal Europeërs en menschen<br />
van andere rassen gezamenlijk bedraagt ter naauwernood<br />
eenige honderd. Er is eene kleine bezetting, en,<br />
behalve wanneer nu en dan, tot wering der zeerooverij,
DERDE HOOFDSTUK.<br />
119<br />
eenige grootere oorlogsvaartuigen daarheen worden gezonden,<br />
bevinden er zich een paar kruispraauwen.<br />
De levensmiddelen zijn schaarsch, want, behalve<br />
visch en varkens, moet alles, zelfs rijst en pluimgedierte,<br />
van elders worden aangevoerd. Evenzeer als<br />
er gebrek is aan opgewek<strong>the</strong>id, om zich bezig te houden<br />
met het aankweeken van moesgroenten, boomvruchten,<br />
pluimgedierte enz., evenzeer is er gebrek<br />
aan handel. Alle wollen en katoenen manufacturen,<br />
zelfs Aziatische, worden van Sinkapore aangebragt.<br />
Een agent van een Bataviaasch handelshuis is op<br />
Eiouw eene behoefte. Intusschen neemt de welvaart<br />
van jaar tot jaar toe, doch daar de gambiet de eenige<br />
hoofdkultuur is, hangt ze geheel af van den bloei der<br />
gambierbereiding en de hooge prijzen, die op Java<br />
enz. daarvoor bedongen worden. In 1S24* bedroegen<br />
de verpachtingen, in- en uitgaande regten enz. ongeveer<br />
f 225,000, doch werden voor het volgende jaar<br />
op f 25,000 hooger gerekend. De uitvoer beliep<br />
70,000 pikols gambier en 10,000 pikols zwarte peper.<br />
Had men behoorlijke vischdroogerijen, dan kon ook<br />
de uitvoer van gedroogden visch een belangrijke tak<br />
van handel worden.<br />
De boom, die de gambier of zoogenoemde Terra<br />
Japonica oplevert, is waarschijnlijk omstreeks eene<br />
eeuw geleden, van het schiereiland Malakka naar<br />
Eiouw overgebragt. De boom of struik krijgt eene<br />
lengte van 7 tot 8 voet, de takken groeijen ongeregeld;<br />
men wint ze uit zaad, en verplant ze op afstanden<br />
van 5 tot 5 voet; de grond wordt gezuiverd<br />
gehouden van onkruid; overigens heeft die boom geene<br />
oppassing noodig. Is de verplante struik zeven of
120 DERDE HOOFDSTUK.<br />
acht maanden oud, dan kunnen de takken twee maal<br />
's jaars worden afgesneden. Na acht jaren vermindert<br />
de saprijkheid der bladen, en na twintig jaren<br />
is de boom van geen nut meer. Men rekent dat<br />
eene plantaadje van 22,500 vierkante roeden 129,600<br />
struiken kan voeden, die in den krachtvollen leeftijd<br />
tot 100 pikols gedroogd gambier kunnen opleveren.<br />
Veelal heeft men in het midden van den tuin eene<br />
loots (bangsaal), waar al het benoodigde bewaard<br />
wordt, en de in den grond gemetselde ijzeren pannen<br />
worden gevonden. Daarin worden de afgestroopte bladeren<br />
met kokend water gemengd; de bladen moeten<br />
van drie tot vier uren kooken en worden dikwijls omgeroerd.<br />
Dan worden de bijden uitgeschept, en wanneer<br />
zij van alle vochtdeelen ontdaan zijn, worden zij<br />
gebruikt tot bemesting der peperstruiken, bevorderen<br />
daarvan den groei, en beletten het onkruid op te<br />
schieten. Het verkregen sap wordt in de ijzeren<br />
pannen uitgedampt, gekneed en voorts gedurende vele<br />
dagen in de zon en daarna nogmaals boven het fornuis<br />
gedroogd. In teerlingen of kleine koekjes gesneden,<br />
is de gambier geel van kleur, doch wordt<br />
aan de kanten bruin ; hij wordt wel met sago of andere<br />
stoffeD vervalscht, doch daartegen moet gewaakt<br />
worden, om den naam van beste qualiteit niet te<br />
verliezen. Men bereidt ze ook op de Lingaeilanden,<br />
te Padang, Palembang, en op Sinkapore ; evenwel<br />
komt de grootste hoeveelheid van Eiouw.<br />
De Eiouwsche gambier wordt bij voorkeur op Java<br />
gesleten. Men maakt er gebruik van voor de katocnverwerij,<br />
voornamelijk evenwel voor de sirie of betel,<br />
die op Java algemeen in gebruik is. De smaak
DERDE HOOFDSTUK.<br />
121<br />
gelijkt naar dien van drop, met eenen bitteren, zuiveren<br />
nasmaak. Een stukje gambier met ongebluschte<br />
schulpkalk vermengd, wordt met een stukje van de<br />
aruknoot of pinangnoot, op een betel- of sirieblad gelegd,<br />
dat vervolgens digtgevouweu, in den mond gestoken<br />
en hierop gekaauwd wordt. De betel groeit als<br />
de peperrank, en heeft eenen scherpen, specerij achügen<br />
smaak. Door het kaauwen wordt het speeksel<br />
rood, en langzamerhand de tanden zwart. Men wil<br />
dat dit siriekaauwen de schorbuut weert, en versterkend<br />
op de maag werkt. De Javanen, Maleijers en<br />
andere volken van den Indischen Archipel maken<br />
daarvan gebruik, zoowel mannen als vrouwen, zoowel<br />
rijk als arm. Voor die allen zijn de kwispedoor en<br />
de siriedoos, welke in onderscheidene vakken al de<br />
benoodigdheden bevat, onmisbaar. Op vele plaatsen<br />
is het aanbieden van een toebereid betelblad op een<br />
bord een bewijs van beleefdheid ; op andere, door<br />
eene vrouw aan eenen man aangeboden, eene liefdeverklaring.<br />
Dewijl de uitgekookte bladen van de gambier gebruikt<br />
worden tot bemesting aan den voet der peperranken,<br />
en daarvoor bij uitstek nuttig zijn, is het te<br />
begrijpen, dat men pepertuinen vindt, waar gambieraanplanting<br />
aangetroffen wordt. Dit is onder anderen<br />
het geval op Eiouw, of beter gezegd op Bintang,<br />
dewijl dit eiland eene vrij groote uitgestrek<strong>the</strong>id en<br />
evenmin gebrek aan water als aan brandhout heeft. «<br />
Keeren wij, na deze uitweiding over Eiouw, terug<br />
tot den togt van den Gouverneur-Generaal Baron van<br />
der Oapellen. Na eenige dagen verblijf op de Bandaeilauden,<br />
ging de reis naar Saparoewa. Op dat eiland
122 DERDE HOOFDSTUK.<br />
kwam natuurlijk het gebeurde in 1817 weder in herinnering,<br />
vooral dewijl de vernieling nog op verscheidene<br />
plaatsen zigtbaar was. De Opperland voogd vond<br />
gelegenheid om onder de eilanders weldaden uit te<br />
deelen of ze hun toe te zeggen. Op Amboina was hij<br />
vooral goedertieren jegens de Javaansche Grooten en<br />
den ouden Sultan van Djokjakarta, wiens grootste<br />
wensch was terugkeer naar den geboortegrond. Of<br />
een gunstig uitzigt tot dien terugkeer, óf de stellige<br />
belofte verheugden velen, inzonderheid Sultan Sepoe<br />
en diens wettige gemalin, die de vervulling hunner<br />
dierbaarste wenschen mogten te gemoet zien. Weinig<br />
dacht van der Capellen destijds, dat hij den ouden<br />
Vorst op nieuw den weg opende tot de beklimming<br />
van den troon van Djokjo en toch het was zoo !<br />
Eeeds den 10n van Bloeimaand werd Ternate bereikt,<br />
en kwam de Sultan, vergezeld van den Eesident<br />
Neys en des Vorsten oudsten zoon, den Gouverneur-Generaal<br />
aan boord verwelkomen. — De uitroeijing<br />
der specerijboomen op deze groep eilanden<br />
— de eigenlijke specerij-eilanden — welke zoo langen<br />
tijd als een vloek daarop had gerust, was eerst<br />
in 1816, bij de weder-inbezitneining, afgeschaft. Nogtans<br />
werden de jaargelden aan de Vorsten en de<br />
Grooten, hun ten gevolge der uitroeijing toegelegd,<br />
bij voortduring uitbetaald. De Ternataansche eilanden<br />
zijn dus niets anders dan een lastpost, terwijl in den<br />
benoodigden leeftogt, als rijst, vleesch en alle Europesche<br />
provision, op kostbare wijze moet worden voorzien.<br />
Nog strekt zich het gebied van den Sultan van<br />
Ternate, voonnaals den Malmradja, over 72 eilanden,<br />
gppJr-"
DERDE HOOFDSTUK. 123<br />
O. en Z. O.waarts tot over het N. van Nieuw-Guinea<br />
uit. Het weinige, dat voor den Opperlandvoogd in<br />
deze Eesidentie te doen viel, bepaalde zich tot het<br />
instellen van eenen Eaad van Justitie, die zich<br />
over datzelfde gebied uitstrekte. In die zelfde wateren<br />
mögt niet gevaren worden, dan voorzien van<br />
passen van den Eesident van Ternate ; terwijl de specerijteelt<br />
aan de ingezetenen werd toegestaan onder<br />
de verpligting van levering aan het Nederlandsch<br />
Bestuur, dat acht stuivers voor het pond noten, tien<br />
voor de nagelen, en twaalf voor de foelie zoude vergoeden.<br />
Die beschikking draagt de dagteekening van<br />
den 27" van Bloeimaand 1824.<br />
Op den In van Zomermaand werd de reede van<br />
Ternate verlaten, en den 4
124 DERDE HOOFDSTUK.<br />
wone onderwerping, door zijne persoonlijke komst als<br />
huldebetoon aan den Gouverneur, niet bewezen. Sedert<br />
was hij door zijne zuster in de regering opgevolgd,<br />
en overgroote toegevendheid had ook te dier<br />
gelegenheid de aanmatiging over het hoofd doen zien.<br />
De Gouverneur-Generaal landde den 4n van Hooimaand<br />
te Makasser, en werd plegtig ontvangen. De<br />
Koning van Goa en die van Sidenring kwamen met<br />
andere Vorsten hunne hulde bewijzen, doch de Vorstin<br />
van Boni deed zich vertegenwoordigen.<br />
Nogtans werd het Bongaisch verbond een voorwerp<br />
van onderhandeling, doch terwijl Boni in sommige<br />
zaken toestemde, vorderde het als opperraagtig<br />
tegenover het Nederlandsch Gouvernement te worden<br />
toegelaten. Dit werd natuurlijk geweigerd, doch het<br />
verleende uitstel was te vergeefs. Bij een nieuw<br />
verdrag of overeenkomst werden Boni en Makasser<br />
(Goa) als oudste bondgenooten erkend, de landbouw<br />
aangemoedigd, de wreede bepalingen der wetgeving<br />
verzacht, en over het geheel vele verbeteringen in de<br />
wetten gemaakt. Wat weverij en handel betreft, daaromtrent<br />
bragten de omstandigheden eene noodwendige<br />
wijziging te weeg. De slavinnen der Makassersche<br />
dames vervaardigden vroeger Makassersche kleedjes en<br />
kousen, die zeer duur verkocht werden ; toen de<br />
Europesche kleederdragt daarvoor in cle plaats kwam,<br />
was dit niet naar den zin van de personen, die<br />
aan de vroegere kleederdragt veel welvaart hadden te<br />
danken gehad.<br />
Met de vastgestelde beschikkingen waren Boni,<br />
Tanette en Soepa geenszins te vrede. De Luitenant-<br />
Kolonel de Stuers werd den 14" van Hooitnaand
DERDE HOOFDSTUK. 125<br />
tegen Tanette afgezonden. De Eadja nam de vlugt,<br />
waarop zijne zuster als Koningin werd erkend. Maar<br />
Soepa, dat reeds de Engelschen met voordeel had<br />
getart, moest getuchtigd worden. Evenwel door den<br />
voortvlugtigen Vorst van Tanette en door Boni gestijfd<br />
en gesteund, bleken de maatregelen, tegen Soena<br />
genomen, onvoldoende te wezen. De Boeginezen toch<br />
streden met buitengewone dapperheid; het gelukte<br />
hun twee posten te overrompelen, en al de manschappen,<br />
meer dan honderd, af te maken. Een algemeene<br />
aanval werd op den 14" van Oogstmaand<br />
beproefd, doch deze viel tot ons nadeel uit, waarbij<br />
twee officieren sneuvelden. Op nieuw zou de Overste<br />
de Stuers den aanval besturen. De Boeginezen streden<br />
met verwoedheid ; zij waren, ten gevolge van<br />
hunne overwinningen, tot dweeperij opgewonden, zoodat<br />
zij ten vierden male de overwinning behaalden,<br />
en van de aanvallers op nieuw een derde buiten gevecht<br />
geraakte. Ten gevolge van al dien tegenspoed<br />
werden de sterkten te Tanette en te Soepa door de<br />
onzen verlaten, hetgeen den toestand der Nederlanders,<br />
in het gebied van Makasser, in geenen deele verbeterde.<br />
Voor den Algemeenen Landvoogd waren die gebeurtenissen<br />
dubbel treffend, daar hij gekomen was in de<br />
hoop de gemoederen te bevredigen, de banden, die<br />
het Vorstenverbond aan Nederland hechtten, inniger<br />
te maken, en op vaste grondslagen te vestigen. Daar<br />
hij alhier verder niets goeds kon uitrigten, vertrok<br />
van der Capelleu den 14n van Herfstmaand naar<br />
Java, om zelf de uitzending eener krijgsmagt te bespoedigen.
126 DERDE HOOFDSTUK.<br />
Als hadden de weerbarstige Vorsten slechts op dat<br />
vertrek gewacht, vingen zij weinige dagen daarna de<br />
vijandelijkheden aan. De Gouverneur-Generaal had<br />
hun enkel weidaden willen bewijzen, doch heerschzucht<br />
en gehech<strong>the</strong>id aan vroegere bloedgierige gebruiken<br />
hadden hen verblind en tot opstand verleid.<br />
Die toestand was niet langer te dulden, tenzij men<br />
den inlander de overtuiging wilde schenken, dat de<br />
Hollander te eenemale van alle vroegere dapperheid<br />
was ontaard. Hier moest gestraft worden of' Holland's<br />
aanzien was in den Archipel verloren.<br />
De Generaal-Majoor van Geen werd bestemd tot<br />
aanvoerder der te zenden strijdkrachten. Intusschen<br />
was op den 19n van Wijnmaand een hardnekkige slag<br />
geleverd, die tot ons nadeel afliep, vooral na het<br />
sneuvelen van den Kapitein Ie Clercq. In het begin<br />
van het jaar 1825 vertrok de Generaal van Geen met,<br />
1 fregat, 2 korvetten, 13 kleinere vaartuigen, transportschepen,<br />
enz., waarmede ook inlandsche hulpbenden<br />
werden vervoerd. De Majoors Lebron de Vexela, Bast,<br />
van Coehoorn en Sollewijn waren Onderbevelhebbers.<br />
Behalve het omslaan eener praauw, waardoor 60 inlandsche<br />
soldaten verdronken, was de veldtogt voorspoedig.<br />
Naauwelijks hield de vijand ergens stand.<br />
Badjoa, de voornaamste handelstad van Boni, te midden<br />
van een moeras gelegen, werd met gering verlies<br />
veroverd, en een aantal stukken geschut buit gemaakt.<br />
Moeijelijk was de weg naar de hoofdstad, doch men<br />
vond haar geheel ontruimd, daar de Koningin de<br />
vlugt had genomen. Er werden wel 200 stukken,<br />
meest kleine metalen kanonnen, genomen. De vijand<br />
had langs ongebaande wegen naar ongenaakbare oorden<br />
en bergpassen de wijk genomen.
DERDE HOOFDSTUK.<br />
127<br />
Nu werd te Makassev eene expeditie tegen Soepa<br />
gereed gemaakt, die, behalve 3000 man hulptroepen,<br />
deels van Sumanap, uit 1100 man bestond. De<br />
plaats werd, hoezeer geenszins van verdedigingsmiddelen<br />
ontbloot, zonder verlies van een enkel man ingenomen.<br />
De Radja onderwierp zich, en gaf zijns<br />
broeders zoon als gijzelaar. Onder de dapperen in<br />
dien oorlog wordt van Speyk genoemd, die aan boord<br />
van de brik Orestes diende. In eenen aanval tegen<br />
eenige vaartuigen in de baai van Boni, waar de<br />
Luitenant Alewijn het leven liet, gedroeg hij zich<br />
uitstekend, zoo mede tegen Badjoa, onder bevel van<br />
Zoutman, en bij de verovering van Soepa.<br />
De behaalde overwinningen waren echter niet afdoende<br />
te achten. Langs onbegaanbare wegen den<br />
vijand in het gebergte te vervolgen was hoogst moeijelijk.<br />
Alles moest medegevoerd worden door eene<br />
vaak moerassige, ongezonde landstreek, en gedurig<br />
werd men door eenen onzigtbaren vijand verontrust.<br />
Er kwamen derhalve vele zieken, hetgeen de krijgsbedrijven<br />
niet weinig belemmerde. Toch waren de<br />
twee belangrijkste plaatsen van Boni, benevens een<br />
aantal dorpen, vernield, en Soepa had zich onderworpen.<br />
De veldtogt was dus inderdaad met eene<br />
gelukkige uitkomst bekroond ; de bondgenooten op<br />
Celebes gevoelden zich krachtdadig gesteund, en waren<br />
vol vertrouwen op het Nederlandsche Gouvernement.<br />
Wel waagde de Vorst van Tanette in 1826 op<br />
nieuw de vaan des oproers op te steken. Het was<br />
echter slechts eene laatste stuiptrekking van vroegeren<br />
tegenstand. Het was genoeg, dat de Majoor van<br />
Coehoorn, aan het hoofd van 200 man, met eenige
128<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
hulptroepen, tegen hem optrok. De overwinning was<br />
volkomen, doch, ten gevolge van de uitgestane vermoeijenissen,<br />
bezweek de wakkere aanvoerder kort na<br />
zijne terugkomst te Makasser. Van Coehoorn van<br />
Hauwerda werd aldaar begraven.<br />
Was het laatste gedeelte der reis van den Opperlandvoogd<br />
door de Groote Oost geenszins van genoegelijken<br />
aard, weldra werd zijn leven nog verbitterd:<br />
èn door beschuldigingen, die hem van wege den<br />
Koning werden toegezonden, wegens verkwisting van<br />
's lands penningen, èn door lasterlijke aantijgingen<br />
van personen, die uit Europa gezonden, of als avonturiers<br />
uit Nederland overgekomen, niet tevreden waren<br />
over de wijze, waarop zij door den Gouverneur-<br />
Generaal werden behandeld; welke aantijgingen bij<br />
het Nederlandsche Gouvernement gereedelijk geloof<br />
vonden; èn door den oorlog, die in het midden<br />
van het jaar 1825 op Java uitbarstte, toen naauwelijks<br />
de rust in het Gouvernement van Makasser<br />
was hersteld.<br />
Onder hen, die onder het Generalaat van van der<br />
Capellen eene gewigtige betrekking hebben vervuld,<br />
behoort genoemd te worden zijn bloedverwant Robert<br />
L. J. Baron van der Capellen, die Resident van<br />
de Preangers is geweest. Die Residentie, die zich<br />
sedert het Engelsch tusschenbestuur veelal heeft onderscheiden,<br />
als op eene exceptionele wijze bestuurd<br />
te zijn, heeft dit ten deele aan dien Resident te danken.<br />
Door hem werd in 1824 de opium-invoer en<br />
het gebruik van het zoo verderfelijke heulsap onder<br />
bedreiging van gestrenge straffen verboden. In dat<br />
verbod verheugt zich dat landschap nog, en zijne be.<br />
i
DERDE HOOFDSTUK.<br />
129<br />
woners genieten daardoor zedelijk < n ligchamelijk eene<br />
groote welvaart boven hunne naburen.<br />
Bereids was door 's Konings Besluit van den 5n<br />
van Bloeimand 1822 de Luitenant-Generaal de Koek<br />
tot Luitenant Gouverneur-Generaal benoemd, met regt<br />
van zitting aan de Hooge tafel, volgende onmiddellijk<br />
op den Algemeenen Landvoogd. De Generaal de<br />
Koek nam zitting als Lid der Hooge Regering op<br />
den 9n van Slagtinaand 1822. Ook was aan van<br />
der Capellen, aireede in 1823, van 's Konings wege<br />
kennis gegeven, dat bij zij« vertrek naar Europa,<br />
door hem de waarneming zijner hooge waardigheid<br />
aan den Generaal de Koek moest worden opgedragen.<br />
Derhalve was de waarneming van het Generalaat<br />
gedurende de reis van den Opperlandvoogd aan de<br />
Koek opgedragen. Uit dien hoofde stond deze niet<br />
aan het hoofd der troepen, welke naar Makasser werden<br />
gezonden. Toen echter in het midden van het<br />
jaar 1825 een ernstige opstand in de Vorstenlanden<br />
op Java uitbrak, werden andere maatregelen vereischt.<br />
Met de uitgebreidste volmagt werd de Luitenant<br />
Gouverneur-Generaal naar het tooneel van den opstand<br />
gezonden. Hij kon over alle middelen onder zijn<br />
bereik beschikken en naar omstandigheden handelen.<br />
Op het einde van Hooimaand te Soerakarta aangekomen,<br />
aanvaardde hij op den l n van Oogstmaand<br />
bij proclamatie het oppergezag over de beide Rijken<br />
van Solo en Djokjo, tot tijd en wijlen zulks niet<br />
langer zoude behoeven.<br />
Van onderscheidene zijden wordt T. P. H. Chevallier<br />
als de aanleiding tot den opstand van Diepo Negoro<br />
. Het zal wel niet te betwijfelen wezen of<br />
' I. 9
130 DERDE HOOFDSTUK.<br />
gemeenzaamheid met de vrouwen van den harem of<br />
de kraton, kan tot de uitbarsting hebben geleid, evenzeer<br />
als onbehoorlijke gedragingen, welke hem te laste<br />
worden gelegd, en die hem op den lln Van Slagtmaand<br />
1825, door vergif het leven hebben kunnen doen<br />
verliezen. Hadde die Adsistent-Resident, een man vol<br />
moed en voortvarendheid, aanleiding tot dien opstand<br />
gegeven, dan nog zou van der Capellen wegens de<br />
vriendschap voor den verdienstelijken Waalschen predikant<br />
Chevallier in geenen deele te beschuldigen zijn.<br />
Wegens onverschrokkenheid, vlugheid en werkzaamheid<br />
aanbevelenswaardig, was de zoon in 1823 Adsistent-Resident<br />
te Djokjokarta, waar sedert het begin<br />
des jaars A. H. Smissaert den Luitenant-Kolonel<br />
Nahuys als Resident had vervangen. Smissaert was<br />
traag, en liet bijna alles aan den Adsistent-Resident<br />
over; deze handelde, hierin door den Rijksbestierder<br />
en den Translateur misleid, niet zelden tegen de gebruiken<br />
van het Hof. De oorzaak van den opstand<br />
ligt echter dieper. Hoeveel moeite had niet Daendels<br />
gehad om den Sultan en de Rijksgrooten van Djokjokarta<br />
in bedwang te houden! Ook Raffles moest<br />
een krijgstogt daarheen maken, en sedert bleef het<br />
ongenoegen smeulend. Zelfs mag verondersteld worden,<br />
dat de vriendschapsbetrekkingen tusschen den<br />
Resident Nahuys en de meest invloedrijke grooten<br />
eene uitbarsting hebben voorkomen. Na zijne vervanging<br />
door Smissaert trad eene meer stroeve en<br />
koele verhouding tusschen het fort en de kraton in<br />
de plaats. Een bloedige en hardnekkige vijfjarige<br />
oorlog volgde eerlang.<br />
Van het eenmaal in Nederland opgewekte onge-
DERDE HOOFDSTUK. 131<br />
noegen tegen van der Capellen werd van verschillende<br />
kanten misbruik gemaakt, om den Algemeenen Landvoogd<br />
van kostbaarheid in administratie en van<br />
verkwisting te beschuldigen. In de Indische kas was<br />
een te kort, dat hoog noodig moest worden aangevuld.<br />
Van der Capellen zocht daarin te voorzien buiten het<br />
Europeesch Gouvernement om, derhalve buiten kennis<br />
van den Koning. Op eigen gezag ging hij eene leening<br />
aan met het Bankiershuis Palmer en Comp, te<br />
Calcutta '), en wel onder verband van de kolonie.<br />
Dit kon voor den Koning niet geheim blijven, en<br />
Z. M. vond daarin twee grieven tegen den Gouverneur-<br />
Generaal, namelijk: de hooge rente, welke, volgens<br />
Indisch gebruik, daarvan moest worden betaald, en<br />
vooral, dat van der Capellen buiten 's Königs weten<br />
en op eigen gezag die leening had aangegaan. Langs<br />
dien weg kwam de Koning er toe, om, bij de<br />
opening der Staten-Generaal, dat staatsligchaam —<br />
hetgeen zich tot nu toe in het geheel niet met Indië<br />
had bemoeid — op den 17n van Wijnmaand 1825<br />
den moeijelijken toestand, waarin de Oostindische<br />
Bezittingen verkeerden, bekend te maken. * De uitii<br />
gaven hadden, ten gevolge van oorlogen en kostbare<br />
//uitgaven van het bestuur, op den geldelijken toestand<br />
eenen ungünstigen invloed uitgeoefend." Dien<br />
ten gevolge werd eene leening van twintig millioen<br />
gulden voor de O. I. Bezittingen gevraagd, en tevens<br />
verzekerd, dat een bijzonder Commissaris naar Indië<br />
zou worden uitgezonden, ,/ten einde de vasthouding<br />
) Op den „ Staat der Financiën van Nederlands Indië op het<br />
einde van 1825," staat de schuld aan het huis Palmer & C", uitgetrokken<br />
voor ƒ 3,751,455.9.<br />
9*
132 DERDE HOOFDSTUK.<br />
// aan de gegeven bevelen tot spaarzaamheid en orde'<br />
// in de bijzonderheden te verzekeren." Zoodanige<br />
uitdrukkingen, uit den mond des Konings, bij eene<br />
dusdanige plegtige gelegenheid, konden niet nalaten<br />
algemeene bevreemding en hier en daar ontsteltenis<br />
te wekken. Het heette bij velen: de Gouverneur-<br />
Generaal van der Capellen heeft een te kort van<br />
twintig millioen gemaakt, derhalve is er veel op zijn<br />
bestuur aan te merken. Hij kan niet spoedig genoeg<br />
teruggeroepen worden.<br />
Op den 1» van Louwmaand 1826 werd door van<br />
der Capellen de hooge waardigheid, door hem zoo<br />
vele jaren bekleed, plegtig aan den Luitenant Gouverneur-Generaal<br />
Hendrik Merkus de Koek overgedragen.<br />
In Sprokkelmaand 1826 kwam de Commissaris-Generaal<br />
du Bus de Ghisignies, en daarop verscheen<br />
weldra de lijst van bezwaren en tekortkomingen,<br />
welke ten laste der administratie van van der Capellen<br />
waren te brengen. Dat die lijst of balans met partijdigheid<br />
was opgemaakt, bleek al dadelijk hieruit, dat<br />
onder de lasten worden opgeteekend, ruim ƒ 1,358,000<br />
als schuld aan het Britsch tusschenbestuur, terwijl het<br />
tractaat van den I7i van Lentemaand 1824 slechts<br />
/ 1,200,000 erkent. De renten aan de Handelmaatschappij,<br />
ten beloope van f 181,111, worden over<br />
1825 in rekening gebragt, terwijl de gelden dier leening<br />
eerst met du Bus op Java kwamen. Het zeehoofd<br />
te Batavia en de inrigtingen op Onrust hadden<br />
/ 1,225,000 gevorderd, maar de in- en uitgaande<br />
regten waren gemiddeld f 140,000 gestegen; daardoor<br />
was die uitgave althans geen bezwaar voor de<br />
schatkist.
DERDE HOOFDSTUK. 138<br />
Wanneer wij andere posten van debet of credit<br />
stilzwijgend voorbijgaan, blijkt, hoe de Commissaris-<br />
Generaal een definitief tekort van de administratie<br />
van den Gouverneur-Generaal van der Capellen berekent,<br />
ten bedrage van ƒ 6,578,546.75; welk bedrag<br />
door het Ministerie van Koloniën werd verminderd<br />
tot de som van / 3,817,046.75. Eene berekening<br />
evenwel van de zijde van den Gouverneur-Generaal<br />
levert eenen staat, volgens welken van die uitgaven<br />
moeten worden afgetrokken : het beloop der vroegere<br />
schulden ; de Probolingo-hypo<strong>the</strong>ek; het verschuldigde<br />
aan D. P. van Alphen en R. G. van Polanen; de<br />
aankoopen van huizen enz.; dus aanwezige waarde: de<br />
opbouw en aankoopen voor de marine enz.; ten bedrage<br />
van ƒ 1,800,000. Naar eene gematigde berekening<br />
van zoodanige posten, levert C. ten Brink '),<br />
na aftrek van het tekort, een overschot of wezenlijk<br />
voordeel, dat door de administratie van den Baron<br />
van der Capellen over een tijdvak van negen' en een<br />
half jaar is opgeleverd. — Wel mag gezegd worden,<br />
dat men reeds toen de kunst verstond van hetgeen<br />
men noemt: grouper les chiffres.<br />
Men ga daarbij na, hoe alles na 1816 vernieuwd<br />
moest worden, dewijl de Engelschen het al hadden<br />
laten vervallen en deels gesloopt. De land- en zeemagt<br />
hadden in dat tijdsverloop raillioenen schats gekost;<br />
de opstand van Saparoewa, de twee expeditiëu<br />
naar Palembang en de onlusten op Celebes hadden<br />
zeer aanzienlijke uitgaven gevorderd. Al hadden de<br />
') Cand. ten Brink. Een woord over het helieer van Indië, enz.<br />
na een tienjarig hestuur van den Baron G, A. G. 1'. v. d. Capellen.
134 DERDE HOOFDSTUK.<br />
oorlogen van Palembang en van Makasser, alsmede<br />
het jagt maken op de zeeroovers, aan de Indische<br />
kas gedurende dien tijd niet minder dan tien millioen<br />
guldens gekost, het was geene schade voor de zedelijke<br />
waarde van land- en zeemagt. Officieren en<br />
manschappen hadden elkander onderling leeren kennen<br />
en waarderen, eene kennis, die weldadige vruchten<br />
droeg bij den zoo hardnekkigen strijd, welke op Java<br />
zoo vele schatten en menschen heeft gekost.<br />
Was al de terugkomst van den Baron van der<br />
Capellen in geenen deele zoodanig als hij, ingevolge<br />
de door hem bewezene trouw en ijver, werkelijk verdiende,<br />
de miskenning, welke hij ondervond, Mas in<br />
geenen deele duurzaam. Toen de Koning inzag, dat<br />
de Gouverneur-Generaal van der Capellen een trouw<br />
dienaar was geweest, behandelde Z. M. den waardigen<br />
man op nieuw met vertrouwen ').<br />
) Zie Cand. ten Brink, Een woord, enz., hl. 11.
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
Verval van den Indischen Handel en de Scheepvaart. Ijverzucht<br />
der Engelschen. Onderhandelingen tusschen Nederland en Grool-<br />
Brittanje. Tractaat van den 17» van Lentemaand 1824. Schepping<br />
der Nederlandsche Handelmaatschappij; hare geoolgen voor<br />
Handel, Scheepvaart en Fabriekwezen.<br />
Tijdens de afschudding van het Pransche juk, had<br />
de Nederlander zich de schoonste toekomst voorgesteld<br />
door de herleving van handel en scheepvaart.<br />
Men bedacht echter niet hoe overal opofferingen zouden<br />
noodig wezen, dewijl hier te lande alles grootelijks in<br />
verval was geraakt. De nog overgebleven bodems<br />
lagen in de havens te verrotten, en de handel had<br />
zich ten deele verplaatst. Om slechts iets te noemen<br />
uit den tabakshandel : de Andouille-fabrieken te Amsterdam,<br />
de Carotten-fabrieken te Rotterdam, welke<br />
tot 1795 bloeiden: zij waren er niet meer; evenzoo<br />
was het met den lederhandel en onderscheidene andere<br />
takken van nijverheid. Er waren nog vele kapitalen<br />
in het land, maar de scheepstimmerwerven<br />
waren te niet gegian, en de zeevaardigheid der schepelingen<br />
kon geen gelijken tred houden met die der<br />
Engelschen en Noord-Amerikanen. In dier voege trof<br />
men bij den algemeenen vrede, op Java gevreesde<br />
mededingers : de Amerikaan was tevreden met gerin-
136 VIEEDE HOOFDSTUK.<br />
gère vrachtpenningen ; de Engelschmau bragt voortbrengselen<br />
van eigen grond en nijverheid aan. Zij<br />
konden derhalve duurder op Java inkoopen, en toch<br />
voordeelig tegen onze kooplieden op de Nederlandsche<br />
markt concurreren. Daarbij kwam, dat in de laatste<br />
jaren in Groot-Brittanje de werktuigelijke voortbrenging<br />
van katoenen stoffen zich op krachtige wijze<br />
had ontwikkeld. Sedert het jaar 1800 tot 1814 b. v.<br />
was in Engeland de invoer van ruwe katoen verdubbeld.<br />
Men behoefde dus geene katoenen en chitsen<br />
meer uit Bengalen en het Malabaarsche schiereiland,<br />
maar was in staat, zelfs dââr met voordeel tegen het<br />
inlandsche fabrikaat te markten. Dit veroorzaakte<br />
eene geheele omwenteling in den handel, waarvan de<br />
nadeelen door den Nederlander bij zijne inkoopen der<br />
koloniale producten op Java en bij den verkoop in<br />
het vaderland, grootelijks werden ondervonden. Ook<br />
op onze markt bragt de vreemdeling de koffij en andere<br />
tropische voortbrengselen; terwijl Hamburg en<br />
Bremen Duitschland voorzagen. Onze handel naar de<br />
Oostzee en het Noorden was in den tijd van twinti^<br />
jaren verloopen.<br />
De slechte staat der schepen veroorzaakte veel<br />
schipbreuken ; er moesten derhalve nieuwe schepen<br />
gebouwd worden; doch die kosten, benevens voortdurende<br />
schade op elke tehuisreis uit Indië, waren een<br />
te ongunstig vooruitzigt voor den handelaar en den<br />
reeder. Zoodanige herhaalde verliezen deden de vaart<br />
op Java eerlang verminderen, en het scheen alsof<br />
binnen korten tijd de uitrustingen naar Java door<br />
den Nederlander geheel aan den vreemdeling zouden<br />
worden overgelaten.
VIEltDE HOOFDSTUK. 18ï<br />
Sedert het begin der 19e eeuw waren, ten gevolge<br />
van den belemmerden handel op Indië, de Engelsche<br />
wollen en katoenen stoffen, ijzer- en staalwaren, bieren<br />
en andere dranken van Groot-Brittanje herkomstig,<br />
in den Archipel, zoowel bij den inlander, als bij den<br />
Europeaan, meer en meer in gebruik geraakt. Ook<br />
dit was een bezwaar voor den Nederlandschen handelaar.<br />
Men bedenke, dat, toen de algemeene vrede<br />
gesloten werd, de pakhuizen in Engeland met katoenen<br />
stoffen waren opgevuld, ja overladen. Het afzetten<br />
tot eiken prijs op het vasteland van Europa en<br />
in Indië werd den Engelschen fabriekant door ondersteuning<br />
van zijn Gouvernement mogelijk gemaakt.<br />
Den Nederlander werd op die wijze eene nieuwe teleurstelling<br />
veroorzaakt.<br />
Engelsche handelshuizen vestigden zich te Batavia<br />
in dier voege, dat het allen schijn had, alsof men er<br />
zich in eene Britsche en geenszins in eene Nederlandsche<br />
kolonie bevond. Voor hem, die dit verschijnsel<br />
met een aandachtig oog aanschouwde, en zich daarbij<br />
het verledene herinnerde, was het niet twijfelachtig,<br />
of op den duur moest die gang van zaken er toe<br />
leiden, dat de Engelschen alle voordeelen van handel<br />
en landbouw op Java genieten, en de Nederlanders<br />
daarentegen de lasten torschen zouden.<br />
Immers, zonder te denken aan de vroegere gebeurtenissen<br />
in Indië, behoefde men slechts zich voor den<br />
geest te brengen, hoe schoorvoetend de Engelsche<br />
ambtenaren op Java en elders in den Archipel, aan<br />
de bevelen van het Britsch Gouvernement hadden<br />
gehoorzaamd. Het verkreeg het voorkomen, alsof die<br />
ambtenaren de wettigheid der geslotene overeenkouibt
138 VIEIIDE HOOFDSTUK.<br />
te beoordeelen hadden, deswege allerlei moeijelijkheden<br />
mogten opwerpen en de uitvoering daarvan belemmeren<br />
of tegenwerken, in plaats van eenvoudig aan de<br />
ontvangene bevelen te gehoorzamen, zoo a!s hun pligt<br />
voorschreef '). Was het niet aan hunne dubbelzinnige<br />
taal, aan hunne opstokerij - om er niet meer<br />
van te zeggen te wijten, dat weerbarstigheid en<br />
opstand allerwege in den Indischen Archipel het Nederlandsen<br />
gezag bemoeijelijkten en verlamden ?<br />
Welke waren tevens de gevolgen van de verdrijving<br />
van Napoleon, tegen wien geheel Europa zich<br />
had aangegord ? Had het daarbij niet den schijn,<br />
als ware onze verlossing in geenen deele te danken<br />
geweest aan eigene veerkracht en inspanning, enkel<br />
ondersteund door Gods almagtige hulp; — maar als<br />
waren wij door de Geallieerde Mogendheden vrijgevochten?<br />
Hebben wij niet, bij den algemeenen vrede,<br />
millioenen schats moeten betalen, en heeft men ons<br />
niet voor het geschenk van België, dat wij niet gevraagd<br />
hadden, en dat men ons niet langer dan vijftien<br />
jaren heeft laten behouden, ongeveer honderd<br />
millioen gulden te kort gedaan ?<br />
Kort na de tehuiskomst der gewezene Commissarissen-Generaal<br />
Elout en Buyskes waren tot vereffening<br />
') De Minister Canning, die het Traetaat gesloten had, zeide onder<br />
anderen bij de overbrenging van hetzelve in het Parlement op<br />
den 17" van Zomermaand 1824 : „1 must state that <strong>the</strong>re was a view<br />
taken of <strong>the</strong> transaction by <strong>the</strong> subordinate agents of <strong>the</strong> East India<br />
Company, inconsistent with <strong>the</strong>ir capacity of subordinate agents.<br />
They qucstionncd <strong>the</strong> policy of <strong>the</strong> Treaty of 1814. and seemed more<br />
disposed to look into <strong>the</strong> stipulations, than to carry <strong>the</strong>m into execution."
VIERDE HOOFDSTUK .<br />
139<br />
der hangende geschillen en der wederzijdsche vorderingen<br />
tusschen de beide Gouvernementen onderhandelingen<br />
aangeknoopt. Die onderhandelingen werden<br />
echter gerekt door nieuwe bezwaren, steeds van de<br />
Eno-elsche zijde opgeworpen. Ten laatste kwam, op<br />
den I7n van Lentemaand 1824, een tractaat tusschen<br />
Groot-Brittanje en Nederland tot stand, bestemd om<br />
aan alle geschilpunten, voortgevloeid uit de teruggave<br />
der Indische Bezittingen en uit de veranderde omstandigheden,<br />
een einde te maken. Eigenlijk splitste<br />
zich dat tractaat in twee deelen: het eene betreffende<br />
de ruiling van grondgebied; het andere betreffende<br />
de wederzijdsche voordeden van den handel. De vereffening<br />
van geldelijke vorderingen, welke van wege<br />
Engeland waren geopperd en vastgehouden, werden<br />
door het Nederlandsche Gouvernement afgekocht voor<br />
eene som van twaalf ton gouds of honderd duizend<br />
pond sterling.<br />
Ongetwijfeld had Nederland bij die ruilingen groot<br />
belang, en het was wel te voorzien dat, tegenover<br />
den magtigen nabuur, de voordeelen aan diens zijde<br />
zouden wezen. Art. 8 houdt in, dat dezerzijds afstand<br />
zal worden gedaan van al de etablissementen<br />
op het vasteland van Indië, en dat gerenonceerd<br />
wordt aan alle voorregten en vrijstellingen te dier<br />
zake vroeger geuoten. Die afstand was zeer belangrijk,<br />
daar hij vroegere kantoren en bezittingen,<br />
langs de geheele kust van Koromandel en Oroxa,<br />
die op de Malabaarsche kust, het kantoor te Suratte<br />
en de kantoren in Bengalen betrof. Onderscheidene<br />
dier etablissementen waren in der tijd door Pieter<br />
van den Broecke gesticht, en hadden in de 17e eeuw
111.) VIEEDK HOOFDSTUK.<br />
groote voordeden aan de Oost-Indische Maatschappij<br />
afgeworpen. Gedurende de 18e eeuw hadden zij hunne<br />
belangrijkheid verloren, deels ten gevolge van de<br />
traagheid en het oneerlijk winstbejag der ambtenaren,<br />
deels ten gevolge van de willekeur en heerschzucht<br />
der Engelsche Oost-Indische Compagnie. Het misbruik<br />
van magt, door Clive en andere harer Opperhoofden<br />
schaamteloos bedreven, had die kantoren aireede<br />
sedert 1770 van al haar gewigt beroofd. Zoo<br />
als het thans met de Engelsche oppermagt in Oengalen<br />
en in het schiereiland stond, waren die posten<br />
voor Nederland van geene waarde. Zij werden eerst<br />
in 1817 en 1818 overgenomen. Slechts bij inoeijelijkheden<br />
tusschen de Engelschen en de inlanders<br />
konden die posten eene staatkundige belangrijkheid<br />
erlangen.<br />
Bij Art. 9 wordt door Groot-Brittanje afstand gedaan<br />
van zijne bezittingen op het eiland Sumatra.<br />
Deze waren, op het oogenblik, vooral ten gevolge<br />
van den inlandschen oodog in de bovenlanden, van<br />
weinig waarde, en in der tijd door Engeland wederregtelijk<br />
verkregen. Van belang voor de toekomst<br />
was : # dat voortaan op Sumatra geen Britsch kantoor<br />
//zal worden opgerigt, noch eenig tractaat, onder<br />
// Britsch gezag, met eenige Inlandsche Vorsten of<br />
// Opperhoofden zal worden gesloten." Die afstand<br />
zal moeten beschouwd worden als tegenhanger van<br />
den afstand in het vorige artikel vermeld. De uitgedrukte<br />
bepalingen zijn belangrijk, daar Nederland<br />
voortaan geene inmenging van Groot-Brittanje in<br />
zijne betrekkingen op Sumatra had te vreezen.<br />
Men bedenke vooral, hoe .Raffles, gedurende den
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
141<br />
tijd van zijn bewind op Java, getracht had de spocerijteelt<br />
over geheel Indië te verspreiden, en hoe hij<br />
later, bij zijn bestuur van Benkoelen, door geldelijke<br />
ondersteuning en het uitloven van groote premiën als<br />
anderszins, de teelt van nagelen, noten en foelie<br />
trachtte te vestigen. Door zijne kunstmiddelen slaagde<br />
hij, en verkreeg hij eenen niet onbelangrijken uitvoer<br />
van Benkoelen naar Engeland; doch langs dien<br />
weg ook werd zijne administratie van Benkoelen zoo<br />
buitengewoon kostbaar, dat Engeland tot dit artikel<br />
toetrad.<br />
Art. 10 behelst ten aanzien van Malakka dezelfde<br />
bewoordingen als in het vorige artikel zijn gebruikt,<br />
zoodat het alhier een even volledigen afstand geldt<br />
van dat gebied ten behoeve van Engeland, als het<br />
vorige ten behoeve van Nederland. Wat den regtstitel<br />
aangaat, scheelt het echter veel. In het midden<br />
der 17 e eeuw was de Nederlandsche Oost-Indische<br />
Maatschappij, in eenen wettigen oorlog tegen Portugal,<br />
van het schiereiland Malakka meester geworden.<br />
De Britsche Bezittingen op Sumatra daarentegen waren,<br />
omstreeks de helft der 17e eeuw, of in de 18e<br />
eeuw, te midden van den vrede geroofd.<br />
Slechts ter zake van het 12e art. schijnt het IJ e<br />
art. in dat tractaat te zijn gevoegd, want dat Engeland<br />
afziet van alle vertoogen tegen het bezetten van<br />
het eiland Billiton door Nederland, moest in 1824<br />
even vreemd klinken als de bezitname van het meest<br />
onbekende eiland van de Linga-groep. Zelfs bij naam<br />
was Billiton bijna niet, en enkel als eene onderhoorigheid<br />
van Banka, even als zoo menig eilandje in<br />
die streken bekend. Als zoodanig was het in der tijd
142 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
door Palembang aan Engeland afgestaan. Er was<br />
ook in 1818 slechts door Nederland bezit van genomen,<br />
ten einde den zeeroovers eene schuilplaats (c<br />
ontnemen, of hen, die zich daar vestigden, aan orde<br />
en een geregeld bestuur te onderwerpen.<br />
Van geheel anderen aard is de inhoud van art, 12<br />
Daar wordt gezegd, dat , de kroon van Nederland<br />
//afziet van alle vertoogen tegen het bezetten van het<br />
//eiland Sinkapore," terwijl het zonderlinge bijvoegsel<br />
volgt: ,/Daarentegeii belooft Zijne Groot-Brittannisdie<br />
//Majesteit dat geen Britsch kantoor zal worden op-<br />
//rigt op de Carimons eilanden of op de eilanden<br />
,/Battam, Bintang, Linggin of op eenig der andere<br />
//eilanden, liggende ten zuiden van straat Sinkapore<br />
//en dat met hunne Opperhoofden geene tractaten<br />
//onder Britsch gezag gesloten zouden worden." Hier<br />
geldt het, van het begin tot het einde toe, enkel<br />
eilanden en eilandjes aan de zuidpunt van het schiereiland<br />
Malakka, die onder het gebied van Djohor en<br />
bij regt van overwinning aan Nederland behooren'<br />
Men zoude geneigd zijn die woorden voor eene<br />
spotternij te houden, ware het niet, dat ze in een<br />
tractaat voorkomen door de ministers Canning en<br />
Palck geteekend. De Engelschen waren te zeer overtuigd<br />
van de wederregtelijkheid van dien roof, om er<br />
met aan te twijfelen, dat zij die eilanden behouden<br />
zouden. Zoo spreekt er in 1822 Einlavson over in<br />
Z1Jne reis naar Siaia « Hire'), en de minister Can-<br />
')IG. Knlayson, The mission to Siam and Hire <strong>the</strong> Capital of<br />
Cochmcluna. fiij hmmht in l m ^ K J<br />
men voornemens schijnt te wezen een Gouvernemelll « £<br />
„ il <strong>the</strong> place be retained."
VIERDE HOOFDSTUK. 143<br />
ning gevoelt zich genoodzaakt, in zijne zoo even aangehaalde<br />
redevoering van den 17" van Zomermaand<br />
1824, tot haarkloverijen zijne toevlugt te nemen om<br />
het behoud van Sinkapore te kleuren '). Ook is het,<br />
onzes inziens, boven allen twijfel verheven, dat, ingevalle<br />
Raffles en zijne vrienden er niet in geslaagd<br />
waren, den handelsstand in Engeland door allerlei geschrijf<br />
in de couranten, belang te doen stellen in het<br />
behoud van Sinkapore, het ministerie het gewaagd<br />
zoude hebben de waarheid zoo openlijk in het gezigt<br />
te slaan.<br />
Het volgende artikel moet strekken, om alle moeijelijkheden<br />
of vitterijen, welke bij mogelijkheid uit de vastgestelde<br />
ruilingen zouden kunnen worden afgeleid, te<br />
voorkomen. Bovendien verleende art. 14 aan de ingezetenen,<br />
die uit de afgestane districten zouden<br />
wenschen te verhuizen, even als bij het verdrag van<br />
1814, eene tijdruimte van zes jaren, om die verhuizing<br />
te bewerkstelligen. Van meer belang zijn de bepalingen<br />
van art. 15, alzoo daaruit blijkt, dat de afgestane<br />
districten of eilanden, nimmer aan eene andere<br />
mogendheid kunnen worden overgedragen, en dat in-<br />
') De woorden, welke wij op het oog hebben, ziju deze : „ Wij<br />
„ hebben Sinkapore bekomen. Men zal welligt van mij verwachten,<br />
„ dat ik den aard onzer regten op deze bezitting blootlegge. Daar<br />
„ daadzaken en beseheiden noodig zijn, om regten te bewijzen, ben<br />
„ ik persoonlijk stellig van gevoelen, dat wij de rcgtmatighe«'d dezer<br />
„ aanspraak niet konden doen blijken; — maar daar alle regten in<br />
„ Oost-lndic niet zoo naauwkeurig of juist afgebakend zijn, is het<br />
„ mij voorgekomen, dat het eene grooto verkeerdheid zoude wezen,<br />
„ op dit bijzondere geval de algemeen in Europa gevolgde staatkun-<br />
„ dige beginselen toe te passen of eenige verheven rumaneske ge-<br />
» voelens van zedelijkheid daarbij in het. oog te houden,"
144 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
gevalle //eenige dier bezittingen weder mogten verlakten<br />
worden, de medecontractant, onmiddellijk in de<br />
//regten treedt van hem, die ze verlaten heeft."<br />
De wezenlijke bedoelingen van het tractaat waren,<br />
om alle vorderingen, of twisten uit de nabuurschap<br />
der beide partijen tot hiertoe voortgevloeid, in den<br />
vervolge te voorkomen. Nederland zou op de eilanden,<br />
in de ruime beteekenis van het woord, Groot-<br />
Brittanje op het vasteland van Azië, de meester wezen.<br />
Evenwel mag men vermoeden, dat Canning,<br />
uit schroomvalligheid ten opzigte der partij, welke<br />
door Raffles, Court enz. in het leven was geroepen,<br />
en welke de teruggave van Java aan het Engelsen<br />
Ministerie kwalijk nam, en om haar niet te zeer te<br />
verbitteren, van eene meer stellige afscheiding, dan<br />
Straat Malakka en Straat Sinkapore, heeft gezwegen.<br />
De eerste afdeeling van het tractaat van den 17n<br />
van Lentemaand 1824 betreft den handel, en behelst<br />
in zoo vele woorden eene gelijkstelling van beide<br />
natiën in de Aziatische Bezittingen en Koloniën van<br />
de andere contracterende partij, wederzijds op den<br />
voet der meest begunstigde natie. Wij mogen er<br />
echter wel bijvoegen, dat in dezen de voordeden aan<br />
de zijde der Engelschen waren, alzoo hunne scheepvaart<br />
zeer uitgebreid was, terwijl de onze daarentegen<br />
zeer onbeduidend was, ten gevolge van den geleden<br />
tegenspoed, door het kapen en verbeurd verklaren<br />
onzer schepen bij het begin van den oorlog in 1795<br />
en in 1803 door de Engelschen, het in de havens<br />
opleggen onzer schepen, ten einde die voor den vijand<br />
te beveiligen, en door het te niet gaan onzer handelsvloot.<br />
Hoe stond het bovendien daarmede gesteld
VIERDE HOOFDSTUK. 145<br />
sedert den algemeenen vrede ? Overigens waren de<br />
bewoordingen duidelijk, en behelsden wederzijdsche<br />
gelijkstelling.<br />
Even zoo was zulks met het volgende artikel. Er<br />
wordt gesproken van te betalen regten, niet hooger<br />
dan het dubbel van die, welke de onderdanen en de<br />
schepen van de eigen natie hebben te voldoen; terwijl<br />
met betrekking tot die artikelen, welke met<br />
geene regten zijn bezwaard, // in- of uitgevoerd door<br />
// de onderdanen of in de schepen der natie, aan<br />
// welke de haven toebehoort," aan de andere zijde,<br />
in geen geval meer dan zes ten honderd zal mogen<br />
worden opgelegd. Ofschoon dit laatste in geenen<br />
deele als dubbelzinnig is te beschouwen, zoo moet<br />
het evenwel in dier voege verstaan worden, dat b. v.<br />
» indien voor de voortbrengselen van den Indischen<br />
// Archipel, met Nederlandsche bodems, of met bo-<br />
// dems, die aan de inlanders toebehooren, bij invoer<br />
// op Java, geen inkomend regt wordt betaald, dan<br />
// mogen die zelfde voortbrengselen, onder Britsche<br />
// vlag ingevoerd, met geen hooger regt dan dat van<br />
// 6 °/o worden belast. Het Nederlandsch Bestuur in<br />
// Indië behoudt echter allezins het regt aan zich,<br />
// om allen invoer der voortbrengselen van den Indi-<br />
// scheu Archipel te verbieden, met eenige andere<br />
// bodems dan met Nederlandsche; doch het kan ook<br />
// nevens dezen de bodems der inlanders toelaten,<br />
// met uitsluiting van alle vreemden: Engelschen,<br />
// Pranschen, Amerikanen of wie zij wezen mogen." ')<br />
«) Onderzoek naar geest en strekking van het tractaat van den 17«<br />
Maart 1824, over handel en ruiling van grondgebied in Indië gesloten<br />
tusschen Nederland en Groot-Brittanje (door G. Lauts) hl. 2!).<br />
L 10
146 VIERDE ROOEDSTTTK.<br />
Alle zoogenoemde Westersche Mogendheden worden<br />
alhier bedoeld.<br />
Art. 3 betreft de tractaten, door den eenen of den<br />
anderen met eenigen Staat in de Oostersche zeeën te<br />
sluiten. u Men mag daarbij in geenen deele den<br />
// koophandel der andere partij van de havens van<br />
// zoodanigen inlandschen Staat doen uitsluiten. —<br />
n Alle tractaten of verbindtenissen, met eenige inii<br />
landsche Begering in de Oostersche zeeën, reeds<br />
n bestaande, moeten wederzijds kenbaar gemaakt wor-<br />
// den, even als die, welke in het vervolg zullen worii<br />
den aangegaan." De onbepaaldheid der uitdrukking<br />
Oostersche zeeën zullen wij voor het oogenblik<br />
onbesproken laten.<br />
Bij het volgende artikel wordt gelast, dat wederzijds<br />
de handel op de iulandsche havens niet mag<br />
worden belemmerd.<br />
Art. 6 strekt tot beteugeling van ambtenaren, die<br />
genegen mogten wezen, // zonder magtiging van hun<br />
u Gouvernement in Europa, een nieuw kantoor op<br />
n een der Oost-Indische eilanden op te rigten." Er<br />
wordt niet bijgevoegd, in hoe verre de Indische Gouvernementen<br />
gebruik zullen mogen maken van de<br />
sluw verkregene voordeelen door avanturiers als Earl,<br />
Brooke en andere even achtenswaardige personen.<br />
De Molukken zijn ingevolge art. 7 uitgesloten van<br />
den vrijen handel // tot tijd en wijle het Nederlandii<br />
sehe Gouvernement het raadzaam oordeelen zal, van<br />
n den alleenhandel in specerijen af te zien." Dat<br />
monopolie wordt derhalve stellig gehandhaafd.<br />
Art. 5 betreft het weren der zeerooverij, hetgeen<br />
aan beide Gouvernementen op het dringendst wordt
VIKllDE HOOFDSTUK.<br />
147<br />
aanbevolen. Destijds waren die roofnesten door den<br />
geheeleu Archipel verspreid, eu de roovers vergenoegden<br />
zich niet alleen met iulandsche koopvaardij vaartuigen<br />
aan te tasten en te vermeesteren, terwijl de<br />
opvarenden niet zelden wreedaardig vermoord werden;<br />
maar ook landden zij onverwachts in de nabijheid<br />
der dorpen, om de inlanders, mannen, vrouwen en<br />
kinderen, te rooven en als slaven hier of daar te verkoopen.<br />
Zij, die hen tegenstonden, werden afgemaakt.<br />
De kusten, waar die aanvallen meermalen plaats hadden,<br />
werden verlaten door de bevolking, die óf naar<br />
het binnenland vlood óf op naburige rotsen zich zocht<br />
te verschansen.<br />
Sedert dien tijd zijn vele dier roofnesten vernield,<br />
hunne roofpraauwen verbrand, eu de roovers ter dood<br />
gebragt '). Daar echter de Engelsche kooplieden te<br />
*) Jlvr. J. P. Cornets de Groot, „ Notices historiques sur les Pirateries,<br />
commises dans l'Archipel Indien-Oriental." Dit werk levert een<br />
aantal belangrijke bijzonderheden over de zceroovcrij en het tegengaan<br />
dier plaag tot en met het jaar 1845. In de „Introduction"<br />
leest men onder anderen bl. 3, welke krachtige maatregelen in het<br />
jaar 1773 tegen de Sultaus van Djohor en Pahang, wegens hun heulen<br />
met de zeeroovers, door het Bataviaasch Gouvernement werden genomen.<br />
In het eerste tijdvak, 1816—1859, wordt aan de gepaste<br />
maatregelen van van der Capellen regt gedaan, maar tevens aangemerkt,<br />
bl. 25, dat, ingevolge een verslag van den Kapitein ter zee<br />
de Man van den 27» vau Wintermaand 1827, de weinige kracht deimarine<br />
tot beteugeling der zceroovcrij moet toegeschreven worden<br />
„ uniquement aux reductions qu'elle (la marine) a subies, par suite<br />
„des mesures financières de Votre Excellence (de Commissaris-Generaal<br />
„ du Bus de Ghisiguics)." — De Baron de Bougainville, in cenen<br />
togl rondom den aardbol [Ik heb de bl. niet opgeteekeud] over dor<br />
Eu"clschen toegevendheid te Sinkaporc ten opzigte der zceroovcrij,<br />
verklaart, dat aan de zeeroovers van daar de middelen verschaft worden<br />
om hun schandelijk handwerk te drijven, en voegt er bij: „Vat<br />
10*
148 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
Sinkapore van de zeerooverij groote voordeelen trokken,<br />
zoowel door het inkoopen der geroofde goederen<br />
en voortbrengselen, als door het verschaffen van<br />
krijgsbehoeften en andere benoodigdheden aan de<br />
zeeroovers, was daar de beteugeling van die schande<br />
der beschaafde maatschappij veeltijds slechts schijnbaar.<br />
Ofschoon de roovers vaak openlijk ter Sinkapoora's<br />
reede lagen, en eene gunstige gelegenheid<br />
afwachtten, om hun schandelijk bedrijf te gaan uitoefenen;<br />
soms wel ter reede kwamen ankeren, terwijl<br />
de balen, waaruit hunne lading bestond, nog bevlekt<br />
waren met het bloed der manschap, welke, een paar<br />
dagen vroeger, die goederen van Sinkapore had uitgevoerd<br />
— schaamden zich de Sinkapoorsche dagbladen<br />
niet, in hevige uitdrukkingen of bepaalde lasteringen<br />
het te doen voorkomen, als waren, in het<br />
tegengaan der rooverij, slechts de Hollanders nalatig.<br />
Wanneer men het geheele tractaat van den 17»<br />
van Lentemaand 1824, tusschen de beide Eijken gesloten,<br />
vergelijkt met de gebeurtenissen van dien tijd,<br />
alsmede met de geschriften en memoriën van de wederzijdsche<br />
Gevolmagtigden, zonder te vergeten de Engelsche<br />
dagbladartikelen en adressen van de kamers<br />
van koophandel daarbij te raadplegen, dan verkrijgt<br />
men een vrij duidelijk inzigt in de eigenlijke bedoeling<br />
van het tractaat. Mannen als Castlereagh, Canning<br />
en Bobert Peel hebben onzes inziens getoond,<br />
„ helpt het, of men hun de wapenen heden met geweld ontneemt,<br />
„ om ze hun morgen weder te verkoopen! De Hollanders dragen<br />
„ meer zorg voor de bescherming van hunnen handel, en alleen bij<br />
„ de factorij te Riouw zijn voortdurend zes gewapende vaartuigen<br />
„ beschikbaar, om op die boosdoeners te passen."
VIBJRDE HOOFDSTUK. 149<br />
dat zij billijk wenschteu te wezen jegens een ouden<br />
bondgenoot als Nederland, aan wien hunne natie,<br />
inzonderheid sedert de troonsbeklimming van Koning<br />
William III, zoo veel verschuldigd was. Daartoe<br />
moest in de eerste plaats strekken de teruggave der<br />
voornaamste Indische bezittingen en het rustige bezit<br />
dier bezittingen. Maar Baffles, Court, Anderson en<br />
andere intriganten, met de Indische maatschappij<br />
bekend, maakten met stoutmoedigen overmoed allerlei<br />
valsche aantijgingen ten laste van Nederland<br />
ruchtbaar, terwijl zij, bij die onwettige handelingen,<br />
zich allerlei titels schaamteloos aanmatigden. In dier<br />
voege waren aan de eene zijde allerlei voorbehoedmiddelen<br />
noodzakelijk, opdat geene tweedragt tusschen<br />
de beide Gouvernementen mögt worden opgewekt en<br />
aangekweekt '); aan de andere zijde mogten de Engelsche<br />
Ministers de belangen hunner natie niet verwaarloozen.<br />
Met het oog daarop zag Nederland af van alle<br />
zijne vroeger zoo belangrijke bezittingen op het schiereiland<br />
van Malabar en van die in Bengalen. Sedert<br />
jaren toch was men er geheel overgeleverd aan de<br />
willekeur der Britsche ambtenaren, zoodat die afstand<br />
als geene opoffering te beschouwen was. Voor de<br />
Engelsche Oost-Indische Compagnie had die verwijde-<br />
') Hadden niet Raffles en Coombs, in het eigenmatig gesloten verdrag<br />
met den Sultan van Atcheen, van den 22 n van Grasmaand 1819,<br />
art. 6, den handel op dat rijk van alle andere Europesche Mogendheden<br />
en van de Amerikanen uitgesloten? Hoe wederregtelijk had<br />
Rallies niet gehandeld ten aanzien der bezitname van de Lampongs ?<br />
Heeft niet dezelfde ambtenaar, bij de cimlelijke overgave van Padang,<br />
geweigerd Aver Bangies onder die overgave te begrijpen, en later<br />
die plaats aan de inlandschc hoofden overgegeven ?
150 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
ring van eenen steeds onaangenamen mededinger geene<br />
geringe waarde. Engeland verkreeg buitendien eenen<br />
onbetwisten eigendom van het schiereiland Malakka,<br />
waardoor zijn invloed, langs den westelijken oever<br />
van de Golf van Siam, geene mededinging had te<br />
duchten.<br />
Daarentegen was de afstand van allen mogelijken<br />
invloed van de Engelsche zijde, ten aanzien van het<br />
eiland Sumatra, zoo volkomen, als Nederland in redelijkheid<br />
verlangen konde. Bovendien waren de bepalingen<br />
ter beperking van het Engelsche gezag tot het<br />
eiland Sinkapore van dien aard, dat daarbij evenzeer<br />
voor geene verdere uitbreiding te vreezen was.<br />
Het is aan geen redelijken twijfel onderhevig of de<br />
bedoeling der wederzijdsche gemagtigden was, de gelegenheid<br />
tot het overschrijden hunner magt, door de<br />
Britsche ambtenaren in Indië, eens en vooral voor<br />
den vervolge af te snijden. Uit dien hoofde werd,<br />
zoo als de Minister Canning te regt zeide, bij de<br />
aanbieding van het tractaat, het wederzijdsche grondgebied<br />
van elkander gescheiden. Ook Palck was overtuigd,<br />
dat, ten gevolge van het tractaat, de Engelschen<br />
zich van de eilanden terugtrokken, terwijl onzerzijds<br />
van alle bezittingen op het vasteland van Azië werd<br />
afstand gedaan. Straat Malakka, met het vaarwater<br />
ten westen van Boeloe Pinang, en straat Sinkapore<br />
werden dus de grensscheiding tusschen leiderzijdsch<br />
gebied ; terwijl buöosten het schiereiland Malakka de<br />
Anambas- en de Natoena-eilandgroepen tot het Nederlandsch<br />
gebied zouden behooren. Slechts in die volstrekte<br />
afscheiding, door eene zigtbare grenslijn, heeft<br />
het tractaat, voor zoo verre tractaten geen twijfel
VIERDE HOOFDSTUK. 151<br />
omtrent hunne beteekenis overlaten '), duidelijken zin<br />
en beteekenis, voor het behoud van vrede en eendragt<br />
tusschen Nederland en Groot-Brittanje.<br />
Betwistbare uitdrukkingen te dien aanzien waagde<br />
men geenszins in het tractaat op te nemen. Men<br />
waagde zelfs niet ambtenaren, die zoo verre hunne<br />
pligten waren te buiten gegaan, naar verdienste te<br />
straffen. Die ambtenaren hadden te zeer de belangstelling<br />
der natie, in het bijzonder van den handel- en<br />
den fabriekstand, weten te winnen ; terwijl die eigenbelangzoekers<br />
tevens de sluwheid hadden, te wijzen<br />
op den uitgebreiden invoer van Britsch fabrikaat op<br />
Java, tot versterking van hun betoog, dat Groot-Brittanje<br />
nimmer dat eiland aan Nederland had behooren<br />
terug te geven. Allerlei drogredenen werden door de<br />
partij-mannen te baat geiiomen, om tot bewijs te strekken,<br />
dat het Gouvernement de belangen van het<br />
vaderland zou verraden, ingevalle het Sinkapore niet<br />
behield. Van den handel en de scheepvaaart op dat<br />
eiland — die inderdaad op den Archipel en op Sina<br />
belangrijk was — werd zeer breed opgegeven, want<br />
ook de kooplieden aldaar muntten in geenen deele<br />
uit in opreg<strong>the</strong>id ten aanzien hunner officiële opgaven.<br />
Behalve hunnen handel met de zeeroovers, dreven zij<br />
smokkelhandel in opium, die naar Java uitgevoerd, en<br />
in specerijen, die van de Molukken gehaald werden.<br />
') Canning had onder anderen gezegd: „The results of this trc-<br />
„ atv were an admission of <strong>the</strong> principles of freetade ; — a Hue of<br />
„ demarcation was drawn separating our territories from <strong>the</strong>irs, and<br />
„ ridding thcin of <strong>the</strong>ir settlements on <strong>the</strong> indiau continent." —<br />
Falcks overtuiging werd eveneens gedeeld door den Heer Elout in<br />
November 1858.
152 VIEKDA HOOFDSTUK.<br />
Niet ten onregte derhalve werd in de aanspraak van<br />
Lord Canning over de wettigheid van het bezit van<br />
Sinkapore en andere kiesche punten luchtig heengestapt.<br />
De moeijelijkheden, die de onbepaaldheid der uitdrukkingen<br />
van het tractaat later mogten veroorzaken,<br />
schoof men zich van den hals. Men bedacht<br />
welligt niet, hoe Baffles en anderen, die in zoodanig<br />
geval in troebel water hoopten te visschen, de ontevredenheid<br />
der Britsche fabrieksteden steeds zochten<br />
levendig te houden, opdat naar tijd en gelegenheid,<br />
bij den minst beteekenenden tegenspoed, welke de afzet<br />
der katoenen stoffen in Engeland mögt ondervinden,<br />
in dagbladen, in meetings en adressen, dat onderwerp<br />
telkens wierd opgerakeld, om het Nederlandsch Gouvernement<br />
te beschuldigen van ontrouw in het naleven<br />
der voorschriften van het tractaat van den 17° van<br />
Lentemaand 1824.<br />
Wat er overigens zijn moge van de bedoelingen<br />
van het genoemde tractaat; hoe hier of daar met<br />
voordacht eene onduidelijke uitdrukking was overgebleven,<br />
welke aanleiding gaf tot betwisting van ons<br />
goed regt; zeker is het, dat het veel heeft bijgedragen,<br />
om ons gezag in den Archipel op stevige<br />
grondslagen te vestigen. Onze geheele uitsluiting van<br />
het vaste land van Indië en onze beperking tot de<br />
uitgestrekte Eilandzee, wees ons aan, waar het Nederlandsche<br />
gezag zicli vermögt uit te breiden en bevestigen.<br />
Door alle natiën is dat sedert erkend geworden<br />
: daar is ons gebied !<br />
Was het sluiten van dit tractaat velen in den lande<br />
tot blijdschap, alzoo men hoopte dat hierdoor alle<br />
aanleiding tot verschil en oneenigheid met het mag-
VIERDE HOOFDSTUK. 153<br />
tige Engeland zou uit den weg geruimd zijn, zoo was<br />
nogtans, juist ten gevolge dier overeenkomst, de noodzakelijkheid<br />
meer in het oog gesprongen, dat, tot<br />
herleving van den kwijnenden groothandel, afdoende<br />
stappen behoorden te worden genomen. Bij het einde<br />
van de 16 e eeuw had de afschudding van het Spaansehe<br />
juk ten teeken gestrekt van de oprigting een er<br />
algemeeue Oost Indische Handelmaatschappij, met uitsluitende<br />
voorregten, — zoude niet de afschudding<br />
van het Pransche juk in de 19 e eeuw tot een gelijksoortigen<br />
maatregel leiden kunnen? Maar deze eeuw<br />
kweekte andere denkbeelden, ontwikkelde andere behoeften.<br />
Het met Groot-Brittanje gesloten verdrag<br />
ademde gelijkstelling van den handel der beide natiën<br />
in den Indischen Archipel en langs de zuidelijke kusten<br />
van Azië. Zoude derhalve eene handelmaatschappij<br />
in staat wezen onzen handel te verlevendigen, dan<br />
zoude ze op geheel andere grondslagen behooren te<br />
worden gevestigd, dan die, welke de Yennootschap van<br />
1602 hadden beheerscht. De handelsgeest moest worden<br />
opgewekt en aangekweekt; het fabriekwezen moest<br />
worden aangemoedigd, ten einde in onze Indische Bezittingen<br />
met hoop op eenigen goeden uitslag de concurrentie<br />
te kunnen wagen tegen de Engelsche fabrieken<br />
van katoenen en wollen stoffen.<br />
Geene hooge in- en uitgaande regten of verbodsbepalingen<br />
mogten worden toegepast, maar eene Handelmaatschappij,<br />
die op vrijzinnige beginselen rustte,<br />
moest worden daargesteld. Handel en vrachtvaart<br />
naar en van Indië, en naar zoodanige verwijderde<br />
streken van de Westkust van Amerika, waarheen de<br />
vaart ons onbekend was, moesten in het leven worden
151. VIERDE HOOFDSTUK.<br />
geroepen. Zoodanige Vennootschap wenschte de Koning<br />
op krachtdadige wijze te bevorderen. Op het einde van<br />
Lentemaand 1824, gelijktijdig met het sluiten van het<br />
tractaat en als een onmiddellijk uitvloeisel daarvan,<br />
werd, bij H. D. verblijf te Amsterdam, de hand aan<br />
het werk geslagen, en eene inschrijving opengesteld<br />
voor een kapitaal van twaalf millioen gulden, waarvan<br />
de Koning zelf, ten einde de deelneming te bevorderen,<br />
onder zekere voorwaarden, de rente tot vier<br />
en een half ten honderd, uit eigene middelen waarborgde.<br />
Bij deze gunst werd nogtans de bepaling<br />
gevoegd, dat de op te rigten Vennootschap slechts<br />
handel en vrachtvaart mögt ten doel hebben, en nimmer<br />
eenigen uitsluitenden handel of eenig landbezit<br />
zoude mogen verkrijgen. Nog werd bepaald, dat de<br />
Compagnieschap aan geene staatsinzage zoude worden<br />
onderworpen. Bovendien zoude zij worden begunstigd<br />
met de vrachtvaart naar Indië ten behoeve van het<br />
Gouvernement. Op den 29& van Lentemaand 1824<br />
kwam het handelsligchaam, als Nederlandsche Handelmaatschappij<br />
algemeen bekend, tot stand.<br />
Al was het doel van de werkzaamheden dier Handelmaatschappij<br />
niet voor allen duidelijk, nogtans veroorzaakte<br />
die schepping eene algemeene blijdschap,<br />
inzonderheid door 's Konings edelmoedigen waarborg.<br />
Daarbij bepaalde zich 's Vorsten belangstelling niet ;<br />
de Koning nam deel voor vier millioen gulden. Verbazend<br />
werd de deelneming; te Amsterdam b. v. teekendc<br />
men in voor 34 millioen gulden ; binnen weinige uren<br />
bedroeg de inteekeniug de ontzettende som van vielen<br />
zeventig millioen gulden! Men meent, dat bij vele<br />
inschrijvers het denkbeeld heerschle, dat niet meer<br />
t
VIERDE HOOFDSTUK. 155<br />
dan 12 millioen gulden zou worden opgevraagd, en<br />
dat die belanghebbenden zich zeer teleurgesteld gevoelden,<br />
toen de helft van het ingeschreven kapitaal<br />
(37 millioen gulden) als wettige inschrijving werd<br />
aangenomen. Bij die teleurstelling kwam, dat de<br />
zetel der. Maatschappij niet te Amsterdam, of te Rotterdam,<br />
maar in 's Gravenhage werd gevestigd, en dat<br />
het personeel der directie niet zonder 's Konings invloed<br />
werd benoemd.<br />
Voor het niet-vestigen van dat bestuur te Amsterdam,<br />
hetgeen in de hoofdstad groote ontevredenheid veroorzaakte,<br />
moet waarschijnlijk als het grootste bezwaar<br />
worden beschouwd, dat een zoo groot kapitaal, ingevalle<br />
het al niet als geheel werkeloos moest blijven<br />
liggen, aanvankelijk nogtans in geenen deele konde<br />
dienen tot het doel, waartoe het was bijeengebragt.<br />
Ook duurde het verscheiden jaren, alvorens het een<br />
productief kapitaal kon worden genoemd, zoodat, bij<br />
de daling dier aandeelen, de Handelmaatschappij zelve<br />
het overtollige kapitaal bezigde tot wederinkoop derzelve,<br />
waardoor in 1831 het kapitaal tot 23 millioen<br />
gulden werd teruggebragt. De renten à vier en een<br />
half ten honderd moesten onderscheidene jaren door<br />
Z. M. worden bijgepast, en het duurde tot het jaar<br />
1835 alvorens het beloop dier renten wederom aan<br />
den Koning was uitgekeerd. Van dien tijd af dagteekent<br />
de bloei van dat handelsligehaam.<br />
Allezins weldadig werkte die nieuwe schepping tot<br />
herleving der oude bedrijvigheid van de natie, 's Konings<br />
kennis van handel en nijverheid was daarbij<br />
van uitgebreid nut. In dier voege was het, dat dooide<br />
verstandige ondersteuning vau de llandelmaat-
1 5 fi VIERDE HOOFDSTUK.<br />
schappij een aantal scheepstiminerwerven verrezen, ook<br />
waar ze nooit bestaan hadden, om nieuwe en steeds<br />
meer schepen op stapel te zetten. Maar was niet<br />
mede het daarstellen der weverijen en der uitgebreide<br />
katoenfabrieken in de oude Eepubliek, de vrucht van<br />
de aanmoediging van dat handelsligchaam ? Ja, zoo<br />
weldadig heeft de Handelmaatschappij gewerkt, dat<br />
de scheepstiminerwerven met den scheepsbouw en de<br />
katoenfabrieken door haren invloed grootendeels zijn<br />
ontstaan.<br />
I
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Oorlog op Sumatra tegen de Padries onder den overste Raaf, 1821,<br />
1822. Heldhaftigheid van Raaff, 1823. Yruchtelooze hardnekkige<br />
aanval op den Marapalm, tegen duizenden, 4 van Slagtmaand<br />
1823. Raaf, civiel en militair Gezaghebber. Pandasiket.<br />
Kota Lawas. De dappere Luitenant-Kolonel Raaff sterft, 17 van<br />
Grasmaand 1824. Klagten over de Hederlandsche troepen. Kolonel<br />
H. Ridder de Stuers, civiel en militair Chef. Veltman te<br />
Soeroasso, 1825. Kapitein Bauer in Agam. Vrede met de Padries,<br />
1820. De Stuers moet troepen naar Java zenden. Verval<br />
onzer magt. De Stuers ontslagen, Hooimaand 1829. Mac Gillavry,<br />
Resident. De Rochemont, Kommandant, 1830. Voordeden<br />
behaald, 1831. Ayer Bangies, 1831, Lentemaand, Overste Elout,<br />
civiel en militair Chef.<br />
De eerste oorlogen, die na 1816 gevoerd werden,<br />
waren, hoe bloedig dan ook, slechts van korten duur;<br />
zie o. a. die tegen Palembang. Een oorlog op de westkust<br />
van Sumatra was echter bloedig, hardnekkig en<br />
langwijlig. Immers, alhoewel hij op eene kleine schaal<br />
gevoerd werd, stond die oorlog in hardnekkigheid, iu<br />
moed en volharding bij groote veldtogten en veldslagen<br />
voorzeker niet achter. De secte der Padries, die het<br />
voornamelijk op de aanzienlijke hoofden der bevolking<br />
gemunt had, vond natuurlijk de hevigste tegenstanders<br />
onder de grooten. Toewankoe Iman, een der Padrie-
158 VTJFDE HOOFDSTUK.<br />
sehe Opperhoofden, vestigde zich te Bondjol, alwaar<br />
tevens de geestelijke leerschool werd gevestigd, zoodat<br />
de valei van Alahan Pandjang als voorbeschikt werd,<br />
om in den oorlog tegen de Padries eene groote rol te<br />
spelen.<br />
De Maleische Opperhoofden, om aan hunne vijandschap<br />
voldoening te verschaffen, wisten den Resident<br />
van Padang diets te maken, dat het van belang was,<br />
het rijk van Menangkabau te veroveren; terwijl zij<br />
van hunnen kant ondersteuning tegen de Padries beloofden.<br />
Van wege het Gouvernement werd met die<br />
Opperhoofden eene overeenkomst gesloten op den 10«<br />
van Sprokkclmaand 1821, en den 25n van Grasmaand<br />
vingen de vijandelijkheden tegen de Padries aan, met<br />
een hardnekkigen strijd, die ons meester liet van<br />
Soli-ajer, doch waarbij het verlies onzerzijds zoo groot<br />
was, dat het niet raadzaam werd geoordeeld, die plaats<br />
bezet te houden. Daarmede was de oorlog uitgebroken,<br />
welke vele jaren zoude duren en veelvuldige gelegenheid<br />
verschaffen tot daden van moed, volhardingen<br />
niet minder van heldhaftige opoiferiug en grootmoedigheid.<br />
De Overste A. T. Eaaff, die in 1812 in Duitschland<br />
den oorlog had geleerd, en in 1813 bij Dresden<br />
was gewond, werd tot Bevelhebber bestemd. Den 8n<br />
van Wintermaand 1821 kwam hij te Padang aan en<br />
had in het geheel 12 Officieren en 494 man onder<br />
zijne bevelen. Onder de troepen telde men 304 Europeanen<br />
en 50 Bengalezen. Er waren vijf vuurmonden,<br />
maar de wegen waren zoo slecht en de diepe ravijnen<br />
zoo menigvuldig, dat Eaaff al spoedig de overtuiging<br />
verkreeg, dat het oorlog voeren in de binnenlanden
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
159<br />
van Sumatra hoogst moeijelijk zoude wezen. De hulp,<br />
door de Maleijers toegezegd, was van geringe beteekenis,<br />
hoezeer de hulptroepen, door hen geleverd,<br />
soms duizenden beliepen; zij waren hoofdzakelijk geschikt<br />
om, bij overwinning, te plunderen en de woningen<br />
in brand te steken.<br />
In Sprokkelmaand 1822 begon de Bevelhebber<br />
Eaaff de eerste vijandelijkheden, en werd de versterkte<br />
kampong Sawah-Tinga vermeesterd. Op het einde<br />
dier maand vernam hij, dat de Padries eene magt van<br />
20 tot 25 duizend man bijeenbragten. Eaaff wenschte,<br />
in weerwil van eenen zoo talrijken vijand, aanvallenderwijze<br />
te blijven handelen, en slaagde den 4" van<br />
Lentemaand, toen de Padries uit Sigangi en Pagar-<br />
Eoejong werden verdreven. Dezerzijds had men slechts<br />
een doode en 33 gewonden. Deze overwinning maakte<br />
diepen indruk op de Padries en ook op de Maleische<br />
hulpbenden. De Kapiteins Laemliu en Goffinet, de<br />
Luitenant de Liser en de Onder-Officieren Bergman<br />
en Vaessen gedroegen zicli met bekwaamheid en onverschrokkenheid.<br />
Verkenningen in verschillende rigtiugen<br />
werden van uit Pagar-Eoejong gedaan, waardoor<br />
de Padries in ontzag werden gehouden.<br />
Toewankoe Passaman bood aan zich te onderwerpen.<br />
De onderhandelingen werden aangevangen, doch liepen<br />
te niet, waarop datzelfde Opperhoofd op nieuw vijandelijkheden<br />
begon te plegen. Deze dubbelzinnige<br />
handelwijze werd later meermalen opgemerkt, zoodat<br />
men op de betuigingen van vredesgezindheid dier<br />
Opperhoofden in geenen deele konde bouwen.<br />
Een aanval vau den Toewankoe van Tandjong-Alam<br />
in de eerste dagen van Zomermaand werd afgeslagen,
160 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
en drie stukken geschut van een pond, benevens veel<br />
ijzerwerk, enz., in die plaats vermeesterd. De Maleische<br />
hulpbenden plunderden en verbrandden bij die<br />
gelegenheid onderscheidene dorpen. Maar wijl de<br />
Padries in Tanah-Datar wilden vallen, moest daartegen<br />
gewaakt worden. De vijand was zeer talrijk en<br />
de toestand der troepen werd bedenkelijk : de soldaten<br />
waren afgemat en de munitie was grootendeels verbruikt.<br />
Aan terugtogt viel niet te denken. Eaaff '<br />
bestormde de vijandelijke verschansing met kracht en<br />
snelheid, zoodat de Padries verbijsterd hunne stelling<br />
verlieten. Grooten lof verwierf zich de Overste door<br />
dien vermetelen aanval van den 27° van Zomermaand.<br />
De Luitenant van der Veen werd gekwetst met nog<br />
34 man, terwijl 5 man gedood werden. De vijand<br />
leed een aanzienlijk verlies en onderscheidene dorpen<br />
vielen in onze handen.<br />
Bevreesd voor de uitwerking van ons geschut,<br />
namen de Padries spoedig de vlugt bij eenen aanval<br />
tegen Kota-Lawas. Den 18n van Hooimaand trokken<br />
onze troepen die plaats binnen; de mannen van die<br />
landstreek legden de wapenen neder; vrouwen en kinderen<br />
gaven zich over. Het geheel der 6 kota's<br />
volgde dit voorbeeld, en een aantal Hoofden kwam<br />
den eed van getrouwheid afleggen. Nog andere voordeelen<br />
werden behaald. Basso en Loendang vielen in<br />
onze handen, maar een aanval op den 15n van Oogstmaand<br />
tegen Kapau mislukte, in weerwil van de<br />
dapperheid van Officieren en manschappen, ten gevolge<br />
van de groote overmagt der vijanden en de lafhartigheid<br />
der Maleijers. Men was tot den terugtogt genoodzaakt.<br />
De dappere Kapitein Goffinet bekwam
VIJFDE HOOFDSTUK. 161<br />
eenen lanssteek in de borst, waaraan die verdienstelijke<br />
Officier drie weken later overleed. Nog waren<br />
Kapitein Brusse en de 2 e Luitenants von Liebenstein<br />
en Tessier gewond. Er waren in het geheel 10 dooden<br />
en 77 gewonden.<br />
Ten gevolge van deze verliezen moest eene verdedigende<br />
houding worden aangenomen. Eerlang evenwel<br />
besloot de Luitenant-Kolonel Eaaff, in weerwil<br />
van de groote overmagt des vijands, tot eene voorwaartsche<br />
beweging. Den 12n van Herfstmaand werd<br />
deze uitgevoerd door 50 flankeurs onder den Luitenant<br />
Ie Eoux, 30 onder den Luitenant de Liser en 37 inlanders<br />
onder den Luitenant von Ochssée. De Padries,<br />
die met hunne duizendtallen eene uitgestrekte linie<br />
vormden, zochten de onzen te overvleugelen en noodzaakten<br />
onze troepen terug te trekken. De Bevelhebber<br />
ontving van alle kanten ongunstige tijdingen.<br />
Bezwaarlijk was de terugtogt, doch den 15" waren de<br />
meeste Padries afgetrokken en werden de onzen niet<br />
meer verontrust. Eust was voor de troepen hoog<br />
noodig. Eaaff, de Liser, Bergman en Vaessen hadden<br />
zich uitmuntend gedragen; doch men telde aan zieken<br />
en gekwetsten 180 man.<br />
In Sprokkelmaand 1823 ontving de Overste Eaaff,<br />
die van eene zware ziekte, veroorzaakt door vele vermoeijenissen,<br />
nu hersteld was, 350 man, benevens<br />
munitie, tot versterking, aangebragt door Z. M. fregat<br />
Melampus, Kapitein ter zee A. W. de Man, en<br />
de korvet Zwaluw, Kapitein-Luitenant ter zee Z.<br />
Schrooijestein.<br />
De Kapitein ter zee de Man vergenoegde zich niet<br />
met slechts langs de kusten en in de benedenlanden<br />
I. U
162 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
den Overste Eaaff van dienst te wezen. Het geheele<br />
detachement mariniers met zijnen Kommandant den<br />
l n Luitenant A. van den Velden en den Chirurgijn-<br />
Majoor M. Dr. H. Schillet werden ter beschikking<br />
naar de bovenlanden gezonden '),<br />
De Kapitein der artillerie J. B. Heyligers en de<br />
I e Luitenant der artillerie M. van Geen, alsmede de<br />
Luitenant ter zee Jonkheer H. A. van Karnebeek,<br />
waren den Kommandant Eaaff van veel dienst; de<br />
beide laatsten deden Adjudants-dienst bij den Bevelhebber,<br />
die nu 26 officieren met 582 man en 39<br />
mariniers in het veld bragt.<br />
Tot eenen aanval tegen het landschap Lintau, overheerscht<br />
door Toewankoe Passaman, werd besloten, en<br />
daarvoor moest het door de Padries talrijk bezette en<br />
zeer versterkte gebergte, de Marapalm genaamd, vermeesterd<br />
worden.<br />
Onze krijgsmagt tot dat einde te Pagar Oedjong<br />
verzameld en in beweging gesteld, bevond zich den<br />
') Omtrent de tijdige hulp onder den Kapitein ter zee de Man<br />
verneemt men, „ dat het fregat, sedert het vertrek uit Nederland,<br />
„zouder verpoozing in zeer active dienst geweest was, en tuig en<br />
„schip noodig moesten worden nagezien." Daarmede was men te<br />
Soerabaija bezig, en het schip den 30n van Wijnmaand 1822 op de<br />
ballast na ledig om nagezien te worden, toen de Man dringende bevelen<br />
van den Gouverneur-Generaal ontving, om ten spoedigste naar<br />
Padaug te zeilen, wijl hulpe aldaar dringend noodig was. „Geschut,<br />
„vaatwerk, victualy voor 4 maanden, uitrusting, kruid enz., alles<br />
„ moeät weder aan boord genomen, het schip geheel opgetuigd, de<br />
„batterij overgenomen en in orde gebragt worden. Des middags<br />
„van den 4n November, dus in minder dan vier etmalen, lag het fre-<br />
„gat gereed om zee te kiezen en voor het gevecht." Zie Jonkheer<br />
II. A. van Karnebeek, Levensschets van den Viee-Admiraal A. W,<br />
de Man, bl. 23—30.
VIJFDE HOOFDSTUK. 16.3<br />
13n van Grasmaand 1823 voor de geduchte verschansingen,<br />
waarmede de top en al de toegangen en steile<br />
hellingen van dit hooge gebergte waren bezet.<br />
De vijand had zich in eenen zoodanigen staat van<br />
tegenweer gesteld, dat het zich al dadelijk liet aanzien,<br />
dat het hier op eenen harden strijd zoude aankomen.<br />
Niettemin werden de ho ogten, digt onder de<br />
vijandelijke verschansingen gelegen, na eenige kleine<br />
gevechten in bezit genomen en ons geschut daarop<br />
in batterij gesteld.<br />
Eene hoogte, Baroe-boekit genaamd, nagenoeg tegenover<br />
het hoogste gedeelte van den Marapalm, maar<br />
daarvan gescheiden, werd gekozen tot ons centrum.<br />
Links van Baroe boekit, met het gezigt naar den<br />
Marapalm gekeerd, doch nader bij 's vijands versterkingen,<br />
ligt de berg Bonio door eenen srnallen rug<br />
met den Baroe-boekit als 't ware vereenigd. Vóór den<br />
Bonio, nader aan den Marapalm, is nog een heuvel ;<br />
op dezen werd een drieponder kanon gebragt. Twee<br />
houwitsers werden, eerst op den Baroe-boekit en daarna<br />
met nog een drieponder op den Bonio gesteld.<br />
Eegts, op eenigen afstand van den Baroe-boekit,<br />
doch hooger dan deze, en nog digter aan de vijandelijke<br />
versterkingen, ligt de berg Gedong, op welken met<br />
veel krachtsinspanning twee kanonnen à 6 pond en<br />
twee à 3 pond werden gebragt.<br />
Op den 14 n van Grasmaand werd bloedig gevochten;<br />
moedige en herhaalde hevige aanvallen, die ons<br />
vele officieren en manschappen kostten, werden van<br />
onze zijde uitgevoerd, en alzoo beproefd om de vijandelijke<br />
sterkten te bemagtigen. Maar het bleek hoe<br />
langer hoe meer, dat de vermeestering aan onover-<br />
11*
164 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
komelijke moeijelijkheden onderhevig was. 's Vijands<br />
stelling, reeds geducht door de natuur, was door de<br />
kunst bijna onneembaar gemaakt; men moest vier<br />
nagenoeg evenwijdige grachten overtrekken, om de<br />
borstwering te naderen; de beklimming daarvan was<br />
zoo moeijelijk, dat de troepen afgemat waren op het<br />
oogenblik, dat zij de meeste krachten moesten inspannen<br />
; terwijl wolfskuilen en randjoes (in den<br />
grond gestoken gescherpte bamboezen) en andere<br />
hindernissen, allen toegang belemmerden.<br />
Tegenover onze positie op berg Gedong waren de<br />
vijandelijke loopgraven door hare kringvormige aanlegging<br />
onbestrijkbaar en naauwelijks te genaken,<br />
zonder onder het bereik te komen van eene menigte<br />
geweerkogels, steenen en lansen, die de vijand van<br />
zijne gedekte drie- en viervoudige rij loopgraven en<br />
holen afzond. Deze verdedigingsmiddelen werden nog<br />
versterkt door kunstmatige opstuwing van water, hetwelk<br />
de vijand uit de loopgraven liet stroomen, zoodra<br />
deze genaderd werden, door daartoe steenen en<br />
boomen, door touwen en rottingen vastgehouden, los<br />
te laten of af te snijden.<br />
Niettegenstaande zoo vele bezwaren en de hardnekkige<br />
verdediging van de Padries, geschiedde uit<br />
onzen linkervleugel onder anderen een aanval met<br />
zoo veel dapperheid, dat de Luitenant P. E. Creemer<br />
er in slaagde, om de Hollandsche vlag te planten<br />
op de vijandelijke borstwering, welke dadelijk daarop<br />
beklommen werd door de officieren en flankeurs die<br />
op deze plek vereenigd waren. Maar de groote menigte<br />
Padries, die zich nu ontwikkelde, getuigde van<br />
de aankomst van versehe benden. Hun overmoed
VIJFDE HOOFDSTUK. 165<br />
steeg ten top, toen zij ontwaarden, dat in dit zelfde<br />
oogenblik op onzen regter vleugel een echec geleden<br />
werd, door gebrek aan energie van de zijde van Kapitein<br />
Vriese, die toen aldaar het bevel voerde.<br />
Vruchteloos bleven daarna de pogingen door onze<br />
dappere officieren en manschappen aangewend, om<br />
deze moeijelijke stelling te vermeesteren. Men moest<br />
telkens voor 's vijands aanzienlijke overmagt terugtrekken,<br />
hetgeen nogtans in goede orde plaats vond.<br />
Onze verliezen aan officieren en manschappen waren<br />
steeds aangegroeid, waarbij kwam, dat de ontmoedigde<br />
Maleische hulptroepen, die eerst geheel werkeloos<br />
waren gebleven, eindelijk ons geheel verlieten<br />
en meerendeels aftrokken. Een geweldige en gedurende<br />
twee achtereenvolgende dagen aanhoudende stortregen<br />
doorweekte zoodanig den grond, dat elke onderneming<br />
nog moeijelijker werd, waardoor ons krijgsvolk,<br />
behalve nog door groote ontberingen, veel te lijden<br />
had. Toen de Opperbevelhebber Eaaff bovendien<br />
berigt ingewonnen had, dat de Padries aanzienlijke<br />
versterkingen uit het landschap Alahan bekwamen,<br />
moest hij onder zoo'vele ongunstige en onverwachte<br />
moeijelijke omstandigheden besluiten den terugtogt<br />
naar Pagar Oedjong aan te nemen, hetgeen evenwel<br />
ook met gevaren gepaard ging.<br />
Den I7n van Grasmaand werd met het aanbreken<br />
van den dag op den linker vleugel een begin gemaakt<br />
met het achteruitbrengen van den drieponder, die op het<br />
heuveltje voor den Bonio was geplaatst, hetgeen met<br />
goed gevolg onder de leiding vanden Luitenant-Adjudant<br />
M. van Geen werd uitgevoerd. Aan den Majoor<br />
Laemlin, die nu in plaats van den Kapitein Vriese
166 VIJFDK KUQFDBTOffj<br />
met het bevel over onzen regter vleugel op den berg<br />
Gedong was belast, werd tevens order gegeven, om<br />
het aldaar in batterij staande geschut terug te trekken.<br />
Inmiddels werden de twee op den Bonio staande<br />
houwitsers achteruitgebragt, zoomede de andere drieponder,<br />
die echter door het verzuimen der remming van<br />
de raderen ongelukkiglijk den berg af, in de rijstvelden<br />
stortte en een prooi van den vijand, die zich onmiddelijk<br />
er op wierp, zoude geworden zijn, indien niet<br />
de Luitenant J. il. Verhorst, aan het hoofd van zijn<br />
dapper detachement, hen met de bajonet uit elkaar<br />
had gejaagd, en dit stuk geschut alzoo uit 's vijands<br />
handen redde.<br />
Bij het terugtrekken van het geschut van den Bonio,<br />
op welke stelling de Kapitein Brusse zich daarna,<br />
eigenlijk had moeten handhaven, nam de talrijk aangegroeide<br />
vijandelijke magt dadelijk van die hoogte<br />
bezit, hetgeen den vijand gelegenheid gaf, onze retraite<br />
aan deze zijde zeer te verontrusten. Met groote<br />
opgewondenheid en volharding viel hij onzen linker<br />
vleugel aan, en deed dezen zwichten, zoodat de twee<br />
houwitsers en de twee drieponders een oogenblik achtergelaten<br />
werden en in handen van den vijand zouden<br />
zijn geraakt zonder den heldenmoed van den<br />
Overste Baaff, die, gevolgd van den In Luitenant-<br />
Adjudant M. van Geen, den 2n Luitenant C. P. Kley,<br />
den Sergeant P. D union en 19 andere dapperen, zich<br />
op den vijand wierp, het bijna verloren geschut onder<br />
den kreet van //Leve de Koning!" hernam, en de<br />
Padries wederom van den Bonio verjoeg; de aan het<br />
wankelen geraakte moed van de onzen herstelde zich en<br />
de artilleristen hadden gelegenheid de achterwaartsche
VIJFDE HOOFDSTUK. 167<br />
beweging der stukken te bewerkstelligen. Tien van<br />
de bovengemelde braven geraakten buiten gevecht;<br />
drie waren gesneuveld; — onder de geblesseerden bevonden<br />
zich de Ie Luitenant-Adjudant van Geen, die<br />
drie zijner vingers verloor, de Luitenant Kley en de<br />
Sergeant Dunion.<br />
Bij het begin der retraite van den linker vleugel<br />
had de Overste Raaff berigt gekregen van den regter<br />
vleugel, dat aldaar zwarigheid werd gemaakt, de<br />
vuurmonden terug te trekken, en men het wenschelijk<br />
achtte dit tot den nacht uit te stellen. Daar de beweging<br />
op den linker vleugel toen reeds begonnen<br />
was, zond de Overste Raaff zijnen Adjudant, den<br />
Luitenant ter zee Jonkheer H. A. van Karnebeek,<br />
naar den Majoor Laemlin, kommanderende op den<br />
Gedong, met de order, // om zonder verwijl tot het<br />
n terugtrekken der stukken over te gaan," en met<br />
den uitdrukkelijken last : // om in allen geval het ge-<br />
// schut tot het uiterste te verdedigen." — Aan dien<br />
last werd met onverschrokkeidieid en opofl'erenden<br />
moed gehoorzaamd.<br />
IJlings beklom nu die Adjudant den berg Gedong,<br />
maar hij vond bij zijne aankomst den toestand van<br />
den regter vleugel werkelijk reeds uiterst hagchclijk<br />
en de stukken geschut in groot gevaar. De vijand<br />
had zich in groote massa's, klaarblijkelijk door aankomst<br />
van talrijke versterkingen, tegenover dit punt<br />
verzameld, en maakte zich tot eenen geduchten aanval<br />
gereed. De plek waarop ons geschut stond, was<br />
even als de geheele berg Gedong doorweekt van den<br />
sedert ettelijke dagen aanhoudenden stortregen; de<br />
affuiten waren in den drassigen moddergrond diep
168 VU FD K HOOtDStrUK.<br />
ingezonken en schier onbeweegbaar; terwijl de Maleische<br />
hulptroepen (en de Koelies bestemd tot het<br />
transport en voortslepen der stukken), door geleden<br />
verliezen, slecht weder en gebrek aan alles, en tevens<br />
op het gezigt van de steeds aangroeijeude vijandelijke<br />
overmagl ontmoedigd en gedemoraliseerd, trouweloos<br />
de positie verlaten hadden.<br />
De bovengemelde bevelen van den Opperbevelhebber<br />
waren ter naauwernood aan den Majoor Laemlin medegedeeld,<br />
of de vijand ondernam reeds eenen hevigen<br />
aanval. 13e Luitenant ter zee van Karnebeek verzamelde<br />
terstond een troep vrijwilligers, en ging aan 't<br />
hoofd van dezen, vergezeld door den Luitenant der<br />
artillerie A, Helwig en den Luitenant der infanterie<br />
J. L. C. van Panhuis, den vijand te gemoet, ten<br />
einde den aanval te stuiten, en daardoor gelegenheid<br />
te geven, om middelerwijl te trachten ons geschut te<br />
redden en het in beweging en achterwaarts den berg<br />
af te brengen. De vijand werd toen met verlies krachtdadig<br />
teruggedreven. Hierbij sneuvelde, met menig<br />
braaf soldaat, de Luitenant van Panhuis; onder de<br />
gewonden bevond zich de Luitenant Helwig.<br />
Een tweede, nog heviger aanval van de Padries,<br />
door versehe benden ondersteund, volgde kort daarop ;<br />
deze werd op gelijke wijze even manmoedig, doch<br />
wederom ten koste van veel verlies afgeslagen. Ku<br />
moest men zich om het geschut heen scharen (dat in<br />
weerwil van alle krachtsinspanning en pogingen onzer<br />
artilleristen niet uit den natten en doorweekten grond<br />
te trekken was), ten einde het tegen opvolgende aanvallen,<br />
die men voorzag, te beschermen.<br />
Tn dezen hopeloozen toestand herinnerde de Adju-
VU F UK HOOFDSTUK. 169<br />
dant van Karnebeek aan de door hem overgebragte<br />
bevelen, namelijk : u om het geschut tot het uiterste te<br />
// verdedigen," en hij verbond zich met de Artillerie-<br />
Officieren Kluppell, Vaessen en den reeds gewonden<br />
Helwig, on die order, des noods met opoffering van<br />
het leven, na te komen. Zij plaatsten zich bij de<br />
stukken, ten einde bij het verminderen der munitie<br />
geen schot vruchteloos te laten doen. Zij verdeelden<br />
de artilleristen en infauteristen bij en rondom het<br />
geschut, en het gelukte hun eenen nieuwen verwoeden<br />
aanval der Padries, die zij tot digt voor de mondingen<br />
der kanonnen lieten naderen, met groot verlies<br />
terug te drijven. Maar de munitie was eindelijk verschoten;<br />
pakjes geweerpatronen werden uit gebrek op<br />
de stukken geladen. Den vijand was het intusschen<br />
gebleken, dat onze positie tegen nieuwen aanvoer van<br />
strijders niet houdbaar was; ook had een gedeelte<br />
den berg omgetrokken. Een vierde algemeene aanval<br />
greep plaats onder een woest geschreeuw en den gewonen<br />
uitroep: ,/ Kafier, Andjing Ollanda!" Met<br />
hunne pieken en fiksehe sabels drongen de Padries<br />
tot tusschen de stukken, en men werd handgemeen.<br />
Woedend en moorddadig werd de strijd, en het was<br />
niet langer mogelijk de stukken te behouden. De<br />
Luitenant der infanterie Ie Pèbre werd doodelijk gewond;<br />
de Luitenant ter zee van Karnebeek ') door<br />
') De Luitenant ter zee vau Kanicbcek van Z. M. fregat Melampus<br />
was den Overste Raaff, op diens verzoek, toegevoegd tot hot<br />
vervaardigen van kaarten der Padanschc bovenlanden.<br />
In 1843 werd hij Adjudant van Koning Willem II, en in 1852<br />
als Schout bij Nacht gepeusiouucerd. Hij schreef de levensschets<br />
van deu Vice-Admiraal A. W. dc Man, dien hij op meest alle diens
17(1 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
eenen kogel in de regter borst naar het scheen doodelijk<br />
getroffen ») ; de Luitenants Kluppell en Schrijber<br />
almede gewond; vele braven sneuvelden. Men<br />
moest zwichten ; 's vijands aanzienlijke overmagt besliste<br />
dit verschrikkelijk gevecht ; hij bleef meester<br />
van het terrein en van de vier veldstukken. De overige<br />
infanterie deinsde verstrooid den berg af, de gewonde<br />
officieren en manschappen zoo veel mogelijk<br />
medeslepende. Vele braven, die zich niet redden konden,<br />
werden wreedaardig door den vijand afgemaakt.<br />
Bij deze bloedige gevechten telden wij 147 gewonden,<br />
waarvan 10 officieren, en 21 gesneuvelden, waarvan<br />
2 officieren. De vijand leed gewis aanzienlijke<br />
verliezen, maar door zijnen grooten toevoer van versehe<br />
strijders was zulks voor hem minder gevoelig,<br />
dan voor onze geringe krijgsmagt aldaar.<br />
De aftogt met de twee houwitsers en de twee drieponders<br />
werd nu in goede orde en met bescherming<br />
en zoo veel mogelijke verzorging der gewonden vervolgd,<br />
en de Overste Baaff betrok met zijne troepen,<br />
na deze geweldige vermoeijenissen en teleurstellingen,<br />
wederom zijne kwartieren te Pagar Oedjong.<br />
zeetogten vergezelde, en onder wien hij aan boord van het vlagge-<br />
.schip in 1816 den slag van Algiers bijwoonde. Bij de overwinning<br />
en vernieling van de roovcrsversterkingeu te ïontoly ter Westkust<br />
van Celebes, vermeesterde hij eigenhandig de vlag uit de 3de beuting,<br />
die hij bij de bestorming het eerst binnendrong.<br />
VIJFDE HOOFDSTUK. 171<br />
Eeue compagnie werd onder Kapitein J. H. C.<br />
Bauer van Java naar Padang gezonden, en de Kommandant<br />
Raaff werd tot nader overleg over de krijgsverrigtingen,<br />
op Sumatra's Westkust te volgen, naar<br />
Batavia ontboden. De Majoor Laemlin nam het bevel<br />
over de troepen op zich. Hetgeen men wenschte<br />
gebeurde niet. Gedurende de afwezigheid van Raaff<br />
gedroegen de Padries zich in geenen deele rustig.<br />
Die van Bau, van Alahan-Pandjang en van Kapau<br />
bleven voort woelen, zoodat in Herfstmaand Kapitein<br />
Bauer zich, in de rigting van Kapau, voorwaarts begaf,<br />
en den 20 n — door de Maleijers ondersteund —<br />
den vijand met onstuimigheid aantastte en tot eenen<br />
overhaasten terugtogt dwong. Den 27n werden de<br />
Padries tot Kapau teruggedreven, waarbij zij vele<br />
manschappen verloren. Het uitgebreide verschanste<br />
kamp werd in brand gestoken. Van onze zijde telde<br />
men negentien gekwetsten, onder welke de Luitenant<br />
Veltman. Bij min belangrijke gevechten, daarna van<br />
tijd tot tijd geleverd, werden Kapitein Bauer en de<br />
onlangs tot dien rang verheven Luitenant de Liser<br />
gekwetst. Deze overleed na weinige dagen aan zijne<br />
wonden; Bauer herstelde spoedig.<br />
De Resident du Puy vertrok met verlof naar Nederland.<br />
Op den 4Û van Slagtmaand 1823 werd daarop<br />
de Overste Raaff, zoowel met het civiel als met het<br />
militair gezag op Sumatra's Westkust bekleed. Hem<br />
werd door het Indisch Bewind aanbevolen, met de<br />
Padries te onderhandelen, en zich, zoo mogelijk, tot<br />
eene verdedigende houding tegenover hen te bepalen.<br />
Op den 16« van Wintermaand 1823 kwam Raaff<br />
weder te Padang, en nam op den 1" van Louwmaand<br />
1824 het burgerlijk bestuur van J. du Puy over.
172 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Na het gebeurde in de laatste weken, was het<br />
geenen gemakkelijken last, onderhandelingen met de<br />
Padries aan te knoopen en tot een goed einde te<br />
brengen. De Ambtenaar A. P. van den Berg bewees<br />
aan Raaff in dezen goede diensten. Op den 22n van<br />
Louwmaand werd met de Padries van Bondjol een<br />
verbond gesloten, waarbij het beleid en de goede<br />
trouw van den bewindvoerder hem bijzonder te stade<br />
kwamen. Met het Opperhoofd van Kotta Lawas<br />
slaagde men niet.<br />
De Majoor Laemlin vereenigde 140 Europeanen<br />
met een houwitser en een aantal Maleijers tot eenen<br />
krijgstogt. Deze togt werd bijgewoond door den<br />
Overste Nahuys, die, op reis naar Europa, de Westkust<br />
van Sumatra bezocht. Pandafikei zou aangevallen<br />
worden, lntusschen verzuimdp men niet te onderhandelen;<br />
te gelijker tijd rukte men voorwaarts,<br />
en kwam op den ]n van Lentemaand als vrienden te<br />
Pandafikei binnen. Niet zoo ging het te Kotta Lawas,<br />
welke plaats in brand werd geschoten. De Majoor<br />
Ie Bron de Vexela wierp den vijand overhoop,<br />
en dreef hem op de vlugt.<br />
De menigvuldige vermoeijenissen, die de Luitenant-<br />
Kolonel Raaff in de bovenlanden der Westkust van<br />
Sumatra had moeten doorstaan, gevoegd bij rustelooze<br />
werkzaamheid, wierpen hem op het ziekbed en veroorzaakten<br />
zware koortsen, waaraan hij den 17n Van<br />
Grasmaand 1824 te Padang overleed '). Ten blijke<br />
«) Hij was weinig meer dan 30 jaren oud, cu liet den naam na<br />
van dapper, onverschrokken en werkzaam. De Generaal Jhr. H. J.<br />
J. L. Kidders de Stucrs, in zijne „Vestiging en Uitbreiding enz." is
VIJFDE HOOFDSTUK. 173<br />
van achting voor zijne nagedachtenis werd nabij het<br />
strand, waar zijn gebeente rust, eene grafnaald opgerigt,<br />
die uit zee op grooten afstand zigtbaar is. Op<br />
hel einde van dat jaar werd hij door den Kolonel ff.<br />
Ridder de Stuers vervangen als Resident en Militaire<br />
Kommandant ter Westkust van Sumatra.<br />
Die tusschentijd was evenwel niet geheel verloren.<br />
Nog veel moest er gebeuren, voordat de Padries tot<br />
de bewus<strong>the</strong>id zouden geraken, dat zij tegen de Nederlandsche<br />
magt niet bestand waren. De Majoor<br />
Laemlin en de Adsistent-Resident Baud hadden het<br />
verraad der Padries meermalen ondervonden, zoodat<br />
verzekerd kan worden, dat het geheele jaar 1824 de<br />
staat van zaken ter Westkust onzeker en weifelend is<br />
geweest.<br />
Meermalen is er geklaagd over de woes<strong>the</strong>id, do<br />
plunderzucht en wreedheden van de Nederlandsche<br />
troepen in de Padangsche Bovenlanden, doch men<br />
vergeet daarbij niet zelden in het wezen der zaak<br />
door te dringen. Bij eene zoo geringe magt als destijds<br />
naar Sumatra's Westkust kon worden gezonden,<br />
gebeurde het niet zelden, dat aan het hoofd eerier<br />
mobiele kolonne zich Europesche onderofficieren bevonden,<br />
die als vreemdelingen en deserteurs tot ons<br />
waren overgekomen; soms wel als vlugtelingen, die,<br />
door hunne dienstname in het Nederlandsch Indisch<br />
onbillijk ten opzigte van den Overste Raaff. Behalve deze A. T.<br />
Raaff, hebben ter Westkust van Sumatra gediend : de Kapitein J. J.<br />
Raaff en de Luitenants M. J. Raaff en E. Raaff. De Kapitein is<br />
later als gepensioneerd afgetreden, maar zijne drie broeders zijn bezweken<br />
onder den invloed van bet luchtgcstel en de vermoeijenissen<br />
van den oorlog.
174 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
leger, aan de hand der geregtigheid waren ontsnapt.<br />
Ook waren er onder de naar Padang gezondene troepen<br />
compagniën Boeginezen, algemeen bekend wegens<br />
hunne wreedheid en roofzucht. Bovendien waren de<br />
woes<strong>the</strong>id en onmeiischelijkheid der onzen veeltijds<br />
uitgelokt door de Padries, zoodat de soldaten de barbaarschheid<br />
dier JJaleijers, gepleegd aan gesneuvelde<br />
of zwaar gewonde strijdmakkers, op die wijze zochten<br />
te wreken.<br />
Moeijelijk waren de omstandigheden, waarin de<br />
Kolonel H. Ridder de Stuers ') de Westkust vond.<br />
Het burgerlijk gezag trachtte hij beter te vestigen ;<br />
eene belasting op de bazars in te voeren; de inlanders<br />
langs de Westkust op nieuw aan het oppergezag<br />
van Nederland te gewennen, waarin eerst ten volle<br />
geslaagd kon worden, nadat Benkoelen en Natal met<br />
Padang, als hoofdpunten der verdediging, konden<br />
worden aangemerkt. Nu werden ook de Bengalezen,<br />
die, bij de overname van Benkoelen, in Nederlandsche<br />
dienst waren overgegaan, bij het bataillou ter West-<br />
) Deze Kolonel Jhr. II. J. J. L. Ridder de Stuers moet niet verward<br />
worden met zijnen jongeren broeder Jhr. F. V. A. Ridder de<br />
Stuers. Beiden zijn Opperbevelhebbers geweest van het Indische<br />
leger: de oudste als Giueraal-Mnjoor van 1831 tot 1835; de jongste<br />
als Luitenant-Generaal van 1854 tot 1858.<br />
De oudste heeft geschreven : „ De vestiging en uitbreiding der<br />
„ Nederlanders ter Westkust van Sumatra,'" uitgegeven door Prof.<br />
P, J. Veth. De jongere heeft geschreven en uitgegeven: „Memoires<br />
„ sur la Guerre de l'Ile de Ja^a de 1825 à 1830." Hij was toen<br />
Majoor sedert G September 1829. De kaart van het tooneel van<br />
den oorlog tegen Biepo Negoro is door hem vervaardigd. De weigelijkende<br />
portretten van Diepo Negoro, van Kiay.Modjo en van<br />
Scntot ziju mede geteckend door den Luitenant-Generaal Jhr. F, V.<br />
A. Kidder de Stuers, thans Adjudant-Generaal des Koniugs.
VIJFDE HOOFDSTUK. 175<br />
kust ingelijfd, waardoor een totaal werd verkregen<br />
van ruim 1000 man, van welke de helft met 12 officieren,<br />
Europesche troepen waren.<br />
Bij zijn vertrek van Java was den Kolonel opgedragen<br />
het onderzoek : // of, en zoo ja, op welke wijze<br />
// aan de nog steeds voortdurende vijandelijkheden met<br />
// de Padries een gewenscht einde zou kunnen worden<br />
// gemaakt, en om, behoudens hetgeen de eer en de<br />
// waardigheid van het Gouvomement zal vereischen,<br />
v niets onbeproefd te laten, ten einde door het maken<br />
// van eene overeenkomst met dezen over de grenzen,<br />
// door geen van beide zijden te overschrijden, de rust<br />
n en den vrede in dat gewest te herstellen en den<br />
// handel te doen herleven ')." — De vijandelijkheden<br />
der Padries waren veelal niet regtstreeks tegen ons,<br />
maar meer tegen de IVlaleische ingezetenen der streken,<br />
aan het Nederlandsche gezag onderworpen. Om<br />
die rustige bevolking behoorlijk te beschermen, daartoe<br />
ontbrak het aan genoegzame krijgsmagt, zoodat<br />
de kampougs, door de Padries overvallen, door dezen<br />
tot afval werden gedwongen, of aan moord en plundering<br />
overgegeven. De getrouwe Maleijers namen<br />
niet zelden op de nadering der Padries de vlugt in<br />
de wildernissen, waardoor zij zich aan groote ellende<br />
blootstelden.<br />
Onder de voorbeelden van beleid, onversaagdheid<br />
en zelfvertrouwen uit die dagen, is merkwaardig de<br />
verdediging van de schans te Soeroasso door den Lui-<br />
') Zie „ het Nederlandsen Oost-Indisch leger ter Westkust van<br />
Sumatra" (1819—1845) door den Luitenant-Kolonel H. M. Lange.<br />
1). I. bl. 121.
176 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
tenant T. B. Veltman. Den 28= van Zomermaand<br />
1825 kwamen de Padries, met het aanbreken van den<br />
dag, geheel onverwachts in menigte opzetten, om dien<br />
post te overrompelen. Dapper was de aanval; niet<br />
minder dapper de verdediging. Omsingeld, maaide<br />
het schrootvuur der belegerden tal van vijanden weg,<br />
die even spoedig weder door nieuwe aanvallers vervangen<br />
werden. Veltman was overal, om bij zijne<br />
manschappen den moed levendig te houden. Ten<br />
einde de bamboezen woningen en alang-alang-daken<br />
voor brand te bewaren, had hij de daken met natte<br />
lakens bedekt, en groote bamboezen met water gevuld<br />
stonden gereed. Toch vatte het dak van 's Kom mandants<br />
woning vuur, zoo veel te gevaarlijker daar zij<br />
naast het kruidmagazijntje stond. Onverschrokken<br />
beklom de tamboer Jacobus de Vannes van een waterbamboes<br />
voorzien, het dak un bluschte den brand, te<br />
midden van eene hagelbui van kogels, die hem om<br />
het hoofd snorden. Daar zag hij dat in de gracht,<br />
die de schans omringde, een Opperhoofd der Padries<br />
met eenige der zijnen bezig was de randjoes uit te<br />
trekken, ten einde het beklimmen gemakkelijker te<br />
maken. Hij liet zich van het dak afzakken, nam het<br />
geweer van een zijner makkers, sprong op de borstwering<br />
en doodde dat Opperhoofd, waarna de andere<br />
Padries uit de gracht terugdeinsden. — De aanzienlijke<br />
verliezen, door de aanvallers geleden, noodzaakten<br />
hen tot den terugtogt. Hun verlies bedroeg 150<br />
man; onzerzijds had men 1 doode en 5 gekwetsten.<br />
Die omstandigheden noopten de Stuers met zoo veel<br />
te grooter ijver werkzaam te zijn, ten einde de Padries<br />
van Bondjol tot den vrede over te halen. In Wijn-
VIJFDE HOOFDSTUK. 177<br />
maand 1825 werden onderhandelingen met hen aangeknoopt,<br />
hoewel zij eenen inval op het getrouwe gedeelte<br />
van het landschap Again op het oog hadden.<br />
Kapitein Bauer werd tot ondersteuning der Agammers<br />
gezonden, en ofschoon de magt der Padries op 7000<br />
man geschat werd, voerde Bauer de vereenigde strijdkrachten<br />
met zoo veel beleid aan, dat de Padries, met<br />
achterlating van een groot getal gesneuvelden en gekwetsten,<br />
overhaast de vlugt namen. Wel 200 geweren<br />
vielen in onze handen, doch van onze Maleische<br />
hulptroepen waren velen, vooral door randjoes (voetangels)<br />
gewond.<br />
Nog voor het einde van Wijnmaand kwamen vier<br />
gemagtigden der Padries te Oedjong-Karang in de<br />
nabuurschap van Padang, alwaar op den 15n van<br />
Slagtmaand een vredeverbond werd gesloten, luidende :<br />
// Het Gouvernement wil, om de rust te bevorderen<br />
// en te beletten, dat de bevolking onderling in oorlog<br />
u leve, zijne forten blijven bezetten, welke tevens de<br />
il grenzen zullen aangeven. Van beide zijden zullen<br />
u alle aanvallen ophouden. Het Gouvernement erkent<br />
// het gezag der Toewankoe's, hoofden van Lintau,<br />
// de Lima-Poelo-Kotta's, Telawas en Kambang-Agam.<br />
// Wederzijdsche bescherming wordt toegezegd voor<br />
//reizigers en handelaars en voor de terugkeerende<br />
/, uitgewekenen. Het Gouvernement laat zich met<br />
// geene geloofszaken in J ).<br />
De Generaal Michiels beweert ergens 8 ), dat de<br />
contracterende Toewankoe's, al waren zij bij het slui-<br />
178 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
ten van dien vrede te goeder trouw geweest, zij nogtans<br />
de nakoming van het contract moeijelijk hadden<br />
kunnen waarborgen, vermits zij zelven overweldigers<br />
waren. Zoo veel is zeker, dat die vrede even min<br />
getrouwelijk door de Padries werd nagekomen, als<br />
die, welke door Baaff, in het begin van 1824, met<br />
hen was gesloten.<br />
Hoogstens was eene verdedigende houding mogelijk,<br />
nadat de resolutie van de Hooge Regering van den<br />
13n van Oogstmaand 1826 bij den Opperbevelhebber<br />
de Stuers was ingekomen, inhoudende den last om 10<br />
Officieren en 500 man, half Europeanen, met een<br />
aantal krijgsbehoeften naar Java, tot demping van<br />
den aldaar uitgebroken opstand, te zenden. Spoedig<br />
werden die troepen afgehaald, en ingevolge eene<br />
nieuwe verdeeling van den Kolonel, kreeg men voor<br />
de Padangsche Bencdenlanden 154 man, voor de tien<br />
forten of bentings in de Bovenlanden 318, voor de<br />
Noordelijke afdeeling 142, en voor de Zuidelijke afdeeling<br />
of Benkoelen 64, te zamen 677 man, of,<br />
volgeus eene andere berekening, ruim één honderd<br />
meer.<br />
Die getalsterkte bleef nagenoeg dezelfde, doch van<br />
de tien forten en posten, in de Padangsche Bovenlanden,<br />
werden langzamerhand eenige ingetrokken.<br />
Een dusdanige, men kan bijkans zeggen hulpelooze,<br />
toestand was geenszins geschikt, om aan de Padries<br />
of andere kwaadwilligen ontzag in te boezemen. —<br />
Zoo was in het begin van 1827 de Luitenant Bergman<br />
met een klein detachement om het leven gebragt;<br />
zoo vermoordden de Bengalezen, die de bezetting<br />
van Ayerbangies uitmaakten, den Luitenant P.
VIJFDE HOOFDSTUK. 179<br />
van Baak en een korporaal, de eenigste Europeanen,<br />
die bij hen waren, waarna zij zich van alles wat<br />
eenige waarde had meester maakten en met een paar<br />
praauwen in zee staken. De Padries veroorloofden<br />
zich herhaalde invallen, en de bevolking van Batipo<br />
werd meer en meer vijandig gezind.<br />
Ofschoon de Kommandant H. Ridder de Stuers,<br />
bekend met den toestand van Java, geene bepaalde<br />
aanvraag om versterking deed, was voor hem natuurlijk<br />
de miskenning van het Nederlandsche gezag, die<br />
hij ongestraft moest aanzien, allezins grievend. Het<br />
kwam zoo verre, dat hij aan de bevelhebbers van de<br />
forten de Koek en Tandjong-Alam de magtiging<br />
moest verleenen hunne posten te ontruimen, hoezeer<br />
hij zulks niet deed zonder uitdrukkelijk beding, behoorlijk<br />
voor het behoud van de artillerie, munitie<br />
enz. zorg te dragen. Deze bepaling maakte de ontruiming,<br />
vooral van fort de Koek, een der voornaamste<br />
forten, schier tot eene onmogelijkheid. Intusschen<br />
duurden de invallen en strooptogten der Padries steeds<br />
voort, zoodat het geenszins te verwonderen was, dat<br />
de Kolonel om een eervol ontslag verzocht. Als Resident<br />
en Militaire Kommandant ter Westkust van<br />
Sumatra werd H. Ridder de Stuers in Hooimaand<br />
1829 ontslagen. Als Resident werd hij vervangen<br />
door den gewezen Resident van Soerakarta Mac-<br />
Gillavry; het militair kommandement werd voorloopig<br />
opgedragen aan den Kapitein D. L. de Rocliemont.<br />
Voordeelig voor de dienst was deze splitsing van<br />
het gezag in geenen deele, ofschoon, ingevolge de<br />
wending, die de zaken gedurende het tijdsverloop van<br />
12*
180 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
die splitsing namen, dank zij den beiden Chefs, tusschen<br />
hen geene botsing werd ondervonden. — Sedert<br />
het begin van 1829 waren eenige Hadjies (bedevaartgangers)<br />
van Mekka teruggekeerd, en deze waren gematigder<br />
in 'hunne leer dan de Padries. Hierdoor<br />
kwam oneenigheid met hen, die de leer van den<br />
Islam in hare zuiverheid wenschten te handhaven.<br />
Van die tweespalt zocht de Resident partij te trekken,<br />
doch zijne pogingen mislukten.<br />
Men begreep de verdedigende houding te moeten<br />
opgeven, ten einde de gemeenschap tusschen de forten<br />
de Koek en Tandjong-Alam te herstellen. Moeite<br />
kostte het wel, het daartoe een detachement van 150<br />
man bijeen te brengen; doch men slaagde in Hooimaand<br />
1830. Weinige dagen daarna volbragt de Kapitein<br />
der artillerie A. Helwig eene stoute onderneming.<br />
Hij overviel met 60 man, half Europeanen, des<br />
nachts de Padries, bragt hun een verlies toe van een<br />
40tal dooden, en keerde terug zonder één man te<br />
hebben verloren.<br />
In de Benedenlanden van Padang ging het geenszins<br />
naar wensch, hetgeen niet verbeterde nadat Toewankoe-Nan-Tjerdik<br />
van Narak den Sineschen opiumpachter<br />
vermoord had. Hij werd onze openlijke vijand,<br />
toen men hem deswegen tot verantwoording riep. De<br />
aanvallen op Narak, ofschoon ondersteund door de<br />
korvet Pollux en de schoener de Vlieg, mislukten in<br />
Wintermaand 1830, inzonderheid daar men niet tot<br />
bestorming waagde over te gaan, wegens de kans van<br />
mislukking en de noodlottige gevolgen, die zulks kon<br />
na zich slepen. Nogtans hadden zich de Luitenant<br />
ter zee van den Broek, de Adelborst I e kl. Onnen,
VIJFDE HOOFDSTUK. 181<br />
de Luitenants der infanterie J. Diek en A. van de<br />
Hart, met den sergeant van der Kodde en den Aankeur<br />
Henninger bijzonder onderscheiden.<br />
Die gebeurtenissen waren niet genoegzaam om tot<br />
de herleving van het ontzag voor onze wapenen te<br />
leiden. Langs het noorderstrand van ons gebied ter<br />
Westkust breidden de Padries van Bondjol zich uit.<br />
Bovendien werd, in de eerste dagen van het jaar<br />
1831, de Nederlandsche post te Ayer-Bangies door<br />
Atsjinesche zeeroovers overvallen. De bezetting bestond<br />
uit een twintigtal (ook wordt gezegd 28) manschappen,<br />
waaronder 10 Europeanen, onder het bevel<br />
van een sergeant. De omliggende dorpen werden<br />
door den vijand afgeloopen en verbrand, waarbij de<br />
Padries, ongeveer 3000 man sterk, den hoofdrol speelden.<br />
Kloekmoedig was de verdediging van het fort;<br />
de kommandant sneuvelde, waarop de flankeur A.<br />
Bernard het bevel op zich nam. Met moed en beleid<br />
wist hij zijne makkers tot volharding aan te vuren.<br />
Vier dagen en vier nachten duurde de strijd. In<br />
dien tijd sneuvelden of werden twee-derden der getrouwen<br />
gekwetst, én het vooruitzigt was treurig. In<br />
dien hoogen nood kwam een Boegineesch handelaar,<br />
Anachoda Langkap, wien het vergund was geworden,<br />
zich op de Batoe-eilanden te vestigen, met eenige<br />
welgewapende praauwen ter hulpe. Hij tastte de zeeroovers<br />
ouverschrokken aan, en verdreef ze. Daarop<br />
namen de Padries, die het fort aan de landzijde belegerden,<br />
de wijk, en onze dapperen waren ontzet.<br />
Bernard werd vereerd met de Willemsorde. Eene gebeurtenis<br />
als deze verhoogde den moed en de zedelijke<br />
kracht der Nederlandsche troepen.
182 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Op den In van Lentemaand 1831 bedroeg de geheele<br />
sterkte onzer krijgsmagt ter Westkust 733 man.<br />
Den 4 n dier maand kwam de Luitenant-Kolonel C.<br />
P. J. Elout, om op nieuw in zijn persoon het civiel<br />
en militair gezag te vereenigen. Mac-Gillavry werd<br />
op nieuw tot Resideut van Soerakarta benoemd, waardoor<br />
hij een rustiger werkkring bekwam.<br />
Was de oorlog in het gebied van Padang in den<br />
laatsten tijd slepende gevoerd, en was een eervol einde<br />
van dien oorlog nog verre af, zoo kon deze toch<br />
geene vergelijking doorstaan met den strijd tegen<br />
Diepo Negoro. Die kamp was eene worsteling om<br />
de oppermagt; ons bestaan in den Archipel was er<br />
mede gemoeid. Geenszins zoo was het met den strijd<br />
op Sumatra.
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Oorlog tegen Diepo Negoro. Generaal de Koek. Verwoestende<br />
strijd. Schutterijen. Stelsel van de Koek. Inlandsche en Europesche<br />
troepen. Samaranp bedreigd. Seniot. De kraton van<br />
Tiered vermeesterd. De voogden vermoord. Miskenning van<br />
Nederland. Tegenspoeden. Het benlingstelsel. Belemmeringen<br />
door den Generaal de Koek ondervonden. Betaling der troepen.<br />
Ditrleu in 1828 in een orkaan op de rots. Kjahi Modjo gevangen.<br />
1829. Djojo Mengolo te Geger sneuvelt. Diepo Negoro ie<br />
Silo in nood. Sentot geeft zich over. Diepo Negoro verjaagd,<br />
onderhandelt te Minoreh; naar Batavia opgezonden, 28 van<br />
Lentemaand 1830. Lof van den Generaal de Koek.<br />
De toestand, waarin de Commissaris-Generaal du<br />
Bus Java aantrof, was van ontmoedigenden aard,<br />
wanneer men zoo als hij verscheen met den last, de<br />
uitgaven zoo veel mogelijk in te krimpen en tevens<br />
den landbouw uit te breiden, terwijl men een oorlogstooneel<br />
voor zich heeft, waar alle krachten zullen<br />
moeten worden ingespannen, waar het onmogelijke<br />
zal moeten worden beproefd, om zich tegenover eene<br />
uitgebreide muiterij niet alleen staande te houden,<br />
maar die zelfs te dempen. Alles moest des noods<br />
worden prijs gegeven om Java te behouden ; want<br />
hier gold het ons bestaan: te zijn of niet te zijn.<br />
Het kwam er thans voor den Burggraaf du Bus op
184 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
aan, te toonen, dat hij militaire kundigheden bezat,<br />
of wel dat hij zoodanige kundigheden in anderen wist<br />
te erkennen en op prijs te stellen. Het was hem niet<br />
kwalijk te nemen, dat hij in de krijgskunde te eenenmale<br />
onbedreven was; iets geheel anders was het, te<br />
erkennen, dat hij als Luitenant-Gouverneur-Generaal<br />
eenen man ontmoette, die reeds onder den Maarschalk<br />
Daendels met onderscheiding op Java had gediend en<br />
tot de hoogere rangen was opgeklommen, en die,<br />
door Koning Willem I naar Indië gezouden, in de<br />
verschillende betrekkingen, door hem bekleed, zich<br />
steeds verdienstelijk had gedragen, en, bij menige gelegenheid,<br />
's Konings hooge goedkeuring voor zijn<br />
beleid en bekwaamheid had mogen wegdragen. In<br />
plaats van dit alles te erkennen, en de adviesen van<br />
den Generaal de Koek op prijs te stellen, belemmerde<br />
integendeel de Commissaris-Generaal de uitvoering van<br />
vele nuttige maatregelen, in dier. voege, dat hij, bij<br />
eenen man van minder vastberadenheid en doorzigt,<br />
moedeloosheid zoude hebben kunnen te weeg brengen.<br />
Eene andere oorzaak, die bij dien oorlog hoogst<br />
schadelijk had kunnen werken, en inderdaad ongunstig<br />
gewerkt heeft, komt in geenen deele ten laste van du<br />
Bus. Wij bedoelen de lastgeving, uit Europa gekomen,<br />
dat het expeditionaire leger, hetwelk eerlang uit Nederland<br />
zou worden afgezonden, in zijn geheel moest<br />
blijven om te ageren, en niet mögt worden verbrokkeld,<br />
om, met andere gedeelten van het Indische leger<br />
vereenigd, in het veld te worden gebruikt. Door die<br />
bevelen werd grootendeels het nut te niet gedaan, dat<br />
bekwame militairen van die afdeeling verwachtten.<br />
Bovendien was het expeditionaire leger te groot, om
ZESDE HOOFDSTUK. 185<br />
als een geheel te kunnen dienst doen, en dat bepaaldelijk<br />
in Indië en in een bergachtig land als Java.<br />
Wilde men het expeditionaire corps waarlijk met vrucht<br />
gebruiken, dan moesten de pas uit Europa aangekomen<br />
manschappen vermengd worden onder de reeds<br />
in Indië geacclimateerde troepen, ten einde van dezen<br />
te leeren, hoe zich in dit tropische klimaat het best<br />
te voeden en te kleeden, en op welke wijze zich tegen<br />
de buitengewone hitte onder de linie te gedragen,<br />
ten einde tegen de vermoeijenissen bestand te<br />
wezen. Ofschoon de Generaal de Koek, ten aanzien<br />
van de expeditionaire afdeeling, van de strenge toepassing<br />
der ontvangene voorschriften is afgeweken, en<br />
ze in kleinere afdeelingen heeft gesplitst, zoo bleven<br />
nogtans die onderdeelen te sterk aan Europeanen, om<br />
zulke groote diensten te bewijzen, als men anderszins<br />
had mogen verwachten.<br />
Er zijn er, die een somberder tafereel omtrent de<br />
diensten der expeditionaire troepen ophangen. Het<br />
zal wel niet onjuist wezen dat ,/ die brave officieren<br />
// en manschappen met meer nut en voordeel tot het<br />
// algemeene doel hadden kunnen medewerken, indien<br />
// men hen naar welgevallen onder de mobiele colonu<br />
nes van het te velde staande Indische leger had<br />
u mogen verdeden ')."<br />
In dezen oorlog moesten alle beschikbare krachten<br />
naar het midden van Java oprukken, naar dat gedeelte<br />
van het eiland, waar de Javaan beschouwd<br />
') üo Vaines van Brakel, Bijdrage lot de kennis van den voormaligeu<br />
en tegtnwoordigeu staat onzer Oostindische Bezittingen.<br />
1841. bl. 51.
186 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
moest worden, als het minst met vreemdelingen te<br />
zijn in aanraking gekomen, en waar hij het minst<br />
van zijne èigendommelijke zeden en gebruiken was<br />
vervreemd. Zoo ergens, was aldaar het ontzag en de<br />
eerbied jegens zijne Vorsten en Opperhoofden nog in<br />
oorspronkelijke frischheid aanwezig. Uit dien hoofde<br />
luisterde de Javaan in de zoogenoemde Vorstenlanden<br />
— de Bijken van Djokjo en Solo — meer nog dan<br />
elders, naar de roepstem van hen, die door geboorte<br />
of bediening, onder zijne landgenooteu, boven hem<br />
geplaatst zijn. Door hen geroepen, vliegt hij tot bescherming<br />
van het geloof zijner vaderen, tot bestrij-%<br />
ding van den blanken ongeloovige, te wapen.<br />
Tot herstel van de rust op Java zouden, in eenen<br />
langdurigen krijg, millioenen schats en duizende menschenlevens<br />
worden ten offer gebragt. Geen wonder<br />
derhalve, dat de twintig millioen, die door den Burggraaf<br />
du Bus uit Nederland waren mcdegebragt, en<br />
die, zonder buitengewone omstandigheden, meer dan<br />
voldoende zouden geweest zijn, om het voorhandene<br />
te kort te dekken, ten gevolge van den oorlog tegen<br />
Diepo Negoro, bleken onvoldoende te wezen. Zoo gebeurde<br />
het, dat op nieuw uit Europa gelden moesten<br />
worden aangevraagd. Op voorstel des Konings werden<br />
later door de Staten-Generaal achttien millioen<br />
gulden toegestaan, om in de behoefte der Indische<br />
kas te voorzien.<br />
De Koning, met zijn helder doorzigt en zijne administratieve<br />
bekwaamheden, aarzelde niet, eenen last<br />
van acht en dertig millioen gulden ten behoeve van<br />
Indié' op te nemen, en daarmede het Koningrijk der<br />
Nederlanden te belasten. Voor hoe vele kortzigtige
ZESDE HOOFDSTUK. 187<br />
ingezetenen scheen dit een verbazende, ondragelijke last!<br />
En toch 's Konings liefde voor zijne landgenooten<br />
bleek daardoor op ondubbelzinnige wijze. Van de<br />
toekomst koesterde de Vorst de gunstigste verwachting.<br />
Heil het Vaderland, dat eenen Vorst bezat,<br />
met zoo vele bekwaamheden begiftigd !<br />
Tevens vergeté men niet uit te roepen : Heil het<br />
Vaderland, dat naar Indië eenen Veldheer had gezonden,<br />
wien het evenmin faalde aan rustelooze werkzaamheid<br />
als aan krijgskunde en moed, om eenen<br />
bloedigen, vijfjarigen oorlog met bekwaamheid te voeren<br />
en roemvol ten einde te brengen !<br />
Beeds in Hooimaand 1825 had de Luitenant-Gouverneur-Generaal<br />
de Koek, met de uitgebreidste volmagt,<br />
het bevel op zich genomen over de strijdkrachten,<br />
die den opstandelingen werden tegenovergesteld.<br />
De omstandigheden hebben er het hare toe bijgedragen,<br />
om de Koek te doen worden de Veldheer, die,<br />
van het begin van den oorlog, aan het hoofd heeft<br />
gestaan van het Ncderlandsche leger, dat met onvermoeide<br />
standvastigheid zijne taak heeft vervuld. Ook<br />
was hij naauwelijks in het vaderland teruggekomen,<br />
of die Opperbevelhebber oogstte de welverdiende hulde<br />
en onderscheiding van aanzienlijken en geringen in.<br />
De oorlog tegen Diepo Negoro wordt niet genoemd,<br />
zonder dat de naam van den zegevierenden veldheer<br />
de Koek te gelijk gehoord wordt.<br />
Niet onbekend is het, dat de verkeerde gedragingen<br />
van den Onder-Besident te Djokjokarta tot de uitbarsting<br />
van den opstand hebben geleid; maar het is<br />
daarmede even als met den sneeuwval, die een of<br />
ander Zwitsersch dorp overstelpt. Eenige weinige
188<br />
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
vlokjes sneeuw zijn genoeg om den geweldigen sneeuwhoop<br />
of sneeuwberg buiten evenwigt te brengen ;<br />
langzaam geraakt die hoop in beweging, wentelt voort,<br />
wint aan snelheid, boomen kraken onder het gewigt,<br />
statig maar verschrikkelijk rolt de sneeuwval daarheen,<br />
bliksemsnel gaat het gevaarte, steeds grooter en<br />
grooter wordende, voort langs de hellingen der bergen,<br />
stort zich eindelijk neder in de vlakte, begraaft een<br />
geheel welvarend dorp, met alles wat zich daar in<br />
het leven verheugde. Eerlang volgt eene doodsche<br />
stilte, en de plek, waar zoo vele menschen zich verlustigden<br />
in hun aanzijn, is niet meer te herkennen.<br />
Zonder de vroegere gebeurtenissen, onder Sultan<br />
Sepoe, zonder den haat tegen de blanken, die zich<br />
bij zijn geslacht meer en meer had ontwikkeld, zonder<br />
den wrok, de onverzadelijke heerschzucht en neiging<br />
tot wreedheid van Prins Diepo Negoro, zoon<br />
van eene bijzit van Sultan Sepoe, ware die opstand<br />
niet uitgebarsten.<br />
Naar het schijnt had de Pangerang Diepo Negoro<br />
den ingekaukerden haat tegen de Europeanen van<br />
zijnen vader geërfd; doch hij had boven dien vader<br />
vooruit: 'meerdere sluwheid en geveinsdheid, meerdere<br />
werkzaamheid met wreedheid en onverzadelijke heerschzucht<br />
vereenigd. Door het masker van gehech<strong>the</strong>id<br />
aan de leer van Mohamed, dat hij wist voor te doen,<br />
luisterden zijne landgenooten naar hem als naar eenen<br />
profeet. Zijn halve broeder van echten bedde, Sultan<br />
Hamangkoe Bowoeno IV, was overtuigd, dat de vriendschap<br />
der Nederlanders hem vrede ,in zijn rijk zoude<br />
schenken. Van daar dat tusschen den Sultan en zijnen<br />
// ouderen broeder/ menig hevig tooneel plaats
ZESDE HOOFDSTUK. 189<br />
greep, welke twisten daarmede eindigden, dat, naar<br />
een vrij algemeen gevoelen, Diepo Negoro den Sultan<br />
deed vergeven. Hoe hij, oom van den jongen Vorst,<br />
in weerwil van zijnen haat tegen de blanken, die<br />
voor den Eesident geenszins een geheim konde wezen,<br />
tot medevoogd werd benoemd van het kind, Sultan<br />
Hamangkoe Bowoeno V, alhoewel zulks door de hofgebruiken<br />
in geenen deele was voorgeschreven, laat<br />
zich moeijelijk begrijpen. De andere voogd, Mangkoe<br />
Boemi, oudoom van den jongen Sultan, was een<br />
vreedzaam man, die met de genomen beschikkingen<br />
tevreden was. Diepo Negoro integendeel kon het niet<br />
verkroppen, dat des Sultans voogden van alle regeringszaken<br />
waren uitgesloten. Ziedaar redenen genoeg,<br />
om zijnen wrok en haat te voeden en tot oproer te<br />
doen overslaan.<br />
Hagchelijk was bereids bij het uitbreken van den<br />
opstand de toestand, waarin de Nederlandsche Gezaghebbers<br />
op Java zich bevonden, dewijl men, bij gebrek<br />
aan genoegzame waakzaamheid, dezen opstand<br />
dadelijk een ernstig en dreigend aanzien liet verkrijgen.<br />
De oproerige Prins, gestreng in de waarneming<br />
der godsdienstgebruiken, met zoodanige wijzigingen,<br />
als daarin van de vroegere godenleer der Javanen<br />
zijn opgenomen, had zich omringd van opperpriesters,<br />
die bij het volk in eenen reuk van heiligheid stonden,<br />
van welke Kjahi Modjo als de voornaamste moet<br />
worden beschouwd. Deze was ook door zijne bekwaamheden<br />
als de ziel der beraadslagingen van den<br />
Pangerang te beschouwen. Weldra won het gerucht<br />
veld, dat Diepo Negoro de uitverkorene was van den<br />
Profeet; dat hij bestemd was, om als Geestelijk en
190 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Wereldlijk Opperhoofd den Islam in al zijne zuiverheid<br />
op Java te herstellen en de vreemdelingen van<br />
het eiland te verdrijven. Hij nam den titel aan van<br />
Sultan, gaf zich den naam van // Aanvoerder van den<br />
krijg Gods" en van „ Stedehouder Gods in den Mataram"<br />
»). Door vreemdelingen of ongeloovigen verstonden<br />
de muiters niet enkel de Christenen, maar<br />
ook de Sinezen, en dewijl hun stelsel was moord,<br />
plundering en vernieling, zoodat zelfs de koffijboompjes<br />
van eigen aanplantingen door de opstandelingen<br />
vernield werden, was het inzonderheid in de eerste<br />
tijden een verwoestende strijd. De volgelingen van<br />
den oproerigen Prins bestonden niet enkel uit dweepers,<br />
die, in hunnen godsdienstigen ijver, vermoordden<br />
en vernielden wat in hunne handen viel, maar ook<br />
uit roofziek gespuis, dat er op bedacht was, om uit<br />
de goederen der vreemdelingen zich rijkdommen en<br />
de middelen tot brasserij te verschaffen.<br />
Behalve de garnizoenen, die schaars bezet waren,<br />
had men weinig troepen beschikbaar, daar zij naar<br />
Makasser waren gezonden, en nogtans niet genoegzaam<br />
waren te achten, om den Generaal van Geen<br />
eene schitterende overwinning te doen behalen. Destijds<br />
waren er nog geene stoombooten, zoodat men<br />
') Eigenlijk luidde de weidschc titel, dien liij als Sultan aannam:<br />
„ Kandjang Sultan' ing abdoellah Xamitoewo haroc tjokro kobiring,<br />
„ Sayidin Pnnotogomo, Cha tif'atoer rafoel' Ulahi, Senopati ing-atogo.'<br />
„Sabil illahi". Die zonderlinge titulatuur is te vertalen door deze<br />
woorden: „Verheven Sultan, Dienaar van God, Bevredigcr van den<br />
„ opstand, Beheerschcr der militaire magt, Heer Bestuurder van de<br />
„ Godsdienst, Opvolger van den Profeet van God, Opperhoofd van<br />
„ den heiligen oorlog tegen de ongcloovig. r ,n".
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
191<br />
in de Indische zeeën van de moessons, en langs de<br />
kusten van de land- en zeewinden afhankelijk was.<br />
Zoo veel te moeijelijker was de taak van den Generaal<br />
de Koek, die trachten moest voor te komen, dat<br />
de opstand naar Solo oversloeg. Uit dien hoofde<br />
spoedde hij zich naar het Hof van Soerakarta, alwaar<br />
hij, den 30n van Hooimaand 1825, aangekomen, op<br />
den In van Oogstmaand afkondigde, dat hij met het<br />
burgerlijk en militair oppergezag bekleed was. Nogtans<br />
was er gebrek aan troepen, zoodat, ten einde<br />
eenige manschappen te zijner beschikking te krijgen,<br />
er in de hoofdplaatsen der drie militaire afdeelingen<br />
van Java schutterijen uit de ingezetenen werden gevormd;<br />
ook voorzagen zich onderscheidene personen<br />
van paarden, ten einde kavalleriedienst te verrigten.<br />
Die gewapende burgers en ambtenaren waren vervuld<br />
van ijver, en deden, bij voorkomende gelegenheden,<br />
zeer wezenlijke diensten, b. v. wanneer stroopbenden<br />
der muiters in de nabijheid dier steden verschenen of<br />
de nabuurschap bedreigden. Ook hadden zich eenige<br />
Nederlanders, te Solo gevestigd, gewapend, en waren<br />
in dier voege van veel nut. Overigens slaagde de<br />
Koek, door zijnen invloed aan het hof, in zoo verre,<br />
dat de hulpvaardigheid aldaar, althans schijnbaar,<br />
werd in acht genomen.<br />
Het zal niet ondienstig wezen alhier uiteen te zetten,<br />
hoe de Opperbevelhebber van oordeel was een<br />
stelsel in toepassing te moeten brengen, dat vroeger<br />
onder de inlandsche Vorsten in IIindostan, ook in<br />
den grooten oorlog op Java is gevolgd. Het bestaat<br />
daarin, dat Vorsten, Grooten en Begenten, die aan<br />
den opstand hebben deel genomen, niet enkel in on-
192 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
derwerping aangenomen worden, en daarbij het gebeurde<br />
geheel vergeten wordt, maar dat hun zelfs de<br />
onderwerping gemakkelijk wordt gemaakt. Het herstel<br />
in hunnen vroegeren rang, en het toestaan van<br />
gepaste middelen van bestaan waren steeds hoofdvoorwaarden.<br />
Door hoog- en laaggeplaatste personen<br />
wordt de verbanning van het eiland zeer gevreesd.<br />
De Javaan is aan zijne Hoofden gehecht en hun onderworpen,<br />
zoodat de afval van Tommongongs, in<br />
deze of gene rigting, te allen tijde een aantal volgelingen<br />
medesleept. Daarbij bedenke men dat het hier<br />
eene bevolking van anderhalf millioen menschen gold,<br />
waarvan zelfs de mindere stand niet vatbaar is voor<br />
omkooping om de hoofden te verraden, welke hooge<br />
prijsgelden ook daarvoor worden uitgeloofd.<br />
Die bedenkingen deden den Generaal de Koek, van<br />
het begin van den oorlog af, in geenen deele uit het<br />
oog verliezen van hoe veel belang het was, den aanhang<br />
van Diepo Negoro te doen verminderen door<br />
het in onderwerping aannemen van Tommongongs en<br />
andere aanzienlijken, wier voorbeeld bij hunne onmiddellijke<br />
volgelingen geene navolging mist. In die<br />
pogingen werd de bevelhebber krachtdadig ondersteund<br />
door mannen, die even als hij met de Javanen van<br />
nabij bekend waren, als : van Lawick van Pabst, Mac<br />
Gillavry, van Sevenhoven, van Nes, Valck en Nahuys.<br />
Uitgenomen een paar hoofdmuiters zijn met der daad<br />
alle Vorsten en Begenten in onderwerping aangenomen,<br />
en de oorlog tegen Diepo Negoro zoude, zonder<br />
het in acht nemen van dat beginsel, van veel langer<br />
duur zijn geweest, en niet anders zijn geëindigd dan<br />
in eene ontvolking der Vorstenlanden,
ZESDE HOOFDSTUK. 193<br />
Op het einde van 1825 droeg dat stelsel reeds<br />
vruchten. Van Lawick van Pabst slaagde er in, den<br />
Hoofdregent van Madioen en de Djokjosche Oostelijkste<br />
Montjonegorosche Begenten tot onderwerping over te<br />
halen. De landen dier Begenten bleven in rust, in<br />
weerwil van de gebeurtenissen van 1827; maar ons<br />
bestek gedoogt niet, bij dergelijke gebeurtenissen, zelfs<br />
in het voorbijgaan, stil te staan. — Keeren wij tot<br />
den oorlog terug.<br />
Om het te doen voorkomen, als konde men over<br />
eene genoegzame krijgsmagt beschikken: daartoe was<br />
eene groote bekwaamheid van den veldheer noodig.<br />
De oorlog werd hoofdzakelijk beperkt binnen het<br />
stroomgebied van de rivieren Bogowonto en de Progo,<br />
die uit den Soembing ontspringen, en dat van de<br />
Oempah, die met hare takken uit den Merapie afvloeit.<br />
De steile oevers dier rivieren bevatten in den droogen<br />
moesson eenen tragen waterstraal in de diepte; in den<br />
regenmoesson laat zich de hevig bruischende stroom<br />
naauwelijks binnen die oevers beperken. — De passen,<br />
om van den eenen oever den anderen te bereiken,<br />
waren wel den inlander, doch niet den Europeschen<br />
soldaat bekend. Daarenboven: de laatste, belemmerd<br />
door wapening en uitrusting, alsmede door het noodzakelijke<br />
voedsel en eenen sleep van koelies of dragers,<br />
heeft het klimaat tegen zich; terwijl de Javaan, ligt<br />
gewapend, met gemakkelijk verkrijgbaar voedsel tevreden<br />
en aan het klimaat gewoon, veel in gemakkelijkheid<br />
van beweging boven den Europeaan vooruit<br />
heeft.<br />
Uit dien hoofde was het den muiters niet moeijelijk,<br />
wanneer zij zich in eene ontmoeting met onze troepen<br />
I. 13
194 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
te zwak gevoelden, in een oogenblik zich allerwege<br />
te verspreiden, of, indien zij de overmagt aan hunne<br />
zijde hadden, door eenen onstuimigen aanval hunnen<br />
vijand veel nadeel toe te brengen, ja zelfs te doen<br />
wankelen. Gelukte het onzerzijds een paar duizend<br />
Javanen uiteen te drijven, dan was men verwonderd,<br />
dat dezelfde aanvoerders, na een paar dagen, op grooten<br />
afstand zich op nieuw dreigend vertoonden.<br />
Onder de meeste dringende pligten van den veldheer<br />
behoorde : ontzet toe te zenden aan het kasteel<br />
te Djokjo, alwaar de Sultan met onderscheidene Bijksgrooten<br />
zich onder Nederlandsche bescherming bevond.<br />
De muitende Pangerang had al reeds, doch te<br />
vergeefs, getracht zich van dat fort meester te maken,<br />
dat naauwelijks 200 Europeanen als verdedigers telde.<br />
Men ondervond de getrouwheid van den Djokjoschen<br />
Prins Pakoe Alam, die aan de bezetting groote diensten<br />
bewees.<br />
Eene kleine Nederlandsche magt, op weg naar<br />
Djokjo, werd door eene bende oproerlingen, nabij<br />
Magelang, aangetast en verstrooid. Dit nadeel was<br />
van noodlottig gevolg, wijl de opstand daardoor veld<br />
won, en al de Europeanen en Sinezen in die streken<br />
door de muiters vermoord werden. Djokjokarta<br />
werd spoedig daarop van versterking en benoodigdheden<br />
voorzien. Ook de Generaal de Koek begaf<br />
zich daarheen, aan het hoofd van ongeveer 2000 man.<br />
Zijne pogingen om Diepo Negoro tot vredelievende<br />
onderhandelingen te stemmen, mislukten, even als een<br />
weinig later die, om hem te Selarong te overrompelen.<br />
Kapitein Buschkens, die het bevel voerde te Demak,<br />
werd aldaar door eene groote overmagt overvallen
ZESDE HOOFDSTUK. 195<br />
en tot den terugtogt naar Samarang genoodzaakt. De<br />
vijand, wel 10,000 man sterk, naderde onder Pangerang<br />
Serang; hij bragt de hoofdplaats in gevaar en<br />
verslagenheid. Men had slechts weinige manschappen,<br />
waaronder de vrijwilligers. — Juist ter goeder ure<br />
verscheen de Generaal van Geen, den 31a van Oogstmaand,<br />
met een gedeelte zijner krijgsmagt van Makasser.<br />
Nog slechts 15 palen was de vijand van Samarang<br />
verwijderd, toen van Geen hen een gedeelte,<br />
zijner manschappen te gemoet zond. Doch deze slaagden<br />
niet, zoodat de Generaal zelf aan het hoofd der<br />
troepen zich op weg begaf en de benden van Serang<br />
verstrooide.<br />
De komst der versterking van Makasser verschafte<br />
verademing, en de Opperbevelhebber telde nu 8000<br />
soldaten, van welke omtrent 2300 geregelde troepen.<br />
Men had barissans of division van gewapende inlanders,<br />
die wel bij den regentijd huiswaarts gezonden<br />
werden, doch aan de Nederlandsche krijgstucht eenigermate<br />
gewoon werden, terwijl de veelvuldige schermutselingen<br />
en gevechten den Nederlandschen soldaat<br />
én met het terrein, én met de eigenaardige strijdvoering<br />
der Javanen deed bekend worden.<br />
Nogtans was de veldtogt van het jaar 1826 niet<br />
voorspoedig voor onze wapenen. De ingezetenen der<br />
Vorstenlanden, door dweeperij tot blinde gehoorzaamheid<br />
aan den Zendeling van den Profeet en aan de<br />
vrome priesters vervoerd, verrigtten menigmaal wonderen<br />
van zelfopoffering en heldenmoed, terwijl vaderlandsliefde<br />
zich daarmede vereenigde, om de gehate<br />
vreemdelingen en ongeloovigen van hunnen geliefden<br />
bodem te verdrijven. Diepo Negoro jaagde, met on-<br />
13*
196 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
wankelbare vas<strong>the</strong>id van wil, zijn doel : n het bekomen<br />
//van het wereldlijk en geestelijk gezag van Java",<br />
rusteloos na. Het nog geen twintigjarige Opperhoofd<br />
Sentot, onder de Javanen bekend als Alie Bassa Prawiro<br />
Dirdjo, werd door den Vorst naar verdienste<br />
onderscheiden. Deze wist zijne manschappen aan<br />
krijgstucht en gehoorzaamheid te gewennen, verstond<br />
de kunst om zich met bliksemsnelheid te bewegen en<br />
was als het ware overal.<br />
Een korps Javaansche troepen van den getrouwen<br />
Prins Mangkoe Negoro werd door eenen overmagtigen<br />
vijand aangevallen en uiteengejaagd. — De Generaal van<br />
Geen, aan het hoofd eener bende ruiterij op verkenning<br />
uitgezonden, werd met veel onstuimigheid aangetast,<br />
verloor vele manschappen en ontkwam zelf ter naauwernood.<br />
— Weinig beter ging het den Majoor Sollewijn.<br />
Een talrijke en woedende vijand deed hem eene nederlaag<br />
lijden, waarbij hij 2 Officieren, 200 man en drie<br />
stukken geschut verloor. - Het was als kwamen de<br />
muiters bij duizenden uit den grond oprijzen; al de<br />
dezerzijds geleden tegenspoeden vermeerderden het getal<br />
vijanden, hunne stoutmoedigheid en hunne verwatenheid.<br />
Steeds moeijelijker werd, bij gebrek aan genoegzame<br />
krijgsmagt, de toestand van het Nederlandsche<br />
bewind op Java. Door den Commissaris-Generaal<br />
werd, in overleg met den Opperbevelhebber, geoordeeld,<br />
dat in het Eijk van Djokjokarta eene afleiding<br />
zoude kunnen worden te weeg gebragt, door de verheffing<br />
van Sultan Sepoe, die nu sedert een tal van<br />
jaren van den troon verstoken was geweest. Zijne<br />
nieuwe en plegtige verheffing tot Sultan van Djokjo<br />
in Oogstmaand 1826 te Buitenzorg, voldeed in geenen
ZESDE HOOFDSTUK. 197<br />
deele aan de verwachting, dewijl de helderheid van<br />
zijn verstand en zijn ondernemende geest van hem<br />
geweken waren, en zijne gemalin hem bestuurde. Uit<br />
dien hoofde, en daar de rijksgrooten het ter zijde<br />
schuiven van den wettigen Vorst als. eene inbreuk<br />
beschouwden omtrent het opvolgingsregt, werd door<br />
die keuze het ongenoegen opgewekt van de welgezinde<br />
grooten in het Rijk van Djokjo, en de muiterij<br />
verminderde geenszins ten gevolge van dien maatregel.<br />
Op het einde van 1827 overleed Sultan Sepoe,<br />
en werd op nieuw vervangen door zijnen voorganger<br />
Sultan Hamangkoe Bowôno V.<br />
Het was wel te verwachten, dat de tijding van den<br />
opstand op Java, langs den weg van Sinkapore, zeer<br />
vergroot naar Europa zou worden overgebragt. In<br />
de verspreiding dier geruchten door ons werelddeel<br />
groeiden zoogenoemde Republikeinen en Napoleonisten.<br />
In Engeland vooral werden vele overdrevene verhalen<br />
gesmeed, om de Nederlanders op Java van tal van<br />
wreedheden te beschuldigen, en het verlies van dat<br />
eiland voor Nederland als zeker en zeer nabij voor<br />
te stellen. Evenwel miskenning en verguizing waren<br />
voor Nederland destijds niet ongewoon. Het kleine<br />
Nederland, dat, alleen door de krachtige hand van<br />
den Almagtige geholpen, in 1813 het juk van Napoleon<br />
had afgeschud, scheen door geheel Europa te<br />
moeten miskend worden. Niet slechts dat Raffles en<br />
andere Engelschen, met onbeschaamde kaken en stalen<br />
voorhoofd, de Nederlanders verguisden en in een afschuwelijk<br />
of verachtelijk daglicht plaatsten; — neen,<br />
een man, die den naam van beroemd geschiedschrijver<br />
heeft achtergelaten: de Hoogleeraar Heeren, heeft, ten
198 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
aanzien van ons vaderland, Europa misleid. Hij zegt<br />
onder anderen, in zijne //Ideën", dat het vijfjarig<br />
bestuur van Raffles Java naauwkeuriger heeft leeren<br />
kennen dan een tweehonderdjarig bezit der Hollanders.<br />
Eene zoo verregaande partijdigheid kan slechts volstrekte<br />
onkunde bij zijne lezers veronderstellen. Zonder<br />
nogtans stil te staan bij de menigvuldige /, Reisbeii<br />
schrijvingen over Nederlandsch Indië" in de 17e eeuw,<br />
oorspronkelijk in het Duitsch uitgegeven, of de werken<br />
van Nieuwhof, W. Schouten, N. de Graaff, Ph. Baldaeus<br />
en anderen, in het Hoogduitsch vertaald, zij<br />
het genoeg te verwijzen naar het //Oud en Nieuw<br />
//Oost-Indiën " van Valentijn, om de bewering van<br />
Heeren te logenstraffen. Wij behoeven evenwel zoo<br />
verre niet te gaan, dewijl wij aan Heeren een zijner<br />
ambtgenooten kunnen tegenstellen. F. Saalfeld, Hoogleeraar<br />
te Göttingen gelijktijdig met Heeren, heeft<br />
eene //Allgemeine Kolonial-Geschichte des neueren<br />
//Europa's" uitgegeven. In deel 3 en 4, uitgekomen<br />
in de jaren 1812 en 1813, vindt men de //Geschichte<br />
//des Holländischen Kolonial-Wesens in Oost-Indien",<br />
die een rijkdom van wetenschappelijke narigten behelzen.<br />
Saalfeld getuigt, in zijne belangrijke voorrede,<br />
dat zijn veelomvattende arbeid, // nur in der<br />
// Nähe der göttingischen Biblio<strong>the</strong>k zu Stande gebracht<br />
z/werden könnte". Door zijne veelvuldige aanhalingen<br />
toont hij, dat de Göttingsche biblio<strong>the</strong>ek ook in het<br />
bezit was van nieuwere werken over de Nederlandsche<br />
bezittingen in Oost-Indië. Op welke wijze mag en<br />
moet daii de hoogst laakbare partijdigheid van Heeren<br />
worden gebrandmerkt, en van hen, die slechts door<br />
zijne oogen hebben verkiezen te zien?
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
199<br />
Bij al dien onverdienden tegenspoed was het geenszins<br />
te verwonderen, dat ook in Nederland kwaadwilligen<br />
en kleinmoedigen over het algemeen bekommering<br />
en ontevredenheid zochten te verwekken. De<br />
koning nogtans, doordrongen van het besef, dat hulp,<br />
én spoedig, én aanzienlijk, voor Indië eene behoefte<br />
was, vertrouwde op zijne getrouwe onderdanen. Z. M.<br />
vroeg vrijwilligers en velen boden zich aan. Bedrevene<br />
Officieren en geoefende manschappen, om op het<br />
vruchtbare Java de eer van Nederland te gaan handhaven,<br />
en zij, die slechts kwade uitkomsten wisten te<br />
voorspellen, door schitterende daden te logenstraffen.<br />
Het vertrek dier moedige mannen werd bemoeijelijkt;<br />
eerst, dewijl de expeditie lang te wachten had op<br />
oostewind, en vervolgens door het keeren van den<br />
wind, ten gevolge waarvan de Wassenaar op de Noord-<br />
Hollandsche kust strandde, echter zonder verlies van<br />
opvarenden; terwijl, door zwaren storm geteisterd, de<br />
Waterloo in eene Engelsche haven zijn behoud moest<br />
zoeken. Die tegenspoeden waren oorzaak, dat de<br />
expeditionaire afdeeling eerst in Zomermaand 1827<br />
hare bestemming bereikte.<br />
Die vrijwilligers vormden te zamen 3185 manschappen,<br />
van welke 200 artilleristen en 150 kavalleristen.<br />
De Kolonel Vermersch was Opperbevelhebber<br />
dier troepen. Op dezen volgden: de Luitenant-Kolonel<br />
Ledel met de Majoors Cox van Spengler en<br />
A. van Spengler. De artillerie had tot aanvoerder<br />
den 1» Luitenant Daneels van Wijckhuizen, en de<br />
kavallerie den Ritmeester Weber.<br />
Meermalen gebeurt het, dat de kansen van den<br />
oorlog eene onverwachte wending nemen. Zoo ging
200 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
het mede op Java. Cochius oordeelde het pligt, om<br />
Diepo Negoro te verdrijven uit eene versterkte positie,<br />
niet verre van de hoofdplaats Djokjokarta. Op ongeveer<br />
tien palen afstands van de hoofdstad stond<br />
het oude kasteel of de k raton van Plered. Dit kasteel<br />
had een uur in omvang en was omringd door twintig<br />
voet hooge muren. Daar, binnen die vesting, had de<br />
hoofdmuiter zich gevestigd, en het was van veel belang<br />
hem van daar te verdrijven. In het begin van<br />
Zomermaand 1826 verzamelde Cochius 4000 man, om<br />
de kraton van Plered aan te tasten. Twee aanvallen<br />
slaagden niet, daar de vijand sterker was dan men<br />
had gemeend. Op den 9n dier maand had men 3000<br />
Javanen en 1050 Europesehe soldaten, met twaalf<br />
stukken geschut vereenigd. De laatsten, tot den eigenlijken<br />
aanval bestemd, waren verdeeld in drie afdeelingen,<br />
onder de bevelen van de Majoors Le Bron de<br />
Vexela, Elout, en den Kapitein Koelman. Hevig en<br />
hardnekkig was de aanval, maar niet minder krachtig<br />
de verdediging. De kraton van Plered werd vermeesterd,<br />
en het verlies aan onze zijde was niet groot :<br />
8 dooden en 46 gekwetsten; doch ten bewijze, dat<br />
de officieren zich geenszins hadden ontzien, maar<br />
hunne manschappen inderdaad bij de bestorming hadden<br />
aangevoerd, was, dat onder de gewonden zich vele<br />
officieren bevonden, onder welke vooral de Majoor<br />
E. V. A. Ridder de Stuers, die onderscheidene zware<br />
wonden bekwam. — De muiters verloren bij die gelegenheid<br />
ruim 400 strijders.<br />
Deze uitkomst schonk gunstige vooruitzigten op<br />
hetgeen door de nieuwe voogden van den Sultan zoude<br />
worden verrigt tot bevrediging. Zij hadden zich
ZESDE HOOFDSTUK. 201<br />
daartoe op reis begeven, en het scheen dat zij niet<br />
kwalijk waren geslaagd. Zij keerden den 31 n van<br />
Hooimaand naar Djokjo terug, geenszins vermoedende,<br />
dat zij eenigen aanval van hunne landgenooten zouden<br />
te duchten hebben. Nogtans hadden zij eene<br />
wacht van 60 soldaten en acht huzaren bij zich. Bij<br />
Sinkan, aan den voet van het Grogol-gebergte, werden<br />
zij echter door eene groote overmagt van muiters,<br />
naar het schijnt, door Sentot aangevoerd, met woest<br />
geweld overvallen. Bijna allen werden om het leven<br />
gebragt; slechts één had zijn behoud aan Ali Bassa<br />
te danken, en twee of drie ontsnapten, om de noodlottige<br />
tijding te Djokjokarta te brengen. De verslagenheid,<br />
hierdoor onder de weldenkende Javanen veroorzaakt,<br />
was zeer groot, en deed de kwalijkgezinden<br />
meer dan vroeger het hoofd opsteken. Het vooruitzigt<br />
tot eene spoedige bevrediging van den opstand<br />
was nu verdwenen. De kans was ongunstig gekeerd,<br />
en het is geenszins onmogelijk, dat Ali Bassa, met<br />
het doel om de breuk grooter te maken, tot zoodanige<br />
verraderij zijne toevlugt had genomen. Zeker is het<br />
in allen gevalle, dat Diepo Negoro, toen hij, na zijne<br />
gevangenneming, over dien moord onderhouden werd,<br />
alle deel aan of wetenschap van dat verraad verre<br />
van zich afwierp.<br />
Het jaar 1827 kenmerkte zich door menigen bloedigen<br />
strijd. De bekwaamheid, de onverschrokkenheid<br />
en de volharding van Diepo Negoro, van Sentot<br />
en andere aanvoerders der muitelingen bleken steeds<br />
meer en meer. Meermalen was het, alsof de magt<br />
der opstandelingen vernietigd was, en als waren zij<br />
ten einde van alle hulpmiddelen om den wederstand
202 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
langer vol te houden; nogtans zag men zich na weinige<br />
dagen op nieuw door duizendtallen omringd en<br />
besprongen. De onstuimige dapperheid der brandals<br />
(voorvechters) met hun verdoovend krijgsgeschrei,<br />
maakte, bij het eerste treffen, den aanval niet zelden<br />
zoo onwederstaanbaar, dat de Europesehe troepen er<br />
naauwelijks weerstand aan konden bieden.<br />
Op den In van Louwmaand 1827 gelukte het aan<br />
Kolonel Cleerens, den vijand van de keten van het<br />
gebergte van Banjoemaas te verdrijven. Eene reeks<br />
van opvolgende heuvelen was met gewapende inlanders,<br />
wel ten getale van 8000 à 10,000 man, bekroond.<br />
De voorhoede van Cleerens, onder Kapitein<br />
Mess, tastte de muiters met onstuimige onverschrokkenheid<br />
aan, vervolgde hen van heuvel tot heuvel en<br />
maakte daarbij op eene behendige wijze gebruik van<br />
het stuk geschut, dat die kolonne met zich voerde,<br />
en hetwelk met schroot geladen veel kwaads onder de<br />
vijanden aaurigtte. Eindelijk waren zij een ordelooze<br />
hoop, welke door Cleerens voor zich uitgedreven werd.<br />
Daarop deed de Koek eenen algemeenen aanval, waarbij<br />
zich het corps van de Leeuw, alsmede de werkzame<br />
en dappere Dezentje van Ampel met zijne pradjoerits,<br />
bevonden. Hoe bezwaarlijk die aanval in liet regensaisoen<br />
wezen mögt: de onderneming slaagde evenwel<br />
volkomen.<br />
Het ontbrak den veldheer evenmin aan grootc veerkracht<br />
als aan geduld en standvastige volharding,<br />
waardoor hij in staat Was het grootsche werk, door<br />
hem ondernomen, tot een gewenscht einde te brengen.<br />
Tot het bentingstelsel, dat door de Koek werd gevolgd,<br />
behoorde het vormen van mobiele kolonnes,
ZESDE HOOFDSTUK. 203<br />
die, zoo noodig, in de bentings, én veiligheid, én<br />
rust, én behoorlijke voeding vonden. Die benden bestonden<br />
meestal uit 300 tot 400 man voetvolk, waarvan<br />
een honderdtal Europeanen, met twee stukken<br />
geschut en 40 tot 50 ruiters. Het voetvolk bestond<br />
deels uit inlanders, die tot de armee behoorden, deels<br />
uit vrijwilligers van Madura, en uit barissans van<br />
getrouw gebleven of tot getrouwheid teruggekeerde<br />
Regenten. Ook hulpbenden van Solo of Djokjo werden<br />
in die kolonnes opgenomen. Al die benden muntten<br />
niet uit door onwankelbare trouw, en het gebeurde<br />
meer dan eens, dat de koelies, die met het<br />
vervoer van den leeftogt of de k rijgsbehoeften belast<br />
waren, als de strijd begon, hunnen last weg wierpen,<br />
of daarmede naar den vijand overliepen, zoodat men<br />
verleden was, wanneer men het eene of het andere<br />
noodig had.<br />
Hoe moedig de vijand in het algemeen zich gedroeg,<br />
en schoon hij er in slaagde, telkens nieuwe<br />
duizenden in het vuur te brengen, werd hem toch<br />
veel afbreuk gedaan. De Kolonel Vermersch, aan<br />
het hoofd der troepen van Ie Bron de Vexela, de<br />
Dudzele en van der Wijck, tastte Diepo Negoro aan.<br />
Ofschoon het hem niet gelukte den muiteling tot in<br />
de streken van den Merapi terug te dringen, werd<br />
deze echter genoodzaakt op den linker oever van de<br />
Progo de wijk te nemen. — Cochius wierp den vijand,<br />
omstreeks denzelfden tijd, te Passer Gedé overhoop,<br />
welke streek hij in het begin van Oogstmaand ruimde ;<br />
terwijl op dien zelfden dag Kapitein Prager eenen<br />
aanval op Djokjokarta gelukkig verijdelde.<br />
De oproerige Prins, die reeds vele zijner aanhan-
204 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
gers verloren had, trachtte nu langs eenen anderen<br />
weg te slagen. Kjahi Modjo opende van zijnentwege<br />
de kromme paden van sluwe onderhandeling. Op het<br />
einde van Oogstmaand werd een wapenstilstand voor<br />
twee maanden gesloten. Het streven van Diepo Negoro<br />
bleef evenwel steeds, om als geestelijk zoowel<br />
als wereldlijk opperhoofd onder zijne landgenooten<br />
op te treden. Daardoor zou hij boven den Soesoehoenan<br />
zijn verheven geworden, en op die wijze liep de<br />
wapenstilstand, zonder vrucht te niet.<br />
Na eenigen tijd in Europa te hebben doorgebragt,<br />
kwam de Overste, thans Kolonel, Nahuijs weder op<br />
Java, en werd door den Commissaris-Generaal tot de<br />
belangrijke betrekkingen benoemd van Resident aan<br />
het hof van Solo en Gouvernements-Commissaris bij<br />
dat van Djokjo. Tot na de gevangenneming van<br />
Diepo Negoro vervulde hij die, destijds vooral, gewigtige<br />
betrekkingen, bewees wezenlijke dieusten aan<br />
het vaderland en de koloniën, zoo als door hem zelf<br />
wordt aangemerkt: ffom groote diensten te kunnen<br />
//bewijzen, moeten, onder Gods zegen, gelegenheid en<br />
// gelukkige omstandigheden medewerken ')." In de<br />
aangehaalde //Herinneringen" wordt ook gewag gemaakt<br />
van de gelegenheid, waarin Nahuijs in Wijnmaand<br />
van dat jaar en twee maanden later geraakte,<br />
om zich met kordaa<strong>the</strong>id en gunstigen uitslag te onderscheiden.<br />
Het moet bovendien aan zijne vriendschappelijke<br />
betrekkingen met den Soesoehoenan worden toegeschre-<br />
) Mr. H. G. Baron Nahuijs van Bürgst. Herinneringen uit hot<br />
Openbare en Bijzondere Leven (1799—1849) bl. 142.
ZESDE HOOFDSTUK. 205<br />
ven, dat deze er toe werd gebragt te bekennen, dat<br />
hij, bij den aanvang van Diepo Negoro's opstand, inderdaad,<br />
doch zeer geheim, met dezen gemeene zaak<br />
had gemaakt. Bereids had de keizer, bij het vertrek<br />
van den Luitenant Gouverneur-Generaal de Koek, op<br />
het einde van 1825, op die trouwloosheid zijnerzijds<br />
zelf gezinspeeld. Ook zegt de Koek, in een schrijven<br />
aan Nahuijs, dat het Gouvernement die bekentenis<br />
// alleen verschuldigd is aan het bijzonder vertrouwen<br />
//door den keizer in hem Nahuijs gesteld, daar het<br />
//hoogst zeldzaam is bij Javanen, van welken rang<br />
//ook, zoo veel openhartigheid te vinden')."<br />
Door den hoofdmuiteling werd het tooneel van den<br />
oorlog meer naar het oosten, in de nabijheid van de<br />
Progo en de zuidelijke helling van den Merapi, overgebragt,<br />
dewijl het gebied van Djokjokarta, uitgeput<br />
en verwoest, veel minder dan vroeger in staat was<br />
hem en de zijnen het benoodigde voedsel te verschaffen.<br />
Uit dien hoofde trachtte de Opperbevelhebber het rijksgebied<br />
van Solo zoo veel mogelijk van de onvermijdelijke<br />
rampen van dien vernielenden oorlog te vrijwaren,<br />
door den Pangerang en zijne benden ten westen<br />
van de Progo te beperken.<br />
De Luitenant Gouverneur-Generaal de Koek had,<br />
in zijnen moeitevollen werkkring, tegen tal van bezwaren<br />
te kampen. Hij genoot het vertrouwen niet<br />
van den Commissaris-Generaal, zonder welk vertrouwen<br />
het hem onmogelijk moest wezen al dat nut te stichten,<br />
waartoe zijne hoedanigheden en de positie, waarin<br />
hij zich bevond, hem in staat zouden hebben gesteld.<br />
*) Zie de Heriuneringen Van dén Baron Nahuijs, bl, 150,
I<br />
206 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Door de afzonderlijke briefwisseling, welke du Bus<br />
onderhield met andere autoriteiten, over de leiding<br />
en de behandeling der zaken door den Generaal de<br />
Koek, moest zijn gezag verzwakt, in allen gevalle<br />
ondermijnd worden. Zonder de buitengewone bekwaamheden<br />
van den Generaal en chef zouden de gevolgen<br />
dier handelwijze van du Bus niet enkel verlammend,<br />
maar zelfs noodlottig geweest zijn. Daarbij kwam dat<br />
het stelsel van de Koek, waarvan de hoofdpunten<br />
waren: het aanknoopen en wederom aanknoopen van<br />
onderhandelingen met de muiters; het aanleggen van<br />
bentings op het oorlogsterrein, om voor de mobiele<br />
kolonnes tot noodige rustpunten te strekken, en het<br />
niet wagen van eenen algemeenen slag, — in geenen<br />
deele de goedkeuring van den Commissaris-Generaal<br />
wegdroeg. In dier voege was zijn pad allerwege met<br />
doornen bezaaid, en zijne overtuiging van getrouwe<br />
pligtsbetrachting moest hem staande houden. Inderdaad:<br />
hij was begaafd met vaderlandsliefde, moed,<br />
volharding, rustelooze werkzaamheid, minzaamheid in<br />
den omgang en bekwaamheid om met menschen om<br />
te gaan. Alle die uitstekende hoedanigheden behoefde<br />
hij in de omstandigheden, waarin hij zich bevond ').<br />
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
207<br />
Hij had de smart ondervonden, dat van zijne wapenbroeders<br />
meer dan 2000 Europeanen in den oorlog<br />
tegen Diepo Negoro gevallen waren, zonder de inlandsche<br />
troepen of hulpbenden te rekenen, die óf gesneuveld<br />
op het veld van eer, óf in hunne dorpen aan<br />
hunne wonden of door vermoeijenissen waren overleden.<br />
Wie zal, wie kan hun getal tellen?<br />
Bij het begin van den veldtogt van 1828 (In van<br />
Grasmaand) telde de Koek onder zijne bevelen 330<br />
Europesche Officieren, van welke 15 zieken; 6161<br />
Europeanen, van welke bijna 1600 in het hospitaal;<br />
en slechts 3200 inlandsche militairen, waarvan er ook<br />
250 man in het hospitaal lagen. In staat om dienst<br />
te doen had hij alles te zamen 8299 manschappen en<br />
879 paarden. De muiters telden daarentegen hunne<br />
strijders bij duizendtallen; terwijl hunne opperhoofden<br />
niet verzuimden van de ondervinding, welke zij in<br />
den strijd opdeden, zoo in het opstellen en aanvoeren<br />
hunner volgelingen, als in het bedienen van het geschut,<br />
partij te trekken.<br />
Dit was niet alles. Een groot bezwaar leverde de<br />
betaling der troepen op. De bezuiniging, door den<br />
Burggraaf du Bus ingevoerd, drukte ook op den krijgs-<br />
!<br />
„d'oiïïcicrs supérieurs, l'élément militaire ne soit pas même représenté<br />
dans le Conseil des Indes. Ce fait nous parait d'autant plus<br />
„ inexplicable, qu'il nous conduit souvent à voir les hautes fonctions<br />
„de Gouverneur-Général, Commandant suprême des forces de terre<br />
„et de mer, remplies par des hommes qui, pour posséder toutes<br />
„les qualités requises, comme administrateurs et comme légistes, ne<br />
„restent cependant pas moins assez loin, — si supérieurs qu'ils<br />
soient à tant de titres divers, — d'avoir cet esprit et ces connaissances<br />
militaires que l'on n'acquiert que par de longues études<br />
„spéciales, et qui ne se développent que sur le champ de bataille,"
208 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
man, in weerwil der herhaalde en dringende vertoogen<br />
van den Opperbevelhebber. De Officier en de soldaat<br />
ontvingen hunne soldij voor */, in kopergeld, voor '/,<br />
in zilver, in dier voege, dat zij gewoonlijk van 25<br />
tot 30 ten honderd, soms tot 40 °/0 toe > moesten<br />
missen, naarmate zij zich in de Kadoe, in Bagelen of<br />
in den Mataram bevonden. Soms werd hun kopergeld<br />
op de bazar (markt) geweigerd, dewijl die nieuwe<br />
munt den inlander onbekend was '). Welk ongerief<br />
overigens die maatregel aan de bevelhebbers moest<br />
veroorzaken, kan men nagaan, daar alle militaire uitgaven,<br />
voor transportkosten, vestingwerken, enz., op<br />
dezelfde wijze betaald werden. Nogtans klaagde of<br />
morde de soldaat niet, dank zij de wijsheid en de. voorzigtigheid<br />
van den veldheer. Eerst in het begin van<br />
het jaar 1829 werd deze toepassing van het stelsel<br />
van bezuiniging gewijzigd. Officieren en soldaten<br />
ontvingen van nu af hunne soldij voor de helft in<br />
koper en voor de wederhelft in zilver. Hoe ligt had<br />
die bezuiniging bij den soldaat tot onwil, ja tot opstand<br />
kunnen aanleiding geven. Hoe noodlottig hadden<br />
de gevolgen in zoodanig geval kunnen wezen 1<br />
Bereids vóór het begin van 1828 was een opstand<br />
in de Eesidentie Eembang uitgebroken. Men haastte<br />
zich de Pradjoerits, kortelings uit geest van bezuiniging<br />
huiswaarts gezonden, weder in dienst te stellen;<br />
de beschikbare troepen en Djajang Sekars van de na-<br />
J ) Die daaromtrent en omtrent de voeding te velde meer wenscht<br />
te weten, verwijzen wij naar „Jhr. F. V. A. Kidder de Stuers, Gedenkschrift<br />
van den oorlog op Java van 1825 tot 1830, vertaald<br />
„door den Luitenant-Kolonel H. M. Lange," blz. 189 en volg,; voor<br />
de noten op bl. 190—192. Men zie ook bl. 203 en 327.
ZESDE HOOFDSTUK. 209<br />
burige residentiën schoten ter hulpe toe; doch men<br />
was niet gelukkig, wijl die strijdkrachten te gering<br />
waren. Bij de schutterijen van Samarang, Grissee,<br />
enz., sloten zich de ambtenaren en anderen aan, om<br />
onafgebroken dienst te doen. De Generaal de Koek<br />
zond den Eesident, Kolonel Nahuijs, naar het oproerige<br />
district, in de hoop dat deze, door zijne kennis<br />
van het Javaansche karakter, er in slagen mögt de<br />
gemoederen tot bedaren te brengen. Dit gelukte Nahuijs<br />
niet; overhaasting en panische schrik, onder de<br />
inlandsche troepen, waren oorzaak, dat men tegen de<br />
muiters geen stand hield. Ook op andere punten<br />
was men niet gelukkig. Slechts de Kolonel Buschken<br />
deed den vijand eenig verlies ondergaan.<br />
Generaal Holzman slaagde er in de afgebroken gemeenschap<br />
te herstellen ; ook gelukte het hem, na eenen<br />
hardnekkigen strijd op den 9n van Louwmaand 1828,<br />
waarbij hij eene schitterende zege bevocht, wederom<br />
de gemeenschap met Soerabaija te herstellen. De<br />
Luitenant de Gross voerde de zijnen met groote<br />
onverschrokkenheid aan; hij zelf streed steeds in het<br />
heetste van het gevecht, behaalde de overwinning en bleef<br />
meester van de vijandelijke sterkte, waar hij den nacht<br />
doorbragt. Men moest de Solo-rivier over; dit ging naar<br />
wensch; Eadja-kwassie werd door den vijand ontruimd,<br />
waardoor Sosro di Logo zijn meesten invloed verloor.<br />
Hoogst vermoeijend en omgeven van gevaren, was<br />
de togt van Kapitein von Griesheim van Ngawi naar<br />
Blora, die drie dagen duurde. Door moerassige bosschen,<br />
omringd door eenen dikken mist, bestookt door<br />
eenen onzigtbaren vijand, ging het voorwaarts. Elk<br />
schot, dat gehoord werd, trof een onzer dapperen.<br />
I. 14
210<br />
ÄESDE HOOFDSTUK.<br />
Daar men tot aan de knieën door het moeras moest<br />
waden, of met de bijl in de hand zich een doortogt<br />
door het kreupelhout openen, was men ten laatste zoo<br />
verre gekomen, dat, om de gekwetsten niet achter te<br />
laten, men alles, ook den leeftogt en zelfs de medicijnen,<br />
moest wegwerpen. Eindelijk moest men den<br />
vijand uit Blora drijven, wilde men zich rust verschaffen.<br />
Te Ploentaran zou eene benting worden<br />
opgerigt, en daar ook had von Griesheim eenen hardnckkigen<br />
en standvastigen vijand te bestrijden. De<br />
onzen zegevierden. Sosro di Logo, eindelijk van alle<br />
zijden in het naauw gebragt, onderwierp zich den<br />
3 n van Wijnmaand te Djokjo.<br />
De Generaal Cochius, met de division van Ie Bron,<br />
Sollewijn en Mangkoe Negoro, verdreef den vijand<br />
uit eene menigte dorpen, en de Opperbevelhebber<br />
verplaatste zijn hoofdkwartier naar Magelang in Lentemaand,<br />
ten einde meer nabij het middelpunt der woelingen<br />
te zijn. Voortaan zoude hem de werkzame<br />
hulp ontbreken van den Generaal van Geen, wiens<br />
naam naast den zijne genoemd moet worden, waar van<br />
dapperheid, beleid en volharding wordt gesproken.<br />
Uitstekende diensten had de Generaal van Geen in<br />
Indië bewezen, toen hij in Lentemaand 1828 de roepstem<br />
zijns Konings volgde en, bevorderd tot Luitenant-<br />
Generaal, naar Europa terugkeerde.<br />
Verschillende ontmoetingen met de muiters vielen<br />
te onzen voordeele uit, ofschoon de braudals (voorvechters),<br />
als echte guerillas, den oorlog voerden. Afzonderlijke<br />
moorden of brandstichtingen, ook van geheele<br />
dorpen, verontrustten het land; nogtans vond<br />
men veelal den volgenden dag geenen enkelen vijand.
ZESDE HOOFDSTUK. 211<br />
Vaak konde men hem slechts door groote snelheid<br />
onzer bewegingen afbreuk doen. Een der opperhoofden<br />
van de brandals, des nachts door Cleerens overrompeld,<br />
leed een aanzienlijk verlies: hij zelf werd gewond,<br />
zijne vrouw, zijn zoon en schoonzoon bevonden<br />
zich onder de dooden, die ten getale van ruim 60<br />
op het slagveld bleven. Korte dagen daarna hadden<br />
Cleerens en Sollewijn nogmaals gelegenheid om Diepo<br />
Negoro eenen gevoeligen slag toe te brengen. Deze<br />
verloor vele manschappen en onze troepen wonnen<br />
meer en meer aan vertrouwen in hunne chefs; op de<br />
hulptroepen viel evenzeer meer te rekenen.<br />
Het verschil met den Commissaris-Generaal over de<br />
operatiën was voor den veldheer steeds verdrietig ').<br />
De eerste meende, dat met eenen grooten veldslag<br />
de oorlog zoude ten einde zijn te brengen; de Generaal<br />
was overtuigd, dat men slechts door het bentingstelsel<br />
slagen kon, om den vijand langzamerhand in<br />
te sluiten en van alle hulpmiddelen te berooven.<br />
Van de buitenposten ontving men ongeveer 3000<br />
man vrijwilligers, onder welke (uit de Molukken eenige<br />
honderd Alfoeren) heidenen, gewapend meestal met<br />
boog en pijlen, die de speer op voortreffelijke wijze<br />
drilden en zeer handig waren in het koppesnellen met<br />
hunne klewangs, waardoor zij zich bij de Javanen gevreesd<br />
maakten.<br />
) Over de belemmeringen langs dien weg te weeg gebragt, en die<br />
zeer hinderlijk waren voor den invloed van den Generaal tic Koek,<br />
leze men hetgeen de Overste Lange zegt op blz. 151 noot 2, van<br />
het „Gedenkschrift van den Oorlog op Java van 1825 tot 1830"<br />
door Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers, en de Bijlage H, op blz. 320,<br />
waarheen die noot verwijst.<br />
14*
212 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Onder de verschillende tooneelen van heldhaftige<br />
pligtsbetrachting in 1828 is er een van strijd tegen<br />
de elementen, zooals slechts in de keerkringsgewesten<br />
ontmoet kan worden. In eene steile rots waren -door<br />
de onzen trappen gehouwen, om van af die rots een<br />
ruim uitzigt te hebben en de bewegingen der muiters<br />
gade te slaan. Iedere vier en twintig uren gingen<br />
des morgens vroeg versehe troepen naar boven, om<br />
onder het schamele dak, dat zij zich gebouwd hadden,<br />
hunne waakzaamheid te toonen tegen eenen vijand,<br />
die hen met allerlei listen bestookte, ten einde zich<br />
van dit verhevene punt meester te maken. In Oogstmaand<br />
1828 was de Luitenant Durleu met een twintigtal<br />
manschappen in den vroegen ochtend naar boven<br />
geklouterd; het was een zeer heete dag, zoodat de<br />
pandoppo hun geene beschutting aanbood. De hitte<br />
ontnam aan de manschappen alle veerkracht, ja bijna<br />
alle bewegingskracht. Wat zoude het geweest zijn,<br />
indien de benden van Diepo Negoro zich toen hadden<br />
vertoond? Men hoort een dof geluid uit de verte,<br />
een donderend golfgeklots nadert. Ja, het is een<br />
storm, die regen en frischheid zal aanvoeren. Welk<br />
een ontzettend gezigt! Schrikbarend ratelt de donder;<br />
de bliksemflitsen schieten uit den donkeren hemel,<br />
kruisen elkander, volgen met snelheid elkander op,<br />
en zetten het uitspansel in vuur; de regen stort naar<br />
beneden, als om alles te verzwelgen, terwijl de stormwind<br />
alles wat hij ontmoet nederstort of wegvaagt. De<br />
boomen storten in de diepte, en zelfs de balken der<br />
pandoppo worden als strooitjes weggevoerd.<br />
Sedert het begin van den storm hadden de Mohamedanen,<br />
met het gezigt naar Mekka gekeerd, zich op
ZESDE HOOFDSTUK. 213<br />
de knieën geworpen; de Europeanen wierpen zich<br />
naast hunne makkers neder, als wachtten allen den<br />
dood. Maar de stormwind loeit nog verschrikkelijker;<br />
de wateren schijnen allen te overstelpen, en het is of<br />
de bliksem den top der rots heeft uitgekozen, om dien<br />
in vuur en vlam te zetten. Hoe, zal men door die<br />
vlammen omkomen ? Een kreet van wanhoop wordt<br />
gehoord : » Naar beneden ! Eedden wij ons !" Eenige<br />
soldaten zijn in hunnen angst al reeds aan den trap,<br />
die naar beneden voert. Evenwel, nog vlugger dan<br />
die vreesachtigen, is de bevelhebber Durleu aan dien<br />
uitgang, en dondert hun toe : // ieder op zijn post." —<br />
n Naar beneden, naar beneden," is het antwoord van<br />
hen, die tegen hem indringen. Hij trekt het zwaard:<br />
v Die naar beneden wil wordt door mij gedood." De<br />
Sergeant Eamon springt aan zijne zijde en beiden<br />
weerstaan zij, deels met krachtvolle, gebiedende taal,<br />
de door angst tot ongehoorzaamheid gebragte soldaten.<br />
De pligt behoudt de bovenhand. Allen keeren tot<br />
onderwerping terug. De duisternis van den nacht<br />
wordt door kalmte, door weldadige, welriekende geuren<br />
der tropische planten gevolgd. Vreugde en dankbaarheid<br />
worden door de opkomende zon opgewekt.<br />
Het gebrek aan krijgstucht wordt den manschappen<br />
vergeven, en de krijgsgeschiedenis heeft twee namen<br />
meer: //Durleu en Eamon", onder Nederlands dappere,<br />
onversaagde mannen te vermelden.<br />
Hoogst belangrijk is de gevangenneming van eenen<br />
der hoofdmuiters, den priester Kjahi Modjo, voorafgegaan<br />
door de onderwerping van eenige Javaansche<br />
Prinsen en Tommongongs, onder welke Maas Loerah,<br />
die met zijne geheele barissan onze zijde had gekozen.
214 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Door Kjahi Modjo was een brief geschreven aan den<br />
Luitenant-Kolonel Wirio Negoro, bevelhebber der hulptroepen<br />
van Djokjokarta, verzoekende met de bevelvoerende<br />
Nederlandsche Officieren een mondgesprek te<br />
houden. Zijne onderwerping heette natuurlijk het doel<br />
dier zamenkomst. Op den 5 n van Slagtmaand 1828<br />
waren de Commissaris Nahuijs, de Eesident van Nes,<br />
de Majoor E. V. A. Eidder de Stuers en vele voorname<br />
mannen van de beide vorstenhoven daartoe bijeen;<br />
Kjahi Modjo had slechts een klein gevolg bij<br />
zich. De wapensehorsing van vijf dagen was evenwel<br />
niets dan eene misleiding. De sluwe priester vertrok<br />
in stilte des nachts van den 11 Q dier maand, en<br />
wendde zich over den grooten weg van Magelang, in<br />
de rigting van den Merapi. De Overste Ie Bron de<br />
Vexela, hiervan des morgens verwittigd, haastte zich<br />
hem na te zetten. Eusteloos ging het den geheelen<br />
dag voorwaarts, en na een' hoogstvermoeijenden togt<br />
ontdekte hij den vijand, ongeveer 500 man sterk, bij<br />
het ondergaan der zon nabij het dorp Babedan. In<br />
de naburige djagongvelden liet hij zijne uitgeputte<br />
manschappen eenige rust nemen en deed vervolgens<br />
de Amboinezen en de Madurezen onder de Luitenants<br />
Eoeps en Egedy, benevens de kavallerie onder Lahure,<br />
de rivier overtrekken tot eenen gezamenlijken aanval.<br />
Den vijand alzoo insluitende, naderde Ie Bron tot op<br />
pistoolschots afstand voordat Kjahi Modjo hem gewaar<br />
werd. Deze verschrikte, vroeg om te kapitulercn,<br />
doch verkreeg niets dan lijfsbehoud bij oogenblikkelijke<br />
overgave. Het geheele korps muiters gaf zich<br />
over: 5 vaandels, 58 geweren en 353 pieken.<br />
Een groote slag was aan den opstand toegebragt
»<br />
ZESDE HOOFDSTUK. 215<br />
door de buitengewone inspanning van Ie Bron en de<br />
zijnen. Bijna zonder leeftogt, zonder geschut of krijgsbehoeften,<br />
hadden zij ongeloofelijke vermoeijenissen<br />
door te staan gehad, doch door de snelheid van den<br />
togt was de voldoening, die de aanvoerders en manschappen<br />
inoogsten, te grooter. Een gedeelte der gevangenen<br />
werd door de Koek huiswaarts gezonden,<br />
zelfs met onderstand; Boeps, die de gevangenen naar<br />
Batavia geleidde, werd Kapitein, en Kjahi Modjo werd<br />
naar Menado gezonden.<br />
Onderhandelingen werden met Diepo Negoro in het<br />
regensaizoen aangeknoopt, en Kapitein Eoeps ging, als<br />
veel met de inlanders bekend, daarbij meestal als parlementair<br />
heen en weder. Verraderlijk werd hij door<br />
Ali Bassa gevangen genomen. Diens doel was ook<br />
Nahuijs en andere hoofden in handen te krijgen, opopdat<br />
de voorstellen, die geenszins toegestaan konden<br />
worden, zonder ons oppergezag prijs te geven, ingang<br />
mogten vinden. Door de sluwheid en dubbelzinnigheid<br />
van Sentot met gelijke munt te betalen, slaagde<br />
men er in Eoeps weder op vrije voeten te krijgen.<br />
Van dien rusttijd, door de onderhandelingen den<br />
krijgsman gegund, werd op nuttige wijze partij getrokken,<br />
en kon de Opperveldheer, met veel gunstiger<br />
vooruitzigten dan zich tot nu toe hadden voorgedaan,<br />
den nieuwen veldtogt op den 9n van Grasmaand 1829<br />
beginnen. Wel waren de geledene verliezen groot,<br />
maar evenzeer de behaalde voordeelen. Een aantal<br />
bentings waren aangelegd en het getal der mobiele<br />
kolonnes vermeerderd, zoodat de vijand zich tot een<br />
veel bekrompener terrein beperkt zag. Bovendien was<br />
dat landschap uitgeput, en de muiters hadden be-
216 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
hoefte aan levensmiddelen en geld. Diepo Negoro en<br />
zijne hoofden hadden aireede hunne kostbaarheden en<br />
die hunner vrouwen voor den oorlog moeten ten offer<br />
brengen. Nu werden zij wel eens genoodzaakt' hunne<br />
eigene manschappen met het zwaard tot rede te brengen,<br />
wijl de rustige ingezetenen met verregaande<br />
eischen of plundering door hen werden lastig gevallen.<br />
Omstreeks dezen tijd kwamen er geruchten in omloop<br />
omtrent het aanleggen van eenen weg in de nabijheid<br />
van het zuiderstrand van Java, en den afstand<br />
van een gedeelte der Vorstenlanden ten voordeele van<br />
het Nederlandsche gezag, welke geruchten, afkomstig<br />
van Buitenzorg, groote onrust onder de inlanders veroorzaakten.<br />
Ook waren zij ten nadeele van de rust,<br />
die hier en daar begon te herleven, en dus den belangen<br />
van Diepo Negoro bevorderlijk.<br />
De troepen van den Pangerang waren hardnekkiger<br />
en standvastiger in hunne verdediging, dan ooit te<br />
voren, hetgeen men meende te moeten toeschrijven<br />
aan de omstandigheid, dat enkel zij, die hem geheel<br />
toegewijd waren, nog aan den oorlog deel namen.<br />
Men ondervond dit in Zomermaand, toen zij in Bagelen,<br />
en in het Mataramsche met veel kloekmoedigheid,<br />
inzonderheid door de troepen onder den Luitenant-Kolonel<br />
Ledel, werden bestreden. Bij die gelegenheid<br />
veroverden de Alfoeren een vaandel; ook de<br />
Luitenant de Latre, die zich buitengewoon onderscheidde,<br />
was zoo gelukkig. Het scheelde weinig of de hoofdmuiter<br />
zelf ware gesneuveld of gevangen gemaakt.<br />
Een der aanvoerders van de muitelingen Djojo Mongolo<br />
had zich te Geger genesteld op eene steile rots,<br />
twintig ellen hoog, geheel begroeid met digt plant-
ZESDE HOOFDSTUK. 217<br />
gewas en lianen : eene naar het scheen onneembare<br />
positie. Le Bron waagde zich daaraan. Hoogst<br />
moeijelijk was het de toegangen tot de rots te bereiken;<br />
wie het ondernam werd door geschut, kleingeweer<br />
of steenklompen getroffen of naar beneden geworpen,<br />
zonder dat een vijand zigtbaar was. Tweemaal<br />
had men getracht de rots te beklimmen; met<br />
bebloede koppen werden de dappere strijders telkens<br />
terug geworpen. De Luitenants Stokbro en Meijer<br />
doen, ieder van eene afzonderlijke zijde, eene poging<br />
te vergeefs; de laatste wordt daarbij zwaar gekwetst.<br />
Toen Roeps, juist van eene vervolging der vijanden<br />
terugkwam op het oogenblik dat de muitelingen, steeds<br />
stoutmoediger geworden, zich vertoonden, werd tot<br />
eencn nieuwen aanval besloten. Men kwam, na onbeschrijfelijke<br />
moeite, op het rotsvlak ; doch eene<br />
tweede steilte tartte den stouten aanvaller, üjojo<br />
Mongolo bleef even hardnekkig in zijne verdediging.<br />
Eoeps en de inlandsche Sergeant Soerio Dento, gingen<br />
vóór en beklouterden die steilte. Hun stout voorbeeld<br />
werd even moedig gevolgd. Boven gekomen, volgde<br />
een allerhardnekkigst gevecht, liet Opperhoofd Djojo<br />
Mongolo sneuvelde, en nu veranderde het bloedige<br />
tooneel in eene slagting. De overwinnaar, door den<br />
tegenstand verbitterd, velde alles neder. Er waren<br />
zelfs muiters die, door angst overmeesterd, zich naar<br />
beneden wierpen, om geledebraakt en verpletterd te<br />
sneven. Allezins glorierijk was die overwinning.<br />
In Hooimaand 1829 maakte de Generaal de Koek<br />
zich gereed om het opperbevel over het leger te velde<br />
aan den Generaal-Majoor Bischoff over te geven, toen<br />
deze, na in een' twintigjarige!) diensttijd zich door
218 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
gehech<strong>the</strong>id en trouw aan koning en vaderland te<br />
hebben onderscheiden, overleed. Op die wijze werd<br />
het billijke verlangen van den Opperveldheer vervuld,<br />
uitgedrukt in zijn uitvoerig schrijven aan zijnen vermoedelijken<br />
opvolger : // Het zoude mij aangenaam<br />
//geweest zijn, om de onlusten, die mij sedert onge-<br />
,/veer vier jaren bezig houden, zelf ten einde te<br />
// brengen ')."<br />
Intusschen blijkt uit de briefwisseling tusschen den<br />
Commissaris-Generaal en den Luitenant-Gouverneur-<br />
Generaal, dat de laatste geenszins met genoegzame<br />
magt was bekleed, en dat du Bus niet met zoodanige<br />
kieschheid handelde, als noodzakelijk was, om de Koek<br />
de vervulling zijner moeijelijke betrekking te verligten.<br />
Zelfs ziet men uit het schrijven van den Minister<br />
van Koloniën van den 8a van Slagtmaand 1828,<br />
hoezeer men in Nederland ten laatste overtuigd werd,<br />
dat de briefwisseling van den Commissaris Generaal,<br />
u over de onlusten slechts met één hoofdpersoon beiihoorde<br />
gevoerd te worden; dat aan hem regtstreeks<br />
//gerigt moeten worden de voorstellen en berigten<br />
//der overige medewerkers, en daaronder die van de<br />
//Residenten van Soerakarta, Djokjokarta en Kadoe,<br />
// voor zoo ver die met de demping des oproers in<br />
// belrekking staan ; welke voorstellen hij dan, na rijp<br />
u beraad, aan Uwe Excellentie zendt met zijne consi-<br />
//deratiën. Niemand behoort eindelijk eenige onder-<br />
//handelingen aan te vangen zonder zijne autorisatie,<br />
z/noch tot eenigen maatregel over te gaan zonder zijn<br />
') Zie Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers, Gedenkschrift van den<br />
oorlog op Java van 1825—1830, vertaald door Hi M. Lange.
ZESDE HOOFDSTUK. 219<br />
//voorweten." — Dien overeenkomstig moest ook de<br />
Generaal Bischoff, // voor zoo veel de demping des<br />
z/oproers aangaat, met het hoogste burgerlijke gezag<br />
//in de vorstenlauden" bekleed worden '). Uit de<br />
briefwisseling, waaruit bovenstaande regels zijn overgenomen,<br />
kan overvloedig blijken, hoe weinig benijdenswaardig<br />
de toestand was van den Luitenant-Gouverneur-Generaal,<br />
Luitenant-Generaal de Koek, Opperbevelhebber<br />
van het leger in Nederlandsch Indië.<br />
Meer en meer geraakte de hoofdmuiter in de engte,<br />
want nergens liet men hem met rust; ook is het<br />
waarheid, dat hij zelf zich nog slechts aan het hoofd<br />
bevond van eenige honderd volgelingen. Sollewijn<br />
ontmoette hem den 17 n van Herfstmaand te Silo.<br />
Het gevecht nam dadelijk eenen aanvang. Weldra<br />
waren vriend en vijand in ongeregelden strijd ondereengemengd;<br />
men vocht man tegen man. De brandals<br />
der muitelingen streden met wanhopige woede,<br />
want Diepo Negoro en Ali Bassa waren in hun midden.<br />
Senlot werd gekwetst en viel, op het punt om<br />
gevangen genomen te worden. Eenige getrouwen offerden<br />
hun leven voor hem op, en hij ontsnapte. Sollewijn<br />
ontwaarde den Prins, omringd door een zestigtal<br />
manschappen. De hooghartige Sultan, op zijn Arabisch<br />
ros gezeten, herkenbaar aan zijne witte kleeding.<br />
Diepo Negoro vlugtte over de vlakte; hij overkwam<br />
de moeijelijkheden van het terrein, want die hem omringden<br />
waren bereid voor hunnen heilige het leven<br />
te laten. Met een veertigtal der zijnen bereikte hij<br />
«) Zie Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers. Gedenkschrift enz. Wij<br />
zijn den Heer Lange veel dank verschuldigd, dat door ZWEdG. onder<br />
do Bijlage H, hl. 320—326, de bedoelde briefwisseling is opgenomen.
220 ZESDE HOOFDSTUK.'<br />
de oevers van de Progo, stortte zich in de rivier, bereikte<br />
de waadbare plek, en kwam behouden aan de<br />
overzijde. Sollewijn was er op hetzelfde oogenblik en<br />
stortte zich evenzeer in den vloed, doch bereikte den<br />
oever na den Prins. Een der huzaren trof dezen bij<br />
zijn aan wal komen en trachtte zich van hem meester<br />
te maken. Op het oogenblik, dat hij het paard in<br />
den teugel greep, viel hij van twee lanssteken doorboord.<br />
Zijn dood werd schitterend gewroken; maar<br />
Diepo Negoro ontkwam naar Banjoe Menango, ofschoon<br />
54 der zijnen op die vlugt vielen. Het vaandel,<br />
onderscheidene krissen, met goud en diamanten versierd,<br />
vielen in onze handen.<br />
Daar vele der oproerige grooten onze gevangenen<br />
waren geworden, werd de toestand der anderen steeds<br />
hagehelijker. Bij die gevangenen bevonden zich eenige<br />
aanzienlijke vrouwen, onder welke eene dochter van<br />
Diepo Negoro, en ook zijn oudsten zoon. Dewijl<br />
de vrijwillige onderwerping altijd gunstiger kansen<br />
opleverde, bood de vroegere medevoogd van den hoofdmuiter,<br />
Mangko Boemi, een man van zachte inborst,<br />
van wien het bekend was, dat hij zich slechts had<br />
laten medesiepen, zijne onderwerping aan. Hij werd<br />
in zijnen vroegeren rang hersteld, en door de bevolking<br />
van Djokjo met veel betuigingen van achting<br />
ontvangen. Ook AH Bassa Prawiro Dirdjo, dacht<br />
aan eigen veiligheid. Toen hij zijne onderwerping<br />
aanbood, werd hij door Kolonel Cochius te Imogiri<br />
met onderscheiding ontvangen. Het werd van veel<br />
gewigt geoordeeld, dat een zoo uitstekend krijgsoverste<br />
zich van de muiterij afzonderde. De Opperbevelhebber<br />
schreef hem den 2 7 n van W ij n maand eene eer-
ZESDE HOOFDSTUK. 221<br />
volle doch tevens dringende brief, die zijne laatste<br />
zwarigheden wegruimde. Zijne overgave sleepte spoedig<br />
meer dan duizend zijner volgelingen mede.<br />
Groot was het verlies voor den hoofd muiter door<br />
den afval van Sentot; zijne magt was gebroken. Zijne<br />
voornaamste aanvoerders of Tommongongs waren of<br />
gevallen, of hadden hem verlaten. Een klein getal<br />
getrouwen bleef hem overig, met twee of drie zijner<br />
naaste bloedverwanten. Zonder geld, zonder leeftogt,<br />
zwierf hij met dezen door de wildernissen, aan gebrek,<br />
aan uitputting, aan ziekte ten prooi. Gejaagd en<br />
vervolgd door de troepen, inzonderheid onder de bevelen<br />
van de Majoors Michiels en Buschkens en de<br />
Kapiteins Gennet en Rinia van Nauta, gelukte het<br />
hem steeds aan hunne rustelooze vervolging te ontsnappen.<br />
Wel werd eene premie van ƒ 50,000 op<br />
zijne uitlevering gesteld; doch dit was nutteloos, want<br />
zijne landgenooten koesteren te veel eerbied voor hunne<br />
opperhoofden, om zich aan dezen te vergrijpen. Geen<br />
hunner is laaghartig genoeg, om zich aan zoodanige<br />
verraderij schuldig te maken, en langs dien weg verachtelijke<br />
rijkdommen te verdienen. Zij bezoedelen<br />
zich niet met die schande, welke zij aan de hoog beschaafde<br />
Europeanen overlaten.<br />
Ingevolge een verslag van den Luitenant-Gouverneur-Generaal<br />
aan den Commissaris-Generaal van den<br />
25» van Slagtmaand 1829, telde de armee te velde<br />
nagenoeg 29,000 koppen, 17,516 manschappen Javaansche<br />
benden, medegerekend. Er waren 1457 gekwetsten<br />
en zieken. Over de verschillende bentings<br />
waren 5200 man verspreid, en de militairen der mobiele<br />
koloniies bedroegen een getal van 4600 man.
222 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Het regensaisoen was daar, en de toestand van<br />
Diepo Negoro werd steeds treuriger. Aan het been<br />
gekwetst, ziek, uitgeput, ten prooi aan allerlei ontberingen,<br />
klampte hij zich bij voortduring vast aan de<br />
hoop eenmaal zijn doel te zullen bereiken. Maar,<br />
ten einde raad, deed hij den 9n van Sprokkelmaand<br />
18.30 den Kolonel Cleerens aanbiedingen. Deze evenwel<br />
verklaarde in geene onderhandelingen te mogen<br />
treden, en zulks te minder, alzoo de Opperbevelhebber<br />
afwezig was. Hij stemde echter toe, dat de Prins<br />
zich naar Kadjawang zoude begeven, terwijl hij het<br />
goedvinden van den Generaal de Koek zoude vernemen,<br />
opdat, mögt deze alle onderhandeling afkeuren,<br />
Diepo Negoro weder naar de wildernis konde terugkeeren.<br />
Intusschen mögt zich laatstgenoemde te Kadjawang<br />
aan geene vijandelijke of dubbelzinnige poging<br />
schuldig maken ').<br />
Te Romo-Kawal had op den 16n van Sprokkelmaand<br />
de eerste zamenkomst plaats tusschen Cleerens en<br />
Diepo Negoro. De opstandeling bleef achterlijk in<br />
het opgeven van hetgeen hij zou verlangen, na zich<br />
onderworpen te hebben, en verzocht om 't schrijven<br />
van den Generaal, waaruit hem mögt blijken, dat hij<br />
in onderwerping zou worden aangenomen. Zijne kwade<br />
trouw bleek, wijl hij het getal zijner volgelingen tot<br />
450 had vermeerderd. Door de aanlokselen zijner<br />
zendelingen deed hij dit getal steeds aangroeijen, en<br />
') De meerdere bicedvoerigheid dan aanvankelijk ons voornemen<br />
Was, waarmede door ons de gevangenneming van Diepo Negoro is<br />
behandeld, moet toegeschreven worden aan het ongunstige gevoelen,<br />
deswege geuit door Jhr. Mr. W. T. Gevers Deynoot, in zijne „Herinneringen<br />
eeuer reis naar Ncderlandsch Indië," bl, 114.
ZESDE HOOFDSTUK. 223<br />
zich op nieuw den titel en de eerbewijzingen van<br />
Sultan geven. Terwijl hij, op uitnoodiging van Cleerens,<br />
zich van Kadjawang naar Minoren verplaatste,<br />
bleef hij niet in gebreke om eene aanzienlijke geldelijke<br />
ondersteuning te vragen. Hij ontving ƒ 10,000<br />
benevens paarden en vele andere zaken. Nu had hij<br />
geld, ten einde zich het noodige en zelfs het overtollige<br />
aan te schaffen, om tegenover de inlanders<br />
zijnen rang van Sultan te doen gelden en manschappen<br />
aan te werven. Onder Nederlandsche bescherming<br />
genoot hij rust, en trachtte, door het rekken der<br />
onderhandelingen, zich van zijne vermoeijenissen te<br />
herstellen en het bij de Javanen te doen voorkomen,<br />
als zouden ook zijne buitensporige vorderingen toegestaan<br />
worden.<br />
Door de van hem verwachtte en gevorderde verklaring<br />
steeds uit te stellen, was het feest aangebroken<br />
van de Poewasa (Vasten) den 25" van Sprokkelmaand,<br />
om tot den 27 n der volgende maand te duren. Diepo<br />
Negoro maakte daarvan gebruik, om onder schijn van<br />
vroomheid te weigeren zich gedurende de feesten met<br />
wereldsche zaken te bemoeijen. Zijne dubbelhartigheid<br />
bleek ook hieruit, dat hij niet naliet, al gedurig den<br />
sleep zijner volgelingen te doen toenemen en hun, als<br />
Sultan, allerlei rangen en onderscheidingen toe te<br />
kennen.<br />
De Generaal de Koek teruggekeerd van Batavia,<br />
alwaar hij eene bijeenkomst met den nieuwen Gouverneur-Generaal<br />
van den Bosch had gehad, deed den<br />
Prins uitnoodigen, te Magelang zijn verblijf te nemen<br />
(Minoren is 12 palen van Magelang). Dit gebeurde;<br />
den 8« van Lentemaand kwamen de manschappen van
224 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Diepo Negoro ten getale van 800, terwijl de Koek,<br />
op eene voegzame plek in de nabijheid, voor de<br />
huisvesting van allen gezorgd had. Eene bijeenkomst<br />
had plaats; de Generaal, omringd van eenen talrijken<br />
staf, ontving hem met heuschheid, gaf hem den titel<br />
van Pangerang, verzekerde hem van 's Gouvernements<br />
welwillendheid, en verklaarde, dat gedurende het feest<br />
over geene zaken zoude worden gehandeld.<br />
De Opperbevelhebber had, naar hetgeen in dergelijke<br />
gevallen vroeger was voorgevallen, en inzonderheid<br />
naar aanleiding van de weldaden, door Diepo Negoro<br />
van het Gouvernement gevraagd en ruimschoots ontvangen,<br />
het regt te veronderstellen, dat de hoofdmuiter<br />
den 16n van Sprokkelmaand, bij zijne zamenkomst<br />
met Kolonel Cleerens, in onderwerping was gekomen.<br />
Hiervan gaf de Generaal kennis aan de residenten der<br />
naburige gewesten, zoodat het gerucht van die onderwerping<br />
zich algemeen verspreidde. Die tijding veroorzaakte<br />
bij allen groote blijdschap. Ook ontving<br />
Diepo Negoro dagelijks bezoeken van den Majoor<br />
Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers; de Generaal stelde<br />
zijne moeder, zoon en dochter in vrijheid en vergunde<br />
aan de leden zijner maagschap hem te komen bezoeken.<br />
Hij beantwoordde die weldaden evenwel met<br />
ondank en verraad. Tegenover de Hollanders gedroeg<br />
hij zich voortdurend geheel anders dan tegen de Inlanders.<br />
De feestweken hadden hem rust, verkwikking,<br />
gezondheid en aanzien geschonken of hergeven; hij<br />
had aireede 1500 manschappen aangeworven en gekleed,<br />
en verbeeldde zich, op nieuw als Souverein<br />
Vorst te mogen handelen.<br />
Op den 27» van Lentemaand, het einde der feesten
ZESDE HOOFDSTUK. 225<br />
van den vastentijd, kwamen, overeenkomstig de gebruiken,<br />
al de inlandsche Opperhoofden hunne opwachting<br />
bij den Opperbevelhebber maken, behalve<br />
Diepo Negoro, die zich liet verontschuldigen. Evenwel<br />
kwam hij den volgenden dag vroegtijdig, met een<br />
gevolg van bloedverwanten en priesters, en verzeld door<br />
100 welgewapende ruiters. De Generaal, doordrongen<br />
van de belangrijkheid van zoodanige ontmoeting, had<br />
eene genoegzame krijgsmagt in en om Magelang verzameld<br />
en de noodige maatregelen genomen, ten einde<br />
de mogelijke verraderij van den wederspannigen Prins<br />
geene noodlottige gevolgen mögt hebben. Ook nu<br />
weigerde hij op te geven, welke gunsten hij van het<br />
Gouvernement verlangde. Door de Koek gedrongen,<br />
kwam hij ten laatste met de vordering, van te worden<br />
aangenomen als geestelijk Opperhoofd over zijne landgenooten.<br />
Zoodanige eisch was hem aireede geweigerd<br />
in 1827, dewijl die indruischte tegen het oppergezag<br />
van zijnen meester, den Sultan van Djokjokarta, en<br />
tegen het oppergebied van den keizer. Onzinnig was<br />
die eisch, en er schoot niets overig, toen hij daarbij<br />
bleef volharden, dan hem als staatsgevangene naar<br />
Batavia op te zenden, ter beschikking van den Gouverneur-Generaal.<br />
Dit gebeurde nog dien eigen dag,<br />
nadat zijn gewapend gevolg was ontwapend en zijne<br />
andere manschappen de wapenen hadden afgegeven.<br />
Onder het geleide van Majoor de Stuers en Kapitein<br />
Roeps werd Diepo Negoro over Oenarang naar Samarang,<br />
en van daar met de stoomboot naar Batavia<br />
overgebragt. Door Generaal de Koek werd aan zijne<br />
kinderen en volgelingen vergund den balling te mogen<br />
vergezellen; doch weinigen maakten van dat aanbod<br />
I. 15
226 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
gebruik. Toen hij den 8" van Bloeimaand 1830 aan<br />
boord van de korvet Pollux werd ingescheept om de<br />
reis naar Menado aan te vangen, begeleid door 'sLandvoogds<br />
Adjudant Knoerse, bestond het geheele gevolg<br />
van den staatsgevangene uit acht vrouwen en elf mannen.<br />
Den 12n van Zomermaand werd het anker ter<br />
reede van Menado geworpen. Dewijl Kjahi Modjo,<br />
met 62 volgelingen, in het distrikt van Saundawo was<br />
gehuisvest, werd het fort van Menado aan den hoofdmuiter<br />
ten verblijf aangewezen. Later is hij naar<br />
Makassar overgebragt, alwaar hij den 8 n van Louwmaand<br />
1855 is overleden ').<br />
De vijfjarige bloedige oorlog had aan 8000 Europeanen<br />
en aan een grooter aantal Aziaten het leven<br />
gekost, niet alleen door het vuur van den vijand, maar<br />
ook ten gevolge van vermoeijenissen en ontberingen.<br />
Het verlies, aan de zijde der opstandelingen geleden,<br />
was veel aanzienlijker. De kosten van dien oorlog<br />
kunnen op vijf en twintig miljoen gulden begroot<br />
worden.<br />
In 1830 kwam de Generaal de Koek in Europa<br />
terug, om dadelijk tegen andere muiters zijne diensten<br />
den vaderlande te kunnen aanbieden. De Koning<br />
overhandigde hem het grootkruis der Militaire Willemsorde<br />
2 ) en verhief hem tot Baron. Op hem zijn te<br />
) Den 8n van Louwmaand 1855 overleed te Makassar aan verval<br />
van krachten Diepo Ncgoro, oud ongeveer 74 jaren, en werd begraven<br />
in kampong Malayse, nabij het graf van zijnen zoon.<br />
*) Ter zake van den oorlog tegen Diepo Negoro werden 150 Hoofden<br />
Subalterne Officieren en manschappen met de Militaire 'Willemsorde<br />
4e klasse beschonken; met de 3e klasse werden begiftigd Kolonel<br />
Cleerens, de Luitenant-Kolonels Ie Bron de Vexela, de Leeuw<br />
en Sollewijn, de Majoors Bauer, Michiels en F. V. A. Ridder de Stuers,
ZESDE HOOFDSTUK. 227<br />
regt toegepast de woorden, bij eene andere gelegenheid<br />
uitgesproken ') : u Sa probité, sa bonne foi conquéiiraient<br />
l'estime de ses ennemis; son inaltérable dou-<br />
,/ceur soumettait tout autour de lui. Une partie de<br />
//ses exploits fut due à son audace, une autre à la<br />
v confiance qu'il inspirait, une autre à la constance<br />
z/de ses resolutions. Il n'en est aucune qu'on puisse<br />
//attribuer à la fortune."<br />
De Overste Lange, sprekende over de verdiensten<br />
van den Generaal de Koek in dezen oorlog 2 ), haalt<br />
de woorden van een Engelsch schrijver aan : // Hij<br />
z/had geen zweem van verwaandheid; in zijne manieren<br />
// was hij eenvoudig en ongemaakt, steeds in eene op-<br />
//geruimde stemming en de zaken altijd van de hel-<br />
,/dere zijde inziende; van het goede wist hij gebruik<br />
z/te maken en van het slechte voorspelde hij beter-<br />
//schap. Zijn hart was voor iedere edelmoedige ge-<br />
//waarwording vatbaar, en in eenen merkwaardigen<br />
//graad bezat hij het vermogen, om de achting van<br />
//anderen te winnen en zich de toewijding hunner<br />
// diensten te verwerven.<br />
de Kapitein van Geen en de Luitenant Lcdel. De Luitenant-Generaal<br />
J. van Geen werd Kommandeur der Militaire Willemsorde.<br />
Nog werden ridderordes van den Nederlandschen Leeuw uitgedeeld,<br />
en aan allen, die dezen oorlog hadden bijgewoond, eene achtkantige<br />
medaille met de woorden: Oorlog op Java 1825—1830.<br />
') A. J. A. Gerlach, Fastes militaires des Indes Orientales Néerlandaises,<br />
p. 407.<br />
s ) „ Gedenkschrift van den oorlog op Java van 1825 tot 1830,"<br />
door Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers, vertaald door den Luitenant-<br />
Kolonel H. M. Lauge, bl. 150 in de aldaar voorkomende noot. In<br />
datzelfde werk leze men ook den belangrijken brief van den Generaal,<br />
bestemd voor de Kocks opvolger, den Generaal Bischoff, bl. 197<br />
en volg.<br />
15*
228 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
//Van eenen anderen kant," zoo gaat de Heer Lange<br />
voort, // bezat de bevelvoerende Generaal tevens die<br />
//krijgshaftige geestdrift, die, zonder vermetelheid of<br />
// overdrevenheid, maakte, dat hij zich alles verstoutte,<br />
//alles durfde ondernemen; dien vurigen ijver, die<br />
//hem alles in de uitvoering mogelijk maakte; die<br />
// zielskracht, die geen hinderpaal, geen gevaar, geen<br />
// tegenstand vermögt te overwinnen of te onderdruk-<br />
//ken; die waakzaamheid, die nimmer in gebreke was;<br />
// dat doorzigt, waaraan niets ontsnapte ; die scherp-<br />
// zinnigheid, waarmede hij in de moeijelijkste omstan-<br />
//digheden alles, wat de gelukkige uitkomst eener<br />
//onderneming kan bevorderlijk zijn of bespoedigen*,<br />
//gelijktijdig en met bedaardheid wist te omvatten.<br />
//Gelijktijdig soldaat en Generaal, deelde hij zijnen<br />
z/moed aan het geheele leger mede, terwijl zijne ge-<br />
// matigdheid en zijne zach<strong>the</strong>id jegens de zijnen in<br />
v dezelfde mate verdubbelden, als zijne standvastigheid<br />
//onwrikbaar was, ten aanzien der muitelingen, welke<br />
//bij bestreed."
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Commissaris-Generaal du Bus de Ghisignies komt in Sprokkelmaand<br />
1826 te Batavia. De Serrure. Bezuiniging. Ongerief door het<br />
kopergeld veroorzaakt. Sinesche mijnwerkers op Banka. Zeerooverij.<br />
Sultan van Maf am ; verjaagd door Kapitein T. Z. Dibbetz;<br />
Radja Akil tot Sultan uitgeroepen. Kruispraauwen gesloopt.<br />
Kosten der Marine. Constructie-winkel ingekrompen.<br />
Tijgers. Productie. Proeven van Cultures. Scheepvaart. Bezuiniging<br />
en bevordering van den landbouw. Producten. Handelmaatschappij.<br />
Javasche Bank. Opening van havens. Balie.<br />
Hydrographie. Klagten tegen du Bus. Raadgevingen van Mout<br />
aan van den Bosch. Deze, als Gouverneur-Generaal naar Indie,<br />
neemt het bestuur over den 16 n van Louiomaand 1830. Du Bus<br />
vertrekt naar Europa. Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij.<br />
Javasche Bank.<br />
De Commissaris-Generaal, die den 10» van Oogstmaand<br />
1825 door Z. M. met uitgebreide magtsbevoegdheid<br />
werd benoemd, was de Burggraaf du Bus<br />
de Ghisignies, sedert ruim twee jaren Gouverneur van<br />
Zuid-Braband en na drie jaren Gouverneur van de provincie<br />
Antwerpen te zijn geweest. Hij was een Waal<br />
van geboorte, en bekend als bekwaam administrateur,<br />
welke hoedanigheid waarschijnlijk 's Konings keuze op<br />
hem heeft doen vallen. Immers de toestand van Indië<br />
werd als zeer somber afgemaaid; de geldnood als
230 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
hopeloos beschreven. Er waren er, die zich lieten verluiden,<br />
alsof het vaderland sedert 1816, geene voordeden<br />
had getrokken uit onze Aziatische bezittingen,<br />
welke nu een lastpost zouden gaan worden, en dat<br />
het uit dien hoofde raadzaam zoude wezen die bezittingen<br />
geheel vaarwel te zeggen en te verlaten.<br />
Derhalve werd om den Belgen, bij wie die kreet het<br />
meest gehoord werd, genoegen te geven, een hunner<br />
landgenooten gekozen, om de zaken in Indië weder<br />
in orde te brengen, met last van bezuiniging en inkrimping<br />
der uitgaven, zoo oordeelden velen.<br />
Overigens dat zij, wier vaderen die Indische bezittingen<br />
ten prijze van hun bloed hadden verworven<br />
en die zich in de daardoor verkregene welvaart hadden<br />
verheugd, niet genegen waren, die bezittingen den<br />
Engelsclien over te laten : wat was natuurlijker !<br />
Maar vele ingezetenen van de oude Republiek zagen<br />
bovendien met leedwezen, dat door den Koning een<br />
Belg met de hoogste waardigheid in Indië was bekleed<br />
geworden.<br />
Voorzien van de opene brieven des Konings van<br />
den 13 n van Herfstmaand vertrok du Bus den 28 n<br />
dier maand uit Texel naar zijne bestemming. In<br />
Sprokkel m aan d 1826 landde de Commissaris te Batavia,<br />
en de gelijkstelling der godsdiensten, welke<br />
reeds aan Daendels ten pligt was voorgeschreven, doch<br />
destijds enkel in naam had bestaan, werd thans waarheid.<br />
Op last van du Bus werd op het plein van<br />
Weltevreden — door dezen als plein van Waterloo<br />
herdoopt, — eene fraaije Roomsch-Katholieke kerk<br />
gebouwd, die den 6" van Slagtmaand 1829 plegtig<br />
werd ingewijd. Nogtans kan niet gezegd worden, dat
ZEVENDE HOOFDSTUK. 231<br />
de nieuwe Opperbewindhebber het Protestantisme vijandig<br />
was. De Predikant de Serrière, te Soerabaija,<br />
vroeger Waalsch Predikant te Zutphen en Deventer,<br />
wist zijne gunst te winnen. Hij werd aanvankelijk<br />
Historiograaf met eene bezoldiging van/1000 'smaands,<br />
eerlang door zijne werkzaamheid de voorname man in<br />
de Commissie van landbouw; kwam op die wijze aan<br />
het hoofd der Thee-inrigting te Krawang; klom op<br />
tot Resident, en eindigde zijne loopbaan als Gouverneur<br />
der Molukken.<br />
Spaarzaamheid was den Commissaris-Generaal ten<br />
strengste aanbevolen; spaarzaamheid werd door hem<br />
in alles toegepast. Of niet hier en daar bij de uitvoering<br />
het doel des Konings voorbijgestreefd en de<br />
toepassing al te streng vastgehouden werd, zal wel in<br />
geenen deele betwijfeld kunnen worden.<br />
Onder de uit Nederland medegebragte kontanten,<br />
behoorde eene nominale waarde van / 7,200,000 aan<br />
duiten. Men berekende, dat eene hoeveelheid kopergeld<br />
jaarlijks koude worden in omloop gebragt, welke,<br />
ten deele versmolten tot koperen gereedschap, als keteltjes,<br />
kookpannen en dergelijke zaken, naar de buitenbezittingen<br />
uitgevoerd werden, onder de inlanders<br />
verspreid geraakte. De winst, daarop voor 's Lands<br />
kas behaald, werd op minstens/300,000 's j aars geschat.<br />
De Commissaris meende die winsten aanmerkelijk<br />
te doen toenemen, door reeds op den 18« van<br />
Sprokkelmaand 1826 eene verordening uit te vaardigen,<br />
houdende: dat niemand verpligt was, bij eenige<br />
betaling, meer dan tien gulden aan duiten aan te<br />
nemen. In de toepassing werd, bij betalingen op de<br />
Landskautoren, bij elke som boven de ƒ 10 steeds
232 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
tien gulden aan kopergeld bijgepast, zoodat het niet<br />
lang duurde, of de particulieren werden met kopergeld<br />
overstelpt. Bij betalingen aan de Landskantoren<br />
daarentegen, voor in- en uitgaande regten, werd op<br />
het strengst vastgehouden aan de bepaling der /10<br />
kopergeld. Dien ten gevolge werden zilver- en goudgeld<br />
uitermate schaars, want ofschoon de gulden op<br />
niet meer dan een honderd duiten werd gesteld, zoo<br />
waren nogtans die honderd duiten, tegenover de zilverwaarde<br />
van den gulden, nog bij lange na geen<br />
vijftig ten honderd waardig (ruim 40 %). Welke<br />
wending of uitlegging men derhalve aan die kopercirculatie<br />
gaf, zij liep op eene ontzettend groote schade<br />
voor het Gouvernement uit, dewijl de latere geldschaarschte<br />
daardoor veroorzaakt werd.<br />
Reeds dadelijk ontstonden daaruit een ongerief en<br />
eene belemmering voor den handel, die zoo groot waren,<br />
dat in het begin van het jaar 1827 de //Directie<br />
der beurs te Batavia" zich tot den Commissaris-<br />
Generaal wendde met de klagt : „ dat de onbeperkte om-<br />
// loop van het kopergeld moest uitloopen op algemeene<br />
//verarming." Ook was het niet te ontkennen, dat<br />
het kopergeld aldra tot 30 en 40 ten honderd tegen<br />
andere specie achteruitging. Welk een verlies voor<br />
den particulier en den koopman !<br />
De wissels, door de buitenkantoren op den Ontvanger-Generaal<br />
getrokken, werden- op Java vaak uitgesteld,<br />
tenzij de houder in kopergeld betaald wilde<br />
worden. Meestal waren de houders kleine kooplieden,<br />
wier doel enkel was zich met benoodigde handelsgoederen<br />
huiswaarts te spoeden. Door koper als betaalmiddel<br />
aan te nemen moesten zij bij hunne inkoopen
ZEVENDE HOOFDSTUK. 233<br />
te groote schade lijden. Wilden zij zich dit niet<br />
laten welgevallen, dan misten zij soms den gunstigen<br />
(west) moesson, waarmede zij gewoonlijk huiswaarts<br />
keerden.<br />
Een enkel feit zal genoegzaam wezen, om te doen<br />
ontwaren, hoe die maatregel wel eens schadelijk voor<br />
het Gouvernement uitviel. De Sinesche arbeiders in<br />
de tinmijnen op Banka werden ook met dat kopergeld<br />
gekweld. Te voren werden zij betaald met<br />
ƒ 13.20 in plaats van met 6 rijksdaalders. Ten gevolge<br />
van de verwisseling in Spaansche matten, ter<br />
verzending naar hun vaderland, kregen zij in handen<br />
5.17 Spaansche matten. Dit verlies lieten zij zich<br />
welgevallen. Toen echter de betaling in kopergeld<br />
geschiedde, volgens de uitlegging van den Commissaris-Generaal,<br />
ontvingen zij bij de wisseling slechts<br />
3.62 Spaansche matten. Dit verschil was te groot,<br />
en verwekte het ongenoegen der mijnwerkers, die den<br />
arbeid staakten, en tot oproer oversloegen. De Nehalennia<br />
werd naar Banka gezonden. Om het verloop<br />
der arbeiders te voorkomen, werd tot eene zachte behandeling<br />
besloten. Men eindigde met hun de rijst<br />
voor ƒ 5 het pikol te leveren, in plaats van ƒ 6.60,<br />
en het pikol tin aan te nemen voor/13.50 zilver.<br />
Dit maakte een verschil voor 's Lands kas van/1.90<br />
per pikol tin, dus een niet onbelangrijk verschil voor<br />
den lande. Op die wijze werd door den Kapitein ter<br />
Zee Rijk het oproer gestild, en hervatten de mijnwerkers<br />
den arbeid.<br />
Wat men bij die bezuiniging en inkrimping, door<br />
den Commissaris-Generaal niet zelden met ruwe hand<br />
daargesteld, geenszins te verwachten had, was, dat aan
234 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
de voltooijing van het paleis te Weltevreden op zijnen<br />
last, de hand zou zijn geslagen. Onder van der Capellen<br />
was dit nagelaten. Nogtans was het eene<br />
prijzenswaardige onderneming te noemen, dat, waar<br />
vroeger de Koningin van het Oosten had geschitterd,<br />
een gebouw verrees, dat aan die vroegere groo<strong>the</strong>id<br />
herinnerde. Misschien was het te betreuren, dat dit<br />
kostbare gebouw niet op nog grootscher voet werd<br />
voltooid. Zelfs zij, die aan van der Capellen het<br />
bouwen van schepen op Java als verkwisting hadden<br />
toegerekend — volgens deskundigen geheel ten onregte<br />
— prijzen den Burggraaf ter zake van die<br />
uitgave.<br />
Behalve het rijk Nieuw-Brussel op de westkust<br />
van Borneo was er nog eene andere, welke meer haar<br />
geheel aanwezen had te danken aan den Commissaris-<br />
Generaal du Bus: het fort du Bus op Merkus-Oord<br />
wordt alhier bedoeld. Die volkplanting schijnt een<br />
gevolg geweest te zijn van de togten der Marine, bereids<br />
aangevangen onder den Luitenant ter Zee D. R.<br />
Kolff, die, op last van den Gouverneur-Generaal van<br />
der Capellen, in 1825 de oostelijkste streken van den<br />
Nederlandschen Archipel had bezocht. Die streken,<br />
welke eigenlijk ook het eiland Nieuw-Guinea in zich<br />
bevatten, in het noorden eindigende in de Nieuw-<br />
Guineesche eilanden, die tot het gebied van den<br />
Sultan van Ternate behooren, en in het zuiden door<br />
eene weinig bekende en gevaarvolle zeestraat van<br />
Nieuw-Holland gescheiden, waren reeds sedert lang<br />
aan Nederlandsche zeevaarders bekend. Doch dit was<br />
alles. Van de inwoners en van de voortbrengselen<br />
van dat uitgestrekte eiland wist men eigenlijk niets.
ZEVENDE HOOFDSTUK. 235<br />
Sedert de helft van de 17e eeuw had men bij onze<br />
Oost-Indische Maatschappij voornamelijk de zoogenaamde<br />
Zuid Ooster en Zuid-W ester Eilanden leeren<br />
kennen, en die herhaaldelijk bezocht ter zake van de<br />
uitvoering der specerij boomen. Die eilanden en eilandgroepen<br />
hadden meerdere kleine Nederlandsche fortjes,<br />
steenen kerken en schoolonderwijzers. Het laat zich<br />
derhalve ligt begrijpen, dat die ingezetenen aan de<br />
Nederlanders onderworpen waren. Van daar, dat zij<br />
zich Anak Compagnie (kinderen der compagnie) noemden,<br />
en de opperhoofden, als eervol onderscheidingsteeken,<br />
voorzien waren van eenen rotting met gouden of zilveren<br />
knop, met het wapen der Oost-Indische Compagnie<br />
daarop gegraveerd, terwijl zij, als onderdanen van de<br />
Compagnie, de daartoe ontvangen vlag hadden te vertoonen,<br />
bij het naderen van ra- of onbekende schepen.<br />
In de 18 e eeuw had men langzamerhand die menschen<br />
genoegzaam uit .het oog verloren. Toen zij in<br />
1825 en later door Kolff bezocht werden, verheugden<br />
zich de inwoners, dat Nederland hen niet had vergeten,<br />
ja dat Jan Compagnie zich aan hen liet gelegen<br />
liggen. Met veel genoegen toonden zij, door het<br />
aantrekken van welbewaarde kleedingstnkken als anderzins,<br />
dat zij zich nog gaarne noemden Anak Compagnie.<br />
Thans was het nevendoel de westkust van Nieuw-<br />
Guinea te onderzoeken. Deze kust heeft, inzonderheid<br />
in het zuiden, weinig insnijdingen, en veel moerassige,<br />
vlakke streken. De bevolking in die landstreek, van<br />
het ras der Papoeas, een negerras, daar en op Nieuw-<br />
Holland te huis behoorende, staat op eenen lagen
236 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
trap van beschaving, heeft geenen eigenlijken landbouw,<br />
en is geneigd de vreemdelingen, die hunne<br />
kusten bezoeken, vijandelijk te behandelen. Naar het<br />
noorden toe leverden de bewoners het bewijs, minder<br />
schuw, minder barbaarsch en meer aan het gezigt van<br />
vreemdelingen gewoon te ,zijn. Eigenlijk gezegde landbouw<br />
was ook daar niet te vinden.<br />
Naar die inlichtingen, vereenigd met die van weligen<br />
plantengroei en niet weinig onbekende fraaije vogelen<br />
en gewassen, begreep de Burggraaf du Bus te mogen<br />
toegeven, om in dat verre oosten der Nederlandsche<br />
bezittingen eene vestiging of kolonisatie te stichten,<br />
waaraan men welligt nieuwe producten en nieuwe<br />
uitwegen voor den handel in katoenen stoffen zoude<br />
te danken hebben. Men besloot derhalve de westkust<br />
van Nieuw-Guinea nader te leeren kennen. Massooi,<br />
wilde muskaatnoten, tripang, schildpad (karet),<br />
sago, vogelnestjes en dergelijke natuurlijke voortbrengselen<br />
vindt men er, zonder de paradijsvogel te vergeten,<br />
welke fraaije vogel nergens dan ddâr te huis Is.<br />
Beschaving der wilde bewoners en hen te gewennen<br />
aan geregelden landbouw, behoorden onder de bedoelingen<br />
van du Bus. Te dien einde werd eene uitrusting<br />
gereed gemaakt, onder den Kapitein-Luitenant<br />
Steenboom, bestaande uit de korvet Triton en den<br />
schoener Iris. Het beleid van den togt was opgedragen<br />
aan den Commissaris van Delden, die vergezeld<br />
was van eene Natuurkundige Commissie, bestaande uit<br />
Macklot, Zippehus, S. Muller en van Oort. Men had<br />
in last „bezit te nemen van Nieuw-Guinea van den<br />
//1410 o. L. tot de Kaap de Goede Hoop" het noor-
ZEVENDE HOOFDSTUK. 237<br />
den des eilands ') en „eene volkplanting" aldaar achter<br />
te laten. Voor het zeevaartkundige hadden zich<br />
de Luitenants ter Zee Modéra, ter Bruggen-Hugenholtz<br />
en Bron (of Boers) met de werkzaamheden<br />
belast.<br />
Weldra bleek het, dat evenzeer als het de personen,<br />
die de instruction hadden opgemaakt, aan de kennis<br />
ontbrak van hetgeen te voren ten opzigte van Nieuw-<br />
Guinea was gebeurd, het eveneens aan hen, die de<br />
beschikkingen te maken hadden voor den togt zelven<br />
en de vestiging op de Westkust, te eenenmale mangelde<br />
aan de noodige kundigheden van hetgeen eene<br />
natuurkundige Commissie behoefde en hetgeen tot het<br />
slagen eener vestiging te midden eener onbeschaafde<br />
bevolking onmisbaar noodzakelijk was. Men dacht er<br />
in geenen deele aan, dat het stichten van een fort<br />
en het achterlaten van een garnizoen niet alleen een<br />
zeker getal kettinggangers en koelies vorderde, maar<br />
tevens een aantal Javanen of Mardijkers, met vrouwen<br />
en kinderen, bereid om zich in het nieuwe vaderland<br />
met rijst- en djagong-bouw en het aankweeken van<br />
pluimgedierte en vruchten bezig te houden.<br />
*) Zie J. Modéra, Verhaal van eene reize naar de Z. W. kust van<br />
Nieuw-Guinea, 1)1. 1 en 8: Die lastgeving verraadt eene verregaande<br />
onkunde in hetgeen vroeger omtrent Nieuw-Guinea was gebeurd.<br />
Eene beperkte bezitname in de 19e eeuw van een eiland, dat bereids<br />
in het jaar 1623 voor de Ncderlandsche Republiek in zijn geheel,<br />
en „met de destijds gebruikelijke plegtigheden", was in bezit genomen,<br />
is, men zou geneigd wezen te zeggen, onvergefelijk, Tc regt<br />
leest men dan ook in G. Royer, Reis van Amboina naar de Z. W.<br />
en N. kust van Nieuw-Guinea, gedaan in 1858, bl. 3: „Tegen die<br />
„beperkte inbezitneming, door den Commissaris van Delden, verhef<br />
„ik mijne stem op het plcgtigst in naam van de Nederlandsche natie,<br />
„Neen, geheel Nieuw-Guinea behoort aan Nederland,"
238 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Men bezocht de kust van den Z. W. hoek af, en<br />
vond de inboorlingen meestal op eenen zeer lagen trap<br />
van beschaving en uiterst schuw. Dit verminderde<br />
echter, naarmate de expeditie meer noordwaarts kwam,<br />
alwaar de bevolking nu en dan met die van Ceramlaut<br />
of andere kooplieden in aanraking kwam. Daardoor<br />
was men in die meer noordelijke streken niet<br />
onbekend met de uitwerkselen van buskruid en ontving<br />
men gaarne koperen vaatwerk of grove katoenen stoffen.<br />
Ten laatste vond men, ter hoogte van ongeveer<br />
4° N. Br., eene ruime baai, welke „ Titons baai" werd<br />
genoemd, en tot toegang eene straat, „Iris straat"<br />
gedoopt. De landstreek in het N. der baai werd<br />
„ Merkusoord " genoemd, naar den Gouverneur van<br />
de Molukken, en het fort, dat aldaar werd gesticht,<br />
ontving den naam van „Port du Bus". Op den<br />
24n van Oogstmaand 1828, 's Konings verjaardag,<br />
werd dat fort ingewijd en deden de naburige Opperhoofden<br />
den eed van getrouwheid. Op den In der<br />
volgende maand verliet de Commissaris met de Commissie<br />
die eerste vestiging van eene Europesche mogendheid<br />
op het uitgestrekte en zelfs nog niet met<br />
betrekking tot zijne kusten geheel bekende Nieuw-<br />
Guinea. Het is te betreuren, dat er geene betere zorg<br />
voor de bezitting was gedragen.<br />
Het aanleggen van het fort vorderde, door de ijzerhouten<br />
en andere zware boomen, groote inspanning<br />
van het scheepsvolk, dat daartoe gebezigd moest worden.<br />
Menige bijl werd daarop stomp gehakt, want<br />
de werktuigen enz. waren van slechte hoedanigheid.<br />
De uitwasemingen van den moerassigen grond en het<br />
gemis aan zeewinden in eene binnenbaai, waar de
ZEVENDE HOOFDSTUK. 239<br />
oevers digt met rizophoren of mangroves waren begroeid,<br />
waren reeds op zich zelven nadeelig voor den<br />
zeeman, waarbij nog de zware vermoeijenissen moeten<br />
gevoegd worden. En welke ververschingen, welke versnaperingen<br />
konde men bekomen? Geene, van welken<br />
aard ook, dewijl men tot den gewonen scheepskost<br />
was bepaald. De visscherij in de omstreken leverde<br />
overigens genoegzaam op. Spoedig telde men een<br />
aantal zieken en had men een twintigtal manschappen<br />
te begraven, want het gebrek aan versch voedsel maakte<br />
allen, die achtergelaten waren, zwaarmoedig en vatbaar<br />
voor ongesteldheden. De gemeenschap met Amboina<br />
en Banda, vanwaar het benoodigde moest worden ontvangen,<br />
zoo lang men door de inlanders van de Aroeof<br />
Key-Eilanden niet werd voorzien, was onderworpen<br />
aan de moessons, dewijl tegen den moesson in, de<br />
reis zeer langwijlig was.<br />
De kleine bezetting van het fort du Bus was voortdurend<br />
aan velerlei ontbering blootgesteld, zoodat, bij<br />
de aankomst van elk koloniaal vaartuig, de zieken<br />
moesten vervangen worden door gezonde manschappen.<br />
In benoodigde ververschingen werd nimmer voldoende<br />
voorzien. Ook de verhouding met de naburige Papoeas<br />
werd in geenen deele vriendschappelijker. Geen landbouw,<br />
geene beschaving ontwikkelden zich bij hen.<br />
De geheel verkeerd aangevangene onderneming had<br />
een vrij treurig einde. In 1834 werd de bezetting<br />
ingetrokken, en sedert heeft Nieuw-Guinea zich nog<br />
niet te verheugen in eenige kolonisatie of bezetting;<br />
hoe noodig ook voor beschaving, Christendom en handel,<br />
twee of drie etablissementen ook mogen wezen.<br />
Het schijnt alsof, ten gevolge dier mislukte proeve,
240 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
het Gouvernement huiverig is eene nieuwe onderneming<br />
op breedere schaal te wagen. Intusschen zijn sedert<br />
de laatste jaren eenige zendelingen onder de inlanders<br />
te Dora en in de nabuurschap werkzaam.<br />
Hoog noodig was het onophoudelijk waken tegen<br />
de zeerooverij. Die te beteugelen en kon het wezen<br />
te vernietigen, zou voor de zeevaart en voor de veiligheid<br />
der kustbewoners eene groote weldaad wezen.<br />
Immers de roovers, die langs de kusten stroopten,<br />
waren zoo stoutmoedig, dat zij hier en daar landden,<br />
de mannen doodden, vrouwen, kinderen en tilbare have<br />
medevoerden, en in dier voege veel schrik verspreidden.<br />
De ongelukkigen, die door die booswichten werden opgeligt,<br />
werden tot treurige slavernij gedoemd. Nogtans<br />
wilde du Bus zijn stelsel van bezuiniging mede op de<br />
kruispraauwen toepassen. Inderdaad werden vele dier<br />
vaartuigen gesloopt of verkocht, zoodat de kustvaart,<br />
die hoofdzakelijk gedreven werd door slecht bewapende<br />
praauwen, waarvan de bevelhebber veelal de eenige<br />
Europeaan was, niet meer op bescherming konde rekenen.<br />
Het gevolg hiervan was, dat zelfs de noordkust<br />
van Java door zeeroovers werd bezocht, en van<br />
dóar menschen werden weggeroofd. De opvolgende kommandanten<br />
der zeemagt in Indië beklaagden zich meermalen<br />
over het onvoldoende getal der oorlogsvaartuigen.<br />
„Dat is," zegt deswege de Schout bij-Nacht de Man,<br />
„naar mij voorkomt, omdat men bij het binnenvallen<br />
„van een koloniaal oorlogsvaartuig drie, ja soms vier<br />
„ bestemmingen voor dit vaartuig had, en er naauwe-<br />
„ lijks tijd overschoot het van levensmiddelen, water<br />
„ of andere benoodigdheden te voorzien, om de meest<br />
„ dringende der vier bestemmingen te gaan volvoeren."
ZEVENDE HOOFDSTUK. 241<br />
Het etablissement voor de instructie enz. te Soerabaija,<br />
door Daendels daargesteld, en dat na 1816 weder<br />
op eenen goeden voet was gebragt, zoodat het in staat<br />
gerekend werd in al de behoeften van het leger te<br />
kunnen voorzien, moest ingekrompen worden. Men<br />
kon op den constructie-winkel in 1825 trotsch wezen,<br />
doch de bezuiniging trof ook die uitgebreide werkplaatsen<br />
!<br />
In verscheidene boschrijke, weinig bevolkte streken<br />
van Java zwierf eene menigte tijgers. Vele inlanders<br />
vielen als slagtoffers dier roofdieren. Uit dien hoofde<br />
had de Gouverneur-Generaal van der Capellen eene<br />
premie van f 25 op het dooden dier woeste dieren<br />
gesteld. Die maatregel werkte uitmuntend, ofschoon<br />
het niet te ontkennen is, dat de premie vrij hoog<br />
was gesteld, wijl de Javaan in het algemeen niet bevreesd<br />
is voor den tijger. Du Bus verminderde die<br />
premie tot ƒ 2.50, en het jagt-raaken op dat vreeselijke<br />
ondier had een einde.<br />
In dier voege was het zeker mogelijk de uitgaven<br />
te verminderen, maar veel werd daardoor uit zijn verband<br />
gerukt en de gang van zaken verlamd; terwijl<br />
bijv. door het verminderen der paarden op de wisselplaatsen<br />
langs den grooten weg en het merkelijk verhoogen<br />
van het tarief der vrachten, het gebruik maken<br />
van de paardenposterij grootelijks belemmerd werd.<br />
Toch begreep de Commissaris-Generaal, dat de landbouw<br />
moest aangemoedigd en uitgebreid worden. Daaromtrent<br />
werd du Bus getrouw bijgestaan door de<br />
Commissie van Landbouw, waarvan de Serrière als<br />
de ziel kon worden aangemerkt; ook was deze de<br />
steller der verslagen, door die Commissie uitgegeven.<br />
I. 16
242 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
^^^^<br />
Die verslagen, alhoewel van vleijerij getuigende jegens<br />
den begunstiger van den Secretaris der Commissie, bevatten<br />
veel belangrijks, ofschoon zij niet altijd van<br />
overdrijving zijn vrij te pleiten. Men hoore het verschil<br />
tusschen de officiële verslagen en die der Commissie<br />
:<br />
UITVOER<br />
volgens het Verslag der Commissie volgens den OfhVié'lcn Staat<br />
van Landbouw van den 29n<br />
van Oogstmaand 1829.<br />
Uitvoer, later opgemaakt.<br />
400,000 pikols<br />
416,000 „<br />
34,800 „<br />
71,900 „<br />
42,000 oude ffi<br />
79,600 „ „<br />
1,570 leggers<br />
2,251 „<br />
Koffij in 1827<br />
„ „ 1828<br />
Suiker „ 1827<br />
„ „ 1828<br />
Indigo „ 1827<br />
„ „ 1828<br />
Arak „ 1827<br />
„ „ 1828<br />
399,558 pikols<br />
416,172 „<br />
32,220 „<br />
25,870 „<br />
8,284 oude ff<br />
23,610 „ „<br />
4G4 leggers<br />
534 „<br />
Op die wijze blijkt, hoe de hoeveelheid suiker,<br />
en vooral indigo en arak, onjuist door de Commissie<br />
zijn opgegeven.<br />
De koffij, suiker, arak en indigo konden op Java<br />
als inheemsch beschouwd worden, hoezeer de aanmoediging<br />
of de tegenwerking van het Gouvernement op<br />
de teelt dier producten ongetwijfeld te allen tijde<br />
groolen invloed uitoefende. De opwekking van den<br />
Javaan tot den koffijbouw was oorzaak, dat in 1828<br />
meer dan vier miljoen koffij boompjes werden geplant.<br />
Voor de suikerfabrieken waren voorschotten aan Europeanen<br />
en Sinezen van zeer gunstige uitwerking. De<br />
invoering van de West-Indische suikerfabrikaadje was<br />
echter eene behoefte. Hiermede vergenoegde zich de
ZEVENDE HOOFDSTDK. 243<br />
Commissaris Generaal niet. De rijstbouw, zoo onmisbaar<br />
voor Java's bevolking, moest worden uitgebreid.<br />
Ten einde meer natte rijstvelden aan te leggen, werden<br />
meertjes drooggemaakt, of meerdere waterleidingen<br />
ter besproeijing der rijstvelden, waar zulks noodig mögt<br />
wezen, daargesteld. Bij de besproeijing of bevloeijing<br />
der kunstmatig aangelegde sawa's, heeft steeds de Javaan<br />
groote bedrevenheid aan den dag gelegd. Ook is<br />
men met den aanleg van sawa's jaren laug voortgegaan,<br />
dewijl djagong en katjang mede door den Javaan tot<br />
voedsel worden gebruikt, alhoewel hij aan de rijst de<br />
voorkeur geeft. Overigens kan Java nog een aantal<br />
voortbrengselen aan den handel schenken, wanneer<br />
men zich slechts de moeite wil geven daaraan eenige<br />
zorg te wijden. Men denke slechts aan de velerlei<br />
gommen, harsten en verf houten, doch late dezen aan<br />
de particuliere nijverheid. Andere cultures vorderen<br />
de aandacht. De kostbare verfstof, welke het cochenille-insect<br />
levert, werd op Java ingevoerd. De cactusopuntia<br />
(nopal), waarop dat insect leeft, vereischt,<br />
even als het insect, vele zorgen, en zoo daaromtrent,<br />
als tot het acclimatiseren van tabaksoorten, of althans<br />
tot het nemen van proeven daartoe, waren onderscheiden<br />
leden van de Natuurkundige Commissie zeer<br />
werkzaam. De meeste dier proeven werden aanvankelijk<br />
in den Buitenzorgschen plantentuin genomen,<br />
ten einde die planten later op andere gronden over te<br />
brengen. De Ceylonsche kaneelboom en de Sinesche<br />
<strong>the</strong>eboom behoorden onder de gewassen, waarmede<br />
zoodanige proeven genomen werden. Die ondernemingen<br />
waren rijk aan gevolgen en slaagden ten deele<br />
naar wensch.<br />
16*
244 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Het aanstaande tooneel van de voornaamste werkzaamheden<br />
der Nederlandsche Handelmaatschappij was<br />
Java, waar zij ook teeken van leven gaf. Eene factorij<br />
of vertegenwoordigster van het bestuur dier vennootschap<br />
werd te Batavia gevestigd. De leden, wier<br />
werkkring nog geenszins duidelijk was afgebakend, en<br />
die in 1825 in Indië kwamen, waren A. J. L. Ram,<br />
President, leden waren A. Meijer, D. de Haan,<br />
P. H. Spengler en de Beth. De belangrijkheid der<br />
factorij voor Java ontwikkelde zich langzaam, evenzeer<br />
als haar invloed. Zoo riep zij den 17n van Louwmaand<br />
1828 de Javasche bank in het leven, wier<br />
werkzaamheden, nu eens meer, dan eens minder uitgebreid,<br />
soms door het Gouvernement krachtdadig<br />
ondersteund of gewijzigd zijn geworden.<br />
Op het einde van 1825 (31 van Wintermaand)<br />
werden, deels ter voldoening aan de bedoelingen van<br />
het handelstractaat, in 1824 met Groot-Brittanje gesloten,<br />
de volgende havens ook voor den handel van<br />
bevriende mogendheden opengesteld : Batavia, Samarang,<br />
Soerabaija, Riouw, Muntok, Palembang, Benkoelen,<br />
Padang, Tappanoelie, Banjermassing, Pontianak,<br />
Sambas, Makasser en Koepang. Dit was een groote<br />
stap om tot eene vrijzinnige toepassing van de handelsvrijheid<br />
te geraken, altijd met begunstiging van<br />
eigene scheepvaart boven die der vreemde mogendheden.<br />
Bodems, die in Nederlandsch-Indië te huis<br />
behoorden en daarmede gelijk gestelde, mogten altijd<br />
met de Nederlandsche koloniale scheepvaart op gelijken<br />
voet behandeld worden. De schepen, voor de Nederlandsche<br />
Handelmaatschappij bevracht, erlangden<br />
teruggave van uit- en ingaande regten, voor zoo veel
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
245<br />
de ladingen, welke aan het Gouvernement toebehoorden,<br />
betrof.<br />
De oorlog tegen Diepo Negoro deed de behoefte<br />
aan krijgsvolk dringend gevoelen. Van de buitenposten<br />
ontbood men zoo veel en meer zelfs dan aldaar<br />
gemist konde worden. Inlandsche hulpbenden<br />
konden nuttig gebezigd worden, zoo als eerlang bleek<br />
met de Madurezen en later met de Alfoeren uit de<br />
Molukken. Reeds vroeger, vooral in de eerste jaren<br />
dezer eeuw, hadden op Balie aangeworven Balienezen<br />
als soldaten goede diensten bewenen. Om die reden<br />
werd de Adsistent-Resident du Bois naar Beliling,<br />
het eenige rijk waarmede men destijds in betrekking<br />
stond, gezonden. De Radja liet zich gemakkelijk<br />
overhalen om een duizendtal manschappen in zijn rijk<br />
te laten aanwerven, ten gevolge van de geschenken,<br />
die hij van het Bataviasche bestuur had te wachten.<br />
De uitvoering ontmoette echter den tegenstand van<br />
zijnen Rijksbestierder en dien van eenen zijner invloedrijkste<br />
Grooten. Het verdrag, in het begin van 1825,<br />
betreffende die aanwerving met den Radja gesloten,<br />
verbitterde hen; zij bragten den troonsopvolger door<br />
vergif om het leven, en ontzagen, naar het schijnt,<br />
evenmin het leven van Radja Pamadjodan zelven.<br />
Van toen af heerschte bij het bestuur van het rijk<br />
Beliling eenen vijandigen geest tegen het Nederlandsche<br />
bewind, zoodat er aan geene werving op Balie dezerzijds<br />
meer gedacht werd.<br />
De togten van de Officieren der Nederlandsche en<br />
der Koloniale Marine door den Indischen Archipel<br />
werden insgelijks vrij zeldzaam. De leden der Natuurkundige<br />
Commissie nogtans vuurden den ijver tot
246 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
zoodanige togten aan en hunne onderzoekingen verrijkten<br />
jaarlijks de kabinetten te Leiden met de voortbrengselen<br />
van het dieren- en plantenrijk van den<br />
Archipel, dat nog zoo vele onbekende schatten verborgen<br />
hield. Ten gevolge van die vermeerderde<br />
togten ontwaarde men dagelijks meer en meer hoe<br />
gebrekkig onze kennis van de vaarwaters en van de<br />
kusten dier eilandzee was. Hydrographische opnamen<br />
vierden derhalve meer en meer eene behoefte.<br />
Er bestonden wel is waar fraai gegraveerde en van<br />
wijdsche sierlijke titels voorziene Engelsche kaarten,<br />
maar het bleek niet zelden, dat die kaarten in naauwkeurigheid<br />
voor de oude Nederlandsche Oost-Indische<br />
Compagnieskaarten moesten onderdoen. Die taak bleek<br />
voor den Nederlandschen zeeman te zijn weggelegd.<br />
Daarop was de Kapitein ter Zee de Man bedacht, die<br />
als Directeur en Kommandant der Marine in 1827 den<br />
Schout-bij-Nacht Melvill van Carnbée was opgevolgd.<br />
Aan den Kapitein-Luitenant ter Zee J. C. Rijk, met het<br />
fregat Nehalennia in Indië gekomen, werd door den<br />
Kommandant der Marine de zamenstelling eener memorie<br />
opgedragen, waarin de grondslagen voor die hydrographische<br />
opnemingen zouden worden uiteengezet.<br />
Dit geschiedde naar behooren, en door den fregats-<br />
Kommandant werden de Luitenant ter Zee de Perez<br />
en de stuurman Siewers voor die werkzaamheden aanbevolen.<br />
Daartoe benoemd, werden beiden van de rol<br />
der Nehalennia afgevoerd. Evenwel deden tusschen<br />
beide komende omstandigheden de zaak op den achtergrond<br />
wijken, zoodat onderscheiden jaren voorbij gingen,<br />
alvorens de //Commissie tot verbetering der zeekaarten"<br />
met der daad werd ingesteld. Sedert hebben
ZEVENDE HOOFDSTUK. 247<br />
de Nederlandsche Zee-Officieren en Scheepsgezaghebbers<br />
onze kennis aan de hydrographie der Indische wateren<br />
jaarlijks op belangrijke wijze verrijkt.<br />
Klagten waren bij den Koning ingekomen over de<br />
gebreken van het bestuur van den Commissaris-Generaal<br />
du Bus. Waar de belangen van zoo velen door<br />
de bezuinigingen, ingevoerd door den oppersten Gezagvoerder<br />
in Indië, werden benadeeld, kon dit niet<br />
uitblijven; doch het oefende slechts geringen invloed<br />
uit op Z. M. Des te geringer was die invloed, doordien<br />
de Koning grooten prijs stelde op de verbeteringen<br />
en de uitbreiding van den landbouw op Java, alsmede<br />
op de invoering van nieuwe cultures gedurende het<br />
bestuur van du Bus. Er was derhalve niet aan te<br />
twijfelen, of de Burggraaf had, in weerwil van den<br />
moeijelijken toestand, waarin hij door de koninklijke<br />
bevelen was geplaatst, veel nuttigs verrigt.<br />
Intusschen had de oud Commissaris-Generaal Elout,<br />
door zijne rapporten en memoriën, den Koning aangeboden,<br />
bij Z. M. grooten invloed weten te verwerven.<br />
Er zijn er, die meenen, dat zijne belangeloosheid,<br />
toen hij in Wijnmaand 1820 van het hem toegekende<br />
pensioen voor het Commissariaat van f 6000 reeds<br />
kort na zijne terugkomst uit Indië afzag, den Koning<br />
vóór hem had ingenomen. Hij werd Minister van<br />
Koloniën, en als zoodanig om raad gevraagd, toen<br />
Z. M. in 1828 mede van den Generaal J. van den<br />
Bosch het gevoelen verlangde te vernemen omtrent<br />
de uitbreiding der cultures op Java, de kolonisatie<br />
van Europeanen op dat eiland en de uitgifte of verhuur<br />
van gronden aldaar, omtrent welk laatste punt<br />
in der tijd het gevoelen van van der Capellen had
248 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
gezegevierd. De Generaal van den Bosch was bestemd<br />
tot algemeen landvoogd van Nederlandsch-Indië, vooral<br />
sedert hij eene belangrijke zending naar onze West-<br />
Indische koloniën ten genoege des Konings had ten<br />
uitvoer gebragt. Van den Bosch, die reeds in het<br />
begin dezer eeuw eenige jaren op Java had doorgebragt,<br />
was van oordeel, dat, zonder in overgroote bezuiniging<br />
het welzijn van Java te zoeken, de opbrengst<br />
van Indië, ten voordeele van het moederland, op merkelijke<br />
wijze zoude vermeerderd kunnen worden. De<br />
oplossing van een zoo belangrijk vraagstuk zoude zijne<br />
taak wezen.<br />
De Luitenant-Generaal Jan van den Bosch vertrok<br />
als Gouverneur-Generaal met uitgebreide magt, vertoefde<br />
eene maand te Bio Janeiro, ten einde van nabij<br />
met de productie van koffij en suiker door slaven zich<br />
bekend te maken, en landde den 3" van Louwmaand 1830<br />
te Batavia. Op den 16n dier maand nam hij van den<br />
Commissaris-Generaal, den Burggraaf du Bus de Ghisignies,<br />
het bestuur over. Deze werd met veel eerbewijzen<br />
uitgeleide gedaan en vertrok eene maand<br />
daarna, aan boord van het fregat Bellona, gekommandeerd<br />
door den Kapitein ter Zee Dibbetz.<br />
Bij zijne tehuiskomst in Europa trof hij als Zuid-<br />
Nederlander een ongelukkig tijdperk. Het was niet<br />
te verwonderen, dat het Brusselsche oproer, in Oogstmaand<br />
van dat jaar, invloed uitoefende ten aanzien<br />
der wijze waarop hij ontvangen werd. Hij leefde sedert<br />
in België als ambteloos burger, totdat ook hij van<br />
het tooneel dezer wereld aftrad.
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
De opsland van Diepo Negoro gedempt. Grensscheiding van Djokjo<br />
en Solo's uitbreiding van grondgebied. Sinezen op Java; opstand.<br />
Het cultuurstelsel ontwikkeld; kqffij, suiker, indigo enz. Zorg<br />
voor den Javaan. Producten naar Europa. Van den Bosch<br />
door velen miskend. Regtvaardiging. J. Ch. Baud, Vice-president<br />
van de Indische Regering in Louwmaand 1833. /. van den<br />
Bosch Commissaris-Oeneraal den 17 u van Louwmaand 1833 en<br />
Baud Gouverneur-Generaal ad interim. Van den Bosch naar<br />
Sumatra, vertrekt den 2« van Sprokkelmaand 1834 naar Europa,<br />
toordt Minister van Koloniën. Aardbevingen op Sumatra 1833<br />
en op Java; 1834 op Java; 1835 op Amboina enz. Leden der<br />
Natuurkundige Commissie, Scheepsbouw. Zeerooverij. Gesmokkelde<br />
duilenplaatjes. Werking van het cultuurstelsel onder den<br />
Gouverneur-Generaal ad interim Baud; tegenwerking.<br />
Sedert zes weken had de nieuwe Opperlandvoogd<br />
op Java het bestuur in handen, toen hij het genoegen<br />
mögt smaken den hoofdmuiter, den Djokjoschen Pangerang<br />
Diepo Negoro, in zijne magt te zien. Deze<br />
had gedurende vijf jaren het Nederlandsche Gouvernement<br />
groote zorg veroorzaakt en vele moeijelijkheden<br />
berokkend. Zijn opstand was onder het bestuur<br />
van den Baron van der Capellen begonnen; de Burggraaf<br />
du Bus de Ghisignies had gedurende den geheelen<br />
tijd van zijn beheer gezamenlijk met den Generaal<br />
de Koek den drukkenden last van dien oorlog te
250 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
torschen gehad; deze had dien oorlog begonnen en<br />
hoogst roemrijk ten einde gebragt, en de Generaal van<br />
den Bosch kwam op Java enkel, naar het scheen, om<br />
de vruchten van de behaalde zege in te oogsten. De<br />
prins, wiens opstand zoo veel bloed en schatten gekost<br />
had, werd van Java verwijderd, en daardoor onschadelijk<br />
gemaakt.<br />
Overeenkomstig den hem verstrekten last, werd door<br />
den Algemeenen Landvoogd, niet lang na zijne aankomst,<br />
de Hooge Regering ontbonden, ten einde, ingevolge<br />
een nieuw regeringsreglement, eene andere<br />
organisatie in te voeren. Het was van den Bosch<br />
voorgekomen, dat de traagheid van den Javaan voor<br />
zijne ontwerpen tot uitbreiding van den landbouw een<br />
beletsel zoude wezen, dat door de invoering van een<br />
nieuw element konde hersteld worden. Onder de<br />
Aziatische natiën, op Java bekend, was er geene, die<br />
door vlijt en arbeidzaamheid zich zoo zeer onderscheidde<br />
als de Sinesche. Bovendien verlieten jaarlijks honderden<br />
van deze hun vaderland, om elders voedsel en<br />
werk te vinden. Dien overeenkomstig werd reeds op<br />
den 26" van Hooimaand 1830, door Gouverneur-Generaal<br />
in Itade, eene premie uitgeloofd aan de scheepsgezaghebbers<br />
die uit Sina werkzame mannen zouden<br />
invoeren, die zich voor den tijd van twee jaren tot<br />
den arbeid in Gouvernements-landbouw-koloniën of<br />
fabrieken wilden verbinden. Die premie bedroeg/50<br />
voor ieder geschikt persoon, ten getale van honderd<br />
emigranten voor liet eerste jaar. De arbeiders moesten<br />
die /50 inverdienen, docli genoten 4 rijksdaalders<br />
's maands, met eene voldoende hoeveelheid rijst en<br />
andere benoodigdheden.
ACHTSTE HOOFDSTUK. 251<br />
De vlugheid van begrip der Sinezen en hunne vlijt<br />
en handigheid waren boven allen twijfel verheven,<br />
zoodat van den Bosch tot de overtuiging geraakte, dat<br />
de Sinesche arbeiders in de suiker- en indigo-fabrieken,<br />
bij de <strong>the</strong>e-cultuur, en de werkzaamheden voor<br />
de zijdeteelt, hoogst bruikbaar zouden wezen. Misschien<br />
was geeiie genoegzame aandacht geschonken<br />
aan de omstandigheid, dat arbeiders, verkregen door<br />
zoodanige premiën of belooning, aan de Sinesche schippers<br />
uitgeloofd, menschen waren, die tot de geringste<br />
klasse der bevolking behoorden, eu die welligt ten<br />
deele niet misdaden bezoedeld, uit dien hoofde hun<br />
vaderland verlieten. Daarbij kwam, dat die menschen,<br />
in grooten getale in landbouw-etablissementen opeengehoopt,<br />
aan boosaardige inblazingen van enkelen hunner<br />
makkers blootgesteld, te meer aan die verleiding<br />
zouden gehoor geven, naarmate zij te minder onder<br />
een waakzaam toezigt zouden gesteld wezen.<br />
De uitkomst beantwoordde in geenen deele aan de<br />
verwachting van den Algemeenen Landvoogd. In den<br />
nacht van den 8 n van Bloeimaand 1832 brak onder<br />
de Sinesche landbouwers in Krawang een opstand<br />
uit, en het bleek aldra, dat zij van geweren en buskruid<br />
goed voorzien waren. Het fabriekgebouw te<br />
Tjilangkap werd door hen in brand gestoken, waarop<br />
zij zich naar Poerwokarta begaven, waar zij het Residentiehuis<br />
en een deel van het vlek vernielden. De<br />
Resident de Serrière met zijn gezin en de overige<br />
Europeanen redden zich met moeite naar Tjikao.<br />
Naauwelijks had de Gouverneur-Generaal die tijding<br />
bekomen, of er werden troepen en schutterijen van<br />
Batavia, Buitenzorg en de Preangers naar het be-
252 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
dreigde punt afgezonden. De muiters hadden zich,<br />
ten getale van 400 à 500 man, te Tandjong-Poera<br />
verschanst, en waren zelfs van geschut voorzien. Om<br />
hen te bereiken, moest men de Tjitaroem over, welke<br />
hoog opgezwollen en bij gebrek aan vaartuigen moeijelijk<br />
over te komen was. De 12e des morgens kwamen<br />
de troepen, door de plaatselijke kennis van den<br />
Adsistent-Resident Bik, aan de overzijde, zonder door<br />
de muitelingen bemerkt te worden. Bik riep hun van<br />
den tegenoverliggenden oever toe, dat zij zich zouden<br />
onderwerpen. Dit werd met geweerschoten beantwoord;<br />
ook de aanval der troepen werd niet alleen afgeslagen,<br />
maar de troepen werden zelfs tot wijken gebragt.<br />
Nu deed de Majoor Michiels den stormmarsch blazen,<br />
stelde zich zelven aan het hoofd zijner manschappen,<br />
en de muiters werden uit hunne verschansing verdreven.<br />
Een honderdtal der Sinezen verloor daarbij<br />
het leven ; weinig geringer was het getal, dat de rivier<br />
had willen overzwemmen, doch, door den stroom medegesleept,<br />
in den vloed omkwam.<br />
Het gelukte den aanvoerder der muiters met een<br />
deel der zijnen de basar van Tandjong-Poera te bereiken.<br />
Aldaar omsingeld, stak hij het huis, dat<br />
hem tot toevlugt diende, in brand. De vlammen verspreidden<br />
zich, en de meeste emigranten, die er eene<br />
schuilplaats hadden gezocht, kwamen om het leven.<br />
Eenige afzonderlijke zwervers werden door de Javanen<br />
levend of dood uitgeleverd, of smeekten om genade.<br />
De Adsistent-Resident en de Directeur van het<br />
Etablissement hadden zich uitstekend gedragen. Eveneens<br />
het lid der Natuurkundige Commissie de verdienstelijke<br />
Macklot en de klerk de Vries, die beiden er
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
253<br />
het leven bij inschoten. Niet zoo loffelijk was de algemeene<br />
getuigenis ten aanzien van den Resident,<br />
wien door sommigen strenge ligchamelijke kastijding<br />
der Sinezen werd ten laste gelegd. De dood van<br />
Macklol werd door zijne vrienden als een verlies voor<br />
de wetenschap beschouwd, en ten zeerste betreurd.<br />
Door den Algemeenen Landvoogd moesten maatregelen<br />
worden genomen, wier noodzakelijkheid of raadzaamheid<br />
gedurende den afgeloopen oorlog zoude gebleken<br />
zijn. Daaronder behoorde eene zuivere afscheiding<br />
van de wederzijdsche grenzen, ten einde het<br />
slechte volkje van het eene rijk te minder gelegenheid<br />
mögt behouden om, door het eenvoudig overschrijden<br />
der grenslinie, hetgeen tot hiertoe zoo gemakkelijk<br />
was geweest, zich straffeloosheid te verzekeren. Buitendien<br />
had de Generaal van den Bosch als stelregel<br />
aangenomen, dat de uitgestrek<strong>the</strong>id der beide groote<br />
rijken oorzaak was van de opstanden, van welke de<br />
binnenlanden van Java ten tooneel hadden gestrekt.<br />
De afgelegene gedeelten immers van die rijken werden<br />
nimmer door den souverein zelven bezocht, zoodat de<br />
ingezetenen wel aan de dynastie, maar geenszins aan<br />
den persoon van den regerenden vorst waren gehecht.<br />
Het onteigenen van die afgelegene districten was derhalve<br />
als raadzaam te beschouwen. Het valt niet te<br />
ontkennen, dat zoodanige redenering niet van willekeur<br />
was vrij te pleiten, vooral niet, dewijl zij dienen<br />
moest, om bij de twee vorstenhoven het voorstel te<br />
doen ingang vinden, van eenige districten van hun<br />
gebied, ten behoeve van het Nederlandsche bewind,<br />
afstand te' doen. Daarbij deed men de aanzienlijkheid<br />
der schulden gelden, welke, na den geëindigden oorlog,
254 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
ten laste der beide rijken moesten komen. Staatsbelang<br />
kwam hierbij ongetwijfeld in het spel.<br />
Als Commissarissen tot de zaken der vorstenhoven<br />
werden Merkus en van Sevenhoven benoemd. Door<br />
dezen werd voorgesteld de geheele afstand der provinciën<br />
Bagelen, Banjoemaas, Madioen, Kedirie en Patjitan,<br />
die gezamenlijk eene bevolking telden van 1,300,000<br />
zielen. Als voorwaarde werd daarbij gevoegd, dat dezelfde<br />
inkomsten, welke tot hiertoe de vorsten en<br />
prinsen of andere grooten, uit die provinciën hadden<br />
genoten, hun zouden verzekerd worden. In dier voege<br />
werd de pil verguld, en het voorstel aannemelijk gemaakt.<br />
Verder zou eene strook lands, tusschen de<br />
rivieren de Progo en de Bogowonto, toebedeeld worden<br />
aan de Prinsen die, door hunne getrouwheid aan<br />
het Nederlandsch Gouvernement, gedurende den afgeloopen<br />
oorlog, hadden uitgeblonken. Deze waren de<br />
Pangerangs Adipatti Pakoe Alam, wien 4000 tjatjas,<br />
Mangkoe Diningrat, wien 500 tjatjas en Praboe<br />
Ningrat, wien 100 tjatjas ') werden gegeven.<br />
Ingevolge deze en andere berekeningen, ook voor<br />
den afstand der tolpoorten, welke opgeheven werden,<br />
daar zij tot velerlei knevelarij en kwellingen aanleiding<br />
gaven, werd aan het rijk Solo een jaargeld van<br />
/ 754,987 en aan dat van Djokjo een ten beloope<br />
van /465,000 toegekend. Daarbij brenge men in<br />
rekening circa /120,000 voor jaarlijksche rente der<br />
schulden, welke aan de vorsten en prinsen werden<br />
kwijt gescholden. In dier voege verkrijgt men eene<br />
') Tjatja, familie of huisgezin, is de benaming, welke op Java aan<br />
de hoofden of eigenerfden worden gegeven. Ecue tjatja bedraagt<br />
eigenlijk vier gezinnen, en een gezin vijf zielen.
ACHTSTE HOOFDSTUK. 255<br />
som van ƒ 1,300,000, welke aan de beide vorstenhoven<br />
jaarlijks van onzentwege zoude worden uitgekeerd.<br />
Groot waren de offers onzerzijds door die schikkingen<br />
gebragt. De 24 miljoen gulden had billijkerwijze<br />
het hof van Djokjokarta als oorlogskosten moeten<br />
betalen, doch men had de overtuiging dat de<br />
betaling nimmer zoude geschieden. Nog miste men<br />
ingevolge die overeenkomst ƒ 700,000 's jaars uit de<br />
opbrengst bij pacht voor de tolpoorten. Deze waren<br />
tot hiertoe aan de Sinezen verpacht geworden, maar<br />
die belasting werd opgeheven, daar zij tot onkiesche,<br />
stuitende handelingen aanleiding gaf.<br />
Waren al die offers zeer aanzienlijk, zoo werden<br />
daarentegen, door die uit te betalen jaargelden, de<br />
Keizer en de Sultan in eenen staat van afhankelijkheid<br />
geplaatst, welke deze vorsten buiten staat waren<br />
af te schudden. Minder dan vroeger zouden zij voortaan<br />
tot opstand geneigd wezen, wijl men hun de<br />
middelen daartoe konde onthouden. Een ander groot<br />
voordeel verkreeg men onzerzijds in dier voege. De<br />
nieuw verworvene districten of residentiën waren zeer<br />
gunstig voor de cultures of voor den afvoer der producten<br />
gelegen. Zij waren bovendien vruchtbaar en<br />
bevolkt door nijvere Javanen. Eene berekening van<br />
de waarschijnlijke opbrengst dier landschappen, onder<br />
de leiding van verstandige Europesche ambtenaren,<br />
begrootte de opbrengst bij toepassing van het cultuurstelsel<br />
op ongeveer vijf en veertig ton gouds.<br />
Daarmede beschouwde de Generaal van den Bosch<br />
de zaken van de vorstenhoven als nog niet te eenenmale<br />
ten einde gebragt. De keizer had zich namelijk<br />
veroorloofd, heimelijk de graven der vorsten van hel
256 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Mataramsche Rijk te bezoeken, ten einde aldaar te<br />
bidden en den invloed der droomen af te wachten.<br />
Zoodanige handelwijze was eene gewone voorbereiding<br />
tot verzet tegen het Nederlandsche oppergezag. Ofschoon<br />
nu zijnerzijds geene daad van verzet was gevolgd,<br />
greep men die gelegenheid aan, om eenen<br />
vorst, over wiens dubbelhartigheid men zich steeds te<br />
beklagen had, van den troon vervallen te verklaren,<br />
en als balling naar Amboina te zenden. Hij werd<br />
opgevolgd door zijnen zoon den Pangerang Adipatti<br />
Poerbojo, onder den naam van Soesoehoenan Pakoe<br />
Bowoeno VII. Evenmin was men tevreden over de<br />
beide begunstigde Prinsen aan het hof van Djokjokarta.<br />
Zij gedroegen zich op dubbelzinnige wijze, in<br />
dier voege, dat zij voornemens tot openlijk verzet schenen<br />
te koesteren. En Mangkoe Diningrat en Praboe<br />
Ningrat ontgingen, ten gevolge dier vermoedens, de<br />
verbanning buiten Java niet. Sedert heeft het Nederlandsche<br />
bestuur geene redenen gehad, zich te beklagen<br />
over onwil, en heeft zich geen spoor van kwade<br />
gezindheid van de zijde van de beide vorstenhoven<br />
vertoond.<br />
Tengevolge van de reeds vóór zijn vertrek uit Nederland<br />
gewisselde stukken en memoriën, was aan van<br />
den Bosch ten ernstigste aanbevolen, de inkomsten te<br />
doen toenemen, en de gelegenheid te scheppen om<br />
eene genoegzame hoeveelheid producten te verkrijgen<br />
tot het zenden van remises naar patria, ten einde de<br />
renten te kunnen kwijten van de kapitalen, ten behoeve<br />
van Indië genegocièerd. Van den Bosch had<br />
echter een nog grootscher doel. Onder de Bataafsche<br />
Republiek waren de sedert 1780 zoo reusachtig toe-
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
257<br />
genomene compagnieschulden bij de staatsschulden opgenomen,<br />
en hij wilde trachten de Indische baten zoodanig<br />
te doen aangroeijen, dat ook die schulden langzamerhand<br />
konden worden gedelgd. Een grootsch doel<br />
voorzeker! Daartoe zouden de cultures uitgebreid en<br />
de geheele bevolking van Java daarvoor belangstelling<br />
ingeboezemd moeten worden. Dit kon niet gemakkelijk<br />
geschieden, dewijl de Javaan van nature<br />
traag, wars is van nieuwigheden en slechts gewoon de<br />
aansporing zijner hoofden te volgen.<br />
Evenwel waren de teelt van suikerriet en de suikerraffinaderij<br />
evenmin als het aanmaken van indigo in<br />
de Bataviasche Ommelanden onbekend. Sedert lang<br />
toch waren die beide fabrikaten, óf met óf zonder<br />
ondersteuning van de Compagnie of van het Gouvernement,<br />
aldaar voortgebragt; nu eens meer door Sinezen,<br />
dan eens meer door Nederlanders. Nadat, omtrent<br />
anderhalve eeuw te voren, de aanplanting van<br />
koffijboomen was beproefd geworden, had de weinige<br />
moeite, daaraan verbonden, den koffijbouw bij velen<br />
aangenaam gemaakt. Ook op het einde der vorige<br />
eeuw, vooral onder het bestuur van Daendels, had<br />
men getracht de koffijteelt meer in het oosten van<br />
Java aan te moedigen. Daendels had ook aan de<br />
Inlandsche hoofden, tengevolge van dien aanbouw, voordeden<br />
voorgespiegeld.<br />
Ziedaar de grond, die zich aan van den Bosch<br />
ter bearbeiding aanbood. Maar de huishoudelijke inrigtingen<br />
der Javanen waren niet overal dezelfde. De<br />
aloude volksinstellingen steunden meestal op het denkbeeld:<br />
dat de vorst de eigenaar was en de cigenerfdeu<br />
(ïjatjas of hoofden der Tjatjas), de vruchtgebrui-<br />
I. 17
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
kers waren, terwijl drie, vier of vijf afhangelingen<br />
(woewoengs) hun ten dienste moesten staan, en daarvoor<br />
een zeker aandeel in de opbrengst der natte rijstvelden<br />
of sawas voor zich zelven en hun huisgezin<br />
genoten. Anderen landeigendom of landbouw kende<br />
men niet. De vorsten hadden het regt zekere belasting<br />
van de bebouwde gronden te vorderen, meestal<br />
75 e van den oogst, of eenen arbeid berekend op 66<br />
dagen, behalve de heerendiensten, die de Javaan<br />
aan zijne hoofden en vorsten, als van oude herkomst<br />
(adat, gebruiken) geenszins bezwarend achtte. Op dien<br />
grondslag voortbouwende, hield men het daarvoor, dat<br />
een dorp of dessa, wier inwoners het '/f der rijstgronden<br />
ten behoeve van het Gouvernement afzonderden,<br />
dezen behoorlijk bearbeidden, en daarop het voortbrengsel,<br />
dat het Gouvernement wenschelijk voorkwam,<br />
aankweekten, daardoor zich van de landrente of het<br />
7e e van zijn rijstgewas had gekweten. De misgewassen<br />
zouden voor rekening van het Gouvernement komen,<br />
doch de meerdere voordeden, welke het gewas,<br />
aangeplant in plaats van het rijstgewas, bij tauxatie<br />
zouden afwerpen, zouden aan de dorpsbewoners wor-,<br />
den te goed gedaan.<br />
In de toepassing vorderde de koffij weinig fabriekmatige<br />
bearbeiding, de suiker daarentegen veel. Ten<br />
aanzien van de laatste is derhalve de invloed van<br />
vadsige en trage, dan wel werkzame, en vlijtige residenten<br />
of districtshoofden grooter dau bij de pluk en<br />
de drooging der koffij.<br />
Daarop werden bij Gouvernements beschikking den<br />
5" van Wintermaand 1832 de volgende aanmoedigingen<br />
toegekend:
ACHTSTE HOOFDSTUK. 259<br />
Aan den Resident voor eiken pikul suiker opbrengst in zijne<br />
Residentie 10 Cents.<br />
Aan den Regent voor eiken pikol suiker opbrengst in ziju<br />
Regentschap 10 „<br />
Aan den Adsistent-Resident dito 10 „<br />
Aan de Controleurs 5 „<br />
Aan de Divisie-Hoofden en andere Indische ambtenaren . 15 „<br />
Te zamen per pikol . . . 50 Cents.<br />
Plaatselijke omstandigheden hebben hierin wijzigingen<br />
gebragt, maar men bedenke, dat, waar het<br />
eene opbrengst van duizend pikols betreft, deze geringe<br />
aanmoediging waarlijk den ambtenaren tot prikkel<br />
heeft gestrekt om ieder in zijnen kring den aanbouw<br />
te bevorderen.<br />
De indigocultuur vordert voor één stel bakken dagelijks<br />
12,500 fg bladeren, of 10 pedattie vrachten, ieder<br />
van 10 pikols. Over een geheel jaar kan de opbrengst<br />
niet hooger geschat worden dan 4000 f$. De kosten<br />
bedragen ƒ 1.62, en aan de ambtenaren wordt, volgeus<br />
besluit van den 5 n van Wintermaand 1831, van 20<br />
tot 25 cents per pond toegekend, in dier voege als<br />
'van de suiker is opgegeven. Edoch de indigobouw<br />
geschiedt niet overal op dezelfde wijze en levert derhalve<br />
onzekere uitkomsten. In Cheribon bestaan kleine<br />
fabrieken, en daar schijnt de uitkomst liet voordeeligst<br />
te wezen.<br />
Evenmin als de suiker en de indigo, is de koffijbouw<br />
als eene nieuwe cultuur te beschouwen. De<br />
Preaugers en een deel der Bataviasche Ommelanden<br />
strekken ten voorbeeld, ook voor de paggerkoffij, dat<br />
wil zeggen de aanplanting van koffijboomeu rondom<br />
de erven der landbouwers. Men heeft zich gehaast<br />
17*
260 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
geregelde koffijtuinen in de vier nieuwe residenten<br />
aan te leggen, en de bevolking schijnt zich zeer goed<br />
met die nieuwe aanplanting te vereenigen. Wijl het<br />
district Malang ten voordeele van de aanplanting van<br />
boschkoffij kan worden aangevoerd, heeft men in alle<br />
residentiën naar geschikte bosschen gezocht, waar het<br />
onderhout gemakkelijk kon worden uitgeroeid. Onder<br />
de schaduw van de groote boomen tiert daar de koffij<br />
uitmuntend.<br />
De arbeid, voor het uitroeijen der boomen, in de<br />
geregelde koffijtuinen gevorderd, wordt daardoor voor<br />
meer dan de helft verminderd. Men moet echter<br />
vooreerst voortgaan geregelde koffijtuinen aan te leggen,<br />
bosschen, voor dien bouw geschikt, op te sporen<br />
en doelmatig te doen zuiveren.<br />
Er mag niet vergeten worden, dat het hierbij eene<br />
cultuur geldt, die eerst met het vierde jaar vruchten<br />
oplevert, en dat de oude of gestorven boomen<br />
door jeugdige spruiten vervangen moeten worden.<br />
Koffijtuinen van jonge planten zijn derhalve eene behoefte<br />
tot aanvulling. Daartoe is een scherp toezigt<br />
noodig, want indien dat verwaarloosd wordt, is eene<br />
jaarlijksche vermindering van opbrengst het gevolg.<br />
De verschillende bepalingen van den Gouverneur-Generaal<br />
van den Bosch dienaangaande, zijn van den 10 n<br />
van Wintermaand 1832 en van den 8n van Sprokkelmaand<br />
1883.<br />
De aanplanting van koffijboomen heeft van 1832—<br />
1833 ruim 50 miljoen, en van 1833—1834 ruim 40<br />
miljoen boomen bedragen. Wat de koffijtuinen aangaat,<br />
rekent men dat een bouw van 500 vierkante<br />
roeden voldoende is voor 1000 boomen, en dat deze,
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
261<br />
eenmaal vruchtdragend, gemiddeld twee pikols koffij<br />
opleveren. Daarvoor wordt door het Gouvernement<br />
f 25 de pikol betaald, doch voor landrente ingehouden<br />
2 /5; bovendien/3 voor het vervoer naar de groote<br />
koffij pakhuizen. De Javaan ontvangt derhalve per bouw<br />
f 30 en vrijstelling van vier bouws sawaveld. Levert<br />
hij zelf de koffij af, dan verdient hij die /3 en ontvangt<br />
dus zuiver ƒ15 per pikol.<br />
Europa kan nog lange jaren eene steeds toenemende<br />
koffijproductie op de markt slijten. Groot is het voordeel,<br />
dat deswege van de vijf middenlandsche residenten<br />
is te wachten, wanneer men nagaat dat in 1833<br />
de Kadoe 60,000 pikols koffij heeft geleverd, en dat<br />
daaronder ongeveer '/* gedeelte paggerkoffij was.<br />
De andere producten zijn, voor zoo veel hier het<br />
behandelde tijdvak aangaat, wat hunne opbrengst op<br />
Java betreft, niet tot groote ontwikkeling geraakt.<br />
De <strong>the</strong>ecultuur wordt voor Gouvernements rekening<br />
gedreven. Men rekende dat, van het miljoental boomen,<br />
300,000 in 1834 voor het eerst geschikt zouden<br />
wezen, om geplukt te worden en dat ieder heester,<br />
die ruim geeft '/ä ($ *^ ee Kan opleveren, als de bladen<br />
gedroogd zijn. Later zou, in iedere residentie<br />
50 bouws met <strong>the</strong>epitten kunnen beplant worden, terwijl<br />
rondom iederen boom zes voet ruimte moest gelaten<br />
worden. De verscheidenheid van het klimaat<br />
van Java verleent de gelegenheid, om voor de kaneelen<br />
cochenille-productie, maar in het bijzonder voor<br />
de zijdeteelt, en de tabakscultuur in velerlei gronden,<br />
hooge en lage, drooge en vochtige, proeven te nemen ;<br />
daarin was men met de <strong>the</strong>e en den tabak het gunstigste<br />
geslaagd. In alles zijn de belangen van
262 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
ambtenaren en hoofden van dessa's of districten aan<br />
de uitbreiding der cultures verbonden. Heeft men<br />
aan de eene zijde de traagheid of onachtzaamheid moeten<br />
tegengaan, aan den anderen kant heeft men den<br />
overmatigen ijver wel eens moeten beteugelen.<br />
u Het geluk en de tevredenheid van den Javaan<br />
// te bevorderen moet steeds de eerste zorg zijn van<br />
// het Gouvernement; hij heeft daarop ten volle aan-<br />
// spraak, zoowel uit hoofde van zijn welwillend ka-<br />
// rakter, als uit hoofde van zijn kinderlijk verstand,<br />
// dat zoo ligt aanleiding geeft, om zijne eenvoudigheid<br />
//te misbruiken; ondernemers, die strijdig hiermede<br />
// handelen, ik herhaal zulks, moeten niet worden ge-<br />
// duld, welke vertraging in de uitbreiding der cultuur<br />
n hiervan het gevolg moge wezen. Beter geene pron<br />
duclen, dan die met krenking der pliglen, welke wij<br />
n aan de levolking verschuldigd zijn, te verkrijgen *)."<br />
In deze opgave van de cultures is van de opbrengst<br />
der rijst geen gewag gemaakt. Het is niet<br />
onbekend, hoe er vóór de komst van den Gouverneur-<br />
Generaal Daendels in het westen van Java vaak groote<br />
schaarschte, om niet te zeggen gebrek, heeft bestaan<br />
aan dit eerste, dit onmisbare voedingsmiddel van den<br />
Aziaat. Daendels zorgde voor het aanleggen van<br />
waterleidingen en zijne groote heerbaan verschafte de<br />
mogelijkheid tot het aanleggen van communicatiewegen.<br />
Die eenmaal daar zijnde, volgde van den Bosch<br />
dat voetspoor. Waar geschikte gelegenheid daartoe<br />
voorhanden was, werden waterleidingen en natte rijst-<br />
') Zie het straks genoemde „Verslag of Memorie" van Zijne Exc.<br />
den Commissaris-Generaal J. van den Bosch, bl. 442 en 443. Hoe<br />
schoon zijn deze woorden, bij zijn aftreden ter neder geschreven!
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
263<br />
velden aangelegd. Toen van der Capellen aftrad en<br />
alle cultuur kon gezegd worden vrij te zijn, voerde<br />
Java uit, aan rijst:<br />
koyangs van<br />
3400 oude ponden.<br />
Over 1825 8,203 koy.<br />
„ 1830, tijdens dcinvoeringvanhctstelselvancultures 14,521 „<br />
„ 1831 18,637 „<br />
„ 1832 23,072 „<br />
„ 1833 30,344 „<br />
„ 1834, toen in het begin van den Bosch vertrokken was 25,379 „<br />
En was men niet opgetogen, toen ook hier te lande<br />
de Java-rijst, welke in deugdzaamheid met de Amerikaansche<br />
kon wedijveren, werd ingevoerd!<br />
Het is niet onmogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat onbesuisde<br />
drift de tot stand brenging van deze of gene<br />
cultuur hier of daar heeft bewerkstelligd of bespoedigd,<br />
waar ze den ingezetenen niet welgevallig was, en dat<br />
men daarop, uit dien hoofde, is moeten terugkomen<br />
of wel, omdat de gronden daarvoor minder geschikt<br />
waren, of ook omdat het vervoer of de transportkosten<br />
te groot waren, of om andere gelijksoortige of even<br />
afdoende redenen; doch van onregtvaardigheden als<br />
zoodanig kan wel geene sprake wezen bij eenen man<br />
als van den Bosch, — doordrongen van het denkbeeld,<br />
dat aan de gewoonten en gebruiken van den Javaan<br />
geen geweld moest worden aangedaan. Volgens zijn<br />
verslag of zijne memorie van den 25« van Louwmaand<br />
1834 stonden die menschlievende denkbeelden<br />
immers op den voorgrond!<br />
Bovendien gold het hier de vraag: op welke wijze<br />
het best aan de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij<br />
vracht naar Nederland te bezorgen. De
264 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
particuliere uitvoer bedroeg, gedurende het generalaat<br />
van van den Bosch, dooreen geen 3000 last tg jaars,<br />
maar de remises, door het Gouvernement naar Europa<br />
overgemaakt, moesten uit producten bestaan, ten ware<br />
men alles ter Bataviasche markt wilde te gelde maken,<br />
daardoor onze eigene scheepvaart vernietigen en zich<br />
in Europa ten eenenmale afhankelijk maken van de<br />
vreemde scheepvaart. Toch was er te Batavia meer<br />
Engelsch dan Nederlandsch kapitaal aan de markt.<br />
Eene waarschuwing, die niet verwaarloosd moest worden.<br />
Uit dien hoofde moest ten aanzien van het verkoopen<br />
van producten te Batavia groote omzigtigheid<br />
worden in acht genomen. Overigens was men steeds<br />
gewoon geweest, ten behoeve van de Sinesche markt,<br />
koffij, specerijen, vogelnestjes en tin, en ten behoeve<br />
van West-Indië, suiker, specerijen en Japansch koper<br />
te Batavia te veilen.<br />
Men bedenke wel, dat de vermeerdering der producten,<br />
geschikt voor de Europesche markt, en dier<br />
overvoer voor Gouvernements rekening, alleen in staat<br />
zouden wezen onzen handel, onze scheepvaart, onze<br />
nationale welvaart op te beuren. Dan eerst konden<br />
wij op nieuw in het bezit geraken der markt van Indische<br />
voortbrengselen, waaraan wij, in het algemeen<br />
in de 17e en 18e eeuw, de welvaart des vaderlands<br />
hebben te danken gehad.<br />
Aireede in 1832 was van den Bosch in staat, door<br />
tusschenkomst der Handelmaatschappij, remises aan het<br />
Nederlandsche Gouvernement over temaken; in 1833<br />
stond het hiermede gunstiger en in 1834 bedroeg dat<br />
totaal over de honderd tonnen goudst Niet onbelangrijk<br />
is het den staat van den in- en uitvoer op
ACHTSTE HOOFDSTUK. 265<br />
Java over 1834 te zien '), dewijl zich daaruit de verblijdendste<br />
toekomst laat voorspellen.<br />
INVOER IN GELDSWAARDE.<br />
Opium ƒ 517,332.—<br />
Nederlandsche katoenen lijnwaden . / 313,549.—<br />
Vreemde „ . „ 4,111,282.— „ 4,424,831.—<br />
Nedërl. lakens en wollen stoffen. . „ 83,768.—<br />
Vreemde „ „ „ . . „ 165,058.— „ 248,826.—<br />
Koper, ijzer, behoeften en provision , 2,301,591.—<br />
Wijnen en dranken „ 951,346.—<br />
Totaal . . . ƒ 8,443,926.—<br />
De uitvoer van Java heeft in 1834 bedragen eene<br />
waarde van ruim 29 miljoen gulden, waarvan naar<br />
Nederland voor ruim 19 miljoen gulden. Die uitvoer<br />
bestond uit 455,000 pikols koffij, 367,000 pikols<br />
suiker, 39,000 pikols tin en 250,000 fg indigo. In<br />
dat jaar kwamen uit Nederland 104 schepen, metende<br />
ruim 25,000 last, en vertrokken daarheen 135 schepen,<br />
metende ruim 32,000 last. Ziedaar de heerlijke uitkomsten,<br />
reeds door het ingevoerde stelsel van cultures,<br />
en ten gevolge van het toevertrouwen der Oost-<br />
Indische producten, tot overvoer naar Nederland, aan de<br />
Handelmaatschappij of in consignatie aan dat handelsligchaam,<br />
teweeggebragt. Daar die producten geacht<br />
kunnen worden in handen van het Gouvernement te<br />
zijn, moet de Nederlandsche markt in die producten<br />
') Een verslag van J. Krnseman, ond-Directeur der Middelen en<br />
Domeinen van Nederlandsch Indië, ged. 's Gravenhage 23 September<br />
1835, ter beantwoording van het beweerde in den „Oosterling"<br />
en in het „Amsterdamsch Handelsblad", leest men in het „Dagblad<br />
„van 's Gravenhage" van den 2 October 1854.
2h'6 M3HTSTK HOOFDSTUK.<br />
zekere vastlieid erlangen, welke gunstig op het vertier<br />
buiten 's lands terug zal werken.<br />
Deze schitterende uitkomsten zijn, sedert de terugkomst<br />
van den Generaal van den Bosch, met meer<br />
heftigheid dan bewijzen weersproken geworden. De<br />
geschriften, waarin dit is geschied, zijn naamloos uitgegeven,<br />
óf door de Eedactie van het tijdschrift //de<br />
//Oosterling", óf wel in dat tijdschrift. In hoeverre<br />
de Redacteur van dat tijdschrift (J. Olivier) onvoorwaardelijk<br />
geloof verdient, wanneer in die brochures<br />
of geschriften deze en gene uitkomsten, als stellig door<br />
den Gouverneur-Generaal van den Bosch opgegeven,<br />
rondweg worden ontkend en voor onwaar uitgekreten,<br />
moge hij beoordeelen, wien het niet onbekend<br />
is, waartoe partijdigheid in staat kan worden<br />
geacht. Of hebben wij niet onder de lasteraars van<br />
den algemeenen Landvoogd Daendels, een der hoogste<br />
ambtenaren op Java, vóór en tijdens het bewind van<br />
Daendels, den Gouverneur van Java, Nicolaus Engelhard<br />
opgenoemd? '). Deze heeft zich niet geschaamd<br />
zijnen naam te plaatsen voor een geschrift, waarin<br />
verzekerd wordt, dat de Kolonel van Eranquemont<br />
wegens harde en onbillijke behandeling, hem door den<br />
Maarschalk Daendels aangedaan, door zelfmoord zijn<br />
leven eindigde, terwijl het algemeen bekend is, dat<br />
gezegde Hoofd-Officier van Eranquemont onder de gevangene<br />
Officieren behoorde, die door de Engelschen<br />
naar Bengalen werden gezonden *). Behoeft men zich<br />
dan te verwonderen over naamlooze lasteringen, door<br />
, _<br />
i) 7Ae mijn V6 Deel, bl. 251, 294, ook bl. 370.<br />
-) Mr. H. G. Baron Nahuijs van Bürgst, Herinneringen, bl. 'JO,
ACUÏSÏJS HOOFDSTUK. 267<br />
partijdigheid ingegeven ? Maar is J. van den Bosch<br />
zelf wel geheel zuiver tegenover Daendels? Doch<br />
van den Bosch en Daendels, beide groote mannen,<br />
die door ons vereerd worden, leefden in een veel bewogen<br />
tijd, te midden van eene omwenteling, elders<br />
zoo bloedig, en waarvan de naween nog tegenwoordig<br />
in Europa gevoeld worden '). Heeft niet diezelfde<br />
') In 1835 verschenen, als „uitgegeven door de Redactie van den<br />
„Oosterling":<br />
a. Kort overzigt (1er finantiëlc resultaten van het stelsel van cultures,<br />
onder den Gouverneur-Generaal J. van den Bosch.<br />
h. Blik op het bestuur van Nederlandsch Indië, onder den Gouverneur-Generaal<br />
J. van den Bosch, voor zoo ver het door<br />
hem ingevoerde stelsel vau cultures op Java betreft.<br />
c. Bijdrage ter beoordeeling van het werk: Over den voorgaandeu<br />
en tegenwoordigen staat van Nederlandsch Indië, door N. van<br />
Elten, D.Jz.<br />
De beantwoording dier stukken kan men vinden in het werk:<br />
„Over den voorgaanden en tegenwoordigen staat van Nederlandsch<br />
„Indië, door N. van Elten D.Jz., Kommies bij het kabinet van het<br />
„Departement van Koloniën." Velen houden den Generaal van den<br />
Bosch zelven voor den schrijver, eene veronderstelling, te minder<br />
onwaarschijnlijk, alzoo men er in opmerkt, uitvallen tegen den<br />
Gouverneur-Generaal Daendels, even als in vroegere geschriften van<br />
van den Bosch, welke niet van bitterheid en onbillijkheid zijn vrij te<br />
pleiten. Behalve deze geschriften zie men den verderen strijd over<br />
het stelsel van cultures en zijne uitkomsten, in onderscheidene nummers<br />
van het „Amsterdamsche Handelsblad" van Herfstmaand en<br />
Wijnmaand 1835, waartegen van Elten onder anderen in het Handelsblad<br />
van den 29 vau Herfstmaand 1835 optreedt, als bestrijdende<br />
het door den naamloozen schrijver beweerde, „ dat de door hem<br />
„ (den naamloozen schrijver) opgegevene feiten en berekeningen lig-<br />
„ lelijk door een ieder, die in de zaal: belang s-telt, kunnen worden<br />
„geverifieerd." Zoo zegt onder meer van Elten: „Zoodanig eene<br />
„opgaaf moet dan ook met de boekeu overeenkomen; doet zij dit<br />
„ niet, dan is zij verdicht. Nu verklaar ik, op deu eed aan deu<br />
„ lande gedaan, dat die opgaaf, noch in bet geheel, noch in meerdere
268 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
staatkundige beroering, reeds vóór den Engelschen<br />
oorlog van 1781, in ons vaderland de gemoederen<br />
verbitterd en de ingezetenen, kinderen van denzelfden<br />
stam, tegen elkander in het harnas gejaagd !<br />
Het valt niet te ontkennen, dat de Graaf J. van<br />
den Bosch een man was van uitgebreide kundigheden,<br />
van bekwaamheid en van grootsche ontwerpen. Daarvan<br />
gaf hij onder anderen bewijzen, toen hij vernam,<br />
dat de Graaf Charles de Vidua de Conzano, bereids<br />
als vlijtig geleerde bekend, door lust naar onderzoek<br />
gedreven, in de Molukken op eigen kosten zijne nasporingen<br />
voortzette. Ware de Graaf de Vidua niet<br />
ongelukkig, in de Minahassa, bij zijne onderzoekingen,<br />
met het eene been in eene heete modderwel gezonken,<br />
aan welke wonde hij eerlang op reis van Ternate naar<br />
Amboina overleed, dan ware denkelijk die rustelooze<br />
natuuronderzoeker door den Gouverneur-Generaal van<br />
den Bosch uitgenoodigd geworden, om eenen togt naar<br />
Nieuw-Holland te doen, ten einde dat vastland van<br />
het noorden naar het zuiden te leeren kennen. Zulk<br />
een gevaarvolle togt is tot heden nog niet geslaagd,<br />
welligt ten gevolge van onoverkomelijke hinderpalen,<br />
of misschien dat die niet is beproefd door onverschrokken<br />
mannen voor zoodanige taak berekend ').<br />
Bereids is er gezinspeeld op omstandigheden, die '<br />
„bijzondere dceleu, mot de'balans van 1829 overeenkomt, en der-<br />
„halve die opgave te zijn onwaar — DAT IS VKBDICHT." Doch genoeg<br />
hierover.<br />
J ) Die meer van den Graaf de Vidua verlangt te weten, verwijzen<br />
wij naar de „Voyages faits dans les Molucques, à la Nouvelle Guinée<br />
„et à Celebes, avec le Comte Charles de Vidua de Conzauo, par le<br />
„Lieutenant de Vaisseau J. H. Boudyck-Bastiaanse," etc.
ACHTSTE HOOFDSTUK. 269<br />
in Europa hadden plaats gegrepen, en die dubbele<br />
waakzaamheid op Java noodzakelijk makende, het zenden<br />
van meerdere strijdkrachten naar Sumatra in den<br />
weg stonden. Het betrof vijandige gezindheden van<br />
de zijde van Engeland en Frankrijk, die nog steeds<br />
als een gevolg van den opstand van België tegen<br />
's Konings gezag waren te beschouwen. Nederland<br />
vertrouwde op zijn goed regt en op de ondersteuning,<br />
waartoe de groote Mogendheden verpligt waren, die<br />
in 1815 het koningrijk der Nederlanden hadden daargesteld.<br />
Zij toch hadden het nieuwe koningrijk met<br />
miljoenen schats bezwaard, doch weigerden daarvan<br />
de teruggave, evenzeer als de handhaving van de te<br />
dien prijze verkregene uitgestrek<strong>the</strong>id. Ten einde<br />
Nederlands Koning te dwingen, zich het onregt te laten<br />
welgevallen, werd door Groot-Brittanje en Frankrijk<br />
een embargo gelegd op de Nederlandsche schepen,<br />
waardoor onzen handel een onbegrijpelijk nadeel werd<br />
berokkend.<br />
Zoo groote onregtvaardigheid, door twee magtige<br />
naburen jegens Nederland in Europa bedreven, wekte<br />
de vrees voor gelijke miskenning van alle tractaten<br />
in Indië. Omzigtigheid werd uit dien hoofde aanbevolen,<br />
en als een gevolg daarvan werd op den 24 n van<br />
Grasmaand 1833 besloten, dat in alle hoofdplaatsen<br />
van Residentiën op Java en Madoera schutterijen<br />
zouden worden opgerigt. Op die schutterijen werdeu<br />
toepasselijk verklaard de bepalingen, op den 3» van<br />
Louwmaand 1832 ten aanzien der schutterij te Batavia<br />
vastgesteld. Alle Europeanen of daarmede gelijk<br />
gestelde personen of hunne afstammelingen, van 16<br />
tot 50 jaren, behooren tot de rustende schutterijen,
270 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
die tot de dienst in buitengewone tijden kunnen worden<br />
opgeroepen. Een gedeelte wordt in de wapenen<br />
geoefend. Voor de kosten hunner kleeding moeten<br />
zij zelve zorgen, doch zij worden voorzien van de noodige<br />
equipementsstukken. Ziedaar de oorsprong van<br />
de schutterijen, zoo als zij thans op Java bestaan, en<br />
die in menig onverwacht geval van groot nut zijn<br />
geweest.<br />
In de eerste dagen van Louwmaand 1833 was Jean<br />
Chrétien Baud, laatstelijk Directeur der Koloniën in<br />
Nederland, met eene tijdelijke zending op Java aangeland.<br />
Hij was dezelfde die, in 1811 als Zeeofficier<br />
op Java gekomen, door den Gouverneur-Generaal<br />
Janssens tot koloniaal ambtenaar werd benoemd; later,<br />
even als zoo vele anderen, in Britsche dienst overging,<br />
en in die betrekking veel ondervinding en kennis<br />
van het beheer op Java verkreeg. Aan Commissarissen-<br />
Generaal bewees hij in en na 1816 gewigtige diensten,<br />
en was Algemeen Secretaris van de Hooge Regering,<br />
toen hij eenige jaren later (1833) naar Nederland terugkeerde.<br />
Bij zijne aankomst door den Gouverneur-<br />
Generaal plegtig verwelkomd, werd hij, nog vóór het<br />
einde der maand, als Vice-President van de Hooge<br />
Indische Regering beëidigd.<br />
Op den 27n van Zomermaand 1.833 werd, ingevolge<br />
Zijner Majesteits opene brieven van den 17» van<br />
Louwmaand 1832, door van den Bosch de waardigheid<br />
van Commissaris-Generaal over Nederlandsch Indië<br />
aanvaard, met volle magt om, //behoudens zijne verantwoordelijkheid,<br />
al zulke maatregelen te nemen en verordeningen<br />
daar te stellen, als hem doelmatig en oorbaar<br />
zullen voorkomen." Ook werd door hem op den
ACHTSTE HOOFDSTUK. 271<br />
2 n van Hooi maand J. C. Baud benoemd tot Gouverneur-Generaal<br />
ad interim en dienzelfden dag als<br />
zoodanig beëedigd.<br />
De Commissaris-Generaal van den Bosch, die in<br />
zijne nieuwe betrekkingen eeneu uitgebreideren werkkring<br />
en verantwoording had, achtte zich verpligt door<br />
eigene aanschouwing zich van den toestand der Nederlandsche<br />
bezittingen op Sumatra's westkust te moeten<br />
vergewissen. Hij vertrok -den ll n van Oogstmaand<br />
1833, aan boord van de korvet Amphitrite, Kapitein<br />
ter Zee Machielsen, naar Benkoelen, alwaar de zaken<br />
hem niet lang bezig hielden, en landde vervolgens te<br />
Padang. Na de velden van den bloedigen kamp te<br />
hebben bezocht, en de moeijelijkheden van het terrein<br />
door eigene aanschouwing te hebben leeren kennen,<br />
verliet hij een tooneel, dat nog menigmaal getuige<br />
zoude wezen van Nederlands dapperheid en volharding.<br />
Door den Commissaris-Generaal werd de heldenmoed<br />
met bevordering als anderzins beloond, de noodige<br />
maatregelen voor het burgerlijk bestuur en de<br />
militaire indeeling genomen, en de verdere beschikkingen<br />
aan den benoemden Commissaris van Sevenhoven<br />
overgelaten. Naar Java terug gekeerd, droeg van den<br />
Bosch op den 29n van Louwmaand 1834 het bestuur<br />
aan den Gouverneur-Generaal ad interim over, en nam'<br />
bij dagorder afscheid van Land- en Zeemagt. Hij ging<br />
den 2D van Sprokkelmaand 1834 scheep aan boord<br />
van het fregat Algiers, om drie maanden later in Texel<br />
te landen.<br />
Naauwelijks uit Indië teruggekeerd, werd hij, door<br />
's Konings vertrouwen, tot Minister van Koloniën benoemd.<br />
Veel deed hij tot het vestigen van het door
272 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
hem ingevoerde Cultuur-Stelsel, en de uitkomst toonde,<br />
hoe weldadig dat stelsel voor Nederland was en het<br />
heil des Vaderlands bevorderde. De Nederlandsche<br />
Handelmaatschappij was hem behulpzaam in het steunen<br />
der katoenfabrieken en verwerijen, zoo in Twen<strong>the</strong>,<br />
te Haarlem en elders, hetgeen die streken grootelijks<br />
deed bloeijen. Eene te ver gedrevene gevoeligheid<br />
bragt er hem toe, om den 28" van Wintermaand 1839<br />
de portefeuille van het Departement van Koloniën<br />
neder te leggen. De Koning verhief den Generaal tot<br />
den Gravenstand en tot Minister van Staat.<br />
Omstreeks dezen tijd werden de ingezetenen van<br />
Sumatra en van Java meermalen door aardbevingen<br />
verontrust. Des nachts van den 24 n van Slagtinaand<br />
1833 deed de vuurberg Boekit-Kaha door<br />
hevige uitbarstingen den grond trillen, welke trillingen<br />
zoo hevig waren, dat zij zelfs op Java en in straat<br />
Malakka gevoeld werden. Die berg, die eigenlijk tot<br />
het gebied van Palembang behoort, grenst aan het<br />
Benkoelensche landschap Redjang. Tusschen de twee<br />
voornaamste kruinen bevindt zich het meer Telaga-<br />
Kitjil, dat, door de schuddingen beroerd, de naburige<br />
landerijen overstroomt, boomen medesleept en wegvoert.<br />
Bij deze schudding steeg het water in het gehucht<br />
Sallang-Ayer-Lang tot ongeveer 25 voet, en liet<br />
ter hoogte van 7 voet eene laag modder en zand<br />
achter. In de distrikten Klingie en Blieta waren de verwoestingen,<br />
zoo al niet grooter, ten minste algemeener.<br />
Daar rekende men de slagtoffers op meer dan honderd.<br />
In de stad Palembang, omstreeks 150 paal van den<br />
Boekit-Kaha, was het water der rivier geruimen tijd<br />
ondrinkbaar. Te Benkoelen werd de verschrikking
ACHTSTE HOOFDSTUK. 273<br />
door eene zeeberoering gevolgd, zoodat het zeehoofd,<br />
met de daarbij gelegene kantoren, geheel werden weggeslagen;<br />
terwijl twee Gouvernements schoeners en onderscheidene<br />
inlandsche vaartuigen door de onstuimige<br />
zee op de rotsen geworpen werden. Te Poeloe Chinko,<br />
Indrapoera en te Padang hielden de zeeberoeringen<br />
verscheidene dagen aan; hier en daar werden, bij den<br />
terugkeer der wateren in hunne bedding, woningen<br />
met hare bewoners en al medegesleept en verzwolgen.<br />
Het wegzinken van den grond in de Preangers, in<br />
het regentschap Limbangan, waardoor meer dan twintig<br />
menschen met woningen, vee en gereedschap verzwolgen,<br />
en onder eene groote aardmassa bedolven<br />
werden, in het begin van 1834, werd in datzelfde<br />
jaar door andere gelijksoortige rampen opgevolgd. In<br />
den vroegen morgen van den 10" van Wijnmaand<br />
werden de ingezetenen van Batavia, Weltevreden en<br />
Buitenzorg opgeschrikt door eene zware aardbeving,<br />
die van een ongewoon onderaardsch gedruisch vergezeld<br />
ging. Het bleef bij die eene schudding niet;<br />
anderen volgden en maakten de ontzetting algemeen.<br />
Het scheen alsof alle huizen op hunne grondslagen<br />
wankelden, en den verschrikten bewoners met ondergang<br />
dreigden. De vuurspuwende berg Gedee had<br />
zich eenen nieuwen krater geopend; de meest zware<br />
schokken hadden eene rigting naar het oosten.<br />
Te Batavia werden verscheidene gebouwen zwaar<br />
beschadigd, en daaronder het stadhuis. Het Gouvernementshuis<br />
te Weltevreden trof geen beter lot; erger<br />
ging het met het paleis te Buitenzorg, daar het ten deele<br />
instortte, zoodat de Gouverneur-Generaal Baud er ter<br />
naauwernood in slaagde zijne echtgenoot te redden.<br />
I. 18
274 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Dat paleis moest worden afgebroken even als het<br />
fraaije residentiehuis te Buitenzorg, dat eerst in 1821<br />
was voltooid. De bewoners der landhuizen te Pondok-<br />
Gedee, Kedong-Allang, Tjilangkap, Tjimangis en Pondok-Tsjina<br />
leden veel door den schrik, de gebouwen<br />
werden ten deele in puinhoop veranderd, ten deele<br />
zwaar beschadigd. Op het landgoed Tjitrap stortte<br />
een steenen gebouw in, weinige jaren vroeger verrezen<br />
enkel om den Commissaris-Generaal du Bus te<br />
herbergen, die den eigenaar Michiels had toegezegd<br />
hem met een bezoek te vereeren '). Te Tjandjoor<br />
stortte het residentiehuis gedeeltelijk in. Op meerdere<br />
plaatsen, aan de andere zijde van den Megamedong,<br />
werd mede belangrijke schade veroorzaakt, als onder<br />
anderen te Tjipannas, waar een poststation met gebouwen,<br />
menschen en paarden door de aarde werd<br />
verzwolgen. Zoo algemeen was de ellende, door de<br />
uitbarsting van den Gedee veroorzaakt.<br />
Ongeveer een jaar daarna had te Padjitan eene aardbeving<br />
plaats, welke betrekkelijk veel minder schade<br />
aanrigtte. Evenwel herhaalden zich van tijd tot tijd<br />
ligte schuddingen, die de ingezetenen met angst vervulden.<br />
Eerst met het einde van het jaar bedaarden<br />
die trillingen.<br />
Elders deed zich die ramp evenzeer gevoelen. Na-<br />
*) Zijn vader, een marskramer, die opmerkte, hoc de omstreken<br />
van Tjitrap rijk waren aan vogclnestklippen, had in der tijd dat<br />
distrikt van het toenmalige Gouvernement gekocht. Hij werd spoedig<br />
rijk en liet aan zijnen zoon, evenzeer zonder opvoeding als bij<br />
zelf, een zeer aanzienlijk inkomen na. Deze leefde prachtig eu onthaalde<br />
gaarne Nederlandschc ambtenaren, land- en zee-oflicieren, met<br />
Aziatische weelde.<br />
i
ACHTSTE HOOFDSTUK. 275<br />
dat in Wijnmaand 1835 een dikke mist, met zwaveldampen<br />
bezwangerd, het verblijf op de Amboinsche<br />
eilanden hoogst onaangenaam had gemaakt, ontwaarde<br />
men van den In tot den 4n van Slagtmaand onderscheidene<br />
schokken van aardbeving, heviger dan men<br />
sedert eene halve eeuw had waargenomen. Op Amboina<br />
duurde de schok ongeveer eene halve minuut<br />
en veroorzaakte groote schade. Door het instorten<br />
van eene kaserne, binnen het kasteel Victoria, kwamen<br />
58 personen, volwassenen en kinderen, om het leven ;<br />
bovendien werden 66 personen op Amboina gekwetst.<br />
Alle Gouvernementsgebouwen hadden veel geleden; de<br />
eene kerk was ingestort, de andere zwaar gescheurd.<br />
De meeste woningen werden belangrijk beschadigd; de<br />
Sinesche wijk was grootendeels verwoest. Vele ingezetenen<br />
hadden alles verloren, en werden in diepe armoede<br />
gedompeld, zonder hunne verminkte huisgenooten<br />
te rekenen.<br />
Op den 5n van Slagtmaand duurden de schuddingen<br />
op Amboina nog voort. Het zuidelijke kustgebergte<br />
scheurde zwaar op verscheidene plaatsen, rotsblokken<br />
stortten neder, verstopten riviertjes en deden<br />
ze van loop veranderen; nog hingen dreigende blokken<br />
over de boomgaarden, voor zoo verre zij door<br />
hunnen val niet reeds alle groeikracht haddeu vernietigd.<br />
Op de eilanden Saparoewa en Haroeka was<br />
niet enkel aan de woningen, maar ook aan de kerken<br />
en binnen het fort Zelandia vrij wat nadeel veroorzaakt.<br />
Door sommige ingezetenen worden die aardbevingen<br />
vergeleken bij de meest verwoestende uit het<br />
midden der 17e eeuw.<br />
Door de leden der Natuurkundige Commissie wer-<br />
18*
276 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
den met rusteloozen ijver vele onderzoekingen allerwege<br />
op Java en elders daargesteld. Dit bleek uit<br />
de veelvuldige bezendingen naar Europa van allerlei<br />
dieren, geraamten en huiden, alsmede planten, zaden,<br />
teekeningen en schetsen van den Indischen Archipel.<br />
Wel waren onderscheidene dier vlijtige natuuronderzoekers,<br />
zoo ten gevolge van buitengewone vermoeijenissen<br />
of door andere oorzaken bezweken, zoo als b. v.<br />
van Raalte, ten gevolge der verwondingen, hem in de<br />
binnenlanden van Java door eenen rhinoceros toegebragt.<br />
Er waren geleerden, die, hier te lande, onder<br />
hun onmiddelijk toezigt, op Rijks kosten, fraaije werken<br />
over de voortbrengselen van Indië uitgaven. Men<br />
denke aan Blume's //Flora Javae" en zijne //Rumphia"'),<br />
P. E. von Siebold's //Flora Japonica" en<br />
andere werken over het zoo weinig bekende rijk van<br />
Japan 4 ). Onder de leiding van den Directeur van<br />
het Museum van Natuurlijke Historie te Leiden,<br />
C. J. Temminck, kwam bovendien eene kostbare ver-<br />
) De titel van dit werk is: „Rumphia; sive commentationes botanicae,<br />
imprimis de plantis Indiae Orient" etc., Kheedii, Rumphii,<br />
Roxburgii, Wallichii, „aliorum idem" etc. Later heeft hij door de<br />
uitgave der „ Indische Bij " getracht de kennis van Nederlandsch<br />
Indië te verspreiden.<br />
2 ) Men verneme nog andere titels der werken van den kundigen<br />
en vlijtigen von Siebold: „Epitomae Linguae Japoniae", „Nippon,<br />
Archiv zur Beschreibung von Japon und dessen Neben- und Schutz,<br />
ländern: Jezo, mit den südlichen Kurillen, Krafto, Koorai und den<br />
Liukin Inseln", „Voyage au Japon pendant les années 1823—1830",<br />
„Atlas von Land- und See-karten vom Japanischen Reiche", „Biblio<strong>the</strong>ca<br />
Japonica, sive selecta quaedam opera Sinico-Japonica etc.<br />
Ph. Fr. de Siebold et J. Hoffmann", „Fauna Japonica, sive Descriptio<br />
Animalium etc. conj. studiis C. J. Temminck et H. Schlegel,<br />
prov. atque W. de Haan. 7 vol. folio."
ACHTSTE HOOFDSTUK. 277<br />
zameling ') in het licht, waaraan H. Schlegel, W. de<br />
Haan, W. Muller en anderen, ijverige medearbeiders<br />
zijn geweest *). Krachtdadig werden, onder de regering<br />
van Koning Willem I, de wetenschappen en hare<br />
beoefenaren aangemoedigd! In dier voege heeft ook<br />
de wetenschap in de 19e eeuw groote verpligting aan<br />
Nederland, daar zij hare kennis van Azia's voortbrengselen<br />
meer te danken heeft aan ons vaderland dan<br />
aan eenigen anderen beschaafden staat.<br />
De Gouverneur-Generaal ad interim oordeelde noodig,<br />
maatregelen te verordenen ten aanzien van den<br />
//scheepsbouw" op Java, die aanmoediging behoefde.<br />
Van wege de Handelmaatschappij was te Rembang<br />
een doelmatige kustvaarder gebouwd, het Gouvernement<br />
deed er de schoeners Doris en Alcinoé bouwen<br />
en te Dassoon andere vaartuigen op stapel zetten.<br />
Wat men al mögt beweren, dat op Java geene bruikbare<br />
bodems konden worden gebouwd, en de kosten<br />
daarvoor besteed, als weggeworpen worden beschouwd,<br />
de ondervinding bewees, dat men ongelijk had. De<br />
Dourga en andere vaartuigen konden tot bewijs strek-<br />
) „Verhandelingen over de Natuurlijke Historie der Nedcrlandsche<br />
overzecsche bezittingen door de leden der Natuurkundige Commissie<br />
in Indië, uitgegeven op last van den Koning door C. J. Temminck".<br />
1°. Zoölogie, met 95 platen. 2°. Kruidkunde, met 70 platen. 3°. Landen<br />
Volkenkunde, enz. Alles is fraai naar de natuur gekleurd. De<br />
titels zijn fraai op steen gegraveerd in goud- en zilverdruk. Het<br />
voorberigt is geteckend: Leiden 12 December 1839. C. G. C. Rcinwardt,<br />
C. J. Temminck, C. L. Blume en J. van der Hoeven.<br />
s ) In 1846 en later heeft hij bovendien uitgegeven: „Coup d'Oeil<br />
Général sur les possessions Néerlandaises dans l'Iude Archipélagique",<br />
dat dienen moet om den vreemdeling met den toestand onzer<br />
bezittingen bekend te maken.
273 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
ken. Ook de //zeevaart van haven tot haven" behoefde<br />
en verkreeg voorziening. Op den 12n van<br />
Lentemaand 1834- werden nieuwe verordeningen uitgevaardigd<br />
omtrent de //zeebrieven iu Nederlandsen<br />
Indië", houdende, dat slechts schepen en vaartuigen,<br />
ifl Nederland of Nederlandsch Indië gebouwd, daarvan<br />
mogen worden voorzien, en dat die bodems enkel vaste<br />
ingezetenen van Nederlandsch Indië tot bevelvoerders<br />
mogen hebben. Hollanders, Arabieren en Sinezen mogen<br />
aanvoerders hunner eigene vaartuigen blijven;<br />
maar alle vaartuigen van meer dan 75 last moeten<br />
één leerling, die van meer dan 150 last twéé, en die<br />
van meer dan 200 last minstens drie leerlingen aan<br />
boord hebben, die óf in Nederland óf in Indië uit<br />
Nederlandsche Christen-ouders geboren waren. Ten<br />
gevolge dier maatregelen werd het noodig, eene school<br />
voor de wis- en zeevaartkuude te Soerabaya te stichten.<br />
Een leeraar (van der Marck) werd daarvoor aangesteld,<br />
en bepaald, dat 24 jongelingen als stuurmansleerlingen<br />
voor de Koloniale Marine zouden worden opgeleid.<br />
Na de noodige voorbereidende studiën zouden<br />
zij eene plaatsing voor den tijd van twee jaren verkrijgen,<br />
waarna zij nog één jaar <strong>the</strong>oretisch en practisch<br />
onderwijs te Soerabaya moesten ontvangen.<br />
Daarna zouden zij bekwaam geacht worden om als<br />
stuurman bij de scheepvaart in Indië in dienst te<br />
treden.<br />
Zeer nadeelig voor de scheepvaart was intusschen<br />
de pest der zeevaart — de zeerooverij. Zelfs nabij<br />
Java's noordkust was men voor de zeeroovers niet<br />
veilig. Men werd gewaar, dat zij veelal hunne schuilkoekeu<br />
hadden tusscheu de oostkust van Sumatra en
ACHTSTE HOOFDSTUK. 279<br />
de westkust van Borneo, en dat de Sultans of Radjas<br />
in die streken hunne beschermers waren. Toen men<br />
zekerheid verkregen had, dat de Sultan van de Lingaeilanden<br />
hun des noods schuilplaats verleende, werd<br />
het fregat Diana naar dien Vorst gezonden, met aanmaning<br />
om tegen de zeerooverij te waken, en de waarschuwing,<br />
dat ingevalle hij niet, overeenkomstig de<br />
tractaten, tegen de zeeroovers in zijne wateren waakte,<br />
het bestuur te Batavia zelf de taak op zich zoude<br />
moeten nemen. Eenige maanden vroeger, in 1835,<br />
ontving men berigt, dat Illanonsche zeeroovers met<br />
eene menigte praauwen aan de oostkust van Bumeo<br />
rondzwierven. De Luitenant ter Zee Ie klasse W. J.<br />
Schuier ontving den last, ze op te zoeken en te verjagen.<br />
Hij vertrok aan boord van de brik Dourga,<br />
had bovendien twee schoeners, onderscheidene kruisen<br />
kanoneerbooten onder zijne vlag, en zeilde van<br />
Banjermassing om het oosten. Hij bereikte den 22»<br />
van Grasmaand de zuidkust van Poeloe Laut, waar hij,<br />
eenige dagen later, op eene blinde klip de Dourga<br />
verloor. De zeeroovers werden op den ,18° van Bloeimaand<br />
in de bogt van Poeloe Laut gevonden. De<br />
aanval slaagde; het gelukte Schuier de zeeroovers geducht<br />
te havenen. Van hunne oorlogspraauwen werden<br />
16 prijs gemaakt en 47 vernield. Onderscheidene<br />
ijzeren en metalen stukken werden genomen, en<br />
11 aanvoerders dier zeeschuimers schoten er het leven<br />
bij in. Schuier had bovendien het geluk 193 personen,<br />
door de Illanons meestal op de kusten van Java<br />
en Madoera geroofd of in zee vermeesterd, uit eene<br />
harde, ja soms onmenschelijke slavernij te verlossen.<br />
Ook in andere opzigten kon waakzaamheid niet
280 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
genoeg in het oog worden gehouden, om de Nederlandsche<br />
belangen behoorlijk te behartigen. De handelstand<br />
te Sinkapore zocht voordeelen te behalen, al<br />
ware zulks niet overeen te brengen met de goede<br />
trouw, en was gereed in de dagbladen, aldaar in het<br />
licht gegeven, de Nederlanders te beschimpen en te<br />
belasteren. In Engeland werd de koperen munt, in<br />
Nederlandsch Indië gangbaar, nagemaakt en te Sinkapore<br />
in omloop gebragt. Maar er kwamen ook bezendingen<br />
van die valsche munt regtstreeks uit Engeland<br />
naar Java, eenvoudig onder de benaming van<br />
// koper ". Het Bataviasche bewind nam deswege een<br />
besluit den 17 n van Hooimaand 1835, hetgeen ten gevolge<br />
had, dat 39 kisten koperen munt, van valschen<br />
muntslag en te ligt van gehalte, in beslag werden<br />
genomen. Die bezending was regtstreeks van Liverpool<br />
te Batavia aangebragt. Die muntspeciën of<br />
//duitenplaatjes" werden niet enkel door het Gouvernement<br />
verbeurd verklaard, maar bovendien met eene<br />
boete van de viervoudige waarde belast, onder bedreiging<br />
die boete op de waarde van het schip te verhalen.<br />
In weerwil van zulk een strengen maatregel bleef<br />
deze valsche munt-fabriek in Engeland, voornamelijk<br />
te Birmingham, bestaan, doch men vond voortaan veiliger<br />
zich niet aan zulke groote verliezen te wagen.<br />
Van Sinkapore, Malakka en Poeloe-Pinang werden die<br />
valsche duiten onder de handelaren van den Indischen<br />
Archipel verspreid, totdat de Nederlandsche Regering<br />
eene aanmunting van Nederlandsch Indische koperen<br />
duiten te Birmingham op het spoor kwam, en tegen<br />
dat kwaad bij de Britsche Regering ernstige klagten<br />
indiende. Nu werden door de politie te Birmingham
ACHTSTE HOOFDSTUK. 281<br />
behoorlijke maatregelen genomen en werd aan het tolkantoor<br />
te Liverpool, op eene aanzienlijke hoeveelheid<br />
valsche duiten beslag gelegd. Ook werd in 1844 door<br />
den Gouverneur van de Straits Establishments eene<br />
bekendmaking uitgevaardigd, steunende op eene verordening<br />
van het Britsche Gouvernement //tegen den<br />
aanmaak van vreemde koperen munt", waardoor aan<br />
eenen zoo wederregtelijken handel een einde kwam.<br />
De moeijelijkheden door de Engelschen, van Sinkapore<br />
uit, aan het Nederlandsch Indisch bewind berokkend,<br />
waren van dien aard, dat onderscheidene ijverige<br />
Residenten er op uit waren dergelijke vexatiën te<br />
voorkomen. Zoo had de Resident ter westkust van<br />
Borneo zich gehaast aan den Gouverneur-Generaal ad<br />
interim Baud kennis te geven, dat de Sultan van<br />
Broenie, ter noord-westkust van Borneo, in onderhandeling<br />
wenschte te treden met het Nederlandsche<br />
bewind, om den Koning van Nederland als zijnen wettigen<br />
Opperheer te erkennen. Hij vreesde, dat de<br />
Engelschen zich met zijn uitgestrekt kustengebied bemoeijen<br />
zouden. Baud was huiverig zich daarmede in<br />
te laten, en deze aarzeling had ten gevolge, dat ons<br />
van de zijde van Brooke, Keppel en Belcher later<br />
vele onaangenaamheden werden berokkend.<br />
Eenige verordeningen omtrent den invoer hadden<br />
nog vóór het jaar 1835 wijzigingen aangebragt. Alle<br />
voortbrengselen van den Oosterschen Archipel werden,<br />
bij invoer op Java, vrijgesteld van inkomende regten,<br />
mits ingevoerd onder Nederlandsche vlag, of onder<br />
inlandsche daarmede gelijkgestelde vlaggen. Bij invoer<br />
met Britsche of andere Westersche schepen werden<br />
ze bezwaard met een regt van zes ten honderd.
282 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Gambier uit de Nederlandsche bezittingen of van<br />
Linga onder Nederlandsche vlag, moest ƒ 9 of ƒ 10<br />
per pikol betalen, onder vreemde vlag f 13'/2 à<br />
/'15 per pikol. Bewerkte tabak, met vreemde schepen<br />
aangebragt, had /'20 per pikol te betalen. Deze<br />
regten op gambier en tabak moesten als verbruiksbelasting<br />
of accijns beschouwd worden.<br />
Nog maar sedert weinige maanden was de stichter<br />
van het cultuurstelsel naar Europa vertrokken, toen<br />
de Gouverneur-Generaal ad interim, eene reis over<br />
Java noodzakelijk oordeelde in het belang van dat<br />
door van den Bosch ingevoerde stelsel, dat, onder den<br />
naam van cultuurstelsel, steeds meerdere inkomsten<br />
den lande heeft afgeworpen, en gestrekt heeft, om de<br />
welvaart van den Javaan te vermeerderen. Baud<br />
wenschte zich door eigene aanschouwing te vergewissen,<br />
dat de toepassing naar behooren geschiedde en of<br />
en hoe de invoering, waar die nog niet had plaats<br />
gegrepen, het best zou kunnen verwezenlijkt worden.<br />
Bij dat onderzoek bleek, hoe sommige ambtenaren van<br />
hunnen invloed als zoodanig hadden misbruik gemaakt,<br />
om zich inkomsten of voordeelen te bezorgen,<br />
niet bepaaldelijk aan hen toegekend. Meermalen kon<br />
daarbij noch het voorouderlijk gebruik, noch de plaatselijke<br />
gesteldheid, tot verschooning der ingeslopene<br />
misbruiken worden ingeroepen. Er waren dessa's, alwaar<br />
men zich had verbonden tot de afgifte soms van<br />
de helft van het rijstgewas, aan personen, die daarentegen<br />
de kwijting van de landrente op zich hadden<br />
genomen. Zoodanige overeenkomsten waren onwettig<br />
en allezins schadelijk voor den landbouw. Nog waren<br />
hier en daar den inlander leveringen in natura opge-
ACHTSTE HOOFDSTUK. 283<br />
legd, als: pluimgedierte, brandhout, olie, gras en andere<br />
huiselijke benoodigdheden, onder voorwendsel, dat<br />
de gelegenheid ontbrak, zich die behoeften op de bazars<br />
of op eenige andere wijze aan te schaffen.<br />
Tot wering dier misbruiken werd den 6n van Slagtmaand<br />
1834 een streng besluit uitgevaardigd. De<br />
Residenten, Adsistent-Residenten enz. werden aangemaand,<br />
tegen zoodanige verkeerdheden te waken. Geene<br />
overeenkomsten zullen voortaan mogen worden aangegaan,<br />
om voor een of meer dessa's de landrente te<br />
betalen. Ook zal alle misbruik van gezag op het<br />
strengste worden tegengegaan, //zonder eenige oogluiking<br />
of aanzien des persoons."<br />
In Lentemaand 1835 werden bepalingen gemaakt<br />
over de verpligtingen der bevolking bij de reizen,<br />
welke door het hoofd des bestuurs of door voorname<br />
ambtenaren mogten worden gedaan, opdat aan de inlanders<br />
//geen nuttelooze arbeid" mögt worden opgelegd.<br />
De heerendiensten als zoodanig, werden geregeld,<br />
en den 23n van Sprokkelmaand 1836 werd<br />
deswege bepaald, dat //afwijkingen van de gegevene<br />
//bevelen, naar gelang der omstandigheden, zullen<br />
//kunnen worden beschouwd, als vallende in de termen<br />
,i van willekeurige beschikkingen over de personen der<br />
// inlanders, en vatbaar om strengelijk te worden ge-<br />
// straft."<br />
Voorts werden de ongelijkheden, welke hier of daar<br />
het gevolg waren van een nieuw stelsel, de verkeerde<br />
toepassing, ten aanzien van de gronden, die voor deze<br />
of gene cultuur als bijzonder geschikt waren beschouwd,<br />
doch waaromtrent de ondervinding beter geleerd<br />
had, door nieuwe maatregelen verbeterd. Zelfs
284 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
werd de bevolking in hare belangen, omtrent dit alles<br />
gehoord en naar billijkheid behandeld.<br />
De verdere toepassing en uitbreiding van het cultuurstelsel<br />
werd door Baud geregeld voortgezet, in<br />
den geest, waarin die gewigtige onderneming door van<br />
den Bosch was aangevangen. Baud ondervond in<br />
Indië zelfs tegenwerking van de zijde van die ambtenaren,<br />
van wie men ter goeder trouw medewerking<br />
had moeten verwachten. Men verneine een voorbeeld ').<br />
In Lentemaand 1835 kwam de Inspecteur der cultures<br />
Vitalis, met een verslag aan den waarnemenden<br />
Opperlandvoogd, waarin een treurig tafereel werd opgehangen<br />
van den toestand der bevolking van het<br />
regentschap Soekapoera in de Preangers, ten gevolge<br />
der invoering van de indigo-cultuur aldaar. Reeds<br />
in de volgende maand werd den Resident van de<br />
Preangers gelast dadelijk die cultuur in dat district<br />
te doen staken. Zulks had eerlang mede plaats in<br />
het grootste gedeelte dier residentie. Evenwel achtte<br />
de Gouverneur-Generaal Baud zich verpligt in Wijnmaand<br />
den Inspecteur Vitalis te doen aanschrijven,<br />
zich voortaan te onthouden van zoodanige overdrijving<br />
en hartstogtelijkheid, als waaraan hij zich bij zijn opgenoemd<br />
verslag had schuldig gemaakt, en zich te<br />
*) Wij hebben dit voorbeeld gekozen, omdat Dr. W. R. van<br />
Hoëvell, vijftien jaren daarna op dat verslag terugkomt, om er<br />
brokken uit mede te deelen in de „ Varia" van het „ Tijdschrift voor<br />
„Nederlandsch Indië," nummer van September 1850. Ofschoou de<br />
oorzaak dier klagt dadelijk iu 1835 werd opgeheven, wordt er evenwel<br />
bijgevoegd: Inderdaad wij huiveren bij het lezen van zoo veel<br />
ellende. Zoodanig was de aanvang van het stelsel, dat de bevolking<br />
achttien jaren lang heeft gekweldl enz. Wanneer zal er een einde<br />
aan komen I
ACHTSTE HOOFDSTUK. 285<br />
hoeden, van het vermelden van omstandigheden, die<br />
aan de zaak vreemd waren. Was de natie veel verschuldigd<br />
aan den Graaf van den Bosch, als de schepper<br />
van het stelsel, zij had tevens groote verpligting<br />
aan Jean Chretien Baud, voor eene geleidelijke invoering<br />
daarvan ').<br />
In Europa teruggekeerd werd aan den Generaal J.<br />
van den Bosch het Ministerie van Koloniën door<br />
den Koning toevertrouwd. Toen deze verdienstelijke<br />
Nederlandsche staatsman oordeelde van dat bewind<br />
afstand te moeten doen, werd het voorloopig door<br />
J. Ch. Baud waargenomen, totdat deze met den In<br />
van Oogstmaand 1840 als werkelijk Minister optrad.<br />
In dier voege werden beide mannen bestemd om, evenzeer<br />
in Nederland dat stelsel, zoo weldadig voor ons<br />
volksbestaan, en hetgeen het plegtanker van Nederlands<br />
behoud is geworden, de noodige vas<strong>the</strong>id te<br />
schenken. Het consignatie-stelsel en de groote veilingen,<br />
door tusschenkomst van de Nederlandsche Handelmaatschappij,<br />
zoowel als het geldelijk beheer der<br />
koloniale inkomsten, werden ten genoegen van het<br />
Gouvernement en evenzeer ten voordeele van de deelhebbers<br />
van dat handelsligchaam geregeld.<br />
>) In hoe verre alhier vermeld behoort te worden, de klagt van<br />
Pietcr Cleban, die van van den Bosch een suiker-contract had gekregen,<br />
zeer voordeelig voor den contractant zoo als de eerste contracten,<br />
bij de weinige lust een contract te aanvaarden, over het algemeen<br />
waren? Baud had hem van dat contract ontzet; tot een<br />
ander zeer onvoordeclig contract schijnt hij later te zijn gedwongen.<br />
In 1839 kwam hij hier te lande, om zich over het geleden onregt<br />
te beklagen, Die zaak maakte destijds eenig opzien. Later werd de<br />
man te eenen male ongelukkig, en werd hij, ui fallor, als lasteraar<br />
tot gevangenisstraf veroordeeld.
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
1830—1834. Oorlog tegen de Padries. Elout 31ilitair en Civiel<br />
Gezaghebber. De Marapahn, Majoor Michiels. Toewanlcoe Nan<br />
Cerdik, Sentot. Rau onderwerpt zich, 1832. De Overste Vermeulen<br />
Krieger. Overdreven beschuldiging tegen de troepen. Verraad<br />
der Maleijers. Agam. Boehit Korin. Poland ontzet fort<br />
Amerongen. Sentot naar Benkoelen. De Generaal Majoor Riesz.<br />
De Commissaris-Generaal van den Bosch fe Padang. Matoewa.<br />
Bondjol. Mengappa. Beschikkingen van van den Bosch voor<br />
Sumatra's westkust. Invloed van de west- op de oostkust. Luitenant-Kolonel<br />
Michiels. Resident Boers te Palembang. De Lampongs.<br />
Eeeds tegen het einde van het jaar 1830 was de<br />
Luitenant-Kolonel Elout, Militair en Civiel Gezaghebber<br />
te Eiouw, door den Gouverneur-Generaal met datzelfde<br />
gezag ter westkust van Sumatra bekleed geworden.<br />
Van den Bosch was van oordeel, dat een<br />
gewest, alwaar zoo veel onrust heerschte, onder het<br />
gezag van eenen enkelen bewindvoerder moest worden<br />
gesteld. Elout kreeg in last, den vrede met de Padries<br />
te herstellen, zoo mogelijk in der minne, of anders<br />
door geweld. In het laatste geval door, als de gelegenheid<br />
daartoe gunstig mögt wezen, hun //van tijd<br />
//tot tijd bij verrassing gevoelige nepen toe te brengen."
NEGENDE HOOFDSTUK. 287<br />
Den 4n van Lentemaand 1831 kwam hij te Padang<br />
aan; onder de troepen, welke hij medebragt, was op<br />
de lange reis de braakloop uitgebroken, welke aan 37<br />
man, aan boord van de Jessy, het leven had gekost.<br />
Daar de pogingen tot onderhandeling niet slaagden,<br />
kwam er versterking van Batavia, onder den Luitenant-<br />
Kolonel Vermeulen Krieger en den Majoor Michiels.<br />
Tot eene nieuwe onderneming tegen Naras werd besloten.<br />
Mangong werd den 6n van Zomermaand en<br />
Naras twee dagen later door bestorming vermeesterd,<br />
nadat Kapitein Buteux door eenige granaten brand<br />
had doen ontstaan. Kapitein de Quay, die het bevel<br />
over de bovenlanden had, nam Datoe Pamoentjak in<br />
onderwerping aan, met den titel van Regent van Batipo.<br />
Tegen de 7 kotta's werd een aanval ondernomen,<br />
waarbij de Kapitein de Quay gekwetst werd, terwijl<br />
de Luitenant-Kolonel Elout het opperbevel voerde;<br />
van beide zijden werd voortdurend met hardnekkigheid<br />
gevochten. Een stoutmoedige aanval van Michiels besliste,<br />
en de vijand leed een groot verlies. Onder den<br />
Majoor Michiels werd naar Atnbaloe gemarscheerd,<br />
van waar men den 16n van Hooimaand optrok tegen<br />
Singo-Sari, alwaar de hoofden zich onderwierpen. Enkele<br />
hardnekkige opperhoofden werden naar Batavia<br />
opgezonden.<br />
De Marapalm, waartegen eenige jaren te voren<br />
ßaaff niet gelukkig was geweest, zou overrompeld worden,<br />
want naar de geruchten werd die sterke stelling,<br />
zoo onmisbaar tot het beoorlogen der Padries, door<br />
dezen op zorgelooze wijze verdedigd. De Kapiteins<br />
de Quay en Veltman, met een honderdtal kloeke Europesche<br />
soldaten, werden door Elout daartoe bestemd,
2S8 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
Op den 6n van Oogstmaand bereikten zij, na eenen<br />
moeijelijken marsch, die sterkte. Inderdaad overrompelden<br />
zij de zwakke wacht, zonder dat een enkel man<br />
gekwetst werd. Die sterke stelling, welke, bij behoorlijke<br />
verdediging, ook den dappersten aanval zou hebben<br />
teleurgesteld, was men, door de achteloosheid der<br />
Padries, gemakkelijk meester geworden. Het tooneel<br />
van den oorlog werd daardoor eenigszins verplaatst,<br />
doch de te Batavia aangevraagde versterking, ten einde<br />
met kracht voort te gaan, kon, wegens de omstandigheden<br />
in Europa, niet worden verleend.<br />
Intusschen werd Kapitein de Quay, den 31 n van<br />
Oogstmaand, met 170 manschappen en een duizendtal<br />
Maleijers van Batipo tegen de Padries afgezonden. De<br />
Ie Luitenant Witte van Haemstede en de 2e Luitenant<br />
Bender stormden tegen den vijand in, die naar<br />
de linie van Tandjong-Allie de wijk nam. Daar stieten<br />
de Padries op de Maleijers van Batipo, en drongen<br />
ze door hunne onstuimigheid terug. Bender en voorts<br />
van Haemstede kwamen ter hulpe, en dreven de Padries<br />
voor zich uit. Deze herzamelden zich achter<br />
een welversterkt ravijn, van waar men hen niet kon<br />
verdrijven. Er kwamen meer strijdkrachten onder den<br />
Ie Luitenant Hendriks, waarna men door den vijand<br />
aangetast werd, die nogtans tot aan zijne diepe gracht<br />
en hooge borstwering teruggedreven werd, waar men<br />
stuitte. Het ravijn bleef een onoverkomelijk beletsel,<br />
totdat men het stuk geschut, waarvan men voorzien<br />
was, op eene hoogte kreeg, van waar de Padries bestookt<br />
konden worden. Thans baanden de Ie Luitenant<br />
W. v. Haemstede en de Boeginezen Mosse, Toeloe<br />
en Molewa, aan hunne makkers stoutmoedig den
NEGENDE HOOFDSTUK. 289<br />
weg; de vijand nam de vlugt. Bij de vervolging waren<br />
vooral de Maleijers in de weer en bragten vele<br />
vlugtelingen om het leven. Toen men den volgenden<br />
dag voortrukte, waren de Padries verdwenen; zij hadden<br />
in de rotsen van Papan eene wijkplaats gezocht.<br />
Het geheele district van Soeli-Ayer geraakte daardoor<br />
in rust.<br />
Op nieuw bragt de Majoor Michiels van Java eene<br />
versterking van 300 man mede. Onder zijn bevel<br />
zou eenen aanval tegen Katjagang (N. van Priaman)<br />
plaats hebben, ten ware Elout zelf medeging. De<br />
zeemagt, daarbij te gebruiken, zou bestaan uit de korvet<br />
Pollux, Kapitein ter Zee Eeg, en nog zes bodems,<br />
waaronder drie schoeners. De landingstroepen bedroegen<br />
ongeveer 300 man. Den 4n van Wintermaand<br />
1831 had zich de Oppergezaghebber met den Majoor<br />
Michiels enz. ingescheept; den 6n kwam men voor<br />
Priaman, en nam men een honderdtal manschappen onder<br />
Kapitein de Sturler aan boord ; de inlandsche gewapenden<br />
trokken langs het strand. Den 10o had de<br />
landing plaats. Nadat de troepen in oogenschouw waren<br />
genomen, werden den lln vroegtijdig de operatiën<br />
aangevangen tegen Katjagang en Oedjong-Radja, gelegen<br />
op eene rots, welke in zee uitspringt. Moeijelijk<br />
ging de vermeestering dier positie. De 2e Luitenant<br />
Poland beklom met het vaandel in de vuist de rots;<br />
hij werd slechts door weinigen gevolgd. Een gelijktijdige<br />
aanval aan de noordzijde was oorzaak, dat zijne<br />
onverschrokkenheid niet met zijn leven betaald werd.<br />
De Nederlandsehe vlag wapperde op de rots van<br />
Oedjong-Radja! Door eene landengte van ongeveer<br />
300 passen aan den vasten wal verbonden, was aldaar<br />
I. 19
290 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
eene verschansing opgeworpen. Hier werden de Padries<br />
van alle zijden aangegrepen en met groot verlies op<br />
de vlugt geslagen. Onzerzijds bedroeg het gehêele<br />
verlies 6 dooden en 16 gewonden. Katjagang, een<br />
half uur verder binnen 's lands, werd bij de komst<br />
van den Luitenant Engelbert van Bevervoorden ontruimd<br />
gevonden, dewijl de Padries op de sterke positie<br />
van Oedjong-Radja hunne hoop gebouwd hadden.<br />
Grooten lof hadden de troepen, alsmede de bemanning<br />
der sloepen, ingeoost. Bijzonder hadden zich onderscheiden<br />
de Luitenant ter Zee Ie klasse van Hugenholtz,<br />
de Kapitein-Adjudant Guyot, de Ie Luitenant<br />
van Beethoven en de 2e Luitenant Poland. Eenige<br />
stukken geschut, benevens katoen, rijst en staafijzer,<br />
werden buit gemaakt, de half voltooide praauwen werden<br />
vernield en de kampong in brand gestoken. Zoo<br />
werden de Padries getuchtigd, en den Hoofden van<br />
Katjagang den smokkelhandel verleerd.<br />
Eene andere zending was voor den Majoor Michiels<br />
weggelegd. Hij moest de westkust noordwaarts van<br />
Padang onderzoeken. Met den schoener Circé en eene<br />
kruisboot, verliet hij den 26n van Wintermaand de reede<br />
van Padang, met 60 man Europeanen en Ambonezen<br />
onder zijn bevel. Den 28n liet hij het anker vallen<br />
voor Ayer-Bangies. Door den schoener Janus versterkt,<br />
kwam hij voor de kampong Batahang, welke<br />
plaats eene vijandelijke houding had aangenomen, en<br />
daarvoor in de asch werd gelegd. Op den In van<br />
Louwmaand 1832 voor Natal gekomen, werd alles in<br />
zeer vervallen toestand gevonden. Maar het naburige<br />
Taboejong had zich, na geruimen tijd vruchteloos om<br />
ondersteuning te hebben gevraagd, aan de Padries
NEGENDE HOOFDSTUK. 291<br />
moeten overgeven. De Majoor hoopte op eene toenadering<br />
van de zijde der bevolking; doch daar hij<br />
vijandelijk werd behandeld, deed hij 40 man onder<br />
de Luitenants Poland en Bernhardt landen en de<br />
sloepen den wal naderen. Met der haast ontruimde<br />
de vijand zijne gunstige stelling. De plaats, die zeer<br />
welvarend en geschikt voor den handel scheen, werd<br />
nogtans aan de vlammen prijs gegeven, uit hoofde<br />
men er eene Sinesche Wankang vond, die eenigen tijd<br />
te voren door Atsjinesche zeeroovers buit gemaakt was.<br />
Verder ging het langs de kust noordwaarts naar Tapanoeli,<br />
alwaar, op het eiland Poutjang Kitjil, de<br />
Nederlandsche verdedigingswerken in ellendigen toestand<br />
werden gevonden. Michiels onderzocht den staat<br />
van zaken en zeilde verder naar Baros. Tapoes, alsmede<br />
het eiland Nias, werden bezocht, waarna Michiels<br />
naar Padang terug keerde, en er op het einde van<br />
Louwmaand aankwam '). In de volgende maand keerde<br />
de Majoor Michiels naar Batavia terug.<br />
Padangs benedenlanden werden kort daarna door<br />
vijandelijke aanvallen bedreigd. Toewankoe Nan Tjerdik<br />
trok in Lentemaand 1832 eene aanzienlijke magt<br />
bijeen, om de Nederlanders, zoowel in de Benedenals<br />
in de Bovenlanden, te bestoken. Den Kapitein<br />
de Sturler werd opgedragen, met 200 man en de Maleijers<br />
uit het district Priaman, den vijand te gemoet<br />
te trekken. Deze werd op 5000 man geschat. Den<br />
17» naderde de Luitenant Engelbert van Bevervoorden<br />
met de gewapende Maleijers, waarop de Padries naar<br />
>) De Generaal Jhr. H. J. J. L. Ridder de Stuers iu zijne „ Vcs-<br />
„tiging en Uitbreiding" enz. Dl. I, bl. 157, is partijdig, en onjuist<br />
ten aanzien van dezen togt van den Majoor Michiels.<br />
19*
292 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
hunne verschansingen, die in het bosch verborgen<br />
waren, terugtrokken. Een onverwachte uitval hunnerzijds<br />
tegen die Maleijers, bragt dezen aan het wankelen,<br />
toen de Sturier ter ondersteuuing verscheen en<br />
de Padries zoo krachtdadig op het lijf viel, dat zij<br />
hunne stelling ontruimden, met achterlating van 200<br />
geweren, vele lansen en sabels, wel 500 pond buskruid<br />
en onderscheidene andere zaken. Eenige goed<br />
geworpen granaten hadden de ontruiming bevorderd.<br />
De Sturier vatte post te Mengoppo. In de Bovenlanden<br />
hadden de Padries het op Agam gemunt, doch<br />
Toewankoe Damassiang slaagde niet beter. Den 3"<br />
van Grasmaand tastte Elout met 250 man, onder de<br />
Kapiteins de Quay, Gennet en Veltman, diens stellingen<br />
aan. Den 4» werd Kapau met gering verlies<br />
vermeesterd; de 2e Luitenant Maxwell werd zwaar<br />
gewond. Na de onderwerping van de Agamsche districten<br />
boden onderscheidene Hoofden, en onder dezen<br />
Toewankoe Nan Goeppok, hunne onderwerping aan.<br />
Daar de Opperbewindvoerder Elout het hoogst<br />
wenschelijk achtte thans, na de door de Padries geledene<br />
verliezen, hen met meer kracht aan te tasten<br />
en tot onderwerping te noodzaken, zond hij den Kapitein<br />
der Artillerie Hellwig naar Batavia, om het<br />
goedvinden van den Gouverneur-Generaal te vernemen.<br />
Hij ontving intusschen van van den Bosch tijdingen,<br />
welke gunstiger luidden omtrent het bekomen van<br />
meerdere troepen voor den oorlog. Geheel Sumatra,<br />
meende de Landvoogd, moest aan onze magt worden<br />
onderworpen. De binnenlanden en de kustplaatsen<br />
moesten in verband gebragt worden met eene centrale<br />
magt. Daartoe zouden de 13 kotta's, de 50 kotta's
NEGENDE HOOFDSTUK. 293<br />
en Lintau moeten worden onderworpen, en ten einde<br />
dit mogelijk te maken, zouden nog troepen van de<br />
Jagers van Vermeulen Krieger en 300 man Javanen<br />
van het legioen of barissau van Ali Bassa, gezegd<br />
Sentot, worden afgezonden '). De overige manschappen<br />
van dat legioen kwamen eenige maanden later.<br />
De gevraagde paarden, benevens bergaft'uiten, tot vervoer<br />
van het geschut in de Bovenlanden en tot vermindering<br />
van de koelie diensten, werden echter niet<br />
verstrekt.<br />
De troepen kwamen in Zomermaand en Hooimaand<br />
1832 te Padang aan, en de noodige beschikkingen<br />
werden gemaakt. Op een bezoek van de verschillende<br />
punten in ons bezit, werd Elout vergezeld door den<br />
Overste Vermeulen Krieger, de Kapiteins de Quay en<br />
Hellwig, benevens den AH Bassa Prawiro Dirdjo. Den<br />
22Q vail Hooimaand zou, van den Marapalm uit, een<br />
algeineene aanval op de Padries plaats hebben; de<br />
uitrusting moest zoo veel mogelijk geheim worden gehouden.<br />
De Maleische hulpbenden gedroegen zich<br />
ongeregeld door te plunderen en te branden. Tot hunne<br />
verschooning kan nogtans worden aangevoerd, dat zij<br />
veel van de Padries van Liiitau hadden moeten lijden.<br />
De voormalige verblijfplaats van Toewankoe Passaman<br />
werd bereikt, en de vier kanonnen teruggevonden, die<br />
in Grasmaand 1823 bij den Marapalm in handen der<br />
Padries waren achtergelaten. Te Boewa rukten de<br />
Maleijers binnen; doch hier vonden zij eenen sterken<br />
;<br />
l) Het legioen van Sentot was eigenlijk 800 man sterk, waaronder<br />
100 ruiters, raeerendeols met schietgeweer, de overigen met pieken<br />
gewapend, Met vrouwen, kinderen en bedienden, telde het 1800<br />
zielen.
294 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
tegenstand, zoodat, waren zij niet te regter ure door<br />
den In Luitenant Hendriks en den 2 n Luitenant<br />
Bender ondersteund geworden, zij waarschijnlijk het<br />
onderspit zouden hebben gedolven. Thans, door de<br />
onversaagdheid dier officieren aangemoedigd, en door<br />
het beleid van den Overste Vermeulen Krieger geleid,<br />
werd het landschap vermeesterd. Ook de Ie Luitenants<br />
Perk van Lith en von Lutzow gedroegen zich<br />
verdienstelijk ; de Kapitein Schenck stierf den heldendood.<br />
Onderscheidene voorname Hoofden der Padries<br />
onderwierpen zich na de vermeestering van Lintau en<br />
Boewa. Een aanval op het district Boekit-Kamang<br />
werd beproefd; na eenen vermoeijenden togt slaagde<br />
de Luitenant-Kolonel Vermeulen Krieger ; terwijl Kapitein<br />
Raaff, de 2 e Luitenant Heibach, Ali Bassa, en<br />
allen, met ijver hun pligt deden. Daar men den 30n<br />
van Hooimaand geenen vijand meer ontmoette, werd<br />
eene kampong in brand gestoken, waarop de bewoners<br />
der andere dorpen zich onderwierpen. Men had onzerzijds<br />
6 dooden en 40 gekwetsten; vijf stukken waren<br />
vermeesterd. In Boekit-Kamang bleven twee officieren<br />
met 60 man achter.<br />
Tegen Bondjol, in de valei van Alahan-Pandjang,<br />
zou thans de krijgsmagt zich rigten. De Luitenants<br />
Engelbert van Bevervoorden en Boelhouwer bereikten<br />
den 21 n van Herfstmaand Loeboe-Ambaloe, waar zij<br />
eene vijandelijke verschansing vonden, slechts kortelings<br />
verlaten. Eene benting werd alhier opgeworpen. Intusschen<br />
werd, van de Bovenlanden uit, Matoewa ingenomen,<br />
doch bij het verder doordringen, plaatste de<br />
Overste Krieger zich aan de spits van het detachement<br />
van den l n Luitenant de Witte van Haemstede, en
NEGENDE HOOFDSTUK. 295<br />
werd ernstig gewond. De Padries, ten getale van<br />
vier à vijf duizend man, streden hardnekkig met den<br />
sabel in de vuist; evenwel na vele dooden en gekwetsten<br />
te hebben bekomen, lieten zij de onzen het veld<br />
behouden. Onderscheidene hoofden onderwierpen zich<br />
daarop, en het geheele gebied der 8 kotta's volgde<br />
dit voorbeeld. De vroegere Opperhoofden der valei<br />
van Alahan-Pandjang, door de Padries afgezet, konden<br />
ten gevolge van het verlies der Padries te Andalas<br />
weder adem halen; zij maakten eene omwenteling,<br />
riepen de Nederlandsche hulp in, en de Oppergezaghebber<br />
Elout verscheen den 21n van Herfstmaand<br />
1832 te Bondjol. Eerlang werd het Padries Opperhoofd<br />
Toewankoe Moeda tot Regent van Alahan-Pandjang<br />
verheven, en onder het gebied van Priaman gebragt.<br />
Engelbert van Bevervoorden verkreeg het civiel<br />
gezag aldaar.<br />
Verder ging het gedurende den veld togt van 1832<br />
insgelijks voordeelig met onze krijgsbedrijven. Het<br />
landschap Rau onderwierp zich, alsmede het district<br />
van Mandaheling ; maar de versnippering der strijdkrachten,<br />
waarover Elout te gebieden had, werd daardoor<br />
te groot. 'Uit dien hoofde oordeelde de Oppergezaghebber<br />
het niet noodzakelijk Mandaheling door<br />
eenige troepen te bezetten, daar toch dat gewest tot<br />
de Battalanden behoorde, en de ingezetenen aldaar<br />
Heidenen waren, die op lageren trap van beschaving<br />
dan hunne naburen de Maleijers, bovendien met haat<br />
tegen de Mohamedanen waren vervuld.<br />
Op het einde van Wijnmaand was wederom eene<br />
overwinning op de Padries bevochten. De vermeestering<br />
van de linie van Beroela werd door de onder-
296 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
g der 50 kotta's gevolgd. Er was kans ook de<br />
13 kotta's tot onderwerping te brengen, maar onze<br />
magt was reeds te veel verbrokkeld, om dat te wagen.<br />
Daarop werd Kapitein de Quay naar Batavia gezonden,<br />
om den Gouverneur-Generaal mondeling met den<br />
staat van zaken bekend te maken en nadere bevelen<br />
te vernemen.<br />
Wel eens wordt beweerd '), dat de Nederlandsche<br />
troepen ter westkust van Sumatra zich aan mishandelingen<br />
en wreedheden hebben schuldig gemaakt,<br />
welke berigten, zoo zij al waarheid behelzen, deels<br />
aan de opgewondenheid en verbittering van het oogenblik<br />
zijn te wijten geweest, deels niet door Nederlanders<br />
zijn begaan, maar door mannen, tot andere natiën<br />
behoorende, die als onderofficieren dienst deden<br />
en grooter gezag moesten uitoefenen, dan waartoe zij<br />
in Europa zouden zijn geroepen. Welke troepen de<br />
Boeginezen waren, die in het gebied van Padang een<br />
gedeelte onzer krijgsmagt uitmaakten, was den Generaal<br />
H. I. J. L. Ridder de Stuers zeer wel bekend.<br />
De hoogclijk, door ieder afgekeurde mishandelingen,<br />
door Boeginezen of Maleische hulpbenden bedreven,<br />
voor zoo verre zij niet zeer overdreven zijn voorgesteld,<br />
zijn gewis meerendeels den Oppergezaghebber<br />
Elout of vroegere en latere bevelhebbers onbekend<br />
gebleven, want bij het binnenrukken in digt bevolkte<br />
kampongs kan veel gebeuren, dat niet ter kennis<br />
komt van de Officieren, of bijaldien wel, te laat, of<br />
') Onder anderen door dcu Gencraal-Majoor Jhr. H. I. J. L. Kidder<br />
de Stuers in zijne „Vestiging en Uitbreiding der Nederlanders<br />
ter westkust van Sumatra" en Prof. 1'. J, Veth in zijne „Geschicdcuis<br />
van Sumatra".
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
2Ü7<br />
wanneer herstel niet mogelijk of straf niet raadzaam<br />
is. Doch genoeg! Het jaar 1833 zal andere tooneelen<br />
van dezen langdurigen oorlog opleveren. Door<br />
onderscheidene mannen zijn de Padries en hunne<br />
dweepzieke handelingen veel te zacht beoordeeld.<br />
Eene verraderlijke gezindheid onder de inlanders<br />
vertoonde zich in het vermoorden van enkele soldaten,<br />
die van de eene sterkte of post naar de andere werden<br />
gezonden. Onder zulke ongunstige vooruitzigten<br />
begon het jaar 1833. Was er reden voor dat verraad;<br />
bestond er oorzaak voor de ontevredenheid der<br />
Maleische bevolking? Als eene voorname reden wordt<br />
opgegeven de levering der koelies, die, bij gebrek aan<br />
paarden en begaanbare wegen, een drukkende last voor<br />
de bevolking was, alhoewel slechts onder die voorwaarde<br />
aan de Maleische bewoners de Nederlandsche<br />
hulp tegen de hen onderdrukkende en wreede Padries<br />
was toegezegd. Daar kon derhalve de oorzaak van het<br />
verraad niet schuilen, evenmin in de politiemaatregelen,<br />
tot beteugeling der hanengevechten en van het<br />
amfioenschuiven, of in de bazarregten. De ware oorzaak<br />
was welligt daarin gelegen, dat de inlanders oordeelden<br />
de hulp der Nederlandsche wapenen niet meer<br />
te behoeven. Immers de Padries of de witten (wat<br />
kleeding betreft) en de gewone Maleijcrs of de zwarten,<br />
behoorden tot dezelfde natie. Door de Nederlandsche<br />
hulp was de magt der Padries gefnuikt;<br />
onderscheidene in de laatste tijden van Mekka teruggekomen<br />
bedevaartgangers predikten verzachting der<br />
godsdienstgebruiken, door de Padries ingevoerd: er<br />
bestonden derhalve twee oorzaken tot onderlinge toenadering.<br />
Daarbij voege men den haat tegen de on-
298 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
geloovigen of kafirs (Europeanen), die thans in het<br />
geheele land hunnen invloed deden gelden, en het<br />
denkbeeld, waarin de Maleische bevolking verkeerde,<br />
dat de krijgsmagt, die naar Sumatra's westkust kon<br />
worden gezonden, niet groot was. Zouden deze redenen<br />
niet genoegzaam zijn geweest, om de bevolking<br />
van Bondjol en van de naburige landschappen tot<br />
opstand en verraad aan te sporen, in de hoop zich<br />
van die gehate vreemdelingen te zullen ontdoen?<br />
Hunne magt toch tegenover de bevolking der Bovenlanden<br />
was gering! Daarbij voege men nog de toenadering,<br />
die de Maleijers begonnen te bespeuren tusschen<br />
die blanke vreemdelingen en de Batta's, hunne<br />
naburen ten noorden, zoozeer door hen veracht. Die<br />
onbeschaafde natie, steeds door de Maleijers verguisd<br />
en, waar het mogelijk was, mishandeld, begon meer<br />
en meer de weldaden van de nabuurschap der Europeërs<br />
te ondervinden. Die gehate wilden van eene<br />
zoodanige ondersteuning te berooven was pligt.<br />
De Overste Vermeulen Krieger besloot naar die<br />
moorden onderzoek te doen, daar hij niet dacht, dat<br />
de zamenspanning algemeen was. Hij koos daartoe<br />
100 man uit, waarvan ruim de helft Europeanen, met<br />
den 2n Luitenant W. G. Schouten. Hij bemerkte dra,<br />
dat aan die onrust meer vast was, en dat de inlanders<br />
in het algemeen zich schuldig gevoelden. Te Pisang<br />
verschanste hij zich in de kampong. De muiterij vertoonde<br />
zich meer openlijk. Krieger vernam, dat den<br />
10 n van Louwmaand 1833 de bezetting van Bondjol,<br />
27 Europeanen en 19 inlanders, op onmenschelijke wijze<br />
was vermoord, en de Luitenant de Wautier met 9 jagers<br />
op den terugweg van Pisang naar Bondjol was om
NEGENDE HOOFDSTUK. 29S)<br />
het leven gebragt. Van alle kanten was de Overste<br />
door eeneu overmagtigen vijand omringd. Slechts in<br />
den terugtogt was eenige kans tot behoud. Hij had<br />
den l n Luitenant Perk van Lith, de 2 e Luitenants<br />
W. G. Schouten, B. Bouman en J. Schoch, met eenen<br />
Javaanschen Tommongong, en bovendien 112 man onder<br />
zijne bevelen. Een afstand van twaalf uren moest<br />
afgelegd worden, omringd door eenen moordzieken<br />
vijand, zonder onder weg op eenige hulp te kunnen<br />
rekenen. Klein was de voorhanden zijnde voorraad,<br />
welke onder de manschappen werd verdeeld. Den 12"<br />
van Louwmaand des morgens ten acht ure toog men<br />
op weg, langs een pad drie ä vier voet breed, omringd<br />
door moerassige rijstvelden of door ravijnen of<br />
langs eenen weg door rotsklompen omgeven. Zoodra<br />
de, Hollanders door den vijand ontdekt werden, was<br />
het woest geschreeuw der duizende Padries ijzingwekkend.<br />
Bedaardheid en zelfbeheersching waren onzerzijds<br />
onmisbaar. Door de Officieren werden de manschappen<br />
met kalmte voorgegaan; zij moesten niet<br />
schieten, maar wegens het geringe getal patronen zuinig<br />
wezen. De vijand drong op. De Overste, op alles<br />
voorbedacht, ging bedaard, langzaam voorwaarts, en<br />
liet de brandals tot op 20 passen naderen. Toen was<br />
het : // halt, aan beide zijden front, chargeert " ! De<br />
uitwerking van het vuur was ontzettend en de eerste<br />
zegepraal behaald. De vijand week, en de manschappen<br />
hadden gelegenheid hunne geweren op nieuw te<br />
laden; van deze zijde had men twee gekwesten. Een<br />
bergpad moest beklommen worden, wolfskuilen en versperringen<br />
belemmerden het voortrukken en rondom<br />
waren niets dan bosch en wildernis. Eene krijgslist
300 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
redde hier de wijkende bende. De paarden werden<br />
losgelaten, de pakkaadje werd weggeworpen. Terwijl<br />
de Padries zich dien buit betwistten, ging men voorwaarts,<br />
en won men tijd om eenige versperringen op te<br />
ruimen. Men drong door het kreupelbosch; met onverschrokkenheid<br />
beantwoordde men het vuur der Padries,<br />
en bereikte men den top der hoogte. Eenige rust<br />
en verkwikking was noodig. Evenwel was er weinig<br />
rijst en arak overig! De bezwaarlijke togt werd hervat.<br />
Men stuitte op eene rivier, welke doorwaadbaar<br />
werd bevonden. In de nabijheid van eene kampong<br />
der 7 loerah's was de aanval, welke men door te<br />
staan had, moorddadig. De zwaargekwetsten — hoe<br />
smartelijk — smeekten hunne kameraden, om niet<br />
achtergelaten, maar afgemaakt te worden, ten einde<br />
niet in de handen der wreede vijanden te vallen ! De<br />
gewonden ondersteunden elkander zoo goed mogelijk,<br />
ook de gezonden waren door gemis aan rust of verkwikking<br />
naauwelijks in staat zich voort te slepen.<br />
Tot daartoe was de Overste Krieger de eenige gekwetste<br />
Officier, hij was door eenen steen aan het heupbeen<br />
gewond. Nog ée'ne kampong van de 7 loerah's<br />
moest men voorbij. Aldaar werd men begroet door<br />
eene algemeene losbranding, drie man sneuvelden en<br />
onderscheidene anderen werden gekwetst. Door moerassige<br />
rijstvelden ging het verder; meer en meer<br />
kruipend werd de togt der afgematte krijgslieden.<br />
Nogtans werd tot afscheid den vijand, bij eenen grooten<br />
klipsteen, in het schemer duister, door een tiental<br />
jagers, eenige geweerschoten toegezonden. Kermend<br />
stoven de Padries uiteen. Eenige rust was voor de<br />
uitgeputte manschappen onmisbaar. Toen liet Agam-
NEGENDE HOOFDSTUK. 301<br />
sehe distrikt bereikt was, was men nog anderhalf uur<br />
van den post te Boekit-Koriri. Die post werd door<br />
den Luitenant-Kolonel Vermeulen Krieger met zijne<br />
vier Officieren en negen soldaten, allen uiterst afgemat,<br />
des nachts bereikt. Niemand was ongewond.<br />
Ook de andere gekwetsten werden binnengebragt. Er<br />
waren 17 man gesneuveld en 54 gekwetst, sommigen<br />
door twee of drie kogels getroffen, zonder te rekenen<br />
de kogels, die in de kapotjassen waren blijven zitten.<br />
Deze terugtogt van Pisang naar Koriri was een<br />
hoogst merkwaardig wapenfeit; een en twintig uren<br />
had die togt geduurd, zonder voedsel en omringd door<br />
duizende moordademende Padries.<br />
De Resident en Militaire Kommandant ter westkust,<br />
Elout, betreurde het gebeurde zeer, en begreep, dat de<br />
opstand algemeen was. De posten te Bondjol, Loebo-<br />
Sikapang, Tarantan-Toengan en Loebo-Ambaloe waren<br />
door de muiters afgeloopen; de zieken te Tandjong-<br />
Waringin om het leven gebragt. Alles te zamen hadden<br />
het leven verloren: de 2e Luitenant de Wautier,<br />
de Officier van Gezondheid 2e klasse de Groot, 90<br />
Europeanen en 21 inlanders. Hoe het stond met Rau,<br />
fort Amerongen en Loender wist men niet.<br />
De Luitenant Engelbert van Bevervoorden zijnerzijds<br />
verliet Rau, om zich naar Priaman te begeven,<br />
slechts van 14- Madurezen vergezeld, zonder eene voor<br />
zijn vertrek ontvangene waarschuwing te tellen, daar<br />
hij zich van den goeden geest der bevolking verzekerd<br />
hield. Den tweeden dag kreeg hij argwaan. Toen hij<br />
te Loeboesi-Kapping kwam vond hij de sterkte afgeloopen<br />
en de bezetting vermoord. Van nu af werd<br />
hij overal bestookt. Met zijne getrouwe Madurezen<br />
/
302 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
zwierf hij door de bosschen, slechts des nachts op<br />
marsch, zonder ander voedsel dan wilde pisang en andere<br />
wortelen. Hij werd door de Padries ontdekt en<br />
aangevallen. Gering was de voorraad patronen onder<br />
die manschappen. Engelbert bleef ongewond, zoodat de<br />
Padries hem onkwetsbaar oordeelden. Eindelijk door<br />
lansen en steenen getroffen, zonk hij op de knie en<br />
werd afgemaakt; hem werd het hart uit het lijf gerukt,<br />
met de woorden: //Ziet of het hart van dezen //Europeaan<br />
anders is dan het onze" '). Hij liet warme vrienden<br />
na, die den getrouwen krijgsmakker betreurden.<br />
Op eene onverwachte wijze werd het fort Amerongen<br />
ontzet, dat, na het vertrek van Engelbert van<br />
Bevervoorden naar Priaman, den 2 n Luitenants J. H.<br />
Logeman en Popje toevertrouwd was. De bezetting<br />
werd onophoudelijk verontrust en de vijand naderde<br />
de borstwering meer en meer. Van binnen was men<br />
schaars van leeftogt en nog minder van krijgsbehoeften<br />
voorzien. Ongeveer 200 man, onder welke 40<br />
Europeanen, moesten het fort verdedigen, waarvan de<br />
verdedigingsmiddelen veel te wenschen overlieten. Reeds<br />
waren 11 man gesneuveld, en telde men 20 gekwetsten,<br />
zonder in het bezit te zijn van geneeskundige<br />
hulp of medicijnen. Den 21» van Louwmaand zagen<br />
de belegerden, hoe de vijand bezig was bamboezen<br />
ladders te maken, zoodat zij den volgenden dag eenen<br />
storm hadden te wachten ; zij waren uitgeput door vermoeijenis,<br />
inspanning en ontbering, terwijl zij slechts<br />
weinig schoten hadden voor den handmortier en den<br />
') Zie J. C. Boelhouwcr, „Herinneringen van mijn verblijf op Sumatra's<br />
westkust, gedurende de jaren 1831—1834/', bl, 125.<br />
\
NEGENDE HOOFDSTUK. 303<br />
tweeponder. Welk wanhopig vooruitzigt! Hoop op<br />
ontzet hadden zij niet. Toch bleven Logeman en<br />
Popje bedaard en moedig. Dien nacht werd de vijand<br />
van buiten af aaugevallen, en, alhoewel men geen<br />
denkbeeld zich kon vormen vanwaar dat ontzet kwam<br />
opdagen, bleef men niet in gebreke het te ondersteunen.<br />
Welke uitkomst, toen, nog voor het aanbreken<br />
van den dag, de bevrijders binnentrokken! Een traan<br />
van dankbaarheid aan God biggelde langs menig gelaat<br />
door de zonnestralen bruin geblakerd!<br />
De redders waren de Ie Luitenant Poland, vergezeld<br />
van den Adsistent-Resident J. W. Boers en den<br />
Regent van Mandaheling Radja Gedonbang. De laatste<br />
was bij het vernemen van den nood dadelijk op<br />
weg gegaan, om met eenige honderde Batta's het fort<br />
Amerongen te hulp te komen. Bij zijne nadering vond<br />
hij het reeds geheel ingesloten. Hij nestelde zich in de<br />
nabijheid, en deed de Padries veel afbreuk. Poland was<br />
in gezelschap van Boers, den lln van Louwmaand van<br />
Natal, aan het hoofd van 33 Amboinezen, naar Mandaheling<br />
op weg getogen, nog geheel onbewust van het<br />
verraad van de Maleijers, waardoor zij omringd waren.<br />
Men vernam onder weg wat te Bondjol enz. had plaats<br />
gegrepen, en vond de Batta's gewillig de Hollanders<br />
te ondersteunen. Poland nam het bevel ook over de<br />
Maleijers van Natal op zich. Allen waren vol geestdrift.<br />
Men had gelegenheid zich ruim van leeftogt<br />
te voorzien. Spoedig had Poland ruim 500 Batta's,<br />
en van dezen 100 met geweren gewapend, vereenigd<br />
onder zijne bevelen, allen manschappen die hem vrijwillig<br />
gevolgd waren. Poland had een gesprek met<br />
den Regent Radja Gedonbang, en vernam in welken
30 I- NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
neteligen toestand de bezetting van fort Amerongen<br />
zich bevond. Nog den eigen nacht moest de aanval<br />
der Padries voorkomen worden. Deze, die geenen aanval<br />
van buiten verwachtten, werden geducht gehavend<br />
en vloden in allerlei rigting, zoodat reeds voor het<br />
einde van den 22n van Louwmaand geen vijand meer<br />
in den omtrek werd gevonden. Men vergunde den<br />
Batta's de legerplaats der Padries te plunderen.<br />
De ]e Luitenant Poland oordeelde van den schrik,<br />
welken zijne onverwachte verschijning met Maleijers<br />
van Natal en een aantal Batta's had veroorzaakt, te<br />
moeten gebruik maken, ten einde de opperhoofden van<br />
het landschap Rau tot onderwerping te dwingen. De<br />
Jang-di-Pertoewan verscheen en vroeg vergiffenis. Een<br />
ander opstandeling Baginda Osman, die in dienst van<br />
het Nederlandsche Gouvernement had gestaan, en wiens<br />
verraad bekend was, werd gevangen genomen en ten<br />
afschrik voor anderen opgehangen. Ditzelfde lot trof<br />
kort daarna nog anderen, terwijl minder schuldige<br />
opperhoofden naar Batavia werden opgezonden.<br />
Niet lang daarna vernam de Luitenant Poland, dat<br />
de bevolking van Loender en naburige kampongs opstand<br />
in den zin en eene talrijke magt vereenigd hadden.<br />
Den 12n van Lentemaand zond hij 1000 man uit<br />
het distrikt Rau, weldra door meerderen gevolgd, naar<br />
Loender, om aldaar in het gezigt der zaamgeschoolden<br />
post te vatten. Zij geraakten met de Padries aan den<br />
strijd, doch kregen eene gunstige stelling. De Radja<br />
Gedonbang rukte ook op met 2000 Batta's, terwijl<br />
Poland met Popje en den Sergeant-Majoor van Geersdaele<br />
met 116 bajonetten volgden. Den 24" had een<br />
algemeene aanval plaats. Alle vijandelijke verschan-
NEGENDE HOOFDSTUK. 305<br />
singen werden vermeesterd. De Regent van Mandaheling<br />
vervolgde de vlugtelingen, en veertien kampongs<br />
werden in de asch gelegd.<br />
Het geheele landschap werd van vijanden gezuiverd,<br />
onderscheidene wegen werden aangelegd, en van<br />
verschillende kanten kwamen de Maleijers in onderwerping.<br />
Het duurde echter maar eenige weken, of<br />
de toestand van het fort Amerongen werd op nieuw<br />
zorgelijk, door ziekten, gebrek aan geneesmiddelen en<br />
krijgsbehoeften, en meer nog door de dreigende houding<br />
der Padries. Het voornemen, om hen in den<br />
aanvang van Hooimand te tuchtigen, moest door Poland<br />
worden opgegeven wegens de groote magt, die<br />
de Padries bijeen hadden.<br />
De Oppergezaghebber Elout had naauwelijks het<br />
gebeurde te Bondjol vernomen, of hij spoedde zich<br />
naar die streken, vergezeld van den Ali-Bassa en van<br />
Toewankoe Nan Tjerdik. Hij begaf zich naar fort<br />
van der Capellen, voorts naar Bjerro. Aan Sentot<br />
was het uitzigt geopend, op Sumatra eenig gezag te<br />
verkrijgen, ten deele opdat hij voor goed het denkbeeld<br />
van terugkeer naar Java mögt opgeven. In de<br />
tegenwoordige omstandigheden, ten einde eenerzijds<br />
de Europesche troepen wat meer zamen te trekken,<br />
en om anderzijds tegenover de Padries, belijders<br />
van den Islam te plaatsen, werden op de<br />
uiterste posten troepen van den barissan geplaatst.<br />
Dit verschafte aan Ali-Bassa aanzien onder de Padries,<br />
en hij dacht welligt, dat men de Padangsche<br />
Bovenlanden aan hem zoude afstaan. Althans<br />
hij werd aanmatigend, en gaf zelfs den Overste<br />
Vermeulen Krieger op hoogen toon een ongepast<br />
L , 20
306 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
antwoord '). Tn zijne briefwisseling met Elout schreef<br />
hij niet meer Vader, zoo als tot hiertoe, maar integendeel,<br />
op voet van gelijkheid, Broeder. Men begon<br />
argwaan op te vatten, dat hij en den Toewankoe Nan<br />
Tjerdik van den opstand hadden kennis gedragen.<br />
Ernstig en bloedig konden in zoodanig geval de gevolgen<br />
wezen, dus was omzigtigheid aan te raden.<br />
Hij werd door den Oppergezaghebber uitgenoodigd<br />
naar Padang te komen, alwaar men hem eene zending<br />
naar Java smakelijk maakte, om nieuwe manschappen<br />
voor zijnen barissan aan te werven. AH Bassa Prawiro<br />
Dirdjo ging zonder eenigen argwaan aan boord.<br />
Bij zijne aankomst te Batavia werd hij door den Gouverneur-Generaal<br />
met omzigtigheid behandeld, doch als<br />
gevangene beschouwd; bij diens vertrek naar Sumatra<br />
vertrok ook Sentot daarheen. Hij werd te Benkoele<br />
achtergelaten, dewijl Elout had verzocht, dat hem niet<br />
zou worden vergund naar Padang terug te keeren 2 ).<br />
Hij bleef daar sedert tot aan zijnen dood.<br />
De onrustige toestand van het gebied van Padang<br />
verbeterde niet. De opstand won meer veld en de<br />
vijandelijkheden hadden op onderscheidene . plaatsen<br />
aan onze troepen, die eenige versterking onder den,<br />
Majoor de Quay hadden ontvangen, vrij wat bezigheid<br />
verschaft. Op het einde van Bloeimaand ontving<br />
de Luitenant-Kolonel Elout een kabinets-schrijven van<br />
') Men zie het gebeurde bij S. C. Boelhouwer „ Herinneringen van<br />
mijn verblijf op Sumatra's westkust", bl. 138. Men kon dus niet<br />
langer twijfelen aan de bloeddorstige voornemens van Sentot.<br />
a ) Zie II. M. Lange „ Het Nederlandsch-Indische leger ter westkast<br />
van Sumatra (1819—1845)", Dl. I, bl. 324 in de noot. Hij bleef<br />
en overleed later te Benkoele.
NEGENDE HOOFDSTUK. 307<br />
Batavia van den 9n dier maand, houdende, dat de<br />
Generaal-Majoor titulair Kiesz, als Gouvernements-<br />
Cotnmissaris ter westkust, zou worden afgezonden<br />
met ongeveer 1100 manschappen. Bij de voortdurend<br />
ongunstige stemming der bevolking in de Bovenlanden<br />
was de aanstaande komst van versterking eene blijde<br />
tijding.<br />
Steeds was het verraad werkzaam. Zoo ontging de<br />
Oppergezaghebber Elout te naauwernood eenen moordaanslag,<br />
toen hij van de redoute te Boewa naar het<br />
fort van der Capellen terugkeerde, wijl hij, op raad<br />
van den Kornmandant-Luitenant Hendriks, eenen anderen<br />
weg koos, dan hij des avonds te voren aan de<br />
inlandsche Opperhoofden had medegedeeld. Zijn gezelschap<br />
bestond uit zeven personen, en er waren eenige<br />
Padriesche voorvechters in hinderlaag geplaatst, om<br />
hem op het moeijelijkste punt van den bergpas te<br />
overvallen. Evenzoo werd Plendriks, die bijna dagelijks<br />
eenen wandelrid deed, vergezeld van het Opperhoofd<br />
of Tommongong van den Javaschen barissan,<br />
waarvan een deel met hem te Boewa was, onverwacht<br />
door een tiental voorvechters van den Radja di Boewa<br />
overvallen. Hendriks kreeg vijf wonden. Een sabelhouw<br />
over de knie was gevaarlijk en zou doodelijk<br />
geweest zijn, ware de knie niet zoo vet geweest, dat<br />
de houw niet tot op het been doordrong. Door de<br />
tegenwoordigheid van geest van den Tommongong<br />
kwamen zij weder te paard en ontsnapten het gevaar.<br />
Op hunnen weg vonden zij nog een aantal van die<br />
verraders, die met lansen en steenen smeten.<br />
De Generaal-Majoor titulair Riesz kwam den 18n<br />
van Zomermaand als Gouvernements-Commissaris ter<br />
20*
308 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
westkust; onder de troepen bevonden zich ongeveer<br />
400 Europeanen, 80 paarden en 4 veldstukken op<br />
berg-affuiten. Gelijktijdig kwamen vier leden van de<br />
Natuurkundige Commissie: FL Burger, J. W. Korthals,<br />
S. Muller en P. van Oort, tot het doen van wetenschappelijke<br />
onderzoekingen, en de Luitenant ter<br />
Zee de Perez.<br />
De geheele magt bedroeg 1300 Europeanen en 2100<br />
inlanders. Dadelijk werd tot handelen besloten, en bepaaldelijk<br />
om, van verschillende kanten, tegen het distrikt<br />
van Kamang op te trekken. Doch de Padries<br />
verdedigden zich met hardnekkigheid, zoodat het doordringen<br />
der onzen belet werd. De Majoor du Bus<br />
sneuvelde; de Majoor de Quay, zoo bekend met het<br />
terrein en de bevolking, moest aanvankelijk terugtrekken<br />
; ook de kolonne, onder den Luitenant-Kolonel<br />
Elout, kon geen stand houden. Nogtans werd Kamang<br />
vermeesterd, en kort daarna begaf zich de Generaal<br />
Riesz naar Padang, om aldaar den Gouverneur-Generaal,<br />
thans met den rang van Commissaris-Generaal<br />
bekleed, te ontmoeten.<br />
De Majoor Eilers ging den 24n van Oogstmaand<br />
met 60 manschappen op weg van Ayer-Bangies naar<br />
Rau, om de Luitenants Poland en Popje met den Battaschen<br />
Regent Radja Gedonbang, die in eenen inoeijelijken<br />
toestand verkeerden, te ondersteunen. De inlandsche<br />
Sergeant de Longa gedroeg zich uitstekend.<br />
Ook de Luitenant Bischoff bereikte, in de eerste dagen<br />
van Herfstmaand het fort Amerongen met 50 inlandsche<br />
soldaten.<br />
Bij zijne aankomst te Padang op den 25a van Oogstmaand<br />
gaf de Commissaris-Generaal aan Riesz en Elout
NEGENDE HOOFDSTUK. 309<br />
te kennen, dat hij de operatiën tegen Bondjol op het<br />
spoedigste wenschte aan te vangen, in de hoop die<br />
plaats binnen weinige dagen te bemagtigen. De daartegen<br />
geopperde bedenkingen konden den Generaal<br />
van den Bosch van de onmogelijkheid dier onderneming<br />
niet overtuigen. Alle krachten werden daarop<br />
ingespannen, om het voorgestelde doel te bereiken.<br />
De moeijelijkheden van het terrein, de groote magt<br />
der Padries, hunne hardnekkigheid in den strijd, hunne<br />
volharding in het opwerpen van verschansingen en<br />
versperringen, het planten van eene menigte randjoes<br />
(voetangels) en de hulp, waarop zij van de zijde der<br />
bevolking van de naburige streken konden rekenen,<br />
maakten den onzen het slagen in zulk eene moeijelijke<br />
onderneming onmogelijk. Immers hoe bezwaarlijk was<br />
het niet, steil oploopende ravijnen van ongeveer 300<br />
voet, waarin men moest nederdalen en weder opklauteren,<br />
in het gezigt van eenen onverschrokken vijand,<br />
die een moorddadig vuur had geopend, door te trekken;<br />
zonder het verlies van vele menschenlevens, was<br />
het geheel ondoenlijk. Daarbij kwam meer dan eenmaal<br />
verraad van de zijde der Maleijers, die de kolounes<br />
als hulpbenden vergezelden, waardoor een aanval onmogelijk<br />
werd gemaakt, of ontijdig uitgevoerd of wel<br />
de levensmiddelen verloren gingen. De bewijzen van<br />
trouw en gehech<strong>the</strong>id bleven aan de andere zijde evenmin<br />
achter. Daarvan gaf de Regent van Mandaheling<br />
en zijne Batta's menigvuldige blijken. Het Opperhoofd<br />
van Sassak Pito Mage toonde zijne getrouwheid, bij<br />
den terugtogt van den Overste Elout, door het aanbod,<br />
om den houwitser, die wegens de menigte Padries, die<br />
den terugtogt bemoeijelijkten, niet kon worden mede-
310 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
gevoerd, veilig naar de monding der rivier in een paar<br />
sampangs over te brengen. Hij volbragt zijne belofte.<br />
Op den 16n van Herfstmaand begaf zich van den<br />
Bosch naar de Bovenlanden, alhoewel de Generaal<br />
Riesz zulks afraadde, zoo lang geene beslissende voordeelen<br />
zouden zijn behaald. Reeds den 17n gaf de<br />
Commissaris Generaal bevelen, welke dienden om, ingevalle<br />
//de bezwaren om Bondjol te bereiken te<br />
groot mogten zijn", den Generaal Riesz en den<br />
Luitenant-Kolonel Elout in tijds te doen terugtrekken.<br />
Den 20n ontving de Majoor de Quay den last tot den<br />
terugtogt. Eenige dagen later bevorderde van den<br />
Bosch Onderofficieren en Officieren tot hoogere rangen,<br />
en verkreeg de Overste Elout den rang van Kolonel.<br />
Een paar inlandsche Regenten verkregen eene ruime<br />
maandelijksche bezolding.<br />
Nog tot aan den In Wijnmaand duurde de strijd<br />
voor Matoewa en in Bondjol voort; het verlies onzerzijds<br />
daarbij geleden was vrij aanzienlijk, alhoewel<br />
aan de zijde der Padries veel aanmerkelijker. Den<br />
nacht daarop begon de Majoor De Quay den terugtogt,<br />
maar verraad en nalatigheid van de zijde der inlanders<br />
maakten den togt zeer moeijelijk. Mengoppo bleef<br />
bezet, en eene verdedigende positie werd met voorzigtigheid<br />
gekozen.<br />
Door den Commissaris-Generaal was het nut ingezien<br />
van het aanleggen van eenen goeden weg naar de Bovenlanden.<br />
Het gemis daarvan werd grootelijks gevoeld,<br />
zoowel wanneer men voorwaarts rukte, als wanneer<br />
men tot den terugtogt werd genoodzaakt. Men<br />
zou daardoor minder afhankelijk zijn van de koelies,<br />
welker levering den Maleijers bezwaarlijk viel, terwijl
NEGENDE HOOFDSTUK. 311<br />
die knapen bovendien meermalen, öf uit lafhartigheid<br />
óf uit verraad, op den loop gingen. De Luitenant<br />
Boelhouwer ving daarmede aan van de zijde van Priaman<br />
naar Kajoe-Tanan; het lid der Natuurkundige<br />
Commissie Korthals had tegen de moeijelijkheden niet<br />
opgezien; hij en de Luitenant Lange waren daaraan<br />
werkzaam, en Haccou zette dien arbeid voort. De<br />
uitkomst bewees dat het //allezins mogelijk was, daar<br />
//eenen onafgebroken weg voor voertuigen te banen."<br />
Eene bespannen batterij kan van dien weg gebruik<br />
maken.<br />
Behalve de bevorderingen, werden ook door van<br />
den Bosch beschikkingen gemaakt omtrent de indeeling<br />
der verschillende districten van Padangs Benedenen<br />
Bovenlanden uit een militair oogpunt, waardoor<br />
Sumatra's westkust ongeveer 4000 man troepen ter<br />
verdediging zou behoeven. De Raad van Indië J. I.<br />
van Sevenhoven werd tot Commissaris benoemd voor<br />
de inrigiing van het politieke en finantiële bestuur,<br />
en hem den Adjunct Commissaris-Inspecteur E. A.<br />
Prancis toegevoegd. Deswege werden als grondslagen<br />
aangenomen : a) de inlandsche bevolking van alle drukkende<br />
en directe belastingen te ontslaan; b) geeneheerendiensten<br />
te vorderen, dan tegen betaling, en daartoe<br />
liefst vrijwillige arbeiders te kiezen; c) aan de iulandsche<br />
hoofden eene maandelijksche bezolding van f 25<br />
tot /200 toe te leggen'); d) de in- en uitgaande<br />
) Het toeleggen vau bezolding aan de verschillende inlandsehe<br />
hoofden, naarmate zij zich ten behoeve van het Gouvernement hadden<br />
beijverd, werd als pligtmatig beschouwd, en strekte inderdaad om<br />
die Hoofden aan de Nederlaudschc belangen te verbinden. Niet<br />
minder was het uitdeden van geschenken van wege het Oppcrbewind,
812 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
regten, het zoutmonopolie en de amfioenpacht te behouden.<br />
Voorts zou de bevolking in het bezit worden gelaten<br />
van hare politieke en huishoudelijke regten, regtspleging<br />
en andere aangelegenheden. Onderlinge oorlogen<br />
waren aan de Maleijers verboden ; maar tegen<br />
buitenlandsche vijanden kon het Gouvernement manschappen<br />
opvorderen. De industrie zou worden aangemoedigd,<br />
als: het goudgraven, planten van koffij en<br />
andere producten. Deze beschikkingen, welke van gematigdheid<br />
en wijsheid getuigden, hebben de welvaart<br />
van de bevolking voorbereid en helpen vestigen.<br />
Op den 15n van Wijnmaand vertrok de Commissaris-Generaal<br />
van den Bosch, na nog den Luitenant-<br />
Kolonel der Infanterie J. H. C. Bauer, destijds te<br />
Salatiga op Java, tot Militairen Kommandant ter westkust<br />
te hebben benoemd.<br />
Sommigen meenden, dat de gebeurtenissen ter westkust<br />
of in Padangs Bovenlanden geen weerklank vonden<br />
op de oostkust of omgekeerd. In dat denkbeeld<br />
dwaalde men. Dit werd ondervonden door Kapitein<br />
Raaff, toen hij in Herfstmaand 1833 eene magtsvertooning<br />
moest maken in het district van Soero-asso,<br />
Padang-Goenting enz.; alsmede door den In Luitenant<br />
C. P. Starck, destijds belast met het civiele gezag te<br />
Singkara en de nabuurschap.<br />
billijk en loffelijk; en, zegt de Luitenant Boelhouwer, tijdens hij Civiel<br />
Gezaghebber te Priaman was, Herinneringen van mijn verblijf op Sumatra's<br />
westkust, gedurende de jaren 1831—1834, bl. 169: „derge-<br />
„ lijke handelwijze van een Gouvernement is ten sterkste aan te ra-<br />
„ den, mits hier vooral de strengste regtvaardigheid bij plaats heeft."<br />
Met genoegen en met aandoening zal men (bl. 168—109) bijzonderheden<br />
lezen van zoodauige uitdeelingen.
NEGENDE HOOFDSTUK. 313<br />
Ook hadden geruchten van nederlagen, door de<br />
Nederlanders in de Padangsche Bovenlanden geleden,<br />
den Vorst van Djambi, wiens gebied eenerzijds daaraan<br />
grenst en anderzijds aan de Palembangsche districten,<br />
aanleiding gegeven tot den weusch, daarvan voordeel<br />
te trekken. Daartoe werden Palembangsche uitgewekenen,<br />
aan wie het gezag van Nederland niet<br />
beviel, door hem in den arm genomen, ten einde langs<br />
dien weg meer invloed in het gebied van Palembang<br />
te verkrijgen. Deze handelwijze van den Sultan getuigde<br />
van verregaande ondankbaarheid, dewijl hij het<br />
jaar te voren zeer benaauwd werd door zeeroovers,<br />
die zich van de monding der rivier van Djambi hadden<br />
meester gemaakt. Het scheen, dat zij hem langzamerhand<br />
geheel naar het binnenland zouden verdringen.<br />
Hij smeekte om de hulp van het Nederlandsche<br />
Gouvernement, waarop de korvet Amphitrite<br />
met vier kleinere bodems de zeeroovers bestreed en<br />
verdreef. Weinige maanden waren genoeg, geweest,<br />
om die weldaad den Sultan te doen vergeten. In<br />
het begin van Hooimaand 1833 drong hij in de Palembangsche<br />
Bovenlanden, en trachtte zich daar te<br />
vestigen. Naauwelijks vernam de Adsistent-Resident<br />
Andriesse zulks, of hij trok, met de troepen te zijner<br />
beschikking staande, den Sultan van Djambi te gemoet,<br />
en verdreef hem den 14n dier maand uit eene sterkte<br />
te Sereka opgeworpen. Voorwaarts rukkende, kwam<br />
hij twee dagen later te Moewara Rawas, doch ontwaarde,<br />
hoe de vijand zich aan de beide zijden dier<br />
riviermonding had versterkt. Daar hij zich niet bij<br />
magte rekende den Sultan te verdrijven, vergenoegde<br />
Andriesse zich, er eene verschansing op te werpen, om
314 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
hem in het oog te houden. De Vorst meende in staat<br />
te wezen de Nederlanders van daar te verjagen, en<br />
waagde op den 20n eenen aanval. Andriesse was op<br />
zijne hoede, ontving den vijand met kloekmoedigheid,<br />
en werd behoorlijk door de Palembangsche Hoofden<br />
ondersteund. Hij trok, na den vijand tot den terugtogt<br />
te hebben gedwongen, tegen diens stelling op,<br />
vermeesterde deze en noodzaakte hem de vlu^t te<br />
nemen. Hij vervolgde de Dj ambische benden, tot waar<br />
de Sultan aan de Soera-Langoen, eene dagreize van<br />
de Jambische grenzen, stand hield.<br />
. Intusschen had de Commissaris-Generaal, bij het<br />
ontvangen der tijding van hetgeen in het gebied van<br />
Palembang was voorgevallen, zich gehaast, om den<br />
Luitenant-Kolonel Michiels met twee schepen en troepen<br />
van Soerabaya naar Palembang te zenden. Van<br />
den Bosch had daarbij nog andere meer omvattende<br />
bedoelingen. In het begin van Slagtmaand te Palembang<br />
aangekomen, werd er spoedig versterking de rivieren<br />
opgezonden, om van de zeezijde te handelen;<br />
terwijl Michiels met 150 man Europeanen en 200<br />
Madoerezen naar Soera-Langoen oprukte, en van daar<br />
verder op Dj ambisch gebied doordrong.<br />
Onder de bevelen van den Majoor Kolff waren de<br />
vaartuigen, de Kameleon en acht kleinere bodems, de<br />
Djambi-rivier opgevaren. Te Moewara Kompeh werd<br />
den 15n van Herfstmaand eene sterkte aangelegd, ter<br />
plaatse waar in 1707, ook aan de zamenvloeijing van<br />
de Djambi en de Kompeh, door de Oost-Indische Maatschappij<br />
een fort was gebouwd. Niet lang daarna<br />
was, onder Sultan Achmed Zein-Oedien, een opstand<br />
uitgebroken, daar deze het fort wenschte te bemag-
NEGENDE HOOFDSTUK. 315<br />
tigen. Na eenen Moedigen strijd van eenige dagen<br />
waren die van Djambi met groot verlies terug gedreven.<br />
Nogtans oordeelde de Oost-Indische Maatschappij het<br />
destijds onnoodig, aldaar eene sterkte te onderhouden,<br />
en de post werd ingetrokken. Thans werd hier door Michiels<br />
eene kanoneerboot en vier kruispraauwen geplaatst,<br />
om van de monding der rivier meester te blijven.<br />
Door dien maatregel werd de Sultan in het naauw<br />
gebragt. Van zijne operatiën tegen de landgrenzen<br />
van Palembang zag hij af, en onderwierp zich den<br />
14n van Slagtmaand 1833 aan de opperheerschappij<br />
van Nederland. Ook verkreeg Nederland het regt<br />
om den handel op de rivier met billijke lasten te<br />
bezwaren.<br />
Op het einde van 1834 deed de toenmalige Resident<br />
van Palembang J. W. Boers, eenen togt naar<br />
Moewara Kompeh. Ten gevolge van den invloed in<br />
het rijk van Djambi, in dier voege verkregen, deed in<br />
1839 Sultan Abdoel Rahman, van zijne souvereine<br />
regten ten behoeve van Nederland afstand. Thans<br />
behoort dat gebied tot de residentie Palembang.<br />
In de Lampongs heerschte sedert lang een geest<br />
van vijandschap en tegenkanting, wakker gehouden en<br />
gevoed door Radeen Imba-Kesoema. Het gelukte niet<br />
zich van de rustverstoorders meester te maken. In<br />
1832 waren eenige dorpen, welke het gezag van dien<br />
Radeen erkenden, verbrand. De kwaadwilligen verhuisden<br />
naar Radja Gepee, alwaar zij, zoo als later<br />
bleek, met veel bekwaamheid eene benting bouwden.<br />
Herhaalde aanvallen werden door de onruststookers<br />
afgeslagen, ook in Zomermaand 1834, waar ontijdige<br />
ijver van een detachement, dat verscholen had moeten
316 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
blijven, onze geheele aldaar voorhanden zijnde magt,<br />
tot den aanval medesleepte. Daardoor trof den Kommandant-Kapitein<br />
Boelhouwer de smart, dat twee bekwame<br />
officieren, de Ie Luitenant Huijsmans en de<br />
Luitenant der Artillerie Neuremberger, doodelijk getroffen<br />
werden. Het verlies bedroeg bovendien 12<br />
dooden en 43 gewonden. In Wijnmaand 1834 werd<br />
door Kolonel Elout eene nieuwe krijgsmagt naar de<br />
Lampongs gezonden. Eadja Gepee werd belegerd, en<br />
na eene hevige kanonade den 26 a van Wijnmaand ingenomen,<br />
nadat de Lampongers den 22a eenen wanhopigen<br />
uitval hadden gedaan. Radeen Imba-Kesoema,<br />
was naar het binnenland geweken, waar men niet<br />
geraden oordeelde hem te vervolgen, wegens de ondoordringbare<br />
bosschen, diepe ravijnen en rotsgevaarten,<br />
waar geen Eu^opeër zich kon wagen.<br />
BINDE VAN HET EERSTE DEEL.
E<br />
I<br />
r<br />
I