03.05.2013 Views

"=hj(> 2bd - the Aceh Books website

"=hj(> 2bd - the Aceh Books website

"=hj(> 2bd - the Aceh Books website

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

"<strong>=hj</strong>(> <strong>2bd</strong><br />

BIBLIOTHEEK KITLV<br />

0154 7734


GESCHIEDENIS<br />

DETl<br />

NEDERLANDERS IN INDIE.


GESCHIEDENIS<br />

VAN DE<br />

NEDERLANDSCHE REGERING<br />

IN<br />

I N D I E ,<br />

GEDURENDE<br />

1816-1858.<br />

DOOK DEK HOOGLEEllAAU<br />

G. L A V T S.<br />

EERSTE DEEL.<br />

AMSTERDAM,<br />

FREDERIK MÜLLER.<br />

1S66.


GEDIVUKT HIJ D£ WEI), JI. Y. BAKKI-S & ZOON.


c.<br />

J/J,.<br />

\<br />

GESCHIEDENIS<br />

VAN DE<br />

VESTIGING, UITBREIDING, BLOEI EN VERVAL<br />

VAN DE MAGT<br />

DEK<br />

NEDERLANDERS IN INDIE.<br />

DOOK DEN HOOGLEEKAAK<br />

G. I A B T 8.<br />

ZESDE DEEL.<br />

AMSTERDAM,<br />

PREDERIK MULLER.<br />

1866.


INHOUD.<br />

INLEIDING.<br />

Daeudels. Napoleon. Nederlands verlossing in 1813. Goede bedoelingen<br />

van Lord Minto. Sir Th. St. Kallles, Lt.-Gouverneur vau<br />

Java. Papieren-geld. Landverkoop. Inwendig bestuur. Verwarring.<br />

Teleurstelling te Palembang. Gillespie op Sumatra en met Bailles<br />

te Djokjo. Verraad vau den Keizer van Solo. Hare te Banjcrmassing,<br />

agent en planter. Zecrooverij op Borneo. Het landrentenstelsel.<br />

Inkomsten en uitgaven. Staat van Eaffles. Britsch Tusschenbestuur<br />

1811—181G bl. 1.<br />

EERSTE HOOFDSTUK.<br />

Vrede met Engeland. Conventie van 13 van Oogstmaand 1814.<br />

Teruggave der Nederlandsche bezittingen. Vertrek van Commissarissen-Generaal.<br />

Vertraging. Makasser overgenomen ; ook Timor.<br />

De Molukken in 1817 ; opstand van Matnlesia. Buijskes te Amboina.<br />

Dapperheid der Nederlandsche Officiereu. De opstand geheel<br />

gedempt. Tegenspoeden. Noodlottige Schipbreuken. Natuurkundigen.<br />

De G.G. v. d. Capcllen, bevorderaar van onderwijs en wetenschap.<br />

Vulkanen op Java werkzaam : Merapi, Lamongan, Semiroe. Aardbevingen.<br />

De cholera in 1821. Overname der kantoren op het<br />

vaste land. Dezima blijft Nedcrlandsch ; Doeff en de zijnen zwaar<br />

beproefd. Verbetering van den handel op Japan. Het Landrentenstelsel<br />

toegepast; de achterstand kwijtgescholden en verordening<br />

deswegen. Koffijbouw, hoc te berekenen. Algcmcene bepalingen<br />

door Commissarissen-Generaal gemaakt. Vertrek der Commissarissen-<br />

Generaal Elout en Buijskes, den IG" van Louwmaand 1819. Kafllcs<br />

in bezit van Sinkaporc. Ondankbaarheid van Lord Amhurst. bl. 28.<br />

\


x INHOUD.<br />

TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Palembang. Court, gewoon Resident van Banka. Woelingen der<br />

Engelschcn te Palembang. Sultan Badar Oedien. Togt onder Generaal<br />

de Koek naar Palembang. Overwinning van Gombora en do<br />

kraton. Sultan Achmed doet afstand. Raffles weigert teruggave van<br />

Padang; hij geeft toe. Resident du Puy. Zeerooverij. Pontianak.<br />

Boeckholtz Commissaris. Sinezen ter Westkust van Borneo. Vijandelijkheden.<br />

Kapitein Z. de Man te Tontolie roeit de zeeroovers<br />

uit. Keizer Pakoe Bowôuo IV sterft in 1820. Pakoe Bowôno VI in<br />

1830 naar Amboina gebannen. De Schout-bij-nacht Mclvill van<br />

Karnbee, Kommandant en Directeur der Marine van 1823—1827,<br />

stelt vele nuttige inrigtingen dââr bl. 68.<br />

DEEDE HOOFDSTUK.<br />

Groote beslommeringen van den Gouverneur-Generaal. Groote<br />

uitgaven. Landverhuring 1824. Reis van den Gouverneur-Generaal.<br />

Amboina. Banda. Tripang. Kleine eilanden. Aroe- en Timor-<br />

Laut-eilanden. Riouw. Gambierbouw. Saparoewa, Ternate. Menado.<br />

Makasser. Overwinningen in Boni. Soepa onderworpen. Ta- «<br />

nette. Residentie Preangers in 1824. Opstand van Diepo Negoro.<br />

Adsistent-Resident Chevallier. Ontevredenheid des Konings. Geldlcening.<br />

Achterstand. Verschillend gevoelen deswegen. Van der<br />

Capellen treedt af, den In van Louwmaand 1826. . . . bl. 101.<br />

VIERDE HOOFDSTUK.<br />

Verval van den Indischen Handel en de Scheepvaart. Ijverzucht<br />

der Engelschcn. Onderhandelingen tusschen Nederland en Groot-<br />

Brittanjc. Trnetaat van den 17n van Lentemaand 1824. Schepping<br />

der Nedcrlandsche Handelmaatschappij ; hare gevolgen voor Handel,<br />

Scheepvaart en Fabriekwczen bl. 135.<br />

VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

Oorlog op Sumatra tegen de Padries onder den Overste Raaff,<br />

1821, 1822. Heldhaftigheid van Raaff, 1823. Vruchtelooze hardnekkige<br />

aanval op den Marapalm, tegen duizenden, 4« van Slagtmaand<br />

1823. Raaff, civiel en militair Gezaghebber. Paudasikct.<br />

Kotta Lawas. De dappere Luitenant-Kolonel Raaff sterft, 17n van<br />

Grasmaand 1824. Klagten over de Nederlandschc troepen. Kolonel<br />

H. Ridder de Stucrs, civiel en militair Chef, Veltman te Socroasso,


INHOUD. xi<br />

1825. Kapitein Bauer in Agam. Vrede met de Padries, 1826. De<br />

Stuers moet troepen naar Java zenden. Verval onzer magt. De<br />

Stuers ontslagen, Hooimaand 1829. Mac Gillavry, Resident. De<br />

Rochemont, Kommandant, 1830. Voordeden behaald, 1831. Ayer<br />

Bangies, 1831, Lentemaand. Overste Elout, civiel en militair<br />

Chef. bl 157<br />

ZESDE HOOFDSTUK.<br />

Oorlog tegen Diepo Negoro. Generaal de Koek. Verwoestend,<br />

e<br />

strijd. Schutterijen. Stelsel van de Koek. Inlandschc en Europe,<br />

sehe troepen. Samarang bedreigd. Scntot. De kraton van Plered<br />

vermcesterd. De voogden vermoord. Miskenning van Nederland.<br />

Tegenspoeden. Het bcntingstelsel. Belemmeringen door den Generaal<br />

de Koek ondervonden. Betaling der troepen. Durleu in 1828<br />

in een orkaan op de rots. Kjahi Modjo gevangen, 1829. Djojo<br />

Mengolo te Geger sneuvelt. Diepo Negoro te Silo in nood. Sentot<br />

geeft zich over. Diepo Negoro verjaagd, onderhandelt te Miuoreh;<br />

naar Batavia opgezonden, 28» van Lentemaand 1830. Lof van den<br />

Generaal de Koek bl 18'ï<br />

ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

Commissaris-Generaal du Bus de Ghisignies komt in Sprokkelmaand<br />

1826 te Batavia. De Serrière. Bezuiniging. Ongerief door<br />

het kopergeld veroorzaakt. Sinesche mijnwerkers op Banka. Zeeroovcrij.<br />

Sultan van Matam; verjaagd door Kapitein T. Z. Dihbetz;<br />

Radja Akil tot Sultan uitgeroepen. Kruispraauwen gesloopt. Kosten<br />

der Marine. Constructie-Winkel ingekrompen. Tijgers. Productie.<br />

Proeven van Cultures. Scheepvaart. Bezuiniging en bevordering<br />

van den landbouw. Producten. Handelmaatschappij. Javasche<br />

Bank. Opening van havens. Balie. Hydrographie. Klagten<br />

tegen du Bus. Raadgevingen van Elout aan van den Bosch. Deze,<br />

als Gouverneur-Generaal naar Indie, neemt het bestuur over den<br />

J6» van Louwmaand 1830. Du Bus vertrekt naar Europa. Factorij<br />

«1er Nederlandsche Handelmaatschappij. Javasche Bank. . bl. 229.<br />

ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

De opstand van Diepo Negoro gedempt. Grensscheiding van Djokjo<br />

en Solo's uitbreiding van grondgebied. Sinezen op Java; opstand.<br />

Het cultuurstclsel ontwikkeld ; koffij, suiker, indigo enz. Zorg voor<br />

den Javaan. Producten naar Europa. Van den Bosch door velen


Ml<br />

INHOUD.<br />

miskend. Regtvaardiging. J. Ch. Baud, Vice-President van de Indische<br />

Regering in Louwmaand 1833. J. van den Bosch Commissaris-<br />

Generaal den 17» van Louwmaand 1833 en Baud Gouverneur-Generaal<br />

ad interim. Van den Bosch naar Sumatra, vertrekt den 2» van<br />

Sprokkelmaand 1834 naar Europa, wordt Minister van Kolomen.<br />

Aardbevingen op Sumatra 1833 en op Java; 1834 op Java; 1835 op<br />

Amhoina enz. Leden der Natuurkundige Commissie. Scheepsbouw.<br />

Zceroovcrij. Gesmokkelde duitenplaatjes. Werking van het cultuurstelsel<br />

onder den Gouverneur-Generaal ad interim Baud; tegenwer-<br />

W. 249.<br />

king<br />

NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

1830-1834. Oorlog tegen de Padrics. Elout Minister en civiel<br />

Gezaghebber. De Marapalm. Majoor Michiels. Toewankoe Nan<br />

Tjerdik. Sentot. Rau onderwerpt zich. 1832. De Overste Vermeulen<br />

Krieger. Overdreven beschuldiging tegen de troepen. Verraad<br />

der Maleijers. Agam. Buchli Karin. Poland ontzet fort Antwerpen.<br />

Sentot naar Benkoelcn. De Gcneraal-Majoor Resz. De<br />

Commissaris-Generaal van den Bosch te Padang. Matoewa, Baudjol.<br />

Mengappa. Beschikkingen van van den Bosch voor Sumatra's westkust<br />

Invloed van de West- op de Oostkust. Luitenant-Kolonel<br />

Michiels. Resident Boers te Palembang. Do Lampongs. . ui. 280.


INLEIDING.<br />

DaendeU. Napoleon. Nederlands verlossing in 1813. Goede beooelingen<br />

van lord Minto. Sir Th. St. Baff/es, Lt.-Gouverneur van<br />

Java. Papieren-geld. Landverkoop. Inwendig bestuur. Verwarring.<br />

Teleurstelling te Palembang. Gillespie op Sumatra en met Raffles<br />

te DjoJcjo. Verraad van den Reiser van Solo. Hare te Banjermassing,<br />

agent en planter. Zeerooverij op Borneo. Het landrentenstelsel.<br />

Inkomsten en uitgaven. Staat van llajfles. Britsch<br />

Tnsschenbestuur 1811—1816.<br />

Zonderling en vaak geheel < onverwacht zijn 's werelds<br />

wisselingen, zoodat de mensch gedwongen<br />

wordt te erkennen : er is eene Hoogere Magt, die<br />

alles bestuurt. Het jaar 1811 staat dâar, in de geschiedboeken,<br />

als een schitterend feit ter bevestiging<br />

dier waarheid ! — In den aanvang toch van dien<br />

jaarkring regeerde op Java een man, die sedert drie<br />

jaren aldaar tot stand had gebragt, wat onmogelijk<br />

scheen. Waarlijk, hij, die op het einde van het jaar<br />

1807 dat eiland had verlaten, zoude, drie jaren later,<br />

zoo min het bestuur hebben herkend, regtstreeks uitgaande<br />

van de Bataviasche Regering, als dat over die<br />

landschappen, die nog voortdurend door inlaadsclie<br />

Vorsten werden beheerd. In bet jaar 1810 zag men<br />

I. 1


2<br />

INLEIDING.<br />

toch, op Java, in stede van de krachtige vuist en het<br />

heldere brein, dat gewoon was nan snelheid van ontwerp<br />

en besluit, eene kracht van uitvoering te paren,<br />

als ware alles mogelijk, - een zwak en wisselend bestuur<br />

in de plaats getreden. Het was zoo krachteloos,<br />

dat het bij den eersten vijahdelijken aanval alleen besef<br />

scheen te hebben van terug te wijken, en het<br />

eiland, waar twee eeuwen lang de Nederlandsche vlag<br />

onbezoedeld en zegevierend had gewapperd, smadelijk<br />

nan den stoutmoediger, bestrijder over te laten en lafhartig<br />

prijs te geven. .<br />

In dier voege was Java aan Nederland ontvallen<br />

of liever, naar allen schijn, waren Java en Nederland<br />

voor immer gescheiden. Of was niet ons vaderland,<br />

door den ijzeren wil van den werelddwinger, van de<br />

kaart van Europa weggewischt. Tot aan de westelijke<br />

grenzen van Rusland waren zijne adelaars alomme gevreesd<br />

en geëerd; zijne legioenen bestonden mt krachtige<br />

in den strijd geoefende duizendtallen; de boeifelagen<br />

zijner ruiterij deden den grond van Europa<br />

daveren; de donder van zijn geschut bragt verderf en<br />

vernieling, als gold het den ondergang der wereld:<br />

dat alles was bezield door den wil van den man, d,e<br />

meende dat de overwinning zijne schreden moes vergezellen.<br />

ZÓÖ vertoonden zich ook znne strijdkrachten<br />

in 1811 in Nederland, dat door Napoleon toteen<br />

wingewest vernederd was, en dat, met verachting,<br />

als een' aanwas van Erankrijks rivieren bespot werd<br />

en verguisd. ,<br />

' Welke treurige toestand! Was er hexstel_ mogelijk ;<br />

was het denkbaar! Ja, met Gods hulpe. Binnen we,<br />

nig trjds veranderde dit alles. Het Herne, in grond-


INLEIDING. S<br />

gebied zoo beperkte Nederland, had zich bereids sedert<br />

eenigen tijd, onder de tuchtroede, in schuldbesef vernederd;<br />

het had zich met vurige smeekbeden gewend<br />

tot Hem, van wien alleen redding komen kon. Naauwelijks<br />

twee jaren, nadat de geweldenaar Nederlands<br />

landouwen had bezocht, zijne rivieren, dijken en zeeweeringen<br />

had aanschouwd — en — nog dieper dan<br />

tot daartoe — de rampzalige ingezetenen had vernederd,<br />

en der ellende prijs gegeven : — wat zag men !<br />

De bewoners dier nietige aanslibbing van Erankrijks<br />

wateren kwamen in opstand, tegen den zich almagtig<br />

wanenden dwingeland. Op den vijftienden dag van<br />

Slagtróaand 1813 ontrolde Amsterdam de oranje vaan,<br />

als het teeken van den opstand. De Nederlander<br />

vertrouwde op God en op de krachten, welke slechts<br />

Hij schenken, slechts Hij zegenen konde. Neen,<br />

geenszins op menschelijke hulp, niet op gewapende<br />

hulp van vreemden, bouwde men. In vast vertrouwen<br />

op den Almagtige, riep men den Oranjevorst<br />

uit de vreemdelingschap terug; en met datzelfde vertrouwen<br />

tot steun en staf, aarzelde die vorst geen<br />

oogenblik om zijne landgenooten ter hulp te snellen.<br />

Nederland juichte, en de heldhaftige afschudding<br />

van het juk des Korsikaans deed de wereld versteld<br />

staan.<br />

Intusschcn waren, na de verovering van Java door<br />

de Engelschen, ecu tal van proclamation en verordeningen,<br />

welke niets dan menschlievendheid ademden, den<br />

ingezetenen van dat vruchtbare eiland eene welvaart,<br />

een staat van geluk als aanstaande komen toezeggen,<br />

waarmede ieder vriend van het menschdom moest ingenomen<br />

wezen. In de werkelijkheid, ging het daar-<br />

1*


4 INLEIDING.<br />

mede als met de Eransche godin der Rede onder het<br />

schrikbewind van Robespierre. Iiier rekte men de<br />

menschen uit op het martelbed van Procrustus, of<br />

kortte ze overeenkomstig de lengte daarvan in, vaak<br />

ten koste van de edelste deelen, of van het leven; —<br />

daar bestond de fraaije toekomst enkel op het papier,<br />

terwijl de administratie hoe langer zoo gebrekkiger<br />

en de ingezetenen van Java met den dag berooider<br />

en ellendiger werden.<br />

Immers wat gebeurde met der daad op Java? De<br />

Engelschmau stoorde zich in geenen deele aan de<br />

zeden en gebruiken der Javanen. Hij nam de inrigtingen,<br />

door hem in Bengalen ingevoerd, ten voorbeelde<br />

tot het hervormen der zeden en gebruiken op een<br />

eiland, waar, niet het individueel, maar het gezamenlijk<br />

grondbezit of grondgebruik den maatschappelijken<br />

toestand had beheerscht. De gewoonten, uitvloeisels<br />

van dat gemeenschappelijk landbezit, waren door de<br />

Nederlandsche Oost-Indische Compagnie ten allen<br />

tijde ontzien. Zoo veel mogelijk lieten de Hollanders<br />

die onaangeroerd. Niet zoo, de Engelschen. Zij<br />

fnuikten, zij kwetsten, zelfs met ruw geweld en willekeurig,<br />

het gezag der inlandsche Hoofden, zonder<br />

er zich aan te storen, dat de mindere standen, op<br />

Java, zelfs met een slaafsch ontzag voor hunne Hoofden<br />

bezield zijn.<br />

In stede van de belasting of in persoonlijke diensten,<br />

óf in een gedeelte der producten, of in de<br />

vruchten der nijverheid te doen bestaan, waaraan de<br />

inlander van oudsher gewoon was, werd wel liet<br />

eerste gedeelte behouden of drukkender gemaakt, ten<br />

behoeve van den blanken man, doch de eigenlijke


INLEIDING. 5<br />

belasting — het een-vijfde der vruchten van het<br />

rijstgewas of hoe men dat mögt noemen — moest<br />

worden vervangen door eene belasting in geld, en die<br />

opbrengst werd veelal verdeeld op andere wijze, dan<br />

de ada,t medebragt. Om geld te verkrijgen moest<br />

de inlander zijne producten tot geringen prijs, meestal<br />

aan uitzuigers, die daarop uit waren, verkoopen, zoodat<br />

de belasting, op die wijze geheven, den Javaan<br />

zwaar drukte. Kortom, die nieuwigheden waren den<br />

inlander ondragelijk ; zij veroorzaakten ontevredenheid<br />

en verarming.<br />

Nogtans was het doel van Lord Minto, in de gegevene<br />

omstandigheden, niet zonder edelmoedigheid.<br />

Hij, van wien het plan tot de verovering was uitgegaan,<br />

was overtuigd dat de last, zoo als die door<br />

Bewindhebberen der Oost-Indische Maatschappij op<br />

hem was verstrekt, niet mögt worden ten uitvoer gelegd,<br />

liet Europeesch element, dat sedert twee eeuwen<br />

vasten voet op het eiland had verkregen en er ten<br />

deele inheemsch was geworden, vermögt niet, na de<br />

veroveriug, aan zich zelven te worden overgelaten.<br />

Nederlanders zoowel als Aziaten, hadden voortdurend<br />

behoefte aan bescherming. Uit dien hoofde moest<br />

de Europesche overwinnaar, de teugels van het oppergezag<br />

niet laten glippen, maar wel degelijk in<br />

handen houden. Daarbij werd Lord Minto door het<br />

edelmoedige beginsel gedreven, om zoo veel goeds te<br />

doen als in zijn vermogen zoude zijn. Ook gelukte<br />

het hem veel kwaads te voorkomen, —- veel goeds te<br />

bewerkstelligen.<br />

Door twee Hoofd-Officieren der Britsche krijgsmagt<br />

werd de Gouverneur-Generaal vergezeld. Meermalen


(i INLETDlNfi.<br />

bleek het echter, hoe deze beiden in hunne aanmatigingen<br />

of naijver moesten worden beteugeld, en zonder<br />

de voortvarendheid en stoutmoedigheid van den<br />

Bevelhebber der Landmagt, ware deze al ligt het<br />

slagtoffer geworden der verlatenheid, waarin de Admiraal<br />

Stopford hem te Samarang liet. — Behalve<br />

deze beide mannen had Lord Minto een man bij zich,<br />

die gewis niet zonder invloed was geweest op de<br />

overwegingen, die tot de vermeestering van Java hadden<br />

geleid. Bezield met werkzaamheid, begaafd met<br />

menschenkennis, paarde de raadsman van Lord Minto<br />

daaraan eene buitengewone mate van sluwheid, waardoor<br />

hij tot die klasse van menschen kan gerekend<br />

worden te behooren, die, even als Lord Clive, eene<br />

belangrijke rol in Britsch-Indië hebben gespeeld en<br />

die voor niets terugdeinzen, mits zij hun doel slechts<br />

bereiken. Dat doel was eigen groo<strong>the</strong>id, en daarbij<br />

verstonden zij de kunst om het belang van het Vaderland<br />

schijnbaar met het hunne te vereenzelvigen,<br />

en de eigenliefde of de ijdelheid der natie te streelen<br />

en op te wekken. Thomas Stamford Raffles bezat<br />

het vertrouwen van den algemeenen Landvoogd ; hij<br />

was sedert geruimen tijd diens geheime agent geweest<br />

in den Indischen Archipel, en had, door schitterende<br />

voorstellingen of door het uitzigt te openen<br />

op groote voordeden, Lord Minto weten te vleijen.<br />

Kennis van de zeden en gebruiken der eilanders,<br />

en bedrevenheid in de Maleische taal, had Raffles zich<br />

weten eigen te maken. Het Nederlandsch gezag in<br />

Indië te ondermijnen of de inlandsche Vorsten of<br />

Grooten daartegen op eenigerhande wijze op te ruijen,<br />

was zijn doel. Te dien einde had hij getracht zich


INLEIDING. 7<br />

in betrekking te stellen, inzonderheid met de gebieders<br />

van Java eu Sumatra, hetzij 'persoonlijk, of door<br />

briefwisseling, soms ook door middel van inlandsche<br />

zendelingen. Waar het hem gelukte onderhandelingen<br />

aan te knoopen, werd ondersteuning of regtstreeksche<br />

hulpe van Engeland toegezegd.<br />

Aan weinig twijfel kan het onderhevig wezen, dat de<br />

geheime agent van Lord Minto zich aan het Hof van<br />

Solo of aan dat van Djokjo ingang heeft weten te verschaffen.<br />

Als zeker mag men aannemen, dat hij, tijdens<br />

het bewind van Daendels, op Java heeft vertoefd,<br />

terwijl hij zich als koopman uitgaf. Buiten kijf<br />

is het, dat zijne onderhandelingen met den Sultan van<br />

Palembang door een gewenschten uitslag bekroond<br />

werden. Hier nogtans gold het sluwheid tegen sluwheid:<br />

de een wilde zich van de Nederlandsche heerschappij<br />

ontslaan, de ander wenschte den Sultan, van<br />

wege den tinhandel, aan het Britsch gezag te onderwerpen.<br />

Een Nederlandsch fort ter hoofdplaats moest<br />

den Sultan in bedwang houden. De brief van Raffles,<br />

waarop het in dezen aankwam, behelsde, in dubbelzinnige<br />

uitdrukkingen, den raad om de Hollandsche<br />

factorij te Palembang op te ruimen of te vernietigen.<br />

Een geschenk van krijgsbehoeften volgde eenigen tijd<br />

na dien brief. Een en ander beschouwde de Sultan<br />

als genoegzame wenken. Naauwelijks had dan ook Sultan<br />

Bader Oedien, den aanvankelijken voorspoed der<br />

Britsche wapenen op Java vernomen, of, op den 14"<br />

van Herfstmaand 1811, maakte hij zich met list meester<br />

van de opperhoofden van het fort en van de bezetting,<br />

en 80 personen ongeveer, werden vermoord. —<br />

Later werden die brieven door Bader Oedien, tot


s<br />

INLEIDING.<br />

zijne verontschuldiging, aan het Hollandsch bewind<br />

te Batavia opgezonden l ).<br />

Het ontbrak den zendeling van Lord Minto in<br />

geenen deele aan bekwaamheden. Hij verstond de<br />

kunst om door schilderachtige voorstellingen, in zijne<br />

naar Calcutta gezonden verslagen, melding te maken<br />

van voordeden, die hier de regtstreeksche handel, en<br />

daar het werkelijk bezit van deze of gene gedeelten<br />

van den Indischen archipel, aan Engeland konden<br />

verschaffen. Volgens hem zou de Palembangsehe tinen<br />

peperhandel, zou het bezit van Celebes, vooral<br />

van Makasser, zouden Gitoio, Bali, Timor met ware<br />

goudmijnen zijn te vergelijken, wanneer die staten of<br />

eilanden eenmaal in handen of onder den regtstreekschen<br />

invloed der Engelschen zouden zijn gebragt.<br />

Immers, zoo liet zich Raffles althans verluiden, leverden<br />

al die bezittingen aan de Hollanders alleen daarom<br />

zoo weinig op, omdat hunne traagheid of wel onbekwaamheid<br />

hun in den weg stonden, om daarvan<br />

alle voordeden in te oogsten.<br />

M et zoo schoone verwachtingen was Lord Minto<br />

naar Java gekomen, en hij meende dat de man, die<br />

hem zoo veel fraais had voorgespiegeld, ook een kundig<br />

en doorkneed administrateur zou blijken te zijn,<br />

aan wiens handen de Britsche belangen veilig konden<br />

') De Nedcrlandsche Commissarissen-Generaal zeggen, met het oog<br />

op die gebeurtenis, in hunne memorie van den ön van Wijnmaand<br />

1818: „On (Raffles natuurlijk) aurait dû prévoir, que telles devaient<br />

être les suites, de ces manoeuvres sourdes, évidemment imprudentes<br />

et indélicates, si non criminelles ; manoeuvres, reprouvées par les<br />

politiques les plus relâchés en morale, même dans l'état de guerre<br />

manoeuvres, qui pourraient compromettre l'honneur et les intérêts<br />

de la nation la plus loyale en politique."


INLEIDING. 9<br />

worden toevertrouwd. Hierin bedroog zich evenwel<br />

de Landvoogd. De waardigheid van Luitenant-Gouverneur<br />

over het uitgestrekte en vruchtbare Java aan den<br />

persoon van Thomas Stamford Raffles opgedragen, mishaagde<br />

aan hooggeplaatste Britsche ambtenaren; en<br />

officieren van verdienste wilden ongaarne aan zijne<br />

bevelen gehoorzamen. De voornaamste verdiensten van<br />

dezen gunsteling bestonden in sluwheid en kuiperij.<br />

Reeds op den ll n van Herfstmaand 1811 werden,<br />

door den Oppergebieder van Britsch Tndië, eenige<br />

proclamation uitgevaardigd, betreffende het bestuur van<br />

Java, en dat bestuur aan Sir Thomas Stamford Raffles<br />

opgedragen, op zoodanige wijze dat hij, hoewel door<br />

een Raad van drie Leden bijgestaan, nogtans geheel<br />

alleen konde beslissen. Zijne benoeming heette te geschieden<br />

als belooning voor bewezen goede diensten,<br />

en ter zake van bijzondere geschik<strong>the</strong>id.<br />

De algemeenheid der uitdrukkingen van zijne instruction<br />

was van dien aard, dat de nieuwe Luitenant-<br />

Gouverneur, bij den grooten afstand tusschen Batavia<br />

en Calcutta, veelal naar eigen goeddunken kon handelen.<br />

Hierin lag voorzeker een groot lokaas voor<br />

een eerzuchtig gemoed, en aan den anderen kant bleef<br />

hij ook ongedekt door de mede-verantwoordelijkheid<br />

van den Raad. Die Raad bestond aanvankelijk uit<br />

den bekwamen Bevelhebber der troepen Gillespie,<br />

Mr. H. W. Muntinghe, Voorzitter van het Hoog-<br />

Geregtshof en jMr. W. J. Cransscn, Voorzitter van<br />

liet collegie van Schepenen. De laatste bleef Lid van<br />

den Raad, ten einde toe; doch Muntinghe nam zijn<br />

ontslag in 1814, toen hij berekende, dat het Britsch<br />

Bestuur niet lang meer zoude duren; hij werd opge-


10 INLEIDING.<br />

volgd door Hugh Hope, en deze in 1816 door Th.<br />

Abraham. Gillespie, die niet langen tijd met Raffles<br />

bevriend bleef, keerde in 183 3 terug naar Bengalen.<br />

Hij werd vervangen door Generaal Nightingale, en<br />

deze in het jaar 1815 door den Generaal Grant-Keir.<br />

Sedert een dertigtal jaren bestond op Java het papieren-geld.<br />

Om in zijne behoeften te voorzien was<br />

Daendels genoodzaakt geweest de ter weeskamer berustende<br />

en andere gelden aan te spreken. Crediet<br />

papier was daarvoor door hem uitgegeven; doch hij<br />

had de voorzigtigheid gehad voor dat papier eene hypo<strong>the</strong>ek<br />

te vestigen op de pakhuizen vol producten.<br />

Daardoor oordeelde hij de eigenaren der opgenomen<br />

gelden behoorlijk te hebben verzekerd, en zelfs werden<br />

er door hem maatregelen genomen om die hypo<strong>the</strong>ek,<br />

ook door een overwinnaar te doen eerbiedigen. In<br />

hoe verre die overwinnaar zulke voorzorgen zou eerbiedigen<br />

werd eene latere overweging; doch Janssens<br />

verwaarloosde die voorzorgen en bekreunde zich daarover<br />

in geenen dèele. Lit \ rijen wil en edelmoedige<br />

gezindheid kwam Lord Minto ten behoeve der ongelukkige<br />

eigenaren aan dat verzuim van Janssens te<br />

gemoet. L lij erkende het papieren-geld tot eene waarde<br />

van acht en een half millioen rijksdaalders, ongerekend<br />

het beloop dat door de Engelsche prijsmees<br />

ters in de publieke kassen was benaderd en als prijsgeld<br />

uitbetaald.<br />

De door den Gouverneur-Generaal aan dat papierengeld<br />

toegekende waarde werd door het Britsch Bestuur<br />

van Java ten behoeve van de circulatie in dier<br />

voege gewijzigd, dat het crediet-papier op eene waarde<br />

van Rx. O'/« te S eu * B* zilver werd berekend, in


INLEIDING. 11<br />

de geldmarkt was de cours nog ongunstiger. Van<br />

lieverlede vloeide dat papier terug in 's Lands kas;<br />

reeds daardoor, maar ook door een zwaar stempelregt,<br />

dat jaarlijks er van moest gekweten worden, verminderde<br />

hei zeer. — Dit was niet voldoende om de zaken<br />

gaande te houden. Het ontbrak aan contanten.<br />

Om in dat gebrek te voorzien moest nieuw papierengeld<br />

in omloop worden gebragt. Ten einde de ingezetenen<br />

dit papier zonder weerzin mogten ontvangen,<br />

besloot de Luitenant-Gouverneur den 31n van Hooimaand<br />

1812 tot de uitgifte van sehatkistbilletten,<br />

die eene rente zouden geven van vijf ten honderd in<br />

het jaar.<br />

Raffles kwam nog op een ander denkbeeld, om<br />

zich geld te verschalten. Grondstukken of landgoederen<br />

werden ter verkoop aangeslagen, betaalbaar in<br />

crediet-papier of in zilver, gerekend Rx. 1 zilver tegen<br />

Rx. G'/2 crediet-papier. Op den 5n van Slagtmaand<br />

1812 werd die verkoop op korten termijn<br />

aangekondigd ; doch met bijgevoegde voorwaarde dat<br />

die landgoederen, voor den vastgestelde)! verkoopdag,<br />

onder de hand konden worden gegund. Die voorwaarde<br />

maakte het begunstigen van vrienden gemakkelijk,<br />

wijl deze landerijen gelegen waren in de Residentiën<br />

So> rabaija, Samarang, Krawang en in de<br />

l'reanger-Regentsehappen. Door Muntinghe werd onder<br />

de hand een landschap gekocht, dat, nog voor<br />

den verkoopdag, met eene winst van 5000 Spaansche<br />

dollars weder werd van de hand gezet. — A. de<br />

Wilde werd, in de Preangers, kooper van vier Districten<br />

voor Rx. 40.000 crediet-papier, vertegenwoordigende<br />

aan Sp. Doll, 6153. Eigenaren waren in de-


12 INLEIDING.<br />

I<br />

zen, voor de helft Raffles, en voor de wederhelft de<br />

Wilde en Th. Mc. Quoid. De namen der koopers<br />

toonen genoeg hoe het met die verkoopingeu toeging,<br />

wijl Mc. Quoid destijds President was van de Preangers.<br />

De Luitenant-Gouverneur vond het later geraden,<br />

zijne helft van dien landeigendom aan Nicolaus<br />

Engelhardt over te doen. Die districten in de Preangers<br />

waren bevolkt met ongeveer 20,000 inlanders<br />

en bragten eene aanzienlijke waarde aan koüij op,<br />

zonder te rekenen de recognitie van rijst en andere producten,<br />

die ook belangrijk was. Het Britsch Bestuur<br />

behield dan ook eene voorliefde jegens de Preanger-<br />

Regentschappen, zoodat ze verschoond werden van de<br />

proefnemingen en ingevoerde nieuwigheden, waardoor<br />

de andere deelen des eilands gedrukt en in verwarring<br />

werden gebragt. — Zonder later deswegen van<br />

oneerlijke practijken beschuldigd te zijn geworden, is<br />

het geenszins twijfelachtig, dat Rallies door die handelingen<br />

getracht heeft zijn eigen voordeel of dat zijner<br />

vrienden te behartigen.<br />

De vier districten, waarvoor later A. de Wilde als<br />

eenig eigenaar optrad, zijn onder den naam van Soekaboemie<br />

bekend geworden. Ten deele wegens de<br />

aanzienlijke bevolking en ook om andere redenen,<br />

wenschte de Gouverneur-Generaal van der Capellen,<br />

in later jaren, dat landgoed wederom als landsdomein<br />

te zien opgenomen. Na menigvuldige moeijdijkheden<br />

gelukte dit, en het Nederlandsch Gouvernement betaalde<br />

in 1823 voor dien eigendom ƒ 800,000.—<br />

Tot in zijne grondslagen werd Java's inwendige bestuur<br />

met ruwe hand aangetast en onderst boven gekeerd,<br />

in stede van den inlander door arbeid of door


INLEIDING. 18<br />

een gedeelte zijner producten de aan den staat verschuldigde<br />

lasten te laten voldoen, werden grondlasten<br />

onder den naam van landrente ingevoerd en de betaling<br />

daarvan zoodanig geregeld, dat de Districtshoofden<br />

en Regenten, in hun gezag benadeeld, en tevens<br />

in schulden gedompeld werden. Den ambtenaren werd<br />

de gelegenheid gegeven zich te verrijken, doch 's Lands<br />

finantiën geraakten steeds in dieper verval. De inlanders<br />

werden meer en meer ontevreden, en men meent<br />

dat eene zamenzwering met zeer uitgebreide vertakkingen<br />

werd gesmeed, waarvan het doel geen ander<br />

was dan om al de Europeanen te vermoorden.<br />

Wanneer men de voorstellen, reglementen en memoriën<br />

van Raffles ter hand neemt, dan wordt men<br />

getroffen door een schoon tafereel van gunstige uitkomsten,<br />

die het door hem ingevoerde beheer heeft<br />

ten gevolge gehad. Men staat verbaasd over de slotsommen,<br />

die een bestuur van weinige maanden heeft<br />

opgeleverd. De Residentiën, waarin Java door hem<br />

is verdeeld, de soort der gronden van de Districten,<br />

de opmetingen en de opbrengsten: ziedaar opgaven,<br />

wier duidelijkheid den lezer tot de overtuiging zouden<br />

kunnen brengen, dat de landbouwer, onder het<br />

Britsch Bestuur, werkelijk minder dan vroeger blootgesteld<br />

is geweest aan de knovelarij van de inlandsche<br />

Hoofden en Europesche Ambtenaren. Den lezer<br />

wordt het geloof afgevergd, dat de heffing der landrente,<br />

door de Engdschen ingevoerd, op regelmatige<br />

wijze heeft plaats gegrepen, en dat de landbouwer<br />

op Java, bij vroegere toestanden vergeleken, waarlijk<br />

gelukkig is geweest.<br />

Wil men zich echter met deze verzekeringen op


14 INLEIDING.<br />

papier, en met deze stoutweg ter nedergestelde cijfers,<br />

niet vergenoegen, en getroost men zich een onderzoek<br />

naar den wezenlijken toestand van den Javaanschen<br />

landbewoner, dan komt men tot eene geheel<br />

andere overtuiging. De fraaije reglementen, de<br />

uitvoerige tabellen bestonden alleen op het papier en<br />

steunden op geene onderzoekingen. Immers de ada/.<br />

bragt mede, dat het aartsvaderlijk bestuur der dorpshoofden<br />

de landerijen onder de Tjatja's of huisgezinnen<br />

ter bebouwing verdeelde, zoodat zij die het eene<br />

jaar een vruchtbaar stuk gronds ter bearbeiding hadden<br />

ontvangen, het volgende jaar een min vruchtbaar<br />

grondstuk ontvingen. Voor den gebruiker rekende<br />

men als opbrengst het '/..e van den oogst, of wel<br />

een arbeid berekend tegen 66 dagen in het jaar.<br />

De afwijkingen waren niet noemenswaardig. Nu kwamen<br />

de Engelschen en wierpen dit stelsel het onderst<br />

boven. Eene belasting in geld moest in de plaats<br />

treden, hoe weinig ook de landbouwer van dergelijke<br />

betaling verstand had. Door zeker behendig goochelspel<br />

werd langs dien weg de belasting nog verhoogd<br />

van het '/6e Van de opbrengst van den grond —<br />

eigenlijk van de sawa- of natte rijstvelden, — tot het<br />

7»°» 7ü e > J a tot de «/.e van de opbrengst. Wat bleef<br />

er derhalve over voor den huisvader of het hoofd<br />

van de Tjatja, alzoo de arbeider, voor de bewerking<br />

van den grond, op zijne voeding regt had. Ziedaar<br />

de oorzaak der latere verwarring. De Residenten, de<br />

reglementen niet kunnende toepassen, of daartoe weinig<br />

geneigd, bezwaarden vaak, op de meest willekeurige<br />

wijze, Regenten en Dorpshoofden, zoowel als<br />

den gemeenen landman. Ja, de hooghartige aanma-


INLEIDING. 15<br />

timing dier ambtenaren ging niet zelden zoo verre,<br />

dat ze tot wandaden aanleiding gaf en het leven<br />

van den Javaan of de eer van zijne huwbare dochter<br />

aan de willekeur of dartelheid van den Resident werden<br />

prijs gegeven. Men mag inderdaad versteld staan<br />

over den verregaanden overmoed der Britsehe ambtenaren<br />

op Java, en het geduld van den Javaan bewonderen.<br />

Dat niet meerdere moorden van Europeanen<br />

op Java, tijdens het Britsch Bestuur, hebben<br />

plaats gegrepen, mag wel bevreemding wekken.<br />

De verarming werd steeds grooter en algemeener.<br />

De Javanen zagen zich niet zelden gedrongen hunne<br />

karbouwen of andere bcnoodigdheden voor het landbouwbedrijf,<br />

of hunne kostbaarheden en sieraden te<br />

verkoopen, ten einde de hun opgelegde landrente te<br />

kunnen voldoen. Toch gebeurde het, dat zij zich buiten<br />

staat bevonden die schuld geheel aan te zuiveren,<br />

wanneer zij niet tot den bedelstaf wilden geraken. Hij<br />

het Gouvernement zonken zij derhalve steeds dieper in<br />

de schuld. Moedeloosheid en af keerigheid van den arbeid<br />

moesten het onvermijdelijk gevolg worden van eenen<br />

toestand, die gaandeweg nijpender werd. Ware liet te<br />

verwonderen, indien werkelijk eene uitgebreide zamenzwering<br />

bestaan hadde om alle blanken van kant te<br />

maken ') ! In plaats van orde en regelmaat bij het<br />

inwendig bestuur, was hut een chaos van verwarring<br />

geworden, toen in 1816 het eiland door de Nederlandsche<br />

Commissarissen werd overgenomen.<br />


16 INLEIDING.<br />

In zijne hooge betrekking ontmoette de Luitenant-<br />

Gouverneur velerlei teleurstellingen. Hij had gedacht<br />

reeds in Slagtmaand 1811 de vruchten te zullen<br />

plukken van zijne dubbelzinnige handelwijze te Palembang.<br />

Commissarissen werden door hem derwaarts<br />

gezonden, doch deze zagen zich door den Sultan afgewezen,<br />

met het antwoord, dat de Vorst aireede vóór<br />

de capitulatie van Janssens, door de Hollanders het<br />

fort had doen ontruimen, en hen te scheep had doen<br />

vertrekken. De ontvangst dier Commissarissen door<br />

den Sultan was overigens zoodanig dat zij, voor bun<br />

leven beducht, zich haastten om naar Java terug te<br />

keeren. Raffles was met die afwijzing in geenen deele<br />

tevreden. Hem was het te doen om de Banka-tinmijnen.<br />

Uit dien hoofde begaf zich Gillespie, met<br />

eene genoegzame sterke krijgsmagt naar Palembang.<br />

Zijne onverschrokkenheid was oorzaak, dat Mahmoed<br />

Badar Oedien, die wel op weerstand bedacht was, door<br />

hem overrompeld werd, zoodat deze met zijnen zoon,<br />

den Pangerang Ratoe, naar de binnenlanden de wijk<br />

moest nemen. Aldaar werd hij met rust gelaten. Gillespie<br />

herstelde de order in de hoofdplaats, erkende<br />

des Sultans broeder Ratoe Ahmed Nadjem Oedien als<br />

opvolger en sloot den 17n van Bloeimaand 1812 een<br />

verdrag met dien Vorst, waarbij Banka en Billitou<br />

aan Engeland werden afgestaan. Gunstig mogten deze<br />

gevolgen genoemd worden van eenen oorlog, die genoegzaam<br />

zonder bloedvergieten ten einde werd gebragt.<br />

De moord, aan de Hollanders gepleegd, werd<br />

gemakshalve aan den Pangerang Ratoe ten laste gelegd.<br />

Het is wel niet te verwonderen, dat de man, die<br />

zoo kortding nog geheim-agent was van Lord Minto,


INLEIDING. 17<br />

als Toe wan Besaar te Batavia, op geene hooge achting<br />

aan de Vorstenhoven kon rekenen. Nog vóór<br />

het einde van het jaar 1811 bezocht hij die beide<br />

Hoven, volgens sommigen enkel met het doel om de<br />

Vorsten en hunne omgeving te leeren kennen; volgens<br />

anderen, om hen tevens rijke geschenken af te persen.<br />

Wat daarvan zij : hij kwam spoedig terug en verklaarde,<br />

dat er eene goede en duurzame verstandhouding<br />

met Djokjo en Solo was gevestigd. Bijzonderheden<br />

omtrent zijne verrigtingen bij die bezoeken zijn<br />

niet bekend.<br />

Eerlang bleek, dat hij zich had laten misleiden.<br />

Althans toen Gillespie met de meeste troepen naar<br />

Sumatra was vertrokken, oordeelde men aan het Hof<br />

van den Keizer zoowel als aan dat van den Sultan,<br />

dat de gelegenheid gunstig was om zich van het<br />

Europesche gezag onafhankelijk te maken. Het Bataviasche<br />

Bewind werd echter in tijds gewaarschuwd;<br />

Gillespie kon daardoor worden teruggeroepen, en aan<br />

zijne voortvarendheid had men het te'danken, dat hij<br />

als overwinnaar den Landvoogd te Samarang kon begroeten.<br />

Aan het hoofd van 1500 koppen trokken<br />

zij nu te zamen naar Djokjokarta, wijl de Sultan meer<br />

stroef, onbeschaafd en ook meer vijandig gezind zich<br />

betoonde dan de Keizer. Sultan Sepoe wilde intusschen<br />

van geene onderhandeling hooren — of wel, men liet<br />

hem daartoe geen tijd. Zonder verwijl werd, op den<br />

18n van Zomermaand 1812, het vuur uit het Europesche<br />

fort tegen den Kraton geopend. Of nu hiermede<br />

des Sultans waterfort wordt bedoeld is onzeker; doch<br />

de Engelschen verzekeren, dat de vermeestering hun<br />

veel moeite heeft gekost. De kraton werd geplun-<br />

I. 2


18 INLEIDING.<br />

derd en overeenkomstig de gebruiken, in Bengalen


INLEIDING I»<br />

Dit verdrag werd niet voor den 2n van Wijnmaand<br />

1813 door den Gouverneur-Generaal bekrachtigd, en<br />

eerst den 15n van Lentemaand 1814 te Batavia uitgewisseld.<br />

Men had zich daarmede te Calcutta in<br />

geenen deele overhaast.<br />

Deze Sultan, wien men goedhartigheid toekent,<br />

overleed in Slagtmaand 1814. Hij werd door zijnen<br />

dertienjarigen zoon, Prins Djarot, opgevolgd, en overeenkomstig<br />

den stelligen wil van Raffles, onder de<br />

voogdij van Prins Pakoe Alam, zijnen oud-ooin, gesteld.<br />

In dier voege werd het gezag over Mataram<br />

dien Prins in handen gespeeld. Zonderlinge lotwisseling<br />

voorwaar, daar het op het einde van het bestuur<br />

van Daendels, met dien Prins van den bloede, zeer<br />

veeg had gestaan. De bevordering van Pakoe Alam<br />

werd toegeschreven aan de zucht van den Luitenant-<br />

Gouverneur om Prins Diepo Negoro, ouderen broeder<br />

van Djarot, doch geboren uit een bij wijf, en vijand<br />

der Europeanen, buiten invloed te houden, en om tevens<br />

aan een vriend van het Bataviasche Bewind overwegenden<br />

invloed te verschaffen. Er was veel aan<br />

gelegen om, aan ieder der Vorstenhoven, een onaf hankelijken<br />

Prins te hebben op wien de Europeanen konden<br />

rekenen.<br />

Nadat de zaken te Djokjo afgehandeld en naar genoegen<br />

geregeld waren, begaf zich de Luitenant-Gouverneur<br />

naar Solo. De sluwe Keizer ontving hem<br />

met veel hoffelijkheid, en schoof alle schuld op zijne<br />

omgeving. De districten, hem door Daendels afgedwongen,<br />

doch door het Europesche Bestuur nog niet<br />

in bezit genomen, werden hem gelaten. De algemeene<br />

voorwaarden waren voor het overige nagenoeg dezelfde<br />

2*


20 INLEIDING.<br />

behalve dat den Keizer, voor den afstand der bazars<br />

en tolpoorten Rx. 120,000 'sjaars, werden toegekend.<br />

Des Soesoehoenams sluwheid en zucht om zich van de<br />

Europeanen te ontdoen, bleek echter spoedig op ondubbelzinnige<br />

wijze, toen hij gelegenheid kreeg, orn<br />

tegenover de Bengaalsche troepen, — de Sepoys —<br />

den schijn aan te nemen, als ware hij, die voor het<br />

Geestelijk Opperhoofd op Java werd gehouden, nog<br />

aan de voorouderlijke Hindoesche godsdienstgebruiken<br />

gehecht. Er kwam toen inderdaad eone zamenzwering<br />

tot ^stand, waarvan het doel was, om de noordelijke<br />

kusten van het eiland aan de Sepoys over te laten,<br />

terwijl de Keizer zelf als Geestelijk en Wereldlijk Gebieder<br />

van Java zou optreden. Het Bataviasche Bewind<br />

kreeg nogtans tijdig kennis van hetgeen er broeide.<br />

Raffles spoedde zich naar Solo, en, hetzij dat hij de<br />

troepen wenschte te ontzien, of om welke andere redenen,<br />

hij voor zijne handelwijze moge gehad hebben:<br />

zeker is het, dat er zoo weinig ruchtbaarheid aan deze<br />

zaak werd gegeven, dat vele Europeanen, die destijds<br />

op Java waren, aan de waarheid van dit berigt twijfelden<br />

'). De Luitenant-Gouverneur vergenoegde zich<br />

met Prins Mangkoe Boemie, als hoofdschuldige, naar<br />

Amboina te verbannen.<br />

Op die wijze verkreeg het gebeurde den schijn als<br />

ware die Prins van den bloede den Europeanen vijandig,<br />

en alsof zijne kuiperijen deze regeringsdaad veroorzaakt<br />

hadden. Toch was de Soesoehoenain de ziel<br />


INLEIDING. :'.\<br />

geweest van het kwaad, dat ten nadeele der blanke<br />

mannen was gesmeed. Dit bleek nog duidelijker in<br />

het jaar 1820, toen de Vorst, door heimelijk verspreide<br />

geruchten, aan zijne onderdanen wilde diets<br />

maken, dat hij op nieuw in zijne voorouderlijke regten<br />

was getreden. Daarin toch lag de voorbereiding<br />

tot eenen opstand, die aan alle Europeanen in het<br />

keizerlijk gebied, in de eerste plaats, het leven had<br />

moeten kosten. Doch ook toen moet zijne overgroote<br />

voorzigtigheid, even als vroeger, het geschikte oogenblik<br />

hebben laten voorbijgaan. De verstandige handelwijze<br />

van den Resident Nahuijs moet destijds iedere<br />

uitbarsting van 's Vorsten boosheid hebben weten te<br />

voorkomen. Ook toen werd de zaak gesmoord ').<br />

Niet ten onregte had de agent Raffles den Britschen<br />

Gouverneur-Generaal op de belangrijkheid van<br />

Borneo gewezen. Dat zoo uitgestrekte eiland, waarvan<br />

naauwelijks eenige kusten bekend waren, en welke<br />

kennis door de Engelschen in de 18e eeuw zeer duur<br />

was betaald geworden, werd, van wege de onbekendheid<br />

der binnenlanden, als een El-dorado afgeschilderd.<br />

De kusten waren veelal in de handen der zeeroovers.<br />

Sambas, op de Westkust, werd beschouwd als de<br />

voornaamste sterkte dier zeeschuimers, en uit dien<br />

hoofde had Lord Minto te eerder een geopend oor,<br />

ter ondersteuning van den Sultan van Banjermassing,<br />

die zijne hulp tegen de zeerooverij had ingeroepen.<br />

Alexander Hare werd naar de Zuid-Oostkust van Borneo<br />

gezonden. Deze was een even groot intrigant als<br />

Raffles, onder wiens bevelen hij was geplaatst. Het<br />

') Nahuijs, Verzameling van Rapporten. Dl. I, bl. 27,


22 INLEIDING.<br />

tooneel zijner werkzaamheden was nogtans veel bekrompener,<br />

hoezeer de Luitenant-Gouverneur hem naar<br />

zijn vermogen ondersteunde. Dit ging zoo verre, dat<br />

er oogluikend geduld werd, hoe, met voorkennis van<br />

Hare, vrije Javanen op Java, als waren het bandieten<br />

of kettinggangers, werden opgeligt, om op Borneo als<br />

slaven voor hem te arbeiden op de landen, die hij<br />

zich door den Sultan had doen afstaan. Peper- en<br />

koffijtuinen werden door hem aangelegd. Zelfs werd<br />

door hem eene scheepstimmerwerf ingerigt, doch de<br />

vaartuigen, die daarop werden gebouwd, deed hij ook<br />

verkoopen.<br />

Van het beteugelen der zeerooverij door dien Britschen<br />

agent kwam niets. Hij vervulde er evenwel eene<br />

dubbele betrekking, èn als planter, dus als huurder<br />

of begunstigde van den Sultan, èn als Britsch Resident,<br />

zoodat de Sultan ook als Leenman optrad en<br />

geen Rijksbestierder zonder zijne toestemming kon benoemen.<br />

Het etablissement aan de Martapoera kostte<br />

aan de Engelsche Oost-Indische Compagnie veel geld ;<br />

eene tegenstelling van de gouden bergen, door Raffles<br />

aan zijne Meesters toegezegd. Toen Boeckholtz, als<br />

Nederlandsch Commissaris, in 181 (i, aankwam, om den<br />

Gouvernements omslag van Banjerma«sing over te nemen,<br />

durfde Hare nog met allerlei uitvlugten en vorderingen<br />

voor den dag te komen.<br />

In geenen deele valt het te ontkennen, dat de Sultan<br />

van Sambas met de zeeroovers heulde en van menig<br />

Britsch schip zijn aandeel in den buit erlangde. Doch<br />

van den anderen kant voorzagen Engelsche schepen<br />

van Poeloe Pinang hem van krijgsbehoeften en andere<br />

benoodigdheden. Het liep aan tot 1812, alvorens de


INLEIDING. )<br />

Britsehe Zeemagt in die wateren, het ondernam, om<br />

dien Vorst te tuchtigen. In dat voornemen slaagde zij<br />

eerst in het volgende jaar. De Sultan nam toen de<br />

wijk naar het binnenland, alwaar men hem ongemoeid<br />

liet, voornamelijk door de moeijelijkheid om in een<br />

zoo moerassig en boschrijk landschap door te dringen.<br />

Pangerang Anom, die als hoofd der zeeroovers steeds<br />

door den Sultan was beschermd, werd eerlang door de<br />

Engelschen als Vorst van Sambas erkend ; doch met<br />

de zeerooverij in die streken bleef het bij het oude.<br />

Niet vóór den aanvang van 1812 werd het Gouvernement<br />

van Makasser door de Engelschen overgenomen.<br />

Vroeger werd die bezitting door de Nederlandsche<br />

Oost Indische Compagnie, als de sleutel van de<br />

Molukken, in groote waarde gehouden. Het duurde<br />

niet lang of de Vorst van Boni, Aroe Palakka, deed<br />

zich gelden als ware hij de Leenheer over de naburige<br />

kleine Vorsten, in stede van het Leenheerschap te erkennen<br />

van den Gouverneur van Makasser die van<br />

wege het Bataviasche Bewind het bewind voerde. Toegevendheid<br />

bleef hier zonder vrucht, zoodat militaire<br />

krachtsontwikkeling, in den zomer van 1814, noodzakelijk<br />

werd geacht. Generaal Nightingale werd als<br />

politiek Commissaris door J. Crawfurd derwaarts vergezeld.<br />

Aroe Palakka werd uit zijne sterke stellingen<br />

verdreven en als Sultan afgezet. Het duurde echter<br />

niet lang of die rustelooze Vorst stak het hoofd weder<br />

op, en als Gebieder van Boni voerde hij tegen de<br />

Engelschen eenen voor hen afmattcnden strijd. In<br />

Zomermaand 1816 werd in dat Gouvernement de<br />

rust schijnbaar hersteld, toen de teruggave op nanden<br />

Was. Wederom traden de Hollanders in het bezit van


24 INLEIDING.<br />

Makasser in Herfstmaand 1816. De toestand was echter<br />

zoo weinig rustig, dat door de vroegere meesters eerlang<br />

ondervonden werd, hoe heerschzuchtig het Hof<br />

van Boni zich gedroeg.<br />

Door den Luitenant-Gouverneur werd hoog opgegeven<br />

van de door hem verordende beteugeling van den<br />

invoer van slaven op Java. Doch in dezen was het<br />

evenzeer als in andere opzigten niets meer dan klatergoud.<br />

Op het papier deed hij zijne philantropische<br />

denkbeelden schitterend uitkomeD, doch voortdurend<br />

werden ter sluik Makassaren en Balinezen als slaven<br />

ingevoerd. Hij gevoelde zich dan ook gedrongen ergens<br />

te erkennen, dat het lot der slaven op Java niet te<br />

vergelijken was met het lot dier ongelukkige menschenklasse<br />

in West-Indië en elders. Doch op Java is het<br />

getal slaven tegenover de verdere bevolking niet noemenswaardig.<br />

Voor den landbouw of voor anderen<br />

zwaren arbeid worden zij niet gebruikt; men heeft ze<br />

enkel voor huisselijke diensten, en hoc weinig zijn die,<br />

welke van hen gevorderd worden. Zeer enkele gevallen<br />

uitgezonderd, worden zij als kinderen des huizes behandeld,<br />

en hoofdzakelijk maken zij een artikel van weelde uit.<br />

Het Bengaalsche Landrentenstelsel werd op Java ingevoerd.<br />

Bij de toepassing stuitte men op zoo vele<br />

moeijelijkheden, dat men er voor terug deinsde. Nogtaus<br />

maakte men op de magt van Regenten en Inlandsche<br />

Hoofden grooten inbreuk. Men vernietigde<br />

instellingen, aan welke de inboorlingen zeer gehecht<br />

waren. Evenwel waren de haast en de overijling, waarmede<br />

men te werk ging, van dien aard, dat aan de<br />

Residenten de handen vrij gelaten moesten worden;<br />

de een wijzigde of verminkte dan ook deze instellin-


INLEIDING. 25<br />

gen op deze wijze, die van eene aanpalende Residentie<br />

wederom op eene andere. Reeds spoedig bestond er<br />

algemeene verwarring en deze moest van dag tot dag<br />

grooter worden. Het Landrentenstelsel kon op driederlei<br />

wijze worden toegepast en als een voorbeeld<br />

van de veranderingen, waartoe zulks aanleiding gaf,<br />

kan strekken, dat, gedurende het vijfjarig bestuur der<br />

Engelschen, de driederlei wijzigingen beurtelings in<br />

Bantam zijn toegepast. In de Residentie Soerabaya<br />

handelde men hoogst willekeurig, zonder zich om eenige<br />

opmetingen te bekommeren. De aanslag 1813-1814<br />

werd te laag geoordeeld, en daarom werd de aanslag<br />

in het volgende jaar eenvoudig verdubbeld.<br />

In dier voege behielden vele veranderingen, door de<br />

Engelschen in het inwendige bestuur daargesteld, alleen<br />

den schijn voor zich. Welke ook de schitterende uitkomsten<br />

zijn, door Raffles met veel ophef wereldkundig<br />

gemaakt, zoo heeft het vijfjarig bestuur slechts<br />

gestrekt om eene schroomelijke verwarring in de administratie<br />

te brengen. Het bleek bij deze zoogenoemde<br />

philantropen, hoe het afbreken veel gemakkelijker<br />

gaat dan het weder opbouwen '). Dit werd vooral<br />

door de Nederlandsche Commissarissen-Generaal, die het<br />

eiland in 1816 moesten overnemen, tot hun leedwezen<br />

ten koste van veel tijds en opofferingen, ondervonden.<br />

Wat Raffles in zijne „ History of Java" ook moge<br />

beweren over de inkomsten en uitgaven van Java, gedurende<br />

het Britsch Tusschenbestuur, heeft men evenwel<br />

het regt die opgaven met wantrouwen te beschouwen.<br />

Zijn bestuur heeft geduurd van den lln van Herfst-<br />

>) Mr. H. D. Levyssohn-Norman, De Britsche<br />

Java, bl, 155.


26 INLEIDING.<br />

maand 1811 tot den l?n van Lentemaand 1816, als<br />

wanneer hij, op last van den Gouverneur-Generaal van<br />

Britsch Indië Lord Movra, later Lord Hastings, aan<br />

J. Eendall het bestuur overdroeg. Uit een staat van<br />

inkomsten en uitgaven over de drie jaren 1812—1813,<br />

1813—1814 en 1814—1815, kan worden opgemaakt<br />

dat, in weerwil van een beloop van ongeveer 2'/3 miljoen<br />

Java ropijen, aan Landrente in ontvang gebragl,<br />

het geheel der uitgaven over het derde dier jaren,<br />

ruim anderhalf miljoen Java ropijen meer heeft bedragen<br />

dan de inkomsten.<br />

Moge de afgunst en haat van Raffles tegen alles wat<br />

Hollandsen was, overal hebben doorgeschemerd, nergens<br />

bleek dit duidelijker dan in zijne pogingen om de factorij<br />

te Dezima onder zijn bestuur te krijgen en onder<br />

Britsch gezag te doen overgaan. Toen het voormalige<br />

opperhoofd Wardenaar, Dezima, als eene onderhoorigheid<br />

van Java, voor den Luitenant-Gouverneur wilde<br />

overnemen, en er Cassa als opperhoofd, in plaats van<br />

.H. Doeff, wilde achterlaten, behield de trouw van dezen,<br />

die in Cock Blomhoff een waardig inedchelper<br />

had, die factorij onder Nederlandsche vlag en onder<br />

het bestuur der vroegere ambtenaren. Onder de stelligste<br />

beloften van Wardenaar voor de veilige terugkomst<br />

van Cock Blomhoff, vergezelde deze dien Commissaris<br />

naar Batavia, ten einde, van wege het opperhoofd<br />

Doeff, met Raffles eene handelsovereenkomst te<br />

treffen, die voordeelig zoude zijn voor beide partijen.<br />

Toen de Luitenant-Gouverneur zijne poging alzoo mislukt<br />

zag, was hij daarover zeer verbolgen, en Cock<br />

Blomhoff doof vindende voor de verleidelijkste aanbiedingen,<br />

om als verrader jegens Doeff te handelen, nam


INLEIDING. 27<br />

hij hem te kwader trouw gevangen, en zond hem, tegen<br />

de belofte, door Wardenaar gedaan, als staatsgevangene<br />

naar Europa. Hetgeen die handelwijze in nog hatelijker<br />

licht doet verschijnen, is dal aan Raffles bereids<br />

de omwenteling bekend was, die in Nederland had<br />

plaats gegrepen, en dat hij wist, hoe ons vaderland<br />

het juk van Napoleon had afgeschud, waarop eene vrede<br />

tusschen Nederland en Groot Brittanje was gevolgd.<br />

Uit een en ander werd het waarschijnlijk, dat de teruggave<br />

van Java en Onderhoorigheden zoude volgen.<br />

Zijne onregtvaardiglieid ging zoo verre, dat hij zich vergreep<br />

aan de uit Japan door AVardenaar medegebragte<br />

hiding, die het eigendom was van het opperhoofd.<br />

Cassa had de laaghartigheid zich nogmaals, in 1814,<br />

als zendeling van Raffles naar Dezima te laten gebruiken,<br />

doch ook ditmaal te vergeefs; de schepelingen<br />

hadden de heuchelijke omwenteling van het jaar 1813<br />

te vroeg bekend gemaakt.<br />

Ook in 1815 toonde zich de haat van Raffles tegen<br />

Nederland, toen hij vernam, dat Napoleon het eiland<br />

Elba verlaten en den voet op Eranschen bodem gezet<br />

had. Hij verheugde zich daarover, dewijl hij in de<br />

gevolgen dier gebeurtenis, voor het Britsch Gouvernement,<br />

de mogelijkheid meende te ontwaren om terug<br />

te komen op het tractaat met Nederland, den 13" van<br />

Oogstmaand 1814 gesloten, en betrekking hebbende<br />

op de teruggave der Nederlandsche bezittingen buiten<br />

Europa. Later heeft hij n0g bij iedere gunstige gelegenheid<br />

getoond, hoe vurig hij ons Vaderland in zijne<br />

handels- en koloniale belangen wenschte te benadeelen.


EERSTE HOOFDSTUK.<br />

Vrede met Engeland. Conventie van 13 van Oogstmaand 1814.<br />

Teruggave der Nederlandsche bezittingen. Vertrek van Commissarissen-Generaal.<br />

Vertraging. Makasser overgenomen; ook Timor.<br />

De Molukken in 1817; opstand van Matulesia. Buijskes te Amboina.<br />

Dapperheid der Nederlandsche Officieren. De opstand geheel<br />

gedempt. Tegenspoeden. Noodlottige Schipbreuken. Natuurkundigen.<br />

De G.G. v. d. Capellen, bevorderaar van onderwijs en<br />

wetenschap. Vulkanen op Java werkzaam: Merapi, Lamongan,<br />

Semiroe. Aardbevingen. De cholera in 1821. Overname der kantoren<br />

op het vaste land. Dezima blijft Nederiandsch; Doeff en<br />

de zijnen zwaar beproefd. Verbetering van den handel op Japan.<br />

Het Landrentenstelsel toegepast; de achterstand kwijtgescholden en<br />

verordening deswegen. Koffijbouw, hoe te berekenen. Algemeene<br />

bepalingen door Commissarissen-Generaal gemaakt. Vertrek der<br />

Commissarissen-Generaal Mout en Buijskes, den 16 van Louwmaand<br />

1819. Maßes in bezit van Sinkapore. Ondankbaarheid van Lord<br />

Amhurst.<br />

In Slagtmaand 1813 had geheel onverwacht de<br />

omwenteling plaats, die het voormalige Gemeenebest<br />

op nieuw in de rei der onafhankelijke Staten onder<br />

de Europesche mogendheden deed optreden. Nederland<br />

was zoo gelukkig den Oranjetelg, Willem van Oranje-<br />

Nassau, zoon van den Erfstadhouder Willem V, te<br />

Amsterdam te huldigen, op den 2n van Wintermaand<br />

1813. Heuchelijk was deze ommekeer, die een einde


EERSTE HOOFDSTUK. :!'.!<br />

zoude maken aan het doorgestane leed. Voor het<br />

herboren Vaderland zouden nog vele en velerlei offers<br />

worden gevraagd, want de staat van uitputting, waarin<br />

zich de openbare kassen, de arsenalen en de liefdadige<br />

inrigtingen bevonden, werd slechts door de verarming<br />

van den burgerstand — vroeger zoo welvarend —<br />

geëvenaard. Toch werd er geen moed verloren, hoe<br />

groot de offers mogten wezen, die van menig ingezeten<br />

werden gevorderd.<br />

Van verschillende kanten ondervond de herboren<br />

Staat blijken van goede genegendheid en van vriendschap.<br />

In Engelauds hoofdstad werd openlijk gejuicht<br />

en de oranjekleur versierde daar hoed of borst van allen,<br />

die beseften hoe veel de vrede der wereld door de Nederlandsche<br />

omwenteling gewonnen had. Ook bleef<br />

Groot-Brittanje niet achterlijk in het sluiten van een<br />

vredestractaat met den Souvereinen Vorst der Nederlanden.<br />

Op den 30 n van Bloeimaand 1814 werd dat<br />

verdrag van y hartelijke welwillendheid en verkleefdheid"<br />

tusschen de beide Staten te Londen gesloten.<br />

Dat verdrag leidde tot eene conventie, onder dagteekening<br />

van den 13« van Oogstmaand 1814, omtrent<br />

de teruggave der Nederlandsche bezittingen en koloniën<br />

buiten Europa. Daarbij werd tot grondslag genomen<br />

de toestand van Nederland op den l n van<br />

Louwmaand 1803, zoodat het verlies van het kaneelrijke<br />

eiland Ceylon en van de voortreffelijke baai van<br />

Trinkenomale, dat bij den vrede van Amiens ons vaderland<br />

was opgelegd, als eene geheel afgedane zaak werd<br />

beschouwd. Zonder hier te gewagen van hetgeen ten<br />

aanzien van onze Westindische koloniën bepaald werd,<br />

zal het genoeg wezen op te merken, dat zoowel in de


.'i') EERSTE HOOFDSTUK.<br />

conventie als in de additionele artikelen, beide op den<br />

1-tfn van Oogstmaand 1814 te Londen gei eckend door<br />

den Minister Castlereagh en onzen Ambassadeur Pagel,<br />

aan Nederland eenige offers werden opgelegd. Dat<br />

Koetsjein en onze vroegere belangrijke bezittingen op<br />

het schiereiland van Malabar onzerzijds niet als eene<br />

opoffering konden worden beschouwd, in de ruiling<br />

tegen het tinrijkc eiland Banka, weet een ieder, die<br />

met de geschiedenis eenigermate vertrouwd is. Het<br />

gemis van het kleine plekje gronda nabij Calcutta<br />

(Bernagore) was van grooter voordeel voor Engeland<br />

dan het als verlies konde worden beschouwd voor<br />

Nederland. Eene wezenlijke en groote opoffering was<br />

het daarentegen, afstand te moeten doen van de volkplanting<br />

aan de kaap De Goede Hoop, door Nederlanders<br />

en hunne afstammelingen bevolkt, en waar de<br />

Nederlandsche taal, zeden en gebruiken de heerschende<br />

waren. Zoowel de kolonisten aan Afrika's zuidhoek,<br />

als hunne vrienden en bloedverwanten in Nederland<br />

hoopten dat de vrede de hereeniging zoude aanbrengen;<br />

doch de conventie van den 13a van Oogstmaand 1814<br />

stelde hen bitter te leur.<br />

Van de geldelijke offers, die bij de additionele artikels<br />

aan Nederland werden opgelegd, zal het best wezen<br />

alhier niet te spreken, dewijl die ook uit een ander<br />

standpunt kunnen beschouwd worden. Deze bepalingen<br />

toch kan men terugbrengen tot het tractaat<br />

van Parijs, of als daarmede in verband staande, zoodat<br />

zij hoofdzakelijk uit het standpunt van staatkunde<br />

moeten worden beoordeeld. Wil men een ander punt<br />

van beschouwing tot grondslag leggen, dan mogten<br />

de //gevoelens van hartelijke welwillendheid en ver-


EERSTE HOOFDSTUK. 8]<br />

kleefdheid" van de zijde van Groot-Brittanje, in de<br />

conventie op den voorgrond gesteld en door de teruggave<br />

onzer vroegere bezittingen beoosten de kaap<br />

De Goede Hoop, bepaaldelijk van die in den Indischen<br />

Archipel, op onmiskenbare wijze door daden aan den<br />

dag gelegd — ofschoon al die koloniën door de Engelschen<br />

met de wapenen in de vuist vermeesterd waren<br />

geworden — wel door de ons opgelegde geldelijke offers<br />

worden erkend.<br />

Onze bezittingen in het verre Oosten zouden aan<br />

Nederland worden teruggegeven, zes maanden na de<br />

ratilicatie van de conventie van den 13» van Oogstmaand<br />

IS 14. Wederom zou dus Nederland in het<br />

bezit treden van het vruchtbare .lava, dat door zijne<br />

ligging zoo bijzonder rijk was aan hulpmiddelen, en<br />

van de eilandzee der Molukken, die ons door Engeland<br />

en Frankrijk zoo vaak misgund werden, doch die ons<br />

reeds in de 17e eeuw zoo vele bloedige offers had<br />

gekost, en sedert dien, meer na- dan voordeelig voor<br />

de Oostindische Maatschappij is geweest. Nederland<br />

zou zich derhalve nogmaals te verheugen hebben in<br />

het bezit van die bezittingen, welke in de 18e eeuw<br />

als het plegtanker van onze welvaart waren beschouwd<br />

geworden.<br />

Maar terwijl men in Nederland alle krachten inspande<br />

om schepen, manschappen, krijgsbehoeften en<br />

geld bijeen te brengen, ten einde op niet onwaardige<br />

wijze de expeditie in lndië te doen verschijnen, die<br />

bestemd was om het Nederlandsch gezag aldaar weder<br />

te vestigen, weerklonk eensklaps de mare door<br />

Europa: Napoleon is in Frankrijk en trekt als in<br />

zegepraal op naar Parijs. Schitterend was aldaar zijn


82 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

intogt. Thans moest, tot eigen behoud, het onmogelijke<br />

worden beproefd. Geheel Europa vloog te wapen,<br />

om den Geweldenaar weerstand te bieden. De Zomermaand<br />

van het jaar 1815 was getuige van den wereldstrijd,<br />

in de velden van Waterloo, doch Gods<br />

goedertierenheid besliste de zege over den dwingeland.<br />

Europa was verlost!<br />

Toen eerst kon de uitrusting voor Java ten einde<br />

worden gebragt. Ten gevolge der plaats gehad hebbende<br />

vertraging, stak op den 29n van Wijnmaand<br />

1815 eene scheepsmagt in zee, die de troepen, oorlogsbehoeften<br />

en ambtenaren zoude overbrengen. De zes<br />

maanden, tot de overgifte der Indische bezittingen bepaald,<br />

waren reeds geruimen tijd verstreken, toen de<br />

Commissarissen-Generaal: Staatsraad Elout, Baron van<br />

der Capellen en Schout-bij-Nacht Buijskes, tot aanvaarding<br />

hunner belangrijke taak, onder zeil gingen.<br />

De aanstaande Gouverneur-Generaal van der Capellen<br />

landde te Batavia den 16n van Bloeimaand 1816;<br />

Elout en Buijskes waren drie weken vroeger aangekomen.<br />

Aanvankelijk had men eene voorloopige Commissie<br />

naar Indië willen zenden. Deze stak werkelijk in<br />

Wintermaand 1814 in zee, doch eene schipbreuk deed<br />

den togt mislukken. Later achtte men nu die uitzending<br />

minder noodig, maar de ijverige Mr. H. G. Baron<br />

Nahuijs, een dier Commissarissen, doordrongen van de<br />

nuttigheid der zending, vertrok toch langs een buitengewonen<br />

weg, en kwam in tijds aan te Batavia om te ontwaren,<br />

dat de Engelsche Bewindslieden de aanstaande<br />

komst der Nederlandsche Commissarissen voor de ingezetenen<br />

niet alleen hadden verzwegen, maar boven-


EERSTE HOOFDSTUK. 33<br />

dien ongenegen waren tot de overgave, als hebbende,<br />

volgens hun voorgeven, daartoe geen last. De Luitenant-<br />

Gouverneur Pendall belemmerde zelfs de pogingen van<br />

Nahuijs en van onderscheiden Nederlandsche ingezetenen,<br />

om de troepen bij hunne aankomst, geschikte<br />

kasernes en een hospitaal in gereedheid te doen<br />

vinden.<br />

Commissarissen-Generaal zagen zich, ten gevolge<br />

dier weigering, zeer belemmerd in hunne handelingen.<br />

Eerst op den 6« van Hooimaand kwam de magtiging<br />

ter overgave der Nederlandsche bezittingen van Calcutta;<br />

den 19 n van Oogstmaand had die plegtige<br />

overgave plaats en werd te Batavia de Nederlandsche<br />

vlag geheschen. De conventie werd door de wederzijdsche<br />

Commissarissen den 23» van Oogstmaand geteekend.<br />

Deze liet zoo menig punt ouafgedaan, dat<br />

zelfs eene nadere overeenkomst den 24» van Zomermaand<br />

1817, vooral ten gevolge der vorderingen van<br />

de Engelsche zijde, tot stand gebragt, niet voldoende<br />

was, om alle twistpunten te vereffenen. Zoo bleef men<br />

het oneens of de inkomsten der kolonie met den 1"<br />

van Bloeimaand, dan wel met den In van Oogstmaand<br />

1816, voor rekening van het Nederlandsche<br />

Gouvernement zouden loopen. De afdoening tusschen<br />

de beide Gouvernementen vertraagde; nieuwe punten<br />

van verschil dreigden telkens de beslissing te bemoeijelijken<br />

en meer ingewikkeld te maken, en eerst in 1824<br />

maakte het tractaat van den 17» van Lentemaand<br />

aan al die verschillen een einde. Bij dat eindtractaat<br />

bleef het geroofde Sinkapore in Britsche handen.<br />

De onderhandelingen met den Engelschen Luitenant-<br />

Gouverneur hadden het raadzaam doen oordeelen, oin<br />

I. 3


M,<br />

EERSTE HOOFDSTUK.<br />

tot voorkoming van ongeregeldheden, troepen naar<br />

verschillende deelen van Java te zenden, reeds voor<br />

dat de plegtige overgave van het eiland had plaats<br />

gegrepen. De onwil toch, om niet te zeggen de<br />

vijandigheid der Britsche Bewindvoerders, was te zeer<br />

gebleken, om niet overtuigd te wezen, dat zij bij<br />

iedere gelegenheid den inlander tegen de Nederlanders<br />

zouden opzetten, en dat zij er hen op zouden wijzen,<br />

hoe gemakkelijk Java en de andere deelen van den<br />

Archipel, door de Engelschen veroverd waren om<br />

daaruit het gevolg af te leiden, dat de Nederlanders<br />

met meer behoefden gevreesd te worden. Men moest<br />

daardoor bij het in bezit nemen van elk gewest of<br />

eiland, waar te voren de Nederlandsche vlag had gewapperd,<br />

op zijne hoede wezen tegen verraad of overrompeling.<br />

Vooral aan de beide vorstenhoven op Java<br />

was waakzaamheid aan te bevelen. Door eene militaire<br />

bezetting moest men daar indruk maken, en uit<br />

dien hoofde spoedde Nahuijs, die tot Eesident aan het<br />

Hof van Djokjokarta benoemd was, zich daar heen<br />

om zoodra de krijgsmagt voor het fort zou zijn aangekomen,<br />

de overgave te vorderen. In dier voege<br />

was Djokjo de eerste plaats, binnen 's lands, waar<br />

de Nederlandsche driekleur op nieuw ontrold werd.<br />

Ongunstig bleek Java's toestand, toen men het in<br />

bezit nam. Alles was verachterd, verwaarloosd en vervallen.<br />

De residentiehuizen en andere landsgebouwen<br />

waren niet onderhouden; de paardenposterij, tot gemak<br />

van den reiziger, door Daendels langs den grooten<br />

weg ingevoerd, was afgeschaft; de stationshuizen, stallen<br />

en bruggen waren in treurig verval; de houlbos-<br />

«toen geplunderd, de landrente ten achteren, en de


EERSTE HOOFDSTUK. 35<br />

ingezetenen verarmd, ook de kofflj tuinen en natte<br />

rijstvelden lagen verwaarloosd. Niettegenstaande dat<br />

alles, had Java aan de Engelsche regering onderscheiden<br />

miljoenen gekost. Vele miljoenen zouden tot herstel<br />

gevorderd worden. Bij het overnemen van Java<br />

was de toestand voor het Nederlandsch Bewind een<br />

hoogst netelige, èn uit een geldelijk oogpunt, èn van<br />

wege het algemeene verval, èn met opzigt tot den<br />

inlander. En hoe zoude het gaan met de Buitenbezittingen?<br />

Het was geenszins te verwachten, dat het<br />

daarmede gunstiger zou zijn gesteld. De uitkomst<br />

bewees maar al te zeer, dat die vrees niet ijdel was<br />

geweest.<br />

Wegens den onrustigen geest, die in het Gouvernement<br />

Makasser heerschte, werd er spoedig 400 man<br />

en eenige artillerie derwaarts gezonden. Door den<br />

Commissaris Chassé, vroeger aldaar Gouverneur, werd<br />

den 4" van Herfstmaand die buitenpost overgenomen<br />

en Tilenius Kruijthoff als Gouverneur bevestigd. Boelekomba,<br />

Bonthain, ook Saleyer, ontvingen bezetting.<br />

De Sultan van Boni, Aroe Palakka, die zich de oppermagt<br />

weder had aangematigd, gedroeg zich daarbij<br />

aanvankelijk met de noodige onderdanigheid. De vestingwerken<br />

waren in treurig verval. Kruijthoff gedroeg<br />

zich evenzeer met omzigtigheid, en trachtte landbouw<br />

en handel aan te moedigen.<br />

De Residentie Timor werd overgenomen. Men trof<br />

er Ilazaert, die er door de Engelschen als Resident was<br />

behouden, hoezeer hij hen te voren, toen Koepang door<br />

de Engelschen overrompeld was, van daar had verdreven.<br />

Ingevolge het verdrag van Janssens had hij zich<br />

overgegeven, doch cle belangrijkheid dezer zaak werd<br />

3*


36 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

door de Engelschen te gering geacht, om er zich verder<br />

mede te bemoeijen. Toch werd hij teruggeroepen,<br />

toen de Portugezen te Dilly zich over hem beklaagden.<br />

Hij werd vervangen door M. Halewijn, maar de<br />

Commissaris Taets van Amerongen vond geen grond<br />

voor de tegen Hazaert ingebragte beschuldigingen.<br />

Van Calcutta uit, was den Sultan van Banjermassing<br />

Britsche hulp toegezegd, en ofschoon ook hier de<br />

onkosten de baten ver overtroffen, werd de overgave<br />

geweigerd, omdat er geene Nederlandsche bezetting was<br />

gevonden. Pendall gaf ten laatste toe. Van Boeckholtz,<br />

als Commissaris daarheen gezonden, vond geene<br />

andere reden tot tevredenheid, dan de bereidvaardigheid<br />

van den Sultan.<br />

Het liep aan tot den aanvang van 1817, alvorens<br />

tot de overname der Molukken de noodigö toebereidselen<br />

waren gemaakt. Nicolaus Engelhardt werd als<br />

eersten Commissaris naar Amboina gezonden ; de Gouverneur<br />

van Middelkoop als tweede Commissaris. In<br />

de eerste dagen van Lentemaand 1817 werden de<br />

Ambonsche eilanden overgenomen, en Engelhardt ver<br />

toefde nog eenigen tijd te Ambon, tot het met Middelkoop<br />

vaststellen van de noodige verordeningen en<br />

voorzieningen. De Maria Reigersbergen werd tot het<br />

overnemen van het bestuur naar Ternate gezonden;<br />

een andere bodem ten zelfden einde naar Banda. De<br />

Kapitein ter zee Dietz, als eersten Commissaris naar<br />

de Banda-eilanden bestemd, overleed plotseling, nog<br />

in het gezigt van Amboina, zoodat de Kapitein-<br />

Luitenant Q. M. R. Verlmell, als Commissaris en<br />

tevens als Kommandant van het schip Evertsen, in<br />

diens plaats optrad. Den 2" van Grasmaand 1817


EERSTE HOOFDSTUK<br />

werd ook die eilandgroep van de Engelschen overgenomen,<br />

en Berkhof! als Gouverneur geïnstalleerd.<br />

Te dier gelegenheid vernam men eenige bijzonderheden<br />

omtrent die eilanden. De perkenverdeeling werd<br />

daar ingevoerd in het jaar 1628, en de Perkeniers,<br />

meest afstammelingen van Nederlanders, werden door<br />

het Gouvernement steeds behandeld als huurboeren ').<br />

Zij moesten al de noten en de foelie tot bepaalde prijzen<br />

afleveren, terwijl al hunne benoodigdheden, hun<br />

tot vastgestelde prijzen, die voor verhooging en verlaging<br />

vatbaar waren, werden verstrekt.<br />

De Kommandant Verhuell, vol zucht voor de<br />

kennis der natuurlijke historie en der verschijnselen<br />

in de natuur, beklom, des nachts, bij maanlicht, in<br />

gezelschap van eenige zijner officieren, den vuurberg.<br />

Hij gaf later daarvan eene beschrijving vol waarheid<br />

en gloed. //Waar, over de ganache aarde, kan het<br />

opgaan der zon heerlijker zijn, dan tusschen de keerkringen<br />

? Loodregt rijst dit hemellicht uit de kimmen<br />

en de schemering duurt, om zoo te zeggen, maar één<br />

oogenblik. Wij hadden van dat verheven natuurtafereel<br />

thans het ruimst genot. Het verheft den geest<br />

met onuitsprekelijk reine aandoening tot den Almagtigen<br />

Schepper; en, als weggezonken in bewondering,<br />

spreekt het schepsel een stil loflied tot Hem uit! —<br />

Hier eerst verstond ik de kracht van den verheven<br />

zin des Koninklijken Profeets : » Gij zijt groot ! Gij,<br />

die in 't licht u hult als een kleed, den Hemel spant<br />

') Men verdeelde de noten in vette, magere en gebroken noten,<br />

en bij de opbrengst der foelie, achtte men dat tegen 1 pond foelie,<br />

aan noten 3 3 /4 pond werd verkregen.<br />

37


88 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

als een gordijn, de wolken tot een wagen st.lt; die<br />

wandelt op de vleugelen des winds ') !"<br />

Maar al te spoedig ondervond men in de Molukken<br />

hoezeer groote waakzaamheid eene noodzakelijkheid<br />

was, wilde men zich niet laten overrompelen, en hoezeer<br />

strenge kastijding niet achter mögt blijven. Op<br />

den 17" van Bloeimaand verliet de gewezen Britsche<br />

Gouverneur Ainboiua, en op dienzelfden dag kwam de<br />

tijding van het uitbreken eens opstand op het eiland<br />

Honimoa. Op wreedaardige wijze was de Resident van<br />

den Berg, met echtgenoot en kinderen, vermoord.<br />

Of het oproer in eenige betrekking tot het vertrek<br />

der Engelschen heeft gestaan is onzeker, en evenzeer,<br />

of soms eene onvriendelijke behandeling van den Resident<br />

jegens een der opperhoofden tot de uitbarsting<br />

aanleiding heeft gegeven. Wel meende men, dat de<br />

opstandelingen ruim voorzien waren van Kngelsche<br />

geweren en buskruid; doch het is evenwel niet zeker,<br />

dat hun die krijgsbehoeften, met medeweten der Kugelsche<br />

autoriteiten, door kooplieden of zuidzeevisschers<br />

zijn verstrekt.<br />

De eerste zegepraal, door de oproerlingen behaald,<br />

deed de opstand spoedig veld winnen. Van llonimoa<br />

of Saparoewa was de opstand spoedig overgeslagen<br />

naar de andere Uliasser-eilandjes, naar de tegenoverliggende<br />

kust van Ceram en zelfs naar het grootste<br />

van de beide schiereilanden, waaruit Amboina is te<br />

zaïnen gesteld. Dit gebeurde evenwel niet dadelijk,<br />

maar eerst nadat de beschikbare manschappen der land-<br />

') Q. M. R. Verliuell, Herinneringen van eene reis naar de Oostindien,<br />

Dl. I. bl. 97 eu 96.


EEKSTE HOOFDSTUK. 89<br />

en zeemagt, onder den Majoor der Genie Beetjes, op<br />

llaroeka waren verzameld en aan de baai van Saparoewa<br />

eene geduchte nederlaag hadden geleden. Die<br />

ramp wordt toegeschreven aan de verkeerde plek, die<br />

voor de landing uitgekozen was, en aan het verzuim<br />

van den Bevelhebber, daar hij de sloepen ontbloot<br />

van bewakers had achtergelaten. Bij den tegenspoed,<br />

dien men leed, waren de sloepen afgedreven en werden<br />

de manschappen, die zich te water begaven, al<br />

zwemmende afgemaakt. De Adelborst 't Hooft, aan<br />

wien bij de landing de vlag was toevertrouwd geworden,<br />

redde leven en vlag, wijl hij in het water de<br />

vlag van den stok scheurde, en er in slaagde, met hulp<br />

van den matroos "Vink, zijne pistolen in het dundoek<br />

te wikkelen en in de diepte te laten zinken.<br />

Groot was de verslagenheid, door deze treurige<br />

mare, die zoo velen van nabij betrof, op Amboina<br />

veroorzaakt. Men moest het ergste vreezen, ingeval<br />

de opstandelingen het mogten wagen, een aanval op<br />

Amboina te ondernemen. Tot aller behoud deden zij<br />

dit niet.<br />

Na de geleden nederlaag moest men versterking afwachten,<br />

en iutusschen, tegenover de opstandelingen,<br />

eene strijdhaftige houding in acht zoeken te nemen.<br />

Men vergenoegde zich aanvankelijk de Maria lleigersbergen,<br />

Kapitein ter zee Groot, hoewel slecht van al<br />

het noodige voorzien, naar de baai van Saparoewa te<br />

zenden. Op dat oogenblik hadden de muiters de<br />

overhand, en vruchteloos waren alle pogingen dezerzijds<br />

om tot een verdrag te komen. De inlander kan<br />

in het algemeen slechts door overmagt tot rede gebragt<br />

worden. In stede van tot verdrag geneigd te


u EEllSTE HOOFDSTUK.<br />

wezen, trachtte hij door verraad, overrompeling en<br />

voorgewende onderhandeling de Nederlanders te verschalken.<br />

Zijne bloeddorst en zucht tot wreedheid<br />

toonde hij zoo onverholen, dat men ook van onze zijde,<br />

wanneer eenige muiters in onze handen vielen, hen<br />

meermalen zonder verwijl liet doodschieten.<br />

Zoo lang er geene versterking van Java aangekomen<br />

was, viel. er aan geene ernstige bestrijding van den<br />

oproerigen. inlander te denken. Die versterking kwam<br />

den afjn van Herfstmaand. Weinige dagen later kwamen<br />

van ïernate en Tidor een twintigtal korrakorra's<br />

(oorlogsvaartuigen) met ongeveer 1500 man Alfoercn,<br />

woeste bergbewoners met klewang (kort zwaard) en<br />

schild gewapend, die echter meer geschikt waren voor<br />

koppensnellers en plunderaars dan voor den geregelden<br />

strijd. N. Engelhardt had aan de beide Vorsten<br />

zoodanige hulpbenden wezen vragen.<br />

De Commissaris Generaal, Schout-bij Nacht A. A.<br />

Buijskes, kwam den 2" van Wijnmaand 1817 van Java<br />

en nam het opperste gezag in handen. Dit was te<br />

noodzakelijker, wijl er op dat oogenblik te veel autoriteiten<br />

waren, die elkander dwarsboomden of wederzijds<br />

het gezag verlamden. Van nu af werd er met<br />

meer veerkracht gehandeld en in het midden van<br />

Slagtmaand 1817 werd aan den eigenlijken opstand<br />

voor goed een einde gemaakt; niet echter zonder menigen<br />

warmen strijd. De klipsteenen muren of gangen,<br />

die door de opstandelingen in of nabij de dorpen waren<br />

aangelegd, dienden hen om de binnendringende<br />

manschappen of officieren te wonden of te dooden.<br />

Velen gedroegen zich met moed en bekwaamheid,<br />

zooals de Kapiteiu-Luitenants ter zee Groot en Ver-


EERSTE HOOFDSTUK. 41<br />

huell, de Luitenants ter zee Boelen, Veerman en<br />

W. C. Scheidius; voorts de Majoor der Infanterie<br />

Meijer, die gewond werd en dien ten gevolge overleed<br />

'), en Kapitein Krieger, die de laatste beslissende<br />

overwinning bevocht. De inlandsche Luitenant Pietersen,<br />

die zich door zoo menige daad van stoutmoedigheid<br />

en beladenheid onderscheidde, had het geluk,<br />

toen de opstandelingen in het naauw waren gebragt,<br />

door zijne onverschrokkenheid en tegenwoordigheid van<br />

geest, het Opperhoofd Thomas Matulesia, gevangen te<br />

nemen s ). De vier voornaamste hoofden van den opstand<br />

werden, in den aanvang van Wintermaand 1817,<br />

ingevolge het vonnis van den Raad van Justitie te<br />

Ambon, opgehangen; andere schuldigen waren reeds<br />

doodgeschoten, en 39 hunner werden als slaven of<br />

kettinggangers naar Java gezonden. De Schout-bij-<br />

Nacht Buijskes maakte overigens doelmatige beschikkingen,<br />

die strekken moesten, om de gemoederen te<br />

doen bedaren. Nogtans duurde het geruimen tijd,<br />

voor dat de bewoners der Uliasser-eilanden zich van<br />

een zoo Moedigen schok hersteld hadden.<br />

Denijl het niet te betwijfelen viel, dat de ingezetenen<br />

langs de zuidkust van Ceram, in verschillender<br />

voege, Matulesia, Reebok enz. ondersteund hadden,<br />

vaardigde de Commissaris-Generaal, op den 25n van<br />

Wintermaand 1817, aan de ingezetenen van Ceraui<br />

J<br />

) Tc Batoe Gadja, werd te zijner cere, door den Commissaris-Generaal<br />

Buijskes een gedeukteekeu opgerigt.<br />

*) Over dien opstand zie men „Thomas Matulesia, het hoofd der<br />

opstandelingen op het eiland Honimoa enz. in 1817," door J. B. J.<br />

van Doren, niet eene kaart van de eilanden Amboina, Oma, Honimoa<br />

en Koessa-laut.


42 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

eene proclamatie uit, waarbij hun vergiffenis werd aangeboden,<br />

onder voorbehoud nogtans, dat zij eenige<br />

oproerlingen, die het meest schuldig waren, aan het<br />

Gouvernement uitleverden. Daaraan werd echter niet<br />

spoedig voldaan, en dit was zelfs nog niet geschied<br />

toen de Generaal-Majoor H. M. de Koek, als Gouverneur<br />

der Molukken, den 21" van Sprokkelmaand 1818<br />

te Ambon aanlandde. Nu verliet de Commissaris-<br />

Generaal Buijskes den 25» dier maand Amboina, aan<br />

boord van het fregat Wiihelmina, om den 13n van<br />

Grasmaand te Soerabaya aan wal te stappen. Aan de<br />

bekwaamheid van de Koek werd de verdere herstelling<br />

der rust toevertrouwd. Eene beschikking van den 3n<br />

van Grasmaand 1818 hield een streng verbod in, aan<br />

de Strandvolkeren der zuidkust van Ceram, om zich<br />

met het verschaffen van krijgsbehoeften en dergelijke<br />

praktijken van kwalijkgezinden te bemoeijen. Eene<br />

expeditie, bestaande uit eenige schoeners, kruisbooten<br />

en orembaijen, onder bevel van den Luitenant Rambaldo,<br />

verliet werkelijk den 4n van Bloeimaand de baai<br />

van Amboina, om aan die bedreiging kracht bij te<br />

zetten. De Majoor der Infanterie van Driell voerde<br />

liet bevel over de troepen, en werd door de aanzienlijkste<br />

en getrouwste Regenten vergezeld.<br />

Twee maanden nagenoeg duurde die togt. De voornaamste<br />

dorpen (negerijen) werden bezocht langs de<br />

zuidkust, tot aan straat Keffing en tot op het eiland<br />

van dien naam. Gestrengheid was alleen op drie<br />

plaatsen noodig, waar de ingezetenen onwillig waren<br />

in onderwerping te komen, zoodat de vlekken Kelwarie,<br />

Kelor en Keiboom in de asch werden gelegd. De<br />

opperhoofden van de andere dorpen kwamen allen te


EERSTE HOOFDSTUK. 43<br />

Amboina, om den Gouverneur hunne onderwerping<br />

aan te bieden. Ook duurde het niet lang of de<br />

Generaal de Koek werd tot andere werkzaamheden<br />

naar Java geroepen; hij droeg toen het Gouvernement<br />

der Molukken over aan Tilenius Kruijthoff.<br />

Tegenspoeden en rampen van verschillenden aard<br />

bleven intusschen niet achter. De Goenong-Api op<br />

Banda veroorzaakte door zijne uitbarstingen eene aanmerkelijke<br />

schade op de naburige eilanden, en langen<br />

tijd had men de verschrikkelijke verwoestingen te betreuren,<br />

die door den vuurberg op Sumbawa, in Grasmaand<br />

1815 waren aangerigt. Van de 12000 inwoners<br />

bleven er slechts weinigen in het leven. Evenzoo<br />

ging het op Balie, alwaar hongersnood en ziekte, door<br />

diezelfde uitbarsting en hare gevolgen veroorzaakt,<br />

velen wegraapten. Scheepsrampen bragten eene schade<br />

van ongeveer tien ton gouds te weeg. Het smartelijkst<br />

daaronder was het onherstelbaar verlies, door<br />

het gewezen Japansch Opperhoofd Doeff daarbij geleden,<br />

die, bij zijn langdurig verblijf op Dezima, zeer<br />

vele merkwaardige en zeldzame zaken verzameld en<br />

kostbare aanteekeningen gemaakt had. Hij bevond<br />

zich aan boord van het linieschip Admiraal-Evertsen,<br />

waarop ook de beide Commissarissen-Generaal Elout<br />

en Buijskes, in Louwmaand 1819, waren ingescheept.<br />

De ongelukkige schipbreukelingen reddedeu ter naauwernood<br />

het leven op het eilandje Diego Garcia. Door<br />

de schipbreuk van het linieschip Amsterdam en van de<br />

Ida-Aleida, die aan de zuidkust van Afrika vergingen,<br />

werden eene menigte kostbare voorwerpen voor de natuurlijke<br />

historie, door den geleerde Reinwardt aan die bodems<br />

toevertrouwd, in de diepte van den Oceaan bedol \ en.


44 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

Door rusteloozen ijver had de Hoogleeraar Reinwardt<br />

zich verdienstelijk gemaakt bij zijne nasporingen<br />

en het verzamelen van keerkringsdieren en planten.<br />

Hij was, sedert den aanvang van 1819, als Directeur<br />

tot de zaken van den landbouw, met het opperbestuur<br />

over den plantentuin te Buitenzorg belast, en kweet<br />

zich daarvan op eene uitstekende wijze. Natuurkundigen<br />

werden op zijnen aandrang uit Europa ontboden<br />

alsmede bekwame kunstteekenaren, die hen waardiglijk<br />

ter zijde stonden. Reinwardt, vermoeid door<br />

zijne werkzaamheden in het tropische klimaat, keerde,<br />

na eene afwezigheid van zeven jaren, naar Europa<br />

terug, en werd door den verdienstelijken Bliime, als<br />

Directeur van den plantentuin te Buitenzorg opgevolgd.<br />

Deze heeft vele vruchten van zijne ijverige<br />

nasporingen aan de wetenschappelijke wereld nagelaten.<br />

Nog andere natuurkundigen kan men als verdienstelijke<br />

mannen noemen, zoo als J. C. van Hasselt,<br />

II. Kuhl, Maclot, S. Muller, H. Boije, van Raalte en<br />

anderen, onder welke er velen zijn, die als slagtoffers<br />

van de vermoeijenissen in dat klimaat, of van andere<br />

omstandigheden zijn omgekomen. In dier voege hebben<br />

zich onze natuurkundigen onvergankelijke eer verworven,<br />

maar bovendien hebben zij zich beroemd gemaakt<br />

door hunne doorwrochte verhandelingen over de<br />

keerkringsgewesten, over de voortbrengselen, die aldaar<br />

gevonden en de natuurverschijnselen, die er waargenomen<br />

worden ').<br />

') Door den Gouverneur-Generaal van der Oapellen werd aan de<br />

nagedachtenis van Kuhl (f 1821) en van Hasselt (f 1823) te Buitenzorg<br />

een marmeren gedenkteeken opgerigtj voor Boije deed het Rein-<br />

»


EERSTE HOOFDSTUK. 45<br />

Men oordeelde, dat het lager onderwijs's Gouvernements<br />

belangstelling dringend behoefde. Op het einde<br />

van 1816 waren bereids eenige onderwijzers uit Nederland<br />

overgekomen. Hun getal nam langzamerhand<br />

toe, zoodat niet enkel op Java, maar ook op de Buitenbezittingen,<br />

geen gebrek aan schoolonderwijs werd<br />

ondervonden. De eerste verordening deswegen is een<br />

besluit van Commissarissen-Generaal van den 11" van<br />

Grasmaand 1817. Te Batavia, Weltevrede, Samarang<br />

en Soerabaya werden scholen voor het lager onderwijs<br />

gesticht. Eerlang werd de militaire school te Samarang<br />

op nieuw geopend. Men verschafte aan zeventig<br />

jongelingen de middelen om aldaar als kadets voor<br />

de zee- en landmagt te worden opgeleid. Een Directeur<br />

was aan het hoofd geplaatst en twaalf onderwijzers<br />

werden bij die school aangesteld. Op die wijze<br />

werd de hoogere opleiding van kinderen van Nederlaudsche<br />

ouders niet vergeten. Er bestond dus wederom<br />

eene gelegenheid tot het ontvangen van hooger<br />

ouderwijs, en de Gouverneur-Generaal van der Capellen<br />

achtte het van zijn pligt daaraan de hand te houden,<br />

De bezuinigingen van den Commissaris-Generaal<br />

Dubus strekten zich later evenwel uit tot de militaire<br />

school, zoodat deze, onder diens bestuur, opgeheven<br />

en de Europesche bevolking van dit middel tot beschaving<br />

beroofd werd.<br />

Voor het geestelijk onderwijs werd evenzeer door<br />

van der Capellen zorg gedragen. Sedert 1816 werd<br />

het getal Predikanten naarmate der behoefte vermeer-<br />

wardt in den plantentuin te Buitenzorg, met een fraai, doch Waarheid<br />

ademend grafschrift.


46 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

derd, en het getal R. K. Pastoors en Kapellaans nam<br />

mede toe, eerst in de drie hoofdplaatsen van Java, en<br />

later ook elders buiten Java. Zij werden in klassen<br />

verdeeld en hun dien overeenkomstig eene bezolding<br />

toegelegd. Aan geestelijken en onderwijzers werd uitzigt<br />

geopend op een gepast pensioen, na verloop van<br />

tien of meerdere dienstjaren.<br />

De Gouverneur-Generaal, zoo vol ijver voor de<br />

wetenschappelijke vorming en de godsdienstige opleiding<br />

der jeugd, was evenzeer vol ijver voor de bevordering<br />

van kunsten en wetenschappen. Zulks bleek<br />

nog uit zijne pogingen om aan de Leden der Natuurkundige<br />

Commissie den weg gemakkelijk te maken<br />

of hunne nagedachtenis te vereeren. Het Bataviasche<br />

Genootschap ondervond vooral zijne gunst, zoodat het<br />

aan Zijne Excellentie in Hooimaand 1817 het protectoraat<br />

opdroeg. Er was tot bevordering der wetenschappen<br />

veel te doen, want het inwendige van het<br />

eiland Java was zelfs nog weinig bekend. Eerst door<br />

de groote wegen, onder Daendels aangelegd, werd de<br />

mogelijkheid geboren, om de vulkanen te beklimmen,<br />

alsook de belangrijke oudheden van bouwkunst en de<br />

fraaije hindoesche beelden te leeren kennen. Van die<br />

mogelijkheid was, onder het Engelsche Tusschenbestuur,<br />

door Raffles, een vlijtig gebruik gemaakt, en door dien<br />

Bewindsman werd ook het Bataviasche Genootschap,<br />

uit zijne langdurige sluimering opgewekt en daaraan<br />

een vernieuwde bloei geschonken. In van der Capellen<br />

kreeg dat genootschap een even ijverig beschermer,<br />

en ten gevolge daarvan zag het 9e Deel zijner Verhandelingen<br />

in 1823 het licht. Intusschen is het te<br />

betreuren, dat tot de kennis van den Indischen Ar-


EERSTE HOOFDSTUK. 47<br />

chipel nog zoo veel te doen overig blijft. Wel zal<br />

alhier de bedenking kunnen gelden, dat het aan de<br />

uitgestrek<strong>the</strong>id van die eilandzee toe te schrijven is,dat<br />

door de Bewindvoerders van Nederlandsch Indië<br />

niet meer is verrigt. Is er nog niet veel te doen<br />

om de groote eilanden, Gilolo en Nieuw-Guinea, behoorlijk<br />

te leeren kennen alsmede het vierarmige Celebes,<br />

alwaar men zoo vele oorlogen heeft gevoerd?<br />

Op Borneo, dat bijna in uitgestrek<strong>the</strong>id aan een werelddeel<br />

gelijk is, werd nogtans door de Leden der<br />

Natuurkundige Commissie veel gearbeid.<br />

De veelvuldige vuurspuwende bergen, die zich op<br />

Java bevinden, stellen dat eiland aan talrijke rampen<br />

bloot, waardoor de ingezetenen nogtans veel minder<br />

bezocht worden, dan het groot getal vulkanen zoude<br />

doen vreezen. In den aanvang van het jaar 1817<br />

deed zich de Merapi, in het midden van dit vruchtbare<br />

eiland gelegen, op verschrikkelijke wijze hooien.<br />

In den nacht van 23 op 24 van Louwmaand vingen<br />

de uitbarstingen aan met ontzettende slagen ; gloeijende<br />

asch, zwavel en lava werden in de lucht geslingerd<br />

en de naburige streken met verwoesting bedreigd. De<br />

lucht werd verduisterd, zoodat zelfs te Banjoewaugie,<br />

op merkelijken afstand van daar de zon gedurende<br />

eenige dagen, als het ware, geen schijnsel konde geven.<br />

Zelfs te Soerabaya scheen de zon tien dagen lang<br />

bloedrood door den nevel heen. Mensch en dier gevoelden<br />

zich benaauwd door den asciiregen, die hunne<br />

ademhaling belemmerde; het water in de beken en<br />

rivieren werd ondrinkbaar en de visschen werden,<br />

door de heete asch gedood. De bladeren der boomen<br />

waren met asch overdekt en verschtoeid; vele lakken


48 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

braken door de zwaarte van de verschroeijende uitgeworpen<br />

stoffen van den Merapi. Rotsklompen stortten,<br />

door de wateren voortgestuwd, op de lagere gedeelten<br />

des lands, en sleepten menigen rampzaligen<br />

ingezeten, met vrouw, kinderen en woning, in een onvermijdelijk<br />

verderf. Het duurde meer dan drie weken,<br />

voordat die vuurbrakingen een einde namen en<br />

de omliggende streken tot rust kwamen. Toen eerst<br />

kon de uitgestrek<strong>the</strong>id vau de ramp worden overzien,<br />

en de diepte van den jammer, over de bevolking der<br />

omliggende streken uitgegoten, worden gepeild. In<br />

plaats van menschen en dieren, vol bedrijvigheid en<br />

leven te zien, trad men als op een verkoolden bodem,<br />

waar geraamten van paarden, karbouwen en menschen<br />

als onder een lagen, en meestal werd de belangstellende<br />

bezoeker door de verpestende lucht verdreven.<br />

Zoo werd het einde van Louwmaand 1817, voor de<br />

omstreken van den Merapi ter treurige herinnering;<br />

vele gezinnen werden met rouw vervuld en hun veel<br />

ellende veroorzaakt.<br />

In het jaar 1818 waren de Lamongan en de Semiroe,<br />

in het oosten van Java, gelijktijdig beginnen<br />

te rooken, en daarna lava en heete asch gaan uitwerpen.<br />

Volgens overlevering onder de inlanders hadden<br />

die vuurbergen vroeger wel afwisselend, doch<br />

nooit gelijktijdig hunne vernielingen doen ondervinden.<br />

Aardbevingen deden zich gevoelen, herhaaldelijk en<br />

hevig vooral te Pasoeroewan. Zoo hevig en voortdurend<br />

was de Semiroe in zijne vuurbrakingen, dat die<br />

kegelberg geheel kaal werd. Weinige weken te voren<br />

had de Goentoer, in de Preanger Regentschappen<br />

gloeijende lava en steenklompen over de nabuurschap


EERSTE HOOFDSTUK. 49<br />

geslingerd, zelfs geheele bosschen vernielende, de velden<br />

met heet zwavelwater en modder bedekkende.<br />

Aardbevingen, zonder gelijktijdige uitbarsting der<br />

vulkanen, deden zich hier of daar op Java opmerken.<br />

Zulks geschiedde te Djokjokarta in 1817 en 1818; te<br />

Sumanap op het einde van 1820, op denzelfden dag<br />

gevolgd door eene zeeberoering of zeebeving, ongetwijfeld<br />

het gevolg van onderzeesche vulkanen. - Dergelijke<br />

aardschuddingen deden zich in 1823 te Batavia<br />

en Buitenzorg opmerken ; zij herhaalden zich en strekten<br />

later in het jaar zich uit over Midden- en zelfs<br />

over Oost-Java. — Van geheel anderen aard was het<br />

natuurverschijnsel, dat te Wonosobo in de Residentie<br />

Bagelen, ongeveer 2500 voet boven den zeespiegel,<br />

den 13 van Zomermaand 1826 werd waargenomen. In<br />

den namiddag werd eensklaps de lucht met zwarte<br />

wolken overtogen; een Z. W. stormwind brak los,<br />

welke spoedig naar het N. O. liep, en de <strong>the</strong>rmometer<br />

van Pahr. daalde tot op 45°. Het regende hagelsteenen,<br />

wel twee uren lang, en de koude bleef tot den<br />

volgenden morgen aanhouden. Ongeveer derde half<br />

jaar later bragt een gelijk verschijnsel in hetzelfde<br />

landschap uitgebreidere schade aan, van wege de meerdere<br />

grootte der hagelsteenen.<br />

Eene hevige aardbeving verontrustte plotseling de<br />

rustige natuur, wijl de Galongong in de Preangers<br />

den grond deed schudden. Ten twee ure des namiddags<br />

kwam met een zwaren slag een zwarte rookzuil<br />

het omliggende landschap in duisternis hullen. Deze<br />

werd door dikke modderzuilen gevolgd, welke de verschrikte<br />

inwoners in hunne vlugt achterhaalden, en<br />

I. 4


ou EERSTE HOOFDSTUK.<br />

hen met huizen, boomen enz. onder kokende stroomen<br />

bedolf. De rivieren werden door de uitgeworpen stoffen<br />

opgevuld, en vermeerderden zoodoende de algemeene<br />

ellende. Op geruimen afstand rondom den<br />

Galongong bleef geen spoor van woning of vruchtbaarheid<br />

overig; verkoolde boomstammen, half of geheel<br />

verzengde lijken van menschen en dieren, lagen<br />

allerwege verspreid. De donder, uit den krater opstijgende,<br />

rolde onophoudelijk, en bliksemflitsen omringden<br />

den bergtop. In minder dan drie uren was<br />

alles eene afzigtelijke woestenij geworden. — Weinige<br />

dagen daarna begon de vuurberg onder zwaar gedreun<br />

op nieuw water en modder te braken. Wat de vorige<br />

reis was overeind gebleven, werd nu in de verwoesting<br />

bedolven of medegesleept. Verre werden de aardschuddingen<br />

over het eiland gevoeld. De rivieren<br />

Tjidoenie en Tjiwoelan ontvingen een anderen loop.<br />

Alle sporen van plantengroei waren tot op 25 palen<br />

in den omtrek verdwenen. Men bevond, dat meer dan<br />

4000 menschen, 100 paarden en ruim 850 buffels waren<br />

omgekomen. Meer dan 100 dorpen of dessa's waren verwoest.<br />

Onderscheidene koffijtuinen waren verdwenen.<br />

Eene krankte, tot daartoe in Europa onbekend, doch<br />

welke in Azia, alsmede op Java, vroeger vaak met<br />

verbazende snelheid de menschen had weggeraapt, toonde<br />

zich wederom in al hare verschrikking, toen in<br />

Bloeimaand 1821 eene militaire magt op het punt was<br />

Palembang te gaan tuchtigen. De Generaal de Koek,<br />

door wien die expeditie zou worden aangevoerd, en<br />

de algemeene Landvoogd, aarzelden, of, in weerwil dier<br />

pestziekte, de krijgstogt voortgang zoude hebben.<br />

Meermalen waren vroeger op Java de menschen rnet


SEKSTE HOOFDSTUK. 51<br />

bliksemsnelheid weggeraapt, doch eerst nu gaf men<br />

aan die ziekte den naam van cholera morbus of<br />

braakloop. Hoe vaak gingen vrienden en magen in<br />

gezondheid van elkander, om weinige uren daarna te<br />

vernemen, dat de vriendschapsbanden door die verschrikkelijke<br />

krankte waren verscheurd geworden! Een<br />

tiental jaren later kwam die vreeselijke Aziatische<br />

kwaal zich langzaam, maar zooveel te onfeilbaarder,<br />

op Europa werpen. Wij ook, in het Westen, hebben<br />

die braakloop leeren kennen; hoe zij, in weinige uren,<br />

de van jeugd en schoonheid bloeijende vrouw of de<br />

krachtvolle man op de doodsbare uitstrekte ; wij hebben<br />

ze zoodanig in hare afzigtelijkheid leeren kennen,<br />

dat zij een deel van hare verschrikking voor ons verloren<br />

heeft. Ook is op Java de roodeloop nog steeds<br />

daar, om met verbazende snelheid hem, die daardoor<br />

wordt aangetast, ten grave te slepen. Toch heeft men<br />

geleerd dat daar, evenzeer als elders, matigheid in<br />

zijne genietingen, bij regelmatige werkzaamheden, tot<br />

een lang leven kunnen bijdragen of dat bevorderen.<br />

Van geringe onlusten in het Bantamsche, wat lateiin<br />

Bagelen en in den Oosthoek, is het niet noodig te<br />

gewagen, zelfs niet van die, welke in Cheribon uitbraken,<br />

als met vroegere woelingen in verband staande.<br />

Commissarissen-Generaal werden door verschillende gewigtige<br />

zaken bezig gehouden. De land- en zeemagt<br />

moest worden daargesteld of liever tot meer ontzagverwekkend<br />

toestand worden verheven. — De zeerooverij<br />

waagde zich tot op de kusten van Java, en zelfs gebeurde<br />

het dat, op het einde van 1816, bij den hoek<br />

Auwer-Auwer, eene kanoneerboot, onder bevel van den<br />

Luitenant 2" klasse Tischauscr, door zeeroovcrs werd<br />

4*


B2 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

aangetast. Hij sneuvelde, waarop de kadet Langenberg<br />

het bevel op zich nam. Deze werd zwaar gewond ; nu<br />

trad de schiemans-maat Hendriks in zijne plaats, en<br />

bragt de kanoneerboot behouden te Soerabaija, waar<br />

het lijk van den dapperen Tischauser begraven werd. —<br />

Er werd te Lassem eene scheepstimmerwerf voor kanoneerbooten<br />

opgerigt, alsmede te Soerabaija. Op Onrust<br />

werden op nieuw werven aangelegd, en aldaar<br />

vestigde men een Commissaris voor het zeewezen.<br />

Versterking van het leger was noodig. Inlanders<br />

moesten daartoe worden aangeworven. Madurezen en<br />

Boeginezen werden voornamelijk in dienst genomen,<br />

ook Balinezen, welke evenzeer als soldaten bruikbaar<br />

werden bevonden. Java werd in drie militaire division<br />

verdeeld: Batavia, Samarang en Soerabaija werden tot<br />

hoofdplaatsen voor de chefs aangewezen, zoo als die<br />

steden nog zijn.<br />

Voor het geldelijk beheer werd eene algemeene Rekenkamer<br />

en een Raad van Pinantiën opgerigt. Men<br />

hoopte in dier voege eenige orde in de zaken daar te<br />

stellen, en slaagde daarin aanvankelijk niet kwalijk. —<br />

In het begin van het jaar 1817 werd door Commissarissen-Generaal<br />

eene proclamatie uitgevaardigd over<br />

de betalingen in specie of in papier, waaruit bleek,<br />

dat zij twee millioen gulden in geld hadden medegebragt.<br />

De Indische standpenning zou zijn de gulden<br />

met de letters N. O. nevens het standbeeld, en aan<br />

de tegenzijde het omschrift: Mo: Arg: lieg: tol: Belg:<br />

Jav:. Duiten en dubbele duiten zouden te Soerabaija<br />

worden geslagen. — De tractementen, in Nederland<br />

in guldens vastgesteld, moesten betaald worden iedere<br />

gulden gerekend tegen 25 Ind. stuivers. — Het heette


EERSTE HOOFDSTUK 58<br />

dat er geen verschil zoude wezen tusschen comptanten<br />

en papieren munt, ofschoon de in- en uitgaande regten<br />

in zilvergeld moesten gekweten worden. Voor twee<br />

millioen gulden aan papierengeld zpu aangemaakt worden<br />

in stukken van hoogstens ƒ 1000.— en afloopend<br />

tot / 50, ƒ 25, / 10, ƒ 5 en ƒ 1.—. De Ropij<br />

was 120 duiten en de Sikka Ropij 126. Deze maatregel<br />

moest in werking treden op den 1 van Lente<br />

maand 1817.<br />

Het kan als overbodig geacht worden zich op te<br />

houden bij de overname uit Engelsche handen der<br />

kantoren te Malakka, in Bengale, op de kust van<br />

Koromandel of van Malabar. Men vond ze in den<br />

allerellendigsten toestand, indien al eenig overblijfsel<br />

daarvan werd gevonden. Het is vooral bedroevend<br />

voor den Nederlander, te denken aan de vroegere groo<strong>the</strong>id<br />

van den Nederlandschen naam op het schiereiland<br />

van Malabar. Hoe vele kantoren zijn niet aldaar gesticht<br />

van Suratte tot Agra toe, in het eerste vierdedeel<br />

der 17 ü eeuw, door Pieter van den Broecke, beroemd<br />

wegens zijn heldhaftig bestaan om een' togt te<br />

wagen dwars door het schiereiland heen '). En wie<br />

') Er wordt in de Engelsche dagbladen melding gemaakt van een'<br />

togt dwars door het Malabarschc schiereiland, van Madras naar<br />

Bombay, van den 1 tot den 33 van Bloeimaand 1834 volbragt. Dit<br />

was de eerste Eugclschman, door wien die togt werd gedaan. Er<br />

wordt veel ophef van gemaakt, als zijnde een afstand van 500 Eng.<br />

mijlen. Eu evenwel zijn de Engelschen de meesters in dat schiereiland.<br />

Pieter van den Broecke deed echter dien togt aireede op<br />

het einde van 1617, hebbende bij zieh 103 Nederlanders en 29 Aziaten.<br />

Zijne stoutmoedigheid waagde dien togt door een land, gedeeltelijk<br />

bewoond door vijandige stammen, en strijdende tegen de Radjipoeten.<br />

Hij kreeg 3 dooden en 38 zwaar gekwetsten, doch volbragt dien togt<br />

gelukkig.


54 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

denkt niet mede aan den held van Koetsjeen, den<br />

verdienstelijken Rijklof van Goens! Hoe waren de<br />

zaken in die streken sedert zelfs minder dan eene halve<br />

eeuw veranderd. De. kantoren in Bengale vroeger, van<br />

wege den opium- en salpeterhandel, zoo winstgevend<br />

voor de O. I. C. en hare bedienden; de kantoren op<br />

het schiereiland, weleer belangrijk voor den handel in<br />

kleedjes, chitsen en specerijen, waren thans niets meer<br />

dan lastposten. Velerlei beslommeringen en uitgaven<br />

bragten zij mede, want door Engelsche bezittingen<br />

omringd, of als op Britsch grondgebied gevestigd, was<br />

men er zoodanig beperkt, dat geene vrije beweging<br />

mogelijk was. Slechts door smokkelhandel met de inboorlingen<br />

konden zij de PJngelsche 0„ I. Compagnie<br />

belemmeren, of misschien bij een uitgebroken opstand<br />

onder de inlandsche volkeren van Bengale, aan den<br />

Indus of in het Hamalaye gebergte, van Sipayers of<br />

andere inlandsche troepen, tegen de belangen van<br />

Groot-Brittanje ondersteunen.<br />

Allezins tconde derhalve het Nederlandsch Gouvernement<br />

een helder inzigt van zijne wezenlijke belangen<br />

te bezitten, toen het, bij eindelijke vereffening van alle<br />

geschilpunten, aan Groot-Brittanje in 1824, van al die<br />

bezittingen of kantoren afstand deed. Immers zulks<br />

geschiedde bij ruiling tegen de bezittingen en kantoren<br />

der Engelschen te Benkoele en alle verdere enclaves<br />

op Sumatra, waarop door hen toen of vroeger aanspraak<br />

was gemaakt. Ons regt op Banka en Billiton, derhalve<br />

op den tinhandel — en daaromstreeks gelegene<br />

eilanden, werd tevens door Groot-Brittanje erkend.<br />

Op Dezima in Japan had een verschijnsel zich opgedaan<br />

zoo eenig, als dat Rijk in de w creldgeschiedenis


EERSTE HOOFDSTUK.<br />

alleen staat. Terwijl Nederland door Napoleon, den<br />

veroveraar, van het tooneel der wereld was uitgevaagd,<br />

wapperde de onafhankelijke Nederlandsche vlag vrij<br />

en onbelemmerd op Dezima. Doeff en Cock Bloinhoff,<br />

als vrije onafhankelijke Nederlanders, waren bewaar-<br />

ders der vlag, onbezoedeld door vreemde overheersching.<br />

Of al de Luitenant-Gouverneur op Java de Holland-<br />

sche residenten in Japan //het koste wat het wil",<br />

onder de Britsche vlag wilde doen bukken : hij slaagde<br />

niet! In Ilooimaand 1813 kwamen zijne zendelin-<br />

gen Wardenaar, voormalig opperhoofd en verdienstelijk<br />

Nederlandsch ambtenaar, en de Engelschman Ainslie,<br />

om van Doeff de factorij voor Groot-Brittanje over te<br />

nemen. Zij waren verpligt weder te vertrekken, nadat<br />

zij een verdrag met de vrije Nederlanders op Dezima<br />

5 fi<br />

hadden aangegaan. Als afgevaardigde ging het provi-<br />

sionele opperhoofd, voor wiens veiligheid en vrijheid<br />

de Commissarissen Wardenaar en Ainslie zich verant-<br />

woordelijk hadden gesteld, met hen naar Java. Hij<br />

moest met Raffles een handelsverdrag sluiten ; doch deze,<br />

toen Cock Blomhoff zich aan hem niet wilde onderwer-<br />

pen, handelde verraderlijk met den onafhankelijken<br />

gezant, door hem buiten toegang gevangen te zetten en<br />

daarna als staatsgevangene naar Europa te zenden ;<br />

hoezeer het hem bekend was, dat Nederland, ten gevolge<br />

dei: omwenteling van Slagtmaand 1813, weder als vrije<br />

en onafhankelijke natie zich zelf had hersteld.<br />

In 1814 lieten zich door den Luitenant-Gouverneur<br />

Raffles als Engelsche agenten gebruiken de Nederlan-<br />

ders Cassa en Voorman. Ofschoon Cassa aan Doeff<br />

en aan de Japansche ambtenaren van de heugelijke<br />

omkeering in Nederland kennis gaf, eischte hij toch


56 EERSTE HOOFDStl'UK.<br />

de overgave der factorij voor de Engelschen. Doeff<br />

ontving geeue tijding van of nopens Cock Blomhoff;<br />

hij bleef getrouw aan de Nederlandsche vlag, en zond<br />

die beide mannen terug.<br />

Treurig was nogtans de toestand der weinige Hollanders<br />

op Dezima. Aan velerlei benoodigdheden hadden<br />

zij gebrek, en waren van sommige behoeften reeds<br />

sedert 1809 verstoken. Dagen en maanden kropen<br />

voorbij en het jaar 1815 eindigde, zonder aan die<br />

zeven Nederlanders eene uitkomst te schenken. Evenzeer<br />

bleven zij gedurende het jaar 1816 van alle tijding<br />

uit Europa, zelfs van Batavia verstoken. Zou<br />

dan geene redding opdagen ! Thans wanhoopten schier<br />

de weinige Nederlanders aan verlossing. In 1817 werden<br />

twee schepen geseind; zij bragten Cock Blomhoff<br />

als vervangend Opperhoofd, verheugende tijdingen en<br />

allerlei voorraad. — Hendrik Doeff was veertien achtereenvolgende<br />

jaren Opperhoofd van den Nederlandsehen<br />

handel in Japan geweest, en zeventien jaren<br />

had hij het kleine Dezima bewoond, toen hij, op het<br />

einde van 1817, Japan verliet, liet Jedosche Hof gaf<br />

hem een belangrijk geschenk, en een vriendschappelijk<br />

aandenken bragten hem alle Japanners, met wie hij<br />

zoo vele jaren had verkeerd.<br />

Onder het Opperhoofd Wardenaar waren al de bij<br />

de factorij bestaande misbruiken niet zonder veel moeite<br />

afgeschaft. — Doeff was op dienzelfden eervollen weg<br />

voortgegaan. In zelfder voege aanvaardde Cock Blomhoff<br />

het bestuur, en deed de hofreize in 1818. De<br />

gebeurtenissen der laatste jaren hadden het bewind tot<br />

toegevendheid gestemd, zoodat het Opperhoofd eene<br />

vermeerdering verkreeg van den kopertaks of uitvoer


EERSTE HOOFDSTUK. r» 7<br />

van 4000 pikols eu eene toegift van ƒ 8U00. — De<br />

afzonderlijke handel — te onderscheiden van den Gouvernementshandel<br />

— werd vernieuwd voor vijf jaren.<br />

Het volgende jaar was de koperuitvoer nog gunstiger.<br />

Een der beide schepen verging tot groote schade op de<br />

terugreize. Blomhoff, die evenzeer als Doeff voor hem,<br />

aan het Jedosche Hof en bij de Hooge Staatsambtenaren<br />

in gunst stond, verkreeg in het jaar 1820 een<br />

koperuitvoer van 11,000 pikols, welke gunst sedert<br />

herhaaldelijk verlengd werd tot 1830. Eene toegift<br />

kwam daarbij van zes duizend Thails, zoodat de Nederlandsche<br />

handel in Japan in denzelfden gunstigen<br />

toestand werd gebragt, waarin die van het jaar 1752<br />

tot 1764 zich had bevonden.<br />

Uit die herhaalde gunsten van het Jedosche bewind<br />

mag de gevolgtrekking worden opgemaakt, dat men<br />

in Japan het herstel van den Nederlandschen handel<br />

en de aanvoer van Europesche voortbrengselen eii door<br />

Japan's Gouverneurs gevraagde artikelen en zeldzaamlieden,<br />

in voege als voor het jaar 1795 had plaats gegrepen,<br />

met veel genoegen had ontwaard. Daaraan<br />

bleek, hoezeer men inderdaad in Japan prijs stelde op<br />

het bezit der Nederlandsche factorij van Dezima.<br />

Toen Commissarissen-Generaal naar Indië vertrokken,<br />

geleken de voornemens, omtrent hetgeen ten opzigte<br />

van den handel tusschen Nederland en Indië zou<br />

worden ingevoerd, en evenzeer wat het regeringstelsel<br />

tegenover den Inlander betrof, veel op een rondtasten<br />

in den duister. Wat wist men van den handel onder<br />

het bestuur der O. I. Compagnie ? Stonden niet Nederburgh<br />

en van Hogendorp lijnregt tegen elkander<br />

over ? Moest men niet veonderstellen dat, in allen


58 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

gevalle, gedurende de laatste twintig, ja zelfs dertig<br />

jaren, de handel in Indië een gedwongen loop had<br />

genomen, zoodat aan geen natuurlijken loop te denken<br />

viel. Welke bepalingen men derhalve vooraf in Nederland<br />

beraamde, men liep gevaar op moeijelijkheden,<br />

op onmogelijkheden te stuiten. Het beste was derhalve,<br />

het beginsel van vrije handel en scheepvaart, zoowel als<br />

vrije cultuur van alle voortbrengselen, vast te stellen.<br />

Handel en scheepvaart : waarheen zou het daarmede ?<br />

Wel hadden scheepsbevrachtingen uit Nederland naar<br />

Java plaats ; maar daar de handel vroeger in handen<br />

van weinigen was geweest, scheen het, als had men<br />

alle herinnering aan dien handel verloren. De uitgezonden<br />

goederen voldeden niet aan de vroegere monsters.<br />

Ook had zich, wat de goederen-invoer op Java<br />

aanging, een gevreesd concurrent opgedaan : Groot-<br />

Brittanje namelijk ; en voor zoo veel de scheepvaart<br />

betrof, wonnen de Noord-Amerikanen het ons af.<br />

Als beginsel werd wel aangenomen, dat de Nederlandsche<br />

schepen en voortbrengselen minder aan in- en<br />

uitgaande regten zouden betalen dan vreemde, en van<br />

den 1 van Louwmaand 1818 af kwam de verordening,<br />

dat, met Nederlandsche schepen ingevoerd, de goederen<br />

eene verhooging der factuurwaarde zouden ondergaan<br />

van 30 ten honderd, en goederen met vreerade schepen<br />

ingevoerd, vau 60 ten honderd. Bij de inwijding der<br />

hooge regering liet zich de Commissaris-Generaal Elout<br />

deswegens op deze krachtige wijze uit : dat men wel<br />

aan vreemden wilde toestaan, dat ook zij vruchten uit<br />

onzen tuin zouden plukken, // mits zij onzen grond<br />

niet omwroeten, noch met onkruid bezaaijen." Toch<br />

duurde het niet langer dan den 28 van Oogstmaand


EEllSTL HOOFDSTUK. 59<br />

J 818, toen in die bepalingen groote wijzigingen moesten<br />

worden a an gebragt.<br />

Bij uitvoer van Java, waaromtrent de drie havens<br />

op eene lijn werden geplaatst, mits de lading in geene<br />

andere haven werd aangevuld, bestond er onderscheid<br />

of de bevrachting in Nederlandsche schepen dan wel<br />

in vreemde schepen naar Nederland plaats had, dan<br />

wel naar vreemde havens. Het verschil was echter<br />

gering. Wijl den planter de vrije beschikking over<br />

zijne producten : koffij, suiker, peper, arak, enz. door<br />

Commissarissen-Generaal was gewaarborgd, vond men<br />

bij inkoop der goederen als concurrenten Engelschen<br />

en Amerikanen. In dier voege stond de Hollandsche<br />

koopman, die aireede op zijne uitvracht geene winsten<br />

had behaald, bij den inkoop op de Javasche markt,<br />

tegenover den vreemdeling ten achter, die de Javasche<br />

producten goedkooper op de Hollandsche markt leverde.<br />

Bij elke reis naar Java herhaalde zich derhalve<br />

het verlies op uit- en tehuisvracht voor den Nederlandschen<br />

reeder. De teleurstelling, welke ondervonden<br />

werd ten gevolge der overgroote handelsvoordeelen,<br />

die men zich had voorgespiegeld, gepaard aan<br />

een vijfentwintigjarigen achteruitgang in alle takken<br />

van nijverheid, en het geheele gemis van scheepsbouw<br />

— ziedaar dus oorzaken, welke menigen recder<br />

in moedeloosheid deden nederzitten en de concurrentie<br />

tegen den vreemdeling deden opgeven. In dier voege<br />

liet men de Engelschen op Java de handen vrij. Door<br />

hunne katoenen lijnwaden waren zij meesters van de<br />

markt op Java en de handel geraakte meer en meer<br />

in hunne handen. Gemakkelijk kan men zich daarvan<br />

overtuigen, wanneer men nagaat, dat de Engelsche


6Q EERSTE HOOFDSTUK.<br />

invoer op Java met ieder volgend jaar uitgebreider,<br />

die van Nederland met ieder jaar geringer werd. In<br />

1824 bedroeg de invoer aan lijnwaden op Java meer<br />

dan achtendertig ton gouds, waarvan uit Nederlandsche<br />

havens nog geen zeven ton gouds aan waarde. Is het<br />

te verwonderen, dat de uitzending van troepen en goederen<br />

voor Gouvernements rekening den Neuerlandschen<br />

reeder maar schrale tegemoetkoming aanbood !<br />

Wat het gouvernement of de handelaar zich diets<br />

maakte van aanstaande verbetering : het waren kasteelen<br />

in de lucht gebouwd.<br />

De Engelschen hadden het toezigt over het tijdelijk<br />

verblijf van Europeanen op Java noodig geoordeeld,<br />

ofschoon de jaarlijksche aanvraag om eene verblijfpas,<br />

waartoe, ingevolge de proclamatie van den 21 van<br />

Grasmaand 1815, de gezetene Europeanen en hunne<br />

afstammelingen verpligt waren, meer moet beschouwd<br />

worden uit het oogpunt van fiskalen maatregel tot<br />

stijving der kas dan als iets anders. — Door milde<br />

beginselen, zoo het heette, werden de Nederlandsche<br />

Commissarissen Generaal geleid. Naar hun inzien zou<br />

de uitbreiding van den landbouw worden bevorderd<br />

door de uitgifte van onbebouwde landen aan Europeanen<br />

op Java, als kunnende strekken tot de vermeerdering<br />

van de Europesche bevolking. Op die<br />

wijze zoude men Europesche landbouwers lokken en<br />

Europeesch kapitaal. Ingevolge de bepalingen van den<br />

28 van Oogstmaand 1818 vermögt een ieder, die eene<br />

verlofpas verkregen had tot verblijf op Java — en met<br />

de uitgifte van zoodanige passen was men niet karig —<br />

zij u verblijf vestigen waar hij wilde, bezittingen aankoopen,<br />

daaromtrent overeenkomsten met Javaansche


EERSTE HOOFDSTUK. 61<br />

hoofden sluiten en zich, behoudens eenige uitzonderingen,<br />

naar goedvinden eenig bedrijf kiezen.<br />

Het zoo hoog geprezene landrentenstelsel van Raffles<br />

moest naauwkeurig onderzocht en aan de ondervinding<br />

getoetst worden. Wel had men zich door het<br />

vernis van philanthropie, waarmede het overtogen was,<br />

laten misleiden en daaraan vrij wat waarde gehecht :<br />

doch op den duur hadden Commissarissen-Generaal<br />

ontwaard, dat waarheid daaraan ontbrak. Nogtans was<br />

men van oordeel het vroegere contingent-stelsel te<br />

eenenmale te laten varen; men aarzelde echter het<br />

landrentenstelsel bepaaldelijk en in allen deele in te<br />

voeren. Tot nog toe ontbrak het aan de opmetingen,<br />

welke daarvan ten grondslag moesten dienen. Ook<br />

wären de uitkomsten van het afgeloopen tijdvak geenszins<br />

geschikt een onvoorwaardelijk geloof aan de deugdelijkheid<br />

der werking van dat stelsel te hechten. De<br />

achterstand van den Javaanschen planter was ieder<br />

jaar grooter geworden, zonder hoop dat het zoude worden<br />

aangezuiverd. Uit dien hoofde had men aireede<br />

in den aanvang van 1818 voorloopige bepalingen gemaakt,<br />

enkel voor dat jaar geldig. Die bepalingen<br />

hadden vrij goed gewerkt, en nu behoorden onder de<br />

laatste verordeningen van Commissarissen-Generaal op<br />

den 15 vam Louwmaand 1819, bij publicatie bekend<br />

gemaakt, dat de aanslag der landrenten, voor zoo verre<br />

die alsnog over de jaren 1815, 1816 en J817 achterstallig<br />

en onbetaald mögt wezen, aan de Javasche<br />

bevolking moest worden beschouwd als kwijt gescholden.<br />

Daarbij werd echter uitgedrukt de stellige verwachting<br />

van het Gouvernement, dat de belastingschuldige<br />

dessa's zich haasten zouden dadelijk te vol-


82 EERSTE HOOFDSTUK.<br />

doen hetgeen zij nog over 1818 van den omslag der<br />

landrente mogten schuldig wezen.<br />

Reeds eenige dagen vroeger was bepaald geworden,<br />

dat dezelfde grondslagen, welke voor de vaststelling<br />

van de landrente over 1818 waren aangenomen, voor<br />

het jaar 1819 zouden dienen, en zoo van jaar tot<br />

jaar. üessa's-gewijze zal die aanslag geschieden, immers<br />

zoo lang de landen niet behoorlijk gemeten, geklassificeerd<br />

en gewaardeerd zullen zijn. Die aanslag<br />

zal echter geschieden over de vermoedelijke gesteldheid<br />

van het gewas, en eerst dan, wanneer het te veld staand<br />

gewas tot zoodanigen trap van rijpheid zal zijn gevorderd,<br />

dat daarop met eenige zekerheid de vooruitzigten<br />

omtrent den oogst kunnen worden gegrond. —<br />

De Hoofdinspecteur van Einantiën zal met de Residenten<br />

in overleg treden, ook omtrent het tijdstip,<br />

waarop het verschuldigde wegens de landrente aangezuiverd<br />

zal moeten wezen ').<br />

Commissarissen-Generaal bezochten de Résidentiel!<br />

') Zaakkundigen zijn van gevoelen dat, zonder die zachte maatregelen<br />

van de Nederlandsche Commissarissen, het niet lang zoude hebben<br />

geduurd of een algeraeene opstand tegen de Eurepeanen zou het<br />

vruchtbare Java in een bloedbad hebben veranderd. Bovendien worden<br />

de proefnemingen der Engelschen, vcrecnigd met de door hen<br />

jegens den Javaan gepleegde wandaden, als de eenige oorzaak beschouwd<br />

van den opstand van Dicpo-Negoro, en den bijval, welke dien<br />

opstand onder de bevolking is te beurt gevallen. Die vijfjarige oorlog<br />

op Java heeft ontzettende menschen offers gekost! Van onze zijde<br />

zijn daarbij wel dertiy duizend man omgekomen. Minder juist kan<br />

worden opgegeven het getal Javanen door het zwaard, door de vermoeienissen,<br />

door honger en ellende weggevaagd. Tweemaal honderd<br />

duizend inlanders voor het minst zijn als slagtoffers van dien oorlog<br />

gevallen. — Schrikbarende gevolgen van de proefnemingen der Engelschen<br />

van 1811 tot 1816!


EERSTE HOOFDSTUK. 88<br />

langs de noordkust van Java, en kwamen zoodoende<br />

tot het besluit, te Soerabaya deii 7 van Slagtmaand<br />

1817 daargesteld, om eene verordening uit te vaardigen<br />

op den koffijbouw, waarvan nogtans de Preanger<br />

Regentschappen en Banjoewangie werden uitgesloten.<br />

In de Preangers, alwaar de koffijteelt reeds lang was<br />

gevestigd, en door den landzaat met genoegen behartigd<br />

werd, zou alles blijven op den bestaanden voet,<br />

en in den Oosthoek waren de kofnjtuinen nog te nieuw<br />

om in een algemeenen maatregel te worden begrepen.<br />

Overigens zouden de kofnjtuinen of openlijk of onder<br />

de hand voor zes jaren worden verhuurd; de oogst<br />

zou aan de planters worden overgelaten, tenzij die tot<br />

bepaalde prijzen, ieder jaar vast te stellen, mögt worden<br />

overgenomen. Geene ambtenaren of regenten mogten<br />

in die huur deelnemen. Tot grondslag zou worden<br />

aangenomen, dat 100 vruchtdragende boomen konden<br />

leveren van de I e soort 40 katties (1 */4 fjg oud<br />

gewigt) 2 C soort 20 katties en 3° soort 9 katties. In<br />

gevalle omtrent de overname van den geheelen oogst<br />

door het Gouvernement mögt worden overeengekomen,<br />

zou een voorschot op den oogst kunnen worden verleend.<br />

Nog andere algemeene maatregelen werden door<br />

Commissarissen-Generaal genomen. Een uitvoerig reglement<br />

op het Beleid van de Regering werd vastgesteld;<br />

bepalingen werden gemaakt omtrent de zeebrieven,<br />

omtrent het verblijf van blanken en anderen,<br />

welke geene ambtenaren of militaire personen waren,<br />

op het eiland Java en in de Buitenbezittingen. Niet<br />

minder belangrijk waren de voorzieningen omtrent de<br />

inkomende regten, die voortaan van de factuurwaarde<br />

der goederen zouden worden geheven.


64<br />

EERSTE HOOFDSTUK.<br />

De Commissarissen-Generaal Elout en Buyskes, hunne<br />

taak als afgedaan beschouwende, verlieten Batavia den<br />

16 van Louwmaand 1819 met eene plegtige aanspraak<br />

van Elout, na als algemeen Landvoogd den Baron van<br />

der Capellen te hebben ingeleid ; waarna deze de Hooge<br />

Collégien en Ambtenaren den eed afnam. Raden van<br />

Indië werden P. T. Chassé, J. A. van Braam, Muntinghe<br />

en Dozy. Algemeen Secretaris van het Gouvernement<br />

werd J. Ch. Baud, en adjunct algemeene<br />

Secretaris, Mr. P. Merkus. Alzoo, weinige dagen<br />

na het vertrek der Commissarissen, op 13 van Sprokkelmaand,<br />

bij het Bataviasche Gouvernement de tijding<br />

inkwam, dat Raffles bezit had genomen van het eilandje<br />

Sinkapore, onder de kust van Johor gelegen, en tot<br />

de residentie Riouw-Johor behoorende, zoo was die<br />

handeling allezins wederregtelijk. De schout-bij-nacht<br />

Wolterbeek, weinige dagen te voren terug gekomen<br />

van de bezitname van Malakka en Riouw *), werd<br />

door van der Capellen geraadpleegd. Door dezen<br />

werd aangeraden om de gewezen Commissarissen-Generaal<br />

Elout en Buyskes over eene zoo gewigtige en<br />

veruitziende zaak te gaan onderhouden. Zij toch werden<br />

door tegenwind in de nabijheid van Anjer opgehouden.<br />

Dienovereenkomstig gingen van der Capellen<br />

en Wolterbeek hen opzoeken. Op de voorlichting van<br />

Wolterbeek en ingevolge zijne schroomvalligheid, om<br />

zich met de verdrijving der Engelschen van daar te<br />

belasten, werd ten slotte overeengekomen, dat de naar<br />

») Wolterbeek was den 17 van Wintermaand 1818 van die bezitname<br />

terug gekomen. Hij bad Timmers Thyssens als Gouverneur<br />

van Malakka geïnstalleerd, en als Resident te Riouw kapitein Koningsdorfer<br />

gelaten.


EERSTE HOOFDSTUK. 65<br />

Europa keerende Heeren die aangelegenheid ter beschikking<br />

aan het Europeesch Gouvernement zouden<br />

mededeelen '). — Intusschen liet men Raffles meester<br />

van dit aan den ingang van Straat Malakka, voor een<br />

ondernemend intrigant en vijand van Nederland zoo<br />

gunstig gelegen eiland, dat voor den handel veel beter<br />

geschikt was dan Poeloe Pinang, en zoo buitengewoon<br />

in staat om in Engeland de schoonste schildering van<br />

den aanstaanden handel der Engelsche kooplieden op<br />

den Archipel, en van daar uit op Pinang, als waarheid<br />

te doen aannemen, en de natie voor dat bezit<br />

belang in te boezemen.<br />

Nimmer, ook vroeger, had het aan de bedoeling<br />

beantwoord, eenige zaak, hoe regtvaardig ook, ter<br />

beslissing aan de Europesche Gouvernementen over<br />

te laten. Men kon derhalve van eene zaak, waarin<br />

Raffles betrokken was, geene gunstige uitkomst verwachten.<br />

Het wederregtelijk bezit werd, hoezeer door<br />

de Engelsche staatslieden als zoodanig erkend, nogtans<br />

gehandhaafd.<br />

Maar de geest van Raffles was bekend, zijne sluwheid,<br />

verwatenheid en haat. Immers de Gouverneur-<br />

Generaal wist, hoe hij den Sultan van Palembang tegen<br />

het Nederlandsche Gouvernement had opgezet,<br />

hoezeer, in het weinig beduidende Benkoelen, tot geen<br />

politiek gezag geregtigd, hij evenwel de onbeschaamd-<br />

*) Dit blijkt uit de Levensbijzo uderheden van den Vice-Admiraal<br />

C. J. Wolterbeek, beschreven door D. G. Muller, en te vinden in<br />

„Tindal en Swart, Verhandelingen en Bcrigtcn betrekkelijk het Zccwezen<br />

en de Zeevaarlkunde" Ce D. (1840), en aldaar blz. 300, alwaar<br />

het heet, dat de Gouverneur-Generaal en de beide Commissarissen-<br />

Generaal met het advies van Wolterbeek „volkomen instemden,"<br />

I. 5


EERSTE HOOFDSTUK.<br />

heid zoo verre had gedreven van eigenmagtig de Engelsche<br />

vlag in de Semangka-baai te hijschen, ten<br />

einde van de Lampongsche districten bezit te nemen ;<br />

en dat hij den belagchelijken hoogmoed had doen blijken,<br />

zich te Benkoelen door de grooten vorstelijke<br />

eere te laten bewijzen, gezeten op een vergulden zetel<br />

onder een geel zijden verhemelte enz.<br />

Bovendien was de algemeene gezindheid der Engelschen<br />

destijds in Indië geenszins vriendschappelijk<br />

jegens de Nederlanders. Wel hadden Commissarissen-<br />

Generaal, toen Eendall en de hem verzeilende Engelschen,<br />

op het einde van Zomermaand 1817, Java verlieten,<br />

hen plegtig uitgeleide gedaan tot aan boord<br />

van het Engelsche Compagnie-schip Nearchus, dat<br />

hen naar Calcutta zoude overvoeren; desniettegenstaande<br />

liet de Poeloe-Pinang-Gazette en andere Engelsche<br />

bladen niet na, de gebeurtenissen in de Molukken<br />

op zeer partijdige wijze ten nadeele van<br />

Nederland voor te stellen. Ook ondankbaarheid toonden<br />

zij.<br />

In het begin van het jaar 1817 had het Britsch<br />

fregat Alceste, kapitein M. Maxwel, in Gaspar-straat<br />

op eene blinde klip gestooten, ongeveer twee Engelsche<br />

mijlen van het Midden-eiland verwijderd. Lord<br />

Amherst, als Ambassadeur uit Sina komende, had<br />

met zijn gevolg op het Midden-eiland eene toevlugt<br />

gezocht, hoezeer het met ondoordringbaar kreupelhout<br />

is bewassen. Met twee open booten was Lord Amherst,<br />

na een verdrietigen togt van vier nachten en<br />

drie dagen, behouden te Batavia aangeland. Een Engelsche<br />

kruiser de Ternate, werd van Batavia gezonden<br />

naar Midden-eiland, om de overige schipbreuke-


EERSTE HOOFDSTUK. 67<br />

lingen af te halen. Zoo kwam kapitein Maxwel met<br />

240 togtgenooten ook te Batavia. De schipbreukelingen<br />

werden allen met voorkomendheid behandeld. Ellis,<br />

door wien een dagverhaal van de ambassade werd<br />

in het licht gegeven, vergeet niet enkel te vermelden<br />

de gastvrijheid en hulpvaardigheid van Batavia's ingezetenen,<br />

door hen in zoo ruime mate genoten, maar<br />

hoont hen met zwarte ondankbaarheid.<br />

j<br />

F>*


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Palembang. Court gewoon Resident van Banka. Woelingen der<br />

Engelschen te Palembang. Sultan Badar Oedien. Togt onder<br />

Oeneraal de Koek naar Palembang. Overwinning van Gombora<br />

en de krat on. Sultan Achmed doet afstand. Raffles weigert teruggave<br />

van Padang; hij geeft toe. Resident du Puy. Zeeroovery.<br />

Pontianak. Boeckholtz Commissaris. Sinezen ter Westkust<br />

van Borneo. Vijandelijkheden. Kapitein Z. de Man ie<br />

Toniolie roeit de zeeroovers uil. Keizer Pakoe Bowôno IV<br />

sterft in 1820. Pakoe Bawóno VI in 1830 naar Amboina gebannen.<br />

Be Schout bij-nacht Melvill van Karnbee, Kommandant<br />

en Directeur der Marine van 1823—1827, stelt vele nuttige inrigtingen<br />

dââr.<br />

Beeds is de verraderlijke Sultan van Palembang,<br />

Badar Oedien, genoemd geworden, alsmede hoe de<br />

eilanden Banka en Billiton door den regerenden<br />

Vorst van Palembang aan de Engelsche kroon waren<br />

afgestaan. Door Pendall waren velerlei bezwaren geopperd<br />

en moeijelijkheden in den weg geworpen, bij<br />

de erkenning van het oppergezag van Nederland in<br />

het rijk Palembang en op Banka. De rijke tinmijnen<br />

zouden de Engelschen zoo gaarne voor zich behouden<br />

hebben. Uit dien hoofde ook aarzelde Pend all, om<br />

te willen toestemmen, dat het inderdaad gold de ruiling<br />

van het gebied van Koetsjeen of het Gouverne-


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

ment van Malabaar, tegen Banka en Billiton, hoezeer<br />

die eilanden, door Palembang aan de Engelschen<br />

afgestaan zijnde, ten gevolge van den moord gepleegd<br />

op de bezetting van het fort te Palembang, inderdaad<br />

tot de Nederlandsche bezittiugen behoorden. De afstand<br />

had evenwel plaats, maar het duurde niet lang,<br />

of de Britsche Majoor M. H. Court, gewezen Resident<br />

en Kommandant van Banka, was laag genoeg in een<br />

geschrift, //Exposition" getiteld, de Nederlanders en<br />

hunne goede trouw te bezwalken. Raffles, wiens haat<br />

tegen al wat Nederlandsch heet bekend was, als Luitenant-Gouverneur<br />

naar het onbeduidende Benkoelen verwezen<br />

zijnde, was rusteloos in de weer, en maakte gebruik<br />

van de gelegenheid, die de nabuurschap aanbood<br />

— Benkoelen en Palembang binnen 'slands aan<br />

elkander grenzende — om eenerzijds den Sultan en<br />

de Grooten van Palembang tegen Nederland op te<br />

stoken, Britsche ondersteuning toe te zeggen, en<br />

krijgshehoeften, zelfs raadslieden te verschaffen — om<br />

anderzijds een zwart tafereel op te hangen van de<br />

inmenging der Nederlanders in de Palembangsche<br />

zaken.<br />

De Raad van Indie Muntinghe was in 1818 als<br />

Commissaris naar Palembang gezonden. Daar had het<br />

verraad van Raffles in dier voege gezegevierd, dat<br />

Sultan Najam Oedien volgens verdrag, met den Gouverneur<br />

van Benkoelen gesloten, zich onder Britsche bescherming<br />

had begeven. Van de liollaudsche zijde<br />

was handelen noodzakelijk, en behoorden er ernstige<br />

maatregelen te worden genomen. De Engelschen werden<br />

gedwongen naar Benkoelen terug te keeren, en<br />

Najam Oedien werd in ballingschap naar Java gezon-<br />

69


7(1 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

den. Een gevolg daarvan was, dat Badar Oedien op<br />

nieuw tot Sultan werd verheven, wijl Muntinghe met<br />

de geheele uitgestrek<strong>the</strong>id van zijn verraad niet schijnt<br />

bekend te zijn geweest.<br />

De vijandelijke houding door Raffles tegenover het<br />

Bataviaasch bewind aangenomen, bragt er hem toe,<br />

om de teruggave van Padang te weigeren. Uit dien<br />

hoofde was onder den Commissaris Muntinghe in het<br />

fort te Palembang eene bezetting van ruim 500 man,<br />

en lagen er twee korvetten voor de stad. Desniettemin<br />

waagde Badar Oedien op den 12" van Zomermaand<br />

1819 een aanval op het fort. Wel werd die aanval<br />

afgeslagen, maar vreemde ondersteuning moedigde de<br />

vijandelijkheden aan, die, als het ware, van de zijde<br />

der inlanders met ieder uur van ernstiger aard werden.<br />

Dewijl de krijgsbehoeften in het fort sterk verminderden,<br />

werd het op den 19n van Zomermaand<br />

verlaten. De troepen versterkten het garnisoen van<br />

Banka. Er kwam eerlang eene nieuwe krijgsmagt van<br />

Java, onder het bevel van den Schout-bij-nacht Wol-<br />

Ierbeek, met den Kapitein-ter-zee Dibbetz. De zware<br />

stroom van de rivier de Soensang hield de expeditie<br />

twee maanden op, alvorens het eiland Gombora, aan<br />

de monding van de Pladjoe, niet verre beneden de<br />

hoofdplaats, werd bereikt, liet laat zich gemakkelijk<br />

begrijpen, dat de Sultan dien tijd niet ongebruikt had<br />

laten voorbijgaan. De versterkingen, aangelegd op<br />

Gombora en aan de beide oevers van de Pladjoe,<br />

waren van dien aard, dat men aan Europesche krijgskundigen<br />

dacht, als onder wier leiding die versterkingen<br />

zouden zijn aangelegd. Die verdediging werd<br />

voltooid door ingeheid paalwerk tot sluiting der ri-


TWEEDE HOOFDSTUK. 71<br />

vier en door branders, (rakets) of vlotten met brandstoffen,<br />

die de inlanders de rivier lieten afzakken, om<br />

de schepen in brand te steken en te vernielen. Met<br />

de weinige middelen, die het eskader te zijner beschikking<br />

had, eene zoo welberekende verdediging te<br />

overwinnen, daartoe gevoelde men zich buiten magte,<br />

terwijl ontmoediging en ziekte onder de manschappen<br />

heerschten, ten gevolge van den tragen voortgang op<br />

de Soensang. Men vergenoegde zich, met hier en<br />

daar batterijen enz. te vernielen en den vijand eene<br />

ernstige les te geven. Van wege het saisoen en de<br />

ontoereikendheid der strijdkrachten, schoot er ten<br />

laatste niets overig, dan om de troepen naar Java<br />

terug te zenden en de mondingen van de Soensang<br />

met de scheepsmagt gesloten te houden. Schraal was<br />

evenwel die voldoening, dewijl men, zonder groote<br />

schade aan te rigten, tot den terugtogt was genoodzaakt<br />

geworden.<br />

Het herlevende vertrouwen in Nederlands magt had<br />

door die gebeurtenissen een grooten schok gekregen,<br />

inzonderheid door de bemoeijingeu der Engelschen,<br />

die niet nagelaten hadden de nadeelen, door de Nederlandsche<br />

wapenen geleden, zeer vergroot door den<br />

Indischen Archipel te verspreiden en de kleinschatting<br />

onzer magt rond te dragen. Te Batavia was<br />

men overtuigd, dat eene nieuwe onderneming tegen -<br />

Palembang moest gewaagd worden, maar ook dat de<br />

overwinning moest worden bevochten. De Nederlandsche<br />

naam moest in eere en glorie hersteld worden;<br />

daarvan had de Gouverneur-Generaal van der Capellen<br />

de bewus<strong>the</strong>id. Er was derhalve behoefte aan<br />

eene land- en zeemagt, die eerbied kouden inboeze-


72 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

men. Krijgs- en mondbehoeften, even min in overvloed,<br />

mogtcn niet ontbreken. Geld werd daartoe gevorderd,<br />

en tijd tot verzameling was daartoe noodig.<br />

Van zijne zijde bleef de Sultan niet onkundig van<br />

de inspanning, die eene nieuwe uitrusting op Java<br />

vorderde. Zijne vrienden te Benkoelen verzuimden evenmin<br />

hem te voorzien van krijgsbehoeften, van raad en<br />

daad. Badar Oedien kwam bovendien op het denkbeeld,<br />

om van zijne twist tegen het Nedcrlandsche gezag<br />

eene algemeene zaak van natie en godsdienst te<br />

maken. Hij dwong de Arabieren en Sinezen om aan<br />

de versterkingswerken, die nog werden aangelegd, te<br />

arbeiden.<br />

Te Batavia was men van oordeel om Najam Oedien<br />

op nieuw tot Sultan te verheffen en daardoor te Palembang<br />

hem een aanhang te verwekken. Nogtans<br />

was Badar Oedien te zeer de geliefde of gevreesde<br />

onder zijne landgenooten. Ten laatste ging men er<br />

toe over, om den oudsten zoon van Najam Oedien<br />

tot Sultan te benoemen, en zijn vader den titel van<br />

Soesoehoenan te vcrleenen. Dit geschiedde den 28n<br />

van Grasmaand 1821; hun werden echter eeuige bepalingen<br />

voorgeschreven, die de oppermagt beperkten,<br />

alsmede het regt tot het heffen van belastingen.<br />

De uitrusting, die gereed gemaakt werd, stond<br />

onder het bevel van den Schout-bij-nacht Lewe van<br />

Aduard, voor zoo veel de scheepsmagt betrof, waarbij<br />

kanonneer- en landingsbooten gevoegd werden, alsmede<br />

kielligters of kiezentrekkers, ten einde het ingeheide<br />

paalwerk bij het opvaren der rivier te kunnen uit den<br />

weg ruimen. De Kolonels Bischoff en la Fontaine,<br />

de Luitenant-Kolonels Riesz en Cochius voerden het


TWKEDE HOOFDSTUK.. 7;s<br />

bevel over de troepen tot de landing bestemd. Het<br />

geheele beleid van den togt was toevertrouwd aan<br />

den Generaal-Majoor de Koek. Hagchelijk, ja, ontmoedigend<br />

was het tijdstip tot het in zee gaan der<br />

expeditie bestemd ; het was in den aanvang van Bloeimaand<br />

1821, toen de vreeselijke epidemie, de cholera<br />

morbus of braakloop op het felst woedde en ook de<br />

troepen daardoor aangetast werden. Velen vreesden, dat<br />

het opeenhoopen van zoo vele manschappen binnen<br />

de beperkte scheepsruimten, de noodlottige uitwerkselen<br />

dier krankte grootelijks mögt vermeerderen. Toch<br />

verloor van der Capellen zijne standvastigheid niet,<br />

en evenmin de Koek; het uitzeilen der expeditie<br />

ondervond geene vertraging. God bekroonde hun vertrouwen,<br />

want naauwelijks was de vloot in zee, of de<br />

braakloop nam aan boord der schepen merkelijk af.<br />

Dit strekte allezins om den moed der manschappen te<br />

verhoogen, en de hoop op eene zegenrijke uitkomst<br />

vervrolijkte aller harten.<br />

Voor de groote schepen van der Werf, Nassau en<br />

Dageraad, was de bank aan de monding der Soensang<br />

een bezwaar, dat den ]7


74 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Twaalf kleine vaartuigen, ieder van een achttienponder<br />

voorzien, vormden de voorhoede, in drie afdeelingen,<br />

onder de zee-officieren van den Ende, Alevt'ijn<br />

en Joly. Langzaam ging het voorwaarts, dewijl<br />

velerlei beletselen, die den voortgang belemmerden,<br />

moesten worden opgeruimd. Een algemecne aanval<br />

had plaats, waarbij de Kolonel Bischoff over land,<br />

aan het hoofd van infanterie en kavallerie, de Pladjoe<br />

zou trachten over te trekken, ten einde de batterijen,<br />

voor en achter, te gelijk aan te vallen. Deze aanval<br />

kostte veel bloed, de hitte was buitengewoon groot,<br />

de gelande troepen moesten naar boord terug, twee<br />

kanonncerbooten geraakten onbruikbaar en onderscheidene<br />

schepen leden niet weinig schade. Een ieder<br />

had zich van zijn pligt gekweten, zoodat de Opperbevelhebber<br />

den volgenden dag, den 21n, zijne tevredenheid<br />

aan land- en zeemagt betuigde, en de mislukking<br />

aan ongelukkige omstandigheden meende te<br />

moeten wijten. Men telde dezerzijds 46 dooden en 96<br />

gewonden, onder welke 55 zwaar gekwetst. De Luitenant<br />

ter zee 2c klasse de Vries en de Adelborst A.<br />

Collot d'Escury bevonden zich onder de laatsten. Gesneuveld<br />

waren de Adelborst J. A, L. H. van der<br />

Maas en de Luitenant titulair J. E. Michel.<br />

Alvorens tot een nieuwen aanval over te gaan,<br />

bleek den Generaal de Koek de noodzakelijkheid, om<br />

den Luitenant-Kolonel Keer, die tot adsistentie was<br />

opgekomen, naar Banka, waar Keer Resident was, terug<br />

te zenden, ten einde te voorkomen, dat de Palembangers<br />

aldaar onrust mogten stoken. Uit voorzorg<br />

werden dien Resident niet enkel medegegeven de van<br />

Banka aangebragte troepen, maar tevens eene brik en


TWEEDE HOOFDSTUK. 75<br />

de flotille van Radja Akil, vroeger Vorst v au Siak.<br />

Niet zonder gunstige vruchten was de aanval van<br />

den 20« van Zomermaand 1821; ook arbeidde men<br />

van toen af aan de voorbereiding van een nieuwen<br />

aanval. Toen alles gereed was, namen de bewegingen een<br />

aanvang den 24n nog voor den dageraad. Ten zeven<br />

ure verminderde het vuur der groote batterij aan de<br />

Pladjoe. Dit wakkerde den moed der onzen aan, en<br />

ten acht ure was de batterij van de Gombora tot<br />

zwijgen gebragt. Het eiland Gombora was door batterijen,<br />

door paalwerk in de rivier en door batterijen<br />

aan de linkerzijde der rivier buitengewoon versterkt.<br />

De vermeestering dier versterkingen werd bespoedigd,<br />

wijl regts van den aanvaller zich eene geul bevond,<br />

welke Gombora van den vasten wal scheidde, doch<br />

welke geul, als niet bruikbaar voor eenig vaartuig,<br />

onverdedigd was gelaten, van welk verzuim de aanvaller<br />

gebruik maakte. Des voormiddags ten half elf<br />

werden zoowel links als regts landingen gedaan, en<br />

de Nederlandsche vlag wapperde van de groote batterij.<br />

De overwinning was behaald. De Luitenant Ie<br />

Jeune had de vlag, naar hij meende, het eerst geplant,<br />

doch die eer werd hem betwist door den Kapitein<br />

Elout en den Kapitein-Adjudant Dibbetz. Bij die<br />

vermeestering werden zwaar gekwetst de Luitenant-<br />

Kolonel Riesz en de Kapitein George; ligt gekwetst<br />

de Luitenant ter zee 2e klasse Koopman en de Luitenant<br />

Lans ; gesneuveld was aan boord van van der<br />

Werf de Luitenant der mariniers Serres. Onderscheiden<br />

officieren der land- en zeemagt hadden zich zeer dapper<br />

gedragen, alsmede onderofficieren en manschappen.<br />

Bij dagorder van den 25n van Zomermaand, prees de


76 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Generaal de Koek de onverschrokkenheid en den moed,<br />

waarvan allen de bewijzen hadden geleverd. Het geleden<br />

verlies was tegenover dat van den 20 n gering<br />

te noemen.<br />

Toen het paalwerk opgeruimd was, zeilden de groote<br />

schepen op tot voor de kraton, om die te bestoken,<br />

een werk van geringe beteekenis in vergelijking van de<br />

vermeestering der sterkte op het eiland Gombora. Nu<br />

ontzonk aan Badar Oedien den moed, daar zijne hevigste<br />

raadslieden op de batterijen waren omgekomen<br />

of de vlugt hadden genomen. Hij zond een zijner<br />

broeders met twee Pangerangs aan den Generaal, om<br />

zijne geheele en onvoorwaardelijke onderwerping aan<br />

te bieden. Den 27 n had de overgifte van de kraton<br />

plaats, en de Sultan betrok voor het oogenblik een<br />

afzonderlijk huis. Op den 3" van Hooimaand werd<br />

de ex-Sultan met zijne vrouwen en kinderen ingescheept<br />

aan boord van de Dageraad, welke bodem<br />

den 6 a naar Batavia onder zeil ging. Later werd hij<br />

in ballingschap naar Ternate gezonden.<br />

Geen vijftig dagen had deze roemrijke togt gevorderd,<br />

en had de gedienstigheid der Engelschen aan<br />

de mislukte expeditie onder den Schout-bij-nacht Wolterbeek<br />

de grootst mogelijke ruchtbaarheid gegeven —<br />

juist die kwaadwilligheid werd nu dienstbaar aan de<br />

wijde verspreiding door den Archipel, van de overwinning<br />

door de Koek bevochten. Algemeen was de<br />

vreugde deswegen, en de Gouverneur-Generaal, ten<br />

einde daaraan grooter plegtigheid bij te zetten, deed<br />

die overwinning en de vermeestering van het Palembangsche<br />

rijk op den 10n van Ilooimaand viefBn r1 ""r<br />

een salut van 101 schoten.


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

De geheele expeditie had bestaan uit 40 gewapende<br />

vaartuigen en 10 grootere bodems, in alles bewapend<br />

met 414 stukken geschut. Met de transportschepen<br />

telde men 118 bodems en 2580 schepelingen. Ook<br />

de Schout-bij-nacht oogstte welverdienden roem in.<br />

In alles bestond de expeditie uit 4259 koppen —<br />

2785 Europeanen en 1474 Inlanders; de laatsten<br />

meest als schepelingen dienst doende. De artillerie<br />

had zich bijzonder onderscheiden; over het geheel kou<br />

men van allen zeggen zoo land- als zeemagt —<br />

dat zij zich met ijver van hunnen pligt hadden gekweten.<br />

Ingevolge het contract, den 28° van Grasmaand<br />

1821 te Buitenzorg gesloten, werd Achmed Najam<br />

Oedien op den 16 n van Ilooimaand 1821 in de kraton<br />

plegtig als Sultan voorgesteld en gehuldigd. Hij<br />

toch had geen deel gehad aan het vroeger gebeurde;<br />

zijn vader werd met den titel van Soesoehoenan ter<br />

zijde geschoven en gepensionneerd. De nieuwe Sultan<br />

was echter onbekwaam voor zijne hooge betrekking<br />

en daarbij kwalijk gezind, zoodat de Commissaris van<br />

Sevenhoven den Vorst tot afstand noopte. Bij overeenkomst<br />

van den 18" van Oogstmaand 1823 werd door<br />

Achmed Najam Oedien afstand gedaan, hem eene<br />

jaarwedde toegelegd van ƒ 26,400, met de inkomsten<br />

van eenige districten, en aan zijne Grooten of Pangerangs<br />

nog ongeveer ƒ 75,000 's j aars geschonken.<br />

De Sultan en de Soesoehoenan waren ter hoofdplaats<br />

gebleven, en de ondergane vernedering niet op<br />

den duur kunnende verkroppen, werd door hen tot<br />

een verraderlijken aanval op het fort besloten. Op<br />

den 21 n van Slagtmaand 1824 des avonds kreeg de<br />

77


7S TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Resident Eeynst daarvan kennis. Dien namiddag<br />

reeds waren er pogingen aangewend tot vergiftiging<br />

van de Officieren F. Schultze, L. de Sturler en Schrijner,<br />

met een twintigtal militairen. Die buiten het<br />

fort woonden kwamen met vrouwen en kinderen binnen;<br />

in den donkeren nacht stond het gamisoen voor<br />

het fort in het geweer, hebbende bij zich twee stukken,<br />

en de vier bodems met 16 stukken gewapend,<br />

onder de bevelen van den Luitenant ter zee Ie klasse<br />

Muller, lagen gereed om de nadering van het fort<br />

met een goed gerigt kruisvuur te beraoeijelijken. Den<br />

22n des morgens ten vier ure had de aanval plaats,<br />

onder aanvoering van den Sultan, doch met zoo veel<br />

onbesuisdheid, dat de Palembangers spoedig met groot<br />

verlies werden terug geslagen. Zij hadden ongeveer<br />

30 dooden en eene menigte gekwetsten. Onzerzijds<br />

waren 2 dooden en 23 gewonden, onder welke de<br />

Onder-Inspecteur Schultze en de Luitenant ter zee<br />

W. Steffens. Nog gedroegen zich met onderscheiding<br />

de Luitenants C. H. Bastiaanse, C. Bosman, J. J.<br />

Boelhouwer en J. H. J. Schrijner, en de Luitenant<br />

ter zee Muller.<br />

Voor zich en voor den Sultan deed de Soesoehoenan<br />

aanbieden zich te onderwerpen. Lien werd aangezegd<br />

zich naar Java in te schepen, om zich ter beschikking<br />

van den Gouverneur-Generaal te stellen.<br />

Dewijl zij niet dadelijk werden gevangen genomen,<br />

veranderde de Sultan van gevoelen en maakte zich<br />

te zoek. Het duurde tot den 9" van Oogstmaand 1825<br />

voordat Achmed Najam Oedien, na veel ellende en ontberingen<br />

te hebben uitgestaan, in onze handen viel. De<br />

oude man overleed kort na zijne aankomst te Batavia,


TWEEDE HOOFDSTUK. m<br />

De Raad van Indië van Sevenhoven werd op nieuw<br />

afgevaardigd naar Palembang, om als Gouvernements-<br />

Commissaris het bestuur te organiseren. Reynst vertrok,<br />

na eenige weken, wegens ongesteldheid naar<br />

Java, doch had ten aanzien der inlanders met den<br />

Commissaris zoodanige maatregelen genomen, dat de<br />

rust ter hoofdplaats en in den omtrek niet gestoord<br />

werd '). Armoedig was de toestand des rijks, ten gevolge<br />

van de willekeur en dwingelandij van Mahmoed<br />

Badar Oedien. De tinmijnen van Banka en de pepercultuur<br />

in Palembangs gebied voorzagen in zijne behoeften;<br />

doch toen die bronnen ophielden te vloeijen,<br />

trad algemeene verarming in de plaats. Wel werd de<br />

handel belast, doch de goederen, den kooplieden afgeperst,<br />

werden in duistere bewaarplaatseu van de kraton<br />

opeengehoopt, zoodat kostbare kleederen, damasten<br />

enz. aldaar lagen te bederven en later bij de inname<br />

van de kraton werden gevonden.<br />

In Palembangs hoofdplaats rekende men in 1821<br />

op eene bevolking van ongeveer 250,000 zielen; tien<br />

jaren later op 30,000. De invoer van 1821 bedroeg<br />

p. m. / 5,000 en de uitvoer /44,000; in 1832 was<br />

in- en uitvoer te zamen meer dan ƒ 735,000. Zelfs<br />

nam de katoenbouw zoodanig toe, dat nog geen twintig<br />

jaren daarna de uitvoer van dat artikel / 17,000<br />

's j aars meer bedroeg.<br />

De weder inbezitname van Padang en de andere kantoren<br />

ter Westkust van Sumatra werd op allerlei wijze<br />

belemmerd door den Gouverneur van Benkoelen, Raffles.<br />

i) Men zie J. B. J. van Doren, Twee episodes uit de geschiedenis<br />

van Palembangs hoofdstad, bl. 14—GO,


80 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Weinig belangrijk waren zij voor Nederland, toen zij,<br />

tijdens den oorlog, den Engelschen in handen vielen.<br />

Zij waren in het bezit der Engelschen geenszins in<br />

waarde verbeterd, behalve Ayer Bangies, welke plaats<br />

door de levering van stofgoud en kamfer eenige voordeden<br />

afwierp. Dupuy werd als Commissaris ter overname<br />

dier kantoren naar Benkoelen gezonden. Beleefd<br />

door Raffies ontvangen, kwam deze evenwel met zoodanige<br />

eischen van schadevergoeding te voorschijn, dat<br />

Dupuy onverrigter zake naar Batavia moest terugkeeren.<br />

De tusschenkomst van het Opperbestuur te Calcutta<br />

moest worden ingeroepen. Op ontvangen stelligen<br />

last had de overgave plaats, toen Dupuy te dien<br />

einde terugkwam. Ayer Bangies werd onder een gezocht<br />

voorwendsel teruggehouden, en later door Raffles<br />

in het bezit der inlanders gesteld. Padang, Indrapoera,<br />

en wat verder teruggegeven werd, bevond zich<br />

in een treurig verval. Het Europeesch gezag was<br />

overal volstrekt onbeduidend.<br />

Verdrietig was de taak, die de Resident Dupuy<br />

te vervullen had : een sedert jaren vervallen bestuur<br />

weder te herstellen. Daarbij vond hij onder de Maleijers,<br />

allen Mohamedanen, eene sccte, welke sedert<br />

den aanvang der 19e eeuw in Arabie was opgestaan<br />

(de Wechabieten), en die op Sumatra had weten ingang<br />

te vinden en er zich als heerschzuchtige dweepers<br />

deden kennen, die het geloof van den Islam, in<br />

de oorspronkelijke zuiverheid, voorgaven te willen herstellen.<br />

Ofschoon zij zich aan wreedheid en zelfs<br />

aan barbaarschhied in het oude rijk van Menangkabau<br />

schuldig maakten, gaven zij zich uit als zuiver<br />

in de navolging der leer van Mohamed. Uit dien


TWEEDE HOOFDSTUK. SI<br />

hoofde kleedden zij zich in het wit, om aan te duiden,<br />

dat zij alle zonden hadden afgelegd; ook noemden<br />

zij zich Orang-Poeties, doch geraakten eerlang onder<br />

den naam van Padries algemeen bekend.<br />

Raffles was, naar zijn voorgeven, ingenomen met<br />

deze sectarissen, die door hem vrome dweepers werden<br />

genoemd. Niet alle Engelschen ter kuste oordeelden<br />

zoo gunstig over de Padries. Een hunner, die een<br />

aantal jaren in die streken had doorgebragt, hield hen<br />

voor heerschzuchtige bedriegers, die niets ontzagen,<br />

om aan hunne driften te voldoen. Eerlang oordeelde<br />

Dupuy even ongunstig over hen. Zij stonden overal<br />

vijandig tegenover de Inlandsche Hoofden van het<br />

thans van een gescheurde rijk van Menangkabau, die<br />

van hunnen kant de sectarissen haatten en vreesden.<br />

Bij het verval van het Nederlandsch gezag in den<br />

Archipel was de zeerooverij op eene schrikbarende<br />

wijze toegenomen. De Engelschen hadden zich deswegen<br />

weinig bekommerd. Zelfs liet de Britsche Gouverneur<br />

van Poeloe Pinang (Prince of Wales Island)<br />

oogluikend toe, dat de zeeroovers, zoo al niet op dat<br />

eiland, althans op de westkust van het schiereiland<br />

Malakka, zich van krijgsbehoeften en andere benoodigdheden<br />

voorzagen. Zelfs hadden zij hunne geregelde<br />

ververschingsplaatsen op die kust, waar zij zich<br />

vereenigden en welke hen tot schuilhoeken dienden.<br />

Voor het overige waren de kleine rijkjes op de Westkust<br />

van Borneo, of de veelvuldige eilandjes langs<br />

die kust, steeds gereede schuilhoeken, waar zij bescherming<br />

vonden, indien niet de Vorsten zelven de<br />

eigenlijke opperhoofden der Maleische zeeroovers waren.<br />

Deze zeeschuimers waren gewoonlijk wreeder dan<br />

I. 6


KO TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Weinig belangrijk waren zij voor Nederland, toen zij,<br />

tijdens den oorlog, den Engelschen in handen vielen.<br />

Zij waren in het bezit der Engelschen geenszins in<br />

waarde verbeterd, behalve Ayer Bangies, welke plaats<br />

door de levering van stofgoud en kamfer eenige voordeelen<br />

afwierp. Dupuy werd als Commissaris ter overname<br />

dier kantoren naar Benkoelen gezonden. Beleefd<br />

door Raffles ontvangen, kwam deze evenwel met zoodanige<br />

eischen van schadevergoeding te voorschijn, dat<br />

Dupuy onverrigter zake naar Batavia moest terugkeeren.<br />

De tusschenkomst van het Opperbestuur te Calcutta<br />

moest worden ingeroepen. Op ontvangen stelligen<br />

last had de overgave plaats, toen Dupuy te dien<br />

einde terugkwam. Ayer Bangies werd onder een gezocht<br />

voorwendsel teruggehouden, en later door Raffles<br />

in het bezit der inlanders gesteld. Padang, Indrapoera,<br />

en wat verder teruggegeven werd, bevond zich<br />

in een treurig verval. Het Europeesch gezag was<br />

overal volstrekt onbeduidend.<br />

Verdrietig was de taak, die de Resident Dupuy<br />

te vervullen had : een sedert jaren vervallen bestuur<br />

weder te herstellen. Daarbij vond hij onder de Maleijers,<br />

allen Mohamedanen, eene secte, welke sedert<br />

den aanvang der 19 e eeuw in Arabie was opgestaan<br />

(de Weehabieten), en die op Sumatra had weten ingang<br />

te vinden en er zich als heerschzuchtige dwecpers<br />

deden kennen, die het geloof van den Islam, in<br />

de oorspronkelijke zuiverheid, voorgaven te willen herstellen.<br />

Ofschoon zij zich aan wreedheid en zelfs<br />

aan barbaarschhied in het oude rijk van Menangkabau<br />

schuldig maakten, gaven zij zich uit als zuiver<br />

in de navolging der leer van Mohamed. Uit dien


TWEEDE HOOFDSTUK. SI<br />

hoofde kleedden zij zich in het wit, om aan te duiden,<br />

dat zij alle zonden hadden afgelegd; ook noemden<br />

zij zich Orang-Poeties, doch geraakten eerlang onder<br />

den naam van Padries algemeen bekend.<br />

Raffles was, naar zijn voorgeven, ingenomen met<br />

deze sectarissen, die door hem vrome dweepers werden<br />

genoemd. Niet alle Engelschen ter kuste oordeelden<br />

zoo gunstig over de Padries. Een hunner, die een<br />

aantal jaren in die streken had doorgebragt, hield hen<br />

voor heerschzuchtige bedriegers, die niets ontzagen,<br />

om aan hunne driften te voldoen. Eerlang oordeelde<br />

Dupuy even ongunstig over hen. Zij stonden overal<br />

vijandig tegenover de Inlandsche Hoofden van het<br />

thans van een gescheurde rijk van Menangkabau, die<br />

van hunnen kant de sectarissen haatten en vreesden.<br />

Bij het verval van het Nederlandsen gezag in den<br />

Archipel was de zeerooverij op eene schrikbarende<br />

wijze toegenomen. De Engelschen hadden zich deswegen<br />

weinig bekommerd. Zelfs liet de Britsche Gouverneur<br />

van Poeloe Pinang (Prince of Wales Island)<br />

oogluikend toe, dat de zeeroovers, zoo al niet op dat<br />

eiland, althans op de westkust van het schiereiland<br />

Malakka, zich van krijgsbehoeften en andere beuoodigdheden<br />

voorzagen. Zelfs hadden zij hunne geregelde<br />

ververschingsplaatsen op die kust, waar zij zich<br />

vereenigden en welke hen tot schuilhoeken dienden.<br />

Voor het overige waren de kleine lijkjes op de Westkust<br />

van Borneo, of de veelvuldige eilandjes langs<br />

die kust, steeds gereede schuilhoeken, waar zij bescherming<br />

vonden, indien niet de Vorsten zelven de<br />

eigenlijke opperhoofden der Maleische zeeroovers waren.<br />

Deze zeeschuimers waren gewoonlijk wreeder dan<br />

I. 6


82 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

de Marrons, want waar deze zich vergenoegden de geroofde<br />

menschen als slaven te verkoopen, vermoordden<br />

de Maleische vrijbuiters die gevangenen meestal.<br />

Deze zeerooverij wenschte het Nederlandsch Bewind<br />

te Batavia te fnuiken.<br />

Men herinnerde zich, dat Abdul Rachman door de<br />

Nederlandsche Oost-Indische Maatschappij van zeeroover<br />

en gelukzoeker tot Sultan van Pontianak was<br />

verheven geworden, en dat in 1779 met dien Vorst<br />

een verdrag was gesloten, waarbij hij als leenpligtig<br />

van de Oost-Indische Compagnie werd erkend. Weinige<br />

jaren later was hij, door de krachtige hulp van<br />

den Kommandeur Silvester van de zeemagt der Republiek,<br />

tot uitbreiding van magt gekomen. In 1791<br />

had zich de Oost-Indische Compagnie geheel onttrokken<br />

aan de bescherming der Westkust van Borneo,<br />

Sedert de overname van Java in 1816 had Sultan<br />

Kassiem, die zijnen vader in het gebied over Pontianak<br />

was opgevolgd, de bescherming van het Nederlandsch<br />

Bestuur op nieuw ingeroepen. Ook thans was<br />

het doel: bevordering van eigen groo<strong>the</strong>id.<br />

In 1818 werd eene expeditie uitgerust, naar de<br />

Westkust van Borneo. Boeckholtz was Gouvernements-Commissaris,<br />

hebbende den Majoor der infanterie<br />

Muntinghe, de Kapiteins Elout en Zimmerman,<br />

den Luitenant-Adjudant Beelaerts en den Chirurgijn-<br />

Majoor Sängers, met ongeveer 600 man, deels Europeanen,<br />

deels Amboinezen, bij zich. Men kwam met<br />

twee bodems den 18n van Hooimaand voor Pontianak,<br />

en den 21Q voor de kraton, alwaar men met<br />

de gewone plegtigheid werd ontvangen. Een fort werd<br />

aangelegd, en ten verzoeke van den Sultan ging Ma-


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

joor Muntinghe en Kapitein Zimmerman, verzeld van<br />

een detachement en een troep Maleijers van den Sultan,<br />

met eenige praauwen naar Tajan op weg. Alzoo<br />

deze plaats op 40 uren afstand Z. O. van Pontianak<br />

is gelegen, aan eene snelstroomende rivier, duurde de<br />

togt verscheidene dagen. De vijand had batterijen opgeworpen,<br />

waarvan het geschut echter spoedig tot<br />

zwijgen werd gebragt. Ten gevolge van onderhandelingen<br />

werd men meester van de batterijen en een<br />

twintigtal stukken. Eene bezetting van eenige Amboinezen<br />

werd achtergelaten. De overige manschappen<br />

waren den 23 n van Oogstmaand te Pontianak terug.<br />

Daar bleef een garnisoen van 100 man, onder den<br />

Luitenant Blank. De Commissaris vertrok naar Sambas,<br />

alwaar een detachement onder Kapitein van de<br />

Polder werd gestationeerd. Te Mampawa plaatste men<br />

40 koppen, waarover Luitenant Kielberg het bevel<br />

voerde.<br />

In den aanvang van het jaar 1819 werden door<br />

Boeckholtz contracten met de verschillende Vorsten<br />

gesloten, doch waarin, naar het schijnt, hunne verpligtingen<br />

jegens het Nederlandsch Gouvernement niet<br />

duidelijk en volledig omschreven waren. In de bewoordingen<br />

dier verdragen vonden zij althans weldra<br />

het voorwendsel, om zich van de behoorlijke ondersteuning<br />

der bezettingen in hunne rijkjes te onthouden.<br />

De toestand der troepen was geenszins bemoedigend.<br />

De landstreek rondom de fortjes was moerassig<br />

en ongezond, tractement werd niet uitbetaald, vivres<br />

werden niet uitgedeeld, en dat alles in eene landstreek,<br />

waar weinig te bekomen was en slechts voor geld.<br />

Vele waren de zieken, en de garaisoenen telden wei-<br />

6*<br />

S:]


S4<br />

TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

nige manschappen in staat om dienst te doen. Aan<br />

het gedrag der Maleische Vorsten was het duidelijk<br />

te zien, dat zij oordeelden, niet op de hulp der Hollandsche<br />

troepen te kunnen rekenen. De vrees voor<br />

de Sinezen bezielde hen, en maakte den algemeenen<br />

toestand zoo veel te ongunstiger.<br />

Er waren Sinesche goudgravers in maatschappijen<br />

of congsies, onder eigen gekozen opperhoofden, in de<br />

rijkjes Sambas, Mainpawa, Landak, Pontianak en Simpang,<br />

of in de aan die staten onderworpen biunendistricten.<br />

Die . opperhoofden hadden overeenkomsten<br />

gesloten met de Vorsten, welke of van Arabische of<br />

van Javaansche afkomst waren, dan wel Maleijers,<br />

doch allen den Islam toegedaan. Die overeenkomsten<br />

betroffen het aandeel in de opbrengst der goudmijnen<br />

aan de Vorsten toegekend, zoo ook de prijzen door<br />

de congsies te betalen voor de rijst en het zout, hen<br />

van wege de Vorsten te leveren, of het inkomend<br />

regt op rijst, zout en opium, in geval de Sinezen zelven<br />

die benoodigdheden invoerden of zich door Engelschen<br />

of Boeginezen deden toevoeren. Er waren<br />

onder de congsies, die zich magtig genoeg oordeelden,<br />

om de Vorsten te tarten en zich te eenenmale als<br />

onafhankelijk te gedragen. Deze laatsten waren vooral<br />

te vreezen.<br />

Deze verhouding was oorzaak, dat de Sinezen deden<br />

wat zij goedvonden, dat zij nu en dan de troepen aanvielen,<br />

dan weder hen mishandelden of wel op verregaande<br />

wijze uittartten. De officieren gedroegen zich hoogst<br />

verdienstelijk door hunne moedelooze of mistroostige<br />

manschappen tot moed en geduld op te wekken en hun de<br />

bespoedigde aankomst van alle benoodigdheden van Java


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

voor te spiegelen. Was er hier of daar eene kans<br />

om de verraderlijke Sinezen eenig verlies toe te brengen,<br />

of hunne kampongs in brand te steken, dan<br />

waren de vorsten in de weer, om er op aan te dringen<br />

de Sinezen toch vooral met rust te laten.<br />

Deze heulden met de Engelsche avonturiers, die<br />

hun opium, buskruid en wapenen leverden. Zij kwamen<br />

onbeschroomd de rivieren opstevenen, stoorden<br />

zich aan geene tolkantoren, en waren soms onbeschaamd<br />

genoeg om, geholpen door de Sinezen, de<br />

Nederlandsche wachtposten te bespotten. In dier voege<br />

ontbrak het den Opperhoofden der congsies in geenen<br />

deele aan al wat zij noodig hadden, en de goudgravers<br />

betaalden evenmin eenige lasten aan het Nederlandsche<br />

gezag, als aan de Vorsten in wier rijken<br />

zij zich genesteld hadden.<br />

In dier voege was de toestand van den Resident<br />

en den Adsistent-Resident ter Westkust van Borneo<br />

eenerzijds, en die van de krijgsmagt anderzijds in<br />

geenen deele bemoedigend. Op het einde van 1820<br />

telde men ter naauwernood 220 man bezetting, alles<br />

mede gerekend. In het volgende jaar werd het in geenen<br />

deele beter. Wel verscheen in den aanvang van het<br />

jaar 1822 de Commissaris Z. H. Tobias te Pontianak,<br />

doch de eigenlijke versterking onder den overste<br />

H. Ridder de Stuers, ten bedrage van 300 manschappen,<br />

kwam eerst een half jaar daarna.<br />

Hadden de Sinezen zich tot daartoe weerbarstig en<br />

oproerig betoond, thans beloofden zij zich te onderwerpen.<br />

Evenwel begreep men, dat het oogenblik<br />

gekomen was hen te tuchtigen, en op den 13 n van<br />

Oogstmaand gingen 375 manschappen met zes stuk-<br />

85


86 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

ken van Pontianak op weg. Den 8.1« dier maand was<br />

de togt afgeloopen, en de Overste de Stuers keerde<br />

naar Pontianak terug. Tajan en Mampawa werden behoorlijk<br />

bezet, en te Sambas en Pontianak bleef eene<br />

genoegzame magt. Nogtans duurde het slechts weinige<br />

maanden, toen, in Louwmaand 1823, de Sinezen<br />

van Loemar en Lara op nieuw eene vijandelijke houding<br />

aannamen. Kapitein Sneiders met de Ie Luitenants<br />

Bourdon, van der Palm, Stormekes en de.<br />

2e Luitenants van Hom en Herman, met ruim 100<br />

man geregelde troepen, verzelden den Commissaris.<br />

Do bentings der congsie werden vermeesterd. Eene<br />

maand later waren die van Montrado mede in de wapenen.<br />

Kapitein Trip en Luitenant Herman bragten<br />

hen in verwarring en vermeesterden 21 lilas, 17 vaandels,<br />

enz. De Commissaris vertrok naar Java, wijl<br />

zij in onderwerping kwamen. Zelfs bragten zij 88<br />

stukken geschut, 400 pieken, 150 vaatjes buskruid<br />

enz., om die uit te leveren.<br />

In den zomer van het jaar 1824 barstten nieuwe<br />

onlusten uit in het gebied van Sambas. De Sinezen<br />

kwamen op nieuw in verzet. Wederom was een toevoer<br />

van manschappen noodig; en deze gekomen<br />

zijnde, werden de hoofden van den opstand aan Nederland<br />

overgeleverd, liet duurde nogtans niet lang of<br />

de Sinezen van Mandoor sloegen op nieuw tot muiterij<br />

over, zelfs bestormden zij het fort te Mampawa,<br />

en hadden zich voorzien van eene keten om den toegang<br />

tot de rivier af te sluiten. Hunne pogingen<br />

werden in 1825 verijdeld, doch naauwelijks was de<br />

militaire magt in 1825 vertrokken ten gevolge van het<br />

gebeurde op Java, of zij weigerden alle gehoorzaamheid.


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Eigenlijk was het Nederlandsen gezag ter AVestkust<br />

van Borneo onbeduidend, dewijl de militaire magt op<br />

den duur te gering was. Te Pontianak was een fort,<br />

doch onbeteekenend was de magt welke men in dat<br />

rijk uitoefende. De ligging van dien staat en van<br />

het geringere Simpang, onder den Panumbahan Soeria<br />

Diningrat, is laag en moerassig, en de nadering<br />

der kust uit dien hoofde moeijelijk. Sukradana en<br />

Matam of Katapang liggen hooger en schijnen geschikt<br />

te zijn voor den verbouw van suiker, koffij,<br />

peper en kapas, maar de Sultan van Matam Mohamed<br />

Djimal Oedien heulde met de zeeroovers, welke eigenlijk<br />

in al de riviermondingen te dier kuste gereede koopers<br />

hunner geroofde goederen vonden, alsmede leeftogt,<br />

wanneer zij rijst, zout, arafioen enz., noodig hadden.<br />

Hoe treurig die toestand van Borneo's Westkust<br />

ware, van wege den nood, waarin Java zich bevond,<br />

hadden evenwel de Strandvorsten leeren erkennen,<br />

dat zij het Nederlandsche Gouvernement als hun beschermer<br />

behoorden te eerbiedigen. Zij erkenden het<br />

Oppergezag der Bataviasche Regering, en den invloed<br />

op de troonsopvolging, op de Sinesche congies en op<br />

alle vreemdelingen. Die invloed deed zich echter<br />

hoofdzakelijk gevoelen, wanneer gewapende Nederlandsche<br />

bodems en genoegzame krijgsmagt voorhanden<br />

waren.<br />

Op Celebes waren de zaken geenszins in volmaakte<br />

rust. Dit uitgestrekte vierarmige eiland was tot daartoe<br />

slechts bekend aan twee uiterste einden, namelijk<br />

het Noord-Oostelijke en het Zuidelijke Schiereiland.<br />

De zeestraat ten Westen (straat Makasser),<br />

liet meest door Nederlandsche schepen bezocht wor-<br />

S7


88 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

dende, vond daar de zeerooverij een gunstig tooneel<br />

voor hare wanbedrijven. Hier en daar landingen te<br />

doen, zich aan plundering, menschenroof en brandstichting<br />

schuldig te maken, verontrustte niet weinig<br />

de inlandsche bevolking, die aan de kusten woonde.<br />

Te Tontoly in het bijzonder, aan den noordwesthoek<br />

van Celebes, bestond zoodanig roofnest.<br />

Eene expeditie werd daartegen afgezonden, welke<br />

vermelding verdient, zoowel uithoofde van het succes<br />

der onderneming, als ook van wege de gelukkige<br />

gevolgen, die zij had. Deze was de bemagtiging van<br />

Tontolj' en de uitroeijing van de talrijke zeeroovers<br />

die zich aldaar genesteld hadden. Zij waren in het<br />

bezit van eene geduchte vloot, bestaande uit vaartuigen<br />

van de grootste soort, waarmede zij sedert geruimen<br />

tijd den Archipel onveilig maakten.<br />

De Indische Begering nam iu 1822 de aanwezigheid<br />

te baat van Z. M. fregat Melampus, gekommandeerd<br />

door den Kapitein ter zee A. W. de Man,<br />

om aan de kwellingen dezer zeeschuimers een einde<br />

te maken.<br />

Een detachement van 50 Europeanen, benevens de<br />

daarbij behoorende officieren, werd te Makasser ingescheept,<br />

terwijl de Gouverneur van Celebes, de Kolonel<br />

van Schelle met zijnen Adjudant, den Kapitein<br />

Kuinptius, deze onderneming op het fregat bijwoonden.<br />

De koloniale oorlogsschooners Iris en Johanna en<br />

de 8 kanonneerbooten, werden de Melampus toegevoegd<br />

onder den Luitenant ter zee Bembaldo.<br />

De togt van Makasser naar Tontoly duurde, door<br />

tegenwind en slecht weder, 14 dagen; in de bogt van<br />

Palos voegde zich de inlandsche vorst Daing-Matona


TWEEDE HOOFDSTUK 88<br />

bij de expeditie; zijne praauwen-vloot, van hulptroepen<br />

voorzien, zoude volgen, maar kwam'eerst toen<br />

de overwinning reeds behaald was te Tontoly aan.<br />

Diep in de baai van Tontoly werd het rooversnest,<br />

aan eene rivier gelegen, ontdekt. De flotille werd<br />

's namiddags bij aankomst dadelijk digt onder den<br />

wal gezonden. De debarkements-troepen onder de<br />

Luitenants Kooy en Banff, de mariniers onder den<br />

Luitenant A. van den Velden en de goed gewapende<br />

barkas, onder den Luitenant ter zee H. A. van Karnebeek<br />

met den Adelborst J. Hudig, werden met de<br />

flotille vereenigd.<br />

Met het aanbreken van den volgenden dag gaf de<br />

Kapitein ter zee de Man order om de strand-versterkingen<br />

aan te tasten. Een hevig vuur werd op dezelve<br />

geopend, hetgeen krachtdadig door den vijand werd<br />

beantwoord en waardoor aan onze flotille eenige verliezen<br />

werden toegebragt. Toen werd het landen bevolen,<br />

ten einde de vijandelijke sterkten door bestorming<br />

te vermeesteren en om tot de vloot, die men<br />

op de rivier landwaarts in, buiten het bereik van het<br />

geschut zag liggen, door te dringen. De landing,<br />

onder aanvoering van den flotille-Kommandant Rembaldo,<br />

werd goed volbragt, de groote strand-benting,<br />

in weerwil van eene dappere verdediging, ingenomen,<br />

en de bezetting gedeeltelijk over de kling gejaagd,<br />

terwijl een gedeelte zich door de vlugt naar de bosschen<br />

wist te redden. Er was echter geen tijd te<br />

verliezen; de meer landwaarts in gelegen sterkten en<br />

de vloot moesten hoe eerder zoo beter bemagtigd worden.<br />

Een tot dat einde onmiddellijk voorwaarts rukken<br />

was noodzakelijk, en werd den Luitenant ter zee van


90 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Karnebeek, aan het hoofd van een detachtement matrozen<br />

en flankeurs, opgedragen. De Luitenants ter zee<br />

Alewijn en van de landmagt Banff, benevens de Adelborst<br />

Hudig vergezelden hem. De Luitenants Kooy<br />

en van den Velden volgden met de overige infanterie<br />

en mariniers. Al ras stuitte men op eene tweede<br />

benting in het bosch ; deze werd door bestorming vermeesterd;<br />

voorwaarts ging het weder, naar eene derde<br />

goed versterkte benting, die nog meer boschwaarts in<br />

gelegen was, en waar de vijand naar het scheen vermeende<br />

stand te kunnen houden. Weldra bevond men<br />

zich aldaar. Er viel niet te aarzelen; onverwijld werd<br />

de benting beklommen en de roode vlag met witte<br />

kroon, die op deze sterkte wapperde, werd er door<br />

den Luitenant ter zee van Karnebeek afgerukt. De<br />

bemagtiging, in weerwil van hardnekkige verdediging,<br />

gelukte volkomen, en nu kon de vloot, die gedeeltelijk<br />

langs de rivier op strand was gehaald, vermeesterd<br />

en vernield worden; 35 groote goed gewapende<br />

vaartuigen, behalve een elftal, dat bij de strand-versterkingen<br />

reeds genomen was, werden nu door onze<br />

geheele debarkements-magt, die iiitusschen was opgerukt,<br />

in brand gestoken. Men was meester van het<br />

geheele oord, bestaande uit diverse campongs, waarvan<br />

de bewoners gevlugt en de woningen opgevuld waren<br />

met menigte (waarschijnlijk geroofde) goederen van<br />

allerlei aard, welke men, daar zij niet mede te voeren<br />

waren, aan de vlammen overleverde.<br />

De volgende dagen werden besteed met de vernieling<br />

der sterkten ten einde te brengen, en het talrijke<br />

daarin en op de vloot gevonden geschut, deels<br />

aan boord te brengen, deels in de rivier te doen zin-


TWEEDE HOOFDSTUK. 9]<br />

ken. Bij eindelijke aankomst van de inlandsche hulpvloot<br />

en van de troepen van Daing-Matona, werd die<br />

inlandsche vorst met de vereischte plegtigheid, door<br />

den Gouverneur van Schelle en den Kapitein ter zee<br />

de Man, als leenheer in het bezit van dit oord gesteld.<br />

Vervolgens werden middelen beraamd en getroffen om<br />

de goedgezinde bevolking strandwaarts te doen terugkomen,<br />

en om hen aan te sporen en te dwingen, om<br />

met de eigenlijke zeeroovers niet verder gemeene zaak<br />

te maken, voortaan, onder bescherming en ondersteuning<br />

van de Nederlandsche Regering, hen te verjagen<br />

en door handel en visscherij een beter en eerlijk bestaan<br />

te zoeken. Men is hierin geslaagd, zoodat<br />

Tontoly door deze wel volbragte onderneming, geheel<br />

van aard is, veranderd. Straat Makasser en de Noordkust<br />

van Celebes werden van deze geduchte zeeschuimers<br />

bevrijd. Thans zijn deze stranden door rustige<br />

inlanders bevolkt.<br />

De tijding dezer overwinning werd den Gouverneur-<br />

Generaal Baron van der Capellen op zijne reis naar<br />

Java, te Bezoeki, overgebragt door den Luitenant ter<br />

zee van Karnebeek, met aanbieding van 's vijands<br />

vlag ä ) uit de derde benting. Het schriftelijk antwoord<br />

van den Gonverneur-Generaal behelsde onder anderen :<br />

// Dat hij zijne hoogste tevredenheid betuigde aan<br />

//den Kapitein ter zee de Man, voor zijnen verdieuz/stelijken<br />

ijver omtrent de zoo volledig geslaagde<br />

„ onderneming tegen Tontoly, met verzoek aan zijne<br />

i) In de zaal van modellen-verzameling enz. op het Departement<br />

van Marine te 's Gravcnhage is die vlag, bij andere veroverde vlaggen<br />

in bewaring.


n<br />

TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

ii oiiderhoorige officieren en manschappen, 's Gouver-<br />

// neur-Generaal's tevredenheid in deze te kennen<br />

// te geven, en inzonderheid aan den Luitenant ter<br />

//zee van Karnebeek, wiens naam hij met genoe-<br />

// gen zoo loffelijk onder de stukken vermeld gezien<br />

„ had."<br />

Op den l n van Grasmaand 1823, was het kommandement<br />

van Z. M. Nederlandsch Oost-Indisch eskader<br />

overgegaan op den, tot dat einde met het<br />

oorlogsfregat Euridice uitgezonden, Schout-bij-nacht<br />

J. J. Baron Melvill van Carnbée. Zijn bestuur tot<br />

op l n Mei 1827 over de zeemagt in Oost-Indie bevatte<br />

eene aaneenschakeling van belangrijke en goed<br />

bewezene diensten ; en het is der moeite waardig, om<br />

de verrigtingen gedurende dit beheer vUigtig zamen<br />

te trekken.<br />

Bij het overlijden van den Kommandant en Directeur<br />

der koloniale oorlogs-marine, de Kapitein ter<br />

zee van Schuier, werd het bestuur over die zeemagt<br />

ook aan den bovengenoernden Schout-bij-nacht opgedragen,<br />

en onder den titel van Kommandant en<br />

Directeur van Z. M. zeemagt in Oost-Indie, met zijn<br />

bevel over het aldaar dienende Nederlandsch eskader,<br />

vereenigd. De verbeteringen, die de koloniale marine<br />

vereischte, waren menigvuldig en vorderden eene<br />

zware en moeijelijk te volbrengen taak, waarvan hij<br />

zich, in korten tijd en in weerwil van de weinige<br />

destijds beschikbare middelen, uitmuntend kweet.<br />

Hij wist dit wapen, met al den aankleve van dien,<br />

zoodanig te reorganiseren en daarvan op zoo doelmatige<br />

wijze partij te trekken, dat onze kolonie, zoo<br />

lang men eene koloniale marine wilde behouden, en


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

althans gedurende zijn kommandement, van dezelve<br />

het meest mogelijk nut ondervond.<br />

In de bestaande omslagtige administratie bragt hij<br />

dadelijk vele doelmagtige veranderingen: zijne inspectiereizen<br />

over Java, overal op de kustplaatsen ; het afvaren<br />

en onderzoeken van de geheele Solosche-rivier,<br />

maar vooral zijn langdurig verblijf te Soerabaya, en<br />

zijne bemoeijingen met de maritime aangelegenheden<br />

aldaar, gingen gepaard met het beramen en ten uitvoer<br />

leggen van maatregelen, die voor de dienst der<br />

zeemagt in het bijzonder en voor de kolonie in het<br />

algemeen eene allemuttigste strekking hadden. Hij<br />

wist ten anderen bij het activekorps der koloniale<br />

marine eene tot dusverre bij hetzelve ongekende<br />

emulatie te verwekken, hetgeen bij de gewone klem<br />

en handhaving der dienstbetrachting, welke zijn kommandement<br />

kenmerkten, van groote waarde was. Hij<br />

was de voorsteller tot het oprigten van een depot van<br />

kaarten en instrumenten, onder het opzigt van eenen<br />

amanuensis, en hij was de eerste die als President<br />

bij de Kommissie tot verbetering der Indische zeekaarten<br />

uitbreiding aan deze nuttige zaak gaf. Door<br />

hem werd onder het oppertoezigt van den Kapitein-<br />

Luitenant ter zee van Kervel, en onder de leiding<br />

van bekwame officieren-instructeurs, een Marine-Instituut<br />

voor Kadets aan boord van het wachtschip te<br />

Soerabaya opgerigt, hetgeen, vooral toen de suppressie<br />

van de militaire school te Samarang plaats had, hoogst<br />

nuttig was en geheel aan het oogmerk voldeed. Hij<br />

organiseerde eene vaste bekruisiging van Java's kusten<br />

en verdeelde dezelve in 8 stations, op zoodanige<br />

wijze, dat geen plekje om zoo te zeggen onbewaakt<br />

93


94 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

bleef, en alzoo beschermd werd tegen de zeerooversvaartuigen,<br />

die bij diverse ontmoetingen door onze<br />

koloniale kruisers verslagen en vernield werden; zooals<br />

onder anderen in het laatst van het jaar 1825 geschiedde<br />

op de hoogte van Indramayoe, door de koloniale<br />

oorlogs schooner Johanna, gekommandeerd door<br />

den Luitenant ter zee Schuier, die, na een scherp gevecht<br />

en bij een hardnekkigen tegenstand, eenige goed<br />

gewapende en sterk bemande roovers-vaartuigen in<br />

den grond boorde, waarbij onder anderen de Luitenant<br />

ter zee A. D. Timmerman kwam te sneuvelen,<br />

en de Kadet van der Woude zwaar gewond werd.<br />

De Mol ukken, Celebes, straat Malakka, Borneo's en<br />

Sumatra's kusten werden onafgebroken door onze zeemagt<br />

bezocht. Door de tegenwoordigheid van eene<br />

divisie kanonneerbooten, onder den Luitenant ter zee<br />

Bouman, had men in Junij 1825 aan het kloekmoedig<br />

gedrag der officieren en bemanningen dezer vaartuigen,<br />

tegen de oproerige Sinezen ter Westkust van<br />

Borneo, het behoud onzer bezittingen aldaar te danken;<br />

zoo als ook in November 1824 een aanval der<br />

inlanders op den kraton te Palembang, door de korvet<br />

Dolphijn van het Nederlandsch eskader, Kapitein-<br />

Luitenant ter zee Blommendal, de koloniale kanonneerboot<br />

n°. I, Luitenant ter zee Muller en de gewapende<br />

kielligter, dapper werd afgeweerd. Eene<br />

roovers-vloot, bestaande uit een zeventigtal Papoesche<br />

of Ceramsche vaartuigen, die zich in Junij 1824,<br />

nabij Banjoewangie en later bij de Kangeong eilanden<br />

had opgehouden, werd door onze kruisers verjaagd,<br />

en die wateren van deze zeeschuimers verlost.<br />

Daar nu de dienstverrigtingen van het Nederlandsch


TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Oost-Indisch eskader, gecombineerd met die van de<br />

koloniale oorlogs-mariue, plaats vonden naar de instruction<br />

en orders van eene en dezelfde vaste hand,<br />

zoo kon zulks niet anders dan tot groote eenheid<br />

bij de operatiën leiden. Daaraan was men verschuldigd<br />

den goeden uitslag van de expeditie in October<br />

1824 der korvetten Komeet van het Nederlandsch<br />

eskader, Kapitein-Luitenant ter zee Pietersen, en de<br />

Anna-Poulowna, Kapitein-Luitenant ter zee Momma<br />

van de koloniale marine, tegen Radja Gilolo op de<br />

kust van Ceram. Voornamelijk gold dit ten aanzien<br />

van onze gecombineerde en door den Schout-bij-nacht<br />

Melvill van Carnbée goed georganiseerde zeemagt, in<br />

1825 bij de groote expeditie en overwinningen van<br />

Badjoa en Soepa op Celebes, onder het opperbevel<br />

van den Generaal van Geen.<br />

Niet minder gewigtig waren de diensten van de<br />

zeemagt bij het uitbreken in Julij 1825 van den Javaschen<br />

oorlog, toen een groot gedeelte van het leger<br />

zich op Celebes bevond. Z. M. fregat Maria Reigersbergen,<br />

Kapiteins ter zee Coertsen en Kowes, Pollux,<br />

Kapitein-Luitenant ter zee Eeg, juist op dat tijdstip<br />

Java aandoende op de reize rondom de wereld, werden<br />

onmiddellijk door den Kommandant der zeemagt naar<br />

Samarang, dat door den opstand bedreigd werd, ge.<br />

zonden; aldaar gestationeerd en een groot gedeelte<br />

der equipagien voor de dienst te lande, gedebarkeerd.<br />

Ook van Z. M. fregat de Javaan, Kommandant Anemaet,<br />

en later van Z. M. fregat Bellona, Kapitein<br />

ter zee Dibbetz en korvet Komeet, Kapitein-Luitenant<br />

ter zee Courier dit Dubikart, werden de bemanningen<br />

ontscheept en deden aan wal nuttige diensten. Deze<br />

95


96 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

gingen echter met opofferingen voor de marine gepaard.<br />

Zoo verloor onder anderen Z. M. fregat Javaan,<br />

bij de onderneming tegen Demak boven Samarang,<br />

drie en dertig van zijne beste matrozen, die<br />

tegen eene groote overmagt van vijanden zeer eervol<br />

sneuvelden. Z. M. korvet Pollux werd later ter hulp<br />

gezonden van onze ambtenaren en van de trouw gebleven<br />

inlaudsche hoofden op de Zuidkust van Java,<br />

in de baai van Patjitan, welke zending een volkomen<br />

succes ondervond. De activiteit van onze oorlogsbodeins<br />

van alle charters, tijdens het uitbarsten der onlusten<br />

op Java, was van het uiterst gewigt, om onze<br />

troepen van Celebes en van alle de buiten-etablissementen<br />

in den Archipel, waar zij maar eenigszins<br />

konden gemist worden, met den meesten spoed naar<br />

het alstoen zoo bedreigde Java over te brengen. Het<br />

waren gewis zoo vele blijken van onvermoeide en<br />

goed overlegde zorgen van den toenmaligen chef van<br />

de zeemagt.<br />

Toen, ten gevolge der aankomst in Sprokkelmaand<br />

1826 van den Commissaris-Generaal Burggraaf du Bus<br />

de Gisignies, eene reeks van bezuinigingen moesten<br />

worden ingevoerd, werd de Schout-bij-nacht Baron<br />

Melvill van Carnbée door bovengemelden Staatsman<br />

aangezocht om hein in zijne moeijelijke taak van zijne<br />

zijde zooveel mogelijk 's Konings intentie te helpen<br />

uitvoeren. Bij zijn uitgebreiden werkkring betrekkelijk<br />

het zeewezen werd hem door den Commissaris-<br />

Generaal nog bovendien opgedragen de werkzaamheden<br />

van waarnemend Raad van Indië, welke bezigheden<br />

hij gratis op zich nam. Het was echter met<br />

groot leedwezen, dat zoo vele geliefkoosde wenschen


I<br />

TWEEDE HOOFDSTUK. 97<br />

tot uitbreiding en verbetering van het zeewezen in<br />

Oost-Indië, uithoofde van de ingevoerde bezuinigingsmaatregelen,<br />

door hem moesten opgegeven worden,<br />

daar alle uitgaven tot de uiterst noodzakelijke werden<br />

ingekort. Hij voldeed evenwel aan het in hem gesteld<br />

vertrouwen bij deze onaangename en ondankbare<br />

taak, en nadat hij aan zijnen opvolger, den Schoutbij-Nacht<br />

A. W. de Man, het Kommandement over<br />

de zeemagt in Oost-Indië op 1 Q Mei 1827 had overgegeven,<br />

bleef hij nog de hem opgedragen function<br />

van Raad van Indië waarnemen, en keerde eerst op<br />

den 20n van Sprokkelmaand 1828, met zijnen Adjudant,<br />

den Luitenant ter zee N. A. van Kamebeek,<br />

op het linieschip de Kortenaar naar het Vaderland<br />

terug.<br />

Gedurende het hierboven beschreven circa vijfjarig<br />

tijdvak, werden aan den Schout-bij-Nacht Melvill van<br />

Carnbée, door de Indische Eegering, onderscheidene<br />

belangrijke commission opgedragen; onder anderen die<br />

naar Malakka en Riouw, gedurende zes maanden, waarbij<br />

aan hem en aan zijnen mede-Commissaris, den heer<br />

Waper Melis, werd opgedragen, om aldaar den staat<br />

van zaken op te nemen en de benoodigde verbeteringen<br />

daar te stellen, welke taak met beleid en doorzigt<br />

werd volbragt. Op den togt derwaarts, aan boord<br />

van Z. M. fregat Euridice, gelukte het den Schoutbij-Nacht<br />

zoodanige goede adsistentie aan het in Straat<br />

Banka aan den grond geraakt Engelsch Compagnie-schip<br />

<strong>the</strong> Royal George te doen verleenen, dat hem door<br />

Directeuren van de Engelsche Oost-Indische Compagnie<br />

een gouden eeresabel met inscriptie ten geschenke werd<br />

aangeboden.<br />

I. 7


98 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

Hij was een erkend bekwaam, actief, doch streng<br />

zee-officier, die reeds gedurende de jaren 1802 tot in<br />

het midden van 1806 's Lands linieschepen de Bato<br />

en de Pluto als Kapitein ter zee naar en in Oost-Indië<br />

had gekommandeerd. Hij had derhalve veel ervaring,<br />

kende de kolonie en bezat het talent om zich bekwame<br />

medehelpers in zijne werkzaamheden toe te voegen,<br />

blijkens zijne keuze onder anderen van de twee personen,<br />

die hem gedurende al den tijd van zijn kommandement<br />

der zeemagt in Oost-Indië onvermoeid en getrouw<br />

ten dienste en ter zijde stonden, namelijk, de<br />

bekwame Onperschrijver van het Nederlandsch eskader<br />

J. P. C. Ruloffs, dien hij tot zijnen Adjunct-Directeur<br />

der Koloniale Marine deed benoemen, en die in later<br />

tijd tot Vice-President bij den Raad van Neêrlands-<br />

Indië opgeklommen is; en de Luitenant ter zee H. A.<br />

van Karnebeek, die, naauwelijks van zijne op Sumatra<br />

bekomen wonde J ) eenigzins hersteld, reeds in Junij<br />

1823 tot zijn Adjudant werd benoemd, deze betrekking<br />

zoowel voor de Koloniale Marine, als voor het<br />

Nederlandsch eskader waarnam, en steeds als Secretaris<br />

fungeerde bij al de Commissiën, die den Schout-bij-<br />

Nacht, zoo als die naar Malakka, werden opgedragen.<br />

Die officier kom mandeerde ook de naar Amerikaansch<br />

model nieuw gebouwde schoener Windhond, en bleef<br />

nog, tot zijn terugkeer naar Nederland, als Adjudant<br />

werkzaam bij den opvolger in het kommandement der<br />

Oost-Indische zeemagt, den Schout-bij-Nacht de Man *).<br />

') Zie alhier bl.<br />

2 ) Men leze over het kommandement van dezen vlag-oflicier in<br />

Indië zijne levensschets, in 1862 beschreven door den alstoen gepensioneerden<br />

Schout-bij-Nacht II. A. van Karnebeek.


TWEEDE HOOFDSTUK. 88<br />

De oorlogsschepen en vaartuigen, die gedurende<br />

het bovengemeld kommandement van den Schout-bij-<br />

Nacht Baron Melvill van Carnbée in Oost-Indië hebben<br />

gediend, zijn geweest de navolgende ') :<br />

De sluwe Keizer Pakoe Bowoeno IV, bijgenaamd<br />

de rijke (Soegie), stierf in het jaar 1820. Zijne<br />

valschheid jegens de Europeërs, zoowel ten opzigte<br />

J<br />

) Tot het Nederland sch Oost-Indisch es kail er behoorende:<br />

Z. M. fregat Melampus, Kapit, ter Zee A. W. de Man.<br />

„ „ „ Euridice,<br />

„ „ „ J. J. C. Wardenburg.<br />

„ „ „ Dageraad,<br />

„ „ „ W. A. vau der Hart.<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

Javaan,<br />

Maria Reigersbergen,<br />

„<br />

„<br />

„ „ P. Pietersen,<br />

„ „ F. Coertzen.<br />

„ „ „ Bellona,<br />

„ „ 11. M. Dibbetz.<br />

„ „ korvet Lynx,<br />

Kpt.Lt t. Zee J. P. M. Willinck.<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

„<br />

Pollux,<br />

Areud,<br />

„<br />

»<br />

„ „ Ch. Eeg.<br />

A. van Daalen.<br />

„ „ „ Triton,<br />

W. A. van Dura.<br />

later „<br />

J. ,T. Steenboom.<br />

„ „ „ Atalante,<br />

„ „ J. Blom.<br />

..<br />

„<br />

..<br />

„<br />

.»<br />

„<br />

Dolphijn,<br />

Komeet,<br />

„<br />

„<br />

„ „ N. P. Blommendal.<br />

„ „ P. Pietersen.<br />

later „ „ „ P. G. Courier dit Dn-<br />

ten tweeden maal<br />

bikart.<br />

„ „ „ Arend,<br />

» „ „ J, P, M. Machielscn.<br />

„ „ brik Sirene,<br />

„ „ D. Buys.<br />

Met expeditionaire troepen voor het Oost-Indische leger werden<br />

uit Nederland gezonden:<br />

Z. M. linieschip de Zeeuw, Kapitein ter Zee Lucas.<br />

» „ „ Waterloo, ,; „ „ van Daalen,<br />

» » >, Korteuaar, Kapt. Lt. „ „ Blommendal.<br />

Tot de Koloniale Marine behoorden, en werden gevoerd door diverse<br />

afwisselende Kommandanten :<br />

Z. M. fregat van der Werf; de brikken Orestes, Jacoba Elisabeth,<br />

Nautilus, Siewa, Dourga, Haas; de schoeners Johanna, Emma,<br />

Iris, Calypso, Castor, Pollux, Circé, Daphne, Zephyr, Zeemeeuw,<br />

Windhond, Brak; B kanonneerbooteu en 10 roeikanonneerbooten.<br />

7*


100 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

der Engelschen, als der Nederlanders, was zonder<br />

voorbeeld, zoodat men nimmer tegen zijne streken<br />

genoeg op zijne hoede wezen kon. Zijne vreesachtigheid<br />

en daarbij zijne hoofsche manieren, voorkwamen<br />

steeds de uitbarsting zijner streken. Sedert eenigen<br />

tijd was de Baron Nahuys Resident aan het Hof van<br />

Solo, zoodat deze al de formaliteiten iii de kraton<br />

had te vervullen, welke bij den Leenman van de<br />

Compagnie, voor welken de Koning van Nederland was<br />

in de plaats getreden, had te vervullen. Bereids in<br />

1792 was 's Keizers oudste zoon, bij zijne tweede wettige<br />

echtgenoote, destijds zeven jaren oud, op zijn<br />

verzoek, van wege de Hooge Regering, als koonprins<br />

door van Overstraten gehuldigd. Hij volgde zijnen<br />

vader op als Soesoehoenan Pakoe Bowoeno V, doch<br />

regeerde niet lang, want hij overleed in 1823. Hij<br />

werd op zijn verzoek opgevolgd door zijn oudsten<br />

natuurlijken zoon Maas Sapordau, die den naam van<br />

Pakoe Bowoeno VI aannam. In de gebeurtenissen,<br />

welke niet lang daarna op Java aanvingen, en die<br />

dat eiland gedurende vijf jaren beroerden, was hij in<br />

dier voege gemengd dat hij, bij het einde van dien<br />

oorlog, in 1830, naar Amboina werd verbannen.


DERDE HOOFDSTUK.<br />

Groole beslommeringen van den Gouverneur-Generaal. Gioote uitgaven.<br />

Landverhuring 1824. Reis van den Gouverneur-Generaal.<br />

Amboina. Banda. Tripang. Kleine eilanden. Aroe- en Timor-<br />

Laut-eilanden. Mouw. Gamburbouw. Saparoewa. Ternate. Menado.<br />

Makasser. Boni. Krijgsbedrijven. Generaal-Majoor van Geen<br />

naar Makasser. Overwinningen in Boni. Soepa onderworpen. Tanette.<br />

Residentie Preangers in 1824. Opstand van Diepo Negoro.<br />

Adsistent-Resident Chevallier. Ontevredenheid des Konings. Geldleening.<br />

Achterstand. Verschillend gevoelen deswegen. Van der<br />

Capellen treedt af, den 1 van Louwmaand 1826,<br />

Veelvuldig waren de beslommeringen en zorgen,<br />

welke het bestuur van den Algemeenen Landvoogd<br />

bemoeijelijkten. Wel bleven de prijzen der koffij ter<br />

Bataviasche markt nog hoog, doch de weinige Hollandsche<br />

aanvoeren bestonden uit provisiën en benoodigdheden<br />

ten behoeve der Nederlanders. Men konde<br />

zich verbeelden, dat Batavia de eenige haven was,<br />

geopend voor hun handelsbedrijf, en als bestonden<br />

voor hen in den geheelen uitgestrekten Indischen<br />

Archipel geene andere havens. De Engelschen intusschen<br />

overstroomden Java met hunne fabriekaten,<br />

ten gerieve van den Inlander zoowel als van den<br />

Europeaan; de Noord-Amerikanen, gewoon aan de<br />

vrachtvaart over het geheele wereldrond, verscheep-


102 DERDE HOOFDSTUK.<br />

ten, wat zij aanvoerden of uit Indië naar Europa<br />

overbragten, tot lage prijzen, Het was voor van der<br />

Capellen een grievend leed, dat de Nederlandsche<br />

scheepvaart op Indië geheel scheen te niet te gaan,<br />

terwijl de Engelsche schepen daarentegen steeds vermeerderden<br />

en al grooter en grooter hoeveelheid goederen,<br />

zoowel provisiën als wollen en katoenen fabriekaat,<br />

ook staalwaren aanbragten. Nieuwe verordeningen<br />

omtrent de regten van in- en uitvoer werden<br />

met omzigtigheid ingevoerd, doch die maatregelen<br />

mogten niet baten.<br />

Onder dit alles vermeerderden de uitgaven. Ambtenaren<br />

en officieren kwamen dagelijks over uit Nederland.<br />

Door plaatsing of wachtgeld moest in hun<br />

onderhoud voorzien worden. Het getal militairen<br />

moest bestendig door nieuwe aanvoeren worden vermeerderd<br />

of aangevuld, en men berekende dat ieder<br />

soldaat, uit Nederland gekomen, wanneer hij in Indië<br />

in staat was dienst te doen, op één duizend gulden<br />

te staan kwam. Het zeewezen kostte voor den aanbouw<br />

of aankoop van brikken, schoeners en kanonneerbooten<br />

jaarlijks eenige tonnen gouds. Evenzoo<br />

de op- en aanbouw van kasernen, hospitalen, het onmisbare<br />

huisraad en verdere benoodigdheden, mede<br />

ten dienste der poststations, waar de logementen en<br />

de postwegen, even als de bruggen, in ellendigen staat<br />

waren of geheel ontbraken; dit alles kostte, met het<br />

oorlogsrnateriëel, jaarlijks geene tonnen schats, maar<br />

eenige millioenen.<br />

Onder de groote werken, welke ten dienste der<br />

scheepvaart, noodzakelijk werden geoordeeld, behoorde<br />

het uitdiepen van de voorhaven van Batavia, het


DEEDB HOOFDSTUK. 103<br />

doorgraven van de bank, die zich voor de monding<br />

der groote rivier gevormd had, en het aanleggen van<br />

nieuwe havenhoofden verder op het diep. Dit werk<br />

werd op een millioen gulden geraamd, doch als noodzakelijk<br />

geacht, werd daaraan de hand geslagen. In<br />

achttien maanden tijds was het werk voltooid, zoodat<br />

voor het einde van het jaar 1823 daarvan kon worden<br />

gebruik gemaakt. Het vond zijne bestrijders, die<br />

het geheele werk overbodig rekenden, als ten eenenmale<br />

onnut; terwijl anderen daarover zich ongunstig uitlieten,<br />

als hebbende door de moerasdampen aan een groot<br />

aantal arbeiders — volgens enkelen op duizende menschen<br />

geschat - het leven gekost.<br />

Uiterst moeijelijk werd de toestand van het Bataviasche<br />

bewind. Een tekort van ongeveer twee millioen<br />

gulden werd veroorzaakt door de kwijtgescholden landrente<br />

over de jaren 1815, 1816 en 1817, welke edelmoedigheid<br />

niets meer was dan eene billijkheid jegens<br />

den in benarden staat zich bevindenden inlander. De<br />

Probolingo-gronden, welke door den Gouverneur-Generaal<br />

Daendels waren verkocht, en waarvoor kredietpapier<br />

was daargesteld, moesten, in 's lands belang,<br />

worden teruggekocht, waarbij andere even buitengewone<br />

uitgaven kwamen.<br />

In andere moeijelijkhcden werd van der Capellen<br />

gewikkeld, door de uitgifte in huur op lange termijnen<br />

van landgoederen of gronden in de Vorstenlanden en<br />

elders op Java. Aanzienlijke ambtenaren en hunne<br />

vrienden waren in die handelingen betrokken, welke<br />

men in der tijd den Commissarissen-Generaal had weten<br />

smakelijk te maken, vooral door het voorgeven,<br />

dat de Nederlandsche invloed op de bevolking langs


104 DEEDE HOOFDSTUK.<br />

dien weg weldadig en blijvende zoude worden. Dit<br />

was nogtans in geenen deele het geval. De woekerzucht<br />

der Sinezen was zoo werkzaam ten nadeele van<br />

den ligtgeloovigen inlander, dat beperkende maatregelen<br />

ten hunnen aanzien alreeds door den Algemeenen<br />

Landvoogd in 1820 moesten worden genomen, welke<br />

eerlang ook tot Arabieren, Bengalezen en Boeginezen<br />

werden uitgestrekt.<br />

De misbruiken, ten nadeele van den Javaanschen<br />

planter ingeslopen, hadden echter eene meer algemeene<br />

strekking. Handelsetablissementen waren door Nederlanders,<br />

en vooral door Engelschen, in de binnenlanden<br />

gevestigd, en van der Capellen meende de overtuiging<br />

te hebben verkregen, dat die Europeanen door verkoop<br />

der te velde staande producten, welke zij zich tot<br />

geringe prijzen van de planters of Hoofden wisten toe te<br />

eigenen, daar de ligtzinnige, weinig aan geld gewone,<br />

Javaan niet gewoon is aan de toekomst te denken op<br />

onregtmatige wijze zich verrijkten. Daarop grondden<br />

zich de beperkingen van den toegang tot de binnenlanden<br />

voor hen, die gewoon waren daarvan misbruik<br />

te maken; zoodat de vrije mededinging van den inlander<br />

op de markt, welke de hoogste prijzen beloofde,<br />

niet of zelden plaats kon hebben.<br />

Er was meer. Zonder voorkennis van den Gouverneur-<br />

Generaal werden door de Europeanen van de Javaansche<br />

Vorsten en Grooten land verhuringen bewerkstelligd, niet<br />

overeenkomstig de oorspronkelijke bepaling voor een tijd<br />

van drie jaren, maar voor twaalf, twintig of dertig<br />

jaren. Nu moge dit voor den huurder voordeelig wezen,<br />

of zelfs noodwendig, waar het den aanleg van koffijtuinen<br />

betreft, maar voor den verhuurder was zooda-


DERDE HOOFDSTUK.<br />

105<br />

nige verhuring voor een aantal jaren in ééns zeer<br />

schadelijk. Al die landverhuringen toch gaan vergezeld<br />

van een voorschot op de huurpenningen aan den verhuurder.<br />

Voor hoe grooter aantal jaren die verhuring<br />

plaats heeft, hoe grooter ook de som is — in geld<br />

of sieraden of andere zaken — welke den verhuurder<br />

wordt uitbetaald. De Javaansche Groote ontvangt derhalve<br />

in ééns eene aanmerkelijke som, maar daarop<br />

volgen een aantal magere jaren, in welke hij van den<br />

landhuurder niets ontvangt. Dit leidt natuurlijk tot<br />

onderdrukking en uitzuiging van den landbouwer of<br />

de Tjatjahoofden, die zich zware lasten of heerendiensten<br />

moeten laten welgevallen, want hunne Hoofden,<br />

Dessa- of Districts-Hoofden, zijn het in dezen met<br />

den landhuurder eens.<br />

Men moet het daarvoor houden, dat Sultan Hamangkoe<br />

Bowoeno IV met die landverhuring is aangevangen<br />

ten behoeve van den Resident Nahuys, aan wien<br />

uit vriendschap het landschap Bedoyo werd afgestaan ').<br />

Nahuys, later bovendien Resident van Soerakarta geworden<br />

zijnde — welke dubbele betrekking misschien<br />

niet ten voordeele van 's Lands dienst was — bevorderde<br />

de landverhuring in de beide Rijken, daar toch<br />

van geen kracht waren die verhuringen, ten ware de<br />

contracten minstens door den Resident voor gezien<br />

waren geteekend. Dewijl deze als de eerste landhuurder<br />

in de Vorstenlanden kon gelden, is het ligt<br />

na te gaan, dat zijn eigenbelang daarin betrokken<br />

') Men zie deswege: Gedenkschrift van den oorlog op Java van<br />

1825 tot 1830 door Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers, uit het Franscli<br />

vertaald door den Luitenant Kolonel H. M. Lange, bl. 46 in de<br />

aanteekening.


106 DERDE HOOFDSTUK.<br />

moest wezen, en hij een warm ijveraar voor die landverhuringen<br />

was ').<br />

In Herfstmaand 1821 onderzocht van der Capellen<br />

die zaak naauwkeurig, deed zich die door den Resident<br />

uitleggen; daardoor geenszins voldaan, vroeg hij<br />

ook het gevoelen van den nieuwen Resident van Solo,<br />

den Baron de Salis, deed zelf eene nieuwe onderzoeksreize,<br />

raadpleegde den Hoogen Raad en nam op den<br />

6n van Bloeimaand 1823 een besluit, waardoor, te rekenen<br />

van den 31n van Louwmaand 1824, alle landverhuringen<br />

in de landen van Soerakarta en Djokjakarta<br />

vervallen en vernietigd verklaard werden. Het gold<br />

de contracten, gesloten na den 15n van Slagtmaand<br />

1821, dewijl op dat tijdstip de Resident Nahuys kennis<br />

had gedragen van het Besluit van den 30° vaii<br />

Wijnmaand 1821, waarbij stellig last werd gegeven,<br />

voortaan geene nieuwe verhuringen meer te gedoogen.<br />

De landerijen in de Vorstenlanden, als waarop het<br />

Nederlandsch bewind slechts een middellijken en geen<br />

regtstreekschen invloed konde uitoefenen, moesten dit<br />

besluit treffen.<br />

liet toezigt van het Bewind was echter ook noodig<br />

in de Residenten, regtstreeks onder het Nederlandsch<br />

gezag staande. Zelfs in de omstreken van Buitenzorg,<br />

zoo onmiddellijk onder de oogen van het Opperbestuur,<br />

') In de Verzameling van Offiuiëele Rapporten betreffende den<br />

oorlog op Java enz., door den Kolonel Nahuys, D. I, vindt men bl.<br />

281 vv. de daaromtrent door hem gevoerde briefwisseling. Op bl.<br />

347 leest men de namen van eenige der Landhuurders, als Thomson,<br />

de Sturler, Winter, Louis, Dezentje, Stavers, Beer, la Bretonnière,<br />

Boutel, Nahuys en ïissot. Onder de voorstanders der landverhuring<br />

behoorde P. de Haan, Doornik enz.


DERDE HOOFDSTUK. 107<br />

was dat toezigt noodig, alzoo Europesche laudheeren<br />

aldaar nog in L824 niet aarzelden zich schuldig te maken<br />

aan de onderdrukking der inlandsclie arbeiders. Van<br />

der Capellen maakte ook hieraan een einde, even als hij<br />

noodig had geoordeeld, aan de voormalige landhuurders<br />

in de Vorstenlanden, na den 31" van Louwmaand<br />

1824, het verder verblijf in die streken te ontzeggen.<br />

Den onpartijdigen lezer zal het geenszins bevreemden,<br />

dat. eigenbelang bij die landverhuringen eene<br />

groote rol hebbe gespeeld, en bij naauwkeurig ouderzoek<br />

bleef het den Gouverneur-Generaal geenszins<br />

verholen, dat de Europesche landhuurders meerendeels<br />

Engelschen, Amerikanen en Franschen waren.<br />

Het Europesche kapitaal, dat in dier voege bestemd<br />

was om op Java vruchten te dragen, zou niet den<br />

Nederlander verrijken, maar den vreemdeling. Er is<br />

geen twijfel aan of deze bedenking heeft ook bij van<br />

der Capellen gewogen bij het doorzetten der maatregelen,<br />

om landeigendom en landhuur door den Europeaan<br />

te bemoeijelijken.<br />

Onder de landhuurders, of meer eigenlijk gezegd<br />

onder de. landeigenaren, waren niet het minst vasthoudend,<br />

ten aanzien van hunue verkregene regten,<br />

C. de Wilde en N. Engelhardt, destijds de eenige<br />

eigenaren van het landgoed Soekaboemie in de Preangers,<br />

dat, ingevolge hunne verzekering, tijdens het<br />

beheer van de Wilde van 16,000 inwoners tot ruim<br />

20,000 was aangegroeid. Deze omstandigheid moest,<br />

en niet ten onregte, pleiten voor het vaderlijke bestuur,<br />

' waaronder die inlanders hadden geleefd. Een<br />

zoo rusteloos werkzaam man als de Wilde trok uit<br />

den arbeid van eene zoo talrijke bevolking groote


108 DERDE HOOFDSTUK.<br />

voordeden, niet enkel uit de koffijboomen, welke den<br />

eigenaren aanzienlijke winsten afwierpen, maar ook<br />

uit de rijstkultuur op sawavelden en uit andere voortbrengselen.<br />

De voorwaarden tot terugkoop, aan de<br />

Wilde door den Gouverneur-Generaal aangeboden,<br />

weigerde hij aan te nemen, reisde naar Europa, en<br />

wist het Gouvernement in Nederland te bewegen,<br />

hem voor den afstand van het koffijproduct veel gunstiger<br />

voorwaarden toe te staan, dan die door hem<br />

tot daartoe waren genoten. Door Gouverneur-Generaal<br />

en Raad van Indië werd evenwel goedgevonden, de<br />

uitvoering van dit Koninklijk Besluit te schorsen, alzoo<br />

de verkregene prijsverhooging zich billijkerwijze<br />

tot de overige landbezitters in de Residentie Preanger<br />

Regentschappen had behooren uit te strekken. Geheele<br />

afkoop was het eenige middel dat overschoot. Met<br />

eene aanzienlijke winst werd den eigenaars het landgoed<br />

Soekaboemie door het Gouvernement afgekocht<br />

en omstreeks denzelfden tijd werden nog andere landgoederen<br />

in die streken, als onder anderen Oedjongbrim<br />

met ruim 4000 zielen, onder den eigendom van<br />

den Souverein teruggebragt.<br />

De Opperlandvoogd oordeelde veel nuts te hebben<br />

gesticht door zelfstandig onderzoek van verschillende<br />

oorden op Java, en begreep weldadig voor de buitenbezittingen<br />

te kunnen werkzaam zijn, door die persoonlijk<br />

te bezoeken. Door van Diemen en door vroegere<br />

Bewindvoerders waren dergelijke reizen ondernomen,<br />

doch deze hadden zich meestal tot Amboina of tot<br />

Amboina en Banda bepaald. De tegenwoordige Opperbestuurder<br />

had een wijdstrekkender doel en hoopte aan<br />

die buitenbezittingen nog vele verbeteringen te kunnen


DERDE HOOFDSTUK.<br />

109<br />

schenken, vóór zijn terugkeer naar Europa. Bij name<br />

was een der voornaamste oogmerken van van der Capellen,<br />

ir om te onderzoeken of het stelsel van ge-<br />

// dwongen teelt en leverantie van specerijen,, met al<br />

,/ den aankleve van dien, in de Moluksche eilanden<br />

// langer moest worden gehandhaafd, dan wel, of dit<br />

// stelsel zoude moeten en, zonder groote moeijelijkv<br />

heden, zoude kunnen wijken voor een meer liberaal<br />

,/ systema, gegrond op vrije kuituur en vrijen handel."<br />

Gewisselijk was dit doel gewigtig en weldadig, doch<br />

bleek weldra van te giooten omvang te zijn, om, ten<br />

gevolge van dat bezoek, te kunnen verwezenlijkt worden.<br />

Daarbij bragt de vijandige toestand der Zuiderstaten<br />

van Celebes, die namelijk van het zoogenoemd<br />

Bongaische Tractaal, belemmeringen teweeg, ernstiger<br />

dan waarop gerekend was.<br />

Door een aanzienlijk gezelschap hoogere en mindere<br />

ambtenaren was de Gouverneur-Generaal vergezeld, toen<br />

hij op den 18 n van Sprokkelmaand 1824 de reede van<br />

Java verliet. Zelf aan boord van de Eurydice, behoorden<br />

de brikken Sirene en Doerga tot het reisgezelschap;<br />

de Sirene eeu traag zeiler, de Doerga daarentegen,<br />

hoezeer te Bantjar op Java gebouwd, zich onderscheidende<br />

als vlugzeiler. Het eerste doel van den<br />

togt was Amboina, alwaar den 3 n van Lentemaand<br />

van der Capellen, met zijne echtgenoote, welke Zijne<br />

Excellentie verzelde, en den Raad van Indië van de<br />

Graaft' met verder gevolg, aan wal stapten.<br />

Het komt niet te pas alhier uit te wijden over de<br />

vroegere onderdrukking door die eilanders geleden.<br />

De ingezetenen van Ambon en de zoogenoemde negorij-volken,<br />

die de dorpen bewonen, waren verdeeld


no<br />

DERDE HOOFDSTUK.<br />

in Christenen en in Mohamedanen, van welke de eersten<br />

zich meestal op hun Christendom vrij wat lieten<br />

voorstaan, als boven de Mohamedanen verheven en<br />

met de Europeanen zich van gelijken rang achtende.<br />

De inlandsche Christenen of Mardijkers, bestaande uit<br />

een gemengd ras van Europeanen en inlanders, hebben<br />

er ten allen tijde veel prijs op gesteld, om onder<br />

Jan-Compagnie in krijgsdienst te worden gebruikt.<br />

Ook heeft men onder hen niet zelden dappere mannen<br />

aangetroffen. Zelfs Daendels zag hen gaarne onder<br />

zijne soldaten ').<br />

Na het dempen van den opstand onder Matulesia,<br />

waren de gemoederen langzamerhand tot kalmte gekomen,<br />

waartoe ook de gematigdheid der Nederlandsche<br />

Gouverneurs, ten aanzien van de betaling der<br />

geleverde specerijen en andere verpligte leveringen,<br />

niet weinig had bijgedragen. Langs dien weg kwam<br />

de Gouverneur-Generaal er te eerder toe, om eene<br />

verordening of publicatie uit te vaardigen voor het<br />

verlaten der Ambonsche eilanden, waardoor de ingezetenen<br />

op velerlei wijze verligt werden. Het stuk is<br />

gedagteekend den 15n van Grasmaand 1824.<br />

Die belangrijke verordening, ter gunste der bevolking<br />

van Amboina en de Uliasser-eilanden, bevat<br />

hoofdzakelijk, hoewel voorloopig, in afwachting van<br />

nadere bepalingen, dat de nageloogst ruimer zoude<br />

worden betaald; dat geen arbeid zoude worden onbeloond<br />

gelaten, zoodat de negorij-diensten dubbele<br />

belooning zouden erlangen; dat de Hongie-togten<br />

') Van de sprookjes, (en aanzien van Daendels verhaald, zeggen<br />

Wij geen woord,


DERDE HOOFDSTUK.<br />

Ill<br />

zouden blijven afgeschaft; toch zouden de ingezetenen<br />

tegen hunne vijanden worden beschermd en de middelen<br />

tot zelfverdediging hun worden gemakkelijk<br />

gemaakt. // Wettig gekozen Hoofden zullen over hen<br />

gesteld worden; goed en gemakkelijk regt zal voor<br />

hen te vinden zijn ; door den Gouverneur en verdere<br />

ambtenaren zullen de ingezetenen met billijkheid worden<br />

behandeld. De Opperlandvoogd rekent daarentegen<br />

er op, dat niemand zich aan ongehoorzaamheid<br />

of wederspannigheid zal schuldig maken, daar de<br />

kwaadwilligen met gestrengheid zullen worden gestraft."<br />

Veel korter duurde het verblijf op de Banda-eilanden,<br />

waar het gezelschap bij zijne aankomst onthaald<br />

werd op het gezigt van eene uitbarsting van den<br />

vuurberg, èn te midden van den dag, èn in de duisternis<br />

van den nacht, èn bij het latere schijnsel der<br />

maan. Een verrukkelijk en zeldzaam gezigt ongetwijfeld<br />

voor de meesteu van het Europesche reisgezelschap!<br />

De op Banda uitgevaardigde verordeningen, veertien<br />

dagen na die der Ambonsche eilanden, zijn in<br />

verschillende opzigten meer tot bijzonderheden afdalende<br />

en bepaalder van uitdrukking dan de eerstgenoemde,<br />

waarschijnlijk dewijl het op Banda meer<br />

uitsluitend betrof eene bevolking bestaande uit afstammelingen<br />

van Nederlanders.<br />

n De Residentie Banda zal voortaan bevatten het<br />

oostelijk gedeelte van Groot-Ceram, voor zoo verre<br />

het vroeger Tidoreesch leen was, benevens de Heffing<br />

en andere eilanden tot en met de Aroe-groep en de<br />

verdere zoogenoemde Zuidooster- en Zuidwester-eilanden.<br />

Daarvoor zal worden ingesteld een afzonderlij-


112 DERDE HOOFDSTUK.<br />

ken Raad van Justitie. De alleenhandel in noten en<br />

foelie wordt gehandhaafd, edoch de betaling zal worden<br />

verhoogd en alle maatregelen, uit het monopoliestelsel<br />

voortgevloeid, worden afgeschaft; ook de ingezetenen<br />

gehandhaafd bij alle betamelijke regten en<br />

vrijheden. De wetten en bepalingen op de extirpatie<br />

der specerij boo men worden uitdrukkelijk ingetrokken<br />

en vernietigd. De handel der ingezetenen op de eilanden,<br />

onder deze Residentie ressorterende, zal worden<br />

beschermd en aangemoedigd. Door het Gouvernement<br />

zal het getal perkslaven zoo veel mogelijk worden<br />

voltallig gehouden; welke menschen door de perkeniers<br />

met menschlievendheid moeten worden behandeld.<br />

In gevalle de perken of de specerijboomen niet<br />

behoorlijk worden behandeld, behoudt het Gouvernement<br />

aan zich het regt, die perken in te trekken, na<br />

condemnatie der schuldigen door den Raad van Justitie.<br />

De eilanden, onder den Resident van Banda ressorterende,<br />

of op welke aan de ingezetenen van Banda<br />

de handel is toegestaan, zijn de Key-eilandjes, de<br />

Aroe-eilanden, de Tenimber- of Timor-Laut-groep met<br />

de Zuid-Wester en Zuid-Ooster eilanden, waarmede<br />

de eilanden ten Noorden van Groot Timor bedoeld<br />

worden. Het bezoek dier eilandgroepen was vroeger<br />

veel drukker, toen het daarbij het uitroeijen der specerijboomen<br />

gold. Tegen het einde der vorige eeuw<br />

was het verval der Nederl. O. I, Maatschappij en de<br />

toenemende vijandelijkheden der Engelschen oorzaak,<br />

dat die vaart met gewapende en ongewapende bodems<br />

geheel ophield. Het bezoek van predikanten had evenwel<br />

nog van tijd tot tijd plaats, en van Ambonsche<br />

onderwijzers werden de Christen-dorpen voorzien, ter-


DERDE HOOFDSTUK.<br />

113<br />

wijl aldaar tevens veelal voor steenen kerken werd<br />

gezorgd. Vandaar dat thans nog schoolonderwijs in<br />

het lezen van Preken, door de schoolonderwijzers, op<br />

een aantal eilanden in die streken gebruikelijk was,<br />

ofschoon het schoolonderwijs veel te wenschen overliet,<br />

en het Christendom slechts in uitwendige vertooning<br />

bestond. De Gouverneur-Generaal van der Capellen<br />

trachtte het een en ander te verlevendigen,<br />

edoch het duurde niet lang of het Christendom werd<br />

op die oostelijke eiland-groepen meer en meer verwaarloosd.<br />

De Bandanezen en Ambonezen, die deze eilanden<br />

bezochten, deden dit met het dool zich van leeftogt<br />

te voorzien, en om eenige handelsartikelen in te ruilen.<br />

Djagong, obies, slechte rijst, sago, karbouwen en<br />

varkens werden door die handelaars ingeruild tegen<br />

gongs, koperen pannen, kramerijen, arak, waarop die<br />

eilanders algemeen zeer verzot zijn, en waarin zij zich<br />

gaarne te buiten gaan, katoenen stoffen, vooral blaauwe<br />

of zwarte katoentjes. Eigenlijke handelsartikelen van<br />

daar zijn vooral voortbrengselen der visscherij, namelijk<br />

tripang, die op de banken in verschillende soorten<br />

wordt aangetroii'en, en met welke visscherij zich niet<br />

alleen mannen, maar vaak vrouwen en kinderen bezig<br />

houden. Er zijn onderscheidene soorten, sommigen<br />

tellen tot twintig soorten, eetbare tripang, waarvan de<br />

beste per pikol tot Rx. 120 in Sina geldt. De beste<br />

soort heet bij sommige zand-tripang en bij anderen zwarte<br />

tripang. — De tripang, zeeslak, zeekonikommer (in<br />

het Fransch Bichede mer) wordt, naarmate van de<br />

soort, op verschillende wijze voor den handel toebereid;<br />

de meeste soorten worden opengespouwen, van<br />

I. «


114 DERDE HOOFDSTUK.<br />

het ingewand gereinigd, opgekookt met popaya-bladen,<br />

voorts goed in den wind gedroogd en in den handel<br />

gebragt. Karet wordt evenzeer op de banken of reven<br />

gevangen. Dit is die schildpad, welke slechts ter zake<br />

der schilden wordt gezocht, omdat het vleesch niet<br />

smakelijk is, en de schilden het eigenlijke schildpad<br />

voor den handel opleveren. Men spreekt in den handel<br />

van een kop, bestaande uit 13 stukken, bestaande<br />

uit de schilden van een enkel dier. Er zijn koppen<br />

schildpad, welke door de Chinezen met / 2000.—<br />

betaald worden. In Japan wordt dat artikel mede<br />

zeer gezocht. — Pareloesters is eene min algemeene<br />

visscherij, en vogelnestjes schijnen enkel op de Aroeeilanden<br />

te worden aangetroffen.<br />

Makassaren, Boeginezen, Cerammers en Gorammers<br />

hebben sedert eenigen tijd de Christenhandelaars verdrongen.<br />

Ten gevolge der werkeloosheid van het<br />

Gouvernement tot ondersteuning van dien handel, tot<br />

bevordering van de Christelijke godsdienst en het onderwijs<br />

zijn al die belangen achteruit gegaan, en is<br />

tevens de bevolking op die eilanden, ten gevolge van<br />

verschillende oorzaken, verminderd. Intusschen zijn<br />

de ingezetenen steeds verdeeld in zoogenoemde Christenen<br />

en in Alfoeren, die heidenen zijn; Mohamedanen<br />

zijn er weinig. De Christenen volgen in hunne<br />

kleedin» en verdere gebruiken die der Ambonesche<br />

Christenen na. De Alfoeren, die aan velerlei heidensche<br />

gebruiken verslaafd zijn, gebruiken weinig kleeding,<br />

op sommige eilanden slaan de vrouwen een sarong<br />

om het middel. De Christenen, bij wie meer beschaving<br />

is dan bij de Alfoeren, trachten op onderscheidene<br />

eilanden dezen in een staat van afhankelijkheid te


DERDE HOOFDSTUK. 115<br />

brengen en te houden. Overigens zijn die eilanders<br />

jegens elkander gedienstig en hulpvaardig, hetgeen<br />

inzonderheid merkbaar is bij huwelijken. De man<br />

moet altijd aan den vader der jonge dochter zekeren<br />

prijs of huwelijksgift geven. Wel kan hij in gevalle<br />

van onvermogen bij zijnen schoonvader in dienst treden<br />

om dat in te verdienen, doch dit wordt voor<br />

schandelijk beschouwd, en uit dien hoofde komen meer<br />

bemiddelde buren den jongman te hulp, wanneer hij<br />

buiten staat is de bruidsgift te betalen. De huwelijken<br />

geven derhalve hier geene aanleiding tot Pandelingschap,<br />

zoo als op Sumatra en op andere eilanden.<br />

Over het geheel is het met de zedelijkheid dezer<br />

eilanders niet slecht gesteld, behalve daar waar zij,<br />

zoo als op de Aroe eilanden, in voorwals- of westelijke<br />

en in achterwals- of oostelijke bevolking worden<br />

onderscheiden. De laatsten, allen Alfoeren, staan op<br />

een zeer lagen trap van beschaving; wanneer Engelsche<br />

of Amerikaansche bodems hen bezoeken om<br />

smokkelhandel te drijven, en zij de gelegenheid gunstig<br />

achten, worden zij door hebzucht tot het vermoorden<br />

der schepelingen aangezet.<br />

Onder deze eilandgroepen zijn laaggelegene, boschrijke,<br />

bergachtige, en ook rots- en klipachtige eilanden.<br />

De vruchtbaarheid of geschik<strong>the</strong>id tot aanbouw<br />

is derhalve reeds uit dien hoofde zeer verschillend;<br />

maar bovendien zijn de eilanders hier traag, en daar<br />

vlijtig. Zoo b. v. is.Kisser vrij dor en onvruchtbaar;<br />

nogtans is de bevolking vlijtig, zoodat het land wel<br />

bebouwd is. Met Lettee, ten O. van Kisser gelegen,<br />

is het omgekeerde op te merken. Moa of Mowa, ten<br />

O. van Lettee, is niet onvruchtbaar. Roma eu Damine<br />

8*


116 DERDE HOOFDSTUK.<br />

zijn boschrijk en vruchtbaar; men vindt er ijzerhout-,<br />

kanarie- en sago-boomen en andere boomsoorten, welke<br />

zeer hoog groeijen; ook groeit hier kapas, dat den<br />

eilanders dient om kleedjes en tjidakes te weven. —<br />

Vroeger werd op onderscheidene dier eilanden de<br />

scheepsbouw beoefend, doch de zucht daartoe schijnt<br />

tegenwoordig verdwenen te zijn. Op Sermatta, het<br />

meest Oostelijke der Zuider-eilanden, wordt tabak verbouwd,<br />

die tot eene soort van karotten ineengewerkt<br />

in den handel komt.<br />

De Aroe-eilanden zijn zeer laag, en een aantal<br />

zoute kreeken dringen tot binnen 's lands door. Van<br />

daar is de lucht vochtig en heet; doch de ongezondheid<br />

wordt zeer getemperd door de regelmatig waaijende<br />

winden. Hier bevinden zich eenige honderd<br />

Mohamedanen, en op de westelijke eilanden ongeveer<br />

2000 slaven. Het grootste eiland is Kobrohor, dat<br />

onder de achter-eilanden behoort, doch waar de bevolking<br />

zeer werkzaam is. Men bouwt er niet alleen<br />

paddie, djagong, obie, katjang, maar ook suikerriet en<br />

pinang. In het gebruik van landbouw-gereedschappen<br />

zijn zij nog zeer ten achteren. Hier en ook op andere<br />

eilanden vindt men veel varkens, die in het wild<br />

loopen, doch algemeen tot voedsel gebruikt worden.<br />

Men ontmoet op de Aroe-eilanden, inzonderheid op<br />

Wokan, eenige huisgezinnen van menschen, die, wegens<br />

hunne misvormdheid, kakkerlakken genoemd worden.<br />

Zij zijn van allen omgang met de andere bevolking<br />

uitgesloten, en gaan op het gezigt van andere<br />

eilanders, uit vreeze voor mishandeling, op de vlugt.<br />

Zij zwerven in de bosschen rond, leven van obies,<br />

pisang en katjang, welke door hen worden aange-


DERDE HOOFDSTUK.<br />

117<br />

kweekt; voorts van varkens en vogels, die door hunne<br />

pijlen worden getroffen.<br />

De bewoners van Timor-Laut, een groot eiland, en<br />

verreweg het meest bevolkte onder de Tenimber-groep,<br />

staan op eenen lagen trap van beschaving; evenwel<br />

wordt door hen veel djagong, obie en katjang aangekweekt,<br />

en zelfs vindt men er paddie en suikerriet.<br />

Lag het geenszins in de bedoelingen van den Algemeenen<br />

Landvoogd, de eilanden ten Z. en ten O.<br />

van de Banda-groep te bezoeken, het was evenmin ,<br />

zijn voornemen om Eiouw of de menigvuldige eilandjes,<br />

welke tot die Eesidentie behooren, in oogenschouw<br />

te nemen. Die eilandjes liggen in grooten getale ten<br />

Z. van Straat Sinkapore, rondom den ingang van Straat<br />

Malakka. Nog rekent men tot die Eesidentie de Lingagroep<br />

in het Z., zonder echter Banka en Billiton in<br />

te sluiten. Welligt was er voor den Gouverneur-Generaal<br />

meer reden om Eiouw en de naburige eilanden<br />

te bezoeken, en onderzoek te doen naar de oorzaken,<br />

waardoor Eiouw steeds even onbeduidend bleef, als<br />

het vroeger was, terwijl Sinkapore, in de weinige jaren,<br />

verloopen sedert het door de Engclschen in bezit<br />

was genomen, door den handel tot eenen grooten trap<br />

van welvaart was opgeklommen, die den oppervlakkige])<br />

beschouwer moest verbazen.<br />

Wij gelooven uit dien hoofde wel te doen, alhier<br />

van Eiouw te gewagen en dat eiland onder de aandacht<br />

van den lezer te brengen.<br />

Bij deze beschouwing geldt het eeue vergelijking,<br />

te maken tusschen Eiouw en Sinkapore; het eerste in<br />

het bezit van de Nederlanders, die er de gambierteelt<br />

aanmoedigen; liet andere in het bezit der Eugelschen,


118 DERDE HOOFDSTUK.<br />

die er den handel doen bloeijen. Men vergeté niet,<br />

dat de laatsten meer ondernemingszucht bezitten dan<br />

de Nederlanders ; bovendien trachtte Eafrles, door wien<br />

Sinkapore is in bezit genomen, uit afgunst jegens<br />

Nederland, en gedreven door groote werkzaamheid,<br />

den bloei van Sinkapore met alle krachren te bevorderen.<br />

Hij deed zulks door de haven tot vrijhaven<br />

te maken voor allerlei natiën en vaartuigen, zoodat<br />

zelfs de zeeroovers aldaar vrijen toegang kregen. Overigens<br />

is Sinkapore zonder eenige hulpmiddelen van<br />

landbouw of nijverheid, dewijl op een uur afstands<br />

van de stad, in het binuenland van dit kleine eiland,<br />

straffeloos rooverijen gepleegd worden door Sinesche<br />

en Maleische booswichten, terwijl daar, waar dat uitvaagsel<br />

van het menschdom niet te vreezen is, het<br />

binnenland onveilig gemaakt wordt door tijgers, die<br />

gemakkelijk over de enge Straat zwemmen, waardoor<br />

Sinkapore van het vaste land gescheiden is.<br />

Ongetwijfeld mist Eiouw de handelsvoordelen, die<br />

voortspruiten door de haven van Sinkapore tot een<br />

toevlugtsoord van allen wettigen en onwettigen handel<br />

te maken. Het bestaat voornamelijk van den landbouw<br />

en de gambierfabrieken, die op het eiland Bintang<br />

bloeijen. — De bevolking bestaat uit ongeveer<br />

10,000 Maleijers en ruim zoo veel Sinezen. De laatsten<br />

zijn slechts tijdelijke bewoners; zij komen in de<br />

gambier- en pepertuinen arbeiden, om, na eenige honderd<br />

guldens verdiend te hebben, naar hun vaderland<br />

terug te keeren. Het aantal Europeërs en menschen<br />

van andere rassen gezamenlijk bedraagt ter naauwernood<br />

eenige honderd. Er is eene kleine bezetting, en,<br />

behalve wanneer nu en dan, tot wering der zeerooverij,


DERDE HOOFDSTUK.<br />

119<br />

eenige grootere oorlogsvaartuigen daarheen worden gezonden,<br />

bevinden er zich een paar kruispraauwen.<br />

De levensmiddelen zijn schaarsch, want, behalve<br />

visch en varkens, moet alles, zelfs rijst en pluimgedierte,<br />

van elders worden aangevoerd. Evenzeer als<br />

er gebrek is aan opgewek<strong>the</strong>id, om zich bezig te houden<br />

met het aankweeken van moesgroenten, boomvruchten,<br />

pluimgedierte enz., evenzeer is er gebrek<br />

aan handel. Alle wollen en katoenen manufacturen,<br />

zelfs Aziatische, worden van Sinkapore aangebragt.<br />

Een agent van een Bataviaasch handelshuis is op<br />

Eiouw eene behoefte. Intusschen neemt de welvaart<br />

van jaar tot jaar toe, doch daar de gambiet de eenige<br />

hoofdkultuur is, hangt ze geheel af van den bloei der<br />

gambierbereiding en de hooge prijzen, die op Java<br />

enz. daarvoor bedongen worden. In 1S24* bedroegen<br />

de verpachtingen, in- en uitgaande regten enz. ongeveer<br />

f 225,000, doch werden voor het volgende jaar<br />

op f 25,000 hooger gerekend. De uitvoer beliep<br />

70,000 pikols gambier en 10,000 pikols zwarte peper.<br />

Had men behoorlijke vischdroogerijen, dan kon ook<br />

de uitvoer van gedroogden visch een belangrijke tak<br />

van handel worden.<br />

De boom, die de gambier of zoogenoemde Terra<br />

Japonica oplevert, is waarschijnlijk omstreeks eene<br />

eeuw geleden, van het schiereiland Malakka naar<br />

Eiouw overgebragt. De boom of struik krijgt eene<br />

lengte van 7 tot 8 voet, de takken groeijen ongeregeld;<br />

men wint ze uit zaad, en verplant ze op afstanden<br />

van 5 tot 5 voet; de grond wordt gezuiverd<br />

gehouden van onkruid; overigens heeft die boom geene<br />

oppassing noodig. Is de verplante struik zeven of


120 DERDE HOOFDSTUK.<br />

acht maanden oud, dan kunnen de takken twee maal<br />

's jaars worden afgesneden. Na acht jaren vermindert<br />

de saprijkheid der bladen, en na twintig jaren<br />

is de boom van geen nut meer. Men rekent dat<br />

eene plantaadje van 22,500 vierkante roeden 129,600<br />

struiken kan voeden, die in den krachtvollen leeftijd<br />

tot 100 pikols gedroogd gambier kunnen opleveren.<br />

Veelal heeft men in het midden van den tuin eene<br />

loots (bangsaal), waar al het benoodigde bewaard<br />

wordt, en de in den grond gemetselde ijzeren pannen<br />

worden gevonden. Daarin worden de afgestroopte bladeren<br />

met kokend water gemengd; de bladen moeten<br />

van drie tot vier uren kooken en worden dikwijls omgeroerd.<br />

Dan worden de bijden uitgeschept, en wanneer<br />

zij van alle vochtdeelen ontdaan zijn, worden zij<br />

gebruikt tot bemesting der peperstruiken, bevorderen<br />

daarvan den groei, en beletten het onkruid op te<br />

schieten. Het verkregen sap wordt in de ijzeren<br />

pannen uitgedampt, gekneed en voorts gedurende vele<br />

dagen in de zon en daarna nogmaals boven het fornuis<br />

gedroogd. In teerlingen of kleine koekjes gesneden,<br />

is de gambier geel van kleur, doch wordt<br />

aan de kanten bruin ; hij wordt wel met sago of andere<br />

stoffeD vervalscht, doch daartegen moet gewaakt<br />

worden, om den naam van beste qualiteit niet te<br />

verliezen. Men bereidt ze ook op de Lingaeilanden,<br />

te Padang, Palembang, en op Sinkapore ; evenwel<br />

komt de grootste hoeveelheid van Eiouw.<br />

De Eiouwsche gambier wordt bij voorkeur op Java<br />

gesleten. Men maakt er gebruik van voor de katocnverwerij,<br />

voornamelijk evenwel voor de sirie of betel,<br />

die op Java algemeen in gebruik is. De smaak


DERDE HOOFDSTUK.<br />

121<br />

gelijkt naar dien van drop, met eenen bitteren, zuiveren<br />

nasmaak. Een stukje gambier met ongebluschte<br />

schulpkalk vermengd, wordt met een stukje van de<br />

aruknoot of pinangnoot, op een betel- of sirieblad gelegd,<br />

dat vervolgens digtgevouweu, in den mond gestoken<br />

en hierop gekaauwd wordt. De betel groeit als<br />

de peperrank, en heeft eenen scherpen, specerij achügen<br />

smaak. Door het kaauwen wordt het speeksel<br />

rood, en langzamerhand de tanden zwart. Men wil<br />

dat dit siriekaauwen de schorbuut weert, en versterkend<br />

op de maag werkt. De Javanen, Maleijers en<br />

andere volken van den Indischen Archipel maken<br />

daarvan gebruik, zoowel mannen als vrouwen, zoowel<br />

rijk als arm. Voor die allen zijn de kwispedoor en<br />

de siriedoos, welke in onderscheidene vakken al de<br />

benoodigdheden bevat, onmisbaar. Op vele plaatsen<br />

is het aanbieden van een toebereid betelblad op een<br />

bord een bewijs van beleefdheid ; op andere, door<br />

eene vrouw aan eenen man aangeboden, eene liefdeverklaring.<br />

Dewijl de uitgekookte bladen van de gambier gebruikt<br />

worden tot bemesting aan den voet der peperranken,<br />

en daarvoor bij uitstek nuttig zijn, is het te<br />

begrijpen, dat men pepertuinen vindt, waar gambieraanplanting<br />

aangetroffen wordt. Dit is onder anderen<br />

het geval op Eiouw, of beter gezegd op Bintang,<br />

dewijl dit eiland eene vrij groote uitgestrek<strong>the</strong>id en<br />

evenmin gebrek aan water als aan brandhout heeft. «<br />

Keeren wij, na deze uitweiding over Eiouw, terug<br />

tot den togt van den Gouverneur-Generaal Baron van<br />

der Oapellen. Na eenige dagen verblijf op de Bandaeilauden,<br />

ging de reis naar Saparoewa. Op dat eiland


122 DERDE HOOFDSTUK.<br />

kwam natuurlijk het gebeurde in 1817 weder in herinnering,<br />

vooral dewijl de vernieling nog op verscheidene<br />

plaatsen zigtbaar was. De Opperland voogd vond<br />

gelegenheid om onder de eilanders weldaden uit te<br />

deelen of ze hun toe te zeggen. Op Amboina was hij<br />

vooral goedertieren jegens de Javaansche Grooten en<br />

den ouden Sultan van Djokjakarta, wiens grootste<br />

wensch was terugkeer naar den geboortegrond. Of<br />

een gunstig uitzigt tot dien terugkeer, óf de stellige<br />

belofte verheugden velen, inzonderheid Sultan Sepoe<br />

en diens wettige gemalin, die de vervulling hunner<br />

dierbaarste wenschen mogten te gemoet zien. Weinig<br />

dacht van der Capellen destijds, dat hij den ouden<br />

Vorst op nieuw den weg opende tot de beklimming<br />

van den troon van Djokjo en toch het was zoo !<br />

Eeeds den 10n van Bloeimaand werd Ternate bereikt,<br />

en kwam de Sultan, vergezeld van den Eesident<br />

Neys en des Vorsten oudsten zoon, den Gouverneur-Generaal<br />

aan boord verwelkomen. — De uitroeijing<br />

der specerijboomen op deze groep eilanden<br />

— de eigenlijke specerij-eilanden — welke zoo langen<br />

tijd als een vloek daarop had gerust, was eerst<br />

in 1816, bij de weder-inbezitneining, afgeschaft. Nogtans<br />

werden de jaargelden aan de Vorsten en de<br />

Grooten, hun ten gevolge der uitroeijing toegelegd,<br />

bij voortduring uitbetaald. De Ternataansche eilanden<br />

zijn dus niets anders dan een lastpost, terwijl in den<br />

benoodigden leeftogt, als rijst, vleesch en alle Europesche<br />

provision, op kostbare wijze moet worden voorzien.<br />

Nog strekt zich het gebied van den Sultan van<br />

Ternate, voonnaals den Malmradja, over 72 eilanden,<br />

gppJr-"


DERDE HOOFDSTUK. 123<br />

O. en Z. O.waarts tot over het N. van Nieuw-Guinea<br />

uit. Het weinige, dat voor den Opperlandvoogd in<br />

deze Eesidentie te doen viel, bepaalde zich tot het<br />

instellen van eenen Eaad van Justitie, die zich<br />

over datzelfde gebied uitstrekte. In die zelfde wateren<br />

mögt niet gevaren worden, dan voorzien van<br />

passen van den Eesident van Ternate ; terwijl de specerijteelt<br />

aan de ingezetenen werd toegestaan onder<br />

de verpligting van levering aan het Nederlandsch<br />

Bestuur, dat acht stuivers voor het pond noten, tien<br />

voor de nagelen, en twaalf voor de foelie zoude vergoeden.<br />

Die beschikking draagt de dagteekening van<br />

den 27" van Bloeimaand 1824.<br />

Op den In van Zomermaand werd de reede van<br />

Ternate verlaten, en den 4


124 DERDE HOOFDSTUK.<br />

wone onderwerping, door zijne persoonlijke komst als<br />

huldebetoon aan den Gouverneur, niet bewezen. Sedert<br />

was hij door zijne zuster in de regering opgevolgd,<br />

en overgroote toegevendheid had ook te dier<br />

gelegenheid de aanmatiging over het hoofd doen zien.<br />

De Gouverneur-Generaal landde den 4n van Hooimaand<br />

te Makasser, en werd plegtig ontvangen. De<br />

Koning van Goa en die van Sidenring kwamen met<br />

andere Vorsten hunne hulde bewijzen, doch de Vorstin<br />

van Boni deed zich vertegenwoordigen.<br />

Nogtans werd het Bongaisch verbond een voorwerp<br />

van onderhandeling, doch terwijl Boni in sommige<br />

zaken toestemde, vorderde het als opperraagtig<br />

tegenover het Nederlandsch Gouvernement te worden<br />

toegelaten. Dit werd natuurlijk geweigerd, doch het<br />

verleende uitstel was te vergeefs. Bij een nieuw<br />

verdrag of overeenkomst werden Boni en Makasser<br />

(Goa) als oudste bondgenooten erkend, de landbouw<br />

aangemoedigd, de wreede bepalingen der wetgeving<br />

verzacht, en over het geheel vele verbeteringen in de<br />

wetten gemaakt. Wat weverij en handel betreft, daaromtrent<br />

bragten de omstandigheden eene noodwendige<br />

wijziging te weeg. De slavinnen der Makassersche<br />

dames vervaardigden vroeger Makassersche kleedjes en<br />

kousen, die zeer duur verkocht werden ; toen de<br />

Europesche kleederdragt daarvoor in cle plaats kwam,<br />

was dit niet naar den zin van de personen, die<br />

aan de vroegere kleederdragt veel welvaart hadden te<br />

danken gehad.<br />

Met de vastgestelde beschikkingen waren Boni,<br />

Tanette en Soepa geenszins te vrede. De Luitenant-<br />

Kolonel de Stuers werd den 14" van Hooitnaand


DERDE HOOFDSTUK. 125<br />

tegen Tanette afgezonden. De Eadja nam de vlugt,<br />

waarop zijne zuster als Koningin werd erkend. Maar<br />

Soepa, dat reeds de Engelschen met voordeel had<br />

getart, moest getuchtigd worden. Evenwel door den<br />

voortvlugtigen Vorst van Tanette en door Boni gestijfd<br />

en gesteund, bleken de maatregelen, tegen Soena<br />

genomen, onvoldoende te wezen. De Boeginezen toch<br />

streden met buitengewone dapperheid; het gelukte<br />

hun twee posten te overrompelen, en al de manschappen,<br />

meer dan honderd, af te maken. Een algemeene<br />

aanval werd op den 14" van Oogstmaand<br />

beproefd, doch deze viel tot ons nadeel uit, waarbij<br />

twee officieren sneuvelden. Op nieuw zou de Overste<br />

de Stuers den aanval besturen. De Boeginezen streden<br />

met verwoedheid ; zij waren, ten gevolge van<br />

hunne overwinningen, tot dweeperij opgewonden, zoodat<br />

zij ten vierden male de overwinning behaalden,<br />

en van de aanvallers op nieuw een derde buiten gevecht<br />

geraakte. Ten gevolge van al dien tegenspoed<br />

werden de sterkten te Tanette en te Soepa door de<br />

onzen verlaten, hetgeen den toestand der Nederlanders,<br />

in het gebied van Makasser, in geenen deele verbeterde.<br />

Voor den Algemeenen Landvoogd waren die gebeurtenissen<br />

dubbel treffend, daar hij gekomen was in de<br />

hoop de gemoederen te bevredigen, de banden, die<br />

het Vorstenverbond aan Nederland hechtten, inniger<br />

te maken, en op vaste grondslagen te vestigen. Daar<br />

hij alhier verder niets goeds kon uitrigten, vertrok<br />

van der Capelleu den 14n van Herfstmaand naar<br />

Java, om zelf de uitzending eener krijgsmagt te bespoedigen.


126 DERDE HOOFDSTUK.<br />

Als hadden de weerbarstige Vorsten slechts op dat<br />

vertrek gewacht, vingen zij weinige dagen daarna de<br />

vijandelijkheden aan. De Gouverneur-Generaal had<br />

hun enkel weidaden willen bewijzen, doch heerschzucht<br />

en gehech<strong>the</strong>id aan vroegere bloedgierige gebruiken<br />

hadden hen verblind en tot opstand verleid.<br />

Die toestand was niet langer te dulden, tenzij men<br />

den inlander de overtuiging wilde schenken, dat de<br />

Hollander te eenemale van alle vroegere dapperheid<br />

was ontaard. Hier moest gestraft worden of' Holland's<br />

aanzien was in den Archipel verloren.<br />

De Generaal-Majoor van Geen werd bestemd tot<br />

aanvoerder der te zenden strijdkrachten. Intusschen<br />

was op den 19n van Wijnmaand een hardnekkige slag<br />

geleverd, die tot ons nadeel afliep, vooral na het<br />

sneuvelen van den Kapitein Ie Clercq. In het begin<br />

van het jaar 1825 vertrok de Generaal van Geen met,<br />

1 fregat, 2 korvetten, 13 kleinere vaartuigen, transportschepen,<br />

enz., waarmede ook inlandsche hulpbenden<br />

werden vervoerd. De Majoors Lebron de Vexela, Bast,<br />

van Coehoorn en Sollewijn waren Onderbevelhebbers.<br />

Behalve het omslaan eener praauw, waardoor 60 inlandsche<br />

soldaten verdronken, was de veldtogt voorspoedig.<br />

Naauwelijks hield de vijand ergens stand.<br />

Badjoa, de voornaamste handelstad van Boni, te midden<br />

van een moeras gelegen, werd met gering verlies<br />

veroverd, en een aantal stukken geschut buit gemaakt.<br />

Moeijelijk was de weg naar de hoofdstad, doch men<br />

vond haar geheel ontruimd, daar de Koningin de<br />

vlugt had genomen. Er werden wel 200 stukken,<br />

meest kleine metalen kanonnen, genomen. De vijand<br />

had langs ongebaande wegen naar ongenaakbare oorden<br />

en bergpassen de wijk genomen.


DERDE HOOFDSTUK.<br />

127<br />

Nu werd te Makassev eene expeditie tegen Soepa<br />

gereed gemaakt, die, behalve 3000 man hulptroepen,<br />

deels van Sumanap, uit 1100 man bestond. De<br />

plaats werd, hoezeer geenszins van verdedigingsmiddelen<br />

ontbloot, zonder verlies van een enkel man ingenomen.<br />

De Radja onderwierp zich, en gaf zijns<br />

broeders zoon als gijzelaar. Onder de dapperen in<br />

dien oorlog wordt van Speyk genoemd, die aan boord<br />

van de brik Orestes diende. In eenen aanval tegen<br />

eenige vaartuigen in de baai van Boni, waar de<br />

Luitenant Alewijn het leven liet, gedroeg hij zich<br />

uitstekend, zoo mede tegen Badjoa, onder bevel van<br />

Zoutman, en bij de verovering van Soepa.<br />

De behaalde overwinningen waren echter niet afdoende<br />

te achten. Langs onbegaanbare wegen den<br />

vijand in het gebergte te vervolgen was hoogst moeijelijk.<br />

Alles moest medegevoerd worden door eene<br />

vaak moerassige, ongezonde landstreek, en gedurig<br />

werd men door eenen onzigtbaren vijand verontrust.<br />

Er kwamen derhalve vele zieken, hetgeen de krijgsbedrijven<br />

niet weinig belemmerde. Toch waren de<br />

twee belangrijkste plaatsen van Boni, benevens een<br />

aantal dorpen, vernield, en Soepa had zich onderworpen.<br />

De veldtogt was dus inderdaad met eene<br />

gelukkige uitkomst bekroond ; de bondgenooten op<br />

Celebes gevoelden zich krachtdadig gesteund, en waren<br />

vol vertrouwen op het Nederlandsche Gouvernement.<br />

Wel waagde de Vorst van Tanette in 1826 op<br />

nieuw de vaan des oproers op te steken. Het was<br />

echter slechts eene laatste stuiptrekking van vroegeren<br />

tegenstand. Het was genoeg, dat de Majoor van<br />

Coehoorn, aan het hoofd van 200 man, met eenige


128<br />

DERDE HOOFDSTUK.<br />

hulptroepen, tegen hem optrok. De overwinning was<br />

volkomen, doch, ten gevolge van de uitgestane vermoeijenissen,<br />

bezweek de wakkere aanvoerder kort na<br />

zijne terugkomst te Makasser. Van Coehoorn van<br />

Hauwerda werd aldaar begraven.<br />

Was het laatste gedeelte der reis van den Opperlandvoogd<br />

door de Groote Oost geenszins van genoegelijken<br />

aard, weldra werd zijn leven nog verbitterd:<br />

èn door beschuldigingen, die hem van wege den<br />

Koning werden toegezonden, wegens verkwisting van<br />

's lands penningen, èn door lasterlijke aantijgingen<br />

van personen, die uit Europa gezonden, of als avonturiers<br />

uit Nederland overgekomen, niet tevreden waren<br />

over de wijze, waarop zij door den Gouverneur-<br />

Generaal werden behandeld; welke aantijgingen bij<br />

het Nederlandsche Gouvernement gereedelijk geloof<br />

vonden; èn door den oorlog, die in het midden<br />

van het jaar 1825 op Java uitbarstte, toen naauwelijks<br />

de rust in het Gouvernement van Makasser<br />

was hersteld.<br />

Onder hen, die onder het Generalaat van van der<br />

Capellen eene gewigtige betrekking hebben vervuld,<br />

behoort genoemd te worden zijn bloedverwant Robert<br />

L. J. Baron van der Capellen, die Resident van<br />

de Preangers is geweest. Die Residentie, die zich<br />

sedert het Engelsch tusschenbestuur veelal heeft onderscheiden,<br />

als op eene exceptionele wijze bestuurd<br />

te zijn, heeft dit ten deele aan dien Resident te danken.<br />

Door hem werd in 1824 de opium-invoer en<br />

het gebruik van het zoo verderfelijke heulsap onder<br />

bedreiging van gestrenge straffen verboden. In dat<br />

verbod verheugt zich dat landschap nog, en zijne be.<br />

i


DERDE HOOFDSTUK.<br />

129<br />

woners genieten daardoor zedelijk < n ligchamelijk eene<br />

groote welvaart boven hunne naburen.<br />

Bereids was door 's Konings Besluit van den 5n<br />

van Bloeimand 1822 de Luitenant-Generaal de Koek<br />

tot Luitenant Gouverneur-Generaal benoemd, met regt<br />

van zitting aan de Hooge tafel, volgende onmiddellijk<br />

op den Algemeenen Landvoogd. De Generaal de<br />

Koek nam zitting als Lid der Hooge Regering op<br />

den 9n van Slagtinaand 1822. Ook was aan van<br />

der Capellen, aireede in 1823, van 's Konings wege<br />

kennis gegeven, dat bij zij« vertrek naar Europa,<br />

door hem de waarneming zijner hooge waardigheid<br />

aan den Generaal de Koek moest worden opgedragen.<br />

Derhalve was de waarneming van het Generalaat<br />

gedurende de reis van den Opperlandvoogd aan de<br />

Koek opgedragen. Uit dien hoofde stond deze niet<br />

aan het hoofd der troepen, welke naar Makasser werden<br />

gezonden. Toen echter in het midden van het<br />

jaar 1825 een ernstige opstand in de Vorstenlanden<br />

op Java uitbrak, werden andere maatregelen vereischt.<br />

Met de uitgebreidste volmagt werd de Luitenant<br />

Gouverneur-Generaal naar het tooneel van den opstand<br />

gezonden. Hij kon over alle middelen onder zijn<br />

bereik beschikken en naar omstandigheden handelen.<br />

Op het einde van Hooimaand te Soerakarta aangekomen,<br />

aanvaardde hij op den l n van Oogstmaand<br />

bij proclamatie het oppergezag over de beide Rijken<br />

van Solo en Djokjo, tot tijd en wijlen zulks niet<br />

langer zoude behoeven.<br />

Van onderscheidene zijden wordt T. P. H. Chevallier<br />

als de aanleiding tot den opstand van Diepo Negoro<br />

. Het zal wel niet te betwijfelen wezen of<br />

' I. 9


130 DERDE HOOFDSTUK.<br />

gemeenzaamheid met de vrouwen van den harem of<br />

de kraton, kan tot de uitbarsting hebben geleid, evenzeer<br />

als onbehoorlijke gedragingen, welke hem te laste<br />

worden gelegd, en die hem op den lln Van Slagtmaand<br />

1825, door vergif het leven hebben kunnen doen<br />

verliezen. Hadde die Adsistent-Resident, een man vol<br />

moed en voortvarendheid, aanleiding tot dien opstand<br />

gegeven, dan nog zou van der Capellen wegens de<br />

vriendschap voor den verdienstelijken Waalschen predikant<br />

Chevallier in geenen deele te beschuldigen zijn.<br />

Wegens onverschrokkenheid, vlugheid en werkzaamheid<br />

aanbevelenswaardig, was de zoon in 1823 Adsistent-Resident<br />

te Djokjokarta, waar sedert het begin<br />

des jaars A. H. Smissaert den Luitenant-Kolonel<br />

Nahuys als Resident had vervangen. Smissaert was<br />

traag, en liet bijna alles aan den Adsistent-Resident<br />

over; deze handelde, hierin door den Rijksbestierder<br />

en den Translateur misleid, niet zelden tegen de gebruiken<br />

van het Hof. De oorzaak van den opstand<br />

ligt echter dieper. Hoeveel moeite had niet Daendels<br />

gehad om den Sultan en de Rijksgrooten van Djokjokarta<br />

in bedwang te houden! Ook Raffles moest<br />

een krijgstogt daarheen maken, en sedert bleef het<br />

ongenoegen smeulend. Zelfs mag verondersteld worden,<br />

dat de vriendschapsbetrekkingen tusschen den<br />

Resident Nahuys en de meest invloedrijke grooten<br />

eene uitbarsting hebben voorkomen. Na zijne vervanging<br />

door Smissaert trad eene meer stroeve en<br />

koele verhouding tusschen het fort en de kraton in<br />

de plaats. Een bloedige en hardnekkige vijfjarige<br />

oorlog volgde eerlang.<br />

Van het eenmaal in Nederland opgewekte onge-


DERDE HOOFDSTUK. 131<br />

noegen tegen van der Capellen werd van verschillende<br />

kanten misbruik gemaakt, om den Algemeenen Landvoogd<br />

van kostbaarheid in administratie en van<br />

verkwisting te beschuldigen. In de Indische kas was<br />

een te kort, dat hoog noodig moest worden aangevuld.<br />

Van der Capellen zocht daarin te voorzien buiten het<br />

Europeesch Gouvernement om, derhalve buiten kennis<br />

van den Koning. Op eigen gezag ging hij eene leening<br />

aan met het Bankiershuis Palmer en Comp, te<br />

Calcutta '), en wel onder verband van de kolonie.<br />

Dit kon voor den Koning niet geheim blijven, en<br />

Z. M. vond daarin twee grieven tegen den Gouverneur-<br />

Generaal, namelijk: de hooge rente, welke, volgens<br />

Indisch gebruik, daarvan moest worden betaald, en<br />

vooral, dat van der Capellen buiten 's Königs weten<br />

en op eigen gezag die leening had aangegaan. Langs<br />

dien weg kwam de Koning er toe, om, bij de<br />

opening der Staten-Generaal, dat staatsligchaam —<br />

hetgeen zich tot nu toe in het geheel niet met Indië<br />

had bemoeid — op den 17n van Wijnmaand 1825<br />

den moeijelijken toestand, waarin de Oostindische<br />

Bezittingen verkeerden, bekend te maken. * De uitii<br />

gaven hadden, ten gevolge van oorlogen en kostbare<br />

//uitgaven van het bestuur, op den geldelijken toestand<br />

eenen ungünstigen invloed uitgeoefend." Dien<br />

ten gevolge werd eene leening van twintig millioen<br />

gulden voor de O. I. Bezittingen gevraagd, en tevens<br />

verzekerd, dat een bijzonder Commissaris naar Indië<br />

zou worden uitgezonden, ,/ten einde de vasthouding<br />

) Op den „ Staat der Financiën van Nederlands Indië op het<br />

einde van 1825," staat de schuld aan het huis Palmer & C", uitgetrokken<br />

voor ƒ 3,751,455.9.<br />

9*


132 DERDE HOOFDSTUK.<br />

// aan de gegeven bevelen tot spaarzaamheid en orde'<br />

// in de bijzonderheden te verzekeren." Zoodanige<br />

uitdrukkingen, uit den mond des Konings, bij eene<br />

dusdanige plegtige gelegenheid, konden niet nalaten<br />

algemeene bevreemding en hier en daar ontsteltenis<br />

te wekken. Het heette bij velen: de Gouverneur-<br />

Generaal van der Capellen heeft een te kort van<br />

twintig millioen gemaakt, derhalve is er veel op zijn<br />

bestuur aan te merken. Hij kan niet spoedig genoeg<br />

teruggeroepen worden.<br />

Op den 1» van Louwmaand 1826 werd door van<br />

der Capellen de hooge waardigheid, door hem zoo<br />

vele jaren bekleed, plegtig aan den Luitenant Gouverneur-Generaal<br />

Hendrik Merkus de Koek overgedragen.<br />

In Sprokkelmaand 1826 kwam de Commissaris-Generaal<br />

du Bus de Ghisignies, en daarop verscheen<br />

weldra de lijst van bezwaren en tekortkomingen,<br />

welke ten laste der administratie van van der Capellen<br />

waren te brengen. Dat die lijst of balans met partijdigheid<br />

was opgemaakt, bleek al dadelijk hieruit, dat<br />

onder de lasten worden opgeteekend, ruim ƒ 1,358,000<br />

als schuld aan het Britsch tusschenbestuur, terwijl het<br />

tractaat van den I7i van Lentemaand 1824 slechts<br />

/ 1,200,000 erkent. De renten aan de Handelmaatschappij,<br />

ten beloope van f 181,111, worden over<br />

1825 in rekening gebragt, terwijl de gelden dier leening<br />

eerst met du Bus op Java kwamen. Het zeehoofd<br />

te Batavia en de inrigtingen op Onrust hadden<br />

/ 1,225,000 gevorderd, maar de in- en uitgaande<br />

regten waren gemiddeld f 140,000 gestegen; daardoor<br />

was die uitgave althans geen bezwaar voor de<br />

schatkist.


DERDE HOOFDSTUK. 138<br />

Wanneer wij andere posten van debet of credit<br />

stilzwijgend voorbijgaan, blijkt, hoe de Commissaris-<br />

Generaal een definitief tekort van de administratie<br />

van den Gouverneur-Generaal van der Capellen berekent,<br />

ten bedrage van ƒ 6,578,546.75; welk bedrag<br />

door het Ministerie van Koloniën werd verminderd<br />

tot de som van / 3,817,046.75. Eene berekening<br />

evenwel van de zijde van den Gouverneur-Generaal<br />

levert eenen staat, volgens welken van die uitgaven<br />

moeten worden afgetrokken : het beloop der vroegere<br />

schulden ; de Probolingo-hypo<strong>the</strong>ek; het verschuldigde<br />

aan D. P. van Alphen en R. G. van Polanen; de<br />

aankoopen van huizen enz.; dus aanwezige waarde: de<br />

opbouw en aankoopen voor de marine enz.; ten bedrage<br />

van ƒ 1,800,000. Naar eene gematigde berekening<br />

van zoodanige posten, levert C. ten Brink '),<br />

na aftrek van het tekort, een overschot of wezenlijk<br />

voordeel, dat door de administratie van den Baron<br />

van der Capellen over een tijdvak van negen' en een<br />

half jaar is opgeleverd. — Wel mag gezegd worden,<br />

dat men reeds toen de kunst verstond van hetgeen<br />

men noemt: grouper les chiffres.<br />

Men ga daarbij na, hoe alles na 1816 vernieuwd<br />

moest worden, dewijl de Engelschen het al hadden<br />

laten vervallen en deels gesloopt. De land- en zeemagt<br />

hadden in dat tijdsverloop raillioenen schats gekost;<br />

de opstand van Saparoewa, de twee expeditiëu<br />

naar Palembang en de onlusten op Celebes hadden<br />

zeer aanzienlijke uitgaven gevorderd. Al hadden de<br />

') Cand. ten Brink. Een woord over het helieer van Indië, enz.<br />

na een tienjarig hestuur van den Baron G, A. G. 1'. v. d. Capellen.


134 DERDE HOOFDSTUK.<br />

oorlogen van Palembang en van Makasser, alsmede<br />

het jagt maken op de zeeroovers, aan de Indische<br />

kas gedurende dien tijd niet minder dan tien millioen<br />

guldens gekost, het was geene schade voor de zedelijke<br />

waarde van land- en zeemagt. Officieren en<br />

manschappen hadden elkander onderling leeren kennen<br />

en waarderen, eene kennis, die weldadige vruchten<br />

droeg bij den zoo hardnekkigen strijd, welke op Java<br />

zoo vele schatten en menschen heeft gekost.<br />

Was al de terugkomst van den Baron van der<br />

Capellen in geenen deele zoodanig als hij, ingevolge<br />

de door hem bewezene trouw en ijver, werkelijk verdiende,<br />

de miskenning, welke hij ondervond, Mas in<br />

geenen deele duurzaam. Toen de Koning inzag, dat<br />

de Gouverneur-Generaal van der Capellen een trouw<br />

dienaar was geweest, behandelde Z. M. den waardigen<br />

man op nieuw met vertrouwen ').<br />

) Zie Cand. ten Brink, Een woord, enz., hl. 11.


VIERDE HOOFDSTUK.<br />

Verval van den Indischen Handel en de Scheepvaart. Ijverzucht<br />

der Engelschen. Onderhandelingen tusschen Nederland en Grool-<br />

Brittanje. Tractaat van den 17» van Lentemaand 1824. Schepping<br />

der Nederlandsche Handelmaatschappij; hare geoolgen voor<br />

Handel, Scheepvaart en Fabriekwezen.<br />

Tijdens de afschudding van het Pransche juk, had<br />

de Nederlander zich de schoonste toekomst voorgesteld<br />

door de herleving van handel en scheepvaart.<br />

Men bedacht echter niet hoe overal opofferingen zouden<br />

noodig wezen, dewijl hier te lande alles grootelijks in<br />

verval was geraakt. De nog overgebleven bodems<br />

lagen in de havens te verrotten, en de handel had<br />

zich ten deele verplaatst. Om slechts iets te noemen<br />

uit den tabakshandel : de Andouille-fabrieken te Amsterdam,<br />

de Carotten-fabrieken te Rotterdam, welke<br />

tot 1795 bloeiden: zij waren er niet meer; evenzoo<br />

was het met den lederhandel en onderscheidene andere<br />

takken van nijverheid. Er waren nog vele kapitalen<br />

in het land, maar de scheepstimmerwerven<br />

waren te niet gegian, en de zeevaardigheid der schepelingen<br />

kon geen gelijken tred houden met die der<br />

Engelschen en Noord-Amerikanen. In dier voege trof<br />

men bij den algemeenen vrede, op Java gevreesde<br />

mededingers : de Amerikaan was tevreden met gerin-


136 VIEEDE HOOFDSTUK.<br />

gère vrachtpenningen ; de Engelschmau bragt voortbrengselen<br />

van eigen grond en nijverheid aan. Zij<br />

konden derhalve duurder op Java inkoopen, en toch<br />

voordeelig tegen onze kooplieden op de Nederlandsche<br />

markt concurreren. Daarbij kwam, dat in de laatste<br />

jaren in Groot-Brittanje de werktuigelijke voortbrenging<br />

van katoenen stoffen zich op krachtige wijze<br />

had ontwikkeld. Sedert het jaar 1800 tot 1814 b. v.<br />

was in Engeland de invoer van ruwe katoen verdubbeld.<br />

Men behoefde dus geene katoenen en chitsen<br />

meer uit Bengalen en het Malabaarsche schiereiland,<br />

maar was in staat, zelfs dââr met voordeel tegen het<br />

inlandsche fabrikaat te markten. Dit veroorzaakte<br />

eene geheele omwenteling in den handel, waarvan de<br />

nadeelen door den Nederlander bij zijne inkoopen der<br />

koloniale producten op Java en bij den verkoop in<br />

het vaderland, grootelijks werden ondervonden. Ook<br />

op onze markt bragt de vreemdeling de koffij en andere<br />

tropische voortbrengselen; terwijl Hamburg en<br />

Bremen Duitschland voorzagen. Onze handel naar de<br />

Oostzee en het Noorden was in den tijd van twinti^<br />

jaren verloopen.<br />

De slechte staat der schepen veroorzaakte veel<br />

schipbreuken ; er moesten derhalve nieuwe schepen<br />

gebouwd worden; doch die kosten, benevens voortdurende<br />

schade op elke tehuisreis uit Indië, waren een<br />

te ongunstig vooruitzigt voor den handelaar en den<br />

reeder. Zoodanige herhaalde verliezen deden de vaart<br />

op Java eerlang verminderen, en het scheen alsof<br />

binnen korten tijd de uitrustingen naar Java door<br />

den Nederlander geheel aan den vreemdeling zouden<br />

worden overgelaten.


VIEltDE HOOFDSTUK. 18ï<br />

Sedert het begin der 19e eeuw waren, ten gevolge<br />

van den belemmerden handel op Indië, de Engelsche<br />

wollen en katoenen stoffen, ijzer- en staalwaren, bieren<br />

en andere dranken van Groot-Brittanje herkomstig,<br />

in den Archipel, zoowel bij den inlander, als bij den<br />

Europeaan, meer en meer in gebruik geraakt. Ook<br />

dit was een bezwaar voor den Nederlandschen handelaar.<br />

Men bedenke, dat, toen de algemeene vrede<br />

gesloten werd, de pakhuizen in Engeland met katoenen<br />

stoffen waren opgevuld, ja overladen. Het afzetten<br />

tot eiken prijs op het vasteland van Europa en<br />

in Indië werd den Engelschen fabriekant door ondersteuning<br />

van zijn Gouvernement mogelijk gemaakt.<br />

Den Nederlander werd op die wijze eene nieuwe teleurstelling<br />

veroorzaakt.<br />

Engelsche handelshuizen vestigden zich te Batavia<br />

in dier voege, dat het allen schijn had, alsof men er<br />

zich in eene Britsche en geenszins in eene Nederlandsche<br />

kolonie bevond. Voor hem, die dit verschijnsel<br />

met een aandachtig oog aanschouwde, en zich daarbij<br />

het verledene herinnerde, was het niet twijfelachtig,<br />

of op den duur moest die gang van zaken er toe<br />

leiden, dat de Engelschen alle voordeelen van handel<br />

en landbouw op Java genieten, en de Nederlanders<br />

daarentegen de lasten torschen zouden.<br />

Immers, zonder te denken aan de vroegere gebeurtenissen<br />

in Indië, behoefde men slechts zich voor den<br />

geest te brengen, hoe schoorvoetend de Engelsche<br />

ambtenaren op Java en elders in den Archipel, aan<br />

de bevelen van het Britsch Gouvernement hadden<br />

gehoorzaamd. Het verkreeg het voorkomen, alsof die<br />

ambtenaren de wettigheid der geslotene overeenkouibt


138 VIEIIDE HOOFDSTUK.<br />

te beoordeelen hadden, deswege allerlei moeijelijkheden<br />

mogten opwerpen en de uitvoering daarvan belemmeren<br />

of tegenwerken, in plaats van eenvoudig aan de<br />

ontvangene bevelen te gehoorzamen, zoo a!s hun pligt<br />

voorschreef '). Was het niet aan hunne dubbelzinnige<br />

taal, aan hunne opstokerij - om er niet meer<br />

van te zeggen te wijten, dat weerbarstigheid en<br />

opstand allerwege in den Indischen Archipel het Nederlandsen<br />

gezag bemoeijelijkten en verlamden ?<br />

Welke waren tevens de gevolgen van de verdrijving<br />

van Napoleon, tegen wien geheel Europa zich<br />

had aangegord ? Had het daarbij niet den schijn,<br />

als ware onze verlossing in geenen deele te danken<br />

geweest aan eigene veerkracht en inspanning, enkel<br />

ondersteund door Gods almagtige hulp; — maar als<br />

waren wij door de Geallieerde Mogendheden vrijgevochten?<br />

Hebben wij niet, bij den algemeenen vrede,<br />

millioenen schats moeten betalen, en heeft men ons<br />

niet voor het geschenk van België, dat wij niet gevraagd<br />

hadden, en dat men ons niet langer dan vijftien<br />

jaren heeft laten behouden, ongeveer honderd<br />

millioen gulden te kort gedaan ?<br />

Kort na de tehuiskomst der gewezene Commissarissen-Generaal<br />

Elout en Buyskes waren tot vereffening<br />

') De Minister Canning, die het Traetaat gesloten had, zeide onder<br />

anderen bij de overbrenging van hetzelve in het Parlement op<br />

den 17" van Zomermaand 1824 : „1 must state that <strong>the</strong>re was a view<br />

taken of <strong>the</strong> transaction by <strong>the</strong> subordinate agents of <strong>the</strong> East India<br />

Company, inconsistent with <strong>the</strong>ir capacity of subordinate agents.<br />

They qucstionncd <strong>the</strong> policy of <strong>the</strong> Treaty of 1814. and seemed more<br />

disposed to look into <strong>the</strong> stipulations, than to carry <strong>the</strong>m into execution."


VIERDE HOOFDSTUK .<br />

139<br />

der hangende geschillen en der wederzijdsche vorderingen<br />

tusschen de beide Gouvernementen onderhandelingen<br />

aangeknoopt. Die onderhandelingen werden<br />

echter gerekt door nieuwe bezwaren, steeds van de<br />

Eno-elsche zijde opgeworpen. Ten laatste kwam, op<br />

den I7n van Lentemaand 1824, een tractaat tusschen<br />

Groot-Brittanje en Nederland tot stand, bestemd om<br />

aan alle geschilpunten, voortgevloeid uit de teruggave<br />

der Indische Bezittingen en uit de veranderde omstandigheden,<br />

een einde te maken. Eigenlijk splitste<br />

zich dat tractaat in twee deelen: het eene betreffende<br />

de ruiling van grondgebied; het andere betreffende<br />

de wederzijdsche voordeden van den handel. De vereffening<br />

van geldelijke vorderingen, welke van wege<br />

Engeland waren geopperd en vastgehouden, werden<br />

door het Nederlandsche Gouvernement afgekocht voor<br />

eene som van twaalf ton gouds of honderd duizend<br />

pond sterling.<br />

Ongetwijfeld had Nederland bij die ruilingen groot<br />

belang, en het was wel te voorzien dat, tegenover<br />

den magtigen nabuur, de voordeelen aan diens zijde<br />

zouden wezen. Art. 8 houdt in, dat dezerzijds afstand<br />

zal worden gedaan van al de etablissementen<br />

op het vasteland van Indië, en dat gerenonceerd<br />

wordt aan alle voorregten en vrijstellingen te dier<br />

zake vroeger geuoten. Die afstand was zeer belangrijk,<br />

daar hij vroegere kantoren en bezittingen,<br />

langs de geheele kust van Koromandel en Oroxa,<br />

die op de Malabaarsche kust, het kantoor te Suratte<br />

en de kantoren in Bengalen betrof. Onderscheidene<br />

dier etablissementen waren in der tijd door Pieter<br />

van den Broecke gesticht, en hadden in de 17e eeuw


111.) VIEEDK HOOFDSTUK.<br />

groote voordeden aan de Oost-Indische Maatschappij<br />

afgeworpen. Gedurende de 18e eeuw hadden zij hunne<br />

belangrijkheid verloren, deels ten gevolge van de<br />

traagheid en het oneerlijk winstbejag der ambtenaren,<br />

deels ten gevolge van de willekeur en heerschzucht<br />

der Engelsche Oost-Indische Compagnie. Het misbruik<br />

van magt, door Clive en andere harer Opperhoofden<br />

schaamteloos bedreven, had die kantoren aireede<br />

sedert 1770 van al haar gewigt beroofd. Zoo<br />

als het thans met de Engelsche oppermagt in Oengalen<br />

en in het schiereiland stond, waren die posten<br />

voor Nederland van geene waarde. Zij werden eerst<br />

in 1817 en 1818 overgenomen. Slechts bij inoeijelijkheden<br />

tusschen de Engelschen en de inlanders<br />

konden die posten eene staatkundige belangrijkheid<br />

erlangen.<br />

Bij Art. 9 wordt door Groot-Brittanje afstand gedaan<br />

van zijne bezittingen op het eiland Sumatra.<br />

Deze waren, op het oogenblik, vooral ten gevolge<br />

van den inlandschen oodog in de bovenlanden, van<br />

weinig waarde, en in der tijd door Engeland wederregtelijk<br />

verkregen. Van belang voor de toekomst<br />

was : # dat voortaan op Sumatra geen Britsch kantoor<br />

//zal worden opgerigt, noch eenig tractaat, onder<br />

// Britsch gezag, met eenige Inlandsche Vorsten of<br />

// Opperhoofden zal worden gesloten." Die afstand<br />

zal moeten beschouwd worden als tegenhanger van<br />

den afstand in het vorige artikel vermeld. De uitgedrukte<br />

bepalingen zijn belangrijk, daar Nederland<br />

voortaan geene inmenging van Groot-Brittanje in<br />

zijne betrekkingen op Sumatra had te vreezen.<br />

Men bedenke vooral, hoe .Raffles, gedurende den


VIERDE HOOFDSTUK.<br />

141<br />

tijd van zijn bewind op Java, getracht had de spocerijteelt<br />

over geheel Indië te verspreiden, en hoe hij<br />

later, bij zijn bestuur van Benkoelen, door geldelijke<br />

ondersteuning en het uitloven van groote premiën als<br />

anderszins, de teelt van nagelen, noten en foelie<br />

trachtte te vestigen. Door zijne kunstmiddelen slaagde<br />

hij, en verkreeg hij eenen niet onbelangrijken uitvoer<br />

van Benkoelen naar Engeland; doch langs dien<br />

weg ook werd zijne administratie van Benkoelen zoo<br />

buitengewoon kostbaar, dat Engeland tot dit artikel<br />

toetrad.<br />

Art. 10 behelst ten aanzien van Malakka dezelfde<br />

bewoordingen als in het vorige artikel zijn gebruikt,<br />

zoodat het alhier een even volledigen afstand geldt<br />

van dat gebied ten behoeve van Engeland, als het<br />

vorige ten behoeve van Nederland. Wat den regtstitel<br />

aangaat, scheelt het echter veel. In het midden<br />

der 17 e eeuw was de Nederlandsche Oost-Indische<br />

Maatschappij, in eenen wettigen oorlog tegen Portugal,<br />

van het schiereiland Malakka meester geworden.<br />

De Britsche Bezittingen op Sumatra daarentegen waren,<br />

omstreeks de helft der 17e eeuw, of in de 18e<br />

eeuw, te midden van den vrede geroofd.<br />

Slechts ter zake van het 12e art. schijnt het IJ e<br />

art. in dat tractaat te zijn gevoegd, want dat Engeland<br />

afziet van alle vertoogen tegen het bezetten van<br />

het eiland Billiton door Nederland, moest in 1824<br />

even vreemd klinken als de bezitname van het meest<br />

onbekende eiland van de Linga-groep. Zelfs bij naam<br />

was Billiton bijna niet, en enkel als eene onderhoorigheid<br />

van Banka, even als zoo menig eilandje in<br />

die streken bekend. Als zoodanig was het in der tijd


142 VIERDE HOOFDSTUK.<br />

door Palembang aan Engeland afgestaan. Er was<br />

ook in 1818 slechts door Nederland bezit van genomen,<br />

ten einde den zeeroovers eene schuilplaats (c<br />

ontnemen, of hen, die zich daar vestigden, aan orde<br />

en een geregeld bestuur te onderwerpen.<br />

Van geheel anderen aard is de inhoud van art, 12<br />

Daar wordt gezegd, dat , de kroon van Nederland<br />

//afziet van alle vertoogen tegen het bezetten van het<br />

//eiland Sinkapore," terwijl het zonderlinge bijvoegsel<br />

volgt: ,/Daarentegeii belooft Zijne Groot-Brittannisdie<br />

//Majesteit dat geen Britsch kantoor zal worden op-<br />

//rigt op de Carimons eilanden of op de eilanden<br />

,/Battam, Bintang, Linggin of op eenig der andere<br />

//eilanden, liggende ten zuiden van straat Sinkapore<br />

//en dat met hunne Opperhoofden geene tractaten<br />

//onder Britsch gezag gesloten zouden worden." Hier<br />

geldt het, van het begin tot het einde toe, enkel<br />

eilanden en eilandjes aan de zuidpunt van het schiereiland<br />

Malakka, die onder het gebied van Djohor en<br />

bij regt van overwinning aan Nederland behooren'<br />

Men zoude geneigd zijn die woorden voor eene<br />

spotternij te houden, ware het niet, dat ze in een<br />

tractaat voorkomen door de ministers Canning en<br />

Palck geteekend. De Engelschen waren te zeer overtuigd<br />

van de wederregtelijkheid van dien roof, om er<br />

met aan te twijfelen, dat zij die eilanden behouden<br />

zouden. Zoo spreekt er in 1822 Einlavson over in<br />

Z1Jne reis naar Siaia « Hire'), en de minister Can-<br />

')IG. Knlayson, The mission to Siam and Hire <strong>the</strong> Capital of<br />

Cochmcluna. fiij hmmht in l m ^ K J<br />

men voornemens schijnt te wezen een Gouvernemelll « £<br />

„ il <strong>the</strong> place be retained."


VIERDE HOOFDSTUK. 143<br />

ning gevoelt zich genoodzaakt, in zijne zoo even aangehaalde<br />

redevoering van den 17" van Zomermaand<br />

1824, tot haarkloverijen zijne toevlugt te nemen om<br />

het behoud van Sinkapore te kleuren '). Ook is het,<br />

onzes inziens, boven allen twijfel verheven, dat, ingevalle<br />

Raffles en zijne vrienden er niet in geslaagd<br />

waren, den handelsstand in Engeland door allerlei geschrijf<br />

in de couranten, belang te doen stellen in het<br />

behoud van Sinkapore, het ministerie het gewaagd<br />

zoude hebben de waarheid zoo openlijk in het gezigt<br />

te slaan.<br />

Het volgende artikel moet strekken, om alle moeijelijkheden<br />

of vitterijen, welke bij mogelijkheid uit de vastgestelde<br />

ruilingen zouden kunnen worden afgeleid, te<br />

voorkomen. Bovendien verleende art. 14 aan de ingezetenen,<br />

die uit de afgestane districten zouden<br />

wenschen te verhuizen, even als bij het verdrag van<br />

1814, eene tijdruimte van zes jaren, om die verhuizing<br />

te bewerkstelligen. Van meer belang zijn de bepalingen<br />

van art. 15, alzoo daaruit blijkt, dat de afgestane<br />

districten of eilanden, nimmer aan eene andere<br />

mogendheid kunnen worden overgedragen, en dat in-<br />

') De woorden, welke wij op het oog hebben, ziju deze : „ Wij<br />

„ hebben Sinkapore bekomen. Men zal welligt van mij verwachten,<br />

„ dat ik den aard onzer regten op deze bezitting blootlegge. Daar<br />

„ daadzaken en beseheiden noodig zijn, om regten te bewijzen, ben<br />

„ ik persoonlijk stellig van gevoelen, dat wij de rcgtmatighe«'d dezer<br />

„ aanspraak niet konden doen blijken; — maar daar alle regten in<br />

„ Oost-lndic niet zoo naauwkeurig of juist afgebakend zijn, is het<br />

„ mij voorgekomen, dat het eene grooto verkeerdheid zoude wezen,<br />

„ op dit bijzondere geval de algemeen in Europa gevolgde staatkun-<br />

„ dige beginselen toe te passen of eenige verheven rumaneske ge-<br />

» voelens van zedelijkheid daarbij in het. oog te houden,"


144 VIERDE HOOFDSTUK.<br />

gevalle //eenige dier bezittingen weder mogten verlakten<br />

worden, de medecontractant, onmiddellijk in de<br />

//regten treedt van hem, die ze verlaten heeft."<br />

De wezenlijke bedoelingen van het tractaat waren,<br />

om alle vorderingen, of twisten uit de nabuurschap<br />

der beide partijen tot hiertoe voortgevloeid, in den<br />

vervolge te voorkomen. Nederland zou op de eilanden,<br />

in de ruime beteekenis van het woord, Groot-<br />

Brittanje op het vasteland van Azië, de meester wezen.<br />

Evenwel mag men vermoeden, dat Canning,<br />

uit schroomvalligheid ten opzigte der partij, welke<br />

door Raffles, Court enz. in het leven was geroepen,<br />

en welke de teruggave van Java aan het Engelsen<br />

Ministerie kwalijk nam, en om haar niet te zeer te<br />

verbitteren, van eene meer stellige afscheiding, dan<br />

Straat Malakka en Straat Sinkapore, heeft gezwegen.<br />

De eerste afdeeling van het tractaat van den 17n<br />

van Lentemaand 1824 betreft den handel, en behelst<br />

in zoo vele woorden eene gelijkstelling van beide<br />

natiën in de Aziatische Bezittingen en Koloniën van<br />

de andere contracterende partij, wederzijds op den<br />

voet der meest begunstigde natie. Wij mogen er<br />

echter wel bijvoegen, dat in dezen de voordeden aan<br />

de zijde der Engelschen waren, alzoo hunne scheepvaart<br />

zeer uitgebreid was, terwijl de onze daarentegen<br />

zeer onbeduidend was, ten gevolge van den geleden<br />

tegenspoed, door het kapen en verbeurd verklaren<br />

onzer schepen bij het begin van den oorlog in 1795<br />

en in 1803 door de Engelschen, het in de havens<br />

opleggen onzer schepen, ten einde die voor den vijand<br />

te beveiligen, en door het te niet gaan onzer handelsvloot.<br />

Hoe stond het bovendien daarmede gesteld


VIERDE HOOFDSTUK. 145<br />

sedert den algemeenen vrede ? Overigens waren de<br />

bewoordingen duidelijk, en behelsden wederzijdsche<br />

gelijkstelling.<br />

Even zoo was zulks met het volgende artikel. Er<br />

wordt gesproken van te betalen regten, niet hooger<br />

dan het dubbel van die, welke de onderdanen en de<br />

schepen van de eigen natie hebben te voldoen; terwijl<br />

met betrekking tot die artikelen, welke met<br />

geene regten zijn bezwaard, // in- of uitgevoerd door<br />

// de onderdanen of in de schepen der natie, aan<br />

// welke de haven toebehoort," aan de andere zijde,<br />

in geen geval meer dan zes ten honderd zal mogen<br />

worden opgelegd. Ofschoon dit laatste in geenen<br />

deele als dubbelzinnig is te beschouwen, zoo moet<br />

het evenwel in dier voege verstaan worden, dat b. v.<br />

» indien voor de voortbrengselen van den Indischen<br />

// Archipel, met Nederlandsche bodems, of met bo-<br />

// dems, die aan de inlanders toebehooren, bij invoer<br />

// op Java, geen inkomend regt wordt betaald, dan<br />

// mogen die zelfde voortbrengselen, onder Britsche<br />

// vlag ingevoerd, met geen hooger regt dan dat van<br />

// 6 °/o worden belast. Het Nederlandsch Bestuur in<br />

// Indië behoudt echter allezins het regt aan zich,<br />

// om allen invoer der voortbrengselen van den Indi-<br />

// scheu Archipel te verbieden, met eenige andere<br />

// bodems dan met Nederlandsche; doch het kan ook<br />

// nevens dezen de bodems der inlanders toelaten,<br />

// met uitsluiting van alle vreemden: Engelschen,<br />

// Pranschen, Amerikanen of wie zij wezen mogen." ')<br />

«) Onderzoek naar geest en strekking van het tractaat van den 17«<br />

Maart 1824, over handel en ruiling van grondgebied in Indië gesloten<br />

tusschen Nederland en Groot-Brittanje (door G. Lauts) hl. 2!).<br />

L 10


146 VIERDE ROOEDSTTTK.<br />

Alle zoogenoemde Westersche Mogendheden worden<br />

alhier bedoeld.<br />

Art. 3 betreft de tractaten, door den eenen of den<br />

anderen met eenigen Staat in de Oostersche zeeën te<br />

sluiten. u Men mag daarbij in geenen deele den<br />

// koophandel der andere partij van de havens van<br />

// zoodanigen inlandschen Staat doen uitsluiten. —<br />

n Alle tractaten of verbindtenissen, met eenige inii<br />

landsche Begering in de Oostersche zeeën, reeds<br />

n bestaande, moeten wederzijds kenbaar gemaakt wor-<br />

// den, even als die, welke in het vervolg zullen worii<br />

den aangegaan." De onbepaaldheid der uitdrukking<br />

Oostersche zeeën zullen wij voor het oogenblik<br />

onbesproken laten.<br />

Bij het volgende artikel wordt gelast, dat wederzijds<br />

de handel op de iulandsche havens niet mag<br />

worden belemmerd.<br />

Art. 6 strekt tot beteugeling van ambtenaren, die<br />

genegen mogten wezen, // zonder magtiging van hun<br />

u Gouvernement in Europa, een nieuw kantoor op<br />

n een der Oost-Indische eilanden op te rigten." Er<br />

wordt niet bijgevoegd, in hoe verre de Indische Gouvernementen<br />

gebruik zullen mogen maken van de<br />

sluw verkregene voordeelen door avanturiers als Earl,<br />

Brooke en andere even achtenswaardige personen.<br />

De Molukken zijn ingevolge art. 7 uitgesloten van<br />

den vrijen handel // tot tijd en wijle het Nederlandii<br />

sehe Gouvernement het raadzaam oordeelen zal, van<br />

n den alleenhandel in specerijen af te zien." Dat<br />

monopolie wordt derhalve stellig gehandhaafd.<br />

Art. 5 betreft het weren der zeerooverij, hetgeen<br />

aan beide Gouvernementen op het dringendst wordt


VIKllDE HOOFDSTUK.<br />

147<br />

aanbevolen. Destijds waren die roofnesten door den<br />

geheeleu Archipel verspreid, eu de roovers vergenoegden<br />

zich niet alleen met iulandsche koopvaardij vaartuigen<br />

aan te tasten en te vermeesteren, terwijl de<br />

opvarenden niet zelden wreedaardig vermoord werden;<br />

maar ook landden zij onverwachts in de nabijheid<br />

der dorpen, om de inlanders, mannen, vrouwen en<br />

kinderen, te rooven en als slaven hier of daar te verkoopen.<br />

Zij, die hen tegenstonden, werden afgemaakt.<br />

De kusten, waar die aanvallen meermalen plaats hadden,<br />

werden verlaten door de bevolking, die óf naar<br />

het binnenland vlood óf op naburige rotsen zich zocht<br />

te verschansen.<br />

Sedert dien tijd zijn vele dier roofnesten vernield,<br />

hunne roofpraauwen verbrand, eu de roovers ter dood<br />

gebragt '). Daar echter de Engelsche kooplieden te<br />

*) Jlvr. J. P. Cornets de Groot, „ Notices historiques sur les Pirateries,<br />

commises dans l'Archipel Indien-Oriental." Dit werk levert een<br />

aantal belangrijke bijzonderheden over de zceroovcrij en het tegengaan<br />

dier plaag tot en met het jaar 1845. In de „Introduction"<br />

leest men onder anderen bl. 3, welke krachtige maatregelen in het<br />

jaar 1773 tegen de Sultaus van Djohor en Pahang, wegens hun heulen<br />

met de zeeroovers, door het Bataviaasch Gouvernement werden genomen.<br />

In het eerste tijdvak, 1816—1859, wordt aan de gepaste<br />

maatregelen van van der Capellen regt gedaan, maar tevens aangemerkt,<br />

bl. 25, dat, ingevolge een verslag van den Kapitein ter zee<br />

de Man van den 27» vau Wintermaand 1827, de weinige kracht deimarine<br />

tot beteugeling der zceroovcrij moet toegeschreven worden<br />

„ uniquement aux reductions qu'elle (la marine) a subies, par suite<br />

„des mesures financières de Votre Excellence (de Commissaris-Generaal<br />

„ du Bus de Ghisiguics)." — De Baron de Bougainville, in cenen<br />

togl rondom den aardbol [Ik heb de bl. niet opgeteekeud] over dor<br />

Eu"clschen toegevendheid te Sinkaporc ten opzigte der zceroovcrij,<br />

verklaart, dat aan de zeeroovers van daar de middelen verschaft worden<br />

om hun schandelijk handwerk te drijven, en voegt er bij: „Vat<br />

10*


148 VIERDE HOOFDSTUK.<br />

Sinkapore van de zeerooverij groote voordeelen trokken,<br />

zoowel door het inkoopen der geroofde goederen<br />

en voortbrengselen, als door het verschaffen van<br />

krijgsbehoeften en andere benoodigdheden aan de<br />

zeeroovers, was daar de beteugeling van die schande<br />

der beschaafde maatschappij veeltijds slechts schijnbaar.<br />

Ofschoon de roovers vaak openlijk ter Sinkapoora's<br />

reede lagen, en eene gunstige gelegenheid<br />

afwachtten, om hun schandelijk bedrijf te gaan uitoefenen;<br />

soms wel ter reede kwamen ankeren, terwijl<br />

de balen, waaruit hunne lading bestond, nog bevlekt<br />

waren met het bloed der manschap, welke, een paar<br />

dagen vroeger, die goederen van Sinkapore had uitgevoerd<br />

— schaamden zich de Sinkapoorsche dagbladen<br />

niet, in hevige uitdrukkingen of bepaalde lasteringen<br />

het te doen voorkomen, als waren, in het<br />

tegengaan der rooverij, slechts de Hollanders nalatig.<br />

Wanneer men het geheele tractaat van den 17»<br />

van Lentemaand 1824, tusschen de beide Eijken gesloten,<br />

vergelijkt met de gebeurtenissen van dien tijd,<br />

alsmede met de geschriften en memoriën van de wederzijdsche<br />

Gevolmagtigden, zonder te vergeten de Engelsche<br />

dagbladartikelen en adressen van de kamers<br />

van koophandel daarbij te raadplegen, dan verkrijgt<br />

men een vrij duidelijk inzigt in de eigenlijke bedoeling<br />

van het tractaat. Mannen als Castlereagh, Canning<br />

en Bobert Peel hebben onzes inziens getoond,<br />

„ helpt het, of men hun de wapenen heden met geweld ontneemt,<br />

„ om ze hun morgen weder te verkoopen! De Hollanders dragen<br />

„ meer zorg voor de bescherming van hunnen handel, en alleen bij<br />

„ de factorij te Riouw zijn voortdurend zes gewapende vaartuigen<br />

„ beschikbaar, om op die boosdoeners te passen."


VIBJRDE HOOFDSTUK. 149<br />

dat zij billijk wenschteu te wezen jegens een ouden<br />

bondgenoot als Nederland, aan wien hunne natie,<br />

inzonderheid sedert de troonsbeklimming van Koning<br />

William III, zoo veel verschuldigd was. Daartoe<br />

moest in de eerste plaats strekken de teruggave der<br />

voornaamste Indische bezittingen en het rustige bezit<br />

dier bezittingen. Maar Baffles, Court, Anderson en<br />

andere intriganten, met de Indische maatschappij<br />

bekend, maakten met stoutmoedigen overmoed allerlei<br />

valsche aantijgingen ten laste van Nederland<br />

ruchtbaar, terwijl zij, bij die onwettige handelingen,<br />

zich allerlei titels schaamteloos aanmatigden. In dier<br />

voege waren aan de eene zijde allerlei voorbehoedmiddelen<br />

noodzakelijk, opdat geene tweedragt tusschen<br />

de beide Gouvernementen mögt worden opgewekt en<br />

aangekweekt '); aan de andere zijde mogten de Engelsche<br />

Ministers de belangen hunner natie niet verwaarloozen.<br />

Met het oog daarop zag Nederland af van alle<br />

zijne vroeger zoo belangrijke bezittingen op het schiereiland<br />

van Malabar en van die in Bengalen. Sedert<br />

jaren toch was men er geheel overgeleverd aan de<br />

willekeur der Britsche ambtenaren, zoodat die afstand<br />

als geene opoffering te beschouwen was. Voor de<br />

Engelsche Oost-Indische Compagnie had die verwijde-<br />

') Hadden niet Raffles en Coombs, in het eigenmatig gesloten verdrag<br />

met den Sultan van Atcheen, van den 22 n van Grasmaand 1819,<br />

art. 6, den handel op dat rijk van alle andere Europesche Mogendheden<br />

en van de Amerikanen uitgesloten? Hoe wederregtelijk had<br />

Rallies niet gehandeld ten aanzien der bezitname van de Lampongs ?<br />

Heeft niet dezelfde ambtenaar, bij de cimlelijke overgave van Padang,<br />

geweigerd Aver Bangies onder die overgave te begrijpen, en later<br />

die plaats aan de inlandschc hoofden overgegeven ?


150 VIERDE HOOFDSTUK.<br />

ring van eenen steeds onaangenamen mededinger geene<br />

geringe waarde. Engeland verkreeg buitendien eenen<br />

onbetwisten eigendom van het schiereiland Malakka,<br />

waardoor zijn invloed, langs den westelijken oever<br />

van de Golf van Siam, geene mededinging had te<br />

duchten.<br />

Daarentegen was de afstand van allen mogelijken<br />

invloed van de Engelsche zijde, ten aanzien van het<br />

eiland Sumatra, zoo volkomen, als Nederland in redelijkheid<br />

verlangen konde. Bovendien waren de bepalingen<br />

ter beperking van het Engelsche gezag tot het<br />

eiland Sinkapore van dien aard, dat daarbij evenzeer<br />

voor geene verdere uitbreiding te vreezen was.<br />

Het is aan geen redelijken twijfel onderhevig of de<br />

bedoeling der wederzijdsche gemagtigden was, de gelegenheid<br />

tot het overschrijden hunner magt, door de<br />

Britsche ambtenaren in Indië, eens en vooral voor<br />

den vervolge af te snijden. Uit dien hoofde werd,<br />

zoo als de Minister Canning te regt zeide, bij de<br />

aanbieding van het tractaat, het wederzijdsche grondgebied<br />

van elkander gescheiden. Ook Palck was overtuigd,<br />

dat, ten gevolge van het tractaat, de Engelschen<br />

zich van de eilanden terugtrokken, terwijl onzerzijds<br />

van alle bezittingen op het vasteland van Azië werd<br />

afstand gedaan. Straat Malakka, met het vaarwater<br />

ten westen van Boeloe Pinang, en straat Sinkapore<br />

werden dus de grensscheiding tusschen leiderzijdsch<br />

gebied ; terwijl buöosten het schiereiland Malakka de<br />

Anambas- en de Natoena-eilandgroepen tot het Nederlandsch<br />

gebied zouden behooren. Slechts in die volstrekte<br />

afscheiding, door eene zigtbare grenslijn, heeft<br />

het tractaat, voor zoo verre tractaten geen twijfel


VIERDE HOOFDSTUK. 151<br />

omtrent hunne beteekenis overlaten '), duidelijken zin<br />

en beteekenis, voor het behoud van vrede en eendragt<br />

tusschen Nederland en Groot-Brittanje.<br />

Betwistbare uitdrukkingen te dien aanzien waagde<br />

men geenszins in het tractaat op te nemen. Men<br />

waagde zelfs niet ambtenaren, die zoo verre hunne<br />

pligten waren te buiten gegaan, naar verdienste te<br />

straffen. Die ambtenaren hadden te zeer de belangstelling<br />

der natie, in het bijzonder van den handel- en<br />

den fabriekstand, weten te winnen ; terwijl die eigenbelangzoekers<br />

tevens de sluwheid hadden, te wijzen<br />

op den uitgebreiden invoer van Britsch fabrikaat op<br />

Java, tot versterking van hun betoog, dat Groot-Brittanje<br />

nimmer dat eiland aan Nederland had behooren<br />

terug te geven. Allerlei drogredenen werden door de<br />

partij-mannen te baat geiiomen, om tot bewijs te strekken,<br />

dat het Gouvernement de belangen van het<br />

vaderland zou verraden, ingevalle het Sinkapore niet<br />

behield. Van den handel en de scheepvaaart op dat<br />

eiland — die inderdaad op den Archipel en op Sina<br />

belangrijk was — werd zeer breed opgegeven, want<br />

ook de kooplieden aldaar muntten in geenen deele<br />

uit in opreg<strong>the</strong>id ten aanzien hunner officiële opgaven.<br />

Behalve hunnen handel met de zeeroovers, dreven zij<br />

smokkelhandel in opium, die naar Java uitgevoerd, en<br />

in specerijen, die van de Molukken gehaald werden.<br />

') Canning had onder anderen gezegd: „The results of this trc-<br />

„ atv were an admission of <strong>the</strong> principles of freetade ; — a Hue of<br />

„ demarcation was drawn separating our territories from <strong>the</strong>irs, and<br />

„ ridding thcin of <strong>the</strong>ir settlements on <strong>the</strong> indiau continent." —<br />

Falcks overtuiging werd eveneens gedeeld door den Heer Elout in<br />

November 1858.


152 VIEKDA HOOFDSTUK.<br />

Niet ten onregte derhalve werd in de aanspraak van<br />

Lord Canning over de wettigheid van het bezit van<br />

Sinkapore en andere kiesche punten luchtig heengestapt.<br />

De moeijelijkheden, die de onbepaaldheid der uitdrukkingen<br />

van het tractaat later mogten veroorzaken,<br />

schoof men zich van den hals. Men bedacht<br />

welligt niet, hoe Baffles en anderen, die in zoodanig<br />

geval in troebel water hoopten te visschen, de ontevredenheid<br />

der Britsche fabrieksteden steeds zochten<br />

levendig te houden, opdat naar tijd en gelegenheid,<br />

bij den minst beteekenenden tegenspoed, welke de afzet<br />

der katoenen stoffen in Engeland mögt ondervinden,<br />

in dagbladen, in meetings en adressen, dat onderwerp<br />

telkens wierd opgerakeld, om het Nederlandsch Gouvernement<br />

te beschuldigen van ontrouw in het naleven<br />

der voorschriften van het tractaat van den 17° van<br />

Lentemaand 1824.<br />

Wat er overigens zijn moge van de bedoelingen<br />

van het genoemde tractaat; hoe hier of daar met<br />

voordacht eene onduidelijke uitdrukking was overgebleven,<br />

welke aanleiding gaf tot betwisting van ons<br />

goed regt; zeker is het, dat het veel heeft bijgedragen,<br />

om ons gezag in den Archipel op stevige<br />

grondslagen te vestigen. Onze geheele uitsluiting van<br />

het vaste land van Indië en onze beperking tot de<br />

uitgestrekte Eilandzee, wees ons aan, waar het Nederlandsche<br />

gezag zicli vermögt uit te breiden en bevestigen.<br />

Door alle natiën is dat sedert erkend geworden<br />

: daar is ons gebied !<br />

Was het sluiten van dit tractaat velen in den lande<br />

tot blijdschap, alzoo men hoopte dat hierdoor alle<br />

aanleiding tot verschil en oneenigheid met het mag-


VIERDE HOOFDSTUK. 153<br />

tige Engeland zou uit den weg geruimd zijn, zoo was<br />

nogtans, juist ten gevolge dier overeenkomst, de noodzakelijkheid<br />

meer in het oog gesprongen, dat, tot<br />

herleving van den kwijnenden groothandel, afdoende<br />

stappen behoorden te worden genomen. Bij het einde<br />

van de 16 e eeuw had de afschudding van het Spaansehe<br />

juk ten teeken gestrekt van de oprigting een er<br />

algemeeue Oost Indische Handelmaatschappij, met uitsluitende<br />

voorregten, — zoude niet de afschudding<br />

van het Pransche juk in de 19 e eeuw tot een gelijksoortigen<br />

maatregel leiden kunnen? Maar deze eeuw<br />

kweekte andere denkbeelden, ontwikkelde andere behoeften.<br />

Het met Groot-Brittanje gesloten verdrag<br />

ademde gelijkstelling van den handel der beide natiën<br />

in den Indischen Archipel en langs de zuidelijke kusten<br />

van Azië. Zoude derhalve eene handelmaatschappij<br />

in staat wezen onzen handel te verlevendigen, dan<br />

zoude ze op geheel andere grondslagen behooren te<br />

worden gevestigd, dan die, welke de Yennootschap van<br />

1602 hadden beheerscht. De handelsgeest moest worden<br />

opgewekt en aangekweekt; het fabriekwezen moest<br />

worden aangemoedigd, ten einde in onze Indische Bezittingen<br />

met hoop op eenigen goeden uitslag de concurrentie<br />

te kunnen wagen tegen de Engelsche fabrieken<br />

van katoenen en wollen stoffen.<br />

Geene hooge in- en uitgaande regten of verbodsbepalingen<br />

mogten worden toegepast, maar eene Handelmaatschappij,<br />

die op vrijzinnige beginselen rustte,<br />

moest worden daargesteld. Handel en vrachtvaart<br />

naar en van Indië, en naar zoodanige verwijderde<br />

streken van de Westkust van Amerika, waarheen de<br />

vaart ons onbekend was, moesten in het leven worden


151. VIERDE HOOFDSTUK.<br />

geroepen. Zoodanige Vennootschap wenschte de Koning<br />

op krachtdadige wijze te bevorderen. Op het einde van<br />

Lentemaand 1824, gelijktijdig met het sluiten van het<br />

tractaat en als een onmiddellijk uitvloeisel daarvan,<br />

werd, bij H. D. verblijf te Amsterdam, de hand aan<br />

het werk geslagen, en eene inschrijving opengesteld<br />

voor een kapitaal van twaalf millioen gulden, waarvan<br />

de Koning zelf, ten einde de deelneming te bevorderen,<br />

onder zekere voorwaarden, de rente tot vier<br />

en een half ten honderd, uit eigene middelen waarborgde.<br />

Bij deze gunst werd nogtans de bepaling<br />

gevoegd, dat de op te rigten Vennootschap slechts<br />

handel en vrachtvaart mögt ten doel hebben, en nimmer<br />

eenigen uitsluitenden handel of eenig landbezit<br />

zoude mogen verkrijgen. Nog werd bepaald, dat de<br />

Compagnieschap aan geene staatsinzage zoude worden<br />

onderworpen. Bovendien zoude zij worden begunstigd<br />

met de vrachtvaart naar Indië ten behoeve van het<br />

Gouvernement. Op den 29& van Lentemaand 1824<br />

kwam het handelsligchaam, als Nederlandsche Handelmaatschappij<br />

algemeen bekend, tot stand.<br />

Al was het doel van de werkzaamheden dier Handelmaatschappij<br />

niet voor allen duidelijk, nogtans veroorzaakte<br />

die schepping eene algemeene blijdschap,<br />

inzonderheid door 's Konings edelmoedigen waarborg.<br />

Daarbij bepaalde zich 's Vorsten belangstelling niet ;<br />

de Koning nam deel voor vier millioen gulden. Verbazend<br />

werd de deelneming; te Amsterdam b. v. teekendc<br />

men in voor 34 millioen gulden ; binnen weinige uren<br />

bedroeg de inteekeniug de ontzettende som van vielen<br />

zeventig millioen gulden! Men meent, dat bij vele<br />

inschrijvers het denkbeeld heerschle, dat niet meer<br />

t


VIERDE HOOFDSTUK. 155<br />

dan 12 millioen gulden zou worden opgevraagd, en<br />

dat die belanghebbenden zich zeer teleurgesteld gevoelden,<br />

toen de helft van het ingeschreven kapitaal<br />

(37 millioen gulden) als wettige inschrijving werd<br />

aangenomen. Bij die teleurstelling kwam, dat de<br />

zetel der. Maatschappij niet te Amsterdam, of te Rotterdam,<br />

maar in 's Gravenhage werd gevestigd, en dat<br />

het personeel der directie niet zonder 's Konings invloed<br />

werd benoemd.<br />

Voor het niet-vestigen van dat bestuur te Amsterdam,<br />

hetgeen in de hoofdstad groote ontevredenheid veroorzaakte,<br />

moet waarschijnlijk als het grootste bezwaar<br />

worden beschouwd, dat een zoo groot kapitaal, ingevalle<br />

het al niet als geheel werkeloos moest blijven<br />

liggen, aanvankelijk nogtans in geenen deele konde<br />

dienen tot het doel, waartoe het was bijeengebragt.<br />

Ook duurde het verscheiden jaren, alvorens het een<br />

productief kapitaal kon worden genoemd, zoodat, bij<br />

de daling dier aandeelen, de Handelmaatschappij zelve<br />

het overtollige kapitaal bezigde tot wederinkoop derzelve,<br />

waardoor in 1831 het kapitaal tot 23 millioen<br />

gulden werd teruggebragt. De renten à vier en een<br />

half ten honderd moesten onderscheidene jaren door<br />

Z. M. worden bijgepast, en het duurde tot het jaar<br />

1835 alvorens het beloop dier renten wederom aan<br />

den Koning was uitgekeerd. Van dien tijd af dagteekent<br />

de bloei van dat handelsligehaam.<br />

Allezins weldadig werkte die nieuwe schepping tot<br />

herleving der oude bedrijvigheid van de natie, 's Konings<br />

kennis van handel en nijverheid was daarbij<br />

van uitgebreid nut. In dier voege was het, dat dooide<br />

verstandige ondersteuning vau de llandelmaat-


1 5 fi VIERDE HOOFDSTUK.<br />

schappij een aantal scheepstiminerwerven verrezen, ook<br />

waar ze nooit bestaan hadden, om nieuwe en steeds<br />

meer schepen op stapel te zetten. Maar was niet<br />

mede het daarstellen der weverijen en der uitgebreide<br />

katoenfabrieken in de oude Eepubliek, de vrucht van<br />

de aanmoediging van dat handelsligchaam ? Ja, zoo<br />

weldadig heeft de Handelmaatschappij gewerkt, dat<br />

de scheepstiminerwerven met den scheepsbouw en de<br />

katoenfabrieken door haren invloed grootendeels zijn<br />

ontstaan.<br />

I


VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

Oorlog op Sumatra tegen de Padries onder den overste Raaf, 1821,<br />

1822. Heldhaftigheid van Raaff, 1823. Yruchtelooze hardnekkige<br />

aanval op den Marapalm, tegen duizenden, 4 van Slagtmaand<br />

1823. Raaf, civiel en militair Gezaghebber. Pandasiket.<br />

Kota Lawas. De dappere Luitenant-Kolonel Raaff sterft, 17 van<br />

Grasmaand 1824. Klagten over de Hederlandsche troepen. Kolonel<br />

H. Ridder de Stuers, civiel en militair Chef. Veltman te<br />

Soeroasso, 1825. Kapitein Bauer in Agam. Vrede met de Padries,<br />

1820. De Stuers moet troepen naar Java zenden. Verval<br />

onzer magt. De Stuers ontslagen, Hooimaand 1829. Mac Gillavry,<br />

Resident. De Rochemont, Kommandant, 1830. Voordeden<br />

behaald, 1831. Ayer Bangies, 1831, Lentemaand, Overste Elout,<br />

civiel en militair Chef.<br />

De eerste oorlogen, die na 1816 gevoerd werden,<br />

waren, hoe bloedig dan ook, slechts van korten duur;<br />

zie o. a. die tegen Palembang. Een oorlog op de westkust<br />

van Sumatra was echter bloedig, hardnekkig en<br />

langwijlig. Immers, alhoewel hij op eene kleine schaal<br />

gevoerd werd, stond die oorlog in hardnekkigheid, iu<br />

moed en volharding bij groote veldtogten en veldslagen<br />

voorzeker niet achter. De secte der Padries, die het<br />

voornamelijk op de aanzienlijke hoofden der bevolking<br />

gemunt had, vond natuurlijk de hevigste tegenstanders<br />

onder de grooten. Toewankoe Iman, een der Padrie-


158 VTJFDE HOOFDSTUK.<br />

sehe Opperhoofden, vestigde zich te Bondjol, alwaar<br />

tevens de geestelijke leerschool werd gevestigd, zoodat<br />

de valei van Alahan Pandjang als voorbeschikt werd,<br />

om in den oorlog tegen de Padries eene groote rol te<br />

spelen.<br />

De Maleische Opperhoofden, om aan hunne vijandschap<br />

voldoening te verschaffen, wisten den Resident<br />

van Padang diets te maken, dat het van belang was,<br />

het rijk van Menangkabau te veroveren; terwijl zij<br />

van hunnen kant ondersteuning tegen de Padries beloofden.<br />

Van wege het Gouvernement werd met die<br />

Opperhoofden eene overeenkomst gesloten op den 10«<br />

van Sprokkclmaand 1821, en den 25n van Grasmaand<br />

vingen de vijandelijkheden tegen de Padries aan, met<br />

een hardnekkigen strijd, die ons meester liet van<br />

Soli-ajer, doch waarbij het verlies onzerzijds zoo groot<br />

was, dat het niet raadzaam werd geoordeeld, die plaats<br />

bezet te houden. Daarmede was de oorlog uitgebroken,<br />

welke vele jaren zoude duren en veelvuldige gelegenheid<br />

verschaffen tot daden van moed, volhardingen<br />

niet minder van heldhaftige opoiferiug en grootmoedigheid.<br />

De Overste A. T. Eaaff, die in 1812 in Duitschland<br />

den oorlog had geleerd, en in 1813 bij Dresden<br />

was gewond, werd tot Bevelhebber bestemd. Den 8n<br />

van Wintermaand 1821 kwam hij te Padang aan en<br />

had in het geheel 12 Officieren en 494 man onder<br />

zijne bevelen. Onder de troepen telde men 304 Europeanen<br />

en 50 Bengalezen. Er waren vijf vuurmonden,<br />

maar de wegen waren zoo slecht en de diepe ravijnen<br />

zoo menigvuldig, dat Eaaff al spoedig de overtuiging<br />

verkreeg, dat het oorlog voeren in de binnenlanden


VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

159<br />

van Sumatra hoogst moeijelijk zoude wezen. De hulp,<br />

door de Maleijers toegezegd, was van geringe beteekenis,<br />

hoezeer de hulptroepen, door hen geleverd,<br />

soms duizenden beliepen; zij waren hoofdzakelijk geschikt<br />

om, bij overwinning, te plunderen en de woningen<br />

in brand te steken.<br />

In Sprokkelmaand 1822 begon de Bevelhebber<br />

Eaaff de eerste vijandelijkheden, en werd de versterkte<br />

kampong Sawah-Tinga vermeesterd. Op het einde<br />

dier maand vernam hij, dat de Padries eene magt van<br />

20 tot 25 duizend man bijeenbragten. Eaaff wenschte,<br />

in weerwil van eenen zoo talrijken vijand, aanvallenderwijze<br />

te blijven handelen, en slaagde den 4" van<br />

Lentemaand, toen de Padries uit Sigangi en Pagar-<br />

Eoejong werden verdreven. Dezerzijds had men slechts<br />

een doode en 33 gewonden. Deze overwinning maakte<br />

diepen indruk op de Padries en ook op de Maleische<br />

hulpbenden. De Kapiteins Laemliu en Goffinet, de<br />

Luitenant de Liser en de Onder-Officieren Bergman<br />

en Vaessen gedroegen zicli met bekwaamheid en onverschrokkenheid.<br />

Verkenningen in verschillende rigtiugen<br />

werden van uit Pagar-Eoejong gedaan, waardoor<br />

de Padries in ontzag werden gehouden.<br />

Toewankoe Passaman bood aan zich te onderwerpen.<br />

De onderhandelingen werden aangevangen, doch liepen<br />

te niet, waarop datzelfde Opperhoofd op nieuw vijandelijkheden<br />

begon te plegen. Deze dubbelzinnige<br />

handelwijze werd later meermalen opgemerkt, zoodat<br />

men op de betuigingen van vredesgezindheid dier<br />

Opperhoofden in geenen deele konde bouwen.<br />

Een aanval vau den Toewankoe van Tandjong-Alam<br />

in de eerste dagen van Zomermaand werd afgeslagen,


160 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

en drie stukken geschut van een pond, benevens veel<br />

ijzerwerk, enz., in die plaats vermeesterd. De Maleische<br />

hulpbenden plunderden en verbrandden bij die<br />

gelegenheid onderscheidene dorpen. Maar wijl de<br />

Padries in Tanah-Datar wilden vallen, moest daartegen<br />

gewaakt worden. De vijand was zeer talrijk en<br />

de toestand der troepen werd bedenkelijk : de soldaten<br />

waren afgemat en de munitie was grootendeels verbruikt.<br />

Aan terugtogt viel niet te denken. Eaaff '<br />

bestormde de vijandelijke verschansing met kracht en<br />

snelheid, zoodat de Padries verbijsterd hunne stelling<br />

verlieten. Grooten lof verwierf zich de Overste door<br />

dien vermetelen aanval van den 27° van Zomermaand.<br />

De Luitenant van der Veen werd gekwetst met nog<br />

34 man, terwijl 5 man gedood werden. De vijand<br />

leed een aanzienlijk verlies en onderscheidene dorpen<br />

vielen in onze handen.<br />

Bevreesd voor de uitwerking van ons geschut,<br />

namen de Padries spoedig de vlugt bij eenen aanval<br />

tegen Kota-Lawas. Den 18n van Hooimaand trokken<br />

onze troepen die plaats binnen; de mannen van die<br />

landstreek legden de wapenen neder; vrouwen en kinderen<br />

gaven zich over. Het geheel der 6 kota's<br />

volgde dit voorbeeld, en een aantal Hoofden kwam<br />

den eed van getrouwheid afleggen. Nog andere voordeelen<br />

werden behaald. Basso en Loendang vielen in<br />

onze handen, maar een aanval op den 15n van Oogstmaand<br />

tegen Kapau mislukte, in weerwil van de<br />

dapperheid van Officieren en manschappen, ten gevolge<br />

van de groote overmagt der vijanden en de lafhartigheid<br />

der Maleijers. Men was tot den terugtogt genoodzaakt.<br />

De dappere Kapitein Goffinet bekwam


VIJFDE HOOFDSTUK. 161<br />

eenen lanssteek in de borst, waaraan die verdienstelijke<br />

Officier drie weken later overleed. Nog waren<br />

Kapitein Brusse en de 2 e Luitenants von Liebenstein<br />

en Tessier gewond. Er waren in het geheel 10 dooden<br />

en 77 gewonden.<br />

Ten gevolge van deze verliezen moest eene verdedigende<br />

houding worden aangenomen. Eerlang evenwel<br />

besloot de Luitenant-Kolonel Eaaff, in weerwil<br />

van de groote overmagt des vijands, tot eene voorwaartsche<br />

beweging. Den 12n van Herfstmaand werd<br />

deze uitgevoerd door 50 flankeurs onder den Luitenant<br />

Ie Eoux, 30 onder den Luitenant de Liser en 37 inlanders<br />

onder den Luitenant von Ochssée. De Padries,<br />

die met hunne duizendtallen eene uitgestrekte linie<br />

vormden, zochten de onzen te overvleugelen en noodzaakten<br />

onze troepen terug te trekken. De Bevelhebber<br />

ontving van alle kanten ongunstige tijdingen.<br />

Bezwaarlijk was de terugtogt, doch den 15" waren de<br />

meeste Padries afgetrokken en werden de onzen niet<br />

meer verontrust. Eust was voor de troepen hoog<br />

noodig. Eaaff, de Liser, Bergman en Vaessen hadden<br />

zich uitmuntend gedragen; doch men telde aan zieken<br />

en gekwetsten 180 man.<br />

In Sprokkelmaand 1823 ontving de Overste Eaaff,<br />

die van eene zware ziekte, veroorzaakt door vele vermoeijenissen,<br />

nu hersteld was, 350 man, benevens<br />

munitie, tot versterking, aangebragt door Z. M. fregat<br />

Melampus, Kapitein ter zee A. W. de Man, en<br />

de korvet Zwaluw, Kapitein-Luitenant ter zee Z.<br />

Schrooijestein.<br />

De Kapitein ter zee de Man vergenoegde zich niet<br />

met slechts langs de kusten en in de benedenlanden<br />

I. U


162 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

den Overste Eaaff van dienst te wezen. Het geheele<br />

detachement mariniers met zijnen Kommandant den<br />

l n Luitenant A. van den Velden en den Chirurgijn-<br />

Majoor M. Dr. H. Schillet werden ter beschikking<br />

naar de bovenlanden gezonden '),<br />

De Kapitein der artillerie J. B. Heyligers en de<br />

I e Luitenant der artillerie M. van Geen, alsmede de<br />

Luitenant ter zee Jonkheer H. A. van Karnebeek,<br />

waren den Kommandant Eaaff van veel dienst; de<br />

beide laatsten deden Adjudants-dienst bij den Bevelhebber,<br />

die nu 26 officieren met 582 man en 39<br />

mariniers in het veld bragt.<br />

Tot eenen aanval tegen het landschap Lintau, overheerscht<br />

door Toewankoe Passaman, werd besloten, en<br />

daarvoor moest het door de Padries talrijk bezette en<br />

zeer versterkte gebergte, de Marapalm genaamd, vermeesterd<br />

worden.<br />

Onze krijgsmagt tot dat einde te Pagar Oedjong<br />

verzameld en in beweging gesteld, bevond zich den<br />

') Omtrent de tijdige hulp onder den Kapitein ter zee de Man<br />

verneemt men, „ dat het fregat, sedert het vertrek uit Nederland,<br />

„zouder verpoozing in zeer active dienst geweest was, en tuig en<br />

„schip noodig moesten worden nagezien." Daarmede was men te<br />

Soerabaija bezig, en het schip den 30n van Wijnmaand 1822 op de<br />

ballast na ledig om nagezien te worden, toen de Man dringende bevelen<br />

van den Gouverneur-Generaal ontving, om ten spoedigste naar<br />

Padaug te zeilen, wijl hulpe aldaar dringend noodig was. „Geschut,<br />

„vaatwerk, victualy voor 4 maanden, uitrusting, kruid enz., alles<br />

„ moeät weder aan boord genomen, het schip geheel opgetuigd, de<br />

„batterij overgenomen en in orde gebragt worden. Des middags<br />

„van den 4n November, dus in minder dan vier etmalen, lag het fre-<br />

„gat gereed om zee te kiezen en voor het gevecht." Zie Jonkheer<br />

II. A. van Karnebeek, Levensschets van den Viee-Admiraal A. W,<br />

de Man, bl. 23—30.


VIJFDE HOOFDSTUK. 16.3<br />

13n van Grasmaand 1823 voor de geduchte verschansingen,<br />

waarmede de top en al de toegangen en steile<br />

hellingen van dit hooge gebergte waren bezet.<br />

De vijand had zich in eenen zoodanigen staat van<br />

tegenweer gesteld, dat het zich al dadelijk liet aanzien,<br />

dat het hier op eenen harden strijd zoude aankomen.<br />

Niettemin werden de ho ogten, digt onder de<br />

vijandelijke verschansingen gelegen, na eenige kleine<br />

gevechten in bezit genomen en ons geschut daarop<br />

in batterij gesteld.<br />

Eene hoogte, Baroe-boekit genaamd, nagenoeg tegenover<br />

het hoogste gedeelte van den Marapalm, maar<br />

daarvan gescheiden, werd gekozen tot ons centrum.<br />

Links van Baroe boekit, met het gezigt naar den<br />

Marapalm gekeerd, doch nader bij 's vijands versterkingen,<br />

ligt de berg Bonio door eenen srnallen rug<br />

met den Baroe-boekit als 't ware vereenigd. Vóór den<br />

Bonio, nader aan den Marapalm, is nog een heuvel ;<br />

op dezen werd een drieponder kanon gebragt. Twee<br />

houwitsers werden, eerst op den Baroe-boekit en daarna<br />

met nog een drieponder op den Bonio gesteld.<br />

Eegts, op eenigen afstand van den Baroe-boekit,<br />

doch hooger dan deze, en nog digter aan de vijandelijke<br />

versterkingen, ligt de berg Gedong, op welken met<br />

veel krachtsinspanning twee kanonnen à 6 pond en<br />

twee à 3 pond werden gebragt.<br />

Op den 14 n van Grasmaand werd bloedig gevochten;<br />

moedige en herhaalde hevige aanvallen, die ons<br />

vele officieren en manschappen kostten, werden van<br />

onze zijde uitgevoerd, en alzoo beproefd om de vijandelijke<br />

sterkten te bemagtigen. Maar het bleek hoe<br />

langer hoe meer, dat de vermeestering aan onover-<br />

11*


164 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

komelijke moeijelijkheden onderhevig was. 's Vijands<br />

stelling, reeds geducht door de natuur, was door de<br />

kunst bijna onneembaar gemaakt; men moest vier<br />

nagenoeg evenwijdige grachten overtrekken, om de<br />

borstwering te naderen; de beklimming daarvan was<br />

zoo moeijelijk, dat de troepen afgemat waren op het<br />

oogenblik, dat zij de meeste krachten moesten inspannen<br />

; terwijl wolfskuilen en randjoes (in den<br />

grond gestoken gescherpte bamboezen) en andere<br />

hindernissen, allen toegang belemmerden.<br />

Tegenover onze positie op berg Gedong waren de<br />

vijandelijke loopgraven door hare kringvormige aanlegging<br />

onbestrijkbaar en naauwelijks te genaken,<br />

zonder onder het bereik te komen van eene menigte<br />

geweerkogels, steenen en lansen, die de vijand van<br />

zijne gedekte drie- en viervoudige rij loopgraven en<br />

holen afzond. Deze verdedigingsmiddelen werden nog<br />

versterkt door kunstmatige opstuwing van water, hetwelk<br />

de vijand uit de loopgraven liet stroomen, zoodra<br />

deze genaderd werden, door daartoe steenen en<br />

boomen, door touwen en rottingen vastgehouden, los<br />

te laten of af te snijden.<br />

Niettegenstaande zoo vele bezwaren en de hardnekkige<br />

verdediging van de Padries, geschiedde uit<br />

onzen linkervleugel onder anderen een aanval met<br />

zoo veel dapperheid, dat de Luitenant P. E. Creemer<br />

er in slaagde, om de Hollandsche vlag te planten<br />

op de vijandelijke borstwering, welke dadelijk daarop<br />

beklommen werd door de officieren en flankeurs die<br />

op deze plek vereenigd waren. Maar de groote menigte<br />

Padries, die zich nu ontwikkelde, getuigde van<br />

de aankomst van versehe benden. Hun overmoed


VIJFDE HOOFDSTUK. 165<br />

steeg ten top, toen zij ontwaarden, dat in dit zelfde<br />

oogenblik op onzen regter vleugel een echec geleden<br />

werd, door gebrek aan energie van de zijde van Kapitein<br />

Vriese, die toen aldaar het bevel voerde.<br />

Vruchteloos bleven daarna de pogingen door onze<br />

dappere officieren en manschappen aangewend, om<br />

deze moeijelijke stelling te vermeesteren. Men moest<br />

telkens voor 's vijands aanzienlijke overmagt terugtrekken,<br />

hetgeen nogtans in goede orde plaats vond.<br />

Onze verliezen aan officieren en manschappen waren<br />

steeds aangegroeid, waarbij kwam, dat de ontmoedigde<br />

Maleische hulptroepen, die eerst geheel werkeloos<br />

waren gebleven, eindelijk ons geheel verlieten<br />

en meerendeels aftrokken. Een geweldige en gedurende<br />

twee achtereenvolgende dagen aanhoudende stortregen<br />

doorweekte zoodanig den grond, dat elke onderneming<br />

nog moeijelijker werd, waardoor ons krijgsvolk,<br />

behalve nog door groote ontberingen, veel te lijden<br />

had. Toen de Opperbevelhebber Eaaff bovendien<br />

berigt ingewonnen had, dat de Padries aanzienlijke<br />

versterkingen uit het landschap Alahan bekwamen,<br />

moest hij onder zoo'vele ongunstige en onverwachte<br />

moeijelijke omstandigheden besluiten den terugtogt<br />

naar Pagar Oedjong aan te nemen, hetgeen evenwel<br />

ook met gevaren gepaard ging.<br />

Den I7n van Grasmaand werd met het aanbreken<br />

van den dag op den linker vleugel een begin gemaakt<br />

met het achteruitbrengen van den drieponder, die op het<br />

heuveltje voor den Bonio was geplaatst, hetgeen met<br />

goed gevolg onder de leiding vanden Luitenant-Adjudant<br />

M. van Geen werd uitgevoerd. Aan den Majoor<br />

Laemlin, die nu in plaats van den Kapitein Vriese


166 VIJFDK KUQFDBTOffj<br />

met het bevel over onzen regter vleugel op den berg<br />

Gedong was belast, werd tevens order gegeven, om<br />

het aldaar in batterij staande geschut terug te trekken.<br />

Inmiddels werden de twee op den Bonio staande<br />

houwitsers achteruitgebragt, zoomede de andere drieponder,<br />

die echter door het verzuimen der remming van<br />

de raderen ongelukkiglijk den berg af, in de rijstvelden<br />

stortte en een prooi van den vijand, die zich onmiddelijk<br />

er op wierp, zoude geworden zijn, indien niet<br />

de Luitenant J. il. Verhorst, aan het hoofd van zijn<br />

dapper detachement, hen met de bajonet uit elkaar<br />

had gejaagd, en dit stuk geschut alzoo uit 's vijands<br />

handen redde.<br />

Bij het terugtrekken van het geschut van den Bonio,<br />

op welke stelling de Kapitein Brusse zich daarna,<br />

eigenlijk had moeten handhaven, nam de talrijk aangegroeide<br />

vijandelijke magt dadelijk van die hoogte<br />

bezit, hetgeen den vijand gelegenheid gaf, onze retraite<br />

aan deze zijde zeer te verontrusten. Met groote<br />

opgewondenheid en volharding viel hij onzen linker<br />

vleugel aan, en deed dezen zwichten, zoodat de twee<br />

houwitsers en de twee drieponders een oogenblik achtergelaten<br />

werden en in handen van den vijand zouden<br />

zijn geraakt zonder den heldenmoed van den<br />

Overste Baaff, die, gevolgd van den In Luitenant-<br />

Adjudant M. van Geen, den 2n Luitenant C. P. Kley,<br />

den Sergeant P. D union en 19 andere dapperen, zich<br />

op den vijand wierp, het bijna verloren geschut onder<br />

den kreet van //Leve de Koning!" hernam, en de<br />

Padries wederom van den Bonio verjoeg; de aan het<br />

wankelen geraakte moed van de onzen herstelde zich en<br />

de artilleristen hadden gelegenheid de achterwaartsche


VIJFDE HOOFDSTUK. 167<br />

beweging der stukken te bewerkstelligen. Tien van<br />

de bovengemelde braven geraakten buiten gevecht;<br />

drie waren gesneuveld; — onder de geblesseerden bevonden<br />

zich de Ie Luitenant-Adjudant van Geen, die<br />

drie zijner vingers verloor, de Luitenant Kley en de<br />

Sergeant Dunion.<br />

Bij het begin der retraite van den linker vleugel<br />

had de Overste Raaff berigt gekregen van den regter<br />

vleugel, dat aldaar zwarigheid werd gemaakt, de<br />

vuurmonden terug te trekken, en men het wenschelijk<br />

achtte dit tot den nacht uit te stellen. Daar de beweging<br />

op den linker vleugel toen reeds begonnen<br />

was, zond de Overste Raaff zijnen Adjudant, den<br />

Luitenant ter zee Jonkheer H. A. van Karnebeek,<br />

naar den Majoor Laemlin, kommanderende op den<br />

Gedong, met de order, // om zonder verwijl tot het<br />

n terugtrekken der stukken over te gaan," en met<br />

den uitdrukkelijken last : // om in allen geval het ge-<br />

// schut tot het uiterste te verdedigen." — Aan dien<br />

last werd met onverschrokkeidieid en opofl'erenden<br />

moed gehoorzaamd.<br />

IJlings beklom nu die Adjudant den berg Gedong,<br />

maar hij vond bij zijne aankomst den toestand van<br />

den regter vleugel werkelijk reeds uiterst hagchclijk<br />

en de stukken geschut in groot gevaar. De vijand<br />

had zich in groote massa's, klaarblijkelijk door aankomst<br />

van talrijke versterkingen, tegenover dit punt<br />

verzameld, en maakte zich tot eenen geduchten aanval<br />

gereed. De plek waarop ons geschut stond, was<br />

even als de geheele berg Gedong doorweekt van den<br />

sedert ettelijke dagen aanhoudenden stortregen; de<br />

affuiten waren in den drassigen moddergrond diep


168 VU FD K HOOtDStrUK.<br />

ingezonken en schier onbeweegbaar; terwijl de Maleische<br />

hulptroepen (en de Koelies bestemd tot het<br />

transport en voortslepen der stukken), door geleden<br />

verliezen, slecht weder en gebrek aan alles, en tevens<br />

op het gezigt van de steeds aangroeijeude vijandelijke<br />

overmagl ontmoedigd en gedemoraliseerd, trouweloos<br />

de positie verlaten hadden.<br />

De bovengemelde bevelen van den Opperbevelhebber<br />

waren ter naauwernood aan den Majoor Laemlin medegedeeld,<br />

of de vijand ondernam reeds eenen hevigen<br />

aanval. 13e Luitenant ter zee van Karnebeek verzamelde<br />

terstond een troep vrijwilligers, en ging aan 't<br />

hoofd van dezen, vergezeld door den Luitenant der<br />

artillerie A, Helwig en den Luitenant der infanterie<br />

J. L. C. van Panhuis, den vijand te gemoet, ten<br />

einde den aanval te stuiten, en daardoor gelegenheid<br />

te geven, om middelerwijl te trachten ons geschut te<br />

redden en het in beweging en achterwaarts den berg<br />

af te brengen. De vijand werd toen met verlies krachtdadig<br />

teruggedreven. Hierbij sneuvelde, met menig<br />

braaf soldaat, de Luitenant van Panhuis; onder de<br />

gewonden bevond zich de Luitenant Helwig.<br />

Een tweede, nog heviger aanval van de Padries,<br />

door versehe benden ondersteund, volgde kort daarop ;<br />

deze werd op gelijke wijze even manmoedig, doch<br />

wederom ten koste van veel verlies afgeslagen. Ku<br />

moest men zich om het geschut heen scharen (dat in<br />

weerwil van alle krachtsinspanning en pogingen onzer<br />

artilleristen niet uit den natten en doorweekten grond<br />

te trekken was), ten einde het tegen opvolgende aanvallen,<br />

die men voorzag, te beschermen.<br />

Tn dezen hopeloozen toestand herinnerde de Adju-


VU F UK HOOFDSTUK. 169<br />

dant van Karnebeek aan de door hem overgebragte<br />

bevelen, namelijk : u om het geschut tot het uiterste te<br />

// verdedigen," en hij verbond zich met de Artillerie-<br />

Officieren Kluppell, Vaessen en den reeds gewonden<br />

Helwig, on die order, des noods met opoffering van<br />

het leven, na te komen. Zij plaatsten zich bij de<br />

stukken, ten einde bij het verminderen der munitie<br />

geen schot vruchteloos te laten doen. Zij verdeelden<br />

de artilleristen en infauteristen bij en rondom het<br />

geschut, en het gelukte hun eenen nieuwen verwoeden<br />

aanval der Padries, die zij tot digt voor de mondingen<br />

der kanonnen lieten naderen, met groot verlies<br />

terug te drijven. Maar de munitie was eindelijk verschoten;<br />

pakjes geweerpatronen werden uit gebrek op<br />

de stukken geladen. Den vijand was het intusschen<br />

gebleken, dat onze positie tegen nieuwen aanvoer van<br />

strijders niet houdbaar was; ook had een gedeelte<br />

den berg omgetrokken. Een vierde algemeene aanval<br />

greep plaats onder een woest geschreeuw en den gewonen<br />

uitroep: ,/ Kafier, Andjing Ollanda!" Met<br />

hunne pieken en fiksehe sabels drongen de Padries<br />

tot tusschen de stukken, en men werd handgemeen.<br />

Woedend en moorddadig werd de strijd, en het was<br />

niet langer mogelijk de stukken te behouden. De<br />

Luitenant der infanterie Ie Pèbre werd doodelijk gewond;<br />

de Luitenant ter zee van Karnebeek ') door<br />

') De Luitenant ter zee vau Kanicbcek van Z. M. fregat Melampus<br />

was den Overste Raaff, op diens verzoek, toegevoegd tot hot<br />

vervaardigen van kaarten der Padanschc bovenlanden.<br />

In 1843 werd hij Adjudant van Koning Willem II, en in 1852<br />

als Schout bij Nacht gepeusiouucerd. Hij schreef de levensschets<br />

van deu Vice-Admiraal A. W. dc Man, dien hij op meest alle diens


17(1 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

eenen kogel in de regter borst naar het scheen doodelijk<br />

getroffen ») ; de Luitenants Kluppell en Schrijber<br />

almede gewond; vele braven sneuvelden. Men<br />

moest zwichten ; 's vijands aanzienlijke overmagt besliste<br />

dit verschrikkelijk gevecht ; hij bleef meester<br />

van het terrein en van de vier veldstukken. De overige<br />

infanterie deinsde verstrooid den berg af, de gewonde<br />

officieren en manschappen zoo veel mogelijk<br />

medeslepende. Vele braven, die zich niet redden konden,<br />

werden wreedaardig door den vijand afgemaakt.<br />

Bij deze bloedige gevechten telden wij 147 gewonden,<br />

waarvan 10 officieren, en 21 gesneuvelden, waarvan<br />

2 officieren. De vijand leed gewis aanzienlijke<br />

verliezen, maar door zijnen grooten toevoer van versehe<br />

strijders was zulks voor hem minder gevoelig,<br />

dan voor onze geringe krijgsmagt aldaar.<br />

De aftogt met de twee houwitsers en de twee drieponders<br />

werd nu in goede orde en met bescherming<br />

en zoo veel mogelijke verzorging der gewonden vervolgd,<br />

en de Overste Baaff betrok met zijne troepen,<br />

na deze geweldige vermoeijenissen en teleurstellingen,<br />

wederom zijne kwartieren te Pagar Oedjong.<br />

zeetogten vergezelde, en onder wien hij aan boord van het vlagge-<br />

.schip in 1816 den slag van Algiers bijwoonde. Bij de overwinning<br />

en vernieling van de roovcrsversterkingeu te ïontoly ter Westkust<br />

van Celebes, vermeesterde hij eigenhandig de vlag uit de 3de beuting,<br />

die hij bij de bestorming het eerst binnendrong.<br />


VIJFDE HOOFDSTUK. 171<br />

Eeue compagnie werd onder Kapitein J. H. C.<br />

Bauer van Java naar Padang gezonden, en de Kommandant<br />

Raaff werd tot nader overleg over de krijgsverrigtingen,<br />

op Sumatra's Westkust te volgen, naar<br />

Batavia ontboden. De Majoor Laemlin nam het bevel<br />

over de troepen op zich. Hetgeen men wenschte<br />

gebeurde niet. Gedurende de afwezigheid van Raaff<br />

gedroegen de Padries zich in geenen deele rustig.<br />

Die van Bau, van Alahan-Pandjang en van Kapau<br />

bleven voort woelen, zoodat in Herfstmaand Kapitein<br />

Bauer zich, in de rigting van Kapau, voorwaarts begaf,<br />

en den 20 n — door de Maleijers ondersteund —<br />

den vijand met onstuimigheid aantastte en tot eenen<br />

overhaasten terugtogt dwong. Den 27n werden de<br />

Padries tot Kapau teruggedreven, waarbij zij vele<br />

manschappen verloren. Het uitgebreide verschanste<br />

kamp werd in brand gestoken. Van onze zijde telde<br />

men negentien gekwetsten, onder welke de Luitenant<br />

Veltman. Bij min belangrijke gevechten, daarna van<br />

tijd tot tijd geleverd, werden Kapitein Bauer en de<br />

onlangs tot dien rang verheven Luitenant de Liser<br />

gekwetst. Deze overleed na weinige dagen aan zijne<br />

wonden; Bauer herstelde spoedig.<br />

De Resident du Puy vertrok met verlof naar Nederland.<br />

Op den 4Û van Slagtmaand 1823 werd daarop<br />

de Overste Raaff, zoowel met het civiel als met het<br />

militair gezag op Sumatra's Westkust bekleed. Hem<br />

werd door het Indisch Bewind aanbevolen, met de<br />

Padries te onderhandelen, en zich, zoo mogelijk, tot<br />

eene verdedigende houding tegenover hen te bepalen.<br />

Op den 16« van Wintermaand 1823 kwam Raaff<br />

weder te Padang, en nam op den 1" van Louwmaand<br />

1824 het burgerlijk bestuur van J. du Puy over.


172 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

Na het gebeurde in de laatste weken, was het<br />

geenen gemakkelijken last, onderhandelingen met de<br />

Padries aan te knoopen en tot een goed einde te<br />

brengen. De Ambtenaar A. P. van den Berg bewees<br />

aan Raaff in dezen goede diensten. Op den 22n van<br />

Louwmaand werd met de Padries van Bondjol een<br />

verbond gesloten, waarbij het beleid en de goede<br />

trouw van den bewindvoerder hem bijzonder te stade<br />

kwamen. Met het Opperhoofd van Kotta Lawas<br />

slaagde men niet.<br />

De Majoor Laemlin vereenigde 140 Europeanen<br />

met een houwitser en een aantal Maleijers tot eenen<br />

krijgstogt. Deze togt werd bijgewoond door den<br />

Overste Nahuys, die, op reis naar Europa, de Westkust<br />

van Sumatra bezocht. Pandafikei zou aangevallen<br />

worden, lntusschen verzuimdp men niet te onderhandelen;<br />

te gelijker tijd rukte men voorwaarts,<br />

en kwam op den ]n van Lentemaand als vrienden te<br />

Pandafikei binnen. Niet zoo ging het te Kotta Lawas,<br />

welke plaats in brand werd geschoten. De Majoor<br />

Ie Bron de Vexela wierp den vijand overhoop,<br />

en dreef hem op de vlugt.<br />

De menigvuldige vermoeijenissen, die de Luitenant-<br />

Kolonel Raaff in de bovenlanden der Westkust van<br />

Sumatra had moeten doorstaan, gevoegd bij rustelooze<br />

werkzaamheid, wierpen hem op het ziekbed en veroorzaakten<br />

zware koortsen, waaraan hij den 17n Van<br />

Grasmaand 1824 te Padang overleed '). Ten blijke<br />

«) Hij was weinig meer dan 30 jaren oud, cu liet den naam na<br />

van dapper, onverschrokken en werkzaam. De Generaal Jhr. H. J.<br />

J. L. Kidders de Stucrs, in zijne „Vestiging en Uitbreiding enz." is


VIJFDE HOOFDSTUK. 173<br />

van achting voor zijne nagedachtenis werd nabij het<br />

strand, waar zijn gebeente rust, eene grafnaald opgerigt,<br />

die uit zee op grooten afstand zigtbaar is. Op<br />

hel einde van dat jaar werd hij door den Kolonel ff.<br />

Ridder de Stuers vervangen als Resident en Militaire<br />

Kommandant ter Westkust van Sumatra.<br />

Die tusschentijd was evenwel niet geheel verloren.<br />

Nog veel moest er gebeuren, voordat de Padries tot<br />

de bewus<strong>the</strong>id zouden geraken, dat zij tegen de Nederlandsche<br />

magt niet bestand waren. De Majoor<br />

Laemlin en de Adsistent-Resident Baud hadden het<br />

verraad der Padries meermalen ondervonden, zoodat<br />

verzekerd kan worden, dat het geheele jaar 1824 de<br />

staat van zaken ter Westkust onzeker en weifelend is<br />

geweest.<br />

Meermalen is er geklaagd over de woes<strong>the</strong>id, do<br />

plunderzucht en wreedheden van de Nederlandsche<br />

troepen in de Padangsche Bovenlanden, doch men<br />

vergeet daarbij niet zelden in het wezen der zaak<br />

door te dringen. Bij eene zoo geringe magt als destijds<br />

naar Sumatra's Westkust kon worden gezonden,<br />

gebeurde het niet zelden, dat aan het hoofd eerier<br />

mobiele kolonne zich Europesche onderofficieren bevonden,<br />

die als vreemdelingen en deserteurs tot ons<br />

waren overgekomen; soms wel als vlugtelingen, die,<br />

door hunne dienstname in het Nederlandsch Indisch<br />

onbillijk ten opzigte van den Overste Raaff. Behalve deze A. T.<br />

Raaff, hebben ter Westkust van Sumatra gediend : de Kapitein J. J.<br />

Raaff en de Luitenants M. J. Raaff en E. Raaff. De Kapitein is<br />

later als gepensioneerd afgetreden, maar zijne drie broeders zijn bezweken<br />

onder den invloed van bet luchtgcstel en de vermoeijenissen<br />

van den oorlog.


174 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

leger, aan de hand der geregtigheid waren ontsnapt.<br />

Ook waren er onder de naar Padang gezondene troepen<br />

compagniën Boeginezen, algemeen bekend wegens<br />

hunne wreedheid en roofzucht. Bovendien waren de<br />

woes<strong>the</strong>id en onmeiischelijkheid der onzen veeltijds<br />

uitgelokt door de Padries, zoodat de soldaten de barbaarschheid<br />

dier JJaleijers, gepleegd aan gesneuvelde<br />

of zwaar gewonde strijdmakkers, op die wijze zochten<br />

te wreken.<br />

Moeijelijk waren de omstandigheden, waarin de<br />

Kolonel H. Ridder de Stuers ') de Westkust vond.<br />

Het burgerlijk gezag trachtte hij beter te vestigen ;<br />

eene belasting op de bazars in te voeren; de inlanders<br />

langs de Westkust op nieuw aan het oppergezag<br />

van Nederland te gewennen, waarin eerst ten volle<br />

geslaagd kon worden, nadat Benkoelen en Natal met<br />

Padang, als hoofdpunten der verdediging, konden<br />

worden aangemerkt. Nu werden ook de Bengalezen,<br />

die, bij de overname van Benkoelen, in Nederlandsche<br />

dienst waren overgegaan, bij het bataillou ter West-<br />

) Deze Kolonel Jhr. II. J. J. L. Ridder de Stuers moet niet verward<br />

worden met zijnen jongeren broeder Jhr. F. V. A. Ridder de<br />

Stuers. Beiden zijn Opperbevelhebbers geweest van het Indische<br />

leger: de oudste als Giueraal-Mnjoor van 1831 tot 1835; de jongste<br />

als Luitenant-Generaal van 1854 tot 1858.<br />

De oudste heeft geschreven : „ De vestiging en uitbreiding der<br />

„ Nederlanders ter Westkust van Sumatra,'" uitgegeven door Prof.<br />

P, J. Veth. De jongere heeft geschreven en uitgegeven: „Memoires<br />

„ sur la Guerre de l'Ile de Ja^a de 1825 à 1830." Hij was toen<br />

Majoor sedert G September 1829. De kaart van het tooneel van<br />

den oorlog tegen Biepo Negoro is door hem vervaardigd. De weigelijkende<br />

portretten van Diepo Negoro, van Kiay.Modjo en van<br />

Scntot ziju mede geteckend door den Luitenant-Generaal Jhr. F, V.<br />

A. Kidder de Stuers, thans Adjudant-Generaal des Koniugs.


VIJFDE HOOFDSTUK. 175<br />

kust ingelijfd, waardoor een totaal werd verkregen<br />

van ruim 1000 man, van welke de helft met 12 officieren,<br />

Europesche troepen waren.<br />

Bij zijn vertrek van Java was den Kolonel opgedragen<br />

het onderzoek : // of, en zoo ja, op welke wijze<br />

// aan de nog steeds voortdurende vijandelijkheden met<br />

// de Padries een gewenscht einde zou kunnen worden<br />

// gemaakt, en om, behoudens hetgeen de eer en de<br />

// waardigheid van het Gouvomement zal vereischen,<br />

v niets onbeproefd te laten, ten einde door het maken<br />

// van eene overeenkomst met dezen over de grenzen,<br />

// door geen van beide zijden te overschrijden, de rust<br />

n en den vrede in dat gewest te herstellen en den<br />

// handel te doen herleven ')." — De vijandelijkheden<br />

der Padries waren veelal niet regtstreeks tegen ons,<br />

maar meer tegen de IVlaleische ingezetenen der streken,<br />

aan het Nederlandsche gezag onderworpen. Om<br />

die rustige bevolking behoorlijk te beschermen, daartoe<br />

ontbrak het aan genoegzame krijgsmagt, zoodat<br />

de kampougs, door de Padries overvallen, door dezen<br />

tot afval werden gedwongen, of aan moord en plundering<br />

overgegeven. De getrouwe Maleijers namen<br />

niet zelden op de nadering der Padries de vlugt in<br />

de wildernissen, waardoor zij zich aan groote ellende<br />

blootstelden.<br />

Onder de voorbeelden van beleid, onversaagdheid<br />

en zelfvertrouwen uit die dagen, is merkwaardig de<br />

verdediging van de schans te Soeroasso door den Lui-<br />

') Zie „ het Nederlandsen Oost-Indisch leger ter Westkust van<br />

Sumatra" (1819—1845) door den Luitenant-Kolonel H. M. Lange.<br />

1). I. bl. 121.


176 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

tenant T. B. Veltman. Den 28= van Zomermaand<br />

1825 kwamen de Padries, met het aanbreken van den<br />

dag, geheel onverwachts in menigte opzetten, om dien<br />

post te overrompelen. Dapper was de aanval; niet<br />

minder dapper de verdediging. Omsingeld, maaide<br />

het schrootvuur der belegerden tal van vijanden weg,<br />

die even spoedig weder door nieuwe aanvallers vervangen<br />

werden. Veltman was overal, om bij zijne<br />

manschappen den moed levendig te houden. Ten<br />

einde de bamboezen woningen en alang-alang-daken<br />

voor brand te bewaren, had hij de daken met natte<br />

lakens bedekt, en groote bamboezen met water gevuld<br />

stonden gereed. Toch vatte het dak van 's Kom mandants<br />

woning vuur, zoo veel te gevaarlijker daar zij<br />

naast het kruidmagazijntje stond. Onverschrokken<br />

beklom de tamboer Jacobus de Vannes van een waterbamboes<br />

voorzien, het dak un bluschte den brand, te<br />

midden van eene hagelbui van kogels, die hem om<br />

het hoofd snorden. Daar zag hij dat in de gracht,<br />

die de schans omringde, een Opperhoofd der Padries<br />

met eenige der zijnen bezig was de randjoes uit te<br />

trekken, ten einde het beklimmen gemakkelijker te<br />

maken. Hij liet zich van het dak afzakken, nam het<br />

geweer van een zijner makkers, sprong op de borstwering<br />

en doodde dat Opperhoofd, waarna de andere<br />

Padries uit de gracht terugdeinsden. — De aanzienlijke<br />

verliezen, door de aanvallers geleden, noodzaakten<br />

hen tot den terugtogt. Hun verlies bedroeg 150<br />

man; onzerzijds had men 1 doode en 5 gekwetsten.<br />

Die omstandigheden noopten de Stuers met zoo veel<br />

te grooter ijver werkzaam te zijn, ten einde de Padries<br />

van Bondjol tot den vrede over te halen. In Wijn-


VIJFDE HOOFDSTUK. 177<br />

maand 1825 werden onderhandelingen met hen aangeknoopt,<br />

hoewel zij eenen inval op het getrouwe gedeelte<br />

van het landschap Again op het oog hadden.<br />

Kapitein Bauer werd tot ondersteuning der Agammers<br />

gezonden, en ofschoon de magt der Padries op 7000<br />

man geschat werd, voerde Bauer de vereenigde strijdkrachten<br />

met zoo veel beleid aan, dat de Padries, met<br />

achterlating van een groot getal gesneuvelden en gekwetsten,<br />

overhaast de vlugt namen. Wel 200 geweren<br />

vielen in onze handen, doch van onze Maleische<br />

hulptroepen waren velen, vooral door randjoes (voetangels)<br />

gewond.<br />

Nog voor het einde van Wijnmaand kwamen vier<br />

gemagtigden der Padries te Oedjong-Karang in de<br />

nabuurschap van Padang, alwaar op den 15n van<br />

Slagtmaand een vredeverbond werd gesloten, luidende :<br />

// Het Gouvernement wil, om de rust te bevorderen<br />

// en te beletten, dat de bevolking onderling in oorlog<br />

u leve, zijne forten blijven bezetten, welke tevens de<br />

il grenzen zullen aangeven. Van beide zijden zullen<br />

u alle aanvallen ophouden. Het Gouvernement erkent<br />

// het gezag der Toewankoe's, hoofden van Lintau,<br />

// de Lima-Poelo-Kotta's, Telawas en Kambang-Agam.<br />

// Wederzijdsche bescherming wordt toegezegd voor<br />

//reizigers en handelaars en voor de terugkeerende<br />

/, uitgewekenen. Het Gouvernement laat zich met<br />

// geene geloofszaken in J ).<br />

De Generaal Michiels beweert ergens 8 ), dat de<br />

contracterende Toewankoe's, al waren zij bij het slui-<br />


178 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

ten van dien vrede te goeder trouw geweest, zij nogtans<br />

de nakoming van het contract moeijelijk hadden<br />

kunnen waarborgen, vermits zij zelven overweldigers<br />

waren. Zoo veel is zeker, dat die vrede even min<br />

getrouwelijk door de Padries werd nagekomen, als<br />

die, welke door Baaff, in het begin van 1824, met<br />

hen was gesloten.<br />

Hoogstens was eene verdedigende houding mogelijk,<br />

nadat de resolutie van de Hooge Regering van den<br />

13n van Oogstmaand 1826 bij den Opperbevelhebber<br />

de Stuers was ingekomen, inhoudende den last om 10<br />

Officieren en 500 man, half Europeanen, met een<br />

aantal krijgsbehoeften naar Java, tot demping van<br />

den aldaar uitgebroken opstand, te zenden. Spoedig<br />

werden die troepen afgehaald, en ingevolge eene<br />

nieuwe verdeeling van den Kolonel, kreeg men voor<br />

de Padangsche Bencdenlanden 154 man, voor de tien<br />

forten of bentings in de Bovenlanden 318, voor de<br />

Noordelijke afdeeling 142, en voor de Zuidelijke afdeeling<br />

of Benkoelen 64, te zamen 677 man, of,<br />

volgeus eene andere berekening, ruim één honderd<br />

meer.<br />

Die getalsterkte bleef nagenoeg dezelfde, doch van<br />

de tien forten en posten, in de Padangsche Bovenlanden,<br />

werden langzamerhand eenige ingetrokken.<br />

Een dusdanige, men kan bijkans zeggen hulpelooze,<br />

toestand was geenszins geschikt, om aan de Padries<br />

of andere kwaadwilligen ontzag in te boezemen. —<br />

Zoo was in het begin van 1827 de Luitenant Bergman<br />

met een klein detachement om het leven gebragt;<br />

zoo vermoordden de Bengalezen, die de bezetting<br />

van Ayerbangies uitmaakten, den Luitenant P.


VIJFDE HOOFDSTUK. 179<br />

van Baak en een korporaal, de eenigste Europeanen,<br />

die bij hen waren, waarna zij zich van alles wat<br />

eenige waarde had meester maakten en met een paar<br />

praauwen in zee staken. De Padries veroorloofden<br />

zich herhaalde invallen, en de bevolking van Batipo<br />

werd meer en meer vijandig gezind.<br />

Ofschoon de Kommandant H. Ridder de Stuers,<br />

bekend met den toestand van Java, geene bepaalde<br />

aanvraag om versterking deed, was voor hem natuurlijk<br />

de miskenning van het Nederlandsche gezag, die<br />

hij ongestraft moest aanzien, allezins grievend. Het<br />

kwam zoo verre, dat hij aan de bevelhebbers van de<br />

forten de Koek en Tandjong-Alam de magtiging<br />

moest verleenen hunne posten te ontruimen, hoezeer<br />

hij zulks niet deed zonder uitdrukkelijk beding, behoorlijk<br />

voor het behoud van de artillerie, munitie<br />

enz. zorg te dragen. Deze bepaling maakte de ontruiming,<br />

vooral van fort de Koek, een der voornaamste<br />

forten, schier tot eene onmogelijkheid. Intusschen<br />

duurden de invallen en strooptogten der Padries steeds<br />

voort, zoodat het geenszins te verwonderen was, dat<br />

de Kolonel om een eervol ontslag verzocht. Als Resident<br />

en Militaire Kommandant ter Westkust van<br />

Sumatra werd H. Ridder de Stuers in Hooimaand<br />

1829 ontslagen. Als Resident werd hij vervangen<br />

door den gewezen Resident van Soerakarta Mac-<br />

Gillavry; het militair kommandement werd voorloopig<br />

opgedragen aan den Kapitein D. L. de Rocliemont.<br />

Voordeelig voor de dienst was deze splitsing van<br />

het gezag in geenen deele, ofschoon, ingevolge de<br />

wending, die de zaken gedurende het tijdsverloop van<br />

12*


180 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

die splitsing namen, dank zij den beiden Chefs, tusschen<br />

hen geene botsing werd ondervonden. — Sedert<br />

het begin van 1829 waren eenige Hadjies (bedevaartgangers)<br />

van Mekka teruggekeerd, en deze waren gematigder<br />

in 'hunne leer dan de Padries. Hierdoor<br />

kwam oneenigheid met hen, die de leer van den<br />

Islam in hare zuiverheid wenschten te handhaven.<br />

Van die tweespalt zocht de Resident partij te trekken,<br />

doch zijne pogingen mislukten.<br />

Men begreep de verdedigende houding te moeten<br />

opgeven, ten einde de gemeenschap tusschen de forten<br />

de Koek en Tandjong-Alam te herstellen. Moeite<br />

kostte het wel, het daartoe een detachement van 150<br />

man bijeen te brengen; doch men slaagde in Hooimaand<br />

1830. Weinige dagen daarna volbragt de Kapitein<br />

der artillerie A. Helwig eene stoute onderneming.<br />

Hij overviel met 60 man, half Europeanen, des<br />

nachts de Padries, bragt hun een verlies toe van een<br />

40tal dooden, en keerde terug zonder één man te<br />

hebben verloren.<br />

In de Benedenlanden van Padang ging het geenszins<br />

naar wensch, hetgeen niet verbeterde nadat Toewankoe-Nan-Tjerdik<br />

van Narak den Sineschen opiumpachter<br />

vermoord had. Hij werd onze openlijke vijand,<br />

toen men hem deswegen tot verantwoording riep. De<br />

aanvallen op Narak, ofschoon ondersteund door de<br />

korvet Pollux en de schoener de Vlieg, mislukten in<br />

Wintermaand 1830, inzonderheid daar men niet tot<br />

bestorming waagde over te gaan, wegens de kans van<br />

mislukking en de noodlottige gevolgen, die zulks kon<br />

na zich slepen. Nogtans hadden zich de Luitenant<br />

ter zee van den Broek, de Adelborst I e kl. Onnen,


VIJFDE HOOFDSTUK. 181<br />

de Luitenants der infanterie J. Diek en A. van de<br />

Hart, met den sergeant van der Kodde en den Aankeur<br />

Henninger bijzonder onderscheiden.<br />

Die gebeurtenissen waren niet genoegzaam om tot<br />

de herleving van het ontzag voor onze wapenen te<br />

leiden. Langs het noorderstrand van ons gebied ter<br />

Westkust breidden de Padries van Bondjol zich uit.<br />

Bovendien werd, in de eerste dagen van het jaar<br />

1831, de Nederlandsche post te Ayer-Bangies door<br />

Atsjinesche zeeroovers overvallen. De bezetting bestond<br />

uit een twintigtal (ook wordt gezegd 28) manschappen,<br />

waaronder 10 Europeanen, onder het bevel<br />

van een sergeant. De omliggende dorpen werden<br />

door den vijand afgeloopen en verbrand, waarbij de<br />

Padries, ongeveer 3000 man sterk, den hoofdrol speelden.<br />

Kloekmoedig was de verdediging van het fort;<br />

de kommandant sneuvelde, waarop de flankeur A.<br />

Bernard het bevel op zich nam. Met moed en beleid<br />

wist hij zijne makkers tot volharding aan te vuren.<br />

Vier dagen en vier nachten duurde de strijd. In<br />

dien tijd sneuvelden of werden twee-derden der getrouwen<br />

gekwetst, én het vooruitzigt was treurig. In<br />

dien hoogen nood kwam een Boegineesch handelaar,<br />

Anachoda Langkap, wien het vergund was geworden,<br />

zich op de Batoe-eilanden te vestigen, met eenige<br />

welgewapende praauwen ter hulpe. Hij tastte de zeeroovers<br />

ouverschrokken aan, en verdreef ze. Daarop<br />

namen de Padries, die het fort aan de landzijde belegerden,<br />

de wijk, en onze dapperen waren ontzet.<br />

Bernard werd vereerd met de Willemsorde. Eene gebeurtenis<br />

als deze verhoogde den moed en de zedelijke<br />

kracht der Nederlandsche troepen.


182 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

Op den In van Lentemaand 1831 bedroeg de geheele<br />

sterkte onzer krijgsmagt ter Westkust 733 man.<br />

Den 4 n dier maand kwam de Luitenant-Kolonel C.<br />

P. J. Elout, om op nieuw in zijn persoon het civiel<br />

en militair gezag te vereenigen. Mac-Gillavry werd<br />

op nieuw tot Resideut van Soerakarta benoemd, waardoor<br />

hij een rustiger werkkring bekwam.<br />

Was de oorlog in het gebied van Padang in den<br />

laatsten tijd slepende gevoerd, en was een eervol einde<br />

van dien oorlog nog verre af, zoo kon deze toch<br />

geene vergelijking doorstaan met den strijd tegen<br />

Diepo Negoro. Die kamp was eene worsteling om<br />

de oppermagt; ons bestaan in den Archipel was er<br />

mede gemoeid. Geenszins zoo was het met den strijd<br />

op Sumatra.


ZESDE HOOFDSTUK.<br />

Oorlog tegen Diepo Negoro. Generaal de Koek. Verwoestende<br />

strijd. Schutterijen. Stelsel van de Koek. Inlandsche en Europesche<br />

troepen. Samaranp bedreigd. Seniot. De kraton van<br />

Tiered vermeesterd. De voogden vermoord. Miskenning van<br />

Nederland. Tegenspoeden. Het benlingstelsel. Belemmeringen<br />

door den Generaal de Koek ondervonden. Betaling der troepen.<br />

Ditrleu in 1828 in een orkaan op de rots. Kjahi Modjo gevangen.<br />

1829. Djojo Mengolo te Geger sneuvelt. Diepo Negoro ie<br />

Silo in nood. Sentot geeft zich over. Diepo Negoro verjaagd,<br />

onderhandelt te Minoreh; naar Batavia opgezonden, 28 van<br />

Lentemaand 1830. Lof van den Generaal de Koek.<br />

De toestand, waarin de Commissaris-Generaal du<br />

Bus Java aantrof, was van ontmoedigenden aard,<br />

wanneer men zoo als hij verscheen met den last, de<br />

uitgaven zoo veel mogelijk in te krimpen en tevens<br />

den landbouw uit te breiden, terwijl men een oorlogstooneel<br />

voor zich heeft, waar alle krachten zullen<br />

moeten worden ingespannen, waar het onmogelijke<br />

zal moeten worden beproefd, om zich tegenover eene<br />

uitgebreide muiterij niet alleen staande te houden,<br />

maar die zelfs te dempen. Alles moest des noods<br />

worden prijs gegeven om Java te behouden ; want<br />

hier gold het ons bestaan: te zijn of niet te zijn.<br />

Het kwam er thans voor den Burggraaf du Bus op


184 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

aan, te toonen, dat hij militaire kundigheden bezat,<br />

of wel dat hij zoodanige kundigheden in anderen wist<br />

te erkennen en op prijs te stellen. Het was hem niet<br />

kwalijk te nemen, dat hij in de krijgskunde te eenenmale<br />

onbedreven was; iets geheel anders was het, te<br />

erkennen, dat hij als Luitenant-Gouverneur-Generaal<br />

eenen man ontmoette, die reeds onder den Maarschalk<br />

Daendels met onderscheiding op Java had gediend en<br />

tot de hoogere rangen was opgeklommen, en die,<br />

door Koning Willem I naar Indië gezouden, in de<br />

verschillende betrekkingen, door hem bekleed, zich<br />

steeds verdienstelijk had gedragen, en, bij menige gelegenheid,<br />

's Konings hooge goedkeuring voor zijn<br />

beleid en bekwaamheid had mogen wegdragen. In<br />

plaats van dit alles te erkennen, en de adviesen van<br />

den Generaal de Koek op prijs te stellen, belemmerde<br />

integendeel de Commissaris-Generaal de uitvoering van<br />

vele nuttige maatregelen, in dier. voege, dat hij, bij<br />

eenen man van minder vastberadenheid en doorzigt,<br />

moedeloosheid zoude hebben kunnen te weeg brengen.<br />

Eene andere oorzaak, die bij dien oorlog hoogst<br />

schadelijk had kunnen werken, en inderdaad ongunstig<br />

gewerkt heeft, komt in geenen deele ten laste van du<br />

Bus. Wij bedoelen de lastgeving, uit Europa gekomen,<br />

dat het expeditionaire leger, hetwelk eerlang uit Nederland<br />

zou worden afgezonden, in zijn geheel moest<br />

blijven om te ageren, en niet mögt worden verbrokkeld,<br />

om, met andere gedeelten van het Indische leger<br />

vereenigd, in het veld te worden gebruikt. Door die<br />

bevelen werd grootendeels het nut te niet gedaan, dat<br />

bekwame militairen van die afdeeling verwachtten.<br />

Bovendien was het expeditionaire leger te groot, om


ZESDE HOOFDSTUK. 185<br />

als een geheel te kunnen dienst doen, en dat bepaaldelijk<br />

in Indië en in een bergachtig land als Java.<br />

Wilde men het expeditionaire corps waarlijk met vrucht<br />

gebruiken, dan moesten de pas uit Europa aangekomen<br />

manschappen vermengd worden onder de reeds<br />

in Indië geacclimateerde troepen, ten einde van dezen<br />

te leeren, hoe zich in dit tropische klimaat het best<br />

te voeden en te kleeden, en op welke wijze zich tegen<br />

de buitengewone hitte onder de linie te gedragen,<br />

ten einde tegen de vermoeijenissen bestand te<br />

wezen. Ofschoon de Generaal de Koek, ten aanzien<br />

van de expeditionaire afdeeling, van de strenge toepassing<br />

der ontvangene voorschriften is afgeweken, en<br />

ze in kleinere afdeelingen heeft gesplitst, zoo bleven<br />

nogtans die onderdeelen te sterk aan Europeanen, om<br />

zulke groote diensten te bewijzen, als men anderszins<br />

had mogen verwachten.<br />

Er zijn er, die een somberder tafereel omtrent de<br />

diensten der expeditionaire troepen ophangen. Het<br />

zal wel niet onjuist wezen dat ,/ die brave officieren<br />

// en manschappen met meer nut en voordeel tot het<br />

// algemeene doel hadden kunnen medewerken, indien<br />

// men hen naar welgevallen onder de mobiele colonu<br />

nes van het te velde staande Indische leger had<br />

u mogen verdeden ')."<br />

In dezen oorlog moesten alle beschikbare krachten<br />

naar het midden van Java oprukken, naar dat gedeelte<br />

van het eiland, waar de Javaan beschouwd<br />

') üo Vaines van Brakel, Bijdrage lot de kennis van den voormaligeu<br />

en tegtnwoordigeu staat onzer Oostindische Bezittingen.<br />

1841. bl. 51.


186 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

moest worden, als het minst met vreemdelingen te<br />

zijn in aanraking gekomen, en waar hij het minst<br />

van zijne èigendommelijke zeden en gebruiken was<br />

vervreemd. Zoo ergens, was aldaar het ontzag en de<br />

eerbied jegens zijne Vorsten en Opperhoofden nog in<br />

oorspronkelijke frischheid aanwezig. Uit dien hoofde<br />

luisterde de Javaan in de zoogenoemde Vorstenlanden<br />

— de Bijken van Djokjo en Solo — meer nog dan<br />

elders, naar de roepstem van hen, die door geboorte<br />

of bediening, onder zijne landgenooteu, boven hem<br />

geplaatst zijn. Door hen geroepen, vliegt hij tot bescherming<br />

van het geloof zijner vaderen, tot bestrij-%<br />

ding van den blanken ongeloovige, te wapen.<br />

Tot herstel van de rust op Java zouden, in eenen<br />

langdurigen krijg, millioenen schats en duizende menschenlevens<br />

worden ten offer gebragt. Geen wonder<br />

derhalve, dat de twintig millioen, die door den Burggraaf<br />

du Bus uit Nederland waren mcdegebragt, en<br />

die, zonder buitengewone omstandigheden, meer dan<br />

voldoende zouden geweest zijn, om het voorhandene<br />

te kort te dekken, ten gevolge van den oorlog tegen<br />

Diepo Negoro, bleken onvoldoende te wezen. Zoo gebeurde<br />

het, dat op nieuw uit Europa gelden moesten<br />

worden aangevraagd. Op voorstel des Konings werden<br />

later door de Staten-Generaal achttien millioen<br />

gulden toegestaan, om in de behoefte der Indische<br />

kas te voorzien.<br />

De Koning, met zijn helder doorzigt en zijne administratieve<br />

bekwaamheden, aarzelde niet, eenen last<br />

van acht en dertig millioen gulden ten behoeve van<br />

Indié' op te nemen, en daarmede het Koningrijk der<br />

Nederlanden te belasten. Voor hoe vele kortzigtige


ZESDE HOOFDSTUK. 187<br />

ingezetenen scheen dit een verbazende, ondragelijke last!<br />

En toch 's Konings liefde voor zijne landgenooten<br />

bleek daardoor op ondubbelzinnige wijze. Van de<br />

toekomst koesterde de Vorst de gunstigste verwachting.<br />

Heil het Vaderland, dat eenen Vorst bezat,<br />

met zoo vele bekwaamheden begiftigd !<br />

Tevens vergeté men niet uit te roepen : Heil het<br />

Vaderland, dat naar Indië eenen Veldheer had gezonden,<br />

wien het evenmin faalde aan rustelooze werkzaamheid<br />

als aan krijgskunde en moed, om eenen<br />

bloedigen, vijfjarigen oorlog met bekwaamheid te voeren<br />

en roemvol ten einde te brengen !<br />

Beeds in Hooimaand 1825 had de Luitenant-Gouverneur-Generaal<br />

de Koek, met de uitgebreidste volmagt,<br />

het bevel op zich genomen over de strijdkrachten,<br />

die den opstandelingen werden tegenovergesteld.<br />

De omstandigheden hebben er het hare toe bijgedragen,<br />

om de Koek te doen worden de Veldheer, die,<br />

van het begin van den oorlog, aan het hoofd heeft<br />

gestaan van het Ncderlandsche leger, dat met onvermoeide<br />

standvastigheid zijne taak heeft vervuld. Ook<br />

was hij naauwelijks in het vaderland teruggekomen,<br />

of die Opperbevelhebber oogstte de welverdiende hulde<br />

en onderscheiding van aanzienlijken en geringen in.<br />

De oorlog tegen Diepo Negoro wordt niet genoemd,<br />

zonder dat de naam van den zegevierenden veldheer<br />

de Koek te gelijk gehoord wordt.<br />

Niet onbekend is het, dat de verkeerde gedragingen<br />

van den Onder-Besident te Djokjokarta tot de uitbarsting<br />

van den opstand hebben geleid; maar het is<br />

daarmede even als met den sneeuwval, die een of<br />

ander Zwitsersch dorp overstelpt. Eenige weinige


188<br />

ZESDE HOOFDSTUK.<br />

vlokjes sneeuw zijn genoeg om den geweldigen sneeuwhoop<br />

of sneeuwberg buiten evenwigt te brengen ;<br />

langzaam geraakt die hoop in beweging, wentelt voort,<br />

wint aan snelheid, boomen kraken onder het gewigt,<br />

statig maar verschrikkelijk rolt de sneeuwval daarheen,<br />

bliksemsnel gaat het gevaarte, steeds grooter en<br />

grooter wordende, voort langs de hellingen der bergen,<br />

stort zich eindelijk neder in de vlakte, begraaft een<br />

geheel welvarend dorp, met alles wat zich daar in<br />

het leven verheugde. Eerlang volgt eene doodsche<br />

stilte, en de plek, waar zoo vele menschen zich verlustigden<br />

in hun aanzijn, is niet meer te herkennen.<br />

Zonder de vroegere gebeurtenissen, onder Sultan<br />

Sepoe, zonder den haat tegen de blanken, die zich<br />

bij zijn geslacht meer en meer had ontwikkeld, zonder<br />

den wrok, de onverzadelijke heerschzucht en neiging<br />

tot wreedheid van Prins Diepo Negoro, zoon<br />

van eene bijzit van Sultan Sepoe, ware die opstand<br />

niet uitgebarsten.<br />

Naar het schijnt had de Pangerang Diepo Negoro<br />

den ingekaukerden haat tegen de Europeanen van<br />

zijnen vader geërfd; doch hij had boven dien vader<br />

vooruit: 'meerdere sluwheid en geveinsdheid, meerdere<br />

werkzaamheid met wreedheid en onverzadelijke heerschzucht<br />

vereenigd. Door het masker van gehech<strong>the</strong>id<br />

aan de leer van Mohamed, dat hij wist voor te doen,<br />

luisterden zijne landgenooten naar hem als naar eenen<br />

profeet. Zijn halve broeder van echten bedde, Sultan<br />

Hamangkoe Bowoeno IV, was overtuigd, dat de vriendschap<br />

der Nederlanders hem vrede ,in zijn rijk zoude<br />

schenken. Van daar dat tusschen den Sultan en zijnen<br />

// ouderen broeder/ menig hevig tooneel plaats


ZESDE HOOFDSTUK. 189<br />

greep, welke twisten daarmede eindigden, dat, naar<br />

een vrij algemeen gevoelen, Diepo Negoro den Sultan<br />

deed vergeven. Hoe hij, oom van den jongen Vorst,<br />

in weerwil van zijnen haat tegen de blanken, die<br />

voor den Eesident geenszins een geheim konde wezen,<br />

tot medevoogd werd benoemd van het kind, Sultan<br />

Hamangkoe Bowoeno V, alhoewel zulks door de hofgebruiken<br />

in geenen deele was voorgeschreven, laat<br />

zich moeijelijk begrijpen. De andere voogd, Mangkoe<br />

Boemi, oudoom van den jongen Sultan, was een<br />

vreedzaam man, die met de genomen beschikkingen<br />

tevreden was. Diepo Negoro integendeel kon het niet<br />

verkroppen, dat des Sultans voogden van alle regeringszaken<br />

waren uitgesloten. Ziedaar redenen genoeg,<br />

om zijnen wrok en haat te voeden en tot oproer te<br />

doen overslaan.<br />

Hagchelijk was bereids bij het uitbreken van den<br />

opstand de toestand, waarin de Nederlandsche Gezaghebbers<br />

op Java zich bevonden, dewijl men, bij gebrek<br />

aan genoegzame waakzaamheid, dezen opstand<br />

dadelijk een ernstig en dreigend aanzien liet verkrijgen.<br />

De oproerige Prins, gestreng in de waarneming<br />

der godsdienstgebruiken, met zoodanige wijzigingen,<br />

als daarin van de vroegere godenleer der Javanen<br />

zijn opgenomen, had zich omringd van opperpriesters,<br />

die bij het volk in eenen reuk van heiligheid stonden,<br />

van welke Kjahi Modjo als de voornaamste moet<br />

worden beschouwd. Deze was ook door zijne bekwaamheden<br />

als de ziel der beraadslagingen van den<br />

Pangerang te beschouwen. Weldra won het gerucht<br />

veld, dat Diepo Negoro de uitverkorene was van den<br />

Profeet; dat hij bestemd was, om als Geestelijk en


190 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

Wereldlijk Opperhoofd den Islam in al zijne zuiverheid<br />

op Java te herstellen en de vreemdelingen van<br />

het eiland te verdrijven. Hij nam den titel aan van<br />

Sultan, gaf zich den naam van // Aanvoerder van den<br />

krijg Gods" en van „ Stedehouder Gods in den Mataram"<br />

»). Door vreemdelingen of ongeloovigen verstonden<br />

de muiters niet enkel de Christenen, maar<br />

ook de Sinezen, en dewijl hun stelsel was moord,<br />

plundering en vernieling, zoodat zelfs de koffijboompjes<br />

van eigen aanplantingen door de opstandelingen<br />

vernield werden, was het inzonderheid in de eerste<br />

tijden een verwoestende strijd. De volgelingen van<br />

den oproerigen Prins bestonden niet enkel uit dweepers,<br />

die, in hunnen godsdienstigen ijver, vermoordden<br />

en vernielden wat in hunne handen viel, maar ook<br />

uit roofziek gespuis, dat er op bedacht was, om uit<br />

de goederen der vreemdelingen zich rijkdommen en<br />

de middelen tot brasserij te verschaffen.<br />

Behalve de garnizoenen, die schaars bezet waren,<br />

had men weinig troepen beschikbaar, daar zij naar<br />

Makasser waren gezonden, en nogtans niet genoegzaam<br />

waren te achten, om den Generaal van Geen<br />

eene schitterende overwinning te doen behalen. Destijds<br />

waren er nog geene stoombooten, zoodat men<br />

') Eigenlijk luidde de weidschc titel, dien liij als Sultan aannam:<br />

„ Kandjang Sultan' ing abdoellah Xamitoewo haroc tjokro kobiring,<br />

„ Sayidin Pnnotogomo, Cha tif'atoer rafoel' Ulahi, Senopati ing-atogo.'<br />

„Sabil illahi". Die zonderlinge titulatuur is te vertalen door deze<br />

woorden: „Verheven Sultan, Dienaar van God, Bevredigcr van den<br />

„ opstand, Beheerschcr der militaire magt, Heer Bestuurder van de<br />

„ Godsdienst, Opvolger van den Profeet van God, Opperhoofd van<br />

„ den heiligen oorlog tegen de ongcloovig. r ,n".


ZESDE HOOFDSTUK.<br />

191<br />

in de Indische zeeën van de moessons, en langs de<br />

kusten van de land- en zeewinden afhankelijk was.<br />

Zoo veel te moeijelijker was de taak van den Generaal<br />

de Koek, die trachten moest voor te komen, dat<br />

de opstand naar Solo oversloeg. Uit dien hoofde<br />

spoedde hij zich naar het Hof van Soerakarta, alwaar<br />

hij, den 30n van Hooimaand 1825, aangekomen, op<br />

den In van Oogstmaand afkondigde, dat hij met het<br />

burgerlijk en militair oppergezag bekleed was. Nogtans<br />

was er gebrek aan troepen, zoodat, ten einde<br />

eenige manschappen te zijner beschikking te krijgen,<br />

er in de hoofdplaatsen der drie militaire afdeelingen<br />

van Java schutterijen uit de ingezetenen werden gevormd;<br />

ook voorzagen zich onderscheidene personen<br />

van paarden, ten einde kavalleriedienst te verrigten.<br />

Die gewapende burgers en ambtenaren waren vervuld<br />

van ijver, en deden, bij voorkomende gelegenheden,<br />

zeer wezenlijke diensten, b. v. wanneer stroopbenden<br />

der muiters in de nabijheid dier steden verschenen of<br />

de nabuurschap bedreigden. Ook hadden zich eenige<br />

Nederlanders, te Solo gevestigd, gewapend, en waren<br />

in dier voege van veel nut. Overigens slaagde de<br />

Koek, door zijnen invloed aan het hof, in zoo verre,<br />

dat de hulpvaardigheid aldaar, althans schijnbaar,<br />

werd in acht genomen.<br />

Het zal niet ondienstig wezen alhier uiteen te zetten,<br />

hoe de Opperbevelhebber van oordeel was een<br />

stelsel in toepassing te moeten brengen, dat vroeger<br />

onder de inlandsche Vorsten in IIindostan, ook in<br />

den grooten oorlog op Java is gevolgd. Het bestaat<br />

daarin, dat Vorsten, Grooten en Begenten, die aan<br />

den opstand hebben deel genomen, niet enkel in on-


192 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

derwerping aangenomen worden, en daarbij het gebeurde<br />

geheel vergeten wordt, maar dat hun zelfs de<br />

onderwerping gemakkelijk wordt gemaakt. Het herstel<br />

in hunnen vroegeren rang, en het toestaan van<br />

gepaste middelen van bestaan waren steeds hoofdvoorwaarden.<br />

Door hoog- en laaggeplaatste personen<br />

wordt de verbanning van het eiland zeer gevreesd.<br />

De Javaan is aan zijne Hoofden gehecht en hun onderworpen,<br />

zoodat de afval van Tommongongs, in<br />

deze of gene rigting, te allen tijde een aantal volgelingen<br />

medesleept. Daarbij bedenke men dat het hier<br />

eene bevolking van anderhalf millioen menschen gold,<br />

waarvan zelfs de mindere stand niet vatbaar is voor<br />

omkooping om de hoofden te verraden, welke hooge<br />

prijsgelden ook daarvoor worden uitgeloofd.<br />

Die bedenkingen deden den Generaal de Koek, van<br />

het begin van den oorlog af, in geenen deele uit het<br />

oog verliezen van hoe veel belang het was, den aanhang<br />

van Diepo Negoro te doen verminderen door<br />

het in onderwerping aannemen van Tommongongs en<br />

andere aanzienlijken, wier voorbeeld bij hunne onmiddellijke<br />

volgelingen geene navolging mist. In die<br />

pogingen werd de bevelhebber krachtdadig ondersteund<br />

door mannen, die even als hij met de Javanen van<br />

nabij bekend waren, als : van Lawick van Pabst, Mac<br />

Gillavry, van Sevenhoven, van Nes, Valck en Nahuys.<br />

Uitgenomen een paar hoofdmuiters zijn met der daad<br />

alle Vorsten en Begenten in onderwerping aangenomen,<br />

en de oorlog tegen Diepo Negoro zoude, zonder<br />

het in acht nemen van dat beginsel, van veel langer<br />

duur zijn geweest, en niet anders zijn geëindigd dan<br />

in eene ontvolking der Vorstenlanden,


ZESDE HOOFDSTUK. 193<br />

Op het einde van 1825 droeg dat stelsel reeds<br />

vruchten. Van Lawick van Pabst slaagde er in, den<br />

Hoofdregent van Madioen en de Djokjosche Oostelijkste<br />

Montjonegorosche Begenten tot onderwerping over te<br />

halen. De landen dier Begenten bleven in rust, in<br />

weerwil van de gebeurtenissen van 1827; maar ons<br />

bestek gedoogt niet, bij dergelijke gebeurtenissen, zelfs<br />

in het voorbijgaan, stil te staan. — Keeren wij tot<br />

den oorlog terug.<br />

Om het te doen voorkomen, als konde men over<br />

eene genoegzame krijgsmagt beschikken: daartoe was<br />

eene groote bekwaamheid van den veldheer noodig.<br />

De oorlog werd hoofdzakelijk beperkt binnen het<br />

stroomgebied van de rivieren Bogowonto en de Progo,<br />

die uit den Soembing ontspringen, en dat van de<br />

Oempah, die met hare takken uit den Merapie afvloeit.<br />

De steile oevers dier rivieren bevatten in den droogen<br />

moesson eenen tragen waterstraal in de diepte; in den<br />

regenmoesson laat zich de hevig bruischende stroom<br />

naauwelijks binnen die oevers beperken. — De passen,<br />

om van den eenen oever den anderen te bereiken,<br />

waren wel den inlander, doch niet den Europeschen<br />

soldaat bekend. Daarenboven: de laatste, belemmerd<br />

door wapening en uitrusting, alsmede door het noodzakelijke<br />

voedsel en eenen sleep van koelies of dragers,<br />

heeft het klimaat tegen zich; terwijl de Javaan, ligt<br />

gewapend, met gemakkelijk verkrijgbaar voedsel tevreden<br />

en aan het klimaat gewoon, veel in gemakkelijkheid<br />

van beweging boven den Europeaan vooruit<br />

heeft.<br />

Uit dien hoofde was het den muiters niet moeijelijk,<br />

wanneer zij zich in eene ontmoeting met onze troepen<br />

I. 13


194 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

te zwak gevoelden, in een oogenblik zich allerwege<br />

te verspreiden, of, indien zij de overmagt aan hunne<br />

zijde hadden, door eenen onstuimigen aanval hunnen<br />

vijand veel nadeel toe te brengen, ja zelfs te doen<br />

wankelen. Gelukte het onzerzijds een paar duizend<br />

Javanen uiteen te drijven, dan was men verwonderd,<br />

dat dezelfde aanvoerders, na een paar dagen, op grooten<br />

afstand zich op nieuw dreigend vertoonden.<br />

Onder de meeste dringende pligten van den veldheer<br />

behoorde : ontzet toe te zenden aan het kasteel<br />

te Djokjo, alwaar de Sultan met onderscheidene Bijksgrooten<br />

zich onder Nederlandsche bescherming bevond.<br />

De muitende Pangerang had al reeds, doch te<br />

vergeefs, getracht zich van dat fort meester te maken,<br />

dat naauwelijks 200 Europeanen als verdedigers telde.<br />

Men ondervond de getrouwheid van den Djokjoschen<br />

Prins Pakoe Alam, die aan de bezetting groote diensten<br />

bewees.<br />

Eene kleine Nederlandsche magt, op weg naar<br />

Djokjo, werd door eene bende oproerlingen, nabij<br />

Magelang, aangetast en verstrooid. Dit nadeel was<br />

van noodlottig gevolg, wijl de opstand daardoor veld<br />

won, en al de Europeanen en Sinezen in die streken<br />

door de muiters vermoord werden. Djokjokarta<br />

werd spoedig daarop van versterking en benoodigdheden<br />

voorzien. Ook de Generaal de Koek begaf<br />

zich daarheen, aan het hoofd van ongeveer 2000 man.<br />

Zijne pogingen om Diepo Negoro tot vredelievende<br />

onderhandelingen te stemmen, mislukten, even als een<br />

weinig later die, om hem te Selarong te overrompelen.<br />

Kapitein Buschkens, die het bevel voerde te Demak,<br />

werd aldaar door eene groote overmagt overvallen


ZESDE HOOFDSTUK. 195<br />

en tot den terugtogt naar Samarang genoodzaakt. De<br />

vijand, wel 10,000 man sterk, naderde onder Pangerang<br />

Serang; hij bragt de hoofdplaats in gevaar en<br />

verslagenheid. Men had slechts weinige manschappen,<br />

waaronder de vrijwilligers. — Juist ter goeder ure<br />

verscheen de Generaal van Geen, den 31a van Oogstmaand,<br />

met een gedeelte zijner krijgsmagt van Makasser.<br />

Nog slechts 15 palen was de vijand van Samarang<br />

verwijderd, toen van Geen hen een gedeelte,<br />

zijner manschappen te gemoet zond. Doch deze slaagden<br />

niet, zoodat de Generaal zelf aan het hoofd der<br />

troepen zich op weg begaf en de benden van Serang<br />

verstrooide.<br />

De komst der versterking van Makasser verschafte<br />

verademing, en de Opperbevelhebber telde nu 8000<br />

soldaten, van welke omtrent 2300 geregelde troepen.<br />

Men had barissans of division van gewapende inlanders,<br />

die wel bij den regentijd huiswaarts gezonden<br />

werden, doch aan de Nederlandsche krijgstucht eenigermate<br />

gewoon werden, terwijl de veelvuldige schermutselingen<br />

en gevechten den Nederlandschen soldaat<br />

én met het terrein, én met de eigenaardige strijdvoering<br />

der Javanen deed bekend worden.<br />

Nogtans was de veldtogt van het jaar 1826 niet<br />

voorspoedig voor onze wapenen. De ingezetenen der<br />

Vorstenlanden, door dweeperij tot blinde gehoorzaamheid<br />

aan den Zendeling van den Profeet en aan de<br />

vrome priesters vervoerd, verrigtten menigmaal wonderen<br />

van zelfopoffering en heldenmoed, terwijl vaderlandsliefde<br />

zich daarmede vereenigde, om de gehate<br />

vreemdelingen en ongeloovigen van hunnen geliefden<br />

bodem te verdrijven. Diepo Negoro jaagde, met on-<br />

13*


196 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

wankelbare vas<strong>the</strong>id van wil, zijn doel : n het bekomen<br />

//van het wereldlijk en geestelijk gezag van Java",<br />

rusteloos na. Het nog geen twintigjarige Opperhoofd<br />

Sentot, onder de Javanen bekend als Alie Bassa Prawiro<br />

Dirdjo, werd door den Vorst naar verdienste<br />

onderscheiden. Deze wist zijne manschappen aan<br />

krijgstucht en gehoorzaamheid te gewennen, verstond<br />

de kunst om zich met bliksemsnelheid te bewegen en<br />

was als het ware overal.<br />

Een korps Javaansche troepen van den getrouwen<br />

Prins Mangkoe Negoro werd door eenen overmagtigen<br />

vijand aangevallen en uiteengejaagd. — De Generaal van<br />

Geen, aan het hoofd eener bende ruiterij op verkenning<br />

uitgezonden, werd met veel onstuimigheid aangetast,<br />

verloor vele manschappen en ontkwam zelf ter naauwernood.<br />

— Weinig beter ging het den Majoor Sollewijn.<br />

Een talrijke en woedende vijand deed hem eene nederlaag<br />

lijden, waarbij hij 2 Officieren, 200 man en drie<br />

stukken geschut verloor. - Het was als kwamen de<br />

muiters bij duizenden uit den grond oprijzen; al de<br />

dezerzijds geleden tegenspoeden vermeerderden het getal<br />

vijanden, hunne stoutmoedigheid en hunne verwatenheid.<br />

Steeds moeijelijker werd, bij gebrek aan genoegzame<br />

krijgsmagt, de toestand van het Nederlandsche<br />

bewind op Java. Door den Commissaris-Generaal<br />

werd, in overleg met den Opperbevelhebber, geoordeeld,<br />

dat in het Eijk van Djokjokarta eene afleiding<br />

zoude kunnen worden te weeg gebragt, door de verheffing<br />

van Sultan Sepoe, die nu sedert een tal van<br />

jaren van den troon verstoken was geweest. Zijne<br />

nieuwe en plegtige verheffing tot Sultan van Djokjo<br />

in Oogstmaand 1826 te Buitenzorg, voldeed in geenen


ZESDE HOOFDSTUK. 197<br />

deele aan de verwachting, dewijl de helderheid van<br />

zijn verstand en zijn ondernemende geest van hem<br />

geweken waren, en zijne gemalin hem bestuurde. Uit<br />

dien hoofde, en daar de rijksgrooten het ter zijde<br />

schuiven van den wettigen Vorst als. eene inbreuk<br />

beschouwden omtrent het opvolgingsregt, werd door<br />

die keuze het ongenoegen opgewekt van de welgezinde<br />

grooten in het Rijk van Djokjo, en de muiterij<br />

verminderde geenszins ten gevolge van dien maatregel.<br />

Op het einde van 1827 overleed Sultan Sepoe,<br />

en werd op nieuw vervangen door zijnen voorganger<br />

Sultan Hamangkoe Bowôno V.<br />

Het was wel te verwachten, dat de tijding van den<br />

opstand op Java, langs den weg van Sinkapore, zeer<br />

vergroot naar Europa zou worden overgebragt. In<br />

de verspreiding dier geruchten door ons werelddeel<br />

groeiden zoogenoemde Republikeinen en Napoleonisten.<br />

In Engeland vooral werden vele overdrevene verhalen<br />

gesmeed, om de Nederlanders op Java van tal van<br />

wreedheden te beschuldigen, en het verlies van dat<br />

eiland voor Nederland als zeker en zeer nabij voor<br />

te stellen. Evenwel miskenning en verguizing waren<br />

voor Nederland destijds niet ongewoon. Het kleine<br />

Nederland, dat, alleen door de krachtige hand van<br />

den Almagtige geholpen, in 1813 het juk van Napoleon<br />

had afgeschud, scheen door geheel Europa te<br />

moeten miskend worden. Niet slechts dat Raffles en<br />

andere Engelschen, met onbeschaamde kaken en stalen<br />

voorhoofd, de Nederlanders verguisden en in een afschuwelijk<br />

of verachtelijk daglicht plaatsten; — neen,<br />

een man, die den naam van beroemd geschiedschrijver<br />

heeft achtergelaten: de Hoogleeraar Heeren, heeft, ten


198 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

aanzien van ons vaderland, Europa misleid. Hij zegt<br />

onder anderen, in zijne //Ideën", dat het vijfjarig<br />

bestuur van Raffles Java naauwkeuriger heeft leeren<br />

kennen dan een tweehonderdjarig bezit der Hollanders.<br />

Eene zoo verregaande partijdigheid kan slechts volstrekte<br />

onkunde bij zijne lezers veronderstellen. Zonder<br />

nogtans stil te staan bij de menigvuldige /, Reisbeii<br />

schrijvingen over Nederlandsch Indië" in de 17e eeuw,<br />

oorspronkelijk in het Duitsch uitgegeven, of de werken<br />

van Nieuwhof, W. Schouten, N. de Graaff, Ph. Baldaeus<br />

en anderen, in het Hoogduitsch vertaald, zij<br />

het genoeg te verwijzen naar het //Oud en Nieuw<br />

//Oost-Indiën " van Valentijn, om de bewering van<br />

Heeren te logenstraffen. Wij behoeven evenwel zoo<br />

verre niet te gaan, dewijl wij aan Heeren een zijner<br />

ambtgenooten kunnen tegenstellen. F. Saalfeld, Hoogleeraar<br />

te Göttingen gelijktijdig met Heeren, heeft<br />

eene //Allgemeine Kolonial-Geschichte des neueren<br />

//Europa's" uitgegeven. In deel 3 en 4, uitgekomen<br />

in de jaren 1812 en 1813, vindt men de //Geschichte<br />

//des Holländischen Kolonial-Wesens in Oost-Indien",<br />

die een rijkdom van wetenschappelijke narigten behelzen.<br />

Saalfeld getuigt, in zijne belangrijke voorrede,<br />

dat zijn veelomvattende arbeid, // nur in der<br />

// Nähe der göttingischen Biblio<strong>the</strong>k zu Stande gebracht<br />

z/werden könnte". Door zijne veelvuldige aanhalingen<br />

toont hij, dat de Göttingsche biblio<strong>the</strong>ek ook in het<br />

bezit was van nieuwere werken over de Nederlandsche<br />

bezittingen in Oost-Indië. Op welke wijze mag en<br />

moet daii de hoogst laakbare partijdigheid van Heeren<br />

worden gebrandmerkt, en van hen, die slechts door<br />

zijne oogen hebben verkiezen te zien?


ZESDE HOOFDSTUK.<br />

199<br />

Bij al dien onverdienden tegenspoed was het geenszins<br />

te verwonderen, dat ook in Nederland kwaadwilligen<br />

en kleinmoedigen over het algemeen bekommering<br />

en ontevredenheid zochten te verwekken. De<br />

koning nogtans, doordrongen van het besef, dat hulp,<br />

én spoedig, én aanzienlijk, voor Indië eene behoefte<br />

was, vertrouwde op zijne getrouwe onderdanen. Z. M.<br />

vroeg vrijwilligers en velen boden zich aan. Bedrevene<br />

Officieren en geoefende manschappen, om op het<br />

vruchtbare Java de eer van Nederland te gaan handhaven,<br />

en zij, die slechts kwade uitkomsten wisten te<br />

voorspellen, door schitterende daden te logenstraffen.<br />

Het vertrek dier moedige mannen werd bemoeijelijkt;<br />

eerst, dewijl de expeditie lang te wachten had op<br />

oostewind, en vervolgens door het keeren van den<br />

wind, ten gevolge waarvan de Wassenaar op de Noord-<br />

Hollandsche kust strandde, echter zonder verlies van<br />

opvarenden; terwijl, door zwaren storm geteisterd, de<br />

Waterloo in eene Engelsche haven zijn behoud moest<br />

zoeken. Die tegenspoeden waren oorzaak, dat de<br />

expeditionaire afdeeling eerst in Zomermaand 1827<br />

hare bestemming bereikte.<br />

Die vrijwilligers vormden te zamen 3185 manschappen,<br />

van welke 200 artilleristen en 150 kavalleristen.<br />

De Kolonel Vermersch was Opperbevelhebber<br />

dier troepen. Op dezen volgden: de Luitenant-Kolonel<br />

Ledel met de Majoors Cox van Spengler en<br />

A. van Spengler. De artillerie had tot aanvoerder<br />

den 1» Luitenant Daneels van Wijckhuizen, en de<br />

kavallerie den Ritmeester Weber.<br />

Meermalen gebeurt het, dat de kansen van den<br />

oorlog eene onverwachte wending nemen. Zoo ging


200 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

het mede op Java. Cochius oordeelde het pligt, om<br />

Diepo Negoro te verdrijven uit eene versterkte positie,<br />

niet verre van de hoofdplaats Djokjokarta. Op ongeveer<br />

tien palen afstands van de hoofdstad stond<br />

het oude kasteel of de k raton van Plered. Dit kasteel<br />

had een uur in omvang en was omringd door twintig<br />

voet hooge muren. Daar, binnen die vesting, had de<br />

hoofdmuiter zich gevestigd, en het was van veel belang<br />

hem van daar te verdrijven. In het begin van<br />

Zomermaand 1826 verzamelde Cochius 4000 man, om<br />

de kraton van Plered aan te tasten. Twee aanvallen<br />

slaagden niet, daar de vijand sterker was dan men<br />

had gemeend. Op den 9n dier maand had men 3000<br />

Javanen en 1050 Europesehe soldaten, met twaalf<br />

stukken geschut vereenigd. De laatsten, tot den eigenlijken<br />

aanval bestemd, waren verdeeld in drie afdeelingen,<br />

onder de bevelen van de Majoors Le Bron de<br />

Vexela, Elout, en den Kapitein Koelman. Hevig en<br />

hardnekkig was de aanval, maar niet minder krachtig<br />

de verdediging. De kraton van Plered werd vermeesterd,<br />

en het verlies aan onze zijde was niet groot :<br />

8 dooden en 46 gekwetsten; doch ten bewijze, dat<br />

de officieren zich geenszins hadden ontzien, maar<br />

hunne manschappen inderdaad bij de bestorming hadden<br />

aangevoerd, was, dat onder de gewonden zich vele<br />

officieren bevonden, onder welke vooral de Majoor<br />

E. V. A. Ridder de Stuers, die onderscheidene zware<br />

wonden bekwam. — De muiters verloren bij die gelegenheid<br />

ruim 400 strijders.<br />

Deze uitkomst schonk gunstige vooruitzigten op<br />

hetgeen door de nieuwe voogden van den Sultan zoude<br />

worden verrigt tot bevrediging. Zij hadden zich


ZESDE HOOFDSTUK. 201<br />

daartoe op reis begeven, en het scheen dat zij niet<br />

kwalijk waren geslaagd. Zij keerden den 31 n van<br />

Hooimaand naar Djokjo terug, geenszins vermoedende,<br />

dat zij eenigen aanval van hunne landgenooten zouden<br />

te duchten hebben. Nogtans hadden zij eene<br />

wacht van 60 soldaten en acht huzaren bij zich. Bij<br />

Sinkan, aan den voet van het Grogol-gebergte, werden<br />

zij echter door eene groote overmagt van muiters,<br />

naar het schijnt, door Sentot aangevoerd, met woest<br />

geweld overvallen. Bijna allen werden om het leven<br />

gebragt; slechts één had zijn behoud aan Ali Bassa<br />

te danken, en twee of drie ontsnapten, om de noodlottige<br />

tijding te Djokjokarta te brengen. De verslagenheid,<br />

hierdoor onder de weldenkende Javanen veroorzaakt,<br />

was zeer groot, en deed de kwalijkgezinden<br />

meer dan vroeger het hoofd opsteken. Het vooruitzigt<br />

tot eene spoedige bevrediging van den opstand<br />

was nu verdwenen. De kans was ongunstig gekeerd,<br />

en het is geenszins onmogelijk, dat Ali Bassa, met<br />

het doel om de breuk grooter te maken, tot zoodanige<br />

verraderij zijne toevlugt had genomen. Zeker is het<br />

in allen gevalle, dat Diepo Negoro, toen hij, na zijne<br />

gevangenneming, over dien moord onderhouden werd,<br />

alle deel aan of wetenschap van dat verraad verre<br />

van zich afwierp.<br />

Het jaar 1827 kenmerkte zich door menigen bloedigen<br />

strijd. De bekwaamheid, de onverschrokkenheid<br />

en de volharding van Diepo Negoro, van Sentot<br />

en andere aanvoerders der muitelingen bleken steeds<br />

meer en meer. Meermalen was het, alsof de magt<br />

der opstandelingen vernietigd was, en als waren zij<br />

ten einde van alle hulpmiddelen om den wederstand


202 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

langer vol te houden; nogtans zag men zich na weinige<br />

dagen op nieuw door duizendtallen omringd en<br />

besprongen. De onstuimige dapperheid der brandals<br />

(voorvechters) met hun verdoovend krijgsgeschrei,<br />

maakte, bij het eerste treffen, den aanval niet zelden<br />

zoo onwederstaanbaar, dat de Europesehe troepen er<br />

naauwelijks weerstand aan konden bieden.<br />

Op den In van Louwmaand 1827 gelukte het aan<br />

Kolonel Cleerens, den vijand van de keten van het<br />

gebergte van Banjoemaas te verdrijven. Eene reeks<br />

van opvolgende heuvelen was met gewapende inlanders,<br />

wel ten getale van 8000 à 10,000 man, bekroond.<br />

De voorhoede van Cleerens, onder Kapitein<br />

Mess, tastte de muiters met onstuimige onverschrokkenheid<br />

aan, vervolgde hen van heuvel tot heuvel en<br />

maakte daarbij op eene behendige wijze gebruik van<br />

het stuk geschut, dat die kolonne met zich voerde,<br />

en hetwelk met schroot geladen veel kwaads onder de<br />

vijanden aaurigtte. Eindelijk waren zij een ordelooze<br />

hoop, welke door Cleerens voor zich uitgedreven werd.<br />

Daarop deed de Koek eenen algemeenen aanval, waarbij<br />

zich het corps van de Leeuw, alsmede de werkzame<br />

en dappere Dezentje van Ampel met zijne pradjoerits,<br />

bevonden. Hoe bezwaarlijk die aanval in liet regensaisoen<br />

wezen mögt: de onderneming slaagde evenwel<br />

volkomen.<br />

Het ontbrak den veldheer evenmin aan grootc veerkracht<br />

als aan geduld en standvastige volharding,<br />

waardoor hij in staat Was het grootsche werk, door<br />

hem ondernomen, tot een gewenscht einde te brengen.<br />

Tot het bentingstelsel, dat door de Koek werd gevolgd,<br />

behoorde het vormen van mobiele kolonnes,


ZESDE HOOFDSTUK. 203<br />

die, zoo noodig, in de bentings, én veiligheid, én<br />

rust, én behoorlijke voeding vonden. Die benden bestonden<br />

meestal uit 300 tot 400 man voetvolk, waarvan<br />

een honderdtal Europeanen, met twee stukken<br />

geschut en 40 tot 50 ruiters. Het voetvolk bestond<br />

deels uit inlanders, die tot de armee behoorden, deels<br />

uit vrijwilligers van Madura, en uit barissans van<br />

getrouw gebleven of tot getrouwheid teruggekeerde<br />

Regenten. Ook hulpbenden van Solo of Djokjo werden<br />

in die kolonnes opgenomen. Al die benden muntten<br />

niet uit door onwankelbare trouw, en het gebeurde<br />

meer dan eens, dat de koelies, die met het<br />

vervoer van den leeftogt of de k rijgsbehoeften belast<br />

waren, als de strijd begon, hunnen last weg wierpen,<br />

of daarmede naar den vijand overliepen, zoodat men<br />

verleden was, wanneer men het eene of het andere<br />

noodig had.<br />

Hoe moedig de vijand in het algemeen zich gedroeg,<br />

en schoon hij er in slaagde, telkens nieuwe<br />

duizenden in het vuur te brengen, werd hem toch<br />

veel afbreuk gedaan. De Kolonel Vermersch, aan<br />

het hoofd der troepen van Ie Bron de Vexela, de<br />

Dudzele en van der Wijck, tastte Diepo Negoro aan.<br />

Ofschoon het hem niet gelukte den muiteling tot in<br />

de streken van den Merapi terug te dringen, werd<br />

deze echter genoodzaakt op den linker oever van de<br />

Progo de wijk te nemen. — Cochius wierp den vijand,<br />

omstreeks denzelfden tijd, te Passer Gedé overhoop,<br />

welke streek hij in het begin van Oogstmaand ruimde ;<br />

terwijl op dien zelfden dag Kapitein Prager eenen<br />

aanval op Djokjokarta gelukkig verijdelde.<br />

De oproerige Prins, die reeds vele zijner aanhan-


204 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

gers verloren had, trachtte nu langs eenen anderen<br />

weg te slagen. Kjahi Modjo opende van zijnentwege<br />

de kromme paden van sluwe onderhandeling. Op het<br />

einde van Oogstmaand werd een wapenstilstand voor<br />

twee maanden gesloten. Het streven van Diepo Negoro<br />

bleef evenwel steeds, om als geestelijk zoowel<br />

als wereldlijk opperhoofd onder zijne landgenooten<br />

op te treden. Daardoor zou hij boven den Soesoehoenan<br />

zijn verheven geworden, en op die wijze liep de<br />

wapenstilstand, zonder vrucht te niet.<br />

Na eenigen tijd in Europa te hebben doorgebragt,<br />

kwam de Overste, thans Kolonel, Nahuijs weder op<br />

Java, en werd door den Commissaris-Generaal tot de<br />

belangrijke betrekkingen benoemd van Resident aan<br />

het hof van Solo en Gouvernements-Commissaris bij<br />

dat van Djokjo. Tot na de gevangenneming van<br />

Diepo Negoro vervulde hij die, destijds vooral, gewigtige<br />

betrekkingen, bewees wezenlijke dieusten aan<br />

het vaderland en de koloniën, zoo als door hem zelf<br />

wordt aangemerkt: ffom groote diensten te kunnen<br />

//bewijzen, moeten, onder Gods zegen, gelegenheid en<br />

// gelukkige omstandigheden medewerken ')." In de<br />

aangehaalde //Herinneringen" wordt ook gewag gemaakt<br />

van de gelegenheid, waarin Nahuijs in Wijnmaand<br />

van dat jaar en twee maanden later geraakte,<br />

om zich met kordaa<strong>the</strong>id en gunstigen uitslag te onderscheiden.<br />

Het moet bovendien aan zijne vriendschappelijke<br />

betrekkingen met den Soesoehoenan worden toegeschre-<br />

) Mr. H. G. Baron Nahuijs van Bürgst. Herinneringen uit hot<br />

Openbare en Bijzondere Leven (1799—1849) bl. 142.


ZESDE HOOFDSTUK. 205<br />

ven, dat deze er toe werd gebragt te bekennen, dat<br />

hij, bij den aanvang van Diepo Negoro's opstand, inderdaad,<br />

doch zeer geheim, met dezen gemeene zaak<br />

had gemaakt. Bereids had de keizer, bij het vertrek<br />

van den Luitenant Gouverneur-Generaal de Koek, op<br />

het einde van 1825, op die trouwloosheid zijnerzijds<br />

zelf gezinspeeld. Ook zegt de Koek, in een schrijven<br />

aan Nahuijs, dat het Gouvernement die bekentenis<br />

// alleen verschuldigd is aan het bijzonder vertrouwen<br />

//door den keizer in hem Nahuijs gesteld, daar het<br />

//hoogst zeldzaam is bij Javanen, van welken rang<br />

//ook, zoo veel openhartigheid te vinden')."<br />

Door den hoofdmuiteling werd het tooneel van den<br />

oorlog meer naar het oosten, in de nabijheid van de<br />

Progo en de zuidelijke helling van den Merapi, overgebragt,<br />

dewijl het gebied van Djokjokarta, uitgeput<br />

en verwoest, veel minder dan vroeger in staat was<br />

hem en de zijnen het benoodigde voedsel te verschaffen.<br />

Uit dien hoofde trachtte de Opperbevelhebber het rijksgebied<br />

van Solo zoo veel mogelijk van de onvermijdelijke<br />

rampen van dien vernielenden oorlog te vrijwaren,<br />

door den Pangerang en zijne benden ten westen<br />

van de Progo te beperken.<br />

De Luitenant Gouverneur-Generaal de Koek had,<br />

in zijnen moeitevollen werkkring, tegen tal van bezwaren<br />

te kampen. Hij genoot het vertrouwen niet<br />

van den Commissaris-Generaal, zonder welk vertrouwen<br />

het hem onmogelijk moest wezen al dat nut te stichten,<br />

waartoe zijne hoedanigheden en de positie, waarin<br />

hij zich bevond, hem in staat zouden hebben gesteld.<br />

*) Zie de Heriuneringen Van dén Baron Nahuijs, bl, 150,


I<br />

206 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

Door de afzonderlijke briefwisseling, welke du Bus<br />

onderhield met andere autoriteiten, over de leiding<br />

en de behandeling der zaken door den Generaal de<br />

Koek, moest zijn gezag verzwakt, in allen gevalle<br />

ondermijnd worden. Zonder de buitengewone bekwaamheden<br />

van den Generaal en chef zouden de gevolgen<br />

dier handelwijze van du Bus niet enkel verlammend,<br />

maar zelfs noodlottig geweest zijn. Daarbij kwam dat<br />

het stelsel van de Koek, waarvan de hoofdpunten<br />

waren: het aanknoopen en wederom aanknoopen van<br />

onderhandelingen met de muiters; het aanleggen van<br />

bentings op het oorlogsterrein, om voor de mobiele<br />

kolonnes tot noodige rustpunten te strekken, en het<br />

niet wagen van eenen algemeenen slag, — in geenen<br />

deele de goedkeuring van den Commissaris-Generaal<br />

wegdroeg. In dier voege was zijn pad allerwege met<br />

doornen bezaaid, en zijne overtuiging van getrouwe<br />

pligtsbetrachting moest hem staande houden. Inderdaad:<br />

hij was begaafd met vaderlandsliefde, moed,<br />

volharding, rustelooze werkzaamheid, minzaamheid in<br />

den omgang en bekwaamheid om met menschen om<br />

te gaan. Alle die uitstekende hoedanigheden behoefde<br />

hij in de omstandigheden, waarin hij zich bevond ').<br />


ZESDE HOOFDSTUK.<br />

207<br />

Hij had de smart ondervonden, dat van zijne wapenbroeders<br />

meer dan 2000 Europeanen in den oorlog<br />

tegen Diepo Negoro gevallen waren, zonder de inlandsche<br />

troepen of hulpbenden te rekenen, die óf gesneuveld<br />

op het veld van eer, óf in hunne dorpen aan<br />

hunne wonden of door vermoeijenissen waren overleden.<br />

Wie zal, wie kan hun getal tellen?<br />

Bij het begin van den veldtogt van 1828 (In van<br />

Grasmaand) telde de Koek onder zijne bevelen 330<br />

Europesche Officieren, van welke 15 zieken; 6161<br />

Europeanen, van welke bijna 1600 in het hospitaal;<br />

en slechts 3200 inlandsche militairen, waarvan er ook<br />

250 man in het hospitaal lagen. In staat om dienst<br />

te doen had hij alles te zamen 8299 manschappen en<br />

879 paarden. De muiters telden daarentegen hunne<br />

strijders bij duizendtallen; terwijl hunne opperhoofden<br />

niet verzuimden van de ondervinding, welke zij in<br />

den strijd opdeden, zoo in het opstellen en aanvoeren<br />

hunner volgelingen, als in het bedienen van het geschut,<br />

partij te trekken.<br />

Dit was niet alles. Een groot bezwaar leverde de<br />

betaling der troepen op. De bezuiniging, door den<br />

Burggraaf du Bus ingevoerd, drukte ook op den krijgs-<br />

!<br />

„d'oiïïcicrs supérieurs, l'élément militaire ne soit pas même représenté<br />

dans le Conseil des Indes. Ce fait nous parait d'autant plus<br />

„ inexplicable, qu'il nous conduit souvent à voir les hautes fonctions<br />

„de Gouverneur-Général, Commandant suprême des forces de terre<br />

„et de mer, remplies par des hommes qui, pour posséder toutes<br />

„les qualités requises, comme administrateurs et comme légistes, ne<br />

„restent cependant pas moins assez loin, — si supérieurs qu'ils<br />

soient à tant de titres divers, — d'avoir cet esprit et ces connaissances<br />

militaires que l'on n'acquiert que par de longues études<br />

„spéciales, et qui ne se développent que sur le champ de bataille,"


208 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

man, in weerwil der herhaalde en dringende vertoogen<br />

van den Opperbevelhebber. De Officier en de soldaat<br />

ontvingen hunne soldij voor */, in kopergeld, voor '/,<br />

in zilver, in dier voege, dat zij gewoonlijk van 25<br />

tot 30 ten honderd, soms tot 40 °/0 toe > moesten<br />

missen, naarmate zij zich in de Kadoe, in Bagelen of<br />

in den Mataram bevonden. Soms werd hun kopergeld<br />

op de bazar (markt) geweigerd, dewijl die nieuwe<br />

munt den inlander onbekend was '). Welk ongerief<br />

overigens die maatregel aan de bevelhebbers moest<br />

veroorzaken, kan men nagaan, daar alle militaire uitgaven,<br />

voor transportkosten, vestingwerken, enz., op<br />

dezelfde wijze betaald werden. Nogtans klaagde of<br />

morde de soldaat niet, dank zij de wijsheid en de. voorzigtigheid<br />

van den veldheer. Eerst in het begin van<br />

het jaar 1829 werd deze toepassing van het stelsel<br />

van bezuiniging gewijzigd. Officieren en soldaten<br />

ontvingen van nu af hunne soldij voor de helft in<br />

koper en voor de wederhelft in zilver. Hoe ligt had<br />

die bezuiniging bij den soldaat tot onwil, ja tot opstand<br />

kunnen aanleiding geven. Hoe noodlottig hadden<br />

de gevolgen in zoodanig geval kunnen wezen 1<br />

Bereids vóór het begin van 1828 was een opstand<br />

in de Eesidentie Eembang uitgebroken. Men haastte<br />

zich de Pradjoerits, kortelings uit geest van bezuiniging<br />

huiswaarts gezonden, weder in dienst te stellen;<br />

de beschikbare troepen en Djajang Sekars van de na-<br />

J ) Die daaromtrent en omtrent de voeding te velde meer wenscht<br />

te weten, verwijzen wij naar „Jhr. F. V. A. Kidder de Stuers, Gedenkschrift<br />

van den oorlog op Java van 1825 tot 1830, vertaald<br />

„door den Luitenant-Kolonel H. M. Lange," blz. 189 en volg,; voor<br />

de noten op bl. 190—192. Men zie ook bl. 203 en 327.


ZESDE HOOFDSTUK. 209<br />

burige residentiën schoten ter hulpe toe; doch men<br />

was niet gelukkig, wijl die strijdkrachten te gering<br />

waren. Bij de schutterijen van Samarang, Grissee,<br />

enz., sloten zich de ambtenaren en anderen aan, om<br />

onafgebroken dienst te doen. De Generaal de Koek<br />

zond den Eesident, Kolonel Nahuijs, naar het oproerige<br />

district, in de hoop dat deze, door zijne kennis<br />

van het Javaansche karakter, er in slagen mögt de<br />

gemoederen tot bedaren te brengen. Dit gelukte Nahuijs<br />

niet; overhaasting en panische schrik, onder de<br />

inlandsche troepen, waren oorzaak, dat men tegen de<br />

muiters geen stand hield. Ook op andere punten<br />

was men niet gelukkig. Slechts de Kolonel Buschken<br />

deed den vijand eenig verlies ondergaan.<br />

Generaal Holzman slaagde er in de afgebroken gemeenschap<br />

te herstellen ; ook gelukte het hem, na eenen<br />

hardnekkigen strijd op den 9n van Louwmaand 1828,<br />

waarbij hij eene schitterende zege bevocht, wederom<br />

de gemeenschap met Soerabaija te herstellen. De<br />

Luitenant de Gross voerde de zijnen met groote<br />

onverschrokkenheid aan; hij zelf streed steeds in het<br />

heetste van het gevecht, behaalde de overwinning en bleef<br />

meester van de vijandelijke sterkte, waar hij den nacht<br />

doorbragt. Men moest de Solo-rivier over; dit ging naar<br />

wensch; Eadja-kwassie werd door den vijand ontruimd,<br />

waardoor Sosro di Logo zijn meesten invloed verloor.<br />

Hoogst vermoeijend en omgeven van gevaren, was<br />

de togt van Kapitein von Griesheim van Ngawi naar<br />

Blora, die drie dagen duurde. Door moerassige bosschen,<br />

omringd door eenen dikken mist, bestookt door<br />

eenen onzigtbaren vijand, ging het voorwaarts. Elk<br />

schot, dat gehoord werd, trof een onzer dapperen.<br />

I. 14


210<br />

ÄESDE HOOFDSTUK.<br />

Daar men tot aan de knieën door het moeras moest<br />

waden, of met de bijl in de hand zich een doortogt<br />

door het kreupelhout openen, was men ten laatste zoo<br />

verre gekomen, dat, om de gekwetsten niet achter te<br />

laten, men alles, ook den leeftogt en zelfs de medicijnen,<br />

moest wegwerpen. Eindelijk moest men den<br />

vijand uit Blora drijven, wilde men zich rust verschaffen.<br />

Te Ploentaran zou eene benting worden<br />

opgerigt, en daar ook had von Griesheim eenen hardnckkigen<br />

en standvastigen vijand te bestrijden. De<br />

onzen zegevierden. Sosro di Logo, eindelijk van alle<br />

zijden in het naauw gebragt, onderwierp zich den<br />

3 n van Wijnmaand te Djokjo.<br />

De Generaal Cochius, met de division van Ie Bron,<br />

Sollewijn en Mangkoe Negoro, verdreef den vijand<br />

uit eene menigte dorpen, en de Opperbevelhebber<br />

verplaatste zijn hoofdkwartier naar Magelang in Lentemaand,<br />

ten einde meer nabij het middelpunt der woelingen<br />

te zijn. Voortaan zoude hem de werkzame<br />

hulp ontbreken van den Generaal van Geen, wiens<br />

naam naast den zijne genoemd moet worden, waar van<br />

dapperheid, beleid en volharding wordt gesproken.<br />

Uitstekende diensten had de Generaal van Geen in<br />

Indië bewezen, toen hij in Lentemaand 1828 de roepstem<br />

zijns Konings volgde en, bevorderd tot Luitenant-<br />

Generaal, naar Europa terugkeerde.<br />

Verschillende ontmoetingen met de muiters vielen<br />

te onzen voordeele uit, ofschoon de braudals (voorvechters),<br />

als echte guerillas, den oorlog voerden. Afzonderlijke<br />

moorden of brandstichtingen, ook van geheele<br />

dorpen, verontrustten het land; nogtans vond<br />

men veelal den volgenden dag geenen enkelen vijand.


ZESDE HOOFDSTUK. 211<br />

Vaak konde men hem slechts door groote snelheid<br />

onzer bewegingen afbreuk doen. Een der opperhoofden<br />

van de brandals, des nachts door Cleerens overrompeld,<br />

leed een aanzienlijk verlies: hij zelf werd gewond,<br />

zijne vrouw, zijn zoon en schoonzoon bevonden<br />

zich onder de dooden, die ten getale van ruim 60<br />

op het slagveld bleven. Korte dagen daarna hadden<br />

Cleerens en Sollewijn nogmaals gelegenheid om Diepo<br />

Negoro eenen gevoeligen slag toe te brengen. Deze<br />

verloor vele manschappen en onze troepen wonnen<br />

meer en meer aan vertrouwen in hunne chefs; op de<br />

hulptroepen viel evenzeer meer te rekenen.<br />

Het verschil met den Commissaris-Generaal over de<br />

operatiën was voor den veldheer steeds verdrietig ').<br />

De eerste meende, dat met eenen grooten veldslag<br />

de oorlog zoude ten einde zijn te brengen; de Generaal<br />

was overtuigd, dat men slechts door het bentingstelsel<br />

slagen kon, om den vijand langzamerhand in<br />

te sluiten en van alle hulpmiddelen te berooven.<br />

Van de buitenposten ontving men ongeveer 3000<br />

man vrijwilligers, onder welke (uit de Molukken eenige<br />

honderd Alfoeren) heidenen, gewapend meestal met<br />

boog en pijlen, die de speer op voortreffelijke wijze<br />

drilden en zeer handig waren in het koppesnellen met<br />

hunne klewangs, waardoor zij zich bij de Javanen gevreesd<br />

maakten.<br />

) Over de belemmeringen langs dien weg te weeg gebragt, en die<br />

zeer hinderlijk waren voor den invloed van den Generaal tic Koek,<br />

leze men hetgeen de Overste Lange zegt op blz. 151 noot 2, van<br />

het „Gedenkschrift van den Oorlog op Java van 1825 tot 1830"<br />

door Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers, en de Bijlage H, op blz. 320,<br />

waarheen die noot verwijst.<br />

14*


212 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

Onder de verschillende tooneelen van heldhaftige<br />

pligtsbetrachting in 1828 is er een van strijd tegen<br />

de elementen, zooals slechts in de keerkringsgewesten<br />

ontmoet kan worden. In eene steile rots waren -door<br />

de onzen trappen gehouwen, om van af die rots een<br />

ruim uitzigt te hebben en de bewegingen der muiters<br />

gade te slaan. Iedere vier en twintig uren gingen<br />

des morgens vroeg versehe troepen naar boven, om<br />

onder het schamele dak, dat zij zich gebouwd hadden,<br />

hunne waakzaamheid te toonen tegen eenen vijand,<br />

die hen met allerlei listen bestookte, ten einde zich<br />

van dit verhevene punt meester te maken. In Oogstmaand<br />

1828 was de Luitenant Durleu met een twintigtal<br />

manschappen in den vroegen ochtend naar boven<br />

geklouterd; het was een zeer heete dag, zoodat de<br />

pandoppo hun geene beschutting aanbood. De hitte<br />

ontnam aan de manschappen alle veerkracht, ja bijna<br />

alle bewegingskracht. Wat zoude het geweest zijn,<br />

indien de benden van Diepo Negoro zich toen hadden<br />

vertoond? Men hoort een dof geluid uit de verte,<br />

een donderend golfgeklots nadert. Ja, het is een<br />

storm, die regen en frischheid zal aanvoeren. Welk<br />

een ontzettend gezigt! Schrikbarend ratelt de donder;<br />

de bliksemflitsen schieten uit den donkeren hemel,<br />

kruisen elkander, volgen met snelheid elkander op,<br />

en zetten het uitspansel in vuur; de regen stort naar<br />

beneden, als om alles te verzwelgen, terwijl de stormwind<br />

alles wat hij ontmoet nederstort of wegvaagt. De<br />

boomen storten in de diepte, en zelfs de balken der<br />

pandoppo worden als strooitjes weggevoerd.<br />

Sedert het begin van den storm hadden de Mohamedanen,<br />

met het gezigt naar Mekka gekeerd, zich op


ZESDE HOOFDSTUK. 213<br />

de knieën geworpen; de Europeanen wierpen zich<br />

naast hunne makkers neder, als wachtten allen den<br />

dood. Maar de stormwind loeit nog verschrikkelijker;<br />

de wateren schijnen allen te overstelpen, en het is of<br />

de bliksem den top der rots heeft uitgekozen, om dien<br />

in vuur en vlam te zetten. Hoe, zal men door die<br />

vlammen omkomen ? Een kreet van wanhoop wordt<br />

gehoord : » Naar beneden ! Eedden wij ons !" Eenige<br />

soldaten zijn in hunnen angst al reeds aan den trap,<br />

die naar beneden voert. Evenwel, nog vlugger dan<br />

die vreesachtigen, is de bevelhebber Durleu aan dien<br />

uitgang, en dondert hun toe : // ieder op zijn post." —<br />

n Naar beneden, naar beneden," is het antwoord van<br />

hen, die tegen hem indringen. Hij trekt het zwaard:<br />

v Die naar beneden wil wordt door mij gedood." De<br />

Sergeant Eamon springt aan zijne zijde en beiden<br />

weerstaan zij, deels met krachtvolle, gebiedende taal,<br />

de door angst tot ongehoorzaamheid gebragte soldaten.<br />

De pligt behoudt de bovenhand. Allen keeren tot<br />

onderwerping terug. De duisternis van den nacht<br />

wordt door kalmte, door weldadige, welriekende geuren<br />

der tropische planten gevolgd. Vreugde en dankbaarheid<br />

worden door de opkomende zon opgewekt.<br />

Het gebrek aan krijgstucht wordt den manschappen<br />

vergeven, en de krijgsgeschiedenis heeft twee namen<br />

meer: //Durleu en Eamon", onder Nederlands dappere,<br />

onversaagde mannen te vermelden.<br />

Hoogst belangrijk is de gevangenneming van eenen<br />

der hoofdmuiters, den priester Kjahi Modjo, voorafgegaan<br />

door de onderwerping van eenige Javaansche<br />

Prinsen en Tommongongs, onder welke Maas Loerah,<br />

die met zijne geheele barissan onze zijde had gekozen.


214 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

Door Kjahi Modjo was een brief geschreven aan den<br />

Luitenant-Kolonel Wirio Negoro, bevelhebber der hulptroepen<br />

van Djokjokarta, verzoekende met de bevelvoerende<br />

Nederlandsche Officieren een mondgesprek te<br />

houden. Zijne onderwerping heette natuurlijk het doel<br />

dier zamenkomst. Op den 5 n van Slagtmaand 1828<br />

waren de Commissaris Nahuijs, de Eesident van Nes,<br />

de Majoor E. V. A. Eidder de Stuers en vele voorname<br />

mannen van de beide vorstenhoven daartoe bijeen;<br />

Kjahi Modjo had slechts een klein gevolg bij<br />

zich. De wapensehorsing van vijf dagen was evenwel<br />

niets dan eene misleiding. De sluwe priester vertrok<br />

in stilte des nachts van den 11 Q dier maand, en<br />

wendde zich over den grooten weg van Magelang, in<br />

de rigting van den Merapi. De Overste Ie Bron de<br />

Vexela, hiervan des morgens verwittigd, haastte zich<br />

hem na te zetten. Eusteloos ging het den geheelen<br />

dag voorwaarts, en na een' hoogstvermoeijenden togt<br />

ontdekte hij den vijand, ongeveer 500 man sterk, bij<br />

het ondergaan der zon nabij het dorp Babedan. In<br />

de naburige djagongvelden liet hij zijne uitgeputte<br />

manschappen eenige rust nemen en deed vervolgens<br />

de Amboinezen en de Madurezen onder de Luitenants<br />

Eoeps en Egedy, benevens de kavallerie onder Lahure,<br />

de rivier overtrekken tot eenen gezamenlijken aanval.<br />

Den vijand alzoo insluitende, naderde Ie Bron tot op<br />

pistoolschots afstand voordat Kjahi Modjo hem gewaar<br />

werd. Deze verschrikte, vroeg om te kapitulercn,<br />

doch verkreeg niets dan lijfsbehoud bij oogenblikkelijke<br />

overgave. Het geheele korps muiters gaf zich<br />

over: 5 vaandels, 58 geweren en 353 pieken.<br />

Een groote slag was aan den opstand toegebragt


»<br />

ZESDE HOOFDSTUK. 215<br />

door de buitengewone inspanning van Ie Bron en de<br />

zijnen. Bijna zonder leeftogt, zonder geschut of krijgsbehoeften,<br />

hadden zij ongeloofelijke vermoeijenissen<br />

door te staan gehad, doch door de snelheid van den<br />

togt was de voldoening, die de aanvoerders en manschappen<br />

inoogsten, te grooter. Een gedeelte der gevangenen<br />

werd door de Koek huiswaarts gezonden,<br />

zelfs met onderstand; Boeps, die de gevangenen naar<br />

Batavia geleidde, werd Kapitein, en Kjahi Modjo werd<br />

naar Menado gezonden.<br />

Onderhandelingen werden met Diepo Negoro in het<br />

regensaizoen aangeknoopt, en Kapitein Eoeps ging, als<br />

veel met de inlanders bekend, daarbij meestal als parlementair<br />

heen en weder. Verraderlijk werd hij door<br />

Ali Bassa gevangen genomen. Diens doel was ook<br />

Nahuijs en andere hoofden in handen te krijgen, opopdat<br />

de voorstellen, die geenszins toegestaan konden<br />

worden, zonder ons oppergezag prijs te geven, ingang<br />

mogten vinden. Door de sluwheid en dubbelzinnigheid<br />

van Sentot met gelijke munt te betalen, slaagde<br />

men er in Eoeps weder op vrije voeten te krijgen.<br />

Van dien rusttijd, door de onderhandelingen den<br />

krijgsman gegund, werd op nuttige wijze partij getrokken,<br />

en kon de Opperveldheer, met veel gunstiger<br />

vooruitzigten dan zich tot nu toe hadden voorgedaan,<br />

den nieuwen veldtogt op den 9n van Grasmaand 1829<br />

beginnen. Wel waren de geledene verliezen groot,<br />

maar evenzeer de behaalde voordeelen. Een aantal<br />

bentings waren aangelegd en het getal der mobiele<br />

kolonnes vermeerderd, zoodat de vijand zich tot een<br />

veel bekrompener terrein beperkt zag. Bovendien was<br />

dat landschap uitgeput, en de muiters hadden be-


216 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

hoefte aan levensmiddelen en geld. Diepo Negoro en<br />

zijne hoofden hadden aireede hunne kostbaarheden en<br />

die hunner vrouwen voor den oorlog moeten ten offer<br />

brengen. Nu werden zij wel eens genoodzaakt' hunne<br />

eigene manschappen met het zwaard tot rede te brengen,<br />

wijl de rustige ingezetenen met verregaande<br />

eischen of plundering door hen werden lastig gevallen.<br />

Omstreeks dezen tijd kwamen er geruchten in omloop<br />

omtrent het aanleggen van eenen weg in de nabijheid<br />

van het zuiderstrand van Java, en den afstand<br />

van een gedeelte der Vorstenlanden ten voordeele van<br />

het Nederlandsche gezag, welke geruchten, afkomstig<br />

van Buitenzorg, groote onrust onder de inlanders veroorzaakten.<br />

Ook waren zij ten nadeele van de rust,<br />

die hier en daar begon te herleven, en dus den belangen<br />

van Diepo Negoro bevorderlijk.<br />

De troepen van den Pangerang waren hardnekkiger<br />

en standvastiger in hunne verdediging, dan ooit te<br />

voren, hetgeen men meende te moeten toeschrijven<br />

aan de omstandigheid, dat enkel zij, die hem geheel<br />

toegewijd waren, nog aan den oorlog deel namen.<br />

Men ondervond dit in Zomermaand, toen zij in Bagelen,<br />

en in het Mataramsche met veel kloekmoedigheid,<br />

inzonderheid door de troepen onder den Luitenant-Kolonel<br />

Ledel, werden bestreden. Bij die gelegenheid<br />

veroverden de Alfoeren een vaandel; ook de<br />

Luitenant de Latre, die zich buitengewoon onderscheidde,<br />

was zoo gelukkig. Het scheelde weinig of de hoofdmuiter<br />

zelf ware gesneuveld of gevangen gemaakt.<br />

Een der aanvoerders van de muitelingen Djojo Mongolo<br />

had zich te Geger genesteld op eene steile rots,<br />

twintig ellen hoog, geheel begroeid met digt plant-


ZESDE HOOFDSTUK. 217<br />

gewas en lianen : eene naar het scheen onneembare<br />

positie. Le Bron waagde zich daaraan. Hoogst<br />

moeijelijk was het de toegangen tot de rots te bereiken;<br />

wie het ondernam werd door geschut, kleingeweer<br />

of steenklompen getroffen of naar beneden geworpen,<br />

zonder dat een vijand zigtbaar was. Tweemaal<br />

had men getracht de rots te beklimmen; met<br />

bebloede koppen werden de dappere strijders telkens<br />

terug geworpen. De Luitenants Stokbro en Meijer<br />

doen, ieder van eene afzonderlijke zijde, eene poging<br />

te vergeefs; de laatste wordt daarbij zwaar gekwetst.<br />

Toen Roeps, juist van eene vervolging der vijanden<br />

terugkwam op het oogenblik dat de muitelingen, steeds<br />

stoutmoediger geworden, zich vertoonden, werd tot<br />

eencn nieuwen aanval besloten. Men kwam, na onbeschrijfelijke<br />

moeite, op het rotsvlak ; doch eene<br />

tweede steilte tartte den stouten aanvaller, üjojo<br />

Mongolo bleef even hardnekkig in zijne verdediging.<br />

Eoeps en de inlandsche Sergeant Soerio Dento, gingen<br />

vóór en beklouterden die steilte. Hun stout voorbeeld<br />

werd even moedig gevolgd. Boven gekomen, volgde<br />

een allerhardnekkigst gevecht, liet Opperhoofd Djojo<br />

Mongolo sneuvelde, en nu veranderde het bloedige<br />

tooneel in eene slagting. De overwinnaar, door den<br />

tegenstand verbitterd, velde alles neder. Er waren<br />

zelfs muiters die, door angst overmeesterd, zich naar<br />

beneden wierpen, om geledebraakt en verpletterd te<br />

sneven. Allezins glorierijk was die overwinning.<br />

In Hooimaand 1829 maakte de Generaal de Koek<br />

zich gereed om het opperbevel over het leger te velde<br />

aan den Generaal-Majoor Bischoff over te geven, toen<br />

deze, na in een' twintigjarige!) diensttijd zich door


218 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

gehech<strong>the</strong>id en trouw aan koning en vaderland te<br />

hebben onderscheiden, overleed. Op die wijze werd<br />

het billijke verlangen van den Opperveldheer vervuld,<br />

uitgedrukt in zijn uitvoerig schrijven aan zijnen vermoedelijken<br />

opvolger : // Het zoude mij aangenaam<br />

//geweest zijn, om de onlusten, die mij sedert onge-<br />

,/veer vier jaren bezig houden, zelf ten einde te<br />

// brengen ')."<br />

Intusschen blijkt uit de briefwisseling tusschen den<br />

Commissaris-Generaal en den Luitenant-Gouverneur-<br />

Generaal, dat de laatste geenszins met genoegzame<br />

magt was bekleed, en dat du Bus niet met zoodanige<br />

kieschheid handelde, als noodzakelijk was, om de Koek<br />

de vervulling zijner moeijelijke betrekking te verligten.<br />

Zelfs ziet men uit het schrijven van den Minister<br />

van Koloniën van den 8a van Slagtmaand 1828,<br />

hoezeer men in Nederland ten laatste overtuigd werd,<br />

dat de briefwisseling van den Commissaris Generaal,<br />

u over de onlusten slechts met één hoofdpersoon beiihoorde<br />

gevoerd te worden; dat aan hem regtstreeks<br />

//gerigt moeten worden de voorstellen en berigten<br />

//der overige medewerkers, en daaronder die van de<br />

//Residenten van Soerakarta, Djokjokarta en Kadoe,<br />

// voor zoo ver die met de demping des oproers in<br />

// belrekking staan ; welke voorstellen hij dan, na rijp<br />

u beraad, aan Uwe Excellentie zendt met zijne consi-<br />

//deratiën. Niemand behoort eindelijk eenige onder-<br />

//handelingen aan te vangen zonder zijne autorisatie,<br />

z/noch tot eenigen maatregel over te gaan zonder zijn<br />

') Zie Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers, Gedenkschrift van den<br />

oorlog op Java van 1825—1830, vertaald door Hi M. Lange.


ZESDE HOOFDSTUK. 219<br />

//voorweten." — Dien overeenkomstig moest ook de<br />

Generaal Bischoff, // voor zoo veel de demping des<br />

z/oproers aangaat, met het hoogste burgerlijke gezag<br />

//in de vorstenlauden" bekleed worden '). Uit de<br />

briefwisseling, waaruit bovenstaande regels zijn overgenomen,<br />

kan overvloedig blijken, hoe weinig benijdenswaardig<br />

de toestand was van den Luitenant-Gouverneur-Generaal,<br />

Luitenant-Generaal de Koek, Opperbevelhebber<br />

van het leger in Nederlandsch Indië.<br />

Meer en meer geraakte de hoofdmuiter in de engte,<br />

want nergens liet men hem met rust; ook is het<br />

waarheid, dat hij zelf zich nog slechts aan het hoofd<br />

bevond van eenige honderd volgelingen. Sollewijn<br />

ontmoette hem den 17 n van Herfstmaand te Silo.<br />

Het gevecht nam dadelijk eenen aanvang. Weldra<br />

waren vriend en vijand in ongeregelden strijd ondereengemengd;<br />

men vocht man tegen man. De brandals<br />

der muitelingen streden met wanhopige woede,<br />

want Diepo Negoro en Ali Bassa waren in hun midden.<br />

Senlot werd gekwetst en viel, op het punt om<br />

gevangen genomen te worden. Eenige getrouwen offerden<br />

hun leven voor hem op, en hij ontsnapte. Sollewijn<br />

ontwaarde den Prins, omringd door een zestigtal<br />

manschappen. De hooghartige Sultan, op zijn Arabisch<br />

ros gezeten, herkenbaar aan zijne witte kleeding.<br />

Diepo Negoro vlugtte over de vlakte; hij overkwam<br />

de moeijelijkheden van het terrein, want die hem omringden<br />

waren bereid voor hunnen heilige het leven<br />

te laten. Met een veertigtal der zijnen bereikte hij<br />

«) Zie Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers. Gedenkschrift enz. Wij<br />

zijn den Heer Lange veel dank verschuldigd, dat door ZWEdG. onder<br />

do Bijlage H, hl. 320—326, de bedoelde briefwisseling is opgenomen.


220 ZESDE HOOFDSTUK.'<br />

de oevers van de Progo, stortte zich in de rivier, bereikte<br />

de waadbare plek, en kwam behouden aan de<br />

overzijde. Sollewijn was er op hetzelfde oogenblik en<br />

stortte zich evenzeer in den vloed, doch bereikte den<br />

oever na den Prins. Een der huzaren trof dezen bij<br />

zijn aan wal komen en trachtte zich van hem meester<br />

te maken. Op het oogenblik, dat hij het paard in<br />

den teugel greep, viel hij van twee lanssteken doorboord.<br />

Zijn dood werd schitterend gewroken; maar<br />

Diepo Negoro ontkwam naar Banjoe Menango, ofschoon<br />

54 der zijnen op die vlugt vielen. Het vaandel,<br />

onderscheidene krissen, met goud en diamanten versierd,<br />

vielen in onze handen.<br />

Daar vele der oproerige grooten onze gevangenen<br />

waren geworden, werd de toestand der anderen steeds<br />

hagehelijker. Bij die gevangenen bevonden zich eenige<br />

aanzienlijke vrouwen, onder welke eene dochter van<br />

Diepo Negoro, en ook zijn oudsten zoon. Dewijl<br />

de vrijwillige onderwerping altijd gunstiger kansen<br />

opleverde, bood de vroegere medevoogd van den hoofdmuiter,<br />

Mangko Boemi, een man van zachte inborst,<br />

van wien het bekend was, dat hij zich slechts had<br />

laten medesiepen, zijne onderwerping aan. Hij werd<br />

in zijnen vroegeren rang hersteld, en door de bevolking<br />

van Djokjo met veel betuigingen van achting<br />

ontvangen. Ook AH Bassa Prawiro Dirdjo, dacht<br />

aan eigen veiligheid. Toen hij zijne onderwerping<br />

aanbood, werd hij door Kolonel Cochius te Imogiri<br />

met onderscheiding ontvangen. Het werd van veel<br />

gewigt geoordeeld, dat een zoo uitstekend krijgsoverste<br />

zich van de muiterij afzonderde. De Opperbevelhebber<br />

schreef hem den 2 7 n van W ij n maand eene eer-


ZESDE HOOFDSTUK. 221<br />

volle doch tevens dringende brief, die zijne laatste<br />

zwarigheden wegruimde. Zijne overgave sleepte spoedig<br />

meer dan duizend zijner volgelingen mede.<br />

Groot was het verlies voor den hoofd muiter door<br />

den afval van Sentot; zijne magt was gebroken. Zijne<br />

voornaamste aanvoerders of Tommongongs waren of<br />

gevallen, of hadden hem verlaten. Een klein getal<br />

getrouwen bleef hem overig, met twee of drie zijner<br />

naaste bloedverwanten. Zonder geld, zonder leeftogt,<br />

zwierf hij met dezen door de wildernissen, aan gebrek,<br />

aan uitputting, aan ziekte ten prooi. Gejaagd en<br />

vervolgd door de troepen, inzonderheid onder de bevelen<br />

van de Majoors Michiels en Buschkens en de<br />

Kapiteins Gennet en Rinia van Nauta, gelukte het<br />

hem steeds aan hunne rustelooze vervolging te ontsnappen.<br />

Wel werd eene premie van ƒ 50,000 op<br />

zijne uitlevering gesteld; doch dit was nutteloos, want<br />

zijne landgenooten koesteren te veel eerbied voor hunne<br />

opperhoofden, om zich aan dezen te vergrijpen. Geen<br />

hunner is laaghartig genoeg, om zich aan zoodanige<br />

verraderij schuldig te maken, en langs dien weg verachtelijke<br />

rijkdommen te verdienen. Zij bezoedelen<br />

zich niet met die schande, welke zij aan de hoog beschaafde<br />

Europeanen overlaten.<br />

Ingevolge een verslag van den Luitenant-Gouverneur-Generaal<br />

aan den Commissaris-Generaal van den<br />

25» van Slagtmaand 1829, telde de armee te velde<br />

nagenoeg 29,000 koppen, 17,516 manschappen Javaansche<br />

benden, medegerekend. Er waren 1457 gekwetsten<br />

en zieken. Over de verschillende bentings<br />

waren 5200 man verspreid, en de militairen der mobiele<br />

koloniies bedroegen een getal van 4600 man.


222 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

Het regensaisoen was daar, en de toestand van<br />

Diepo Negoro werd steeds treuriger. Aan het been<br />

gekwetst, ziek, uitgeput, ten prooi aan allerlei ontberingen,<br />

klampte hij zich bij voortduring vast aan de<br />

hoop eenmaal zijn doel te zullen bereiken. Maar,<br />

ten einde raad, deed hij den 9n van Sprokkelmaand<br />

18.30 den Kolonel Cleerens aanbiedingen. Deze evenwel<br />

verklaarde in geene onderhandelingen te mogen<br />

treden, en zulks te minder, alzoo de Opperbevelhebber<br />

afwezig was. Hij stemde echter toe, dat de Prins<br />

zich naar Kadjawang zoude begeven, terwijl hij het<br />

goedvinden van den Generaal de Koek zoude vernemen,<br />

opdat, mögt deze alle onderhandeling afkeuren,<br />

Diepo Negoro weder naar de wildernis konde terugkeeren.<br />

Intusschen mögt zich laatstgenoemde te Kadjawang<br />

aan geene vijandelijke of dubbelzinnige poging<br />

schuldig maken ').<br />

Te Romo-Kawal had op den 16n van Sprokkelmaand<br />

de eerste zamenkomst plaats tusschen Cleerens en<br />

Diepo Negoro. De opstandeling bleef achterlijk in<br />

het opgeven van hetgeen hij zou verlangen, na zich<br />

onderworpen te hebben, en verzocht om 't schrijven<br />

van den Generaal, waaruit hem mögt blijken, dat hij<br />

in onderwerping zou worden aangenomen. Zijne kwade<br />

trouw bleek, wijl hij het getal zijner volgelingen tot<br />

450 had vermeerderd. Door de aanlokselen zijner<br />

zendelingen deed hij dit getal steeds aangroeijen, en<br />

') De meerdere bicedvoerigheid dan aanvankelijk ons voornemen<br />

Was, waarmede door ons de gevangenneming van Diepo Negoro is<br />

behandeld, moet toegeschreven worden aan het ongunstige gevoelen,<br />

deswege geuit door Jhr. Mr. W. T. Gevers Deynoot, in zijne „Herinneringen<br />

eeuer reis naar Ncderlandsch Indië," bl, 114.


ZESDE HOOFDSTUK. 223<br />

zich op nieuw den titel en de eerbewijzingen van<br />

Sultan geven. Terwijl hij, op uitnoodiging van Cleerens,<br />

zich van Kadjawang naar Minoren verplaatste,<br />

bleef hij niet in gebreke om eene aanzienlijke geldelijke<br />

ondersteuning te vragen. Hij ontving ƒ 10,000<br />

benevens paarden en vele andere zaken. Nu had hij<br />

geld, ten einde zich het noodige en zelfs het overtollige<br />

aan te schaffen, om tegenover de inlanders<br />

zijnen rang van Sultan te doen gelden en manschappen<br />

aan te werven. Onder Nederlandsche bescherming<br />

genoot hij rust, en trachtte, door het rekken der<br />

onderhandelingen, zich van zijne vermoeijenissen te<br />

herstellen en het bij de Javanen te doen voorkomen,<br />

als zouden ook zijne buitensporige vorderingen toegestaan<br />

worden.<br />

Door de van hem verwachtte en gevorderde verklaring<br />

steeds uit te stellen, was het feest aangebroken<br />

van de Poewasa (Vasten) den 25" van Sprokkelmaand,<br />

om tot den 27 n der volgende maand te duren. Diepo<br />

Negoro maakte daarvan gebruik, om onder schijn van<br />

vroomheid te weigeren zich gedurende de feesten met<br />

wereldsche zaken te bemoeijen. Zijne dubbelhartigheid<br />

bleek ook hieruit, dat hij niet naliet, al gedurig den<br />

sleep zijner volgelingen te doen toenemen en hun, als<br />

Sultan, allerlei rangen en onderscheidingen toe te<br />

kennen.<br />

De Generaal de Koek teruggekeerd van Batavia,<br />

alwaar hij eene bijeenkomst met den nieuwen Gouverneur-Generaal<br />

van den Bosch had gehad, deed den<br />

Prins uitnoodigen, te Magelang zijn verblijf te nemen<br />

(Minoren is 12 palen van Magelang). Dit gebeurde;<br />

den 8« van Lentemaand kwamen de manschappen van


224 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

Diepo Negoro ten getale van 800, terwijl de Koek,<br />

op eene voegzame plek in de nabijheid, voor de<br />

huisvesting van allen gezorgd had. Eene bijeenkomst<br />

had plaats; de Generaal, omringd van eenen talrijken<br />

staf, ontving hem met heuschheid, gaf hem den titel<br />

van Pangerang, verzekerde hem van 's Gouvernements<br />

welwillendheid, en verklaarde, dat gedurende het feest<br />

over geene zaken zoude worden gehandeld.<br />

De Opperbevelhebber had, naar hetgeen in dergelijke<br />

gevallen vroeger was voorgevallen, en inzonderheid<br />

naar aanleiding van de weldaden, door Diepo Negoro<br />

van het Gouvernement gevraagd en ruimschoots ontvangen,<br />

het regt te veronderstellen, dat de hoofdmuiter<br />

den 16n van Sprokkelmaand, bij zijne zamenkomst<br />

met Kolonel Cleerens, in onderwerping was gekomen.<br />

Hiervan gaf de Generaal kennis aan de residenten der<br />

naburige gewesten, zoodat het gerucht van die onderwerping<br />

zich algemeen verspreidde. Die tijding veroorzaakte<br />

bij allen groote blijdschap. Ook ontving<br />

Diepo Negoro dagelijks bezoeken van den Majoor<br />

Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers; de Generaal stelde<br />

zijne moeder, zoon en dochter in vrijheid en vergunde<br />

aan de leden zijner maagschap hem te komen bezoeken.<br />

Hij beantwoordde die weldaden evenwel met<br />

ondank en verraad. Tegenover de Hollanders gedroeg<br />

hij zich voortdurend geheel anders dan tegen de Inlanders.<br />

De feestweken hadden hem rust, verkwikking,<br />

gezondheid en aanzien geschonken of hergeven; hij<br />

had aireede 1500 manschappen aangeworven en gekleed,<br />

en verbeeldde zich, op nieuw als Souverein<br />

Vorst te mogen handelen.<br />

Op den 27» van Lentemaand, het einde der feesten


ZESDE HOOFDSTUK. 225<br />

van den vastentijd, kwamen, overeenkomstig de gebruiken,<br />

al de inlandsche Opperhoofden hunne opwachting<br />

bij den Opperbevelhebber maken, behalve<br />

Diepo Negoro, die zich liet verontschuldigen. Evenwel<br />

kwam hij den volgenden dag vroegtijdig, met een<br />

gevolg van bloedverwanten en priesters, en verzeld door<br />

100 welgewapende ruiters. De Generaal, doordrongen<br />

van de belangrijkheid van zoodanige ontmoeting, had<br />

eene genoegzame krijgsmagt in en om Magelang verzameld<br />

en de noodige maatregelen genomen, ten einde<br />

de mogelijke verraderij van den wederspannigen Prins<br />

geene noodlottige gevolgen mögt hebben. Ook nu<br />

weigerde hij op te geven, welke gunsten hij van het<br />

Gouvernement verlangde. Door de Koek gedrongen,<br />

kwam hij ten laatste met de vordering, van te worden<br />

aangenomen als geestelijk Opperhoofd over zijne landgenooten.<br />

Zoodanige eisch was hem aireede geweigerd<br />

in 1827, dewijl die indruischte tegen het oppergezag<br />

van zijnen meester, den Sultan van Djokjokarta, en<br />

tegen het oppergebied van den keizer. Onzinnig was<br />

die eisch, en er schoot niets overig, toen hij daarbij<br />

bleef volharden, dan hem als staatsgevangene naar<br />

Batavia op te zenden, ter beschikking van den Gouverneur-Generaal.<br />

Dit gebeurde nog dien eigen dag,<br />

nadat zijn gewapend gevolg was ontwapend en zijne<br />

andere manschappen de wapenen hadden afgegeven.<br />

Onder het geleide van Majoor de Stuers en Kapitein<br />

Roeps werd Diepo Negoro over Oenarang naar Samarang,<br />

en van daar met de stoomboot naar Batavia<br />

overgebragt. Door Generaal de Koek werd aan zijne<br />

kinderen en volgelingen vergund den balling te mogen<br />

vergezellen; doch weinigen maakten van dat aanbod<br />

I. 15


226 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

gebruik. Toen hij den 8" van Bloeimaand 1830 aan<br />

boord van de korvet Pollux werd ingescheept om de<br />

reis naar Menado aan te vangen, begeleid door 'sLandvoogds<br />

Adjudant Knoerse, bestond het geheele gevolg<br />

van den staatsgevangene uit acht vrouwen en elf mannen.<br />

Den 12n van Zomermaand werd het anker ter<br />

reede van Menado geworpen. Dewijl Kjahi Modjo,<br />

met 62 volgelingen, in het distrikt van Saundawo was<br />

gehuisvest, werd het fort van Menado aan den hoofdmuiter<br />

ten verblijf aangewezen. Later is hij naar<br />

Makassar overgebragt, alwaar hij den 8 n van Louwmaand<br />

1855 is overleden ').<br />

De vijfjarige bloedige oorlog had aan 8000 Europeanen<br />

en aan een grooter aantal Aziaten het leven<br />

gekost, niet alleen door het vuur van den vijand, maar<br />

ook ten gevolge van vermoeijenissen en ontberingen.<br />

Het verlies, aan de zijde der opstandelingen geleden,<br />

was veel aanzienlijker. De kosten van dien oorlog<br />

kunnen op vijf en twintig miljoen gulden begroot<br />

worden.<br />

In 1830 kwam de Generaal de Koek in Europa<br />

terug, om dadelijk tegen andere muiters zijne diensten<br />

den vaderlande te kunnen aanbieden. De Koning<br />

overhandigde hem het grootkruis der Militaire Willemsorde<br />

2 ) en verhief hem tot Baron. Op hem zijn te<br />

) Den 8n van Louwmaand 1855 overleed te Makassar aan verval<br />

van krachten Diepo Ncgoro, oud ongeveer 74 jaren, en werd begraven<br />

in kampong Malayse, nabij het graf van zijnen zoon.<br />

*) Ter zake van den oorlog tegen Diepo Negoro werden 150 Hoofden<br />

Subalterne Officieren en manschappen met de Militaire 'Willemsorde<br />

4e klasse beschonken; met de 3e klasse werden begiftigd Kolonel<br />

Cleerens, de Luitenant-Kolonels Ie Bron de Vexela, de Leeuw<br />

en Sollewijn, de Majoors Bauer, Michiels en F. V. A. Ridder de Stuers,


ZESDE HOOFDSTUK. 227<br />

regt toegepast de woorden, bij eene andere gelegenheid<br />

uitgesproken ') : u Sa probité, sa bonne foi conquéiiraient<br />

l'estime de ses ennemis; son inaltérable dou-<br />

,/ceur soumettait tout autour de lui. Une partie de<br />

//ses exploits fut due à son audace, une autre à la<br />

v confiance qu'il inspirait, une autre à la constance<br />

z/de ses resolutions. Il n'en est aucune qu'on puisse<br />

//attribuer à la fortune."<br />

De Overste Lange, sprekende over de verdiensten<br />

van den Generaal de Koek in dezen oorlog 2 ), haalt<br />

de woorden van een Engelsch schrijver aan : // Hij<br />

z/had geen zweem van verwaandheid; in zijne manieren<br />

// was hij eenvoudig en ongemaakt, steeds in eene op-<br />

//geruimde stemming en de zaken altijd van de hel-<br />

,/dere zijde inziende; van het goede wist hij gebruik<br />

z/te maken en van het slechte voorspelde hij beter-<br />

//schap. Zijn hart was voor iedere edelmoedige ge-<br />

//waarwording vatbaar, en in eenen merkwaardigen<br />

//graad bezat hij het vermogen, om de achting van<br />

//anderen te winnen en zich de toewijding hunner<br />

// diensten te verwerven.<br />

de Kapitein van Geen en de Luitenant Lcdel. De Luitenant-Generaal<br />

J. van Geen werd Kommandeur der Militaire Willemsorde.<br />

Nog werden ridderordes van den Nederlandschen Leeuw uitgedeeld,<br />

en aan allen, die dezen oorlog hadden bijgewoond, eene achtkantige<br />

medaille met de woorden: Oorlog op Java 1825—1830.<br />

') A. J. A. Gerlach, Fastes militaires des Indes Orientales Néerlandaises,<br />

p. 407.<br />

s ) „ Gedenkschrift van den oorlog op Java van 1825 tot 1830,"<br />

door Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers, vertaald door den Luitenant-<br />

Kolonel H. M. Lauge, bl. 150 in de aldaar voorkomende noot. In<br />

datzelfde werk leze men ook den belangrijken brief van den Generaal,<br />

bestemd voor de Kocks opvolger, den Generaal Bischoff, bl. 197<br />

en volg.<br />

15*


228 ZESDE HOOFDSTUK.<br />

//Van eenen anderen kant," zoo gaat de Heer Lange<br />

voort, // bezat de bevelvoerende Generaal tevens die<br />

//krijgshaftige geestdrift, die, zonder vermetelheid of<br />

// overdrevenheid, maakte, dat hij zich alles verstoutte,<br />

//alles durfde ondernemen; dien vurigen ijver, die<br />

//hem alles in de uitvoering mogelijk maakte; die<br />

// zielskracht, die geen hinderpaal, geen gevaar, geen<br />

// tegenstand vermögt te overwinnen of te onderdruk-<br />

//ken; die waakzaamheid, die nimmer in gebreke was;<br />

// dat doorzigt, waaraan niets ontsnapte ; die scherp-<br />

// zinnigheid, waarmede hij in de moeijelijkste omstan-<br />

//digheden alles, wat de gelukkige uitkomst eener<br />

//onderneming kan bevorderlijk zijn of bespoedigen*,<br />

//gelijktijdig en met bedaardheid wist te omvatten.<br />

//Gelijktijdig soldaat en Generaal, deelde hij zijnen<br />

z/moed aan het geheele leger mede, terwijl zijne ge-<br />

// matigdheid en zijne zach<strong>the</strong>id jegens de zijnen in<br />

v dezelfde mate verdubbelden, als zijne standvastigheid<br />

//onwrikbaar was, ten aanzien der muitelingen, welke<br />

//bij bestreed."


ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

Commissaris-Generaal du Bus de Ghisignies komt in Sprokkelmaand<br />

1826 te Batavia. De Serrure. Bezuiniging. Ongerief door het<br />

kopergeld veroorzaakt. Sinesche mijnwerkers op Banka. Zeerooverij.<br />

Sultan van Maf am ; verjaagd door Kapitein T. Z. Dibbetz;<br />

Radja Akil tot Sultan uitgeroepen. Kruispraauwen gesloopt.<br />

Kosten der Marine. Constructie-winkel ingekrompen.<br />

Tijgers. Productie. Proeven van Cultures. Scheepvaart. Bezuiniging<br />

en bevordering van den landbouw. Producten. Handelmaatschappij.<br />

Javasche Bank. Opening van havens. Balie.<br />

Hydrographie. Klagten tegen du Bus. Raadgevingen van Mout<br />

aan van den Bosch. Deze, als Gouverneur-Generaal naar Indie,<br />

neemt het bestuur over den 16 n van Louiomaand 1830. Du Bus<br />

vertrekt naar Europa. Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij.<br />

Javasche Bank.<br />

De Commissaris-Generaal, die den 10» van Oogstmaand<br />

1825 door Z. M. met uitgebreide magtsbevoegdheid<br />

werd benoemd, was de Burggraaf du Bus<br />

de Ghisignies, sedert ruim twee jaren Gouverneur van<br />

Zuid-Braband en na drie jaren Gouverneur van de provincie<br />

Antwerpen te zijn geweest. Hij was een Waal<br />

van geboorte, en bekend als bekwaam administrateur,<br />

welke hoedanigheid waarschijnlijk 's Konings keuze op<br />

hem heeft doen vallen. Immers de toestand van Indië<br />

werd als zeer somber afgemaaid; de geldnood als


230 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

hopeloos beschreven. Er waren er, die zich lieten verluiden,<br />

alsof het vaderland sedert 1816, geene voordeden<br />

had getrokken uit onze Aziatische bezittingen,<br />

welke nu een lastpost zouden gaan worden, en dat<br />

het uit dien hoofde raadzaam zoude wezen die bezittingen<br />

geheel vaarwel te zeggen en te verlaten.<br />

Derhalve werd om den Belgen, bij wie die kreet het<br />

meest gehoord werd, genoegen te geven, een hunner<br />

landgenooten gekozen, om de zaken in Indië weder<br />

in orde te brengen, met last van bezuiniging en inkrimping<br />

der uitgaven, zoo oordeelden velen.<br />

Overigens dat zij, wier vaderen die Indische bezittingen<br />

ten prijze van hun bloed hadden verworven<br />

en die zich in de daardoor verkregene welvaart hadden<br />

verheugd, niet genegen waren, die bezittingen den<br />

Engelsclien over te laten : wat was natuurlijker !<br />

Maar vele ingezetenen van de oude Republiek zagen<br />

bovendien met leedwezen, dat door den Koning een<br />

Belg met de hoogste waardigheid in Indië was bekleed<br />

geworden.<br />

Voorzien van de opene brieven des Konings van<br />

den 13 n van Herfstmaand vertrok du Bus den 28 n<br />

dier maand uit Texel naar zijne bestemming. In<br />

Sprokkel m aan d 1826 landde de Commissaris te Batavia,<br />

en de gelijkstelling der godsdiensten, welke<br />

reeds aan Daendels ten pligt was voorgeschreven, doch<br />

destijds enkel in naam had bestaan, werd thans waarheid.<br />

Op last van du Bus werd op het plein van<br />

Weltevreden — door dezen als plein van Waterloo<br />

herdoopt, — eene fraaije Roomsch-Katholieke kerk<br />

gebouwd, die den 6" van Slagtmaand 1829 plegtig<br />

werd ingewijd. Nogtans kan niet gezegd worden, dat


ZEVENDE HOOFDSTUK. 231<br />

de nieuwe Opperbewindhebber het Protestantisme vijandig<br />

was. De Predikant de Serrière, te Soerabaija,<br />

vroeger Waalsch Predikant te Zutphen en Deventer,<br />

wist zijne gunst te winnen. Hij werd aanvankelijk<br />

Historiograaf met eene bezoldiging van/1000 'smaands,<br />

eerlang door zijne werkzaamheid de voorname man in<br />

de Commissie van landbouw; kwam op die wijze aan<br />

het hoofd der Thee-inrigting te Krawang; klom op<br />

tot Resident, en eindigde zijne loopbaan als Gouverneur<br />

der Molukken.<br />

Spaarzaamheid was den Commissaris-Generaal ten<br />

strengste aanbevolen; spaarzaamheid werd door hem<br />

in alles toegepast. Of niet hier en daar bij de uitvoering<br />

het doel des Konings voorbijgestreefd en de<br />

toepassing al te streng vastgehouden werd, zal wel in<br />

geenen deele betwijfeld kunnen worden.<br />

Onder de uit Nederland medegebragte kontanten,<br />

behoorde eene nominale waarde van / 7,200,000 aan<br />

duiten. Men berekende, dat eene hoeveelheid kopergeld<br />

jaarlijks koude worden in omloop gebragt, welke,<br />

ten deele versmolten tot koperen gereedschap, als keteltjes,<br />

kookpannen en dergelijke zaken, naar de buitenbezittingen<br />

uitgevoerd werden, onder de inlanders<br />

verspreid geraakte. De winst, daarop voor 's Lands<br />

kas behaald, werd op minstens/300,000 's j aars geschat.<br />

De Commissaris meende die winsten aanmerkelijk<br />

te doen toenemen, door reeds op den 18« van<br />

Sprokkelmaand 1826 eene verordening uit te vaardigen,<br />

houdende: dat niemand verpligt was, bij eenige<br />

betaling, meer dan tien gulden aan duiten aan te<br />

nemen. In de toepassing werd, bij betalingen op de<br />

Landskautoren, bij elke som boven de ƒ 10 steeds


232 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

tien gulden aan kopergeld bijgepast, zoodat het niet<br />

lang duurde, of de particulieren werden met kopergeld<br />

overstelpt. Bij betalingen aan de Landskantoren<br />

daarentegen, voor in- en uitgaande regten, werd op<br />

het strengst vastgehouden aan de bepaling der /10<br />

kopergeld. Dien ten gevolge werden zilver- en goudgeld<br />

uitermate schaars, want ofschoon de gulden op<br />

niet meer dan een honderd duiten werd gesteld, zoo<br />

waren nogtans die honderd duiten, tegenover de zilverwaarde<br />

van den gulden, nog bij lange na geen<br />

vijftig ten honderd waardig (ruim 40 %). Welke<br />

wending of uitlegging men derhalve aan die kopercirculatie<br />

gaf, zij liep op eene ontzettend groote schade<br />

voor het Gouvernement uit, dewijl de latere geldschaarschte<br />

daardoor veroorzaakt werd.<br />

Reeds dadelijk ontstonden daaruit een ongerief en<br />

eene belemmering voor den handel, die zoo groot waren,<br />

dat in het begin van het jaar 1827 de //Directie<br />

der beurs te Batavia" zich tot den Commissaris-<br />

Generaal wendde met de klagt : „ dat de onbeperkte om-<br />

// loop van het kopergeld moest uitloopen op algemeene<br />

//verarming." Ook was het niet te ontkennen, dat<br />

het kopergeld aldra tot 30 en 40 ten honderd tegen<br />

andere specie achteruitging. Welk een verlies voor<br />

den particulier en den koopman !<br />

De wissels, door de buitenkantoren op den Ontvanger-Generaal<br />

getrokken, werden- op Java vaak uitgesteld,<br />

tenzij de houder in kopergeld betaald wilde<br />

worden. Meestal waren de houders kleine kooplieden,<br />

wier doel enkel was zich met benoodigde handelsgoederen<br />

huiswaarts te spoeden. Door koper als betaalmiddel<br />

aan te nemen moesten zij bij hunne inkoopen


ZEVENDE HOOFDSTUK. 233<br />

te groote schade lijden. Wilden zij zich dit niet<br />

laten welgevallen, dan misten zij soms den gunstigen<br />

(west) moesson, waarmede zij gewoonlijk huiswaarts<br />

keerden.<br />

Een enkel feit zal genoegzaam wezen, om te doen<br />

ontwaren, hoe die maatregel wel eens schadelijk voor<br />

het Gouvernement uitviel. De Sinesche arbeiders in<br />

de tinmijnen op Banka werden ook met dat kopergeld<br />

gekweld. Te voren werden zij betaald met<br />

ƒ 13.20 in plaats van met 6 rijksdaalders. Ten gevolge<br />

van de verwisseling in Spaansche matten, ter<br />

verzending naar hun vaderland, kregen zij in handen<br />

5.17 Spaansche matten. Dit verlies lieten zij zich<br />

welgevallen. Toen echter de betaling in kopergeld<br />

geschiedde, volgens de uitlegging van den Commissaris-Generaal,<br />

ontvingen zij bij de wisseling slechts<br />

3.62 Spaansche matten. Dit verschil was te groot,<br />

en verwekte het ongenoegen der mijnwerkers, die den<br />

arbeid staakten, en tot oproer oversloegen. De Nehalennia<br />

werd naar Banka gezonden. Om het verloop<br />

der arbeiders te voorkomen, werd tot eene zachte behandeling<br />

besloten. Men eindigde met hun de rijst<br />

voor ƒ 5 het pikol te leveren, in plaats van ƒ 6.60,<br />

en het pikol tin aan te nemen voor/13.50 zilver.<br />

Dit maakte een verschil voor 's Lands kas van/1.90<br />

per pikol tin, dus een niet onbelangrijk verschil voor<br />

den lande. Op die wijze werd door den Kapitein ter<br />

Zee Rijk het oproer gestild, en hervatten de mijnwerkers<br />

den arbeid.<br />

Wat men bij die bezuiniging en inkrimping, door<br />

den Commissaris-Generaal niet zelden met ruwe hand<br />

daargesteld, geenszins te verwachten had, was, dat aan


234 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

de voltooijing van het paleis te Weltevreden op zijnen<br />

last, de hand zou zijn geslagen. Onder van der Capellen<br />

was dit nagelaten. Nogtans was het eene<br />

prijzenswaardige onderneming te noemen, dat, waar<br />

vroeger de Koningin van het Oosten had geschitterd,<br />

een gebouw verrees, dat aan die vroegere groo<strong>the</strong>id<br />

herinnerde. Misschien was het te betreuren, dat dit<br />

kostbare gebouw niet op nog grootscher voet werd<br />

voltooid. Zelfs zij, die aan van der Capellen het<br />

bouwen van schepen op Java als verkwisting hadden<br />

toegerekend — volgens deskundigen geheel ten onregte<br />

— prijzen den Burggraaf ter zake van die<br />

uitgave.<br />

Behalve het rijk Nieuw-Brussel op de westkust<br />

van Borneo was er nog eene andere, welke meer haar<br />

geheel aanwezen had te danken aan den Commissaris-<br />

Generaal du Bus: het fort du Bus op Merkus-Oord<br />

wordt alhier bedoeld. Die volkplanting schijnt een<br />

gevolg geweest te zijn van de togten der Marine, bereids<br />

aangevangen onder den Luitenant ter Zee D. R.<br />

Kolff, die, op last van den Gouverneur-Generaal van<br />

der Capellen, in 1825 de oostelijkste streken van den<br />

Nederlandschen Archipel had bezocht. Die streken,<br />

welke eigenlijk ook het eiland Nieuw-Guinea in zich<br />

bevatten, in het noorden eindigende in de Nieuw-<br />

Guineesche eilanden, die tot het gebied van den<br />

Sultan van Ternate behooren, en in het zuiden door<br />

eene weinig bekende en gevaarvolle zeestraat van<br />

Nieuw-Holland gescheiden, waren reeds sedert lang<br />

aan Nederlandsche zeevaarders bekend. Doch dit was<br />

alles. Van de inwoners en van de voortbrengselen<br />

van dat uitgestrekte eiland wist men eigenlijk niets.


ZEVENDE HOOFDSTUK. 235<br />

Sedert de helft van de 17e eeuw had men bij onze<br />

Oost-Indische Maatschappij voornamelijk de zoogenaamde<br />

Zuid Ooster en Zuid-W ester Eilanden leeren<br />

kennen, en die herhaaldelijk bezocht ter zake van de<br />

uitvoering der specerij boomen. Die eilanden en eilandgroepen<br />

hadden meerdere kleine Nederlandsche fortjes,<br />

steenen kerken en schoolonderwijzers. Het laat zich<br />

derhalve ligt begrijpen, dat die ingezetenen aan de<br />

Nederlanders onderworpen waren. Van daar, dat zij<br />

zich Anak Compagnie (kinderen der compagnie) noemden,<br />

en de opperhoofden, als eervol onderscheidingsteeken,<br />

voorzien waren van eenen rotting met gouden of zilveren<br />

knop, met het wapen der Oost-Indische Compagnie<br />

daarop gegraveerd, terwijl zij, als onderdanen van de<br />

Compagnie, de daartoe ontvangen vlag hadden te vertoonen,<br />

bij het naderen van ra- of onbekende schepen.<br />

In de 18 e eeuw had men langzamerhand die menschen<br />

genoegzaam uit .het oog verloren. Toen zij in<br />

1825 en later door Kolff bezocht werden, verheugden<br />

zich de inwoners, dat Nederland hen niet had vergeten,<br />

ja dat Jan Compagnie zich aan hen liet gelegen<br />

liggen. Met veel genoegen toonden zij, door het<br />

aantrekken van welbewaarde kleedingstnkken als anderzins,<br />

dat zij zich nog gaarne noemden Anak Compagnie.<br />

Thans was het nevendoel de westkust van Nieuw-<br />

Guinea te onderzoeken. Deze kust heeft, inzonderheid<br />

in het zuiden, weinig insnijdingen, en veel moerassige,<br />

vlakke streken. De bevolking in die landstreek, van<br />

het ras der Papoeas, een negerras, daar en op Nieuw-<br />

Holland te huis behoorende, staat op eenen lagen


236 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

trap van beschaving, heeft geenen eigenlijken landbouw,<br />

en is geneigd de vreemdelingen, die hunne<br />

kusten bezoeken, vijandelijk te behandelen. Naar het<br />

noorden toe leverden de bewoners het bewijs, minder<br />

schuw, minder barbaarsch en meer aan het gezigt van<br />

vreemdelingen gewoon te ,zijn. Eigenlijk gezegde landbouw<br />

was ook daar niet te vinden.<br />

Naar die inlichtingen, vereenigd met die van weligen<br />

plantengroei en niet weinig onbekende fraaije vogelen<br />

en gewassen, begreep de Burggraaf du Bus te mogen<br />

toegeven, om in dat verre oosten der Nederlandsche<br />

bezittingen eene vestiging of kolonisatie te stichten,<br />

waaraan men welligt nieuwe producten en nieuwe<br />

uitwegen voor den handel in katoenen stoffen zoude<br />

te danken hebben. Men besloot derhalve de westkust<br />

van Nieuw-Guinea nader te leeren kennen. Massooi,<br />

wilde muskaatnoten, tripang, schildpad (karet),<br />

sago, vogelnestjes en dergelijke natuurlijke voortbrengselen<br />

vindt men er, zonder de paradijsvogel te vergeten,<br />

welke fraaije vogel nergens dan ddâr te huis Is.<br />

Beschaving der wilde bewoners en hen te gewennen<br />

aan geregelden landbouw, behoorden onder de bedoelingen<br />

van du Bus. Te dien einde werd eene uitrusting<br />

gereed gemaakt, onder den Kapitein-Luitenant<br />

Steenboom, bestaande uit de korvet Triton en den<br />

schoener Iris. Het beleid van den togt was opgedragen<br />

aan den Commissaris van Delden, die vergezeld<br />

was van eene Natuurkundige Commissie, bestaande uit<br />

Macklot, Zippehus, S. Muller en van Oort. Men had<br />

in last „bezit te nemen van Nieuw-Guinea van den<br />

//1410 o. L. tot de Kaap de Goede Hoop" het noor-


ZEVENDE HOOFDSTUK. 237<br />

den des eilands ') en „eene volkplanting" aldaar achter<br />

te laten. Voor het zeevaartkundige hadden zich<br />

de Luitenants ter Zee Modéra, ter Bruggen-Hugenholtz<br />

en Bron (of Boers) met de werkzaamheden<br />

belast.<br />

Weldra bleek het, dat evenzeer als het de personen,<br />

die de instruction hadden opgemaakt, aan de kennis<br />

ontbrak van hetgeen te voren ten opzigte van Nieuw-<br />

Guinea was gebeurd, het eveneens aan hen, die de<br />

beschikkingen te maken hadden voor den togt zelven<br />

en de vestiging op de Westkust, te eenenmale mangelde<br />

aan de noodige kundigheden van hetgeen eene<br />

natuurkundige Commissie behoefde en hetgeen tot het<br />

slagen eener vestiging te midden eener onbeschaafde<br />

bevolking onmisbaar noodzakelijk was. Men dacht er<br />

in geenen deele aan, dat het stichten van een fort<br />

en het achterlaten van een garnizoen niet alleen een<br />

zeker getal kettinggangers en koelies vorderde, maar<br />

tevens een aantal Javanen of Mardijkers, met vrouwen<br />

en kinderen, bereid om zich in het nieuwe vaderland<br />

met rijst- en djagong-bouw en het aankweeken van<br />

pluimgedierte en vruchten bezig te houden.<br />

*) Zie J. Modéra, Verhaal van eene reize naar de Z. W. kust van<br />

Nieuw-Guinea, 1)1. 1 en 8: Die lastgeving verraadt eene verregaande<br />

onkunde in hetgeen vroeger omtrent Nieuw-Guinea was gebeurd.<br />

Eene beperkte bezitname in de 19e eeuw van een eiland, dat bereids<br />

in het jaar 1623 voor de Ncderlandsche Republiek in zijn geheel,<br />

en „met de destijds gebruikelijke plegtigheden", was in bezit genomen,<br />

is, men zou geneigd wezen te zeggen, onvergefelijk, Tc regt<br />

leest men dan ook in G. Royer, Reis van Amboina naar de Z. W.<br />

en N. kust van Nieuw-Guinea, gedaan in 1858, bl. 3: „Tegen die<br />

„beperkte inbezitneming, door den Commissaris van Delden, verhef<br />

„ik mijne stem op het plcgtigst in naam van de Nederlandsche natie,<br />

„Neen, geheel Nieuw-Guinea behoort aan Nederland,"


238 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

Men bezocht de kust van den Z. W. hoek af, en<br />

vond de inboorlingen meestal op eenen zeer lagen trap<br />

van beschaving en uiterst schuw. Dit verminderde<br />

echter, naarmate de expeditie meer noordwaarts kwam,<br />

alwaar de bevolking nu en dan met die van Ceramlaut<br />

of andere kooplieden in aanraking kwam. Daardoor<br />

was men in die meer noordelijke streken niet<br />

onbekend met de uitwerkselen van buskruid en ontving<br />

men gaarne koperen vaatwerk of grove katoenen stoffen.<br />

Ten laatste vond men, ter hoogte van ongeveer<br />

4° N. Br., eene ruime baai, welke „ Titons baai" werd<br />

genoemd, en tot toegang eene straat, „Iris straat"<br />

gedoopt. De landstreek in het N. der baai werd<br />

„ Merkusoord " genoemd, naar den Gouverneur van<br />

de Molukken, en het fort, dat aldaar werd gesticht,<br />

ontving den naam van „Port du Bus". Op den<br />

24n van Oogstmaand 1828, 's Konings verjaardag,<br />

werd dat fort ingewijd en deden de naburige Opperhoofden<br />

den eed van getrouwheid. Op den In der<br />

volgende maand verliet de Commissaris met de Commissie<br />

die eerste vestiging van eene Europesche mogendheid<br />

op het uitgestrekte en zelfs nog niet met<br />

betrekking tot zijne kusten geheel bekende Nieuw-<br />

Guinea. Het is te betreuren, dat er geene betere zorg<br />

voor de bezitting was gedragen.<br />

Het aanleggen van het fort vorderde, door de ijzerhouten<br />

en andere zware boomen, groote inspanning<br />

van het scheepsvolk, dat daartoe gebezigd moest worden.<br />

Menige bijl werd daarop stomp gehakt, want<br />

de werktuigen enz. waren van slechte hoedanigheid.<br />

De uitwasemingen van den moerassigen grond en het<br />

gemis aan zeewinden in eene binnenbaai, waar de


ZEVENDE HOOFDSTUK. 239<br />

oevers digt met rizophoren of mangroves waren begroeid,<br />

waren reeds op zich zelven nadeelig voor den<br />

zeeman, waarbij nog de zware vermoeijenissen moeten<br />

gevoegd worden. En welke ververschingen, welke versnaperingen<br />

konde men bekomen? Geene, van welken<br />

aard ook, dewijl men tot den gewonen scheepskost<br />

was bepaald. De visscherij in de omstreken leverde<br />

overigens genoegzaam op. Spoedig telde men een<br />

aantal zieken en had men een twintigtal manschappen<br />

te begraven, want het gebrek aan versch voedsel maakte<br />

allen, die achtergelaten waren, zwaarmoedig en vatbaar<br />

voor ongesteldheden. De gemeenschap met Amboina<br />

en Banda, vanwaar het benoodigde moest worden ontvangen,<br />

zoo lang men door de inlanders van de Aroeof<br />

Key-Eilanden niet werd voorzien, was onderworpen<br />

aan de moessons, dewijl tegen den moesson in, de<br />

reis zeer langwijlig was.<br />

De kleine bezetting van het fort du Bus was voortdurend<br />

aan velerlei ontbering blootgesteld, zoodat, bij<br />

de aankomst van elk koloniaal vaartuig, de zieken<br />

moesten vervangen worden door gezonde manschappen.<br />

In benoodigde ververschingen werd nimmer voldoende<br />

voorzien. Ook de verhouding met de naburige Papoeas<br />

werd in geenen deele vriendschappelijker. Geen landbouw,<br />

geene beschaving ontwikkelden zich bij hen.<br />

De geheel verkeerd aangevangene onderneming had<br />

een vrij treurig einde. In 1834 werd de bezetting<br />

ingetrokken, en sedert heeft Nieuw-Guinea zich nog<br />

niet te verheugen in eenige kolonisatie of bezetting;<br />

hoe noodig ook voor beschaving, Christendom en handel,<br />

twee of drie etablissementen ook mogen wezen.<br />

Het schijnt alsof, ten gevolge dier mislukte proeve,


240 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

het Gouvernement huiverig is eene nieuwe onderneming<br />

op breedere schaal te wagen. Intusschen zijn sedert<br />

de laatste jaren eenige zendelingen onder de inlanders<br />

te Dora en in de nabuurschap werkzaam.<br />

Hoog noodig was het onophoudelijk waken tegen<br />

de zeerooverij. Die te beteugelen en kon het wezen<br />

te vernietigen, zou voor de zeevaart en voor de veiligheid<br />

der kustbewoners eene groote weldaad wezen.<br />

Immers de roovers, die langs de kusten stroopten,<br />

waren zoo stoutmoedig, dat zij hier en daar landden,<br />

de mannen doodden, vrouwen, kinderen en tilbare have<br />

medevoerden, en in dier voege veel schrik verspreidden.<br />

De ongelukkigen, die door die booswichten werden opgeligt,<br />

werden tot treurige slavernij gedoemd. Nogtans<br />

wilde du Bus zijn stelsel van bezuiniging mede op de<br />

kruispraauwen toepassen. Inderdaad werden vele dier<br />

vaartuigen gesloopt of verkocht, zoodat de kustvaart,<br />

die hoofdzakelijk gedreven werd door slecht bewapende<br />

praauwen, waarvan de bevelhebber veelal de eenige<br />

Europeaan was, niet meer op bescherming konde rekenen.<br />

Het gevolg hiervan was, dat zelfs de noordkust<br />

van Java door zeeroovers werd bezocht, en van<br />

dóar menschen werden weggeroofd. De opvolgende kommandanten<br />

der zeemagt in Indië beklaagden zich meermalen<br />

over het onvoldoende getal der oorlogsvaartuigen.<br />

„Dat is," zegt deswege de Schout bij-Nacht de Man,<br />

„naar mij voorkomt, omdat men bij het binnenvallen<br />

„van een koloniaal oorlogsvaartuig drie, ja soms vier<br />

„ bestemmingen voor dit vaartuig had, en er naauwe-<br />

„ lijks tijd overschoot het van levensmiddelen, water<br />

„ of andere benoodigdheden te voorzien, om de meest<br />

„ dringende der vier bestemmingen te gaan volvoeren."


ZEVENDE HOOFDSTUK. 241<br />

Het etablissement voor de instructie enz. te Soerabaija,<br />

door Daendels daargesteld, en dat na 1816 weder<br />

op eenen goeden voet was gebragt, zoodat het in staat<br />

gerekend werd in al de behoeften van het leger te<br />

kunnen voorzien, moest ingekrompen worden. Men<br />

kon op den constructie-winkel in 1825 trotsch wezen,<br />

doch de bezuiniging trof ook die uitgebreide werkplaatsen<br />

!<br />

In verscheidene boschrijke, weinig bevolkte streken<br />

van Java zwierf eene menigte tijgers. Vele inlanders<br />

vielen als slagtoffers dier roofdieren. Uit dien hoofde<br />

had de Gouverneur-Generaal van der Capellen eene<br />

premie van f 25 op het dooden dier woeste dieren<br />

gesteld. Die maatregel werkte uitmuntend, ofschoon<br />

het niet te ontkennen is, dat de premie vrij hoog<br />

was gesteld, wijl de Javaan in het algemeen niet bevreesd<br />

is voor den tijger. Du Bus verminderde die<br />

premie tot ƒ 2.50, en het jagt-raaken op dat vreeselijke<br />

ondier had een einde.<br />

In dier voege was het zeker mogelijk de uitgaven<br />

te verminderen, maar veel werd daardoor uit zijn verband<br />

gerukt en de gang van zaken verlamd; terwijl<br />

bijv. door het verminderen der paarden op de wisselplaatsen<br />

langs den grooten weg en het merkelijk verhoogen<br />

van het tarief der vrachten, het gebruik maken<br />

van de paardenposterij grootelijks belemmerd werd.<br />

Toch begreep de Commissaris-Generaal, dat de landbouw<br />

moest aangemoedigd en uitgebreid worden. Daaromtrent<br />

werd du Bus getrouw bijgestaan door de<br />

Commissie van Landbouw, waarvan de Serrière als<br />

de ziel kon worden aangemerkt; ook was deze de<br />

steller der verslagen, door die Commissie uitgegeven.<br />

I. 16


242 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

^^^^<br />

Die verslagen, alhoewel van vleijerij getuigende jegens<br />

den begunstiger van den Secretaris der Commissie, bevatten<br />

veel belangrijks, ofschoon zij niet altijd van<br />

overdrijving zijn vrij te pleiten. Men hoore het verschil<br />

tusschen de officiële verslagen en die der Commissie<br />

:<br />

UITVOER<br />

volgens het Verslag der Commissie volgens den OfhVié'lcn Staat<br />

van Landbouw van den 29n<br />

van Oogstmaand 1829.<br />

Uitvoer, later opgemaakt.<br />

400,000 pikols<br />

416,000 „<br />

34,800 „<br />

71,900 „<br />

42,000 oude ffi<br />

79,600 „ „<br />

1,570 leggers<br />

2,251 „<br />

Koffij in 1827<br />

„ „ 1828<br />

Suiker „ 1827<br />

„ „ 1828<br />

Indigo „ 1827<br />

„ „ 1828<br />

Arak „ 1827<br />

„ „ 1828<br />

399,558 pikols<br />

416,172 „<br />

32,220 „<br />

25,870 „<br />

8,284 oude ff<br />

23,610 „ „<br />

4G4 leggers<br />

534 „<br />

Op die wijze blijkt, hoe de hoeveelheid suiker,<br />

en vooral indigo en arak, onjuist door de Commissie<br />

zijn opgegeven.<br />

De koffij, suiker, arak en indigo konden op Java<br />

als inheemsch beschouwd worden, hoezeer de aanmoediging<br />

of de tegenwerking van het Gouvernement op<br />

de teelt dier producten ongetwijfeld te allen tijde<br />

groolen invloed uitoefende. De opwekking van den<br />

Javaan tot den koffijbouw was oorzaak, dat in 1828<br />

meer dan vier miljoen koffij boompjes werden geplant.<br />

Voor de suikerfabrieken waren voorschotten aan Europeanen<br />

en Sinezen van zeer gunstige uitwerking. De<br />

invoering van de West-Indische suikerfabrikaadje was<br />

echter eene behoefte. Hiermede vergenoegde zich de


ZEVENDE HOOFDSTDK. 243<br />

Commissaris Generaal niet. De rijstbouw, zoo onmisbaar<br />

voor Java's bevolking, moest worden uitgebreid.<br />

Ten einde meer natte rijstvelden aan te leggen, werden<br />

meertjes drooggemaakt, of meerdere waterleidingen<br />

ter besproeijing der rijstvelden, waar zulks noodig mögt<br />

wezen, daargesteld. Bij de besproeijing of bevloeijing<br />

der kunstmatig aangelegde sawa's, heeft steeds de Javaan<br />

groote bedrevenheid aan den dag gelegd. Ook is<br />

men met den aanleg van sawa's jaren laug voortgegaan,<br />

dewijl djagong en katjang mede door den Javaan tot<br />

voedsel worden gebruikt, alhoewel hij aan de rijst de<br />

voorkeur geeft. Overigens kan Java nog een aantal<br />

voortbrengselen aan den handel schenken, wanneer<br />

men zich slechts de moeite wil geven daaraan eenige<br />

zorg te wijden. Men denke slechts aan de velerlei<br />

gommen, harsten en verf houten, doch late dezen aan<br />

de particuliere nijverheid. Andere cultures vorderen<br />

de aandacht. De kostbare verfstof, welke het cochenille-insect<br />

levert, werd op Java ingevoerd. De cactusopuntia<br />

(nopal), waarop dat insect leeft, vereischt,<br />

even als het insect, vele zorgen, en zoo daaromtrent,<br />

als tot het acclimatiseren van tabaksoorten, of althans<br />

tot het nemen van proeven daartoe, waren onderscheiden<br />

leden van de Natuurkundige Commissie zeer<br />

werkzaam. De meeste dier proeven werden aanvankelijk<br />

in den Buitenzorgschen plantentuin genomen,<br />

ten einde die planten later op andere gronden over te<br />

brengen. De Ceylonsche kaneelboom en de Sinesche<br />

<strong>the</strong>eboom behoorden onder de gewassen, waarmede<br />

zoodanige proeven genomen werden. Die ondernemingen<br />

waren rijk aan gevolgen en slaagden ten deele<br />

naar wensch.<br />

16*


244 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

Het aanstaande tooneel van de voornaamste werkzaamheden<br />

der Nederlandsche Handelmaatschappij was<br />

Java, waar zij ook teeken van leven gaf. Eene factorij<br />

of vertegenwoordigster van het bestuur dier vennootschap<br />

werd te Batavia gevestigd. De leden, wier<br />

werkkring nog geenszins duidelijk was afgebakend, en<br />

die in 1825 in Indië kwamen, waren A. J. L. Ram,<br />

President, leden waren A. Meijer, D. de Haan,<br />

P. H. Spengler en de Beth. De belangrijkheid der<br />

factorij voor Java ontwikkelde zich langzaam, evenzeer<br />

als haar invloed. Zoo riep zij den 17n van Louwmaand<br />

1828 de Javasche bank in het leven, wier<br />

werkzaamheden, nu eens meer, dan eens minder uitgebreid,<br />

soms door het Gouvernement krachtdadig<br />

ondersteund of gewijzigd zijn geworden.<br />

Op het einde van 1825 (31 van Wintermaand)<br />

werden, deels ter voldoening aan de bedoelingen van<br />

het handelstractaat, in 1824 met Groot-Brittanje gesloten,<br />

de volgende havens ook voor den handel van<br />

bevriende mogendheden opengesteld : Batavia, Samarang,<br />

Soerabaija, Riouw, Muntok, Palembang, Benkoelen,<br />

Padang, Tappanoelie, Banjermassing, Pontianak,<br />

Sambas, Makasser en Koepang. Dit was een groote<br />

stap om tot eene vrijzinnige toepassing van de handelsvrijheid<br />

te geraken, altijd met begunstiging van<br />

eigene scheepvaart boven die der vreemde mogendheden.<br />

Bodems, die in Nederlandsch-Indië te huis<br />

behoorden en daarmede gelijk gestelde, mogten altijd<br />

met de Nederlandsche koloniale scheepvaart op gelijken<br />

voet behandeld worden. De schepen, voor de Nederlandsche<br />

Handelmaatschappij bevracht, erlangden<br />

teruggave van uit- en ingaande regten, voor zoo veel


ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

245<br />

de ladingen, welke aan het Gouvernement toebehoorden,<br />

betrof.<br />

De oorlog tegen Diepo Negoro deed de behoefte<br />

aan krijgsvolk dringend gevoelen. Van de buitenposten<br />

ontbood men zoo veel en meer zelfs dan aldaar<br />

gemist konde worden. Inlandsche hulpbenden<br />

konden nuttig gebezigd worden, zoo als eerlang bleek<br />

met de Madurezen en later met de Alfoeren uit de<br />

Molukken. Reeds vroeger, vooral in de eerste jaren<br />

dezer eeuw, hadden op Balie aangeworven Balienezen<br />

als soldaten goede diensten bewenen. Om die reden<br />

werd de Adsistent-Resident du Bois naar Beliling,<br />

het eenige rijk waarmede men destijds in betrekking<br />

stond, gezonden. De Radja liet zich gemakkelijk<br />

overhalen om een duizendtal manschappen in zijn rijk<br />

te laten aanwerven, ten gevolge van de geschenken,<br />

die hij van het Bataviasche bestuur had te wachten.<br />

De uitvoering ontmoette echter den tegenstand van<br />

zijnen Rijksbestierder en dien van eenen zijner invloedrijkste<br />

Grooten. Het verdrag, in het begin van 1825,<br />

betreffende die aanwerving met den Radja gesloten,<br />

verbitterde hen; zij bragten den troonsopvolger door<br />

vergif om het leven, en ontzagen, naar het schijnt,<br />

evenmin het leven van Radja Pamadjodan zelven.<br />

Van toen af heerschte bij het bestuur van het rijk<br />

Beliling eenen vijandigen geest tegen het Nederlandsche<br />

bewind, zoodat er aan geene werving op Balie dezerzijds<br />

meer gedacht werd.<br />

De togten van de Officieren der Nederlandsche en<br />

der Koloniale Marine door den Indischen Archipel<br />

werden insgelijks vrij zeldzaam. De leden der Natuurkundige<br />

Commissie nogtans vuurden den ijver tot


246 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

zoodanige togten aan en hunne onderzoekingen verrijkten<br />

jaarlijks de kabinetten te Leiden met de voortbrengselen<br />

van het dieren- en plantenrijk van den<br />

Archipel, dat nog zoo vele onbekende schatten verborgen<br />

hield. Ten gevolge van die vermeerderde<br />

togten ontwaarde men dagelijks meer en meer hoe<br />

gebrekkig onze kennis van de vaarwaters en van de<br />

kusten dier eilandzee was. Hydrographische opnamen<br />

vierden derhalve meer en meer eene behoefte.<br />

Er bestonden wel is waar fraai gegraveerde en van<br />

wijdsche sierlijke titels voorziene Engelsche kaarten,<br />

maar het bleek niet zelden, dat die kaarten in naauwkeurigheid<br />

voor de oude Nederlandsche Oost-Indische<br />

Compagnieskaarten moesten onderdoen. Die taak bleek<br />

voor den Nederlandschen zeeman te zijn weggelegd.<br />

Daarop was de Kapitein ter Zee de Man bedacht, die<br />

als Directeur en Kommandant der Marine in 1827 den<br />

Schout-bij-Nacht Melvill van Carnbée was opgevolgd.<br />

Aan den Kapitein-Luitenant ter Zee J. C. Rijk, met het<br />

fregat Nehalennia in Indië gekomen, werd door den<br />

Kommandant der Marine de zamenstelling eener memorie<br />

opgedragen, waarin de grondslagen voor die hydrographische<br />

opnemingen zouden worden uiteengezet.<br />

Dit geschiedde naar behooren, en door den fregats-<br />

Kommandant werden de Luitenant ter Zee de Perez<br />

en de stuurman Siewers voor die werkzaamheden aanbevolen.<br />

Daartoe benoemd, werden beiden van de rol<br />

der Nehalennia afgevoerd. Evenwel deden tusschen<br />

beide komende omstandigheden de zaak op den achtergrond<br />

wijken, zoodat onderscheiden jaren voorbij gingen,<br />

alvorens de //Commissie tot verbetering der zeekaarten"<br />

met der daad werd ingesteld. Sedert hebben


ZEVENDE HOOFDSTUK. 247<br />

de Nederlandsche Zee-Officieren en Scheepsgezaghebbers<br />

onze kennis aan de hydrographie der Indische wateren<br />

jaarlijks op belangrijke wijze verrijkt.<br />

Klagten waren bij den Koning ingekomen over de<br />

gebreken van het bestuur van den Commissaris-Generaal<br />

du Bus. Waar de belangen van zoo velen door<br />

de bezuinigingen, ingevoerd door den oppersten Gezagvoerder<br />

in Indië, werden benadeeld, kon dit niet<br />

uitblijven; doch het oefende slechts geringen invloed<br />

uit op Z. M. Des te geringer was die invloed, doordien<br />

de Koning grooten prijs stelde op de verbeteringen<br />

en de uitbreiding van den landbouw op Java, alsmede<br />

op de invoering van nieuwe cultures gedurende het<br />

bestuur van du Bus. Er was derhalve niet aan te<br />

twijfelen, of de Burggraaf had, in weerwil van den<br />

moeijelijken toestand, waarin hij door de koninklijke<br />

bevelen was geplaatst, veel nuttigs verrigt.<br />

Intusschen had de oud Commissaris-Generaal Elout,<br />

door zijne rapporten en memoriën, den Koning aangeboden,<br />

bij Z. M. grooten invloed weten te verwerven.<br />

Er zijn er, die meenen, dat zijne belangeloosheid,<br />

toen hij in Wijnmaand 1820 van het hem toegekende<br />

pensioen voor het Commissariaat van f 6000 reeds<br />

kort na zijne terugkomst uit Indië afzag, den Koning<br />

vóór hem had ingenomen. Hij werd Minister van<br />

Koloniën, en als zoodanig om raad gevraagd, toen<br />

Z. M. in 1828 mede van den Generaal J. van den<br />

Bosch het gevoelen verlangde te vernemen omtrent<br />

de uitbreiding der cultures op Java, de kolonisatie<br />

van Europeanen op dat eiland en de uitgifte of verhuur<br />

van gronden aldaar, omtrent welk laatste punt<br />

in der tijd het gevoelen van van der Capellen had


248 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

gezegevierd. De Generaal van den Bosch was bestemd<br />

tot algemeen landvoogd van Nederlandsch-Indië, vooral<br />

sedert hij eene belangrijke zending naar onze West-<br />

Indische koloniën ten genoege des Konings had ten<br />

uitvoer gebragt. Van den Bosch, die reeds in het<br />

begin dezer eeuw eenige jaren op Java had doorgebragt,<br />

was van oordeel, dat, zonder in overgroote bezuiniging<br />

het welzijn van Java te zoeken, de opbrengst<br />

van Indië, ten voordeele van het moederland, op merkelijke<br />

wijze zoude vermeerderd kunnen worden. De<br />

oplossing van een zoo belangrijk vraagstuk zoude zijne<br />

taak wezen.<br />

De Luitenant-Generaal Jan van den Bosch vertrok<br />

als Gouverneur-Generaal met uitgebreide magt, vertoefde<br />

eene maand te Bio Janeiro, ten einde van nabij<br />

met de productie van koffij en suiker door slaven zich<br />

bekend te maken, en landde den 3" van Louwmaand 1830<br />

te Batavia. Op den 16n dier maand nam hij van den<br />

Commissaris-Generaal, den Burggraaf du Bus de Ghisignies,<br />

het bestuur over. Deze werd met veel eerbewijzen<br />

uitgeleide gedaan en vertrok eene maand<br />

daarna, aan boord van het fregat Bellona, gekommandeerd<br />

door den Kapitein ter Zee Dibbetz.<br />

Bij zijne tehuiskomst in Europa trof hij als Zuid-<br />

Nederlander een ongelukkig tijdperk. Het was niet<br />

te verwonderen, dat het Brusselsche oproer, in Oogstmaand<br />

van dat jaar, invloed uitoefende ten aanzien<br />

der wijze waarop hij ontvangen werd. Hij leefde sedert<br />

in België als ambteloos burger, totdat ook hij van<br />

het tooneel dezer wereld aftrad.


ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

De opsland van Diepo Negoro gedempt. Grensscheiding van Djokjo<br />

en Solo's uitbreiding van grondgebied. Sinezen op Java; opstand.<br />

Het cultuurstelsel ontwikkeld; kqffij, suiker, indigo enz. Zorg<br />

voor den Javaan. Producten naar Europa. Van den Bosch<br />

door velen miskend. Regtvaardiging. J. Ch. Baud, Vice-president<br />

van de Indische Regering in Louwmaand 1833. /. van den<br />

Bosch Commissaris-Oeneraal den 17 u van Louwmaand 1833 en<br />

Baud Gouverneur-Generaal ad interim. Van den Bosch naar<br />

Sumatra, vertrekt den 2« van Sprokkelmaand 1834 naar Europa,<br />

toordt Minister van Koloniën. Aardbevingen op Sumatra 1833<br />

en op Java; 1834 op Java; 1835 op Amboina enz. Leden der<br />

Natuurkundige Commissie, Scheepsbouw. Zeerooverij. Gesmokkelde<br />

duilenplaatjes. Werking van het cultuurstelsel onder den<br />

Gouverneur-Generaal ad interim Baud; tegenwerking.<br />

Sedert zes weken had de nieuwe Opperlandvoogd<br />

op Java het bestuur in handen, toen hij het genoegen<br />

mögt smaken den hoofdmuiter, den Djokjoschen Pangerang<br />

Diepo Negoro, in zijne magt te zien. Deze<br />

had gedurende vijf jaren het Nederlandsche Gouvernement<br />

groote zorg veroorzaakt en vele moeijelijkheden<br />

berokkend. Zijn opstand was onder het bestuur<br />

van den Baron van der Capellen begonnen; de Burggraaf<br />

du Bus de Ghisignies had gedurende den geheelen<br />

tijd van zijn beheer gezamenlijk met den Generaal<br />

de Koek den drukkenden last van dien oorlog te


250 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

torschen gehad; deze had dien oorlog begonnen en<br />

hoogst roemrijk ten einde gebragt, en de Generaal van<br />

den Bosch kwam op Java enkel, naar het scheen, om<br />

de vruchten van de behaalde zege in te oogsten. De<br />

prins, wiens opstand zoo veel bloed en schatten gekost<br />

had, werd van Java verwijderd, en daardoor onschadelijk<br />

gemaakt.<br />

Overeenkomstig den hem verstrekten last, werd door<br />

den Algemeenen Landvoogd, niet lang na zijne aankomst,<br />

de Hooge Regering ontbonden, ten einde, ingevolge<br />

een nieuw regeringsreglement, eene andere<br />

organisatie in te voeren. Het was van den Bosch<br />

voorgekomen, dat de traagheid van den Javaan voor<br />

zijne ontwerpen tot uitbreiding van den landbouw een<br />

beletsel zoude wezen, dat door de invoering van een<br />

nieuw element konde hersteld worden. Onder de<br />

Aziatische natiën, op Java bekend, was er geene, die<br />

door vlijt en arbeidzaamheid zich zoo zeer onderscheidde<br />

als de Sinesche. Bovendien verlieten jaarlijks honderden<br />

van deze hun vaderland, om elders voedsel en<br />

werk te vinden. Dien overeenkomstig werd reeds op<br />

den 26" van Hooimaand 1830, door Gouverneur-Generaal<br />

in Itade, eene premie uitgeloofd aan de scheepsgezaghebbers<br />

die uit Sina werkzame mannen zouden<br />

invoeren, die zich voor den tijd van twee jaren tot<br />

den arbeid in Gouvernements-landbouw-koloniën of<br />

fabrieken wilden verbinden. Die premie bedroeg/50<br />

voor ieder geschikt persoon, ten getale van honderd<br />

emigranten voor liet eerste jaar. De arbeiders moesten<br />

die /50 inverdienen, docli genoten 4 rijksdaalders<br />

's maands, met eene voldoende hoeveelheid rijst en<br />

andere benoodigdheden.


ACHTSTE HOOFDSTUK. 251<br />

De vlugheid van begrip der Sinezen en hunne vlijt<br />

en handigheid waren boven allen twijfel verheven,<br />

zoodat van den Bosch tot de overtuiging geraakte, dat<br />

de Sinesche arbeiders in de suiker- en indigo-fabrieken,<br />

bij de <strong>the</strong>e-cultuur, en de werkzaamheden voor<br />

de zijdeteelt, hoogst bruikbaar zouden wezen. Misschien<br />

was geeiie genoegzame aandacht geschonken<br />

aan de omstandigheid, dat arbeiders, verkregen door<br />

zoodanige premiën of belooning, aan de Sinesche schippers<br />

uitgeloofd, menschen waren, die tot de geringste<br />

klasse der bevolking behoorden, eu die welligt ten<br />

deele niet misdaden bezoedeld, uit dien hoofde hun<br />

vaderland verlieten. Daarbij kwam, dat die menschen,<br />

in grooten getale in landbouw-etablissementen opeengehoopt,<br />

aan boosaardige inblazingen van enkelen hunner<br />

makkers blootgesteld, te meer aan die verleiding<br />

zouden gehoor geven, naarmate zij te minder onder<br />

een waakzaam toezigt zouden gesteld wezen.<br />

De uitkomst beantwoordde in geenen deele aan de<br />

verwachting van den Algemeenen Landvoogd. In den<br />

nacht van den 8 n van Bloeimaand 1832 brak onder<br />

de Sinesche landbouwers in Krawang een opstand<br />

uit, en het bleek aldra, dat zij van geweren en buskruid<br />

goed voorzien waren. Het fabriekgebouw te<br />

Tjilangkap werd door hen in brand gestoken, waarop<br />

zij zich naar Poerwokarta begaven, waar zij het Residentiehuis<br />

en een deel van het vlek vernielden. De<br />

Resident de Serrière met zijn gezin en de overige<br />

Europeanen redden zich met moeite naar Tjikao.<br />

Naauwelijks had de Gouverneur-Generaal die tijding<br />

bekomen, of er werden troepen en schutterijen van<br />

Batavia, Buitenzorg en de Preangers naar het be-


252 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

dreigde punt afgezonden. De muiters hadden zich,<br />

ten getale van 400 à 500 man, te Tandjong-Poera<br />

verschanst, en waren zelfs van geschut voorzien. Om<br />

hen te bereiken, moest men de Tjitaroem over, welke<br />

hoog opgezwollen en bij gebrek aan vaartuigen moeijelijk<br />

over te komen was. De 12e des morgens kwamen<br />

de troepen, door de plaatselijke kennis van den<br />

Adsistent-Resident Bik, aan de overzijde, zonder door<br />

de muitelingen bemerkt te worden. Bik riep hun van<br />

den tegenoverliggenden oever toe, dat zij zich zouden<br />

onderwerpen. Dit werd met geweerschoten beantwoord;<br />

ook de aanval der troepen werd niet alleen afgeslagen,<br />

maar de troepen werden zelfs tot wijken gebragt.<br />

Nu deed de Majoor Michiels den stormmarsch blazen,<br />

stelde zich zelven aan het hoofd zijner manschappen,<br />

en de muiters werden uit hunne verschansing verdreven.<br />

Een honderdtal der Sinezen verloor daarbij<br />

het leven ; weinig geringer was het getal, dat de rivier<br />

had willen overzwemmen, doch, door den stroom medegesleept,<br />

in den vloed omkwam.<br />

Het gelukte den aanvoerder der muiters met een<br />

deel der zijnen de basar van Tandjong-Poera te bereiken.<br />

Aldaar omsingeld, stak hij het huis, dat<br />

hem tot toevlugt diende, in brand. De vlammen verspreidden<br />

zich, en de meeste emigranten, die er eene<br />

schuilplaats hadden gezocht, kwamen om het leven.<br />

Eenige afzonderlijke zwervers werden door de Javanen<br />

levend of dood uitgeleverd, of smeekten om genade.<br />

De Adsistent-Resident en de Directeur van het<br />

Etablissement hadden zich uitstekend gedragen. Eveneens<br />

het lid der Natuurkundige Commissie de verdienstelijke<br />

Macklot en de klerk de Vries, die beiden er


ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

253<br />

het leven bij inschoten. Niet zoo loffelijk was de algemeene<br />

getuigenis ten aanzien van den Resident,<br />

wien door sommigen strenge ligchamelijke kastijding<br />

der Sinezen werd ten laste gelegd. De dood van<br />

Macklol werd door zijne vrienden als een verlies voor<br />

de wetenschap beschouwd, en ten zeerste betreurd.<br />

Door den Algemeenen Landvoogd moesten maatregelen<br />

worden genomen, wier noodzakelijkheid of raadzaamheid<br />

gedurende den afgeloopen oorlog zoude gebleken<br />

zijn. Daaronder behoorde eene zuivere afscheiding<br />

van de wederzijdsche grenzen, ten einde het<br />

slechte volkje van het eene rijk te minder gelegenheid<br />

mögt behouden om, door het eenvoudig overschrijden<br />

der grenslinie, hetgeen tot hiertoe zoo gemakkelijk<br />

was geweest, zich straffeloosheid te verzekeren. Buitendien<br />

had de Generaal van den Bosch als stelregel<br />

aangenomen, dat de uitgestrek<strong>the</strong>id der beide groote<br />

rijken oorzaak was van de opstanden, van welke de<br />

binnenlanden van Java ten tooneel hadden gestrekt.<br />

De afgelegene gedeelten immers van die rijken werden<br />

nimmer door den souverein zelven bezocht, zoodat de<br />

ingezetenen wel aan de dynastie, maar geenszins aan<br />

den persoon van den regerenden vorst waren gehecht.<br />

Het onteigenen van die afgelegene districten was derhalve<br />

als raadzaam te beschouwen. Het valt niet te<br />

ontkennen, dat zoodanige redenering niet van willekeur<br />

was vrij te pleiten, vooral niet, dewijl zij dienen<br />

moest, om bij de twee vorstenhoven het voorstel te<br />

doen ingang vinden, van eenige districten van hun<br />

gebied, ten behoeve van het Nederlandsche bewind,<br />

afstand te' doen. Daarbij deed men de aanzienlijkheid<br />

der schulden gelden, welke, na den geëindigden oorlog,


254 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

ten laste der beide rijken moesten komen. Staatsbelang<br />

kwam hierbij ongetwijfeld in het spel.<br />

Als Commissarissen tot de zaken der vorstenhoven<br />

werden Merkus en van Sevenhoven benoemd. Door<br />

dezen werd voorgesteld de geheele afstand der provinciën<br />

Bagelen, Banjoemaas, Madioen, Kedirie en Patjitan,<br />

die gezamenlijk eene bevolking telden van 1,300,000<br />

zielen. Als voorwaarde werd daarbij gevoegd, dat dezelfde<br />

inkomsten, welke tot hiertoe de vorsten en<br />

prinsen of andere grooten, uit die provinciën hadden<br />

genoten, hun zouden verzekerd worden. In dier voege<br />

werd de pil verguld, en het voorstel aannemelijk gemaakt.<br />

Verder zou eene strook lands, tusschen de<br />

rivieren de Progo en de Bogowonto, toebedeeld worden<br />

aan de Prinsen die, door hunne getrouwheid aan<br />

het Nederlandsch Gouvernement, gedurende den afgeloopen<br />

oorlog, hadden uitgeblonken. Deze waren de<br />

Pangerangs Adipatti Pakoe Alam, wien 4000 tjatjas,<br />

Mangkoe Diningrat, wien 500 tjatjas en Praboe<br />

Ningrat, wien 100 tjatjas ') werden gegeven.<br />

Ingevolge deze en andere berekeningen, ook voor<br />

den afstand der tolpoorten, welke opgeheven werden,<br />

daar zij tot velerlei knevelarij en kwellingen aanleiding<br />

gaven, werd aan het rijk Solo een jaargeld van<br />

/ 754,987 en aan dat van Djokjo een ten beloope<br />

van /465,000 toegekend. Daarbij brenge men in<br />

rekening circa /120,000 voor jaarlijksche rente der<br />

schulden, welke aan de vorsten en prinsen werden<br />

kwijt gescholden. In dier voege verkrijgt men eene<br />

') Tjatja, familie of huisgezin, is de benaming, welke op Java aan<br />

de hoofden of eigenerfden worden gegeven. Ecue tjatja bedraagt<br />

eigenlijk vier gezinnen, en een gezin vijf zielen.


ACHTSTE HOOFDSTUK. 255<br />

som van ƒ 1,300,000, welke aan de beide vorstenhoven<br />

jaarlijks van onzentwege zoude worden uitgekeerd.<br />

Groot waren de offers onzerzijds door die schikkingen<br />

gebragt. De 24 miljoen gulden had billijkerwijze<br />

het hof van Djokjokarta als oorlogskosten moeten<br />

betalen, doch men had de overtuiging dat de<br />

betaling nimmer zoude geschieden. Nog miste men<br />

ingevolge die overeenkomst ƒ 700,000 's jaars uit de<br />

opbrengst bij pacht voor de tolpoorten. Deze waren<br />

tot hiertoe aan de Sinezen verpacht geworden, maar<br />

die belasting werd opgeheven, daar zij tot onkiesche,<br />

stuitende handelingen aanleiding gaf.<br />

Waren al die offers zeer aanzienlijk, zoo werden<br />

daarentegen, door die uit te betalen jaargelden, de<br />

Keizer en de Sultan in eenen staat van afhankelijkheid<br />

geplaatst, welke deze vorsten buiten staat waren<br />

af te schudden. Minder dan vroeger zouden zij voortaan<br />

tot opstand geneigd wezen, wijl men hun de<br />

middelen daartoe konde onthouden. Een ander groot<br />

voordeel verkreeg men onzerzijds in dier voege. De<br />

nieuw verworvene districten of residentiën waren zeer<br />

gunstig voor de cultures of voor den afvoer der producten<br />

gelegen. Zij waren bovendien vruchtbaar en<br />

bevolkt door nijvere Javanen. Eene berekening van<br />

de waarschijnlijke opbrengst dier landschappen, onder<br />

de leiding van verstandige Europesche ambtenaren,<br />

begrootte de opbrengst bij toepassing van het cultuurstelsel<br />

op ongeveer vijf en veertig ton gouds.<br />

Daarmede beschouwde de Generaal van den Bosch<br />

de zaken van de vorstenhoven als nog niet te eenenmale<br />

ten einde gebragt. De keizer had zich namelijk<br />

veroorloofd, heimelijk de graven der vorsten van hel


256 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

Mataramsche Rijk te bezoeken, ten einde aldaar te<br />

bidden en den invloed der droomen af te wachten.<br />

Zoodanige handelwijze was eene gewone voorbereiding<br />

tot verzet tegen het Nederlandsche oppergezag. Ofschoon<br />

nu zijnerzijds geene daad van verzet was gevolgd,<br />

greep men die gelegenheid aan, om eenen<br />

vorst, over wiens dubbelhartigheid men zich steeds te<br />

beklagen had, van den troon vervallen te verklaren,<br />

en als balling naar Amboina te zenden. Hij werd<br />

opgevolgd door zijnen zoon den Pangerang Adipatti<br />

Poerbojo, onder den naam van Soesoehoenan Pakoe<br />

Bowoeno VII. Evenmin was men tevreden over de<br />

beide begunstigde Prinsen aan het hof van Djokjokarta.<br />

Zij gedroegen zich op dubbelzinnige wijze, in<br />

dier voege, dat zij voornemens tot openlijk verzet schenen<br />

te koesteren. En Mangkoe Diningrat en Praboe<br />

Ningrat ontgingen, ten gevolge dier vermoedens, de<br />

verbanning buiten Java niet. Sedert heeft het Nederlandsche<br />

bestuur geene redenen gehad, zich te beklagen<br />

over onwil, en heeft zich geen spoor van kwade<br />

gezindheid van de zijde van de beide vorstenhoven<br />

vertoond.<br />

Tengevolge van de reeds vóór zijn vertrek uit Nederland<br />

gewisselde stukken en memoriën, was aan van<br />

den Bosch ten ernstigste aanbevolen, de inkomsten te<br />

doen toenemen, en de gelegenheid te scheppen om<br />

eene genoegzame hoeveelheid producten te verkrijgen<br />

tot het zenden van remises naar patria, ten einde de<br />

renten te kunnen kwijten van de kapitalen, ten behoeve<br />

van Indië genegocièerd. Van den Bosch had<br />

echter een nog grootscher doel. Onder de Bataafsche<br />

Republiek waren de sedert 1780 zoo reusachtig toe-


ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

257<br />

genomene compagnieschulden bij de staatsschulden opgenomen,<br />

en hij wilde trachten de Indische baten zoodanig<br />

te doen aangroeijen, dat ook die schulden langzamerhand<br />

konden worden gedelgd. Een grootsch doel<br />

voorzeker! Daartoe zouden de cultures uitgebreid en<br />

de geheele bevolking van Java daarvoor belangstelling<br />

ingeboezemd moeten worden. Dit kon niet gemakkelijk<br />

geschieden, dewijl de Javaan van nature<br />

traag, wars is van nieuwigheden en slechts gewoon de<br />

aansporing zijner hoofden te volgen.<br />

Evenwel waren de teelt van suikerriet en de suikerraffinaderij<br />

evenmin als het aanmaken van indigo in<br />

de Bataviasche Ommelanden onbekend. Sedert lang<br />

toch waren die beide fabrikaten, óf met óf zonder<br />

ondersteuning van de Compagnie of van het Gouvernement,<br />

aldaar voortgebragt; nu eens meer door Sinezen,<br />

dan eens meer door Nederlanders. Nadat, omtrent<br />

anderhalve eeuw te voren, de aanplanting van<br />

koffijboomen was beproefd geworden, had de weinige<br />

moeite, daaraan verbonden, den koffijbouw bij velen<br />

aangenaam gemaakt. Ook op het einde der vorige<br />

eeuw, vooral onder het bestuur van Daendels, had<br />

men getracht de koffijteelt meer in het oosten van<br />

Java aan te moedigen. Daendels had ook aan de<br />

Inlandsche hoofden, tengevolge van dien aanbouw, voordeden<br />

voorgespiegeld.<br />

Ziedaar de grond, die zich aan van den Bosch<br />

ter bearbeiding aanbood. Maar de huishoudelijke inrigtingen<br />

der Javanen waren niet overal dezelfde. De<br />

aloude volksinstellingen steunden meestal op het denkbeeld:<br />

dat de vorst de eigenaar was en de cigenerfdeu<br />

(ïjatjas of hoofden der Tjatjas), de vruchtgebrui-<br />

I. 17


ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

kers waren, terwijl drie, vier of vijf afhangelingen<br />

(woewoengs) hun ten dienste moesten staan, en daarvoor<br />

een zeker aandeel in de opbrengst der natte rijstvelden<br />

of sawas voor zich zelven en hun huisgezin<br />

genoten. Anderen landeigendom of landbouw kende<br />

men niet. De vorsten hadden het regt zekere belasting<br />

van de bebouwde gronden te vorderen, meestal<br />

75 e van den oogst, of eenen arbeid berekend op 66<br />

dagen, behalve de heerendiensten, die de Javaan<br />

aan zijne hoofden en vorsten, als van oude herkomst<br />

(adat, gebruiken) geenszins bezwarend achtte. Op dien<br />

grondslag voortbouwende, hield men het daarvoor, dat<br />

een dorp of dessa, wier inwoners het '/f der rijstgronden<br />

ten behoeve van het Gouvernement afzonderden,<br />

dezen behoorlijk bearbeidden, en daarop het voortbrengsel,<br />

dat het Gouvernement wenschelijk voorkwam,<br />

aankweekten, daardoor zich van de landrente of het<br />

7e e van zijn rijstgewas had gekweten. De misgewassen<br />

zouden voor rekening van het Gouvernement komen,<br />

doch de meerdere voordeden, welke het gewas,<br />

aangeplant in plaats van het rijstgewas, bij tauxatie<br />

zouden afwerpen, zouden aan de dorpsbewoners wor-,<br />

den te goed gedaan.<br />

In de toepassing vorderde de koffij weinig fabriekmatige<br />

bearbeiding, de suiker daarentegen veel. Ten<br />

aanzien van de laatste is derhalve de invloed van<br />

vadsige en trage, dan wel werkzame, en vlijtige residenten<br />

of districtshoofden grooter dau bij de pluk en<br />

de drooging der koffij.<br />

Daarop werden bij Gouvernements beschikking den<br />

5" van Wintermaand 1832 de volgende aanmoedigingen<br />

toegekend:


ACHTSTE HOOFDSTUK. 259<br />

Aan den Resident voor eiken pikul suiker opbrengst in zijne<br />

Residentie 10 Cents.<br />

Aan den Regent voor eiken pikol suiker opbrengst in ziju<br />

Regentschap 10 „<br />

Aan den Adsistent-Resident dito 10 „<br />

Aan de Controleurs 5 „<br />

Aan de Divisie-Hoofden en andere Indische ambtenaren . 15 „<br />

Te zamen per pikol . . . 50 Cents.<br />

Plaatselijke omstandigheden hebben hierin wijzigingen<br />

gebragt, maar men bedenke, dat, waar het<br />

eene opbrengst van duizend pikols betreft, deze geringe<br />

aanmoediging waarlijk den ambtenaren tot prikkel<br />

heeft gestrekt om ieder in zijnen kring den aanbouw<br />

te bevorderen.<br />

De indigocultuur vordert voor één stel bakken dagelijks<br />

12,500 fg bladeren, of 10 pedattie vrachten, ieder<br />

van 10 pikols. Over een geheel jaar kan de opbrengst<br />

niet hooger geschat worden dan 4000 f$. De kosten<br />

bedragen ƒ 1.62, en aan de ambtenaren wordt, volgeus<br />

besluit van den 5 n van Wintermaand 1831, van 20<br />

tot 25 cents per pond toegekend, in dier voege als<br />

'van de suiker is opgegeven. Edoch de indigobouw<br />

geschiedt niet overal op dezelfde wijze en levert derhalve<br />

onzekere uitkomsten. In Cheribon bestaan kleine<br />

fabrieken, en daar schijnt de uitkomst liet voordeeligst<br />

te wezen.<br />

Evenmin als de suiker en de indigo, is de koffijbouw<br />

als eene nieuwe cultuur te beschouwen. De<br />

Preaugers en een deel der Bataviasche Ommelanden<br />

strekken ten voorbeeld, ook voor de paggerkoffij, dat<br />

wil zeggen de aanplanting van koffijboomeu rondom<br />

de erven der landbouwers. Men heeft zich gehaast<br />

17*


260 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

geregelde koffijtuinen in de vier nieuwe residenten<br />

aan te leggen, en de bevolking schijnt zich zeer goed<br />

met die nieuwe aanplanting te vereenigen. Wijl het<br />

district Malang ten voordeele van de aanplanting van<br />

boschkoffij kan worden aangevoerd, heeft men in alle<br />

residentiën naar geschikte bosschen gezocht, waar het<br />

onderhout gemakkelijk kon worden uitgeroeid. Onder<br />

de schaduw van de groote boomen tiert daar de koffij<br />

uitmuntend.<br />

De arbeid, voor het uitroeijen der boomen, in de<br />

geregelde koffijtuinen gevorderd, wordt daardoor voor<br />

meer dan de helft verminderd. Men moet echter<br />

vooreerst voortgaan geregelde koffijtuinen aan te leggen,<br />

bosschen, voor dien bouw geschikt, op te sporen<br />

en doelmatig te doen zuiveren.<br />

Er mag niet vergeten worden, dat het hierbij eene<br />

cultuur geldt, die eerst met het vierde jaar vruchten<br />

oplevert, en dat de oude of gestorven boomen<br />

door jeugdige spruiten vervangen moeten worden.<br />

Koffijtuinen van jonge planten zijn derhalve eene behoefte<br />

tot aanvulling. Daartoe is een scherp toezigt<br />

noodig, want indien dat verwaarloosd wordt, is eene<br />

jaarlijksche vermindering van opbrengst het gevolg.<br />

De verschillende bepalingen van den Gouverneur-Generaal<br />

van den Bosch dienaangaande, zijn van den 10 n<br />

van Wintermaand 1832 en van den 8n van Sprokkelmaand<br />

1883.<br />

De aanplanting van koffijboomen heeft van 1832—<br />

1833 ruim 50 miljoen, en van 1833—1834 ruim 40<br />

miljoen boomen bedragen. Wat de koffijtuinen aangaat,<br />

rekent men dat een bouw van 500 vierkante<br />

roeden voldoende is voor 1000 boomen, en dat deze,


ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

261<br />

eenmaal vruchtdragend, gemiddeld twee pikols koffij<br />

opleveren. Daarvoor wordt door het Gouvernement<br />

f 25 de pikol betaald, doch voor landrente ingehouden<br />

2 /5; bovendien/3 voor het vervoer naar de groote<br />

koffij pakhuizen. De Javaan ontvangt derhalve per bouw<br />

f 30 en vrijstelling van vier bouws sawaveld. Levert<br />

hij zelf de koffij af, dan verdient hij die /3 en ontvangt<br />

dus zuiver ƒ15 per pikol.<br />

Europa kan nog lange jaren eene steeds toenemende<br />

koffijproductie op de markt slijten. Groot is het voordeel,<br />

dat deswege van de vijf middenlandsche residenten<br />

is te wachten, wanneer men nagaat dat in 1833<br />

de Kadoe 60,000 pikols koffij heeft geleverd, en dat<br />

daaronder ongeveer '/* gedeelte paggerkoffij was.<br />

De andere producten zijn, voor zoo veel hier het<br />

behandelde tijdvak aangaat, wat hunne opbrengst op<br />

Java betreft, niet tot groote ontwikkeling geraakt.<br />

De <strong>the</strong>ecultuur wordt voor Gouvernements rekening<br />

gedreven. Men rekende dat, van het miljoental boomen,<br />

300,000 in 1834 voor het eerst geschikt zouden<br />

wezen, om geplukt te worden en dat ieder heester,<br />

die ruim geeft '/ä ($ *^ ee Kan opleveren, als de bladen<br />

gedroogd zijn. Later zou, in iedere residentie<br />

50 bouws met <strong>the</strong>epitten kunnen beplant worden, terwijl<br />

rondom iederen boom zes voet ruimte moest gelaten<br />

worden. De verscheidenheid van het klimaat<br />

van Java verleent de gelegenheid, om voor de kaneelen<br />

cochenille-productie, maar in het bijzonder voor<br />

de zijdeteelt, en de tabakscultuur in velerlei gronden,<br />

hooge en lage, drooge en vochtige, proeven te nemen ;<br />

daarin was men met de <strong>the</strong>e en den tabak het gunstigste<br />

geslaagd. In alles zijn de belangen van


262 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

ambtenaren en hoofden van dessa's of districten aan<br />

de uitbreiding der cultures verbonden. Heeft men<br />

aan de eene zijde de traagheid of onachtzaamheid moeten<br />

tegengaan, aan den anderen kant heeft men den<br />

overmatigen ijver wel eens moeten beteugelen.<br />

u Het geluk en de tevredenheid van den Javaan<br />

// te bevorderen moet steeds de eerste zorg zijn van<br />

// het Gouvernement; hij heeft daarop ten volle aan-<br />

// spraak, zoowel uit hoofde van zijn welwillend ka-<br />

// rakter, als uit hoofde van zijn kinderlijk verstand,<br />

// dat zoo ligt aanleiding geeft, om zijne eenvoudigheid<br />

//te misbruiken; ondernemers, die strijdig hiermede<br />

// handelen, ik herhaal zulks, moeten niet worden ge-<br />

// duld, welke vertraging in de uitbreiding der cultuur<br />

n hiervan het gevolg moge wezen. Beter geene pron<br />

duclen, dan die met krenking der pliglen, welke wij<br />

n aan de levolking verschuldigd zijn, te verkrijgen *)."<br />

In deze opgave van de cultures is van de opbrengst<br />

der rijst geen gewag gemaakt. Het is niet<br />

onbekend, hoe er vóór de komst van den Gouverneur-<br />

Generaal Daendels in het westen van Java vaak groote<br />

schaarschte, om niet te zeggen gebrek, heeft bestaan<br />

aan dit eerste, dit onmisbare voedingsmiddel van den<br />

Aziaat. Daendels zorgde voor het aanleggen van<br />

waterleidingen en zijne groote heerbaan verschafte de<br />

mogelijkheid tot het aanleggen van communicatiewegen.<br />

Die eenmaal daar zijnde, volgde van den Bosch<br />

dat voetspoor. Waar geschikte gelegenheid daartoe<br />

voorhanden was, werden waterleidingen en natte rijst-<br />

') Zie het straks genoemde „Verslag of Memorie" van Zijne Exc.<br />

den Commissaris-Generaal J. van den Bosch, bl. 442 en 443. Hoe<br />

schoon zijn deze woorden, bij zijn aftreden ter neder geschreven!


ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

263<br />

velden aangelegd. Toen van der Capellen aftrad en<br />

alle cultuur kon gezegd worden vrij te zijn, voerde<br />

Java uit, aan rijst:<br />

koyangs van<br />

3400 oude ponden.<br />

Over 1825 8,203 koy.<br />

„ 1830, tijdens dcinvoeringvanhctstelselvancultures 14,521 „<br />

„ 1831 18,637 „<br />

„ 1832 23,072 „<br />

„ 1833 30,344 „<br />

„ 1834, toen in het begin van den Bosch vertrokken was 25,379 „<br />

En was men niet opgetogen, toen ook hier te lande<br />

de Java-rijst, welke in deugdzaamheid met de Amerikaansche<br />

kon wedijveren, werd ingevoerd!<br />

Het is niet onmogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat onbesuisde<br />

drift de tot stand brenging van deze of gene<br />

cultuur hier of daar heeft bewerkstelligd of bespoedigd,<br />

waar ze den ingezetenen niet welgevallig was, en dat<br />

men daarop, uit dien hoofde, is moeten terugkomen<br />

of wel, omdat de gronden daarvoor minder geschikt<br />

waren, of ook omdat het vervoer of de transportkosten<br />

te groot waren, of om andere gelijksoortige of even<br />

afdoende redenen; doch van onregtvaardigheden als<br />

zoodanig kan wel geene sprake wezen bij eenen man<br />

als van den Bosch, — doordrongen van het denkbeeld,<br />

dat aan de gewoonten en gebruiken van den Javaan<br />

geen geweld moest worden aangedaan. Volgens zijn<br />

verslag of zijne memorie van den 25« van Louwmaand<br />

1834 stonden die menschlievende denkbeelden<br />

immers op den voorgrond!<br />

Bovendien gold het hier de vraag: op welke wijze<br />

het best aan de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij<br />

vracht naar Nederland te bezorgen. De


264 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

particuliere uitvoer bedroeg, gedurende het generalaat<br />

van van den Bosch, dooreen geen 3000 last tg jaars,<br />

maar de remises, door het Gouvernement naar Europa<br />

overgemaakt, moesten uit producten bestaan, ten ware<br />

men alles ter Bataviasche markt wilde te gelde maken,<br />

daardoor onze eigene scheepvaart vernietigen en zich<br />

in Europa ten eenenmale afhankelijk maken van de<br />

vreemde scheepvaart. Toch was er te Batavia meer<br />

Engelsch dan Nederlandsch kapitaal aan de markt.<br />

Eene waarschuwing, die niet verwaarloosd moest worden.<br />

Uit dien hoofde moest ten aanzien van het verkoopen<br />

van producten te Batavia groote omzigtigheid<br />

worden in acht genomen. Overigens was men steeds<br />

gewoon geweest, ten behoeve van de Sinesche markt,<br />

koffij, specerijen, vogelnestjes en tin, en ten behoeve<br />

van West-Indië, suiker, specerijen en Japansch koper<br />

te Batavia te veilen.<br />

Men bedenke wel, dat de vermeerdering der producten,<br />

geschikt voor de Europesche markt, en dier<br />

overvoer voor Gouvernements rekening, alleen in staat<br />

zouden wezen onzen handel, onze scheepvaart, onze<br />

nationale welvaart op te beuren. Dan eerst konden<br />

wij op nieuw in het bezit geraken der markt van Indische<br />

voortbrengselen, waaraan wij, in het algemeen<br />

in de 17e en 18e eeuw, de welvaart des vaderlands<br />

hebben te danken gehad.<br />

Aireede in 1832 was van den Bosch in staat, door<br />

tusschenkomst der Handelmaatschappij, remises aan het<br />

Nederlandsche Gouvernement over temaken; in 1833<br />

stond het hiermede gunstiger en in 1834 bedroeg dat<br />

totaal over de honderd tonnen goudst Niet onbelangrijk<br />

is het den staat van den in- en uitvoer op


ACHTSTE HOOFDSTUK. 265<br />

Java over 1834 te zien '), dewijl zich daaruit de verblijdendste<br />

toekomst laat voorspellen.<br />

INVOER IN GELDSWAARDE.<br />

Opium ƒ 517,332.—<br />

Nederlandsche katoenen lijnwaden . / 313,549.—<br />

Vreemde „ . „ 4,111,282.— „ 4,424,831.—<br />

Nedërl. lakens en wollen stoffen. . „ 83,768.—<br />

Vreemde „ „ „ . . „ 165,058.— „ 248,826.—<br />

Koper, ijzer, behoeften en provision , 2,301,591.—<br />

Wijnen en dranken „ 951,346.—<br />

Totaal . . . ƒ 8,443,926.—<br />

De uitvoer van Java heeft in 1834 bedragen eene<br />

waarde van ruim 29 miljoen gulden, waarvan naar<br />

Nederland voor ruim 19 miljoen gulden. Die uitvoer<br />

bestond uit 455,000 pikols koffij, 367,000 pikols<br />

suiker, 39,000 pikols tin en 250,000 fg indigo. In<br />

dat jaar kwamen uit Nederland 104 schepen, metende<br />

ruim 25,000 last, en vertrokken daarheen 135 schepen,<br />

metende ruim 32,000 last. Ziedaar de heerlijke uitkomsten,<br />

reeds door het ingevoerde stelsel van cultures,<br />

en ten gevolge van het toevertrouwen der Oost-<br />

Indische producten, tot overvoer naar Nederland, aan de<br />

Handelmaatschappij of in consignatie aan dat handelsligchaam,<br />

teweeggebragt. Daar die producten geacht<br />

kunnen worden in handen van het Gouvernement te<br />

zijn, moet de Nederlandsche markt in die producten<br />

') Een verslag van J. Krnseman, ond-Directeur der Middelen en<br />

Domeinen van Nederlandsch Indië, ged. 's Gravenhage 23 September<br />

1835, ter beantwoording van het beweerde in den „Oosterling"<br />

en in het „Amsterdamsch Handelsblad", leest men in het „Dagblad<br />

„van 's Gravenhage" van den 2 October 1854.


2h'6 M3HTSTK HOOFDSTUK.<br />

zekere vastlieid erlangen, welke gunstig op het vertier<br />

buiten 's lands terug zal werken.<br />

Deze schitterende uitkomsten zijn, sedert de terugkomst<br />

van den Generaal van den Bosch, met meer<br />

heftigheid dan bewijzen weersproken geworden. De<br />

geschriften, waarin dit is geschied, zijn naamloos uitgegeven,<br />

óf door de Eedactie van het tijdschrift //de<br />

//Oosterling", óf wel in dat tijdschrift. In hoeverre<br />

de Redacteur van dat tijdschrift (J. Olivier) onvoorwaardelijk<br />

geloof verdient, wanneer in die brochures<br />

of geschriften deze en gene uitkomsten, als stellig door<br />

den Gouverneur-Generaal van den Bosch opgegeven,<br />

rondweg worden ontkend en voor onwaar uitgekreten,<br />

moge hij beoordeelen, wien het niet onbekend<br />

is, waartoe partijdigheid in staat kan worden<br />

geacht. Of hebben wij niet onder de lasteraars van<br />

den algemeenen Landvoogd Daendels, een der hoogste<br />

ambtenaren op Java, vóór en tijdens het bewind van<br />

Daendels, den Gouverneur van Java, Nicolaus Engelhard<br />

opgenoemd? '). Deze heeft zich niet geschaamd<br />

zijnen naam te plaatsen voor een geschrift, waarin<br />

verzekerd wordt, dat de Kolonel van Eranquemont<br />

wegens harde en onbillijke behandeling, hem door den<br />

Maarschalk Daendels aangedaan, door zelfmoord zijn<br />

leven eindigde, terwijl het algemeen bekend is, dat<br />

gezegde Hoofd-Officier van Eranquemont onder de gevangene<br />

Officieren behoorde, die door de Engelschen<br />

naar Bengalen werden gezonden *). Behoeft men zich<br />

dan te verwonderen over naamlooze lasteringen, door<br />

, _<br />

i) 7Ae mijn V6 Deel, bl. 251, 294, ook bl. 370.<br />

-) Mr. H. G. Baron Nahuijs van Bürgst, Herinneringen, bl. 'JO,


ACUÏSÏJS HOOFDSTUK. 267<br />

partijdigheid ingegeven ? Maar is J. van den Bosch<br />

zelf wel geheel zuiver tegenover Daendels? Doch<br />

van den Bosch en Daendels, beide groote mannen,<br />

die door ons vereerd worden, leefden in een veel bewogen<br />

tijd, te midden van eene omwenteling, elders<br />

zoo bloedig, en waarvan de naween nog tegenwoordig<br />

in Europa gevoeld worden '). Heeft niet diezelfde<br />

') In 1835 verschenen, als „uitgegeven door de Redactie van den<br />

„Oosterling":<br />

a. Kort overzigt (1er finantiëlc resultaten van het stelsel van cultures,<br />

onder den Gouverneur-Generaal J. van den Bosch.<br />

h. Blik op het bestuur van Nederlandsch Indië, onder den Gouverneur-Generaal<br />

J. van den Bosch, voor zoo ver het door<br />

hem ingevoerde stelsel vau cultures op Java betreft.<br />

c. Bijdrage ter beoordeeling van het werk: Over den voorgaandeu<br />

en tegenwoordigen staat van Nederlandsch Indië, door N. van<br />

Elten, D.Jz.<br />

De beantwoording dier stukken kan men vinden in het werk:<br />

„Over den voorgaanden en tegenwoordigen staat van Nederlandsch<br />

„Indië, door N. van Elten D.Jz., Kommies bij het kabinet van het<br />

„Departement van Koloniën." Velen houden den Generaal van den<br />

Bosch zelven voor den schrijver, eene veronderstelling, te minder<br />

onwaarschijnlijk, alzoo men er in opmerkt, uitvallen tegen den<br />

Gouverneur-Generaal Daendels, even als in vroegere geschriften van<br />

van den Bosch, welke niet van bitterheid en onbillijkheid zijn vrij te<br />

pleiten. Behalve deze geschriften zie men den verderen strijd over<br />

het stelsel van cultures en zijne uitkomsten, in onderscheidene nummers<br />

van het „Amsterdamsche Handelsblad" van Herfstmaand en<br />

Wijnmaand 1835, waartegen van Elten onder anderen in het Handelsblad<br />

van den 29 vau Herfstmaand 1835 optreedt, als bestrijdende<br />

het door den naamloozen schrijver beweerde, „ dat de door hem<br />

„ (den naamloozen schrijver) opgegevene feiten en berekeningen lig-<br />

„ lelijk door een ieder, die in de zaal: belang s-telt, kunnen worden<br />

„geverifieerd." Zoo zegt onder meer van Elten: „Zoodanig eene<br />

„opgaaf moet dan ook met de boekeu overeenkomen; doet zij dit<br />

„ niet, dan is zij verdicht. Nu verklaar ik, op deu eed aan deu<br />

„ lande gedaan, dat die opgaaf, noch in bet geheel, noch in meerdere


268 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

staatkundige beroering, reeds vóór den Engelschen<br />

oorlog van 1781, in ons vaderland de gemoederen<br />

verbitterd en de ingezetenen, kinderen van denzelfden<br />

stam, tegen elkander in het harnas gejaagd !<br />

Het valt niet te ontkennen, dat de Graaf J. van<br />

den Bosch een man was van uitgebreide kundigheden,<br />

van bekwaamheid en van grootsche ontwerpen. Daarvan<br />

gaf hij onder anderen bewijzen, toen hij vernam,<br />

dat de Graaf Charles de Vidua de Conzano, bereids<br />

als vlijtig geleerde bekend, door lust naar onderzoek<br />

gedreven, in de Molukken op eigen kosten zijne nasporingen<br />

voortzette. Ware de Graaf de Vidua niet<br />

ongelukkig, in de Minahassa, bij zijne onderzoekingen,<br />

met het eene been in eene heete modderwel gezonken,<br />

aan welke wonde hij eerlang op reis van Ternate naar<br />

Amboina overleed, dan ware denkelijk die rustelooze<br />

natuuronderzoeker door den Gouverneur-Generaal van<br />

den Bosch uitgenoodigd geworden, om eenen togt naar<br />

Nieuw-Holland te doen, ten einde dat vastland van<br />

het noorden naar het zuiden te leeren kennen. Zulk<br />

een gevaarvolle togt is tot heden nog niet geslaagd,<br />

welligt ten gevolge van onoverkomelijke hinderpalen,<br />

of misschien dat die niet is beproefd door onverschrokken<br />

mannen voor zoodanige taak berekend ').<br />

Bereids is er gezinspeeld op omstandigheden, die '<br />

„bijzondere dceleu, mot de'balans van 1829 overeenkomt, en der-<br />

„halve die opgave te zijn onwaar — DAT IS VKBDICHT." Doch genoeg<br />

hierover.<br />

J ) Die meer van den Graaf de Vidua verlangt te weten, verwijzen<br />

wij naar de „Voyages faits dans les Molucques, à la Nouvelle Guinée<br />

„et à Celebes, avec le Comte Charles de Vidua de Conzauo, par le<br />

„Lieutenant de Vaisseau J. H. Boudyck-Bastiaanse," etc.


ACHTSTE HOOFDSTUK. 269<br />

in Europa hadden plaats gegrepen, en die dubbele<br />

waakzaamheid op Java noodzakelijk makende, het zenden<br />

van meerdere strijdkrachten naar Sumatra in den<br />

weg stonden. Het betrof vijandige gezindheden van<br />

de zijde van Engeland en Frankrijk, die nog steeds<br />

als een gevolg van den opstand van België tegen<br />

's Konings gezag waren te beschouwen. Nederland<br />

vertrouwde op zijn goed regt en op de ondersteuning,<br />

waartoe de groote Mogendheden verpligt waren, die<br />

in 1815 het koningrijk der Nederlanden hadden daargesteld.<br />

Zij toch hadden het nieuwe koningrijk met<br />

miljoenen schats bezwaard, doch weigerden daarvan<br />

de teruggave, evenzeer als de handhaving van de te<br />

dien prijze verkregene uitgestrek<strong>the</strong>id. Ten einde<br />

Nederlands Koning te dwingen, zich het onregt te laten<br />

welgevallen, werd door Groot-Brittanje en Frankrijk<br />

een embargo gelegd op de Nederlandsche schepen,<br />

waardoor onzen handel een onbegrijpelijk nadeel werd<br />

berokkend.<br />

Zoo groote onregtvaardigheid, door twee magtige<br />

naburen jegens Nederland in Europa bedreven, wekte<br />

de vrees voor gelijke miskenning van alle tractaten<br />

in Indië. Omzigtigheid werd uit dien hoofde aanbevolen,<br />

en als een gevolg daarvan werd op den 24 n van<br />

Grasmaand 1833 besloten, dat in alle hoofdplaatsen<br />

van Residentiën op Java en Madoera schutterijen<br />

zouden worden opgerigt. Op die schutterijen werdeu<br />

toepasselijk verklaard de bepalingen, op den 3» van<br />

Louwmaand 1832 ten aanzien der schutterij te Batavia<br />

vastgesteld. Alle Europeanen of daarmede gelijk<br />

gestelde personen of hunne afstammelingen, van 16<br />

tot 50 jaren, behooren tot de rustende schutterijen,


270 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

die tot de dienst in buitengewone tijden kunnen worden<br />

opgeroepen. Een gedeelte wordt in de wapenen<br />

geoefend. Voor de kosten hunner kleeding moeten<br />

zij zelve zorgen, doch zij worden voorzien van de noodige<br />

equipementsstukken. Ziedaar de oorsprong van<br />

de schutterijen, zoo als zij thans op Java bestaan, en<br />

die in menig onverwacht geval van groot nut zijn<br />

geweest.<br />

In de eerste dagen van Louwmaand 1833 was Jean<br />

Chrétien Baud, laatstelijk Directeur der Koloniën in<br />

Nederland, met eene tijdelijke zending op Java aangeland.<br />

Hij was dezelfde die, in 1811 als Zeeofficier<br />

op Java gekomen, door den Gouverneur-Generaal<br />

Janssens tot koloniaal ambtenaar werd benoemd; later,<br />

even als zoo vele anderen, in Britsche dienst overging,<br />

en in die betrekking veel ondervinding en kennis<br />

van het beheer op Java verkreeg. Aan Commissarissen-<br />

Generaal bewees hij in en na 1816 gewigtige diensten,<br />

en was Algemeen Secretaris van de Hooge Regering,<br />

toen hij eenige jaren later (1833) naar Nederland terugkeerde.<br />

Bij zijne aankomst door den Gouverneur-<br />

Generaal plegtig verwelkomd, werd hij, nog vóór het<br />

einde der maand, als Vice-President van de Hooge<br />

Indische Regering beëidigd.<br />

Op den 27n van Zomermaand 1.833 werd, ingevolge<br />

Zijner Majesteits opene brieven van den 17» van<br />

Louwmaand 1832, door van den Bosch de waardigheid<br />

van Commissaris-Generaal over Nederlandsch Indië<br />

aanvaard, met volle magt om, //behoudens zijne verantwoordelijkheid,<br />

al zulke maatregelen te nemen en verordeningen<br />

daar te stellen, als hem doelmatig en oorbaar<br />

zullen voorkomen." Ook werd door hem op den


ACHTSTE HOOFDSTUK. 271<br />

2 n van Hooi maand J. C. Baud benoemd tot Gouverneur-Generaal<br />

ad interim en dienzelfden dag als<br />

zoodanig beëedigd.<br />

De Commissaris-Generaal van den Bosch, die in<br />

zijne nieuwe betrekkingen eeneu uitgebreideren werkkring<br />

en verantwoording had, achtte zich verpligt door<br />

eigene aanschouwing zich van den toestand der Nederlandsche<br />

bezittingen op Sumatra's westkust te moeten<br />

vergewissen. Hij vertrok -den ll n van Oogstmaand<br />

1833, aan boord van de korvet Amphitrite, Kapitein<br />

ter Zee Machielsen, naar Benkoelen, alwaar de zaken<br />

hem niet lang bezig hielden, en landde vervolgens te<br />

Padang. Na de velden van den bloedigen kamp te<br />

hebben bezocht, en de moeijelijkheden van het terrein<br />

door eigene aanschouwing te hebben leeren kennen,<br />

verliet hij een tooneel, dat nog menigmaal getuige<br />

zoude wezen van Nederlands dapperheid en volharding.<br />

Door den Commissaris-Generaal werd de heldenmoed<br />

met bevordering als anderzins beloond, de noodige<br />

maatregelen voor het burgerlijk bestuur en de<br />

militaire indeeling genomen, en de verdere beschikkingen<br />

aan den benoemden Commissaris van Sevenhoven<br />

overgelaten. Naar Java terug gekeerd, droeg van den<br />

Bosch op den 29n van Louwmaand 1834 het bestuur<br />

aan den Gouverneur-Generaal ad interim over, en nam'<br />

bij dagorder afscheid van Land- en Zeemagt. Hij ging<br />

den 2D van Sprokkelmaand 1834 scheep aan boord<br />

van het fregat Algiers, om drie maanden later in Texel<br />

te landen.<br />

Naauwelijks uit Indië teruggekeerd, werd hij, door<br />

's Konings vertrouwen, tot Minister van Koloniën benoemd.<br />

Veel deed hij tot het vestigen van het door


272 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

hem ingevoerde Cultuur-Stelsel, en de uitkomst toonde,<br />

hoe weldadig dat stelsel voor Nederland was en het<br />

heil des Vaderlands bevorderde. De Nederlandsche<br />

Handelmaatschappij was hem behulpzaam in het steunen<br />

der katoenfabrieken en verwerijen, zoo in Twen<strong>the</strong>,<br />

te Haarlem en elders, hetgeen die streken grootelijks<br />

deed bloeijen. Eene te ver gedrevene gevoeligheid<br />

bragt er hem toe, om den 28" van Wintermaand 1839<br />

de portefeuille van het Departement van Koloniën<br />

neder te leggen. De Koning verhief den Generaal tot<br />

den Gravenstand en tot Minister van Staat.<br />

Omstreeks dezen tijd werden de ingezetenen van<br />

Sumatra en van Java meermalen door aardbevingen<br />

verontrust. Des nachts van den 24 n van Slagtinaand<br />

1833 deed de vuurberg Boekit-Kaha door<br />

hevige uitbarstingen den grond trillen, welke trillingen<br />

zoo hevig waren, dat zij zelfs op Java en in straat<br />

Malakka gevoeld werden. Die berg, die eigenlijk tot<br />

het gebied van Palembang behoort, grenst aan het<br />

Benkoelensche landschap Redjang. Tusschen de twee<br />

voornaamste kruinen bevindt zich het meer Telaga-<br />

Kitjil, dat, door de schuddingen beroerd, de naburige<br />

landerijen overstroomt, boomen medesleept en wegvoert.<br />

Bij deze schudding steeg het water in het gehucht<br />

Sallang-Ayer-Lang tot ongeveer 25 voet, en liet<br />

ter hoogte van 7 voet eene laag modder en zand<br />

achter. In de distrikten Klingie en Blieta waren de verwoestingen,<br />

zoo al niet grooter, ten minste algemeener.<br />

Daar rekende men de slagtoffers op meer dan honderd.<br />

In de stad Palembang, omstreeks 150 paal van den<br />

Boekit-Kaha, was het water der rivier geruimen tijd<br />

ondrinkbaar. Te Benkoelen werd de verschrikking


ACHTSTE HOOFDSTUK. 273<br />

door eene zeeberoering gevolgd, zoodat het zeehoofd,<br />

met de daarbij gelegene kantoren, geheel werden weggeslagen;<br />

terwijl twee Gouvernements schoeners en onderscheidene<br />

inlandsche vaartuigen door de onstuimige<br />

zee op de rotsen geworpen werden. Te Poeloe Chinko,<br />

Indrapoera en te Padang hielden de zeeberoeringen<br />

verscheidene dagen aan; hier en daar werden, bij den<br />

terugkeer der wateren in hunne bedding, woningen<br />

met hare bewoners en al medegesleept en verzwolgen.<br />

Het wegzinken van den grond in de Preangers, in<br />

het regentschap Limbangan, waardoor meer dan twintig<br />

menschen met woningen, vee en gereedschap verzwolgen,<br />

en onder eene groote aardmassa bedolven<br />

werden, in het begin van 1834, werd in datzelfde<br />

jaar door andere gelijksoortige rampen opgevolgd. In<br />

den vroegen morgen van den 10" van Wijnmaand<br />

werden de ingezetenen van Batavia, Weltevreden en<br />

Buitenzorg opgeschrikt door eene zware aardbeving,<br />

die van een ongewoon onderaardsch gedruisch vergezeld<br />

ging. Het bleef bij die eene schudding niet;<br />

anderen volgden en maakten de ontzetting algemeen.<br />

Het scheen alsof alle huizen op hunne grondslagen<br />

wankelden, en den verschrikten bewoners met ondergang<br />

dreigden. De vuurspuwende berg Gedee had<br />

zich eenen nieuwen krater geopend; de meest zware<br />

schokken hadden eene rigting naar het oosten.<br />

Te Batavia werden verscheidene gebouwen zwaar<br />

beschadigd, en daaronder het stadhuis. Het Gouvernementshuis<br />

te Weltevreden trof geen beter lot; erger<br />

ging het met het paleis te Buitenzorg, daar het ten deele<br />

instortte, zoodat de Gouverneur-Generaal Baud er ter<br />

naauwernood in slaagde zijne echtgenoot te redden.<br />

I. 18


274 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

Dat paleis moest worden afgebroken even als het<br />

fraaije residentiehuis te Buitenzorg, dat eerst in 1821<br />

was voltooid. De bewoners der landhuizen te Pondok-<br />

Gedee, Kedong-Allang, Tjilangkap, Tjimangis en Pondok-Tsjina<br />

leden veel door den schrik, de gebouwen<br />

werden ten deele in puinhoop veranderd, ten deele<br />

zwaar beschadigd. Op het landgoed Tjitrap stortte<br />

een steenen gebouw in, weinige jaren vroeger verrezen<br />

enkel om den Commissaris-Generaal du Bus te<br />

herbergen, die den eigenaar Michiels had toegezegd<br />

hem met een bezoek te vereeren '). Te Tjandjoor<br />

stortte het residentiehuis gedeeltelijk in. Op meerdere<br />

plaatsen, aan de andere zijde van den Megamedong,<br />

werd mede belangrijke schade veroorzaakt, als onder<br />

anderen te Tjipannas, waar een poststation met gebouwen,<br />

menschen en paarden door de aarde werd<br />

verzwolgen. Zoo algemeen was de ellende, door de<br />

uitbarsting van den Gedee veroorzaakt.<br />

Ongeveer een jaar daarna had te Padjitan eene aardbeving<br />

plaats, welke betrekkelijk veel minder schade<br />

aanrigtte. Evenwel herhaalden zich van tijd tot tijd<br />

ligte schuddingen, die de ingezetenen met angst vervulden.<br />

Eerst met het einde van het jaar bedaarden<br />

die trillingen.<br />

Elders deed zich die ramp evenzeer gevoelen. Na-<br />

*) Zijn vader, een marskramer, die opmerkte, hoc de omstreken<br />

van Tjitrap rijk waren aan vogclnestklippen, had in der tijd dat<br />

distrikt van het toenmalige Gouvernement gekocht. Hij werd spoedig<br />

rijk en liet aan zijnen zoon, evenzeer zonder opvoeding als bij<br />

zelf, een zeer aanzienlijk inkomen na. Deze leefde prachtig eu onthaalde<br />

gaarne Nederlandschc ambtenaren, land- en zee-oflicieren, met<br />

Aziatische weelde.<br />

i


ACHTSTE HOOFDSTUK. 275<br />

dat in Wijnmaand 1835 een dikke mist, met zwaveldampen<br />

bezwangerd, het verblijf op de Amboinsche<br />

eilanden hoogst onaangenaam had gemaakt, ontwaarde<br />

men van den In tot den 4n van Slagtmaand onderscheidene<br />

schokken van aardbeving, heviger dan men<br />

sedert eene halve eeuw had waargenomen. Op Amboina<br />

duurde de schok ongeveer eene halve minuut<br />

en veroorzaakte groote schade. Door het instorten<br />

van eene kaserne, binnen het kasteel Victoria, kwamen<br />

58 personen, volwassenen en kinderen, om het leven ;<br />

bovendien werden 66 personen op Amboina gekwetst.<br />

Alle Gouvernementsgebouwen hadden veel geleden; de<br />

eene kerk was ingestort, de andere zwaar gescheurd.<br />

De meeste woningen werden belangrijk beschadigd; de<br />

Sinesche wijk was grootendeels verwoest. Vele ingezetenen<br />

hadden alles verloren, en werden in diepe armoede<br />

gedompeld, zonder hunne verminkte huisgenooten<br />

te rekenen.<br />

Op den 5n van Slagtmaand duurden de schuddingen<br />

op Amboina nog voort. Het zuidelijke kustgebergte<br />

scheurde zwaar op verscheidene plaatsen, rotsblokken<br />

stortten neder, verstopten riviertjes en deden<br />

ze van loop veranderen; nog hingen dreigende blokken<br />

over de boomgaarden, voor zoo verre zij door<br />

hunnen val niet reeds alle groeikracht haddeu vernietigd.<br />

Op de eilanden Saparoewa en Haroeka was<br />

niet enkel aan de woningen, maar ook aan de kerken<br />

en binnen het fort Zelandia vrij wat nadeel veroorzaakt.<br />

Door sommige ingezetenen worden die aardbevingen<br />

vergeleken bij de meest verwoestende uit het<br />

midden der 17e eeuw.<br />

Door de leden der Natuurkundige Commissie wer-<br />

18*


276 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

den met rusteloozen ijver vele onderzoekingen allerwege<br />

op Java en elders daargesteld. Dit bleek uit<br />

de veelvuldige bezendingen naar Europa van allerlei<br />

dieren, geraamten en huiden, alsmede planten, zaden,<br />

teekeningen en schetsen van den Indischen Archipel.<br />

Wel waren onderscheidene dier vlijtige natuuronderzoekers,<br />

zoo ten gevolge van buitengewone vermoeijenissen<br />

of door andere oorzaken bezweken, zoo als b. v.<br />

van Raalte, ten gevolge der verwondingen, hem in de<br />

binnenlanden van Java door eenen rhinoceros toegebragt.<br />

Er waren geleerden, die, hier te lande, onder<br />

hun onmiddelijk toezigt, op Rijks kosten, fraaije werken<br />

over de voortbrengselen van Indië uitgaven. Men<br />

denke aan Blume's //Flora Javae" en zijne //Rumphia"'),<br />

P. E. von Siebold's //Flora Japonica" en<br />

andere werken over het zoo weinig bekende rijk van<br />

Japan 4 ). Onder de leiding van den Directeur van<br />

het Museum van Natuurlijke Historie te Leiden,<br />

C. J. Temminck, kwam bovendien eene kostbare ver-<br />

) De titel van dit werk is: „Rumphia; sive commentationes botanicae,<br />

imprimis de plantis Indiae Orient" etc., Kheedii, Rumphii,<br />

Roxburgii, Wallichii, „aliorum idem" etc. Later heeft hij door de<br />

uitgave der „ Indische Bij " getracht de kennis van Nederlandsch<br />

Indië te verspreiden.<br />

2 ) Men verneme nog andere titels der werken van den kundigen<br />

en vlijtigen von Siebold: „Epitomae Linguae Japoniae", „Nippon,<br />

Archiv zur Beschreibung von Japon und dessen Neben- und Schutz,<br />

ländern: Jezo, mit den südlichen Kurillen, Krafto, Koorai und den<br />

Liukin Inseln", „Voyage au Japon pendant les années 1823—1830",<br />

„Atlas von Land- und See-karten vom Japanischen Reiche", „Biblio<strong>the</strong>ca<br />

Japonica, sive selecta quaedam opera Sinico-Japonica etc.<br />

Ph. Fr. de Siebold et J. Hoffmann", „Fauna Japonica, sive Descriptio<br />

Animalium etc. conj. studiis C. J. Temminck et H. Schlegel,<br />

prov. atque W. de Haan. 7 vol. folio."


ACHTSTE HOOFDSTUK. 277<br />

zameling ') in het licht, waaraan H. Schlegel, W. de<br />

Haan, W. Muller en anderen, ijverige medearbeiders<br />

zijn geweest *). Krachtdadig werden, onder de regering<br />

van Koning Willem I, de wetenschappen en hare<br />

beoefenaren aangemoedigd! In dier voege heeft ook<br />

de wetenschap in de 19e eeuw groote verpligting aan<br />

Nederland, daar zij hare kennis van Azia's voortbrengselen<br />

meer te danken heeft aan ons vaderland dan<br />

aan eenigen anderen beschaafden staat.<br />

De Gouverneur-Generaal ad interim oordeelde noodig,<br />

maatregelen te verordenen ten aanzien van den<br />

//scheepsbouw" op Java, die aanmoediging behoefde.<br />

Van wege de Handelmaatschappij was te Rembang<br />

een doelmatige kustvaarder gebouwd, het Gouvernement<br />

deed er de schoeners Doris en Alcinoé bouwen<br />

en te Dassoon andere vaartuigen op stapel zetten.<br />

Wat men al mögt beweren, dat op Java geene bruikbare<br />

bodems konden worden gebouwd, en de kosten<br />

daarvoor besteed, als weggeworpen worden beschouwd,<br />

de ondervinding bewees, dat men ongelijk had. De<br />

Dourga en andere vaartuigen konden tot bewijs strek-<br />

) „Verhandelingen over de Natuurlijke Historie der Nedcrlandsche<br />

overzecsche bezittingen door de leden der Natuurkundige Commissie<br />

in Indië, uitgegeven op last van den Koning door C. J. Temminck".<br />

1°. Zoölogie, met 95 platen. 2°. Kruidkunde, met 70 platen. 3°. Landen<br />

Volkenkunde, enz. Alles is fraai naar de natuur gekleurd. De<br />

titels zijn fraai op steen gegraveerd in goud- en zilverdruk. Het<br />

voorberigt is geteckend: Leiden 12 December 1839. C. G. C. Rcinwardt,<br />

C. J. Temminck, C. L. Blume en J. van der Hoeven.<br />

s ) In 1846 en later heeft hij bovendien uitgegeven: „Coup d'Oeil<br />

Général sur les possessions Néerlandaises dans l'Iude Archipélagique",<br />

dat dienen moet om den vreemdeling met den toestand onzer<br />

bezittingen bekend te maken.


273 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

ken. Ook de //zeevaart van haven tot haven" behoefde<br />

en verkreeg voorziening. Op den 12n van<br />

Lentemaand 1834- werden nieuwe verordeningen uitgevaardigd<br />

omtrent de //zeebrieven iu Nederlandsen<br />

Indië", houdende, dat slechts schepen en vaartuigen,<br />

ifl Nederland of Nederlandsch Indië gebouwd, daarvan<br />

mogen worden voorzien, en dat die bodems enkel vaste<br />

ingezetenen van Nederlandsch Indië tot bevelvoerders<br />

mogen hebben. Hollanders, Arabieren en Sinezen mogen<br />

aanvoerders hunner eigene vaartuigen blijven;<br />

maar alle vaartuigen van meer dan 75 last moeten<br />

één leerling, die van meer dan 150 last twéé, en die<br />

van meer dan 200 last minstens drie leerlingen aan<br />

boord hebben, die óf in Nederland óf in Indië uit<br />

Nederlandsche Christen-ouders geboren waren. Ten<br />

gevolge dier maatregelen werd het noodig, eene school<br />

voor de wis- en zeevaartkuude te Soerabaya te stichten.<br />

Een leeraar (van der Marck) werd daarvoor aangesteld,<br />

en bepaald, dat 24 jongelingen als stuurmansleerlingen<br />

voor de Koloniale Marine zouden worden opgeleid.<br />

Na de noodige voorbereidende studiën zouden<br />

zij eene plaatsing voor den tijd van twee jaren verkrijgen,<br />

waarna zij nog één jaar <strong>the</strong>oretisch en practisch<br />

onderwijs te Soerabaya moesten ontvangen.<br />

Daarna zouden zij bekwaam geacht worden om als<br />

stuurman bij de scheepvaart in Indië in dienst te<br />

treden.<br />

Zeer nadeelig voor de scheepvaart was intusschen<br />

de pest der zeevaart — de zeerooverij. Zelfs nabij<br />

Java's noordkust was men voor de zeeroovers niet<br />

veilig. Men werd gewaar, dat zij veelal hunne schuilkoekeu<br />

hadden tusscheu de oostkust van Sumatra en


ACHTSTE HOOFDSTUK. 279<br />

de westkust van Borneo, en dat de Sultans of Radjas<br />

in die streken hunne beschermers waren. Toen men<br />

zekerheid verkregen had, dat de Sultan van de Lingaeilanden<br />

hun des noods schuilplaats verleende, werd<br />

het fregat Diana naar dien Vorst gezonden, met aanmaning<br />

om tegen de zeerooverij te waken, en de waarschuwing,<br />

dat ingevalle hij niet, overeenkomstig de<br />

tractaten, tegen de zeeroovers in zijne wateren waakte,<br />

het bestuur te Batavia zelf de taak op zich zoude<br />

moeten nemen. Eenige maanden vroeger, in 1835,<br />

ontving men berigt, dat Illanonsche zeeroovers met<br />

eene menigte praauwen aan de oostkust van Bumeo<br />

rondzwierven. De Luitenant ter Zee Ie klasse W. J.<br />

Schuier ontving den last, ze op te zoeken en te verjagen.<br />

Hij vertrok aan boord van de brik Dourga,<br />

had bovendien twee schoeners, onderscheidene kruisen<br />

kanoneerbooten onder zijne vlag, en zeilde van<br />

Banjermassing om het oosten. Hij bereikte den 22»<br />

van Grasmaand de zuidkust van Poeloe Laut, waar hij,<br />

eenige dagen later, op eene blinde klip de Dourga<br />

verloor. De zeeroovers werden op den ,18° van Bloeimaand<br />

in de bogt van Poeloe Laut gevonden. De<br />

aanval slaagde; het gelukte Schuier de zeeroovers geducht<br />

te havenen. Van hunne oorlogspraauwen werden<br />

16 prijs gemaakt en 47 vernield. Onderscheidene<br />

ijzeren en metalen stukken werden genomen, en<br />

11 aanvoerders dier zeeschuimers schoten er het leven<br />

bij in. Schuier had bovendien het geluk 193 personen,<br />

door de Illanons meestal op de kusten van Java<br />

en Madoera geroofd of in zee vermeesterd, uit eene<br />

harde, ja soms onmenschelijke slavernij te verlossen.<br />

Ook in andere opzigten kon waakzaamheid niet


280 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

genoeg in het oog worden gehouden, om de Nederlandsche<br />

belangen behoorlijk te behartigen. De handelstand<br />

te Sinkapore zocht voordeelen te behalen, al<br />

ware zulks niet overeen te brengen met de goede<br />

trouw, en was gereed in de dagbladen, aldaar in het<br />

licht gegeven, de Nederlanders te beschimpen en te<br />

belasteren. In Engeland werd de koperen munt, in<br />

Nederlandsch Indië gangbaar, nagemaakt en te Sinkapore<br />

in omloop gebragt. Maar er kwamen ook bezendingen<br />

van die valsche munt regtstreeks uit Engeland<br />

naar Java, eenvoudig onder de benaming van<br />

// koper ". Het Bataviasche bewind nam deswege een<br />

besluit den 17 n van Hooimaand 1835, hetgeen ten gevolge<br />

had, dat 39 kisten koperen munt, van valschen<br />

muntslag en te ligt van gehalte, in beslag werden<br />

genomen. Die bezending was regtstreeks van Liverpool<br />

te Batavia aangebragt. Die muntspeciën of<br />

//duitenplaatjes" werden niet enkel door het Gouvernement<br />

verbeurd verklaard, maar bovendien met eene<br />

boete van de viervoudige waarde belast, onder bedreiging<br />

die boete op de waarde van het schip te verhalen.<br />

In weerwil van zulk een strengen maatregel bleef<br />

deze valsche munt-fabriek in Engeland, voornamelijk<br />

te Birmingham, bestaan, doch men vond voortaan veiliger<br />

zich niet aan zulke groote verliezen te wagen.<br />

Van Sinkapore, Malakka en Poeloe-Pinang werden die<br />

valsche duiten onder de handelaren van den Indischen<br />

Archipel verspreid, totdat de Nederlandsche Regering<br />

eene aanmunting van Nederlandsch Indische koperen<br />

duiten te Birmingham op het spoor kwam, en tegen<br />

dat kwaad bij de Britsche Regering ernstige klagten<br />

indiende. Nu werden door de politie te Birmingham


ACHTSTE HOOFDSTUK. 281<br />

behoorlijke maatregelen genomen en werd aan het tolkantoor<br />

te Liverpool, op eene aanzienlijke hoeveelheid<br />

valsche duiten beslag gelegd. Ook werd in 1844 door<br />

den Gouverneur van de Straits Establishments eene<br />

bekendmaking uitgevaardigd, steunende op eene verordening<br />

van het Britsche Gouvernement //tegen den<br />

aanmaak van vreemde koperen munt", waardoor aan<br />

eenen zoo wederregtelijken handel een einde kwam.<br />

De moeijelijkheden door de Engelschen, van Sinkapore<br />

uit, aan het Nederlandsch Indisch bewind berokkend,<br />

waren van dien aard, dat onderscheidene ijverige<br />

Residenten er op uit waren dergelijke vexatiën te<br />

voorkomen. Zoo had de Resident ter westkust van<br />

Borneo zich gehaast aan den Gouverneur-Generaal ad<br />

interim Baud kennis te geven, dat de Sultan van<br />

Broenie, ter noord-westkust van Borneo, in onderhandeling<br />

wenschte te treden met het Nederlandsche<br />

bewind, om den Koning van Nederland als zijnen wettigen<br />

Opperheer te erkennen. Hij vreesde, dat de<br />

Engelschen zich met zijn uitgestrekt kustengebied bemoeijen<br />

zouden. Baud was huiverig zich daarmede in<br />

te laten, en deze aarzeling had ten gevolge, dat ons<br />

van de zijde van Brooke, Keppel en Belcher later<br />

vele onaangenaamheden werden berokkend.<br />

Eenige verordeningen omtrent den invoer hadden<br />

nog vóór het jaar 1835 wijzigingen aangebragt. Alle<br />

voortbrengselen van den Oosterschen Archipel werden,<br />

bij invoer op Java, vrijgesteld van inkomende regten,<br />

mits ingevoerd onder Nederlandsche vlag, of onder<br />

inlandsche daarmede gelijkgestelde vlaggen. Bij invoer<br />

met Britsche of andere Westersche schepen werden<br />

ze bezwaard met een regt van zes ten honderd.


282 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

Gambier uit de Nederlandsche bezittingen of van<br />

Linga onder Nederlandsche vlag, moest ƒ 9 of ƒ 10<br />

per pikol betalen, onder vreemde vlag f 13'/2 à<br />

/'15 per pikol. Bewerkte tabak, met vreemde schepen<br />

aangebragt, had /'20 per pikol te betalen. Deze<br />

regten op gambier en tabak moesten als verbruiksbelasting<br />

of accijns beschouwd worden.<br />

Nog maar sedert weinige maanden was de stichter<br />

van het cultuurstelsel naar Europa vertrokken, toen<br />

de Gouverneur-Generaal ad interim, eene reis over<br />

Java noodzakelijk oordeelde in het belang van dat<br />

door van den Bosch ingevoerde stelsel, dat, onder den<br />

naam van cultuurstelsel, steeds meerdere inkomsten<br />

den lande heeft afgeworpen, en gestrekt heeft, om de<br />

welvaart van den Javaan te vermeerderen. Baud<br />

wenschte zich door eigene aanschouwing te vergewissen,<br />

dat de toepassing naar behooren geschiedde en of<br />

en hoe de invoering, waar die nog niet had plaats<br />

gegrepen, het best zou kunnen verwezenlijkt worden.<br />

Bij dat onderzoek bleek, hoe sommige ambtenaren van<br />

hunnen invloed als zoodanig hadden misbruik gemaakt,<br />

om zich inkomsten of voordeelen te bezorgen,<br />

niet bepaaldelijk aan hen toegekend. Meermalen kon<br />

daarbij noch het voorouderlijk gebruik, noch de plaatselijke<br />

gesteldheid, tot verschooning der ingeslopene<br />

misbruiken worden ingeroepen. Er waren dessa's, alwaar<br />

men zich had verbonden tot de afgifte soms van<br />

de helft van het rijstgewas, aan personen, die daarentegen<br />

de kwijting van de landrente op zich hadden<br />

genomen. Zoodanige overeenkomsten waren onwettig<br />

en allezins schadelijk voor den landbouw. Nog waren<br />

hier en daar den inlander leveringen in natura opge-


ACHTSTE HOOFDSTUK. 283<br />

legd, als: pluimgedierte, brandhout, olie, gras en andere<br />

huiselijke benoodigdheden, onder voorwendsel, dat<br />

de gelegenheid ontbrak, zich die behoeften op de bazars<br />

of op eenige andere wijze aan te schaffen.<br />

Tot wering dier misbruiken werd den 6n van Slagtmaand<br />

1834 een streng besluit uitgevaardigd. De<br />

Residenten, Adsistent-Residenten enz. werden aangemaand,<br />

tegen zoodanige verkeerdheden te waken. Geene<br />

overeenkomsten zullen voortaan mogen worden aangegaan,<br />

om voor een of meer dessa's de landrente te<br />

betalen. Ook zal alle misbruik van gezag op het<br />

strengste worden tegengegaan, //zonder eenige oogluiking<br />

of aanzien des persoons."<br />

In Lentemaand 1835 werden bepalingen gemaakt<br />

over de verpligtingen der bevolking bij de reizen,<br />

welke door het hoofd des bestuurs of door voorname<br />

ambtenaren mogten worden gedaan, opdat aan de inlanders<br />

//geen nuttelooze arbeid" mögt worden opgelegd.<br />

De heerendiensten als zoodanig, werden geregeld,<br />

en den 23n van Sprokkelmaand 1836 werd<br />

deswege bepaald, dat //afwijkingen van de gegevene<br />

//bevelen, naar gelang der omstandigheden, zullen<br />

//kunnen worden beschouwd, als vallende in de termen<br />

,i van willekeurige beschikkingen over de personen der<br />

// inlanders, en vatbaar om strengelijk te worden ge-<br />

// straft."<br />

Voorts werden de ongelijkheden, welke hier of daar<br />

het gevolg waren van een nieuw stelsel, de verkeerde<br />

toepassing, ten aanzien van de gronden, die voor deze<br />

of gene cultuur als bijzonder geschikt waren beschouwd,<br />

doch waaromtrent de ondervinding beter geleerd<br />

had, door nieuwe maatregelen verbeterd. Zelfs


284 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

werd de bevolking in hare belangen, omtrent dit alles<br />

gehoord en naar billijkheid behandeld.<br />

De verdere toepassing en uitbreiding van het cultuurstelsel<br />

werd door Baud geregeld voortgezet, in<br />

den geest, waarin die gewigtige onderneming door van<br />

den Bosch was aangevangen. Baud ondervond in<br />

Indië zelfs tegenwerking van de zijde van die ambtenaren,<br />

van wie men ter goeder trouw medewerking<br />

had moeten verwachten. Men verneine een voorbeeld ').<br />

In Lentemaand 1835 kwam de Inspecteur der cultures<br />

Vitalis, met een verslag aan den waarnemenden<br />

Opperlandvoogd, waarin een treurig tafereel werd opgehangen<br />

van den toestand der bevolking van het<br />

regentschap Soekapoera in de Preangers, ten gevolge<br />

der invoering van de indigo-cultuur aldaar. Reeds<br />

in de volgende maand werd den Resident van de<br />

Preangers gelast dadelijk die cultuur in dat district<br />

te doen staken. Zulks had eerlang mede plaats in<br />

het grootste gedeelte dier residentie. Evenwel achtte<br />

de Gouverneur-Generaal Baud zich verpligt in Wijnmaand<br />

den Inspecteur Vitalis te doen aanschrijven,<br />

zich voortaan te onthouden van zoodanige overdrijving<br />

en hartstogtelijkheid, als waaraan hij zich bij zijn opgenoemd<br />

verslag had schuldig gemaakt, en zich te<br />

*) Wij hebben dit voorbeeld gekozen, omdat Dr. W. R. van<br />

Hoëvell, vijftien jaren daarna op dat verslag terugkomt, om er<br />

brokken uit mede te deelen in de „ Varia" van het „ Tijdschrift voor<br />

„Nederlandsch Indië," nummer van September 1850. Ofschoou de<br />

oorzaak dier klagt dadelijk iu 1835 werd opgeheven, wordt er evenwel<br />

bijgevoegd: Inderdaad wij huiveren bij het lezen van zoo veel<br />

ellende. Zoodanig was de aanvang van het stelsel, dat de bevolking<br />

achttien jaren lang heeft gekweldl enz. Wanneer zal er een einde<br />

aan komen I


ACHTSTE HOOFDSTUK. 285<br />

hoeden, van het vermelden van omstandigheden, die<br />

aan de zaak vreemd waren. Was de natie veel verschuldigd<br />

aan den Graaf van den Bosch, als de schepper<br />

van het stelsel, zij had tevens groote verpligting<br />

aan Jean Chretien Baud, voor eene geleidelijke invoering<br />

daarvan ').<br />

In Europa teruggekeerd werd aan den Generaal J.<br />

van den Bosch het Ministerie van Koloniën door<br />

den Koning toevertrouwd. Toen deze verdienstelijke<br />

Nederlandsche staatsman oordeelde van dat bewind<br />

afstand te moeten doen, werd het voorloopig door<br />

J. Ch. Baud waargenomen, totdat deze met den In<br />

van Oogstmaand 1840 als werkelijk Minister optrad.<br />

In dier voege werden beide mannen bestemd om, evenzeer<br />

in Nederland dat stelsel, zoo weldadig voor ons<br />

volksbestaan, en hetgeen het plegtanker van Nederlands<br />

behoud is geworden, de noodige vas<strong>the</strong>id te<br />

schenken. Het consignatie-stelsel en de groote veilingen,<br />

door tusschenkomst van de Nederlandsche Handelmaatschappij,<br />

zoowel als het geldelijk beheer der<br />

koloniale inkomsten, werden ten genoegen van het<br />

Gouvernement en evenzeer ten voordeele van de deelhebbers<br />

van dat handelsligchaam geregeld.<br />

>) In hoe verre alhier vermeld behoort te worden, de klagt van<br />

Pietcr Cleban, die van van den Bosch een suiker-contract had gekregen,<br />

zeer voordeelig voor den contractant zoo als de eerste contracten,<br />

bij de weinige lust een contract te aanvaarden, over het algemeen<br />

waren? Baud had hem van dat contract ontzet; tot een<br />

ander zeer onvoordeclig contract schijnt hij later te zijn gedwongen.<br />

In 1839 kwam hij hier te lande, om zich over het geleden onregt<br />

te beklagen, Die zaak maakte destijds eenig opzien. Later werd de<br />

man te eenen male ongelukkig, en werd hij, ui fallor, als lasteraar<br />

tot gevangenisstraf veroordeeld.


NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

1830—1834. Oorlog tegen de Padries. Elout 31ilitair en Civiel<br />

Gezaghebber. De Marapahn, Majoor Michiels. Toewanlcoe Nan<br />

Cerdik, Sentot. Rau onderwerpt zich, 1832. De Overste Vermeulen<br />

Krieger. Overdreven beschuldiging tegen de troepen. Verraad<br />

der Maleijers. Agam. Boehit Korin. Poland ontzet fort<br />

Amerongen. Sentot naar Benkoelen. De Generaal Majoor Riesz.<br />

De Commissaris-Generaal van den Bosch fe Padang. Matoewa.<br />

Bondjol. Mengappa. Beschikkingen van van den Bosch voor<br />

Sumatra's westkust. Invloed van de west- op de oostkust. Luitenant-Kolonel<br />

Michiels. Resident Boers te Palembang. De Lampongs.<br />

Eeeds tegen het einde van het jaar 1830 was de<br />

Luitenant-Kolonel Elout, Militair en Civiel Gezaghebber<br />

te Eiouw, door den Gouverneur-Generaal met datzelfde<br />

gezag ter westkust van Sumatra bekleed geworden.<br />

Van den Bosch was van oordeel, dat een<br />

gewest, alwaar zoo veel onrust heerschte, onder het<br />

gezag van eenen enkelen bewindvoerder moest worden<br />

gesteld. Elout kreeg in last, den vrede met de Padries<br />

te herstellen, zoo mogelijk in der minne, of anders<br />

door geweld. In het laatste geval door, als de gelegenheid<br />

daartoe gunstig mögt wezen, hun //van tijd<br />

//tot tijd bij verrassing gevoelige nepen toe te brengen."


NEGENDE HOOFDSTUK. 287<br />

Den 4n van Lentemaand 1831 kwam hij te Padang<br />

aan; onder de troepen, welke hij medebragt, was op<br />

de lange reis de braakloop uitgebroken, welke aan 37<br />

man, aan boord van de Jessy, het leven had gekost.<br />

Daar de pogingen tot onderhandeling niet slaagden,<br />

kwam er versterking van Batavia, onder den Luitenant-<br />

Kolonel Vermeulen Krieger en den Majoor Michiels.<br />

Tot eene nieuwe onderneming tegen Naras werd besloten.<br />

Mangong werd den 6n van Zomermaand en<br />

Naras twee dagen later door bestorming vermeesterd,<br />

nadat Kapitein Buteux door eenige granaten brand<br />

had doen ontstaan. Kapitein de Quay, die het bevel<br />

over de bovenlanden had, nam Datoe Pamoentjak in<br />

onderwerping aan, met den titel van Regent van Batipo.<br />

Tegen de 7 kotta's werd een aanval ondernomen,<br />

waarbij de Kapitein de Quay gekwetst werd, terwijl<br />

de Luitenant-Kolonel Elout het opperbevel voerde;<br />

van beide zijden werd voortdurend met hardnekkigheid<br />

gevochten. Een stoutmoedige aanval van Michiels besliste,<br />

en de vijand leed een groot verlies. Onder den<br />

Majoor Michiels werd naar Atnbaloe gemarscheerd,<br />

van waar men den 16n van Hooimaand optrok tegen<br />

Singo-Sari, alwaar de hoofden zich onderwierpen. Enkele<br />

hardnekkige opperhoofden werden naar Batavia<br />

opgezonden.<br />

De Marapalm, waartegen eenige jaren te voren<br />

ßaaff niet gelukkig was geweest, zou overrompeld worden,<br />

want naar de geruchten werd die sterke stelling,<br />

zoo onmisbaar tot het beoorlogen der Padries, door<br />

dezen op zorgelooze wijze verdedigd. De Kapiteins<br />

de Quay en Veltman, met een honderdtal kloeke Europesche<br />

soldaten, werden door Elout daartoe bestemd,


2S8 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

Op den 6n van Oogstmaand bereikten zij, na eenen<br />

moeijelijken marsch, die sterkte. Inderdaad overrompelden<br />

zij de zwakke wacht, zonder dat een enkel man<br />

gekwetst werd. Die sterke stelling, welke, bij behoorlijke<br />

verdediging, ook den dappersten aanval zou hebben<br />

teleurgesteld, was men, door de achteloosheid der<br />

Padries, gemakkelijk meester geworden. Het tooneel<br />

van den oorlog werd daardoor eenigszins verplaatst,<br />

doch de te Batavia aangevraagde versterking, ten einde<br />

met kracht voort te gaan, kon, wegens de omstandigheden<br />

in Europa, niet worden verleend.<br />

Intusschen werd Kapitein de Quay, den 31 n van<br />

Oogstmaand, met 170 manschappen en een duizendtal<br />

Maleijers van Batipo tegen de Padries afgezonden. De<br />

Ie Luitenant Witte van Haemstede en de 2e Luitenant<br />

Bender stormden tegen den vijand in, die naar<br />

de linie van Tandjong-Allie de wijk nam. Daar stieten<br />

de Padries op de Maleijers van Batipo, en drongen<br />

ze door hunne onstuimigheid terug. Bender en voorts<br />

van Haemstede kwamen ter hulpe, en dreven de Padries<br />

voor zich uit. Deze herzamelden zich achter<br />

een welversterkt ravijn, van waar men hen niet kon<br />

verdrijven. Er kwamen meer strijdkrachten onder den<br />

Ie Luitenant Hendriks, waarna men door den vijand<br />

aangetast werd, die nogtans tot aan zijne diepe gracht<br />

en hooge borstwering teruggedreven werd, waar men<br />

stuitte. Het ravijn bleef een onoverkomelijk beletsel,<br />

totdat men het stuk geschut, waarvan men voorzien<br />

was, op eene hoogte kreeg, van waar de Padries bestookt<br />

konden worden. Thans baanden de Ie Luitenant<br />

W. v. Haemstede en de Boeginezen Mosse, Toeloe<br />

en Molewa, aan hunne makkers stoutmoedig den


NEGENDE HOOFDSTUK. 289<br />

weg; de vijand nam de vlugt. Bij de vervolging waren<br />

vooral de Maleijers in de weer en bragten vele<br />

vlugtelingen om het leven. Toen men den volgenden<br />

dag voortrukte, waren de Padries verdwenen; zij hadden<br />

in de rotsen van Papan eene wijkplaats gezocht.<br />

Het geheele district van Soeli-Ayer geraakte daardoor<br />

in rust.<br />

Op nieuw bragt de Majoor Michiels van Java eene<br />

versterking van 300 man mede. Onder zijn bevel<br />

zou eenen aanval tegen Katjagang (N. van Priaman)<br />

plaats hebben, ten ware Elout zelf medeging. De<br />

zeemagt, daarbij te gebruiken, zou bestaan uit de korvet<br />

Pollux, Kapitein ter Zee Eeg, en nog zes bodems,<br />

waaronder drie schoeners. De landingstroepen bedroegen<br />

ongeveer 300 man. Den 4n van Wintermaand<br />

1831 had zich de Oppergezaghebber met den Majoor<br />

Michiels enz. ingescheept; den 6n kwam men voor<br />

Priaman, en nam men een honderdtal manschappen onder<br />

Kapitein de Sturler aan boord ; de inlandsche gewapenden<br />

trokken langs het strand. Den 10o had de<br />

landing plaats. Nadat de troepen in oogenschouw waren<br />

genomen, werden den lln vroegtijdig de operatiën<br />

aangevangen tegen Katjagang en Oedjong-Radja, gelegen<br />

op eene rots, welke in zee uitspringt. Moeijelijk<br />

ging de vermeestering dier positie. De 2e Luitenant<br />

Poland beklom met het vaandel in de vuist de rots;<br />

hij werd slechts door weinigen gevolgd. Een gelijktijdige<br />

aanval aan de noordzijde was oorzaak, dat zijne<br />

onverschrokkenheid niet met zijn leven betaald werd.<br />

De Nederlandsehe vlag wapperde op de rots van<br />

Oedjong-Radja! Door eene landengte van ongeveer<br />

300 passen aan den vasten wal verbonden, was aldaar<br />

I. 19


290 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

eene verschansing opgeworpen. Hier werden de Padries<br />

van alle zijden aangegrepen en met groot verlies op<br />

de vlugt geslagen. Onzerzijds bedroeg het gehêele<br />

verlies 6 dooden en 16 gewonden. Katjagang, een<br />

half uur verder binnen 's lands, werd bij de komst<br />

van den Luitenant Engelbert van Bevervoorden ontruimd<br />

gevonden, dewijl de Padries op de sterke positie<br />

van Oedjong-Radja hunne hoop gebouwd hadden.<br />

Grooten lof hadden de troepen, alsmede de bemanning<br />

der sloepen, ingeoost. Bijzonder hadden zich onderscheiden<br />

de Luitenant ter Zee Ie klasse van Hugenholtz,<br />

de Kapitein-Adjudant Guyot, de Ie Luitenant<br />

van Beethoven en de 2e Luitenant Poland. Eenige<br />

stukken geschut, benevens katoen, rijst en staafijzer,<br />

werden buit gemaakt, de half voltooide praauwen werden<br />

vernield en de kampong in brand gestoken. Zoo<br />

werden de Padries getuchtigd, en den Hoofden van<br />

Katjagang den smokkelhandel verleerd.<br />

Eene andere zending was voor den Majoor Michiels<br />

weggelegd. Hij moest de westkust noordwaarts van<br />

Padang onderzoeken. Met den schoener Circé en eene<br />

kruisboot, verliet hij den 26n van Wintermaand de reede<br />

van Padang, met 60 man Europeanen en Ambonezen<br />

onder zijn bevel. Den 28n liet hij het anker vallen<br />

voor Ayer-Bangies. Door den schoener Janus versterkt,<br />

kwam hij voor de kampong Batahang, welke<br />

plaats eene vijandelijke houding had aangenomen, en<br />

daarvoor in de asch werd gelegd. Op den In van<br />

Louwmaand 1832 voor Natal gekomen, werd alles in<br />

zeer vervallen toestand gevonden. Maar het naburige<br />

Taboejong had zich, na geruimen tijd vruchteloos om<br />

ondersteuning te hebben gevraagd, aan de Padries


NEGENDE HOOFDSTUK. 291<br />

moeten overgeven. De Majoor hoopte op eene toenadering<br />

van de zijde der bevolking; doch daar hij<br />

vijandelijk werd behandeld, deed hij 40 man onder<br />

de Luitenants Poland en Bernhardt landen en de<br />

sloepen den wal naderen. Met der haast ontruimde<br />

de vijand zijne gunstige stelling. De plaats, die zeer<br />

welvarend en geschikt voor den handel scheen, werd<br />

nogtans aan de vlammen prijs gegeven, uit hoofde<br />

men er eene Sinesche Wankang vond, die eenigen tijd<br />

te voren door Atsjinesche zeeroovers buit gemaakt was.<br />

Verder ging het langs de kust noordwaarts naar Tapanoeli,<br />

alwaar, op het eiland Poutjang Kitjil, de<br />

Nederlandsche verdedigingswerken in ellendigen toestand<br />

werden gevonden. Michiels onderzocht den staat<br />

van zaken en zeilde verder naar Baros. Tapoes, alsmede<br />

het eiland Nias, werden bezocht, waarna Michiels<br />

naar Padang terug keerde, en er op het einde van<br />

Louwmaand aankwam '). In de volgende maand keerde<br />

de Majoor Michiels naar Batavia terug.<br />

Padangs benedenlanden werden kort daarna door<br />

vijandelijke aanvallen bedreigd. Toewankoe Nan Tjerdik<br />

trok in Lentemaand 1832 eene aanzienlijke magt<br />

bijeen, om de Nederlanders, zoowel in de Benedenals<br />

in de Bovenlanden, te bestoken. Den Kapitein<br />

de Sturler werd opgedragen, met 200 man en de Maleijers<br />

uit het district Priaman, den vijand te gemoet<br />

te trekken. Deze werd op 5000 man geschat. Den<br />

17» naderde de Luitenant Engelbert van Bevervoorden<br />

met de gewapende Maleijers, waarop de Padries naar<br />

>) De Generaal Jhr. H. J. J. L. Ridder de Stuers iu zijne „ Vcs-<br />

„tiging en Uitbreiding" enz. Dl. I, bl. 157, is partijdig, en onjuist<br />

ten aanzien van dezen togt van den Majoor Michiels.<br />

19*


292 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

hunne verschansingen, die in het bosch verborgen<br />

waren, terugtrokken. Een onverwachte uitval hunnerzijds<br />

tegen die Maleijers, bragt dezen aan het wankelen,<br />

toen de Sturier ter ondersteuuing verscheen en<br />

de Padries zoo krachtdadig op het lijf viel, dat zij<br />

hunne stelling ontruimden, met achterlating van 200<br />

geweren, vele lansen en sabels, wel 500 pond buskruid<br />

en onderscheidene andere zaken. Eenige goed<br />

geworpen granaten hadden de ontruiming bevorderd.<br />

De Sturier vatte post te Mengoppo. In de Bovenlanden<br />

hadden de Padries het op Agam gemunt, doch<br />

Toewankoe Damassiang slaagde niet beter. Den 3"<br />

van Grasmaand tastte Elout met 250 man, onder de<br />

Kapiteins de Quay, Gennet en Veltman, diens stellingen<br />

aan. Den 4» werd Kapau met gering verlies<br />

vermeesterd; de 2e Luitenant Maxwell werd zwaar<br />

gewond. Na de onderwerping van de Agamsche districten<br />

boden onderscheidene Hoofden, en onder dezen<br />

Toewankoe Nan Goeppok, hunne onderwerping aan.<br />

Daar de Opperbewindvoerder Elout het hoogst<br />

wenschelijk achtte thans, na de door de Padries geledene<br />

verliezen, hen met meer kracht aan te tasten<br />

en tot onderwerping te noodzaken, zond hij den Kapitein<br />

der Artillerie Hellwig naar Batavia, om het<br />

goedvinden van den Gouverneur-Generaal te vernemen.<br />

Hij ontving intusschen van van den Bosch tijdingen,<br />

welke gunstiger luidden omtrent het bekomen van<br />

meerdere troepen voor den oorlog. Geheel Sumatra,<br />

meende de Landvoogd, moest aan onze magt worden<br />

onderworpen. De binnenlanden en de kustplaatsen<br />

moesten in verband gebragt worden met eene centrale<br />

magt. Daartoe zouden de 13 kotta's, de 50 kotta's


NEGENDE HOOFDSTUK. 293<br />

en Lintau moeten worden onderworpen, en ten einde<br />

dit mogelijk te maken, zouden nog troepen van de<br />

Jagers van Vermeulen Krieger en 300 man Javanen<br />

van het legioen of barissau van Ali Bassa, gezegd<br />

Sentot, worden afgezonden '). De overige manschappen<br />

van dat legioen kwamen eenige maanden later.<br />

De gevraagde paarden, benevens bergaft'uiten, tot vervoer<br />

van het geschut in de Bovenlanden en tot vermindering<br />

van de koelie diensten, werden echter niet<br />

verstrekt.<br />

De troepen kwamen in Zomermaand en Hooimaand<br />

1832 te Padang aan, en de noodige beschikkingen<br />

werden gemaakt. Op een bezoek van de verschillende<br />

punten in ons bezit, werd Elout vergezeld door den<br />

Overste Vermeulen Krieger, de Kapiteins de Quay en<br />

Hellwig, benevens den AH Bassa Prawiro Dirdjo. Den<br />

22Q vail Hooimaand zou, van den Marapalm uit, een<br />

algeineene aanval op de Padries plaats hebben; de<br />

uitrusting moest zoo veel mogelijk geheim worden gehouden.<br />

De Maleische hulpbenden gedroegen zich<br />

ongeregeld door te plunderen en te branden. Tot hunne<br />

verschooning kan nogtans worden aangevoerd, dat zij<br />

veel van de Padries van Liiitau hadden moeten lijden.<br />

De voormalige verblijfplaats van Toewankoe Passaman<br />

werd bereikt, en de vier kanonnen teruggevonden, die<br />

in Grasmaand 1823 bij den Marapalm in handen der<br />

Padries waren achtergelaten. Te Boewa rukten de<br />

Maleijers binnen; doch hier vonden zij eenen sterken<br />

;<br />

l) Het legioen van Sentot was eigenlijk 800 man sterk, waaronder<br />

100 ruiters, raeerendeols met schietgeweer, de overigen met pieken<br />

gewapend, Met vrouwen, kinderen en bedienden, telde het 1800<br />

zielen.


294 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

tegenstand, zoodat, waren zij niet te regter ure door<br />

den In Luitenant Hendriks en den 2 n Luitenant<br />

Bender ondersteund geworden, zij waarschijnlijk het<br />

onderspit zouden hebben gedolven. Thans, door de<br />

onversaagdheid dier officieren aangemoedigd, en door<br />

het beleid van den Overste Vermeulen Krieger geleid,<br />

werd het landschap vermeesterd. Ook de Ie Luitenants<br />

Perk van Lith en von Lutzow gedroegen zich<br />

verdienstelijk ; de Kapitein Schenck stierf den heldendood.<br />

Onderscheidene voorname Hoofden der Padries<br />

onderwierpen zich na de vermeestering van Lintau en<br />

Boewa. Een aanval op het district Boekit-Kamang<br />

werd beproefd; na eenen vermoeijenden togt slaagde<br />

de Luitenant-Kolonel Vermeulen Krieger ; terwijl Kapitein<br />

Raaff, de 2 e Luitenant Heibach, Ali Bassa, en<br />

allen, met ijver hun pligt deden. Daar men den 30n<br />

van Hooimaand geenen vijand meer ontmoette, werd<br />

eene kampong in brand gestoken, waarop de bewoners<br />

der andere dorpen zich onderwierpen. Men had onzerzijds<br />

6 dooden en 40 gekwetsten; vijf stukken waren<br />

vermeesterd. In Boekit-Kamang bleven twee officieren<br />

met 60 man achter.<br />

Tegen Bondjol, in de valei van Alahan-Pandjang,<br />

zou thans de krijgsmagt zich rigten. De Luitenants<br />

Engelbert van Bevervoorden en Boelhouwer bereikten<br />

den 21 n van Herfstmaand Loeboe-Ambaloe, waar zij<br />

eene vijandelijke verschansing vonden, slechts kortelings<br />

verlaten. Eene benting werd alhier opgeworpen. Intusschen<br />

werd, van de Bovenlanden uit, Matoewa ingenomen,<br />

doch bij het verder doordringen, plaatste de<br />

Overste Krieger zich aan de spits van het detachement<br />

van den l n Luitenant de Witte van Haemstede, en


NEGENDE HOOFDSTUK. 295<br />

werd ernstig gewond. De Padries, ten getale van<br />

vier à vijf duizend man, streden hardnekkig met den<br />

sabel in de vuist; evenwel na vele dooden en gekwetsten<br />

te hebben bekomen, lieten zij de onzen het veld<br />

behouden. Onderscheidene hoofden onderwierpen zich<br />

daarop, en het geheele gebied der 8 kotta's volgde<br />

dit voorbeeld. De vroegere Opperhoofden der valei<br />

van Alahan-Pandjang, door de Padries afgezet, konden<br />

ten gevolge van het verlies der Padries te Andalas<br />

weder adem halen; zij maakten eene omwenteling,<br />

riepen de Nederlandsche hulp in, en de Oppergezaghebber<br />

Elout verscheen den 21n van Herfstmaand<br />

1832 te Bondjol. Eerlang werd het Padries Opperhoofd<br />

Toewankoe Moeda tot Regent van Alahan-Pandjang<br />

verheven, en onder het gebied van Priaman gebragt.<br />

Engelbert van Bevervoorden verkreeg het civiel<br />

gezag aldaar.<br />

Verder ging het gedurende den veld togt van 1832<br />

insgelijks voordeelig met onze krijgsbedrijven. Het<br />

landschap Rau onderwierp zich, alsmede het district<br />

van Mandaheling ; maar de versnippering der strijdkrachten,<br />

waarover Elout te gebieden had, werd daardoor<br />

te groot. 'Uit dien hoofde oordeelde de Oppergezaghebber<br />

het niet noodzakelijk Mandaheling door<br />

eenige troepen te bezetten, daar toch dat gewest tot<br />

de Battalanden behoorde, en de ingezetenen aldaar<br />

Heidenen waren, die op lageren trap van beschaving<br />

dan hunne naburen de Maleijers, bovendien met haat<br />

tegen de Mohamedanen waren vervuld.<br />

Op het einde van Wijnmaand was wederom eene<br />

overwinning op de Padries bevochten. De vermeestering<br />

van de linie van Beroela werd door de onder-


296 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

g der 50 kotta's gevolgd. Er was kans ook de<br />

13 kotta's tot onderwerping te brengen, maar onze<br />

magt was reeds te veel verbrokkeld, om dat te wagen.<br />

Daarop werd Kapitein de Quay naar Batavia gezonden,<br />

om den Gouverneur-Generaal mondeling met den<br />

staat van zaken bekend te maken en nadere bevelen<br />

te vernemen.<br />

Wel eens wordt beweerd '), dat de Nederlandsche<br />

troepen ter westkust van Sumatra zich aan mishandelingen<br />

en wreedheden hebben schuldig gemaakt,<br />

welke berigten, zoo zij al waarheid behelzen, deels<br />

aan de opgewondenheid en verbittering van het oogenblik<br />

zijn te wijten geweest, deels niet door Nederlanders<br />

zijn begaan, maar door mannen, tot andere natiën<br />

behoorende, die als onderofficieren dienst deden<br />

en grooter gezag moesten uitoefenen, dan waartoe zij<br />

in Europa zouden zijn geroepen. Welke troepen de<br />

Boeginezen waren, die in het gebied van Padang een<br />

gedeelte onzer krijgsmagt uitmaakten, was den Generaal<br />

H. I. J. L. Ridder de Stuers zeer wel bekend.<br />

De hoogclijk, door ieder afgekeurde mishandelingen,<br />

door Boeginezen of Maleische hulpbenden bedreven,<br />

voor zoo verre zij niet zeer overdreven zijn voorgesteld,<br />

zijn gewis meerendeels den Oppergezaghebber<br />

Elout of vroegere en latere bevelhebbers onbekend<br />

gebleven, want bij het binnenrukken in digt bevolkte<br />

kampongs kan veel gebeuren, dat niet ter kennis<br />

komt van de Officieren, of bijaldien wel, te laat, of<br />

') Onder anderen door dcu Gencraal-Majoor Jhr. H. I. J. L. Kidder<br />

de Stuers in zijne „Vestiging en Uitbreiding der Nederlanders<br />

ter westkust van Sumatra" en Prof. 1'. J, Veth in zijne „Geschicdcuis<br />

van Sumatra".


NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

2Ü7<br />

wanneer herstel niet mogelijk of straf niet raadzaam<br />

is. Doch genoeg! Het jaar 1833 zal andere tooneelen<br />

van dezen langdurigen oorlog opleveren. Door<br />

onderscheidene mannen zijn de Padries en hunne<br />

dweepzieke handelingen veel te zacht beoordeeld.<br />

Eene verraderlijke gezindheid onder de inlanders<br />

vertoonde zich in het vermoorden van enkele soldaten,<br />

die van de eene sterkte of post naar de andere werden<br />

gezonden. Onder zulke ongunstige vooruitzigten<br />

begon het jaar 1833. Was er reden voor dat verraad;<br />

bestond er oorzaak voor de ontevredenheid der<br />

Maleische bevolking? Als eene voorname reden wordt<br />

opgegeven de levering der koelies, die, bij gebrek aan<br />

paarden en begaanbare wegen, een drukkende last voor<br />

de bevolking was, alhoewel slechts onder die voorwaarde<br />

aan de Maleische bewoners de Nederlandsche<br />

hulp tegen de hen onderdrukkende en wreede Padries<br />

was toegezegd. Daar kon derhalve de oorzaak van het<br />

verraad niet schuilen, evenmin in de politiemaatregelen,<br />

tot beteugeling der hanengevechten en van het<br />

amfioenschuiven, of in de bazarregten. De ware oorzaak<br />

was welligt daarin gelegen, dat de inlanders oordeelden<br />

de hulp der Nederlandsche wapenen niet meer<br />

te behoeven. Immers de Padries of de witten (wat<br />

kleeding betreft) en de gewone Maleijcrs of de zwarten,<br />

behoorden tot dezelfde natie. Door de Nederlandsche<br />

hulp was de magt der Padries gefnuikt;<br />

onderscheidene in de laatste tijden van Mekka teruggekomen<br />

bedevaartgangers predikten verzachting der<br />

godsdienstgebruiken, door de Padries ingevoerd: er<br />

bestonden derhalve twee oorzaken tot onderlinge toenadering.<br />

Daarbij voege men den haat tegen de on-


298 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

geloovigen of kafirs (Europeanen), die thans in het<br />

geheele land hunnen invloed deden gelden, en het<br />

denkbeeld, waarin de Maleische bevolking verkeerde,<br />

dat de krijgsmagt, die naar Sumatra's westkust kon<br />

worden gezonden, niet groot was. Zouden deze redenen<br />

niet genoegzaam zijn geweest, om de bevolking<br />

van Bondjol en van de naburige landschappen tot<br />

opstand en verraad aan te sporen, in de hoop zich<br />

van die gehate vreemdelingen te zullen ontdoen?<br />

Hunne magt toch tegenover de bevolking der Bovenlanden<br />

was gering! Daarbij voege men nog de toenadering,<br />

die de Maleijers begonnen te bespeuren tusschen<br />

die blanke vreemdelingen en de Batta's, hunne<br />

naburen ten noorden, zoozeer door hen veracht. Die<br />

onbeschaafde natie, steeds door de Maleijers verguisd<br />

en, waar het mogelijk was, mishandeld, begon meer<br />

en meer de weldaden van de nabuurschap der Europeërs<br />

te ondervinden. Die gehate wilden van eene<br />

zoodanige ondersteuning te berooven was pligt.<br />

De Overste Vermeulen Krieger besloot naar die<br />

moorden onderzoek te doen, daar hij niet dacht, dat<br />

de zamenspanning algemeen was. Hij koos daartoe<br />

100 man uit, waarvan ruim de helft Europeanen, met<br />

den 2n Luitenant W. G. Schouten. Hij bemerkte dra,<br />

dat aan die onrust meer vast was, en dat de inlanders<br />

in het algemeen zich schuldig gevoelden. Te Pisang<br />

verschanste hij zich in de kampong. De muiterij vertoonde<br />

zich meer openlijk. Krieger vernam, dat den<br />

10 n van Louwmaand 1833 de bezetting van Bondjol,<br />

27 Europeanen en 19 inlanders, op onmenschelijke wijze<br />

was vermoord, en de Luitenant de Wautier met 9 jagers<br />

op den terugweg van Pisang naar Bondjol was om


NEGENDE HOOFDSTUK. 29S)<br />

het leven gebragt. Van alle kanten was de Overste<br />

door eeneu overmagtigen vijand omringd. Slechts in<br />

den terugtogt was eenige kans tot behoud. Hij had<br />

den l n Luitenant Perk van Lith, de 2 e Luitenants<br />

W. G. Schouten, B. Bouman en J. Schoch, met eenen<br />

Javaanschen Tommongong, en bovendien 112 man onder<br />

zijne bevelen. Een afstand van twaalf uren moest<br />

afgelegd worden, omringd door eenen moordzieken<br />

vijand, zonder onder weg op eenige hulp te kunnen<br />

rekenen. Klein was de voorhanden zijnde voorraad,<br />

welke onder de manschappen werd verdeeld. Den 12"<br />

van Louwmaand des morgens ten acht ure toog men<br />

op weg, langs een pad drie ä vier voet breed, omringd<br />

door moerassige rijstvelden of door ravijnen of<br />

langs eenen weg door rotsklompen omgeven. Zoodra<br />

de, Hollanders door den vijand ontdekt werden, was<br />

het woest geschreeuw der duizende Padries ijzingwekkend.<br />

Bedaardheid en zelfbeheersching waren onzerzijds<br />

onmisbaar. Door de Officieren werden de manschappen<br />

met kalmte voorgegaan; zij moesten niet<br />

schieten, maar wegens het geringe getal patronen zuinig<br />

wezen. De vijand drong op. De Overste, op alles<br />

voorbedacht, ging bedaard, langzaam voorwaarts, en<br />

liet de brandals tot op 20 passen naderen. Toen was<br />

het : // halt, aan beide zijden front, chargeert " ! De<br />

uitwerking van het vuur was ontzettend en de eerste<br />

zegepraal behaald. De vijand week, en de manschappen<br />

hadden gelegenheid hunne geweren op nieuw te<br />

laden; van deze zijde had men twee gekwesten. Een<br />

bergpad moest beklommen worden, wolfskuilen en versperringen<br />

belemmerden het voortrukken en rondom<br />

waren niets dan bosch en wildernis. Eene krijgslist


300 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

redde hier de wijkende bende. De paarden werden<br />

losgelaten, de pakkaadje werd weggeworpen. Terwijl<br />

de Padries zich dien buit betwistten, ging men voorwaarts,<br />

en won men tijd om eenige versperringen op te<br />

ruimen. Men drong door het kreupelbosch; met onverschrokkenheid<br />

beantwoordde men het vuur der Padries,<br />

en bereikte men den top der hoogte. Eenige rust<br />

en verkwikking was noodig. Evenwel was er weinig<br />

rijst en arak overig! De bezwaarlijke togt werd hervat.<br />

Men stuitte op eene rivier, welke doorwaadbaar<br />

werd bevonden. In de nabijheid van eene kampong<br />

der 7 loerah's was de aanval, welke men door te<br />

staan had, moorddadig. De zwaargekwetsten — hoe<br />

smartelijk — smeekten hunne kameraden, om niet<br />

achtergelaten, maar afgemaakt te worden, ten einde<br />

niet in de handen der wreede vijanden te vallen ! De<br />

gewonden ondersteunden elkander zoo goed mogelijk,<br />

ook de gezonden waren door gemis aan rust of verkwikking<br />

naauwelijks in staat zich voort te slepen.<br />

Tot daartoe was de Overste Krieger de eenige gekwetste<br />

Officier, hij was door eenen steen aan het heupbeen<br />

gewond. Nog ée'ne kampong van de 7 loerah's<br />

moest men voorbij. Aldaar werd men begroet door<br />

eene algemeene losbranding, drie man sneuvelden en<br />

onderscheidene anderen werden gekwetst. Door moerassige<br />

rijstvelden ging het verder; meer en meer<br />

kruipend werd de togt der afgematte krijgslieden.<br />

Nogtans werd tot afscheid den vijand, bij eenen grooten<br />

klipsteen, in het schemer duister, door een tiental<br />

jagers, eenige geweerschoten toegezonden. Kermend<br />

stoven de Padries uiteen. Eenige rust was voor de<br />

uitgeputte manschappen onmisbaar. Toen liet Agam-


NEGENDE HOOFDSTUK. 301<br />

sehe distrikt bereikt was, was men nog anderhalf uur<br />

van den post te Boekit-Koriri. Die post werd door<br />

den Luitenant-Kolonel Vermeulen Krieger met zijne<br />

vier Officieren en negen soldaten, allen uiterst afgemat,<br />

des nachts bereikt. Niemand was ongewond.<br />

Ook de andere gekwetsten werden binnengebragt. Er<br />

waren 17 man gesneuveld en 54 gekwetst, sommigen<br />

door twee of drie kogels getroffen, zonder te rekenen<br />

de kogels, die in de kapotjassen waren blijven zitten.<br />

Deze terugtogt van Pisang naar Koriri was een<br />

hoogst merkwaardig wapenfeit; een en twintig uren<br />

had die togt geduurd, zonder voedsel en omringd door<br />

duizende moordademende Padries.<br />

De Resident en Militaire Kommandant ter westkust,<br />

Elout, betreurde het gebeurde zeer, en begreep, dat de<br />

opstand algemeen was. De posten te Bondjol, Loebo-<br />

Sikapang, Tarantan-Toengan en Loebo-Ambaloe waren<br />

door de muiters afgeloopen; de zieken te Tandjong-<br />

Waringin om het leven gebragt. Alles te zamen hadden<br />

het leven verloren: de 2e Luitenant de Wautier,<br />

de Officier van Gezondheid 2e klasse de Groot, 90<br />

Europeanen en 21 inlanders. Hoe het stond met Rau,<br />

fort Amerongen en Loender wist men niet.<br />

De Luitenant Engelbert van Bevervoorden zijnerzijds<br />

verliet Rau, om zich naar Priaman te begeven,<br />

slechts van 14- Madurezen vergezeld, zonder eene voor<br />

zijn vertrek ontvangene waarschuwing te tellen, daar<br />

hij zich van den goeden geest der bevolking verzekerd<br />

hield. Den tweeden dag kreeg hij argwaan. Toen hij<br />

te Loeboesi-Kapping kwam vond hij de sterkte afgeloopen<br />

en de bezetting vermoord. Van nu af werd<br />

hij overal bestookt. Met zijne getrouwe Madurezen<br />

/


302 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

zwierf hij door de bosschen, slechts des nachts op<br />

marsch, zonder ander voedsel dan wilde pisang en andere<br />

wortelen. Hij werd door de Padries ontdekt en<br />

aangevallen. Gering was de voorraad patronen onder<br />

die manschappen. Engelbert bleef ongewond, zoodat de<br />

Padries hem onkwetsbaar oordeelden. Eindelijk door<br />

lansen en steenen getroffen, zonk hij op de knie en<br />

werd afgemaakt; hem werd het hart uit het lijf gerukt,<br />

met de woorden: //Ziet of het hart van dezen //Europeaan<br />

anders is dan het onze" '). Hij liet warme vrienden<br />

na, die den getrouwen krijgsmakker betreurden.<br />

Op eene onverwachte wijze werd het fort Amerongen<br />

ontzet, dat, na het vertrek van Engelbert van<br />

Bevervoorden naar Priaman, den 2 n Luitenants J. H.<br />

Logeman en Popje toevertrouwd was. De bezetting<br />

werd onophoudelijk verontrust en de vijand naderde<br />

de borstwering meer en meer. Van binnen was men<br />

schaars van leeftogt en nog minder van krijgsbehoeften<br />

voorzien. Ongeveer 200 man, onder welke 40<br />

Europeanen, moesten het fort verdedigen, waarvan de<br />

verdedigingsmiddelen veel te wenschen overlieten. Reeds<br />

waren 11 man gesneuveld, en telde men 20 gekwetsten,<br />

zonder in het bezit te zijn van geneeskundige<br />

hulp of medicijnen. Den 21» van Louwmaand zagen<br />

de belegerden, hoe de vijand bezig was bamboezen<br />

ladders te maken, zoodat zij den volgenden dag eenen<br />

storm hadden te wachten ; zij waren uitgeput door vermoeijenis,<br />

inspanning en ontbering, terwijl zij slechts<br />

weinig schoten hadden voor den handmortier en den<br />

') Zie J. C. Boelhouwcr, „Herinneringen van mijn verblijf op Sumatra's<br />

westkust, gedurende de jaren 1831—1834/', bl, 125.<br />

\


NEGENDE HOOFDSTUK. 303<br />

tweeponder. Welk wanhopig vooruitzigt! Hoop op<br />

ontzet hadden zij niet. Toch bleven Logeman en<br />

Popje bedaard en moedig. Dien nacht werd de vijand<br />

van buiten af aaugevallen, en, alhoewel men geen<br />

denkbeeld zich kon vormen vanwaar dat ontzet kwam<br />

opdagen, bleef men niet in gebreke het te ondersteunen.<br />

Welke uitkomst, toen, nog voor het aanbreken<br />

van den dag, de bevrijders binnentrokken! Een traan<br />

van dankbaarheid aan God biggelde langs menig gelaat<br />

door de zonnestralen bruin geblakerd!<br />

De redders waren de Ie Luitenant Poland, vergezeld<br />

van den Adsistent-Resident J. W. Boers en den<br />

Regent van Mandaheling Radja Gedonbang. De laatste<br />

was bij het vernemen van den nood dadelijk op<br />

weg gegaan, om met eenige honderde Batta's het fort<br />

Amerongen te hulp te komen. Bij zijne nadering vond<br />

hij het reeds geheel ingesloten. Hij nestelde zich in de<br />

nabijheid, en deed de Padries veel afbreuk. Poland was<br />

in gezelschap van Boers, den lln van Louwmaand van<br />

Natal, aan het hoofd van 33 Amboinezen, naar Mandaheling<br />

op weg getogen, nog geheel onbewust van het<br />

verraad van de Maleijers, waardoor zij omringd waren.<br />

Men vernam onder weg wat te Bondjol enz. had plaats<br />

gegrepen, en vond de Batta's gewillig de Hollanders<br />

te ondersteunen. Poland nam het bevel ook over de<br />

Maleijers van Natal op zich. Allen waren vol geestdrift.<br />

Men had gelegenheid zich ruim van leeftogt<br />

te voorzien. Spoedig had Poland ruim 500 Batta's,<br />

en van dezen 100 met geweren gewapend, vereenigd<br />

onder zijne bevelen, allen manschappen die hem vrijwillig<br />

gevolgd waren. Poland had een gesprek met<br />

den Regent Radja Gedonbang, en vernam in welken


30 I- NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

neteligen toestand de bezetting van fort Amerongen<br />

zich bevond. Nog den eigen nacht moest de aanval<br />

der Padries voorkomen worden. Deze, die geenen aanval<br />

van buiten verwachtten, werden geducht gehavend<br />

en vloden in allerlei rigting, zoodat reeds voor het<br />

einde van den 22n van Louwmaand geen vijand meer<br />

in den omtrek werd gevonden. Men vergunde den<br />

Batta's de legerplaats der Padries te plunderen.<br />

De ]e Luitenant Poland oordeelde van den schrik,<br />

welken zijne onverwachte verschijning met Maleijers<br />

van Natal en een aantal Batta's had veroorzaakt, te<br />

moeten gebruik maken, ten einde de opperhoofden van<br />

het landschap Rau tot onderwerping te dwingen. De<br />

Jang-di-Pertoewan verscheen en vroeg vergiffenis. Een<br />

ander opstandeling Baginda Osman, die in dienst van<br />

het Nederlandsche Gouvernement had gestaan, en wiens<br />

verraad bekend was, werd gevangen genomen en ten<br />

afschrik voor anderen opgehangen. Ditzelfde lot trof<br />

kort daarna nog anderen, terwijl minder schuldige<br />

opperhoofden naar Batavia werden opgezonden.<br />

Niet lang daarna vernam de Luitenant Poland, dat<br />

de bevolking van Loender en naburige kampongs opstand<br />

in den zin en eene talrijke magt vereenigd hadden.<br />

Den 12n van Lentemaand zond hij 1000 man uit<br />

het distrikt Rau, weldra door meerderen gevolgd, naar<br />

Loender, om aldaar in het gezigt der zaamgeschoolden<br />

post te vatten. Zij geraakten met de Padries aan den<br />

strijd, doch kregen eene gunstige stelling. De Radja<br />

Gedonbang rukte ook op met 2000 Batta's, terwijl<br />

Poland met Popje en den Sergeant-Majoor van Geersdaele<br />

met 116 bajonetten volgden. Den 24" had een<br />

algemeene aanval plaats. Alle vijandelijke verschan-


NEGENDE HOOFDSTUK. 305<br />

singen werden vermeesterd. De Regent van Mandaheling<br />

vervolgde de vlugtelingen, en veertien kampongs<br />

werden in de asch gelegd.<br />

Het geheele landschap werd van vijanden gezuiverd,<br />

onderscheidene wegen werden aangelegd, en van<br />

verschillende kanten kwamen de Maleijers in onderwerping.<br />

Het duurde echter maar eenige weken, of<br />

de toestand van het fort Amerongen werd op nieuw<br />

zorgelijk, door ziekten, gebrek aan geneesmiddelen en<br />

krijgsbehoeften, en meer nog door de dreigende houding<br />

der Padries. Het voornemen, om hen in den<br />

aanvang van Hooimand te tuchtigen, moest door Poland<br />

worden opgegeven wegens de groote magt, die<br />

de Padries bijeen hadden.<br />

De Oppergezaghebber Elout had naauwelijks het<br />

gebeurde te Bondjol vernomen, of hij spoedde zich<br />

naar die streken, vergezeld van den Ali-Bassa en van<br />

Toewankoe Nan Tjerdik. Hij begaf zich naar fort<br />

van der Capellen, voorts naar Bjerro. Aan Sentot<br />

was het uitzigt geopend, op Sumatra eenig gezag te<br />

verkrijgen, ten deele opdat hij voor goed het denkbeeld<br />

van terugkeer naar Java mögt opgeven. In de<br />

tegenwoordige omstandigheden, ten einde eenerzijds<br />

de Europesche troepen wat meer zamen te trekken,<br />

en om anderzijds tegenover de Padries, belijders<br />

van den Islam te plaatsen, werden op de<br />

uiterste posten troepen van den barissan geplaatst.<br />

Dit verschafte aan Ali-Bassa aanzien onder de Padries,<br />

en hij dacht welligt, dat men de Padangsche<br />

Bovenlanden aan hem zoude afstaan. Althans<br />

hij werd aanmatigend, en gaf zelfs den Overste<br />

Vermeulen Krieger op hoogen toon een ongepast<br />

L , 20


306 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

antwoord '). Tn zijne briefwisseling met Elout schreef<br />

hij niet meer Vader, zoo als tot hiertoe, maar integendeel,<br />

op voet van gelijkheid, Broeder. Men begon<br />

argwaan op te vatten, dat hij en den Toewankoe Nan<br />

Tjerdik van den opstand hadden kennis gedragen.<br />

Ernstig en bloedig konden in zoodanig geval de gevolgen<br />

wezen, dus was omzigtigheid aan te raden.<br />

Hij werd door den Oppergezaghebber uitgenoodigd<br />

naar Padang te komen, alwaar men hem eene zending<br />

naar Java smakelijk maakte, om nieuwe manschappen<br />

voor zijnen barissan aan te werven. AH Bassa Prawiro<br />

Dirdjo ging zonder eenigen argwaan aan boord.<br />

Bij zijne aankomst te Batavia werd hij door den Gouverneur-Generaal<br />

met omzigtigheid behandeld, doch als<br />

gevangene beschouwd; bij diens vertrek naar Sumatra<br />

vertrok ook Sentot daarheen. Hij werd te Benkoele<br />

achtergelaten, dewijl Elout had verzocht, dat hem niet<br />

zou worden vergund naar Padang terug te keeren 2 ).<br />

Hij bleef daar sedert tot aan zijnen dood.<br />

De onrustige toestand van het gebied van Padang<br />

verbeterde niet. De opstand won meer veld en de<br />

vijandelijkheden hadden op onderscheidene . plaatsen<br />

aan onze troepen, die eenige versterking onder den,<br />

Majoor de Quay hadden ontvangen, vrij wat bezigheid<br />

verschaft. Op het einde van Bloeimaand ontving<br />

de Luitenant-Kolonel Elout een kabinets-schrijven van<br />

') Men zie het gebeurde bij S. C. Boelhouwer „ Herinneringen van<br />

mijn verblijf op Sumatra's westkust", bl. 138. Men kon dus niet<br />

langer twijfelen aan de bloeddorstige voornemens van Sentot.<br />

a ) Zie II. M. Lange „ Het Nederlandsch-Indische leger ter westkast<br />

van Sumatra (1819—1845)", Dl. I, bl. 324 in de noot. Hij bleef<br />

en overleed later te Benkoele.


NEGENDE HOOFDSTUK. 307<br />

Batavia van den 9n dier maand, houdende, dat de<br />

Generaal-Majoor titulair Kiesz, als Gouvernements-<br />

Cotnmissaris ter westkust, zou worden afgezonden<br />

met ongeveer 1100 manschappen. Bij de voortdurend<br />

ongunstige stemming der bevolking in de Bovenlanden<br />

was de aanstaande komst van versterking eene blijde<br />

tijding.<br />

Steeds was het verraad werkzaam. Zoo ontging de<br />

Oppergezaghebber Elout te naauwernood eenen moordaanslag,<br />

toen hij van de redoute te Boewa naar het<br />

fort van der Capellen terugkeerde, wijl hij, op raad<br />

van den Kornmandant-Luitenant Hendriks, eenen anderen<br />

weg koos, dan hij des avonds te voren aan de<br />

inlandsche Opperhoofden had medegedeeld. Zijn gezelschap<br />

bestond uit zeven personen, en er waren eenige<br />

Padriesche voorvechters in hinderlaag geplaatst, om<br />

hem op het moeijelijkste punt van den bergpas te<br />

overvallen. Evenzoo werd Plendriks, die bijna dagelijks<br />

eenen wandelrid deed, vergezeld van het Opperhoofd<br />

of Tommongong van den Javaschen barissan,<br />

waarvan een deel met hem te Boewa was, onverwacht<br />

door een tiental voorvechters van den Radja di Boewa<br />

overvallen. Hendriks kreeg vijf wonden. Een sabelhouw<br />

over de knie was gevaarlijk en zou doodelijk<br />

geweest zijn, ware de knie niet zoo vet geweest, dat<br />

de houw niet tot op het been doordrong. Door de<br />

tegenwoordigheid van geest van den Tommongong<br />

kwamen zij weder te paard en ontsnapten het gevaar.<br />

Op hunnen weg vonden zij nog een aantal van die<br />

verraders, die met lansen en steenen smeten.<br />

De Generaal-Majoor titulair Riesz kwam den 18n<br />

van Zomermaand als Gouvernements-Commissaris ter<br />

20*


308 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

westkust; onder de troepen bevonden zich ongeveer<br />

400 Europeanen, 80 paarden en 4 veldstukken op<br />

berg-affuiten. Gelijktijdig kwamen vier leden van de<br />

Natuurkundige Commissie: FL Burger, J. W. Korthals,<br />

S. Muller en P. van Oort, tot het doen van wetenschappelijke<br />

onderzoekingen, en de Luitenant ter<br />

Zee de Perez.<br />

De geheele magt bedroeg 1300 Europeanen en 2100<br />

inlanders. Dadelijk werd tot handelen besloten, en bepaaldelijk<br />

om, van verschillende kanten, tegen het distrikt<br />

van Kamang op te trekken. Doch de Padries<br />

verdedigden zich met hardnekkigheid, zoodat het doordringen<br />

der onzen belet werd. De Majoor du Bus<br />

sneuvelde; de Majoor de Quay, zoo bekend met het<br />

terrein en de bevolking, moest aanvankelijk terugtrekken<br />

; ook de kolonne, onder den Luitenant-Kolonel<br />

Elout, kon geen stand houden. Nogtans werd Kamang<br />

vermeesterd, en kort daarna begaf zich de Generaal<br />

Riesz naar Padang, om aldaar den Gouverneur-Generaal,<br />

thans met den rang van Commissaris-Generaal<br />

bekleed, te ontmoeten.<br />

De Majoor Eilers ging den 24n van Oogstmaand<br />

met 60 manschappen op weg van Ayer-Bangies naar<br />

Rau, om de Luitenants Poland en Popje met den Battaschen<br />

Regent Radja Gedonbang, die in eenen inoeijelijken<br />

toestand verkeerden, te ondersteunen. De inlandsche<br />

Sergeant de Longa gedroeg zich uitstekend.<br />

Ook de Luitenant Bischoff bereikte, in de eerste dagen<br />

van Herfstmaand het fort Amerongen met 50 inlandsche<br />

soldaten.<br />

Bij zijne aankomst te Padang op den 25a van Oogstmaand<br />

gaf de Commissaris-Generaal aan Riesz en Elout


NEGENDE HOOFDSTUK. 309<br />

te kennen, dat hij de operatiën tegen Bondjol op het<br />

spoedigste wenschte aan te vangen, in de hoop die<br />

plaats binnen weinige dagen te bemagtigen. De daartegen<br />

geopperde bedenkingen konden den Generaal<br />

van den Bosch van de onmogelijkheid dier onderneming<br />

niet overtuigen. Alle krachten werden daarop<br />

ingespannen, om het voorgestelde doel te bereiken.<br />

De moeijelijkheden van het terrein, de groote magt<br />

der Padries, hunne hardnekkigheid in den strijd, hunne<br />

volharding in het opwerpen van verschansingen en<br />

versperringen, het planten van eene menigte randjoes<br />

(voetangels) en de hulp, waarop zij van de zijde der<br />

bevolking van de naburige streken konden rekenen,<br />

maakten den onzen het slagen in zulk eene moeijelijke<br />

onderneming onmogelijk. Immers hoe bezwaarlijk was<br />

het niet, steil oploopende ravijnen van ongeveer 300<br />

voet, waarin men moest nederdalen en weder opklauteren,<br />

in het gezigt van eenen onverschrokken vijand,<br />

die een moorddadig vuur had geopend, door te trekken;<br />

zonder het verlies van vele menschenlevens, was<br />

het geheel ondoenlijk. Daarbij kwam meer dan eenmaal<br />

verraad van de zijde der Maleijers, die de kolounes<br />

als hulpbenden vergezelden, waardoor een aanval onmogelijk<br />

werd gemaakt, of ontijdig uitgevoerd of wel<br />

de levensmiddelen verloren gingen. De bewijzen van<br />

trouw en gehech<strong>the</strong>id bleven aan de andere zijde evenmin<br />

achter. Daarvan gaf de Regent van Mandaheling<br />

en zijne Batta's menigvuldige blijken. Het Opperhoofd<br />

van Sassak Pito Mage toonde zijne getrouwheid, bij<br />

den terugtogt van den Overste Elout, door het aanbod,<br />

om den houwitser, die wegens de menigte Padries, die<br />

den terugtogt bemoeijelijkten, niet kon worden mede-


310 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

gevoerd, veilig naar de monding der rivier in een paar<br />

sampangs over te brengen. Hij volbragt zijne belofte.<br />

Op den 16n van Herfstmaand begaf zich van den<br />

Bosch naar de Bovenlanden, alhoewel de Generaal<br />

Riesz zulks afraadde, zoo lang geene beslissende voordeelen<br />

zouden zijn behaald. Reeds den 17n gaf de<br />

Commissaris Generaal bevelen, welke dienden om, ingevalle<br />

//de bezwaren om Bondjol te bereiken te<br />

groot mogten zijn", den Generaal Riesz en den<br />

Luitenant-Kolonel Elout in tijds te doen terugtrekken.<br />

Den 20n ontving de Majoor de Quay den last tot den<br />

terugtogt. Eenige dagen later bevorderde van den<br />

Bosch Onderofficieren en Officieren tot hoogere rangen,<br />

en verkreeg de Overste Elout den rang van Kolonel.<br />

Een paar inlandsche Regenten verkregen eene ruime<br />

maandelijksche bezolding.<br />

Nog tot aan den In Wijnmaand duurde de strijd<br />

voor Matoewa en in Bondjol voort; het verlies onzerzijds<br />

daarbij geleden was vrij aanzienlijk, alhoewel<br />

aan de zijde der Padries veel aanmerkelijker. Den<br />

nacht daarop begon de Majoor De Quay den terugtogt,<br />

maar verraad en nalatigheid van de zijde der inlanders<br />

maakten den togt zeer moeijelijk. Mengoppo bleef<br />

bezet, en eene verdedigende positie werd met voorzigtigheid<br />

gekozen.<br />

Door den Commissaris-Generaal was het nut ingezien<br />

van het aanleggen van eenen goeden weg naar de Bovenlanden.<br />

Het gemis daarvan werd grootelijks gevoeld,<br />

zoowel wanneer men voorwaarts rukte, als wanneer<br />

men tot den terugtogt werd genoodzaakt. Men<br />

zou daardoor minder afhankelijk zijn van de koelies,<br />

welker levering den Maleijers bezwaarlijk viel, terwijl


NEGENDE HOOFDSTUK. 311<br />

die knapen bovendien meermalen, öf uit lafhartigheid<br />

óf uit verraad, op den loop gingen. De Luitenant<br />

Boelhouwer ving daarmede aan van de zijde van Priaman<br />

naar Kajoe-Tanan; het lid der Natuurkundige<br />

Commissie Korthals had tegen de moeijelijkheden niet<br />

opgezien; hij en de Luitenant Lange waren daaraan<br />

werkzaam, en Haccou zette dien arbeid voort. De<br />

uitkomst bewees dat het //allezins mogelijk was, daar<br />

//eenen onafgebroken weg voor voertuigen te banen."<br />

Eene bespannen batterij kan van dien weg gebruik<br />

maken.<br />

Behalve de bevorderingen, werden ook door van<br />

den Bosch beschikkingen gemaakt omtrent de indeeling<br />

der verschillende districten van Padangs Benedenen<br />

Bovenlanden uit een militair oogpunt, waardoor<br />

Sumatra's westkust ongeveer 4000 man troepen ter<br />

verdediging zou behoeven. De Raad van Indië J. I.<br />

van Sevenhoven werd tot Commissaris benoemd voor<br />

de inrigiing van het politieke en finantiële bestuur,<br />

en hem den Adjunct Commissaris-Inspecteur E. A.<br />

Prancis toegevoegd. Deswege werden als grondslagen<br />

aangenomen : a) de inlandsche bevolking van alle drukkende<br />

en directe belastingen te ontslaan; b) geeneheerendiensten<br />

te vorderen, dan tegen betaling, en daartoe<br />

liefst vrijwillige arbeiders te kiezen; c) aan de iulandsche<br />

hoofden eene maandelijksche bezolding van f 25<br />

tot /200 toe te leggen'); d) de in- en uitgaande<br />

) Het toeleggen vau bezolding aan de verschillende inlandsehe<br />

hoofden, naarmate zij zich ten behoeve van het Gouvernement hadden<br />

beijverd, werd als pligtmatig beschouwd, en strekte inderdaad om<br />

die Hoofden aan de Nederlaudschc belangen te verbinden. Niet<br />

minder was het uitdeden van geschenken van wege het Oppcrbewind,


812 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

regten, het zoutmonopolie en de amfioenpacht te behouden.<br />

Voorts zou de bevolking in het bezit worden gelaten<br />

van hare politieke en huishoudelijke regten, regtspleging<br />

en andere aangelegenheden. Onderlinge oorlogen<br />

waren aan de Maleijers verboden ; maar tegen<br />

buitenlandsche vijanden kon het Gouvernement manschappen<br />

opvorderen. De industrie zou worden aangemoedigd,<br />

als: het goudgraven, planten van koffij en<br />

andere producten. Deze beschikkingen, welke van gematigdheid<br />

en wijsheid getuigden, hebben de welvaart<br />

van de bevolking voorbereid en helpen vestigen.<br />

Op den 15n van Wijnmaand vertrok de Commissaris-Generaal<br />

van den Bosch, na nog den Luitenant-<br />

Kolonel der Infanterie J. H. C. Bauer, destijds te<br />

Salatiga op Java, tot Militairen Kommandant ter westkust<br />

te hebben benoemd.<br />

Sommigen meenden, dat de gebeurtenissen ter westkust<br />

of in Padangs Bovenlanden geen weerklank vonden<br />

op de oostkust of omgekeerd. In dat denkbeeld<br />

dwaalde men. Dit werd ondervonden door Kapitein<br />

Raaff, toen hij in Herfstmaand 1833 eene magtsvertooning<br />

moest maken in het district van Soero-asso,<br />

Padang-Goenting enz.; alsmede door den In Luitenant<br />

C. P. Starck, destijds belast met het civiele gezag te<br />

Singkara en de nabuurschap.<br />

billijk en loffelijk; en, zegt de Luitenant Boelhouwer, tijdens hij Civiel<br />

Gezaghebber te Priaman was, Herinneringen van mijn verblijf op Sumatra's<br />

westkust, gedurende de jaren 1831—1834, bl. 169: „derge-<br />

„ lijke handelwijze van een Gouvernement is ten sterkste aan te ra-<br />

„ den, mits hier vooral de strengste regtvaardigheid bij plaats heeft."<br />

Met genoegen en met aandoening zal men (bl. 168—109) bijzonderheden<br />

lezen van zoodauige uitdeelingen.


NEGENDE HOOFDSTUK. 313<br />

Ook hadden geruchten van nederlagen, door de<br />

Nederlanders in de Padangsche Bovenlanden geleden,<br />

den Vorst van Djambi, wiens gebied eenerzijds daaraan<br />

grenst en anderzijds aan de Palembangsche districten,<br />

aanleiding gegeven tot den weusch, daarvan voordeel<br />

te trekken. Daartoe werden Palembangsche uitgewekenen,<br />

aan wie het gezag van Nederland niet<br />

beviel, door hem in den arm genomen, ten einde langs<br />

dien weg meer invloed in het gebied van Palembang<br />

te verkrijgen. Deze handelwijze van den Sultan getuigde<br />

van verregaande ondankbaarheid, dewijl hij het<br />

jaar te voren zeer benaauwd werd door zeeroovers,<br />

die zich van de monding der rivier van Djambi hadden<br />

meester gemaakt. Het scheen, dat zij hem langzamerhand<br />

geheel naar het binnenland zouden verdringen.<br />

Hij smeekte om de hulp van het Nederlandsche<br />

Gouvernement, waarop de korvet Amphitrite<br />

met vier kleinere bodems de zeeroovers bestreed en<br />

verdreef. Weinige maanden waren genoeg, geweest,<br />

om die weldaad den Sultan te doen vergeten. In<br />

het begin van Hooimaand 1833 drong hij in de Palembangsche<br />

Bovenlanden, en trachtte zich daar te<br />

vestigen. Naauwelijks vernam de Adsistent-Resident<br />

Andriesse zulks, of hij trok, met de troepen te zijner<br />

beschikking staande, den Sultan van Djambi te gemoet,<br />

en verdreef hem den 14n dier maand uit eene sterkte<br />

te Sereka opgeworpen. Voorwaarts rukkende, kwam<br />

hij twee dagen later te Moewara Rawas, doch ontwaarde,<br />

hoe de vijand zich aan de beide zijden dier<br />

riviermonding had versterkt. Daar hij zich niet bij<br />

magte rekende den Sultan te verdrijven, vergenoegde<br />

Andriesse zich, er eene verschansing op te werpen, om


314 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

hem in het oog te houden. De Vorst meende in staat<br />

te wezen de Nederlanders van daar te verjagen, en<br />

waagde op den 20n eenen aanval. Andriesse was op<br />

zijne hoede, ontving den vijand met kloekmoedigheid,<br />

en werd behoorlijk door de Palembangsche Hoofden<br />

ondersteund. Hij trok, na den vijand tot den terugtogt<br />

te hebben gedwongen, tegen diens stelling op,<br />

vermeesterde deze en noodzaakte hem de vlu^t te<br />

nemen. Hij vervolgde de Dj ambische benden, tot waar<br />

de Sultan aan de Soera-Langoen, eene dagreize van<br />

de Jambische grenzen, stand hield.<br />

. Intusschen had de Commissaris-Generaal, bij het<br />

ontvangen der tijding van hetgeen in het gebied van<br />

Palembang was voorgevallen, zich gehaast, om den<br />

Luitenant-Kolonel Michiels met twee schepen en troepen<br />

van Soerabaya naar Palembang te zenden. Van<br />

den Bosch had daarbij nog andere meer omvattende<br />

bedoelingen. In het begin van Slagtmaand te Palembang<br />

aangekomen, werd er spoedig versterking de rivieren<br />

opgezonden, om van de zeezijde te handelen;<br />

terwijl Michiels met 150 man Europeanen en 200<br />

Madoerezen naar Soera-Langoen oprukte, en van daar<br />

verder op Dj ambisch gebied doordrong.<br />

Onder de bevelen van den Majoor Kolff waren de<br />

vaartuigen, de Kameleon en acht kleinere bodems, de<br />

Djambi-rivier opgevaren. Te Moewara Kompeh werd<br />

den 15n van Herfstmaand eene sterkte aangelegd, ter<br />

plaatse waar in 1707, ook aan de zamenvloeijing van<br />

de Djambi en de Kompeh, door de Oost-Indische Maatschappij<br />

een fort was gebouwd. Niet lang daarna<br />

was, onder Sultan Achmed Zein-Oedien, een opstand<br />

uitgebroken, daar deze het fort wenschte te bemag-


NEGENDE HOOFDSTUK. 315<br />

tigen. Na eenen Moedigen strijd van eenige dagen<br />

waren die van Djambi met groot verlies terug gedreven.<br />

Nogtans oordeelde de Oost-Indische Maatschappij het<br />

destijds onnoodig, aldaar eene sterkte te onderhouden,<br />

en de post werd ingetrokken. Thans werd hier door Michiels<br />

eene kanoneerboot en vier kruispraauwen geplaatst,<br />

om van de monding der rivier meester te blijven.<br />

Door dien maatregel werd de Sultan in het naauw<br />

gebragt. Van zijne operatiën tegen de landgrenzen<br />

van Palembang zag hij af, en onderwierp zich den<br />

14n van Slagtmaand 1833 aan de opperheerschappij<br />

van Nederland. Ook verkreeg Nederland het regt<br />

om den handel op de rivier met billijke lasten te<br />

bezwaren.<br />

Op het einde van 1834 deed de toenmalige Resident<br />

van Palembang J. W. Boers, eenen togt naar<br />

Moewara Kompeh. Ten gevolge van den invloed in<br />

het rijk van Djambi, in dier voege verkregen, deed in<br />

1839 Sultan Abdoel Rahman, van zijne souvereine<br />

regten ten behoeve van Nederland afstand. Thans<br />

behoort dat gebied tot de residentie Palembang.<br />

In de Lampongs heerschte sedert lang een geest<br />

van vijandschap en tegenkanting, wakker gehouden en<br />

gevoed door Radeen Imba-Kesoema. Het gelukte niet<br />

zich van de rustverstoorders meester te maken. In<br />

1832 waren eenige dorpen, welke het gezag van dien<br />

Radeen erkenden, verbrand. De kwaadwilligen verhuisden<br />

naar Radja Gepee, alwaar zij, zoo als later<br />

bleek, met veel bekwaamheid eene benting bouwden.<br />

Herhaalde aanvallen werden door de onruststookers<br />

afgeslagen, ook in Zomermaand 1834, waar ontijdige<br />

ijver van een detachement, dat verscholen had moeten


316 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

blijven, onze geheele aldaar voorhanden zijnde magt,<br />

tot den aanval medesleepte. Daardoor trof den Kommandant-Kapitein<br />

Boelhouwer de smart, dat twee bekwame<br />

officieren, de Ie Luitenant Huijsmans en de<br />

Luitenant der Artillerie Neuremberger, doodelijk getroffen<br />

werden. Het verlies bedroeg bovendien 12<br />

dooden en 43 gewonden. In Wijnmaand 1834 werd<br />

door Kolonel Elout eene nieuwe krijgsmagt naar de<br />

Lampongs gezonden. Eadja Gepee werd belegerd, en<br />

na eene hevige kanonade den 26 a van Wijnmaand ingenomen,<br />

nadat de Lampongers den 22a eenen wanhopigen<br />

uitval hadden gedaan. Radeen Imba-Kesoema,<br />

was naar het binnenland geweken, waar men niet<br />

geraden oordeelde hem te vervolgen, wegens de ondoordringbare<br />

bosschen, diepe ravijnen en rotsgevaarten,<br />

waar geen Eu^opeër zich kon wagen.<br />

BINDE VAN HET EERSTE DEEL.


E<br />

I<br />

r<br />

I

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!