ophelderingen.
ophelderingen.
ophelderingen.
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
LEGAAT<br />
P. W. KORTHALS,<br />
OVERLEDEN 1892
G. $. STEINBAKTE<br />
WYSGEERIGE<br />
OPHELDERINGEN.<br />
EERSTE STUK,
G. S. STEINBARTs<br />
WYSGEERIGB<br />
OPHELDERINGEN<br />
OVER ZYN WERK WEGENS DE<br />
L E E R E<br />
Ml<br />
GELUKZALIGHEID.<br />
E E R S T E STUK,<br />
BEVATTENDE<br />
Eene algemeent Verdediging van zyn Samenflel tegen<br />
de Bedenkingen en Tegemverpingen van<br />
zyne Geleerde Tegenfihryveren.<br />
UIT HET HOOGD UITSCH VERTAALD.<br />
Te A M S T E R D A M ,<br />
By de Wed. J. D 6 L L,<br />
M D C C L X X X I I .
AAN DE<br />
BEM1NNAAREN VAN ETSNEN REDE-<br />
LYKEN GODSDIENST.<br />
WORDEN DEE2E<br />
OPHELDERINGEN<br />
OPGEDRAAGEN EN TOEGEËIGEND.<br />
DOOR DEN SCHRryEk,
VOO R R E D E<br />
AAN MYNE LEEZERS.<br />
n Samen/lel van de Christlyke Lecre der Gelukzaligheidh-zeer<br />
gnnflig ontvangen by die Leezers ,voor<br />
•welken bet, volgens de Voorrede, eigenlyk gefchreeven<br />
was. Ik heb hetgénoegen gehad daarvan doorveele brieven<br />
uit alle oorden, en door de mondclyke aanjpraaken<br />
van veele Vreemdelingen, die bier doorreisden, verzekerd<br />
te werden , en menigvuldige harteiyke dankzeg •<br />
gingen daarvoor te ontvangen. Je gelyk js een leger<br />
van Tegeufchryvcren tegen wy Opgejlaan, die n:y zo in<br />
verfebeidene JournaaJen , als in ofzetielyk tegen my<br />
gerigtte Schriften openlyk hebben aangevallen : doch<br />
hunne harde beöordeelingen en ver doen, ing en hebben my<br />
'in'hetgeheel niet kunnen ontrusten, om dat zy uitgebraakt<br />
waren door zodanige menjchen, die in het ge*<br />
heel niet behooren tot dat gedeelte des volks, waarvoor<br />
ik wenfche nuttig te wezen. Egter heb ik alles opléttend<br />
en aandagtig doorgelezen, wat tot nog toe over<br />
en tegen myn leere der Gelukzaligheid gefchreeven en<br />
gewaarfchuuwd is en nu is myn oogmerk in deeze<br />
bladeren br teder te ontwikkelen, in een klaar er lubt<br />
teftellen, naauwkeurïger te bepaalen , en flipter aan<br />
te toonen alles, wat aanleiding gegeven heeft tot eenig<br />
misverJland van, of tegenwerpingen tegen myn famenftel.<br />
Maar hierin zal ik alleen zorgen voor de vrienden<br />
van myne Leere der Gelukzaligheid, en geenszins<br />
dezulken tragten te verlichten en te verbeter en, die par-
tv VOORREDE.<br />
tyziek, en door de vooroordeelen der opvoedittge ver*<br />
blind zyn. [pimers is het voljlrekt te vergeefs deeze<br />
lieden met redeneeringen aan boord te klampen. dewyl<br />
zy zelfs dan, wanneer men zig op zelfgevoel ea<br />
blykbaarheid beroept, noch zeiven gevoelen , noch me$<br />
hunne eigen oogen zien willen. Men verwagte derhal'<br />
ven van my geene eigenlyke wederleggingen , maar<br />
blootlyk eenige Ophelderingen der gronden , die tegert<br />
?ny zyn ingebragt, om den Leezeren van myn famenfiel<br />
nuttig te zyn, en om hen volkomen te verlos/en.<br />
mt alle zwaarigheden , die daar tegen by hen mogten<br />
verwekt zyn. Wat de gedaante van dit gefchrift<br />
betreft, daarin denke ik my niet doorgaans aan een.<br />
en dezelfde fchryfwyze te binden. Dan eens zullen<br />
tfaarin voorkomen losje ophelderende aanmerkingen ,<br />
Aan eens geheele verhandelingen en onderzoekingen ,<br />
dan eens uitvoerige verklaaringen van gewigtige plaat-<br />
Jen der Schriftuure, dan eens berigten en verbaalen,<br />
dan eens brieven, die aan my gefch) ceven zyn, of welken<br />
ik aan anderen gefchreeven bebbe; alles zal, naar<br />
den aart der onderwerpen, en volgens de gemoedsge-<br />
Jleltenis, welke my op dien tyd bezielen zal, op verfcheiden<br />
leest gefchoeid zyn i en die wyze van voordraagen<br />
zalfteeds gekoozen worden, die my ter bereiki.ge<br />
van het doel myns gejcbryfs het gefchiktfie zal<br />
voorkomen. Om deeze Verfckcidenheid der fchryfwyze<br />
bebbe ik eene algemeener benaaming ten titel<br />
gekoozen. ' *Er zullen alzo eenige dcrgelyke. kortere én<br />
langere Ophelderingen , die tezamen 8 tot \a bladen<br />
iedere keer bedraagen zullen, onder den naam van een<br />
fiukje te voorjebyn ktmen j den juisten tyd der uitgaa-
VOORRÉDE. V<br />
Vf kan ik egt er niet met zekerheid bepaaien, maar alleen<br />
kan ik belooven, dat ik de ledige uur en, die my<br />
•van myne bezigheden overig zyn, zorgvuldig befleeden<br />
zal, om de volgende ft ukken, zo dra mogelyk, ter<br />
drttkpersjè te vervaardigen.<br />
Ik zal hierin de volgende orde tragten in agt ie neemen<br />
:<br />
Eerstlyk oordeele ik het noodig, om myn Samenfleï in<br />
het algemeen tegen de aanvallen myner Partyen te<br />
verdedigen, en deeze verdedigingen zyn in dit eer-<br />
Jle (luk bevat. Men vindt daarin drie Opheldéringen.<br />
I. In de eerde draage ik de Regelen voor, welken<br />
men in agt moet neemen, in het leezen van allerleie<br />
geleerde en byzonderlyk van Godgeleerde<br />
Twistjchriften, om te verhoeden, dat men niet,<br />
in plaat/è van tot een grooter zekerheid in de<br />
kennisje der Waarheid te komen, tot dwaaling ea<br />
twyfelaarye vervalle.<br />
a. In de tweede maak ik myn Leèzers bekend met<br />
de verfchillende Joorten myner Partyen , met bet<br />
byzonder belang, dat een ieder hunner beeft in~<br />
hét hefiryden van mpi Jamenfiel, en met de ver*<br />
fchillende redenen, die zy daartoe gebezigd hebben.<br />
Ook wordt hier eene beoordeeling opgehelderd<br />
uit de Göttinger Aanwyzingen, wélke bj<br />
'dit Jlak als een Aanhangfel woordelyk gedrukt is.<br />
* 3 Dt
vr V O O R R E D E .<br />
De aanmerkingen, die ik in deeze Opheldering<br />
frek vaorgcdraagen , zullen genoegzaam zyn , om<br />
het leezen van alle de Scbrijten, die tegen myn<br />
Samenfl;l zyn te vmfhyii gekomen , voor ieaere<br />
onhevooroordeüden Vtiendder wa/irlxid onjchaadelyh<br />
te tnaakcn.<br />
3. In de derde Opheldering vindt men een brief vaneen<br />
ivelmeenend Man , u-elke onder den titel:<br />
de Wystieïd aan Steinbart, voor een jaar<br />
is uitgekomen, met myn antivoord op denzelven.<br />
De inhoud loopt over een gewigtig deel van mynt<br />
VoorflelUng van het Christendom ,- welke in ds<br />
laatjle Afdeeling van myn Samenfleï te virtden is.<br />
Ook kan myn antwoord te gelyk dienen ter volhomener<br />
beantwoordinge der vraage: Of myn Samenfiel,<br />
volgens deszelfs inhoud, meer Vrede of<br />
Onrust in dè Kerk moet veroorzaaken?<br />
Ten tweede zal ik in het volgende fluk eenige zeergswittige<br />
Onderzoekingen mededeelen , en uitvoerig<br />
in een helder lichtftellen, hoe Heidendom, DetsmUs,<br />
Naturalhmus,. Natuurlyke Godsdienst, Christendom<br />
, Lutherdom en Christlyke Wysbegeerte van elhanderen<br />
verjchillen. Hieromtrent heerscht eene<br />
zeer algemeene dwaaling, die eenvrugtbaare bron is<br />
Van ongelukkige misvattingen en onenigheden. Uier<br />
zal een brief aan den Heer Bal'edouw over de vraag.<br />
of laane ei} vernederende denkbeelden van den natuurlyken<br />
Godsdienst te hebben voordeelig zy<br />
Voor hei Christendom, werden ingelascht. Verder<br />
»al
V O O R R E D Ë: vn<br />
zei ik in eenen brief aan den Heer D. Semler de<br />
feiling onderzoeken : in hoe verre een algemeen<br />
menjlel van den Godsdienst in het gemeen , en van<br />
bet Christendom in het byzonder , mogelyk zy; ea<br />
ff het zelve door de gefchiedenis van den Godsdienst<br />
te beftudeèren kan gevonden voorden, of dat men<br />
eenen anderen weg ter ontdekkinge daarvan kiezen<br />
moet? Daarna zal ik myn gevoelen over de Symbolifche<br />
boeken voordraagen, en daar deezen onloochenbaar<br />
ge ene Godlyke, maar bloot elyk menchlyke,<br />
Voorfcbriften en Wetten zyn, de vraag beantwoorden<br />
: Wie eigenlyk Wetgeever ? Wie de bevoegde Uitlegger<br />
derzelven is ? In hoe verre de Geestlyken<br />
geroepen of amptswegen verpligt zyn, eikanderen<br />
tiaar d'ezelven te beoordeelen (fiskalifiren') ? Ter<br />
deezer gelegenheid zal het wankelend begrip , het<br />
gene men van het woord Kerke heeft, duidelyk ont~<br />
wikkeld en bepaald worden. Eindelyk zullen 'er<br />
nog eenige kleine voorbereidende Verhandelingen in<br />
voorkomen.<br />
Ten derde zal ik daarop, in het volgende ft'uk, die<br />
onderwerpen, welken in myn Safnenflelvoorkomen,<br />
in dezelfde orde, als zy daar geplaatst zyn , alle<br />
omjiandtger verhandelen, met betrekking tot de<br />
daartegen ingebragte zwaarigheden en bedenkingen<br />
üader bevestigen, en inzonderheid bet bybelsch bswys<br />
voltooi jen,, dev:yl veelen daarna verlangen.'<br />
Vecle vrienden van den Godsdienst, waaronder vee-<br />
lm uit zeer ver afgelegene Oorden, voernaamlyk uit<br />
" 4 HM-
«i V O O R R E D E .<br />
Holland en Zwitferland, hebben my met hunne brieven<br />
vereerd, en daarin verzogt, om bun over ver/cheiden<br />
ftukken breedvoeriger Verklaaringen mede te deelen.<br />
Ik moet hen om verfchooning bidden, dat ik niet in<br />
fiaatgeweest ben, om aan allen, naar hunbegeeren,<br />
te antwoorden, en dat de Uitgaave deezer Ophelderingen,<br />
welke ik ben beloofde, zo lang is agtergebleeven.<br />
Voor het overige zullen alle brieven, waarin<br />
my zekere z raagen over de Leere der Gelukzaligheid<br />
worden voorgehouden , welkom zyn , indien dei zeiver<br />
Scbryvers zig maar te vrede willen houden , dat ik<br />
hun niet op het zelfde oogenblik in gejchrifte antwoorde,<br />
maar dat ik dit antwoord eerst in deeze Ophelderingen<br />
mededeele, en wel op dien tyd, dat ik volgens<br />
de orde der Onderwerpen in myn famen(lel, met myne<br />
Verklaaringen gekomen ben tot dien paragraaf, waaruit<br />
de vraag ontleend is. Ook moet ik de Buitenland-<br />
Jcbe Geleerden te gelyk verzoeken, dat zy in het af<br />
zenden hunner brieven, zig van de gelegenheid der<br />
Misferi of verzendingen van boeken bedienen, naar demaal<br />
de brievenvragt voor my al te hoog is opgeloopen.<br />
Voorts zal ik daarvoor zorgen, dat deeze Opbelde*<br />
ringen zo dra zy afgedrukt zyn, in plaatje van een<br />
fchriftlyk antwoord, terflond door mynen Boekverkoper<br />
, van Leipjig aan myne Correfpondenten toegezonden<br />
worden.<br />
Nu moet ik nog een zeer zonderling misverfiand uit<br />
den weg ruimen, bet welk uit een berigt, dat ik over<br />
myn Samenft el Akademifche voorleezingen boude, te<br />
Bérfyn en op andere plaat/en is opgemaakt. Ik hoort<br />
naamlyk, dat vtelen van begrip zyn, als of ik myn
V O O R R E D E . ]i<br />
Samenftel in de plantje van degewoone Stellige Godgeleerdheid<br />
of Dogmatica ftelde ,en dus myne Godgeleerde<br />
töeboorers alleenlyk de Wysbegeerte des Christendomsvoorhieldt,<br />
in plaat[e van hen tot eene geleerde kentiisjè<br />
van het Kerklyk Samenftel of van de waarheden<br />
des geloofs in te leiden. Ik maake daarom hiermede<br />
openlyk hekend, dat ik niet als openbaar Zeeraar<br />
der Godgeleerdheid van de Augsburgjche Belydenis,<br />
maar als gewoon Leer aar der Wysbegeerte,<br />
Voorleezingeh boude over myn Samenftelj dewyl<br />
ik bet Voor zeer noodza iklyk boude, dat vooral Regtsgeleerden,<br />
welken door hunne Overbeidsampten eenmaal<br />
deel zullen hebben aan het beroepen van Predikanten,<br />
en aan het toezigt over Kerken en Schooien, op de /Jkademièn<br />
eene geleerde kennis verkrygen van den toeftand<br />
des Gtdsdiensts in hiin Vaderland, met betrekking tot<br />
het algemeene wtlzyn. Myne voorleezingeh over het<br />
godgeleerd Samenftel der Kerke, of over dejlellige Godgeleerdheid<br />
(Dogmatica) zyn daarentegen gantsch anders<br />
gejchaapen, en meer gefchiedkundig dan wysgeerig;<br />
en ik meene hierin zulke fcbikking gevonden te<br />
hebben, waarmede de ftrengfle Regtzinnige zig even<br />
zeer te vrede zal honden, als de vrymoedigfte Rationalist.<br />
Lk volge daarin het volgende plan en leerwyze.<br />
Eerfte/yk dra«ge ik vooraf eene Wysgeerig-geftbiedkundige<br />
Inleiding tot de gantfcbe Stud e van de Religie<br />
van het Christendom en van het kerkelyk Leerftelfcl<br />
voor. In deeze Inleiding bepaale ik vooraf wysgeerig<br />
het waare gezigtspunt, waaruit alle Religie, niet ze<br />
zeer als een vooiwerp des Verfttnds, maar veeleer als<br />
degewigtigfte »eak voor het hart, bejcbouwd moet wor-<br />
* 5 den s
2 V O O R , R. E D E.<br />
den s of liever, ik toone aan, dak de Religie alleen j& ;<br />
fchouwd en beftudeerd moet worden, als eene leer tef<br />
hoogere Gelukzaligheid. D.aqr.op verhaale ik dege/chiedenis<br />
van V menjcben Verlicht inge, in ieder en tyd, in,<br />
den Godsdienst onder de verfcheidene ons bekende Vol*<br />
ken, en geeve eene uitvoerige Schildery van den toe*,<br />
ft and der Godsdiensten in ieder _ land, ten tyde, wan*<br />
«eer Christus in de Weereld verjeheen. Uit deeze ge- ,<br />
phiedenis der godsdienfien van alle Volken, maakc ik<br />
voor ?nyne Toehoor er s dit gevolg zeer klaar, te weet en:<br />
dat Vr geen ander geftbikt middel was om de denkbeelden<br />
van Godsdienst by geheele Volken te verbeteren ^<br />
dan het Geloof aan eene nieuwe Godlyke Opmbaaring, ,<br />
of aan eenen Godlyken Gezant, die boven alle de voorgaande<br />
Profeeten van alle volken zeer verre uitmunt:.<br />
en dan toone ik kortelyk aan hoe Jezus, in plaatje<br />
van uitwendige godsdienftigbeden, eene innerlyke aanbidding<br />
des Allcrboqgften, en eene begeerte om Gode<br />
zedelyk gelykvormig te worden, algemeen verbreid<br />
bebbe. Daarna loope ik de gejehiedenis der Cbristlyke<br />
Kerke van de tyden der Apostelen tot op onze dagen<br />
kortlyk door, en verhaale, hoe het thands. bec/Jcbende<br />
Leerfleljel van tyd tot tyd is verbeterd geworden, en<br />
maak de bronnen bekend, waaruit men de Gevoelens<br />
der heerjehende Kerke en der overige Sekten in iedere<br />
Eeuw volkomenlyk kan kennen ; ook geeve ik, ten aanzien<br />
der laatere tyden, te gelyk een omftandig berigt<br />
van de openbaare Geloofsbelydenisjen der verjcbillende -<br />
Cbristlyke Kerken en Sekten, die thands nog in wezen<br />
zyn. Hieruit teide ik dar, af, wat een Godgeleerde en<br />
Leeraar des Volks in d>' P> otestantfehe Kerk in onze<br />
da
V O O R R E D E . j |<br />
dagen moet leer aar en, wV /;y anderzins, de behoeften<br />
onzer Eeuwe in aanmerking genomen zyndf, aan het<br />
oogmerk van zyn ampt beantwoorden; en ik cnderwyze<br />
mym Leerlingen, hoe en in welke orde zy de.daar toe beboerende<br />
kundigheden verkrygen moeten.<br />
Myne ftellige Godgeleerdheid of Dogmatica zelve<br />
beltaat uit drie boeken.<br />
Het eerfte handelt alleen van de bronnen, waaruit wy<br />
de kennis van d£n Ckristlyken Godsdienst haaien moeten<br />
, of van de Heilige Schriftuur en haar gebruik. Vooreerst<br />
worden hier de verfcheidene foorten der bewyzen,<br />
waarmede men haar en Gocldelyken oorfprvng<br />
pleegt aan te tuonen, bekend gemaakt en beoordeeld,<br />
en daarvoor wordt een hoofdbewys bygebragt: zodat<br />
bier ook de ve f billende onderftellingen over .dt Ingeevinge<br />
worden opgegeven , en berigt gedaan van<br />
de tegenwerpingen der Naturalisten tegen de Heilige<br />
Schriftuur e en Godlyke Openbaaringe, en van de<br />
Verdedigingen, die wy daarvan tegenwoordig bezitten.<br />
Vervolgens komen hier voor de gevoelens over<br />
de Regelmaatige boeken der Heilige Schriftuure, en<br />
de nieuwe tw sten over dezelven j ''er wordt gehandeld<br />
over het gebruik des Ouden en Nieuwen Testament;<br />
van de keuze der Schriftuurplaatfen en bewysgronden;<br />
en eindelyk is de hoof dftrydvraage tusfchen de Roomfche<br />
en Protestantjche Kerken, of men de Schrift door<br />
de Schrift mei genoegzaame zekerheid kan verklaaren,<br />
dan of men tot het gezag der Overleveringen<br />
en der Kerke zyne laatfte toevlugt moet neemen, hier<br />
met alle de bewy%-;n der beide partyen voorgejleld.<br />
Het
xlï V O O R R E D E .<br />
Het tWeede boek fielt de 'Scbriftuurlyke leer voor wegens<br />
Goden zyne Werken, en waaruit zyne betrekkingen<br />
tot ons ontfiaan , en de verfchillen, welken<br />
over dê Vöorweetenfcbap van toekomende toevallige<br />
dingen (Prsefcientia futurorum contingentium), en<br />
over het denkbeeld van Gods Heiligheid enwreekends<br />
Geregtigheid in de Kerk ontfiaan zyn. Ten laatflen<br />
wordt de gefchiedenis van de leere der H. Drieëenheid,<br />
vit de belydenisfen van alle daarover verfchillendê<br />
partyen, omfiandig voorgedraagen, en aangeweezén,<br />
wat daaromtrent Symbolisch geworden is.<br />
Het derde Boek behelst bet plan, naar bet welke God<br />
wil, dat de menscb zig fchikt ter boogere Gelukzaligheid,<br />
en wel in vyf Afdeelingen :<br />
j. Van de algemeene Beftemming van alle menfchen<br />
ter zaligheid, en van de aanleidingen, die<br />
wy daartoe in onze eigen natuur hebben, en van<br />
onze natuurlyke gelykhetd met God: ook worden<br />
' de twisten over Gods Evenbeeld en over de Voórbefchikkinge<br />
hier opgehelderd.<br />
2. Over de natuurlyke zwakheden en de hulpmiddelen,<br />
welke de menscb behoeft in zyne poogingen<br />
naar volmaaktheid. Hier komen de gevoelens<br />
voor over den Val en de Erfzonde, over de na*<br />
tuurkragten van Adams nakomelingen , te gelyk<br />
met derzelver gefchiedenis en alle de bewyzen voor<br />
en tegen dezelven.<br />
3. Over Gods hulpryke fchikkingen, byzonderlyk<br />
door Christus, em. den menscb in zyne poogingen<br />
ter
V ö p R R £ D £.- • xui<br />
7
x;v V O O R R E D E.<br />
I. Ik kieze een -aantal plaat fin uit ui Heilige Schriftuur,<br />
die aan gcench twyfcl van leezing of uitlegging<br />
onder hevg zyn, en bladtin ove het leerfluk<br />
dat verhandeld móet worden , een duide-<br />
Jyk onderrigt gegeven wordt volgens het oogmerk<br />
des heiligen Schryvers : Van deeze plaatfen<br />
tbonè ik den waar en zin eerst uitlegkundig dan, eit<br />
dan leide ik d" ar uit alleen lyk af die Waarheden ^eiken<br />
daarin regtsftreeks en uitdrukkelyk gvleeraard<br />
worden, er, deezen plaatfe ik in eene natuurlyke orde<br />
Deeze verzameling van o^.middelyke Scbrijiuurflellingen<br />
noeme ik: zuivere Leer des Bybels.<br />
.Daarna vergelyke ik deeze leeringen der Schtiftuure<br />
met het plan van God in de Natuur, en /lelie z?<br />
op een geleerder wyze, gefchikt naar de Wysbegeerte<br />
van onzen tyd, voor. Dit noeme ik : Myue Wysbegeerte<br />
over het voorgeftelde Leerfluk<br />
3. Vervolgens verhaale ik de gefchiedenis der verfchil-<br />
lendegevoelens over dat leerfluk, en wel:<br />
a. Van de tyden der Apostelen af tot op het tydflip,<br />
dat openlyke twisten daarover gerceze'n, zyn, en dat<br />
de vryheid van eigen onderzoek deswegens door de<br />
befluiten eener Kerkvergaderinge bepaald is.<br />
'i>. Van dien tyd af tot aan de tyden der Hervormin-<br />
ge, en in hoeverre de Roomfcbe Kerk, of de School-<br />
fche Leeraars, iets meer daaromtrent bepaald heb'<br />
tttfm<br />
c. Van
V- O O R R E : D . R. xv<br />
xvr V O O R R E D E .<br />
als geleerde Befpiegeling afgezonderd en aan d&<br />
Studeerkamer alleen moet overgelaaten worden*<br />
Weet iemant myner geleerde Leezeren my eene be<br />
tere leerwyze voor te draagen 3 waardoor de fonge<br />
Godgeleerde nog gemaklyker en nog zekerer opge<br />
leid kan worden , tot eigen vrymoedige nafpoqringen<br />
der egte waarbeden des Cbristendoms, by maake het<br />
my, bidd'e ik hem, bekend. I/e zal al myn leeven<br />
gewillig zyn om myne leerwyze te verbeteren, Z9<br />
dikwyls my naamlyk een beter Jchikking zal zyn be<br />
kend geworden. Tot nog toe is myne tegenwoordige<br />
leerwyze, zo als ik die bejehreeven heb, niet alleen<br />
naar myn inzien,, maar ook volgens het oordeel van<br />
de eerwaardigfte en geleerdfle Godgeleerden, in den<br />
ruimen kring myner bekenden, de eenigjle, welks<br />
eigen onderzoek naar de egte Godgeleerdheid des<br />
Cbristendoms op eene voldoends wyze bevordert.<br />
En nu verzoeke ik van myne wa&rdjle Leezers, dat<br />
zy in deeze Ophelderingen meer zien op den inhoud<br />
en den gtest, waarin ik gefchreeven bebbe, dan op<br />
de bekleeding. IJ et zyn noch Verhandelingen voorden<br />
Stoel gefchikt., noch fraaie Redevoeringen, om het<br />
hart te betoveren, maar vriendelyke Onderrigtingen ,<br />
•welker voornaamfte verdienste is, indien zy gewigtig<br />
en veiflandelyk zyn.<br />
Frankfort<br />
den poften van<br />
Lsr.tsmt.ani 1782*<br />
Sfhryver*.
E E R S T E .<br />
O P H E L D E R I N G .<br />
Welke Regelen van Voorzigtigheid men in agt<br />
moet neemen by het Lcezen van Geleerde,<br />
en Byzonderlyk van Godgeleerde<br />
Twiflfchriften.<br />
'J^wiftfchriften over den Godsdienst hebben voor<br />
_ alle foonen van leezeren doorgaans deeze nuttigheid,<br />
dat zy te yveriger worden, om de beftreedené<br />
waarheden meer te overdenken, en zig méérmaaien<br />
en onophoudeiyk, voor eenigen' tyd met dezelven<br />
bezig te houden. Een aanval op nimmer geloochende<br />
Gdóofi-Ariikelen verlevendigt de aandagt<br />
opdezelven, en brengt een verlangen voort, hoezy<br />
door de Godgeleerden zullen verdedigd worden.<br />
Dit is de reden, dat men alle verdedigingen, zo ras<br />
zy verfchynen, zo greetig aangrypt, en dat dezelven,<br />
hoe zeer geene andere bewyzen behelzende<br />
dan die men reeds dikwils gehoord of gelezen<br />
heeft, door dit geval een zeker aanlokfel van<br />
nieuwigheid verkrygen, en met betrekking tot<br />
den aanvaller, als die daar door zal ter néér geflaagen<br />
worden, een voorkoomen hebben van het alleruiterfte<br />
gfeWigt. Deeze nuttigheid is ook zeekerlvfc<br />
veel grooter, dan de nadèelen, welken foor alle de<br />
Tvvyflmgen tegen weezenlyke waarheden van den<br />
Godsdienst kunnen veroorzaakt worden. Maar hier<br />
moeten vvy de verfchillende foorten van leezeren naar<br />
hunne denkwyze en gemoedsgefteltehisfé wel onderichsiden.<br />
Menfchen, die de duisternis liever heb-<br />
A<br />
ben
3 Eerflc Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />
ben, dan het licht,-om dat hunne werken boos zyn,<br />
maakenzekerlyk een misbruik van alle de verfchillen<br />
der Godgeleerden, al gaan zy flegts over bloote befpiegelingen,<br />
tot een voorwendfel van hun zedelyk<br />
ongeloof. Nogtans worden ook deezen fomtyds, al<br />
leezen zy de twistfchriften over den Godsdienst flegts<br />
uit nieuwsgierigheid of ook met flegter oogmerken,<br />
onverwagt door een ftraal der waarheid getroffen, die<br />
tot in hunne ziel doordringt en hun geweeten uit den<br />
flaap opwekt. Het overige veel grooter gedeelte van<br />
welmeenende leezeren kan men , ten aanzien hunner<br />
kundigheden en denkwyze, gevoegelyk in twee<br />
Hoofd foorten verdeel en.<br />
•De eerfle, en wel de talrykfte, foort maak en die<br />
uit, welken niet in ftaat zyn, om den Godsdienst<br />
in zyne eerfle bronnen te leeren kennen ;'t zy uit gebrek<br />
aan genoegzaame gelegenheid om hunne verftandelyke<br />
vermogens te oefenen; 't zy uit eene neiging<br />
tot gemaklykheid; 't zy uit te meenigvuldige<br />
bezigheden van hun beroep, waar door hun de tyd<br />
tot geduurige onderzoekingen ontbreekt. Deeze allen<br />
vestigen hunne kennis van den Godsdiénst op het<br />
gezag van anderen, en zyn volkomen gerust, dat die<br />
veele geleerde en vrome mannen, die hunne kerk<br />
ooit tot Leeraars hadt of nog heeft, hen niet op<br />
den dwaalweg zullen voeren.<br />
Maar nu kon het in den eersten opflagwel fchynen,<br />
als of openbaare aanvallen tegen het leerftelfel des<br />
geloofs, in hunne kerke aangenoomen, voor deeze<br />
menfchen dit onvermydelyk nadeel mogten hebben,<br />
dat zy zeiven in hun geloof beginnen tc wankelen,<br />
en
In hel Leezcn van T-wbtfchriften, 3<br />
en in gevaar zyn om alle gronden van Godsdienst<br />
vaar wel te zeggen; nu het gezag, waarop zy tot<br />
nog toe hun geloof bouwden, is om verre geworpen.<br />
Maar de ervaaring leert het tegendeel. Even<br />
die zelfde redenen, waarom die menfehen zig aan<br />
het oude gezag bepaalen, maaken ook, dat zy op<br />
het zorgvuldigste vermyden iets te leeren, wat te.<br />
gen hun aangenoomen leerftelfel gekant is; of dat«y<br />
by het leezen dier tegenwerpingen reeds vooraf vast<br />
ftellen, dat daarin zekerlyk hier of daar eene dwaaling<br />
verfchoolen is, die zy zeiven wel niet zien kunnen,<br />
maar die door de Leeraars hunner kerk wel<br />
ontdekt zal worden. En deeze lieden zyn ook ten<br />
eersten wederom gerust gefteld, zo dra 'er maar<br />
eene verdediging wordt uitgegeven, al maakte de<br />
Tytel het beste gedeelte daar van uit. Zy houden<br />
zig nimmer op, om de redenen die voor en tegen<br />
worden bygebmgt, te onderzoeken, te wikken en te<br />
weegen; maar het vertrouwen op de kundigheden<br />
en de opregtheid hunner Godgeleerden, beflist by<br />
hen reeds voorafdathetregten de waarheid aan hunne<br />
zyde zyn; en aldus vinden zy, hunne partyen<br />
voldoende wederlegd, en zich zeiven in hun Geloof<br />
verfterkr.<br />
De tweede, doch min talryke , foortvan leeze*<br />
ren bettaat uit hen, die niet meer blyven hangen<br />
aan het gezag hunner Leeraaren, en zig zo wel bebewaam<br />
als verpligt oordee)en,om zeiven deverfchillende<br />
gevoelen en derzelver gronden te onderzoeken,<br />
en onpnrrydig tegen eikanderen te weegen. Onder<br />
deeze zelfdenkende vrienden der waarheid hebben<br />
A 2 een-
4 Eerfle Opleid. Regelen van Voorzigttgheid<br />
eenigen het in een fchrander onderzoek reeds zo<br />
verre geb'ragt, dat zy door de gewoone ftreeken cener<br />
valfche redeneerkunde en der twistende Godgeleerdheid<br />
niét worden weggefleept. Inzonderheid<br />
hebben de Regtsgeleerden door de bezigheden van<br />
hun beroep dagelyks gelegenheid,om zig in het naarfpooren<br />
en nauwkeurig bepaalen van den waaren<br />
ftaat des gefchils, want hierop komt het in het beflechten<br />
van alle twisten alleenlyk aan, te oefenen;<br />
en de fchranderen onder hen zyn daarom wel haast<br />
in ftaat, om ydele uitroepingen en woordenryke uitweidingen<br />
over zaaken, die tot het ftuk zelve niet<br />
behooren, maar de aandagt van min oplettende leezeren<br />
van het eigenlyke onderwerp kunnen aftrekken,<br />
van gegronde wederleggingen te onderfcheiden.<br />
De ondervinding toont ons daarom ook, dat indien<br />
deeze Mannen eenmaal hunnen Godsdienst ernstig<br />
beginnen te onderzoeken, zy welhaast een hoogen<br />
trap van overtuiging bereiken, en alle Godgeleerde<br />
twistfchriften met veel nuttigheids leezen kunnen.<br />
Daarom behoeve ik hun geenebyzondere regelen van<br />
voorzigtigheid voor te fchryven in het doorbladeren<br />
van Godgeleerde verfchillen- Maar veele anderen, die<br />
wel de waarheid opregt liefhebben en nafpooren,<br />
doch die niet genoeg geoefend zyn, om in geleerde<br />
twisten den waaren ftaat des gefchils te bepaalen,<br />
en alle twiftvraagen van eikanderen te onderfcheiden,<br />
kunnen ligtelyk in groote ongeruftheden enten<br />
laatsten in volflaagen twyfelaary vervallen, indien<br />
zy zig ophouden met het leezen van twiftfchriften<br />
over den Godsdienst, zonder voorafgaande onderlig
In het Leezen van Tvjijlfchriflen. / 5<br />
rigtinge, hoe zy daarin met alle behoedzaamheid<br />
moeten te werk gaan. Veele menfchen, vooral die<br />
wat veel en vlugtig leezen, ziet men zeer dikwijs<br />
van gevoelen veranderen, doordien die fchryver.,<br />
welken zy het laatst geleezenhebben,hun de meeste<br />
goedkeuring fchynt waardig te wezen. Uit deeze<br />
geftadige veranderlykheid, waardoor zy met iederen<br />
wind der leere gelyk een riet geilingerd en heen en<br />
weder gedreeven worden, ontftaat dan eindelyk het<br />
vermoeden, of niet wel inden gantfchen Godsdienst<br />
geene zekerheid altoos te vinden zy, en dat het te<br />
vergeefs is, om daaraan meerdervlyt en overdenkinge<br />
te befteeden. Voor deeze Vrienden van Waarheid<br />
en Godsdienst, hoedanig misfchien onder de<br />
Leezers van myn famenftel niet weinigen zyn zullen,<br />
heb ik het daarom noodig geoordeeld, hier eenige<br />
algemeene regelen van voorzigtigheid in het leezen<br />
van godgeleerde twistfchriften voor te fchryven ; te<br />
meer daar anders veele zaaken, ,die ik in deeze<br />
Verdedigingen heb voor te draagen, flegts van een<br />
fnel voorbygaande nuttigheid voor hen zyn zouden,<br />
en hen geenzins in eene beftcndige erkentenis der<br />
waarheid bevestigen.<br />
Alwie zelve onderzoeken en beflisfen wil, welke<br />
onder de menigvuldige verfchillende partijen ,en<br />
in hoe verre die gelyk heeft, of niet, moet noodzaaklyk<br />
een begin maaken, met de eigenlyke vraag,<br />
die bevestigd of ontkend zal worden, by zig zelvcn dttidepk<br />
te bepaalen. Reeds by dit eerste werk zal men<br />
zeer dikwils opmerken, dat de twistende partijen,<br />
Yooral over Godgeleerde onderwerpen, het in den<br />
A 3 grond
6 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtighcid<br />
grond eens zyn, en dat alleen een misverftand over<br />
de woorden, welke iedere party heeft aangenomen<br />
en verdedigd, den ftryd aan den gang houdt. Zy die<br />
verzuimen zig den (laat des gefchils duidelyk voor<br />
te (lellen, zullen, door het veelvuldige bywerk en<br />
boorde onophoudelykeuitweidingen,in de voorftel*<br />
lingen der partijen verward, en in eene beftendige,<br />
onzekerheid en dobbering gehouden worden.<br />
Wanneer nu het verfcb.il ontftaat over de verè'eniging<br />
of den famenhang van eenige waarheden<br />
, gelyk by voorbeeld, over myn Samenftel,<br />
dan moet men ook in dit geval vooraf by zig zeiven<br />
opmaaken, welke de hoofdftellingen zyn, waarop<br />
het over het geheel eigenlyk aan komt. Maar<br />
nu, myn Samenftel rust eigenlyk op vyf ftellingen ,<br />
waarvan egter de laatfte den Leeraaren van het Christendom<br />
het meefte aangaat; te weeten:<br />
l. De menfchen kunnen reeds in dit leeven zekere<br />
trappen van waare gelukzaligheid bereiken, of<br />
tot eene aanhoudende te vreedenheid en voortduurende<br />
vergenoegdheid geraaken.<br />
a. Het middel daartoe is, dat wy zeiven de fterkfte<br />
poogingen aanwenden, om den Godsdienst in<br />
het gemeen, en denChriftelyken in het byzonder,<br />
wel te kennen en naauwkeurig waar te neemen.<br />
3. Wanneer wy het Christendom als een leere ter<br />
Gelukzaligheid befchouwen, behooren daar toe<br />
alleen die weinige waarheden , waarover alle<br />
Christelyke gezintens het altyd ééns geweest zyn,<br />
en die wy §. 81. hebben voorgefteld.<br />
4. Al het overige, waaromtrent de Godgeleerden<br />
ver-
In let Leezen* van Tiviflfchriftetu 7<br />
verfchillen , en het gefchiedkundig byvverk<br />
van den Bybel, behoort eigenlyk niet tot deszelfs<br />
waare weezen waaromtrent men, buiten gevaar<br />
der zaligheid, onzeker kan blyven.<br />
5. De Leeraars des Chriftendoms moeten, naar het<br />
voorbeeld van Chriftus en zyne Apoftelen, zig<br />
verftandiglyk fchikken naar de kundigheden hunner<br />
Toehooreren, en naar de Kerkelyke wetten<br />
hunnes lands, op dat hunne redenen invloed mogen<br />
hebben by hunne gemeente, en op dat zy de bevoegdheid<br />
om openlyk te leeraaren niet verliezen.<br />
Die nu dit myn gevoelen wil om verre werpen,<br />
moet de eene of andere deezer hoofdltellingen, welken<br />
ik verdeedige, ontkennen, en daarop zyne ontkenning<br />
uit de algemeene gronden van waarheid aandringen.<br />
Myne partijen moeten derhalven toonen:<br />
1. O/, dat de menfchen in dit leeven voliïrekt nimmer<br />
wel te vreeden kunnen zyn.<br />
2. O/, dat 's menfchen poogingen, ora den ChristelykenGodsdienst<br />
te kennen en te betragten,daartoe<br />
de waare middelen niet zyn.<br />
3. O/, dat die verzaamelde Hellingen, welken, volgens<br />
myne opgaave, de Chriftelyke leere der Gelukzaligheid<br />
uitmaaken, geene waarheden van het<br />
Chriftendom zyn, en dat zy die dezelven gelooven<br />
en betragten, daar door in hunne poogingen<br />
ter Gelukzaligheid niet onderfteund worden.<br />
4- Of, dat de leeringen en gevoelens, waarover men<br />
het in de Chriflelyke kerk niet eens is, even nood<br />
zaaklyk tot de leere der Gelukzaligheid behooreni<br />
A<br />
4 als
8 Eerfle Opheld. Regelen van VoorzigHgheid<br />
als die in § 81. verzaameld zyn, en dat onkunde^<br />
of onzekerheid omtrent dezelven den mensch volftrekt<br />
verhindert wel te vreden te wezen.<br />
5. Of, dat men by het onderwys van het volk, noch<br />
op deszelfs kundigheden, noch op de kerkelyke<br />
wetten van zyn Land, eenige agt moet geven.<br />
Wanneer nu myne Leezers alle de fchrifren, die<br />
tegen my zyn uitgekomen, van . het begin tot het<br />
'einde doorleezen, zullen zy bevinden , dat niet één<br />
van al Ie myne Tegen fchry veren het gewaagd heeft, om<br />
é-éne deezer Tegenftellingen vry uit te beweeren, ik<br />
laat Haan te bewyzen. Eenige Geleerden hebben my<br />
wel fommige uitdrukkingen in myne gezegden aangetoond,<br />
welken aan eene verkeerde uitleggirige on«<br />
derheevig zyn; daarvoor zegge ik hun hier openlyk<br />
dank, en zal de gevraagde nadere bepaalingen terbe-hoorelyke<br />
plaatse in dit ftukgeeven: maarmyneeigenlyke<br />
Beftryders hebben in hunne aanvallen nog niet<br />
een eenige myner hoofdflellingen onzeékcr gemaakt.<br />
' Wat de eerfle twee Hoofdwaarheden aangaat, dat<br />
naamelyk de menfchen, in dit leeven reeds eenige<br />
trappen van hooger of zedelyke Gelukzaligheid bereiken<br />
kunnen , en dat een getrouw gebruik van de<br />
verlichtingen, die ons door het Chriftendom zyn<br />
a'angebooden, daartoe het voortrelTelykfte middel<br />
is: kan ik verzekeren, dat de Godgeleerden van alle<br />
Chrillelyke Gezindheden met my daarin overeenkomen.<br />
Hier is dus in de hoofdzaake geen verifchil,<br />
hoezeer men ook twifte over eenige Byvraagen,<br />
b. v. welke eigenlyk de werking zy van Gods<br />
v/oord, of natuurlyk of bovennaatuurlyk ? of door<br />
de
In het Leezen. van Twiftfchriften. 9<br />
de natuurlyke kragten van den mensch, of door<br />
de medewerking van den Heiligen Geest. Hieromtrent<br />
nu, dunkt my, dat een ieder zonder gevaar<br />
zyner Zaligheid onkundig kan blyven, of gclooven<br />
het gene hem goeddunkt. Want een verfchillend<br />
gevoelen hierover maakt geene Verandering in het<br />
gedrag der menfchen, en nog minder in de werken<br />
van God, of in de wetten der natuur. Gelyk het<br />
licht van den dag en de warmte der zonne den zelfden<br />
weldaadigen invloed hebben op alle menfchen,<br />
en door alle menfchen in gelyke maate genooten<br />
kunnen worden, 'tzy ze daaromtrent het gevoelen volgen<br />
of van Cartesius of van Newton, 't zy zy zig daarover<br />
in het geheel niet willen uitlaaten,om te bepaalen<br />
hoe en op welke wyze licht en warmte van<br />
de zon totopons nederdaalt s op dezelfde wyze verlicht<br />
en bezielt het licht des Euangeliums de harten<br />
van alle menfchen ceven zeer, en het kanvan<br />
allen in gaiyke maate genooten worden, 'c<br />
zy men deszelfs gefteldheid en wyze van werken al<br />
of niet verklaaren kan.<br />
De Derde HoofdJleHing van myn Samenftel is de gewjgtigfte.<br />
Ik beweere, dat de Waarheden, die ik aldaar<br />
£81. by een verzaameïd hebbe, den voornaamften<br />
inhoud des Chriftendoms, wat de leere der Gelukzaligheid<br />
aangaat, uitmaaken. Daar nu het eigenlyke<br />
Samenftel der Chriltelyke wysbegeerte daarin<br />
beftaat, en daarop het gantfche gefchrift als op<br />
deszelfs midden punt uitloopt; verzoeke ik myne<br />
Leezers, dat zy byzonderlyk gelieven op te letten ,<br />
of in de fchriften tegen myn famenftel iets voorko-<br />
A 5 me»
io Eerfle Ophcld. Regelen van Voorzigtigheid<br />
me, waardoor het Leerftelfel in deezen § 8r. voorgedraagen,<br />
aan het wankelen gebragt wordt. Maar<br />
blykt het, dat het zelve inwendig onbeweegelyk gebleeven<br />
is, dan hebben myne Vrienden reeds zekeren<br />
vaftengrond, die door alle Chriften Godgeleerden voor<br />
waarheid is aangenomen. Hetzal'erdannumaar alleen<br />
op aankomen , of deeze Verzameling van waarheden<br />
voldoende zy, om hen wys te maaken ,<br />
gerust te ftellen en te vertrooften, of dat men ter<br />
waare Gelukzaligheid nog iets meer moet weeten<br />
en gelooven.<br />
En hier heb ik het genoegen, dat ik den Vrienden van<br />
myn famenftel, in het aangezigt der gantfche wee»<br />
reld , ftout kan verzekeren, dat alle myne Godgeleerde<br />
Vyanden eenpaarig toeftaan:<br />
1. Dat de Hellingen, § 81. verzameld, zuivere waarheden<br />
zyn.<br />
2. Dat zy allen op de Heilige Schriftuur gegrond zyn.<br />
3. Dat zy ook allen tot de leere der Gelukzaligheid<br />
behooren.<br />
4. Dat ik derhalven een zuiver famenftel van de Christelyke<br />
Wysbegeerte gegeven heb. Alles wat<br />
men, ten aanzien deezer Hoofdpunten, tegen my<br />
heeft ingebragt, is het volgende:<br />
1. Dat alle Wysgeeren met my niet overeenkomen in het<br />
denkbeeld van den ftaat des menfchen na den dood.<br />
Dit fta ik toe: myn oogmerk was ook niet, om<br />
een famenftel der algtmeene Wysbegeerte , maar<br />
om een famenftel der Cbristlyke Wysbegeerte te<br />
leveren. Daarom heb ik deeze leeringen voornaamlyk<br />
gegrond op de fchriften van Paulus, die<br />
daar
In het Leezen -van T-ivistfchriften. II<br />
daarover het omftandigfte en klaarde ondenvys gegeven<br />
heeft. Allen , die de Heilige Schriftuur<br />
eerbiedigen als een genoegzaame bron voor de<br />
kennisfe der godelyke Waarheden, zyn het hierin dus<br />
met my eens; en ik daage de overige Wysgeeren<br />
van alle andere fekten ftoutelyk uit, een famenftel<br />
uit te vinden, dat meer blymoedigheid en vastigheid<br />
van geest, bepaalder voorneemcns en grooter<br />
geneigdheid tot alle deugden, met één woord<br />
grooter Gelukzaligheid verzorgt, en daarom meer<br />
verdient als een famenftel van algemeenen Godsdienst<br />
aangenomen te worden. Ondertusfchen benoude<br />
ik aan my, om over deeze Uitzigten wegens<br />
den eerst toekomenden ftaat na den dood, ter behoorelyker<br />
plaatfe in deeze verdedigingen, nog<br />
meer wysgeerige gronden by te brengen, en de<br />
zeer groote waarfchynelykheid van dit gevoelen,<br />
uit de vergelykinge van alle andere daarover thands<br />
bekende Onderftellingen, klaarlyk aan te toonen.<br />
Voor het overige fta ik toe, dat de bloote reden<br />
van dergelyke toekomende gebeurtenisfén niets<br />
met zekerkeid kan weeten, enikbefluit juist daaruit,<br />
dat eene Wysbegeerte, die op eene Godelyke<br />
Openbaaring gegrond is,gelyk deChristelykeleere<br />
der Gelukzaligheid, een zeer hpogen rang heefc<br />
boven alle overige geleerde famenftellen.<br />
.. Dat myn Samenjlel der Waarheden, zo ah 'ik die<br />
§. 81. in onderling verband heb voor-gefield, een bloot<br />
Naturalismus is. Dit mag veelen Christenen zeer<br />
verfbeilyk in de ooren klinken; maar die Leezers,<br />
waarvoor ik fchryve, zullen daardoor, hoop ik,<br />
noch .
ia Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtightid<br />
noch afgefchrikt, noch verblind worden. Laat osis<br />
flegts dit denkbeeld ontvouwen, om vooraf bepaalder<br />
te weeten, wat men hiermede eigenlyk bedoele,<br />
want het woord Naiuralismus is van zeer<br />
verfchillende betekenisfen. De tegenwerping myner<br />
Partyen kan tweezins worden opgevat: of dat<br />
de Hellingen, die ik vooreen famenftel der Christelyke<br />
Wysbegeerte opgeeve , geen Christelyke<br />
Waarheden zyn, noch in de Heilige Schriftuure<br />
gevonden worden; maar dat ze den inhoud des<br />
Christendoms tegenfpreeken , en niet meer zyn<br />
dan eene Heidenfche Wysbegeerte: of dat alle de<br />
door my byeen verzamelde Waarheden door Christus<br />
en zyne Apostelen wel geleeraard ayn, endoor<br />
my zuiver en zonder byvoegfelen zyn voorgefteld;<br />
' ( maar dat ze toch niet meer zyn dan een Naturalis.<br />
mm, om dat deeze Waarheden ook uit de Natuur<br />
der dingen gekend kunnen worden.<br />
Welke deezer twee betekenisfen moet nu hier<br />
ftand grypen? De eerfle? Ongetvvyfeld zullen gemeene<br />
Christenen doorNaturalismus een nieuw Heidendom<br />
verdaan , en door dit denkbeeld tegen de<br />
Leeraars van een redelyk en zelfwerkend of '•Praktikaal<br />
Christendom gaande worden. Maar ik beroepe<br />
my op het geweeten myner Partyen, of zy in waarheid<br />
geïooven en beweeren, dat myne ftellingen in<br />
dien §. 81. onchristlyk of vervalscht zyn? Gy, myne<br />
Tegenfchryvers, antwoord: Neen. Welaan, ftaat<br />
dan ook toe, dat Christus en zyne Apostelen even<br />
het zelfde geleerd hebhen, dat ik leere ; maajr<br />
Waarom aoemt g y (i a n ^ inhoud van zulke
In het Leezen van Txvhtfchriften. 13<br />
ke onloochenbaare Waarheden des Cbristendoms een<br />
Naturalismus? Gy ftaat verlegen: de omzigtigften<br />
onder u willen my niet antwoorden,' en de<br />
overigen hoore ik zeggen: ja, gy hebt alleen zulke<br />
Waarheden verzameld , die ook uit de natuur der<br />
dingen gekend kunnen worden, en daaraan ontbreeken<br />
nog zeer veele Waarheden , die ev?en zo wezen'.<br />
lyk, als de door u genoemde, tot den Godsdienst<br />
van Jezus behooren, en het Christendom eigenlyk<br />
kenmerken! — Dus ftaat gy dan andermaal toe,<br />
dat alle de Hellingen van myn famenftel waarbeden<br />
zyn; waarheden, die door Christus en zyne Apostelen<br />
onloochenbaar geleeraard en door my zuiver<br />
zyn voorgedraagen; en gy noemt derzelver Vereeniging<br />
een Naturalismus, alleenlyk daarom, dat zy<br />
pok uit de Natuur der dingen gekend kunnen worden.<br />
Hebt hy wel overwoogen, wat gyzegt?<br />
Zouden de Waarheden, die Christus en zyne Apostelen<br />
leerden, wel daarom ophouden Christeiyk en<br />
Goddelyktezyn, omdat het verlicht verftand van een<br />
Christen Wysgeer ontdekt, dat ze in de Natuur der<br />
dingen gegrond zyn? Za! hieruit een Heidendom<br />
gebooren worden? ïs dan de God der Heidenen, de<br />
fchepper der Natuur, een andere God, dan die<br />
door Christus tot ons gefprooken heeft? Neen! zegt<br />
gy. — Nu , bekent dan met fchaamte, dat het geene<br />
tegenwerping is tegen een famenftel der Christelyke<br />
Wysbegeerte , dat het blykt in de natuur der dingen<br />
gegrond te wezen, maar dat daaruit in tegendeel<br />
te fterker bevestigd wordt üe Godelykheid dier<br />
Waarheden , welken het behelst; naardemaal een<br />
ver-
14 Eerfle Opfold. Regelen van Voorzigtighcid<br />
verftandig Christen, zonder zyn toevlugt te neemen<br />
tot de gefchiedkundige bewyzen voor de waarheid<br />
van het Christendom, langs deezen weg overtuigd<br />
kan worden, dat in waarheid de Vader der Natuur<br />
ons door Christus onderweezen heeft, en dat Hy<br />
ons van het plan zyner Regeeringe der Weereld zo<br />
veel geopenbaard heeft, als wy ter onzer Gelukzaligheid<br />
behoefden te weeten.<br />
Gy ziet dus, Vrienden van myn famenftel, dat<br />
juist die tegenwerping , waardoor myn boek het<br />
meest in verdenking gebragt moest worden , de<br />
fterkfte verzekering is voor de Waarheid van het<br />
daarin aangepreezen Leerftelfel. Onthoudt dit wel!<br />
myne Partyen ontkennen niet, dat het zelve op de<br />
Heilige Schriftuur gegrond is, maar zy noemen het<br />
alleen daarom een Naturalismus, om dat alle daarin<br />
by een gevoegde Waarheden ook gegrond zyn<br />
op de Natuur der dingen, en op het zigtbaar plan<br />
van Gods fcheppinge en regeeringe der weereld.<br />
Myn famenftel kan derhalven, volgens de algemeene<br />
toeftemming der Godgeleerden, Ixweezen worden<br />
uit alle de hronnen der Waarheid, welken wy<br />
kennen. Doch gy zult nader aanvoeren: dat ik het<br />
gantfche Christendom daar ter plaatfe niet heb voorgedragen,<br />
maar dat ik veele ftellingen heb agter gelaaten,<br />
die Jezus Leere byzonderlyk en geheel eigen<br />
zyn, en die niet minder tot het wezen daarvan behoo*<br />
ren, dan die ik heb voorgedraagen. Dit is het<br />
tweede deel van het antwoord myner Partyen, en<br />
hunne tweede reden, waarom myn Samenftel een<br />
Naturalismus heeten moet. Hierop antwoorde ik:<br />
wan-
In het Leezen van Twhlfchriften. 15<br />
wanneer men my maar toeftaat, gelyk gefchied is<br />
dat myn Samenftel zuivere onverminkte Waarheden<br />
bevat, die op de Heilige Schriftuur en op de Natuur<br />
gegrond zyn, en dat het zelve dus niets onzuivers,<br />
of dat men met reden kan verdagt houden,<br />
behelst; zal ik, ten aanzien van het gene anderen<br />
nog daarboven meer willen geloovcn, zeer toegeevende<br />
zyn. Ik laate het daarom geheellyk over<br />
aan het eigen gevoel van de Vrienden myns Samenftels,<br />
of zy behalven de onwrikbaare Waarheden<br />
van §. 8r. nog meer behoeven te weeten, om wel<br />
te vreden, wys en getroost te leeven. Ik heb 'er<br />
niets tegen, dat zy nog andere bepaalingen des<br />
Geloofs voor even zo wezenlyk voor hunne Gelukzaligheid<br />
houden. Het is my genoeg, dat ik hun,<br />
zelfs volgens de eigen bekentenis myner Partyen,<br />
eenen vasten grondflag hunnes Geloofs heb aan de<br />
hand gegeven.<br />
Het vierde Hoofdpunt van myn Samenftel is de eigenlyke<br />
bron van alle de tegenwerpingen en hevige<br />
aanvallen op myn werk. Ik beweerde naamlyk,<br />
dat alle twistvraagen, waarover de Christen Gezintens<br />
het met elkander niet ééns zyn, in het geheel<br />
niet tot het wezen van de Christelyke Leere der<br />
Gelukzaligheid behooren. Dit toonde ik in het byzonder<br />
aan uit die voornaame gefchillen, welkende<br />
Christelyke Kerk van de vroegfte tyden van één gefcheurd<br />
hebben, en haar nog in onze dagen in veele<br />
fekten verdeelen. Het was dus natuurlyk, dat<br />
ik door deeze ftelling den geest van partyfehap<br />
moest gaande maaken, die dan ook wel dra in<br />
zwaar-
l6 Eerfle Opleid. Regelen ven Voorzigtigheid<br />
zwaarmoedige verzugtingen en den Preekheeren eigene<br />
Uitvaaringen met hunne gewoone driftigheid<br />
en woede tegen my is losgebroken. Ten aanzien<br />
van deeze fchrifien behoeve ik de Leezers van<br />
myn famenftel alleenlyk hierop agt te doen geeven,<br />
iï Datniemant onder de fchryvers,welken de Leerftellingen<br />
voorftaan, die ik in myn famenftel van de waarheden<br />
desgeloofs heb weggelaaten, zig met dit bewys<br />
heeft opgehouden: dat deeze {tellingen wezenlyke en al*<br />
gemeene Waarheden des Geloofs zyn, zonder welker aan*<br />
neeminge men noch wel te vreden kan zyn, nnch zig<br />
wys gedraagen. Myne eigenlyke Helling gaat derhalven<br />
in zo verre door, dat de Leerftellingen,<br />
waarover men het niet eens is, tot het algemeene<br />
zaligmaakende Christendom niet behooren ; fchoon<br />
men zou kunnen toeftaan, datveelen derzelvenals<br />
Befpiegelingen nog wel verdedigd kunnen worden.<br />
2. Dat alle de fchryvers, welken de Hellingen, die<br />
ik beftreeden heb, verdedigen, het onder eikanderen<br />
zelfs niet eens zyn, en de gewoone uitdrukkingen<br />
hunner Kerken zeer verfchillende verklaaren,<br />
en dat zy bygevolg, met alle hunne overeenftemminge<br />
in de woorden , in de eigenlyke<br />
zaak egter even verfchillende denken, 1<br />
als de fekten<br />
die daarom van eikanderen gefcheurd zyn.<br />
Zy die nu, zonder zeiven Godgeleerden te zyn, flegts<br />
bedenken hoe veele geleerde en brave Mannen in<br />
idere Gezindheid zyn , die allen opregtlyk naar<br />
de waarheid zoeken, en egter in hunne gevoelens<br />
over de betvvifte Leerftukken verfchillcn; en die<br />
daar
In bet Leezen van Tviistjclmften. *7<br />
daarby in aanmerkinge necmen, het gene de<br />
ondervinding nog onlangs geleerd heeft, dat<br />
zelfs Schryvers uit een en de zelfde Gezindheid<br />
, by alle hunne eenftemmige belydenisfen<br />
ten aanzien der uitdrukkingen, aan dezelfde<br />
woorden nogtans zeer verfchillende denkbeelden<br />
hegten : deeze allen zullen zig over het geheel<br />
met my reeds genoopt vinden om dit befluit te<br />
maaken: dat alle Leerftukken, die God in zyn<br />
Heilig Woord geopenbaard zoude hebben, doch<br />
waaromtrent de gcleérdfteen braaffte onderzoeker^<br />
der Heilige Schriftuure het met eikanderen niet<br />
eens zyn, zekerlyk tot de algemeene Leere der<br />
Gelukzaligheid, welke God door zynen Zoon aan<br />
zyne gantfche Kerk gefchonken heeft, niet kunnen<br />
behooren; want dat ze anderszins even duidelyk<br />
en bepaaldelyk in de Heilige Schriftuure zouden<br />
geopenbaard zyn, als deeze Waarheden: Hebr.<br />
God lief boven alles, en uwen Naasten als u zeiven,<br />
waarover nimmer eene befpiegelendckryg gevoerd<br />
is, hoe verrede ftrydende Godgeleerden zig van dcrzelver<br />
betragtinge ook verwyderd mogen hebben.<br />
Dat ik in de vyfde Afdeelinge van myn fatnen-<br />
Hel, waarop men het 't meest gemunt heeft, al<br />
Icenlyk bedoeld heb , om aan het verftand cii<br />
het geweeten van zelfdenkende Christenen de vtyheid<br />
te bezorgen', om zeiven uit de Heilige Schriftuure,<br />
volgens hun zedelyk gevoel, te bepaalen ,<br />
wat zy van de Verfchilpuncten ter vermeerderinge<br />
hunner Liefde voor en vertrouwen op God weeren<br />
en gelooven moeten. —- Om deeze reden heb
18 Eerfle Opheld. Kegelen van Voorzig igbeid<br />
ik het gezag van eenige Leer (tukken, (die thands<br />
in de Kerk heersfehen, en waardoor de gemoederen<br />
van veelen oötrtfK en met een mistrouwen<br />
jegens GoJ vervuld worden, zo dat zy voor deeze<br />
menfchen onmogelyk tot hun Lecrftelfel de r<br />
Gelukzaligheid bchooren kunnen , )doorgefchiedkundige<br />
aanmerkingen over derzefver oorfprong<br />
en door een beter vcrklaaringc van veele verkeerd<br />
begreepen plaatfen der Heilige Schriftuure, getragt<br />
te verzwakken.<br />
4. Dat dus, volgens myne ftefh'ng, ieder Christen•<br />
behoudens die weinige Waarheden, waartoe ik in<br />
myn famenftel de algemeene Christelyke Leere der<br />
Gelukzaligheid bepaald heb, nog daarenboven<br />
voor zig zeiven zo veele andere artikulen kan gclooven<br />
, als hy ter verkryginge van een gerust<br />
gemoed, en ter zyner opwekkinge om yverig te<br />
zyn in goede werken , nodig zal oordeelen; ja<br />
dat dus ook een ieder de vryheid-behoudt, om<br />
die verklaaring over de verfchilftukken aan te neemen,<br />
welke hem het fchriftmaatïgfte voorkomt,<br />
en van myne verklaaringen over deeze By-lecringen<br />
geheel af te wvken; mits hy aan zyne Medechristenen<br />
even dezelfde vryheid van geweeten<br />
vergunne, en hen, die over zodanige Leerftukken,<br />
welken op de gevoelens van het hart niet<br />
regtftreeks eenigen invloed hebben , anders dan<br />
hy denken, voor niet minder opregte aanbidders<br />
van Jefus houde, dan hy zelve is. Wanneer dus,<br />
by voorbeeld, eenige Leezers , in naarvolginge<br />
van veele Godgeleerden , wysgeerig befpiegelen<br />
wil
in bet Leezen van Twistjchriften. 15<br />
willen, op welke wyze de Schriftuur fpreekt vatï<br />
God den Vader, van den Zoon van God en<br />
van den Heiligen Geest, en daarvan een fchrander<br />
famenftel maaken , hebben zy, naar myne gedagten,<br />
byzonderlyk als Proteftanten de vryheid,<br />
om die onderftelling en verklaaring te kiezen,<br />
welke hun by het leezen der Heilige Schriften<br />
daarmede het best fchynt over een te komen.<br />
Maar nimmer moeten zy beftaan, om hunne Befpiegeling<br />
aan het geweeten van andere Christenen,<br />
als of die alleen waar en tot de kennis vari<br />
het egte Christendom noodzaaklyk ware , op te<br />
dringen. Ook mogen zy nimmer anderen als Ongeloovigen<br />
verfmaaden, omdat zy uit eenen waaren<br />
eerbied voor de Pleilige Schriftuure, en uit'<br />
een nederig gevoel van de zwakheid van het menschlyk<br />
verftand , niet beftaan durven uit te vorfchen,<br />
het gene God ons niet duidelyk geopenbaard<br />
heeft; maar die hun verftand gevangen<br />
geevende zig vergenoegen met te weeten, wat<br />
God, en Christus, en de Heilige Geest, mee<br />
betrekkinge tot ons, zyn; hoe zeer zy noch verdaan<br />
, en nog minder bepaalen willen, hoe Vader,<br />
Zoon en Geest, volgens derzelver inwendige betrekkingen<br />
tot eikanderen, in de Godheid gedagt<br />
moeten worden.<br />
Op dezelfde wyze laat ik aan een iegelyk de Vryheid,<br />
of hy de algemeene ervaarnis, dat alle kinde*<br />
ren even als de dieren ter weereld komen, en<br />
zig eerst allengskens door de beoeffeninge hunner<br />
zielsvermogens toe redelyke Menfchen, en vervol-<br />
B a gen
20 Eerfle Opheld. Regelen run Voorzigtighèid<br />
gens,door de kennisfe en haarvolgirige van de zedelyke<br />
volmaaktheden van het Opperwezen tot<br />
kinderen van God, moeten verheffen s of hy, zegge<br />
ik, dit verklaaren wil uit eene oorfpronglyke<br />
en voortduurend goede fchikkinge van den Schepper,<br />
dan uit een vroegtydig bederf der men'-chlyke<br />
natuure door de zonde der eerfle Ouderen.<br />
Ook heb ik er niets tegen, dat men het natuurlyk<br />
gebrek in de kennisfe van Goi en in de bekwaamheden<br />
ter deugd Erfzonde, en de deelneeminge<br />
aan de gevolgen van het gedrag onzer Voorouderen<br />
Toerekening hunner zonde, wil noemen. De<br />
'woorden, weet ik, betekenen flegts zo veel, als<br />
een ieder, naar een willekeurige verklaaringe, daar<br />
aan hegt. Maar met lust zal ik ftrydeo voor de<br />
Vryheid van geweeten voor ieder Christen, opdat<br />
men, ten blyke hunner Regtzinnigheid, van hun<br />
niet als noodzaaklyk afvorders, zodanige uitdrukkingen<br />
en formulieren van woorden na te baanwen,<br />
die, volgens het gewoon gebruik der taaie,<br />
aan onvermydelyke misvattingen onderhevig zyn,<br />
in de Heilige Schriftuure zelve nergens vooikomen<br />
, en die, (het gene alle Godgeleerden toeftaan)<br />
eerst in die tyden in de Kerk zyn in gebruik<br />
gebragt, toen men gantsch andere wysgeerige<br />
onderfleliingen volgde,dan waardoor geleerde Christenen<br />
in onzen tyd, tot een fchrander begrip van de<br />
waarheden van den Godsdienst voorbereid worden.<br />
Eindelyk, wat de gewigtige leer van Jefus Verzoeninge<br />
der menfchen met eikanderen en met<br />
God aangaat; fta ik zeer g-arne toe , dat de uitdruk-
In het Leezen van Twistfhriften. Q-l<br />
drukkingen, die met bctrekkinge rot de jooden in<br />
de Heilige Schriftuure voorkomen, van eene Vrykoopinge<br />
en hunne Verlpsfinge, cn van een Offerande,<br />
die voor hmn is opgedraagen, op vcelerlcie<br />
wyzen nader verklaard kunnen worden. Maar ik<br />
bcweere, dat men hierin aan ieder zelfdenkenden<br />
Christen vryheid van geweeten vergunnen moet,<br />
pm zig eeniglyk aan de Heilige Schriftuure te<br />
houden, en voor zig zeiven daar uit zulke denkbeek'an<br />
van dit leerfluk op te maaken, als met zy.<br />
ne begrippen van Gods hoogst zedelyke volmaaktheden<br />
het meest overeenkomen, en zyn gemoed<br />
de beftendigfre rust Ycrfchaffen, en hem tot de<br />
dankbaarftc aanbidding van. 'Bod voor zyne Liefde<br />
en Wysheid op het flerk'ïïe kunnen opwekken.<br />
Men komt in de ganifche Christenheid daarin met<br />
eikanderen overeen, dat Christus eene Ve;ëeniging<br />
der menfchen met God heeft mogclyk gemaakt^<br />
en dat wy met God werkelyk verëenigd zyn , indien<br />
dat zelfde gevoelen in'ons is, dat in Christus was,<br />
en indien wy in het li. ht wandelen, gelyk Godin het<br />
Jicht is. Daarover is men het maar niet eens, of<br />
in God zeiven iets ware, waardoor Hy verhinderd<br />
werdt om aan zondige menfchen, die Hém opregf<br />
Iyk zoeken, zyne Genade te bewyzen, zodat Christus<br />
deeze beletfelen eerst moeste uit den weg rui"<br />
men; dan of deeze hinderpaalen eeniglyk aan<br />
den kant der Menfchen plaatfe hadden, zo,dat Chris,<br />
tus deeze Genade van God voor de Menfchen niet<br />
eerst moeste verwerven en verdienen, maar alleenlyk<br />
gezonden ware om de menfchen van deeze<br />
B 3 Lief
32 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />
Liefde van God te overtuigen en hen tot Wederliefde<br />
te beweegen. Daar nu de Heilige Schriftuur nergens<br />
uitdrukkelyk leeraart, dat God bevredigd of<br />
met de menfchen verzoend moest worden; daar zy<br />
ook niet één eenige maal het Lyden of de verrigtingen<br />
des Verlosfers met even zo veele woorden vonr<br />
Borgtogtelyk verklaart, zyn, om die reden, deeze<br />
leeringen geene onmiddellyke Leeringen derOpenbaaringe<br />
, maar blootlyk Gevolgen, die bet vernuft van<br />
fommige Leeraaren uit de vergelykinge van eenige<br />
Tekften heeft afgeleid. De yveraars voor deeze wy.<br />
ze van voordellen behooren daarom te bedenken,dat<br />
men aan Leeringen by gevolgtrekkinge, die alleen op<br />
Jluitredenen Jletmen, niet het zelfde gezag kan toefchryven,<br />
't welk de duidelyke ititfpraaken, die onmiddellyk<br />
in de Heilige Schriftuure voorkomen, voorde<br />
Christenen moeten hebben; en dat zy derhalven het<br />
geweeten geweld aandoen, wanneer zy het aannee<br />
men hunner Leeringen, die toch, zeer middelender<br />
wyze, door redeneeringen, uit de Schrift zyn afgeleid,<br />
ten blyke van de Regtzinnigheid aller Christenen<br />
en ter verkryginge der Zaligheid voor algemeen<br />
noodzaaklyk verklaaren.<br />
Het is zonderling, dat deeze Yveraars, die ons zo<br />
meenige maajeh vermaanen, dat wy onze reden aan<br />
de gehoorzaamheid des Geloofs moeten onderwerpen,<br />
hunne eigen reden nogtans als een Afgod aanbidden,<br />
door hunnen eisch, dat wy ons geloof aan<br />
hunne Sluitredenen of Leeringen, die zy by gevolgtrekkinge<br />
uit de Schriftuure afleiden, even zo eerbiedig<br />
onderwerpen als aan de onmiddelyke uitfpraa.<br />
ken
IK het Leezen van Tvaïstfchriften. 23<br />
ken der Goddelyke Openbaarde, als of tusfchende*<br />
zeiven geen het minde onderfchcid ware.<br />
De vrienden van myn famenftel zien dus duidelyk»<br />
dat de vraag in verfchil tusfchcn my en myne partyen<br />
niet is: of de Leer van Christus Rorgtogtlyke Voldoeninge,<br />
indien HICH vooraf zekere regelen ter verklaaringe<br />
onderdek en aanneemt, niet met waarfchynejykhéid<br />
uit de Heilige Schriftuure, by gevolgtrekkinge<br />
, kan afgeleid worden ? ook niet: of veele<br />
Christenen door deeze Leere kunnen gerust gedeld,<br />
vertroost en tot y ver in goede werken worden aangemoedigd<br />
: Dit fta ik beide toe : maar de vraag<br />
tuslchen ons is deeze: of deeze Leer uitdrukkelyk<br />
en duidelyk geopenbaard is, zodat zy zig aan ieder<br />
verftandigen Leezerder Heilige Schriftuure onmiddelyk,<br />
als eene Schriftuurlyke Waarheid, zonder daaruit<br />
vooraf by gevolgtrekkinge afgeleid te zyn, voordoe,<br />
en dus door een iegelyk, die eerbied heeft voor<br />
het Godlyk Woord, volftrekt geloofd moet worden ,<br />
al ware het ook, dat zyn gemoed daardoor ontrust,<br />
en zyn vertrouwen op en Lieide voor God merkelyk<br />
verminderd werden? Leest nu , myne Vrienden ,<br />
alle de gefchriften, die tegen myn famenftel zyn<br />
uitgekomen, en gy zult bevinden, dat niet één my"<br />
ner partyen zig op deeze vraage uitgelaaten, ik laat<br />
ftaan die beweerd, en eenig bewys daarvoor getragt<br />
heeft by te brengen. Uw Christlyk gewisfe blyve<br />
dan vry en onbelemmerd; en neemt, zonder aanzien<br />
van myne gronden van uitlegginge of die van één eenig<br />
mensch, *lleenlyk uit de Heilige Schriftuure aan,<br />
het gcene u by het leezen derzelve als Godlyke Waar-<br />
13 4 heid
24 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigbeid<br />
heid toefchynt, en u tot eene zuivere aanbidding<br />
yan het Opperwezen in zyne zedelyke volmaaktheden<br />
en tot Liefde jegens dien God, die de Liefde,<br />
zelve is, op het fterkfte kan bepaalen en ontvonken.<br />
Nu is het vyfde floofdpunff van myn famenftel nog<br />
overig, het welk den Leeraaren dc-s Christendoms<br />
en hun geyoegelyk gedrag in het onderwyzen des<br />
Volks aangaat. Hieromtrent beweerde ik in de<br />
zesde Afdeelinge van myn famenftel, dat Christen<br />
Leeraars, naar het voorbeeld van Jefus en zyne Apostelen,<br />
gehouden zyn, zig naar de befpiegelende<br />
vooroordeclen en dwaalingen des volks te Ichikken,<br />
indien hunne kennis en overtuiging van gewigtige<br />
zedelyke of prakticaale Waarheden daarop rusten, Of<br />
daarmede vast verbonden zyn. Deeze ftelregel nu is<br />
in den grond de zelfde, welken Christus in zyne<br />
gelykenisfe, by Mattbeus XÏII. 24 env. aanbeveelt,<br />
wanneer hy den Huisvader op de vraage zyner<br />
knegten, of zy het onkruid uit de tarwe zouden<br />
uitwieden, laat antwoorden: Neen, opdat gy niet<br />
te gelyk de tarwe met het onkruit uittrekket. Laat<br />
het te famen opgroeijen tot aan den Oogst: dan zal<br />
liet van den ander worden afgezonderd. Het zou<br />
my zeer aan het harte gaan, indien ik my in myne<br />
vooritellinge daarover zo onbekwaam hadde uitgedrukt,<br />
dat billyke en onbevooroordeelde 'Leezers?<br />
daarin waarlyk vonden, dat ik Christen Leeraars tot<br />
kwakzalvers en bedriegers maaken wilde. Gaarne<br />
zal ik in deeze verdedigingen, wanneer ik in myne<br />
verklaaringen zo verre zal gekomen zyn, alle moge<br />
lyke misvattingen door juister bepaalingen en dooide
In bet Leezen van Tviistfchriften. 25<br />
rle gepastfte uitdrukkingen tragten te verbeteren-<br />
Maar ook ben ik van de Vrienden van myn famenftel<br />
overtuigd, dat zy naar den indruk , dien het<br />
leezen van myn werkje over het geheel genomen op<br />
hen gemaakt heeft, deszelfs Schryver voor onbekwaam<br />
zullen houden, om zulke ondeugende zedelyke<br />
ftelregels aan te pryzen. Daarom merke ik<br />
vooraf aan, dat ik uitdrukkelyk en by herhaalinge,<br />
zelfs nog op het einde van myn famenftel, beweerd<br />
heb, dat een Leeraar, naar Christus en zyner Apostelen<br />
voorbeeld, zo veel mogelyk is, zuivere en geest-<br />
Jyke begrippen van den Godsdienst aan zyne Toehooreren<br />
moet voordraagen en inboezemen. Ket is 'er<br />
dus zeer ver van af, dat ik het invoeren van nieuwe<br />
dwaalingen en vooroordeelen begunftigen zoude, dat<br />
ik veeleer in myn gantsch famenftel het daarop hebbe<br />
toegelegd, om alle verouderde vooroordeelen te<br />
beftryden, en alle zelfdenkende Leeraaren des Cbristendoms<br />
te beweegen, om tot derzelver volkomen<br />
vernietiging fteeds met alle vrymoedigheid mede te<br />
werken. Doch dewyl de ervaaring leert, dat alle<br />
de godsdienftige kundigheden van de groote menigte<br />
op het gezag hunner Ouderen en van de Leer.<br />
aaren hunner jeugd rusten, is de vraag: of men hun<br />
zulke dwaalingen, die zy te gelyk met de Waarheden<br />
des Geloofs hebben aangenomen , en die zy van<br />
hunne jeugd af als een met elkander verbonden geheel<br />
befchouwden, beneemen kan, zonder te gelyk<br />
hunne overtuiging van den Godsdienst in het ge.<br />
meen te verzwakken en den grondflag van hun geloof<br />
te doen waggelen?<br />
B 5 Naar
tS Eerfle OpheU. Regelen van Voorz'igt'igheii<br />
Naar myne gedagten moeten de Leeraars alleen<br />
deeze vooroordeelen cn dwaalingen verfchoonen»<br />
en onfchaadelyk tragten te maaken, op dat zy onvoorzigtiglyk<br />
niet meer afbreeken , dan zy in ftaat zyn<br />
om wederom op te bouwen; cn deezen flelregel<br />
zie ik uit de Euangelifche berigteu van het gedrag<br />
van Christus cn zyne Apoftclen, door zyn voorbeeld<br />
en door hunne verklaaringen daarvan, beveiligd.<br />
Zo zegt Jezus tot zyne Apoftelen : Ik hebbe u nog<br />
veel te zeggen, maar gy kunt het nu niet draagen;<br />
en op eene andere plaatse: ü is het gegeven de verborgenheden<br />
te weeten van Gods koningryk, maar<br />
tot anderen fpreeke ik door Gelykeniffen, om dat<br />
zy hooren en niet verflaan: en Paulus fchryft: lk<br />
hebbe u met melk gevoed en niet met vafle fpyze,<br />
want gy vermogte nog niets.<br />
Die my wederleggen wil, moet derhalven duidelyk<br />
aantoonen, dat, en hoe, het mogelyk is om een<br />
Volk op eenmaal van alle zyne verouderde vooroordeelen<br />
te geneezen.<br />
Tot hiertoe heb ik de aandagt myner Leezeren<br />
gevestigd op de hoofdftellingen van myn faamenftel,<br />
met oogmerk, om hun het duidelyke bepaalen<br />
c n vasftellen van het verfchil tuflehen my en myne<br />
partijen gemakelyk te maaken; in het voorbygaan<br />
tevens voor hun aantoonende, dat alles, wat tot<br />
nog toe tegen myn famenftel is ingebragt, myn gevoelen<br />
, wat de hoofdzaake aangaat, in geenerleie<br />
wyze onzeker gemaakt heeft. Ik voege daar nu<br />
nog by, dat men by alleen elke gewigtige Leerftel-<br />
W , welke icmant zoekt tebeftryden, altyd op dezelf
hi het Leezen van Ivoïftfchrijten 2}<br />
zelfde wyze moet te werk gaan, als ik tot hiertoe<br />
by de hoofdftellingcn heb aangetoond. Niets is<br />
gebruikelykcr, dan dat men in tegcnfchriften veele<br />
Waarheden bybrengt en verklaart, ais of die in het<br />
aangevogten werk gelochend werden, daar egter<br />
alle deeze Waarheden met des fchryvers gezcgdens<br />
zeer wel beftaan kunnen, en door hem toegeftaan<br />
worden. Maar juist daardoor worden veele onervaarcn<br />
Leezers misleid, zo dat zy het vertrouwen<br />
op dc regtyaardigheid van des fchryvers zaake verliezen.<br />
Zo dikwils daarom eene gewigtige ftelling<br />
uit een werk, dat met goedkcuringe gelezen wordt,<br />
wordt aangegreepen, moet men zig niet op de plaatfen,<br />
zo als zy door den tegenfehryver bygebragt<br />
worden, verlaaten, maar men moet het werk zelve<br />
opftaan, en daaruit zien, in welken verband de betwiste<br />
ftelling met de voorgaanden en de volgenden<br />
aldaar voorkomt, cn in welken bepaalden zin en met<br />
welk oogmerk de fchryver dezelve voordek. Deezen<br />
regel van Voorzigtigheid vcrwaarloozcnde loopt<br />
men gevaar, dat de tegenfehryver, wanneer hy<br />
door de uitdrukking een weinig te veranderen of<br />
door uit den famenhang ccn denkbeeld weg te laaten,<br />
dat daartoe behoort, het gevoelen van den<br />
fchryver geheel anders voordek, en ons door eene<br />
uitvoerige en veelligt gegronde wederleggingë van<br />
eene aan den fchryver te onregt toegefchreevene<br />
ftelling , doet gelooven, dat deeze eene openbaare<br />
dwaaling geleerd heeft. Zo hadde ik, b. v.,in<br />
de Inleiding van myn famenftel bi. 5 en 6, gezegd.<br />
„ Het is ongetwyfFcld eene der grootfte byzonderl<br />
„ he
u% Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtigbeid<br />
heden in de gefchiedenis van het menfchelyfe<br />
„ verftand, dat men geduurende verfcheiden eeuwen<br />
met de grootfte fcherpzinnigheid Godge-<br />
,, leerde Samenftclfels heefc bearbeid, waarin de<br />
weg ter Zaligheid op eene kunftmaatige wyze<br />
„ gefchetst en aangeweezen behoorde te zyn,<br />
„ en dat het desniettegenftaande niemand der leer-<br />
, ftellige voegivyzeren in de gedagten is gekomen,<br />
', het Einde of Oogmerk der Gelukzaligheid, waar-<br />
. toe de menfchen moeftcn opgevoerd worden, behooreiyk<br />
te bepaalen en te verklaaren. Te ver-<br />
„ geefs hebbe ik alle oude en nieuwe Godgeleer-<br />
,, de Leerboeken, die my bekend zyn, doorbladerd,<br />
„ om eene uitvoerige ontvouwing en bepaalde ver-<br />
„ klaaring van Gelukzaligheid te vinden; al wat ik<br />
„ daaromtrent met de houdinge cener diepe geleerd-<br />
;, heidkunstmaatig genoeg gezegd hebbe gevonden,<br />
„ was, of eene geheimzininge wartaal, of eene ver-<br />
„ wyzing naar eene korte fthets der Bovenna-<br />
, tuurkunde" enz. • Veelen myner partijen<br />
hebben deeze plaats zo uitgelegd, als of ik daar<br />
beweerde: dat nog niet één Godgeleerde vóór my<br />
een begrip van de Zaligheid gehad heeft. Zy hebben het<br />
my daarom voor eene onbefchaamde verwaandheid<br />
en zwaare beleediging der oude en laatere Godgeleerden<br />
willen toerekenen; want dat veelen, reeds<br />
vóór de tyden van Origenes tot op onze dagen,<br />
onloochenbaar begreepen en geleerd hadden, dat de<br />
Godsdienst ons blymoedig en verftan lig maakt, het<br />
welk toch in den grond even dezelfde Verklaaring<br />
van Gelukzaligheid is, als die ik, doch met andere<br />
woor-
ïn het Leezen van Twlfljchrtften. co<br />
woorden en meer gefchikt naar den trant der fchoole,<br />
had voorgedraagen. Maar een ieder, die tegen<br />
my niet reeds is vooringenoomen, en de aangehaalde<br />
plaats van myn gefchrift met eigene Opmerkzaamheid<br />
leest, moet tevens allerduidelyksc<br />
zien , dat ik alleen fpreeke van Leerfiellige Leerboeken<br />
en van Samen/lellen over de Waarheden des<br />
Geloofs, die op eene kunstmaatige wyze gefchreeven<br />
zyn; en geenszins van het gene Godgeleerden<br />
inhunne fligtelykeVerken of in zedskundige Verhandelingen<br />
cl Jersgezegd mogt- nhebben. Alle fchrandere<br />
waarneemeren der kerkelyke verfchynfeien is meer<br />
dan genoeg bekend, dat veele Godgeleerden eene<br />
dubbele ziele hebben, de eene voor hunne famenflellen<br />
des geloofs , de andere voor alle a»deie<br />
waarheden cn voor de praktyk des leevens. Even<br />
die zelfde mannen, die zig als fchrandere Wysgeeren<br />
gedraagenin het onderzoeken van alle Hellingen, die'<br />
geene bcirekkinge hebben op het godgeleerd faamenflel<br />
hunner Gezindheid, verfchynen dikwiis<br />
als fiikzienden, zo dra hui kerkelyk leerftelfel 'eibelang<br />
by heeft. Was Crufius in zyne Bovennatuurkundige<br />
werken niet een gantsch anderMan, dan in<br />
zyne Heilige Godgeleerdheid en in zyne Verklaanngen<br />
over de Openbaaring? De vraag is derhalven<br />
met: of veele Godgeleerden niet bereids, buiten<br />
hunne famenflellen, in zedekundige cn Higtelyke<br />
Geichnften, juiste begrippen van het oogmerk van<br />
den Godsdienst en van 's menfchen Gelukzaligheid<br />
getoond hebben? Dit fl a ik toe; maar het verfchil<br />
en de vraag isi of wel ooit één Godgeleerde, die<br />
een
30 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />
een famenftel van de Heilige Godgeleerdheid of<br />
van de kerkelyke leere des Geloofs op eene kunftmaatige<br />
wyze vervaardigd heeft, het denkbeeld<br />
van Gelukzaligheid uitvoeriglyk en bepaaldelyk<br />
verklaard, en daarop by alle de ftellingen, die hy<br />
in zyn famenftel des Geloofs aanneemt, agt gegeven<br />
hebbe? Dit ontkenne ik; en tot nog toe heeft<br />
niemant myner Partijen my eene ftellige Godgeleerdheid<br />
opgenoemd, waarin het denkbeeld van<br />
Gelukzaligheid behoorelyk op deeze wyze ontvouwd<br />
was. Voor het overige wil ik gaarne toeftaan, dat<br />
veele kundige en braave Mannen vóór my reeds<br />
duidelyk hebben aangetoond, hoe het gantfehc<br />
Chriftendom bedoele, om ons te trooften, vergenoegd<br />
en wys te maaken: doch het is tevens waar,<br />
dat zydie dit begreepen, ook nimmer een kerkelyk<br />
famenftel der Godgeleerdheid fchry ven konden, om<br />
dat zy tevens klaar zagen, dat de meefte ftellingen,<br />
die gewoonlyk tot het famenftel des Geloofs gerekend<br />
worden en derzelver bepaalingen, ons noch<br />
bevredigen, noch trooften, noch wyzer maaken;<br />
maar dat aan de meeftcn dcrzelven eeniglyk door ae<br />
verdeeldheden en twiften, daarover door de onderfcheiden<br />
lekten gevoerd wordende , een uiterlyken<br />
fchyn van gewigt is bygezet. — Myee Leezers<br />
zullen nit dit voorbeeld zeer klaar opmerken, hoe<br />
noodig het zy, dat men de aangehaalde plaatsen ^<br />
die beflreeden -worden, in het werk zelve in haaren<br />
famenhang nog eens naleeze: want het gebeurt<br />
maar al te veel, of uit eenvoudigheid en gebrek<br />
aan fchraaderheid, of uit een kwaadaartig opzet,<br />
dat
In bet Leezen van Twijlfchriften. 31<br />
dat een twiftfchryveraan zyneparty en (tellingen opdringt,<br />
waaraan hy nimmer gedagt heeft; en dat<br />
hy, na die onderftelde dwaaling wederlegd of bcfpotlyk<br />
gemaakt te hebben, zig op de overwinning<br />
beroemt, als of hy zynen Vyand uit het veld geflaagen<br />
en zyn gantfthe Leerftelfel vernield hadde.<br />
Nog een zeer in 't oog loopend voorbeeld van<br />
grove misvattinge myner uitdrukkingen leevert ons<br />
de plaats, daar ik § 20. van myn famenftel gezegd<br />
had: de algemeene geneigdheid om het gedrag van<br />
anderen tc bcoordeclcn, welke maar by eenige menfchen<br />
ontaart cn zondig wordt, is een zeer gefchikt<br />
middel,om de agting voor Relykheid en zedelykheid i n<br />
de gezel fchappen te handhaaven, en is daarom ten<br />
aanzien van haaren invloed over het geheel meer<br />
nuttig dan fchaadelyk. Men heeft deeze plaats zo<br />
uitgelegd, als of ik onder Berispinge of Medifance<br />
kwaadfpreekendheid cn Lafteringe verftond, en beweerde,<br />
dat de zugt tot berispen of de Medfance<br />
in haaren gantfehen omtrek een Deugd is.<br />
Gaarne wil ik toeflaan , dat het woord Medifance,<br />
waarvan ik my in de eerfte uitgaave bediende, een<br />
twyfelagtigc betekenis heeft, cn meesral in een<br />
zeer kwaaden zin genomen wordt. Maar de famenhang,<br />
waarin ik dat woord gebruike, toont voor<br />
billykc en verftandige Leezers zeer onderfcheidenlyk<br />
deczen zin aan: dat ik daardoor verfta eenegeneigheid<br />
om de d waa sh'cdeh en zedelyke misdagen van<br />
anderen geftreng en op.nly k te berispen.Decze geneigd,<br />
heidom over de feilen van anderen te oordeelen, kan<br />
Zondig worden, gelyk ik uitdrukkelyk heb te verftaan
^2 Eerjle Opbeld. Regelen van Voorzigtïgbeïd.<br />
ftaan gegeven; ërt in alle zodanige gevallen, daar<br />
men uit een bejinfel van vyandfchap de zwakheden<br />
of misdaaden van anderen bekend maakt, en met<br />
hardigheid daarover oordeelt, met oogmerk, om<br />
die perfoonen veragt en gehaat te maaken, heerscht<br />
eene zondige en lafterlyke kwaadfpreekendheicf.<br />
In deeze foort van berispingen worden de grenzen<br />
der Waarheid ook zeldzaam in agt genomen, enderi<br />
geheekelden perfoon worden veelal nog meer misflagen<br />
aangetygd, en alle zyne vergrypen lomp vergroot,<br />
zo dat deeze Medijance eigenlyk kwaadfpreekendheid<br />
en Laftering wordt. Maar hiervan wordt<br />
jn myn werk niet gefproken. Er zyn veele gevallen,<br />
waarin mén over de daaden van afwezende<br />
perfoonen geftrenglyk oordeelt, doch waarin tegen'<br />
de Menfchlievendheid niet wordt gezondigt; ja<br />
daar zelfs pligt en geweeten vorderen, dat men ook<br />
de verborgen gebreekén van hun karakter en gedrag<br />
bekend maakt, en een gevoelig ongenoegen'<br />
daarover te kennen geeft. Niet alleen moeten Vaders<br />
en Leeraars aan hunne Voedfterlingen, maar ook<br />
alle Braave Lieden aan hunne Vrienden en Gcbuuren<br />
bekend maaken de verkeerde denkw\ ze en het<br />
Hegte gedrag van zodanige menfchen, die hen onder<br />
den fchyn van deugd zouden kunnen misleiden<br />
of bedriegen. Niemant zal van zulke gevallen<br />
beweeren, dat het kwaad in anderen te ondekken<br />
een zondige hekelzugt of lafterlyke kwaadfpreekenheid<br />
is. Eindelyk zyn 'er ook veel menigvuldiger<br />
gevallen , waarin de menfchen , zonder<br />
voorafgaande overvveeginge of het nuttig of fchaa-<br />
de-
in het Leezen van Twistfcbriftem 33<br />
cteiyk is, en zonder bewustheid van eenig bepaald<br />
oogmerk, eikanderen onderhouden over het karakter<br />
en het gedrag van afweezenden, en hunne opgemerkte<br />
dwaasheden en gebreken, zonder eenige<br />
vyandfchap tegen hen, afkeuren. Dit doen zy byna<br />
met die zelfde gemoedsgefteltenisfc, waarmede<br />
men de gebeurtenisfen uit de oude Gefchiedenisfen<br />
verhaalt, en het gedrag der Perfoonen die daarin<br />
voorkomen, zonder fchendinï der Menschlievendheid<br />
en zonder eenige inzigten van eigenbelang,<br />
naar zyne bekwaamheden en zedelyk gevoel,<br />
pryst of laakt* Het is deeze zeer algemeene geneigd<br />
heid der menschen, om over het karakter en het<br />
gedrag van andere afweezenden te fpreeken, hunne<br />
opgemerkte feilen, zonder eenige vyandlyke oogmerken,<br />
te berispen, en dezelven, naar zyn eigen<br />
zedelyk gevoel, geftrenglyk te beoordeelen, waarvan<br />
ik beweerde, dat zy, door haaren invloed, op<br />
het geheel, meer nuttig dan fchaadelyk is. Wanneer<br />
ik zegge meer nuttig dan Jèbaadeiyk, ftemme<br />
ik toe, dat deeze geneigdheid om het gedrag van anderen<br />
in hun afweezen openlyk te beoordeelen,<br />
fchoon die op zig zelve der Waarheid en Menschlievendheid<br />
niet benadeele, nogtans veele nadeelige<br />
gevolgen heeft, en veele oneenigheden" kan veroorzaaken,<br />
byzonderlyk wanneer aan den berispten<br />
perfoon door vleijers wordt overgebragt, dat men<br />
zo geftrenglyk over hem geoordeeld heeft. Maar<br />
ik beweerde tevens, dat deeze meest toevallige nadeden,<br />
rykelyk vergoed en overtroffen worden door<br />
de voordeden, die uit de zedelyke beoordeelingen<br />
G der
34 Eerjts Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />
der afwezendea, over het geheel, voortvloeien. Ik<br />
bewees dit op de volgende wyze.<br />
i. Allen, die de dwaasheden en zedelyke misdagen<br />
van anderen berispen, beroepen zig op regelen<br />
van Recht, Billykheiden Welvoegelykheid, en bevorderen<br />
daardoor, by hen met welken zy fpreeken,<br />
zedelyke kennis, een fyner zedelyk gevoel,<br />
en omzigtigheid in hunnen wandel,<br />
a. Het openlyk laaken van flegte daaden in alle<br />
gezelfchappen, vermeerdert de drangmiddelen tot<br />
een omzigtig en goed zedelyk leeven; daardoor<br />
worden veelen, alleen door de vreeze, dat 'er ten<br />
hunnen nadeele op de gezelfchappen van hun<br />
gefproken zal worden, te rug gehouden van onbezonnen<br />
en losbandige uitfpattingen, die zy zig<br />
anders veroorloven zouden.<br />
Deeze bewyzen gaan zo zigtbaar door, dat niemant<br />
myner Partyen daartegen iets heeft durven<br />
inbrengen. Zy verkrygen nog een veel grooter<br />
kngt door de aanmerking, hoe het in de menschlyke'<br />
famenleevinge met de Zedelykheid geschapen<br />
zoude zyn, indien in plaatfe van de geneigdheid<br />
om de gebreken van anderen te berispen, eene<br />
tegenovergeftelde begeerte, om dezelven over het<br />
hoofd te zien en zo veel mogelyk te ontfchuldigen,<br />
overal heerschte. Zouden de flegte voorbeelden<br />
dan niet veel verleidelyker zyn, indien niemant zig<br />
daar tegen uitliet? Zoude een volkomen onverichilligheid<br />
voor alle zedelyke Wetten niet welhaast<br />
algemeen worden, indien men alle vergrypen daartegen<br />
poogde te verfchoonen ? En zoude Echtbreuk<br />
niet
In het Leezen van Tnisi'fchriftetii 35<br />
niet ten laatften voor Galanterie, en hei lompfte<br />
bedrog voor gefleepene weereidlthc voorzigtigheid<br />
worden uitgevent'?<br />
Myn gezegde, dat de gewoone begeerte der menfchen<br />
om anderen te beoordeelen, over het geheel<br />
befchouwd, meer voordeelig dan nadeelig is, blyfe<br />
derhalven in zyn geheel. Maar in de denkbeelden<br />
der Godgeleerden heerscht over dit onderwerp,<br />
gelyk over veele andere vraagen in de zedekunde *<br />
een zeer groote verwarring, gelyk b'yluuit hunne aanvallen<br />
tegen myne aanmerkingen over dit onderwerp,<br />
die hun zo paradox zyn voorgekomen. Het komt<br />
'er zeer veel op aan, dat men de grenzen duidelyk<br />
bepaale, en naauwkeurig vaflelle, in hoe verre het<br />
geoorlofd on onze pligt zy, om de misflagen van anderen<br />
in hun afwezen af te keuren en ernftig te berispen,<br />
en waardoor dergelyke Beöordeclingen in<br />
eene zondige Kwaadlpreekendheid of Medisance, of<br />
in liefdeloos veroordeelen en verdoemen onzer<br />
Naaften beginnen te ontaarten. Een deugdlievend<br />
Chriften zal , zonder eene duidelyke en genoegzaame<br />
kennisfe deezer grenzen, zeer dikwils verlegen<br />
zyn, en niet weeten, of hy in de gezelfchappen<br />
moet fpreeken of zwygen; of hy de misleen van<br />
anderen met eene edele verontwaardiging, ter handhaavinge<br />
der deugd, nadrukkelyk zal berispen, dan onverfchillig<br />
voor haar fchynen en de ondeugd ontfchuldigen.<br />
Ik behoude daarom aan my, om ter<br />
gevoegelyke plaatse in deeze Verdedigingen, eene<br />
afzonderlyke Verhandeling over dit onderwerp te<br />
geeven, en daarin de grenzen van eene regimaatige<br />
C 2 en
36 Eerfle Opheld. Rtgelen van Voorzigüghtid<br />
, en ongeoorloofde beoordeelinge over de daaden vaa<br />
anderen te bepaalen.<br />
Nu na ik tot een nieuwen regel van Voorzigtigheid<br />
in het leezen van geleerde Twistfchriften over.<br />
Dezelve beftaat hierin: Eer men eenig gefchrift ter<br />
wederlecginge van een ander leest, moet men vooraf<br />
onderzoeken, of de Schryver daarvan niet op eene<br />
of andere wyze het Boek, waartegen hy zal fchryven,<br />
uit een zeer verkeerd gezigstpunt befchouwt, en<br />
daaraan een gantfch ander oogmerk toefchryft, dan<br />
de Sehryver daar ooit mede bedoelde. Dewyl de<br />
waarde of de graad van volmaaktheid van een werk<br />
daarvan voornaamlyk afhangt, komthet'er zeer veel op<br />
aan, zo of het oogmerk waarmede het gefchreeven is,<br />
in zig over het geheel prysfelyk en goed is, als ot'<br />
de inhoud en fchrytwyze aan dat oogmerk al of niet<br />
voldoe. Maar wie aan eenen Schryver een ander<br />
oogmerk toekent, dan hy gehad heeft, kan nietan*<br />
ders dan verkeerd oordeelen, en zal juist dat,<br />
't welk het waare oogmerk van den fchryver bevordert<br />
en dus eene volmaaktheid in zyn werk is, voor<br />
een onvergeeflyke misflag in het fchryven houden,<br />
om dat het met zyn ingebeeld doch valschlyk otiderfteld<br />
oogmerk niet overeenkomt.<br />
Het toepasfen van deezen regel op verfcheiden<br />
fchriften tegen myn Samenftel uitgekomen, zal dit<br />
nog klaarer aantoonen. Ieder onbevooroordeeld<br />
Leezer van myne Wysbegeerte des Christendons<br />
moet niet alleen door den Titel, maar ook door<br />
den gatitfchen inhoud deswerks overtuigd zyn, dat<br />
het Hoofdoogmerk, 'tgeen ik daarin bedoelde te berci.
In het Leezen van Twistfcbriften. 37<br />
reiken, geen ander dan dit was: om de Leere van<br />
Jezus als een waare Godlyke Leere der Gelukzaligheid<br />
, in haare zuiverheid en eenvoudigheid, en<br />
volgens haare overeenftemminge met het plan van<br />
God in de Natuur, voor te (tellen, en daarvan<br />
veele ingefchoovene Onderftellingen der Godgeleer»<br />
den, welken aan zclfsdenkende menfchen (leeds ongerustheid<br />
van gemoed en twyfelingen tegens den<br />
Godlyken oorfpvong des Christendoms veroorzaaken,<br />
de twist in de Kerk, een blinden yver voor<br />
zyne lekte, en haat tegen andere menfchen onderhouden<br />
en daaraan voedfel geeven, als Byvraagen,<br />
die tot deszelfs weezen niet behooren, noch in d»<br />
Heilige Schriftuure beflischt zyn, af te zonderen, en<br />
het uitwendige gezag en alle andere fchyngronden,<br />
waarop zy gebouwd zyn, te vernietigen.<br />
Wiemant kan ontkennen, dat dit oogmerk van<br />
myn gefchrift in zig zeiven prysfelyk en goed is;<br />
en zy die behoorelyk agt geeven op de tegenwoordige<br />
belangen van den Godsdienst, zullen ook<br />
moeten toeftaan, dat het in onze dagen meer en<br />
meer noodzaaklyk wordt, om de wezenlyke waar-,<br />
heden van den Godsdienst des Christendoms, van<br />
alle toevallig daarin gekomen meeningen te zuiveren.<br />
De Godgeleerdheiden haare beoefening is tegenwoordig<br />
zo uitgebreid, dat jonge Godgeleerden<br />
thands al te licht door een naarstige inzameling<br />
der menigvuldige hulpmiddelen hunner kennisfe, in<br />
gefchied - letter - en oordeelkunde, zo zeer verftrooid<br />
kunnen worden, dat zy de hoofdzaake des Christendoms<br />
uit het oog verliezen, en zig zeiven raefiigc<br />
3 maa-
c,3 Eer/ic Qpfohi, Regelen van Voorziglighevl<br />
maaien misleiden, om veele dingen voor gevvigtigei»<br />
en wezenlyker te houden, om dat dekennis daarvan<br />
hun veele moeite gekost heefc, dan het algemeen<br />
nuttige, dat alle verlichte, ja ongeleerde Christenen<br />
ras kunnen begrypen en ten vollen verfhan, Hierom<br />
is het noodzaaklyk, de aandagt van toekomen,<br />
de Predikanten op het vsezcnlykc van het Christendom<br />
leevendig te maaken , op dat hun yver voor<br />
andere weetenfehappen hen voor het doeleinde,<br />
waartoe zy eigenlyk als Leeraars gefchikt zyn,<br />
niet onnut maake.<br />
Dat alle de overige zelfdenkende Christenen,<br />
die Godgeleerde fchriften leezen met oogmerk, om<br />
een beter en gegronder kennisfe van den Godsdienst te<br />
erlangen,thands meer dan ooit een famenftel van zuivere<br />
en wezenlyke Leeringen des Christendoms behoeven,<br />
blykt van zelve. De Godgeleerden verfchillen en twisten<br />
over zeer veele onderftellingen en gevoelens<br />
hunner byzondere Gezindheden, die zy tot nog toe<br />
voor noodzaaklyke Artikelen des Geloofs, en voor<br />
de ecte Leer der Schriftuure hebben opgegeven;<br />
en daar door zyn zodanige onderzoekende Chris-<br />
nen in het grootfte gevaar, om in een volflaagen<br />
Ongeloof of aanhoudende Twyfeiaarye weegens<br />
het Christendom te vervallen.<br />
De Vrienden van myn Samenftel, dat is, zy, die<br />
ih het leezen van het zelve dat nut ondervonden hebben<br />
, 't geen ik in het fchryven daarvan bedoelde en tot<br />
hiertoe verklaard heb, zullen het byna onmogelyk<br />
'agten, dat Lieden, die voor verftandig en geleerd<br />
willen doorgaan, dit oogmerk van myn gefchrift, dat<br />
zig
In het Leezen -jan Twisifchriftem 39<br />
zig door het gantfche werk vertoont, niet gezien, en<br />
my in tegendeel eene gantsch andere bedoelinge hebben<br />
opgedrongen.<br />
Naar het gevoelen van fommigen myner Partyen,<br />
zoude myn oogmerk zyn, om het Christendom te beftryden,<br />
en het Epikurismus in te voeren. Dit is de<br />
geleerde meening van den Heer Conrector Frisch<br />
het welk hy daaruit tragt te bewyzen, omdat ik de<br />
Godlyke Ingeevinge der Euangelifche Gefchiedenisfen<br />
nergens uitdrukkelyk geleerd hebbe; omdat ik ftelle,<br />
dat 'er meer natuurlyk goed dan kwaad in de Weer.<br />
reld is, en dat eene aanhoudende Blymoedigheid tot<br />
Gelukzaligheid vereischt wordt; het geen naar zyne<br />
gedagten een handtastelyk Epikurismus is.<br />
Deeze goede Man kan veele plaatfen van myn Samenllel,<br />
waarin ik zo allernadrukkelykst de groote<br />
Voortreffelykheid en Godlykheid van Jefus Leere<br />
erkenne en bewyze, maar zeer bezwaarlyk of in het<br />
geheel niet overeen brengen met het oogmerk, dat<br />
hy my toefchryft. Om deeze reden wil hy liever ge.<br />
looven, dat ik my zeiven geduuriglyk tegenfpreeke,<br />
dan dat hy vermoeden zoude, dat hy zelve in zyne<br />
Onderftelling dwaalt. Voor het overige 'bekent hy<br />
in zyn Voorreden openhartig, dat myn Samenftel hem<br />
in het geheel nietverlicht heeft. Met dat alles heeft hy<br />
ten titel gekoozen: Be/Iisfende Wederlegging vanSteinbarts<br />
Samen/lel-£ Entjcheidende Grimde wieder das Steinbartijche<br />
Syjleem;) zondereer by te voegen: 'T WELK<br />
VAN HET BEGIN TOT HET EINDE TOE VOOR<br />
MY DUISTER EN ONVERSTAANBAAR IS.<br />
De Heer Lavater heeft tegen de Waarheden der<br />
Leere, die ik in myn Samenftel heb voorgedraagen,<br />
C 4 nj e t
4© Eerfle Opleid. Regelen van Voorzlgtighiid<br />
niets in te brengen, en nogtans houdt hy het geheele<br />
werk voor een onwaardig Verdrag of Capitulatie<br />
metdeDeïsten,zyndeten hunnen gevalle het wezenlykevan<br />
het Christendom opgeofferd en weggelaaten.<br />
Hierom heeft hy in zyn: Jets over Steinbarts<br />
Samenftel (etwas uber Steinbarts Syjleent) zeer yverig<br />
tegen my uitgevaaren, fchoon hy in deeze zyne<br />
ftoute uitfpraak nergens duidelyk zegt, waarin<br />
het Wezcnlyke des Christendoms, naar zynemeeninge,<br />
befta. Maar in een brief aan my heeft hy<br />
zig daarover nader verklaard , en gezegd fat gelyk bet<br />
Geld bet voorwerp is der Gierigheid, zo is Christus<br />
bet voorwerp der Zaligheid voor een Christen; er. da É<br />
deeze Hoofdftelling in myn Samenftel zelfs niet aan •<br />
geroerd wordt. Ik zou den Heer Lavaier door een<br />
andere gelykenisfe kunnen antwoorden en hem zeggen:<br />
dat de Zaligheid niet, gelyk de Gierigheid,<br />
een zeker bepaald voorwerp, waarop zy doele, vordert<br />
, maar dat zy een toeftand is gelyk de Gezondheid.<br />
Zo min nu als een'Arts het voorwerp is der<br />
ligchaamlyke Gezondheid voor denperfoon, welken<br />
hy herfteit, zo min kan Christus het voorwerp der<br />
Gezondheid onzes Geestes of der Gelukzaligheid genaamd<br />
worden, hoezeer wy door het opvolgen van<br />
zyn Ondcrwys geneezen. Doch de Voorftanders van<br />
myn Gevoelen zullen door alle deeze vergelykingen<br />
toch nog niet bevroeden kunnen, wat de Heer Lavater<br />
eigenlyk in myne Leere der Christlyke Gelukzaligheid<br />
begeert ingevoegd te hebben, om haar nog<br />
Christlyker en geheel en al Christlyk te maaken.<br />
Dit zal ik hun, zonder de fieraaden van eenen Redenaar<br />
, met klaare woorden voordellen. Tot eene<br />
waar-
In het Leezen van Twiitfchriften. 41<br />
waarlyk Christlyke gemoedsgefteltenisfe, waarin Ge.<br />
lukzaligheid huisvest, vorder Ik niets meer, dan<br />
gelykvormige gevoelens aan die van Christus en van<br />
God; maar de Heer Lavater vordert nog daarboven<br />
eene driftige bezigheid des harten met den Perfoon<br />
en de uitwendige Heerlykheid van Christus, waartoe<br />
dan de verwagtingen van zyne: Wederkomfte , om<br />
een ftaat van Heerlykheid op deeze Aarde op te rïg-<br />
ten, voormamlyk hehooren. Nu wil ik den Heer<br />
Lavater en zynen Vrienden gaarne vergunnen, dat<br />
, zy zig op eene zeer onfchuldige wyze, de voortreffelyke<br />
tooneelen voorftellen van Jefus or.middelyke Regee<br />
ringe op deeze Aarde, in een zeer naby zynden<br />
tyd van Zaligheid; dat zy zig daarmede geduurig<br />
innerlyk verlustigen, en deeze hunne blyde Ver<br />
beeldingen met een opregt geweeten voor een ge<br />
deelte hunner Cbristlyke Zaligheid houden. Ja ik<br />
wil daarenboven nog toegeeven, dat dergelyke Ver<br />
wagtingen in de eerfte Eeuw zeer algemeen waren<br />
onder de Christenen, volgens hunne kundigheden,<br />
die zy uit het Joodendom hadden medegebragt, en<br />
dat de Brieven der Apostelen dit gevoelen veeleer<br />
fchynen te begunftigen, dan tegen te fpreeken. Maar<br />
daar tegen zal de Heer Lavater ook de billykheid<br />
hebben om met my toe te ftaan, dat het nergens<br />
in de Heilige Schriftuure tot een voorwaarde der<br />
Zaligheid gefteld wordt, om over eene Wedervcr?<br />
fchyninge vanChristus opaarde iets bepaalds tegelooven;<br />
endatj volgens IJOANN. I. 7'. IV. 16.niets meer ge<br />
vorderd wordt, om in denaauwfte gemeenfehap met<br />
Gpd te ftaan, dan dat men in het Licht wandele en<br />
Cj in
\i • Eif/ls Opheld. Regelen van Voorzigtigheld<br />
in de Liefde blyve. Maar daar dit wordt toegedaan,<br />
blykt, dat 'er aan myn Samenftel van de Christlyke<br />
Leere der Gelukzaligheid nietsWezeulyksontbreekt;<br />
want dit leert de menfchen in het Licht te wandelen<br />
en in de Liefde te blyven: ten zy Joannes met de<br />
Deïsten vanzynen tyd,ook op eene onwaardige wyze<br />
een verdrag gcfl"Oten of gecapituleerdhebbe.<br />
Nog andere Tegenfchryvers hebben myn Samenftel<br />
als een fmaadelyke beftrydinge van het Leerftelfel<br />
der Lutherfche Kerke behandeld, en daarom de<br />
eer der Kerke en haare gewoone Leerwyze willen<br />
verdedigen. Uit dit misverftand zyn hunne zeer<br />
verwarde voorftellingen van het denkbeeld van de<br />
Kerk ontdaan, en deezen zal ik in een afzonderlyke<br />
Verhandeling in deeze Verdedigingen poogen te<br />
verbeteren. Ik bemirine de Kerk, die my opgekweekt,<br />
en met het ampt om haare toekomende Leeraren<br />
te onderwyzen, vereerd heeft. Ook hebbe ik<br />
een dankbaare hoogagting voor de verdienden der<br />
eerfte Hervormers en alle die uitmuntende Godgeleerden<br />
deezer Kerke, welken Luthers aangevangen<br />
werk, om het Leerftelfel te zuiveren en te verbeteren,<br />
tot op onze dagen hebben voortgezet. Maar ook<br />
daarom kan ik te minder met onverfchilligheid aanzien,<br />
dat een bygeloovige verknogtheid aan bewoordingen,<br />
die wel eene gewyde eerwaardigheid hebben,<br />
doch tevens maar al te zeer aan misvattingen onderworpen<br />
zyn, zo veelen Leeraaren het Licht ontzegt,<br />
dat in onze Kerk brandt, en hen eene Leerwyze doet<br />
aanneemen, die de verftandigfte en voornaamde weereldlyke<br />
Madeleden der Kerke uit onze godsdienfiige<br />
Ve r.
fti het Leezen van Tmsifchrifien.<br />
Vergaderingen als verjaagt, omdat zy dezelve niet<br />
zonder ergernisfe en af keuringe hooren kunnen. Om<br />
deeze zeer gewigtige reden houde ik my verpligt,<br />
om, overeenkomftig myn Beroep, het daarop toe te<br />
leggen , dat de jonge Godgeleerden onzer Kerke,<br />
die zig tot het Leeraarampt fchikken, van alle verflaafdheid<br />
aan de onderftellingen van menfchen bevryd,<br />
en van allen geheimzinnigen wartaal verlost worden,<br />
doch integendeel alleen voor het werkzaame of prakfikaale<br />
van Jefus Godsdienst, dat een Godlyke kragt<br />
heeft ter Zaligheid, mogen ingenomen wezen. Het<br />
gevolg myner poogingen kan der Lutherfche Kerke •<br />
zekerlyk niet tot fchande of nadeele verftrekken,<br />
maar moet veeleer daartoe medewerken, dat onze<br />
Kerk meer opgebouwd, en het zelfdenkende gedeelte<br />
der menfchen innerlyker met haar vereenigd, en<br />
haare eer op de kragtigfte wyze gevestigd en vermeerderd<br />
wordt. Want is 'er wel een andere waare eer<br />
voor eene Kerke, dan die op de volkomen Waarheid,<br />
algemeene Nuttigheid en werkzaame kragt haarer<br />
Leerftukken , en op eene gepaste Inrigdng haarer<br />
jüodsdienitige gebruiken gegrond is , om waare Wys«<br />
heid en Deugd onder alle Standen en foorten van<br />
menfchen te bevorderen.<br />
De Vrienden van myn Samenftel zullen nu gemaklyk<br />
zien, dat zulke Tegenlchryvers, die zelf niet<br />
in ftaat zyn om het oogmerk van eenig gefchrift te<br />
bevatten, ook deszelfs inhoud niet verftaan, en nog<br />
minder bondig beoordeelen en wederleggen kunnen.<br />
Deeze lieden fcheppen door hunne verbeelding een<br />
ipook, waartegen zy voor het gemeen ftryden, en<br />
wan-
44 Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtigheid<br />
wanneer zy dit voortbrengfei hunner eigen uitvindinge<br />
ter aarde geworpen hebben, kraaijen zy de overwinning,<br />
als ofzyden Schryver zeiven beoordloogd<br />
en zyn Leerflelièl verwoest hadden, terwyl beiden<br />
onbefchadigd gebleeven zyn.<br />
Nog eenen regel van Voorzigtigheid by het leezen<br />
van geleerde Twistfchriften heb ik aan te beveelen,<br />
naamlyk: Men moet naauwkeurig agt geeven op de<br />
gronden, die ter wederlegginge gebruikt worden,<br />
en daarop vooral letten, of het in waarheid algemeene<br />
en beweezene Waarheden zyn, waarop men zig<br />
beroept. Voor eerst is uit de Redeneerkunde bekend,<br />
dat men uit ftellingen, die niet algemeen waar<br />
zyn, ook niets met zekerheid befluiten kan. Zo is<br />
by voorbeeld de ftelling: het gene geleerde en vroome<br />
mannen zeggen is geloofwaardig en aanneemelyk,<br />
.geen algemeen waare ftelling: want de geleerdfte en<br />
•vroomfte mannen dwaalen fomtyds ook. Derhalven<br />
(is het ook in byzondere gevallen geen goed befluit,<br />
dat dit of dat gevoelen waar moet zyn, omdat geleerde<br />
en vioome mannen het verdedigd hebben.<br />
Egter gebeurt het zeer dikmaals, dat men de Oudheid<br />
eener Leere, en het groote aantal van, Geleerden,<br />
die haar voor waar hielden, als een voldingend<br />
bewys opgeeft; en dat men eenen Schryver reeds<br />
half meent wederlegd te hebben, met zyne Leere voor<br />
nieuw en hem voor eenen Invoerer van Nieuwigheden<br />
te verklaaren. Daaiom moet men in deeze zaak eens<br />
vooral vast aanneemen:<br />
i. Dat alle Waarheden even oud zyn, maar dat de<br />
menfchen haar langzaamerhandleerenkennen;want<br />
dat
ïn het Leezen van Tnvistjchriften. 4$<br />
dat ons verftand de eene Waarheid vroeger, de<br />
andere laater ontdekt. Alle Waarheden hebben<br />
haaren grond in zig zeiven, en zy worden daarom<br />
geene Onwaarheden, omdat deeze of gene menfchen<br />
haar niet vroeger gekend hebben,<br />
a. Dat alle Waarheden des Geloofs, die thans byde<br />
groote menigte om haaren ouderdom eerwaardig<br />
zyn, eertyds ook nieuw waren. Ware het nu een<br />
gezonde regel des Geloofs, dat het oude in alle<br />
gevallen boven het nieuwe gekoozen moet worden,<br />
dan hebben de Jooden zeer wel gehandeld, dat<br />
zy by hunne oude wet volhardden,en het nieuwe<br />
Christendom niet aannamen.<br />
3. Men moet , in de daad, verbaasd ftaan over de<br />
kragt van den geest, die in alle Partyfchappen<br />
heerscht, als men opmerkt, hoe fchrandere en<br />
geleerde Mannen door denzelven dikwyls verblind<br />
v/orden, en niet opmerken, hoe kundig zy<br />
zig zeiven misleiden , en hoe zy menige maaien<br />
gronden gebruiken, en voor voldongen Waarheden<br />
houden in het verdedigen hunner e'gene onderftellingen,<br />
welken zy voor valsch verklaaren,<br />
wanneer hunne Partyen zig daarvan bedienen.<br />
Men weet, met welk een goed gevolg de Room-<br />
' fche Kerk zig by de groote menigte van deeze<br />
bewysreden bediend heeft en nog bedient: dat<br />
de Waarheid daarom aan haare zyde zyn moet,<br />
omdat zy de oude Kerk is,daar deLutherfcheeerst<br />
niewwlings is opgeftaan, en dat haare gevoelens<br />
tot nog toe nooit geloofd waren. Onze ftrydende<br />
Godgeleerden weeten hierop zeer wel te antwoor-<br />
den,
4Ö Ecrfts Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />
den, en ftaan geenszins toe, dat het Iaater kertnen,eener<br />
Leere uit de Schriftuure, een bewys tegert<br />
haare Waarheid is. Maar even diezelfde ftrydende<br />
Godgeleerden, die tegen deRoomfcheKerk zo onverzettelyk<br />
ftaande houden, dat het tegen de Leere<br />
van Luther en haare Waarheid niets afdoet, dat<br />
hy in zynen tyd een Invoerer was van Nieuwigheden,<br />
poogen nogtans hunne Medebroeders, die<br />
de begonnen Hervorming tragten te voltooijen,<br />
te overbluften, door. hen Invoerers van Nieuwigheden<br />
te noemen. Wat moet men van zulke<br />
Menfchen en hunne Liefde voor de Waarheid<br />
denken? Maar laat ons het zagtfte (lellen en<br />
aanneemen, dat zy de lïenvoudigen niet opzetlyk<br />
bedriegen willen, maar dat zy zeiven door<br />
den toverkragtigen geest der Partyfchap verblind<br />
zyn.<br />
Verder is het een zeer gemeene kunftgreep in de<br />
ftrydende Godgeleerdheid, dat men de ftellingen<br />
van eenen Schryver opgeeft voor opgewarmde en<br />
reeds voor lang wederlegde Gevoelens van bekende<br />
Dwaalleeraaren, waaromtrent men zelfs fchroomt<br />
zigintelaaten , om die in het breede te onderzoeken.<br />
Op deeze wyze laaten de Butzower Recenfenten zig<br />
uit over myn Samenftel, en zeggen, dat het oude<br />
Sociniaanfche vuiligheden leert; meenende dat zy<br />
daarmede genoeg gezegd hebben, om alle eenvoudige.<br />
Christenen, die zeiven niet in ftaat zyn te beproeven,<br />
van het leezen daarvan af te fchiikken. Maar laat<br />
ons deeze wyze van befluiten wat van naby befchouwen,<br />
en onderzoeken, of zy met de Liefde tot<br />
de
In het Leezen van Tivistfchriften. 47<br />
de Waarheid overeenkorae. De Roomfche Kerk<br />
houdt de Lutherfchen en Gereformeerden voor even<br />
zo groote Ketters, als in onze Kerk de Arriaanen,<br />
Sociniaanen , cn zelfs de Papisten voor Onregtzin,<br />
nigen gehouden worden. Wanneer nu een Katholyk<br />
van een Leerftuk zegt: het is een voor lang<br />
wederlegde Lntherfche of Calvinistische Kettery,<br />
waarvan Bellarminus en veele andere de ongegrondheid<br />
reeds hebben aangetoont; zal dan wel één<br />
eenige onzer twistende Godgeleerde toeftaan , dat<br />
dat Leerftuk daardoor wederlegd is? En waarom<br />
r iet ? Om dat ieder Protestant begrypt, dat juist<br />
bier als uitgemaakt vooronderfteld wordt, het gene<br />
in verfchil is, cn dat nog beweezen moet worden,<br />
dat zy naam'lyk-, die de Roomsche Kerk voor Ketters<br />
verklaart, in waarheid Dwaalieeraars zyn; en<br />
of hunne Gevoelens door de zo dikwerf ondernomen<br />
beftryding waarlyk wederlegd zyn. Even<br />
eens is het gefteld met alle dergelyke gevallen.<br />
Hierom behoorde een Pro'estant ach Godgeleerde<br />
zig te fchaamen om zodanige bewyzen te gebruiken,<br />
waarmede, indien ze doorgingen, de Roomfche<br />
Kerke hem en alle zyne Medebroederen van Onregtzinnigheid<br />
en ketterye met grond overtuigen<br />
zoude. Dan deeze neiging, om in het ftuk van<br />
den Godsdienst op deeze gebrekkige wyze te redeneeren<br />
, behoort veeligt tot de Erfzonde, want<br />
wy vindenze reeds hy de yverende Regtzinnigen onder<br />
de Jooden gebruikt. By deezen, die zig voor de ee •<br />
nige Regtzinnigen hielden, waren de Samaritaanen<br />
toen, datgeenen waar voor de Cbristlyke Kerkgemeen-<br />
fchap-
48 Eerfle OphekU Kegelen van Voorzigtigheid<br />
fchappen thans de Arriaanen en Sociniaanen houden^<br />
naamlyk Aardsketters. Wanneer Jezus tegen de<br />
jooden beweerde, dat zy zonder reden trotfch waren<br />
op hunne afkomst van den braaven Abraham 4<br />
en dat zy, naardien de Regtvaardigheid van een<br />
ander hun niet kon toegerekend worden, om hun eigen<br />
inwendig karakter in Gods oogen even zo verwerpelyk<br />
waren, als de Heidenen, die zy als afgodendienaars<br />
en kinderen des Duivels verfoeiden;<br />
toen antwoordden deezen den Heiland, het gene onze<br />
hedendaagfcheKampvegters den zogenaamden Invoe<br />
reren van Nieuwigheden thans antwoorden: Zeggen wy<br />
niet wel, dat gy een Samaritaan zyt en den Duivel<br />
hebt? JOANN. VIII. 48. Daermede meenden<br />
zy Christus genoegzaam wederlegd te hebben.<br />
Want tot de Regtzinnigheid van dien tyd behoorde<br />
het Geloof, dat God den Jooden om de Verdienften<br />
van Abraham boven alle andere Volken zegende;<br />
en allen die dit leerftuk ontkenden, en op<br />
Verbetering hunner Gemoedsgefteltenisfe aandrongen,<br />
waren Aardsketters en Samaritaanen.<br />
Nu bidde ik alle Vrienden der Waarheid, dat<br />
zy dit voorval uit de Euangeliefche Gefchiedenisfen<br />
lfeeds in gedagten houden , en dat zy in 't<br />
vervolg in Godgeleerde Twistfchriften kezende.- dit<br />
is Sociniaansch , Pelagiaansch, Mennonitisch; of dit<br />
ftemt over een met de Leer van Crellius, Damm .<br />
Dippel, of zo als de Samaritaanen ook heeten mogen;<br />
dat zy dan tevens zig herinneren, dat Christus op dezelfde<br />
wyze beftreeden werdt; en dat derhalven deze<br />
voorvegters, die zig thands nog zo meesterlyk van<br />
do
In bet Leezen van 7 toisljcbri/ten 4.9<br />
de oude Joodfche wapenen bedienen, hadden 'zy in<br />
bunnen tyd 'geleefd, zig zekerlyk. met de Yveraars<br />
onder dit volk zouden vereënigd hebben, om Jefus<br />
voor eenen Aardsketter te verklaaren, zonder zig in<br />
het onderzoeken zyner Leere en derzelver bevvyaen<br />
in te laaten.<br />
Over deeze foort van kampvegters en hunne kunst*<br />
greepen , die andere Schryvers 'zoeken gehaat te<br />
maaken, door hunne Hellingen met de gevoelens van<br />
uitgekreeten Ketteren te vergelyken, moeten wy nog<br />
twee aanmerkingen voordraagen:<br />
.Eerstlyk, dat men gewoonelyk daarby ook deeze on.<br />
regtvaardigheid begaat , dat zodra een Schryver<br />
maar in één Huk tot zekere lekte nadert, al verfchilde<br />
hy voor het overige met haar in alle andere<br />
Artikelen, men hem nogtans voor eenen Aanhanger<br />
derzelve verklaart. Deezervoege worden veele<br />
goede Uitleggers der Schriftuure van Socihiaanerye<br />
befchuldigd, en voor Sociniaanen uitgekree-<br />
. ten , wanneer zy maar ééne plaats der Schriftuure<br />
verklaaren , zo als Sociniaanfche Uitleggers die<br />
verdaan hebben, hoe zeer zy in het Leerftellige<br />
met de Sociniaanen in 't geheel niet overeenkomen.<br />
Hierom is het noodig eens vooral duidelyk aan te<br />
ttjonen, wat 'er toe behoore, om eenen Geleerden<br />
. met regt tot zekere fekte te rekenen, en hem naar,<br />
den naam van haar hoofd te noemen; opdat men'<br />
door zulke fchermers in het wilde niet verder misleid<br />
of bevreesd gemaakt wórde, dat men in gevaar is.<br />
Wie is een Muhamedaan? Hy, die eene of andere<br />
ftelling van den Godsdienst, die in den Córatf'<br />
D ftaari
So Eerfle Öphetd. Regelen van Voorzigtigheid<br />
ftaat, voor waar houdt? Zekerlyk neen; want dan<br />
waren alle Christenen en Jooden ook Muhamedaanen,<br />
naardien zy de Eenheid van God en eenen ftaat<br />
van vergeldinge na den dood gelooven. Maar hy alleen<br />
is een Muhamedaan, die in Muhamet dat gezag<br />
erkent, dat men alle zyne uitfpraaken over den<br />
Godsdienst, zonder uitzonderinge gelooven moet.<br />
Wie is in zynen Godsdienst een Jood ? Geenszins<br />
hy, die Mofes voor een godlyk Gezant erkent; noch<br />
hy, die aan deeze of gene zyner Wetten een eeuwig<br />
verbindende kragt töefchryft; maar hy alleen is het,<br />
die aan Mofes het hoog/Ie Gezag in den Godsdienst<br />
töefchryft, en die zyne gantfche Wet voor eeuwig<br />
houdt. Wie is een Papist? Hy niet, die zekere<br />
nnderfcheidende Leerftukken, welken de Roomfche<br />
Kerke tegen de Proteftanten ftaande houdt, onderfchryft,<br />
maar hy alleen is het, die alles, wat volgens<br />
de Roomfche Kerke en haar Opperhoofd tot de<br />
Leere des Geloofs behoort, op derzelver Gezag aanneemt,<br />
en gelooft, dat geene Verklaaring der<br />
Schriftuure aanneemelyk is, dan die door de Kerk<br />
is goedgekeurd. Wie is een Lutheraan of een Calvinist<br />
, als een Aanhanger dier fekte befchouwd ?<br />
Ontegenfpreekelyk hy, die het gantfche Leerftelfel<br />
deezer Mannen, zo als zy het met hunne Medearbeiders<br />
in de eerfte openbaare Geloofsbelydenisfen<br />
hebben voorgefteld, uit vertrouwen op hunne Opregtheid<br />
en geleerdheid, ondertekent, en zynen Bybel<br />
naar het zelve verklaart. Maar wie is een egt<br />
Euangelisch Christen , of zuiver Christen Godgeleerde?<br />
Alleen hy, die Christus voor zynen eenigen<br />
Lee»-
ïn bet Leezen van tmstjcbrifitn. gt<br />
Lécraar in zaaken des Geloofs erkent, en met Luther<br />
en Calvyn, zonder aanmerkinge op het gene de<br />
Menfchen vóór hem geleeraard hebben, en in den<br />
Bybel meenden te vinden, van alle uitlegkundige<br />
hulpmiddelen van zynen tyd een opregt gebruik<br />
maakt, om de Heilige Schriftuure zelve goed te lee«<br />
ren Verftaan, om daaruit een Samenftel van onmiddellyke<br />
Leeringen des Christendoms op te maaken,<br />
zonder inmenginge van eenige gevoelens, die op het<br />
gezag van anderen rusten.<br />
Uit deeze groote verfcheidenheid van voorbeelden<br />
en kennelyk gepaste <strong>ophelderingen</strong> j blykt nu van zeiven,<br />
dat eenen Godgeleerden voor een Aanhanger<br />
van deeze of gene verftooten fektc te verklaaren, omdat<br />
hy in eenige Bepaalingen des Geloofs met haar<br />
Samenftel overeenftemt, een zeer groote onregtvaardigheid<br />
is, zo lang men niet bewyzert kan, dat hy<br />
zig door de Hoofden van dien Aanhang heeft laaten<br />
Verblinden, om hun gantfche Leerftelfel, op hun<br />
gezag alleen, aan te neemen. Elk egte Christlyk<br />
én Èuangeiiesch Godgeleerde, die de Heilige Schriftuur<br />
zelf en met open oogen leest, zal daaruïÉ<br />
veelligt een Samenftel opmaaken, dat over het gëhee!<br />
genomen,nog by niet ééne Kerk in de Christenheid<br />
Is aangenomen, maar waarvan misfchien iedere fek«*<br />
te eenige byzondefe Waarheden reeds zal kennen en<br />
beter verklaaren, dan alle de overigen; Wilde men<br />
zodanig een egten Christen Godgeleerde dé naamen<br />
van alle die fekten toevoegen, met welken hy in een<br />
of ander Leerftuk overeenftemt, dan zal men hem een<br />
Ariaanfchen Homoöufiaan , een Athanaliaanfchen<br />
D i Uns-
£2 Eerfle OpbeLI. Regelen van Voorzigtigheid<br />
Uuitaris, een Augustyner Pelagiaan, een Proteftant-<br />
fchen Katholyk,eneen Sociniaanfchen Anfelmiaan moe<br />
ten noemen. Want een Ecleclïcus vindt gewoonlyk<br />
de Waarheid tusfchen dé twistende Partyen in het<br />
midden; en een Godgeleerde Eclecticus moet nood<br />
wendig dan eens nader aan het eene, en dan wederom<br />
eens nader aan het andere Samenftel komen ,dewyl alle<br />
Pekten haare gevoelens met veel fchyn van Waarheid<br />
uit dé Heilige Schriftuure haaien. Men pasfe dit op my<br />
en myn-Samenfte! toe,en men zal zeergemaklyk ontdek-<br />
ken , dat ik by die Party der egre Proteftantfche Godge<br />
leerden moet gerekend worden, waartoe Luther,Zwing-<br />
lius, Calvynen Meianchton ook behoorden: dat ik zon<br />
der eenige opmerkinge op het gezag van menfchen,<br />
myn Leerftelfel eeniglyk uit de Heilige Schrfruure,<br />
en uit de even zo echte godlyke Openbaaring van God<br />
in de Natuure heb- opgemaakt; en dat myn Boek<br />
derha'ven niet behelst een Samenftel der Godge<br />
leerdheid, naar het gevoelen van deeze of gene fek-<br />
te, miar.het algemeene eenvoudige Samenftel des<br />
Christendoms. Van Sociniaanery kan ik enkel be-<br />
fchuldigd worden door hen, die zeiven niet wee<br />
ten, wat de Sociniaanen leeren, of die myn Ge-<br />
fchrift met geene genoegzaame aandagt doorlezer,<br />
en daardoor over het hoofd gezien hebben , hoeveel<br />
daarin met het gevoelen der Sociniaanen niet over<br />
eenkomt By 'voorbeeld de Sociniaanen ontkennen, dat<br />
God de toekomende toevallige geheurtenisfen, en<br />
byzonderlyk de vrye daaden der Menfchen met ze<br />
kerheid kan voorzien/t welk ik nogtans 5. 81. INo. 2.<br />
V«n myn Samenftel uïtdrukkelyk beweere. Verder
In bet Leezen van Twistfcbriften. 53<br />
ftellen de Sociniaanen over den Perfoon van Christus<br />
eenige Leerftukken vast, en zyn daardoor genoodzaakt,<br />
om veele plaatfen der Schriftuure, byzonderlyk<br />
van Joannes, zeer gedwongen te verklaaren. Ik<br />
Integendeel bepaale daaromtrent niets, maar fla toe,<br />
dat in de Schriftuure tot veelerleie gevoelens wordt<br />
aanleiding gegeven, en ben van gedagten: dat men<br />
over onderwerpen, waarvan wy de zaaklyke denkbeelden<br />
misfen, niets zekers kan bepaalen. Want<br />
zo lang wy de wyze niet begrypen, hoe de oneindige<br />
Wysheid werkt, zo lang kunnen wy ook geen zaaklyk<br />
begrip maaken van de woorden Scheppen, teelen<br />
, uithlaazen, en de gantfche twist beftaat in ydele<br />
klanken, die uit zig zeiven niet in ftaat zyn om<br />
ons eenigzins te verlichten.<br />
Ten tweeden, wordt door die ftrydende Godgeleerden<br />
, die hunne Vyandenmetdenaamen van Ketters<br />
beoorlogen, valschlyk onderfteld, dat een dwaalende<br />
Party, die in eenige Leer/lukken van dwaalinge<br />
overwonnen is, in alle haare Leerftellingen<br />
dwaalen moet. Hierom verbeelden zy zig, dat zy<br />
de gezegden van eenen Schryver reeds genoegzaam<br />
wederlegd hebben, als zy maar kunnen aan*<br />
toonen, dat de een of andere Dwaalleeraar, hier of<br />
daar, iets dergelyks geleerd heeft. Zy zeggen by<br />
voorb. deeze ftelling is reeds door Damm voorgedraagen;<br />
of deeze ftelling vindt men op gelyke<br />
wyze in Sociniaanfche Schriften verklaard; waar.<br />
uit veele Leezers befluiten zullen: derhalven kan<br />
die ftelling en die verklaaring der Schriftuure niet<br />
waar zyn; want Damm en Socyn waren Dwaalleer-<br />
£> 3 aar-
Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />
aaren. Ieder verftandig Leezer ziet de ongegrondheid<br />
van deeze drogreden ten klaarften, maar veele<br />
Ongeoefenden worden 'er door misleid. Damm<br />
en Socyn kunnen in tien ftukken gedwaald , • en<br />
nogtans over het elfde en twaalfde beter dan de<br />
heerfchende kerk gedagt hebben. Indien dit befluit<br />
doorgaat: alles is valsch, wat een fekte leeraart,<br />
die in zekere Artikelen dwaalt: dan moet het ook<br />
valsch zyn , dat tweemaal twee vier zyn, dewyl<br />
dit door alle vroegere en laatere Aardsketters beweerd<br />
is.<br />
Het tot dus verre gezegde zal, zo ik vertrouwe,<br />
genoegzaam zyn, om die Leezers, welken de<br />
kunstgreepen der ftrydende Godgeleerden nog niet<br />
bekend waren, voor hunne gewoonlykfte en lompfte<br />
misleidingen te bewaaren. Zydie zelfs de Waarheid<br />
naarvorfchen, moeten zig volftrekt eeniglyk houden<br />
aan die inwendige gronden, welke voor en tegen de<br />
ftellingen worden bygebragt, en zig nimmer voor of<br />
tegen eene Leere laaten voorinneemen door den grooten<br />
naam, of den flegten reuk der genen, die iets<br />
dergelyks geleerd hebben; zig fteeds herinnerende,<br />
dat Christus ook door de Yveraars onder de Jooden,<br />
ja zelfs van Paulus vóór zyne Bekeering, onder de<br />
Aardsketters gerekend werdt.<br />
TWEE-
T W E E D E<br />
O P H E L D E R I N G .<br />
•Over de verfcheiden foorten myner Tegenfchryveren,<br />
cn ever bet by zonder belang, dat zy hebben<br />
, om myn Samenftel der Cbristlyke Leere<br />
der Gelukzaligheid te beftryden.<br />
Wanneer by geregtlyke ondervraagingen, de uitfpraaken<br />
der Getuigen, die der zaake kundig<br />
zyn, over hetzelfde Huk zeer veel verfchillen en elkanderen<br />
tegenfpreeken, zal een verftandig en eerlyk<br />
Regter niet alleen zien op de bevoegdheid, het<br />
getal en de kundigheid der getuigen; maar hy zal<br />
ook poogen te ontdekken, welk belang een iegelyk<br />
hunner by die zaak hebbe.<br />
Dit onderzoek zal hem fpoedig doen zien ,<br />
waardoor verfcheiden Perfoonen , allen van even<br />
goede kundigheid als goeden naam , nogtans zo zeer<br />
van eikanderen vërfchillend antwoorden; en waardoor<br />
eenigen, die anders zo duidelyk en naauwkeurigfpreeken,<br />
in deeze hunne Uitfpraaken zoonnaauwikeurig<br />
en dubbelzinnig zyn, dat het verfchilftuk<br />
daardoor meer verduisterd dan opgehelderd worde.<br />
Leezers van godgeleerde Twistfchriften, die zig in<br />
de Grondtaalen en Kerkelyke Gefchiedenisfen niet<br />
geoefend hebben, bevinden zig dikwyls in eenegelyke<br />
omftandigheid, dat zy hun oordeel alleen vestigen<br />
moeten op de Uitfpraaken van Getuigen, die der<br />
zaake kundig zyn. Zo menigmaalen het op Letter-<br />
D 4 kun»
56 Tweede OpheJd. over het Belang<br />
Jointje aankomt, kunnen zy zeiven niet beflisfen,<br />
welke de waare Uitlegging zy eener Schriftuur<br />
piaatfe, onder veele van elkander verfchillende Verklaaringen;<br />
of wie in het vernaaien eener oude<br />
Gebeurtenisfe, het meest getrouw zy aan de beste<br />
Oirkonden der Gefchiedenisfen. Neemen zy nu<br />
tot eenen grondregel aan, dat hy, die in de geleerde<br />
Weereld bekend ftaat als de grootste Letterof<br />
Gefchiedkundige, in zulketwistvraagen het meeste<br />
geloof verdient ; of dat die Verklaaring der Schriftuure<br />
en die Uitfpraak over Gebeurtenisfen de beste<br />
is, voor welke het grootjle Gedeelte der Godgeleerden<br />
zig verklaart; dan zullen zy dikwerf, zo niet altyd,<br />
elendig bedroogen zyn.<br />
Want in de Twisten der Geleerden gebeurt niet<br />
zelden het zelfde, 't geen men dagelyks in het gezellig<br />
leeven gewaar wordt. De kundigfte en ecrlykfte<br />
Mensch zal over het zelfde geval geheel anders oordeelen,<br />
wanneer hy daarby geen bel ang hoe genaamd<br />
beeft, dan wanneer zyn voordeel of fchaade daarin<br />
betrokken kan worden. De driften cn de geest van<br />
partyfehap hebben een groote magt over ons Ver:<br />
ftand, en derzei ver invloed is zo ongevoelig, dat de<br />
braaffteMan daardoor misleid kan worden, zonder het<br />
zelf te wecten. Dit merkt men zeer klaar in alle<br />
Pleidooien. Beide de twistende Partyen houden<br />
zig overtuigd, dat Regt en Billykheid volftrekt op<br />
haare zyde zyn, daar toch alle andere menfchen,<br />
^zelfs zy die minder doorzigt hebben, maar belangloos<br />
en' in koelen bloede daarover oordeelen,) ter-<br />
(föjjj ontdekken wat in haare eisfehen te ver getrok-
myner Tcgcnfchryveren. 57<br />
trokken. Ja den geest van Partyfchap heerscht<br />
pok in den dagelykfchen omgang, en zyne verblindende<br />
uitwerkingen worden zelfs ontdekt in zulke<br />
onderhandelingen, daar de onderwerpen maar een<br />
zeer geringe betrekking hebben op den tegenovergeftelden<br />
wensch der menfchen.<br />
Men leeze, b. v. in een Gezelfchap een berigt<br />
voor uit de Nieuwspapieren van eene gelukkige<br />
onderneeminge der Amerikaanen. DienadeOnafhangelykheid<br />
der volkplantingen'wenfehen, zullen dit<br />
berigt terftond voor zeer waarfchynlyk en geloofwaardig<br />
houden ; terwyl de Engelschgezinden zeer<br />
Ichrander zullen zyn, om alle gronden van Onwaarfchynlykheid<br />
uit te denken en dat verhaal twyfelagtig<br />
te maaken. Deeze aanmerking is van" het<br />
uiterste gewigt. Zy, die iets wenfehen waar te<br />
bevinden, zyn daardoor, welke flerkte 7an Geest<br />
zy ook hebben mogen, ongefchikr, om alle bewyzen<br />
vóór en tegen eene zaak naauwkeurig te beproeven,<br />
en die in eene regtvaardige fchaale tegen elkanderen<br />
te weegen. Men pasfe dit toe op de<br />
twisten der Godgeleerden, en houde in gedagten,<br />
dat zelfs de geleerdfte en anderzins eerlykfte Man,<br />
geen volmaakt onpartydig Regter kan zyn, zodra<br />
eenig bedekt belang, hoedanig dat dan ook<br />
zyn moge, hem, eer hy onderzoekt, doet wenfehen<br />
Regt en Waarheid aan de ééne zyde te vinden.<br />
Dit in aanmerking neemen Je, zal ik den Vrienden,<br />
van myn Samenftel behulpzaam zyn in het ondekken,<br />
door welk belang myne menigvuldige Partyen<br />
wenfehen, dat myn gevoelen niet waar is; op dat<br />
D 5 zy
§8 Tweede Opheld. ever het Belang<br />
zy zig noch door hun Getal, noch door de geleerdheid<br />
en goede hoedanigheden van eenigen derzetven,<br />
vervoeren laaten, om hun eigen oordeel over<br />
myne gelegde gronden te mistrouwen. Behalveto<br />
de geleerde Vyanden, die my in hunne Schriften<br />
poogden te wederleggen , zyn 'er nog zeer veelen<br />
die tegen myne Wysbegeerte des Christendoms ,<br />
in alle Gezelfchappen hevig uïtvaaren. Alle my.<br />
ne Partyen kan ik zeer gevoegelyk in zes Hoofddeelen<br />
verdeelen, naar het byzonder belang, waardoor<br />
ieder foort tot den wensch gedreeven wordt,<br />
om myn famenftel ongegrond te vinden. By ieder<br />
zal ik te gelyk aantoonen, welke tegenwerpingen<br />
men tegen my heeft ingebragt, en dan myne redenen<br />
en de tegenbedenkingen voor de oogen myner Leezeren<br />
in de wtegfchaale leggen, op dat zy zeiven te<br />
ligter zien kunnen, aan welke zyde dezelve overllaa.<br />
De eerfte en veragtelykftc foort myner tegenfpreekeren<br />
zyn die, welken deDuifternis liever hebben datj<br />
het Licht, om dat hunne werken boos zyn. Midden<br />
onder hunne welluftige uitfpattingen en fchreeuwende<br />
onregtvaardigheid , bezweeren zy, uit deeze<br />
oorzaake , met de dierfte eeden, dat zy in het<br />
zuivere Geloof aan Christus alleen zaligmankende<br />
Verdiensten willen leeven en fterven. Deeze lieden<br />
zyn geweldige Vyanden van myn famenftel, daarom,<br />
dat ik daarin ten fterkften aandringe op eigene<br />
inwendige Regtfchaapenheid en Christlyke gezindheden,<br />
en een eigene zedelyke Goedheid des harten<br />
ter Gelukzaligheid noodzaaklyk verklaar e<br />
Maar
myner Tegenfchryvcrtn. 59<br />
Maar zy, noch lust noch moeds genoeg hebbende,<br />
om zig van hunne troetelzonden los te fcheuren<br />
en een Godlyk Leeven te leiden, houden zig daarom<br />
zeer vast aan deeze Geloofsbelydenisfe : dat<br />
de menschlyke Natuur volftrekt onbekwaam is tot<br />
eenig Goed; dat alle Menfchen , zonder onderfcheid,<br />
voor God even doemwaardige Zondaars<br />
zyn; dat alle onze eigen Werken en Poogingen onjt<br />
ons te bekeeren, niets baaten;en dat wy daarom,<br />
zonder aanzien onzer eigen werken, alleen uit Genade<br />
om de Verdiensten van Christus, geregtvaardigd en<br />
zalig moeten worden, Door eene valfche toepasfmg<br />
van de Leerftellingen der Kerke, wiegen zy<br />
hun geweeten jn flaap; en om dat ik deeze Spreekwyzen,<br />
die aan misvattinge onderhevig zyn, verwerpe,<br />
en met kiaare en ronde woorden zegge, 't geenede<br />
Kerk, indien men haar wel verfïaat, toch eindelyk<br />
zelve leeraart, fchreeuwen zy tegen my als<br />
tegen eenen Vyand des zaligmaakenden Geloofs en<br />
Christus Verdiensten; hoe zeer ik ronduit met<br />
Joannes beweere; dat hy alleen die in het Licht<br />
wandelt, gelyk God in het Licht is, gemeenfehap<br />
met Hem heeft, en dat deeze alleen door het Bloed<br />
van Christus gereinigd wordt van zyne zonden.<br />
Dewyl de Kerk zelve yvert tegen de misvattingen,<br />
waardoor haare Leerfleilingenter onderdrukkinge<br />
van het Geweeten misbruikt kunnen worden ,<br />
en zy zelve door duizende Bepaalingen en andere Verklaaringen<br />
de eerfte betekenis, die deeze woorden<br />
volgens het gemeen gebruik der taaie hebben, opheft<br />
en verbetert, is het onnoodig deeze menfchen<br />
te
Go<br />
Tweede Opleid, over het Belang<br />
ie wederleggen. Maar het is noodzaaklyk, dat ik<br />
de Vrienden van myn Samenftel d( e opmerken »<br />
door welke geheime belangen zo veele voornaam e<br />
en geringe Perfoonen, die anders z > weinig werk<br />
van den Godsdienst maaken, met zo grooten yver<br />
gaande zyn geworden tegen myne Leere der Gelukzaligheid,<br />
dat zy de bewoordingen der Kerke<br />
die ik om haare ongefchiktheid verwierp, als<br />
het wezenlykfte van het Christendom, verdedigen.<br />
De tweede foort myner Partijen beftaat uit menfchen<br />
van een beter hart, maar die aan de zinnelyke<br />
en geheimzinnige Voorftellingen van het Christendom<br />
zo zeer gewoon zyn, dat zy alle klaare<br />
ontvouwingen van de begrippen van den Godsdienst<br />
voor een ongeoorloofd beftaan der Reden<br />
houden, en daarom myn Samenftel voor een<br />
Rationalismus en Naturalismus verklaaren, Met deeze<br />
foort van Lieden , die het over 't geheel wel<br />
meenen, kan men in het geheel niet redentwisten;<br />
dewyl zy zig met geene Beginfelen en Redeneerkunde<br />
ophouden. Hierom zal ik hun niet antwoorden;<br />
maar hun ter hunner gerustftellinge verzekeren,<br />
dat ik hen voor goede egte Christenen houde, als<br />
zy maar opregt naar hunne zedelyke aandoeningen<br />
en naar de ftem des Godlyken Geestes, die hen<br />
door hun geweeten ondervvyst, tragten te handelen.<br />
Voor hun is myn famenftel niet gefchreeven;<br />
maar alleenlyk voor de zodanigen, die, de Reden<br />
eerbiedigende, in een hooger graad vatbaar en gefchikt<br />
zyn voor het Geloof, en dien het gegeven<br />
is
myner Tegenfehryver en. Pi<br />
ls om het waare van het valfche door hun gevoel<br />
te onderfcheiden.<br />
De derde foort van Tegenfchryvcren is verre de<br />
talrykfte. Daartoe behooren alle die Godgeleerden<br />
en Leeken van alle Christen Gezindheden, die vroegtydig<br />
gewoon waren, om het gezag hunner kerken<br />
hooger te fchatten dan de uitfpraaken van hun<br />
eigen Verftand en van hun eigen zedelyk Gevoel,<br />
en die daardoor onbekwaam geworden zyn, om de<br />
Heilige Schriftuur anders teverftaan, dan hun famenftel,<br />
dat zy van buiten kennen, medebrengt; naardien<br />
zy de woorden der Schriftuure fteeds onderfchikken<br />
aan hunne eenmaal aangenomen gevoelens<br />
, hoe zeer zy zig des nimmer bewust zyn.<br />
Met deeze lieden is het insgelyks onmogelyk, om<br />
de Waarheden, die in de Heilige Schriftuure geleerd<br />
worden, regelmaatig te onderzotken, dewyl<br />
zy reeds vooraf beflischt hebben , wat daarin als<br />
Waarheid gevonden moet worden.<br />
Deeze menfchen worden daarom ten eersten beangst<br />
in hungewisfe, zodra hun eenige Bedenkingen<br />
tegen het tot nog toe aangenomen Geloof worden<br />
voorgedraagen ; en iedere twyfeling houden zy voor<br />
een verzoeking om van de Waarheid af te vallen.<br />
In plaatse van de Bedenkingen van eenen Tegenfehryver<br />
zig duidelyk voorteftellen, en die te wikken,<br />
geeven zy zig eeniglyk alle moeite, om die<br />
teverdui:leren,en daartegen ,ajs tegen aanvegtingen<br />
des Satans, te ftryden en te bidden. Hierby komt<br />
nog, dat Godgeleerden, die een volkomen Samenftel<br />
van buiten geleerd hebben en zig daaraan hou-<br />
den-
6'2 Tweede Opheld. over het Belang<br />
den , een enkel denkbeeld en ftelling niet kunnen<br />
verbeteren, zonder het gantfche famenftel op te ge-'<br />
ven: want alles is zo kundig in eikanderen gevlogten,<br />
dat men daaruit niet het een of ander Leerftuk<br />
kan uitneemen of veranderen, zonder meer andere<br />
Artikelen van het famenftel te doen vervallen<br />
öf onzeker te maaken.<br />
Onder deeze Aanhangers van een overgeleverd e«<br />
aangenoorae famenftel,-zyn veele geleerde en braave<br />
Mannen, die zig geweetenshalve verpligt houden,om<br />
aan hun Verftand geen oordeel over de zaaken des Geloofs<br />
toe te ftaan; en die, uit eene ootmoedige befcheidenheid,<br />
van zig zelvcn niet vertrouwen, dat<br />
Zy iets beters uit de Heilige Schriftuure zouden<br />
kunnen ontdekken, dan de beroemde oudere Godgeleerden<br />
hunner Kerke en de Leeraaren hunner<br />
Jeugd reeds daarin gevonden en daaruit geleerd<br />
hebben. Onder deeze Yveraars zyn derhalven ook<br />
zulke Mannen, gelyk Paulus vóór zyne bekeeringe<br />
was; en by hen zal, zo wel als by Paulus, eene<br />
even wonderdaadige verlichting noodig zyn, o m<br />
hun zuiverer denkbeelden in te boezemen: want zy<br />
leezen of in het geheel geene Tegenfchriften, of<br />
zo zy die leezen, hebben zy vooraf reeds beflooten,<br />
om alles wat daarin tegen hun aangenomen-<br />
Geloof wordt voorgefteld, voer blooten fchyn en<br />
drogredenen te houden.<br />
Deeze foort myner Tegenfchryveren heeft derhalven<br />
geen zodanig belang by het beftryden van<br />
myn famenftel, waarvan zy zig zeiven duidelyk bewust<br />
zyn. De meeften hunner zyn tegen den Inhoud<br />
of
myner Tegenfchry-veren, 63<br />
of de Waarheden van myn famenftel niet ingeno.<br />
men; doch hebben de Waarheden des Geloofs<br />
maar nooit zuiver en eenvoudig hooren voorftellen,<br />
zonder die geheimzinnige Bewoordingen en Bepaalingen,<br />
die door de Kerk zyn ingevoerd. De Waarheden<br />
, die zy reeds lang, doch niet dan vermomd,<br />
uit hunnen Catechismus geleerd hebben, kennen zy<br />
daarom in 't geheel niet, wanneer zy die naakt<br />
aanfchouwen, en yveren tegen dezelven, als waren<br />
het onchristelyke ftellingen; doch enkel uit misw<br />
verftand.<br />
Indien eenigen deezer menfchen zig bepaalen tot<br />
het wederleggen eener, huns bedunkens, nieuwe<br />
voorftellinge van den Godsdienst, merkt men klaar,<br />
hoe beangst zy zyn, en hoe zeer hun het hart<br />
klopt. Zy zugten, zy verkondigen Gods toornen<br />
kastydinge. Tegen ieder ftelling, ieder woord van<br />
den Man, dien zy voor een Onregtzinnigen houden<br />
brengen zy iets in, zonder regt te weeten, wat zy<br />
daarmede eigenlyk bedoelen; doch in het goede<br />
vertrouwen, dat zy daardoor de zaak van God en<br />
der Waarheid verdedigen.<br />
Om hiervan overtuigd te worden, behoeft men<br />
maar het oordee! over myn Samenftel van den Heer<br />
Conrector Frisch te lepzen, en men ïal ras zien<br />
dat dees goede Man tegenbedenkingen op tegen,<br />
bedenkingen maakt, zonder te weeten of te toonen,<br />
in hoe verre daardoor iets in de Hoofdzaake veranderd<br />
of beflist worde; en dat hy ten laatften, door<br />
veele omwegen en bepaalingen van woorden, juist het<br />
zelfde, maar met min naauwkeurige en met geheimzijl-'
64, tweede Opheld, over hei Belang<br />
zinnige uitdrukkingen wil zeggen, het geen ik zeer eenvoudig<br />
, duidelyk en met ronde woorden geleerd<br />
had de.'<br />
De vierde foort myner Partyen beftaat uit die Godgeleerden<br />
, wier denkbeelden en kennis van het<br />
Christendom reeds verre gezuiverd zyn; maat die in<br />
hunne Bewoordingen overeenftemmen met de ingevoerde<br />
formulieren des Geloofs, uit een begrip, dat de<br />
Eer der Kerke daarby te veel lyden zoude, indien<br />
men die woorden gantschlyk agterlaa'ten of voor geheel<br />
verwerpelyk verklaaren wilde. Om deeze reden<br />
vallen zy Voornaamlyk aan op de vyfde Afdeelinge ,<br />
omdat ik daarin verfcheiden heerfchende Leerftukken<br />
en gewoone uitdrukkingen in de Kerk hebbe afgekeurd.<br />
Hier nu geeven zy zig alle moeite om aan te<br />
toonen, dat de Eer der Kerke en der oude Godgeleerden<br />
in die Afdeelinge door my fmaadelyk gehoond<br />
is; dat ik hun gevoelens aanwryve, die zy nooit gehad<br />
hebben; dat ik de Kerkelyke fpreekwyzen maar<br />
niet regt verfta of niet verftaan wil ; en dat deLeer-<br />
.ftukken, die ik als onfehrifrmaatig verklaard hebbe<br />
, volkomen geregtvaardigd kunnen worden, indien<br />
ze naar den zin dér Kerke maar behoorelyk .worden<br />
verklaard. Dus heeft, b., v., de Heer Kerkelyke Ge?<br />
,heimraad Stiler het. Leerftuk. van de Toerekening<br />
• van Adams eerfte Zonde aan alle zyne nakomelingen<br />
ter verdoemenisfe , *t weikin de Heilige Schriftuure<br />
nergens uitdrukke'yk geleerd wordt, maar daaruit<br />
wel by gevolgtrekkinge, fchoon door onzekere fluitredenen,<br />
kan afgeleid worden; dit Leerftuk, zegge<br />
ik, heefl de Heer Seiler daardoor getiagt te venie<br />
-v ' di-
myner Tegen/ckryveren* "5<br />
digen,dat volgens de meening der Kerke daaronder<br />
een bovennatuurkundige of mctapbyfifche, en geenszins<br />
een zedelyke Toerekening verftaan moet worden.<br />
Naar zyne gedsgten, leert dan de Kerk niet,<br />
dat God ons befchouwt of beoordeelt als of wy<br />
aan de daad of zonde van Adam deel hadden,<br />
maar.dat God beflooten heeft, dat alle de<br />
Nakomelingen van Adam in de natuurlyke gevolgen<br />
van de Zonde hunner eerfte Ouderen deeleii<br />
zouden; en dit noemt hy een bovennatuurkundige<br />
of metaphyfifche Toerekening. Ik wenfc te wel, dat<br />
alle de Kerkleeraars deeze geleerdeVerkla aring van den<br />
Heer Seiler ondertekenden; want deeze bovennatuurkundige<br />
Toerekening heb ik geenszins geloochend j<br />
en geen verftandig mensch, die de Verklaaring<br />
deezes woords van den Heer Kerkelyken Geheimraad<br />
wel bevat, zal zodanige Toerekening immer<br />
in twylel trekken. De ondervinding zelf leert<br />
ons, dat wy in de gevolgen van alle goede en flegte<br />
daaden onzer Voorouderen, en byzonderlyk in<br />
alle uitvindingen van kunften en weetenfchappen,<br />
deelen; en gefchiedt dit volgens een Raadsbefluie<br />
van God , dan is 'er zekerlyk zodanige bovennatuurkundige<br />
Toerekening , als de Heer Seiler beweert<br />
, zelfs volgens het algemeen verband der<br />
dingen, aan de eqrfte daaden o zer eerfte Ouderen.<br />
IVtaar nu is dit de vraag; zyn alle Kerkleeraars,<br />
die nu leeven, werkelyk reeds zo verre verlicht,<br />
als de Heer Seiler, dat zy de Toer.kening van<br />
Adams zonde enkel verftaan zouden in een boven<br />
natuurkundigen zin? de Heer Kerkelyke Geheim-<br />
£ raad
B(> Tweede Ópbela. ever bet belang<br />
raad zal het zelfs niet waagen om dit van de meerderheid<br />
der Godgeleerden te beweeren; vooral<br />
daar reeds eenige geheimzinnige Yveraars hem over<br />
dit ftuk openlylt tegengefproken, en de oude, gebruiklyke<br />
grove betekenis, volgens het gewoon Spraakgebruik<br />
, voor de eenige regtzinnige verklaard hebben.<br />
Maar hieruit volgt onloochenbaar, dat ik aan<br />
de Eere der Kerk niet te kort gedaan hebbe, door<br />
de zedelyke Toerekening voor het heerfchende gevoelen<br />
in dezelve te verklaaren.<br />
Tot deeze foorte myner Tegenfchryveren behoort<br />
ook, hoewel in't verfchiet, de Heer D.Sixt,<br />
Deeze heeft zig de moeite gegeeven , om menigvuldige<br />
Bepaalingen en Verklaaringen van de kerkelyke<br />
fpreekmanieren, uit de vermaardfte oude Godgeleerden<br />
te verzamelen, om daardoor de Eer der Kerk<br />
te verdedigen, en te bewyzen, dat veele Godgeleerden<br />
de Uitdrukkingen en Leerftellingen, die ik<br />
afkeure, in een gantfeh anderen zin gebezigd hebben,<br />
dan ik daaraan hegte. Ik ben aan den Heer<br />
D. Sixt. voor deezen zynen moeilyken arbeid ongemeen<br />
verpligt, om dat myn Samenftel daardoor in<br />
de oogen van hen, die het Gezag van anderen te<br />
hulp roepen , op een nieuwe en gewigtige wyze bevestigd<br />
is. Alle die groote en waardige Mannen<br />
in onze Kerke, die vóór my even dezelfde begrippen<br />
en iuzigten hadden, als ik in myn Samenftel<br />
in de gewoone fpraake des gezelligen Leevens<br />
voordraag, durfden het in hunne omftandigheden<br />
niet waagen, om de Spreekmanieren en Bewoordingen<br />
onzer Kerke te veranderen; waarom zy
•myner Tegehfcbryvtren. 67<br />
zig toelagen om aan deeze Bewoordingen, doorkunftige<br />
verklaaringen, betere denkbeelden toe te voegen,<br />
en daardoor den fchranderften hunner Leerlingen<br />
geheime wenken té geeven. Het is r bekend,<br />
dat de groote menigte der Naamgeleerden en der<br />
Leeken in de Kerk, meer aan klanken dan aan denkbeelden<br />
gewoon zyn, en dat zy oogenbliklyk ontrust<br />
worden en vreezen, dat 'er Onregtzinnigheid<br />
als een onweder komt opdaagen, zodra iemant de<br />
gewoone Uitdrukkingen in het voordraagen der<br />
Leere verlaat; en dat in tegendeel zy, die niet<br />
verzuimen 't gehoor des Volks met de gewoone en<br />
eerwaardig geworden klanken te vervullen, zonder<br />
eenig vermoeden en ergernisl'e zo veel in die<br />
Leerltukken en denkbeelden kunnen veranderen, als<br />
zy goedvinden. Om deeze reden hebben de ouder<br />
Godgeleerden in hunnen tyd, het werk der<br />
Hervorminge op geen andere wyze kunnen bevorderen,<br />
dan dat zy door hunne bepaalingen betere<br />
begrippen, dan men volgens het fpraakgebruik<br />
met de Kerkelyke Leerftelfels kan verbinden, aan<br />
hunne denkende toehoorderen verfchaften, terwyl<br />
het gros hunner , Leerlingen die verbeteringen niet<br />
opmerkten, noch daarvan gebruik maakten. Zy die<br />
deeze plaatsen, welken de Heer Sixt uit de fchriften<br />
van vermaarde regtzinnige Godgeleerden onzer<br />
kerke heeft verzameld, met aandagt en oordeel nagaat,<br />
zal van deeze twee zaaken overtuigd worden:<br />
i. Dat veelen daarvan zeer naby komen aan den<br />
inhoud van myn Samenftel, en dat zy,iri hunne be-.<br />
paalingen, juist diezelfde denkbeelden, fchoo n<br />
E 3 • met
f>8 Tweede Opheld. over het belang<br />
met bedekte- uitdrukkingen, voortellen, die ik<br />
met klaare woorden heb voorgedraagen.<br />
s. Dat zekerlyk ieder Godgeleerden van de fpreekwyzen<br />
der Kerke een andere Verklaaring geeft<br />
en dat daardoor de gewoone Geloofsformulieren zo<br />
veele betekenisfen gekreegen hebben , dat derzelver<br />
gebruik de gantfche kennis van den Godsdienst<br />
zeer onzeker moet maaken.<br />
Voor eenige Jaaren gaf ik een klein werkje uit<br />
onderden Titel: Gründe fttr die Abjèbafung der<br />
Schuljprachein Theol. Syftem; oï Redenen,waarom men de<br />
Taal der Schoole niet meer gebruiken moest in de<br />
Godgeleerde Samentellen, Daarin toonde ik breedvoerig<br />
aan, hoe naadcelig het zy voor eene duidelyke,<br />
naauwkeurige en zekere kennisfe van den<br />
Godsdienst, dat men in Godgeleerde werken zo<br />
veele bekende woorden in een zeer ongewoonea<br />
en veranderlyken zin gebruikt; en nog onlangs heb<br />
ik in myne Anleitung des tnenfchlichen Verftandes<br />
zu mogelichst vollkommener Erkennteniss of Onderwys<br />
om V menjcben Verftand tot de verbevenfte kennisje<br />
op te leiden, % 275. voldoende ontvouwd, hoe het<br />
fpraakgebruik der ftellige Godgeleerdheid geheel en<br />
al aanloope tegen alle regelen eener geleerde taaie;<br />
zo dat ik daarover hier niets meer behoeve te zeggen.<br />
Maar om allen verderen misverftand tusfchen<br />
my en de agtenswaardige Mannen uit deeze foort<br />
myner Tegenlchryveren, die het gewoon taalgebruik<br />
der Kerke verdedigen willen, voor te komen,<br />
zal ik hier eenige voorwaarden tot een verge-
myner Tegenfchryveren. 69<br />
gelyk openen, die ik hoope, dat men aanneemelyk<br />
zal vinden.<br />
Van mynen kant wil ik toegeeven: voor eerst,<br />
dat alle Leerftukken,fpreekwyzen en enkele uitdrukkingen<br />
der Kerke , hoe hard zy ook luiden mogen,<br />
nogtans een goeden zin kunnen hebben , als door<br />
naauwkeurige verklaaringen en bepaalingen der<br />
woorden daarvan afgezonderd worden alle die verkeerde<br />
begrippen , waartoe het gewoon gebruik der<br />
taaie aanleiding geeft. Verder: dat een groot aantal<br />
van Godgeleerde Schryveren en een nog grooter<br />
menigte van Predikanten, die hunne gedagten nimmer<br />
in openbaare gefchriften hebben bekend gemaakt<br />
, reeds lang vóór my zuiverer kundigheden<br />
van Jezus leere gehad en zeer wel begreepen hebben,<br />
dat de gewoone Formulieren, hoe zeer zy die<br />
behielden, aan zeer veele misvattingen onderhevig<br />
waren. Eindelyk'. dat het niet alleen geoorloofd ,<br />
maar zelfs Christlyk en voorzigtig gehandeld is,<br />
dat men zig in zyne woorden naar de zwakken<br />
fchikt, en de fpreekwyzen, die als geheiligd zyn<br />
geworden, blyft gebruiken, wanneer men daardoor<br />
argwaan, mistrouwen en onrust onder zyne Amptsbroederen<br />
verhoeden kan, en zigbevlytigt,omfteeds.<br />
gezonder begrippen door herhaalde verklaaringen<br />
daarvoor in de p'aats te geeven.<br />
Daartegen zullen ook, hoope ik, myne geleerde<br />
Heeren Tegenfchryveren zo billyk zyn, en my van<br />
hunne zyde toeftaan: Eerftelyk, dat het zeer onaangenaam<br />
is voor eenen Leeraar, dat hy nog zulke<br />
uitdrukkingen moet blyven gebruiken, die volgens<br />
E 3 het
jo Tweede Qpbcld. over bet belang.<br />
het gewoone gebruik der taaie aanleiding geeven<br />
tot dwaalingen; en welker misvattingen hy, zo dik.<br />
maals hy die gebruikt, niet anders kan voorkomen<br />
dan door menigvuldige onderfcheidingen en door<br />
het geduurig veranderen van derzelver betekenisfen.<br />
Verders, dat de kennis van gemeene Christenen<br />
door zulke verklaaringen der woorden meer verward<br />
dan opgehelderd wordt; om dar zy de bepaalingen<br />
van woorden niet onthouden , en de eigenlyke<br />
betekenis van een woord uit die bepaalingen<br />
nimmer volkomen kunnen opmaaken; waarom<br />
de gewoone denkbeelden, die het gemeene taalgebruikaandie<br />
uitdrukkingen hegt, zigaltyd in hunne<br />
ziele indringen. Een voorftel, waarin de waarheden des<br />
Geloofs met bekende woorden en die geene nadere<br />
verklaaringe of bepaalinge behoeven, worden voorgefteld,<br />
zal onloochenbaar veel meer, veel zaakelyker,<br />
veel klaarer en beftendigerkennis voortbrengen,<br />
dan een beeldfpraakig voorftel, het welk de<br />
gemeene man onmogelyk kan ontknoopen, en 't<br />
welk voor de Geleerdften zelfs een verdrietige en<br />
moeilyke arbeid is.<br />
Wanneer een Duitfcher in Duitschland met eenen<br />
anderen Duitfcher een koop fluit, en daarvoor honderd<br />
Guldens zal betaalen, zoude het wel by eenigen<br />
regtbank doorgaan, als hy naderhand wilde voorwenden<br />
, dat hy Poolfche Guldens of Sefthalven<br />
daarmede gemeend hadt? Maar wanneer een<br />
Duitsch Predikant in Duitschland met eeneDuitfche<br />
Gemeente fpreekt, zal het dan geoorloofd zyn ,<br />
om de woorden in een gantfeh anderen zin te neemen'
myner Tegenjchryveren. Jl<br />
rnen, dan zy in zyn Vaderland ooit gangbaar zyn?<br />
Stelt eens dat een kind, door een befmette voedfter<br />
wordt aangeftoken, kan men dan wel zeggen, dat<br />
God dat kind het buitenfpoorig gedrag van de<br />
voedfter toerekent? of wanneer een Soldaat in 't<br />
veld wordt dood gefchooten, zal dan wel iemant<br />
zeggen: God heeft hem de uitvinding van het bus,<br />
kruid toegerekend? En zal men dan, wanneer de<br />
Godgeleerden op den Predikftoel zodanig fpreeken<br />
en door Toerekeninge enkel een deelagtig worden<br />
verftaan aan de natuurlyke gevolgen, dit eene goede<br />
en verftaanbaare taal noemen? Even eens is het<br />
gefteld met alle de ftellingen, die ik in mynvyfde<br />
Afdeeling als verwerpdyk verklaard hebbe. Niets<br />
is minder myn oogmerk, dan de Leere der Kerke<br />
te beftryden, indien door Kerke de verftandigfte<br />
Godgeleerden van vroeger en laater tyd verftaan<br />
moeten worden. Want ik weete, dat zy na hunne<br />
honderde verklaaringen, bepaalingen en uitbreidingen<br />
van den zin der woorden, wat de zaak zelve aam<br />
gaat, met my volmaakt overeenftemmen. Hierom<br />
verwerpe ik de aldaar afgekeurde leerftellingen in<br />
dien zin, welken zy volgens het gewoon gebruik<br />
der taaie hebben, en waarin zy reeds voorlang<br />
verwoipen zyn, door de kunstige verandering van<br />
de bctekenisfe der woorden, die groote Godgeleerden<br />
daaraan door hunne verklaaringen gegeven hebv<br />
ben. Maar dewyl ik uic ervaaring weete, dat nog<br />
zeer verre het grootfte gedeelte der Proteftantfche<br />
Geestlyken en Leeken, deeze fyne onderfcheidingen,<br />
van deeze kundige doch omzigtige mannen niet bevat,<br />
E 4 en
7* Tweede Opheld. over let belang<br />
en daardoor het eerfle ruwe denkbeeld behoudt ,<br />
'tgeen volgens het gewoone taalgebruik uit die woorden<br />
het eerst opwelt; is dit de reden , dat ik daartegen<br />
fpreeke als tegen dwaalingen, die in de kerk<br />
beërfden, fchoon dt Kerk zelve, of haare vóór denkende<br />
Hoofden, die denkbeelden of in lang niet<br />
meer, of nooit gehad mogten hebben.<br />
Nu ga ik over tot de Vyfde foort myner Tegenfchryveren<br />
, welkers belang aan dat der voorgaande<br />
zeer gelyk is. Tot dezelve behooren die Godgeleerden,<br />
welken zig daardoor beleedigd agten , om<br />
dat ik in myn Samenftel eene houding aanneeme,<br />
als of alles, wat ik daarin voordraage , nieuw en<br />
nog nooit door een ander vóór my gezegd ware; en<br />
die my daarom poogen te vernederen, en myn gefchriftdoen<br />
voorkomen, als veel flegter, dan alles<br />
wat tot nog toe ooit door Godgeleerden gefchreeven<br />
is. Deeze foort kon ik geheel met ftilzwygen<br />
Voorby gaan, dewyl haare fchryvers niet zo zeer<br />
den inhoud van myn werk zelve voor valfch en<br />
ongegrond verklaaren; maar zig veeleer ophouden<br />
met de uitwendige gedaante en de fchikking van<br />
myn boek; en eeniglyk feilen opfpooren in eenige<br />
invlegtingen (Nebenpunkten), om my in perfoonte<br />
vernederen, en myne zedelyke en geleerde denkwyze<br />
verdagt te maaken. Maar dewyl een<br />
vry aanzienlyk aantal myner Leezeren, zullen zy<br />
myn gefchrift met het behoorelyke en bedoelde<br />
jrtit leezen, op my het vertrouwen moet blyven"<br />
behouden, dat ik die plaatfen der Heilige Schriftuure,<br />
welken ik verklaare, in ftaat ben uit te leggen<br />
3
myner Tegenfchryveren. 7 3<br />
gen, en dat ik geen vreemdling ben in de overige<br />
deelen eener geleerde kennisfe , welke<br />
tot het onderzoeken van de Hoofdzaaken vercischt<br />
worden ; daarom houde ik my verpligt , om<br />
hier ten minften iets van zekere Göttingfbe Beoordeeling<br />
te zeggen, waarin men my zeeronvriendlyk<br />
behandeld heeft. Deeze Beöordeeling vindt men<br />
in de r^de toegifre, of aan hang fel op de Güttingcr<br />
geleerde Berigten van den 140'.?» April 1781, Eene<br />
beöordeeling, die ik te meer niet met fiilzwygcn<br />
kan voorby gaan, omdat veelen, die van de uitgaave<br />
deezer berigten het regte niet weeten, op de<br />
gedagten gekomen zyn, dat de een of andere der<br />
agtenswaardige gewoone Leeraaren in de Godgeleerdheid<br />
te Göttingen derzelver Schryver is, of<br />
dat de beöordeeling met goedkeuringe der Godgeleerde<br />
Faculteit, in die gedrukte geleerde berigten<br />
gekomen is. Hierom merke ik vooraf aan, dat de<br />
Faculteit noch het bellier over die berigten, noch<br />
het oordeel heeft over derzelver inhoud; en dat de<br />
braave Heer Profesfor Heyne te ontfchuldigen is,<br />
dat hy de beöordeelingen over godgeleerde werken<br />
aan de verantwoordinge haarer Schryveren ovelaat,<br />
dewyl dit buiten den eigenlyken kring van zyn beroep<br />
is. Voor 't overige behoeven myne Leezer s<br />
flegts eene geringe aandagt te vestigen op den geest<br />
deezer beöordeelinge, om zig te Overtuigen, dat de<br />
Beöordeelaar, zo in letterkunde als in zyne zedelyke<br />
denkwyze, zeer Jaag verzonken ligt beneden herdenk,<br />
beeld, 'tgeen het braave gemeen zig van het charaktcr<br />
van de medeleden der Godgeleerde Faculteit van<br />
E 5 Göc-
f4 Tweede Opbeld. over bet hela<br />
Göttingen met regt gevormd heeft, zodat het vermoeden,<br />
als of die Heeren daaraan eenig deel hadden,<br />
geheel en al verdwynt.<br />
Maar om ter zaake te komen. De Beöordeelaar<br />
zegt bladz. 237., dat het onaangenaamde van myn<br />
gefchrift beftaat in myne verwaandheid om my bö;<br />
vcn anderen te verheffen, en in de ongemanierde<br />
wyze, waarop ik hen behandele, zo dat men zig<br />
daaraan fteeds ergeren moet. Hier is dan de grond<br />
.vandienkwaaden luim, welke door zyne gantfche beoordeeling<br />
zo fterk doorflraalt. Ingevolge hiervan<br />
begint hy met eene verzameling van alle plaatfenuit<br />
myn Samenftel, daar ik my,naar zyne gedagten, op<br />
eene beleedigende en ongemanierde wyze jegens alle<br />
overige Godgeleerden gedraage, en my boven hen<br />
verheffe. Ik moet bekennen, dat de Schryver (eenige<br />
inlasfchingen en vcrplaatlingen van woorden<br />
uitgezonderd) zuiver de eigen woorden van myn<br />
gefchrift aanhaalt, en plaatfen van de eerfte en<br />
laatfte bladzyde van myn Samenftel zo kunftig heeft<br />
weeten by eikanderen te voegen, dat ik aan allen,<br />
die myne uitdrukkingen in dit verband leezen, als<br />
een zeer lompe en verwaande Snoever, die verdient<br />
uitgelachen te worden, moet voorkomen.<br />
Maar zodra iemant de moeite neemt, om de aangehaalde<br />
plaatfen in haar verband met het voorgaande<br />
en volgende in myn werk zelve .te leezen, zal<br />
alle deeze betovering verdvvynen , en de hoon,<br />
dien de Beöordeelaar op my meende te werpen, zal<br />
op zyn eigen zedelyk charakter nedervallen. In een<br />
gefchrift van-zo gewigtigen en algemeen nuttigen<br />
in-
niyner Tegenfchryveren.<br />
inhoud , zouden alle groote Godgeleerden , wien<br />
de Godsdienst en 's menfchen Gelukzaligheid ter<br />
harte gaan, de aandagt hunner Leezeren alleen op<br />
de waarheid of de dwaaling in de hoofdflellingen gevestigd<br />
, cn deezen geenszins in zulken gezigtspunt<br />
geplaatst hebben, waaruit zy den Schryver eerst in<br />
een belagchelyk af beeldfel met tegenzin befchouwden,<br />
en dan flegts zo veel van den inhoud des ge-<br />
Ichrifts laaten zien, als zy noodig oordeelden, om<br />
hunne Leezeren in den opgevatten afkeer tegen<br />
den Schryver te bevestigen. Iemant befpottelyk<br />
te maaken, vereischt noch geleerdheid noch een<br />
groot vernuft, maar het draagt de duidelykfle bewyzen<br />
van gebrek aan een edel hart en een fyn<br />
zedelyk gevoel by hem, die zig, in de gewigiigft e<br />
twisten over dc waarheid en den godsdienst, van<br />
zulke Iaage wapenen bedient tegen den perfoon,<br />
in plaatfe van dringende bewyzen tegen zyne gezegden<br />
te berde te brengen. Tot zulke laagheid is niet<br />
een der medeleden van de Godgeleerde Faculteit van<br />
Göttingen, zedelyker wyze, bekwaam, en kan dus<br />
van hun by gecne mogelykheid vermoed worden.<br />
Op de eerfle en tweede afdeeling van myn Samenflel<br />
merkt de Beöordeelaar op, dat het denkbeeld<br />
van Gelukzaligheid, zo als ik alles daarover fyntjes<br />
heb uitgeploozen, reeds voor zeer lang bekend, en<br />
in veele geleerde wet ken zeer veel beter voorgedraagen<br />
is, dan in myn gefchrift; dat van Origeneï<br />
af tot op onze tyden, allen het oogmerk en de wer.<br />
king van den Godsdienst daarin gefield hebben, dat<br />
de mensch door den zeiven gerust gefteld en bly-<br />
75<br />
moe.
76 Tweede Opheld. over het belang<br />
moedig gemaakt wordt: in tyd en in eeuwigheid.<br />
Dat het daarom zeer zonderling is, dat ik het tot<br />
myn grootfte verdiende wil maaken, om my te verftouten,<br />
bekende zaaken voor te draagen, en die<br />
als iets nieuws aan te pryzen.<br />
Hierop antwoorde ik, 't gene in myne eerfle Opheldering<br />
breedvoeriger is aangetoond, dat ik het<br />
nieuwe van myn Samenftel geenszins plaatfe in de uitvindinge<br />
van het denkbeeld der Gelukzaligheid, 't geen<br />
zeer veele weereldlyke en christlyke Wysgeeren allerwegen<br />
reeds vóór my wel hebben opgegeven;<br />
maar daarin, dat ik getragt hebbe, om de ftellige<br />
Godgeleerdheid, of het gantfche Leerflelfel der christlyke<br />
Gelukzaligheid, naar dit denkbeeld eenvoudig te<br />
maaken, en alles daarvan af te zonderen, wat den<br />
mensch noch gerust ftellen , noch vrolyker, noch<br />
wvzer kan maaken. Van Origenes af tot op onze<br />
tyden mogen zo veele Godgeleerden een regt<br />
denkbeeld gehad hebben van het oogmerk van den<br />
godsdienst; doch mee dit alles is het gefchiedkundig<br />
zeker, dat men by het vervaardigen van<br />
een Leerflelfel daaraan nooit gedagt heeft; maar<br />
dat men integendeel ontelbaare ftellingen en bepaa-<br />
Iingen der Leere, die ons noch geruster, noch vrolyker<br />
konde maaken, als wezenlyke leeringen des<br />
Geloofs, in het zelve heeft aangenomen. De vcrfchillen<br />
over de fchriften en het gevoelen van<br />
Origenes; de handelingen van alle groote Kerkvergaderingen<br />
in alle eeuwen; de verdeeldheden onder<br />
de Proteftanten over de meening van de leere der<br />
Kerke ; en de Beöordeeling van de Göttingfche<br />
be-
myner Tegenfchryveren. fr<br />
berigten zelve, toonen zonneklaar , dat de geest,<br />
die onder de Godgeleerden heerscht, nimmer geweest<br />
is een geest van rust en blymoedigheid; en<br />
dat men de leerftellingen en fchriften nooit daarnaar<br />
beöordeeld heefc , of zy het oogmerk van<br />
den Godsdienst bevorderden ; maar dat men veelmeer<br />
over vraagen en fpreekwyzen, die op de ruste<br />
des gemoeds geen den minften invloed hadden,<br />
eeniglyk uit verwaandheid, yverzugt en geest van<br />
partyfchap geftreeden , en eikanderen daarom op<br />
de onbetaamelykfte wyze behandeld en vervolgd<br />
heeft.<br />
Gave God, dat alle Godgeleerden niet alleen<br />
duidelyk wisten, wat menschlyke Gelukzaligheid<br />
zy; maar dat zy ook in alle hunne voorftellingen<br />
fteeds bedagt geweest waren, dat niets tot het eigenlyke<br />
Christendom behoort, dan 't gene ons geruster<br />
en wyzer maakt! Hoe gaarne zoude ik de<br />
hand op den mond leggen en bekennen, dat ik een<br />
dwaas geweest was, om zodanig iets als nieuw en<br />
ongewoon aan myne jongere Medebroederen aan te<br />
beveelen. Gaarne wilde ik den Göttingfchen Beoordeelaar<br />
met dankbaarheid roemen, indien hy my<br />
hadde aangeweezen, waardoor en waarin myn Samenftel<br />
de ruste des gemoeds en de blymoedigheid<br />
der Christenen hinderlyk kan wezen, en in deezen<br />
opzigte verbeterd moet worden. Maar een enkel<br />
opüag van 't oog doet zelf zi e n, dat het zelfs voor hem<br />
geheel nieuw en vreemd l s, om by godgeleerde<br />
«ordeelen aan het oogmerk van den Godsdienst te<br />
denken.<br />
Ik
' J8 Tweede Opheld. over bet belang<br />
• Ik kenne veele agtensw'aardige mannen, die in<br />
hunne Voorftellingen van den Godsdienst, het voornaame<br />
oogmerk van Jefus leere fteeds voor oogen<br />
hebben; maar ook daarom Worden zy weldra door<br />
het grootfte gedeelte hunner Medebroederen, 't zy<br />
luidkeels, 't zy onder de hand, van önregtzinnigheid<br />
befchuldigd. Hy die zig ontegenzeggelyk overtuigen<br />
wil, hoe verfchrikkelyke verwarring over<br />
het denkbeeld van Gelukzaligheid als nog in de harfenen<br />
van veele Godgeleerden heerfcht, leeze flegts<br />
met eenige opmerkzaamheid de Beoordeelingen van<br />
den Heer Conrector FRISCH over myn Samenftel.<br />
Deès man, die zig fchynt te verbeelden, dat hy<br />
zyne ftellige Godgeleerdheid zeer wel verftaat, wederlegt<br />
myn gegeven denkbeeld van Gelukzaligheid,<br />
't welk de Recenfent als zeer oud en van Origenes<br />
tyden af, voor algemeen bekend opgeeft. De Heer<br />
Friscb beweert, voor zo verre men dit uit zyn winderig<br />
gefchrift kan opmaaken, dat de vergenoegdheid,<br />
welke toch het zelfde is als blymoedigheid*<br />
in geenen deele gerekend moet worden, tot de Ge*<br />
lukzaligheid van den mensch in deezen ftaat te behooren.<br />
Want de vergenoegdheid beftaat uit he c<br />
befchouwen van de volmaaktheid, die wy hier in<br />
dit leeven niet bezitten ; maar wy moeten ons bezig<br />
houden met onze gebreken te leeren kennen , want<br />
daaruit alleen ontftaat Gelukzaligheid. Daarenboven<br />
moet het goede, dat wy reeds bezitten, en deszelfs<br />
toeneemende verbetering voor ons verborgen blyven,<br />
dewyl wy anders te opgeblaazen zouden worden<br />
en op verkeerde wegen kunnen vervallen. Zo<br />
moet
myner Tegenfchryveren. *Q<br />
moet ook een voorzigtig Leeraar aan zyne leeflifi.<br />
gen niet Jaaten biyken, dat zy in het lceren anderen<br />
voorby ftreeven, of vorderingen maaken. Volgens<br />
den Heere Frisch is het een Epikurismus, dat men het<br />
óverwigt van het zinnelyk, natuurlyk goed in de<br />
Weereld, als een gedeelte van ons geluk befchouwt,<br />
en als een bron voor onze vergenoegdheid gebruikt.<br />
Ook fpreekt de Schriftuur niet van het Lyden, als<br />
of het zelve alleen met de uitwendige belydenis van<br />
Christus leere verbonden ware, wanneer zy zegt:<br />
allen, die godzalig willen leeven in Christus Jefus,<br />
moeten vervolgingen lyden; maar het is ten allen<br />
tyde waaragtig, dat een getrouwe opvolging van .<br />
Jefus voorfchriften het kwaade deezes leevens vermeerdert.<br />
Wanneer men nu dit alles, dat de Heer Conrector<br />
Frisch als de egte regtzinnige leer der Kerke<br />
Voordraagt, te zamen voegt; welk denkbeeld van<br />
Gelukzaligheid zal dan daaruit te voorfchyn komen?<br />
De mensen moet dus niet vergenoegd zyn , hy<br />
tfioet zig niet bezig houden met de befchouwinge<br />
van het zinnelyk goede in de natuur, noch van het<br />
zedelyk goede, dat in hem zeiven is, maar met de<br />
befpiegeling van zyne gebreken ; en die volmaaktheid,<br />
welke hy mogt bezitten, moet hy voor zig<br />
zei ven verbergen, zo verre God die zelfs aan hem<br />
niet verbergt. • Wat al geheimzinnige wartaal!<br />
waar toch leert de Schriftuur iet dergelyks, dat wy<br />
het goede in ons zeiven en in onze betrekkingen<br />
verloochenen; en ootmoedigheid op dwaaling bou-<br />
wea
go Tweede Opheld, over bet belang<br />
wen moeten? En welke grondregel is het voor de opvoedinge,<br />
dat men in het onderwys der kinderen<br />
moet zorgen, dat zy niet bemerken, dat zy anderen<br />
voorby ftreeven , of vorderingen maaken? WeeJ<br />
die Schooien, daar men naar zulke beginfelen de<br />
jeugd onderwyst. Doch ik houde my verzekerd,<br />
dat de Heer Conrector zelf in de praktyk, als<br />
hy aan zyn Samenftel niet denkt, redelyker met<br />
de jeugd zal handelen, dan men daaruit kan verwagten;<br />
en dat hy in eene andere gemoedsgefteltenisfe<br />
zelve prediken zal, dat de Godzaligheid<br />
ten allen tyde en tot alle dingen nuttig is, en dat<br />
zy de belofte heeft niet alleen des toekomenden,<br />
maar ook des tegenwoordigen Levens.<br />
Voor het overige is in myn Samenftel veelal nieuw<br />
voor die foort van Leezeren, voor welken ik het eigen'<br />
lyk gefchreeven heb; want daar oe behooren niet de<br />
bele ene en zelfsdenkende oudere Godgeleerden 1<br />
maar deels die aankomende Godgeleerden die ik<br />
in het regte gezigtspunt heb willen plaatfen,<br />
waaruit zy in 't toekomende alle onderzoek van den<br />
Godsdienst, en over twistvraagen, met betrekkinge tot<br />
het oogmerk, befchouwen zouden: deels die Leeken,<br />
die trebbcn leeren denken, doch die uit honderden<br />
van boeken niet kunnen opzoeken , wat<br />
hier en daar, op deeze en gene enkele plaats, af-,<br />
zonderlyk voorkomt, en beter is, dan dat ik in<br />
een klein handboek zeggen k nde s maar die het<br />
huofizaaklyke daarvan gaarne in eene leevendige<br />
taaie zagen voorgedraagen , om het in een alge.<br />
meen
myner Tegenfchryveren. 8t<br />
meen verband tot één geheel te kunnen overzien en<br />
befchouwen. Van veelen derzelver heb ik ook de<br />
fterkfte dankzeggingen daarvoor ontvangen.<br />
Ook heeft de Beöordeelaar in het algemeen vergeten,<br />
dat oud en nieuw, wanneer het van Waarheden<br />
gezegd wordt, niet gelyk van klederen , die<br />
door het gebruik verlleeten zyn, het pradïcatum ob-<br />
\ectïvum maar Jubjectivum is ; en dat daarom zeer<br />
veele denkbeelden, die hier en daar verfpreid in degeleerde<br />
fchriften der Godgeleerden voorkomen, voor<br />
aankomende Godgeleerden en andere Leezeren, die<br />
dezelven in hunne woonplaatzen van de Predikstoelen<br />
nog nooit gehoord, noch buiten de geleerde cptooifelen<br />
gezien hebben, geheel en al nieuw kunnen<br />
wezen. Doch het is voor my en den vrienden van<br />
myn Samenftel volmaakt onverfchillig, of . het voor<br />
eenen Recenjent oud of nieuw is , dat ik gefchreeven<br />
hebbe, zo het maar in alle zyne hoofdpunten gegrond<br />
en waar bevonden worde.<br />
In de derde Jfdeeling kan de Schryver deezer beoordeelinge<br />
niet vinden, wat ik hoogere Gelukzaligheid<br />
noeme. — Dewyl ik in de eerfte Afdeelinge<br />
van graaden of trappen van Gelukzaligheid fpreeke,<br />
blykt het, dat hoogere Gelukzaligheid zo veelis als een<br />
grooter trap of hooger graad van menschlyke Gelukzaligheid,<br />
dien men hier reeds verkrygen kan, en<br />
die rust op onze erkentenis, dat'er in deezen ftaat<br />
van den mensch meer goed dan kwaad is. De overige<br />
aanmerkingen van den Recenjent over deeze af-<br />
- deeling zyn zwak en van weinig gewigt; en komen<br />
uit misverftand voort. Maar als hy zegt, dat tegen<br />
F den •
ÏÏ2 Tweede Opbeld. over bet belang<br />
den inhoud deezer afdeelinge, wat de wysbegeerte<br />
en de opvoedingskunst betreft, veele tegenwerpingen<br />
gemaakt kunnen worden, fta ik hem dit gaarne<br />
toe. Want tegen alle fchriften kan men altyd een<br />
menigte van tegenwerpingen maaken, zonder dat<br />
daartoe veel geleerdheid vereischt worde. Hoe minder<br />
bekwaamheid iemant hebbe, en hoe minder<br />
moeite hy zig geeve, om zekere voorftclling ten vollen<br />
en in den famenhang te bevatten, te meer tegenwerpingen<br />
moeten hem daarby natuurlyker wyze invallen<br />
: maar of zy gegrond zyn, is een andere<br />
vraag.<br />
Ondertusfchen verdient de laatfte tegenwerping<br />
van den Schryver eene tegenbedenking. Onder de<br />
aangeweezen natuurlyke verhinderingen ter Gelukza.<br />
ligbeid voor den menscb, ontbreekt, zegt hy, de voornaamfte;<br />
naamlyk, die toegeneigdheid (Jpropeiifio) tot bui.<br />
tenjpoorige zinnelykbeid, welke voor ieder groot Ge-<br />
Jchiedknndigen, en voor ieder Man van ondervinding<br />
onoplosfelyk is. Hierop antwoorde ik, dat ik niet alleen<br />
§§ 23, 24, 27. uitvoerig gehandeld hebbe van<br />
de geneigdheid om meer zinnelyk dan verftandig te<br />
handelen, maar ik heb daar ook verklaard, hoe de.<br />
zelve uit 's menfchen natuurlyke inrigting ontftaat,<br />
en duidelyk aangetoond, hoe hieruit de driften en de<br />
daarop volgende buitenfpoorigheden voortfpruiten.<br />
Eene natuurlyke geneigdheid 'tot zinnelykheid neeme<br />
ik 1 n; maar eene natuurlyke geneigdheid tot buitenïpo<br />
mglieid houde ik noch voor natuurlyk, noch voor<br />
algemeen- -<br />
want het buitenfpoorige is iets toevalligs,<br />
tUt in ieder byzonder geval,, uit de bloote zinnelykheid
myner Tegenfchryveren. 8§<br />
heid en haare beweegingen, tot een zekeren hoogereii<br />
graad van werkzaamheid, verklaard kan worden. Maar<br />
dat aan grooteGefchiedkundigen,wanneer zy 's menfchen<br />
natuur en ziel niet bcftitdeerd hebben, of flegte<br />
Phyjioiogist n en Pfychologisten zyn , een geneigdheid<br />
tot buitenjpoorige zinnelykneid in den menscb lititer<br />
natuurlyk toefchynt, dan aan andere Geleerden • en dut<br />
dit voor hun onoploslüyk is; daarover re hooft men<br />
zig niet te verwonderen In de' gefcaiedenislen vinden<br />
wy meestal zulke daaden der nu del en aanget<br />
kend , die wegens haare inwendige ol uitwendige<br />
grootheid, of wegens haare zeldzaamheid gewigtig<br />
zyn. Men kan dus daaruit wel leeren, hoe gewei lig<br />
de driften kunnen aangroeijen, en in hoe vo 1 re de<br />
menfchen zig in buitenlpuorigheden verloopm kunnen;<br />
maar men leert daaruit niet onmiddellyk kennen<br />
, wat dai mensch doorgaans natuurlyk en by'<br />
hem algemeen is, J)e leevensloop vat: niet één eenig<br />
mensch wordt in de Gefchiedenislen met die om •<br />
ftandigheid veihaald, dat wy alle de mh dere dfyfveeren<br />
en de uitwendige aanporringen of beweegingen,<br />
die, wanneer zy te famenloopen en te gelyk<br />
werken , buitengewoone daaden hebben veroorzaak^<br />
behoorelyk by eikanderen konden tellen, en daaruit<br />
de fornme opmaaken van de inwendige Qntënftvf)<br />
grootheid der kragten, die op bet gemoed werken.<br />
Een veel ligter en zekerer middel, om de natuur der'<br />
menlchen uit te vorfchen,is, vooreerst,opmerkzaamheid<br />
op ons zei ven en op de perfoonen, waarmede<br />
men dagelyks verkeert, en wier meeste daaden wy<br />
gelegenheid hebben om op te merken; maar ten ari-<br />
F 2 ' dei-
84 Tweede Opbeld. over het lelang<br />
deren en voornaamlyk een onafgebroken waarneeming<br />
van kinderen, en van de geheele doch zagtkens<br />
voortgaande ontwikkelinge hunner vermogens.<br />
Dewyl ik zelf Vader ben van zeven kinderen , en<br />
veele kinderen van hoogen en laageren rang, en van<br />
zeer verfchillende Temperamenten en bekwaamheden<br />
heb opgevoed; en dewyl ik altyd geneigd W2S, ommy<br />
met het naarfpooren dergronddriften, en de oorfprongfyke<br />
en natuurlyke vermogens van den mensch bezig<br />
te houden; vertrouwe ik, dat ik over dit onderwerp<br />
mede kan lpreeken, hoe zeer ik niet behoore tot het<br />
getal van die Geleerden , die zig in de Gefchiedkunde<br />
uitneemende beroemd gernaakt hebben.<br />
Volgens myne ervaaring wordt 'er in 's menfchen<br />
natuur geene geneigdheid tot buitenfpoorigheid gevonden,<br />
en die verkreegene, doch tot de natuur niet<br />
behoorende neiging tot zinnelyke buitenfpoorigheden,<br />
zyn by volwasfenen op verre na zo algemeen<br />
niet, als men veelal gelooft; ik laat ftaan, dat zy<br />
algemeen zouden zyn. Men moet zig vooreerst duidelyk<br />
voordellen en bepaalen, wat men eigenlyk buitenfpoorigheden<br />
noemen wil. Iedere buitenfpoorigheid<br />
onderftelt zekere grenzen, die overgetreden<br />
worden. Het komt derhalven voor eerst daarop aan,<br />
welke grenzen men verfta, om welken te buiten te gaan<br />
?<br />
s menfchen zinnelykheid een natuurlyke geneigdheid<br />
zoude hebben: of men naamlyk zulke grenzen meent,<br />
die de Natuur zelve aan de zinnelyke werkzaamheid<br />
gefteld heeft; of de zulken, die van kunftige inrigtmgen<br />
der menfchen en van burgerlyke wetten in<br />
grootere Maatfchappyen afhangen. De grenzen van<br />
da
myner Tegenfchryveren. #5<br />
de eerfte foort worden natuurlyk in agt genomen, enworden<br />
niet overtreden dan door menfchen, die verbasterd<br />
en onnatuurlyk zyn geworden. Maar de<br />
tweede foort van grenzen zyn zekerlyk veele menfchen<br />
geneigd te overtreeden, zonder dat men het<br />
der natuure kan te laste leggen. Een paar voorbeelden<br />
zullen dit fchielyk aantoonen. Geen kind is genegen<br />
om meer te drinken, dan zyne natuurlyke behoefte<br />
vordert; de geneigdheid tot zwelgen is iets<br />
onnatuurlyks, en ontttaat by veele lieden uit valfche<br />
begrippen, dat het een eer is veel te kunnen<br />
drinken; by anderen langzaamerhand uit den aangenaamen<br />
fmaak van de dranken, die kunftig toebereid,<br />
en met fterker geesten vergezeld zyn, dan de eenvoudige<br />
Natuur oplevert. De dtift tot de voortteeling<br />
is gewoonlyk op die jaaren reeds het fterkfte,<br />
dat de jonge lieden volgens de burgerlyke inrigtïngen<br />
nog geene huishouding kunnen onderhouden.<br />
Hierdoor worden alleszins buitenfpoorigheden veroorzaakt<br />
; maar het zyn geenszins de grenzen der natuure<br />
, die overgetreden worden ; en de drift ter<br />
voortplantinge van zyn geflagt wordt daardoor in zig<br />
zelve niet zondig. De mensch, die van natuure ge.<br />
neigd is den kortften weg te bewandelen, en openhartig<br />
te handelen, wordt daarom dikwyls van magtiger,<br />
dan hy is, mishandeld, en hy vindt tegen hen<br />
geene geregtigheid in de burgerlyke Maatfchappyj<br />
hy neemt daarom , gedwongen , zyne toevliigt tot<br />
list, of tot vertwyfelde middelen van zelfswraake,<br />
zonder dat eene geneigdheid der natuure tot buitenfpoorigheid<br />
daaraan fchuldig is, en zonder dat daar<br />
F 3 , by
86 Tweede Cpbeld. over bet belang<br />
by ooit de paaien des natuurlyken regts verbroken<br />
worden. Het is onnoodig om meer voorbeelden hy<br />
te brengen: alvvie zelf wil opmerken, en deeze aanmeningen<br />
vervolgen, zal daardoor overtuigt worden,<br />
dat buitenfpo^righeden niet uit eene algemeene geneigdheid<br />
der natuure, maar veelal uit den famenloop<br />
van veele uitwendige oorzaaken, uit beperkingen<br />
, waardoor de natuurlyke driften eene onnatuurlyke<br />
rigting van buiten bekomen, of uit valfche verbeeldingen<br />
t.n verkeerde kennisfe voortkomen.<br />
Maar m m moet my hier niet verkeerd verftaan,<br />
Wanneer ik de grenzen, die de Natuur voorfchrylt,<br />
onderfcheide van die, welken door burgerlyke wetten<br />
en inngtingen bepaald zyn. Ik wil daarmede niet<br />
zo iets zeggen, als of de menschlyke- wetten van or.<br />
de in dc Maatfchappyen flegt en verwerpelyk ,<br />
pf derzeiver overtreedingen onzondig zyn. Neen;<br />
ik erkenne ze voor goed en nuttig, om een hooger<br />
geluk daardoor in een ruime maate te bevorderen-<br />
Maar alle menschlyke fchikkingèn zyn op eene on*<br />
vermydelyke wyze zodanig geheld , dat zy uit de<br />
veelvuldigheid' der voorvallen zyn afgenomen , en<br />
daarom niet op alle gevallen zodanig zonder uitzondering<br />
pasïêVi, dat een overtreeding van dezelven<br />
fomwylen niet eenigermaate door hoogere natuurwetten<br />
noodzaaklyk worde. Het is een zeer voortieffelyke<br />
verordening, dat een ieder hier zyn eigendom<br />
hseft en te gelyk het regt, om alle anderen van<br />
deszelfs gebruik ui: te fluiten, en dat daarom rooven<br />
en fieeiet: vère.ouden is en zwaar geftraft wordt:<br />
M^ar. 'er kunnen nogtans gevallen zyn,dat, by voorbeeld
myner Tegenfchryveren.<br />
beeld een Vader geen gelegenheid heeft om voor zyne<br />
talryke kinderen zo veel te winnen en te bedelen,<br />
al, by met zyn huisgezin noodig heeft, om de<br />
dringendfte behoeften der natuure te voldoen-.wanneer<br />
hy nu in zulke omftandigheden fteelt, overtreedt<br />
hy geenszins de wetten der natuur, die<br />
hem zo wel, als de vogelen des hemels, liet gebooren<br />
worden met het regt op alle fpys en voedfel,<br />
dat Gods aardryk voor dieren en menfchen<br />
voortbrengt.<br />
Uit myne ervaaringen door de opvoedinge moet<br />
ik hierby nog aanmerken, dat de meeste uitfpattingen<br />
der jeugd, voortkomen uit gebrek aan genoegzaame<br />
bezigheid voor haare leevendige werkzaamheden,<br />
en dat zy daar het meest te vinden zyn,<br />
waar men ze door de geftrengfte bepaalingen meest<br />
zoekt te beletten. Een rivier moet met meer geweld<br />
doorbreeken, en verwoestender overftroomingen<br />
aanregten , naar maate de vloed meer zwelt, en door<br />
dyken, die tregterswyze toeloopen, bepaald wo- de-<br />
Geeft allen jongelingen fpeeltyd voor hunne bezigheden,<br />
en komt hen vóór met aangenaame voorfla.<br />
gen tot bezigheden, die hunne kragten op een<br />
nuttige en tevens vermaaklyke wyze kunnen oefenen;<br />
dan zult gy bevinden, dat de Natuurgoed is»<br />
en dat geene geneigdheid tot buitenipoorigheden<br />
de wysheid van haaren Schepper verdagt maakt.<br />
Hoe zeldzaam wordt toch de menschlyke natuur in<br />
haaren natuurlyken ftaat befchouwd, en hoe zeer<br />
is men integendeel gewoon dingen aan de Natuur<br />
te laste te leggen, die eeniglyk aan de onnatuurly.<br />
F 4<br />
ö<br />
7
°8 Twerde Opbeld. over bel belang<br />
ke inr'gringen van 's menfchen gebrekkige wysherd<br />
.moeten toegefchreeven worden!<br />
De vierde Af deeling geeft de beöordeelaar kort,<br />
doch zeer gebrekkig en verkeerd, op; zonder iets<br />
daartegen in te bréngen ; maar op-eenmaal wordt<br />
hy verhit over de aanmerking op het Hot van §<br />
40. alwaar ik de Wysbegeerte des Christendoms en<br />
het in de gefchiedenisfe omkleede Christendom van<br />
eikanderen onderfcheide.<br />
Volgens het oude gebruik meent hy my op de<br />
kortfle wyze te wederleggen, door my onder de<br />
Samaritaanen te rekenen; omdat myne gezegdens<br />
eenige gelykheid hebben met plaatfen in de fchriften<br />
van Woolfion en Dam; agter welke Dwaallèeraaren ik<br />
egter geplaatst moet worden uit hoofde myner<br />
fchryfwyze en eerlykheid. Want deeze mannen<br />
verwerpen alle gefchiedenisfen van wonderen in<br />
het onderwys 'des Volks; maar ik wil, dat de Predikanten<br />
ze voor verdigt houden , en nogtans als<br />
waarheid en godsdienst zullen voordraagen: en dit<br />
heet byhemChristlykeLeeraars tot de allerfchandelykfte<br />
bedriegers maaken. — Hier hebben wy dus de<br />
uitkomst van het gene tot nog toe in het hart van den<br />
Recenjent tegjen myn Samenftel in 't verborgen heeft<br />
omgegaan'. — Wy moeten hem daarom ontlchuldigen<br />
over zyne onhandige behandeling van het zelve;<br />
dewyl hy in de dooling ligt, dat ik Christen Leeraars<br />
in Hddenfche Paapen wil veranderen, die onder den<br />
naam van Godsdienst den Volke wat grollen moeten<br />
wysmaaken. — Schrandere Leezersvan myn werk<br />
zien zeiven de ongegrondheid deezer hefchuldigin-<br />
gen;
myner Tegenfchryveren. 89<br />
gen; maar voor de zwakkere hoofden zal ik ter behooreiyke<br />
plaatfe ook daarvoor zorgen, datditfpook<br />
van ergwaan hen niet verder ontruste.<br />
By de vyfde sifdeeling wordt veel merkwaardigs<br />
gezegd: Vooreerst verklaart de Beöordeelaar, dat<br />
geen befchaald man van zodanige gevoelens,die het<br />
grootftegedeelte'zy'nerMedeburgers als Godlyk eerbiedigt,<br />
behoort te, zéggen, dat ze een hoop van eigendunklyke<br />
bepaalingen van menfchen zyn, alleen op<br />
hun eigen. gez?g aan het Christendom toegevoegd ;<br />
gefield zelve, dat zy werklyk ongerymd' warén. Wat<br />
moet men van zulk een Recenfent denken? Even die<br />
zelfde man, die het my als eene fchandelyke beleediging<br />
van Christen leeraars ar.nwryft, wanneer ik<br />
hun, uit Christus onderwys en voorbeeld, den raad<br />
geeve, dat zy die veele of weinige vooroordeelen<br />
des Volks, welken met veele waarheden in hunne<br />
harsfencn zeernaauw vereenigd zyn, als een onkruid<br />
dat zonder de tarwe mede uit te rukken, niet kan<br />
uitgerooid worden,verfchoonenmoeten; die zelfde man<br />
begeert hier , dat men ongerymde gevoelens, wanneer<br />
zy door de menigte voor Godlyke waarheden<br />
gehouden worden, niet voor willekeurige byvoeglelen<br />
van menfchen, niet voor ftoppelen verklaaren<br />
zal: Ja zelfs niet in Wysgeerige Schriften, die alleen<br />
voor denkende harsfenen gefchreeven zyn.—Doch<br />
dat hy zig op dcezi wyze tegenfpreekt, daarover<br />
ver wondere ik my geenszins. Augustinus, die hier<br />
voor een braaf en opregt Man verklaard wordt,<br />
hield die zelfde ftellingen, welken hy tegen de Manicheen<br />
Uitreedt, ftaande tegen de Pelagiaanen; en<br />
F j het
9° Tweede Opbeld. over bet belang<br />
het is onder de Stryd ende Godgeleerden èemode geblecven,<br />
iets voor waar of valsch aan te neemen, naar<br />
gelang de omftandigheden zulks vorderden , indien<br />
zy hunne partyen 'er maar gehaat door konden<br />
maaken.<br />
Verde* is merkwaardig, dat de Beöordeelaar beweert,<br />
dat die Leerftellingen, die ik van § 49 tot<br />
§ 55 wederlegd , en waarvan ik den zin naar het<br />
gemeene taalgebruik genomen hebbe, door niet eenen<br />
Proteftantfchen Leeraar in onze dagen meer voor<br />
waarheden des Christlyken Geloofs gehouden worden.<br />
— Gave God, dat dit waar ware; danhaddeik<br />
my niet verder bezondigd, dan dat ik iets overtolligs<br />
gefchreeven, en nog eens de door alle Proteftantfche<br />
Leeraars reeds erkende valschheidvan voorgaande<br />
misvattingen aangetoond hadde! Danzeerveele<br />
Predikatiën cn andere fchriften van hoogbeampte<br />
Kerkleeraaren, nog binnen korten tyd door den<br />
druk openbaar gemaakt, kur.nen den Recenjent lee.<br />
ren, dat de verlichting in dit (luk nog in lang zo<br />
algemeen niet is, als hy wel vermeent. — Maar<br />
gefteld, dat wy daaromtrent eenrtemmig denken ;<br />
dat de mensch met geene daadeïyke zonde, noch<br />
met eene ftellige Qwsitive') geneigdheid tot het,<br />
kwaade ter weereld komt; dat de mensch niet zoneer<br />
zyn eigen willen en werken verbeterd kan wor.<br />
den; dat God ons niet in Christus, noch om Christus<br />
verdienften voor zedelyk betere menfchen<br />
iboudt dan wy werklyk zyn; — waarom behoudt<br />
men dan nog fteeds de oude Formulieren<br />
en uitdrukkingen , die immers volgens
myner Tegenfchryveren. 9t<br />
gens het gewoone taalgebruik, by den gemeenen<br />
Christen niet anders dan denkbeelden verwekken<br />
kunnen die voor valfch verklaard zyn ?<br />
Vervólgens vindt de Recensent de borgtogtlyke<br />
voldoening in de plaatsen, JOANN. I. ig: ROM.<br />
III. 53: PETR. II. 24: en de boetdoende verbryzc-<br />
ling, JAK. IV. 4—ro. geleeraard. Ik weet wel,<br />
door welke redeneeringen zy daaruit plee jen af<br />
geleid te worden; doch groote UirlegkunJigcn<br />
hebben het gebrekkige daarvan reeds voor lang<br />
aangetoond, en ik zal die Tekften ter gevoegelykcr<br />
plaatse in deeze Ophelderingen verklaaren; en wat<br />
de plaats van JAK. IV. 4—to.' betreft, zal ikbe-<br />
wyzen, dat daar geenszins van een Christlyke be<br />
keering gefproken wordt. Voor het overige heb ik<br />
niet, gelyk de Beöordeelaar meent, alle droefheid<br />
en berouw over het voorleedene als onbegaanbaar<br />
mat een Christlyke verbetering verklaard; maar<br />
§ 74- N. 4. de gevallen onderfcheiden,waar berouw<br />
en droefheid plaats kunnen vinden; en enkel be<br />
weerd, dat de aangenaame uitzigten, die het Chris-<br />
tendom en deszelfs geloof ons openen, meer bïv-<br />
moedige gewaarwordingen dan droefheid in ons<br />
verwekken moeten.<br />
By de zesde Afdeeling verklaart de Beöordeelaar<br />
vooreerst myn Samenftel van Gelukzaligheid, dat uit<br />
zuivere bybelfche uitdrukkingen is opgemaakt, voor<br />
een louter Naturalismus; en verwondert zig dan ,<br />
hoe ik de gedagten van Paulus over den ftaat na<br />
den dood tot de natuurlyke Wysbegeerte tellen<br />
fcan. Zonderlinge verwarring van denkbeelden<br />
'waar-
92 Tweede Opbeld. over het belang<br />
waarlyk! zyn de waarheden, die ik uit Schriftuur -<br />
tekften verzameld hebbe, geene waarheden des<br />
Christendoms? Uit welke andere waarheden beftaat<br />
dan de Christlyke leere der Gelukzaligheid ? Of<br />
houden deeze waarheden des Christendoms op<br />
Christlyk te zyn, wanneer haare overeenftemming<br />
met Gods plan in de natuur volmondig erkend<br />
wordt? En zyn zy alleen maar zo lang Christlyk ,<br />
als zy enkel op gezag geloofd, en met de waarheden<br />
der gefcheidenis vermengd gekend worden ?<br />
— Het wezenlykfle , en het heerlykfte gedeelte<br />
des Christendoms, op zig zelve befchouwd en met<br />
Gods werken vergeleeken, is derhal ven een Naturalismus,<br />
dat is, volgens de taaie dier Yveraaren,<br />
een Heidendom; ook dan, wanneer het, gelyk ik<br />
gedaan hebbe, uit de Schriftuur zelve is afgeleid.<br />
— Maar God vergeevehet allen, die uit onverftand<br />
yveren,het redeiyke Christendom verloochenen en<br />
voor een Heidendom houden ! Na dat de Beöordeelaar<br />
nog eens, uit misvc-rltand,daartegenuitrjevaaren<br />
heeft dat ik de Christlyke Leeraars tot bedriegers wil<br />
maaken, onderneemt hy 't gene hy by zyne aanmerkingen<br />
over de vierde Afdeeling, beloofd hadde,<br />
om aan de geleerde Weereld eenige proeven van<br />
myne uitlegkundige , godgeleerde, letterkundige<br />
en wysgeerige kennisfe, en ten laatflen ook van<br />
myn ftyl te geeven. Hy verzekert, dat men een gantsch<br />
boekdeel zou kunnen fchryven, indien men alle de<br />
wonderfpreuken, en alles waarin de Schryver van het<br />
Samenftel tegen wysbegeerte, uitleg- gefchied- cn<br />
taalkunde gezondigd heeft, wilde by één verzamelen<br />
Dit
myner Tegenfchryveren.<br />
H—• Dit is in de 'daad een gefchikte aankondiging<br />
eener gevoelige vernedering, die de Recenfent my,<br />
uit afkeer, die hem billyk toefchynt, heeft toegedagt.<br />
Hierop zullen myne Leezers met my verwagten,<br />
dat een man, die verklaart, dat hy een gantsch<br />
boekdeel kan volfehryven met myne grove dwaa.<br />
lingen en feilen van allerleien flag op te geeven,<br />
zekerlyk \v;l tot een proefje zoude opgegeven hebben<br />
de groffie en buitenjpoorïgfle Jlaulen van myne<br />
zwakheid in alle kundigheden, die tot de Godgeleerdheid<br />
behooren. Daarom zal ik niet één deezer<br />
weêrgadelooze fouten overflaan, en alles zoeerlyken<br />
vooreen iegelyk verftaanbaar voordellen, dat<br />
ook Leezers, die geen Godgeleerden zyn, tusfchen<br />
den Recenfent en my met zekerheid zullen kunnen<br />
oordeelen. Eerftlyk worden van myne flegte uitlegkundige<br />
kennisfe de klaarfte proeven gegeven.<br />
i. De Schriftuurplaats a KOK. V. 19: (@m «f» i,<br />
xiira xxltcxzrri») zoude ik § 39 N. i overgezet heb<br />
ben: Godwasin Christus. Wanneer men de aangehaalde<br />
plaatfe van myn Samenflel opzoekt, zal men zien<br />
dat ik daar zelfs niet eene enkele plaats hebbe<br />
overgezet, maar dat ik de ftelling: „ God was in<br />
„ Christus, en heeft zig, naar zyne gantfche denk-<br />
„ wyze ten aanzien der menfchen, zigtbaar gemaakt<br />
„ of zinnelyk geopenbaard;" uit de vergelykinge van<br />
drie plaatsen by JOANN. XIV. 6 — n: XII. 45.<br />
2 KOR. V. 19— heb afgeleid. Maar nu, Christus<br />
zegt in de eerfte uitdrukkelyk, dat de Vader in<br />
hem is cn woont; dat wie hem ziet, ook den Va.<br />
der ziet; dat de Vader door hem fpreekt en werkt.<br />
Even
94- Tweede Opheld. over bet belang<br />
Even hetzelfde herhaalt hy in de tweede plaató.<br />
Maar in de derde, die Luther heeft overgezet/,,<br />
„ God was in Christus, en verzoende de Weereld<br />
„met zig zei ven" wordt geleerd: dat God door Chrisius<br />
zyne geneigdheid heeft laaien hek end maaken, om<br />
alle zonden van den voorleedenen tyd zonder Voldoeninge<br />
te vergeeven; of met andere woorden: God<br />
heeft een algemeene vergiffenis en volkomen kwytfheU<br />
ding voor de tot nog toe bedreevene zonden laaten aankondigen.<br />
De Waarheden, die ik uit deeze Schriftuurplaatfen<br />
heb afgeleid, zyn dus openbaarlyk<br />
daarin gegrond, en dit heeft de Beöordeelaar ook<br />
zelve niet ontkend, Maar het zwakke myner uitlegkundige<br />
kennisfe zal dan daaruit moeten blyken,<br />
dat ik Luther's overzettinge van de laatfte plaats<br />
niet uitdrukkelyk afgekeurd, en dit gezegde niet beter<br />
vertaald heb. Maar nu zullen myne Leezers,<br />
die geen Godgeleerden zyn, gaarne willen weeten,<br />
waarin tog Luther's groote misdag in het vertaaien<br />
van deeze Schriftuurplaatfe befla. Dit zal ik<br />
hun nu onder het oog brengen. In het Grieksch<br />
ftaat er eigenlyk: God was in Christus, de Weereld<br />
Verzoenende enz.- Dit nu kan in het Grieksch zowel<br />
als in onze taaie op tweeërlei wyze verftaan worden:<br />
Óf, gclykLuther gedaan heeft, in tweeftellingen:<br />
God was in Christus en verzoende de Weereld<br />
met èig zeiven; of ook korter: God verzoende de Weereld<br />
in Christus, of door Christus met zig zeiven. De<br />
keus tusfehen deeze twee Overzettingen moet nu a<br />
volgens de meening van den Beöordeelaar, dekeurfteen<br />
zyn van een egte uitlegkundige geleerdheid.<br />
Kun-
myner Tegenfchryveren.<br />
Kundige leezers , welken de lettervitterijen der<br />
Godgeleerden niet bekend zyn, zullen misfchien<br />
waagen: waarin toch het onderfcheid van beide verklaaringen,<br />
met opzigt tot het zaaklyke denkbeeld,<br />
of tot de kennis der waarheid,ruste? VeelHgt zullen<br />
zy zeggen: God is in allen, en op een nadere wyze,<br />
volgens het lpraakgebruik, daar, waar zyne byzondere<br />
werken zig opdoen, en derhalven moet H y<br />
in Christus geweest zyn, wanneer hy door hem<br />
zyne voorneemens bekend maakte. Myne denkende<br />
Leezers hebben gelyk; in de denkbeelden w<br />
op t laatst geen onderfcheid. — Mogelyk, zullen<br />
zy daarom denken, is het derhalven, volgens de Criekfche<br />
taalkunde en met betrekkinge tot den Samenbang<br />
, een grove fout, dat men die plaats overzet, gelyk<br />
Luther gedaan beeft. - Nu ja, dit fchynt ook de<br />
meening van den Recenfent te zyn; ten minden wil<br />
hy iets dergelyks doen vermoeden, dat hy, die<br />
deeze plaats, gelyk Luther overzet, geen Grieksch<br />
verftaat, en derhalven de Heilige Schriftuur niet<br />
kan uitleggen. Groote taalkundigen van laater<br />
tyd hebben Luthers overzettinge , als de beste<br />
behouden ; en dewyl het hier toch op een erkend'<br />
gezag aankomt, vergenoege ik my, om tegen eenen<br />
onbekenden Güttingfchen Recenfent flegts eenen bekenden<br />
groot en Güttingfchen Uitlegknndigen, den beroemden<br />
Hemnann naamlyk, by te brengsn, die in<br />
zyne overzetting des Nieuwen Teftaments, den Apostel<br />
, even gelyk Luther, laat zeggen: God was 'in<br />
Christus en verzoende de Weereld met zig zeiven.<br />
Hier-
ÖÖ Tweede Opbeld. over bet belang<br />
• Hieruit blykt derhalven, dat al hadde ik Luthers<br />
oude overzetting behouden, dit egter nog geen ge',<br />
noegzaam bewys zoude zyn van myne groote zwakbeid<br />
in het uitlegkundige. Maar gelyk I* boven reeds<br />
zeide, ik heb deeze plaats met overgezet, om dat<br />
het voor myn oogmerk onverfchillig was, hoe men<br />
de Griekfche womlen in onze taaie opvatte.<br />
Doch dewyl het'er nu eenmaal ter deezer gelegenheid<br />
op aan zal komen , om onze geleerdheid in<br />
woorden te toonen, zal ik-my voor godgeleerden<br />
over deeze plaats een weinig nader verklaaren. Ik<br />
onderfcheide daarin vooraf, of men bet gezegde van<br />
Paulus voor Geleerden, of voor gemeene Christenen<br />
moet overzetten.<br />
In het eerfte geval zoude ik, voor Geleerden<br />
fchryvende, van Luther', en Heumann's vertaalinge<br />
afgaan, en niet fchryven: God was m Christus; en<br />
'wel om deeze twee volgende redenen, waarom de<br />
Beöordeelaar waarfchynelyk niet gedagt zal hebben.<br />
Vooreerst,om dat Paulus de fp'eekwyze, inChristus<br />
sy«,zeer dikwerf en by herha'alinge gebruikt,om<br />
daardoor het denkbeeld een Christen of Christlyk,<br />
waartoe men toen nog geene enkele woorden hadt,<br />
by omfchryvinge aan te duiden: Zozegthyby voorb.<br />
" in even dit zelfde Hoofiftuk vs. 17: iemand m<br />
Christus, dan is hy een nieuw fchepzel; dat is,<br />
Isiemant een Christen, die houd op een Jood of<br />
een Heiden te zyn, maar hy behoort tot een nieuwe<br />
foort van Godsdienstbelyderen, by welken de<br />
lighaamlyke afkomst in geene aanmerking komt. Op<br />
dezelfde wyze wordt gezegd, I.THESS. II. 14. de<br />
Ge-
myner Tegenfchryveren.<br />
Gemeente van God die in Judêa zyn, in Christus<br />
Jezus, dn is eenvoudig, de Cbristlyke Kerlen in<br />
Judëa. Het is daarom by my onwaarfchynelyk ,<br />
dat Paulus de uitdrukking tri Christus Jezus zyn<br />
in het 19 vs. van God gebruiken zoude, om dat<br />
het volgens Paulus taalgebruik zou moeten beteke*<br />
nen: God iuas een Christen. Maar ten anderenfpreekt<br />
Paulus in zyne brieven aan de Korintheren op eene<br />
gantsch andere wyze en met gantsch andere vvoort<br />
den van de betrekking van Christus op God. Zo<br />
zegt hy by voorb. 1 KOR. Xï. 3. dat de man het hoofd<br />
is van de vrouw, Christus het hoofd van den man,<br />
maar God het hoofd van Christus. En•Hoofdft. UI.<br />
22, en 23. dat alles aan de Christenen, dat zy<br />
aan Christus, en dat Christus aan God behoort.<br />
In het tweede geval, wanneer ik deeze plaats<br />
voor gemeene Christenen moest overzetten, of daarover<br />
moest prediken, dan zoude ik Luther's overzettinge<br />
niet veranderen, om dat de Leeken daardoor<br />
wantrouwende gemaakt worden op hunnen<br />
Bybel; maar vooral om dat daarin geen nuttigheid<br />
is, dewyl het denkbeeld en de kennis der zaake<br />
'er niet door veranderd worden, en om dat de gemeene<br />
Christenen daarenboven niet in ftaat zyn* om het verfehillend<br />
taalgebruik van Joannes en Paulus van elkander<br />
te onderfcheiden. In myn Samenftel wordt<br />
5 39 van het voordraagen van de Godsdienst aan den<br />
Yolke,gefproken ; een reden te meer, waarom aldaar<br />
van deeze verbetering der gewoone overzettirge nist<br />
Eióest gefproken worden.<br />
Wanneer wy uit dit eerfte bewysj Waardoor<br />
G de
98 Tweede Óphcld. over het belang<br />
de Recenfent myne zwakheid in de Heilige Uitlegkunde<br />
wil aantoonen, zyne eigen geleerde denkwyze<br />
zullen beoordeelen, blykt het, dat hy in zyne<br />
Verklaaringen meer let op den letter, dan op den<br />
geest der Heilige Schriftuure; en dat hy tot den<br />
grooten hoop der Geleerden behoort, die veel leezen<br />
en verzamelen, 't gene anderen Geleerden geclagt<br />
en gezegd hebben; maar zeiven het niet<br />
doordenken, en daarom ook niet weeten, waar eigenlyk<br />
eene uitlegkundige of andere geleerde aanmerking,<br />
volgens het oogmerk en den famenhang,<br />
al of niet te pasfe komt; die daarenboven genegen<br />
zyn, fouten te zoeken en te vinden, daarze<br />
niet zyn, door te vermoeden, dat ze zyn kunnen in<br />
het gene de Schryver niet gezegd heeft.<br />
2. De Schriftuurplaats FILIP. II. 13. welke Luther<br />
heeft overgezet: „ werkt datgy zalig word<br />
„ met vreezen en met beeven;" heb ik in myn<br />
Samenftel % 54 bygebragt, om daaruit aan te<br />
toonen, dat 's menfchen eigen werken ter zyner<br />
verbeteringe vereischt worden; en den zin der plaat,<br />
fe drukte ik dus uit; benaarfligt u ten flcrkflen<br />
met de groot (le zorgvuldigheid en voorzigtigheid om<br />
gelukkig te worden. De Beöordeelaar vindt dit gebrekkig,<br />
zonder te zeggen, waarin dit gebrekkige<br />
beftaat. De juistheid van het denkbeeld der zaake<br />
is geenen twyfel onderworpen, en de berisping zal<br />
zekerlyk wederom op een woordenvittery uitloopen;<br />
doch daarmede houde ik my niet op. Daar wordt duillélyk<br />
genoeg geleerd, dat wy tot onze zaligheid moeten
myner Tegenfchryveren. 99<br />
ten medewerken; en wanneer dit met vreezen en<br />
beeven moet gefchieden, zo moet het met den ern.<br />
ftigften yver, zorgvuldigheid en voorzigtigheid gefchieden<br />
, en hiertegen heeft de Recenfent zelfs den<br />
fchyn van tegenbedenkinge niet weeten in te<br />
brengen. : . ...<br />
By de derde plaats, HE.BR. II. 14: daar volgens<br />
Luther's overzettinge ftaat: „ Christus heeft door<br />
„ zynen dood hem, die het geweld des doods<br />
5, hadt, dat is den Duivel; de magt benomen;"<br />
heb ik aangemerkt, dat de Duivel, die het geweld<br />
des doods heeft, is de Asmoth, o£ Asmothi, of de<br />
Engel des doods; die, zo als de Jooden meenen,<br />
de zielen der menfchen by hun fterven, weghaalt,<br />
en in zyn ryk voert: en dat Christus dit denkbeeld<br />
en de vreeze, die de Jooden daaruit opvatten,<br />
vernietigd heeft. Hier vindt de .Beöordeelaar o >k<br />
fouten, omdathy uit de vergelykinge van de plaatfen,<br />
die ik aanhaale, en uit de Hebreeuwfche famenftellinge<br />
des woords niet heeft kunnen wys<br />
worden: ook verbetert hy het woord, dat ik,opzetlyk<br />
Asmothi gefchreeven hadde, en zegt daarvoor<br />
Amod't. Dewyl ook anderen, die zig voor groote<br />
Uitlegkundigen uitgeeven , over deeze plaats geftruikeld<br />
hebben, zal ik my daarover hier wat breedvoeriger<br />
uitlaaien. Het woord Asmodl, Atmeth,<br />
'Asmaveth is van Hebreeuwfchen oorfprong. De eerfte<br />
lettergreep (n?) betekentfterge of Magt, maar<br />
het andere, deel des woords (ivo) den dood, en betekent<br />
zo veel als magt of geweld des doods, Wnn-,<br />
neer het nu aan eenen perfoon als een betekenende<br />
G a naam
! ï o o Tweede öph'eld. over het belang<br />
naam gegeeven wordt, betekent het een Doodsge-<br />
weldïger of die het geweld des doods heeft. In deezen<br />
zin komt het voor 2 SAM.XXIIi.3r, daar een van<br />
Davids helden dien naam draagt; en hier vertaaien<br />
de Alexandrynfche Overzetters deezen naam Asmoth<br />
(,^») In het boek van Tobias wordt verhaald,<br />
dat een booze Geest veele mannen van zekere<br />
Sara, den een na den ander om 't leeven bragt, en<br />
deeze Doodsengel wordt daar Asmodi (>W
myner Tegenfchryveren. lor<br />
klaarlyk, dat de Duivel, die bet t geweld des doods hadt t<br />
en de Asmaveth of Aunoth een' en het zelfde denkbeeld<br />
aanduiden.<br />
Ik verwondere my, dat dit den Recenjent zo nieuw<br />
en zonderling voortkomt, dewy! de Heer Opperkonfidoriaal<br />
Raad Teller, reeds in de eerde uitgaave<br />
van zyn woordenboek , onder het woord GE WE LD<br />
deeze verklaaring gegeven, en ook daar zelfs reeds<br />
voor Asnodi, AsmotM gefchreeven heeft, om ons<br />
den Hebreeuwfchen oorlprong des woords te<br />
flerker te herinneren. Doch dit is voor ons een<br />
nieuw bewys , dat de Recenfent zig meer met den<br />
letter, dan met den geest der Heilige Schriftuure<br />
ophoudt; want anders moest .het Woordenboek<br />
van den Heer Willh. Abrah. Teller en deszelfs inhoud<br />
hem reeds door en door bekend zyn, dewyl<br />
het onloochenbaar meer zaaklyke uitlegkundige Geleerdheid<br />
bevat, dan in veele Folianten en Quartynen<br />
van* taalkundige Verklaaringen der Heilige<br />
Schriftuure té famen gevonden wordt. Mrar zekerlyk<br />
moet men by het gebruik van dit Woordenboek<br />
ook zelve iets" denken, om dat daarin alles<br />
niet letterlyk is voorgelpeld. Ook moet men vry<br />
zyn van alle gëhegtheid aan menfchelyk gezag en<br />
van alle vreeze, dat men ergens in den Bybel iets<br />
geheel anders zal vinden, dan het gene men, volgens<br />
de onderwyzingen in zyne jeugd ontvangen<br />
, daarin meent te moeten vinden. - Deeze<br />
zyn zekerlyk de redenen, waarom dit voortreflyk<br />
hoekske niet zo veel geagt en gebruikt wordt, ais<br />
het by allen gefchieden zal, die aan de Heilige<br />
G 3 Schrif.
X05<br />
Tweede Opheld. over het belang<br />
Schriftuure niets opdringen, maar hunne verkreegen<br />
kennisfe uit dezelve fteeds willen verbeteren.<br />
He Beöordeelaar, 'die nu myne zwakheid in de<br />
Uitlegkunde genoegzaam meent aangetoond te hebben,<br />
gaat daarop over tot de meest in 't oog loo.<br />
pende biyken myner zwakheid in de leerflclligc en<br />
letterkundige Geleerdheid. Zy zyn de volgenden.<br />
i. In § 91 geeve ik als een nieuwe uitvindirgop,<br />
dat in de Schriften des Nieuwen Testaments een<br />
drievoudige van elkander verfchillende voorftelling van<br />
den Godsdienst voor J loden, voor Joodengenooten en<br />
Voor Heidenen voorkomt, daar toch de werken van den'<br />
Heer Semler reeds zeer lang bekend zyn. Voor<br />
het overige zyn de gronden, waarop ik myn gevoelen<br />
vestige, naauwlykseenig onderzoek waardig, dewyl<br />
een ieder weet, dat Paulus, 1 Kon,IX. 19 en volg.<br />
siiet van Leeringen maar van Gebruiken fpreekt,- en<br />
dat de Redenvoering van deezen Apostel, HAND.<br />
XVII. f22 en volg., niet volkomen is, maar alleen<br />
het begin daarvan behelst; dewyl zy vs 32 wordt afgebroken<br />
: en eindelyk' dat Methode of Leerwyze en'<br />
&eerc twee zeer verfchillende dingen zyn.<br />
Hierop antwoordeik,datik ter aangehaaldeplaatfe<br />
nergens zegge, datmyneonderflelling^ee/zz/^wisj<br />
en dat wanneer ik ter deezer gelegenheid niet herinnere,<br />
wat de Heer Semler daarover gezegd heeft,<br />
dit vooreerst gefchiedt, om dat,al heeft myne ftelling<br />
met de gezegdens van dien Heer eenige gelykheid,<br />
zy daarvan over het geheel nogtans merkelyk<br />
verfchilt; ten anderen, om dat ik het te hulp roepen<br />
Van gezag, voor volftrekt nadeelig houde voor de<br />
ei-
myner. Tegenfchryveren. jog<br />
eigen kennisfe der waarheid , wanneer zaaklyke gronden<br />
zelve toch beflisfen moeten ; en ten derden, om, in<br />
myn Leerboek, dat gefchikt was voor Leezeren,<br />
die geene groote verzameling hebben van godgeleerde<br />
werken, alle overwyzingen na andere geleerde<br />
Schriften zo veel mogelyk te vermyden.<br />
Wanneer voor het overige de Göttingfche Recenfent<br />
myne bygebragte gronden geen onderzoek waardig<br />
oordeelt, ftelle ik tegen dit zyn vonnis de uitfpraak<br />
van eenen anders denkenden Godgeleerden,<br />
die in der algemeinen. Deutfchen Bibliotheek de Byyoegfelen<br />
op myn famenftel beoordeeld heeft. Deeze<br />
oordeelt over deeze plaats: dat alles zeer juist uit<br />
duidelykc zielkundige leginfelen is afgeleid, en dat aan<br />
de denkbeelden, die de Heer Semler in zyne fchrif-'<br />
ten alleenlyk heeft opgeworpen, in myn Samenftel<br />
meer Samenhang en Waarheid zyn bygezet. Wanneer<br />
de Beöordeelaar als uitgemaakt onderftelt, dat<br />
Paulus i KOR. IX. 19 en volg., alleen van Gebruiken<br />
fpreekt, bedriegt hy zig zei ven, dewyl in den<br />
gantfehen famenhang geen genoegzaame grond voor<br />
deeze willekeurige bepaaling te vinden is. Maar<br />
daarenboven moet men Gebruiken, waardoor keringen<br />
en pligten aangeduid worden, wel degelyk<br />
yan niets betekenende en onverfchillige Gebruiken<br />
onderfcheiden. Als Paulus GAL.V. 2—4 zegt: Ik Paulus<br />
zegge u ,zo gy ti laat befnyden, dan is Christus u<br />
niet nut; daarom betuige ik nog eens, dat een iegelyk,<br />
die zig laat befnyden, verpligt is de gantfche<br />
Wel te onderhouden. Gy, die door de Wet ivih geregtvaardigd<br />
worden, hebt Christus verhoren, en Gy<br />
G 4 zyt
104 Tweede Opleid, over het belang<br />
fyt uit de Genade gevallen. Is dan de befnydenis,<br />
volgens deeze verklaaring van den Apostel, nog<br />
een onverfchillig gebruik, dat met de Leer zelve<br />
jn geen verband ftaat? Maar hoe nu zal de Recenjent<br />
even dien zelfden Paulus, die aan de Galateren<br />
verklaart, dat Christus hun niet nut was, indien<br />
zy zig lieten befnyden, regtvaardigen of ontfchutdigen<br />
kunnen, als hy Timotheus, volgens HAND»<br />
XVI. 3. om der Jooden vooroordeelen wille liet<br />
befnyden , om denzelven tot zynen Medearbeider<br />
jn het leeraarampt te gebruiken ? Moet men niet tot<br />
myn gevoelen, en tot de algemeene beginfelen<br />
der Zielkunde, waarop het zelve rust, terug keeren,<br />
dat het naamlyk anders niet mogelyk is, om aaneen<br />
Volk, en aan byzondere menfchen, de wezenlyke<br />
waarheden van den Godsdienst te overreeden, dan<br />
door zig voor eenigen tyd naar hunne vooroordeelen<br />
te fchikken; een gedeelte hunner ingewortelde<br />
doch min fchaadelyke dwaalingen niet<br />
aan te roeren en te verfchoonen, tot dat men eerst<br />
de voornaamfte en -werkzaamfte dwaalingen beftreeden,<br />
het vertrouwen der dwaalende gewonnen, en<br />
zig daarin bevestigd heeft?<br />
Dat Paulus zyne redenvoering teAthenen, HAND.<br />
XVII. ai en volg., niet voleindigd heeft, maar dat<br />
die in vs. 32 is afgebroken, zal ik den Recenfent eens<br />
toegeeven , fchoon dit nog zo uitgemaakt niet zy;<br />
maar met dit alles behoudt myn bewys, daaruit afgeleid,<br />
zyne fterkte. Want de vraag is , van welke<br />
voorafgaande kundigheden en beginfelen de Apostel<br />
zyn
myner Tegenfchryveren. \e>^<br />
zyn onderwys begonnen heeft? Dit zekerlyk zoekt<br />
men, denk ik, niet aan het flot eener rede. Daar<br />
nu Paulus in het begin van zyn voorftel zig te Athe„.<br />
nen niet beroept op Mofes en de Profeeten, noch op,<br />
gefchiedkundige waarheden, maar voor menfchen»,<br />
die wysheid zngten, begint met waarheden, die uit<br />
de Godlyke Openbaaringe in de Natuur gekend kunnen<br />
worden, en zig daarby op hunne Profeeten , de<br />
Griekfche Wysgeeren, beroept, en zo verder tot,<br />
Christus komt, gelyk ik in myn Samenftel eenen gelykengang<br />
tot het zelfde oogmerk gegaan ben,zo blykt.<br />
hieruit middagklaar, datPaulus niet enkel in Gebruiken<br />
getragt heeft aan allen alles te worden, om veelen<br />
te winnen. Het onderfcheid tusfehen Leerwyze en<br />
de Leere zelve, kenne ik beter dan de Rectnftni;<br />
want als hy my tegenwerpt, dat ik die beiden<br />
verwisfele, wenschte ik wel te weeten, of hy het'<br />
tot een goede leerwyze niet noodig houde, dat men<br />
de kundigheden , die de menfchen reeds hebben,<br />
gebruikt om de nieuwe waarheden daarin aan hun<br />
voor te ftellen; en hoe hy het dan maaken zal, wanneer<br />
Christus zig als vernedert tot de vooroordeelen<br />
van zyne zwakke reisgenooten, om hun vertrouwen<br />
te behouden, en de Kanaaniten by de Jooden voor<br />
honden verklaart. Behoort dit tot gebruiken of tot<br />
de leerwyze?<br />
2. De Beöordeelaar rekent het my verder tot een<br />
groot gebrek van letterkundige kennisfe toe, dat ik<br />
§ É. zeide: dat men de Zaligheid zeer algemeen fielt<br />
in ftellige aangenaamheden. Hy die den eerften paragraaf<br />
van myn Samenftel leest, zal bevinden, dat ik<br />
G j niet
f cö Tweede Opheld. over het belang<br />
niet van wysgeerig-godgeleerde fchriften, maar van<br />
Leerboeken en voorftellen aan het volk fpreeke, en<br />
daarvan zegge, dat deezen het gevoelen in de Christenheid<br />
algemeen gemaakt hebben, als of de Hemel<br />
een plaats , en de Zaligheid een opëenftapeling is<br />
van uitwendige aangenaamheden, die op de menfchen<br />
werken. Hoe men nu eene groote letterkundige<br />
kennisfe noodig hebbe, om juist te weeten, welke<br />
denkbeelden over het begrip van Zaligheid onder de<br />
Christenen heerfchen, zie ik niet. Ieder leezer vraage<br />
den eerden burger man den besten, hoe hy zig<br />
de Zaligheid voorfielt, en oordeele naar het antwoord,<br />
dat hy dan krygt, tusfehen den Recenfent en<br />
my. Doch veelal zullen myne Leezers in ftaat zyn,<br />
om dit uit het Katechetisch onderwys, dat zy in hunne<br />
jeugd kreegen, te beflisfen.<br />
3. Dat ik, naar het inzien van den Beöordeelaar,<br />
in de aanmerking op § 42. zoude gezegd hebben, dat<br />
de oude Perfen geen twee Beginfelen hebben aangenomen,<br />
maar gelyk Leibnits gevoelden, toont duidelyk,<br />
dat de Recenfent geen harsfenen heeft om iets<br />
door te zien, noch dat hy gefchikt is voor fchrandere<br />
aanmerkingen. Daar zegge ik zelfs : zy beweerden<br />
, dat 'er twee Beginfelen waren, maar dat het<br />
beginfel des Lichts eigenlyk alleen maar werkzaam<br />
was, en dat der Duisternis of ftoffe meer lydelyk en<br />
voorwerpelyk; en dat zy dus, naar myne gisfing,<br />
in hunne beeldfpraake naby kwamen aan het gevoelen<br />
van Leibnits , dat naaralyk de paaien van het<br />
goede, gevolglyk het gebrekkige en het daarin ge.<br />
gronde kwaad in de Weereld , zynen oorfprong<br />
heeft
myner Tegenfchryveren, " ïof<br />
heefp uit de wezenlyke voorwerpelyke gefteldheid<br />
der eindige dingen. Zodanig iets juist te verftaan<br />
en te bevatten, fchynt, uit bet gantfche charakter<br />
der beönrdeehnge, verre uitgeftrekter dan de wysgecrige<br />
gezigtseinder van den Beöordeelaar te reiken.<br />
Hieruit Iaat zig ook verklaaren, hoe hy myne onderftclling<br />
van den oorfprong van den Godsdienst<br />
en het gebruiken van Offeranden onder ruuwe<br />
menfchen, die toch nergens voor nieuw verklaard<br />
wordt, als een ftaal van myne gebrekkige letterkundige<br />
kennisfe kan opgeeven. Eindelyk komt de<br />
Schryver ook op myne Wysbegeerte. De verwagting<br />
der Leezeren maakt hy gaande door te vraa»<br />
gen: Maar de Wysbegeerte zal misfehien de fïerkte<br />
•van den Schryver des Samen/Iels zyn? En daarop<br />
geeft hy, op zyne wyze, proeven van myne zwakheid<br />
in dezelve.<br />
i. Vooreerst zoude ik § 10. Gebreken en Kwaa;l<br />
• met elkahderen verward hebben. Jammer is het,<br />
dat de Heer Recenfent ons zyne befluiten hiero-<br />
• verniet heeft bekend gemaakt. Tot nog toe zyn de<br />
Wysgeeren, zo ver ik weet, het daarover eens<br />
geweest, dat alle gebrek een waar kwaad is ><br />
fchoon alle kwaad geen bloot gebrek zy. Is blindheid,<br />
dewyl' het bloot een gebrek aan 't gezigt<br />
, is, geen kwaad? Is gebrek aan een braaf hart.<br />
gebrek aan een juist begrip, wat een beoordeel<br />
ling zyn moet, gebrek van onderfcheiden en bepaalde<br />
denkbeelden van den inhoud en het plan<br />
van een boek, 'tgeen men voorzig heeft liggen; is<br />
dit alles geen kwaad in eenen Recenfent ï Moe.'<br />
ten
ió8 Tweede Opheld. over het belang<br />
ten insgelyks alle zonden van nalaatigheid, alle<br />
zonden, dié uit gebrek van een behoorlyk<br />
gebruik onzer reden en van ons geweeten voortkomen,<br />
alle ongeloovïgheid, alle onwilligheid tot<br />
het goede, niet tot het kwaad gerekend worden?<br />
Waarom noemt men ze dan zondig, indien gebreken<br />
geen kwaad zyn? Hy die zo weinig wysgeerige<br />
denkbeelden, zo weinig kennis heeft van<br />
het gewoon wysgeerig taalgebruk, kan ze»<br />
kerlyk uit den nopten paragraaf niet wys wor-<br />
' den; want uit de enkele woorden van Laakzugt<br />
en vaneenen overgegeven Booswigt, kan zulk een<br />
Wysgeer het niet mogelyk agten, dat daarvan<br />
nog iets goeds gezegd kan worden.<br />
2. Verder is, volgens de meening van den Beöordeelaar,<br />
in myn Samenftel het denkbeeld van wik<br />
lekeurig en ftcllig doorgaans onder een verward.<br />
Ten allen gelukke heeft hy, tegen zyne gewoon,<br />
te, twee bladzyden vroeger verklaard, tvelke<br />
denkbeelden hy zelve aan deeze twee woorden<br />
hegt, waaruit wy de bron der gewaande ver"<br />
warringe leeren kunnen. Hy zegt, bladz. 233.<br />
willekeurige wetten zyn, die in het geheelgeenengrand<br />
hebben; maar ftellige wetten zyn zulken, waarvan<br />
wy de reden niet kunnen bigrepen. Beide verklaaringen<br />
zyn gebrekkig , zo wel volgens het wysgeerig<br />
als regtsgeleerd taalgebruik. Willekeurige<br />
verordeningen hebben ook haare gronden , maar<br />
van een andere foort, dan de natuurlyke zyn. Men<br />
moet hier vooraf het tweevoudig gebruik van het<br />
woord willekeurig onderfcheiden. Somtyds wordt<br />
het
myner Tegenfdryvercn* toe<br />
het tegen billyk en redelyk overgedeld, en dan zegt<br />
men wd, flat pro ratione voluntas. Deeze willekeurige,'oppermagtige,<br />
otdespotieke verordeningen<br />
hebben geenen grond van regt of billykheid, maar<br />
wel onderwerpelyke gronden in de oogmerken, die<br />
de volftrekte Alleenheerfcher daardoor zoekt te<br />
bereiken. Wanneer de groote Heer der Turken<br />
eenen ryken doch onfchuldigen onderdaan beveelt<br />
te wurgen, dan is dit bevel uitwendig willekeurig<br />
, en nogtans heeft hy daartoe een zeer<br />
kragtigen onderwerpelyken grond, dat hy daardoor<br />
naamlyk de fchatten van deezen ongelukkiger»<br />
wil bemagtigen. Van deeze foorte van willekeurigheid,<br />
welke voldrekt tegen regt en billykheid<br />
overgefteld is, wordt in myn Samenftel eigenlyk<br />
niet gefprooken. De meeste Christen Godgeleerden<br />
van alle Gezindheden neemen, wat<br />
ten minden de woorden betreft, aan, dat Gods<br />
verordeningen zuivere waarheid, geregtigheid en<br />
goedheid zyn. Dan dit belet hen, die Augustiuus<br />
gevoelen aanneemen, in 't geheel niet, tevens<br />
te beweeren, dat God gantsch willekeurig<br />
zekere menfchen heeft uitgezonderd , om hen<br />
tot vaten des toorns te bereiden , hun zyne genade<br />
te ontzeggen en ter eeuwige verdoemenisfe<br />
ie verwyzen. Op het zelfde loopen ook eindelyk<br />
de gevoelens uit van hun, die 's menfchen vryheid<br />
en natuurlyke kragten tot het goede bedryden.<br />
Maar dat zyGod niet te min het beste Wezen noemen<br />
, deswegen behoeft men zig niet te verwondederen,-<br />
want op de overeen demming of tegenftry.<br />
dig-
Ilo Tweede OpheJd, over het belang<br />
digheid der denkbeelden ,komt het by de meeste<br />
Samenflellen , die door den geest van eenen byzon-<br />
. deren aanhang beftierd worden, in 't geheel niet<br />
aan, indien de tegenftrydigheid maar niet handtastelyk.in<br />
de woorden te zien is. Maar het woord<br />
willekeurig heeft een gantsch andere betekenis 9<br />
wanneer men het tegen natuurlyk overftelt Natuurlyk<br />
noemt men in wetten, 't gere door de natuur<br />
van de daad en van den daader, wien de wet<br />
gegeven is, voldoende bepaald wordt, of het gene<br />
toereikende voorwerpeïyke gronden heeft; en willekeurig<br />
is in tegendeel, het gene uit de natuur der<br />
daad en van hem, die daartoe verpligt zal worden,<br />
met toereikende bepaald is , maar eerst door den<br />
wil des Wetgeevers zyne volle bepaaling erlangt; of<br />
hetgeen oponderwerpelyke gronden van den Wetgeever<br />
rust. Eveneens is het gefteld met Atnatuurlyke<br />
tn willekeurige belooningen en ftraffen. In demensch„<br />
lyke verordeningen is noodwen lig veel willekeurigs,<br />
zo omdat menschlyke Wetgeevers alle geval,<br />
len niet kunnen overzien, die daarom dikwyls 't<br />
gene in de meeste gevallen natuurlyk regt en goed<br />
is, tot een algemeenen regel maaken; als omdat<br />
zy te gelyk daarby agt moeten geeven op hunne eigen<br />
bepaalde vermogens, en daarom niet al leert<br />
het geluk hunner Onderdaanen als den eenigen<br />
grond kunnen aanneemen, om hunne verordeningen<br />
te bepaalen. Als men, by voorb. ,onderftelt, dat het<br />
naar regten is, de goederen vaniemant, die zonder<br />
Testament fterft, over te laaten aan hun, welken<br />
hy bet meest lief had: dan zal het eener mehsch-<br />
I ' " H-
myner Tegenfchryveren. liï<br />
ïyke Overheid in de meeste hyzondere gevallen<br />
onmogelyk zyn, om met zekerheid te ontdekken,<br />
in welk een trap de Verftorvene zyne bloedverwanten<br />
of vrienden heeft lief gehad. Dit gebrek<br />
van voorwerpeïyke of toereikend beflisfende gronden<br />
in het crfregt, moet de Wetgeever door een<br />
willekeurige bepaaling vergoeden. Daarom zyn<br />
de welmeenendfte wetten van menfchen, fteeds in<br />
*t een of ander opzigt gebrekkig, en kunnen ten<br />
hoogflen op de meerderheid der gevallen worden<br />
toegepast. Ja daarom zyn de kundigfte en braaffte<br />
Regtsgeleerden dikwyls over de zelfde vraag<br />
van zeer verfchillende gevoelens. Daardoor zien<br />
wy dat de eene Wetgeever het halve goed van<br />
den Man aan de Weduwe, anderen flegts een<br />
kindsgedeelte toegekend hebben. Beide verordeningen<br />
hebben iets willekeurigs , doch niet in<br />
dien harden zin, dat het reden en billykheid wederfpreekt,<br />
maar eeniglyk in tegenftellinge van<br />
het natuurlyke, dat zig van zelve uit klaarevoorwerpeïyke<br />
gronden voldoende bepaalt.<br />
Doch dikwyls kan ook een, Vorst, zo wel als een<br />
Vader, in zyne verordeningen niet blootlyk zien op<br />
't gene voor zyne onderdaanen of kinderen het besje<br />
is, maar moet ook te gelyk met zyn eigen vermogen<br />
en omfbmdigheden te raade gaan. Wanneer<br />
het, by voorbeeld, voor den Zoon best zoude voe.<br />
gen , om hem te laaten ftudeeren, maar dat het vermogen<br />
van den Vader daardoor te zeer uitgeput zoude<br />
worden, of wanneer een Vader de hulp van den<br />
Zoon in zyn beroep tot eigen onderfteuning behoefde,'
Tweede öpheld. over het belang<br />
de, dan moet hy uit onder werpelyke gronden geheel<br />
anders over den Zoon befchikken, dan hy buiten dat<br />
doen zoude. Ter behoorelyke plaatfe zal ik in deeze<br />
verdeedigingen breedvoerig -aantoonen, dat al het<br />
willekeurige in de wetten,alleen voortkomt uit de<br />
zwakheid van doorzigt of vermogen in den Wetgeever,<br />
en dat zulks daarom in de godlyke verordeningen<br />
geen plaats kan hebben, omdat Gods verftand<br />
ten allen tyde de toereikende voorwerpeïyke gronden<br />
kent, en zyne Algenoegzaamheid hem in ftaat ftelt,<br />
om enkel het geluk zyner Onderdaanen in agt te<br />
neemen ; en dat in zyne Wetgeevinge derhalven geen<br />
aanmerking op zyn eigen perfoon eenige onderwerpelyke<br />
gronden kan opleveren.<br />
Verder zegt de Recenfent: Stellig is, waarvan<br />
w y de gronden niet kunnen begrypen. Ook dit denkbeeld<br />
is valsch, en het woord wordt tegen het gewoone<br />
taalgebruik verklaard. Als de Koning op ieder<br />
pond koffy twee Grosfchen inkomende regten vordert,<br />
dan is dit immers onloochenbaar een ftellige<br />
en geenszins een natuurlyke wet: en evenwel kan ik<br />
zo wel de voorwerpeïyke als onderwerpelyke gronden<br />
deezer wet begrypen , en haare billykheid erkennen.<br />
Maar daardoor, dat ik die weete, houdt<br />
die wet nog niet op ftellig te zyn. Dus wederom<br />
verwarde kennisfe by den Recenfent, en geenszins<br />
verwisfeling van denkbeelden in myn Samenftel.<br />
Een ftellige wet is van een natuurlyke wet onderfcheiden,<br />
door de verfchillende bronnen, waaruit<br />
ik myne verpligting tot derzelver waarneeming afleide.<br />
Een wet is natuurlyk, wanneer de verpligting
myner Tegenfchryveren. 113<br />
tiiig daartoe bloot uit de natuurlyke gevolgen der<br />
daaden, die zy voorfchryft, gekend kan worden:<br />
en een wet is fiellig, wanneer de verpligting daartoe<br />
uit den üitdrukkelyk verklaarden wil van den<br />
Wetgeever, of uit de beweegredenen, die daaraan<br />
willekeurig verbonden zyn, gekend wordt. Een<br />
èn dezelfde wet kan daarom te gelyk natuurlyk en<br />
ftellig zyn, wanneer ik myne verpligting tot dezelve<br />
zo wel uit de natuurlyke gevolgen, als uit de<br />
wil'ekeurig daaraan verbondene ftraften of bëlöoningen<br />
van den Wetgeever kan afleiden. Dus is de<br />
wet: gy zult geen valsch getuigenis geeven, zowel<br />
een natuurlyke wet, voor zo verre uit de natuurlyke<br />
kvvaade gevolgen de verpligting , om daarnaar te<br />
bandelen, reeds gekend kan worden; als een Heilige<br />
wet, die den Jooden volgens de wet van Mofes;<br />
en een iegelyk Burger volgens de wetten van zyn<br />
Vaderland verpligten uit hoofde dier ftraffen, welken<br />
tegen een Valsch getuigenis zyn vastgefteld.<br />
Op dezelfde wyze kan ook een befpiegelende ftelling<br />
een waarheid zyn van den natuurlykeu Goddienst<br />
, en te gelyk een ftelling des geloofs van eenen<br />
Jlelligen Godsdienst, naarmaate zy of uit de hatuur<br />
der dingen, of uit het getuigenis eener godlyke<br />
verzekeringe, kan afgeleid en voor waar gekend<br />
worden.<br />
Wanneer voor het overige gevraagd wordt; of<br />
wy ten allen tyde in ftaat zyn, om de vóorwer<br />
pelyke of" natuurlyke gronden van alle geopenbaarde<br />
godlyke we: ten volkomen te begrypen; en of veelen<br />
derzelven ons niet willekeurig kunnen voorkomen
H4 'lv.ccde Cphcld. over bei belang<br />
die het egter niet zyn? — zal ik my daarover verklaaren.<br />
Wy moeten hier vooreerst onderfcheiden,<br />
of 'er gefprooken wordt van algemeene godlyke<br />
wetten, waartoe het gantfche menschlyke Geflagt<br />
ten allen tyde verpligt is, of van byzondere Ver"<br />
ordeningen, die maar voor byzondere menfchen of<br />
Volken, onder byzondere omftandigbeden van plaats<br />
en tyd, gefchikt zyn. In het laatfle geval kunnen<br />
er veele voorwerpeïyke gronden in de uitwendige<br />
betrekkingen plaats hebben, die wy allen niet kunnen<br />
overzien noch begrypen; en 'er kunnen , by<br />
voorbeeld, in een Wetboek, dat den Israëlieten, als<br />
inwooncren van Paleftina, op een zekeren tyd ge_<br />
geven werdt , ongemeen veel wetten voorkomen<br />
die ftellig zyn en ons willekeurig toefchynen, fchoon<br />
zy niet te min haare genoegzame redenen in de<br />
toenmaalige natuurlyke en zedelyke gefteldheid van<br />
dat Volk, en in deszelfs uitwendige betrekkingen<br />
hadden, fchoon wy die nu niet meer ontdekken<br />
kunnen. Maar wanneer 'er gefproken wordt van<br />
Wetten van eenen algemeenen Godsdienst voor h t<br />
gantfche menschlyke Geflagt, dan ziet ieder eerstbegin,<br />
nend Wysgeer zelf • dat, indien zulke algemetr.e Wetten<br />
natuurlyk zullen zyn, of voldoende voorwerpeïyke<br />
gronden hebben, die gronden dan gezogt moeten<br />
worden, in het gene by alle menfchen en ten allen<br />
tyde plaats heeft en onveranderlyk blyft. Daar nu<br />
de menigvuldige Maatfchappyeft van menfchen niets<br />
anders met eikanderen ten allen tyde gemeen hebben,<br />
dan hunne natuur en hunne natuurlyke onver,<br />
anderlyke. betrekkingen jegens God en jegens de<br />
Wee-
myner Tegenfchryveren. n5<br />
Weereld in 't algemeen; zo blykt, dat derhalven<br />
alle Voorfchriften en Wetten, die tot eenen algemeenen<br />
Godsdienst behooren, uit *s menfchen natuure<br />
en uit zyne betrekkingen tot God en het Ge.<br />
heelal in zig zclven kenbaar, en, by gevolge, natuurlyke<br />
Wetten moeten wezen. IV'aar de ondervinding<br />
leert ten klaarfte, dat verre de meeste meniehen<br />
zig op het onderzoeken der dingen niet genoeg<br />
toeleggen, en dat veelen daaroe ook minder<br />
bekwaam zyn , en dat zy dus niet in ftaat zyn,<br />
óm veele natuurlyke wetten, ten minden derzelver<br />
nadere bepaalingen, uit de natuur der dingen af te<br />
leiden, en nog minder om zig van derzelver alge-<br />
Rieene verpligtinge volkomen te overtuigen ; om<br />
Welke reden een geopenbaarde Zedenkunde voor een<br />
Volk, een uitfteekenden voorrang heeft boven een<br />
bloo-e viysgeerige.Zedenleer. Maar hoe zeer een<br />
geopenbaarde Zedenkunde als een verzameling van<br />
ftellige wetten moet voorged aagen worden, opdat<br />
*s menfchen verpligting daartoe Voor ee en iegelyk<br />
des te duidelyker blyke; moet nogtans de Godgeleerde,<br />
de Wy-geer, en inzonderheid de Leeraar<br />
des Volks in ftaat zyn, om de voorwerpe'yke grolden<br />
der geopenbaarde wetten te kennen en duidèlyk<br />
te h.grypen; want anders zouden die godlyfêe<br />
wetten grootelyks onvolmaakt zyn. Want zo lang men<br />
de rationes legum, de eigenlyke gronden en oog.<br />
merken der wetten, niet duidelyk kent, is men ook<br />
niet in ftaat, haar belioorelyk op alle gevallen fce<br />
te pasfen; en men loopt gevaar, of om dczelven<br />
in een al te bepaalden zin, ma^r ten halve te ver-<br />
II 2 YUl".
HO' Tweede Opheld. ovïf het belang<br />
vullen, of door den zin daarvan te verre uit teflrekken,<br />
tegen de'zeiver oogmerk te handelen, of ï n<br />
dweepende uitfpoorigheden te vervallen. Hierom<br />
zal ik ter behoorelyker plaatfe aantoonen, dat alleen<br />
die godlyke Wetten , welken de Leeraaren<br />
des Volks zien kunnen in de Natuur gegrond te<br />
zyn , aan het menschlyk Geflagt ten waaren zegen<br />
.vèritrekken, en dat het een zeer gebrekkelyke gefteldheid<br />
van een algemeene Wet is, wanneer haare<br />
oogmerken en gronden door derzelver Uitleggers<br />
niet gekend kunnen worden ; en dat der.<br />
halven alle waare godlyke Wetten deeze volmaakt,<br />
heid. moeten hebben, dat haare oogmerken en gronden<br />
zo niet door al'en, altans door de Leeraaren<br />
.moeten gekend kunnen worden.<br />
Hierop gaat de Recenjent tot een ander bewys rnyaer<br />
flegte Wysbegeerte over. ' Hy fchryft: „ Het<br />
,, is zeer zonderling, dat een Wysgeer de Symbow<br />
lïjcbe Boeken voor burgerlyke en flaatkundige<br />
w Wetten verklaart §88 Begrypt de man niet, dat<br />
H deeze Helling regtsftreeks op het tegenovergeltel-<br />
„ de van. Verdraagzaamheid uitloopt, welker Predi-<br />
„ ker hy egter zyn wil. Zyn zy zodanig, dan kan ook<br />
„ een H.mdrik Vilt. een wet der zes artikelen<br />
„ geeven, en dan hebben wy de Inquijitïe met alle<br />
„ haare gruuwelen en verwoestingen te wagten." —<br />
De Recenfent vei raadt in deeze uitroepinge wederom<br />
' eerte dodrgiande verwarring van gedagten. SytnboHfcbe<br />
' Schriften zyn op zig zeiven geene wetten . maar eeniglyk<br />
oper/baare Belydenisfen, wat de aanzienlykfle Leer.<br />
" aars en medeleden van zeker godsdienftig Genoo t.<br />
* ö " fchap
inyner Tegenfchryveren.<br />
tchap VOT waarheid houden; en in 't vervolg van<br />
tyd worden zy gedenkftukken, van 't geen op een zekeren<br />
tyd door die gezindheid geleeraard is. Maar een<br />
weereldlyke Overheid heeft het regt om den inhoud<br />
van die belydenisfchriften te onderzoeken,<br />
voor zo verre zy naamlyk op de rust, de goede orde<br />
en het welvaaren der Maatfchappye betrekking hebben<br />
; want voor het overige gaan de leeringen des geloofs<br />
der Overheid niet aan. Wanneer de Vorften nu oor-<br />
deelen, dat in zodanige Symbolifche belydenis niets<br />
is, dat nadeelig kan worden voor de goede orde en<br />
rust van den Staat, dan kunnen zy egter aan zulk eene<br />
gezindheid, in hetrekkinge tot haare geloofsleuze of<br />
Symbola, diezy, om uit dat oogpunt onderzont te worden<br />
, opftelde, een vrye en openlyke oefening van<br />
haaren Godsdienst niet anders toeftaan, dan onder<br />
voorwaarde, dat de Leeraars zig in hunne openbaare<br />
redenvoeringen naar die Symbolifche Schriften gedraagen,<br />
en nimmer eenige andere beginfelen, nadeelig<br />
voor den Staat en het geluk der Burgerye, verfpreiden<br />
zullen. Men ziet dus, dat het gezag der SymiVó/^A/Schrifteh,<br />
in zo verre zy als wetten befchouwd<br />
moeten worden, alleen rust op de verordeningen der<br />
Overheid , dat naamlyk allen , die het openbaare<br />
Leeraarsampt bekleeden zullen, zig verbinden moeten<br />
o n naar dezelven te leeren. Maar deeze verordening is<br />
onloochenbaar een burgerlyke wet, dewyl ze beoogt<br />
om de rust en goede orde in den Staat tehandhaaven,<br />
en om het leeren van alle verkeerde, oproerige<br />
en onzedelyke beginlblen te beletten. Ieder man<br />
van verftand ziet nu van zeiven, dat ik de volinaaktfte<br />
H<br />
3 Ver-
n*8 Tweede öpheld. over het belang<br />
Verdraagzaamheid leere, dewyl ik het wettig gezag"<br />
der Symbolifche boeken bepaale tot die leeringen,<br />
welken op de rust der Maatfchappye betrekkinghebben<br />
; voor het overige aan de Overheid geenszins'<br />
het regt toekennende, om over de waarheid of valschheid<br />
der geloofsleere, over haare fchriftmaatigheid<br />
of onfchriftmaatigheid, over der zeiver nuttigheid<br />
of fchaadelykheid, met betrekkinge tot den inwendigen<br />
mensch, geregtelyk te kunnen beflisfen.<br />
Ondertusfchen is dit onderwerp wel waardig, dat<br />
wy het in deeze Ophelderingen opzetlyk behandelen;<br />
omdat veele Godgeleerden zeer verkeerdelyk<br />
waanen, dat het gezag der Symbolifche Schriften afhangt<br />
van de overeenftemming van alle de Leeraaren,<br />
of van de verdorven Stgters en Schryvers eener Gezin<br />
Jheid , weshalven de Godgeleerden zelfs niet eens<br />
de bevoegde uitleggers zyn van de verordeningen<br />
der Overheid, over het geregtelyk gezag der Symbolifche<br />
Schriften, en nog minder de bevoegde Regters<br />
om over hunne Medebroeders in deeze betrekking<br />
te oordeelen. Maar by uitdek zonderling zyn<br />
de gedagten van den Recenfent, als hy gelooft, dat<br />
het misbruik, 't welk een Despoot van zyne magt<br />
kan maaken , als hy wil, verhinderd kan worden<br />
door den naam, welken de Godgeleerden aan de<br />
verfcheidene foorten der wetten geeven. My dunkt,<br />
dat een Hendrik VIII., wanneer hy iets wilde verordineeren,<br />
geenszins vooraf zoude verneemen, on -<br />
der welke Hoofdhenaaminge of Rubriek de Godgeleerden<br />
zyne wetten tellen zouden. Nimmer kan 'er<br />
cm Inqui/ttie OZI&MQ, daar de Overheid enkslziec
mynêr Tegenfchryveren.<br />
1 J<br />
5<br />
op het bewaaren van de goede orde in den Staat, en<br />
voor het overige de waarheid in zo verre laat zoeken,<br />
gelooven en verbreiden , als zonder ftooring der ge.<br />
meenc ruste maar eenigszins beftaan kan.<br />
De Heer Beöordeelaar meent op deeze wyze vol.<br />
doende beweczen te hebben, dat het my aan alle<br />
zaaklyke kundigheden ontbreekt; en wil daarom ten<br />
laatften ook aantoonen, dat ik' zelfs my niet eens<br />
verfta, om een goede taal te fpreeken, en dat myn<br />
ftyl allerjammerlykst is. Zie hier zyne eigen woorden<br />
daaromtrent.<br />
„ De ftyl van den Schryver zal iemant bezwaare-<br />
„ lyk aangenaam en gefchikt oordeelen. De zaaken<br />
woiden niet verdeeld maar verfnipperd: geduu-<br />
„ rig ziet men voor zig een tafel, geheel bont van<br />
„ arabifche en romeinfche getallen en letteren. Zync<br />
wyze van voordellen is wydloopig en afgetrok-<br />
„ ken ; zyne manier van uitdrukken is onbe-<br />
„ paald; zyne taal is onzuiver en plat (jncdifance,<br />
„ raifonnemcnt, COl'batC UntC); zyne becldfpraaken<br />
„ verongelukken gewoonlyk: by voorb., § 12. in de<br />
aanmerking , worden de menfchen dronken uit<br />
„ den overvloed van Gods magazyn ?'*<br />
Hierop antwoorde ik, dat het oordeel van den<br />
Heer Recenfent hieromtrent voor anderen niet kan<br />
beftisFen', vooral omdat hy myn gefchrift in zulkeen<br />
kwaade luim gelezen heeFt. Ik moet het aan myne Leezeren<br />
overlaaten, in hoe verre hun myne fchryfwy.<br />
ze gefchikt en aangenaam, of verveelende is voorgekomen.<br />
Zekerlyk was 'er, zelfs naar myn oordeel,<br />
in enkele plaatfen en uitdrukkingen veel te verbete-<br />
H4<br />
r<br />
* n<br />
3
120 Tweede Opheld. over bet belang<br />
ren, indien het in zulk een gefchrift op den lof eener<br />
fierlyke fchryfwyze moest aankomen. Maar ik meende,<br />
dat alle Vrienden van waarheid, gemoedsrust<br />
en deugd, zig in een boek, waarin de gewigtigfte<br />
belangen van den mensch verhandeld worden,<br />
ce zeer met den zaaklyken inhoud zouden bezig houden,<br />
dan dat zy agt zouden geeven op etlyke onregelmaatighedcn<br />
der fchryfwyze, of op eenige gebreklyke<br />
uitdrukkingen , die geen verandering in den<br />
zin maaken. Maar wanneer de Heer Beöordeelaar<br />
ten bewyze, dat myne beeldfpraaken verongelukken,<br />
myne woorden bybrengt uit de aamerkingop<br />
§ 12. „ Zy worden dronken uit den overvloed van Gods<br />
„ magazyn", dan weet ik niet, hoe ik dit verklaaren<br />
moet. Zoude hem waarlyk Luther's overzettinge<br />
van den Bybel zo onbekend zyn, dat hy niet wist,<br />
dat deeze plaats in geenen deele myne eigen beeldfpraakis,<br />
maar eenfpreukuitPlalmXXXVI 9, welke<br />
ik, volgens Luther's overzettinge, woordlyk,overgenomen<br />
en de plaats daarenboven heb aangeweezen-<br />
Ik heb daarin niets veranderd, dan dat ik in plaatfe<br />
zyner dubbelzinnige uitdrukkinge, Gods Huis gefield<br />
hebbe Gods magazyn. En hierin kan'toch tegen de<br />
beeldfpraak niet gezondigd weezen, dewyl wy<br />
een huis, waaruit menfchen en vee gevoed en<br />
met fpysen drank verzorgd worden, immers overal,<br />
ook m Duitschland , een Magazyn pleegen te noemen<br />
Men zoude in waarheid de grootite ongeregtigheid<br />
der weereld begaan, indien men de waardige<br />
leden van de godgeleerde Faculteit te Göttingen<br />
verdagt wilde houden, als of iemant derzei ven hef<br />
min"
myner, Tegenfchryveren. i$r<br />
minde deel aan zulk eene beöordeeling kon gehad hebben.<br />
Overal zien wy een map die voor<br />
niets minder dan voor verheven denkbeelden vatbaar<br />
is; die zig met letters en kleinigheden ophoudt<br />
, en in zyn kwaade luim de onfchuldige<br />
Arabiiche en Romeinfche getallen en de fpreuken uit<br />
Luther's overzettinge van denBybel, bybrengt als<br />
zo veele bewyzen van de ondeugendheid mynes<br />
Samendels. Welke vriend van den Godsdienst zal<br />
by het leezen van zulk eene beöordeelinge met my den;<br />
wensch niet herhaaien, waarmede ik den 88 § van<br />
myn famenflel befluit: Dat de Christen Godgeleerden<br />
éénmaal mogten ophouden aan den letter dei-<br />
Heilige Schriftuure te knabbelen, en zig gefamen-<br />
Jyk vereenigen , om den geest van deezen Godsdienst<br />
, en deszelfs groote geboden van geregtigheid,<br />
liefde en trouwe oyeral te verbreiden!<br />
Wanneer men deeze gantfche beöordeeling doorleest,<br />
vindt men daarin zelf het minde fpoor<br />
niet van een fchrander wysgeerig doorzigt,<br />
of doordringend oordeel. Niet een eenige<br />
uitlegkundige aanmerking; niet het geringde<br />
waardoor de vraagen in gefchil naauwkeurigerkunnen<br />
bepaald of eenig nieuw licht daar aan bygezet<br />
kan worden, is by hem te vinden. Veeleer<br />
vertoont zig overal een doorgaande verwardheid<br />
van denkbeelden, die den Recenjent fomtyds fpooken<br />
doet zien en to. verkeerdheid vervoert. Het<br />
fpreekt derhalven vanzelven, dat geen der gewoone<br />
Leeraaren in de Godgeleerdheid te Göttingen<br />
deeze pen bedierd kan hebben; maar dat de Bell<br />
5 oor-
122 Tweede Opbeld. over bet belang<br />
oordeelaar behoort tot die groote menigte van naamgeleerden,<br />
welke belezenheid en gegronde kundigheden<br />
met eikanderen verwarren; die zig vobrnaarnlyk bezig<br />
houden met het verzamelen van vreemde gedagten<br />
van andere geleerden, en die dan uit deezen mengelmoes<br />
van ongefchikte door één gemengde en<br />
nog minder doorgedagte denkbeelden, zig niet kunnen<br />
redden , en nog minder weeten, waartoe het<br />
een of het ander behoort, of nuttig is.<br />
Vol moeds beiluit ondertusfchen de Recenfent ,<br />
zyn beöordeeling , waarmede hy het famenftel en<br />
deszelfs fchryver meent alle agting by de geleerde<br />
weereld benomen te hebben, met deeze woorden:<br />
Zo ftaat het met de geleerdheid en welfpreekendheid<br />
van den derden Hervormer na Paulus en<br />
Luther! Ik magt daartegen wel vraagen :<br />
hoe zoude het 'er met Paulus en Luther's geleerdheid<br />
en welfpreekendheid wel uitzien , wanneer iemant<br />
ons hunne Schriften, volgens de grondftellingen<br />
van den beöordeelaar, en in zyne kwaade luim<br />
wilde voorhouden ? Hy die Luther hoogagt, brengt<br />
nogtans zyne door my aangehaalde woorden by<br />
als het klaarfte bewys eener verongelukte beeldfpraake;<br />
en ftelt myne gronden, die ik uit Paulus<br />
Schriften ontleende, voor als grondftellingcn, die<br />
tot het affchuuwelykst bedrog leiden!<br />
Het overige der beöordeelinge behelst een verminkt<br />
uittrekfel uit § 88 van het Samenftel, waarin ikuit<br />
het gedrag van Christus en zyne Apostelen regelen<br />
van voorzigtigheid afleide voor Leeraars die<br />
zy, zig in gelyke omftandigheden bevindende, in
myner Tegenfchryveren. ÏSJ-<br />
huu leeraarampt moeten in agt neemen. Volgens de<br />
Verwarde verbeelding die by veelen over deeze<br />
ftofte heerscht,vindt de Beöordeelaar myne gezegdens<br />
zeer wanzedelyk, en verklaart ze voor bewyzen<br />
van de flegtheid des harten van den Schryver.<br />
In 't vervolg zal ik dit onderwerp in eene byzonre<br />
Opheldering voor myne Leezers in ren helder<br />
licht plaatsen; tewyl ik hier vooraf het gezigtpunt<br />
zal aantoonen, waaruit de vraag: „ of men<br />
3j de menfchen in hunne vooroordeelen en dwaaj,<br />
lingen kan laaten, en zig in zyne ondevwyzinge<br />
j, daarnaar fch.kken, zonder de opregtheid tekwetf<br />
t zen? " ovcrwoogen moet worden.<br />
Menschen, die door vooroordeelen verblind zyq,<br />
behooren tot de geeftlyk ziekeq, en zyn ten aanzien<br />
der voorwerpen, wa rin zy verblind zyn ,<br />
gelyk aan onzinnig : of dronken menfchen, die fchyn<br />
en waarheid , inbeelding en ondervindig niet kunnen<br />
onderfcheiden. Gelyk nu de opregtfte man<br />
van het fynst en tederst zedelyk gevoel, geen<br />
zwaarigheld zal maaken, om zig naar de' zotte<br />
verbeeldingen van een dronken man of van een<br />
mensch, in een heete koorts ylende, te fchikken,<br />
en hem in veelen zyner ongerymde gezegdens<br />
gelyk te geven, wanneer dit het eenigfte middelis<br />
om zyn vertrouwen te winnen, en tot het gene voor<br />
hem 'c befte is, over te haaien; e.en min behoefteen<br />
Lecraar zvraarigheid te maaken, om zig, voo r<br />
eenigen tyd, naar den dwaalenden waan, zyner toehooreren<br />
te fchikken, wanneer hy hen daardoor kan<br />
Ueweegeu, om zig met een volkomen vertrouwen aaa»<br />
zyne
ïjtf Tweede öpheld. over bet belaag<br />
zyne beflieringe tot de waarheid en tot hun eigen<br />
welzyn, over te geeven. Daarom bleef Christus<br />
zelfs, die de Jooden van hunne verknogtheid aan<br />
de MosaïfcheGodsdienstplegtighedenverlosfen wilde,<br />
ïnzyn gantfche leeven de wee van Mofes waarnee •<br />
m<br />
en, dewyl hy anders by hen in 't geheel geen<br />
gehoor zou gevonden hebben.<br />
Nu zoude Ik my verplige rekenen, om myne<br />
Leezers om verfchóoning te verzoeken, dat ik hen<br />
zo lang met deeze Göttingfche Recencïa heb bezig<br />
gehouden, wanneer ik daarin hun voordeel niet<br />
meer in agt genomen hadde, dan myne eigen verdediging<br />
tegen eenige perfoonlyke verongelykingen ,<br />
welke daarin bevat zyn Er was my aangelegen ,<br />
om veele dingen vooraf kortlyk aan te Hippen ,<br />
die in de volgende Ophelderingen, ter weeringe van<br />
veele wanbegrippen uitvoeriger, behandeld zullen<br />
worden, en om daardoor te verhinderen, dat men over<br />
het een en ander (tuk niet al te fchielyk tegen my<br />
befliste, tot dat ik op de tegenwerpingen myner<br />
partyen zal geantwoord hebben. Maar voornaamlyk<br />
wilde ik den vrienden van myn Samenftel,<br />
door het ontleeden der Göttingfche beöordeeling,<br />
het genoegen geeven, om op te merken, hoe fterk<br />
de geleerdfte partyen, door haare beöordeelingen<br />
en tegenbeöenkingen, de algemeene waarheid van<br />
myn gevoelens, hunnes ondanks, bevestigen. Men<br />
ziet in de Göttingfche beöordeeling een Geleerden<br />
van geen geringen rang. Want dat hy tot<br />
een Medearbeider aan dit werk gekooztn is, ver.<br />
wekt
myner Tegenjcbryverèrl. 12j<br />
wekt datgunflige vooroordeel, dat hy in den eeneri<br />
of anderen tak der Godgeleerdheid een uitfteekende<br />
fterkte moet bezitten. Hy fpreekt op den toon vaa<br />
iemant, die gewoon is zig tegen veele . anderen,<br />
op te weegen, en te verwagten, dat men zyn<br />
oordeel over de geleerdheid van eenen Schryver<br />
eerbiedigen zal, als de uitfpraak van een grootea<br />
Geleerden, die alle gezag waardig is. Deeze grote<br />
geleerde nu is vol misnoegen over myn Samen-<br />
Hel, enhy verzekert, dat hy een gantfeh boek kan vol<br />
fchryven alleen met de aanwyzinge van de ontelbaare<br />
feilen, die daarin voorkomen: uit deeze menigte kipt<br />
hy delompfteen gewigtigfte. uit, en legt zc bloot<br />
voor het Christlyk geleerde Gemeen.. Zou het<br />
dan nu niet geoorloofd zyn .om dit befluit te maaken:<br />
Wannéér een groot Man, dat is, die zig door<br />
Geleerdheid van den gemeer.en hoop der Godgeleerden<br />
onderfcheidt, wlén het van gantfehen harte<br />
daarom te doen is, om het Samenftel cn zynen<br />
Schryver alle agting by het gemeen te doen vér.<br />
liezen, niets jrewigtigers daar tegen kan inbrengen<br />
dan in deeze beöordeeling gefchied is, dan moec<br />
in waarheid tegen Sfypbaffs gevoelen over de<br />
Christlyke Leere der Gelukzaligheid, niets wezenlyks<br />
met grond kunnen'ingeóragt worden; en wanneer<br />
een zodanig Godgeleerde 'zig in eene beöordeeling<br />
van een zo opmcrkelyk gefchrift, waarin<br />
den Geestelyken ukdrukkelyk twistzugt over kleinigheden<br />
verweeten Wordt, nogtans niet.onthouden<br />
kan, om meer agt te geeven op het bywerk<br />
en den letter, dan op den geest en het wezen-<br />
lyke
iaG Tweede Opbeld. ever bet belang<br />
,yke van dat gefchrift, dan moet de Schryver vari<br />
het Samenftel immers geen ongelyk hebben, dat hy<br />
de h .erfchende denkwyze zyner Am tgenooten be.<br />
fiset, en op eene uitgèbreiderhervortninge daarvan,<br />
tot heil der Chtistenheid, aandringt.<br />
Voor het overige heb ik de gantfche Göttingfche<br />
beöor leeling laaten drukken, en als een Bylaage<br />
agter dit Huk der Ophelderingen gevoegd; op dat<br />
niemant vermoeden mogte, als of ik de eene of<br />
andere gewigtige tegenbedenking overgcflaagen ,<br />
of de gronden van den beöordeelaar in een valsch<br />
licht geplaatst hebbe.<br />
Nu fchiet my nog de zesde foort myner Tegenfpreekeren<br />
over, welke uit ftaatkundige Rationalisten<br />
of Redenaars beftaat. Deezen hebben eigenlyk<br />
tegen den inhoud van myn Samenftel niets te<br />
zeggen, maar wel. tegen deszelfs bekendmaaking ,<br />
byzonderlyk omdat het in onze moedertaale is uit.<br />
gegeven. Alle deeze Staatkundigen komen daarin<br />
overeen, dat de verlichting van de groote menigte<br />
in 't {tuk van Godsdienst, meer f haadelyk<br />
dan voordeelig is: maar de gronden, waarop zyzig<br />
beroepen, zyn even zo verfchillende en menigvuldig,<br />
als het belang verfcheiden is van een iegelyk',<br />
waardoor by aangezet is, om tegen myn Samei.ftq<br />
en alle dergelyke Schriften te yveren. Intusf^hen<br />
kan ik myh er alleen w r cenig eoer gronden van die<br />
Rafionatis en inlaaten; en wel over die. welken het<br />
meest gebruikt worden < n den meeften fchyn hebben;<br />
fchoon myne antwoorden te gelyk in ftaat<br />
zul.
myner Tegenfchryveren. 12?<br />
zullen zyn, om de overige,min aanmerkelyke enzeldzaamer<br />
voorgedraagen redenen te ontzenuwen.<br />
Eerstlyk bewceren eenigen, dat de Godsdienst<br />
des Volks , zal die werkzaam weezen, meer in fombere<br />
gevoelens van eerbied jegens de Godheid, dan<br />
3<br />
n duidelyke en klaare kennisfe beftaan moet; om<br />
.dat de zedelyke dcnkwyze der menfchen zelden<br />
beftierd wordt door duidelyke begrippen des verilands<br />
, maar veelal door hebbelykheden, die zy<br />
zig vroegtydig eigen maaken. Daarom moet dc<br />
openbaare Godsdienst het natuurlyk goede zedelyke<br />
gevoel, en die geneigdheid tot de deugd, welke<br />
door de op voeding wordt voortgebragt, alleen ver<br />
fterken en opwakkeren, zonder zig met her. bear"<br />
beiden en verklaaren van het verftand op te houden;<br />
naardemaal het gevoel van den Godsdienst en te<br />
gelyk deszelfs weikzaamheid, verminderen en afneemen,<br />
naar gelang de kennis van denzelven dujdelyker<br />
en eenvoudiger of meer Symbolisch worde<br />
Dat het, volgens deeze ontegenzeggelyke grondregels<br />
der Zielkunde, beter is om, wanneer 'er toch.<br />
gepredikt moet worden, geheimzinnige.zaaken voor<br />
te draagen. welken het Volk noch verfbannoch vatten<br />
kan, maar die deszelfs ontzag en eerbied voor de<br />
Godheid en haare Dienaaren vermeerderen, cn<br />
het gewilliger maaken om de wetten te gehoorzaamen;<br />
dat dit beter is, dan het Volk door een<br />
redelyk onderwys te verleiden om zelf te redeneeren,<br />
waardoor het gewoonlyk laauwer wordt jegens<br />
den Godsdienft, en langzaamerhand tot twyfelaars<br />
en ongeloovigen wordt gemaakt. Daarom is het
128 Tweede Opbeld. over bet bela-ng.<br />
beter, voegen eenigen deezer Redenaars 'er by„dat<br />
die Mannen, die de werkzaamheid yan den Godsdienst<br />
op het gemoed der menfchen poögen te veriterken,<br />
meer zorgen voor dè zinnelykheid der groote<br />
menigte, en dat zy daarop aandringen, om den<br />
ópenbaaren Godsdienst in de Proteüantsche Kerken<br />
eene meerdere uitwendige waardigheid en plegtigheid<br />
by te zetten. Ècn plegtige Mis, zeggen zy,<br />
wekt de werkzaamheid tot het goede by de Roomfch-kathólyke<br />
Christenen vèel fterker op, dan alle<br />
uitlegkundige eh leerftellige verklaaringen van fchrif.<br />
tuurplaatsen en leerfïukken kunnen' te wege brengen.<br />
De kragt eener beweegelyke diép doordringende<br />
Muzyk; het aanfchoiwen van zO veele devootb<br />
Menfchen; de vermenging van uitwendige pragt<br />
met uitdrukkingen vol van de diepfte ootmoedigheid<br />
en eerbied voor de Godheid, werken, doof<br />
Oor en oog, zo onmiddelyk op het haft, dat noodzaaklyk<br />
allegoede Godsdienstigen daardoor op'tfterkfte<br />
opgewekt en tot werkzaamheid bewoogen moeten<br />
worden. Uit alle deeze bedenkingen befluiten<br />
zy, dat al het eenvoudiger maaken van den Volks<br />
Godsdienst , alle te klaare ontwikkelingen, waardóór<br />
het geheimzinnige uit de Leere verdwynl,<br />
en al het aanmoedigen van het verftand om zelve te<br />
denken, over het geheel genomen de werkzaamheid<br />
van den Godsdienst by dé menigte veel meer verhindert<br />
dan bevordert, en dat daarom ook het bekend<br />
maaken van mjn Samenftel meer nadeelig dan<br />
voordeelig is.<br />
Op deeze redenen myner wyrgeerige partyen,<br />
die
myhh 1 egehfdryveren.<br />
& niet zo zeer in openbaare gefchriften, als wel in<br />
byzondere gezelfchappen pleegen voorgedragen te<br />
worden, zoude ik het niet noodig rekeren uu.et<br />
openbaar te antwoorden; zo niet veele waardige.<br />
Mannen, vooral die Overheids ampten bekleeden ,<br />
3oor het fchoonfchynde daarvan werden weggefleept,<br />
om zig tegen alle verlichting der menfchen<br />
in 't ftuk van Godsdienst te verzetten 4<br />
en den lafter en haat van blinde yveraars<br />
en het nabaauwen van de groote menigte tegen<br />
de bevorderaars daarvan, door hun aanzien als te<br />
wettigen. Ik antwöord'e daarom vooreerst: dat het<br />
'er by my verre af is om bet menigvuldig waare van<br />
de boven gemelde fedemr'mgen myner geleerde partyen<br />
zelf niette zien, of te ontkennen. Ik ffa gaarne<br />
tbe, dat de zinnelyke mensch meer tot yver ingoede<br />
Werken moet opgewekt worden door dh gen ,<br />
die onmiddelyk op zyne gevoelens werken, dan<br />
door een koel ohtleedèn van algenieene denkbeelden<br />
en leerftukken van den Godsdienst; en in myne<br />
Voorieezingen over de Godgeleerdheid voor<br />
Herders en Leeraars dés Volks en overdevoorzigiigheid,<br />
diezy in de bediening van dit hun ampt<br />
iaoeten in agt neemen, laat ik my voor myneToehoorefs<br />
zeer breedvoerig daarover uit, hoe noodzaaklyk<br />
en mogelyk het teven? zy, aan onze Gods*<br />
dïenstoefemngen een gefebikter rigting voor zinnelyke<br />
menfchen te geeven, en hoe dit in de byzondere<br />
Gemeenten zonder veeUerdinsch of openbaare<br />
onrust geleideden kan, en onaaïigezieh hét onvermogen<br />
der - Kerkenkasfën, en buiten de hüfp deH
13° Tweede Opleid, over let belang<br />
Overheid, door de omzigtigheid van den Prediker,<br />
Iangzaamerhand werkfteliig gemaakt kan worden.<br />
Integendeel zullen billyke partyen van deeze foort<br />
my ook het volgende toeftaan.<br />
i. Alle dingen, die 's menschen zinnelykheid onmiddelyk<br />
aandoen, alsmuzyk, uitwei dige pragt<br />
en pleetigheden by den Godsdienst, en geheimzin*<br />
nige zwier inde onderwyzingen des Volks, kunnen aan<br />
de zedelyke denkwyze der menschen nimmer een juiste<br />
rigiing geeven. Zy kunnen ze wel in eene leevendige<br />
werkzaamheid plaatfen, en hevige gemoeds-.<br />
beweeyingen verdekken; maar of daardoor weldaadige<br />
of verderfelyke werkingen zullen voortaebragt<br />
worden, hangt eeniglyk af van de klaare<br />
kundigheden, die reeds voorafin hun verftand zyn, en<br />
waardoor die gemoedsbeweegingen beftierd moeten<br />
worden. Een mensch, aan wien God als een verfchrikkelyk<br />
geftreng Wrceker van het kwaad wordt<br />
voorgefteld , kan door de ontroeringe zyner zinnelykheid,<br />
na een geringen mbilag tot vertwyfeling j<br />
een ander door vallche begrippen van den pligt,<br />
om te yveren voor Gods eere, tot woede jegens<br />
dwaalenden; een derde door verkeerde regelen van<br />
ootmoedigheid en zelfsverloochening, tot het onre.<br />
delykfte gedrag jegens zyn, eigen en der zynen geluk<br />
vervoerd worden. Hieruit blykt dan, dat het<br />
verftand des Volks niet geheel onbefchaafd kan gelaaten<br />
worden, en dat ten minften een genoegzaam<br />
aantal van befpiegelende en praktïkaale kundigheden,<br />
in eene genoegzaame klaarheid voorgefteld<br />
moet worden aan hun, voor wien het geheimzin-<br />
ni-
;::ycr Tegenfchryveren. Igl<br />
higé, onverftaanbaare en zinnelyke naderhand on-<br />
Fchaadelyk en tot goede voorneemens bevorderlyk<br />
zyn moet. Het komt 'er derhalven hier maar op<br />
aan, om den kring van denkbeelden en waarheden<br />
uit den Godsdienst, welke algemeen nuttig zyn zal,<br />
én door het Volk duidelyk gekend moet worden ,<br />
nader te bepaalen. Als men nu myn Samenftel uit<br />
dit gezigtpunt befchouwt, dat ik daarin aankomende<br />
Leeraars des Volks heb willen opwekken en<br />
nanleiding geven, om het algemeene en wezenlyke in den<br />
Godsdienst, van ingefchooveii en tot de twistende<br />
Godgeleerdheid behoorende byvraagen te ondurleheiden;<br />
zo blykt het, dat deszelfs nuttigheid ten deezen<br />
aanzien door deeze foort van Tegenftreevers<br />
wordt toegedaan; dewyl ik juist de Predikanten<br />
van het fnipperend ontleeden van verhevene befpiegelende<br />
ftellingen , van uitlegkundige fpitsvin.<br />
digheden, en van alle fyne uitpluizingen in hunne<br />
Leerredenen,pooge te rug te brengen en af te trekken,<br />
rel<br />
2. Hy, die eene klaare kennis des verftands by<br />
de menigte tot de praktyk des leevens, tet een<br />
goed zedelyk gedrag, befchouwt als van weinig<br />
betekenisfe, omdat het natuurlyk geweeten en de goede<br />
gewoonten door de opvoeding verkreegen, veelfterkcr<br />
werken, moet nogtans toeftaan, dat Leerftellingen,<br />
die de werkzaamheid des geweetens en den<br />
yver tot goede werken rqgtftreeks verzwakken, of<br />
de ziel met ongegronde angst en vrees vervullen ,<br />
in het nndenv.ys de Vojks niets minder dan als onveifenillig<br />
befehouwd kunnen werden; en dat het<br />
" I a dei-
132 Tweede Opbeld. over bet belang<br />
derhalven een menschlievend en verdienstlyk beftaan<br />
is, zig tegen zulke leeringen, wanneer zy heerfchen ><br />
openlyk en nadrukkelyk te verklaaren, hoezeer men<br />
den gewisfen en vreeslyken haat der Kerkelyken<br />
deswegens zekerlyk te verwagten hebbe. Wanneer<br />
derhalven in eene Kerk geleerd wordt, dat<br />
men voor zonden, die men nog voorneemens is te<br />
doen, iemant anders by voorraad eenig goed voor<br />
zig kan laaten verrigten, en door aan hem te gedenken,<br />
van God vergeevinge daarvan erlangen; of<br />
dat men God, door het kleed van een vroom man<br />
aan te trekken, kan beweegen, om ons, niettegen*<br />
ftaande onze eigen loosheid, voor heilig te houden;<br />
of dat het der zaligheid benadeelt, wanneer<br />
de menfchen zeiven poogen regtvaardig en heilig te<br />
worden ; dan zoude niet één verftandig en braaf<br />
man zig onthouden kunnen om hem, die daartegen<br />
met alle yver predikte en fchreef, de zuiverde dankbaarheid<br />
te betuigen. Men vergelyke nu met deeze<br />
ftellingen de leerformulieren, die ik in de vyfde<br />
afdeeling van myn Samenftel beftreed, of zy niet<br />
met een geringe verandering der woorden, volgens<br />
het gewoon taalgebruik, wat den zin aangaat, even<br />
het zelfde betekenen, als het gene men nu<br />
voorhoogst fchaadelyk houdt. Geheimzinnige<br />
voorftellingen, die het natuurlyk geweten niet verbyfteren,<br />
en befpiegelende verborgenheden welke verbaazen<br />
en verder geen kwaade gevoelens veroorzaakeii,<br />
zal ik nimmer beftryden.<br />
3. Onder demenigte van menfchen, die onze<br />
Godsdienstige vergaderingen bywoonen, is een niet<br />
ge-
myner Tegenfchryveren. IS3<br />
gering aantal van perfoonen, die hun verftand door<br />
andere kundigheden verlicht hebben; en deezen<br />
zyn het voornaamlyk , voor welken de Prediker in<br />
zyne redenvoeringen zorgen moet. Voor den gemeenen<br />
hoop is het genoeg, wanneer flegts één of<br />
twee gezegdens uit iedere Predikatie, die hen klaar<br />
genoeg voorkomen, en hen iets wyzer en beter<br />
kunnen maaken, op bun verftand hegten; al het<br />
overige mag voor hetzelve raadzelagtig blyven.<br />
Maar het zelfdenkende gedeelte der Gemeente ,<br />
'tgeen in ftaat is om denLeeraar van Huk tot ftuk tevolgen<br />
, verlangt dat men hun geene ongerymdheden<br />
noch geheimzinnige wartaal voor het woord<br />
van God zal opdisfen. Dit gedeelte des Volks is<br />
het agtenswaardigfte, omdat buiten de Kerk deszelfs<br />
oordeel in alle voorvallen deeze,s leevens door;<br />
de menigte geëerd wordt, en dus deszelfs onver-»<br />
fchilligheid en veragting van den Godsdienst en<br />
zyne leeraaren ook, welhaast, byhtt gemeen die<br />
goede indrukfelen zoude uitwisfchen, die de Godsdienst<br />
anders by hetzelve zou kunnen te wege brengen.<br />
Het is eeniglyk voor deeze menfchen, dat ik<br />
myn Samenftel gefchreeven heb; en met betrekkinge<br />
tot hen, heb ik jonge Godgeleerden willen aanwyzen,<br />
het Christendom zo zuiver te leeren ,<br />
dat het in onze eeuwe door verftandige menfchen<br />
voor een godlyke aanwyzinge ter, hooger zedelyke,<br />
Gelukzaligheid erkend kan worden.<br />
4. Eindelyk moet men ook de omftandigheden<br />
des tyds in aanmerking neemem Voor dertig jaaren<br />
?oude ik zelve het voor gevaarjyk gehouden hebben*<br />
I 3<br />
i*
134- Twééde Opbeld. over bet belang<br />
5n de onzekerheid, of een zo vry gefchrift over<br />
•s Lands Godsdienst, als myn Samenftel is, meer<br />
voor-dan nadeelig zoude zyn. M ar in eenen tyd»<br />
waarin de vryheid van de drukpers, byzonderlyk<br />
om over den Godsdienst te fchryven, zo veele gefchriften<br />
tegen het Christendom overal verbreid<br />
heef ; en waarin een geest ,om de aangenomen Samenftellen<br />
en beginfelen in alle Weetenfchappen vrynnediger<br />
en naauwkeuriger t e onderzoeken,heeft begon<br />
nen te heerfchen: in /ulkeen tyd moet men noodwendig<br />
ook in de Godgeleerdheid gelyke vorderingen maaken ,<br />
ten zy het befte gedeelte onzer tydgenooten moet<br />
verwaarloosd worden, of onze Kerkelyke vergaderingen<br />
vcrlaaten. Hierom vond ik my verpligt, om<br />
het wezenlyke des Christendoms , bet geen onder alle<br />
de geeftige aanvallen en vernuf.ige flagen der beroemde<br />
beftryders van het zelve tot nog toe nooit<br />
verwrikt is, afgezonderd van die Kerkelyke ftellingen<br />
, welke ten allen tyde de voorwerpen geweest<br />
zyn van Spotters zowel als van redelyke Twyfe<br />
laaren, voor te draagen; 't welk ten aanzien van<br />
dat- Gemeen, waarvoor ik fchreef, niet alleen geheel<br />
onfchaadelyk,' maar gelyk het gevolg ter myner<br />
gerusrftellinge my geleerd heeft, een zeer nuttige<br />
bcigheid geweest is voor zeer veele Godsdienftige<br />
Leezeren — iVlaar dan hadde ik niet in 't<br />
fioomduitsch, maa - in een geleerde taal behooren<br />
te fchryven, omdat het Samenftel nu ook van veelen<br />
gele en wordt, die daardoor in hun tegenwoordig<br />
Geloof, meer onzeker dan vast gemaakt worden!<br />
-— Op deeze bedenk ng van r<br />
eenigen myner<br />
Te-
myner Tegenfchryveren, 135<br />
T-egenftreeveren antwoorde ik: In onze dagen is<br />
'er ook nog Lateinsch, Grieksch en Hebreeuwsch gepeupel;<br />
en in tegendeel zyn onder hen, die niets dan<br />
hunne moedertaal verftaan, veele fchrandere en wel<br />
denkende mannen. Een denkbeeld is daarom niet<br />
duidelyker en klaarer, omdat men het zig onder<br />
verfcheiden woorden uit veele taaien kan voordellen,<br />
en een dwaas en door vooroordeelen verblind<br />
man, al verdaat hy tien taaien, denkt in allen even<br />
ftegt en kinderagtig; en dus is de kennis der Lateinfche<br />
taaie geenszins het kenmerk van dat Gemeen,<br />
waarvoor ik wilde arbe'den. Maar voor het<br />
overige heb ik alles zodanig voorgefteld, dat hetonverfchillic;<br />
is, of ik in 't Hoogduitsch of in een andere<br />
taal fchreeve; en het duk zelve is zo ingerigt,<br />
dat alleen die fbort van Leezeren, die myn boek<br />
zonder hinder leezen kunnen, in daat zyn daarvan<br />
gebruik te maaken. Veele geleerden met wydfche<br />
titels, veele Predikers verdaan het niet; maar onder<br />
de weereldlyke Geleerden, onder den Adel, ja<br />
zelf onder die Vrouwen, die zig geoefend hebben<br />
om erndige werken, welke aandagtige overweeging<br />
vorderen , te leezen, is het met veel nut gelezen-<br />
Om het te verftaan en te beoordeelen, wordt eigen-I<br />
lyk alleen een gezond enbefchaafd menschlyk verdand<br />
en een behoorelyke vrymoedigheid zonder geleerd,<br />
heid vereischt; maar wie in tegendeel aan de uitdrukkingen<br />
en woorden der School e verflaafd, door<br />
vooroordeelen verblind is, en door eenen geestvan<br />
kleinigheden binnen enger paaien van betgebruik zyns<br />
verftaiïds gehouden vvordt,bevatenbegrypt veele dingen<br />
I 4 niet
i%6 Tweede Opleid, over let hclatig<br />
niet, al ware hy ook een Leeraar in de Godgeleerd*<br />
heid. En hoe weinig gemeene Christenen door het<br />
leezen van myn boek in hun geloof aan 't wankelen<br />
gebragt zyn, daarvan zyn my verfcheiden voorbeelden<br />
bekend geworden. In zekere. Stad, daar.<br />
een Geeftlyke fterk tegen myn Samenftel gefproken<br />
hadt, waardoor verfcheiden Burgers het kogten*<br />
kwam hun oordeel daarop uit; dat zy 'erin 't geheel<br />
Biets in vonden tegen het Christlyke en Lutherlche<br />
Geloof, maar dat 'er weinig zin of flot in 't boek<br />
was, zodat men 'er met wys uit kon worden.<br />
Daartegen heeft het leezen van myn boek in eene<br />
aanzienlyke adelyke Famielie, welker leden verfchillende<br />
Gelootsbelydenisfen yverig waren toegedaan<br />
, den lang verftoorden vrede en de innerlykfte<br />
verëeniging weder te wege gebragt; dewyl de<br />
zeer devoot?. Moeder uit eigen beweeginge verklaarde<br />
, dat zy na het leezen van myn Samenftel 'er nu<br />
niets meer tegen hadt, dat haare Dogter, volgens<br />
het verlangen van 's Mans Oudcrer., in de Proteftantfche<br />
Kerk wierdt opgetrokken : waarvoor<br />
ik de fterkfte dankbetuigingen van weerszyden ontvangen<br />
hebbe, Deeze en eenige andere onveiwagte ukt<br />
werkingen van myn Samenftel, die my zelfs uit aiKÜere<br />
Landen gemeld zyn, hebben my niet alleen voor<br />
veele treffende, onaangenaame openlyke bëoordee»<br />
fïngen ten vollen en ten overvloede fchadeloos gefteld,<br />
maar verzekeren my ook ten fterkften, dat<br />
dé voordeden eener vrymoedige verdediging der<br />
waarheid onfeilbaar groot, en de toevallige nadee*<br />
len in tegendeel, zeer onaanmerkelyk zyn.
• myner Tegenfchryveren. 13^<br />
Eïndelyk zyn 'er ook onder de Predikanten zulke<br />
ftaatkundigen, die zig verbeelden, dat het belang<br />
van den peej-tlyken ftand door myn Samenftel in<br />
groot gevaar gebragt is Eenigen roeenen, dat wanneer<br />
men den Godsdienst zo eenvoudig wil maaken,<br />
het welhaast aan alle ftofte tot Predikatiën en<br />
Redenvoeringen by byzondere gelegenheden ontbreeken<br />
, en dat de Godsdienst voor de menfchen<br />
zeer ras in 't geheel niets meer betekenen zal. Anderen<br />
voorzien nog erger gevallen Zeker Grysaart,<br />
die wegens fchranderheid in zyne r.eering by<br />
zyne Gemeente in aanzien is, gaf voor eenigen tyd<br />
aan fommige jonge Godgeleerden den raad , om<br />
zig toch vooral by het oude te houden, e» inzonderheid<br />
om de tegenwoordige dwaaze Mode niet te<br />
volgen, om de menfchen in den Godsdienst te<br />
willen verlichten * want dat het eerfte gevolg daarvan<br />
zyn zoude, dat de voomaamfte Leeken alle<br />
eerbied voor de Predikanten verliezen en waanen<br />
zouden, dat zy genoeg wisten. Eenigen, die meenen<br />
, dat zy de gevolgen van de tegenwoordige;<br />
zugt om de menfchen te verlichten nog dieper kunnen<br />
inzien , voorfpellen daarom ftoutelyk, dat het<br />
welhaast met alle Godgeleerdheid en godgeleerde<br />
ftudien gedaan zal zyn, dewyl de Regenten<br />
tot het voorltellen van een zo eenvoudige Leere,<br />
als het Christendom volgens myn Samenltel is,<br />
Voortaan geene gefludeerde Predikers meer noodig<br />
zullen agten, maar afgedankte Soldaaten tot Leeraaren<br />
de-s Volks zullen beroepen. Allen derhalven<br />
dien het belang van den geestlyken ftand ter harte<br />
1<br />
5 gaat,
138 Tweede Opbeld. over bet belang<br />
gaat, en hunne kinderen daarin willen optrekken,<br />
moeten alle mogelyke middelen zoeken aan te wenden,<br />
om de invoerers van nieuwigheden by het Volk<br />
gehaat te maaken, en hen tot üilzwygen te brengen-<br />
Om myner Leezeren wille is het zekerlyk niet<br />
noodïg, op deeze tegenwerpingen ernftig te antwoorden,<br />
en daar ze in het verborgen en in 't geheim<br />
van oor tot oor worden ingefluisterd en verbreid,<br />
zoude ik ze niet tot de kennis van het gemeen<br />
brengen, zo het niet noodig ware, om de vrienden<br />
van waarheid opmerkzaam te maaken op de veelvuldige<br />
geheime dryfveeren van den yver, ook by zodanige<br />
Geestlyken, dien het anderszins niet aan verftand,<br />
noch aan de gewoone voorzigtigheid deezea<br />
ieevens mangelt. Ondertusfchen zal ik. om der jongen<br />
Godgeleerden wille, nogtans het een en ander<br />
aanmerken, over die ontzettende vooripellingen van<br />
het toekomende.<br />
Eerstlyk is 'er eenige waarheid in het gezegde,<br />
dat door het Leerftelfel eenvoudiger te maaken, en<br />
daarvan zo veele twistvraagen af te zonderen , de<br />
gewoone preêkftoffen volftrekt aanmeikelyk minder<br />
zullen worden ;en dat daarenboven zeer veele hulpmiddelen'<br />
tot het opftellen van predikatiën, dan onbruikbaar<br />
zullen worden, die tegenwoordig het noodige<br />
ter volvoeringe van het voorgeftelde plan zo gemaklyk<br />
opleveren. Ook kan men niet ontkennen, dat<br />
men meer moet denken op het uitwerken eener geheel<br />
en al beredeneerde Leerreden, welke gefchikt is<br />
om een aanmerkelyke en aanhoudende werking op<br />
•verftand en hare te wege te brengen, dan over verbojf-
myner legenfchry veren. 39<br />
borgenhederi en an.lereleerltukken der twistende Godgeleerdheid<br />
te i'preeken. Over deeze laatfte foort<br />
van doffen kan men, zonder veel voorbereidmge, verfcheiden<br />
uuren voortkeuvelen, zonder zig uit te putten;<br />
want wat kan 'er niet al gezegd worden, van<br />
het gene men zelve of' niemant zyner toehooreren<br />
verltaat? Al wat wy daarover willen zeggen is regt en<br />
goed, en te geleerder naar maate het onverftaanbaar is.<br />
Maar voor hun, die hetLeeraarsampt niet als een am.<br />
bagt of als een bloot longenwerk befchouwen, moet het<br />
egter ongelyk aangenaamer zyn, dat zy niets behoeven<br />
voor te draagen, 't geen voor hun eigen en hunner<br />
toehooreren verftand en hart aanftootelyk is; en aan<br />
zulke onderwerpen voor verftand en hart zullen zy, die<br />
ze beiden zelve bezitten, in waarheid nimmer gebrek<br />
hebben. Een aanhoudende oplettendheid op zyne<br />
Toehoorers, en op alles wat men hen boort zeggen<br />
en ziet doen, zal eenen Leeraar van week tot week<br />
ftoffe genoeg opleveren,zodat het hem moeilyk zal worden<br />
te bepaalen, wat hy moet verhandelen, wat nalaaten.<br />
Verders behoeven de Predikanten ook niet bevreesd<br />
te wezen, dat zy van r.anzienlyke Leeken<br />
minder geagt zullen worden, wanneer deezen zelve<br />
zuiverer kundigheden van den Godsdienst bekomen.<br />
Zulks kan dai alleen gebeuren, wanneer zy zeiven<br />
in hunne kundigheden agterblyven, en zig enkel by<br />
het Samenltel, dat zy op de dkademiën leerden, bepaalende,<br />
niet meer fludeeren willen. Maar ah' zy<br />
fteeds bedagt zyn, hoe zy zig zeiven en hunne-Toehoorers<br />
van week tot week beter en gelukkiger zullen<br />
maaken , zullen zy van de hoogagting en opregtfte
' ' Tv) f ede Opbeld. over bét belaag<br />
fte eerbied hunner toehooreren te meer verzekerd<br />
zyn, naar maate grooter verlichting by dezelven plaats<br />
vindt. Is nu een Predikant een verftandig en braaf<br />
man, een belangneemend vriend en voorzigtig raadsman,<br />
voor alle Familiën zonder onderfcheid, dan zal<br />
hy zekerlyk ook in alle huisgezinnen als het eerwaardigfte<br />
lid daarvan geëerbiedigd en bemind worden.<br />
Uiterlyk goede giaven op den predikftoel werken<br />
zekerlyk veel uit, om zinnelyke menfchen fterk aan<br />
te doen en te beweegen, hierdoor kunnen zy dezelven<br />
perfoonlyk aan zig verbinden: maar deeze toevalligheid<br />
kan hier in geene aanmerking komen, omdat<br />
deeze uitwerking altyd dezelfde is, hoe de leerredenen<br />
inwendig ook gefteld mogen wezen.<br />
Wat eindelyk de bekommering aangaat, dat door<br />
het afzonderen van alle onvrugtlmre, eeniglyk befpiegelende<br />
en onbeflisbaare ftellingen, en door da<br />
leere des Geloofs tot eenige weinige algemeen verftaanbaare<br />
waarheden te bepaalen, alle gougeleercte<br />
Geleerdheid onnoodig gemaakt zoude worden; en<br />
dat dan ieder verftandig man met een goede ftem in<br />
ftaat zoude zyn om een Kerkleeraar te worden, daarop<br />
antwoorde ik, dat zy, die dit in ernst meenen<br />
en daarvoor waarlyk bekommerd zyn, nog niet volkomen<br />
weeten, wat Geleerdheid zy, en hoe veel 'er<br />
toe vereischt worde, om een gefchikt Leeraar te zyn<br />
voor een verlicht Volk. Waare geleerdheid is een<br />
witgeftrekte en duidelyke kennis van veele voor 's<br />
menfchen geluk gewigtige Waarheden, die uit de<br />
beste bekende bronnen gehaald, en met den hoogften<br />
graad van zekerheid of waarfchy nel ykheid verbonden<br />
zyn*
myner Tegenfchryveren. Ht<br />
zyn. Men is dus op verre na nog geen Godgeleerde*<br />
Wanneer men alle de taaien , waarin ooit iets over<br />
den Godsdienst gefchreeven werdt, verftaat, en alles<br />
in zyn geheugen geprent heeft, hetgeen in iedere<br />
eeuw daarover gedagt, gedroomd, gebeuzeld en gedreeven<br />
werdt. By de Geleerdheid, die zeer veel<br />
Van Belezenheid verfchilt, komt het aan op eigen<br />
gènoegzaame kennis van nuttige waarheden uit haare<br />
eerfle bronnen ; waarom taal- en letterkunde niets<br />
anders zyn dan hulpmiddelen, en onder geen anderen<br />
titel pryzenswaardig, dan om die bronnen gemak -<br />
lyker te kennen , en daarvan het beste gebruik te<br />
maaken: maar op zig zelve leeren zy ons niet kennen,<br />
*t gene tot 's menfchen heil geweeten moet wofden.<br />
De waare Godgeleerdheid is een geleerde of de<br />
volmaaktfte kennis Van die Middelen, door welker<br />
gebruik de menfchen, volgens Gods plan, fteeds volmaakter<br />
en gelukkiger zullen worden. Daarom moet<br />
een Volksleeraar een zeer uitgebreide en duidelyke<br />
kennis bezitten van die middelen, cn van den onderfcheiden<br />
graad van derzelver werkzaamheid; en te<br />
gelyk moet hy uitfteekende bekwaam zyn , om de<br />
menfchen tot een geregeld gebruik daarvan ten fterkfte<br />
aan te fpooren. Wanneer dan dus in 't vervolg<br />
alle de kunstwoorden der Schoole, en alle onbellis -<br />
baare ftellingen der twistende Godgeleerdheid, van<br />
tyd tot tyd voor geleerde wartaal erkend, en uit<br />
het kerkelyk Samenftel uitgefchrapt zullen worden,<br />
zal 'er nogtans altoos een veelvuldige waare geleerdheid<br />
tot eenen goeden Predikant noodzaaklyk vereischt<br />
worden; en wel voornaamlyk vooreerst.- uit-<br />
V09.
l4i Tweede Opbeld. over bet beïan*<br />
voerigc en gegronde kennis van 's menfchen natuure<br />
, byzonderlyk van de oorfpronglyke dryfveeren<br />
zyner werkzaamheid, en van de middelen om die in<br />
beweejug te brengen en daaraan een goede rigting<br />
te geeven: daarna van de verlchillende gemoedsbeweegingen,<br />
en van den invloed, die temperament,<br />
ftaat der gezondheid, leevenswyze, ftand, en duizend<br />
andere uitwendige betrekkingen op de vorderingen i<br />
het ftil ftaan, of te rug gaan van de verbeteringe des<br />
gemoeds hebben kunnen en werkelyic hebben : verder<br />
een maniyke welfpreekenheid, die niet alleen het<br />
verftand van eenvoudigen en fchranderen, naar dé<br />
maate hunner bekwaamheden, kan verlichten, maar<br />
die ook het hart kan ontvonken, en het gantfche vermogen<br />
om te begeeren ten fterkfte kan bepaalen ,<br />
om de aanwyzingen des verftands gewillig te volgen.<br />
Hoe meer verlicht derhalven een Volk word, des te<br />
grooter geleerdheid en bekwaamheid zal een Leeraar<br />
van het zelve zig moeten tragten eigen te maaken,<br />
om ook de geileepenfte tegenwerpingen, twyfelin-<br />
CTen en uitvlugten te kunnen wederleggen, en de geleerde<br />
Toehoorers fteéds tot hooger wysheid ea<br />
deugd op te leiden. Geen Predikant behoeft daarom<br />
bezorgd te zyn, dat het zynen Zoon, dien hy der<br />
Kerke toewydt, eenmaal aan ftoffe zyner oefeningen<br />
ontbveeken zal, en nog minder, dat afgeleefde Soldaaten<br />
by openftaande plaatfen boven denzelven gekoozen<br />
zullen worden, wanneer men dedeere des Geloofs<br />
eenvoudiger maakt. Dit gevaar is thands veel<br />
grooter, daar men een Onderofficier, die een goede<br />
keel heeft, nu binnen kort bekwaam kan maaken^<br />
om
myner Tegenfchryveren. 143<br />
om des Zondags een uur lang wat orthodokfche wartaal<br />
op eert zeer geleerd en ftigtelyk klinkende wyze<br />
voor te zwetzen, voor zo verre hem zulks behoudens<br />
zyn natuurlyk gezond verftand, niet zedelyk<br />
onmogelyk mogt weezen.<br />
Deeze Opheldering over de verfchillende foorten<br />
myner Tegenpartyderen, en over het byzonder belang,<br />
dat een ieder hunner heeft, om myn Samenftel<br />
openlyk of heiraelyk aan te tasten, befluite ik met<br />
deeze herinnering: dat ik die Recenjenten en Schryvers,<br />
welke my op een en ander ftuk in myn Samenftel 4<br />
het geen eenige verbetering behoeft,opmerkzaam ge»<br />
maakt hebben, geenszins onder myne Tegenftreevereri<br />
rekene. De volgende Ophelderingen zullen bewyzen ,<br />
dat ik alle gegronde aanmerkingen, vooral over zulke<br />
plaatfen, daar de uitdrukkingen te onbepaald waren,<br />
en die dus gemaklyk kwaalyk verftaan konden<br />
worden, wel heb opgenomen. Ten befluite verzeker"<br />
ik, dat ik alle Meöordeelingen, die het oogmerk van<br />
myn Gefchrift bedoelen te bevorderen, met erkentelykheid<br />
zal aanneemen en daarvan gebruik tragten<br />
te maaken.<br />
J> E R-
D E R D Ë<br />
O P H E L D E R I N G .<br />
Over eenè'n Brief dan my, onder den titel:<br />
D E W Y S H E I D AAN STEINBART: I<br />
Tn het jaar 1781. is een brief aan my onder den<br />
••• titel: de Wysbeid aan Stei.vbart , gedrukt uit*<br />
gekomen, wiens ongenoemde Schryver voornaimlyk<br />
zoekt te bewyzeh, dat myne gronden, op wel.<br />
ken ik beweere, dat liet voor hun, die door Jefus<br />
ter Gelukzaligheid opaeleid zullen worden,voldoet<br />
om Hem voor een Godlyken Leeraar te. erkennen,<br />
zeer valsch en bedri°gelyk zym De plaats j<br />
waarop deez' Schryver het oog heeft, en die hy<br />
agter zyn brief heeft laaten drukken, is te vinden<br />
in myn Samenftel § 9; en 92. Zy begint volgens<br />
de opgaave van den Rrieffchryver met de woorden :<br />
Ook vervoagteden de Jooden bereids ten dien tyde, en<br />
eindigt met deeze periode: Het blykt dat dit genoeg<br />
gf om den Vader in alle zyne beminnelykbeid door hem<br />
te leeren aanbidden enz. Daar deeze brief door liefde<br />
tot de waarheid, en wel door iemant, die bet gene<br />
hy voor waarheid houdt, met alle hartelykheid als<br />
een zaak van het alleruiterfte gewigt behandelt, gefchreeven<br />
is, en een zeer gewigtige ftellirg uit myn<br />
Samenftel betreft, zal ik deftzelvén hier geheel<br />
plaatfen, om myne Leezers in ftaat te ftellen, om de<br />
twistvraage volkomen en duidelyk te kunnen bellissen:<br />
hiertoe te meer befluhcnde , omdat ik 'er gels
dentitel: de Wysheid aan Sleinbcrt. 145<br />
tegenheid door kryge, om my over cenge onderwerpen<br />
van aanbelang te verklaaren, waartoe ik<br />
veelligt anders in d^eze Ophelderingen geene gelegenheid<br />
zoude vinden. Zie hier deezen brief, waarin<br />
de Schryver de Wysheid tot my fpreekende invoert.<br />
Maar ik verzoeke, dat myne Leezers vooraf<br />
nog eens die twee, de 91 en 92. §§. geheel doorleezen.<br />
WAARDE SfEINBAR.fi<br />
'Er gaat geen dag om , of ik boore loftuitingen<br />
over uwe Wysbeid en dankzeggingen voor dezelve,<br />
maar dagelyks komen my ook klagten over u en uwe<br />
Wysbeid ter ooren.<br />
Zo even gaat iemant van my heen, die u met eene<br />
hevigheid befchuldigde, welke zelfs de gegrondheid zyner<br />
klagte by my verdagt maakte. Bykans had ik<br />
hem van my weggejaagd; V gene gy weet, dat ik<br />
niet gaarne doe. Hy ondernam u te befchuldigen: „Dat<br />
gy de Waarheid in ongeregtigheid t* onder boudt. n<br />
Gy ziet t dat hy één was van die genen, welken zig<br />
Christenen noemen, en die meenen, dat zy in de<br />
oude uitdrukkingen van den Bybel het best kunnen<br />
verftaan worden. Onder de Heidenen heb ik veel<br />
meer Kinderen dan onder deezen. Hy boodt verfcheiden<br />
bewyzen aan , en drong my , dat ik daarvan<br />
flegts één, het nieuwftc bewys zyner klagten, hoor en<br />
zoude.<br />
Ik willigde hem dit in. En hoe zeer ik een afkeer<br />
bebbe van alle gezwets en twist over te groote en te<br />
K klei-
146* Derde Opheld. Over een Brief, oniet<br />
kleine dingen, boore ik nogtans Jcherp naar regt en<br />
waarheiden vonnis naar regt en waarheid, wanneer<br />
myne Kinderen of hunne vyanden iets aan my<br />
voor te draagen hebben.<br />
Zyne fluitredcn legge ik u dus kortelyk voor :<br />
„ Steinbart maakt het volgende befluit:<br />
,, In de Euangeliën van Maltheus, Markus en Lu-<br />
„ kas, in de Brieven van Petrus, Jakobus en Ju-<br />
„ das, is niet één blyk van ffefus voorbejlaan voor<br />
,, zyne Geboorte.<br />
,, In de Schriften van Joannes is deswegens veel ie<br />
„ vinden.<br />
f, In Paulus Schriften zyn ''er ook eenige blyken van,<br />
„ cn iets van eeii Koningryk.<br />
„ By gevolge zyn alle deeze Schryvers" alleenlyk „ het<br />
„ ééns over deeze ftelling: „ Jefus is een Godlyk-<br />
„ Leeraar geweest"<br />
Én nu, myn Zoon, wat zal ik zeggen? Moet ik u<br />
als een onmondigen Zoon vraagen ?<br />
Gy weet, FREDERIKis Koningszoon, Schryver,<br />
Speelkunftenaar , Staatkundige , Kening , Regter ,<br />
Held, Bevorderaar der Weetenfchappen. Verbeeld u<br />
nu eene verzameling van gefchiedkundige en redeneerende<br />
Schriften over Hem, van agt onderfcheiden Schryver<br />
en. Wat zoudt gy op de volgende fluit reden zeggen?<br />
De Schryxers A, B, C, D, E, F, zeggen , dat<br />
Frederik een Schryver is, maar zeggen niet, dat<br />
hy een Koningszoon is;<br />
De Schryvers Gen IIzeggen het beiden;<br />
By gevolge komen [zy alleenlyk in deeze ftelling over<br />
één:
den titet: de Wysheid'aan Steinbart.<br />
één: dat Frederik een voortrefelyk Schryver ge.<br />
weest is.<br />
Wat Jefus is of niet is, daarover wil ik thands met<br />
u niet fpreeken; maar alleen van deeze grove feil in<br />
uwe Jluitredcn. Waarom ontglipte die aan uw Verftand<br />
of waarom vergunde gy aan uw Hart —»<br />
om zulk een befluit te maaken?<br />
Hapert het aan uw Verftand: dan hebt gy nogtans<br />
genoeg om te oordeelen, ofhy zig tot een Leer aar der<br />
menfchen mag opwerpen, die in zaaken van zo veel<br />
aanbelang, zulke gewigtige misflagcn begaat ?<br />
Hapert het aan uw Hart, dat het door bedriegelyke<br />
fluitredenen, gelief koosde gevoelens wil doordringen:<br />
dan zal de beflrafmg der Wysheid u befebaamen, en ,<br />
gy zult u óf beteren;<br />
Of gy zult dan myne waarfchuuwing fchamper en<br />
bits verfmaaden , en ongevoelig toonen, dat gy haar<br />
ver agt; gy zult voor de Weereld een Redeneerkunde<br />
fchryven, en het oordeel der Reden — ontwyken; en<br />
van b, c, d fpreeken, als men u van eenen misflagin<br />
a befchuldigt.<br />
Dan zal uw Aanklaager u en uwen Verdedigers<br />
deeze valfche fluitreden nog duidelyker aantoonen, en u<br />
en der Weereld nog eene menigte van drogredenen,<br />
die hy in uwe Schriften meent ontdekt te hebben, openhaaren.<br />
Maar ik zal het hem afraaden; — ik uwe<br />
gekrenkte doch boopende<br />
K 2<br />
MOEDER.
148 Derde Opheld. Over een Brieft onder-<br />
Antwoord op den voor gaanden Brief.<br />
LIEVE BROEDER!<br />
De inhoud van uwen brief, en de hartelyke' wyze,<br />
op welke gy daarin tot my fpreekt, is voor my, hoe<br />
zeer ik uwen naam niet kenne, bewys genoeg, dat<br />
gy 1<br />
een yverig verëerer zyt der Wysheid, en tot haare<br />
leerlingen en kinderen behoort. Ook twyfele ik<br />
niet, of gy pleegt haaren invloed veelal te genieten<br />
in uwe voordellen, en dat gy LI by het fchryven<br />
van uwen brief verzekerd hebt gehouden, dat<br />
alles, wat gy ter neder ftelde, u door de Wysheid<br />
was ingegeven. Maar , myn waarde Broeder t het<br />
fchynt my toe, dat u nog onbekend is, dat 'er zekere<br />
Damon is, die de ftein der Wysheid zo juist<br />
weet naar te bootzen , dat men veel fchranderheid<br />
en oplettendheid noodig heeft, zal men daardoor niet<br />
nu en dan misleid worden. Deeze bedriegelyke<br />
Dxmon was den ouden Zoonen der Wysheid,onder<br />
den naam van zinnelyke verwarring van gedagten bekend.<br />
Het onderfcheidend kenteken, waaraan gy<br />
zyne ftemne van die der Wysheid kunt onderkennen<br />
, is dat de zyne zeer krytende is, en het gemoed<br />
aan \ gisten brengt, daar de ftem der Wysheid in<br />
tegendeel zeer zuiver en uitneemende zagt is, zoda t<br />
zy alleen in eene volmaakte kalmte des gemoeds duidelyk<br />
bemerkt kan worden. Ongetwyfeld zal het u<br />
reeds dikwyls zyn overgekomen, dat gy iets zeide<br />
of fchreef, dat ge voor de woorden der Wysheid<br />
hielde, maar eenigen tyd daarna zelve moest afkeuren
den titel: de Wysheid aan Steinbart. 149<br />
ren. Als gy nu wilt te rug denken en u zulke gevallen<br />
herinneren, waarin gy meende iets door ingeevinge<br />
der Wysheid te zeggen, 't gene gy naderhand<br />
voor dwaaling moest erkennen, dan zult gy opmerken<br />
, dat uw gemoed meestal in te fterke beweeging<br />
geweest is, en dat de voorwerpen zig al te zinnelyk<br />
onder een geward aan u hebben voorgedraagen. Nu<br />
komt het daarop aan, in welke gemoedsgeftelte*<br />
nisfe gy uwen brief aan my gefchreeven hebt. Dit<br />
zal ik u uit uw eigen fchrift aantoonen. Befchouw<br />
u zeiven eens in het Motto, dat gy op den titel van<br />
uwen brief geplaatst hebt: Neque rationi parent, cui<br />
Junt fubjeSti lege naturce. Wordt gy in dit af beeldfel<br />
van u zeiven niet een al te fterke kleur gewaar, die<br />
een koortsagtige pols aanduidt? Zoude de' Wysheid<br />
wel aan iemant haarer verëereren, waaronder gy my<br />
toch ook telt, zulke bittere dingen zeggen, al ware<br />
hem werklyk een valfche fiuitreden in een gewigtige<br />
zaak ontvallen? Zoude zy niet liever het Motto:<br />
Errarc humanum efi; of: Wie kan alle zyne dwaaliugen<br />
opmerken ? aan het hoofd van haaren brief<br />
geplaatst hebben ? Ziet, myn Broeder! uit deezen<br />
eenigen regel aan het begin van uwen brief moet gy<br />
erkennen, dat uw gemoed niet bedaard en ftil genoeg<br />
geweest is, om naar de zagte ftemine der Wysheid<br />
te luisteren. Maar nu zal ik u ook doen opmerken,<br />
dat de Damion, zinnelyke verwarring der<br />
gedagten genaamd, u het hoofdzaaklykfte gedeelte<br />
van uwen brief heeft in de penne gelegd.<br />
Gy meent een handtastelyke drogreden in myn Samenftel<br />
gevonden te hebben , en herinnert my daar-<br />
K 3 by.
ïgo Berde Oyhdd. Over een Brief, onder<br />
by , dat ik zelfs een Redeneerkunde gefchreeven<br />
hebbe. Dit kan zeer wel famen gaan, want geen<br />
mensch zal zig volkomen van alle gebrekkige befluiten<br />
kunnen wagten, al maakte hy het in zyn gantfche<br />
leeven tot jzyn hoofdbezigheid , om Logica's<br />
te leezen en te fchryven: dus toont gy ook<br />
hierin reeds een kleine dwaaling van uw denkkragt,<br />
dat dit u zo onverantwoordelyk voorkomt.<br />
Daar 'gy u onderrusfchen by deeze gelegenheid op<br />
de Redeneerkunde beroept, zult gy my wel vergunnen,<br />
dat ik n een bekenden regel van dezelve<br />
in gedagten brenge. Hy is deeze: Door vergelykingen<br />
en voorbeelden kan men wel iets ophelderen,<br />
maar nooit bewyzen. Maar nu gy wilt my<br />
aantoonen, dat ik een valsch befluit gemaakt hebbe,<br />
en in plaats van bewyzen, geeft gy alleen een<br />
voorbeeld van een geheel ander en alleen gelykend<br />
befluit, uit welks valschheid op de onnaauwkeurigheid<br />
van het myne in 't geheel geen wettig gevolg<br />
getrokken kan worden. Doch laat ons de regelen<br />
der Schaole eens ter zyde ftellen, en dewyl gy<br />
een liefhebber zyt van gelykenisfen, eri de voorwerpen<br />
liever in zinnelyke bekleedzelen omvat, dan<br />
naakt voorgefteld befchouwt, zal ik my naar uwe<br />
denkwyze voegen.<br />
Eerstlyk zal ik u toonen, dat de wyze, waarop<br />
ik befluite, juist is, zelfs wanneer ze op het door<br />
u bygebragte geval wordt toegepast. Ik onderftelle,<br />
't gene gy my zonder bewys zult toeftaan, dat<br />
een verftandig en voorzigtig Schryver nooit in zyne<br />
vernaaien of andere fchriften, die hy met aandagt<br />
g e<br />
-
den titel: de Wysheid aan Steinbart. 15c<br />
gefchreeven heeft, iets zal overftaan, dat ter bercikinge<br />
van het hoofdoogmerk zynes gefchrifts door de Lee"<br />
zers noodzaaklyk geweten moet worden; tenzy dan dat<br />
hy zulks als algemeen bekend, of als uitgemaakt onder"<br />
fteide. Hieruit volgt dan ontegenzeggelyk, dat men<br />
zeer goed kan befluiten: 't Gene een verftandig leevensbefchryver<br />
van eenen nog geheel onbekende per-<br />
Joon in zyne vernaaien van hem niet meldt, moet tot<br />
het oogmerk, 'c geen hy met zyn gefchrift by zyne<br />
Leezers bedoelde te bereiken, niet noodzaaklyk behoeven<br />
gezegd te worden. Gefteld dan, dat veele<br />
het leeven van den Koning van Pruisfen befchryven,<br />
met oogmerk, om Inwooners naar zyn Landte trekken,<br />
en dat eenigen derzelven in hunne Vernaaien in 't<br />
geheel geene melding maakten van zyne Voorouderen,<br />
dan kan ik zekerlyk daaruit niet befluiten, derhalven<br />
heeft hy geen aanzienlyk ftamhuis, maar wel<br />
kan ik met het grootfte regt befluiten : de Schiy-<br />
•vers hebben tot hun oogmerk , om hem nieuwe<br />
Ünderdaanen te bezorgen, de kennis zyner af komst<br />
en Voorouderen voor hunne Leezers onnoodig geoordeeld.<br />
Zie nu, waarde Broeder, de door u aange.<br />
haalde paragraafen nog eens aandagtig in, en gy<br />
zult bevinden, dat myn befluit juist dit is:<br />
De Euangelisten en Apostelen hebben in hunne<br />
verhaalen en fchriften allen hetzelfde oogmerk ,<br />
om Christus nieuwe Onderdaanen te bezorgen,en<br />
hun wegens Hem zo veel te zeggen, als noodig<br />
was, om hen tot getrouwe Verëerers en deelneemers<br />
te maaken aan dat zedelyk geluk, 't welk<br />
K 4 hy
10, Derde Opheld. Over een Brief, onder<br />
hy heeft aangebragt. De meeflen hunner fpree.<br />
nen in ?<br />
c geheel niet van zyne hoogere aftomst,<br />
dernalven moeten zy, om goede Christenen te'<br />
maaken, het noch noodig geoordeeld, noch voor<br />
een wezenlyke zaak gehouden hebben , om daarvan<br />
een Leerftuk te maaken.<br />
Zie nu, myn lieve Broeder.' zo weinig ik het i»<br />
eenen Pruisfifchen Inwooner berispen zoude, dat<br />
hy zig over de Voorouders des Konings bekommert,<br />
zo min keure ik het in u of in andere Christenen<br />
af,indien zy de af komst van Christus naarvorfchen;<br />
maar ikbeweere dat men een even goed Christen kan<br />
Zyn,al heeft men geen klaare denkbeelden van de manier<br />
en wyze van Christus beftaan vóór zyne Menschwordinge<br />
en van zyne afkomst van God, als<br />
men eon goed Onderdaan van den Koning kan wezen<br />
, zonder zyne Geflagtlyst te kennen; ja ik beweere<br />
verder, dat men niet meer een goed Christen<br />
of Onderdaan is , wanneer men andere Christenen<br />
of Onderdaanen daarom nevens zie niet dulden<br />
wil, omdat zy niet even zo veel van het geflagt<br />
hunner Heeren weeten, of niet even die zelfde<br />
begrippen hebben, die ons als de beste voorkomen.<br />
En nu, lieve Broeder, neem eene gelykenis in<br />
agt en ter harre, die de betrekking van uwe en<br />
myn- ftellinge op het geluk der Christenheid nog<br />
Haarer zal aantoonen.<br />
Een Koning zondt een Gevolmagtigden na een<br />
afgelegen gewest, waarvan de Inwooners tot nog<br />
toe
den titel: de Wysheid aan Steinbart. 153<br />
toe hunnen onbekenden Heer door allerleie moeilyke<br />
gebruiken vereerd, en die eikanderen over de<br />
manier en wyze, hoe men Hem behoorelyk moest<br />
dienen, gehaat en vervolgd hadden. De Gevolmagtigde<br />
verkiest een aantal Boden, die overal moeten<br />
bekend maaken, dat 'er een Afgezant van den<br />
Koning gekomen is, die in zynen naam alle flaaffche<br />
dienften, welke zy Hem tot nog toe beweezen ,<br />
zal opheffen, en eene algemeene vergiffenis voor<br />
alle daarby bedreeven misdagen aankondigen, onder<br />
voorwaarden egter, dat zy alle onderlinge vy«<br />
andlykheden zullen afleggen en den Gevolraagtigden<br />
vreedzaam naarvolgen, op den weg welken hy<br />
hun na een beter land zal aanwyzen. Hierop gaan<br />
de boden van den konmgiyken Gezant allerwegen<br />
uit, en geeven zig alle moeite, om de Inwooners<br />
tot het geloof en vertrouwen op de verzekeringen<br />
van den Gezant over te haaien. Zy fchikken zig<br />
op iedere plaats naar de aangenomen benaamingen,<br />
waarmede men aldaar gewoon is een onmiddellyken<br />
Afgezant en Gevolmagtigden van den Vorst te noemen<br />
; en noemen hem daarom op de eene plaats<br />
een Prins, op een andere plaats een Hertog, aatl<br />
een derden oord een Minifter, Stadhouder en z.v.<br />
Hierop maaken veele perfoonen uit verfcheiden<br />
oorden zig reisvaardig en vertrekken langs den<br />
aangeweezen weg, op welken de Gevolmagtigde<br />
hun reeds is vooruit gegaan. Maar op reis geraaken<br />
verfcheiden Wegwyzers met eikanderen ingefprek,<br />
of de Koninglyke Afgezant een bloedver-<br />
K<br />
5 want
154 Berde Opheld. Over een Brief, onder<br />
want is van den Koning of niet? en welk ftaatsampt<br />
hy vóór zyn gezantfchap in zyn land bekleed hebbe?<br />
De twist wordt hierover zo hevig, dat zy eikanderen<br />
alle mogelyke hinderpaalen in den weg leggen,<br />
en de een den ander daarvan afdringt, tot dat<br />
eindelyk veelen door deezen opftand het verder reizen<br />
geheel en al vergeeten. Onder de menigte der<br />
Wegwyzeren, die eigenlyk den opftand gaande<br />
houden, zyn ondertusfchen veele fchrandere Mannen<br />
, die hunne vrienden in 't geheim beter tragten<br />
te onderrigten en van den twist af te trekken, doch<br />
daardoor maaken zy zig juist by de twistende partyenverdagt,<br />
en worden door allen als vyanden behandeld.<br />
Eindelyk is 'er één die het waagt en<br />
openlyk uitroept: Gy wegwyzers en gy allen, die<br />
u geoefend hebt om uw verftand te gebruiken,<br />
-rroort naar my; Gy allen zyt het daarover eens ,<br />
dat de Gevolmagtjgde des Konings voornaamlyk<br />
gezonden werdt, om Vrede onder ons te brengen,<br />
en • die rampzalige vyandfchappen , welke ontdaan<br />
waren over de manier en wyze, hoe de Vorft moest<br />
geëerd ea gediend worden, onder ons te dempen.<br />
Verders zyt gy het daarover eens, dat wy uitdrukkelyk<br />
door hem onderrigt zyn, om de reis voo?<br />
ons zo gemaklyk te maaken, als mogelyk is; en<br />
eindelyk komt gy ook over een in den weg, op<br />
welken wy hem volgen moeten. Gy krakeelt en<br />
twist over de verwandfchap van den Gevolmagtigden<br />
met den Vorst, en welke gtaadsampten hy bekleed<br />
hebbe, eer hy tot ons gezonden werdt.<br />
Doch
den titel: ch Wysheid aan Steinbart.' 155<br />
Doch dit kunnen wy thands niet met zekerheid bepaalen<br />
, dewyl hy zelve zig daarover weinig heeft uitgelaaten.<br />
Laat derhalven een iegelyk daarvan gelooven,<br />
wat hy het waarfchynelykst houdt, en alleen<br />
daarop bedagt zyn , hoe wy hem te yveriger<br />
zullen naarvolgen, dewyl wy dan by onze aankomst<br />
gemaklyk en zeker van hem zeiven verneemen zul^<br />
len, wat wy van hem in dat opzigte weeten moeten.<br />
Thans dvvaalen wy misfchien allen.<br />
Deeze aanfpraak hadt by veelen een zeer goede<br />
uitwerking. Meenig wegwyzer werdt verdraagzaamer,<br />
dagt niet meer aan de voorige twisten,' en liet<br />
allen, die van andere gevoelens waren, gerust nevens<br />
zig voortreizen. Maar kort daarna werdt een brief<br />
verfpreid, waarin den Wegvvyzeren werdt afgeraaden<br />
, om de woorden van dien raadsman des vredes<br />
gehoor te geeven, omdat zyne bewyzen op<br />
drogredenen ruften»<br />
Zoude de Wysheid den inhoud van deeze brief<br />
•welopgegeven hebben?<br />
Op Deeze vraage begeere ik van U, myn lieve<br />
Broeder ! geen openbaar antwoord; beantwoord<br />
ze by U zeiven in de ftilte: want ik vertrouwe ,<br />
dat gy zo veel liefde en eerbied voor onze Moeder<br />
hebt , dat U zonder tvvyfel een kragtig<br />
Neen uit den grond van uw harte ontvallen zal,<br />
en
Ij5 Derde öpheld. Overeen Brief, onder enz*<br />
en erken te gelyk i uit dit myn vertrouwen op uw<br />
opregtheid, de groote agting en genegcne vriendfehap<br />
van<br />
Uwen<br />
OUDER BROEDER<br />
GOT-
GOTTINGSCHE BEÖORDEELING<br />
Van bet Samenftel der zuivere Wysbegeerte of dé<br />
Leere der Gelukzaligheid volgens bet<br />
Christendom.<br />
Uit de Göttingfche geleerde Berigten, het i5 Je<br />
Aanhangfel , van den 14^11 April 1781.<br />
Gotth. Sam. Steinbart's, Kon. Pruisfifchen Konfïlto»<br />
riaalraad en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte<br />
te Frankfort aan de Oder, Samenftel der zuivere<br />
Wysbegeerte of Leere der Gelukzaligheid volgens het Christendom,<br />
ten dienste zyner kundige Landgenooten en van anderen, die<br />
Wysheid zoeken. Tweede veelvermeerderde Uitgaave, 1780.<br />
in 8vo, 318 bl. De Hr. Konfiftoriaalraad zal (dit zyn<br />
zyne eieen woorden) in dit werk de zuivere Wysbegeeia<br />
te des Christendoms weder herftellen; (zie zyne Opdragt<br />
aan den Hr. van Zedlits , Opperbezorger der Hooge<br />
Schooien) en verzoekt van dien verlichten Staatsdienaar<br />
(ter zelfde plaatse) dat hy hetzelve door de Kerkleeraaren<br />
van de beide Geloofsbelydenisfen zal laaten onderzoeken.<br />
Hy heeft zig (zie zyne Voorreden bl. is,<br />
N. V. XIV. (f), een geheel nieuwe baan geopend, en<br />
dé Weereld van veel meer nieuwe zyden leeren kennen,<br />
dan zy uit de venfteren der Studeerkameren gekend kan<br />
worden. Daar hy nu (by de eerste [Hoogduitfche] uitgaave<br />
1780) in zyn veertigrte jaar getreeden is, wilde<br />
hy dealgemeene verbetering van den Godsdienst en der<br />
openbaare Opvoedinge in zyne Schriften beginnen te<br />
leeren, en werken terwyl het dag is (zie Voorreden<br />
bl. 13, N, V. XII.) Om die luidjes (wy gebruiken<br />
lou-<br />
(t) Hier en op de vol/rende pliatsen hebben wy de bUizydsn<br />
éw Nederduiftcbo Vctcaaling er bygevoegd.
158 Göttingfche Beoordeeling, enz •<br />
louter dc eigen woorden van den Schryver) die naar<br />
maate zy minder verftaan, te harder gefchreeuw maaken<br />
van zig af te weeren , heeft hy in zyn boek een beflisfenden<br />
toon aangenomen , dewyl de houding en de<br />
fpraak van befchroomde befcheidenheid in eenen onderzoeker<br />
den zwakften dikwils ftout maakt. (Voorreden<br />
voor de tweede Uitgaave bl. i\, N. V. XXXf.) Allen,<br />
die zyn. gefchrift openjyk berispen (ald. bl. 34, N. V.<br />
XLVI.) hebben niets anders te wagten, dan dat het<br />
verftandig Gemeen hen tot dien tyd, dat zy iets beters<br />
zullen bezorgd hebben , houden zal voor Lieden, die<br />
zeiven niet weeten, -wat. Gelukzaligheid zy , en die den<br />
Godsdienst meer aanzien als een woordenpraal, endenzelven<br />
meer behandelen als een ambagt, dan als eene<br />
aanwyzing-voor .den mensch, om vergenoegd te zynen<br />
zyn hart te verbeteren. Niet één der Godgeleerden<br />
kwam het in de gedagten, om het denkbeeld van Ge.<br />
Iukzaligheid te bepaalen; (volgens de Inleiding bl. 2—5.)<br />
te vergeefs bladerde de Schryver alle hem bekende oude en<br />
nieuwe Leerboeken door, om hetzelve te vinden. Maar hy doet<br />
het in dit werk; en alwie onder zyne Godgeleerde Leezeren,<br />
door den Geeft der oude Hervbrmeren bezield , moeds genoeg<br />
heeftom zig van deftaafsche banden van verjaarde Leerboeken<br />
te ontfiaan, en zig uit den doolhof van willekeurige<br />
onderftellingen van menfchen te redden, dien biedt<br />
hy daarmede een leiddraad aan. Hy hoopt (J. 37. Aanmerking)<br />
dat 'er thans niet veel meer Leeraaren zullen<br />
zyn, die in de befchaafdheid halve en heele Eeuwen ten<br />
agteren-zyn, want dat hy anders zyn boek nog niet zou<br />
hebben laaten drukken. En eindelyk, volgens §. 88,<br />
heeft de Weereld van dit gefchrift de derde groote<br />
Hervorming te wagten. Ik leeve en leere, zegt de Schryver<br />
, buiten het regtsgebied der Priefterei en Schriftgeleerden<br />
in even gelyke omftandigheden, waaronder Paulus en Luther<br />
my het voorbeeld der vrymoedigheid hebben nagelaaten, en z. v.<br />
Zulke verwagtingen heeft de Schryver van zyn werk!<br />
Dit
Göttingfche Ëeoordceting, enz. i$9<br />
Dit nu neemt zyn. aanvang met het beloofde nieuwe<br />
denkbeeld van het gene allen zoeken, doch waarvan niet<br />
één Godgeleerde vóór onzen Schryver een duidelyk begrip<br />
gehad heeft; de Gelukzaligheid. Zy beftaat in onophoudelyk<br />
te vreden te zyn en in eene heerfchende<br />
Vergenoegdheid van hart (J. 2.) Inde eerfte afdeeling ('t<br />
gantfche boek is in zes Afd. verdeeld.) wordt deeze Bepaaling<br />
ontvouwd; en in de tweede wordt dit onderwerp<br />
vervolgd, door eene Verhandeling over de Aan.<br />
leidinge der menschlyke Natuure ter hoogere Gelukzaligheid<br />
Vergenoegdheid is meer dan te vreden te zyn; maar<br />
'er is ook een valfche Vergenoegdheid.De Mensch is natuurlyk<br />
geneigd totgezelligheid.heefceen zedelyke natuur, enzv.Deeze<br />
ftellingen, die tot de Zielkunde en de zedelyke Wysbegeerte behooren<br />
, en by Reimarus, Wollafton, Federen anderen, veel vollediger,<br />
ftigtelyker en aangenaamer verhandeld zyn worden<br />
hier opgewarmd, in tafelen gebragt, en zo droog op.<br />
gedist, als mogelyk is- Het is zeer zonderling, dat de<br />
Schryver in deeze bekende zaaken één der grootfte verdienften<br />
van zyn boek ftelt. J3y iedere gelegenheid<br />
pryst hy zig zeiven „ als den eerden, die juist aange-<br />
„ toond heeft wat Gelukzaligheid is; en by het wederleg.<br />
„ gen van zyn gefchrift moet men dit denkbeeld<br />
„ wederleggen , en een beter geeven" en dergelyken<br />
meer. Zekerlyk hebben alle Godgeleerden daarvan<br />
het kunftmaatig begrip naar de wyze der Schools<br />
niet gehad; noch hetzelve op haare maniere ontleed ;<br />
noch twee geheele Afdeelingen door, daarover fyn gefponnen<br />
; ook hebben zy geene zaaken beweezen, die<br />
zo klaar als de dag zyn, en op het algemeen gevoel<br />
van alle menfchen rusten. Maar zy allen, van Origenes<br />
af tot op onzen tyd toe, hebben het oogmerk en de<br />
werking van den Godsdienst daarin gefteld, dat dezelve<br />
den mensch geruit en blyde maakt in tyd ei in eeuwigheid.<br />
Alles derhalven, waarin de Schryver zyn grootfte<br />
verdiende ftelt, is door alle zyne Voorgangers vóór<br />
i>em
i6ö Göttingfche Éeoordéeting, ent.<br />
hem reeds afgedaan. En deezen hebben nog iet* gedaan,'tgeen<br />
hyniet gedaan heeft, naamlyk de vooroordeelen<br />
der menfchen over de middelen ter<br />
Gelukzaligheid onderzogt , en op de verfchillende<br />
foorten der menschlyke blydfchap agt gegeven Zulk<br />
begin des werks geeft zekerlyk weinig vermoeden,<br />
dat wy fchrandere onderzoekingen en groote kennis<br />
der Weereld en der menfchen zullen aantreffen,<br />
hoe zeer de Schryver zig die toeëigene. De Der.<br />
de Afdeeling handelt van 's menfchen natuurlyke Verhinderingen ter<br />
hoogere Gelukzaligheid. Dat de Mensch met bloote vermogens<br />
en zonder alle werklyke kennis op de Weereld<br />
komt, is daaronder de eerjle g. 23. Hier brengt de<br />
Schryver verwarring in het denkbeeld van Gelukzaligheid.<br />
Waarom hoogere Gelukzaligheid? En waarin beftaat<br />
die? In de Gelukzaligheid van hooger wezens,<br />
dan wy menfchen.? Maar doch de Heer S. fpieekt van geen<br />
Engelen, maar van Menfchen. Of in de Gelukzaligheid<br />
der menfchen in een hooger ftand van hun beftaan?<br />
Maar hier wordt gefproken van menfchen in<br />
hunnen ftaat aan deeze zyde des grafs. Derhalven van<br />
de Gelukzaligheid eens menschlyken wezens in den aanvang<br />
, in den eerflen omloop van zyn beftaan. Maar dan<br />
is het gene de Schryver onder de Verhinderingen des Geluks<br />
rekent , geen verhindering , maar veeleer bevordering<br />
daarvan. Want zulk een ftaat is volmaakt gefchikt naar dat<br />
geluk, waarvan hier gefprooken wordt, en bevordert deszelfs<br />
verhooging veel meer door de noodwendige afhangelykheid<br />
van andere menfchen. De tweede Verhindering<br />
ftelt de Schryver, g. 24- daarin, dat de mensch met zulke<br />
ftellige natuurdriften gebooren wordt, als voor hem tot<br />
zyn geluk in den ftaat der bloote natuure noodig zouden<br />
zyn. ' Doch tot deezen ftaat is de mensch in het geheel<br />
niet beftemd; en 'er is ook in zyne natuur niet één eenige<br />
neiging, die niet even zo wel in de burgerlyke famenlee-<br />
6<br />
ving
~' Cöttwgfch Beöordeeling, enz* ïél<br />
vinge nuttig en noodig is. De Schryver brengt de neiging der<br />
Z.elfsverdediging by, al* die in den blooten ftaat der natuu«<br />
re den mensch noodig is. Maar heeft hy die dan ook:<br />
niet in dpn burgerftaat noodig? Eveneens kan men veele<br />
bedenkingen inbrengen tegen den inhoud deezer Afdeelinge,<br />
ten aanzien van de Wysbegeerte en de opvoedinge<br />
: Het hapert dikwyls aan juiste denkbeelden, en nog<br />
menigvuldiger aan een bepaald en werklyk praktikaal onderwys.<br />
Alles, wat de Schryver hief met een bovennatuurkundige<br />
afgetrokkenheid voordraagt, kan zeer gemaklyk<br />
en eenvoudig tot deeze twee ftukken' gebragt worden; Onkunde<br />
en een kwaad voorbeeld. Maar de allervoornaamfte<br />
verhindering ontbreekt hier , naamlyk, die geneigdheid<br />
(propenfio) tot buitenfpoorige zinnelykheid, welke vcor ie«<br />
der groot Gefchiedkundigen en voor ieder Man van ondervindinge<br />
onoplosfelyk is. —- De vierde Afdeeling, van de<br />
Aanleidingen des Christendoms ter Gelukzaligheid. Wederom<br />
met veele pvertollige bovennatuurkundige fpitsvindigbeden ;<br />
de fo.m van alles is: „ Het Christendom leert den zuiver.<br />
„ ften natuurlyken Godsdienst; en voegt 'er het volgende<br />
„ by: i) het verklaart deeze zyne Zedenleere der reden<br />
„ voor een godlyke Openhaarihg , en 2) het omzwag-<br />
„ telt zyne voorfchriften van den Godsdienst met ge.<br />
„ fchiedkundige bekleedfelen g. 40." En daarop befluit<br />
de Schryver met deeze aanmerking: „ Het onderfeheid tus-<br />
fctien de Wysbegeerte des Cliristendoms, of deszelfs waa.<br />
„ re leere- der 'Gelukzaligheid. en het in de gefchiedenis-<br />
„ "fen bekleedé Christendom is zeer gewigtig. Het is<br />
„ hier de plaats niet, en misfehien is ook de regte tyd<br />
„ nog niet gebooren, om dit breedvoerig te ontvouwen.<br />
Voor hem, die, na deeze aanfpooring zyner oplettend-<br />
„ heid over dit ftuk, het niet zelve ontdekt, zoude ik<br />
„ daarover ook te vergeefs meer zeggen." Moet men<br />
niet gelooven, dat dit een gantsch nieuwe uitvinding is<br />
van den Schryver? Nogtans hebben reeds lang voor hem<br />
Weoljlon in zynen Moderator en fix discourfes on the mira-<br />
L des
[Ga<br />
G'èttingfche Beöordeeling, enz.<br />
cles en Damm in zyn boek over het Histtriesch Geloof en<br />
in de Bedenkingen over den Godsdienst geleerd, dat alle verhaaien<br />
van wonderen in 't N. T. door de Apostelen uit<br />
inichikkelykheid voor de Jooden verdigt of vergroot waren<br />
, om hen tot aanneeminge des Christendoms te bewee*<br />
gen, en in dit gefchiedkundig bekleedfel alle nuttige waarheden<br />
in te vlegten. Het Hoofddenkbeeld van Steinbart's<br />
Samenftel komt byna op het zelfde uit. De Overeenftemming<br />
is zo groot en loopt zo fterk in 't oog, dat men<br />
bykans zou gelooven, dat de Hr. Steinbart uit deeze bronnen<br />
geput heeft. Het voornaamfte onderfcheid is, dat hy<br />
dit Waoljlon- Dammiaanfche Samenftel op verre na zo klaar,<br />
geleerd cn bevallig niet voorftelt, als zyne voorgangers<br />
gedaan hebben. Ten bewyze daarvan zullen wy flegts eene<br />
piaats uit Damm aanhaalen: Hist. Gel. II, 49. „ In<br />
„ onze dagen behoeven wy de meeste vertelfels van Won-<br />
,, derwerken (in 't N. T.) in geheel niet letterlyk op te<br />
„ vatten. Onze Christlyke Godsdienst is niet gegrond op<br />
„ Wonderen en Voorzeggingen , maar eeniglyk op de<br />
„ leerzaame, gezonde en zedelyke leere van Jefus en zyne<br />
„ Apostelen. — Veelligt hebben willekeurige geboden,<br />
„ die in den naam van God gugeven worden, wonderen<br />
„ noodig; maar in de leer van Jefus is niet één eenig willekeu-<br />
rig gebod, niet één eenig onbegrypelyk geloofsartikel.<br />
„ Waartoe zouden wonderen dan dienen ? Maar met de Jooden<br />
van dien tyd was'teen andere zaak." Op deeze wyze<br />
fpreekt Damm. Enonze Schryver ftelt g.29. als valfche begrip,<br />
pen van Godsdienst in het geloof, dat God willekeurig handelt,<br />
on den menfchen willekeurige wetten gegeven heeft. Uit deeze<br />
dwaaling zyn, volgens de vyfde Afdeeling, alle de Leer-<br />
Hukken van de natuurlyke verdorvenheid, de verdienstlyke<br />
genoegdoening enz. voortgekomen; en de gefchiedenis<br />
'des N. Testaments (de Heer S. bepaalt niet naauwkeurig, of<br />
hy de gantfche gefchiedenis bedoelt, ook dat een Man Jefus<br />
in Paleftina geleefd heeft enz., dan enkel de Wonder-<br />
«fcme&nï») is niet meer dan het bekleedfel (J 40. N".<br />
8')
iSbttingfche Beöordeeling, enz. i63<br />
è.) waardóór de waarheden van den Godsdienst zelfs voor<br />
menfchen, die anders niet gewoon zyn te denken, vatbaar<br />
gemaakt worden. Hieruit beftaat het gantfche boek. Behal<br />
ven de reeds aangeweezen voordeden van Woolfttn's en<br />
Dtmaris Schriften, bezitten deezen nog een ander niet minder<br />
gewigtig voordeel. Zy wiiden, naamlyk, dat de Christen Leeraars<br />
dit alles aan het Volk leeren zouden. Maar volgens onze<br />
Nieuwe Leermeesters, welken de Hr. Steinhart volgt, moeten<br />
zy tweeërlei leerwyze hebben; een voor de Verftandigen,<br />
en een andere voor het Volk ; tot genen moet hy alleen<br />
fpreeken van den natuürlyken Godsdienst, maar tot dit<br />
van god'lyke Openbaaringen, Wonderen. Voorzeggingen<br />
en alle andere ongerymdheden, die het Volk tot het Christendom<br />
rekent te behooren. Dus moeten Christen Leeraars<br />
, gelyk eertyds de heidenfche Paapen , het Volk<br />
waarom zouden wy het niet by den regten naam<br />
noemen ? • bedriegen , op de allerfchandelykfte<br />
wyze bedriegen ; met naamlyk iets als Godsdienst te<br />
prediken, dat zy voor dwaas en ongerymd houden. Wy<br />
zullen af breeken, om door die beleediging der Christen<br />
Leeraaren niet verder ontrust te worden. Laat anderen<br />
Wigchelaars zyn, en dat zy eikanderen niet kunnen aanzien<br />
zonder hgchen, mag ik wel lyden: wat ons aangaat,<br />
wy zullen nimmer tot hun getal behooren I 't Gena<br />
wy van het werk van den Hr. Steinhart zeiden, blykt uit<br />
het bygebragte ten klaarden; maar hierby zullen wy nog<br />
een koit berigt geeven van den verderen inhoud, en dan<br />
met eenige proeven van des Schryvers uitlegkundige ,<br />
godgeleerde , taalkundige en wysgeerige geleerdheid , en<br />
met eenige (taaltjes van zynen ftyl befluiten. — i De vyfde<br />
Afdeeling opent de Schryver met een langdraadig verhaal<br />
van Augustinus, 't welk hy uit Semler's inleiding tot Baitingarten's<br />
wederleggende Godgeleerdheid heeft overgenomen;<br />
want hy is, volgens de meening van dén Schryver, de eerlfe<br />
invoerer van alle nog in onzen tyd heerfchende menschlyke<br />
byvoegfelcn op den Godsdienst. Zeer hard wordt'er óvèr
04 Göttingfche Beöordeeling, enz*<br />
deezen man geoordeeld, om te toonen, dat hy niet het<br />
geringfta gezag verdient. Waartoe dit? De Hr. Steinhart<br />
fchryft immers niet in Portugal of in Poolen, maar onder<br />
Proteftanten, die hunnen Godsdienst niet uit Augustinus,<br />
maar eeniglyk uit den Bybel haaien. Om thands niet aan<br />
te merken, dat die zelfde Augustinus, die zekerlyk , zo<br />
als een ieder weet, wel veel nadeel aan den Godsdienst<br />
heeft toegebragt, nogtans geen ongeleerd noch onredelyk<br />
man was. Na deezen uitflap worden de Leerflukken van<br />
de kwaade gevolgen van Adams zonde; van de natuurlyke,<br />
verdorvenheid; van de verdienstlyke genoegdoening; van<br />
het geloof in de verdien den van Jefus; van de regtvaardigmaaking<br />
door dit geloof, en van het godlyk berouw;<br />
dit alles wordt (in de taal van den Schryver) als een Afrikaar.sch<br />
mengelmoes van willekeurige bepaalingen des geloofs<br />
, uit de Wysbegeerte des Christendoms weggeworpen.<br />
5. 48. Zo zal toch geen befchaafd man fpreeken van gevoelens<br />
, d;e het grootfte gedeelte zyrer Medeburgeren als<br />
godlyk eerbiedigt, gefteld zelfs, dat zy werklyk ongerymd<br />
zyp ! En welke nieuwe overtuigende gronden brengt de.<br />
Schryver by? Niets anders dan i.) de oude gewoone misvattingen<br />
cn verkeerde uitleggingen vin deeze gevoelens;<br />
2) eene zeer 011 wysgeerige verwisfeling van Gods willekeurigs,<br />
wetten .(die in't geheel geen grond hebben) met ftellige<br />
geboden (welker gronden wy kortziende menfchen niet bevatten<br />
kunnen; en 3) zulke wcjnderfpreuken: dit is ongeïymd.'<br />
Dat heeft geen grond in den Bybel. Deeze zyn<br />
de redenen, waarom de Heer S. die Leeringen verwerpt, en<br />
met den fchamperen naam van Afrikaansch mengelmoes,<br />
ongerymde, tegenftrydige ftellingen enz, (b. v. §. 48. 59.)<br />
mishandelt. De Schryver (om maar iets ten bewyze by te<br />
brengen) wederlegt zeer wydloopig, dat God ons voor de<br />
daaders van Adams zonde verklaart, en ons daarom ter<br />
eeuwige verdoemenisfe veroordeelt, §. 49.; dat 's menffchen<br />
ziel met werklyke zonde befmet en met een ftellige<br />
jasiging tor, het booze ter weereld komt, 50.; dat die<br />
• ' '• ' 1<br />
ai
t>ötlingfche Beöordeeling, enz. i6§<br />
alleen bekeerd worden, die Gods genade aangrypen, het<br />
zy zy willen of niet, f. 52.; dat 's menfchen kragten<br />
van natuure flegt zyn, g. 53.; dat God zig ons in Christus<br />
als zedelyk volmaakt voorftelt, 55, enz. Dus vegt hy<br />
overal met eene fchaduuw; want welk Proteftantsch Leeraar<br />
beweert in onze dagen één eenige deezer ftellingen?<br />
Hy zegt, dat.de leer van de borgtogte'yke genoegdoenin,ge<br />
geen grond in den ]]ybel heeft, ($. 59. enz., zonder de<br />
plaatfen JOANN. I. 29: ROM. III. 2,5: 1 PETS. It, 24.<br />
en anderen te onderzoeken. Een ftaaltje zyner wonderfpreukenl<br />
In g. 74. No. 3. wordt gezegd; In het gantfche N.<br />
Testament is niet één eenige plaats, daar geleerd wordt,<br />
dat 'er ter bekeeringe een voorafgaande angstvalligheid<br />
•van gewisfe vereischt wordt, noch eene droefheid die vol<br />
weemoedigheid is en vergezeld met traanen. Moet dan<br />
een zondaar, die zig bekeert, gantsch geene bedroefdheid<br />
^gevoelen, of ten minften geen zeer groote ? En höa<br />
groot moet ze zyn of niet zyn? Men ziet hieruit hoe<br />
onjuist en verward de Hr. Steinhart leeraart; Verder moet<br />
volgens g. 58. No. 2. b. de zondaar, die zig betert, zig<br />
tot in het binnenfte zyner ziele voor God fchaamen. En<br />
dit is nogtans geene weemoedige en diepe droefenis! Met<br />
ftilzwygen gaan wy voorby alle het verwarde, zo wel als<br />
uit de hoogte gefprookene; als b. v. de gezegdens over<br />
a KOR. VII. 8—n; zyn ftilzwygen over de piïxnut he<br />
«•«7*151*» kfiflccftiXvlo} ter aangehaalde plaatfe; en de verklaaring<br />
van JAK. IV. 4—10. De zesde foflaatfte)<br />
Afdeeling bevat het door den Hr. Steinhart gezuiverde Samenftel<br />
van de Leere der Gelukzaligheid, volgens het<br />
Christendom. Dit beftaat , gelyk uit het boven aangehaalde<br />
blykt, buiten den doop en het avondmaal, die da<br />
Schryver als nuttige gebruiken in wezen Iaat, uit niets anders,<br />
dan den natuurlyken Godsdienst, en ook dit op de wyze<br />
en volgens het vernuft $an den Heer Steinhart. Want<br />
volgens g. 81- No. 4. moeten by den dood die grove dealen,<br />
die ons oorfpronglyk Schematismus uitgedeid en groot<br />
L 3 ge>
166' Göttingfche Beöordeeling, enz.<br />
gemaakt hebben, (welke faal!) ontbonden, en de grond-,<br />
ftof, die daarin reeds ligt, tot een nieuw werktuig ter<br />
gewaarwordinge verder opgemaakt en voltooid worden.<br />
Zoude de Schryver dit wel onder de ontwyfelbaare uitfpraaken<br />
der gezonde reden geplaatst willen hebben? Van deeze<br />
Leere der Gelukzaligheid of Wysbegeerte (het eigenlyke<br />
onderwys in den Godsdienst) des Christendoms,onderfchcidt<br />
hy overal de gefchiedenis , waarin het zelve<br />
zyne leeringen bekleedt. Dezelve (de gantfche Gefchiedenis,<br />
of alleen die der wonderen? dit zegt de<br />
Schryver niet duidelyk genoeg) is als een gefchikt bekleedfel<br />
, door Jefus en zyne Apostelen verdigt; en is<br />
alleen voor het Volk, voor hun, die tekenen en wonderen<br />
moeten zien , zullen zy gelooven , f. 80. enz..maar<br />
de Leer zelve is voor de Wyzen. Daarom moet<br />
een Christen Leeraar, volgens Jefus en zyner Apostelen<br />
voorbeeld , een tweeërlei Samenftel voordraagen :<br />
een voor de Wyzen, en het andere voor het Volk.<br />
Hoe willekeurig dit beweerd worde, moet een ieder<br />
klaar zien, die maar eenigermaate bekend is met het<br />
N. Testament, en met de nieuwe Verdedigers des Christendoms,<br />
met eenen Clarke, Locke, Benfort en anderen.<br />
Doch het onzedelyke, ja wy moeten zeggen, het verfoeijelyke<br />
van dit voorfchrift, zal ieder onbedorven<br />
hart gevoelen. Een Christen Leeraar moet aan het Volk<br />
iets als waar, ja ais een godsdienftige waarheid, voordraagen<br />
, 't gene hy voor verdigt houdt. Wat is loogen<br />
en bedrog, indien dit het niet is? Men zou een<br />
boek vol kunnen fchryven met alle de magtfpreuken van<br />
den Schryver, en met de aanwyzingen van alle die<br />
plaatfen, waarin hy tegen wysbegeerte, uitleg-, gefchied.<br />
en letterkunde zondigt, g. 39. No. f. vertaalt hy 2<br />
Kou. V. 19. 0ws D\ » X6i«-« xxl*XX*v
-Güllingfche)\Bcóordeeting, enz. Ï6-7<br />
zynen dood den Asmthi (Asmodi) te niet gedaan. Het gevoelen<br />
, dat de Schriften des N. Testaments den<br />
Godsdienst op drieërlei zeer verfchillende wyzen voordellen<br />
, voor Jooden naamlyk, voor Joodengenooten en<br />
voor Heidenen , wordt hier als een nieuwe Uitvinding<br />
voorgedrasgen , hoezeer het zelve reeds lang uit de<br />
Schriften van den Hr. Semler is bekend geweest. De<br />
gronden, waarop de Hr. Steinhart het zelve vestigt, zyn<br />
naauwlyks eenig onderzoek waardig: want een iegelyk<br />
weet, dat Paulus, by voorb., 1 KOR. IX. 10. en verv.<br />
n'et fpreekt van leeringen, maar van gebruiken: dat<br />
HAND. XVII. 22 en verr. de gantfche redenvoering<br />
van deezen Apostel niet vervat, maar dat het daarvan<br />
alleen het begin is, als die volgens vs 32 wordt;<br />
afgebroken: dat Methode of leerwyze en Leere, twee zeer<br />
verfchillende zaaken zyn. Verder; dat men byna algemeen<br />
de Zaligheid fielt in ftellige geneugtens g. i.; dat de<br />
oude Perfen geen twee Grondbeginfels fielden, maar het<br />
gevoelen van Leibnits gehad hebben, g. 42. Aanmerking<br />
: en de gewaande nieuwe onderftelling over den<br />
oorfprong van godsdienftige kennis en gebruiken, g.<br />
geeven niet veel verwagting van de letterkundige geleerdheid<br />
van den Schryver. Maar • de Wysbegeerte<br />
zal misfehien zyn fterkte zyn ? Hy verwart 5.<br />
20. Kwaad en Gebrek door elkander; bewyst g. 20. uit<br />
de gewoone Laakzugt, dat 'ér onder de menfchen meer<br />
goed dan kwaad te vinden is; en ftelt het (ter zelfder<br />
p.laatfe) als een uitgemaakte zaak, dat de fnoodfte booswigt<br />
honderd goede daaden verrigt tegen ééne kwaade;<br />
en doorgaans wordt willekeurig met ftellig verward.<br />
Maar allerzonderlingst is het, dat een Wyrgeer de Symbolifche<br />
boeken voor burgerlyke en voor ftaatswetten<br />
verklaart, g. 88. en op andere plaatfen. Zag de man<br />
niet, dat dit gezegde hem tot het uiterfte tegendeel vervoert<br />
van die Verdraagzaamheid, welker Prediker hy zyn<br />
L 4 w«t
168 Göttingfche Be'óoordeeling, ehs,<br />
wil ? Want -zyn zy dat waarlyk, dan kan ' zekerlyk éftl'<br />
Hendrik VIII. een wet der agt Artikelen geeveh; erf,<br />
dan hebben wy de Inquifitie met alle haare gruuweteta<br />
en afgryzen. Den ftyl van dén Schryver zal iemant beztvaarèlyk<br />
aangenaam en gefchikt Vinden. De zaaken worde'n<br />
riiet verdeeld, maar gefnipperd ; overal heeft men een<br />
tafel vol arabifche en romeinfche getallen en letteren<br />
voor zig. De fchryfwyze is wydloopig. èn afgetrokken<br />
; zyne uitdrukkingen onnaauwkeurig ; zyn taal onzuiver<br />
erf plat (medifance, raifomement, CöVOrtft l(UU)-<br />
Zyne beeldfpraak verongelukt meestal , by voorbeeld, g.<br />
12. Aanmerking , worden de menfchen dronken uit den<br />
overvloed van Gods Magazyn. Maar Bet onaangenaamlle<br />
is zyne verwaandheid en ongemanierdheid, die mén<br />
*óveral aantreft. Zo ftaat het met de Geleerdheid<br />
en Welfpreekendheid van den derden Hervormer na<br />
Paulus en Luther! Van zyne zedelyke grondftellingen<br />
ftrekke het volgende ten proef uit g. 88. „ Christus en<br />
zyne Apostelen onderhielden in Paleftina de gantfche<br />
„ Wet van Mofes zeer zorgvuldig, fchoon zy overtuigd<br />
waren van de ongenoegzaamheid en kragteloos-<br />
„ heid van den tempeldienst, ten hunnen tyde , die te<br />
„ vooren egter zyne nuttigheid gehad hadt; niettegen-<br />
„ ftaande zy het fchaadelyk bygeloof, dat daardoor<br />
„ in 't leeven bleef, duidelyk inzagen, en zeiven alle<br />
j, poogingen aanwendden , om de Jooden langzaamer-<br />
„ hand daarvan af te trekken , en tot beter en zuive-<br />
fef denkbeelden van God te brengen. Hieruit vloeit<br />
„ vó'or alle Christen Leeraars een zeer gewigtige regel<br />
„ voort ; dat zy, ingevolge van deeze gewigtige voor-<br />
„ beelden , zig insgelyks naar alle Landswetten der<br />
j, Hooge Overheid fchikken moeten , en dat wanneer<br />
j, zy in de aangenoomen formulieren des geloofs erf<br />
gewoone gebruiken der Kerke , die gefymbolifeerd<br />
i, zyn , en het gezag van wetten verkreegen hebben ,<br />
„ vee-
fjoltingfche Beöordeeling, enz. I69<br />
i, veelerleie bygeloovigheden en veroude en nutloos<br />
>, geworden plegtigheden mogten aantreffen , dat zy<br />
„ zig nogtans naar de kerkelyke ftaatswetten hunnes<br />
„ Lands , als gehoorzaame Onderdaanen en regt christ-<br />
„ lyke voorzigtige Leeraaren , te gedraagen hebben ,<br />
„ als 't welk geenzins tegen de opregtheid ftrydig is,<br />
„ MATTH X. 16. Maar onder de Proteftan-<br />
„ ten leeft men nog op veele plaatfen op den Mo«<br />
,> faïsch - Joodfchen vóet: en duizende Leeraars, die be-<br />
„ ter dcorzigt hebben , durven daar niet zeggen of<br />
„ fchryven , 't gene zy denken. Doch zy handelen<br />
„ ook volgens christlyke voorzigtigheid , wanneer zy<br />
i t zig naar die zwakheden fchikken , en aan de (bats-<br />
„ wetten van de kerken hunnes lands gehoorzuamen.<br />
„ Christus en zyne Apostelen dekken hen door hun<br />
„ voorbeeld tegen alle dweepagtige verwyten van onop.<br />
„ regtheid en huichelaarye. Laat ons, myne god-<br />
geleerde Amptgenoóten I in 't vervolg zo Apostolisch<br />
„ van elkander denken, als Jakobus, Petrus en Paulus,<br />
„ (onaangezien hun verfchillend gedrag in leere en lee-<br />
„ ven,) van elkanderei? oordeelden. Ik worde geens-<br />
„ zins geërgerd ,, wanneer ik een wetdenkenden Prelaat<br />
„ met alle plegtjgheid een hoogc Mis zie houden:<br />
„ maar dan denk ik aan Paulus , toen hy met vier an.<br />
„ deren in den tempel zig liet reinigen om eene ge-<br />
lofte, die hy niet gedaan hadt. Ook zyt gy, myne<br />
„ Proteftantfche Medebroeders! by my niet verdagt*,<br />
„ wanneer gy volgens de kerkelyke wetten uwes lands<br />
,, de kleine en de groote Verbanning of Exorcismus<br />
„ gebruikt, den ZopJaaren , in Gods plaatfe, hunne.<br />
„ misdaaden vergeeft, en u van veele voorfchriften in<br />
„ de leere bedient, welker ongefchiktheid gy onder vier<br />
oogen toeftemt. Het gedrag van Christus en zyne<br />
„ Apostelen regtvaardigt u, dewyl gy in een Paleftina<br />
?, van Christenen leeft. Kwam ik onder u, ik zoude<br />
„ waar-
i?o Göttingfche Be'óci-daling, enz.<br />
„ waarlyk 'er niet zo ppenlyk voor uit komen , noch<br />
„ onder myn paam drukken laaten, 't gene gy hier<br />
„ leest." —•— Wee ons Geestlyken, indien wy hiertoe<br />
geroepen zyn ? Dan is de Predikftoel het tooneel van<br />
een Kwakzalver! en wy Leeraaren zyn de veragtclyke en<br />
verfoeijeiyke kwakzalvers der ftaatkundigen, die het Volk,<br />
door allerlei hokus pokus misleidende onder bedwang houden<br />
; of wel die , wanneer een Ca:far ontwerpen van<br />
dwingelandy wil uitvoeren, uit de boeken der Sibyllen<br />
voorfpellingen en godfpraaken moeten uitventen l
G. S. STEINÈARrS<br />
WYSGEERIGE<br />
OPHELDERINGEN.<br />
TWEEDË STUK.
G. S. STEINBARTS<br />
WYSGEERIGE<br />
OPHELDERINGEN<br />
OVER ZYN WERK WEGENS DE<br />
L E E R E<br />
D E R<br />
GELUKZALIGHEID.<br />
. i,. i _ , i . . . . -1 - ii i<br />
T W E E D E S T U K ,<br />
BEVATTEND E<br />
Proeven, om de voornaam/Ie Misver/landen tusfchcn<br />
de verlichte en weldenkende Godgeleerden onzes<br />
tyds weg te neemen.<br />
UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD.<br />
Te A M S T E R D A M ,<br />
By de Wed. J. D Ó L L.<br />
MDCCLX XXIII,
A A N D E N<br />
IIOOG|EERW AARDIGE N HEERE<br />
JOHANN SALOMO SEMLER,<br />
DOCTOR. DER, HEILIGE SCHRIFTUURE,<br />
OPENBAAR GEWOON LEERAAR DER GOD<br />
GELEERDHEID, EN SENIOR DER<br />
GODGELEERDE FACULTEIT OP DJ<br />
KONINGL. F REDRIKS-UNIVER-<br />
5ITBIT TE HALLS ,<br />
Door den<br />
S C H RT V E K,
WAARSCHOUWING<br />
AAN DEN LEEZER.<br />
In dit Stuk der Ophelderingen heb ik eeni<br />
ge Misverftanden zoeken uit den weg te<br />
ruimen, die in onze zo verdraagzaame ty*<br />
den, zo veele Tegenkantingen tusfchen ver-<br />
dienjlelyke Godgeleerden veröorzaaken, 011-<br />
aangezien zy in hunne Grondjlellingen en<br />
in hunne Oogmerken volkomen overeenftem-<br />
men. In 't vervolg zal ik my met ds<br />
godgeleerde Twisten niet meer ophouden ,<br />
maar
WAARSCHOUWING AAN DEN LÈEZER.<br />
maar myn Samenftel van de Leere der<br />
Gelukzaligheid zelf nader ontvouwen.<br />
Frankfort,<br />
den iV van Bloeimaand j<br />
1783.<br />
S T E 1 N B A R T.<br />
VIER-
V I E R D E<br />
O P H E L D E R I N G ,<br />
Over dc Vraagc: of het vastftellen van een Samenftel<br />
van de Leere des Cbristendoms. in onze dagen<br />
mogelyk en oorbaar zy?<br />
A A N D E N H E E R E<br />
S E M L E R .<br />
Myn Hóogstgeëerde Leeraar!<br />
an U, Hoog Eerwaardig Heer! heb ik het beste<br />
A gedeelte myner Gefchiedkunde in de Godgeleerdheid<br />
te danken. Want hoe zeer ik wel maar een<br />
korten tyd het geluk gehad hebbe, om uw mondelyk<br />
onderwys op de hoöge Schoole te genieten, zyt Gy<br />
nogtans zó veel te meer Jaaren door middel van uwe<br />
menigvuldige geleerde en vrymoedige Gefchriften<br />
myn Leeraar gebleeven. Dat myn Samenftel van dé<br />
Christelyke Leere der Gelukzaligheid, waarin ik my<br />
van zo veele Gefchiedkundige Waarheden, die Gy<br />
hadt aangeweezen, poogde te bedienen en dezelvtn<br />
algemeener bekend te maaken, uwe Oplettendheid<br />
en Góedkeuringe niet onwaardig mogt fchyflen, was<br />
om deeze reden voor my een wensen van het alleruiterfte<br />
gewigt. Maar de uitkomst heeft myne verwagcingen<br />
overtroffen; naardien Gy niet alleen de<br />
Wederlegging van Lavater's Oorded over myn<br />
Werk, welke een ongenoemd Godgeleerde na<br />
A Ba-
2 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
Eerlyn gezonden hadt, ter drukpersfe bezorgt; maar<br />
ook de tegenwerpingen van den welmeenenden Zui<br />
richfen Leeraar nog byzonderlyk zelf zeer gegrond<br />
en leerzaam beantwoord, vervolgens uwe eigene gedachten<br />
óver myn werk daarby gevoegd , en eindelyk<br />
de hieruit gebooren verzameling van enkele Gefchriften<br />
aan my op de verpligtendfte wyze hebt toegewyd. Voor<br />
dit openlyk bewys uwer toegenegenheid en gunstige agtinge,<br />
waarmede Gy my vereerd hebt, erkenne ik<br />
myne fterkfte verpligting, en meene dat ik myne<br />
dankbaarheid deswegens niet beter aan den dag kan<br />
brengen, dan dat ik my voor het leezend gedeelte<br />
der Natie breedvoerig verklaare over de aanmerkelykfte<br />
plaatfen van uw Oordeel over myn Samenftel,<br />
en deeze gelegenheid gebruike, om ü zeiven tegen<br />
de befchuldigingen van Onbeftendigheid in uwe Godgeleerde<br />
denkwyze, die men ü in deeze laatfte<br />
dagen zo dikwerf gemaakt heeft, te verdedigen.<br />
De goede zaak van den Godsdienst en de verlichting<br />
der menfchen in denzelven lydt 'er zeer veel<br />
door, als agtenswaardige Mannen, wier verdiensten<br />
daaromtrent zeer groot zyn, met eikanderen in mis.<br />
verftand geraaken Zornwylen is een derde, die de<br />
beide Partijen innerlyk hoog agt het best gefchikt<br />
ter ontwarringe van 't gene de wederzydfche vermoedens<br />
veröorzaakt heeft. Eene pooging daartoe<br />
zal ik om die redenen voor my reeds befchouwen als<br />
een verdienste omtrent de Waarheid , zelfs Wanneer<br />
nadere perfoonelyke betrekkingen zodanig iets van my<br />
niet vorderden. Mogt ik maar zo gelukkig zyn,<br />
om iets ter opbeuringe van de volgende dagen uwea<br />
verdienstelyken Leevens toe te brengen.!
SamenpZel des Christendoms. 3<br />
Gy laat u in uwe Opdragt aan my dus uit:<br />
„ Men heeft my zeer groot onregt gedaan ; eene<br />
„ openbaars verandering van de Leere onzer Kerke<br />
heb ik nog nimmer beoogd; maar aan het<br />
verbeteren en volmaaken der Leeraaren heb<br />
„ ik volgens myn beroep,, zedert dertig Jaaren<br />
gearbeid, en dus ook aan de daartoe behoorende<br />
Verbetering der Godgeleerde kennisfe, die<br />
„ t ot nog toe al te gebrekkig of verward is geweest.<br />
3, Maar de Leere, welke zy by ons den Christenen<br />
moesten voordraagen , heb ik noch willen<br />
„ vernietigen, noch veranderen. Ja ik mee-<br />
„ ne ook, dat die Godgeleerdheid, aan welker<br />
5, verbeteringe ik gearbeid hebbe, den braaven<br />
„ Christelyken Leeraar in ftaat zal ftellen, om<br />
,, de Leerwyze in zyne eigen omftandigheden<br />
„ zeiven gelukkig te verbeteren, zonder die aan<br />
„ anderen voor te fchryven. "<br />
Ditgezeg, dat Gy ook in andere Schriften herhaald<br />
hebt, is door veele Geleerden voor een onöplosfelyk<br />
Raadzel verklaard. Men zegt: waartoe zal<br />
het dienen, om de gebrekkige en verwarde Godgeleerde<br />
kennisfe der Leeraaren te verbeteren, indien<br />
de Leer zelve nogtans onveranderd gelaaten moec<br />
worden? Want de Leerwyze beftaat immers alleen<br />
inde fchikking, om de denkbeelden en ftellingen<br />
goed na eikanderen te plaatfen en met eikanderen te<br />
verbinden. Welk zonderling nut kan dan toch de verbetering<br />
daarvan, hoe groot die ook zyn moge, hebben,<br />
zo lang de Stof en der Onderwyzinge of de<br />
begrippen en Geloofsftelüngen zei ven gebrekkig en<br />
A 2 te-
4 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
tegen ftrydig zyn. En hoe liegt is 'èr een Léeraat<br />
met alle betere Godgeleerde Kundigheden nog aan,<br />
wen hy in veranderde omftandigheden van tyd eri<br />
plaats nog fteeds zulke Leerftellingen als Godlyke<br />
Waarheden moet prediken en betoogen, welken eer :<br />
tyds gevormd zyn -naar den fmaak en de denkbeelden<br />
van een gantsch anderen tyd, waarin Gefcbiedcn<br />
Uitlegkunde nog zeer gebrekkig waren.<br />
Ook kan ik voor U, Hoog Eerwaardig Heer! niet<br />
verbergen, dat ik zelfs een geruimen tyd niet ten<br />
volle begreepen heb, hoe het mogelyk is, dat verbeterde<br />
Godgeleerde Kundigheden der Leeraaren zonder<br />
invloed konden blyven op de Leeringen, welken<br />
zy moesten voordraagen. Maar nadat ik door de<br />
vergelykinge van meerdere plaatfen Uwer Schriften<br />
het denkbeeld, dat Gy eigenlyk door de woorden<br />
Leere en Leerwyze aanduidt, heb opgemaakt, ben ik<br />
volkomen overreed geworden, dat men u ten onregte<br />
befchuldigt, als of uwe laatere Schriften weder<br />
te rug namen en afbraken, 'c gene Gy in veele<br />
voorgaanden zelfs toegeftaan en gebouwd hadt; naardien<br />
Gy, naar myn inzien, in uwe laatfte Schriften<br />
alleen getragt hebt te verhinderen, dat men van den<br />
verlichtenden en vrymoedigen inhoud uwer vroegere<br />
Werken een ongefchikt gebruik maakte.<br />
Het zy my daarom gegund, dat ik voor U zeiven<br />
in 't openbaar eerst uw eigen Gevoelen over het<br />
waare gedrag jegens Christelyke Leerftelfelen, zo<br />
als ik dat voor my zeiven uit uwe Schriften verzameld<br />
en ontwikkeld heb, in myne Schryfwyze voorftelle,<br />
om naderhand des te ligter in ftaat te zyn,<br />
om
Samenftel des Christendoms. 5<br />
om. over die {lukken, waarin Gy met my en eenige<br />
sndere Godgeleerden niet van het zelfde gevoelen<br />
fchynt te wezen, het noodigc Licht ter weeringe<br />
van. allen misverfland te verbreiden.<br />
Zo verre ik heb kunnen ontdekken, begint Gy,<br />
Hoog Eerwaarde Heer! met deeze ftelling: het Christendom,<br />
is eene inwendige zedelyke Gefchiktheid, en<br />
dus iets onderwerpelyks in den mensch, 't welk gevonden<br />
wordt in het hoofd en in het hart van ieder<br />
byzonder Christen, met aan hem byzonder eigene<br />
wyzigingen en bepaalingen, hoedanigen by anderen<br />
geen plaats hebben; en het welk derhalven nergens<br />
buiten dien mensch als voor zig beftaande gedagt<br />
kan worden. Maar de Leer is iets bloot voortuerpelyks.,<br />
't welk buiten den mensch als Letter, of als<br />
een famenhang van Leerftellingen in Boeken vervat,<br />
voorgefteld kan worden. Volgens deeze te<br />
vooren gefielde hoofddenkbeelden hangt., zo als<br />
Gy u nader verklaart, het Christendom, als eene inwendige<br />
zedelyke gefchiktheid, in het geheel niet af<br />
van de Leere of. van een befchreeven Samenftel.<br />
Als honderd menfchen een Godsdienstig Leerboek<br />
leezen, ontltaat 'er in allen een byzondere reeks<br />
v.an gedagtep, cn geen eenvormig geloof; en indien<br />
zy allen den inhoud goedkeuren, en de Leerftellingen<br />
als hunne Belydenis nafpreeken, denkt en gevoelt<br />
nogtans ieder iets anders by de woorden, omdat<br />
van. den voorraad der denkbeelden, die in ieder<br />
hoofd voor handen is, akyd iets daarby komt, en de<br />
invloed ter aankweekinge van zedelyke gevoelens<br />
volgens de verfchillende geinoedsgelteltenis ook zeer^<br />
A 3 ver r
6" Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
verfchilldende zyn moet. „ Dc Christelyke Gods-<br />
„ dienst, " zegt Gy, ten deezen opzigte, in uw<br />
antwoord op de Geloofsbelydenis van den Heer Bahrdt,<br />
„ heeft nooit eene uitwendige Eenheid van Leer*<br />
„ Jlelfd bevat; want de uitwendige verfcheideha,<br />
heid der menfchen zal 'er altyd zyn, en deeze<br />
„ voert eene verfcheidenheid van denkbeelden in ie-<br />
„ der met zig. Ook heeft dezelve nimmer zodanig<br />
„ eene Eenvormigheid van Belydenisfe ten doel ge-<br />
„ had, maar dringt op de Verbetering des gemoeds,<br />
„ op een nieuwe beftieringe der Neigingen aan, en<br />
„ is, zelfs by de grootfte ongelykheid van denk-<br />
„ beelden, die om de zo ongelyke omftandigheden<br />
„ fteeds plaats zal hebben, werkelyk by braave<br />
„ Christenen voor het gemoed tot ftand gebragt;<br />
„ hun Samenftel van Godsdienst, als de fomme en<br />
„ inhoud der voorftellingen in het verftand, moge<br />
„ nog zo ongelyke beeldtenisfen, denkbeelden, dee-<br />
„ len, verbindingen plaatfing behouden. Het wezen<br />
van het Christendom is Geest en Waarheid,<br />
3, of inwendige Volmaaktheid ; een werkzaame en<br />
„ leevendige kennis, tot het inwendig allerheiligst<br />
„ gebruik, ter eigener verbeteringe; de Samenhang<br />
„ van denkbeelden en oordeelen zy zo verfcheiden<br />
„ als mogelyk is.<br />
Om deeze redenen oordeelt Gy in uwe Opdragt<br />
aan my:„ Alle bemoeijenisfen terhervorminge (dat is,<br />
„ om de voorfchriften der Leere en de Samenftellen<br />
te verbeteren) zyn te vergeefsch, als wy de<br />
„ concreta of byzondere Perfoonen, en met naame<br />
„ de toekomende Leeraaren van den Godsdienst niet<br />
her-
Samenftel des Christendoms. i<br />
ï, hervormen. • 't Is ook in geenen deele noodig<br />
,, om de ingevoerde Leere te veranderen, omdat<br />
„ wy daardoor geen becere Christenen zouden be-<br />
„ komen, maar wel onëenigheden veröorzaaken,<br />
„ het gewisfe van veele braave Christenen verwar-<br />
„ ren, en tegen de kerkelyke Wetten der hooge<br />
,', Overheid aandruifchen. Alles komt op een<br />
a, betere Leerwyze aan. " Met deeze uitdrukking<br />
geeft Gy, zo als ik gevonden heb, te<br />
kennen, de gantfche Gefchiktheid van een Prediker<br />
jot het Leeraarsamt, en veritaat daar onder inzonderheid<br />
gedeeltelyk eene uitgebreide kennis van de verfcheidenheid<br />
en Uitgeflrektheid der zedelyke Weereld<br />
naar Oost en West .Zuiden en Noorden , en van<br />
derzelver veelvuldige veranderingen; gedeeltelyk eene<br />
bekwaamheid om zig naar de vatbaarheden en kundigheden,<br />
of den byzonderen coeltand der verfchillende<br />
Toehooreren te fchikken , en aan een iegelyk<br />
dat gene en op zodanige wyze te zeggen, waardoor<br />
zyn inwendig Christendom op het kragtigst bevorderd<br />
kan worden, met vermydinge van alle ergernis,<br />
fe voor anders denkende Christenen.<br />
Volgens deeze beginzelen hebt Gy de verlichting<br />
der Leeraaren over de Leerwyze, of derzelver Gefchiktheid<br />
tot het Leeraarsamt, zedert dertig Jaaren<br />
voornaamlyk daardoor tragten te bevorderen, dat<br />
Gy de Gefchiedenis der Leerftellingen, welke onder<br />
de Godgeleerden zeer verwaarloosd en onder vee-<br />
Ic duisternis bedekt is geweest, aan 't licht gebragt.<br />
en beweezen hebt, hoe van Christus en zyner Apostelen<br />
tyden af tot op onze dagen, een groote ver-<br />
A 4 fcheï-.
3 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
fcheidenheid in den famenhang van de denkbeelden<br />
der Christenen heeft plaats gehad, zonder dat daar*<br />
om het inwendige Christendom, als eene zedelyke<br />
gefchiktheid, by de eene of andere Party der geenea,<br />
die verfchillende.Leerftukken volgen, ontbroken<br />
heeft. En volgens deeze zelfde beginzelen hebt<br />
Gy U in laater tyd met veel yver verklaart tegen alles,<br />
wat het invoeren en vastflellen van een eenig<br />
algemeen Letrflelfel en het verdringen van die Samentellen<br />
, waarop de uitwendige Vrede der Kerke<br />
rust, fchynt te bedoelen.<br />
Uit alle uwe vroegere en laatere Schriften blyke<br />
het ontegenfpreekelyk, dat Gy in de alleruitgeftrektfte<br />
Verdraagzaamheid zegt, dat ieder Christen vry<br />
moet blyven, om zig de Christelyke Denkbeelden<br />
en Waarheden zodanig te vormen en met elkanderen<br />
te verbinden, als zyne inwendige zedelyke Verbetering<br />
op het kragtigfte kan bevorderen, mits zorge<br />
draagende, dat hy ook anderen niet opdringt zo<br />
te denken en te gelooven, als hy zelfs denkt, maar<br />
dat hy aan anderen die Vryheid, waarvan hy zelfs<br />
zig bedient, toeftaat en ongefchonden laat genieten.<br />
.<br />
Hi r heb ik nu gelegenheid, om U te regtvaardigen<br />
ïjegeu eene befchuldiging, die men tegen U inbrengt,<br />
als of Gy U zei ven in uw oordeel over myn<br />
Sarncnftel van de Christelyke Leere der Gelukzaligheid<br />
en de Geloofsbdydenis van den Heer Bahrdt<br />
zeer ongelyk zyt. Men heeft naamlyk gezegd, dat<br />
in myn Schrift ekejrlyk alle die Hellingen Haan,<br />
welken de Gekofsbelydenis van den Heer Bahrdt<br />
" " - - be-
Samenftel des Cbristendoms. *<br />
bevatte ; maar datjGy dezelven in uw oordeel over<br />
myn Boek ten deele gebillykt, ten deele enkelyk<br />
door gefchicdkundige Ophelderingen bepaald hebt,<br />
doch ze allen in uw antwoord op de Geloofsbelydenisfe<br />
van den Heer Bahrdt volftrekt voor verwer*<br />
pelyk verklaart. Dan ik bevinde, dat Gy<br />
hierin volkomen overeenkomftig met uwe Grondbeginzeleri<br />
gehandeld hebt. ïn uw oordeel over myn<br />
Samenftel zegt gy uitdrukkelyk: de Vryheid en het<br />
Regt, om zig a!s een bekwaam Leeraar te gedraagen<br />
overeenkomftig met de geduurig veranderende tydsomftandigheden,<br />
moet aan alle openbaare, vooral<br />
aan akademifche Leeraaren, als een uitgemaakte zaak<br />
nog tegenwoordig toegedaan worden ; doch tevens<br />
meent Gy, dat ik met het bekend maaken van myn<br />
Boek minder Oogde op eene algemeene Verandering<br />
der Leere zelve, dan wel op de Verbetering en Hervorming<br />
der Leeraaren, die hier en daar myn voorbeeld<br />
, zo ver het in concreto doenlyk is, mogten<br />
naarvolgen. — Myn Gefchrift bevat het ontwerp<br />
van een Samenftel van den christelyken Godsdienst<br />
voor denkende Tydgenooten, en is voor den zulken<br />
nuttig; maar het moet geenszins voor het eenig Waare<br />
uitgevènd, noch befchouwd worden als een Voorfchrift<br />
der Leere om het aan anderen op te dringen.<br />
Onder deeze bepaaling billykt Gy derhalven mynen<br />
arbeid, in zoverre naamlyk veele voorftellingen<br />
van de christelyke Leere en derzelver verband daardoor<br />
voor denkende Tydgenooten gemakkelyk gemaakt<br />
kunnen worden. Volmaakt overeenkomftig<br />
met uwe beginzelen van Verdraagzaamheid 1 In te-<br />
•A s gen-
io Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
gendeel befchouwt Gy de Geloofsbelydenis van den<br />
Heer Bahrdt als een plegtigen afftand van de Sytn'.<br />
bölifchc Schriften der proteftantfche Kerken, en zyne<br />
Bede aan zyne Keizerlyke Majefteit en het gantfche<br />
Duitfche Ryk als eene aanmoediging voor de<br />
Hooge Overheid, om alle Voorfchriften der Leere<br />
én Kerkelyke Samenftellen , die als nog in zwang<br />
zyn, af te febaffen, en daar tegen den inhoud deezer<br />
nieuwe Geloofsbelydcnisfe als een algemeene Regel<br />
der openbaare onderwyzingen des Geloofs met<br />
het gezag en de magt der Overheid in te voeren.<br />
Schoon ik nu met veele Godgeleerden niet geloove,<br />
dat de oogmerken van den Heer Bahrdt met het<br />
overleveren zyner Geloofsbelydcnisfe aan den Keizer<br />
cn het Duitfche Ryk zoverre heen liepen; (want ik<br />
wil 1 iever gelooven, dat hy, uit aanmerkinge der<br />
Vervolgingen, die hem zyn aangedaan, om meerdere<br />
Vryheid en Dulding zyner befpiege'ende afwykingen<br />
van eertyds vastgeftelde Formulieren heeft willen<br />
fmeeken, cn aantoonen, dat het verdraagen van zyn<br />
Gevoelen met de burgerlyke welvaart der Duitfche<br />
Staaten zeer beftaanbaar is) blyft het nogtans zeker,<br />
dat uw gedrag omtrent deeze Geloofsbelydenisfe in<br />
dat gezigtspunt, waaruit Gy dezelve befchouwd<br />
hebt, met uwe Beginzelen eener algemeene Verdraagzaamheid<br />
volkomen overeenkomt. Want eigenlyk<br />
wilde Gy maar die Onverdraagzaamheid tegengaan,<br />
welke Gy in Bahrdts Geloofsbely ienis meende<br />
te ontdekken, als die volgens uwe vooronderftelling<br />
bedoelde om uit de Kerk zodanige Leerftukken<br />
te verdringen, welken verre het grootfte gedeelte<br />
der
Samenftel des Cbristendoms. r r<br />
der Proteftantfche en Roomsch-Katholykfche Christenen<br />
als nog voor goddelyk en ter Zaligheid noodzaakiyke<br />
Geloofswaarheden houdt. Om deeze reden<br />
verdedigde Gy het Oudkatholyk Leerflelfel als een<br />
Samenhang van christelyke Waarheden met diezelfde<br />
Geleerdheid, waarmede Gy van zo veele andere Gevoelens<br />
van vroegere en laatere tyden, die door de<br />
lieerfchende Party verworpen werden, vtymoedig<br />
hebt aangetoond, dat het christelyke en voor derzelver<br />
Belyderen waare, nuttige en vrugtbaare LeerfteL<br />
lingen waren.<br />
!<br />
Wanneer ik dan alles by een voege, 't gene Gy<br />
in de laatfte jaaren zo over de vryheid der Christenen<br />
en in 't byzonder der Leeraaren, om voor zig<br />
zeiven een Leerflelfel ter hunner zedelyke Gemoedsverbeteringe<br />
te maaken ; als over de aanhoudende<br />
Verpligting der Proteftantfche Leeraaren , om zig<br />
aan de Symbolifche Boeken te houden , gefchreeven<br />
hebt, dan zal uw gevoelen daaromtrent over het geheel'hierop<br />
uitkomen.<br />
Christus en zyne Apostelen hebben eene zekere<br />
maate van nieuwe godsdienftige begrippen in de zedelyke<br />
Weereld gebragt, waardoor zy inwendige<br />
Eerbied voor God en zedelyke Gelykvormigheid<br />
aan God poogden te bevorderen, en te weeg te<br />
brengen , dat de menfchen deeze begrippen algemeener<br />
mogten overweegen en zig daarmede geduurig<br />
bezig houden. Uit deeze verzameling van<br />
nieuwe christelyke Voorftellingen nam ieder Hoorer<br />
cn Leezer hunner onderwyzingen een zekere hoeveelheid<br />
van denkbeelden over, verfchillende naar<br />
de
12 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
de maate hunner voorgaande bekwaamheden, en,<br />
raar gelang zy hunne verftandeiyke vermogens te<br />
vooren geoefend hadden, en in evenredige overeenkomst<br />
met de byzondere zedelyke gefteltenisfe,<br />
hunnes gemoeds, dezelven in hunne harfenen met<br />
de andere daarin te vooren reeds opgezamelde denkbeelden<br />
verbindende. Op deeze wyze vormde zig<br />
reeds van den beginne des Christendoms af aan by<br />
ieder Leeraar en by byzondere Christenen een aan<br />
ieder byzonder eigen Samenhang van christelyke<br />
Voorftellingen; en hieruit ontftondt onmiddellyk en,<br />
noodzaaklyker wyze eene buitengewoone Vermenigvuldiging<br />
van Leerftelfelen, die eikanderen meer of<br />
min gelyk waren. Alle deeze, hoezeer van elkanderen<br />
verfchillende, Samenftellen waren christelyke<br />
Geloofsftelfelen, die de zedelyke Verbetering des<br />
Gemoeds beoogden, en allen waren betrekkelyk<br />
waar. Naderhand begonden de Leeraars der Kerke<br />
onverdraagzaam te worden, en begeerden van hunne<br />
Medebroederen, vooral van hunne Onderhoorigen,<br />
een naauwkeurige Toeflemming aan een zeker<br />
bepaald en vastgefleld Samenftel. Dit verwekte<br />
Twisten en eindelyk ook burgerlyke en openbaare<br />
Onëenigheden. De Overheid moest daarom tusfehen<br />
beiden komen, en, om aan de fteeds breeder uitloopende<br />
twisten een einde te maaken, en alle verdere<br />
Verbittering voor te komen, een zeker Leerflelfel<br />
doen vastftcllen, 't welk naar de toenmaalige<br />
gefteltenis van tyd en plaatfe in ftaat was, om het<br />
grootfte gedeelte der twistende Partyen te vrede te<br />
ficllen, en het onmogelyk maakte, dat deeze groo r<br />
tere
Samenftel des Cbristendoms. 13<br />
tere Party niet weder op nieuw fcheurde. Op deeze<br />
wyze ontfionden dan de verbindende Geloofsformulieren<br />
, niet voor het Gewisfe der Christenen,<br />
want dit behieldt altyd zyne byzondere Vryheid,<br />
maar voor Kerkgenootfchappen en derzelver openbaare<br />
Leeraaren, opdat zy, ter verhoedinge van<br />
nieuwe inwendige Twisten en Verdeeldheden, daarnaar<br />
hun onderwys voor het Volk fchikken zouden.<br />
Py de Hervorming wierp men het juk van alle kerkelyke<br />
Wetten, die 'er tot dien tyd ovèr het onderwys<br />
der Leere waren i wederom af, en ftelde dit<br />
Grondbeginzel van het Proteftantendom vast: de Heilige<br />
Schriftuur is de eenigfte bron om de christelyke<br />
Waarheden te kennen, en haar onderwys is zo duidelyk<br />
, dat ieder Christen daaruit, zonder behulp<br />
van eenige kerkelyke uitleggingen, een Samenftel<br />
des Geloofs kan opmaaken. Overeenkomftig met<br />
dit Grondbeginzel maakten ook de eerfte Kerkhervormers<br />
van deeze verworven Vryheid in hunne<br />
Onderwyzingen een zeer onbepaald gebruik, en allen<br />
voerden ook een Leerflelfel naar eigen goeddunken<br />
in, beftaande uit het gene hun in het onderzoek<br />
der heilige Schriften als christelyke Waarheid<br />
voorkwam. Maar ook hier zag men op nieuw,<br />
hoe onmogelyk het is , dat een groot aantal van<br />
zelfsdenkende Onderzoekeren der Schriftuure over<br />
alle Lecrftukken volmaakt gelykvormig denken.<br />
Luther, Melanchthon , Zwinglius, Calvinus , alle<br />
braave en geleerde Mannen, wien het om de Waarheid<br />
te doen ware, konden over meer dan één Geloofsartykel<br />
niet eensgezind worden. Daar nu een<br />
ie-
14 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
iegelyk, gelyk het allen menfchen natuurlyk is, zyn<br />
gevoelen voor het beste en fchriftmaatigfte of alleen<br />
waare hielde, entftonden uit deeze Onverdraagzaamheid<br />
van tegen elkander ftrydende bepaalingen der,<br />
Leere, eerst de droevige fcheuringen tusfehen c'e<br />
Saxifche en Zwitferfche Hervormers, en naderhand<br />
nieuwe openbaare Twisten tusfehen - Luthers en<br />
Melanchthons Leerlingen , en in *t vervolg ook tusfehen<br />
de Gomaristen en Arminiaanen in de. Gereformeerde<br />
Kerke: zodat de Overheid andermaal<br />
moest tusfehen beiden komen, en, ter verhoedinge<br />
van verdere breuken, op nieuw vastgeftelde Formulieren<br />
over de Verfchilftukken invoeren en daaraan<br />
hoog gezag geeven.<br />
Uit dit alles vólgt deeze ftelling door de ondervinding<br />
uit de kerkelyke Gefchiedenis van alle eeuwen<br />
: de natuurlyke Geneigdheid der menfchen,<br />
om ook anderen te overtuigen van 't gene men zelve<br />
voor waar houdt, ontaart, zelfs by de welmeenendfte<br />
Godgeleerden, zeer gemaklyk en byna altyd<br />
in Onverdraagzaamheid jegens alle gevoelens, die<br />
van de hunnen afwyken , naardien onvermydelyk<br />
dit denkbeeld in hun opkomt, dat hun Geweeten,<br />
de Eer van God en het Heil der Zielen daarby lyden<br />
zouden , indien zy niet met allen mogelyken<br />
ernst en yver alles, wat zy als Waarheid erkenden,<br />
poogden uit te breiden en de ftrydige Gevoelens<br />
als fchandelyke dwaalingen uit de Kerk te weeren.<br />
Hier moet ik nu myne verpligting aan U, Hoog<br />
eerwaardig Heer! wegens eene voor my in de daad<br />
nieuwe gedagten over het nut der Symbolifche<br />
Schrif-
Samenftel des Cbristendoms.<br />
Schriften, toe welke ik uit eenige, wel iets duistere,<br />
uitdrukkingen in uwe Jaatfte Schriften aanleiding<br />
gekreegen heb , openlyk erkennen. Gy zegt<br />
naamlyk , de Symbolifche Voorfchriften der Leere<br />
waren maar hoofdzaakelyk gefchikt ad examen ordinandorum<br />
, of om te beproeven of zy , die een<br />
Leeraarsamt begeeren en zig daartoe aanbieden,<br />
daartoe de vereischte Gefchiktheid hebben. Dit<br />
nu verklaare ik voor my op de volgende wyze: Die<br />
een openbaar Leeraarsamt begeert, moet voldoende<br />
bewyzen geeven, dat hy verdraagzaam is, en geen<br />
nieuwe Sekte wil ftigten, gevolgelyk moeten wy<br />
iets hebben , waaraan de geest van Verdraagzaamheid<br />
van den Candidaat onderzogt en beproefd kan<br />
worden. Zodanig iets nu zyn de Symbolifche Boeken<br />
, waarin een zekere Samenhang van christelyke<br />
Leerftellingen volgens de gefteltenis der tyden en<br />
plaatfe van de eerfle Hervormeren vervat is. Komt<br />
nu een Candidaat tot het examen, welke dat, zo<br />
opgefteld, Leerflelfel voor het beste en fchriftmaa<br />
tigfte houdt, dien kan gerustlyk een openbaar<br />
Leeraarsamt in de Kerke worden opgedraagen<br />
Daar hy genegen is het gezag zyner Leeraaren te<br />
volgen, zal hy zekerlyk geene fcheuringen of oneenigheden<br />
in dezelve veröorzaaken. Maar zyn 'er<br />
jonge Godgeleerden, die volgens de tegenwoordige<br />
hulpmiddelen der heilige Uitlegkunde den Bybel<br />
beter meenen te verftaan , dan de Opftellers der<br />
Symbohfche Schriften, en die alzo genegen zyn,een<br />
ander Samenftel der Leere naar de gefteltenis<br />
hunner eeuwe te volgen, daa moet hunne Verdraag.
\5 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />
draagzaamheid aan de Symbolifche Boeken getoetst<br />
worden. Verwerpen zy derzelver inhoud als vol.<br />
ttrekt onwaar en fchaadelyk, dan kunnen zy in onze<br />
Kerke niet aangenomen worden als openbaare<br />
Leeraars , omdat men met zekerheid vooruit kaa<br />
zien, dat zy door hun onderwys onrust zullen verwekken<br />
en het geweeten; des Volks, by wien de<br />
Katechismus, in de jeugd geleerd, ten grondflage<br />
des Geloofs dient, verwarren zouden. Maar ftcllen<br />
zig in tegendeel voor het Confistorie jonge Godgeleerden,<br />
dieblyken geeven van eigene bekwaamheid<br />
in het uitleggen en verklaaren der Heilige Schriftuure,<br />
en in het maaken van goede Aanmerkingen<br />
over den christelyken Godsdienst , maar wier Geest<br />
tevens door het beoefenen van de Kerkelyke Gefchiedenisfen<br />
zo veel toegeevendheid verkreegen<br />
heeft, dat zy ook andere Samcnftellen dulden kunnen<br />
, dan zal zulks uit hunne goedkeuring der Symholifebe<br />
Voorfchriften der Leere blyken, en dit een<br />
onderpand zyn, dat zy Verlichting zonder Onrust<br />
verbreiden willen. Zo dienen derhalven 1<br />
de Syrhbolifcbe<br />
Boeken ad examen ordinandorum, zonder de<br />
Vryheid van Gewisfe te beperken.<br />
Het voorftel, om de Symbolifche Schriften op deeze<br />
wyze te gebruiken, is ontegenfpreekelyk geheel<br />
en al overeenkomftig met het oogmerk van den<br />
Wetgeever. Want derzelver verbindend Gezag rust<br />
eeniglyk op de bevelen der weereldlyke Overheid,<br />
en deeze bedoelt door haare Wetten alleenlyk het<br />
onderhouden van de uitwendige rust en orde, en<br />
geenszins te verhinderen, dat de Waarheden der<br />
Leere
Samen (ld des Christendoms. &<br />
Leere nader opgehelderd en bevestigd worden.<br />
Hieruit volgt dan van zelve, dat men als een Lu»<br />
thersch Godgeleerde de Symbolifche Leere der Prcteftanten<br />
niet behoeft te erkennen als het eenig.'t<br />
waare,. noch volftrekt beste, christelyke Samenftel,<br />
maar voor een werkelyk christelykön Samenhang van<br />
Geloofslecringcn , welke naar de gefteldheid van<br />
den tyd en plaatfe der Hervorminge goed was inger-igt,.<br />
en nóg tegenwoordig voor veele Christenen<br />
nuttig is; en dat het openbaar wettig Gezag dee-r'<br />
zer Leere nuttig en noodzaakeiyk is, om alle Godgeleerden<br />
onophoudelyk te oefenen in het verdraai<br />
gen van andere Gevoelens, zonder dat zy.daardoor<br />
verhinderd u-orden , om hunne betere kundigheden {<br />
daar zulks vreedzaam gefchieden kan, te verbreiden,<br />
en hunne Leerwyze. naar de. veranderde omftandigheden<br />
van tyd en plaatfe insgelyks te. veranderen.<br />
. Tot nog toe, agtenswaardig Heer! heb ik my<br />
gantfchelyk aan uwe eigen Schriften gehouden , eri.<br />
daaruit, getragt op te maaken en aan te .toonen, hoe<br />
juist Gy de Beginfelen der, algemeenfte Verdraagzaamheid<br />
bepaalt. En in allen gevalle meene ik 'er<br />
voor in te kunnen ftaan, dat niet alleen in Berlyn j<br />
daar reeds voor lang de uitmuntendfte gronden van<br />
Verdraagzaamheid gelegd zyn, deeze uwe gezegden<br />
volmaakt, gebillykt,. maar dat ze zelfs door derj<br />
Heere Bafedow, onaangezien alle zyne vooringenomenheid<br />
voor een algemeen oorfprongelyk Christendom<br />
, goedgekeurd zullen worden. Het is zonneklaar<br />
, dat het regt, om zyn eigen Samenfte! mee<br />
verdringinge van alle overigen in te voeren, ome-<br />
R gen-
l8 Vierde Opheld. Óver een algemeen<br />
genzeggclyk of aan niemanü, of aan alle Geleerden<br />
moec toekomen. Iseemt men het laatfte aan , dari<br />
hebben we een Bellutn omnium contra omncs ; en<br />
niemant bereikt zyn oogmerk. Indien men het eerfle<br />
roeftaat, moet men de gevoelens van anderen<br />
dulden, en zig tot deeze Verdraagzaamheid het eerst<br />
oefenen in het Symbolisch Leerflelfel zyner Kerke.<br />
Maar 'er zyn ook nog verfcheidene vraagen van het<br />
uiterlte gewigt, vooral voor jonge Godgeleerden,<br />
doch waaromtrent Gy in uwe Schriften nergens een<br />
bepaald antwoord gegeven hebt. Hier moet ik<br />
daarom voor my de vryheid verzoeken, om uit de<br />
gelykende overeenkomst of analogie uwer gezegden<br />
daaromtrent uwe gedagten af te leiden, bedingende s<br />
dat het gene ik deswegens als uw Gevoelen zal<br />
voordraagen, voor niet meer dan myne Gisfingen<br />
daarover gehouden moet worden.<br />
Eerftelyk vraagt men: Waarin beflaat dan de egte<br />
Proteftantfche verdraagzaame Leerwyze of Gefchiktheid<br />
tot het Leeraarsamt, waarby men aan de eene<br />
zyde aan zynen Eed wegens de Symbolifche Voorschriften<br />
der Leere getrouw blyft, en de ingevoerde<br />
Leere der Kerke als een Pand zonder de minfte verandering<br />
aan het Volk overlevert, en waarby men<br />
nogtans te gelyk aan de andere zyde zig fchikken kan<br />
naar de omftandigheden van tyd en plaatfe en naar de<br />
gefteltenisfe van het verlichte gedeelte der Gemeente,<br />
en ook betere kundigheden volgens zyne eigene<br />
overtuiging en zonder ergernisfe verbreiden? De<br />
meeste verlichte Godgeleerden geeven hier te raade,<br />
dat men de befpiegelende Leerftellingen, welken<br />
ker.
Samenjlcl des Christendoms* \g<br />
kerkelyke twisten veroorzaakt hebben, in de openbaare<br />
onderwyzingen onaangeroerd moet laaten, of<br />
dat men deze!ven met de woorden der Schriftuuie<br />
zonder verdere verklaaringe moet voordraager.<br />
Maar hiermede fchynt Cy in uw antwoord op de Geloofsbelydenisfe<br />
van den Heer Bahrdt niet geheel<br />
te vreden te zyn. De Heer Bahrdt hadt zig daarin<br />
dus uitgelaaten:<br />
Ik heb, gelyk men van een Leeraar der Godgeleerdheid<br />
van de Augsburgfche Geloofsbely-<br />
„ denisfe verwagten kon, in myne Predikatiën of<br />
in myne Katechifatien voor het Volk nimmer<br />
regtftreeks geleerd tegen die befpiegelende<br />
„ Leerftellingen, welken in de Symbolifche Boe-<br />
„ ken gebrekkig voorgefteld worden, als b. v. de<br />
„ Erfzonde, de Noodzaaklykheid der Genoeg.<br />
„ doeninge enz.; maar of dezelven geheel voor-<br />
„ bygegaan, of daarvan zodanig gefproken, dat<br />
,, het gebrekkige daarvan afgefcheiden en het<br />
„ dwaalende verzagt werdt: gevolglyk ben ik van<br />
,, de eigenlyke verpligtingen eenes Protestant-<br />
,, fchen Leeraars nog niet afgeweeken, maar heb<br />
„ met Wysheid en Voorzigtigheid de Wetten van<br />
„ den Staat met de Vryheid van Gewisfe tragten<br />
„ te verëenigen; in de vaste Overtuiging, dat de<br />
„ Verfchilftukken tot het onderwys des Volks niet<br />
behooren."<br />
Hierop maakte Gy in uw antwoord op gemelde<br />
Geloofsbelydenis de volgende aanmerking:<br />
„ Kan deeze eenzydige voorgewende overtuiging<br />
„ van den Schryver iets toebrengen, dat ook de<br />
Ba „ La;
£0 Tierde Oplek!. Over cm algcmee-i<br />
„ 1 titherfche Kerk overtuigd worde, dat de Augs^<br />
burgfche Geloofsbelydenis in de gemelde Leer*<br />
„ nukken dwaalingen behelst? Zal de Lu-<br />
„ therfche Kerk te vreden zyn, als een Leeraar<br />
„ zig inbeeldt, dat hy de Wetten van den Staat<br />
door eene byzondere wysheid en voorzigtigheid<br />
„ met de vryheid van Geweeten getragt heeft te<br />
„ vereenigen? Maar deez' arbeid was hem niet<br />
„ aanbevolen, noch in zynen Eed opgelegd. De<br />
„ Vryheid van Gewisfe, als een regt van iederen<br />
„ Burger in 't byzonder, gaat hem zei ven aan;<br />
„ betreft hem in zyn byzonderen perfoon, in zy-<br />
„ nen eigenen byzonderen ftaat voor en jegens<br />
„ God. Een Leeraar, als Leeraar, ftaat in een<br />
„ openbaar amt, heeft een openbaaren Stand, in<br />
„ de openbaare gantfche Maatfchappy. Deeze<br />
Maatfchappy , die hem zelfs aanftelt, vcr-<br />
„ trouwt van hem, dat hy, volgens zyne met<br />
„ Eede bevestigde belofte, de gevoelens der"<br />
„ Augsburgfche Geloofsbelydenisfe, welke op<br />
}, het plegtigfte in den Staat om openlyk onder-<br />
,, weezen te worden is ingevoerd, als zodan'ge<br />
,, Augsburgfche Leerftellingen aan het Volk zal<br />
voordraagen. En nu zal een Leeraar zeggen:<br />
,, Door myne fchranderheid en voorzigtigheid zal<br />
,, ik de Wetten van den Staat (welken bevcelen,<br />
dat de Augsburgfche Geloofsbelydenis het algemeen<br />
openbaar Protestantfche Formulier der<br />
„ Leere zyn zal, en die dezelve als zodanig hand-<br />
„ haavenen befchermen)verëenigen met myneby-<br />
„ zondere vryheid van geweeten, door welke ik egter<br />
„ die
Samenftel des Christendoms. 21<br />
i, die Bclydenis voor dwaalende en valsch houde;<br />
„ en ik zal dus niet leeraaren 't gene in de Augs-<br />
„ burgfche Geloofsbelydenis ftaat (want dat zyn<br />
„ fchaadelyke dwaalingen, die in de Heilige<br />
„ Schriftuur niet gevonden worden, cn tegen de<br />
„ Reden ftryden) maar ik zal deeze my aanbevolen<br />
„ Ledemaaten dcrLutherfché Ikerke leeren, 't gene<br />
„ ik zelfs, volgens myn byzondere vryheid van ge-<br />
„ weeten, voor my zeiven, naar myne byzondere<br />
„ Omftandighcden of Kundigheden, gcloove en<br />
„ denke. Behoeft men het ongefchikte in deeze<br />
„ gantfche befchryving wel verder te ontvouwen 1<br />
„ Is dit dan braaf en eerlyk gehandeld jegens de<br />
„ gantfche Maatfchappy? Zy begeerde geenszins<br />
„ een nieuw Leerboek, maar zy' wil haare oude<br />
„ Augsburgfche Geloofsbelydenis leeren verftaan,<br />
„ en hooren verklaaren, wat haar waare inhoud,<br />
„ met opzigt tot het zaakelyke, in den tegen-<br />
„ woordigen tyd nog altyd werkelyk is! Voor<br />
„ het overige wil ik hier verder niets by voegen;<br />
,, maar het gevolg hieruit, dat derhalven ook door<br />
„ dezulken eenKerkclykLeeraarsamt bekleed kan<br />
„ worden — zal door alle Kcrkgenootfcbappen<br />
„ ontkend worden; zy begeert zqdanigen Leeraar<br />
„ niet, die de Augsburgfche Geloofsbelydenis<br />
„ van den zuiveren christelyken Godsdienst (een<br />
„ nieuwe uitdrukking (*)) als zeer verfchillende<br />
„ Leerdelielen onderfeheidt. 't Gene volgers<br />
„ eigene byzondere oefeninge of afwykinge onder<br />
(*) In 't H-ogduitsch fltur met één woord Clrlstrnrtttgim<br />
B 3<br />
3j den
22 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />
„ den naam van eenen zuiveren christelyken Gods-<br />
„ dienst, als geheel iets anders, wordt voorge-<br />
„ draagen, laaten wy in onze Kerken niet open-<br />
„ lyk leeren. Bondig iets te kunnen voordellen<br />
„ is eene al te gemeene Eigenfchap, die men ook<br />
„ by Sociniaanen, Jooden en Mahomedaaren<br />
„ vinden kan; 't komt hier voornaamlyk aan op<br />
den Inhoud der Leere,, en dan op de gegrondheid<br />
daarvan voor de Toehoorers."<br />
Deeze uwe verklaaring, Hoogeerwaardig Heer!<br />
heeft ook my zeiven, dit moet ik bekennen, een<br />
geruimen tyd op nieuw onzeker gemaakt, wat Gy<br />
door verbeterde Leerwyze verftaat. Ik kon niet<br />
begrypen, hoe toch de betere godgeleerde Kundigheden<br />
en de zo zeer aangepreezene Gefchiktheidals<br />
Leeraar kunnen plaats vinden en zig vertoonen,<br />
indien het. tegen de eerlykheid en den amtsë'ed,<br />
ftryden zou, dat men in het voordraagen van verfchilftukkendie<br />
in de Symbolifche Boeken beflistzyn<br />
, j daarvan aflaat en verzagt, 't gene door de<br />
veranderde omftandigheden van tyd en plaatfe by<br />
zelfsdenkende Toehoorers meer twyfelingen dan<br />
fiigcing verwekt. Want ongetwyfeld moeten wy<br />
in alle gemengde Volksvergaderingen, waarvoor wy<br />
opklimmen, niet alleen onderfcheid maaken tus-y<br />
ichen Godgeleerden en het Gemeen, maar ook op<br />
een derde tusfehenfoorte van menfchen agt geeven.<br />
En juist deeze midd.enfoort fchynt my toe verre .<br />
het gewigtigfte te zyn. Daaronder naamlyk telle<br />
ik alle menfchen, die gewoon zyn te denken, en<br />
door het leezen van veele Boeken juister en dui-<br />
\Z. < • - - - i - ' de-i
Samenftel des Christendoms. 23<br />
delyker kundigheden verkreegen hebben en daarover<br />
zei ven kunnen oordeelen. Deezen zyn het, welken<br />
in de Gezelfchappen den toon ftellen , waarnaar de<br />
groote Menigte zig vormt en fchikt, en die overal<br />
door hun fchrander oordeel hunne Amtgenooten en<br />
Overheden bellieren, en die alzo in den Staat en<br />
in de Huisgezinnen een algemeenen invloed hebben»<br />
Zodanige Perfoonen , en de zodanigen alleen , volgen<br />
den Prediker onder het aanhooren zyner Leerreden<br />
van ftuk tot ftuk , doorzien den gantfehen<br />
famenhang zyner Leeringen, en ontdekken niet alleen<br />
, hoe dikwyls hy zig zeiven tegenfpreekt,<br />
maar ook alle het zwakke zyner bewysredenen : ter-<br />
Wyl de groote hoop intusfehen te vreden is, als zy<br />
van tyd tot tyd Katechismustaal en naar de Heilige<br />
Schriftuur zweemende uitdrukkingen hoort, hoezeer<br />
een menigte van tusfchenftellingen haar vreemd en<br />
onverftaanbaar blyven. Maar hier nu is de vraag,<br />
Hoogstgeagte Heer! wat een getrouw Evangcliesch<br />
Leeraar doen moet, als hy b. v. in de Nikolai-kerk<br />
te Berlyn op dien dag, wanneer in gevolge van<br />
zekere Stigtinge het zo genaamde Athanafiaanfche<br />
Geloofsformulier verklaard moet worden, den Kanfel<br />
moet betreeden. Waarin beflaat nu die verbeterde<br />
Leerwyze, welke Gy zozeer aanpryst, waarby<br />
men aan den eenen kant voldoet aan den Amtseed,<br />
en aan de Symbolifche Boeken, en aan den anderen<br />
kant de denkende, fchoon geen Godgeleerde,<br />
Twyfelaar te gelyk bevredigd wordt? Hierover<br />
verklaart Gy u nergens uitdrukkelyk; maar ik meene<br />
uw waar Gevoelen ontcyfferd te hebben, en in<br />
B 4 ftaat
E4 Vierde Opbeld, Over een algemeen<br />
itaa: te zyn, om door het zelve opcnlyk voor te üch<br />
len, veele misverftanden by uwe Leezeren uit den'<br />
weg te ruimen.<br />
Gy verwyst ons naar uw eigen voorbeeld en zegt<br />
by herhaaling, dat gy als een eerlyk Man, volgens<br />
uw Gewisfe en overeenkomstig met uwen Amtsecd,<br />
het Leerftelfel der Symbolifche Boeken van de Lu-<br />
therfche Kerke a!s een getrouw Pand aan uwe Toe<br />
hooreren overlevert. Zo dra ik derhalven uwe Leer<br />
wyze by dit overleveren aan het Publiek voorftelle,<br />
toon ik te gelyk, hoe volgens uw oordeel ieder ge<br />
trouw Luthersch Kerkleeraar, die verbeterde godge<br />
leerde kundigheden bezit, zyne gefchiktheid als<br />
Leeraar eigenlyk toonen moet, waardoor te gelyk<br />
opeens alle nevelen verdwynen zullen, waaronder,<br />
het zo veelen Leezeren uwer Schriften toefchynt-,<br />
dat uw eigenlyk gevoelen bedekt is.<br />
Over het algemeen is het de gtfehiedkundige Leer<br />
wyze, :waaraan Gy boven de oude fcholaflifchc en<br />
laarere Wblfiaanfche of fyflematifche Leerwyze den<br />
voorrang geeft, en waarvan Gy u in alle uwe Re<br />
denen en Schriften bedient.<br />
Volgens deeze Leerwyze Wordt niets beflist, noch<br />
als het eenig waare vastgefteld, maar cenvoudiglyk<br />
verhaald, hoe de Schriftuur door deezen en genen<br />
verklaard is, en hoe door deeze verfchillende uit<br />
leggingen veelerlei famenftellen gemaakt zyn. Hfijr-<br />
by laat men dan aan den Toehoorer en Leezer zel-<br />
ven over in te verkiezen, wat eenen iegrlyk naar<br />
zyne voorafgaande kundigheden het waarfchynclyk-<br />
fte voorkomt. Gy, ftelt derhalven het, Lceifr/Jlicl
Samenftel des Cbristendoms. ? j<br />
der Lutherfche Kerk gefcLiedkundig voor. Gy verhaalt<br />
, hoe het van tyd tot tyd gevormd en eindelyk<br />
tot Hand is gebragt; welke bewyzen men daarvoor<br />
gekoozen heeft, en waarom hetzelve Symbolisch is<br />
geworden. Op dezelfde wyze draagt gy ook de<br />
Leerftellingen van andere Christen Genootfchappen<br />
voor, en laat het dan aan uwe. Toehooreren over,<br />
dat een ieder voor zig zeiven daaruit een zodanig<br />
Verband van denkbeeldep en Waarheden zelfs vorme,<br />
als met zyne bekwaamheden en voor zyn hart<br />
best voegt.<br />
Volgens deeze gefchiedkundige Leerwyze, waarvan<br />
Gy u, uwen Amtseed fteeds in 't oog houden<br />
de, bedient, zal derhalven een eerlyk Luthersch<br />
Prediker over het Athanafiaanfche Geloofsformulier,<br />
zal hy ten aanzien van de • verfchillende foorten zyner<br />
Toehooreren zyne Gefchiktheid als Leeraar toonen,<br />
op de volgende wyze moeten prediken.<br />
In de Inleiding zal vernaald worden , hoe in de<br />
eerfte Eeuwen, eer alle de Schriften, die tegenwoordig<br />
ons nieuw Testament uitmaaken, verzameld<br />
waren, zeer veele en verfchillende Gevoelens over<br />
den Perfoon van Christus en over deszelfs Afkomst<br />
waren aangenomen, zonder dat men daarover met<br />
eikanderen twiste of de een den ander verketterde;<br />
maar hoe na het verzamelen der tegenwoordige<br />
vier Euangelien en alle de Apostolifche Brieven in<br />
één Boek , en nadat het gezag der Bifchoppen vergroot<br />
was, twisten over de Leer der Schriftuure van<br />
den Vader, Zoon en Heiligen Geest ontfiaan zyn,<br />
welken zulke groote onëcniglieden verwekt hebben,<br />
B 5 dat
26 Vierde Opheld. Over een algemem<br />
dat ter Verhoedinge van meerdere Verbittering<br />
daaromtrent iets onder hoog Gezag hadt moeten<br />
vastgefteld worden: wat nu van tyd tot tyd op de<br />
Kerkvergaderingen over dit Artykel naderhand bepaald<br />
werdt, is in iaater tyd door zekeren Man, over<br />
wiens naam men het niet ten vollen ééns is, in eene<br />
Geloofsbelydenis by een gebragt, en deeze zogenaamde<br />
Athanafiaanfche JBelydenis heeft men ten<br />
tyde der Hervorminge op goeden grond als een<br />
voorfchrift der Leere in de Protestantfche Kerk<br />
behouden, om de vernieuwing van oude twisten<br />
voor te komen.<br />
De Verhandeling zelve zal een onderwyzing over<br />
de Leere der Drieëenheid volgens het Geloofsformulier<br />
van Athanafius behelzen.<br />
Vooraf zal over den Tekst MATTH. XXVIII:<br />
19: Doopt alle Volken in den naam des Vaders,<br />
des Zoons en des Heiligen Geestes; aangemerkt<br />
moeten worden, dat alle Partyen deeze. plaats 1- •<br />
den voor den grondflag van de Leere der DÜC<br />
eenheid. '• 1<br />
' ató n<br />
In 't eerfle Deel zal een berigt gegeven moeten<br />
worden van de twee voornaamfte Gevoelens, tegen<br />
welken de Athanafiaanfche Belydenis, wat aangaat<br />
de Leere der Drieëenheid, gefield is:<br />
1. Dat de eenige God eenen drievoudigen Perfoon<br />
met betrekking tot ons voorftelt, naamlyk<br />
a) dèn Perfoon des Vaders, in zo verre Hy onsen<br />
al'cn dingen het beftaan gegeven heeft.<br />
b) den Perfoon des Logos CJOAHK. I.) des<br />
Woords of der Reden, in zo verre die in ons<br />
en
Samcnjlel des Christendoms. 37<br />
en andere Geesten kennis voortbrengt. Als<br />
Logos heeft hy zig daarom met Jefus verëenigd,<br />
en deeze is daardoor de zigtbaare en hoorbaare'<br />
ftem van God geworden, en in zo verre hict<br />
Jefus de Zoon van God en Christus.<br />
c) den Perfoon des Heiligen Geestes, in zo verre<br />
• Hy ter onzer heiligmaakinge werkt.<br />
Volgens dit Gevoelen zyn derhalven Vader,<br />
Zoon en Heilige Geest niet drie op zig zei ven'<br />
beftaande Perfoonen, maar alleen verfchillende<br />
betrekkelyke benaamingen van denzelfden hoogften<br />
Geest; even als een mensch te gelyk den<br />
Perfoon des Vaders, den Perfoon des 'Leeraars<br />
en den Perfoon van den Arts jegens de zynen<br />
draagen kan.<br />
1. Dat de eenige God, in de verhevenfte betekenis<br />
van het woord, dat is maar alleen de Vader, niet<br />
is voortgebragt ; doch dat de Zoo n om zyne<br />
Voortbrenging van den Vader, en de Heilige<br />
Geest, dewyl die van den Vader wordt uitgeblaazen<br />
of uitgaat, afhangelyke en daarom minder<br />
Perfoonen zyn dan den Vader, fchoon zy hem<br />
gelyk en veel volmaakter zyn dan alle het ge<br />
fchaapene: dat zy ook in zo verre tot God en het<br />
voorwerp onzer Aanbiddinge behooren, als God<br />
door hen op ons werkt.<br />
In bet tweede Deel zal dan de Geloofsbelydenis<br />
van Athanafius, volgens het gevoelen der Kerke, verklaard<br />
moeten worden, hoe daarin beweerd wordt;<br />
1. in tegenftelling van het eerfle Gevoelen, dat de<br />
drie Perfoonen ieder op zig zei ven beftaan,<br />
2.
2 ü Vierde Opheld. Over een algemem<br />
2. in tegenftelling van het tweede Gevoelen , dat zy<br />
volmaakt éénwezig, en niet werkelyk buiten den<br />
anderen zyn. Hierop moeten dan de bewyzen,<br />
die daarvoor in de Kerk in gebruik zyn, ge-<br />
fchiedkundig opgegeven en aangemerkt worden,<br />
dat dit Leerflelfel alleen door hoog Gezag ge-<br />
flaafd is, en in de Kerke openlyk geleerd 'moet<br />
worden.<br />
In het derde Deel kan aanleiding gegeven worden<br />
om gegrond te beöordeelen :<br />
i- Dat de bepaalingen, die over dit Attykel der<br />
Leere gemaakt zyn, alleen tot de Godgeleerdheid<br />
of een geleerd, voorftel van den Godsdienst be<br />
hooren , en geenszins tot het algemeene zaligmaa-<br />
kende Geloof, opdat het Geweeten der Christenen<br />
hierover niet ontrust moge worden, indien zy alles<br />
niet volkomen volgens het gevoelen der Kerke<br />
kunnen verftaan en bevatten.<br />
e. Dat het in het Christendom niet aankomt op het<br />
zeggen van Heer! Heer! of op eenige andere<br />
hooge Eernaamen, die men aan Christus geeft,<br />
maar veelmeer op de opregtfte bctragting van<br />
Gods wil, die ons door den Logos van God is be<br />
kend gemaakt.<br />
3, Dat men daarom infebikkelykheid moet gebruiken<br />
jegens hen, welken in dit Artykel dwaalen , en<br />
zig van de Leere der Kerke niet overtuigen kun<br />
nen, .'en hen liefhebben als Broeders., wen zy<br />
anders door de Vrugten des Geestes toonen, du<br />
het gevoelen van Christus in bun is.<br />
Nu komt het op uvie \e,klaaring aan, of dit<br />
ont-
Samenftel des Cbristendoms. 29<br />
ontwerp eener Predikatie over de Athanafiaanfche<br />
Geloofsbelydenis egt Evangeliesch is, en te gelyk<br />
werkelyk overeenkomt met die verbeterde Leerwyze,<br />
welke Gy zo zeer aanpryst. In dit geval zal,<br />
zo ik vermoede, alle misverfland over deeze dubbele<br />
Leerwyze, en zo veele Verdenkingen, welken<br />
van tyd tot tyd ontfiaan zyn, geheel en al verdwynen.<br />
De Symbolifche Leer der Kerke wordt als een getrouw<br />
Pand volgens deeze Leerwyze met de daad<br />
overgeleverd , en te gelyk wordt het verftand en het<br />
geweeten van nadenkende Menfchen gevierd, en<br />
waare christelyke Verdraagzaamheid bevorderd. R OM.<br />
XIV: r. tot XV: 7. r. KOR. XIII.<br />
De tweede Vraag, die leergierige Leezers uwer<br />
Schriften opwerpen, en waarop zy gaarne een uitdrukkelyker<br />
en bepaalder antwoord, dan tot nog toe gefchied<br />
is, van U wenschten te leezen, is deeze:<br />
Hoe ver kan men meer, eikanderen tegenfpreekende,<br />
Gevoelens te gelyk als betrekkelyk waare, christelyke<br />
Gevoelens laaten gelden ? of waarop rust eigenlyk de<br />
betrekkelyke Waarheid van christelyke Leerftellingen ?<br />
Uit het gene Gy in uwe Schriften hierover op<br />
eenige plaatfen van verre hebt aangeduid , zal ik<br />
een volledig antwoord tragten op te maaken, hoopende,<br />
dat het gene ik tot volmaakinge van het<br />
geheel uit myne gedagten zal inlasfen, uw waare<br />
meening niet verdooven zal.<br />
Vooreerst merke ik om veeier Leezeren wille aan,<br />
dat men volgens de taaie der Geleerden aan eene<br />
Stelling een betrekkelyke Waarheid töefchryft, als<br />
de-
30 Vierde OphelcL Over een algemeen<br />
dezelve met betrekking tot de denkbeelden en ós<br />
overige kundigheden van een zeker Mensch m zo<br />
yerre waar is, dat die Mensch door zyne'kennisfe<br />
daarvan behoorelyk beftierd of tot voor hem nuttige<br />
daaden opgeleid wordt. Voorbeelden kunnen<br />
best en gemakkelykst aantoonen, wat men betrekkelyk<br />
waar noemt. Als twee Perfoonen eikanderen<br />
in hun oordeel over zekere fpyze tegenfpreeken, cn<br />
de één beweert, dat ze aangenaam of gezond is,<br />
en de andere, dat ze onfmaakelyk en der gezondheid<br />
nadeelig is, dan kan beider oordeel met betrekking<br />
op de ervaarenis in hun eigen ligchaam<br />
goed zyn: en in zo verre hebben deeze tegen den<br />
anderen ftrydende oordeelén ieder eene betrekkelyke<br />
Waarheid, en be'de Menfchen, wen zy hun oordeel<br />
volgen, worden daardoor goed geleid. , Insgclyks,<br />
als twee Artfen over de ziekte vaneen mensch<br />
ten zelfden tyde tegenftrydig oordeelén, en de een<br />
beweert, dat eene Aderlaating ter herftellinge noodzaaklyk,<br />
doch de ander meent, dat dezelve allerfchaadelykst<br />
zoude zyn, kunnen die beide oordeelén<br />
egter betrekkelyk waar zyn, zo omdat de één<br />
eene andere oorzaak der ziekte onderftelt, als omdat<br />
de Geneeswyze van den éénen geheel verfchillende<br />
is van die des anderen. Veelligt zouden beiden<br />
den Kranken weder gezond maaken, indier zy<br />
hun eigen oordeel volgden, en beiden zouden zy<br />
faalen, wen de een het oordeel van den anderen<br />
maar in één ftuk volgde, zonder te gelyk zyne overige<br />
Geneeswyze geheel over te neemen. Op dezelfde<br />
wyze kan eene godsdienftige Stelling in den<br />
rei
Samenftel des Christendoms.. 31<br />
rei der denkbeelden van den éénen* Mensch waar<br />
zyn; maar die valsch zoude wezen, wilde ze een<br />
ander onder zyne denkbeelden aanneemen; zodat<br />
de een die te regt beweeren, de ander ontkennen<br />
moet. Na deeze algemeene opheldering over de<br />
betrekkelyke waarheid van twee tegenftrydige ftellingen<br />
vooraf kortelyk ter neder gefteld te hebben,<br />
. omdat ik eene uitvoerige oncvouwinge daarvan tot<br />
eene afzonderlyke Onderhandeling met myne Leezeren<br />
fpaare, zal ik nu de wezenlyke kenmerken<br />
eener christelyk waare Stelling, welke Gy fchyntaan<br />
te neemen, opgeeven.<br />
Eene christelyke Waarheid wordt van eene natuurlyke<br />
(niet natuuraliftifche) Waarheid onderfcheiden,<br />
naardien de kennis daarvan uit verfchillende bronnen<br />
wordt afgeleid. In deeze betrekking is by U alleen<br />
dat gene in den eigenlykften zin christelyk waar,<br />
het welk met den gefchiedkundigen zin der Heilige<br />
Schriftuure overeenkomt en daaruit gekend wordt.<br />
De gefchiedkundige zin der Heilige Schriftuure is een<br />
reeks van gevoelens, welken de heilige Schryvers<br />
by hunne woorden dagten, en in hunne eerfte Toehoorers<br />
of Leezers wilden verwekken. Volgens<br />
deeze verklaaring beweert Gy daarom, dat het Sociniaanfche<br />
Leerflelfel wegens den Perfoon van<br />
Christus zo christelyk waar niet is, als eenig ander,<br />
omdat het met den gefchiedkundigen zin, vooral<br />
met de befchryvingen van Joannes, minder overeenkomt,<br />
dan dat der Ariaanen of Trinitarisfen. In<br />
tegendeel is natuurlyk waar, 't gene gekend wordt<br />
uit de Natuur der dingen, of uit de Vergelyking van<br />
na-
3? Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
natuurlyke denkbeelden, die men door ondervinding<br />
en de reden verkreegen heeft. En op deeze wyze<br />
ban een en dezelfde Stelling voor den eenen Mensch<br />
te gelyk natuurlyk en fciiriftuurlyk waar zyn; voor<br />
een ander natuurlyk waar, doch fciiriftuurlyk onwaar,<br />
naarmaate zodanige Stelling zig aan hem voordoet,<br />
als die al of niet verëenigd kan worden met die natuurlyke<br />
of fchriftuurlyke kennisfe, welke hy reeds<br />
te vooren bezit*, Maar nu leert ons de dagelykfche<br />
ervaaring, dat niet alleen gemeene Christenen , maar<br />
zelfs Geleerden, met alle hunne ppregte poogingen<br />
om de Heilige Schriftuur door haar zelve te verklaaren,<br />
nogtans verfchillende Leerftellingen uit dc<br />
Schriftuure haaien , en dat een ieder gelooft den<br />
waaren gefchiedkundigen zin der. Heilige Schriftuure<br />
gevonden en zyn Gevoelen daarop .gebouwd tc<br />
hebben. Derhalven vraagt men : of alle deeze verfchillende<br />
Leerftellingen als christelyk waar bc.<br />
fchouwd moeten worden ? De Sektarisfen en<br />
de Yveraars van alle Gezindheden zullen deeze<br />
Vraag volftrekt ontkennen, doch ik meene dezelve,<br />
egter met eene aanmerkelyke bepaaling , in uwe<br />
plaatfe te moeten toeftaan. De gefchiedkundige zin<br />
van iedere Schriftuurplaats is zekerlyk wel maar<br />
één; doch als verfcheiden opregte Schriftverklaarers<br />
yerfchillen,, welke de waare meening is, eft<br />
een ieder zyne Uitlegging Voor de beste houdt, wie<br />
zal dan beflisfen? Een iegelyk moet zonder twyfel<br />
zyn Geweeten volgen , zo lang de gronden zyner<br />
Verklaaringe alle tegenbedenkiDgen fchynen op te<br />
weegen.<br />
Hier
Samen/Iel des Christendoms, 33<br />
•, Hier ftaan wy nu op den fprong, daar de wegen<br />
tot IndifFerentistcry of .Onverfchillighcid, tot eene<br />
waare christelyke.Verdraagzaamheid en tot dweepzugtige<br />
Onverdraagzaamheid beginnen te fcheiden,<br />
en daar derhalven de grootfte Omzigtigheid gevorderd<br />
wordt, om den eerften ftap wel te doen. Een<br />
Protestantsch. Godgeleerde kan onmogelyk begeeren,<br />
dat alle andere Godgeleerden en Christenen<br />
dien zin eener Schriftuurplaatfe, welke hem de<br />
waare .toefchynt,. ook daarvoor erkennen zullen;<br />
want het zelfde regt, dat hy zig zoude aanmaatigen,<br />
hebben ook zyne Medechristenen en byzonderlyk<br />
de Geleerden onder dezelven. Zo weinig nu zyn<br />
Geweeten gedoogt om de Verklaaringen van anderen<br />
tegen zyne overtuiging aan te volgen , zo min<br />
kunnen ook de anderen tegen hunne begrippen hem<br />
toevallen. Die hier Gelykheid van uitleggen voor<br />
volftrekt noodzaaklyk houden, of door dwang invoeren<br />
wilden, zouden een geftrenger Pausdom in*<br />
voeren, dan 'er ooit geweest is, dewyl verfchillende<br />
Verkiaaringen van veele plaatfen der Schriftuure<br />
zelfs in de Roomfche Kerk geduld worden. - ,<br />
Wy moeten derhalven de Uitleggingen van anderen<br />
als betrekkelyk christelyk waar gelden laaten, en ge»<br />
volgelyk ook de Leerftellingen, .die daaruit afgeleid<br />
zyn, hoezeer ze ook van de onzen mogen afwyken.<br />
. . Maar hier zal men ons tegenwerpen, dat door<br />
deeze Onverfchilligheid omtrent valfche Jchriftvcrklaaringen,<br />
alle, misbruik van den Bybel, zelfs ter ontfchuldiginge<br />
van Zedeloosheid, gewettigd wordt, cn<br />
C dat
.34<br />
Vierde Ophcld. Over een algemeen<br />
dat men het zig volgens deeze Voóronderfiellihgën<br />
moet Jaacen welgevallen, als bi v. Touwflaagers en<br />
Tabaksfpinners in de woorden van den Duitfchen<br />
Eybel: overwint (omwindt) bet kwaade met het goe.<br />
de; eenen verlofsbrief meenen te vinden om in het<br />
oefenen hunner beroepen bedriegelyk te handelen.<br />
Hierop antwoorde ik: niets minder dan Indifferentïsmus<br />
of Onverfchilligheid in het Zedelyke of den<br />
Godsdienst, wordt door onze gezegden begunftigd.<br />
Wy fpreeken van een opregt onderzoek der Heilige<br />
Schriftuure, waarby men het goede oogmerk heeft,<br />
om de van God geopenbaarde Waarheden op de<br />
voldoenendfte wyze uit de Schriftuur zelve te leeren<br />
kennen. Zy nu, die noch uit Verkleefdheid aan<br />
menschlyke formulieren, noch uit Partyzugt en Ectweeterye<br />
zekere Verklaaring zoeken door te dringen,<br />
maar in de eenvoudigheid van hun hart als<br />
Waarheid aanneemen, 't gene zig aan hun by het<br />
leezen der Heilige Schriften als den waaren gefchiedkundigen<br />
zin eener plaatfe aanbiedt, verkrygen<br />
christelyke kundigheden, die voor hun betrekkelyk<br />
waar zyn.<br />
Het tweede wezenlyke Kenteken eener christelyke<br />
Waarheid is, dat de kennis daarvan moet medezver.<br />
ken ter Verbeteringe des gemoeds. Dewyl het gantfche<br />
onderwys der Schriftuure onloochenbaar bedoelt,<br />
om de Menfchen met God te verëenigen, of<br />
hen tot zodanige gedagten te brengen, waardoor<br />
hun gedrag met Gods plan ter hunner Gelukzaligheid<br />
overëenftemt, volgt hieruit, dat ieder denkbeeld,<br />
waardoor dit oogmerk bevorderd wordt, en<br />
dat
Samenftel des Christendoms. 55<br />
dat door het Jeezcn der Heilige Schriften is vónrtgebragt,<br />
christelyk waar is, zelfs wanneer het tct<br />
den fchriftuurlyken zin der Schriftuurplaatfen niet<br />
behoorde; en dat iedere mecning eener fchriftuur-<br />
Jykc uitfpraake voor,hun, welken dezelve ergeriyk<br />
isj betrekkelyk • valsch is, al ware ze de egte gefchiedkundige<br />
zin dier plaatfe. Veele;.] naamlyk,<br />
die de Heilige Schrift leezen, bevinden zig in dezelfde<br />
gemoedsgefteltenisfe, waarin Jefus Apostelen<br />
vóór hunne Verlichting waren, wanneer Christus<br />
tot hen zeide: lk heb nog veele dingen te zeggen,<br />
maar gy kunt die nu niet draagen. Deeze zwakke<br />
gemoederen, die aan veele vooroordeelen der opvoedinge<br />
ziek zyn, zouden door den waaren gefchiedkundigen<br />
zin van veele Schriftuurplaatfen in<br />
verwarring gebragt cn tot ftruikelen vervoerd worden;<br />
denzulken is derhalven eene voor anderen gefebiedkundig<br />
valfche, maar voor hun ftigtelyke zin<br />
eener plaatfe, de betrekkelyk waare en christelyke,<br />
omdat ze het oogmerk der Heilige Schriftuure in<br />
het gemoed derzulkcn meer bevordert.<br />
Dit onderwerp over de betrekkelyke Waarheid<br />
verdient zeer breedvoerig behandeld te worden, omdat<br />
ik met grond vermoede, dat alle Godgeleerden,<br />
die in de opregtheid van hun hart yveren voor hun<br />
kerkelyk of byzonder Samenftel, daardóor voornaam<br />
lyk onverdraagzaam zyn tegen alle Leere, die daarvan<br />
afwykt, omdat zy niet inzien, hoe eene Stelling<br />
, die in hun gevoelen den Mensch van God aftrekken<br />
zoude, hem in een ander verband van Waar.<br />
heden tot God kan opleiden. In de volgende Op-<br />
C 2 hei-
^6 Vierde Opheld. Over een algem'zn<br />
tejdering zal ik deeze Bedenkingen breeder ontwikkelen,<br />
cn zo ik hoope met uwe Goedkeuring; hier<br />
dczelvcn met eene herhaalde korte voorftelling van<br />
het hoofddenkbeeld en eenige daaruit afgeleide gevolgen<br />
befluiceude.<br />
1. De volftrekte Waarheid is altyd maar één. 'Er<br />
is dus ook maar ééne vollirekt waare Uitlegging<br />
van iedere Schriftuurplaats, en het is die gene, welke<br />
naauwkeurig alle dezelfde gedagten, die de<br />
Schryver daarin heeft willen aanduiden, voorfTelr.<br />
Maar dewyl de Heilige Schryvers zeiven in het<br />
verhandelen van veele Leerftukken van elkanderen<br />
afwyken, kunnen 'er ook veele even fchriftmaatlge<br />
Leerftellingen over enkele GcJoofs-ürtykelen<br />
wezen, naar maate iemand het geleide vaa<br />
deezen of genen der Apostelen volgt.<br />
2. De betrekkelykt Waarheid kan veelvuldig wezen.<br />
Zy rust op de Samenftcmming der denkbeelden ,<br />
die reecis in het verftand in voorraad waren, waarom<br />
iets voor den eenen waar kan zyn, èn voor<br />
een ander niet. Opdat iets voor deezen of genca<br />
eene christelyke Waarheid zy, worden twee zaa.<br />
ken vereischt: lr<br />
«) dat het hem, die het aanneemt, uit deezr<br />
of gene Schriftuurplaatfe fchyne voort te<br />
vloeijen.<br />
b~) dat het met zyne overige fchriftuurlyke kundigheden<br />
famenftemme, om hem tot God op te<br />
leiden.<br />
In tegendeel is voor my eene christelyke<br />
Dwaaling,<br />
Samentel des Christendoms. 37<br />
d) 't gene my als ftrydig met den gefchiedkundigen<br />
zin der Schriftuure voorkomt,<br />
b) dat met myne overige, onloochenbaar fchrifcmaatige,<br />
gevoelens niet famenftcmt, en myn<br />
Geweeten doet wankelen<br />
Nu is nog de derde Vraag over, naamlyk:<br />
Zoude het niet mogelyk zyn, om een Samenjltl van<br />
de Waarheden des Christendoms vast te /lellen, 't<br />
•welk door alle, niet dweepagtige, verlichte Chris te<br />
•nen van alle Kerkgenootfchappen goedgekeurd kan<br />
worden ?<br />
Volgens de Gedagten, die men tot nog toe gehad<br />
heeft over de menigvuldige wyze om brfdervvcrpelyke<br />
Waarheden voor te ftellen , zal deeze<br />
Vraag doorgaans ontkend moeten worden. Gy<br />
fchynt intusfehen zelfs de Mogelykheid daarvan toe<br />
te ftaan, als Gy in de Voorreden van uw Oordeel<br />
over myn Samenftel zegt: „ Ik ben reeds zedert<br />
een geruimen tyd over het algemeen van oordeel,<br />
„ dat het ons Leeraaren, die Samenftellen maaken ,<br />
„ nog zeer grootelyks aan wel ingerigte Bouwftof-<br />
„ fen mangelt, eer men aan dat groote vaste Ge-<br />
„ bouw, 't welk uit zig zeiven van alle braave rn<br />
„ getrouwe Leeraaren een zekere Tocftemming<br />
„ vorderen kan, met goede vorderingen een begin<br />
,, kan maaken. Een juiste gefchiedkundige kennis,<br />
„ de godgeleerde Aardrykskunde, welke wezenlyk<br />
tot de voorige Eeuw behoort, ontbreekt ons nog<br />
3, zeer, om den zekeren grond en famenhang der<br />
„ menigvuldige kerkelyke Samenftellen te bevatten,<br />
„ daarover goed te oordeelén, en alles wat charah<br />
C Q ,, ter.
' Samenftel des Christendoms, 29<br />
natuurkundig Samenftel van deezen of genen Stigtcr<br />
der eene of andere Sekte, maar veel meer eene rcdeneerkundige<br />
bekwaamheid, om zig van alle woorden<br />
juiste en bepaalde denkbeelden te maaken ; om<br />
zig de overëenftemming of de tegenftrydigheid tusfehen<br />
het onderwerp en 't gene daarvan gezegd<br />
wordt, in alle ftellingen duidelyk voor te ftellen;<br />
en ftceds klaar bewust te wezen van den graad van<br />
Waarfchynelykheid of Zekerheid zyner denkbeelden,<br />
.'t Is deeze onderwerpelyke (fubjective) Wysbegeerte,<br />
die U in ftaat gefteld heeft, om in Paulus Brieven en<br />
de Schriften der Kerkvaderen zo duidelyk in te zien,<br />
en eene verfcheidenheid in hunne manier van voordellen<br />
te ontdekken, daar andere Gefchiedkundigen<br />
niets dan de gevoelens hunner Kerke konden vinden.<br />
Doch ik geloove, dat dc Wysbegeerte nog<br />
meer kan doen, om den gang van den Gefchiedkundigen<br />
te bevorderen en zeker te maaken.<br />
Hierover zal ik my nu omftandigcr verklaaren.<br />
Indien in de eerfte Weereld een Arts geweest ware,<br />
die uit godlyke Openbaaringc eene Leer voor<br />
de lighaamlyke gezondheid hadt voorgedraagen, en<br />
een zeker aantal van Leerlingen bekwaam gemaakt<br />
hadt, om de Volken onder allerlei Hemclsftrcekcn<br />
over het behouden en herftellen hunner Gezondheid<br />
te onderrigten, dan zoude 'er ontegenzeggelyk in<br />
de Onderrigtingen en Voorfchriften deezer geneeskundige<br />
Apostelen geene doorgaande Samenftemming<br />
of Gelykvormigheid. kunnen plaats hebben.<br />
Naar bet verfchil der Lugtsgefteldheid in ieder<br />
Land, des gezonden of fchaadclyken Vocdfels, dat<br />
C 4 daar
40 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />
daar gevonden worde, van de Levcnswyze der Inwooneren,<br />
der onder hen heerfchende Volksziekten<br />
, en van alle het gene verder aan iedere plaats<br />
byzonder eigen is, moest aan ieder Volk 'eene On ;<br />
.<br />
derngting gegeven worden, die voor hetzelve allcreigenlykst<br />
gefchikt was, en voor een ander Land<br />
niet voegde. Als wy nu eene Verzameling hadden<br />
van de Schriften deezer ingeblaazen of geïnfpireerde<br />
Artfen uit alle oorden, en daaruit een Leer en regelen<br />
voor de Gezondheid van ons Volk wilden afleiden,<br />
hoe zouden wy dan daarby moeten te werk<br />
gaan? Hiertoe dunkt my, dat twee zaaken even<br />
noodwendig vereischt worden ; naamlyk<br />
1. een voorMfgaand klaar begrip van dien ftaat van<br />
den mensch, welken wy Gezondheid noemen, of<br />
zekere algemeene kennis van de natuur van 't<br />
menfchelyk lighaam in het algemeen,<br />
2. gefchiedkundige onderzoekingen wegens al wat<br />
• aan iedere plaats byzonder eigen is, als in welke<br />
betrekkinge de Raadgeevingen' deezer godlyk verlichte<br />
Artfen gegrond zyn; om dezelven met onzen<br />
ftaat en ómftandigheden té kunnen vergelyken.<br />
Zonder voorafgaande kennisfe van de natuur des<br />
lighaams en der gezondheid kunnen de gefchiedkundige<br />
Onderzoekingen weinig voordeel hebben, omdat<br />
men dan in 't geheel niet in ftaat is om den<br />
grond der Voorfcbriften of derzelver Verband te bevatten,<br />
en daardoor toevalligheden fteeds met wezenlyke<br />
bedoelingen verwisfelen zoude.<br />
De christelyke Godsdienst is niets anders dan<br />
eene
Samenftel des Christendoms. 4ï<br />
eene geopenbaarde Leer voor de Gezondheid van 's<br />
menfchen Geest De Schriften der Apostelen zyn,<br />
gefchreeven met betrekkinge Op voormaalige zedelyke<br />
Volksziekten, cn het menigvuldig liegt voedfel<br />
voor den Geest onder de Jooden en eenige Heidenfche<br />
Volken in allerlei Gewesten. Om nu daaruit<br />
eene Leer voor de Gezondheid op te maaken, welke<br />
voor onzen tyd en voör onze zedelyke gefteltenisfe<br />
gefchikt is, moet men noodzaaklyk daarmede<br />
beginnen, dat men zig eerst duidelyk voórftelt,<br />
vvaarin de Gezondheid van 's menfchen geest in het<br />
algemeen beftaat, waarna het nuttig en noodzaaklyk<br />
is, om de gefchiedenis van de voormaalige krankheden<br />
des Gemoeds te onderzoeken, als in welker betrekkinge<br />
'het' onderrigt der Apostelen gegrond is.<br />
De gefchiedenis der menigerleie christelyke Leerftellingen<br />
geeft ons, zonder zielkundige kennisfe<br />
van de natuur van 's menfchen Gelukzaligheid, een<br />
even min klaar eh bepaald begrip van de beste zedelyke<br />
Geneeswyze in onze dagen, als een gemeen<br />
Man, die uit de gefchiedenis weet, hoe de ziektens<br />
van anderen, doch welken hy niet heeft, genezen<br />
zyn, daaruit over den ftaat zyner eigene Gezondheid<br />
onderrigt kan worden.<br />
Een klaar denkbeeld van 's menfchen Gelukzaligheid<br />
lichtte U, Hoogeerwaardig Heer, in uwe gefchiedkundige<br />
onderzoekingen wegens de Leere des<br />
Christendoms reeds voor; en juist dit geeft aan uwe<br />
Schriften een zo beflisfenden voorrang boven zo<br />
veele gelykfoortige poogingen van andere godgeleerde<br />
Gefchiedkundigen , die al het byzonder<br />
C 5 plaat-
42 Vierde Qpheld. Over een algemeen<br />
plaatfelyke en de toevallige bedoelingen van de algemeene<br />
wezenlyke Leere des Christendoms niet<br />
onderfcheiden kunnen. Doch het komt my voor,<br />
als of Gy de groote voordeden, die uwe eigen<br />
Wysbegeerte ü geeft, te zeer uit het oog verliest,<br />
cn de gewigtige ontdekkingen, die toch zekerlyk<br />
zonder hulp der Wysbegeerte niet verkreegen kunnen<br />
worden, te dikwerf aan de Gefchiedkunde<br />
töefchryft.<br />
Een der hoofdoogmerken myns Samenftels van dc<br />
christelyke Leere der Gelukzaligheid was , om jonge<br />
Godgeleerden door de Wysbegeerte te hulp te komen,<br />
opdat zy de gefchiedkundige naarvorfchingen<br />
wegens het Christendom overeenkomftiger met het<br />
oogmerk daarvan zouden inrigten en daarvan een<br />
beter gebruik kunnen maaken. Wie zig eens een al j<br />
gemeen duidelyk denkbeeld gemaakt heeft van<br />
menschlyke Gelukzaligheid, kan ook ras onderfcheiden<br />
, wat in eene aanwyzinge tot dezelve wezenlyk<br />
of flegts toevallig en plaatfelyk is: anders zal hy in<br />
de Gefchiedenis in 't wilde febermen, en de fchaal<br />
voor de kern neemen, of vervalt door het zien van<br />
een zo groote verfcheidenhcid van christelyke Leeritelfelen<br />
in eene algemeene twyfelzugt, omdat hy<br />
het hoofdpunt, waarop alle de verfchillende christelyke<br />
Samenftellen gezamenlyk uitloopen, niet kan<br />
vinden.<br />
Want toch iets moet in den Godsdienst in 't algemeen<br />
, en dus ook in den christelyken, wezenlyk en<br />
onveranderlyk zyn, hoe menigvuldig gewyzigd en<br />
vermomd wy denzelven ook in de uiterlyke Bely-<br />
de-
Samen [lel des Christendoms.<br />
denisfen mogen aantreffen. Gaarne wil ik toeftaan,<br />
dat het onderwerpelyke {fubjective) Christendom in<br />
de harsfenen der Menfchen onder even zo veele verfchillende<br />
gedaanten voorkomt, als hunne gezigtsbeelden;<br />
maar men zal my ook moeten toeftaan,<br />
dat gelyk 'er by alle ongelykheid in de menfchelyke<br />
aangezichten, echter by allen bet algemeene van 'tmenfchelyk<br />
gelaat gevonden wordt; 'er ook öp dezelfde<br />
wyze in alle godsdienftige en christelyke Lepj-ftelfelen<br />
een zodanig vast onveranderlyk kenmerk moet<br />
aangenomen worden, waardoor eene kennis Godsdienst<br />
en Christendom wordt.<br />
• Men vraagt dan vooreerst, wat dat algemeene en<br />
wezenlyke van den Godsdienst in 't gemeen uitmaakt?<br />
naderhand zal bepaald worden, wat het eigen algemeen<br />
kenmerk Van den christelyken Godsdienst is.<br />
Hier ftelle ik nu als algemeen tocgeftaan vast, dat<br />
alle menfchen met hunne poogingen om den Godsdienst<br />
te kennen èn met denzelven daadelyk te betragten,<br />
ten doelwit hebben, om zig der Godheid<br />
aangenaam te maaken, öm door haare Zegeningen<br />
hun Geluk te bevestigen en te bevorderen; en dat<br />
derhalven alle Godsdienst als eene Leer der Gelukzaligheid<br />
van redelyk vrye Wezens befchouwd moet<br />
wor.lcn. ' Om nu duidelyk en zeker te weeten, wat<br />
in iederen Godsdienst wezenlyk of bloot toevallig<br />
is, behoeft men zig maar klaar voor te ftellen, wat<br />
tot een algemeen Samenftel van Gelukzaligheid niet<br />
alleen van menfchen, maar van alle eindige Geesten<br />
in 't gemeen noodzaaklyk behoort. Dit nu heb ik<br />
my op de volgende wyze voorgefteld. '—- Het leeven
44 Vierde Opheld. Over een algemeen.<br />
ven van ieder eindigen Geest is eene voortgaande<br />
reeks van veranderingen van zynen inwendigen en<br />
uitwendigen toeftand. Gedagten volgen op gedagten,<br />
Begeerten op begeerten, Betrekkingen op betrekkingen.<br />
Maar deeze Veranderingen zyn tweeerlei.<br />
: enigen zyn eigene vrywifflgè' Verrigtingen ;<br />
anderen zyn lydelyke Veranderingen, die van de<br />
Vryheid niet afhangen. Doch door iedere Verandering,<br />
"t zy vrywillige of lydelyke, wordt de algehcele<br />
tooftand van eenen Geest of verbeterd of verergerd.<br />
Eene aanwyzing ter Gelukzaligheid moet<br />
dan ook, uit hoofde deezer tweeërleie Veranderingen<br />
van den toeftand, twee zaaken verrigtcn. Ten aanzien<br />
der Veranderingen, die van een redelyk vrywerkend<br />
Wezen afhangen, of der eigene Verrigtingen,<br />
moet zy cerstlyk zekere regelen voorfebry-<br />
"Ven, door welken te volgen de toeftand onfeilbaar<br />
altyd beter wordt; en dan moet zy ten tweede ten<br />
opzigte der lydelyke Veranderingen, die van de eigen<br />
Vryheid niet afhangen, en door de reden en de eigen<br />
kragten niet geweerd kunnen worden, middelen<br />
ter bevrediging aanbieden, welken in ftaat zyn om<br />
het gemoed van alle vreeze te verlosfen en gerust te<br />
ftellen.<br />
'Hier blykt van zeiven, hoe ongenoegzaam een<br />
Leer der Gelukzaligheid zonder Godsdienst zy. Ook<br />
kin men, zelfs zonder tot eene Godheid, die alle<br />
de Gebeurtenisfen der Weereld beftierd, op te klimmen<br />
, reeds door een verftandig nadenken met zekerheid<br />
weeten, dat 'er zekere foorten van daaden zyn,<br />
die door' haare natuurlyke en gewoone gevolgen<br />
daar-
Siümenflel des Christendoms. 45<br />
daarr.ce firekken, om het GeJuk te bevorderen, en<br />
dat 'er andere tegenovergeftelde foorten zyn, welken<br />
ter ftooringe daarvan medewerken. Alzo wordt<br />
ieder bedagtzaarn mensch al zeer vroeg door eigen<br />
ervaaringe geleerd, dat Maatigheid; het ftreeven<br />
naar (leeds béiere Kennisfe en grootere Bekwaamheid<br />
; Arbeidzaamheid; Gedienftigheid ; Trouwe;<br />
en wat men'meer Deugd noemt, natuurlyker wyze<br />
goede Gevolgen; en een tegen over gefteld gedrag<br />
flegte' Gevolgen voor hem in meest alle gevallen na<br />
zig trekken. En dus kan de Reden, zélfs zonder<br />
de kennisfe eener Godheid, menigvuldige regelen<br />
tot het beste beftier van vrye daaden ontdekken, en<br />
zig daaruit eene Leere der Gelukzaligheid opmaaken.<br />
Dan de Ondervinding levert ook niet zelden<br />
voorbeelden op, dat dé verwagte vrugten der beste,<br />
deugdzaamfté daaden wegblyven, ja zelfs dat zomtyds<br />
grootere Bekwaamheden en Verdienften ondeugende<br />
menfchen tot jaloersheid en nyd aanzetten<br />
en hen dan ongelukkig maaken, en eindelyk dat<br />
duizende uiterlyke toevallen de fchranderfte Ontwerpen<br />
en het geluk der menfchen, waaraan zy zeden<br />
veele jaaren met veele moeite gearbeid hadden,<br />
zonder hunne geringde fchuld verydelen. Volgens<br />
deeze onlochcnbaare Waarheden is eene Leer van<br />
Gelukzaligheid, die alleen op ondervindingen rust,<br />
tot deeze Voorfchriften bepaald: Men moet verftandig<br />
en deugdzaam leven, dewyl het Geluk daardoor:<br />
in de meeste gevallen bevorderd wordt; en wanneer<br />
fins Ongelukken bejegenen, moet meq zig daarv<br />
' :<br />
• mede
46 Vierde Oftheld. Over een algemeen<br />
mede ; troosten, dat men ze zig' zeiven niet op dei?<br />
hals gehaald heeft. , , t,<br />
Hieruit blykt dan ook van zelve, wat eigenlyk tot<br />
deeze Leere der Gelukzaligheid, die op Ervaarii gen<br />
rust, nog moet bykomen, om het Gemoed oi,der<br />
ahe de veranderingen des Leevens op te beuren,<br />
ftandvastig te maaken, en in alles fteeds getroost der<br />
Deugd te doen aankleeven; en wat het derhalven<br />
eigenlyk is, dat men van den Godsdienst verlangt.,<br />
't Is tweevoudig.<br />
1. De Verzekering, dat zedelyk goede daaden niet<br />
alleen firekken tot Vermeerdering des Geluks, en<br />
in de meeste gevallen goede gevolgen hebben,<br />
maar dat zy in alle gevallen onfeilbaar voordcelig<br />
zyn en haare Be'ooningen erlangen.<br />
2. De Verzekering, dat de lydelyke Veranderingen<br />
van ftaat, die van ons niet afhangen, het waare<br />
Geluk der Deugdzaamen nimmer vernielen, maar<br />
tot een grooter heil in het volgende leeven zal<br />
. len medewerken.<br />
Deeze tweevoudige Verzekering rust op deeze<br />
Stelling: *<br />
'Er is eet algoed Regeerer der Weereld, die aan<br />
alle redelyke vrye Wezens zo veel goed toedeelt, als<br />
zy naar hunne zedelyke betrekkinge in ftaat zyn te<br />
.ontvangen.<br />
j Op deeze Stelling loopt het gantfche Wezen van<br />
••den Godsdienst als op een middenpunt uit, en alle<br />
•andere Stellingen, die daartoe gebragt worden, zyn<br />
-betrekkelyk waar en goed, als zy gefchikt zyn, om<br />
den-
'Samenftel des Christendoms.<br />
denzeiven tc verklaaren, te bewyzen of in betragtinge<br />
te brengen.<br />
Deeze uitkomst (rcfultaf) myner wysgeerige bedenkingen<br />
vergelykende met de Gefchiedenis der<br />
Godsdienften in de Weereld , zal men dezelve<br />
doorgaans bevestigd bevinden. Hoe verfcheiden de<br />
Godsdienften , de godsdienftige Gevoelens, en de<br />
Zeden der Volken ook immer waren, hebben egter<br />
alle Godsdienften dit Geloof, gemeen, dat de Ge»<br />
beurtenisfcn der Weereld aan eene hoogere Bcftieringe<br />
onderworpen zyn, en dat men door eene getrouwe<br />
waarnecming van het gene men als zynen<br />
Pligt of den Wil der Godheid erkend, zyn toekomend<br />
Lot kan beveiligen en verbeteren- Ook zal<br />
men bezwaarelyk eene Stelling, die voor de Gelukzaligheid<br />
van den Mensch dienftig is, kunnen aanduiden<br />
, die niet te gelyk uit het denkbeeld eener<br />
algoede zedelyke Beftieringe der Weereld kan voortvloeijen.<br />
Nu kan men ook gemakkelyk, in de tweede plaatfe<br />
, het wezenlyke van het Christendom opmaaken.<br />
Jefus Leer is ontegenzeggelyk een onderwys ter Gelukzaligheid.<br />
Maar hier moet men den inhoud van<br />
dit onderwys of der Leere zelve, en 't gene den<br />
Leeraar en zynen Verzekeringen gezag byzet, onderfcheiden.<br />
De inhoud van het Evangelie beftaat ten deele, ih<br />
tegenftellinge van alle toenmaalige"Volksgodsdien.<br />
ften, in de voorafgaande Leere, dat niet uitwendige<br />
Godsdienftigheden, maar Geloof, dat is inwendige of<br />
daadelyke Godsdienst, den mensch Gode aangenaam<br />
maakt;
48 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />
maakt; ten deele in deeze HoofdfteJIing, dat God<br />
als de Vader van alle menfeke». voor een ieder de<br />
hoogst mogelyke Gelukzaligheid heeft voorbereid en aan<br />
hem fehenken wil , maar dat allen daarvan maar<br />
zo veel daadelyk erlangen, als zy naar hun zechhk<br />
goed gedrag zig daarvan ioeëigenen. Dit is het wczenlyke<br />
van Christus Leere. De gantfche overige<br />
inhoud betreft Verkiaaringen en Uitbreidingen dee.<br />
zer iiellinge, met zodanige bekïeedfelen, als zy<br />
voor toenmaalige Toehoorers en Leezers van christelyke<br />
onderwyzingen zyn moesten, om hen te gewinnen.<br />
„ •<br />
In de Voorreden van uw antwoord op de Geloofsbelydenis<br />
, van den Heer Bahrdt zegt gy:<br />
,, Alle kundige en braave Leeraaren der drie groote<br />
„ Kerkgenootfchappen komen daarin overeen , dat<br />
„ dc eigenlyk onmiddellyke Grondartykelen des<br />
„ christelyken Geloofs, of des christelyken Gods-<br />
„ diensts, hoe men christelyke Gefchiktheid en<br />
„ Gelukzaligheid verkrygt, aan alle Partyen werkes><br />
lyk gemeen zyn en blyven, fchoon in zeer verfchillende<br />
gezigtspunten." Naardien Gy dan zelf<br />
beweert, dat 'er Grondartykelen des christelyken<br />
Geloofs zyn, die algemeen in alle Kerkgenootschappen<br />
daarvoor erkend worden,, volgt, dunkt my, onmiddellyk<br />
daaruit, dat 'er ook een algemeen Samenftel<br />
des Christendoms, ten minften voor alle bekwaame<br />
en braave Leeraars van alle christelyke Gemeenfchappen,zyn<br />
moet; want uit de famenftellinge van die<br />
al?emeene Grondartykelen ontftaat noodwendig een<br />
algemeen Leerflelfel, Maar Gy hebt U niet nader<br />
ver-
Samen/lel des Christendoms. 49<br />
verklaard, wat Gy voor.dergelykc algemeene Grondartykelen<br />
houdt; doch dewyl Gy derzelver oogmerk<br />
ftelt in het voortbrengen van christelyke Gefchiktheid<br />
en Gelukzaligheid, is het fchier onmogelyk,<br />
dat wy in het bepaalen deezer Grondartykelen niet<br />
zouden overeenftemmen. Ook zyn alle christelyke<br />
Kerkgenootfchappen werkelyk eenftemmig over de<br />
Hoofdfcelling boven door my voor wezenlyk verklaard;<br />
dat God naamlyk voor alle Menfchen ai het<br />
goede heeft voorbereid, dat voor hunne gantfche<br />
duurzaamheid nuttig is, doch dat zy tot het genot<br />
daarvan alleen door hun goed gedrag geraaken kunnen<br />
; 't welk dan niet dc algemeene Grondwaarheid<br />
van allen daadelyken Godsdienst overeenftemt, te<br />
weeten, dat de Gebeurtcnisfen in de Weereld door<br />
een algocd Wezen volgens zedelyke beginfelen be-.<br />
itierd worden. Even het zelfde leert Christus, als<br />
hy op de vraage, welke de weg ter Gelukzaligheid<br />
zy, dit kort antwoord geeft: Hebt God lief boven<br />
alles, en uwe Medemenfchen als u ze]ven. God<br />
boven alles lief te hebben, fluit de erkentenis zyner<br />
hoogfte zedelyke Goedheid en Voortreffelykheid iri<br />
zig, welke Hem tot het hoogfte voorwerp van Lief.<br />
de en van het onbepaaldfte Vertrouwen maakt. De<br />
redelyke Zelfsliefde, en die haar op zyde treedt eri<br />
naarvolgt, de algemeene Menscblievendheid zyn de<br />
zuivere bronnen van eén zedelyk goed gedrag. Men<br />
kan hier verder niets by voegen, 't welk, wat het<br />
grondbeginfel daarvan betreft, hierin niet reeds<br />
Zoude begreepen zyn.<br />
Maar gewisfelyk kome ik ook met ü te felyi<br />
D '••ver-
Vierde Ophclcl. Over een algemeen<br />
overeen,dat de Gezigtspunten , waaruit deeze Grondartykelen,<br />
in de onderfcheiden Kerkgemeenfchappen,<br />
door byzondere Godgeleerden en Christenen befchouwd<br />
en met allerlei nevenbegrippen verbonden<br />
worden, zeer menigvuldig zyn.<br />
Het maakt egter in de christelyke Gefchiktheid en<br />
Gelukzaligheid geen onderfcheid, of men het Goedé<br />
van eenen éénigen of drieëenigen God, onmiddellyk<br />
of middellyk, door Christus of eerst door voorbiddinge<br />
zyner Moeder verwagt; noch of men by<br />
de erkentenisfe zyner zedelyke Zwakheid den eerften<br />
grond daarvan zoekt in het dierlyk deel der menschlyke<br />
Natuur, of in den Satan, of in de Zonde van<br />
den Stamvader, indien maar de gefchiktheid om zyn<br />
hart te verbeteren door de aangenomen onderftelling<br />
niet verzwakt worde. Intusfchen is 't toch ook een<br />
uitgemaakte zaak, dat de nuttigheden van het Leeraarsamt<br />
veel grooter en de christelyke Verdraagzaamheid<br />
uitgebreider zouden worden , indien de<br />
Godgeleerden uit alle kerkelyke Genootfchappen algemeeneraangemoedigd<br />
konden worden, om de wezenlyke<br />
Grondartykelen van de plaatfelyire, toevallige<br />
Geloofsbepaalingen naauwkeuriger te onderfcheiden.<br />
En dit kan , naar myne gedagten , het<br />
beste gefchieden, als de verlichte Godgeleerden de<br />
Gefchiedenis met de Wysbegeerte paaren, of wanneer<br />
deeze tweeërlei wyzen, om de christelyke Lecringen<br />
te onderzoeken , eikanderen tot dit groote<br />
oogmerk onderfteunen.<br />
Myn Samenftel van de christelyke Leere der Ge<br />
f t e n<br />
lukzaligheid is eigenlyk alleen bevat in den 8i
Samen/lei des Christendoms.<br />
5« Vierde Ojèeld. Over een algemeen<br />
onverdraagzaam fchyne geweest te zyn, is de reden,<br />
daarvan, omdat ze voor de meeste verlichte Christenen<br />
tegenwoordig becrekkelyk valsch zyn, en van<br />
God afleiden. Voor't overige mogen zy, die daarin<br />
ftigtinge meenen te vinden, dezelven behouden;<br />
maar volgens de gefteldheid onzer eeuwe is het tegenwoordig<br />
de pligt van ieder Godgeleerde, die aan<br />
het oogmerk zyner Predikinge voldoen wil, openlyk<br />
te zeggen , dat men ook zonder het geloof aan dergelykc<br />
ftellingen kan zalig worden.<br />
In de twee volgende Onderhandelingen of Ophelderingen<br />
over myn Samenftel zal ik nog gelegenheid<br />
hebben, om voor andere Leezers veele zaaken,<br />
waaruit in onze dagen misverftand ontfiaan is, in een<br />
helder licht te plaatfen.<br />
Ten aanzien van uwe iaatere Schriften, meene<br />
ik, Hoogeerwaardig Heer! duidelyk aangetoond te<br />
hebben, dat Gy daarin geenszins bedoelt, om de<br />
verdere Verlichting over het Christendom, welke<br />
Gy zedert zo veele jaaren met yver bevorderd hebt,<br />
paaien te ftcllen; maar dat uw oogmerk veel eer is,<br />
om het reeds voortgebragte Licht te beveiligen, te<br />
behouden en meer en meer te verbreiden, naardien<br />
Gy U ftelt tegen de Onverdraagzaamheid tegen<br />
openlyk vastgeftelde Leerftellingen van groote<br />
Kerkgenootfchappen, als waardoor ligtlyk onëenigheid<br />
zoude veroorzaakt kunnen worden , waaruit<br />
men wederom ftaatkundige redenen zou kunnen opvatten<br />
, om de Vryheid in 't leeren op nieuw door<br />
hoog Gezag te bepaalen. Maar of ik nu zo gelukkig<br />
geweest ben, om uw geheel Gevoelen over het<br />
ver-
Samen/lel des Christendoms. 53<br />
verkrygen van de waare Gefchiktheid tot het Leeraarsamt<br />
en het gebruik maaken daarvan uit uwe Schriften<br />
goed op te maaken, en naar uw genoegen ter<br />
neder te ftel'eu, daarvan ben ik gewisfelyk zo verzekerd<br />
niet, als ik my bewust ben, dat ik daarin<br />
met eene waare en groote Hoogagtinge voor U ben<br />
te werk gegaan.<br />
Doch voor myne Leezers oordeele ik het noodig,<br />
om het gene ik tot hier toe afzonderlyk en verftrooid<br />
voorgefteld hebbe, nog eens. hoofdzaakelyk by eikanderen<br />
te voegen.<br />
Volgens ü heeft het Christendom nooit een zeker<br />
aantal van dus en zo gevormde Leerftellingen bevat.<br />
Als een leerzaam onderwys, was het ten tyde van<br />
Christus en zyne Apostelen, eene Opwekking des<br />
verftands tot zuiver geestelyke begrippen van God<br />
en zyne zedelyke Volmaaktheden, en van de regte<br />
wyze, om zig door inwendige goedheid des harten<br />
Gode aangenaam te maaken. In den mensch zeiven<br />
is het Christendom die zedelyke gefchiktheid om<br />
Gode welbehaagelyk te zyn en te handelen, welke<br />
men uit den gemeenzaamen omgang met deeze chris.<br />
telyke denkbeelden verkrygt. Naar de maate der<br />
bekwaamheden , kundigheden en gemaakte vorderingen<br />
in de beoefening van verhevener onzinnelyke<br />
begrippen, welken Christus en de Apostelen by<br />
hunne loehoorers en Leezers aantroffen,, moesten<br />
zy hunne Voorftellen inrigten; en naardien eenigen<br />
daarvan meer, anderen minder begreepen, en allen<br />
deeze nieuwe denkbeelden met hunnen overigen<br />
voorraad verbonden, ósêftcndeti daan;ü te gelyk z< < r<br />
D 3 me-
54-<br />
Vierde Opleid, Over een algemeen<br />
menigvuldige Leerftelfélen, die allen christelyk waren.<br />
En naardien de. Leeraars in alle Landen hun<br />
Verftand bezig hielden met deeze nieuwe christelyke<br />
denkbeelden , en ieder Leeraar zig hiervan naar zyne<br />
byzondere denkwyze ook een byzonderen famenhang<br />
vormde, werden deeze Gevoelens naderhand<br />
nog menigvuldiger. De christelyke Waarheden zyn<br />
ten ailen tyde op veelerlei wyzen voorgefteld; doch<br />
dit brengt aan het oogmerk van het Christendom<br />
geen nadeel toe, omdat de zedelyke bekwaamheden<br />
onder alle Partyen, hoedanig de Leer ook gefteld<br />
roogt wezen, verbeterd wierden. Door de Onverdraagzaamheid<br />
der Leeraaren, vooral- van hun die Magt<br />
hadden, werden Geloofsformulieren voor den openbaaren<br />
Godsdienst naderhand noodzaaklyk, en de<br />
Overheid werdt, tot bylegging en verhoeding<br />
van verdere oneenigheden, daardoor als gedwongen<br />
, om dezelven door haar Gezag te bekragtigen.<br />
Maar daarom werdt het Geweeten der Christenen<br />
met aan Wetten onderworpen. Nog tegenwoordig<br />
hebben Symbolifche Voorfchriften der Leere dit oogmerk<br />
en nut, dat openlyke fcheuringen worden voorgekomen<br />
; en ieder Leeraar moet, om dit goedeoogmerk<br />
der Overheid te bevorderen, het kerkelyk<br />
Samenftel in zyne openbaare Onderwyzingen in agtinge<br />
houden, omdat hy zelve geen regt.heeft om Verdraagzaamheid<br />
te eifchen voor zyne byzondere Gevoelens,<br />
indien hy zelve de Leerftellingen dier Kerke!,"<br />
waartoe hy behoort, niet dulden wil.. Maar hy<br />
behoeft daarom zyne betere kundigheden niet nutteloos<br />
te'laaten. By het voordraagen van de Leere<br />
IJ .. ,. . U.r,. . . ••> '• : • :<br />
. - ••• ••• • zy-
Samenftel des Christendoms. 55<br />
zyner Kerke kan hy ook gefchiedkundig voordellen,<br />
hoe. andere Christenen daarover denken, cn dan aan<br />
het Gewisfe zyner onderfcheiden' Toehooreren de<br />
keuze overlaaten, wat den vrede hunner ziele op de<br />
beste wyze kan bevorderen en hun hart verbeteren.<br />
Om deeze Gefchiktheid als Leeraar te verkrygen , is<br />
de beoefening van de gefchiedenis der christelyke<br />
Leerftellingen het voornaamfte hulpmiddel, omdat<br />
men daardoor ten klaarften gewaar wordt, onder<br />
welke menigvuldige gedaanten het Christendom nogtans<br />
overal tot deszelfs oogmerk vrugtbaar werkzaam<br />
geweest is, en omdat men alles, wat aan tyd<br />
cn plaats byzonder eigen, cn daarom juist ook aan<br />
geduurige. veranderingen onderhevig was, daarvan<br />
afzonderende, het wezenlyke en algemeene des christelyken<br />
Geloofs vinden, en daaruit voor zig zelvcn<br />
een zuiver fciiriftuurlyk Samenftel kan opmaaken.<br />
By dit laatfte heb ik nog gevoegd, dat de Gefchiedkunde<br />
ons tot dit doel te ligter en veiliger<br />
brengen zal, indien men niet verwaarloosd het Licht<br />
der Wysbegeerte hier te hulp te neemen Ik bevccle<br />
my in uwe verdere Toegenegenheid, en ben met<br />
Erkentelykheid en Dankbaarheid<br />
HOOGEERWAARDIG HEER !<br />
Uwe vcrpligte Dienaar<br />
&' T E I N B A R T,<br />
D4 VYF-
V Y F D E<br />
O P H E L D E R I N G ;<br />
Over de betrekkelyke Waarheid.<br />
lle zekerheid van 's menfchen kennisfe rust op<br />
A de ftelling, dat iets niet te gelyk zyn en ook<br />
niet zyn kan; want anders zoude iets te gelyk waar<br />
en niet waar kunnen zyn. Deeze grondwaarheid ftellen<br />
ook alle menfchen by hunne oordeelén met meer of<br />
minder klaare bewustheid vooraf vast, en zyn daarom<br />
geneigd, om zo dra zy de Waarheid meen en<br />
gevonden te hebben, alle andere Gevoelens, die<br />
van hun oordeel afwyken, en hetzelve maar eenigszins<br />
fchynen tegen te fpreeken, voor Dwaalingcn<br />
te verklaaren. Dan zo zeker het is, dat de Waarheid<br />
op zig zelve altyd maar één is, en dat daadelyk<br />
tcgenflrydige Stellingen niet te gelyk waar kunnen<br />
zyn; even zo zeker is het ook, dat deeze tcgeuftrydigheid<br />
in de meeste van elkander afwykcnde<br />
Gevoelens der menfchen flegts fchynbaar en niet<br />
werlcelyk daar is, 'en dat derhalven veele Oordeelén,<br />
ja gantfche Leerftelfelen , die ons onverüenbaar toefchynen,<br />
zeer wel met eikanderen beftaan en te gelyk<br />
waar kunnen wezen. Jn de leerboeken over de<br />
Logica en Dialectica wordt wel breedvoerig aangetoond,<br />
wat tot eene waare tegenftrydigheid behoort, cn<br />
veele goede regelen worden daarin voorgefchrceven;<br />
voor-
etrekkelyke Waarheid. 5 ?<br />
vooral dat men aan den klank der woorden niet moet<br />
hangen, maar naauwkeurig onderzoeken, of zy wel<br />
in denzelfden zin en gelyke uitgebreidheid van betekenisfe<br />
gebezigd worden; dat men daarna verder<br />
m^et onderzoeken, of van een en hetzelfde onderwerp<br />
even hetzelfde gezegde (pradicatum) in<br />
even dezelfde betrekking te gelyk bevestigd en ontkend<br />
worde en z. y. Maar hoe juist deeze Regelen<br />
p^k bepaald, en door duidelyke Voorbeelden opge<br />
helderd zyn mogen , feilen egter Geleerden zelfs<br />
zeer dikwerf in derzelver toepasfinge,, en dit heeft<br />
nergens menigvuldiger plaats, dan daar het op het<br />
beöordeelen van verfchillen in den Godsdienst aank<br />
imt. Opdat nu deeze Opheldering voor myne Lee^<br />
zeren niet te droog of afgetrokken worde, zal ik<br />
bJer vooraf een Voorbeeld ter nederltellen, waarin<br />
alles, dat ik over de betrekkelyke Waarheid breedvoeriger<br />
zal tragten te ontwikkelen, zinnelyk zal<br />
voorgefteld worden. Hier en daar vindt men Schilderyen<br />
met reepen , vouwen of plooijen, die naar maate.<br />
men dezelven van de eene of andere zyde befchouwt,<br />
verfchillende voorwerpen vertoonen. Dus vindt men<br />
in eenige Kerken dergelykeAfbeeldfelen van de Drieeenheid.<br />
Staat men regt voor het Beeld, dan ziet<br />
men eenen ouden eerwaardigen*man op eenen Troon;<br />
treedt men op zyde naar de regter hand, ziet men<br />
Christus aan het Kruis; gaat men aan den anderen<br />
kant ter linker zyde, vertoont zig het Beeld eener Duive<br />
aan het oog; kiest men eindelyk nog andere plaatfen<br />
buiten deeze drie voornaame Gezigtspunten,<br />
dan bekomt het Schildery een meer of min dubbel-<br />
D 5 zin-
5"<br />
ïïyfde- Opheld. Ov:r de<br />
zinnig en verward voorkomen. Nu verbeelde meu<br />
zig eene menigte Menfchen , die zig in een halven<br />
kring en in verfchillende afftanden rondom dit tafereel<br />
fteben, doch waarvan geene vooraf eenig begrip<br />
heeft van de kunftige fchikking des geheels;<br />
en ieder deezer menfchen zal on'ochenbaar iets anders<br />
zien , en moet derhalven een ander oordeel<br />
over het Schildery vellen, dan alle de overige Aanfcbouwers,<br />
zo lang hy van plaats niet verandert.<br />
Alle deeze oordeelén wedcrfpreeken elkai:deren<br />
eenigermaate, en nogtans zvn ze allen betrekkelyk<br />
waar, ten aanzien naamlyk van het gezigtspunt,<br />
•waaruit-ieder het i'eeld befebouwd heeft. Indien ik<br />
•nu toonen kan, dat het met alle menfehelyke kennisfe<br />
zekerlyk op dezelfde wyze gefteld is, dat alle<br />
onze oordeelén oorfpronglyk op "verfchynfelen gegrond<br />
zyn; dat een ieder uit zynen ftand de eene<br />
of andere zyde van het Voorwerp meer of min duidelyk<br />
ziet, en dat het voor de meesten onmogelyk<br />
is, hunnen ftand te veranderen, of zig in eene andere<br />
Gemoedsgefteltenis te verplaatfen; dan zal<br />
daaruit volgen, dat zo niet aan alle, nogtans aan<br />
de meeste godsdienftige gevoelens van andere menfchen<br />
, die ons verkeerd cn tegenftrydig toefchynen,<br />
eene betrekkelyke Waarheid moet toegeftaan worden.<br />
Doch eer ik nog tot myn bewys overga, zal<br />
ik vooraf nog eenige aanmerkingen tón aanzien van<br />
het gegeven Voorbeeld ter nederftcllen.<br />
i) Zo lang de Aanfcbouwers van een veelvoudig<br />
Schildery hun oordeel alleen tot hunne eigene ondervinding<br />
bepaalen, en de cerfte dus zegt: bet<br />
Beeld
etrekkelyke Waarheid.- $g<br />
Beeld ftelt ,\zo veel ik daarin zie, zeer duidelyk een<br />
eerwaardigen Grysaart en niets anders voor; een ander:<br />
het ftelc naar myne Waarneeming eenDuiveen<br />
geenszins een oud Man voor; en z. v. dan zyn<br />
alle deeze oordeelén het één zo wel als het ander<br />
waar-<br />
2) Maar zodra iemant uit zyne ervaaiinge befluit,<br />
dewyl ik niets dan eene Duive, en die wel zeer<br />
duidelyk, zie; is het onmogelyk dat niet alle andere<br />
menfchen, die goede oogen hebben , even<br />
het zelfde even zo duidelyk zien zouden als ik;<br />
en derhalven moeten alle anderen, die dit niet<br />
zien, flegte oogen hebben: dan begaat hy een lompen<br />
misflag in zyn befluit.<br />
3) En wanneer iemant verder hieruit befloot: allen<br />
die even zo goede oogen hebben als ik, en egter<br />
zeggen, dat het Schildery niet zeer duidelyk eene<br />
Duive verbeeldt, maar geheel iets anders, of nog<br />
meer dan die, die fpreeken. tegen hunne eigene<br />
Ondervinding en Geweeten, cn zyn opzettelyke<br />
Loogenaars: dan zoude dit oordeel en befluit<br />
: even valsch als onbillyk wezen. Niets ziet men<br />
nogtans in twisten over den Godsdienst meer gebeuren<br />
, dan dat Godgeleerden, die nooit beproefd<br />
hebben om zig uil dat Gezigtspunt, waarin zy<br />
door het onderwys hunner Leeraaren geplaatst<br />
waren, te, begeven of ,in een ander te ftellen,<br />
alle hunne Medechristenen, die niet volmaakt<br />
hetzelfde als zy zien, of die meer dan zy waarneemen,<br />
een boos hart:cn eene. boosaartige vry-<br />
wil-j
6.0 V-yfde Ophelcl. Over de<br />
willige Zelfsverblinding tegen de Waarheid aai><br />
tygen.<br />
4) Daar nu hy alleen, welke het meergemelde<br />
Kunstftuk van alle kanten befchouwt, een volkomen<br />
begrip daarvan verkrygen, en als hy zig van<br />
ftap tot ftap in het gezigtspunt der overige Aanfchouweren<br />
ftelt, van de betrekkelyke Waarheid<br />
van alle hunne fchynbaar ftrydige oordeelén duidelyk<br />
overtuigen kaD; zo blykt daaruit, hoe men<br />
de fchynbaare Tegenftrydigheden in dc gezegden<br />
der Geleerden zig met voordeel kan ten nutte<br />
maaken, en de Voorwerpen volkomener leeren<br />
kennen. Men kan naamlyk vooraf vastftellen,<br />
dat als veele Menfchen van een even goeden gezigt<br />
in zeker Voorwerp niet even het zelfde<br />
zien, of wanneer even fchrandere Mannen na het<br />
onderzoeken van zeker Vraagftuk verfchillende<br />
antwoorden geeven , zy allen die zaak uit een<br />
ander gezigtspunt befchouwd, en daarin iets ontdekt<br />
hebben, 't gene den anderen verborgen is<br />
gebleeven. Indien men zig dan niet vergenoegt<br />
met het gene men zelfs reeds zeer duidelyk uit<br />
het gekoozen. gezigtspunt weet, noch zig verlaat<br />
op het gezag of de menigte van (temmen der genen,<br />
die verzekeren alleen dat waar te neemen,<br />
't welk wy zien, maar zig de herhaalde moeite<br />
geeft, om. die wegen naar te fpooren, langs welken<br />
anderen tot voor ons fchynbaar ftrydige Gevoelens<br />
gekomen zyn, dan zal men akyd iets<br />
nieuws uit den ftand en het gezigtspunt van zulke
letrekKélyke Waarheid. 6l<br />
ke Menfchen ontdekken. De paradoxfte of fchynbaarst<br />
ftrydige Schryvers doen daarom veel meer<br />
ter uitbreidinge onzer waare kundigheden, dan<br />
alle de Uitleggers van ons aangenomen Samenftel.<br />
Nu ga ik tot het bewys over, ,dat alle kennis<br />
van den Mensch oorfpronglyk op Verfchynfekn<br />
rust, dat geen mensch volmaakt dezelfde gewaarwording<br />
daarvan hebben kan, als de anderen; dat<br />
derhalven reeds by het verzamelen van de eerfte<br />
beginfelen onzer kundigheden allen een meer of<br />
min verfchillend begrip van iedere zaak verkrygen,<br />
en dat gevolglyk ook de oordeelén van meerdere<br />
Menfchen over hetzelfde Onderwerp noodzaaklyk<br />
verfchillen moeten. Ik ftelle vooraf vast, dat myne<br />
Leezers met my daarin overeenkomen, dat 'er<br />
geen aangebooren kennisfe is, en dat de ziel zig<br />
niots kan voorftellen, 't welk haar niet vooraf door<br />
de inwendige of uitwendige Zintuigen, wat ten minften<br />
het eerfte wezen daarvan betreft, is aangebooden.<br />
Daarom kan een Blindgeboorene nimmer eenig<br />
denkbeeld van Licht of Kleuren, of een Doofgeboorene<br />
van Geluid en Toonen verkrygen. Wil<br />
iemant nogtans het Gevoelen over de aangebooren<br />
Denkbeelden aanneemen , die moet ook toeftaan,<br />
dat ieder Mensch zyne hem aangebooren denkbeelden,<br />
waarvan hy zig niet ontdoen kan, volftrekt<br />
als waar, tot een grondllag zyner oordeelén moet<br />
leggen, en dat alle daaruit afgeleide Stellingen voor<br />
deezen mensch noodzaaklyke Waarheden, waartegen<br />
by hem nooit eenige twyfel kan opkomen,<br />
worden zullen. Maar dan zal juist hetzelfde, dat<br />
ik
Vyfde Opheld. Over do<br />
ik uit de verfchillende vermogens van gewaarwording<br />
en den verfchillenden ftaat der Menfchen wilde afleiden<br />
, onmiddellyk volgen; dat naamlyk de tegenftrydige<br />
Gevoelens der menfchen in betrekkinge tot<br />
hunne grondbeginfelen, die van hun zeiven niet afhangen<br />
, en waarnaar zy zig in hun gedrag volftrekt<br />
gedraagen moeten, in *t algemeen eene betrekkelyke<br />
Waarheid hebben, en daarom altyd verfchooning<br />
verdienen. Verder ftel'e ik als door de ervaaringe<br />
bekend vooraf vast, dat alle menfchen, zodra zy<br />
volmaakt dezelfde denkbeelden van zekere zaake<br />
hebben, ook in hunne oordeelén met eikanderen<br />
overeenftemmen, gelyk dit in het rekenen en andere<br />
Waarheden, en vooral in de Leer der Grootheden<br />
ten klaarftcn blykt. Na deeze twee ftukken<br />
vooraf onderfteld te hebben ga ik nu tot het bewys<br />
zelve over.<br />
Indien onze Ziel zig niets kan voorftellen, dan 't<br />
gene haar te vooren door het uitwendig of inwendig<br />
Gevoel is aangebooden, volgt daaruit regtftreeks,<br />
dat alle kennis van den mensch oorfpronglyk alleen<br />
op Verfchynfelen gegrond is. Door de zintuigen<br />
leeren wy niet kennen, wat een zaak in en op zig<br />
zelve is, maar wy worden de werkingen der dingen<br />
op onze zintuigen gewaar. Uit de veranderingen,<br />
die in onze Zintuigen voorvallen, maaken wy een<br />
denkbeeld van die dingen, die ze veroorzaaken of<br />
fchynen te 'veroorzaaken. Wanneer nu in de zinnelyke<br />
Werktuigen der menfchen eene verfcheidenheid<br />
plaats heeft, dan kunnen ook de veranderingen, die<br />
daarin door de Voorwerpen voortgebragt worden,<br />
niet
letrékkefyke Waarheid. 63<br />
niet gc-lykvormig zyn. Ten aanzien nu der grovere<br />
Zintuigen van den Smaak en de Reuk, bewyst de<br />
dagelykfehe ondervinding, dat even dezelfde zaak<br />
den éénen aangenaam fmaakt en ruikt, welke voor<br />
een ander door beide zintuigen eene onaangenaame<br />
gewaarwording veroorzaakt, en waarvan een derde<br />
verzekert, dat hy in het geheel niets riekt of proeft.<br />
Alle deeze oordeelén zyn onbetwistbaar even waar,<br />
omdat een ieder maar zyne gewaarwordig van het<br />
Voorwerp kent, en niet het gene de zaak in en op<br />
zig zelve is. Ten aanzien der fynere Zintuigen van<br />
het Gehoor en het Gezigt merken wy insgelyks op,<br />
dat veelen, die anders een fcherp gehoor hebben,<br />
nogtans geene ooren hebben voor de Muzyk, dat<br />
veelen een korter Gtzigt hebben dan anderen, en<br />
daarom van een uitgebreid en verfcheiden uitzigt<br />
geen begrip kunnen krygen, en dat dc oordeelén<br />
over het aangenaame en onaangenaame van zigtbaare<br />
en hoorbaare Voorwerpen ongemeen verfchillen,<br />
daar toch aan allen, dewyl ze onmiddellyk uit gewaarwordingen<br />
ontftaan, eene betrekkelyke Waarheid<br />
niet geweigerd kan worden. Maar het onderfcheid<br />
in de eenvoudige zinnelyke Waarneemingen<br />
is zekerlyk nog oneindig menigvuldiger, dan wy<br />
door woorden in ftaat zyn die aan eikanderen mede<br />
te deelen. 't Gene ik groen noeme, noemt ieder<br />
Duitfcher ook groen, maar het is twyfelagtig, of<br />
wel één eenige dezelfde gewaarwording en voorftelling<br />
van deeze kleur heeft, welke myn oog my<br />
geeft, en 'er is volftrekt geen middel, om my daarover<br />
met anderen in het zekere te fteilen, omdat<br />
zy
Vyfde OpheJd. Over de<br />
zy het zelfde Voorwerp niet door myne oogen nocu<br />
ik door hunne oogen kunnen zien. Veclligt zien<br />
veele oogen alle Voorwerpen twee, drie, tienmaal<br />
grooter, en anderen zo veel maaien kleiner dan ik;<br />
doch ook hierover kunnen wy ons onderling niet<br />
verftaan, omdat iedere maat, waarmede wy de<br />
Voorwerpen vergelyken, ook om dezelfde reden aan<br />
het oog van anderen zo vfecl maaien grooter of kleiner,<br />
dan my, toefchynt. Dewyl de glaze en de<br />
kristallyne Vogten in de oogen van alle menfchen<br />
noch dezelfde verhevendheid , noch denzelfden afftand<br />
van eikanderen en.van het Oogvlies hebben,<br />
kan men niet alleen gisfen, maar volgens doorzigtkundige<br />
beginfelen is het zeker, dat de oogen van<br />
den éénen mensch veel meer vergrooten dan die<br />
van den ander; en dat by gevolge ook veele menfchen<br />
aan zekere Voorwerpen veele dingen waarneemen,<br />
waarvan anderen in 't geheel geene gewaarwordingen<br />
ooit erlangen kunnen. Hieruit volgt, dat<br />
by het eerfle inzamelen van de eerfle beginfelen onzer<br />
kennisfe die denkbeelden wegens zekere Voorwerpen,<br />
welken uit gewaarwordingen der uitwendige<br />
zintuigen ontfiaan, in verfchillende menfchen<br />
uitneemend menigvuldig en verfcheiden zyn moeten<br />
hoezeer wy deeze verfchillende denkbeelden<br />
allen met dezelfde woorden aanduiden.<br />
Ten aanzien des Gevoels moet inzonderheid aangemerkt<br />
worden, dat de Menfchen ook naar hun<br />
verfchillend Zenuwgeftel zelfs de Smert in oneindig<br />
verfchillende graaden gevoelen, en dat daarom<br />
ook veelen nooit eenig het minfte begrip van derzei-
etrekkelyke Waarheid.<br />
C6 Fy/Je OphlJ. Over dó<br />
Wezen moet voorfteücn , zullen zy nogtans ih<br />
hunne denkbeelden van Gods zedelyke Volmaaktheden<br />
nooit overeenftemmen. Hy, wien eene zekere<br />
Geftrengheid jegens Onderhoorigen natuurlyk<br />
eigen is, en ze ter bewaaringe der orde noodig<br />
fchynt, zal deeze Geftrengheid als eene Volmaaktheid<br />
in het Charakter van God aanncemen; en hy die<br />
van eenen zagten inborst is, zal zig God infehikkelyk<br />
en zagtmoedig voorftellen. Uit de godsdienftige<br />
gevoelens der menfchen kan men daarom ook<br />
dikwyls hunne eigen wyze van zedelyke gewaarwordinge<br />
kennen. Hy, die door eene kruipende<br />
houding en opgehoopte betooningen van ootmoedigheid<br />
de gunst der Godheid poogt te verwerven,<br />
is gewisfelyk trots, en eischt de uiterfic Eerbiedigheid<br />
en Vernedering van hun, over welken hy te gebieden<br />
heeft, of die hy helpen, zal.<br />
Het tweede ftuk, waarop ik de aandagt vestigen<br />
wilde, betreft de zo verfchillende ftanden of gezigtspunten,<br />
waaruit de Menfchen alle voorwerpen<br />
der algemeene Kennisfe befchouwen, en de daaruit<br />
noodwendig voortvloeiende groote menigvuldigheid<br />
hunner denkbeelden daarvan. De reeks onzer<br />
gewaarwordingen wordt,bepaald door de indrukfelen,<br />
die de dingen buiten ons van tyd tot tyd op<br />
onze Zintuigen maaken; en daar ieder mensch van<br />
zyne Geboorte af aan een gantsch anderen reeks van<br />
gewaarwordingen verkrygt dan alle andéicn, moeten<br />
daarom ook de gantfche hoofdfommen cn alle famenvoegingen<br />
der daaruit ingezamelde denkbeelden<br />
by een groot aantal Menfchen ongemeen van elkan-<br />
de-
I Sl rckkslyke U-actrhtid. 67<br />
deren verfchillen. De ondervinding leert ons, dat<br />
duizend dingen ons jaaren lang voor de oogen zwec=<br />
ven, zonder dat wy ze recht bemerken,of ons daarvan<br />
een juist denkbeeld poogen te vormen, 't Is noodig dat<br />
de aandagt opgewekt worde, indien de ziel een volkomen<br />
klaar of duidelyk denkbeeld van zeker voorwerp<br />
zal maaken. Ieder mensch van gezond verftand<br />
kan de Waarheden der Landmeetkunst gemakkelyk<br />
begrypen, maar om ze werkelyk te vatten,<br />
wordt eene aanwyzing vereischt, waardoor der Ziele<br />
het eene denkbeeld na het andere ter befchcuwinge<br />
zodanig wordt ttangebooden, dat zy klaar zie, hoe<br />
het een uit het ander vojrtvloeije. Even eens is het<br />
gefteld met alle andere zaaken, die alle in'zig zeiven<br />
voorwerpelyk ligt gekend kunnen .worden,<br />
doch door de mecsten altyd over het hoofd gezien<br />
worden, omdat hunne aandagt daartoe niet genoegzaam<br />
is opgewekt. Hieruit volgt, dat alle menfchen<br />
van alle Voorwerpen onzer kennisfe gewoonlyk<br />
maar zo veel klaar bevatten, als hun daarvan naar<br />
hunnen toeftand gewigtig voorkomt, en hen alzo<br />
aanmoedigt zig daarmede bezig te houden. Het befluit;<br />
omdat een zekere zaak 'voof my zo go-makkelyk<br />
te kennen cn zo klaar voor oogen is, moeten<br />
gok alle anderen, wien dat voorwerp voor de Zintuigen<br />
ligt, even zo duidelyke kennisfe daarvan<br />
hebben, is derhalven een zeer overhaast ^oordeel.<br />
Neemt men hierby verder ia aanmerkinge, hoe<br />
wy onze eerfte fpraakkennisfe verkrygen, dat men<br />
ons naamlyk, naarmaate wy zaaken van zekere<br />
foortc zien, fmaaken of op eene andere wyze ge-<br />
E 2 * waar
68 Vtfck Öpheld, Over Je<br />
waar worden, de naamen daarvan te gelyk zegt,<br />
blykt daaruit, dat allen aan deeze naamen zo veele<br />
denkbeelden hegten, als hun door de gewaarwording<br />
dier zaaken duidelyk zyn geworden, en gevolgelyk<br />
de ééne meer, de andere minder; dikwerf de<br />
ééne gantsch anderen dan alle de overigen. Dit<br />
heeft byzonderlyk plaats ten aanzien der denkbeel.<br />
den van gantfche Geflagten en Soorten der dingen.<br />
Hoe bekrompen' denkbeelden zal een Boeren knaap<br />
niet hebben van Gebouwen, zo lang hy niet anders<br />
dan Boeren hutten gezien heeft. Wanneer hy van<br />
pragtige Gebouwen van groote Hccren hoort, zal<br />
hy daarby altyd aan een zeer groot Boeren huis denken.<br />
Zyn daarenboven de Voorwerpen onzinnelyk^<br />
als by voorbeeld de denkbeelden van Geest, van<br />
Deugden en z. v., dan kan het begrip daarvan alleen<br />
uit enkele gevallen, als men die woorden hoort, toevallig<br />
als een voorby dryvende nevel in de ziel voortkomen<br />
, en zonder aanhoudend onderwys, 't welk de<br />
denkbeelden door menigvuldige voorbeelden langzaamerhand<br />
opheldert, is by geen mensch een bepaald<br />
en eenigszins duidelyk begrip van K egt vaardigheid<br />
, Vroomheid, Godsdienst en dergelyken, op-ecnigerlei<br />
wyze mogelyk. Eindelyk denke men aan de<br />
noodzaaklykheid, waarin wy ons allen , vooral in de<br />
kindsheid, bevinden , om veele zaaken blootelyk op<br />
het gezag van anderen als waar aan te neemen. Alle<br />
menfchen volgen in hun Geloof deezen al^emeenen<br />
regel, dat zy onder allen, die naar hun vermoeden<br />
zekere zaak volkomen verftaan, aan die genen hunne<br />
toeftemming geeven, die hun de eerlykite en<br />
wel-
etrekkelyke Waarheid. 69<br />
welmeenendfie toefchynen; en onder deezen wederom<br />
aan die genen, welken hun de zaaken zo<br />
voordellen, dat zy dezelven naar hunne voorgaande<br />
ondervindinge het fpoedigfte bevatten kunnen. Daar<br />
nu de Kinderen van hunne Ouderen dagelyks zo veele<br />
bewyzen van genegenheid en opregtheid ontvangen<br />
; daar zy zig in het volgen van de raadgeevingen<br />
hunner Ouderen wel bevinden, maar zig door<br />
het overtreeden hunner lesfen onheil berokkenen:<br />
moet hieruit naar de algemeene wetten der Zielkunde,<br />
waaraan ons verftand onderworpen is, noodzaaklyk<br />
eene fterke geneigdheid ontfiaan, om zig<br />
aan dj uitfpraaken der Ouderen te houden, en zig<br />
daartegen niets te laaten inprenten. En als Ouders<br />
en andere Weldoeners een Kind naar eenen Leeraar<br />
wyzen, en denzelven als een zeer geleerd en braaf<br />
Man , die hem zeer verre in kundigheden overtreft,<br />
aanpryzen en groote eerbied voor zyne gezegden betooncn<br />
; dan moet wederom het onderwys van zoda.<br />
nigen Man door de Jeugd noodzaaklyk als een Godfpraak<br />
gehouden worden, waartegen het dwaasheid<br />
zyn zoude eenige twyfelingen by zig te laaten opkomen.<br />
Komt hier eindelyk nog by, dat zodanig een<br />
Leeraar zelfs het als eene verzondiging tegen God<br />
voorftelt, waardoor men zig het verlies der eeuwige Zaligheid<br />
waardig maakt, als men alles, dat hy in den<br />
naam van God heeft voorgedraagen, voor al zyn leeven<br />
met zyn gantfche hart niet toeltemt, is het<br />
openbaar, dat daardoor by de meeste menfchen de.<br />
deur tot alle verdere Verbeteringe hunner kundigheden<br />
geflooten wordt. Hieruit blykt duidelyk,<br />
E<br />
3 niet
70 Vyfde Opheld. Over de<br />
niet alleen hoe de groote Menigte aan geërfde Geloofsformulieren<br />
ftyf blyft hangen , maar ook dè<br />
reden van het anders onöplosfelyk verfchynfel on.<br />
der de Geleerden, dat veelen aan dat gezigtspunt<br />
cn aan dien ftand, waarin zy eertyds door hunne<br />
Leeraaren geplaatst werden, als vast genageld zyn, en<br />
geen magts genoeg hebben, om zig eenmaal in eenen<br />
anderen ftand te verzetten., en de voorwerpen uit<br />
het gezigtspunt hunner, zo zy meenen , dwaalende<br />
Medechristenen te befchouwen. Hun aangebooren<br />
Samenftel is voor hun een camera obfeura of liever<br />
een kykkast, waarin zy deszelfs Samenhang veel<br />
duidelyker en juister meenen te zien, dan in de<br />
werken van God of in de natuur der dingen zelve,<br />
omdat men hun reeds vroegtydig gewaarfchouwd<br />
heeft, zig van allen vryen gebruik van de oogen<br />
hunnes verftands te wagten. Ündertusfchen is deeze<br />
geneigdheid, om in veele dingen meer op het<br />
gezag van anderen dan op eigen onderzoek te bouwen,<br />
over het geheel genomen, voor het menfche-<br />
1'yk geflagt meer voordeelig dan fchaadelyk. De<br />
meeste Menfchen zouden by eenen minderen graad<br />
van gefchiktheid tot het geloove het grootfte gedeelte<br />
hunner nuttigfte kennisfe ontbeeren moeten,<br />
omdat zy hunne zielsvermogens te vooren niet genoeg<br />
geoefend, en ten deele ook geen genoegzaamen<br />
ledigen tyd, bekwaamheid of hulpmiddelen<br />
hebben, om de Waarheid zeiven op te fpooren.<br />
Verder is het onloochenbaar, dat onder honderd<br />
Leerftellingen en Voorfcbriften, die ieder van zyne<br />
Leeraaren, in het vertrouwen op hunne meerdere<br />
be-
etrekkelyke Waarheid. ?t<br />
bekwaamheden, door het Geloove aanneemt, toch<br />
tagtig voor hem nuttig zullen wezen tot een betêre<br />
beftieringe zyner voorneemens, agttien mogelyk geheel<br />
onbruikbaar , maar ook niet fchaadelyk , en<br />
twee maar eenigszins nadeelig. In tegendeel zoude<br />
hy zonder Geloof op gezag veel minder en de meeste<br />
dingen flegter weeten.<br />
Het befluit volgt van zelve. Daar wy allen volftrekt<br />
aan de/elfde onveranderlyke wetten van denken!<br />
onderworpen zyn, moeten noodzaaklyk allen<br />
over de voorwerpen oordeelén naar het begrip, dat<br />
zy 'er zeiven van hebben ; en in zo verre heeft ieder<br />
oordeel des menschlyken verftands een voorwaardelyke<br />
en betrekkelyke Waarheid, hoe verkeerd<br />
het ons ook fchynen moge. Maar dewyl niemant<br />
een ander begrip van de dingen hebben kan> dan 't<br />
welk zyne gewaarwording hem daarvan aanbiedt,<br />
zo volgt daaruit, dat alle begrippen van ieder Mensch,<br />
voor zo verre die uit de gewaarwordinge der voorwerpen<br />
gemaakt zyn, betrekkelyk of voor hem waar<br />
zyn. Daar eindelyk in zaaken, die door het Geloof<br />
gekend moeten worden , ieder noodwendig het<br />
meeste vertrouwen (lellen zal op hem, dien hy voor<br />
den kundigften en braafflen houdt, blykt, dat ook<br />
alle. door het geloof aangenomen Stellingen haare<br />
betrekkelyke Waarheid hebben. Hieruit volgt dan<br />
van zelve, hoe onbiüyk het is, om anderen hard<br />
te behandelen wegens oordeelén en gevoelens, waarin<br />
zy ons toefchynen te dwaalen, daar zy dezelfde regelen<br />
van denken, ais wy, gevolgd hebben, en alleen<br />
door het verfchil hunner zinnelyke werktuigen<br />
E 4 en
11 Fyfde Ophsld. Over de<br />
en van hunnen ftand, welks bepaaling van hun niet<br />
afhanst, genoopt zyn tot oordeelén, die tegen dc<br />
onzen ftryden.<br />
Maar hier zoude men kunnen tegenwerpen, dat<br />
volgens deeze VooronderftcJIingen alle onderfebcid<br />
tusfehen Waarheid en Dwaaling ophoudt, en daardoor<br />
derhalven het algemeenfte Indiffcrentismus of<br />
Onverfchilligheid geleerd wordt. Hierop antwoorde<br />
ik: Waarheid en Dwaaling onderfcheiden zig eigenlyk<br />
door het meer of minder kennen. Men erin.<br />
nere zig flegts het Kunstftuk, waarop ieder Omftander<br />
uit zyn gezigtspunt iets anders ziet, en dus ook<br />
daarvan anders oordeelt, dan de overigen. Ieder<br />
krygt een regt denkbeeld van ééne zyde of van één<br />
gedeelte des Beelds; maar hy alleen, die het van alle<br />
kanten befchouwt, krygt een volkomen begrip<br />
van het geheel. Alles derhalven, dat"wy Dwaaling<br />
noemen, is een gebrek van kennis van zekere zyden<br />
of bepaalingen, die de een of ander aan de<br />
voorwerpen nog niet waargenomen heeft.<br />
Deeze aanmerkingen leiden ons tot de waare beginfelen<br />
van Verdraagzaamheid omtrent dwaalcnde<br />
gevoelens, en bieden ons veele regelen aan, die<br />
door ieder Man van verftand, en inzonderheid door<br />
openbaare Leeraaren ter bevorderinge van de Veriichtinge<br />
des Volks, moeten in agt genomen worden.<br />
Vooreerst moeten wy in alles, dat ons in de kennis<br />
van anderen verkeerd fchynt, onderzoeken, of<br />
daaruit kwaade zedelyke gevolgen of flegte voornee.<br />
mens waarfchynelyk ontftaan zullen. Indien men<br />
daarvoor niet bekommerd behoeft te wezen, is het<br />
bc-
etrekkelyke Waarheid^ 73<br />
beter om de Dwaaling, vooral als die op Gezag<br />
rust, te dulden, dan in zwakke hoofden eene gisting<br />
in de denkbeelden te veroorzaaken, waardoor<br />
zy ontrust maar niec verlicht zouden worden. Geene<br />
befpiegelcnde Stelling is, wel is waar, zo onvrugtbaar,<br />
dat ze in 't geheel nooit eenigen invloed,<br />
zelfs niet van verre, op praktikaalc gedagten hebben<br />
zoude; maar het is ook zeker, dat het gros der Menfchen<br />
de gevolgen hunner befpiegelende Dwaalingen<br />
in 't geheel niet doorziet, en veeleer naar de<br />
gewoonte in hunne opvoeding verkreegen en naar<br />
het zedelyk gevoel handelt, dan naar gevolgtrekkingen<br />
uit afgelegene ouderflelhngen. 't Gene dus<br />
geenen onmiddelyken invloed op het gedrag heeft,<br />
kan men by het Volk te meer als bloot onvrugtbaare<br />
Kennisfe befchouwen en verdraagén, naar maate<br />
hunne praktikaale dwaalingen, welken ter verbeteringe<br />
nog altyd zullen overblyven, veel in getal<br />
zyn. In tegendeel alle praktikcialc dwaaling, die onrust,<br />
angfte des gemoeds of eenigerhande flegte<br />
voorneemens veroorzaakt, moeticder braaf Man, hy<br />
zy een Leeraar van beroep of niet, op de best mogelyke<br />
wyze by zyne Medemenfchen poogen te verdryven.<br />
Ten tweeden moeten wy in alle verkeerde<br />
kennisfe van anderen, die wy willen verbeteren,<br />
eerst onderzoeken, of gebrekkige begrippen van ge.<br />
waarwordinge cn al te eenzydige ervaaringen, dan<br />
wel het geloven van valfche of kwaalyk begreepene<br />
Verzekeringen van aanzienlyke Perfoonen, de oorfprong<br />
van zodanige dwaalingen zyn. Is het gebrek<br />
in de begrippen der gewaarwordinge, dan moe-<br />
E y ten
Fyfde Opleid. Over de<br />
ten wy de dwaalenden wel opleiden tot eigen ervaaringen,<br />
maar ook oplettend maaken op de ondervindingen<br />
van anderen,,en hun de ontbreekende beginfelen<br />
eener betere kennisfe bezorgen. Maar als de<br />
dwaaling rust op een geloof, gebouwd op het gezag<br />
van anderen, dan is het niefraadzaam, om hun vertrouwen<br />
in de onderrigtingen hunner Ouderen,<br />
Schoolleeraaren, Predikanten of andere Perfoonen,<br />
die om veele redenen als' goede Raadslieden des<br />
Volks in aanzien moeten gehouden worden, te verzwakken;<br />
omdat men anders de grondflagen van de<br />
beste praktikaale kennisfe, die op even dat zelfde,<br />
gezag rust, te gelyk omver rukke i, cn daardoor ook<br />
zelden zyn oogmerk bereiken, maar veeleer mistrouwen<br />
jegens zig zeiven by het gros des Volks verwekken<br />
zoude. Beter is het, dat men de bronnen<br />
hunner kennisfe en de Perfoonen, welken zy gelooven<br />
, zelfs pryze, en alle agting daarvoor betuige,<br />
en daarop beproeve, om aan derzelver onderwyzingen<br />
een betere uitlegging te geeven. De gemeene<br />
Man laat zig veel ligter overreeden, dat hy zynen<br />
Leeraar niet wel verftaan heeft, dan dat het den<br />
Leeraar aan genoegzaame kundigheid ontbreeken<br />
zoude.<br />
Ten derden moet men in alle twistvraagen<br />
over de voorwerpen van 's menfchen kennisfe tragten<br />
in 't oog te houden, dat de zuivere, volftrekte<br />
Waarheid in 't geheel ons deel niet is, en-dat alles<br />
maar eene betrekkelyke Waarheid heeft. Hoe dieper<br />
men zig inlaat in het ontleeden der begrippen,<br />
die wy van de dingen hebben, te duidelyker wordt<br />
het
etrekkelyke Waarheid, ^5<br />
het voor ons, dat onze, zelfs de volmaaktst fchynende,<br />
begrippen > welken de onmiddeüyke gewaarwording<br />
ons verfchaft, nogtans tegenftrydigheden<br />
tegen eikanderen bevatten, en dat by voorbeeld,<br />
lighaamen, uitbreiding, beweeging, ruimte, kragt,<br />
zelfstandigheden, ja zelfs het verband tusfehen oorzaak<br />
en uitwerking nergens, zo als het toefchynt,"<br />
buiten onze denkbeelden plaats kunnen vinden. De<br />
Idealist vindt in alle begrippen, die uit zinnelyke<br />
waarneemingen gevormd zyn, zwaarigheden, poogt<br />
zig van allen fchyn af te trekken, en wikkelt zig,<br />
zodra hy zig een juister Samenftel tragt te maaken,<br />
in nieuwe zwaarigheden, en moet even zo wel als<br />
de Materialist in alle zyne praktikaale befluiten dén<br />
fchyn voor wezenlykheid, en de zinnetyke begrip,<br />
pen met alle daarin ontdekte ongerymdheid als waar<br />
en juist laaten gelden. Wie onder myne Leezeren<br />
tot de diepzinnige bovennatuurkundige Onderzoe.<br />
kingen gefchikt is, en de zwaarigheden nog niet<br />
kent, die in alle onze geleerde Samenftellen over<br />
de waare gefteldheid van de voorwerpen onzer kennisfe<br />
gevonden worden, zodra wy onze begrippen<br />
daarvan naauwkeurig ontleeden, behoeft onder de<br />
oudere Wysgeeren flegts te leezen de Boeken van<br />
Sextus Empiricus tegen de Natuuronderzoekers, of<br />
onder de laateren de Verhandeling van den Heer Rchberg<br />
over het Wezen en de Bepaalingen der Krakten,<br />
om zig te overtuigen, hoe weinig wezenlykheid<br />
en zekerheid 'er in onze grondbegrippen der<br />
dingen is, en hoe noodzaaklyk het is, dat men<br />
ï\% met dat al aan den fchyn cn de zinnelyke waarnee-
7 6 Vyfde Ophtld. Over de<br />
neemingen moet houden, wil men zig niet ten Iaatften<br />
van zig zei ven en van alle praktikaale voorzigtigheid<br />
deezes Leevcns weg filofofeeren.<br />
Hieruit zoude ik nu veele zeer gewigtige gevolgen<br />
kunnen afleiden; maar zal my in betrekking<br />
op myn oogmerk, met deeze ééne voornaame aanmerking<br />
vergenoegen. Indien 'er in de kennisfe<br />
der fchranderfte Wysgeeren, onloochenbaar, nog<br />
altyd Tegenftrydigheden overblyven, en 'er nog<br />
geen bovennatuurkundig Samenftel is, dat met alle<br />
zyne vermomming door kunstwoorden voor het<br />
oog van den Onderzoeker der Waarheid zyne onoplosfelyke<br />
Zwaarigheden niet blyft houden; en indien<br />
wy even onloochenbaar die begrippen, welker<br />
tegenftrydigheden wy kennen, ten gebruike deezes<br />
leevens moeten behouden , als of zy uitgemaakt<br />
waar waren; dan is niets billyker, dan dat wy onze<br />
Medemenfchen in het genot laaten hunner op<br />
fchyn en zinnelyke waarneemingen rustende kennisfe,<br />
voor zo verre dezelve voor hun Geluk niet<br />
fchaadelyk is.<br />
Gelukkig is die Geloovige, welke zyne befpiegelingen<br />
beperkt door een Leerflelfel, dat op eene<br />
goddelyke Openbaaring gegrond is, waardoor hy<br />
gerust gefteld, tot alle deugd opgewekt, en hem de<br />
vrolykfte uitzigten in het Oneindige geopend worden.<br />
Hy heeft nu een vasten grond om zyn Geloof<br />
te oefenen, 't welk voor hem onvergelykelyk<br />
gemakkelyker is, dan zig op eene zee van befpiegelingen<br />
voor den maalftroom der Twyfelaary<br />
of van het Sctpicismus te bewaaren , of eenen veiliger
etrekkelyke Waarheid.<br />
gen Haven te vinden,' daar hy de gezogte rust genieten<br />
kan.<br />
Ik behoude aan my, om in het derde Stuk der<br />
Ophelderingen deeze Gedagten op de verfchillende<br />
Gevoelens over den Godsdienst en de daarover<br />
zweevende gefchillen toe te pasfen; en merke hier<br />
alleen ten befluite op, dat myn Oogmerk om verfcheidene<br />
Gevoelens, die hier en elders in de Kerke<br />
nog hcerfchen, in de vyfde Afdeelinge. van<br />
myn Samenftel te wederleggen , alleen daartoe<br />
ftrekte, om die genen onder myne Leezeren, welken<br />
door dezelven in hun Gemoed ontrust werden,<br />
en daardoor van Jefus zaligmaakenden Godsdienst<br />
geene voordeden erlangen konden, daaromtrent<br />
te bevredigen. Doch in geenen deele wil<br />
ik iemant hoe genaamd, wien de Leerftellingen van<br />
de Erfzonde, de natuurlyke Verdorvenheid, eh het<br />
onvermogen ten Goede, van den Duivel, van de<br />
noodzaaklykheid eener plaatsbekleedende Génoegdoeninge,<br />
en van de Eeuwigheid der helfcht Straffen<br />
ten troost én vermeerderinge zyner blydfchap<br />
in God verftrekken, in zyn Geloof hinderlyk wezen.<br />
Daarom heb ik 'er ook niets tegen, als dc<br />
Heer Frisch zyne Zaligheid zoekt in de kennisfe^<br />
dat zyne feilen en het kwaad in deezen tegenwoordigen<br />
ftaat de overhand hebben als de Heer<br />
Thiek in God een oneindig Misnoegen aanbidt,<br />
en gelooft dat hy ter naarvolginge daarvan<br />
geroepen is; en als de Heer Oberreit eene<br />
liefdelooze Regtvaardigheid ter onderhoudinge van<br />
regt en orde noodzaaklyk agt. Ik begrype zeer<br />
77<br />
wel,
1 'i Vyfdc.. Qphcld. Over dc enz,<br />
wel, hoe zodanig befpiegelend bedrog, dat uit<br />
verwarring in dc kennis der woorden ontltaat, het<br />
zedelyk Charakter deezer Mannen niet verergert,<br />
en door hunne overige welmeenende gevoelens<br />
geenen den minden praktikaalen invloed by hen<br />
hebben zal: gelyk 'er in de Wysbegeerte van Baumgarten,<br />
welke de Heer 'Ibieïe als byna door Gcd<br />
ingegeven eerbiedigt, (leeds redelyke Wysheid blyven<br />
zal , hoe zeer de Heer fhieïe in het denkbeeld zyner<br />
Wysbegeerte noch Reden noch Wysheid dulden<br />
wille. — De Heeren Seiler en Lavater verrigten<br />
beiden in hunnen ruimen kring van Leezeren<br />
veel goeds; en daarom zoude ik meer nadeel dan<br />
voordeel toebrengen, indien ik, door myne antwoorden<br />
op hunne tegenfehriften, hunner beiden<br />
Leezeren, die nogtans veel van clkanderen verfchillen<br />
zullen, opmerkzaam wilde maaken op zwaarigheden,<br />
die hunne Stigtinge Waarfchynelyk niet in<br />
den weg zyn. Deeze zyn dan ook de redenen,<br />
waarom ik geene van die Schriften beantwoord hebbe,<br />
die in allen opzigte voor zekere foorte van Leezeren<br />
gefchikter zyn dan de mynen. In myne Schriften<br />
onderfcelle ik Leezers, die wel zwakgeloovigen<br />
zyn, maar ook zonder eigenlyk zo genoemde Geleerdheid,<br />
een natuurlyk goed en doorgeoefend Verftand'<br />
hebben; en voor deezen is het gene ik fchry ve,<br />
zo verre ik uit hunne dankzeggingen kan oordeelén, het<br />
allernuttigfte. Hierom hoope ik, dat allen myn gedrag<br />
jegens myne Tegenfchryveren, volmaakt overeenkomftig<br />
zullen bevinden met die Grondbeginselen<br />
van Verdraagzaamheid, welken ik hier ontwikkeld heb.<br />
ZES-
Z E S D E<br />
O N D E R H A N D E L I N G<br />
Van Christendom, Deismus, Naturalismus, Lteh<br />
dendom en Christelyke Wysbegeerte.<br />
J~\e Heer Lavater, die welmeenende origineel<br />
-»- /<br />
fterkgevoelige Man, heeft in zyn Iets over myn<br />
Samenftel der christelyke Wysbegeerte, dit oordeel<br />
geveld: dat het een zeer uitmuntende Gelukzaligheid<br />
bevat voor Menfchen van verftand, maar dat<br />
het Christendom ook een zeker iets is, dat op gefchiedkundige<br />
Oirkonden gevestigd is, en 't welk<br />
derhalven alleen door een getrouw uittrekfel uit dia<br />
Oirkonden kan gekend worden; daarom is myn Samenftel<br />
niet Christelyk, maar blootelyk Deismus,<br />
met zo iets Christendom opgekleurd.<br />
Ik bemin den Heer Lavater, ik agt zyne Verdienden<br />
omtrent het praktikaale Christendom, en daarom<br />
zoude ik zyne W erkzaamheid in den uitgebreiden<br />
kring der genen , die met hem overeenfternrnen ,<br />
niet gaarne op eenigerhande wyze verzwakken<br />
Daarom vergeeve ik het hem ook ligt, wanneer zyne<br />
al te leevendige Verbeeldingskragt in het opftellen<br />
van zyn oordeel over my, de overhand boven<br />
zyn fchranderheid gehad heeft. Tegen de tegenwerntS<br />
gen, welken het Iets van den Hoer Lavater behc'st,<br />
hebben bereids een Zwitfersch Godgeleerde en de'<br />
Heer Semler my zo groDdig verdedigd, dat ik tin<br />
my-
8o Zesde Onderh. Over Christendom,<br />
mynen aanzien daar niets meer hebbe by te voegen.<br />
Maar om myner Leezeren wil agt ik het noodig, om<br />
over de fchrikbaarende woorden van Deist, Naturalist<br />
en Heiden, waarmede men christelyke Wysgeeren<br />
in laatere tyden maar al te dikwerf verdagt gemaakt<br />
heeft, eenige algemeene aanmerkingen te<br />
maaken.<br />
Het is eene waarheid,dat het Christendom vervat<br />
ïs in zekere gefchiedkundige Oirkonden, waarin verhaald<br />
wordt, hoe Christus en zyne Apostelen hunne<br />
Tydgenooten van het Joodendom en Heidendom tot<br />
eenen meer geestelyken en redelyken Godsdienst<br />
poogden op te leiden. Volgens de Gefchigtboeken<br />
gebeurde dit, ten aanzien der Jooden, door tekenen<br />
en wonderen, omdat dit Volk zynen ouden Godsdienst<br />
vestigde op Wonderwerken, die oudtyds ter<br />
invoeringe en bekragtiginge van deuzelven gebeurd<br />
waren; en 't welk daarom vorderde, dat een iegelyk,<br />
die hen iet beters leeren wilde, zyn hoogere<br />
Zending en Volmagt daartoe door buitengewoone Tekenen<br />
toonen moest. De Grieken begeerden in tegendeel<br />
geene Wonderen, maar vorderden algemeene<br />
nadere gronden van Waarheid en ftrikter<br />
betoogen.<br />
Maar het is ook onloochenbaar, dat wy de menfchen<br />
niet meer, gelyk Christus en de Apostelen,<br />
op de eerfte Wyze tot het Geloof kunnen brengen;<br />
dewyl de gaaf van Wonderwerken door het opleggen<br />
der handen niet meer wordt medegedeeld, en<br />
wy door het ordenen blootelyk Volmagt , maar<br />
geenszins eene bovennatuurlyke Gefchiktheid tot
De-'smus, Naturalismus, enz. 8r<br />
hét onderwyzcn ontvangen. Voor ons blyft derhal.<br />
Ven niets over, dan dat. wy die Menfchen, die<br />
zonder Wonderen niet gelooven willen, geichiedkundig<br />
overtuigen van de waarheid der Gefchiederiis<br />
dier eertyds gebeurde Wonderwerken, of dat<br />
wy hen, die ria Wysheid. vraagen, uit inwendige<br />
algemeene gronden van Waarheid; van de Baarbly-r<br />
kclykheid van Jefus Leere, en dus by afleiding van<br />
Zyne goddelyke Zendinge verzekeren.<br />
De groote menigte der geboorenen Christenen komt<br />
hier in geene aanmerking.. Deezen neemen op de<br />
verzekering hunner Ouderen, Weldoeneren en<br />
leeraaren, de Schriften des Nieuwen Testaments ai<br />
vroeg als egte gefchiedkundige Oirkonden aan, cn<br />
verlakten 'er zig op, dat hunne Leeraars daarover<br />
bereids genoegzaame naarvorfchingen gedaan hebben.<br />
Zy veroorloven zig daarom tegen dezelven<br />
geene twyfeiingen , en zyn by dit Geloof gelukkig<br />
étt wel te vreden. Hierom kunnen en moeten ook<br />
christelyke Onderrigtingen ter Gelukzaligheid voor<br />
dezulken, gelyk het de Heer Lavater begeert,<br />
blootelyk beftaan in egte uittrekfels uit die gefchied.<br />
kundige Oirkonden; doch waaruit ook alles moet<br />
weggelaaten worden, dat voor de toenmaalige Jooden<br />
en Heidenen alleen verflaanbaar en nuttig kon;<br />
wezen, en tegenwoordig meer verbyfteren dan verlichten<br />
zoude.<br />
Maar welke middelen hebben wy nu, om hen*<br />
die het ongeluk hebben, om met twyfeiingen tegen<br />
de Oirkonden des Christendoms, en tegen de waarheid<br />
der daarin verhaalde Gebeurtenisfen vooringenomen<br />
F<br />
m
82 Zesde Onderh. Over Christendom ><br />
te zyn, voor de Weldaaden des Euangeliums vat.<br />
baar te maaken ? My zyn maar twee mogelyke<br />
wegen bekend, Die 'er meer weet, toone dezelven<br />
aan!<br />
De eerfle weg is, dat men de Waarheid van de<br />
euangelifche berigten wegens deeze gebeurde Wonderwerken<br />
eerst bewyst, en dan daaruit befluit: derhalven<br />
is deeze Leer waaragtig.<br />
De tweede is , dat men de innerlyke waarde en<br />
waarheid van dat Leerflelfel aantoont, en daaruit<br />
omgekeerd op de voortreffelykheid van den Leeraar,<br />
die hetzelve eerst in de Weereld gebragt heeft, en<br />
tot de Geloofwaardigheid zyner eerfle Leerlingen in<br />
hunne verhaalen, befluit.<br />
Nu vraage men zig zeiven, welke van deeze<br />
beide wegen voor onze verftandige Tydgenooten de<br />
beste zy ?<br />
Ik wil hier geenszins alle de Zwaarigheden opnoemen<br />
, welken zig by het onderzoeken van oude gefchiedkundige<br />
Oirkonden in het algemeen opdoen,<br />
en die by de euangelifche Leevensbefchryvingen van<br />
Christus in het byzonder plaats hebben; maar zal<br />
alleenlyk aanmerken, dat daartoe vooraf Letter-<br />
Gelchied-en Oordeelkunde, zeer veele hulpmiddelen<br />
cn boeken, en een zeer groote, langduurige en<br />
noeste vlyt behooren , om zodanige naarvorfchingen,<br />
wil men overal uit eigen oogen zien, tot het<br />
einde toe uit te houden. Maar hoeveelen onzer<br />
Tydgenooten vinden wy toch wel, by welken dit<br />
alles, voorafgaande kundigheden, hulpmiddelen, tyd<br />
en geduld, om zodanige langwylige onderzoeking<br />
met
Deismus, Ncturalismus, enz. 83<br />
met goeden gevolge te onderneemen, te famen za!<br />
gevonden worden?<br />
Zy, wier beroep hun uirgeftrekte bezigheden verfchaft,<br />
kunnen deezen weg van gefchiedkundig onderzoek,<br />
by mangel des daartoe vereischten ledigen<br />
tytfsj niet inflaan- Ware deeze nu de eenige ge-<br />
1'chikte weg jom hen uit hunneTwyfelingen ter overtuiginge<br />
van de Waarheid des Christendoms te brengen<br />
, zouden wy alle Perfoonen, die gewigtige burgerlyke<br />
Ampten bedienen, en alle Huisvaderen, wier<br />
bezigheden groot. en menigvuldig zyn, aan hunne<br />
Twyfelaarye moeten overlaaten.<br />
, De gantfche Adel, vooral die tot den Krygsftand,<br />
behoort, wordt niet opgevoed, en vindt in hunne<br />
mannelyke jaaren nog minder gelegenheid, om in<br />
de doode Taaien en de Oordeelkunde over oude Oirkonden<br />
eenige Sterkte te verkrygen, en dus zullen<br />
alle Twyfelaaren onder deeze Edelen des Lands,,<br />
zonder van ons eenige hulp te mogen verwagten,<br />
voor altyd van het Christendom vervreemd moeten<br />
blyven; indien men noodzaaklyk beginnen moet mét<br />
de egtheid van de Oirkonden der euangeliefcbe berigten<br />
te onderzoeken.<br />
Ja! indien het onderzoek wegens de egtheid der<br />
Oirkonden van de Gefchiedboeken 't eenigfle mipel<br />
ter overtuiging zyn zal, dan zullen zelfs Predikanten<br />
, die meenen, dar zy zig op de overleveringen<br />
hunner Akademlefche Leeraaren en christelyke<br />
Voorouderen niet zeker genoeg kunnen verlaaten,<br />
uit gebrek aan de noodige hulpmiddelen, cn van<br />
het vermogen om zig die te bezorgen, nimmer in-<br />
F ?. wen
84 Zesde Onderb. Over Christendom,<br />
wendige Zekerheid bekomen , of het in de daad Gods<br />
woord zy, dat zy onder deezen naam aan andere»<br />
zulien voordraagen.<br />
Ik weet wel, dat wy voortreffelyke Schriften,<br />
•vooral van Engelfche Geleerden hebben, waarin de<br />
Oirkonden dier christelyke Gefchiedboeken , welken<br />
wy bezitten , gefchiedkundig blykbaar beweczen<br />
worden; maar zulke Schriften zyn alleen goed<br />
om dezulken te bevestigen, die reeds gelooven, of<br />
die maar de eene of andere Zwaarigheid nog wenfehen<br />
opgelost te zien; maar voor hun , die n g<br />
gecne genegenheid hebben om te gelooven , zyn<br />
zy ter overreedinge niet toereikende. Want deeze<br />
algemeene Twyfelaaren berusten niet op de aanhaalingen<br />
uit oude Schriften, maar oordeelén het noodig<br />
om die zelfs na te zien : ja zy willen ook die<br />
Schriften leezen, die men niet aanhaalt, of wel geheel<br />
verwerpt, omdat zy ergwaanen, dat daarin<br />
veclligt veel te vinden zoude zyn, 't welk by een<br />
nader onderzoek den uitflag tegen de Oirkonden van<br />
de gefchiedkundige boeken des Christendoms zoude<br />
kunnen beflisfen.<br />
Nu vraage ik alle billyke Christenen , by alle hunne<br />
hoogagting voor onzen heiligen Godsdienst, of<br />
men van alle Twyfelaaren begeeren kan, dat zy<br />
deezen moeilyken, Jangduurigen, en wegens de<br />
hulpmiddelen zo kostbaaren, weg des gefchiedkundigen<br />
onderzoeks kiezen en volgen, en zulks wel in<br />
de onzekerheid, welk eindelyk 't gevolg van hun<br />
onderzoek zyn zal, en zonder duidelyk te voorzien,<br />
dat men alsdan een hoogeren en genoegzaamen<br />
bron
Dehmus, Naturalismus, enz. 85<br />
bron van waare Gelukzaligheid ontdekt zal hebben?<br />
Hiertoe kan onmogelyk zig iemant bepaald bevinden,<br />
indien hy ten minden niet vooraf de Leere<br />
des Christendoms van de Gelukzaligheid zelfs neder<br />
kent, en door haare inwendige waarde tot eene alle<br />
zwaarigheden overwinnende begeerte is opgewekt<br />
geworden, om zig nu van derzelver waarheid en<br />
zekerheid, of van haaren goddelyken oorfprong,<br />
door aanhoudende gefchiedkundige naarvorfc'.iingen<br />
te overtuigen.<br />
Ten behoeve myner denkende Tydgenooten blyf c<br />
derhalven alleen het tweede middel over, 't welk<br />
ik gekoozen heb, en over welks gebruik de Heer<br />
Lavater en anderen my in goeden gemoede zo hevig<br />
berispen ; omdat zy zei ven al tyd geloofd en<br />
nimmer getwyfeld hebben, en zig by gevolge ook<br />
gr.ntfchclyk niet dellen kunnen in den daat van bil -<br />
lyke, redelyke Twyfelaaren.<br />
' Myn weg is dan deeze. De aandagt myner Tydgenooten<br />
vestig ik op 't gene zy eigenlyk wenfehen,<br />
wanneer zy naar Gelukzaligheid dreeven. Ik pooge<br />
het met hun ééns te worden, welke overrecdingen<br />
noodig zyn , als men waare tevredenheid<br />
in den tegenwoordigen dand van ons bedaan<br />
in zig wil voortbrengen en bevestigen. Ik toon hun,<br />
dat de Leer van Christus voldrekt dat voordek, 't<br />
welk ons kan bevredigen, troosten, in wysheid en<br />
deugd dandvastiger en werkzaamer doen zyn, en<br />
aan de zekerheid waarvan ons het meeste moet gelegen<br />
zyn. Door deeze bedenkingen wordt natuurlyk<br />
in hun eene geneigdheid jegens het Christen-<br />
F 3 dom,,
85<br />
Zesclc Ouder h. Over Christendom t<br />
dom, en een wensch , om hetzelve gegrond te vinden<br />
, verwekt. Nu zyn zy reeds gefchikt, om ook"<br />
gefchiedkundige bewyzen te bevatten, en begeerig<br />
om die te onderzoeken. Ik brenge hen verder'tot<br />
deeze Sluitreden: Een Man, die voor agtticn Eeuwen<br />
, zonder naar onze wyze geftudeerd te hebben,<br />
onder een ongeleerd Volk, alle die Verbeteringen<br />
in Godsdienst en Zedekunde, welke toen met eene<br />
dikke duisternis van bygeloovige Vooroordeelen bedekt<br />
waren, in zulk eenen trap heeft medegedeeld,<br />
dat de grootfte Verflanden in onze verlichte tyden<br />
de gegrondheid zyner Leere in de Natuur meer en<br />
meer ontdekken, die moet indedaad een buitengewoon<br />
Man, en by zyne braafheid die geweest zyn,<br />
waarvoor hy zig heeft uitgegeven. Gefield nu, dat<br />
deeze Sluitreden flegts eenen hoogen trap van waarfchynelykheid<br />
voortbrengt, dan is dit voor ieder<br />
Man van verftand, die volgens den aart der zaake<br />
geene wiskundige, maar zedelyke zekerheid kan<br />
vorderen, bereids voldoende, om hem te bepaalen,<br />
aan Christus het gezag van den grootflen Leeraar toe<br />
te kennen, en alzo zyne onderwyzingen te onder,<br />
zoeken en te volgen.<br />
Maar nu komt voor alle foorten van Menfchen<br />
hier nog een nieuw middel by, om van de Waarheden<br />
des Christendoms overtuigd te wezen, deProefondervindinge<br />
naamlyk. Deeze Proeven kunnen,<br />
d'ior geene Schryvers voorgedaan worden, maar een<br />
ieder moet ze voor zig zeiven neemen. De groote<br />
hoop der Christenen, die alleen op 't woord hunner<br />
Ouderen en Leeraaren moeten vertrouwen en ge-<br />
{ 1<br />
' . . . l o o.
Deismits, Naturalismus, enz. 87<br />
Jooven , omdat zy zelf niet kunnen orderzocken,<br />
kan zo wel als dc Wysgeer door eene naauwgczette<br />
Onderhouding van de Voorfchriften des Christendoms<br />
dagelyks aan zig zeiven gewaar worden,<br />
dat rust des Gemoeds, vertrouwen op God, bedaardheid<br />
van Geest, heerfchappy over de laage<br />
Bcgecrlykhcden en opgewektheid tot allen goeden<br />
werk, een onaffcheidelyk gevolg en vrugt is van<br />
éi Leere des Christendoms en van christelyke Geneigdheden,<br />
en dat het Christendom gevolglyk een<br />
waare kragt van God is om allen, die hetzelve gelooven<br />
, daarnaar denken en poogen te wandelen,<br />
zjlig te maaken.<br />
Handel ik dan wel verkeerd, wanneer ik myne<br />
verftandige Tydgenooten tot het Christendom en<br />
deszelfs Zegeningen langs den eenigen weg, die<br />
voor hun open is, opleide, en zulks wel, omdat<br />
het die weg niet is, op welken de Voorzienigheid<br />
den Heer Lavatcr cn andere Mannen, die van hunne<br />
kindsheid af aan geloofd hebben, gevoerd heeft?<br />
Werdt ook Paulus niet voor allen alles, om veelen<br />
te gewinnen, den Jooden als een Jood, den Grieken<br />
als een Griek? Dit was derhalven, volgens de<br />
meening van den Heer Lavater , door Paulus ook hei.<br />
densch en deïstisch met christelyke kleuren gepredikt.<br />
Neen! zegt de Heer Lavater, ik wil liever moederziel<br />
alleen, met Joannes en Paulus Christus als den<br />
Heer en Koning van alle dingen aanbidden,, dan dat<br />
ik duizend Deïsten tot een Christendom overreeden<br />
zoude, dat my cn hen verhindert, of het tot een :<br />
dwaasheid, maakt, om Christus als den Heer des<br />
F 4 hr-
88 Zesde Onderh. Over Christendom,<br />
hemels en der aarde te aanbidden. Hoe zeer<br />
heeft de Heer Lavater hier in zynen vroomen geestdrift<br />
den inhoud van myn Gefchrift verkeerd geduid!<br />
Men leeze myn Samenftel naauwkeurig door,<br />
of ergens eenige plaats is, die den Christen belet,<br />
óf het hem als eene dwaasheid voorftelt, om Christus<br />
in dien graad, welken zyne overtuiging by eenige<br />
mogelykheid verkrygen kan, te verëeren. Leide<br />
ik niet veelmeer myne Leezers regtftreeks op tot<br />
de erkentenis, dat Christus het licht, de waarheid<br />
cn het leeven der menfchen is; dè waaragtige algemeene<br />
Leeraar der Gelukzaligheid? Maar dewyl ik<br />
den gefchiedkundigen weg voor wysgeerige Twyfelaaren<br />
niet kon inflaan, moest ook het gezag van<br />
Christus niet vooraf vastgefteid worden, maar moest<br />
eerst uit de waarheid en goddelykheid zyner Leere<br />
volgen. Ieder verftandig Leezer ,• die het Christen,<br />
dom zelfs door myn Samenftel hadt lief gekreegen,<br />
moest, by een nader gebruik der Heilige Schriftuure,<br />
dit befluit op den Perfoon van Christus reeds<br />
Van zelfs maaken; en hoe meer twisten de uitdrukkingen<br />
en fpreekwyzcn over deezen artykel wegens<br />
den Perfoon van Christus onder de Godgeleerden<br />
veroorzaakt hebben , te minder vergunde de christe*<br />
lyke Voorzigtigheid my, deswegens iets als noodzaaklyk<br />
voor alle denkende Christenen vast te ftellen.<br />
Maar de Heer Lavater wil liever, gantsch alleen<br />
, Christus als zynen Kening aanbidden, dan<br />
duizend Deïsten, die vooraf over dit punt niet wel<br />
onderrigt zyn, tot het Christendom overreeden.<br />
Geenszins dagt Paulus zodanig, welke ROM. IX: 3.<br />
•' zegt:
Deismus, Naturalismus, enz. 89 •<br />
zegt: ik wenschte wel van myn Apostdamt verlaaten<br />
te wezen, om myn Volks wille, indien daardoor<br />
veelen toe het Christendom gebragt konden<br />
worden. Zo ik ook. Ik wil liever door den Heer<br />
favater en veele andere Godgeleerden, die gelyk<br />
hy denken, veroordeeld, en nitgefchrapt worden uit<br />
den lyst der Godgeleerden, die gefchiedkundig regtgeloovig<br />
zyn, indien ik maar myne braave, twyfelencle,<br />
verftandige Landsgenooten gewinne, en<br />
hun de voordeden des Christendoms kan bezorgen.<br />
Bellis gy nu, christelyke Leezer, wie meer apostolisch<br />
denkt en overeenkomdiger met den geest<br />
des oorfpronglyken Christendoms.<br />
" De tweede gewigtige aanmerking, welke ik, ten<br />
aanzien van Lavaters Gefchrift, om veele misver-<br />
(tanden voor te komen, moet maaken, betreft het<br />
wankelend gebruik van den naam van Deïst. De<br />
Deïst (laat tegen den Atheïst, maar niet tegen den<br />
Christen over. Atheïst een Godsloochenaar; Deïst<br />
een Bdyder en Aanbidder der Godheid. By gevolg<br />
waren Abraham, Mofes, Jefus zelf, gelyk allen, die<br />
in God gelooven en Hem aanbidden , Deïsten ; want<br />
al wie geen Atheïst is, is een Deïst. Maar nu onder,<br />
fcheidt men deBelyders der Godheid, tegenwoordig,<br />
met opzigt tot de bronnen van kennis, waaruit zy<br />
hunne begrippen van Godsdienst gefchept hebben,<br />
in Naturalisten en dezulken, die hun Geloof op cle<br />
Openbaaring vestigen. De Iaatilcn neemen aan, dat<br />
de Godheid zig dikwyls aan den mensch onmiddellyk<br />
en op veelerleie wyze geopenbaard heeft. Deezen<br />
verdeden zig nu.wcder in dezulken, die zoda-<br />
F 5 nig'-
ao Zesde Onderh. Over Christendom,<br />
nige Openbaaringen in zig zeiven verwagten, en nu<br />
en dan waanen te ondervinden , en deezen noemt<br />
men Fanatiken of Geestdry vers, of ook, omdat zy<br />
zig zeiven daarvoor houden, Ingeblaazenen, en in<br />
dezulken, die hunnen Godsdienst vestigen op de<br />
Gefcbiedenisfen van eertyds gebeurde goddelyke<br />
Openbaaringen, en denzelven afleiden uit de Oirkonden,<br />
die daarvan zyn overgebleeven. Onder<br />
deeze laatfte foort nu behooren Jooden, Christenen,<br />
Muhamedaanen en andere Geloofsgenooten, die zig<br />
van elkandcren onderfcheiden door de verfchillende<br />
Boeken , welken ieder godsdienflig Genootichap<br />
voor de Oirkonden der egte goddelyke Openbaaringen<br />
houdt. Allen derhalven, die de Schriften des<br />
Nieuwen Testaments voor gewisfe Oirkonden van<br />
vvaaragrige goddelyke Openbaaringen houden, zyn<br />
Christenen. Want daardoor begeeven - y zig tot die<br />
bronnen van kennisfe, waaruit vervolgens alle overige<br />
Waarheden des Christendoms van zelve voortvloeijen.<br />
Naturalisten zyn integendeel dezulken, die God<br />
alleen uit de natuur zyner werken zoeken te kennen,<br />
omdat zy zig niet overtuigen kunnen, dat God<br />
zig ooit regtftreeks en bovennatuurlyk aan den<br />
Mensch geopenbaard heeft, en daarom verklaaren,<br />
zy alle Oirkonden van eertyds gebeurde Openbaaringen<br />
, die Jooden, Christenen en anderen voor<br />
heilig houden, voor onzuivere of ten minflea onzekere<br />
bronnen om den Godsdienst te kennen.<br />
De christen Godgeleerden ontkennen niet, dat de<br />
meeste Wcarhcdcn van God en zynen Wil ook uit,<br />
de
Deismus, Naturalismus, enz. pi<br />
dc natuur der dingen recht gekend kunnen en moeten<br />
worden; ja zy ftaan ook gereedelyk toe, dat<br />
geene Stelling eener waaragtig goddelyke Openbaaringe<br />
de Waarheden der Reden mag tegenfpree.<br />
ken, en dat daarom alle voorgewende Openbaaringen,<br />
die met de natuur der dingen en met de kennis,<br />
die men daaruit van God verkrygt, niet over.<br />
cenftemmen, ook voor geéne egte goddelyke Openbaaringen<br />
gehouden kunnen worden. Maar nu ; een'<br />
Naturalist, die de Schriften des Nieuwen Testaments,<br />
by mangel van uitlegkundige hulpmiddelen ,<br />
niet behoorelyk weet te verklaaren, gelooft, dat 'er'<br />
in dezelven, en nog meer in de Leerftelfelen der<br />
christen Godgeleerden, veele zaaken voorkomen,<br />
die met zyne Kundigheden, door Gods egte Openbaaring<br />
in de Natuur verkreegen, niet overeen gebragt<br />
kunnen worden; en om deeze reden verwerpt<br />
hy het Christendom en de Heilige Schriftuur. Wat<br />
moet nu hier gedaan worden, om zulke Twyfelaars<br />
voor het Christendom te winnen? Niets anders,<br />
dunkt my, dan 't gene. ik gedaan heb; dat men<br />
naamlyk de overcenftemming van Christus Leere<br />
met de natuur der dingen bewyze en aantoone, dat<br />
zy alles, wat de meeste Menfchen flegts duister en<br />
by wyze van gisting, uit de natuurlyke gefteltenis<br />
en famenhang der dingen kunnen kennen, en welken<br />
zy nogtans klaarer en volkomener wenfehen<br />
door te zien , in het klaarfte Licht ftelt. Wordt een<br />
Naturalist hiervan overtuigd, dan kunnen by hem<br />
bezwaarelyk weg blyven die Hoogagting, Eerbied<br />
en Dankbaarheid jegens deezen goddelyken Leeraar,<br />
aan
92 Zesde Onderh. Over Christendom,,<br />
aan welken hy eenen grooteren kring, meerdere<br />
klaarheid, juistheid en zekerheid in zyne kennisfe<br />
der Gelukzaligheid belydt fchuldig te wezen; ja<br />
veeleer zal hy verlangen, om deszelfs hoogen Perfoon<br />
nader te leeren kennen: en de zodanige zal<br />
dan, door zelfs de Heilige Schriftuur te onderzoeken,<br />
zekerer en beter, dan door de beste godgeleerde<br />
Voorf.hriften of Symbola gerust gefield<br />
worden.<br />
Maar, zal men vraagen, zyn het dan Naturalisten<br />
of Loochenaars der Openbaaringe, voor welken gy<br />
in de eerfle en voornaamfle plaats uw Leerboek gefchreeven<br />
hebt? Neen, in geenen deele, maar in 't<br />
algemeen voor myne denkende Tydgenooten , die<br />
gevoelen, dat zy den Godsdienst behoeven, doch<br />
die zig met de kennisfe, welke zy daarvan in hunne<br />
Jeugd gekreegen hebben, niet ten volle kunnen<br />
vergenoegen, cn daarom wenfehen, om duidelyker,<br />
aaneengefchakelder en meer voldoende inzigten te<br />
krygen van hunne betrekkingen tot God en van het<br />
ontwerp zyner Regeeringe: menfchen, dienaar Wysheid<br />
vraagen, maar die noch gelegenheid noch hulpmiddelen<br />
hebben, of om. den natuurlyken Gods.<br />
dienst, als eene diepzinnige Weetenfchap te beoefenen,<br />
of om de gefchiedkundige Oirkonden der<br />
Christenen te onderzoeken en voor zig voldoende<br />
uit te leggen. Gevolglyk voor Leezeren, die niet<br />
in ftaat zyn, om zig die beide bronnen van kennisfe,<br />
noch de Natuur noch de Heilige Schriftuur,<br />
hunner behoeften genoeg ten nutte te maaken.<br />
Voor deezen heb ik daarom beide deeze bronnen<br />
wy.
Deismus, Naturalismus, enx,. 53<br />
'willen openen cn daaruit voor hunne oogen fcheppen,<br />
't gene hunnen dringendften dorst naar kennisfe<br />
ftillen kon. Beide deeze bronnen, de Natuur<br />
en de Heilige Schriftuur, zyn even zuiver en even<br />
goddelyk, maar uit beiden moet niet met de inbeeldingskragt,<br />
maar met het verftand gefchept worden,<br />
indien alles zuiver en goddelyk zal blyven. Hebben<br />
myne Tegenfchryvers wel ergens in myn Samenftel<br />
eenige bygevoegde Onreinheid kunnen vinden<br />
, en dat niet fchriftuurlyk was ? Nergens! Zy<br />
misfen daarin alleen de fpreekwyzen en derzelver<br />
betekenisfen over den Perfoon van Christus, welken<br />
de griekfche jooden van den Mesfias pleegden te<br />
gebruiken, en waarvan zig de Apostelen aan deeze<br />
Jooden, maar aan geene andere Volken, bedienden;<br />
ja die zelfs nu maar door weinige Geleerden, die.<br />
in de gefchiedenis der joodfehe Wysbegeerte van<br />
dien tyd bedroeven zyn, behoorelyk verftaan worden,<br />
Veelen houden het tegenwoordig nog daarvoor<br />
, als of het wezenlyke des Christendoms gelegen<br />
ware in deeze Eernaamen van den Mesfias, die<br />
nogtans voor de meeste Christenen, in deezen tyd,<br />
raadzelagtig zyn ; hoezeer Christus zelve, nadat hy<br />
in zeer fterke Figuurcn van het genot maaken van<br />
zyn Perfoon gefproken hadt (JOAN. vr.), ten iaatften<br />
duidelyk verklaare: dat het niet zyn Perfoon,<br />
maar zyne Leer is, welke Geest en Leeven, of Wysheid<br />
en Gelukzaligheid aanbrengt,<br />
Hierby moet ik nog een derde aanmerking voegen<br />
: 't Is onbillyk, dat zy, voor wien het Geloof<br />
«en zo ligte zaak is, voor betere Christenen gehou -<br />
dea
pj. Zesde Onderh. Over Christendom,<br />
den willen worden, dan de redelyke Twyfelaaren:<br />
dat zy zig zeiven voor gelukidger Menfchen houden,<br />
dan deezen, kan men hun toeftaan. Waare eerbied<br />
voor God en voor de Waarheid vergunt aan een<br />
overleggend gemoed niet, om eenige Leere te omhelzen,<br />
zo lang men niet duidelyk eh uit voldoende<br />
redenen weet, dat zy volftrekt waar en van God<br />
af komftig is. Doch dit onderzoek vordert meer<br />
tyd, vlyt en opfcherping van verftand, dan deSnelgeloovigen<br />
geneigd zyn daaraan te beftecden. In de<br />
Hand. der App. (XVII: ir.) worden die van Berëen<br />
Voor de braafften van die ftreek verklaard en gcprcezen,<br />
omdat zy de Leeringen van Paulus, die<br />
met betooninge van Geest en Kragt vergezeld waren,<br />
niet op zyn woord cn gezag geloofdenmaar<br />
eerst onderzogten en beproefden, of zyne uit het<br />
Oude Testament ontleende bewyzen goed waren.<br />
Hoe! zouden dan, in onze dagen, Zy minder voortreffelyke<br />
en braave Menfchen zyn, welken, die<br />
betooninge des Gecsts en der kragt niet meer ziende,<br />
zig verpligt rekenen om te beproeven, of het<br />
gene hun als een goddelyke weg ter Gelukzaligheid<br />
wordt aangekondigd, ook in de daad met het plan<br />
van God in de zigtbaare Natuur van den mensch en<br />
der uitwendige dingen, overeenkome? r<br />
Opdat alle myne Leezeren deeze gantfche Twistvraage''zeer<br />
ligtelyk mogen overzien, zal ik alles<br />
met eene treffende Gelykenisfe ophelderen. Een<br />
Vader zendt aan zyne Kinderen eenen Leeraar en<br />
Leidsman, welken hy allervolkomenst onderrigt<br />
heeft. Deez' toont denzelven door veele gewisfe<br />
Te-
Meismis'-, Naturalismus, enz. pj<br />
ïekeiien , dat hy waarlyk van den Vader gezonden<br />
en gevolmagtigd is. Deeze Kinderen gelooven hem<br />
cn neemen alles, wat hy hun in naam des Vaders<br />
zegt, gewillig aan. Deeze Leeraar fterft zonder<br />
zelf iets in. gefchrifte na- te laaten. Maar eenigen<br />
zyner Vrienden , na welken hy de Kinderen wees,<br />
ftellen verfcheiden Gefchriften op, waarin- zy, een<br />
ieder op zyne wyze, het mondelyk onderwys van<br />
den Leeraar aan die Kinderen zoeken te verklaaren<br />
en te gelyk de perfoonelyke voortreffelykheid, gedrag<br />
cn groote verdienften van hunnen gewezen<br />
Leeraar * aan hunne dankbaare nagedagtenis aanbeveelen.<br />
Nu; deeze Kinderen groeijen op, en vinden<br />
veele Inrigtingen en Schikkingen voor zig, die<br />
onloochenbaar van hunnen Vader zelfs afkomfti»<br />
zyn. Eenigen onder de Zoonen vergelyken dezef,<br />
Ven met de voorfchriften en berigten van het Leerboek,<br />
dat zy tot nog toe gebruikt hadden, en ontmoeten<br />
Veele zwaarigheden, om ze met elkandercn<br />
te verëenigen. Dus raaken zy aan 't twyfelen, of<br />
wel hunne Oirkonden de egte zuivere onderrigting<br />
hunnes Vaders aan den Leeraar hunner jeugd beheï'.<br />
zen; zy worden daarom ongerust, en wenfehen uit<br />
deeze verlegenheid te geraaken. Zoude dit hen<br />
wel tot onwaardige Zoonen, of ondankbaare Voedfterlingen<br />
des Leeraars maaken? Zullen zy door<br />
deeze bedenkelykheden wel gefteld worden beneden<br />
hunne min nadenkende Broederen, die zig over de<br />
overëenftemming hunner Oirkonden met de onloochenbare<br />
Inrigtingen des Vaders niet bekommeren,<br />
maar zig bloötelyk houden aan den letter dér g e.<br />
fchree-
66 Zesde Onderh. Over Christendom ',<br />
fchrceven' Voorfchriften ? Maar al verder. Eén<br />
deezer twyffclende Zoonen onderzoekt onvermoeid<br />
zo lang, tot hy die fchynftrydigbeden voor zig zeiven<br />
kan oplósfen. Hy befchouwt en fpoort omftandigiyk<br />
na, alle de Jnrigtingcn des- Vaders aan de<br />
eene zyde, en oefent zig aan den anderen kant in<br />
de kennis van het waare oogmerk van ieder afzonderlyk<br />
berigt en van alle aanwyzingen des Leeraars,<br />
die het Leerboek zyner jeugd bevat. Nu vindt by<br />
eindelyki dat alle Tegenftrydigheden vervallen, als<br />
men maar dat genei 't welk voor algemeene, be»<br />
ftendige Voorftellingen en Régelen moet gehouden<br />
•worden,, onderfcheidt van die dingen, die alleen<br />
voor de jaaren der Kindsheid naar de bevatting en de<br />
toenmaaligc gefteltenisfe van tyd en plaatfe voorgéfebreevee,<br />
én onder allerlei beelden eenigef maate<br />
verftaanbaar gemaakt werden. Deeze Ontdekking<br />
maakt hy zynen Medebroederen bekend, en toont<br />
de naauwe overeenftemmin'g der Oirkonden van de<br />
Voorfchriften hunnes Leeraars met de zigtbaarë<br />
fchikkingen des Vaders. Wen nu het gevolg hiervan<br />
is, dat veelen der tot nog twyfelende Broederen in<br />
ftaat gefteld worden, om het waare plan van hunnen<br />
Vader op tweeërlei wyzen te kennen, en met meerder<br />
vertrouwen' en juister toepasfinge de Regelen<br />
van het Leerboek te volgen ; zegt dan, waarde'<br />
Leezers! of hier ergens den Eerbied voor dén<br />
Leeraar der Kindsheid te na gèkomen is, en öf dezelve<br />
in de gemoéderén der verftandigfte verwandten<br />
niet veeleer daarby winnen dan verliezen moet?<br />
De toepasfing is ligt. Myne verlichte Landgé-<br />
noo-
Dei anus , Naturalismus, enz. 97<br />
nooten zyn Mannen in 't verftand. Zy vinden zwaarigheden<br />
, om het plan der Natuur, onloochenbaar van<br />
God afkomftig, met de heerfchende Voorftellingen en<br />
Regelen, die de Christenen in den Bybel meenen te<br />
vinden, te vcreenigen. Ik, eertyds zelf een Twy.<br />
felaar, die daardoor geleerd hebbe met myne Broederen<br />
medelyden te hebben, pooge hun de overeenftemming<br />
van Gods plan in de Natuur met den inhoud<br />
der Leere van de christelyke Oirkonden aan te<br />
toonen, opdat zy verzekerd worden, dat het in de<br />
daad de Vader en Schepper der Natuure is, die onze<br />
heldenfehe of joodfche Voorouderen in eenen<br />
zinnelyken Ouderdom door Christus heeft laaten onderrigcen.<br />
En hierdoor zoude ik my tegen Christus<br />
verzondigd hebben? hierdoor anderen verhinderen,<br />
Hem aan te bidden? hierdoor het Christendom tegenwerken?<br />
daardoor zoude dan de Leer van Christus<br />
wanftaltig gemaakt worden, als men de overeenftemming<br />
met Gods plan in de Natuur aantoont?<br />
Zekerlyk hadt myn braave Lavater hier het<br />
regte Gezigtspunt niet, want anders hadt hy gewis<br />
deswegens geene Tegenwerpingen tegen myn Gefchrift<br />
gemaakt.<br />
Hieruit vloeit dan Ook myn vierde Aanmerking<br />
voort, welke ik . aan alle Christelyke en Naturalistifche<br />
Schryveren, die dfj eer om Vrienden des<br />
Menschdoms te zyn, op haaren waaren prys fchatten,<br />
ter ernftigfte behartiging en rypfte overlegging<br />
aanbeveele. Zoude het wel voorzigtig gehandeld<br />
zyn , om den natuurlyken Godsdienst en het<br />
Christendom altyd tegen eikanderen over te ftellen,<br />
G in-
£8 Zc.cJc Orukrh. Over Christendom.<br />
indien wy nuttige Scnryvcrs willen zyn, die de Gelukzaligheid<br />
onder de menfchen poogen te bevorderen?<br />
Laat ons bedaard onderzoeken, of de Zege,<br />
welke het eene gedeelte over het andere in Gefchriften<br />
hoopt te behaalen, den Overwinnaaren<br />
wel ooit meer voordeel dan fchaade kan tocbrengen.<br />
De wysgeerigc Naturalist moet toeftaan, dat hy<br />
zyne kennis van God door een zodanig diepzinnig<br />
en aanhoudend nadenken verkreegen heeft, dat zy,<br />
die zig nooit in regelmaatige naarvorfchingen volgens<br />
algemeene onzinnelyke Waarheden geoefend<br />
hebben, hem onmogelyk op dien weg kunnen volgen.<br />
Als een Menfchen vriend moet hy egter wenfehen,<br />
dat zo veelen mogelyk is, aan die Waarheden,<br />
welken hy ter zyner eigene gerustfiellinge en<br />
fterkte in Deugd zo weldaadig en voordeelig vindt,<br />
hunne toeflemming geeven mogen. Maar welk middel<br />
heef: hy, om zyne kundigheden voort te planten<br />
? In zyn eigen huis kan hy zig de Liefde, de<br />
Hoogagting en het Vertrouwen in zo verre winnen,<br />
dat zyne Kinderen , Aanhoorigen en Huisgenootcn,<br />
die niet gefchikt mogten zyn om zyne diepzinnige en<br />
ftrengebewyzen te bevatten, nogtans geneigd zouden<br />
wezen, om hem op zyn woord te gelooven, vooral<br />
Indien hy zyne leer door zyn eigen voorbeeld bevestigde.<br />
Maar al zyn perfoonelyk gezag vervalt,<br />
zodra hy voor vreemde Leezers lehryft. Deezen<br />
zyn aan den anderen kant veele r geneigd, om hunne<br />
vroegere Weldoeneren en Leeraaren meer dan<br />
hem te gelooven. Tegen het Christendom fchryven-
Delsmus, Naturalismus, enz-.<br />
vcnde, zal hy zeer veele Leezers, die voor het zei*<br />
ve ingenomen zyn , van zig vcrwyderen , die<br />
anders zyn Gefchrift gebruikt zouden hebben, arrï<br />
zodanige Waarheden, die zy tot nog toe op gezag<br />
hadden aangenomen, ook door de reden te kunnen<br />
verklaaren en bevestigen, indien hy dezelven niet<br />
als ftrydig met het Christendom hadde voorgedraagen.<br />
En welke vrugten kan hy dan wagten van zyn<br />
werk by zulke Leezers, die Christenen zyn? Hy<br />
zal zekerlyk by hen twyfeiingen doen opkomen te.<br />
gen de voorgaande gronden hunner godsdienflige<br />
kundigheden; maar of zy zyne diepzinnige bewyzen<br />
uit de reden behoorelyk zullen begrypen, en of<br />
zy door dezelven even fterk, als te voren, wederom<br />
bevestigd zullen worden in eenen naauwgezetten<br />
Wandel, dit is ten uiterjlen onzeker. Hieruit volgt<br />
derhalven, dat het niet menschlievend is, om een<br />
éénigen grondflag, waarop de Menfchen hunne eerbied<br />
voor en aanbidding van God, hunnen deugdzaamen<br />
Wandel en hunne Vcrwagtingcn bouwen, te<br />
verzwakken , maar dat een Schryver, die algemeen<br />
nuttig zyn wil, alleenlyk daarop bedagt moet wezen,<br />
om zodanige grond/lagen te vermeerderen.<br />
Eveneens is het gefteld met de christelyke Schriften<br />
, waarin men het aanzien van Christus zoekt re<br />
verheffen door het verkleinen van den nataorlyken<br />
Godsdienst, en denzelven voor Heidendom te verklaaren.<br />
Znlke voordragt der zaaken benadeelt het<br />
Christendom ongelyk meer, dan de groffle aanvallen<br />
tegen het zelve. Dit zal ik aantoonen.<br />
Vooreerst geeft de verfchillende betekenis van<br />
G 2 het
ioo Zesde Onderh. Over Christendom,<br />
het woord Heiden reeds grond tot veele verwarring,<br />
in het beöordeelen van de waare betrekking des<br />
Christendoms tot de natuurlyke of redelyke kennis<br />
van God. Onder een Heiden verbeelden de mees«<br />
ten zig een zedenloozen Afgodendienaar, en daar<br />
in de Heilige Schriftuure alle Volken, behalven het<br />
Joodfche, volgens onze Overzettingen, Heidenen genaamd<br />
werden, rekent men zig bevoegd, om zig<br />
ook alle byzondere Burgeren deezer Volkeren als<br />
goddelooze Afgodendienaaren te mogen voorftellen,<br />
omdat de Heilige Schriftuur dikwyls in 't algemeen<br />
fpreekt van het nationaale Verderf der toenmaalige<br />
Volken. Dan, dat dit niet fchriftuurlyk gedagt zy,<br />
blykt uit HANDEL. X: 35, daar Petrus zegt,dat<br />
God niet ziet op het uitwendig onderfcheid der<br />
Volken, maar dat een ieder, onder welk Volk of<br />
Heidenfchap hy ook leeve, indien hy God eért en<br />
doet dat regt is, hem aangenaam is. Maar vervolgens<br />
leidt Paulus het nationaal verderf der Volken<br />
uitdrukkelyk af (ROM. h ig — 25.) uit het ver.<br />
waarloozen van de kennisfe van God en zynen wil,<br />
welke nogtans voor alle menfchen uit de natuur der<br />
dingen mogelyk en te verkrygen was. Hieruit volgt<br />
fegtflreeks, dat zy allen, die zig aan deeze verwaarloozinge<br />
niet fchuldig gemaakt, noch de heerlykheid<br />
des onverderflyken Gods in de gelykenisfe van redelooze<br />
dieren veranderd hebben , ook niet behooren<br />
onder de Heidenen, in de kwaade betekenis des<br />
woords. Dat derhalven die Wysgeeren onder alle<br />
Volken, welken God dooreen geduurige overdenkinge<br />
zyner Werken, zo veel hun mogelyk Was,<br />
poog-
Leismus, Naturalismus, enz, IÜI<br />
poogden te kennen, niet gerekend moeten worden<br />
onder die genen, welker kundigheden tegen het<br />
Christendom moeten overgefteld worden. Hierom<br />
is "er eene zonderlinge verwarring in het begrip van<br />
die Godgeleerden, welken eenige wysgeerige Leerredenen<br />
cn^Schriften voor Heidensch houden, en<br />
zig inbeelden, dat zodanige Kennis Gode niet kan<br />
behaagen, die eenigszins naar de Kennis van eenen<br />
Sjokrates of anderen Wysgeer onder die Volken, die<br />
geen Jooden waren, gelykt, of op foortgelyke bewysredcnen<br />
rust. De Heilige Schrift beftraft het<br />
verwaarloosd gebruik der Reden in den Godsdienst,<br />
en verklaart alle zonden der Heidenen voor gevolgen<br />
daarvan; en deeze Godgeleerden verwerpen het<br />
gebruiken der Reden, en zyn bekommerd voor de<br />
nadeeligfte gevolgen daarvan. De Heilige Schrift<br />
zegt ROM. b 20, dat die Volken geene Ontfchuld.igingen<br />
hadden, omdat zy God uit de Werken<br />
der Scheppinge niet behoorelyk kenden, en overeenkomftig<br />
met die kennis eeren en dankten. Eenige<br />
Godgeleerden beweeren integendeel, dat men<br />
zig verantwoordelyk maakt, als men God uit de<br />
natuur der dingen wil kennen, en overeenkomftig<br />
met die kundigheden verhecrlyken. Wien moet<br />
men nu meer gelooven de Heilige Schriftuur of<br />
deeze Kerkleeraars, die eenen yver hebben zonder<br />
verftand en meenen, dat zy Gode daarmede eenen<br />
dienst doen?<br />
Daar dan niet ontkend kan worden, dat de Heilige<br />
Schriftuur zelve nergens de verëeniging van<br />
zuivere Waarheden wegens God uit de Reden, te-<br />
G 3 gen
102 Zesde Qnderh. Over Christendom,<br />
gen het Christendom overftelt; moet onderzogt worden,<br />
of 'er in onze dagen redenen kunnen zyn,<br />
waarom men tegenwoordig deeze beide bronnen<br />
om den Godsdienst te kennen , als ftrydige of tegen<br />
elkander overgeftelde beginfelen moet aanzien. De<br />
Heer Lavater zegt in eene aanmerking: Een vernuftig<br />
Man fchreef onlangs, een Deïstisch Christen<br />
is even zo goed gezegd als een Keizerlyke Pruis.<br />
Welke verfchrikkelyke, voor alle Christenen ontrustende,<br />
gedagten ligt in deeze gelykenis! Een Keizerlyke<br />
Pruis kan maar in zo verre gedagt worden,<br />
als beide Hoven tegengeftelde belangen hebben,<br />
of in een openbaaren oorlog zyn. Is 'er nu tusfehen<br />
Christus en God . tusfehen het Christendom en de<br />
Openbaaring van den Vader der Natuure in zyne<br />
werken, ook dit tegenovergefteld belang , of een<br />
openbaare oorlog te vinden ? Wie, myn lieffteiavater,<br />
zoude het dan nog durven waagen, om één<br />
uur een Christen te blyven, indien men daardoor tegen<br />
God zelfs, den Schepper der Natuure , party<br />
moest kiezen? „Deïstisch Christen is zo<br />
„ veel als Keizerlyke Oostenryker," — moestdeman<br />
gezegd hwbben, indien hy geestig hadd' willen<br />
wezen-<br />
Christus zegt: Ik zoeke niet myne eere, maar de<br />
eer des Vaders, die my gezonden heeft; en PHIL.<br />
II: ii wordt gezegd, dat Christus daarom door God<br />
tot zo grooten aanzien verheven is, op dat allerlei Volken<br />
zouden belyden, dat hy de hoogfte Leeraar en<br />
Heer is tot Eer van God den Vader. Het Christendom<br />
zal ons derhalven de Heerlykheid van den on-
Lcismus, Naturalismus, enz. 103<br />
zigtbaarcn Gcd in zyne werken nog duidelyker doen<br />
zien, maar die geenszins verbergen of ons verhinderen<br />
om haar te befchouwen.<br />
Wanneer dan Godgeleerden of christen Wysgeeren<br />
de redelyke kennis van God uit de natuur der<br />
dingen verwerpen; en zig tevens veele moeite geeven<br />
, om de fchranderlte bewyzen van de gewigtigfte<br />
waarheden van den natuurlyken Godsdienst, die<br />
voor zo veele menfchen tot nog toe genoegzaam<br />
geweest zyn , te verzwakken , alleenlyk opdat de<br />
Noodzaaklykheid en Voortreffelykheid van het Christendom<br />
zigtbaarer gekend zouden worden; wat nut<br />
doen zy dan wel daarmede ? Ontrukken zy hiermede<br />
niet zowel aan den Christen, als aan den Naturalist,<br />
zekerlyk een fteunfel zyner overtuiginge van<br />
die Waarheden, waaraan zy eenige bewysredenen<br />
ontneemen? Zal wel een.Naturalist, welke de gcwigtigfte<br />
Waarhedén, die het Christendom bevat,<br />
reeds uit de Reden kende, en die dus wegens deeze<br />
overeenlïemming naby het Christendom was, nader<br />
tot hetzelve getrokken worden, als hem zyne gronden,<br />
om deeze Waarheden voor waarheden te houden,<br />
benomen worden? Moet men niet eer wagten,<br />
dat een wankelend gemoed, waaraan zyne voorige<br />
grondfiagen van eerbied jegens God en regtfchaapenheid<br />
ontnomen worden, nog veel dieper in<br />
twyfeiingen zal verzinken, en alle moeite tot verder<br />
onderzoek geheel zal opgeeven, omdat alles<br />
hem nu onzeker voorkomt?<br />
Myne byzondere gedagten hieromtrent, welke ik<br />
den Christelyken zowel als Naturalistifchen Schry-<br />
G 4 ve.
104. Zésde Onderh. Over Christendom,<br />
Veren, die vrienden des Menschdöms zyn willen ,<br />
£er verdere onderzoekinge aanbeveele, komen hierop<br />
uit: Laat ons beide de goddelyke Openbaaringen<br />
in de Natuur en in de Schriftuur, als egte Oirkonden<br />
aanzien, doch die in twee vérfchiilende Taaien<br />
gefchreeven zyn, en waarvan de meeste Menfchen<br />
maar de ééne of de andere verftaan. Daarin<br />
komen wy met eikanderen overeen, dat beide Boeken<br />
dezelfde hoofdftelling bevatten, en indien zé<br />
behoorelyk verklaard worden, elkahderen niet kunnen<br />
tegenfpreeken.<br />
Laat ons daarom de Menfchen opwekken, óm dat<br />
Boek, welks Taal hun het meest bekend en duidelykst<br />
is, met alle naarftigheid te beoefenen, en te<br />
gelyk de Taal van het andere Boek fteeds beter te<br />
Jeeren verftaan. Die ze béiden kan leezen en vérftaan<br />
, vergelyke ze zorgvuldig, en hy zal bevinden,<br />
dat ze een wederkeerig Licht over eikanderen verfpreiden<br />
en het één het ander verklaaren ; zodat 't<br />
gene ons in het ééne duister blyft, in het andere<br />
breedvoeriger en duidelyker geleerd worde. Hierdoor<br />
zullen wy volmaakter Godgeleerden en nuttiger<br />
Schryvers worden, en wel te meer, dewyl het<br />
in de nieuwe Huishouding, die door Christus is opgerigt,<br />
niet meer op de Letter, maar op den Geesi<br />
moet aankomen, 2 KOR. III: 6, en Christus zo wel<br />
als zyne Apostelen ons zelf op de natuur der dingen<br />
•en eigen rcdelyk onderzoek geweezen hebben,<br />
MATTH. VI: 25, en V. PHIL. IV: 8.<br />
Daar ik éénmaal gelegenheid gekreegen hebbe,<br />
om vanjdemenschlievende oogmerken der Schryveten
Leismus, Naturalismus, enz. i«j<br />
ren te fpreeken, zal ik nog eene zeer gewigtige algemeene<br />
Aanmerking ter overweeginge aanbeveelen.<br />
Zeer dikwyls. ziet men, dat Geleerden, die een<br />
nieuw bewys voor eene gewigtige Waarheid willen<br />
voordraagen, de inleiding daartoe pleegen aan te<br />
vangen met het aantoonen van het gebrekkige der<br />
oude bewyzen. Maar hierdoor, dunkt my, handelen<br />
zy zeer tegen hun eigen oogmerk, indien 't hun<br />
naamlyk in ernst te doen is, om meerdere zekerheid<br />
in de kennis dier Waarheid, welke zy willen betoogen,<br />
algemeener te bevorderen. Want die oude<br />
bewyzen hebben toch zekerlyk tot i:og toe voor<br />
veelen eene zedelyke Zekerheid gehad, ten minden<br />
voor die allen, wier kundigheden en denkwyze<br />
met derzelver Uitvinderen byna gelyk ftaan. Door<br />
het berispen van dat weinige gebrekkige in dezelven,<br />
berooft men gewis veelen van hunne voorige<br />
gronden van overtuiging, en hét is zeer onzeker,<br />
of ons nieuwe bewys in den fchakel hunner denkbeelden<br />
zodanig zal pasfen, dat het hun ter hunner<br />
gerustftellinge vergenoegen zal. Dus dunkt my, dac<br />
het nuttiger en menschlievender is, indien men<br />
in het voordraagen van een nieuw bewys voor zuli<br />
ke algemeen gewigtige Waarheden, als b. v. de Onfterflykheid<br />
onzer Ziele, de Inleiding daartoe op<br />
deeze of dergelyke wyze begon: Wy hebben wel<br />
reeds veele voortreifelyke bewyzen voor de Onftcrf-<br />
Jykhcid der Ziele; maar niemant, die onze verwagtingen,<br />
welke daarop gegrond zyn, naar waarde<br />
weet te fchatten, zal het overtollig rekenen, dat ik<br />
hier nog een nieuw bewys, waardoor myne over-<br />
II tui-
ic5 Zesde Onderh. Over Christendom, enzi<br />
tuiging daarvan uitmuntender bevestigd is, openlyk<br />
mededeelen. Een ieder Leezer zal dan dat<br />
nieuwe bewys naar maate van den invloed, dien<br />
bet op zyn eigen gemoed gehad heeft, reeds zelf<br />
waarieeren en verkiezen boven anderen, die hem<br />
zwakker voorkomen. Ik wenschte, dat dc Heeren<br />
Beöordeelaaren zig verëenigden, om den Schryveren<br />
zeer dikwyls aan te beveelen, dat zy zig zeiven<br />
alcyd vraagen: is het menschlievend ? zal het<br />
gewisfelyk meer voordeel dan nadeel doen, 't gene<br />
ik voorneemens ben te fchryven? Veelligt zoude<br />
daardoor de waare Geest van den Godsdienst en de<br />
Liefde tot goede Werken eenflemmiger verbreid<br />
worden, en de één niet zo dikwerf omver ftooten,<br />
't welk dooi anderen gebouwd was.
& S. STEINBARTS<br />
WYSGEERIGË<br />
OPHELDERINGEN.<br />
DERDE STUK.
G. S. STE1NB ARTS<br />
WYSGEERIGE<br />
OPHELDERINGEN<br />
OÏES ZYN WERK WEGENS DE<br />
L E E R E<br />
DER<br />
GELUKZALIGHEID.<br />
D E R D E STUK,<br />
WAARIN<br />
Eenige Grondregelen, byhet zoeken naar Wysheid in<br />
agt te neemen, verklaard worden.<br />
UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD,<br />
Te A M S T E R D A M ,<br />
By de Wed. J. D Ó L L,<br />
MDCCLXXXVIL
Z E V [E N D E<br />
O P H E L D E R I N G ,<br />
Over den zekerften weg tot waare en voor het<br />
algemeen nuttige Wysheid des Leevens.<br />
Cic. deOratore. Libro III.<br />
Omnes artes aliter ab iis traftantur', qui eas ad<br />
ufum transferunt: aliter ab iis, qui ipfarum artium<br />
tra&atu dele&ati, nihil in vitafünt aliud afturi. —<br />
Eadem ratio eft harum artium maximarum. Ifta<br />
(philofophica & theologica) difcuntur facile, fi et<br />
tantum fumas, quantum opus fit, et habeas, qui docere<br />
fideliter poffit, et fcias etiam ipfe difcere. Sed<br />
fi tota vita nihil velis aliud agere, ipfa traftatio et<br />
quaeftio quotidie ex fe gignit aliquid, quodcuradefidiofa<br />
deleélatione veftiges. Ita fit , ut agitatione<br />
rerum (metaphyficarum et theologicarum) fit infinita<br />
cognitio; facilis ufüs dodtrinam confirmet, mediocris<br />
opera tribuatur, memoria ftudiumque permaneat.<br />
Drie wegen zyn 'er, op welken wy Menfchen alle<br />
anze kundigheden verzamelen, naamlyk de weg der<br />
Ervaaringe, of eigen zinnelyke Bevindinge , de weg<br />
des redelyken zélfdenkens, en de weg des Geloofs aan<br />
het gene anderen ons verzekeren. Tegenwoordig<br />
A 3 twist
Q Zevende Opheldering* Over<br />
twist men meer dan ooit, welke van deeze drie wegen<br />
de zekerfte zy, om tot hoogere zedelyke Gelukzaligheid<br />
, of tot ééne aanhoudende vrede der ziele<br />
en kalmte des gemoeds te geraaken.<br />
Veele, meerendeels zeer welmeenende Menfchen,<br />
neemen hun inwendig Gevoel ten proeffteen van het<br />
waare en goede aan. De waardy van de leeringen<br />
van den Godsdienst en het voordellen daarvan,<br />
nieeten zy af naar de aandoeningen, welken daardoor<br />
in hun verwekt worden. Al wat hun hart verwarmt,<br />
al wat zagte opwellingen des gemoeds verwekt<br />
, al wat hen in eenen ftaat van genoeglykheid<br />
brengt, dat is voor hun zaligmaakende Waarheid,<br />
dat zyn voor hun egt-chriftelyke Voorftellingen vol<br />
van Goddelyke kragt en zalvinge. Daarom beminnen<br />
zy de myftike Leerwyze en zinnebeeldige bekleedingen<br />
der godsdienftige Waarheden, en fchuwen<br />
alle fchrandere ontvouwingen van de Leeringen<br />
des Christendoms, als nieuwsgierige Waanwysheid,<br />
die tot woordenftryden verleidt, en ten laatften tct<br />
ongeloof vervoert.<br />
•>: Men kan niet ontkennen, dat deeze klaffe van<br />
Menfchen, welken men Myjliken pleegt te noemen,<br />
jn alle Eeuwen, blykens de Kerkelyke Gefchiedenisfen<br />
3 een veel betere foort van Christenen geweest<br />
zyn, dan de kerkelyk-Regtzinnigen, die zig met het<br />
tepaalen van de Voorfchriften der Leere en met godgeleerde<br />
twistyraagen bezig hielden, Ook nog ia<br />
brt|e dagen behooren de Kwaakers, de Hernhutters<br />
gh andere Myftiken, Separatisten en Theofophisten,<br />
byzcnderlyk wanneer men alleen op de gemeene Leden
den zekerften weg tot Wysheid. j<br />
Seri deezer Gemeenten ziet, onder de ftilfte en nuttigde<br />
Burgers: en hy, welken hunne broederlyke<br />
Vergaderingen , met hunne huislyke Godsdienstoefeningen<br />
en hunne dille ingetogenheid nader bekend<br />
zyn, zal toedaan, dat hun leeven onder veele<br />
zoete , godsdiendige bevindingen , voor hun zagter<br />
voortrolt, dan voor de meesten der overige Menfchen,<br />
die zig met het Leerdelzel en den openbaaren<br />
Godsdienst van eene der heerfchende Kerkgenootschappen<br />
vergenoegen.<br />
Na deeze aanmerkingen konde het fchynen, als of<br />
deeze weg, om zyne eigene bevindingen als een inwendig<br />
goddelyk Licht te volgen, behoorde aangepreezen<br />
te worden, om tot een aanhoudende vrede<br />
der, ziele te geraaken: dan het laat zig ras zien,<br />
zowel, dat maar weinige Menfchen gefchikt zyn, om<br />
deezen weg gelykvormig te vervolgen, als, dat een<br />
ieder, die denzelven bewandelt, aan menigerlei gevaar<br />
is blootgedeld,om in den droevigden doolhof gebragt<br />
te worden.<br />
Vooreerst zyn alleen zulke Perfoonen, die meer<br />
aandoenlykheid en verbeeldingskragt, dan geest en<br />
denkvermogen bezitten, vatbaar om uit mystike<br />
voordellingen een gevoel van Gelukzaligheid te ontvangen.<br />
Want die gewoon is om zelf te denken ,<br />
vindt zig daag geneigd, om al wat hem in duistere,<br />
figuurlyke fpreekwyzen , als in een fpiegel word<br />
voorgehouden, zig duidelyk voor te dellen; en dan<br />
blyft voor den zodanigen, by het ontzwagtelen van<br />
den zin, niets zaakelyks over, 't welk het verftand<br />
ïiog zoude kunnen behouden.<br />
A 4 Men
ë Zevende Opheldering. Over<br />
Men behoeft alleen in de Gezangboeken der Mystiken<br />
na te flaan die afdeelingen, welken van de,<br />
geheime Verëeniging of het Huvvelyk der ziele met<br />
God, van de Verloochening van zig zeiven en de<br />
Waereld, van de Zaligheid en de Heerlykheid van<br />
den ftaat der Genade enz, handelen, en eenige van<br />
dje Liederen, eerst ter loops en dan oplettend t§<br />
leezen, en men zal bevinden, dat by het eerfte leezen<br />
daarvan veele aangenaame aandoeningen verwekt<br />
worden, ook wel dat de verbeelding tot zeer<br />
verhevene, vrolyke aanfchouvvingen opgewekt en<br />
bezield wordt: maar zo dra men de dingen , die onder<br />
zulke betooverende Beelden voorgefteld worden,<br />
met het verftand poogt te bevatten, dan zal<br />
het ons gaan, gelyk eenen mensch, welke uit een<br />
zoeten droom ontwaakt, en alle de Gelukzaligheid,<br />
die voor zyne oogen zweefde , op eenmaal zieï<br />
verdwynen. ><br />
Ik hebbe te veele hoogagting voor het braave hart<br />
van veele Mystiken, en hun ernftig jaagen naar dc<br />
Godzaligheid is my te eerwaardig, dan dat ik het my<br />
veroorloven zoude, om plaatfen uit hunne ftigtelyke,<br />
Roeken by te brengen, wyl men het ontleeden<br />
daarvan als eene befpotting zoude kunnen aanzien.<br />
Daarom zal ik alleen uit één der redenmaatigfte<br />
fchriften der nieuwe Mystiken , 't welk ten tite(<br />
heeft: Predikatiën enftukken van Predikatiën, gezaaid<br />
ten dage des Oogsts , eenige regels uittrekken, die in<br />
een verheven ftyl groote denkbeelden fehynen VOOÏ<br />
«e draagen, doch by nadere overweeging niets zaakelyks<br />
behelzen om wyzcr of gel ukkiger te maaken.<br />
' "Het'
den zekerjlen weg tot WysHid. $<br />
Her is het Hot eener Predikatie over de ftoffe:] Je<br />
fus de Heer aller dingen. Zie hier de woorden des<br />
Schryvers<br />
„ Het is, laat het ons in ftof thands aanbidden!<br />
Het is het onbegrypelyk welbehagen des Va-<br />
„ ders, door een naaren Nagt tot Licht, door<br />
., uitgeputte Vermoeijenis tot Kragt, ach! dik-<br />
„ wyls door een zevenvoudigen dood ten Leeven<br />
gelouterd te worden. Vreugde, die geene tong<br />
a, kent, geene ziel bevat, God naby te hebben !<br />
a, in Hem met Hem alles te vermogen aan<br />
„ zyn hart, gelyk aan het hart eens Vriends te<br />
rusten! Laat ons zoeken; God is getrouw, wy<br />
,, zullen henfvinden! O! zy (de Apostelen) vonden<br />
hem, zy hadden hem. — Het is niet<br />
iet nieuws, niet iet ongehoords, dat wy zoei<br />
, ken! Zy zogten hem ook, zy vonden hem en<br />
5, hadden hem. —— Heeft hy ons minder lief<br />
„ dan hen? Wil hy onze blydfchap minder dan<br />
„ hunne blydfchap? Is Jefus Christus ook niet<br />
„ voor ons geflorven? Ach! laat ons zoeken —on-<br />
„ der doornen,in duisternis: en wanneer ook! 'er<br />
zal Licht komen — wanneer'er God is ; het Licht<br />
„ zal komen, en het pad glad en helder worden l<br />
„ Ach dat gy kwamet , Almagtige ! .<br />
,, ziet, daar is onze God! zal dan een ander vol<br />
van Gods- en Broeder-vreugde toeroepen! Daar<br />
„ is onze God, die zyn aangezigt voor een klein<br />
oogenblik voor ons verborgen heeft, maar nu.<br />
„ met eene naamlooze Barmhartigheid ons weder<br />
,3 beftraalt ; daar is onze Heer., op welken wy ge-<br />
A J „ w agi, '
i© Zevende Opheldering. Over<br />
,, wagt hebben, laat om opfpringen van vreugde in<br />
„ zyn heul"<br />
Als men deeze plaats twee of driemaalen gelezen<br />
heeft, vraage men zig zeiven, wat men nu te doen of<br />
te verwagten hebbe? wat het eigenlyk zy gelouterd te<br />
worden door een naaren nagt tot licht, door uitgeputte<br />
vermoeijenis tot kragt, door eenzevenvoudigen<br />
dood ten leeven ? Hoe men het maaken moete , om<br />
aan het hart van God te rusten ? Onder welke doornen<br />
, in welke duisternis men Christus zoeken zal ?<br />
Welke toekomst van God naby is? Myn verftand<br />
vindt op dit alles geen antwoord. Zekerlyk<br />
merkt men wel uit den famenhang , dat de Schryver<br />
eene verwagting wil verwekken van eene zigtbaare<br />
komfte van Christus, die welhaast volgen zal, en<br />
dat hy opzigtelyk by het afdrukken der Predikatie ,<br />
flegts een ftuk van zyne gantfche Befpiegeling des»<br />
wegens gegeven heeft; maar wat moeten wy ter verhooginge<br />
onzer zedelyke Gelukzaligheid van Christus<br />
menfchelyk lighaam verwagten? en welke waare<br />
zaakelykheid zal het rusten aan zynen borst aan onzen<br />
geest aanbrengen, zodat daaruit eene blydfchap<br />
, die noch tonge noemt, noch ziele kent,<br />
ontftaan zoude?<br />
Hieruit blykt dan, dat denkende Lieden, die hunnen<br />
geest aan zaakelyk voedfel gewend hebben,<br />
aan zulke ingebeelde geregten geen fmaak vinden,en<br />
nog minder daardoor tot eene hoogere duurzaame<br />
werkzaamheid in het goede verfterkt kunnen<br />
worden • en zo is bygevolg de weg der Mystiken<br />
, op welken duistere gevoelens ons ter Gelukza-
den zekerden weg tot Wysheid. n<br />
ïigheid moesten opleiden, ten miniien geen algemeene<br />
weg, omdat dezelve niet is voor denkende Menfchen.<br />
Dit was het eerfte, dat ik bewyzen wilde.<br />
• Maar misfchien is 'er een foort van Menfchen,<br />
voor welken deeze weg der aanbeveelinge waardig<br />
is? Hierop antwoordeik: aanbeveelen zoude ik hem<br />
volftrekt nooit aan iemant, die my des wegens om<br />
raad vraagde. Want fchoon ik tevens toefta, dat<br />
veele vroome en braave Menfchen op denzelven tot<br />
aan het einde hunnes Leevens in eene beftendige Vergenoegdheid<br />
en in het zagfte gevoel van innerlyke<br />
vrede en blydfchap tot God gewandeld hebben ,<br />
gelyk de gefchiedenis van alle Eeuwen en de dagelykfche<br />
ervaarenis, nog in onzen tyd, dit ontegenzeggelyk<br />
aanwyzen; is egter het getal der genen, die!<br />
daarop niet verongelukt zyn, zeer gering tegen de<br />
groote menigte der zulken ,welken op deezen weg in de<br />
droevigfte gemoedsgefteltenisfen geraakt zyn. Het<br />
gevaar, om op een dwaalweg gebragt te worden,<br />
is daarby te groot, en de gelegenheden daartoe<br />
zyn al te menigvuldig, dan dat ik dien weg zoude<br />
kunnen aanbeveelen. Dit zal ik ten klaarften aantoonen.<br />
Eerstlyk is het onbetwistbaar , dat zy alleen<br />
door hunne inwendige bevindingen behoorlyk kunnen<br />
geleid worden, by welken reeds vooraf het zedelyk<br />
Gevoel door vroegere verflandelyke Qndervoyzinge<br />
en door een redelyke zorgvuldige Opvoedinge, een goede<br />
rigting heeft ontvangen. Want myjïike voortellingen<br />
wekken wel altyd op tot een grootere leevendigheid<br />
der Hartstogten, maar als enkel figuur-<br />
lyke
12 Zevende Opheldering Over<br />
lyke en zinnelyke voorftellingen kunnen zyder werkzaamheid<br />
geen bepaalde rigting geeven , en daarom<br />
ook het zedelyk Charakter van den mensch niet in<br />
den grond verbeteren. Daar ik zelf in myne jeugd<br />
veele jaaren in een kring van Myftiken geleefd hebbe,<br />
is het voor my zeer dik wylszigtbaar geweest, hoe<br />
alle driften hunnen vryen loop, onder alle dieTheofophifche<br />
aandagtsoefeningen, behouden; Eigenzinnigheid,<br />
Hoogmoed, Hebzugt, Gierigheid, Onverzoenelykheid,<br />
Lust tot ledig gaan en andere flegte<br />
neigingen worden door myftike onderwyzingen<br />
weinig verminderd; maar door dezelve, wordt gelegenheid<br />
gegeeven, dat men die ondeugden onder<br />
een ander kleed, den fchyn hebbende van Godsdienftigheid,<br />
zoekt te bevredigen. Dus zullen, by voorbeeld,<br />
wanzedelyke Menfchen, die de Vergaderingen<br />
der Myftiken vlytig bezoeken, wel niet tegen<br />
eikanderen uitharden in gemeene fcheldwoorden of<br />
ruuwe vloeken, maar daartegen beftryden zy eikanderen<br />
met Schriftuurplaatfen, waarin de aandoenlykfte<br />
yerwytingen en de verfchrikkelykfte bedreigingen,<br />
der Goddelyke oordeelén voorkomen. Hunne Hardigheid<br />
, Hoofdigheid, Onverzoenlykheid en andere<br />
voor den mensch nadeelige Driften veroorloven zy<br />
zig onder den naam van yver voor de eer van God,<br />
en het is onmogelyk om hen tot eene erkentenis van<br />
hunne verkeerdheid te brengen, omdat zy alle redelyke<br />
onderrigtingen verwerpen, en zig op een inwendig<br />
gevoel en misdüide fpreuken der Schriftuure<br />
beroepende, daardoor ftyven. Zelfs heb ik Myftiken<br />
in hun gebed pp het hoogmoedigst regest<br />
God
den zekerjlen mg tot Wysheid, 13<br />
God hooren pochen en zig regtvaardigen , als zy te<br />
leur gefteld waren in hunne verwagtingen, die zy<br />
op misduide beloften der Schriftuure gebouwd<br />
hadden.<br />
Ten anderen is het een algemeene uitwerking van<br />
alle myftike voorftellingen , dat de verbeelding<br />
met een menigte van zinnelyke beelden wordt opgevuld,<br />
welken de ziel zeer ligt kunnen verhitten en<br />
haare kragten te fterk fpannen. Daaruit ontftaat dan<br />
eerst eene geneigdheid tot het zonderlinge, waardoor<br />
de mensch voor de Maatfchappy en de bezigheden<br />
des Leevens, dan eens meer, dan eens minder nutteloos<br />
wordt. Verder wordt het verlangen naar het<br />
buitengewoone en wonderbaare aangekweekt, en dit<br />
vervoert ongemerkt tot paallooze Dweepery, en tot<br />
een menigte dwaaze proeven en onderneemingen. De<br />
kerkelyke Gefchiedenis is vol van voorbeelden , die<br />
toonen,tot welke allerzonderlingfte daaden de welmeenendften<br />
gebragt zyn door zinnelyke, verwarde begrippen<br />
van den Godsdienst; en alle Kluizen, Kloosters en<br />
huizen voor krankzinnigen, leveren daarvoor menigvuldige<br />
bewyzen Onder de Proteftanten zouden wyde<br />
Dweepery ook meer openlyk zien uitbreeken,zo niet de<br />
redelyke beginfelen des eerften onderwys en de uit- "<br />
wendige omftandigheden der huisgezinnen dezelve<br />
tegen hielden en ten deele verhinderden openbaar<br />
te worden.<br />
Daarenboven zyn alle de Leden van Theofophifche<br />
Gemeenten geduurig in gevaar, om door huichelende<br />
bedriegers misleid te worden. Hoe openhartiger<br />
en welmeenender zy zyn, hoe vuurige*f lief-<br />
- de
S4 Zevende Opheldering. Ovet<br />
de zy jegens de Broederen in hunne harten draagen<br />
zo veel te gemakkelyker kunnen ondeugende Menfchen<br />
derzelver vertrouwen misbruiken 4 om hen te<br />
verftrikken en dikwyls geheel te bederven. Men<br />
heeft al voor zeer lang opgemerkt, dat de meeste<br />
gemeene Leden der myftike Vergaderingen gewoonlyk.<br />
Lieden zyn van het beste hart en van eene opregte<br />
begeerte naar Waarheid en Godzaligheid; maar<br />
dat onder de Voorftanderen, Beftierders en Hoofden<br />
daarvan zeer dikwyls de gefleepenfte Booswigten gevonden<br />
worden, die de welmeenenheid der Broederfchappen<br />
tot de fchandelykfte oogmerken misbruiken.<br />
En hoe zelden is het geval daar, dat braave menfchen<br />
by hunnen overgang tot deeze Gemeenten gelegenheid<br />
hebben, om de Voorftanders en Hoofden<br />
daarvan vooraf met de behoorelyke oplettendheid en<br />
naauwkeurigheid te beproeven; en hoe veelen hebben<br />
zig in het vervolg, zonder uitkomst, verftrikt<br />
gevonden, als zy naderhand gelegenheid hadden<br />
om de verborgenheid der boosheid te ontdekken!<br />
Maar gefteld; de Voorftanders en Leidslieden van<br />
zulke Gemeenten waren doorgaans regtfchaapen Mannen<br />
; dan komt het nog daarop aan, of zy volgens<br />
hun natuurlyk Charakter meer tot blymoedigheid dan<br />
tot droefgeestigheid geneigd zyn. Leeraars, die<br />
zeiven een opgeruimd gemoed hebben, zyn minder<br />
gevaarlyk, en zullen door hunne onderrigtingen by<br />
hunne Toehoorers ruste der ziele en blymoedigheid<br />
aanmerkelyk bevorderen. Maar welk gevaar voor<br />
tedere, aandoenlyke Menfchen, als hunne Leidslieden<br />
zelve van eene droefgeestige en bekommerde ge-<br />
'» moeds-
den zekerfien weg tot Wysheid. 15<br />
Cioedsgefteltenisfe zyn! Hoe ligt en ongemerkt kan<br />
dan het gif der zwaarmoedigheid indringen , en hoe<br />
onherftelbaar werkt het zelve, wanneer eenige ligchaamlyke<br />
gefchiktheid tot deeze kwaal reeds voor<br />
handen is? Ik heb menfchen gekend, die dan by<br />
den geringften aanval van hyfterike toevallen verzekerden<br />
gevoeld te hebben, dat de Heilige Geest van<br />
hun geweeken was , en die een onbefchryflyken<br />
angst gevoelden in den waan, dat zy hunne zaligheid<br />
onherftelbaar verlooren hadden. Als het gemoed<br />
eenmaal gewoon is op gevoel te bouwen, en de bevinding<br />
van zekere blydfchap tot God te houden voor<br />
het eenigfte kenmerk en onderpand van zynen ftaat<br />
der Genade; dan baaten geene bewyzen der Reden<br />
of der Heilige Schriftuure, hoe duidelyk die ook<br />
zyn mogen.<br />
Hierby komt eindelyk nog, dat de overgang van<br />
een myftike denkwysinden Godsdienst, liggen 'er anders<br />
geen duidelyke Overtuigingen ten gronde, tot een<br />
volkomen Ongodsdienftigheid zeer ligt en natuurlyk<br />
is; ja dat ze by jonge Lieden zeker altyd volgen zal,<br />
zodra zy uit den kring hunner Leidslieden in de<br />
groote Waereld treeden en hunne driften ontwaaken;<br />
vooral wanneer Lieden van flegte beginfelen zig in<br />
hun vertrouwen weeten in te dringen. Want beeldryke<br />
Voorftellingen kunnen nimmer vaste grondflagen<br />
van overtuiginge en vorming van het zedelyk<br />
Charakter opleveren.<br />
Uit alle deeze aanmerkingen volgt nu onloochenbaar,<br />
zo wel,dat maar zeer weinige menfchen door hunne<br />
inwendige Bevindingen goed geleid kunnen worden;
ie Zevende Opheldering. Over<br />
denmaamlyk.maar alleen dezodanigen,welker zedelyk<br />
Charakter bereids eene juiste en vaste rigting tot regtfchaapenheid<br />
en gezellige Deugd vooraf bekomen<br />
heeft, en welker driften gemaatigden verzagt zyn:<br />
als, dat deeze welmeenende en braave menfchen altyd<br />
gevaar loopen, om door de fchynbaare ftigtelykheid<br />
van myftike voorftellingen tot uitfpoorigen<br />
aandoeningen, inbeeldingen en verwagtingen onopgemerkt<br />
vervoerd , door Huichelaars en valfche<br />
Broeders bedroogen * efi door duistere voorftellingen,<br />
by de geringde ligchaamlyke gefchiktheid tot zwaarmoedigheid,<br />
in de droevigfte geriioedsgefteltenis ge»<br />
bragt te worden : als ook, dat alle andere menfchen<br />
van zwakke kennisfe en nog niet gevestigde<br />
braafheid des harten, als zy zig alleen op hun gevoel<br />
verlaaten, blootgefteld blyven aan de mislet*<br />
dinge hunner eigene Hartstogten, en aan het bedrog<br />
van Leidslieden, die zy nog niet beproefd hebben 9ja<br />
aan een volflagen verleidinge tot Ongodsdienftigheid<br />
en allerleie Uitfpattingen; en dit wel temeer,<br />
nanr maate hunne harten teder en gevoeliger,en hun gevoel<br />
en hunne inbeeldingen leevendiger zyn. Deeze<br />
weg kan derhalven door geene verftandige en ervaarene<br />
Godgeleerden aangepreezen worden; en hy<br />
die daarvan nog gegronder onderrigt begeert, behoeve<br />
alleen het voortreffelyke werk des Heeren<br />
Opper • Cevfijloriaalraads, SPALDING, over de Waardy<br />
des Gevoels in het Christendom, met die oplettendheid<br />
, welke de fchrandere voordragt van deezen<br />
diep denkenden cn ervaaren Godgeleerden vordert,<br />
door te leezen, of liever te bejludeeren.<br />
Ve
*den zekerjlen weg tot Wysheid. t?<br />
ï)e tweede Weg, langs welken wy Menfchen kennis<br />
verkrygen , is het eigen redelyk Nadenken; en nu is<br />
de vraag, of deeze weg aan allen, welken ruste des<br />
Gemoeds en wysheid des Leevens zoeken , als een<br />
zekere weg om het einde hunner wenfehen te bereiken<br />
, kan aangepreezen worden ?<br />
De Reden is onbetwistbaar het edelst Talent des<br />
menfchen. Door haar alleen verheffen Wy ons boven<br />
de Dieren, en zyn voor verhevener begrippen en<br />
zedelyke bezeffingen vatbaar. Door geen ander vermogen<br />
der Ziele kunnen onzinnelyke algemeene denkbeelden<br />
gemaakt ,de regelen van het regtmaatige en onregtmaatige<br />
gekend , het Beftaan en de Volmaaktheden<br />
eens Opperwezens erkend, en laage driften beftierd<br />
worden. Uit het denkbeeld van de Reden fchynt<br />
derhalven reeds te volgen, dat waare Wysheid alleen<br />
door haar kan verkreegen , en zeker gevonden<br />
moet worden. Hierby komt nog, dat waarheden,<br />
welken de Reden uit inwendige kentekenen éénmaal<br />
als Waarheden duidelyk erkend heeft, eene<br />
©nwankelbaare zekerheid geeven, waarop men ten<br />
allen tyde zig vast kan gronden, zonder dat men bekommerd<br />
behoeft te zyn , dat ons gemoed deswegens<br />
ooit door iets van buiten twyfelagtig zoude<br />
gemaakt kunnen worden.<br />
Om deeze redenen befluiten veele Geleerden, dat<br />
aan het menfchelyk Geflagt geen grooter Weldaad<br />
zoude kunnen te beurte vallen , dan wanneer een<br />
wysgeerige Godsdienst overal ingevoerd, en alle<br />
Waarheden des Geloofs en pligten des Leevens, alken<br />
uit de zuivere gronden der Reden werden af-<br />
B ge-
t8 Zevende Opheldering. Over<br />
geleid. Van het uitvoeren van dit plan belooven zy<br />
zig de gelukzaligfte tyden, inzonderheid, omdat dan<br />
alle Dweepery, waardoor gantfche Landen zo dik<br />
werf overheerscht Zyn, alle Rechtbanken tot onder<br />
zoek des Geloofs, met één woord, alle zugt tot ver<br />
volgen en Onverdraagzaamheid zouden vernietigd<br />
worden , wanneer de Reden alleen heerschte, en<br />
fchynheilige Bedriegers de menfchen niet meer<br />
door verdigte Openbaaringen der Godheid met fchrik<br />
en angst zouden kunnen vervullen.<br />
Ik kan niet ontkennen, dat ik zelfs in jonger ja»-'<br />
ren deeze gedagten en wenfehen gekoesterd heb.<br />
Maar de gantfche redeneering is op zig zelve reeds<br />
een bewys, hoe zeer ook de wysgeerige mensch töi<br />
Onverdraagzaamheid genegen is, en boe ligt onze<br />
zo hoog geprezen Reden ons misleiden kan, als wy<br />
alleen uit algemeene denkbeelden wysgeerig rede<br />
neeren of'philofopheeren, en verzuimen om de onder<br />
vinding en de gefchiedenis te raadpleegen.<br />
Eene geringe oplettendheid op het gene dagelyks<br />
onder onze oogen voorvalt, en eenige waarneemingen<br />
uit de Gefchiedenis der Wysbegeerte, zullen ons dui<br />
delyk doen opmerken, en, dat maar ongemeen weini<br />
ge menfchen tot zodanige fterkte en vaardigheid in<br />
het gebruik hunner Reden komen, om zeiven over<br />
algemeene werkdaadige, ik laat ftaan befpiegelende<br />
Waarheden goed wysgeerig te kunnen redeneeren:<br />
en, dat veele der fchranderfte Verftanden, met alle<br />
hunne diepe naarvorfchingen naar Waarheid , zig<br />
zeer dikwyls van a'le heilzaame Wysheid des Lee<br />
vens Weg redeneeren; en, dat de Wysgeeren even<br />
z«
den zelerfien weg tot Wysheid. lp<br />
zo onverdraagzaam zyn, als de Godgeleerden.ooit<br />
waren, naardien hun yver jegens eikanderen uit eenerlei<br />
natuurlyke bronnen ontfpringt, en dat het<br />
dikwerf maar alleen gehaperd heeft aan de onderfteuning<br />
van de Overheid, om bloediger te vervolgen of<br />
Regtbanken ter geloofsonderzoek op te rigten.<br />
Eerstelyk is wel de Reden, als een vermogen tot<br />
verhevener bevattingen, een talent allen Menfchen<br />
aangebooren : maar eer zy die volkomenheid bereikt,<br />
dat ze over onzinnelyke algemeene Waarheden goed<br />
kan redeneeren, heeft zy ter haarer ontwikkelinge<br />
eene veeljaarige beoefening noodig; en deeze kan<br />
verre het grootfte gedeelte der menfchen niet bekomen,<br />
omdat de behoeften des leevens hunne gantfche<br />
opmerkzaamheid al zeer vroeg aan enkel zinnelyke<br />
bezigheden vasthegten, waardoor eene zinnelyke<br />
denkwyze, om zig alles alleen in zamenftellingc<br />
(in concretoj, en meer door middel der verbeeldingskragt<br />
dan met het verftand voor te ftelleri,<br />
natuurlyk gebooren wordt. De algemeene kundigheden<br />
Qnotiones'), of duidelyke bepaalde denkbeelden<br />
van het wezen der voorwerpen onzes denkvermogens<br />
, maaken de grondöagen uit van al het bereder.eeren;<br />
maar dergelyke zuivere en naauwkeurig bepaalde<br />
algemeene denkbeelden te formeeren, is niemand<br />
magtig, dan die in het fcherpzinnig denken<br />
geregeld is geoefend: ja de meesten van hun, die de<br />
laage en hooge Schooien veele jaaren bezogt hebben<br />
^ ook wel wegens hunne uitgebreide belezenheid<br />
en kennis van boeken in een grooten naam van Ge»<br />
leerdheid zyn, zyn menigmaal niet. in ftaat om zei,<br />
B s vets
2* Zevende Opheldering. Over<br />
ven één éénige naauwkeurige en volledige bepaalirg<br />
te maaken.<br />
Wanneer Geleerden, en ook wel Predikers, het<br />
invoeren van eenen wysgeerigen Godsdienst en Zedenleer<br />
onder het Volk als mogelyk voorftellen ,<br />
toont dit aan, dat de denkwyze en de gang der denkbeelden<br />
by gemeene Lieden hun volkomen onbekend<br />
is. Met alle de proeven hieromtrent bedriegt<br />
men zig zeiven op meer dan ééne wyze. Onze<br />
woorden zelfs, waarmede wy de onzinnelyke afgetrokken<br />
Voorftellingen aanduiden, verwekken in<br />
hun geheel niet dat zelfde bepaalde denkbeeld, 't<br />
welk wy wenfehen voorttebrengen, omdat zig daarmede<br />
in hunnen kring van werkinge nog geene zaaklyke<br />
begrippen verbonden hebben, en ze ook voor<br />
hun nog minder voldoende tekenen daarvan hebbea<br />
kunnen worden. Zy houden zig aan de zaamengeftelde<br />
Voorbeelden, waarmede wy de algemeene<br />
waarheden der Reden ophelderen, en ftellen zig<br />
met behulpe daarvan het algemeene enkel by<br />
toeval voor. Men neeme flegts éénmaal een proeve<br />
met algemeene werkdaadige Waarheden, en redeneere,<br />
by voorbeeld, met eenen gemeenen mensch<br />
over de eerlykheid, en bewyze hem, dat zy bedoelt,<br />
om ons wegens de goede gevolgen, die zy<br />
voortbrengt, gelukkig te maaken in de zamenleeving.<br />
Deeze ftelling zal hy goedkeuren met opzigt<br />
tot de gevallen , die wy hebben aangevoerd, om die<br />
Waarheid voor hen aanfchouwelyk te maaken;<br />
maar zyne Wysbegeerte zal gewis niet zo verre<br />
reiken, om zelve de Algemeenheid van het voordeel<br />
der
den zekerften weg tot ïVysheid. 21<br />
ier Eerlykheid ook daar te erkennen, alwaar een<br />
bedrog, dat ligtelyk kan verborgen gehouden worden,<br />
hem grootere voordeden fchynt aan te bieden.<br />
Uit zodanig een wysgeerig onderwys zal hy onopgemerkt<br />
dit beginzel opmaaken: Deugd is, het gene<br />
goede gevolgen heeft, of voordeelig is; en daarom<br />
ben ik alleen verbonden, om eerlyk, gedienftig,<br />
regtvaardig enz. te zyn, wanneer ik daarvan betere<br />
gevolgen kan voorzien , dan van het tegendeel.<br />
Maar gefteld, men oefende de zielsvermogens van<br />
gemeene Kinderen tot eenen aanmerkdyken trap,<br />
gelyk in de te regt beroemde Schoole des Domheeren<br />
van Rochaw te Reikan, 't welk tog altyd maar<br />
by weinigen zo goed zal gelukken, zo is egter alles,<br />
waartoe men menfchen uit den ftand der Arbeideren<br />
brengen kan, dat zy de Waarheden en voorgedraagen<br />
bewyzen met hun verftand bevatten ; maar<br />
wanneer zy nog jong de handen al aan den arbeid<br />
moeten Haan, zullen zy nooit zo ver komen, om zeiven<br />
door eigen nadenken hunnen Godsdienst te beproeven,<br />
en het vertrouwen op hunne Leeraars zal<br />
altyd den eigenlyken grondflag hunner kennisfe uitmaaken,<br />
en hen tegen twyfeiingen, die men by geval<br />
wilde opwerpen , meer moeten verzekeren, dan<br />
hunne eigen' doorzigten in de inwendige kenmerken<br />
en gronden der Waarheid.<br />
Wy Geleerden van beroep weeten het ook zelvea<br />
test, hoe veeljaarige oefeningen onder een geregeld<br />
onderwys by ons gtvorderd worden, eer wy tot die<br />
vaardigheid in het zelfdenken geraakten, om algemeene<br />
denkbeelden en waarheden der Reden zeiven<br />
B 3 af
as Ztvende Opheldering. Cver<br />
af te trekken, te ontwikkelen en juist te bewyzen.<br />
En hoeveel wordt niet nog daartoe vereischt , eer<br />
men het waagt om het zamenfrel zyner Leeraaren te<br />
jverlaaten, en zyne kundigheden voor zig zeiven in<br />
een zeker verband te brengen ? Leert niet dc dagelykfche<br />
ondervinding, dat verre het grootfte gedeelt»<br />
der ftudeerenden hunne vlyt eeniglyk daarby bepaalt»<br />
om het geene aanzienlyke Geleerden door hun nadenken<br />
reeds hebben voortgebragt en by monde<br />
of gefchrifte* voorgedragen , wel te bevatten<br />
en de door hun gegeeven verklaaringen , ver'<br />
deelingen en bewyzen, in het geheugen in te drukken<br />
? Hoe veelen telt men wel onder duizend Geleerden,<br />
die, in den flrengen zin des woords, zelfdenkers<br />
zyn, en die hunne kundigheden eeniglyk uic<br />
de eerfle beginzelen der Waarheid gefchept hebben,<br />
zonder naar eenig gezag om tè zien? Laat ons daarom<br />
toeftaan, dat de Weg om zig een Leerflelfel van<br />
bevredigende en goed leidende Waarheden op te<br />
maaken-door een redelyk zelfdenken , maar door<br />
zeer weinigen tot aan het einde toe gevolgd kan<br />
worden,<br />
&<br />
Ten gelukke voor het algemeene welzyn is ook<br />
het gevoel van hunne eigen zwakheid hierin by de<br />
«ueeste Menfchen zo flerk, dat maar zeer weinige<br />
gemeene Lieden aan de uitdaaging der Predikers<br />
gehoor geeven , om alles zeiven te beproeven en<br />
daarover zei ven te oordeelén, of het nier waarheid<br />
zy, het geene zy hun hebben voorgedraaoen<br />
Wanneer Paulus in zyne Brieven de<br />
dje in de Heilige Schriften der Jooden zeiven naar-<br />
fpoof
den zekerften weg tot Wysheid 23<br />
fpoorden , of zyne daaruit ontleende bewyzen op<br />
dezelven gegrond waren, en als hy van zyne Leezers<br />
vordert, om zei ven alles te beproeven, en het<br />
beste te behouden , dan hadt hy te doen, met<br />
Mannen, die met hem gelyk (tonden: want het is<br />
genoeg bekend, dat zyne Brieven niet aan gemeene<br />
Lieden, maar aan Joodfehe Geleerden en de Voorftanderen<br />
der nieuwe Christelyke Gemeenten gerigt<br />
waren. De Predikers ftaan in een'gantsch andere betrekkingtot<br />
hunne Kerkelyke ledemaaten, en zyn van<br />
wege de hooge Overheid de gevolmagtigde Leeraars<br />
en Leidslieden des Volks. Kan een fchaare Volks,<br />
welke de wegen niet kent, den Leidsman wel bestordeelen<br />
, die haar de wegen zal aanwyzen ? En<br />
ware het geen dwaasheid, als de Leidsman van hun,<br />
welken hy moest te regt wyzen, vorderde,hem niet<br />
te volgen zonder vooraf onderzogt te hebben, of hy<br />
hen wel op den regten weg bragt?<br />
Gy wilt uwe Toehoorers, de Boeren, de Ambagtslieden<br />
, de Dienstboden , de Vrouwen, tot<br />
Wysgeeren maaken ? Gy wilt den gemeenen Man<br />
tot fcheidsman tuifchen u en andere Godgeleerden<br />
verheffen , opdat hy zelf onderzoeken en beflisfen<br />
zal, of uwe uitlegging der Schriftuure goed zy,<br />
of niet ? Derhalven moet het ongeoefend verftand<br />
van zinnelyke menfchen over uwe zo lang geoefende<br />
Reden oordeelén, en met éénen oogwenk<br />
kunnen doorzien, het gene u een zo veeljaarig onderzoek<br />
en overdenken gekost heeft? Dus moet de gemeene<br />
Christen , zonder eenige voorafgaande kennis<br />
van Letter- Oordeel- Oudheid- Gefchigt- en Uitleg •<br />
B 4 kunde
24 Zevende Opheldering. Ovei<br />
kunde te hebben, den zin der Schryveren zeker et<br />
ontdekken , dan gy, dien het zo veele moeite en.<br />
geld gekost heeft, eer gy uwen Bybel maar zo wat<br />
hebt leeren verftaan ? Voorwaar , het is een geluk<br />
, dat de gemeene Man dergelyke eifchen der<br />
Predikers, om zeiven de waarheid van het voorgeftelde<br />
te onderzoeken , en daarover te beflisfen ,<br />
blootelyk voor loutere pligtplegingen aanneemt, en<br />
het al te zeer gevoelt, dat hy niet in ftaat is zulks<br />
te doen ?<br />
Wat zoude 'er wel te voorfchyn komen, als de<br />
Boer zig liet overreeden , dat het alleen op zyn eigen<br />
oordeel aankomt, wat waar,regt en goedzy;en<br />
de Ambagtsman in ernst ondernam, den Bybel naar<br />
zyn inzien te verklaaren, en daarnaar het Leerflelfel<br />
om te keeren ? Ik wil het mynen hevigften<br />
Tegenftreveren, zelfs tot hunne eigen' onderrigting<br />
niet toewenfchen, om in hunne Gemeente in ernst<br />
te ondervinden, dat een of ander in dezelve zoude<br />
opftaan, die zig aanmatigde om hen te willen te regt<br />
wyzsn.<br />
Daar is in *t geheel geen middel , om zulke wysgeerige<br />
Daglooners, die waanen, dat zy verftandiger<br />
zyn dan hunne Leeraars , te wederleggen, of tot<br />
beter begrippen te brengen ; want deeze Lieden<br />
hebben zig de beginfelen der redelyke waarheden<br />
nooit duidelyk gemaakt , en ontkennen ze daarom<br />
regtuit, wanneer men zig'tegen hen op dezelven<br />
beroept.<br />
Gy zegt hem, by voorbeeld: Vriend , dat gjj<br />
J)ü beweert, wederfpreekt het gene gy te vooren<br />
als
den zehrfien weg tot Wysheid. 25<br />
als waar aangenomen hebt, en hy zal u antwoorden:<br />
wat fchaadt dat, 't is immers beide waar. Gyher.<br />
vat: maar hoe is dat mogelyk , kan dan een zaak te<br />
gelyk zyn en niet zyn ? Waarom niet ? is het (<br />
wederantwoord , by God is geen ding o^mogelyk.<br />
Dit is woordelyk het einde yan een twistreden over<br />
den Godsdienst, die een Predikar, één myner bekenden<br />
gehad heeft meteen Handwerksman, welke<br />
in zig een' inwendige roeping tot het Leeraarsampt<br />
gevoelde, en zig by voorraad tot een Schoolmeestersplaats<br />
aandiende.<br />
Het plan derhalven, om een wysgeerigen Gods<br />
dienst tot een Volksgodsdienst te maaken, als men<br />
zig daarby voordek, dat de kundigheden der groote<br />
menigte rusten zullen op een eigen doorzigt van de inwendige<br />
gronden der Waarheid, is voldrekt onuitvoerelyk.<br />
En dit leert nu ook de Gefchiedenis van alle<br />
Volken en alle tyden.<br />
HET GELOOF VAN GEZAG is van ouds her en<br />
overal de bron geweest van de godsdiendige en zer<br />
dekundige kundigheden der Menigte, zelfs in zulke<br />
verlicht : Gemeenebesten , in welken de Burger<br />
deelde in de wetgeevende Magt , en derhalven<br />
meer aangefpoord werdt om zelve over het algemeene<br />
Welzyn en voor het algemeen nuttige inrigtingen<br />
te denken , dan de Onderdaan onder een»<br />
hoofdige Regeeringen.<br />
Wysbegeerte is altyd maar te vinden geweest by<br />
de Geleerden van beroep, en by voornaame Perfoonen<br />
, die van de jeugd af aan de fcbranderfte Mannen<br />
(0,t Leeraars gehad hadden , nimmer by Lieden, die
a
den zekerjlen weg tot Wysheid. 27<br />
wel veelen, welken meenen, dat zy vermogens des<br />
geestes genoeg bezitten , om een eigen Zamenftel<br />
van de Leere der Gelukzaligheid op te maaken:<br />
maar zo dra zy beproefd hebben, hoe veel arbeids<br />
het kost om zig zeiven eenen weg te baanen, zyn ze<br />
afgemat, (lellen het verder naarvorfchen tot bekwaamer<br />
tyden in het vervolg ui$ en zoeken onder*<br />
tusfehen alle ernftig denken over den Godsdienst<br />
van zig te verwyderen. Ako in een foort van droomende<br />
gemoedsgefteltenis zynde , volgen zy in hun<br />
gedrag een wyfelend goeddunken, tot dat krankheden<br />
of uiterlyke toevallen hén ontrusten, en dan<br />
haaken zy naar iets troostelyks , waaraan zy zig<br />
kunnen vasthouden, en grypen in deeze verbystering<br />
dikmaals het zamenflel aan van den eerden<br />
Zwetfer , die zig op dien tyd aan hun op den weg<br />
voordoet , of keeren vol angst terug tot de Katechismusbegrippen<br />
hunner kindsheid.<br />
Anderen zetten het leezen van wysgeerige Schriften<br />
vlytig voort, endenken daarover met veel aandagt<br />
; maar dewyl zy geene bekwaamheid genoeg bezitten<br />
,om op een geregelde wyze voort te kunnen gaan,<br />
ten einde de hoofdbegrippen te bepaalen , den eigenlyken<br />
(laat des gefchils tusfehen de verfchillende<br />
Schryvers op te maaken, en de bewyzen gedrengelyk<br />
te toetzen, zo fchynt hun heden dit en morgen<br />
het tegenovergefleld gevoelen het beste toe, en alzo<br />
dobberen zy zomtyds, hun leeven lang, van de eene<br />
Onderflelling tot de andere , zonder ooit tot eenige<br />
gerustflellende vastheid van geest te geraaken.<br />
Een derde foort, die zig op de Wysbegeerte<br />
toe=
a8 Zevende Opheldering. Over<br />
toelegt, is 'er, welke ftandvastigheid met redenee*,<br />
kundige bekwaamheden paart; maar deeze verwagt<br />
gewoonelyk een hoogeren trap van zekerheid in<br />
. kennisfe te verkrygen, dan zedekundige onderwer<br />
pen in betrekking tot onzen tegenwoordigen ftaat<br />
toelaaten. Als zy by hunne diepe naarvorfchingen<br />
zodanige apodiktifche Zekerheid niet kunnen<br />
vinden, gaan zy 'ükwerf fchielyk over tot algemeene<br />
Twyfelary, en vervallen in het troosteloos<br />
denkbeeld, dat waarheid in het geheel het deel niet<br />
is van 's menfchen kennisfe , en wy flegts door<br />
fchyn, de een op deeze, een ander op gene wyze<br />
misleid worden.<br />
Hierby komt het nu ook zeer veel aan op de ge,<br />
moedsgcfteltenis,en de reeds daar zynde zedelyke<br />
hoedanigheden,- want het Hart heeft eenen aanhoudenden<br />
onmerkbaaren invloed op de werkingen des<br />
Verftands. Een jong W ysgeer , van een reeds gevestigd<br />
menschlievend charakter, van een hebbelyke<br />
liefde tot orde en van een zuivere denkwyze ,<br />
zal by de diepzinnigfte befpiegelingen dat alles aa nneemen<br />
en overvveegend waarfchynelyk vinden , 't<br />
welk het welvaaren en genoegen der Maatfchappye<br />
bevordert, en de menfchen tot blyde uitzigten in het<br />
toekomende opwekt. Een Iigtvaardig Geleerde ,<br />
daartegen , van wankelende zedelyke beginfe*<br />
&n, zal ook een Zamenftel opwerpen, 't welk der<br />
deugd en naauwgezetheid des gewetens weinig bevorderlyk<br />
zyn zal: gelyk de ftuurfe en hartvogtige<br />
Man ook bezwaarelyk een Leerftelfel zal voortbrengen,<br />
dat in ftaat zoude zyn om Blygeestigheid<br />
en
den zekerjlen weg tot IFysheid. 09<br />
5o Zevende Opheldering. Over<br />
overdenkingen gehad hecfr. Zelfs worden onder de<br />
wysgeerige Zamenflellen, die openlyk bekend gemaakt<br />
zyn, zodanige gevonden, welken allen Godsdienst<br />
en alle onderfcbeid tusfehen Deugd en Ondeugd<br />
of regtuit, of van ter zyde vernietigen, en alles<br />
voor biliyk verklaaren, het welk men de magt heeft<br />
zonder eigen groot nadeel uit te voeren. Maar nog<br />
veel gemeener zyn dergelyke Zamenflellen voor eir<br />
gen gebruik, die men zig fchaamt openlyk bekend<br />
te maaken, omdat derzelver Voorftanders al te wel<br />
gevoelen , dat zy daardoor het wantrouwen en de<br />
veragting hunner Medeburgeren op zig zouden<br />
haaien.<br />
Het blykt dan uit deeze aanmerkingen , hoe het<br />
redelyke zelfdenken of het bsredeneeren noch eene al«e.<br />
meene, noch een zekere Weg is, om vaste Grondregelen<br />
voor de wysheid des leevens te vinden, en dat<br />
ten hoogden alleen die weinige goede Verftanden<br />
het doel van hun verlangen op denzelven kunnen bereiken<br />
, welken redeneerkundige bekwaamheden met<br />
onvermoeide vlyt verëenigen , en wier hart op zedelyke<br />
en voor het algemeen nuttige Deugd, reeds<br />
vast gevestigd is; en die daarenboven genoegzaame<br />
gelegenheid en hulpmiddelen hebben , om hunne<br />
naarvorfchingen van waarheid volkomen ten einde te<br />
kunnen brengen.<br />
Ook moet ik nog iets daarover aanmerken , dat<br />
men meent, dat alle Onverdraagzaamheid met den<br />
eerden zoude verbannen zyn, als men, in plaatze van<br />
eenen delligenof op het Geloof aan Goddelyke Openbaaring<br />
rustenden Godsdienst, eene zuiver wysgee-<br />
it-
den fkerften weg tot Wysheid. 31<br />
fige Leere der Gelukzaligheid als eenen Volks<br />
godsdienst invoerde.<br />
Om hierover te beter te kunnen oordeelén, moeten<br />
wy vooreerst de eigenlyke oorzaaken der Onverdraagzaamheid<br />
opfpooren. Zy kunneu aangetroffen<br />
worden, of in de Leeren zelve, of in de bronnen<br />
der kennisfe , waaruit men de waarheden afleidt,<br />
of in de perfoonen en uiterlyke betrekkingen der<br />
Leeraaren.<br />
In het Zamenfiel der Leere zelf kan een grond leggen<br />
tot onverdraagzaame gevoelers , als daarin ftellingen<br />
zyn aangenomen , volgens welken het een<br />
phgt is, hen die anders denken, te onderdrukken. Zo<br />
kan niet ontkend worden , dat Mofes Wet de Israëliten<br />
niet alleen wettigde, zig boven alle andere<br />
Volken te verheffen, en zig zeiven te befchouwen<br />
als het eenigst door God beminde Volk; maar dat<br />
ook daarin uitdrukkelyk bevolen werdt, de Canaaniten<br />
en andere afgodifche Volken uit te rooijen.<br />
Hoewel nu deeze bevelen meer ftaatkundige dan<br />
godsdienftige oogmerken hadden , en in de plaatfelyke<br />
omftandigheden des Israëlitifchen Volks by<br />
hunne verovering van Palestina het naast gegrond<br />
waren, is het nogtans zeker, dat de Jooden, naar<br />
den geest deezer Wetgeevinge, altyd als godsdienftig<br />
en pligtmaatig gehouden hebben den wensch,<br />
om alle andere Volken ter eere van Jehovah te<br />
kunnen onderdrukken, gelyk dan ook veele Pfaltnen<br />
en Redenvoeringen hunner Propheeten onloochenbaar<br />
bedoelen om deeze geneigdheid in het<br />
Volk te onderhouden.<br />
Wat
3i Zevende Opheldering. Over<br />
Wat den Christelyken Godsdienst betreft ; memi<br />
men zig wel herinneren, dat de ftam van alle de eer-<br />
He Christelyke Gemeenten uit gebooren' Jooden beftondt;<br />
en daar deeze Lieden maar zeer langzaam<br />
afgebragt konden worden van hunne nationaale<br />
opvoedingsbegrippen, was het zeer natuurlyk, dat<br />
de geneigdheid tot Onverdraagzaamheid ook op<br />
veelen der eerfte Christenen en derzelver Voorftanderen<br />
overerfde, Maar de Leer des Christendoms<br />
zelve bevat geene beginzelen om de vervolgingen<br />
van hen , die geen Christenen zyn, zelfs maar te verfchoonen.<br />
Christus leert veeleer volftrekt het te»,<br />
gendeel der Mozaïfche Grondftellingen, en zegt (*)<br />
men moet niet, gelyk de Joodfche Zedekundigen<br />
leeren, alleen zynen Vriend of Godsdienstgenpotlief<br />
hebben en anderen haaten, maar God naarvolgen,<br />
welke het volmaaktfte voorbeeld van Verdraagzaamheid<br />
is, en zyne Zon laat fchynen over<br />
Goeden en Kwaaden, Geloovigen en Ongelovigen,<br />
en de akkers der Regtzinnigen en Onregtzinnigen<br />
in gelyke maate met zynen regen vrugtbaar maakt:<br />
en alleen met zodanige gevoelens en met zulk een<br />
gedrag heeft men het recht, om zig voor kinderen<br />
des algoeden Vaders te houden. En als door eenen<br />
Jood hem de vraag werd voorgefteld, welke menfchen<br />
wel tot zyne Naasten behoorden, die hy verpligt<br />
was lief te hebben , verklaart hy uitdrukkelyk,<br />
(t) de Samaritaanen voor de Naasten der Joo*<br />
(") MATTH. V. 43-48,<br />
Ct) LUK. X. 29.37.<br />
den
den zekerjlen weg tot Wyfheidt g£<br />
dëri,datis, zodanige menfchen , welken de Jood zig<br />
tot nog toe een pligt gerekend hadt om als Ketters<br />
en Tegenfpreekers van zyn Volk te haaten. :<br />
De Apostelen fpreeken ook hierin hunnen Meester<br />
zekerlyk nergens tegen , en Paulus inzonderheid<br />
fielt het Christendom zeer dikwyls tegen de Wet ,<br />
de Letter,de Werken over, noemende hetzelve Geloof<br />
en Geest. Hierdoor beweert hy in zyne hem by<br />
zonder eigene fpraake, welke Augustinus en veele<br />
Godgeleerden na hem gantsch verkeerd verflaari<br />
hebben, dat het Christendom geenszins beftaat in<br />
zekere uitwendige verrigtingen of godsdienstpleegin-<br />
gen, noch ook in een aantal van dus of zogeftemde<br />
Leerftellingen , die afgefchreeven en van buitert<br />
geleerd kunnen worden; maar in inwendigen Gods<br />
dienst, inwendige liefde van het waare Goed; wel<br />
ke een werkzaam beginzel is om het verftand eri<br />
het hart der menfchen meer en meer te verbete<br />
ren. Had men in Paulus Schriften, in plaats van<br />
het aan veele misduidingen onderhevige woord Ge-<br />
loof, de bepaaldere uitdrukking inwendige Godsdienst*<br />
terftond in onze Duitfche Overzettingen gekoozen;<br />
dan zoude men hun de Zaligheid niet geweigerd<br />
hebben , die in hunne Godsdienstoefeningen niet<br />
bezigen dezelfde Kerkgebruiken en dezelfde letter-<br />
lyke Gefchiedenisfen en Symbolifche Leerftellingen«<br />
welken de heerfchende Kerk in haare Gemeente<br />
heeft ingevoerd.<br />
De leer der Roomfche Kerke, dat niemand bui<br />
ten haaren fchoot kan zalig worden, moet daarorrt<br />
aan het Christendom zeiven niet worden te last<br />
G £*'
34 Zevende Opheldering. Over<br />
gelegd. By de Protedanten is, Gode zy dank !<br />
deeze Leerdelling nooit Symbolisch geworden, hoewel<br />
de eerde Hervormers van zodanigen , die ongedoopt<br />
en buiten het Christendom leefden, twyfelagtig<br />
geoordeeld hebben ; en ik dem gaarne<br />
toe, dat veele Godgeleerden onder ons ook te menigmaalen<br />
zo gefproken, gefchreven en gehandeld<br />
hebben, als of buiten het kleine voetpad, 't welk<br />
hun godgeleerd Compendium aftekent, geen andere<br />
weg ware om tot de poorten des Hemels te naderen.<br />
Dit onderdek zeer bekrompen denkbeelden<br />
van God , en drydt voldrekt tegen de verklaaring<br />
der Heilige Schriftuure (*): dat God niet<br />
ziet op het gene den mensch uiterlyk onderfcheidt,<br />
waartoe ook behoort de uitwendige Kerkgemeenfchap,<br />
by dewelke men zig vervoegt; maar dat onder<br />
alle Volken, die geen welke hem altyd eerbiedigten<br />
opregt zoekt te handelen , Hem aangenaam is. Ik<br />
heb daarom in myn Zamendel (f) reeds uitvoerig<br />
aangetoond, dat de Apostelen zig gefchikt hebben<br />
naar de onderfcheiden' denkwyze en de kundigheden<br />
, die hunne Toehoorders en Leezers reeds hadden ,<br />
en in geenen deele eene eendemmigheid in befpiegelende<br />
kennisfe, en nog minder Symbolifche woordformulieren<br />
in alle Gemeenten gevorderd hebben:<br />
en ik voege 'er nog by, dat zelfs de gezamenlyke<br />
Christelyke Kerke nergens voorgedeld wordt als<br />
een beflooten, door een bepaald getal van Leer-<br />
C) HANDEL. X. 34, 35.<br />
Ct) §§ 9I-97. M» 329 en volg;<br />
ftel-
den zekerften
JÖ Zeven le Opheldering. Over<br />
der eenige volmagt van de voorn aamfle Leden dar<br />
Maatfchappy , in den naam der geheele Kerke met<br />
andere Kerken een Verbond te maaken: waartegen<br />
ik en voor my zelvèn en uit naam van een groot getal<br />
my van naby bekende en meerendeels zeer aanzienlyke<br />
Godgeleerden, door deezen,. op het plegtigst<br />
betuige.<br />
Eerftelyk moest men tog duidelyk bepaalen, welke<br />
voordeden het Christendom daarby genieten<br />
zoude. De innerlyke regtfchaapenheid des harten<br />
kon daar niets by winnen , want deeze hangt van<br />
het uitwendige Genootfchap of het getal zyner leden<br />
niet af. Ook zullen de uitwendige gelegenheden ,<br />
om de kennis van den Godsdienst (leeds meer en<br />
meer te volmaaken, daardoor in geenen deele vermeerderd,<br />
maar wel tot hetgrootfte nadeel verminderd<br />
worden. Dat 'er verfcheiden' uitwendige Genootfchappen<br />
zyn, is het juist, waaraan wy de<br />
groote vorderingen in het verklaaren der Schrif.<br />
tuure en van zo veele deelen der Christelyke Godgeleerdheid<br />
te danken hebben. Zo bragt het uitfluiten<br />
der Arminiaanen of Remonftranten buiten de<br />
heerfchende Kerke, in Holland eén geheel nieuwen<br />
lust, om den Bybel grondiger te beoefenen en meer<br />
op het werkdaadige toetepasfen, voort, en deeze<br />
kleine Gemeente deedt weldra ongelyk grooter<br />
dienden, dan die de heerfchende bleef, welke zig<br />
door haare Synodaale befluiten aan een pauslyken<br />
geweetensdwang onderworpen hadt. Het yverig<br />
bezig zyn met de waarheden van den Godsdienst<br />
aoude fcnielyk ophouden, indien door twistfchriften<br />
me
'den zekerften weg tot Wysheid. 3?<br />
niet geduurig nieuwe opwekkingen tot verdere onderzoekingen<br />
werden aangebooln, en dus is eene<br />
zekere Verfchillen heid der Godgeleerden en eene<br />
verdeeling der Christenheid in meerder, van elkander<br />
onaf hangel yke, Genootfchappen voor den<br />
Godsdienst zelfs voordeel ig.<br />
Het zyn derhalven enkel [laatkundige oogmerken,<br />
waartoe men het plan van verëeniging der Kerken<br />
beftaan wil uittevoeren. Want voor den inwendigen<br />
Godsdienst der Protestanten kan by een dergelyke<br />
Verëeniging volftrekt niets gewonnen worden;<br />
naardien men zelfs niet eens éénige Geloofsleere<br />
kan opgeeven, welke wy daardoor in ftaat gefteld<br />
zouden worden beter te begrypen. Voor trotfche<br />
heerfchzugtige Geestelyken onzer Kerken alleen<br />
opent dit plan van Verëeniging vleijende uitzigten<br />
tot Bisfchoppelyke Waardigheden , en den<br />
Protestantfchen Adel houdt men ten lok aas voor ><br />
slat zy dan in 't vervolg in de groote Proostdyender<br />
hooge Stigten in Duitschland zouden deelen.<br />
Het is hier de plaats niet, ook behoort het gantsch<br />
niet tot myn Beroep, om de ydelheid deezer verlangens<br />
en het overweegend groot ftaatkundig na.<br />
deel aan te toonen, en te ontvouwen, hoeveel de<br />
Proteftantfche Staaten aan inwendige magt en burgerlyke<br />
welvaart verliezen zouden, als zy zig uitwendig<br />
wederom onderwierpen aan het juk van<br />
geestelyke Heerfchappye des Roomfchen Stoels.<br />
Eenen oplettenden Waarneemer valt het al aanftonds<br />
in het oog, by de eerfte vergelyking van die Ryken<br />
en Provintiën van Duitschland, alwaar de Paus<br />
C 3 nog
38 Zevende Opheldering. Over<br />
nog het ftriktst gehoorzaamd wordt, met de Protestantfche<br />
en zulke Katholyke Landen die zig reeds<br />
ten deele aan zyne Magt ontrukt hebben. Dit alleen<br />
zal ik aanmerken, dat als 'er geene Protestanten<br />
waren, of deeze ophielden eene byzondere magtige<br />
Party te zyn, niets de Weereld verzekeren zoude, van<br />
niet langzaamerhand te ; rug gebragt te worden in de oude<br />
Duisternis, en de oude Rechtbanken van Geloofsonderzoek<br />
en de brandftapels niet weder opgeregt te<br />
zien, Vergelyken en Verdragen zyn geene waarborgen ,<br />
alwaar de grondlielling plaats vindt, dat men den<br />
Ketteren zyn woord niet behoeft te houden, en genegen<br />
is allen voor Ketters te verklaaren , welken<br />
het belang van den Stoel van Rome niet begunstigen.<br />
Maar zal by de ontworpen Verëeniging alleen agt<br />
gegeven worden op de Leeringen des Christendoms ,<br />
en de Staatkundige fcheuring blyven aanhouden ,<br />
dan moeten de Proteftanten, die aan deeze onderhandelingen<br />
deel neemen, wel zeer flegte onderrigte<br />
Heden zyn, welken zeiven nog niet weeten ,<br />
waarin zy eigenlyk Tesenftanders zyn van het Leerftelfcl<br />
der Roomfche Kerke. Het zyn niet deeze<br />
en gene Geloofswaarheden of bepaalingen der Leere,<br />
welken de Verëeniging eigenlyk onmogelyk maaken,<br />
maar de Hoofdtwist tusfehen ons is eigenlyk over<br />
het Beginzel en de Bronnen om den gantjehen Christelyken<br />
Godsdienst te kennen.<br />
De Roomsch • Katholyke Kerk beweert, de Bybel<br />
is een duister, onverjlaanbaar Boek, en de Paus is alleen<br />
ie gevolmagtigde, egte Uitlegger van deszelfs waaren<br />
zm j
den zekerften weg tot Wysheid. 3t<br />
gin; de benisfende Opperrechter in alle Geloofszaaken.<br />
Wy Proteftanten daartegen beweeren , dat de Heiiige<br />
Schriften eene geno-gzaame Dui-ielykheid hebben,<br />
zodat een ieder , welke de uitlegkundige hulpmiddelen<br />
ur kennisfe noodig, zig heeft eigen gemaakt, haar wel<br />
kan verftaan en uitleggen. Van welke zyde zal nu hier<br />
toegegeven worden? Zullen wy gene grondrtelling<br />
aanneemen, dan is het met onzen Bybel en de geheele<br />
vryheid van Gewisfe gedaan , en dan moeten<br />
wy alles gelooven, wat de Paus in den Bybel wil<br />
vinden, en als Stadhouder van Christus beveelt te<br />
gelooven. Of zullen de Katholyken ons nader<br />
bykomen, en het vry onderzoeken van de Leeringen<br />
des Geloofs volgens de Schriftuure toeftaan ? O, dan<br />
ondertekene ik de voorloopige Voorwaarden tot een<br />
vergelyk aanftonds; maar dan behoeft men ook niet<br />
meer eenige voorfchriften der Leere of Geloofsleuzen,<br />
maar dan krygt ieder Geleerde en verftandige,<br />
tot welke Kerkgemeenfchap hy ook moge be
4» Zevende Opheldering. Over<br />
ge aanbieden, dan zig in Verbonden over onze<br />
boeken van eenigheid en de byzondere Leerftellingen<br />
daarvan inlaaten, waardoor ook nooit iet goeds<br />
zoude te wege gebragt worden, Tot eenen gelukkigen<br />
voortgang deezer onderneeminge ontbreekt<br />
dan deeze kleinigheid nog maar, dat de Paus in een<br />
volle Vergadering van Kardinaalen, of op eene Kerkvergadering<br />
, uit „aam der hooge Geestelykheid',<br />
het aanneemen deezer voorloopige Voorwaarden<br />
Plegtig verklaare, en dat de Keizer, als Schutsheer<br />
der Iverke, de algemeene vryheid des Gewetens vry,<br />
waare, Als de Heer M*fiu* en zyne Medeftanders<br />
dit vooraf befchikken, zal al het overige, zonder<br />
veele kosten voor de briefwisfeling en de drukpers<br />
van zelfs terftond volgen: en ik wil de eerfte zyn<br />
om eene infchryving te openen tot het oprigten van<br />
een Eerzuil voor hem, die dit ontwerp tot ftand<br />
brengt.<br />
Maar, zeggen zy, welken het invoeren van een bloot<br />
wysgeerigen Volksgodsdienst wenfehen, dus ziet<br />
en ftemtgy Godgeleerden zeiven toe, dat de bron uwer<br />
kennisfe , de Bybel, de eerfte en algemeene oorzaak<br />
is der Onverdraagzaamheid , en dat het derhalven<br />
raadzaam is , denzelven aan een zyde te leggen<br />
jndien eene algemeene vrede der Kerke zal ftand<br />
grypen en duurzaam wezen. Ik antwoorde: niet?<br />
minder dan dit; want het is veelmeer te bewyzen, dat<br />
de twisten over den Godsdienst, zonder Bybel,<br />
veel menigvuldiger zouden zyn, en de vervolgingen<br />
ier Leeraaren tegen eikanderen veel heviger zouden<br />
«tbarften en altyd voortduuren.
den zelerften weg tot Wysheid. 41<br />
Vooreerst kan de Bybel geen meer verfchillen<br />
veroorzaaken, dan eenige andere bron van kennisfe,<br />
en wel maar in zo verre, als men over de eigenlyke<br />
meening van eenige plaatzen het niet eens is, en<br />
daarover wysgeerig redeneert. Want wy Proteftanten<br />
neemen als eenen Grondregel aan,dat de Heilige<br />
Schriften naar de algemeene regelen der Uitlegkunde,<br />
gelyk ieder ander boek, verklaard moeten worden,<br />
en daarom voornaamlyk uit en door zig zeiven.<br />
Daar wy derhalven geene geopenbaarde Uitlegkunde<br />
hebben , maar de algemeene redeneerkundige Regelen<br />
byde Verklaaring daarvan volgen, zyn alle ver?<br />
fchillen der Godgeleerden, in den grond, niet anders<br />
dan uitlegkundig, en dus wysgeerig; en als daaruit<br />
Onverdraagzaamheid voortfpruit, ontftaat zy<br />
niet uit den inhoud des Bybels, welke Vrede gebiedt,<br />
maar uit de yverzugt der Uitleggeren jegens<br />
den anderen, die hier eeniglyk als Wysgeeren onder<br />
elkanderen ftryden. Maar de ervaarenis der laatere tyden<br />
bevestigt het ook , dat de hevige twisten over<br />
den Godsdienst, veel minder geworden zyn, zederd<br />
men het egt Protestantsch beginzel weder heeft<br />
doen gelden, en den zin der Schriftuure, zonder<br />
aanziet) van menfchelyke voorfchriften der Leere ,<br />
onderzogt heeft.<br />
Jaarlyks komt een groot aantal van Uitleggingen<br />
over enkele Boeken van den Bybel uit, en de Uitleggers<br />
zyn zeer dikwils van verfchillende meening,<br />
cn egter leeven zy zo vreedzaam onder eikanderen,<br />
als dq Wysgeeren van beroep zig naauwlyks durven,<br />
beroemen.<br />
0 5 Maai;
tp. Zevende Opheldering. Over<br />
Maar mogelyk zal, volgens de meening der te<br />
genparty, daarin een bron van Onverdraagzaamheid<br />
verborgen ^yn* dat men de Waarheden , die uit den<br />
Bybel worden afgeleid , als door God geopenbaard<br />
oefchouwd, en zig daarom genoopt gevoelt , om<br />
ze met vuurjger yver te doen gelden. Ik fta toe ,<br />
dat dit dikwyls een voorwendfel tot te ver gedreeven<br />
yver heeft opgeleverd, ja dat ook wel veele<br />
Godgeleerden zig in ernst mogen hebben laaten<br />
overreeden, dat zy zig voor de Eer van God in de<br />
bresfe fielden: maar de waaragtige oorfprong van<br />
alle Onverdraagzaamheid is zekerlyk in de algemeene<br />
Eigenliefde en Eerzugt der menfchen te zoeken,<br />
en het onderfcheid tusfehen den uitwendigen ftaat,<br />
waarin. Godgeleerden en Wysgeeren zig altyd bevonden<br />
hebben en nog zyn, is de eenigfte oorzaak,<br />
dat de eerften in de Gefchiedenisfen altyd onveniraagzaamer<br />
zyn voorgekomen dan de laatften,<br />
. De Wysgeeren zyn ten allen tyde alleen amptlooze<br />
Geleerden geweest; nooit heeft een ftaat hen aangefteld<br />
tot Volks leer aars, want de Wysbegeerte is uit<br />
haaren aart niet voor het gros des Volks gefchikt;<br />
ook hebben zy nooit een uitwendigen byzondere»<br />
ftand, een openlyk byzonder bevoorrecht Genootfchap<br />
uitgemaakt, zodat hun gemeen belang een<br />
Efprit de corps konde verwekken. In dergelyke om-<br />
Handigheid zouden de Christen Godgeleerden zekerlyk<br />
ook verdraagzaam geweest zyn; ook zyn het die<br />
allen altyd geweest, welkende Geloofsgenooten van<br />
byzondere Gemeenten onderweezen.<br />
Maar plaatst nu de Wysgeeren eens ia een ftand<br />
«Ser
den zekerften weg tot Wysheid. 43<br />
der christelyke Volksbeftierderen ; draag hun het<br />
openbaar Leeraarsampt by het Volk op, en het opzigt<br />
over de denkwyze en zeden eener uit allerlei<br />
rangen vermengde Menigte; en laat ons dan zien,<br />
hoe ver hunne Verdraagzaamheid de proef zal uithouden.<br />
Het Volk moet door Gezag beftierd worr<br />
den; het moet derhalven van zyne Leidslieden vertrouwen,<br />
datzy hen goed weeten te leiden en goed<br />
willen leiden. Zal het nu eenen Wysgeer wel om 't<br />
even kunnen zyn, of nabuurige Leeraars, of ook wel<br />
zyne Amptgenooten het tegendeel zoeken te bewyzen<br />
, van het gene hy als Leeraar der Waarheid<br />
openlyk voordraagt ? Zal een Sto'icyn de Leer van<br />
Epikurus, zal een Leibnitiaan de Leer van de la<br />
Metrie nevens zig dulden? Een ieder bevat, dat een<br />
dergelyke Verdraagzaamheid het gantfche oogmerk<br />
des openbaaren Leeraarsampts by het Volk zoude<br />
ftremmen, en dat het Volk wel in verwarring zoude<br />
geraaken, maar nooit tot eenige vaste zedelyke<br />
beginzelen of godsdienftïge gevoelens gebragt worden.<br />
Geeft nu den Wysgeeren daarby het gezag<br />
en rechtgebied van hooge Overheid en een Bisfchoppelyke<br />
magt,en de Wysgeer Arius zal van den<br />
Wysgeer Alexander, de Wysgeer Julianus, van den<br />
Wysgeer Augustinus in de XVlIIde Eeuwe op gelyke<br />
wyze behandeld worden, gelyk de gemelde<br />
Godgeleerden in de IVde en Vde Eeuwen eikanderen<br />
behandelden. En eigenlyk genomen,wat was het<br />
wel, waarover deeze Mannen eigenlyk twisteden?<br />
Waren het niet louter onfchriftuurlyke, enkel<br />
^yysgeerige Vraagftukken? Waren het niet de Pla-<br />
toni-
44 Zevende Opheldering. Over<br />
tonifche en Ariftotelifche; de Fatalistifche, Mate.<br />
rijilistifche en Dualistifcbe gevoelens, die te velde<br />
trokken ? En zyn niet verre de meeste twistvraar<br />
gen der Godgeleerden yan onds her tot op onze<br />
dagen, alryd eeniglyk wysgeerjge Vraagftukken ea<br />
fpitsvinnigheden geweest , die tot het Leerflelfel<br />
des Bybels en het Christelyk Geloof in 't geheel<br />
niet behoorden ? Het is derhalven allerduidelykst,<br />
dat ten minften de Hoofden der twistende Partyen<br />
in de Kerk over hunne Wysbegeerte en geenszins<br />
over Christelyke Geloof'sleeren verdeeld geweest zyn,<br />
en dat een ieder voor de eer zyner uitleggingen en<br />
redeneerkundige befluiten geyverd heeft. De overige<br />
hoop der blinde Aanhangeren en Napraateren<br />
komt hier niet in aanmerking, omdat deezen noch<br />
als eigenlyke Godgeleerden, noch als Wysgeeren<br />
kunnen aangezien worden, en het getal van dergelyke<br />
blinde yveraars voor de eer hunner Bisfchoppen<br />
en Stigteren van hunne Sekten even groot zoude<br />
zyn, al ware 'er geen Bybel, en al beftonden de<br />
Hoofden hunner Partyen zuiver uit Wysgeeren.<br />
Dus hebbe ik, naar myne gedagten, zeer klaar<br />
aangeweezen, dat voor de Verdraagzaamheid niets<br />
gewonnen zoude zyn, indien men by het onderwys<br />
des Volks het Gezag der Wysgeeren , in plaatze<br />
van het Gezag eener Goddelyke Openhaaringe,<br />
ten grondflage wilde aanneemen: maar nu zal ik nog<br />
tooncn, dat de verwarringen dan nog ongelyk veel<br />
grooter, en de openlyke ongeregeldheden zonder<br />
einde zyn zouden.<br />
Als men den Bybel zelfs maar befchouwt als<br />
se*
den zekerften weg tot Wysheid. 4-<br />
ecn verzameling van oirkondelyke berigten, hoe de<br />
Goddelyke Voorzienigheid het Joodfche Volk langzaamerhand<br />
heeft laaten opleiden tot verlichtere eo<br />
betere kundigheden van Zedelykheid en Godsdienst,<br />
en dan daar mede de verdere Gefchiedenis<br />
vergelykt , hoe het Christendom, wiens begin zo<br />
gering was en van zo weinig betekenisfe fcheen ,<br />
een zo uitgeftrekt gevolg heeft gehad om de grove<br />
Afgodery en de heerfchende zedeloosheid onder zo<br />
veele Volken te verbannen; dan kan men niet ontkennen,<br />
dat zelfs dit den Bybel voor iederen Wysgeer<br />
eerwaardig moet maaken als een Oirkonde ,<br />
waaruit men het waare plan van God, in de opvoeding<br />
van het menfchelyk geflagt, veel juister en zekerer<br />
kan leeren kennen , dan uit alle mogelyke befpiegelingen<br />
van algemeene denkbeelden ooit verkreegen<br />
kan worden. Maar verder is het duidelyk ,<br />
dat in de fchriften des nieuwen Verbonds zeer veele<br />
denkbeelden en; waarheden van Gods geneigdheden<br />
en handelingen te onswaards , en wegens ons gefchiktst<br />
gedrag tot waare Gelukzaligheid, zo duidelyk<br />
en zo eenftemmig op alle bladzyden worden<br />
voorgedraagen, dat daarover onder Christen - Godgeleerden<br />
nooit twisten gereezen zyn noch ooit ontfiaan<br />
kunnen. Maar juist deeze onbetwiste Waarheden<br />
, die ik in myn Zamenftel (*) verzameld heb ,<br />
zyn openbaar toereikende, om hen, die ze gelooven,<br />
tot ftille en wyze Menfchen, en tot de befte<br />
Burgers in iederen ftaat te maaken: en geen Naturalist<br />
o S- 81.
4
den zekerjlen
48 Zevende Opheldering. Over<br />
gen; by gevolge moest het de hooge Overheid des<br />
Lands doen. Maar dan hebben wy ook<br />
terftond. wederom een geheel irelb'gen Godsdienst en<br />
eenen volflaagen Gewetensdwang voor alle Leeraars,<br />
welken zig van de aanbevolen Leuze van Wysbegeerte<br />
van het onderwys des Volks niet mogen<br />
verwyderen.<br />
Maar zal het dan geheel vry blyven te leeren, wat<br />
eeneniegelyk goeddunkt, de Hemel helpe<br />
ons, welke verwarringen zal dit veroorzaaken! De<br />
Godgeleerden zyn het in alle Hoofdpunten en werkdaadige<br />
Hoofdwaarheden eens, maar de Wysgeeren<br />
twisten nog over de Beginzelen, ja zelfs over de<br />
vraage, of 'er kenmerken der Waarheid zyn, en<br />
of ergens iets voorwerpelyk zaaklyk. is, dan of niet<br />
alles veel meer denkbeeldige misleiding is. Dus<br />
zullen wy op onze Predikftoelen de Idealisten, Materialisten<br />
en Dualisten eikanderen wederleggen en<br />
's namiddags befpotten hooren, hetgene voor den<br />
middag voor de Gemeente als Beginzelen en drangredenen<br />
ter deugd op het plegtigfte was betoogd geworden.<br />
—•— Neen , lieve Naturalist! voor dat<br />
gy ten minften niet eerst eene algemeene Vergadering<br />
hebt zoeken te houden , en beweezen hebt dat<br />
gy u onder eikanderen gemakkelyker dan de Godgeleerden<br />
, over een algemeen Leerftelfel ten Volksonderwyze<br />
kunt vergelyken , en dat uwe afgefproken<br />
Leuzen meer vrede der ziele, meer vertroostinge<br />
des Harten, en meer inwendige Gefchiktheid<br />
tot algemeen nuttige Deugd aanbrengen, dan het<br />
Christendom, eer hebt gy geen recht om aanfpraak<br />
te
den zekerften voeg tot Wysheid. 40<br />
te maaken op een openbaar Leeraarsampt, of u zeiven<br />
voor verftandiger en verdraagzaamer te houden,<br />
dan de Voorftanders der verfchillende Kerkelyke<br />
godsdienftige zamenftellen. Onder deezen zyn zekerlyk<br />
veele bekwaame Mannen en Wysgeeren ,<br />
welken het onkruid zeer wel van de tarwe weeten<br />
te onderfcheiden ; maar die ook naar de aanwyzinge<br />
van hunnen grooten Meester, het onkruid en veele<br />
heerfchende bygeloovige meeningen daarom verfchoonen,<br />
om dat door een ontydig en geweldig uitrooi<br />
jen der daarmede gewortelde Tarwe, de vrugf<br />
baarfte werkdaadige Grondregels , te gelyk het<br />
voedfel zoude verliezen , en ook uitgetrokken<br />
worden.<br />
Ik heb nu breedvoerig aangetoond, dat de weg van<br />
eigen nadenken óf beredeneeren , óf flechts door zeer<br />
weinige menfchen gevolgd kan worden ; óf dat zy,<br />
welken daarop wandelen, gevaar loopen om op<br />
meer dan ééne wyze te dooien, en zeer ligt te faalen<br />
in hun oogwit, en tot zekerer overtuigingen en<br />
waare vrede der Ziele te geraaken; óf dat de Wysgeeren<br />
ook weinig gefchikt zyn tot Volksbeftierders,<br />
en dat hunne oneenigheden en onverdraagzaamheid<br />
nog grooter en fchaadelyker zyn zouden, dan die<br />
der Christen Godgeleerden: en hieruit volgt dan<br />
van zeiven , dat voor het ongelyk veel groo •<br />
ter gedeelte der menfchen een gemakkelyker en<br />
zekerer weg ter zedelyke Gelukzaligheid gezogt<br />
moet worden ; en derhalven hebben wy nog te<br />
onderzoeken , of deeze de Weg des Geloofs zy ?<br />
Door het woord Gelooven, verftaat men in' 't ge-<br />
D meene
£o Zevende Opheldering. Over<br />
meene leeven dikwyls alle bloot waarfchynelyk of<br />
vermoedelyk weeten, zonder aanzien der bronnen,<br />
waaruit het gefchept is. Zo z*gt men by voorbeeld,<br />
ik geloove, dat ik dat ding daar of daar heb neergelegd;<br />
ik geloove, dat het heden fchoon weder zal<br />
zyn,en dergelyken : in deeze gevallen wordt het geloovendan<br />
tegen het volkomen zekerkennen overgefteld,<br />
en betekent zo veel, als: ik ftelle my die dingen<br />
uit eenige gronden of kenmerken, die'ik zelve<br />
egter niet genoegzaam hnude, als waar voor. Maar<br />
hierneeme ik tegenwoordig het woord Gelooven, in<br />
de bepaalde beukenis, dat het zo veel wil zeggen,<br />
als iets daarom voor waar houden, omdat iemant<br />
het verzekert, van welken wy vertrouwen, dat hy<br />
ons de Waarheid kan en wil zeggen; of korter",<br />
als wy op het Gezag van etn' ander iets voor<br />
waar aanneemen. Maar deeze weg des Geloofs<br />
is, gelyk de dagelykfche ondervinding ons<br />
leeraart , de groote Heirbaan , op welke de<br />
meeste Menfchen het grootfte gedeelte hunner<br />
algemeene kennisfe verzamelen. De grootfte Geleerden<br />
zelfs bepaalen zig, in hunne eigen' wys.<br />
geerige onderzoekingen naar de eerfte bronnen ,<br />
gewoonlyk maar by een éénigen tak der menfehelyke<br />
kennisfe, wyl niemand te gelyk een groot Godgeleerde,<br />
groot Rechtsgeleerde, groot Geneeskundige,<br />
groot Wiskunftenaar enz. zyn kan, wegens<br />
de alte groote menigte van denkbeelden en Waarheden,<br />
die ieder deezer Weetenfchappen in zig bevat.<br />
Daarom moet ieder Geleerde in zaaken, die<br />
tot deh kring zyner onderzoekingen niet behooren,<br />
zig
den zekeijlen weg lót Wysheid. 51<br />
zig verhaten op het goeddunken en de ondcrrig-<br />
tinoen der andere Kunstkenneren, en dus in veele<br />
gewigtige en werkdaadige dingen eeniglyk zyn toe-<br />
vlugt neemen tot gezag en geloof.<br />
Ook is deeze weg des Geloofs onder alle de wegen<br />
tot kennis de allergemakkelykde; want op denzeLven<br />
verkrygt men zonder eenige moeite of kosten<br />
eene menigte kundigheden , welken anderen alleen<br />
met veel gevaar, kosten en arbeid hebben moeten<br />
uitvinden en opfpooren ; en dit is ook de reden,<br />
waarom verre het grootfte gedeelte der menfchen ,<br />
en zelfs der ftudeerende Perfoonen, ook daar, waar<br />
eigen ervaarenis en het beproeven met onze eigen<br />
Reden mogelyk is , zig nogtans liever houdt aan het<br />
Gezag, en geemelyk wordt, wanneer men hetzelve<br />
by hen verdagt wil maaken, en hen uitnoodigen<br />
om het waare en valfche der geloofde ftellingen<br />
zeiven te onderzoeken.<br />
Verder kan het niet geloochend worden, dat het<br />
Geloof in alle Leerftellingen , die tot eene apodik'<br />
tifche zekerheid niet betoogd kunnen worden, een<br />
veel grootere zekerheid en gerustftelling verfchaft,<br />
en daarom ook het leeven der werkdaadige kennisfe<br />
ongelyk meer verfterkt dan alle Wysbegewte.<br />
Hy die de zedelyke Grondregels des leevens en derzelver<br />
algemeenheid, de Leer naamlyk van eens<br />
algoede en wyze Voorzienigheid, die zelfs voor<br />
©nze geringde behoeften zorgt , en de hoop van<br />
een beter leeven na den dood in een daat van Vergeldinge,op<br />
een erkend Gezag, als uitgemaakt waar,<br />
aanneemt, fchept daaruit ongelyk meer kragt en<br />
D a troost,
5 a<br />
Zevende Opheldering. Over<br />
troost, dan de Wysgeer, welke even deeze zelfde<br />
Waarheden, volgens de regelen der Waarfchynelykheid,<br />
in een bedaard uur zeer wel heeft vastgefteld,<br />
doch die in duistere uuren niet in ftaat is,<br />
om zig de gronden van zyn eigen* reden klaar en<br />
leevendig te erinneren, en daarom begint te wankelen<br />
en te twyfelen. Hieruit blykt, welke buitengemeene<br />
weldaad het voor de menfchen is, dat eene<br />
Leer van werkdaadige Gelukzaligheid gegrond is<br />
op het gezag eener goddelyke Openbaaringe, welke<br />
geen twyfel nalaat, en waarop de kranke, en tot<br />
fcherp nadenken onbekwaame ftervende Mensch ,<br />
zig ook dan nog volkomen kan verlaaten. Wie kan<br />
in dit opzigt de waarheid loochenen : Gelukkig, ja<br />
driewerf Gelukkig is hy, die gelooft! Gelukkiger,<br />
dan de fchranderfte wysgeerige Zelfdenker!<br />
Dan hoe veele gemakken en voordeden de weg des<br />
Geloofs ook aanbied, dezelve is egter voor allen, en<br />
voor hun, die denzelven inflaan, ook niet minder gevaarelyk<br />
, dan de twee te vooren befchouwde<br />
wegen.<br />
Voor eerst is het Geloof niet een iegelyks zaake,<br />
want 'er zyn altyd Lieden, die zeiven zien en zeiven<br />
eerst inwendige gronden zoeken willen , waarop<br />
zy iet voor waar zullen houden. Er moeten ook zodanige<br />
menfchen zyn; want als veelen gelooven<br />
zullen, moeten 'er ook eenigen zyn , welken geloofd<br />
worden. In alle de takken der menfehdyke Weetenfehappen<br />
moeten Mannen zyn, die eerst de<br />
voor het algemeen nuttige Waarheden ontdekken<br />
en aan den dag brengen, het zy door Ingeevinge, of<br />
door
den zekerjlen weg tot Wysheid 53<br />
door eigen naarfpooren uit de oorfprongelyke bron-<br />
nen der kennisfe. — Deeze moeten zich daarom, by<br />
hunne Tydgenooten of de Nakomelingfchap, het ge<br />
zag van goddelyke Gezarten of egte Overleveraars<br />
en^Uitleggers der Goddelyke Uitfpraaken, of van<br />
voortreffelyke Wyzen , door zodanige uitwendige<br />
kenmerken weeten te bezorgen , welken volgens het<br />
oordeel der menigte daartoe genoegzaam zyn om Ge<br />
loof te vinden.<br />
Zyn deezen ook braave Maiinen,dan worden Zy daardoor<br />
de grootste Weldoeners des menfchelyken Geflagts<br />
door veele Eeuwen, omdat het Gezag hunner<br />
Leeren gemeenlyk door den ouderdom fteeds eerwaardiger<br />
en uitgebreider wordt.<br />
Maar hoe gevaarlyk kunnen ook Mannen van uitfteekende<br />
talenten en kunstbekwaamheden worden,<br />
als zy het 'er op toeleggen, om het Volk te misleiden<br />
, en uit eigenbaat of eerzugt in verderflyke dwaalingen<br />
te brengen. De gefchiedenisfen van alle Volken<br />
in alle Eeuwen zyn een aanhoudend bewys, hoe<br />
geneigd de Menigte zy, om lieden, die door eene of<br />
andere begoocheling de zinnen weeten te roeren, of<br />
de verbeeldingskragt te verhitten, en tot groote verwagtingen<br />
uit te rekken, blindelings tc volgen en hen<br />
voor Perfoonen aan te zien, welken met het Ryk der<br />
Geesten of wel met de Godheid zelve in een nadere<br />
betrekking ftaan, en een bovennatuurlyken invloed<br />
derzelven genieten. Nog in onze dagen, die zig door<br />
zo veele bekend gemaakte hulpmiddelen der Verlichtinge<br />
onderfcheiden, hebben een Zwedenburg, Saint-<br />
Gcrmain, Ga/stier, Schroepfer , Caglnftro en ande-<br />
D 3 ren
54 Zevende Opheldering. Over<br />
ren van gelyken flag groote rollen gefpeeld<br />
en openlyk de agting genooten, niet van flegt onder,<br />
weezen Lieden, maar ook van veele voorn aam e en<br />
anderszins agtingswaardige Mannen. Gaarne laat ik<br />
over die menigvuldige geheime oefeningen, welken<br />
de gevolgen deezer misleidingen zyn, den fluier der<br />
Verborgenheid rusten, omdat ik Perfoonen, diemy<br />
ifi veele opzigten eerwaardig zyn, niet gaarne wilde<br />
beleedigen. Voor myn oogmerk is het genoeg hier<br />
nu voorloopig daarop de aandagt gevestigd te hebben,<br />
hoe ligt de geneigdheid tot gelooven allen, die<br />
de Geesten niet weeten te beproeven , aan de misleidingen<br />
van een iederen Dweeper of Bedrieger<br />
blootftelle, en hoe het daarom by den weg des Geloofs<br />
eeniglyk daarop aankome, welken Leidsman<br />
men in de handen valle.<br />
Allerbeklaagelykst is het, dat juist de welmeenendfte<br />
trouwhartigfte Menfchen de eerften pleegen te<br />
zyn, die zig door fchynheilige Bedriegers laaten verblinden,<br />
omdat zy wegens hunne eigene opregtheid<br />
van anderen niets kwaads vermoeden: en juist zoda-<br />
«ige Perfoonen worden ook gewoonlyk door listige<br />
Bedriegers het eerst opgezogt, wel weetende , dat<br />
als zy eerst eenige Lieden van onbefproken naam,<br />
en by allen bemind en geagt, gewonnen hebben, dan<br />
veele anderen van zeiven toevloeijen , om met zulke<br />
braave menfchen in nadere betrekkingen te komen<br />
Alle deeze nieuwe Aankomelingen verlaaten zig<br />
daarop, dat die braave Menfchen, welken zig het<br />
eerst aan eenen Leidsman verbonden , denzelven<br />
te vooren genoeg beproefd zullen hebber,, en<br />
de
den zekerjlen weg tot Wysheid. 55<br />
de overgang van deezen bevestigt by genen het vertrouwen<br />
dat zy te vooren van Hem hadden opgevat.<br />
Zo kan het gebeuren, en het gebeurt dagelyks, d*t<br />
geheele talryke Genootfchappen ontfiaan en voortduuren,<br />
zonder dat een éénige het eigenlyke Hoofd,<br />
door het welk allen beftierd worden,van naby kent.oradat<br />
alle de Medeleden zig op de regtfehapenheid en<br />
kennis der overige,hun bekende Medeleden,verhaten.<br />
Hoe gemakkelyk kan het onder zulke omflandigheden<br />
gebeuren, dat de beste en in alle andere<br />
opzigten agtingswaardige Menfchen, zonder het zeiven<br />
te weeten of zelfs maar te bevroeden , door<br />
doortrapte Bedriegers als werktuigen misbruikt<br />
wórden om de heil loosde oogmerken uit te voeren?<br />
Het behoeft hier niet eerst aangetoond te worden<br />
hoe ver een blind vertrouwen tot de groffle Bygeloovigheden<br />
en onzinnigfle dwaasheden kan vervoeren.<br />
De gefchiedenis van den Godsdienst aller Volken<br />
levert voorbeelden op van de droevigfle verbysteringen<br />
; en welk Klooster kan deswegens niet in grooten<br />
getale bewyzen geeven, hoe ligt de mensch overreed<br />
kan worden, om zyn eigen gevoel en reden te<br />
beftryden , en te gelooven, dat men door de goederen,<br />
die God ons aanbiedt, niet te genieten, door geen<br />
gebruik te maaken van de talenten, die Hy ons ten beste<br />
der Maatfchappye heeft toevertrouwd, en door de<br />
wreedfte zelfskwellinge, zig hy het algoede Opperweezen<br />
behaagelyker en gefchikter ter Zdigheid kan<br />
maaken.<br />
Behalven het tot hier toe opengelegd gevaar by de<br />
geneigdheid tot gelooven , zyn op den weg des geloofs,<br />
D 4 by-
5
den zekerjlen weg tot Wysheid. 57<br />
ook niet misien, of hier moet eene gefchiktheid<br />
voortgebragt worden om een woordenkraam voor<br />
werkelyke kennis te houden. Ook kan zig een iegelyk,<br />
die de gemeene Lieden over hunne kennis van<br />
den Godsdienst wil toetzen, door de ondervinding<br />
ras overtuigen, hoe weinig zakelyke en bepaalde begrippen<br />
by de door hun van buiten geleerde Tekften<br />
, Liederen en Geloofsbelydenisfen in hun verftand<br />
gedagt worden. Zelfs Godgeleerden , welken<br />
hun Akademisch zamenftel wel in het geheugen geprent<br />
hebben , bedriegen zig zei ven vaak daarin,<br />
dat zy veel meenen te weeten,waaromtrent zy egter<br />
niets dan woordenkennis bezitten. Dit blykt, wanneer<br />
zy de fpreekwyze en taal hunner Kerke niet gebruikende,<br />
wegens eenige ftellingen, met hunne eigen'<br />
woorden verklaaren moeten, wat zy daardoor verftaan<br />
willen hebben. Hierom kan men het voor beweezen<br />
houden, dat naauwlyks de helft van de geheele<br />
woordelyke Geloofsbelydenis by de meeste<br />
Christenen ten vollen verftaan wordt, en dat by<br />
veele ftellingen geheel iet anders door hun gedagt<br />
wordt, dan het gene de Leeraars daardoor wilden<br />
te kennen geeven.<br />
Uit deeze gewoonte, om woorden voor denkbeelden<br />
te houden, en zig de waarheden , als in eenen<br />
nevel, onder het vaardig uitfpreeken , voor den<br />
Geest te laaten zweeven, zonder dat men ze tot een<br />
duidelyke bewustheid brenge, ontftaat dan ook natuurlyk<br />
eene volkomen werkeloosheid der geloofde<br />
Leere. De Godsdienst van veele Christenen , die<br />
flechts willen gelooven en niet denken, is als 't ware<br />
D 5 bul-
58 Zevende Opheldering. Over<br />
buiten hen, in hunne Ifgtelyke boeken, in het gene<br />
de Prediker hun zegt, in hunne gezangen en gebeden.<br />
Hunne ziel bemoeit zig inwendig daar mede<br />
niet verder, en daarom is het zoveel, als of het niet<br />
geloofd ware. Ja, onder de Proteftanten zyn menfchen<br />
genoeg, die, even gelyk de Papisten, het ter<br />
Zaligheid voldoende houden te gelooven, wat de<br />
Kerk gelooft, zonder dat zy zig behoeven te bekommeren,<br />
wat het eigenlyk zy 't welk deeze gelooft.<br />
Zodanige Lieden ftellen het van hun gevorderd Geloof<br />
in dat algemeene Vertrouwen op hunne Leeraars<br />
, dat alles , wat deezen voor waar houden en<br />
opgeeven , oek werkelyk Waarheid is, fchoon<br />
het door de Leeken vei ftaan noch voorgefteld kan<br />
worden.<br />
Uit alle deeze aanmerkingen over het Geloof blykt<br />
nu, dat ook deeze weg zyne gevaaren, doolwegen<br />
en zwaarigheden heeft, en dus niet onbepaaid aan<br />
allen, die naar Wjsheid en vrede der Ziele zoeken<br />
, als een zekere weg kan aanbevoolen worden.<br />
Maar hier zullen nu waarfchynelyk veelen myner<br />
Leezeren zig daaraan rtooten, dat ik alle drie de<br />
Wegen, op welken wy menfchen onze kundigheden<br />
verkrygen moeten, voor onzeker verklaard hebbe,<br />
daar ik zelve tog toegedaan heb , dat 'er geen meer<br />
dan deeze drie zyn: en zy zullen my dus deeze vraag<br />
voorwerpen, wat dan nu te doen, als noch eigen'<br />
Bevinding en inwendig Licht of Gevoel, noch het<br />
redelyk Nadenken, noch ook het Geloof op gezag<br />
toereikende zyn , om ons zeker te leeren kennen
i den %ekerjlen weg tot Wysheid. 59<br />
Ben wat tot ons eigen welvaaren dienftig is'?<br />
Eer ik deeze vraag beantwoorde , verzoeke ik<br />
vooraf, dat myne Leezers zig gelieven te erinneren,<br />
dat ik in myne voorafgaande bedenkingen nergens<br />
beweerd heb, dat door Bevindingen, Reden en Geloof<br />
in 't geheel geene juiste en voldoende kennis verkreegen<br />
kan worden; maar alleen, dat afdwaalingen<br />
van de Waarheid op alle deeze Wegen, op veelerleie<br />
wyzen, mogelyk zyn. Het komt derhalven maar<br />
alleen daarop aan, dat men de aanleidingen daartoe<br />
nader leert kennen, om het gevaar der misleidinge<br />
te ontwyken; en inzonderheid, dat men het zig duidelyk<br />
maake, zo, welke deelen der kennisfe op ieder<br />
deezer Wegen het zuiverst en zekerst verzameld kunnen<br />
worden, als, hoe verre men één derzei ven kan<br />
bewandelen, indien men verhoeden wil om op doolwegen<br />
te geraaken.<br />
Ook moet ik, om misvattingen myner oogmerken<br />
voor te komen, nog eens vooraf doen opmerken,<br />
voor hoedanige Leezers ik eigenlyk fchryve. De zulkcn,<br />
die voor zig zeiven reeds beflist hebben, welken<br />
weg zy gaan willen , en zig mogelyk ook op<br />
hunnen loopbaan zeer wel bevinden, en het doel<br />
hunner hoope met wisfe fchreeden meenen te naderen,<br />
wil ik daarvan geenszins terug roepen. Ik weete<br />
, dat dit by veelen in het geheel niet mogelyk, en<br />
by anderen meer fchaadelyk dan voordeelig zoude<br />
zyn. Ik fchryve alleen voor Leezers, welken hier<br />
over raadgeeving behoeven en met de daad zoeken.<br />
Zulken zyn in de eerfte plaats'jonge Godgeleerden,<br />
welken daarmede onledig zyn om hun wysgeerig en<br />
god.
fjo Zevende Opheldering. Over<br />
godgeleerd Zamenftel vast te ftellen. Deezen zyn het<br />
Gemeen,waarvoor ik volgens de eigenlykfte verpligtingen<br />
van myn ampt wil nuttig wezen; en daarna zyn het<br />
alle braave denkende Perfoonen, welken,met genoezaame<br />
vermogens van geest om zeiven te beproeven<br />
voorzien , door de bezigheden van hun beroep en<br />
andere omftandigheden verhinderd worden, om zig<br />
op eigene wydloopige Onderzoekingen , moeilyk<br />
naarzoeken der geleerde Schriften, en een algemeen<br />
wikken en weegen van de veele voor- en<br />
tegengronden der ingebruik zynde Zamenftellen in<br />
te Jaaten.<br />
Na dit vooraf gefteld te hebben, zal daarom de<br />
Weg, welken ik zal aanbeveelen om tot waare Wysheid<br />
des Leevens te geraaken , wel voor allen veilig<br />
te bewandelen zyn; maar myne afteekening van<br />
denzelven zal tog eigenlyk maar door de zulken volkomen<br />
verftaan en gebezigd kunnen worden, welken<br />
zig reeds voorbereid en geoefend hebben, om zig op<br />
hunne reis naar dergelyke algemeene befchryvingen<br />
te rigten, en zonder verdere aanwyzinge ter regter<br />
oord en plaats te belanden; gelyk ik dit van alle<br />
Leezers, die tot myn Gemeen behooren, durf onderftellen.<br />
En nu ter zaake!<br />
Den weg, welken ik voorneemens ben aan te wyzen<br />
, kan men gevoegelykst het gemeen menfchen ge.<br />
voel (fenjus COWMUKW) noemen. Ik zal naamlyk aantoonen,<br />
dat het voor ons het zekerfte kenmerk van werkdaadige<br />
Waarheid en van de zekerheid onzer bevattingen<br />
is, wanneer zymetdeeenpaarigeervaarenisfen<br />
en daaruit afgeleide begrippen en ©ordeelen des gemeeneo
den zckerflen weg tot Wysheid. 6t<br />
ren menfchen verflands overeenftemmen ; en dat wy<br />
ons by al ons verder zoeken naar kennis,'c zy op den<br />
Weg des Gevoels, of'der Befpiegelinge, of des Geloofs<br />
, altyd naar dit gemeen menfchen gevoelen, en<br />
het gene door het zelve reeds als waarheid erkend<br />
is, moeten rigten, als wy ons van de waare Wysheid<br />
des Leevens niet verwyderen of ons in hersfenfchimmen,<br />
waardoor wy voor de menfchelyke zamenleeving<br />
nutteloos zouden worden , verwarren<br />
willen.<br />
Men behoeve vooreerst maar een weinig daarover<br />
na te denken, hoe zeer alle gezellige betrekking der<br />
menfchen tot eikanderen, en zelfs de mo;elykheid,<br />
om eikanderen door teekenen en byzonderlyk door<br />
de fpraake denkbeelden mede te deelen, ruste op<br />
eene algemeene overeenftemming der gewaarwordingen<br />
by alle menfchen van een en het zelfde voorwerpen<br />
op de gemeene Grondwetten, waarnaar wy<br />
uit de gewaarwordingen denkbeelden maaken,oordeelén<br />
vellen , befluiten trekken , en door het<br />
kennen tot begeeren en werken bepaald worden.<br />
Zo komen, by voorbeeld, de gewaarwordingen<br />
van alle gezonden menfchen , als de Zon<br />
fchynt, daarin overeen , dat zy licht en warmte<br />
waarneemen, en dat zy een geluid hooren, als het<br />
dondert. Zonder deeze eenpaarigheid der gewaarwordingen<br />
en zinnelyke oordeelén over de Weereld<br />
buiten ons , zouden wy ons nooit in de fpraake<br />
kunnen verëenigen.<br />
Een mensch, die de voorwerpen geheel anders<br />
gewaar werdt, dan zy door alle overige menfchen<br />
zin-
6z Zevende Opheldering. Over<br />
zinnelyk worden opgemerkt, zou door allen voor<br />
krankzinnig gehouden worden, en voor alle gezellige<br />
verkeering volflrekt ongefchikt zyn. Even eens is<br />
het gelegen met de oordeelén des verflands en de<br />
befluiten der reden, eveneens met derzelver werkingen<br />
op de begeeringsvermogens en het daaruit voortfpruitend<br />
zedelyk gevoel. De zelfde denkbeelden<br />
door zinnelyke gewaarwordingen veroorzaakt, brengen<br />
ook het zelfde oordeel, dezelfde begeerten en<br />
befluiten voort. Daarom zien, by voorbeeld, alle<br />
menfchen de heldere Lentedagen met verlangen te<br />
gemoet, en wenfehen de een gelyk de anderen naar<br />
gezondheid, vermogens en de agting hunner medemenfehen.<br />
De kleine verfcheidenheden in de zinnelyke<br />
gewaarwordingen en derzelver trappen veroorzaaken<br />
natuurlyk wel menigvuldige onderfcheidingen<br />
in de oordeelén en neigingen der menfchen<br />
, maar dit neemt de wezenlyke overeenkomst<br />
in de wyze van gewaarworden en daaruit afgeleide<br />
oordeelvellingen niet weg, naardien de grond van deeze<br />
afwykingen eeniglyk ligt in de verfchillende<br />
wyzigingen in het geflel van het werktuig der gewaarwordingen,<br />
en geenszins in het gewaarworden<br />
en denken zeiven.<br />
Hieruit befluit ik dan, dat de waare beginzelen<br />
en grondregelen voor menfehelyke Wysheid noch<br />
door een inwendig licht, of byzonder gevoel, het<br />
welk maar eenige menfchen hebben, en den één<br />
dus, den anderen zo leidt, noch door diepzinnige<br />
befpiegeling, waartoe maar weinige hoofden gefchikt<br />
zyn, gevonden kunnen worden, maar in dat gen«<br />
moe-
den zekerden weg tot Wysheid. 63<br />
moeten liggen, het welk allen menfchen gemeen is.<br />
Ook leert de er./aarenis , dat alle zamenftellen ,<br />
waarin de gemeene gewaarwordelyke denkbeelden<br />
en de algemeene ftellingen, die daarop onmiddelyk<br />
gebouwd zyn, als misleidingen der zinnen verworpen,<br />
en in de plaatfe daarvan ten grondflage aangenomen<br />
worden de geleerde onderftellingen of het<br />
gemeen gevoelen wederfpreekende Godfpraaken cn<br />
Gelooofsleeren, geheel onvrugtbaar zyn geweest<br />
voor het werkdaadige leeven, en zelden onfchaadelyk<br />
voor de zedelyke denkwyze haarer Belyderen.<br />
Maar ik fpoede my voort om deeze bedenkingen<br />
toe te pasfen ; want daardoor zal de Regel over<br />
het gebruik van het gemeen menfchengevoel ten<br />
toetsfteen van de waare Wysheid des leevens,<br />
doch die veelligt niet genoeg ontwikkeld of niet<br />
duidelyk genoeg voorgefteld is , voor myne Leezers<br />
volkomen klaar, zeker en werkdaadig worden.<br />
De eerfte bronnen van alle menfchelyke kennis<br />
zyn de Gewaarwordingen, en. nu moet getoond worden<br />
, zowel, welke kennis wy door de zinnen kunnen<br />
verkrygen, als, wat daarby het gemeen menfchengevoel<br />
is; en hoe men zig daarnaar moet rigten,<br />
om misleidingen en dwaalingen op den weg der eigen'<br />
ervaarenisfe te vermyden.<br />
Zonder eenige kennis , zonder denkbeelden en<br />
begrippen van iets te hebben, komen wy in de<br />
Weereld; zy ontftaan allen uit zinnelyke gewaarwording<br />
in ons. De ondervinding bewyst dit on»<br />
tegenzeggelyk; naardien menfchen, die van de geboorte
64 Zevende Opheldering. Over<br />
boorte af één der vyf zinnen gemist hebben, ook<br />
nooit met alle mogelyke oefeningen hunner reden<br />
daartoe kunnen komen, om die denkbeelden, welken<br />
door het ontbreekend zintuig by anderen verwekt<br />
worden, uit zig zeiven te ontwikkelen. De<br />
blindgebooren kan zig volftrekt geen denkbeeld van<br />
licht of kleuren voordellen, en geen woordelyk onderwys<br />
kan ze by hem voortbrengen, omdat zulk onderwys<br />
alleen in ftaat is om uit de reeds daar zynde eerfte<br />
beginfelen der kennisfe nieuwe denkbeelden te verwekken.<br />
Dus moeten wy alle ftoffe tot denken, alle<br />
eerfte beginfelen onzer denkbeelden uit zinnelyke<br />
waarneemingen verzamelen, en het verftand kan<br />
zig volftrekt niets voorftellen, het welk niet vooraf<br />
by enkele deelen door de zinnen is aangeboden.<br />
Gewaarwordingen zyn in 't algemeen voorftellingen<br />
der veranderingen, die tegenwoordig by onszelven<br />
voorvallen. Men verdeelt ze in uitwendige en<br />
inwendige. Onder de uitwendige gewaarwordingen,<br />
begrypt men de zulken , welken niet uit de ziel zelve<br />
fchynen te ontftaan, maar voor zo veel wy door<br />
oplettendheid op ons zeiven waameemen , van buiten<br />
door het ligchaam in haar verwekt worden ,<br />
Waarom de ziel zig daarby, ten minften in het begin,<br />
meer lydelyk dan werkzaam bevindt, gelyk<br />
by voorbeeld, by tandpyn, by een onweder, dat<br />
men waarneemt.<br />
Inwendige gewaarwordingen worden in tegendeel<br />
die genoemd, welken , zo veel wy kunnen bemerken,<br />
niet van buiten inkomen , maar in de ziel zelve<br />
ontftaan, en haaren toeftand veranderen, waarom
ie» zelerfien wtg tot Wysheid. 6g<br />
fcy zig daarby ook meer werkzaam dan lydelyk gedraagt<br />
, gelyk by gewaarwordingen van eerzugt, en<br />
by een vry willig denken aan voorwerpen, die thands<br />
Voor het fgchaam niét tegenwoordig zyn.<br />
Uitwendige gewaarwordingen ontftaan, wanneer dè<br />
Werktuigen der gewaarwordinge , die door het<br />
lighaam verfpreid zyn, in beweeging gebragt worden,<br />
deeze beweeging tot in het hoofd wordt voort*<br />
gezet, en de ziel zig met de voorftelling of afbeelding,<br />
die daaruit gebooren wordt , bezig houdt»<br />
Ontbreekt één deezer ftukken, zodat of het zintuig<br />
niet bewoogen , of de beweeging niet tot in het<br />
hoofd voortgezet, of het denkvermogen der ziele<br />
daarop niet gevestigd wordt, dan kan geen denkbeeld<br />
uit uitwendige gewaarwordingen in de ziel<br />
tot ftand komen»<br />
In deeze waarneemingen komen nu alle menfchen »<br />
die op zig zeiven agt geeven, en maar eenigermaate<br />
opmerken het gene in hun zeiven omgaat, doorgaans<br />
overeen» Allen houden het daarom vatt<br />
kindsheid af zeker, dat zy een lighaam hebben ,<br />
dat 'erbuiten hen voorwerpen zyn die op hunne lighaamen<br />
werken , en dat alles wat zy door uitwendige<br />
gewaarwordingen eeHpaarig eh altyd op'<br />
eenerlei wyze kennen, ook eene zaakelyke en<br />
voorwerpeïyke Waarheid heeft. Dit is derhalven<br />
de eerfte uitfpraak des gemeenen menfchengevoels,<br />
welke tot een grondflag van alle werkdaadige Wysheid<br />
des leevens moet aangenomen worden, indien<br />
wy in denken, fpreeken en handelen niet altyd<br />
in verwarring gebragt willen worden,<br />
E Maar
66 Zevende Opheldering. Over<br />
Maar nu, al in de vroegfte tyden, zo ver de gefchiedenis<br />
der Wysbegeerte reikt, zyn 'er altyd<br />
lieden geweest, welken alle kennis door de zinnen<br />
voor bedrog en blooten fchyn verklaard hebben,<br />
Waarop men geene zekere ftellingen by gevolgtrekking<br />
bouwen kan ; en dit gevoelen is van tyd tot<br />
tyd, ook in onze dagen, door befpiegelende Wysgeeren,<br />
die men Idealisten pleegt te noemen, vernieuwd<br />
geworden. Deeze menfchen beweeren met<br />
eenen fchyn van uitmuntende fchranderheid, dat<br />
onze gewaarwordingen, als inwendige voorftellingen<br />
en handelingen der Ziele, wel werkelykheid en zaakelykheid<br />
hebben, doch dat ze bloote vertooningen<br />
zyn van het éénvoudig denkvermogen, welken het<br />
uit zig zeiven voortbrengt, of die ook door den invloed<br />
der gedagten van andere Geesten in ons verftand<br />
veroorzaakt worden. Ik ben beducht, dat<br />
ik zelfs tot nadeel van myn eigenlyk oogmerk, de<br />
leere der werkdaadige Wysheid, te verre vervoerd<br />
zoude worden, indien ik hier ontvouwen wilde, door<br />
welke befpiegelingen een fchrander vernuft in zulke<br />
doolhoven kan vervallen, dat het in de gemeenfte<br />
denkbeelden van lighaamen, van beweeging, van'<br />
oorzaaken en werkingen en zo tegenftrydigheden<br />
vindt, en daarom de zonderlingfte onderftellingen<br />
moet aanneemen, dewyl deezen alleen vodr<br />
hetzelve eene uitkomst fchynen aan te wyzen. Ondertusfchen<br />
zal ik by de befchouwing van de kennis,<br />
die wy door een redelyk overdenken verkrygen,<br />
de grenzen tragten kenbaar te maaken, welken<br />
wy by onze befpiegelingen niet moeten te buiten
den zekerfien weg tot Wysheid. 6f<br />
ïen gaan, zo 'er in onze denkbeelden zaaklykheid<br />
zal blyven.<br />
Tot myn oogmerk is het hier genoeg, de waarheid<br />
te ftaaven van de oordeelvellingen des verflands, wel*<br />
ken het algemeen menfchengevoel uit de gewaar<br />
wording onmiddelyk aleïdt, en daarmede altyd<br />
verëenigt.<br />
Eerstelyk kan door de vooronderflelling, dat alle<br />
Voorftellingen door de Ziel zelve zonder aanleiding<br />
van buiten voortgebragt worden, in 't geheel niet<br />
verklaard worden, hoe de ziel zig kan bepaalen *<br />
om zig denkbeelden te verwekken , waardoor zy<br />
beangftigd en gekweld wordt, en waarvan zy zig ook<br />
op datzelfde oogenblik, dat zy dezelven werkt en<br />
voedt, poogt te ontdoen-. Wanneer ik, by voorbeeld<br />
, zwaare hoofdpyn meene te gevoelen, en allerfterkst<br />
wenfche daarvan bevryd te wórden, dan<br />
moet», volgens de beginfelen der Idealisten, myn<br />
ziel zig zelve op denzelfden tyd de voorftellittg van<br />
pyn verwekken, en die nogtans niet willen verwek*<br />
ken, maar tragten te onderdrukken. Verder is het<br />
onbegrypelyk, waarom de Ziel, als 'er niets van<br />
buiten behoeft by te komen, om zekere denkbeelden<br />
van gewaarwording te veroorzaaken , egter vee*<br />
len derzelven op zekere tyden geenszins kan Voortbrengen,<br />
hoe fterk zy ook daarnaar verlangt, en ho«<br />
zeer haar dit anders vaak gelukt zy Waarom kan»<br />
by voorbeeld, een hongerige de gewaarwording van<br />
Verzaadiginge in zig niet verwekken * als 'ervan buiten<br />
niets behoeft by te komen» om haar wezenlyk<br />
te maaken ?<br />
E & Het
68 Zevende Opheldering. Ovef<br />
Het is derhalven duidelyk, dat ter verklaaringe<br />
der gewaarwordingen , welken tegen den wil der<br />
ziele in haar zyn, iets buiten haar moet aangenomen<br />
worden, van welks bewerking zy lydt. Geeft de<br />
Idealist dit toe, en ontkent hy alleen de wezenlykheid<br />
der floffelyke of lighaamelyke Weereld , dan moeten<br />
het derhalven Geesten of denkende kragten zyn,<br />
die denkbeelden van gewaarwording in ons,en tegen<br />
onzen wil kunnen indringen. Wanneer derhalven<br />
duizend menfchen gelooven brand te zien, en alle<br />
moeite aanwenden om dien te blusfchen, dan moet<br />
het een booze Da3mon zyn, die hen allen thands<br />
dwingt, om deeze akelige voorftellingen te hebben,<br />
enzigangftiglyk onledig te houden met dezelven te onderdrukken.<br />
Wie myner Leezeren ziet niet terftond het<br />
troostelooze van zulk een Leere, daar volgens dezelve<br />
onze Ziel aan de willekeur van andere denkende<br />
kragten, welken met haar naar welgevallen kunnen<br />
omfpringen, wordt overgelaaten. Maar indien wy<br />
ook al aannamen, dat deeze Geesten, die van buiten<br />
op ons werken, goed en wys waren, en door het<br />
verwekken van veele treurige gedagten en gewaarwordingen<br />
zelfs bedoelden ons volkomener te<br />
maaken , dan zoude nog volgen, dat wy ons derhalven<br />
aan derzelver geleide moesten overlaaten,<br />
en dat het bygevolg onze pligt is, om ons de Weereld<br />
buiten ons zo ftoffelyk voor te ftellen, als zy onstoefchynt,<br />
omdat, volgens het oogmerk van deeze<br />
denkende kragten of Geesten, die ons bellieren ,<br />
deeze verfchynïng en afbeelding in ons moeten zyn;<br />
zodat ik, wanneer de Zon fchynt, aan zodanig een<br />
lich-
den zekerften weg tot Wysheid. 6^<br />
lichtend lighaam buiten my, en niet aan een vreemde<br />
werkinge van eenen Geest, moet denken; want<br />
niet door deeze, maar uit het ftofrelyk licht ontftaat<br />
het denkbeeld van gewaarwording in my.<br />
Zy die zig het famenftel der Idealisten in de uuren<br />
van diepzinnige befpiegeling ook eenigermaate<br />
denkbaar maaken, kunnen zig egter daarvan niet<br />
by aanhoudendheid bewust blyven, maar worden<br />
zelfs altyd genoopt , om in alle hurine daaden<br />
en werken hunne lighaamen en de ftoffelyke dingen<br />
buiten hen, als daadelyk en wezenlyk te denken ;<br />
en dit bewyst derhalven, dat wy door een inwendige<br />
Wet in de tegenwoordige betrekkingen van<br />
onze denkingskragt allen op gelyke wyze bepaald<br />
worden, om onze uitwendige gewaarwordingen voor<br />
waar, en derzelver voorwerpen voor wezenlyk en<br />
buiten ons beftaande te houden. Hierby komt nu<br />
nog, dat uit de Onderftelling der Idealisten niet<br />
een éénige werkdaadige Leevensregel kan afgeleid<br />
worden , en dat daartegen uit de gewaarwording<br />
denkbeelden en oordeelén des gemeenen Menfchengevoels<br />
zuiver werkdaadig goede beduiten voortvloeien<br />
, aan welken wy ons, in alle onze daaden en<br />
betrekkingen tot de Maatfchappy met waarheid<br />
kunnen houden, en ze door de ondervinding in 't<br />
vervolg altyd bevestigd bevinden.<br />
Hiermede is dan de eerfte uitfpraak des algemeenen<br />
gezonden menfehenverftands geftaafd, dat wy<br />
de uitwendige Gewaarwordingen, die allen menfchen<br />
gemeen zyn, voor waar, en de lighaamelyke Weereld voor<br />
voezsnlyk en daadelyk moeten houden; en dit moet de<br />
E 3 grond-
fq Zevende Opheldering. Over<br />
grondflag tot de wysheid des werkdaadigen leevens<br />
blyven; want anders hebben wy geen bepaalde en<br />
zekere bronnen, waaruit wy de beftanddeelen onzer<br />
Jcennisfe, welken het verftand en de reden dan Hechts<br />
verder bewerken, kunnen haaien.<br />
Eer ik van deeze vooraf ter neder gefielde grondregelen<br />
der gewaarwordinge werkdaadige toepasfingen<br />
maake, moet ik nog aanmerken, dat ik gaarne<br />
toefta, dat alle onze denkbeelden, welken wy door<br />
de uitwendige zinnen van de lighaamelyke Weereld<br />
ontvangen, ons de uitwendige dingen niet te eeneroaal<br />
en volkomen zo voorftellen , als zy in en op<br />
zig zeiven gefield zyn. Ik weet zeer wel, dat 'er<br />
veel afhangt van onze werktuigen van gewaarwording,<br />
en dat wy van de lighaamen niets meer ge-<br />
Waar worden , dan voor zo verre zy op ons werken,<br />
Maar dit is het ook juist, dat wy tot een<br />
regt gebruik daarvan behoeven te weeten; want de<br />
Buiten weereld gaat ons maar alleen in zo verre aan,<br />
#ls zy op ons werkt, en alles; wat op onze gewaarwordingen<br />
geen invloed heeft, en onzen ftaat op<br />
geenerlei wyze verandert, is voor ons zo goed als<br />
of het niet beftondt, Wil men ondertusfchen de voorgeftelde<br />
Grondregel ook dus uitdrukken: de uitwendige<br />
gewaarwordingen Jlellen ons de werkingen der lighaamely<br />
Weereld op ons juist en goed voor, en derhalven verkrygen<br />
wy door dezelven waare kennis van de dingen buiten<br />
ons, voor zo verre %y invloed op ons hebben; ik<br />
sal het my laaten welgevallen, en de werkdaadige<br />
befluiten behouden voor ons nog altyd dezelfde<br />
aekerheid,
den zekerften weg tot Wysheid. 71<br />
Nu moet ik nog aan wyzen, hoe men, om mislei<br />
dingen en doolingen te verhoeden, in het verzamelen<br />
der kennisfe door middel der zinnen, altyd agt| moet<br />
geeven op het gemeen Menfchengevoel. De<br />
uitwendige dingen werken in 't algemeen op den<br />
éénen mensch gelyk als op den ander, maar der<br />
menfchen lighaamen en werktuigen van gewaarwording<br />
verfchillen. Dewyl echter allen alleen die verandering,<br />
welke in hunne zintuigen voorvalt, gewaar<br />
worden, moeten daardoor ook zekere verfcheidenheden<br />
in de voortellingen der menfchen noodzaakelyk<br />
veroorzaakt worden. Daarom geefc dezelfde<br />
fpys, drank, reuk , klank enz. den éénen aangenaame<br />
, den anderen onaangenaame gewaarwordingen<br />
, en hy, die fyner en aandoenlyker zintuigen<br />
heeft, ziet, hoort, fmaakt, riekt of gevoelt veele<br />
dingen zeer fterk, welken voor lieden van ftomper<br />
zinnen weinig of in 't geheel niet merkbaar zyn.<br />
Dan hoe zeer de denkbeelden van gewaarwording<br />
by veele menfchen dus van elkander onderwerpelyk<br />
afwyken, komen egter de daar uit getrokken oordeelvellingen<br />
over het daadelyk beftaan van een zeker<br />
voorwerp en derzelver werking' met elkander over<br />
een , en deeze overeenkomst is hier het kenmerk<br />
van Waarheid. Zo dra een mensch iets buiten zig<br />
meent te zien, te hooren of anders leevendig te<br />
gevoelen, het gene anderen van even goede zintuigen<br />
en gelyke opmerkzaamheid op hunne zinnen in<br />
't geheel niet waarneemen, dan oordeelt het gemeene<br />
menfchengevoel te regt, dat geene uitwendig»<br />
E 4 wer-
72 Zevende Opheldering. Over<br />
werking, maar eene inwendige beweeging, die in<br />
bet lighaam des eerden voorvak, hem misleidt.<br />
Zo hooren wy zomtyds eenen klank of geruis,<br />
't welk van buiten in het oor fchynt te dringen ,<br />
en vraagen de omftanders, of zy het ook niet verneemen:<br />
beantwoorden deezen het gezamenlyk met<br />
neen , dan befluiten wy zeiven daaruit, dat geene<br />
uitwendige, maar inwendige beweeging in onze zin-,<br />
tuigen de oorzaak van de tegenwoordige gewaarwording<br />
des gehoors is.<br />
Uit het denkbeeld, 't welk wy van de uitwendig©<br />
gewaarwordingen gegeven hebben : dat het voorftellingen<br />
van tegenwoordige veranderingen onzesi<br />
lighaams zyn , en dat daarom tot elke gewaarword<br />
ding eene beweeging der zintuigen, eene voortzet*<br />
ting daarvan tot in het hoofd, en eene terug wer*<br />
king van onze denkenskragt, of eene bemoei jenis der<br />
ziele met de gegeven ftoffelyke afbeelding verëischt<br />
wordt; uit dit denkbeeld kunnen nu de verfchillen-?<br />
de mogelyke oorzaaken van gebrekkige zinnelyke<br />
oordeelén zeer gemakkelyk aangeweezen worden,<br />
l.) Voor/zo verre eene beweeging der zinnelyke.<br />
werktuigen tot iedere gewaarwording noodig is, kan<br />
het oordeel der zinnen over een voorwerp niet ten<br />
vollen goed uitvallen, wanneer door dezelve geene<br />
genoegzaam fterke beweeging is voortgebragt. Dit<br />
heeft plaats, zo wel wanneer het voorwerp zelf te zwak<br />
werkt, als wanneer iemand zeer zagt fpreekt, of<br />
als wy by een zwak fcheemerlicht een voorwerp<br />
befchouwen, waarby geene lichtftraalen genoeg in<br />
't oog
den zebrjltn weg tot Wysheid, ?g<br />
% oog vallen, reden waarom zo veele fpooken by het<br />
licht der Maane gezien wor-den: ook wanneer onze<br />
Zintuigen op dien tyd door ziekte of door voorgaande<br />
fterke gewaarwordingen ftomp gemaakt zyn, waarom<br />
wy als dan 'ook fterke reuken , by het opfnuiven ,<br />
niet aanmerkelyk gewaar worden, en weinig met<br />
de oogen kunnen onderfcheiden , wanneer wy on»<br />
rniddelyk te vooren in den vollen zonnefchyn gezien<br />
hebben, Maar voornaamelyk worden daarin de<br />
meeste misflagerf begaan, dat men de zinnen buiten<br />
derzelver kring van gewaarwording gebruikt, en de<br />
voorwerpen in zulke afftanden wil waarneemen, in<br />
welken onze zintuigen ze niet genoegzaam meer<br />
bereiken kunnen. Daar het op zeer naauwkeurige<br />
waarneemingen van fyne invloeden aankomt, kan<br />
men zig op de beelden des gezigts dan alleen verlaaten,<br />
wanneer het voorwerp in het regte gezigtspunt,<br />
dat is op dien afftand van ons geweest is ,<br />
in welken onze oogen gefchikt zyn het 't best te<br />
onderkennen.<br />
2.) Voor zo verre een Voortplanting der beweegin*<br />
ge in de zinnelyke Werktuigen tot in het hoofd gevorderd<br />
wordt, om gewaar te worden, zal alles, wat<br />
deeze voortplanting daarvan verzwakt of verandert,<br />
ook de volkomen en juiste waarneeming moeten<br />
hinderen. Daarom kunnen wy in eenen ftaat<br />
van groote vermoeidheid , flaaperigheid, dronkenfehap<br />
en dergelyken, geene duidelyke gewaarwordingen<br />
van uitwendige voorwerpen verkrygen, en<br />
even zo min in eene koortshitte, en onder andere<br />
fterke opwellingen en inwendige geweldige bewee-<br />
E 5 gm*
74 Zevende Opheldering. Over<br />
gingen der leevensgeesten. Men kan derhalven op<br />
geene waarneeming der zinnen ftaat maaken, welke<br />
wy niet duidelyk bewust zyn in een volkomen<br />
nugterheid en met een gemaatigden omloop des<br />
bloeds, of by onzen gewoonelyken gang van den<br />
polsflag, gemaakt te hebben.<br />
3.) Voor zo verre tot het vervaardigen van een<br />
juist denkbeeld uit de gewaarwording verëischt wordt,<br />
dat de ziel agt geeft op het afbeeldzel, 't welk door de<br />
beweeging der Zintuigen veroorzaakt wordt, en zig<br />
daarmede bezig houdt, kan geene volkomen waarneeming<br />
plaats vinden, wanneer of de gewaarwording<br />
zeivete fnel voorby gaat, en niet meermaalen herhaald<br />
wordt, gelyk, by voorbeeld, een Luchtverhcmeling<br />
onze oogen voorby fnelt, of de Goochelaars<br />
door de vaardigheid hunner beweegingen de<br />
aanfchouwers misleiden; of als onze Ziel niet met<br />
haar gantsch denkvermogen op de gewaarwordingen<br />
terug werkt, om de zinnelyke voorftelling volkomen<br />
op te neemen. Zo vallen ons, wanneer wy door de<br />
ftraaten eener volkryke Stad of door het open veld<br />
gaan , ontallyk veele voorwerpen te gelyk in de<br />
oogen; maar van welker meesten wy geen daadelyk<br />
begrip krygen , omdat wy ze niet genoegzaam opmerken;<br />
en alleen maar van die weinigen, waarop<br />
wy onze oplettendheid vestigen , en ze een langer<br />
tyd opzettelyk befchouwen. Ja de ondervinding<br />
leert, dat Lieden, die inwendig met het een of ander<br />
zeer fterk bezig, of, gelyk men pleegt te<br />
zeggen, in diepe gedagten zyn, de bewustheid van<br />
hunnen uitwendigen ftaat voor eenen tyd geheel<br />
ver-
den zekerjien weg Ut U r<br />
ysheid. 75<br />
verliezen, en met opene ooren en oogen niets verneemen<br />
van het gene anderen rondsom hen zeer leevendig<br />
gewaar worden. Op gelyke wyze maaken hevige<br />
hartstogten ons onbekwaam om naauwkeurig en<br />
duidelyk waar te neemen, het gene buiten ons op ons<br />
werkt. Schrik, angst, vrees, toorn en andere leeven*<br />
dige gemoedsbeweegingen beletten ons het gebruik<br />
der zinnen dan eens meer, dan eens minder. Onder<br />
deeze oorzaaken,welken het doordringend denkvermogen,<br />
dat tot juiste zinnelyke waarneemingen verëischt<br />
wordt, ongemeen verzwakken, moet men inzonder<br />
heid tellen de zeer uitgejirekte leevendige verwagtingen,<br />
dat men iets zal gewaar worden. Zy die in den<br />
middennagt of op Kerkhoven eene of andere foort van<br />
Spooken vreezen te zien, behoeven dan maar een onbekend<br />
geluid te hooren, of iets wits te ontmoeten,<br />
en hunne verbeeldingskragt fchildert hun ten eerften<br />
allerlei fchrikbaarende beelden zo leevendig<br />
voor, dat zy zig overreeden, dezelven wezenlyk<br />
even zo van gedaante gezien te hebben , als die<br />
hun door de minnen of in de Prentbybels afgebeeld<br />
worden.<br />
4.) Voor zo verre onze denkenskragt uit de vooraf<br />
gaande gewaarwordingen oordeelén en befluiten trekt ,<br />
kan men nog op veelerleie wyze dooien. Eerftelyk<br />
worden gewaarwordelyke denkbeelden zeer dikwyls<br />
maar aan een enkel zintuig toegefchreeven, welken<br />
nogtans alleen door middel van meer zinnen verkreegen<br />
kunnen worden. Zo kunnen onze oogen<br />
over digtheid of vastheid, en over de afftanden van<br />
voorwerpen alléén niet oordeelén, maar het gevoel<br />
moet
7
dm zekerften weg tot Wysheid. ff<br />
zien, dat dat ding daar niet is ; ik heb gehoord ,<br />
dat die woorden niet gefproken zyn; in plaatze dat<br />
men zeggen zoude: ik heb niet gezien, dat dat ding<br />
daar is; ik heb niet gehoord, dat zo iets gezegd is.<br />
Het onderfcheid tusfehen deeze tweeërlei maniere<br />
van zig uit te drukken, is van zeer veel gewigt;<br />
want zeer dikwyls kan daadelyk iets zyn of gebeuren<br />
, dat wy nogtans niet opmerken. Zo zien veele<br />
menfchen een Goochelaar aan, zonder door hunne<br />
oogen te kunnen ontdekken, hoe hy de dingen verwisfeit,<br />
en deeze Lieden zullen misfehien allen<br />
aanbieden om te zweeren , dat zy gezien hebben ,<br />
dat 'er geene verwisfeling of verruiling gefchied is,<br />
maar dat de fteen, dien hy onder den hoed ftak ,<br />
in een duif moet veranderd zyn ; daar zy tog maar<br />
eigenlyk zweeren kunnen, dat zy niet gezien hebben<br />
, dat eenige verruiling gedaan is. Het befluit<br />
uit het niet gewaar worden, tot het niet zyn eener<br />
zaake is derhalven maar in zekere gevallen zeker;<br />
wanneer men naamelyk het tegendeel daarvan gewaar<br />
wordt. Zo kan ik goed befluiten: vermits ik<br />
tegenwoordig het Zonnelicht gewaar worde, kan<br />
het geen nagt zyn; fchoon ik het niet zyn van den<br />
nagt niet onmiddelyk zien kan. De beweeging der<br />
Aarde gevoel ik niet, maar ik worde ook niets gewaar,<br />
dat haare beweeginge tegenfpreekt; derhalven<br />
kan het zyn, dat de Aarde omdraait": en ik kan<br />
niet zeggen , ik gevoele , dat de Aarde zig niet beweegt.<br />
Zeer veele zinnelyke misleidingen der Bedriegeren<br />
van alle foorten vervallen, als men deeze<br />
behoedzaamheid in agt neemt, en blyft bedenken,<br />
dat
?8 Zevende Opheldering. Ove?<br />
dat vaardigheid geene toovery is, en wy zeer gg*<br />
makkelyk iets kunnen voorby zien en verzuimen te<br />
hooren, 't welk nogtans in de daad is voorgevallen»<br />
De getuigenis van één enkelen gelóofwaardigen<br />
Waarneemer, welke verzekert iets gezien, gehoord,<br />
gevoeld te hebben, geit in dit opzigte meer dan het<br />
oordeel van eene menigte verblinde Getuigen, die<br />
iets daarom alleen ontkennen , omdat zy het niet<br />
gewaar zyn geworden, ten minnen by alle zodanige<br />
omftandigheden , waarin de getuigenisfen des eerden<br />
, met de overige kundigheden des gemeenen<br />
Menfchen gevoels, of met de andere ondervindelyke<br />
waarheden meer overeenftemt. Eindelyk dwaa»<br />
len ook veelen daarin, dat zy gelooven onmiddelyk<br />
te kunnen gewaar worden, wat de oorzaak van iets<br />
zy. Door de zinnen kunnen wy alleen waarneemen<br />
, dat twee gewaarwordingen na eikanderen<br />
werkelyk zyn; maar of de eerfte de oorzaak der<br />
tweede zy, moet de Reden eerst uit het vergelyk<br />
van meerdere ervaaringen opmaaken. Dat twee<br />
dingen altyd te gelyk op eikanderen volgen, is zelfs<br />
nog geen genoegzaame grond, om het eerfte voor<br />
de oorzaak van het tweede te verklaaren, omdat zy<br />
beiden de werkingen eener gemeene onbekende<br />
oorzaak kunnen zyn. Zo volgen blikfem en donder<br />
altyd op elkander, en nogtans is de laatfte geene<br />
uitwerking van den eerften , maar beiden hebben<br />
eene gemeene niet in de zinnen vallende oorzaak in<br />
de Elektriciteit des luchts. Eene menigte Volksdwaalingen<br />
van betooveringen, bezweeringen, wonderwerken<br />
an fympathetifche middelen, waarby<br />
men
den zekerftm weg tot Wysheid. f0<br />
men zig op ondervindingen beroept, ontftaan ui*<br />
deeze misflagen , dat men de gewoonte heeft om te<br />
befluiten : het gene na elkander wezenlyk wordt,<br />
is onderling als oorzaak en uitwerkfel verëenigd,<br />
en dat men dan dit onzeker oordeel des verftands,<br />
voor een onmiddelyk oordeel der gewaarwordingen<br />
houdt.<br />
Wanneer nu myne Leezers alles, wat ik tot hier<br />
toe over de uitwendige zinnelyke waarneemingen<br />
heb aangemerkt , famentrekken en overweegen ,<br />
blykt daaruit, hoe ligt iemand door fcbynbaare<br />
gewaarwordingen bedroogen kan worden, als hy<br />
niet geoefend is in het naauwkeurig opmerken , en<br />
zig der behoedzaamheden daarby niet altyd duidelyk<br />
bewust blyft ; en hoe weinig men daarom op<br />
zulke enkele zinnelyke waarneemingen, welken iets<br />
ongewoons of zonderlings opgeeven , bouwen kan ,<br />
zo lang meer bedaarde en koelzinnige Waarneemers<br />
, dezelfde proeven niet by herhaaling onder<br />
veranderde omftandigheden genomen hebben. En<br />
hieruit leide ik deezen regel, die voor onze tyden<br />
byzonderlyk van gewigt is, af: dat men allerzorgvuldigst<br />
op zyn hoede moet zyn, om geenen fmaak<br />
tot het zonderlinge en wonderbaare by zig zeiven<br />
aan te kweeken, omdat deeze zeer ligt uitfpoorige<br />
verwagtingen baart, en iederen bedrieger het daardoor<br />
vry en gemakkelyk wordt, om ons ten onzen<br />
kosten op te ligten. Hoe meer men zig aan het gewoone<br />
en aan de uitfpraaken des gemeenen menfchengevoels<br />
houdt, te minder zal men zig zeiven<br />
door eigen' fchynbaare gewaarwordingen misleiden,<br />
/<br />
cn
8ö Zevende Opheldering» Over<br />
en te zekerer zal men beveiligd zyn tegen de ver*<br />
blindingen van doortrapte Bedriegers, Goochelaars<br />
en Marktfchreeuwers.<br />
Uit het te vooren gezegde kan nu ook gemakkelyk<br />
begreepen worden , hoe het mogelyk zy, dat<br />
een Schroepfer , een Cagliojlro , een Maandokter en<br />
dergelyk flag van lieden, niet alleen by het Gemeen,<br />
maar ook by menfchen van een geoefend verftand<br />
zo ligt ingang hebben kunnen vinden , en hun hebben<br />
laaten zien en voelen, het gene gezien noch<br />
gevoeld konde worden. Hy die reeds geneigd is om te<br />
gelooven, of eenige menfchen de inwendige verborgenheden<br />
der Natuure niet wel mogen ontdekt,<br />
of met hoogere Geesten gemeenfchap hebben , zodat<br />
zy daardoor in ftaat zyn om werkingen tegen de<br />
gemeene orde der Natuure voort te brengen, die<br />
zal dan ook fpoedig by zig zeiven de begeerte gevoelen<br />
, om hun, welken zig als zulke buitengewoone<br />
menfchen aankondigen , zyn vertrouwen te<br />
fchenken; en dit zo veel te yveriger, hoe meer<br />
hy zelf reeds verlangt om iet buitengewoons en bo»<br />
vennatuurlyks te ondervinden. Hoe gemakkelyk<br />
moet het daarom voor Bedriegers zyn, om menfchen<br />
, die met een uitgereikt verlangen voor hun<br />
tooneel verfchynen, te misleiden ! Komt hier nog<br />
by, dat men het hoofd door berooken bedwelmd<br />
maakt, en de oogen benevelt, en door yzelyke gebaaren<br />
ea het leezen van fchrikbaarende formulieren<br />
van bezweering, de leevensgeesten in eene heftige<br />
beweeging brengt, dan behoeft maar een fchaduwbeeld<br />
of eenig ongewoon geluid de zinnen te raa-<br />
ken,
den ztkerfttn weg tot Wysheid.<br />
ken, en de verhitte verbeeldenskragt zal de gant<br />
fche gedaante des overleedenen Vriends , of het<br />
gene anders gezien of gehoord moet worden, zo<br />
leevendig voordellen, als ware het alles buiten ons<br />
lighaamelyk voor handen. Want de gemoedsge-<br />
fteltenis van zodanige Aanfchouweren grenst naby<br />
aan den ftaat van iemand, die in een heete koorts<br />
ligt, en buiten zig gantsch andere dingen ziet cn<br />
hoort, dan gezonde oogen en ooren kunnen waar-<br />
neemen.<br />
Deeze bedenkingen over de uitwendige gewaarwordingen<br />
befluite ik met het herhaald aanbeveelen<br />
van deezen raad: dat men zig pooge te hoiiden aan<br />
de algemeenjle grondregelen der Ervaaringe, welken het<br />
gemeen Menfchengevoel wegens de orde en den loop der<br />
Natuure, uit de gewoone en fteeds voorkomende gevallen<br />
heeft opgemaakt; en alle daar tegenjlrydende buitengeivoone<br />
Verfchynfelen zo lang voor onwaar , of ten<br />
minflen hoogst onzeker aanzie, tot dat meer koelbloedige<br />
en ervaarene Waarneemers dezelven in alle omftandigheden<br />
, meermaalen onderzogt, en ze dm nagemaakte<br />
proeven doorgaands waar bevonden hebben : en<br />
dat men alle geneigdheid, om zonderlinge en wonderhaare<br />
gebeurtenisfen te verwagten, geheel belette in ons<br />
op te komen , tf ten minflen tragte te onderdrukken ,<br />
omdat men anders geduurig in gevaar is, om zig<br />
zeiven te bedriegen, of door anderen tot dwaalingen<br />
vervoerd te worden.<br />
Nu moeten wy van de inwendige Gewaarwordingen<br />
handelen, en verklaaren, in hoe verre deezen ons<br />
zeker leiden, en welke doolwegen of misleidingen<br />
F daarby<br />
s<br />
*
82 Zevende Opheldering. Over<br />
daarby mogelyk en ten deele ook zeer gemeen<br />
zyn, indien men by dezelven het gemeen Menfchengevoel<br />
ook niet ten fcheidsman in twyfelagtige of<br />
tegenflrydige gevallen aanneemt.<br />
Door het inwendig Gevoel, 't welk eenigen het<br />
Zelfgevoel pleegen te noemen, kennen wy de ver.<br />
andeiingen, die in de Ziel zelve omgaan. De<br />
denkbeelden van denken, begeeren, fchuwen,<br />
beminnen enz.v. , ontfiaan uit het waarneemen<br />
der inwendige gewaarwordingen, en hierdoor hebben<br />
alle menfchen klaare en aanfehouwende voorftellingen<br />
daarvan; zodat het overtollig zoude zyn,<br />
om ze' door geleerde verklaaringen nog verder te<br />
willen ophelderen. Ook leert de ondervinding, dat<br />
de proeven, om deeze eenvoudige denkbeelden va»<br />
gewaarwording klaarder te ontwikkelen, zeer dikwyls<br />
verongelukt zyn , en meer duisterheid en verwarring<br />
veroorzaakt hebben. Wie het denken daardoor verklaaren<br />
wil, dat het een foort van beweeging is ,<br />
verklaart het niet, maar verduistert het regte aanfehouwende<br />
denkbeeld, 't welk het zelfgevoel opgeeft,<br />
en datgeheel verfchilt van het denkbeeld,'t welk<br />
allen van beweeging hebben. De voorftellingen<br />
welken de uitwendige zinnen ons toebrengen, mogen<br />
ftoffelyke beweegingen zyn; egter is het bewust<br />
worden daarvan, of de inwendige waarneeming, dat<br />
het een of ander ons tegenwoordig wordt voorgehouden,<br />
daarom niet wederom eene beweeging;<br />
en ons zelfgevoel fluit geenen grond in, om eene<br />
uitgebreidheid of deelen buiten deelen, in het denkvermogen<br />
zei ven aan te neemen. Een naauwkeuri-<br />
ger
den zekerften weg tot Wysheid. 83<br />
ger opmerking van het gene in onze Ziel zelve omgaat,<br />
leidt ons veeleer daarheen om dat gene, het<br />
welk in ons begrippen verwekt uit de gewaarwordingen<br />
van het gezigt, gehoor, den reuk , den fmaak<br />
en het gevoel; datgene, 'twelk'het verleedene weder<br />
in het geheugen roept, en het toekomende vooruit<br />
ziet, en zig in alle deeze verfchillende verrigtingen<br />
altyd als het zelfde wezen gevoelt, niet fameri<br />
gefield en zonder ongelykfoortige en beweegelyke<br />
deelen aan te neemen. Doch daaraan ligt juist j<br />
wanneer men naar werkdaadige Wysheid zoekt *<br />
niet veel gelegen, of men de Ziel voor floffelyk of<br />
voor een geheel eenvoudig vermogen wil houden {<br />
als men zig maat altyd vast geiaoeg houdt aan de<br />
denkbeelden uit de gewaarwording welken het gemeen<br />
Menfchengevoel uit de bewustheid onzer inwendige<br />
veranderingen vormt , en zig niet door<br />
allerleie woordontlecdingen en onderflellingen daarvan<br />
laat aftrekken.<br />
Onder de gewigtigfle eenvoudige denkbeelden i<br />
welken wy door middel des inwendigen gevoels bezitten<br />
, behoort dan ook het denkbeeld van Vryheid.<br />
Wy zyn het aanfchouwelyk bewust ± dat wy<br />
zelfwerkzaamheid hebben, en in veele gevallen<br />
geheel naar eigen goeddunken kunnen denken wat wy<br />
willen, en ons bepaalen en handelen kunnen, zodanig<br />
als wy willen. Zekerlyk neemen wy alte dikwyls<br />
aan, dat wy geen' geheel zuivere Vryheid hebben,<br />
maar dat wy niet zelden van ons lighaam afhangen<br />
en bepaald worden; dat ons zomtyds denkbeeldeta<br />
TOorzweeveri, waarvan we ons gaarne zouden ont><br />
F 2, WKtti
84 Zevinie Opheldering. Over<br />
doen , en dat wy als door een wederftreevende grootere<br />
magt menigmaal te rug gehouden worden van<br />
daaden , die wy vastelyk voorgenomen hadden uit<br />
te voeren. Dan, ongeagt deeze beperking onzer<br />
Vryheid door het lighaam, worden wy egter innerlyk<br />
gedrongen, om ons zeiven van tyd tot tyd<br />
te befchuldigen, dat wy beter hadden kunnen handelen:<br />
en dit oordeel over onze eigene daaden, 't<br />
welk ten aanzien van derzelver regtmaatigheid of<br />
onregtmaatigheid het Geweeten heet, leidt ons veel<br />
beter tot werkdaadige Wysheid, dan eenige wysgeerige<br />
Befchouwing over de menfchelyke Vryheid'<br />
in ftaat is te doen. Ook hebben alle befpiegelende<br />
ontleedingen van het denkbeeld' van Vryheid zeer<br />
natuurlyk moeten mislukken, omdat dit denkbeeld<br />
van eigene Zelfwerkzaamheid volftrekt eenvoudig<br />
is, en zo aanfchouwelyk, als het Zelfgevoel dat<br />
voorftelt, moet blyven, indien men niet in woordverwarringen<br />
van bloot fymbolifche kennis vervallen<br />
wil. Veelen der laatere wysgeerige fchryveren<br />
hebben daarom de Vryheid geloochend, omdat wy<br />
tog in alle onze befluiten door kennis bepaald<br />
worden: doch zy vergeeten, dat dit kennen niet<br />
iets buiten ons is, 't welk de Ziel door eene haar<br />
vreemde kragt tot werken noodzaakt, maar dat<br />
het mede van onze Zelfwerkzaamheid afhangt en<br />
een uitwefkzel daarvan is. De ziel werkt met vryheid<br />
ook op die kundigheden, door welken zy zig<br />
tot werken bepaalt.<br />
Een iegelyk denke ondertusfchen over de Vryheid<br />
naar zyn welgevallen; zo veel is nogtans zeker,
dtn zekirften wig tot Wysheii. 85<br />
ker, dat het denkbeeld daarvan duisterer en verwarder<br />
zal worden, hoe meer wy het zelve tragten<br />
te ontleeden; en dat men in de wysheid voor<br />
ons eigen leeven en in het beöordeelen van andere<br />
menfchen, tog altyd zal moeten te rug keeren tot de<br />
werkdaadige gevvaarwordelyke denkbeelden, indien<br />
in het gezellige leeven geen loutere misverftanden<br />
veroorzaakt, en de zo nuttige herinneringen van het<br />
Geweeten niet werkeloos gemaakt zullen worden.<br />
Zonder vryheid is de mensch voor geene zedelykheid,<br />
verpligting door wetten, belooningen of ftraffen<br />
vatbaar, maar een werktuig , 't welk fomtyds<br />
wel eens zelf fchynt te werken, maar eigenlyk door<br />
vreemde, van buiten daarop werkende, kragten in<br />
beweeging gebragt en beftierd wordt. Onder zulke<br />
troostelooze en moedbeneemende voorftellingen kan<br />
geen gevoel van zedelyke waardy en geene gefchiktheid<br />
om zig te volmaaken, plaats vinden. Wie derhalven<br />
na werkdaadige leevenswysheid zoekt ,<br />
houde zig vast aan de eenvoudige gewaarwordelyke<br />
denkbeelden van de Vryheid , welken het gemeen<br />
Menfchengevoel aan allen zeör weldaadig, door bewustheid<br />
en het Geweeten, aanbiedt.<br />
Voor zo verre nu de inwendige gewaarwordingen<br />
enkel voorftellingen zyn van de veranderingen dei-<br />
Ziele zelve, hebben zy eene onloochenbaare waarheid<br />
en zekerheid. Maar ook hier, zo wel als<br />
in de uitwendige gewaarwordingen, kan eene misleiding<br />
plaats hebben ,als mende oordeelvellingen der<br />
reden, die nog nader beproefd moeten worden ,<br />
vaor onmiddelyke beflisfmgen der gewaarwording<br />
F 3 houdt.
86 Zevende Opheldering. Over<br />
houdt. Zo kunnen wy inzonderheid in veele gevallen<br />
door het Zelfgevoel niet onmiddelyk weeten<br />
, wat de oorzaak zy van eene verandering ,<br />
welke in de Ziel ontilaat. Zekerlyk hebben wy<br />
uzn de meesten onzer denkbeelden wel bewustheid,<br />
hoe zy in ons veroorzaakt worden; insgelyks ook<br />
van onze begeerten , waarom wy iets willen of<br />
niet willen : maar het gebeurt ook niet zelden ,<br />
dat beelden zig aan ons voordoen , van welken<br />
wy ons niet kunnen herinneren , dat ze ons ooit<br />
door uitwendige gewaarwordingen zyn aangebooden ,<br />
en die wy ook niet voorbedagtelyk in ons verwekt<br />
hebben, gelyk ditgewoonelyk in droomen, maar zomtyds<br />
ook in een waakenden ftaat gebeurt. Eveneens<br />
is het gefteld met veelen onzer neigingen en afkeerigheden,<br />
zodat wy geene reden kunnen geeven,<br />
waarom wy omtrent zekere perfoonen of zaaken liefde<br />
of haat gevoelen. In zodanige gevallen is men wel<br />
gewoon om de Sympathie of Antipathie als oorzaaken<br />
op te geeven, doch door deeze uitdrukkingen geeft<br />
men Hechts op een geleerd - klinkende wyze zyne<br />
•nkunde van de waare reden te kennen. In de famenftellen<br />
der Zielkunde en Redeneerkunde wordt<br />
klaar ontvouwd, hoe deeze verfchynfelen zeer natuurelyk<br />
volgen naar de wetten der verbeeldingskragt<br />
en het vermogen van verëeniging; ook zoude<br />
het my te verre van myn oogmerk afbrengen, wilde<br />
ik my hier in het verklaaren van alle dergelyke<br />
zaaken inlaaten. Ik zal daarom nu alleen maar aanmerken,<br />
dat de Ouden alle onbekende, niet in de<br />
ainnen vallende oorzaaken, hoedanig zyn de inwendige
den zekerjien weg tot Wysheid, 8?<br />
dige zo wel als uitwendige onligchaamelyke werkingen,<br />
Geest plagten te noemen, en daarom de werkingen<br />
van goede en kwaade Geesten of Demons<br />
op de ziel en het lighaam aannamen. Dewyl deeze<br />
manier van fpreeken der oudere Weereld overal in de<br />
Heilige fchriften der Christenen gevonden wordt, zyn<br />
veelen nog geneigd om eenen werkenden invloed van<br />
het Ryk der Geesten te verwagten, en de menfchen<br />
voor aangeblaazen te houden , als zy zulke<br />
zaaken voortbrengen, waarvan men niet weet, hoe<br />
zy aan de kennis daarvan gekomen zyn, of wanneer<br />
zy zig op eene ongewoone wyze daarover uitdrukken<br />
Ten zig daarby van zonderlinge fratfen bedienen.<br />
Schoon nu wel de meesten hunner, die zig in laatere<br />
tyden voor ingeblaazen Menfchen uitgegeven<br />
en eenigen opgang gemaakt hebben, als Bedriegers<br />
ontmaskerd zyn geworden,kan het nogtans zeer gemakkelyk<br />
gebeuren, dat braave eerlyke menfchen<br />
zi
88 Zevinde Opheldering. Over<br />
blaazing terftond tot eene geestdryvende Dweepery<br />
overflaan, zodat zy zeiven gelooven zullen , dat<br />
haare voorftellingen door de Godheid zelve in hun<br />
verwekt worden, en dat zy verpligt zyn om met<br />
onderdrukking van alle tegenkantinge hunner reden,<br />
en met opoffering van hunne gantfche welvaart uit<br />
te voeren, het gene de inwendige goddelyke ftem,<br />
hoe zeldzaam en ougerymd het ook fchynen moge,<br />
beveelt.<br />
Naardien verkeerd begreepen fchriftuurplaatzen<br />
tot dergelyke verbysteringen der ziele zomtyds aanleiding<br />
kunnen geeven, is het van belang om hier<br />
aan te merken, dat in de Oirkonden des Christendoms<br />
nergens verweezen wordt na zodanige bewerkingen<br />
van Geesten, waaraan het verftand zig onderwerpen<br />
en ze blindelings gehoorzaamen moet,<br />
maar dat Joannes (*) den Christenen uitdrukkelyk<br />
beveelt de Geesten te beproeven. Doch dit kan<br />
niet door het gevoel, maar moet alleen door het<br />
verftand gefchieden, het welk de voorgewende ingeevingen<br />
moet vergelyken met de reeds vastftaande<br />
en duidelyk gekende Waarheden, en wat daarmede<br />
niet overeenftemt te verwerpen.<br />
In de Christelyke Gemeente te Korinthe waren<br />
fommigen , welken de onderwyzingen van andere<br />
Leeraars afbraken , onder voorwendfel , dat zy<br />
de inblaazing niet konden wederftaan , maar zig<br />
gedrongen vonden, het hun geopenbaarde zo aanftonds<br />
uit te fpreeken. Dit veroorzaakte in hunne<br />
{*) I JOANN. IV. I.<br />
Ver-
den zekerden weg Ut Wysheid. 89<br />
Vergaderingen veele ongeregeldheden en een verward<br />
gefchreeuw in allerleie taaien. Paulus berispt dit<br />
in deeze Aangeblaazenen (*), en voegt 'er (f) deezen<br />
beflisfenden grond'by: want de Geesten der Propheeten<br />
zyn den Propheeten onderworpen. Hieruit<br />
blykt ten klaarden, dat het gene men in de fpraake<br />
van die tyden Geest noemde , niet in het byzonder<br />
beftaande hoogere kragten zyn , welken in der<br />
menfchen Zielen zekere gedagten heimelyk inblaazen,<br />
en hen tot zekere daaden dwingen ; maar dat<br />
men door werkingen des Geestes goede befluiten<br />
over de waarheden van den Godsdienst, goede opwekkingen<br />
en hartstogten te verftaan hebbe, welke,<br />
volgens Paulus uitfpraak, aan het beproeven en het<br />
beftier der reden onderworpen blyven, en naar de<br />
algemeene regelen van orde en welvoegelykheid<br />
beoordeeld en aangewend moeten worden.<br />
Ik kan deeze gelegenheid niet voorby laaten gaan,<br />
om over het denkbeeld van goddelyke Openbaaring<br />
en Ingeeving hier eenige aanmerkingen in te voegen,<br />
welken misfehien gefchikt zullen zyn om veele ver_<br />
warringen, twyfeiingen en misvattingen weg te neemen.<br />
Over het algemeen wordt ons iets geopenbaard,<br />
zo dikwyls ons bekend gemaakt wordt het<br />
welk wy tot nog toe niet wisten. Het is daarom<br />
in 't geheel niet noodig , dat een geopenbaarde<br />
ftelling zodanig eene Verborgenheid zyn moet ,<br />
welke wy volftrekt nooit zouden geweten hebben ,<br />
ware ze ons door anderen niet ontdekt geworden;<br />
daartoe<br />
C*J 1 KOR. XIV- (t) vs. 31.<br />
F 5
9® Ztvenie Opheldering. Over<br />
daartoe is genoeg, dat dezelve ons tot nog toe onbekend<br />
was. Zo kan een Vader aan zynen Zoon<br />
vroeg veele dingen openbaaren, welken hy, als die<br />
hem niet gezegd waren, ook zelf, maar laater, in<br />
zyne mannelyke jaaren zoude hebben leeren kennen.<br />
Bygevolg v/ordt tot eene goddelyke Openbaaring ook<br />
geenszins gevorderd, dat de geopenbaarde Waarheden<br />
voor het menfchelyk Verftand in 't geheel<br />
niet te ontdekken zouden moeten zyn; maar het is<br />
genoeg, als deeze Waarheden op diea tyd, wanneer<br />
ze aan eenig Volk geopenbaard werden , by<br />
hetzelve nog niet bekend, of nog niet geloofd werden.<br />
Openbaaren is gevolgelyk in 't algemeen zo<br />
veel, als een Onderwys in her gene tot nog toe in<br />
het geheel niet, of nog niet ten vollen goed, of nog<br />
met geene volkomen zekerheid bekend was. Onder<br />
, Ingeeving of Infpiratie verftaan daartegen de Godgeleerden<br />
het inwendig verwekken van zekere gedagten<br />
, het zy dezelven geheel nieuw, of te vooren<br />
meermaalen in de ziel zyn voorgefteld. Nu moet<br />
deeze gewigtige vraag onderzogt worden; waaraan<br />
men wel met zekerheid kan onderfcheiden, of eene<br />
in de ziel opkomende Voorftelling of reeks van gedagten<br />
van God kome, dan of zy haaren oorfprong<br />
in eenige andere hoogere Inblaazing hebbe?<br />
Hier zal ik nu eerst de Heilige Schriftuure zig<br />
zeiven over haar eigen' taalgebruik van Openbaaring<br />
en Ingeeving laaten verklaaren. In de bygebragte<br />
plaats van Paulus (*) zegt hy uitdrukkelyk:<br />
C*J i KOR. XIV. JJ.<br />
God
den vekerften weg Ut Wysheid. «jr<br />
God is niet een God van Verwarring maar van<br />
Qvereenftemming, en daarom moesten alle Ingeblaazenen<br />
hunne gedagten en opwellingen aan de<br />
duidelyk gekende algemeene Waarheden en de<br />
regelen van orde toetzen , eer zy dezelven voor<br />
goddelyke Ingeevingen hielden. Verder wenscht<br />
Paulus (*_) den Christenen verlichte oogen des<br />
verflands, om voor goddelyke Openbaaringen vatbaar<br />
te wórden, en zeiven te kunnen overweegen ,<br />
beproeven en naarvorfchen, wat waar en met Gods<br />
wys algemeen plan van Orde overeenftemt , en<br />
vermaant (f) tot een onophoudelyk verftandig overweegen<br />
van het gene in iedere betrekking gepast<br />
en welvoegelyk is. Eindelyk behoort de zo dikwerf<br />
voorkomende vermaaning om naar den Geest<br />
te leeven en naar den Geest te oordeelén , in<br />
tegenftellinge van het zinnelyk en dierelyk oordeelén<br />
naar enkele gevoelens , voornaamelyk tot<br />
de duidelykfte bewyzen , dat de Heilige Schriften<br />
alle goddelyke Verlichtingen van 's menfchen Ziele<br />
beperkten tot klaare bevattingen des Verflands van<br />
het gene waar en goed is en gepast te famenhangt;<br />
waarom ook het Christendom zelfs als Geest gefteld<br />
wordt tegen over de voorige aan zinnelykheid kwynende<br />
godsdienstoefeningen (§). En wanneer Paulus de<br />
Christenen vermaant (**), om zig van God te Iaa-<br />
ten<br />
(_*) EPU. I. 17, 18. KOL. I. 9. en volg. en op meer andere<br />
jslaatrtn.<br />
(t) EPH. V. 15. 16, 17.<br />
(§) 1 KOR: II. 14,15. volgens den Grondtekst. ROM. VIII. 1-16,<br />
C) ?»VLé 'UI. 15.
9» Zevende Opheldering. Over<br />
ten openbaaren, het gene zy nog als waar aan te<br />
neemen of in eenige gevallen te doen hadden ,<br />
voegt hy 'er terftond (*) by, dat zy deeze Openbaaringen<br />
naar het zedelyk gemeen gevoel en de<br />
algemeene grondregelen der orde beoordeelen moesten<br />
; en deeze vermaaning, om zig de verdere uoodige<br />
kennis van God te laaten openbaaren , verklaart<br />
hy naderhand (t) daardoor, dat hy hen<br />
opwekt, om zeiven te overweegen en door de overdenkingen<br />
hunnes verflands te ontdekken, wat onder<br />
alle omftandigheden gepast en welvoegelyk is.<br />
Volgens de uitfpraake der Heilige Schriftuure is<br />
derhalven het waare kenmerk van de Goddelykheid<br />
eener in ons ontftaande kundigheid gelegen in de<br />
overeenftemminge van het gekende met de algemeene<br />
gronden van Waarheid , welken van alle<br />
menfchen uit de orde in de werken van God, die<br />
zig aan hunne zinnen overal en op gelyke wyze voordoet,<br />
doorzien kunnen worden.<br />
Hiermede Hemmen nu ook overeen onze beste<br />
denkbeelden, die wy van God en zyne werkingen<br />
op de menfchen maaken kunnen. Een onderwys ,<br />
waardoor alleen zinnelyke voorftellingen van iets<br />
verwekt worden , of waardoor wy wel een zekere<br />
kennis van eene waarheid, maar geene duidelyke bewustheid<br />
verkrygen waarom het gekende waar<br />
is, en hoe het met de algemeene grondregelen van<br />
het waare en goede overeenftemt, is van weinig<br />
(*) PHIL. III. VS. 1*.<br />
Q) H. IV. 8.<br />
nuts,
den zekerjlen weg tot Wysheid. 93<br />
nuts , en ftelt ons bloot aan het gevaar om eene<br />
geheel verkeerde en gebrekkige toepasfing daarvan<br />
te maaken. Wanneer God derhalven den menfchen<br />
iets openbaart, gedoogt de fchuldige eerbied voor<br />
zyne hoogfte Wysheid niet, dat wy dit van hem<br />
zeiven afkomend onderwys gebrekkig vermoeden;<br />
en daarom kunnen goddelyke Openbaaringen en<br />
Ingeevingen niet gezogt of gevonden worden in<br />
duistere gewaarwordingen , zinnelyke af beeldzelen<br />
der verbeeldingskragt, of fchielyke invallen, welker<br />
gronden van waarheid men niet duidelyk kent; maar<br />
eeniglyk en alleen in de klaare begrippen der Reden,<br />
welke alléén de menfchen voor een goddelyk Licht<br />
vatbaar maakt. De duidelyke bewustheid van de waarheid<br />
onzer kundigheden, en van derzelver overeenftemming<br />
met het gantfche plan der goddelyke orde in<br />
de Weereld, is het eenige onbetwistbaare kenmerk',<br />
of wy zekere <strong>ophelderingen</strong> in onze Ziel over gewigtige<br />
vraagen,eigenlyk aan God, den oorfprong van alle<br />
waarheid en overeenftemming, zyn verfchuldigd.<br />
Mogt nog de een of ander wegens de algemeenheid<br />
van dit kenmerk van egte goddelyke Openbaringen<br />
en van de noodzaaklykheid, om alle in ons opkomende<br />
Aanblaazing of fchynbaare Ingeeving daaraan<br />
te toetzen, niet ten vollen overtuigd zyn , die<br />
overweege Hechts, welke algemeene verwarringen cn<br />
ongeregeldheden daaruit ontftaan zouden , als men<br />
ook zulke voorftellingen voor goddelyk ingegeven<br />
wilde erkennen, welken met de grondwaardheden<br />
der Reden en de algemeene regelen van Zedelykheid<br />
en gezellige Orde niet overeenftcmden. Dan<br />
zou-
9+ Zevende Opheldering. Over<br />
zoude ieder Dweeper, welke waande door een ia.<br />
wendig goddelyk Licht beftierd te worden, het<br />
recht hebben, om de zotfte invallen zyner verbeeldinge<br />
voor onmiddelyke Ingeevingen der Godheid<br />
te houden , en met een dweepende woede uit te<br />
breiden en te doen aanneemen: en waren 'er veele<br />
Aangeblaazenen, dan zouden alle hunne luimen *<br />
die zy ftaande hielden , hoe ook regtftreeks tegen<br />
eikanderen aanloopende, even zeer voor goddelyke'<br />
Waarheid aangezien moeten worden , naardien 'er<br />
geen middel zoude zyn, om valfche yan egte Ingeevingen<br />
te onderfcheiden, indien men het opperrechterlyk<br />
gezag der Reden niet wilde laaten gelden.<br />
Te regt zegt Paulus daarom tegen de Gaïaters (*) dat<br />
al ware het dat een Engel van den hemel hun een<br />
ander Evangelie verkondigde, dan hy geleerd hadt,<br />
men denzelven verwerpen moest, omdat het onmogelyk<br />
is, dat God den menfchen iets openbaaren of<br />
ingeeven zoude, het welk de onbetwistbaar van hem<br />
af komftige overeenftemmende Openbaaring in de Reden<br />
en het Geweeten der Menfchen zou tegen=<br />
fpreeken, en met het goddelyk plan der natuur in<br />
zyne Werken en Regeeringe , dat voor aller oogen<br />
open ligt, niet [overeenftemmen.<br />
Door de inwendige Zinnen verkrygen wy derhalven<br />
alleen juiste voorftellingen van de veranderingen,<br />
die onze ziel zelve aangaan; maar of het gene<br />
wy denken, voorwerpelyk waar zy, kunnen wy<br />
niet gewaar worden» Alzo laat zig inwendig we!<br />
(» ) CAL. t «•<br />
ge~
ien zekerften weg tot Wysheid. 95<br />
gevoelen , of de inhoud van eenig berigt voor ons<br />
aangenaam en verheugend ofverfchrikkelyk is,maar<br />
niet, of het zelve wezenlyk waar en gegrond is.<br />
Ook hierin bedriegen veelen zig, dat zy de waardy<br />
van het onderwys in den Godsdienst fchatten<br />
naar de aandoeningen, die daardoor in hun verwekt<br />
worden , en de fchynbaare ftigting voor een zeker<br />
onderpand der waarheid houden. Wel is waar,<br />
als iemand zegt: gy moet deeze ftelling gelooven ,<br />
als gy zalig wilt worden; dan kan ik naar het inwendig<br />
gevoel wel te regt oordeelén, of de inhoud<br />
daarvan, indien ik ze als waar aanneeme, my geruster<br />
, vergenoegder, meer opgebeurd en tot het<br />
goede meer opgewekt zoude maken ; en wanneer<br />
ik bemerkc, dat het geene deezer uitwerkingen op<br />
my heeft, dan heb ik in myn gevoel een zekeren<br />
grond, dezelven aantemerken als onbekwaam, om<br />
my zaliger te maaken , en in zo verre kan men<br />
Predikatiën en Schriften in allen gevallen beöordeelen<br />
naar den indruk , welken zy op het hart maaken.<br />
Dan dit oordeel kan ook maar in zo verre doorgaan<br />
, als het de inwendige Gewaarwording zelve ,<br />
welke een Voorftel in ons werkt, en deeze alléén<br />
aangaat; maar zo dra het zig tot de Waarheid van<br />
ien inhoud uitftrekt, is het niet voldoende , gelyk<br />
dit duidelyk bewyzen alle roerende Gedigten en<br />
beweegelyke Romans , welke fterke aandoeningen<br />
verwekken , en welker inhoud nogtans in 't geheel<br />
geene voorwerpeïyke Waarheid ten grondflage<br />
heeft.<br />
Ik befluite nu deeze aanmerkingen over den Weg<br />
der
Z tvtnde Opheldering. Over<br />
der zinnelyke Gewaajwordinge met het herhaald<br />
voordellen van de beweezen grondregelen voor de<br />
werkdaadige Wysheid, dat onze zinnen, zo wel de<br />
uitwendige als de inwendige, ons alleen kunnen<br />
helpen omtrent het kennen van het gene de dingen in<br />
betrekking tot ons zyn , dewyl wy niet de voorwerpen<br />
zeiven, maar eeniglyk de verandering, die<br />
zy in ons te wege brengen, gewaar worden ; maar<br />
dat de denkbeelden en de oordeelvellingen uit de gewaarwording,<br />
welken het gemeene Menfchengevoel<br />
in alle menfchen op eenerlei wyze voortbrengt, te<br />
eenemaal als waar en zeker aangenomen , en by<br />
het verder zoeken naar werkdaadige Wysheid des<br />
gezelligen leevens ten grondllage gehouden moeten<br />
worden ; en dat men zig daarom fteeds daarnaar<br />
moet rigten, en alle geneigdheid tot het ongewoone<br />
en zonderlinge in zig moet verhoeden, om niet buiten<br />
den kring van voor het algemeennuttige , waare<br />
kundigheden weggerukt, op dwaalwegen gebragt,<br />
cn voor de Weereld meer of minder nutteloos te<br />
worden.<br />
De tweede bron der menfchelyke kennisfe is het<br />
eigen redelyk nadenken ; en hier moet nu onderzogt<br />
worden, zo wel, welke foorten van kundigheden daar<br />
uit zuiver gefchept kunnen worden , en , in hoe<br />
verre het gemeen Gevoel ook hierby ten rigtfnoer<br />
dienen moete, alsook, welke misdagen en misbruiken<br />
daarby te vermyden zyn.<br />
De Geleerden komen in hunne verklaaringen van<br />
het denkbeeld, wat eigenlyk Reden in den mensch<br />
xv, niet ten vollen overeen. Maar hierin is men<br />
3<br />
het
•im 'zekeïften ¥tg tot IVplmd ' 97<br />
bét 'egter alom eens , dat de Reden het eigenlyk<br />
kenmerk is van 's ménfche'n voörtre'iTelykheid<br />
y/aardoor hy zig van andere bezielde lighaamen of<br />
dieren onderfcheidt en boven dezelven verheft.<br />
Als men nu naauwkeurig gadefla'at, waarin de mefffchelyke<br />
gewaarwordingen, inbeeldingen en oordeelvellingen<br />
van de daar naar gelykende werkingen in de<br />
Dieren onderfcheiden zyn, blykt, dat de Dieren in<br />
alle hunne voorftellingen en begeerten eeniglyk afhangen<br />
van de bewerkingen van hunne lighaamen; dat<br />
de Mensch daartegen meer zelfwerkende Vryheid<br />
heeft , om zyne zintuigen in de meeste gevallen<br />
naar eige'n goeddunken te gebruiken, en zig de dingen<br />
ook zo te kunnen voorftellen., als zy niet in de<br />
zinnen vallen. Het zoude hier te wydloopig zyn<br />
"om in 't breedè te verklaaren , hoe door middel<br />
van deeze onze meerdere Vryheid en Zelfwerkzaamheid<br />
alle menfeheiyke kennisvermogens zig, in<br />
alle derzelver verrigtingen, van de daar naar gelykende<br />
vermogens der Dieren onderfcheiden ;<br />
Waarom ik myne Leezers, die deswegens Uitvoeriger<br />
onderrigting. begeeren, naar een ander<br />
Werk moet verwyzen, waarin ik dit in een heidér<br />
licht gefteld heb (*\. Intusfchen onderfcheidt men.<br />
zomtyds de Reden nog als een byzonder enkel vermogen<br />
van het Verftand, en dan verkrygt het Vértoogen<br />
om algemeene denkbeelden duidelyk te b'tvat<br />
C*) Anlcitung dis Ferjlamles 'zum Beflrehen n.nc'h rolkmmnér Kr-<br />
ktrnln'sz. § 12 & 13-<br />
Q
98 Zevende Opheldering. Over<br />
vatten, den naam van Verftand, en het Vermogen<br />
om het verband der denkbeelden klaar te begrypen,<br />
den naam van Reden in de ftrikfte betekenisie.<br />
Ik zal hier den eerst verklaarden algemeenen zin<br />
van het woord Reden houden , welke het vermogen<br />
om duidelyke denkbeelden te maaken , en het<br />
vermogen om derzelver verband te zien, te gelyk in<br />
zig bevat.<br />
Zo blykt dan hieruit terftond, dat de Reden ,<br />
voor zo verre zy in ons is deeze hoogere vrye Zelfwerkzaamheid,<br />
om ons kennendvermogen naar eigen<br />
welgevallen, ook onafhangelyk van de bewerkingen<br />
des lighaams en der uitwendige dingen, te<br />
gebruiken , dat eigenlyke Talent is, het welk ons<br />
voor Zedelykheid, Godsdienst en een grooter geestelyk<br />
Geluk vatbaar maakt. De Reden alleen ftelt<br />
ons in ftaat om over de zinnelyke gewaarwordingen<br />
te denken, orde in de dingen waar te neemen ,<br />
daaruit regelen voor een goed gedrag af te leiden,<br />
bezeften van de regtmaatigheid of onregtmaatigheid<br />
der daaden te verkrygen , en onze zinnelyke<br />
lusten en de dierlyke driften des lighaams te bellieren.<br />
Het is daarom ongerymd dc Reden en<br />
haar gebruik in zaaken van Godsdienst te verwerpen,<br />
naardien het Geloof zelf een werking der Reden<br />
is, en de geloofde verhevener Waarheden door<br />
haar alleen bevat, en de gronden van het Geloof<br />
en van de Goddelykheid der Leere getoetst moeten<br />
worden. Het verwaarloozen van een getrouw gebruik<br />
der Reden, is zelfs volgens de uitfpraak des<br />
By-
den zekerjten weg tot Wysheid.<br />
Bybe!s,deoorfprong van ongodsdienftigheid, bygeloof<br />
en alle daaruit voortfpruitende zonden (*> In<br />
't vervolg zullen wy den grond van het misverftand,<br />
waarom men in den Godsdienst het Geloof<br />
zo dikwyls tegen de Reden overftelt, nader leeren<br />
jennen, en de grenzen vinden en duidelyk bepaald<br />
, waar de Reden der menfchen in 't algemeen,<br />
of wel de Reden van enkele menfchen niet meer klaar<br />
genoeg ziet, en waar het daarom naar haare eigen'<br />
grondregelen veiliger is, niet te beflisfen, of zig aan<br />
de uitfpraaken te houden van hun, die verder zien<br />
en door een grooter licht beftraald zyn.<br />
Reeds by het inzamelen van onze eerfte denkbeelden<br />
, uit de inwendige en uitwendige gewaarwordingen,<br />
toont de Reden zig werkzaam. Wel is<br />
waar, de Reden bevindt zig onder de indrukzelen,<br />
welken zy door de bewerkingen der uitwendige<br />
voorwerpen op de zintuigen ontvangt, by den aanvang<br />
alleen lydelyk , en zy moet de voorwerpen<br />
zig zo voordellen, als zy haar door de gewaarwording<br />
worden opgedrongen. Maar dan ftaat het aan<br />
haar, om het menigvuldige, dat het zinnelyke afbeetdzel<br />
behelst, uit elkander te zetten, en haare<br />
opmerking, naar eigen vry welbehaagen, op het<br />
één of ander gedeelte des in 't geheel afgebeelden<br />
voorwerps te vestigen, het welk de Dieren nier,<br />
kunnen doen. Wanneer, by voorbeeld, het beeld<br />
van een mensch zig aan onze oogen voordoet, dan<br />
ftelt zig alles te gelyk, als een geheel,zinnelyk daar;<br />
maar<br />
(») ROM, I. 19, 30, ï8.<br />
G 3
ÏOO Zevende Opheldering. Over<br />
maar dan kunnen wy daarover vryelyk opmerker),<br />
en het ééne gedeelte na het andere byzonderlyk<br />
duidelyk maaken ; by voorbeeld , de grootte , de<br />
kleur des aangezigts, de houding, de beweeging<br />
en zo voorts. Hierdoor ontftaan dan in ons algetrokken<br />
denkbeelden , die wy als gewysden , welken<br />
op de dingen kunnen voegen of wel niet voegen,<br />
ons afzonderlyk kunnen voorftellen en in het gebeugen<br />
prenten. .Verder vergelyken wy veele denkbeelden<br />
van gewaarwording met eikanderen , en<br />
merken daarop aan, waarin zy eikanderen gelyk zyn,<br />
of van eikanderen verfchillen, en dus formeert<br />
zig onze Reden algemeene denkbeelden van geheele<br />
klasfen , foorten en geflagten der dingen. Zo bevinden<br />
wy by alle de menigvuldige verfcheidenheid<br />
van enkele menfchen onder eikanderen, dat zy notans<br />
in eenige bepaalingen met eikanderen overeenkomen.<br />
Jongen en Ouden, Mannen en Vrouwen,<br />
gezonden en zieken, blanke en zwarte Menfchen<br />
Hebben tog allen iets met eikanderen gemeen, het<br />
welk wy eigenlyk onder het denkbeeld der Menschbeid<br />
of der menfchen in het algemeen ons alléén<br />
kunnen voorftellen, en daarby van alles aftrekken<br />
het welk enkele menfchen van eikanderen onderfcheidt.<br />
Alle woorden in onze taal, die geen eigen<br />
Naamen (nomina propria) zyn , ftellen iets algemeens,<br />
een afgetrokken Gewysde, het welk veelen<br />
dingen kan toekomen , of het denkbeeld van eene<br />
foorte of geheele kiasfe der dingen voor. Derge-<br />
Jyke afgetrokken denkbeelden hebben de redelooze<br />
»-eren, zo veel wy kunnen bemerken, niet, maar<br />
der-
den zekerften weg tot Wysheid. ÏOI<br />
derzelver voorftellingen blyven zo zinnelyk te za-<br />
men gefteld en geheel, als zy door de gewaarwor<br />
ding in hun verwekt worden.<br />
Tegen deeze werkingen onzer Reden in het maaken<br />
van klaare, algemeene en bovenzinnelyke denkbeelden<br />
, en de groote waardy derzelver, heeft<br />
nog niemand der klaageren over de blindheid onzer<br />
Reden iets ingebragt; want het is onbetwistbaar,<br />
dat wy zonder deeze verhevener denkbeelden, noch<br />
voor eenig onderwys door woorden , noch voor<br />
eenige beftiering door algemeene zedelyke voorfchriften<br />
, noch voor eenige kennis van den Godsdienst<br />
vatbaar zouden zyn.<br />
Nu moeten wy nog aantoonen, welke toevallige<br />
doolingen by het maaken van afgetrokken en algemeene<br />
denkbeelden kunnen begaan worden, en hoe<br />
het beredeneeren of philofopheeren , van het gemeen<br />
gebruik der Reden onderfcheiden is.<br />
De taaien zyn het eigenlyk groot hulpmiddel,<br />
waardoor wy in. ftaat gefteld worden , om afgetrokken,<br />
bovenzinnelyke en algemeene hoedanigheden<br />
en denkbeelden van een geheele foort alléén te<br />
denken. Dus ftellen wy ons , by voorbeeld, onder<br />
het woord Deugd iet geheel onzinnelyks en algemeens<br />
voor, maar waarvan wy ons geen beeld<br />
kunnen fchetzen , en zo denken wy onder de uitdrukking<br />
Planten , eene verbaazende menigte van<br />
enkele zinnelyke voorwerpen te gader; maar het<br />
gene allen Planten gemeen is, kunnen wy ons niet<br />
alléén afbeelden, omdat zodra wy daarvan een<br />
beeld in onze verbeelding willen ontwerpen , wy<br />
G 3 dan
los Zevende Opheldering. Over<br />
dan terftond eene zekere enkele Plant van bepaalde<br />
grootte en gedaante zouden tekenen , en by gevolg<br />
iets , het welk by alle Planten geen plaats vindt.<br />
Daarom zegt men, algemeene denkbeelden kunnen<br />
niet aanfchouwelyk gemaakt worden , men kan ze<br />
alleen fymbolisch, dat is door behulp van woorden<br />
in het verftand denken.<br />
Deeze fymbolifche kennis is dan een bron van<br />
ontallyke misvattingen, omdat onze woorden bloot<br />
willekeurige tekenen zyn , en het volgens de manier<br />
, waarop de Menfchen in hunne kindsheid en<br />
jeugd hunne Moedertaal pleegen te leeren , niet te<br />
vermyden is, dat veele menfchen aan het zelfde<br />
woord niet zeer verfchillende denkbeelden hegten<br />
, en zig gewennen veele woorden te gebruiken<br />
, waarby zy in het geheel niets zaakelyks<br />
en bepaalds denken. Wy leeren eene taaie, door<br />
dat ons by de dingen, welken wy gewaar worden,<br />
derzelver naamen gezegd worden; en gefchiedt dit<br />
by herhaaling , dan vereen igt zig het denkbeeld<br />
van de zaak , die wy zinnelyk waargenomen hebben<br />
, met den klank , welken wy daarby hoorden »<br />
zo vast, dat zo menigmaal wy den klank des<br />
woords hooren, ook de voorftelling der zaake, en<br />
zo dikwyls wy deeze gewaar worden, of ons dezelve<br />
herinneren, ook haare benaming zig weder in<br />
ons vernieuwt. Dus ziet, by voorbeeld, een Kind<br />
een Gebouw, en hoort daarby den klank, Huis, en<br />
dit wordt het zelve by een gelyk gezigt geduurig<br />
weder gezegd, en dan denkt het by deezen klank,<br />
ao dikwerf die voorkomt, dat gezigtsbeeld, 't welk<br />
het
den zekerjien weg tot Wysheid. 103<br />
het by het eerfte hooren daarvan is gewaar geworden.<br />
Hieruit blykt dan duidelyk, dat een Kind op<br />
een Dorp, daar het niet dan elendige hutten ziet,<br />
een gantsch ander denkbeeld van een huis moet<br />
krygen , als het Kind van eenen Burger in een<br />
pragtig gebouwde Stad, en hieruit volgt, hoe zeer<br />
zelfs ten aanzien van grove zinnelyke voorwerpen uit<br />
de lighaamelyke Weereld , verfchillen moeten de<br />
voorftellingen der menfchen,welken de woorden hunner<br />
gemeene Moederfpraake in hun verwekken,<br />
fchoon zy allen meenen dezelven goed te verftaan,<br />
en ze ook betrekkelyk goed verftaan.<br />
Maar nog grooter wordt de afwyking van de inwendige<br />
voorftellingen, welke de woorden veroorzaaken,<br />
zo dra het voorwerp niet in de uitwendige<br />
zinnen valt. De betekenisfen der woorden : regtvaardig,<br />
billyk, vroom, goed en zo voorts, worden<br />
den meesten maar toevallig bekend , by gelegenheid<br />
, dat zy menfchen op deeze of gene wyze<br />
zien handelen, en het zweeft hun maar fchemeragtig<br />
voor wat regtvaardigheid , billykheid, vroomheid<br />
en diergelyken zy. Dit ziet men ook ten allerklaarften,<br />
als men ongeleerde Lieden gelegenheid<br />
geeft om zig daarover te verklaaren, wat zy<br />
eigenlyk by zodanige woorden denken. Zy zullen,<br />
op het hoogst, een voorbeeld bybrengen van een<br />
billyk gedrag in een enkel geval, maar niet bepaald<br />
kunnen opgeeven, waarin de Billykheid in 't<br />
algemeen beftaa.<br />
Het is dan hier, dat een grooter aanwending der<br />
Reden, of het beredeneeren zyn begin neemt. Het<br />
G 4<br />
i 8
S04 Zevende Opheldering. Over<br />
is naamelyk het eerfte werk der Wysbegeerte, om,<br />
de algemeene denkbeelden, die in de woorden als,<br />
in eenen nevel fchemeren , op te helderen, en de<br />
zinnelyk verwarde voorftellingen daarvan te ontwikkelen,<br />
te bepaalen en vast te ftellen. Al het overig<br />
beredeneeren heeft dan maar alleen te doen,<br />
met het vergelyken van deeze vastgeftelde alge-,<br />
ineene denkbeelden, die men kundigheden (Notio.<br />
nes) noemt, waaruit dan ligtelyk blykt, wat Waarheid<br />
of dwaaHrjg zy ; want indien deeze denkbeelden<br />
maar ten vollen duidelyk en geregeld zyn s<br />
kan in het oordeelén en befluiten niet wel gefaald<br />
worden, gelyk wy dit by onze verdere bedenkingen<br />
zeer klaar zien zullen.<br />
De grootfte Vyanden der Wysbegeerte kunne»<br />
deeze haare werking op zig zeiven niet wraaken ;•<br />
want het valt van zeiven in 'r oog, dat hierdoor aan;<br />
de Waarheid en het regt beftieren van het Ge weeten<br />
een wezenlyk e dienst gedaan wordt. Zo lang<br />
ik niet klaar béfeffè , wat de deugd van Spaar-'<br />
zaamheid en HushouJelykheid is , kan ik ze ook<br />
niet volkomen oefenen , en loop gevaar om haarmet<br />
de zonde van Gierigheid te verwisfeicn ; en<br />
wanneer ik Opregtheid en Openhartigheid van ;<br />
Onbezonnenheid en Praatzugr- niet naauwkeurig kan<br />
onderfehcidpn, blyve ik in zommige gevallen altyd<br />
onzeker , of ik fpreeken of zvvygen" moete. Allo<br />
dwaalingen en werkdaadige. valfche befluiten , ont-.<br />
flaan uit de verwarring der voorftellingen , en uiè<br />
de verwisfeling van het gelykende met "eikanderen.<br />
Naardien dan liet naauwkeurig ontvouwen en be-<br />
paa
den zekerften weg tot Wysheid. 1Q$<br />
paaien van de betekenisfen der woorden en alge*<br />
meene denkbeelden deeze verwarring en misleiding<br />
. voorkomt , heeft de Wijsbegeerte by den Gods<br />
dienst en de Wysheid des leevens onloochenbaar,<br />
groote verdienden.<br />
Maar als men zig niet rigt naar het gemeen Gevoel<br />
, en het naarvorfchen te ver dryft , kan men<br />
by het ontleedcn der afgetrokken en algemeene<br />
denkbeelden , ook op meer dan ééne wyze misna*<br />
gen begaan. Gelyk onze taaien uit woorden, dee*<br />
ze uit lettergreepen, en deeze uit enkele klanken,<br />
die niet verder ontbonden kunnen worden, beftaan,<br />
zo kunnen ook in onze meer zaamgeftelde denk*<br />
beelden dikwyls meerdere hoofddeelen, en in dee?<br />
zen wederom eenvoudiger denkbeelden onderfcheiden<br />
worden; maar zo dra men deeze eenvoudige<br />
Beftanddeelen onzer kennisfe, welken door de zuivere<br />
gewaarwording klaar genoeg zyn aangebooden,<br />
nog verder poogt te verdeelen , verongelukt onze<br />
Wysbegeerte, en in plaatfe van zaakelyke voorftellingen,<br />
behoudt men niets dan een geleerd-blinkend<br />
WOordenftof. Dus zyn, by voorbeeld , de denkbeelden<br />
van Beweegen, Denken, B.egeeeren, Zelfwerkzaamheid<br />
, Vryheid, Magt, Aangenaam, Onaangenaam<br />
en dergelyken, gantsch zuivere en eenvoudige<br />
denkbeelden van Gewaarwording, en alle<br />
Wysgeeren, welken verder gepoogd hebben dezelven<br />
yerder te- verklaaren en te ontleeden, zyn tot<br />
harsfenfehimmen vervallen, en hebben duisternis en<br />
verwarring, in plaatze van nieuw licht en meerder,<br />
«guidelykheid, voortgebragt. De Idealist, welke in<br />
G 5 de
ÏOÖ Zevende Opheldering.' Over<br />
de denkbeelden van uitgebreidheid , beweeging en<br />
natuurelyke werking der dingen op eikanderen, tegenftrydigheid<br />
vindt, en de Scepticus, welke zelfs<br />
oorzaak en werking voor onmogelyke Kundigheden<br />
(Notiones) houdt, benevelen de oogen van hun verftand<br />
met het ftof, dat zy door het vermaalen van<br />
alle op zig zelve zaakelyke denkbeelden uit de 'gewaarwording<br />
maaken. En de Materialist, welke<br />
het denken en de bewustheid uit de inwendige beweeging<br />
eener ftoffelyke Ziele tragt te verklaaren,<br />
heldert het denkbeeld van denken niet op, maar<br />
verwart en vermengt twee denkbeelden , die vol-<br />
• gens de inwendige gewaarwording onloochenbaar<br />
van eikanderen verfchillen. Het is derhalven, wil<br />
men licht voor werkdaadige befluiten krygen, de<br />
eerfte regel voor een gezond beredeneeren, dat<br />
men in het ontleeden-van algemeene denkbeelden<br />
ftaan blyve by de eenvoudige denkbeelden uit de<br />
gewaarwording, en deezen, wil men zig zeiven in<br />
geene ydele befpiegeling en terminologifche droomen<br />
verliezen , als de zaakelykfte gronddeelen van alle<br />
onze kennis gaaf en onverdeeld behoude.<br />
Het tweede werk der Wysbegeerte beftaat in het<br />
Wezen van ieder gewigtig voorwerp onzer kennisfe<br />
op te fpooren en duidelyk op te geeven. Onder<br />
wezenlyke hoedanigheden verftaat men die, welken<br />
een zaak noodwendig moet hebben , zal het een<br />
zodanig ding zyn, waarvan ze den naam heeft. Zo<br />
behoort, by voorbeeld , tot het wezenlyke van<br />
een mensch, dat hy het vermogen heeft van gewaar<br />
worden, denken, begeeren en zo voorts, omdat<br />
aan
den zekerften weg tot Wysheid. 107<br />
aan zulke dingen, welken deeze vermogens niet bezitten<br />
, ook de naam van menfchen niet gegeven<br />
wordt. Het gene aan eene zaak niet wezenlyk is,<br />
wordt toevallig genoemd, gelyk by voorbeeld, gezond,<br />
geleerd, ryk zyn, welken by eenen mensch<br />
zo wel zyn als niet zyn kunnen, zonder dat hy daardoor<br />
ophoude onder die dingen gerekend te worden<br />
, welken wy menfchen noemen. Al verder onderfcheiden<br />
de Wysgeeren onder de wezenlyke hoedanigheden<br />
eener zaake die geenen , welken het<br />
eerst daarin gedagt moeten worden, en noemen de<br />
zulken wezenlyke uitwerkende deelen , Qejjentialia<br />
conjtitutiva, qualitates primarius') of eerfte hoedanigheden<br />
eener zaake; daartegen heeten de overige<br />
wezenlyke hoedanigheden, welken uit deezen voortvloeijen<br />
en ze ook vooronderftellen, wezenlyke hoedanigheden<br />
by gevolgtrekking, (ejfentialia confecutiva,<br />
qualitates fecundariae) of ook eigen fchappen der<br />
zaake. Alzo zyn, by voorbeeld, in eenen driehoek<br />
de hoeken alleen wezenlyke hoedanigheden<br />
by gevolgtrekking, omdat zy niet gedacht kunnen<br />
worden, voor dat de te famen loopende lynen beftaan<br />
; daartegen zyn de drie lynen, welken eene<br />
ruimte inlluiten, de wezenlyke uitwerkende deelen,<br />
waaruit alle overige eigenfchappen des driehoeks<br />
nader gekend kunnen worden.<br />
Een jegelyk myner Leezeren bezeft ligtelyk,<br />
welke groote voordeden het ons zoude aanbrengen<br />
, als wy het inwendig wezen aller dingen konden<br />
ontdekken. Dit zoude ons in ftaat ftellen, om<br />
alle verfchynfelen uit derzelver eerfte oorzaaken<br />
vol-
io8 Zevende Opheldering. Over<br />
volkomen duidelyk te verklaaren, de wetten, volgens<br />
welken de lighaamelyke en geestelyke kragten<br />
werken, naauwkeurig op te geeven , het gantfche<br />
veder- en raderwerk der Natuure natefpooren, en<br />
de meeste gebeurtenisfen met even dezelfde zekerheid<br />
vooruit te zien , als wy thands de werkingen<br />
onzer werktuigen , of den loop der fterren kunnen<br />
berekenen. Maar hier is een grenspaal voor onze<br />
kundigheden gefteld, welken wy niet kunnen te<br />
buiten gaan, zonder tot laatdunkendheid te vervallen.<br />
Een ondoordringelyk kleed verbergt voor den<br />
fchranderften Wysgeer de eerfte wezenlyke grondkragten<br />
der dingen, en wy kunnen alleen dan<br />
eens deeze, dan eens gene werkingen daarvan, door<br />
middel van onze gewaarwordingen , opmerken,<br />
waaruit wy dan derzelver eigenfchappen of hoedanigheden<br />
by gevolgtrekking afleiden. Dus weeten<br />
wy wel uit zinnelyke eenpaarige ondervindingen,dat<br />
het vuur licht en warmte geeft, en dat het derhalven<br />
deeze eigenfchappen heeft om te lichten , te verwarmen<br />
en de lighaamen uit te zetten ; maar wat<br />
het vuur op zig zeiven is, wat in het zelve zy, dat<br />
licht en warmte en fnelle beweeging veroorzaakt,<br />
dit blyft voor ons verborgen: even gelyk wy var»<br />
onze ziel weeten, dat zy denkt, begeert, en op de<br />
lighaamen werkt, maar niet, hoe het innerlyk gefteld<br />
is met haare kragt, waaraan wy het vermogen<br />
van denken en willen toefchryven.<br />
De Geleerden bedriegen zig zeiven zeer dikwyls<br />
daarin, dat zy het naamwezen der dingen met het<br />
wezen der zaak verwisfelen. In onze taaien zyn<br />
d«
den zekerjlen weg tot Wysheid. 109<br />
de dingen naar derzelver verfchillende Werkingen<br />
op ons in zekere klasfen verdeeld, zodat een en de*<br />
zelfde zaak dikwyls verfchillende naamen krygt 4<br />
naar maate zy dan eens deeze, dan eens eene andere<br />
werking te kennen geeft. Mos, wyn en edik<br />
brengen merkelyk verfchillende gewaarwordingen<br />
in ons voort, en daarom fchryven wy aan ieder<br />
derzelven andere eigenfchappen en een ander we»<br />
zen toe; nogtans zyn het altyd dezelfde zelfftandigè<br />
kragten , welken deeze verfchillende eigenfchappen<br />
aanduiden , en juist deeze kragten maaken het ei*<br />
genlyke zaak wezen of de vooronderftelde eerfte<br />
uitwerkende deelen uit; waaruit, indien zy zeiven<br />
voor ons te ontdekken waren , alle de allengskens<br />
veranderende werkingen gemakkelyk verklaard en<br />
afgeleid zouden kunnen worden.<br />
De oorzaaken der dingen naar te vorfc'hen , is<br />
onbetwistbaar het allernuttigfte werk onzer reden.<br />
Want daardoor worden wy in ftaat gefteld, om de<br />
dingen tot onze oogmerken te gebruiken, en derzelver<br />
fchaadelyke werkingen op ons te verhinderen;<br />
en juist door dit zoeken naar de eerfte oorzaaken der<br />
dingen, verheft zig onze kennis tot aan het denkbeeld<br />
van eenen eerften noodzaakelyken oorfprong<br />
aller werkzaamheid en aller orde. Maar in de befpiegeling<br />
hierover kan men zeer ligt verongelukken,<br />
en eer ik aantoone, wat daartoe de gewoonelykfte<br />
aanleiding geeft , moet ik vooraf met één<br />
woord melding maaken van de algemeene grondregelen<br />
, waarop alle oordeelvellingen en befluiten der<br />
menfchelyke reden gebouwd worden.<br />
Een#
iïö Zevende Opheldering. Over<br />
Eene zaak kan niet te gelyk iets zyn en ook niet<br />
zyn, of het gene inwendig tegenftrydig is, is niet<br />
mogelyk: deeze ftelling wordt met recht als het allereerfte<br />
beginzel van alle waarheid en zekerheid<br />
aangezien , want anders moest iedere waarheid ook te<br />
gelyk niet waar kunnen zyn. Uit deezen grondregel<br />
befluit men derhalven zeer te regt, dat een zaak niet<br />
werkelyk zyn of worden kan , als in dat denkbeeld<br />
daarvan iet tegenftrydigs gevonden wordt, en dat<br />
in tegendeel alles, wat ooit daadelyk geweest is,<br />
ook in zig zelf mogelyk zyn moet. Maar nu deeze<br />
twee laatfte regelen van een redelyk oordeelén<br />
komen in het befpiegelen dikwyls in eenen tweeftryd,<br />
naardien de fchrandere Wysgeer by het ontleeden<br />
der denkbeelden van veele verfchynfelen en<br />
ftellingen van gewaarwording, menigmaal tegenftrydigheden<br />
ontdekt, en daaruit wordt de vraag geboo»<br />
ren, welke regel voorgetrokken en voor de fterkfte<br />
gehouden moet worden; of deeze het gene ik gewaar<br />
worde, is werkelyk en daarom ook mogelyk;<br />
of de andere: dewyl in het gewaarwordelyk denkbeeld<br />
van het tegenwoordig verfchynfel iet tegenftrydigs<br />
is, is derhalven het voorwerp niet mogelyk,<br />
en daarom ook niet werkelyk, maar het is een bedrog<br />
van myn denkvermogen. De laatfte regel wordt<br />
van de Idealisten, de eerfte van de Materialisten by<br />
voorkeuze gevolgd, en daarom wyken hunne Zamenftellen<br />
ten laatften zo oneindig van elk anderen af.<br />
Het zoude my te ver van myn oogmerk vervoeren,<br />
wilde ik deeze redeneerkundige ftoffe hier zo<br />
breedvoerig en gegrond verklaaren, als zy het wel<br />
ver-
defl zehrjïen weg tot Wysheid. \it<br />
Verdient; waarom ik my hier vergenoegen zal, om<br />
alleen eenige ophelderende aanmerkingen daarover<br />
te maaken, welken onze gangen in het zoeken naar<br />
werkdaadige wysheid zeker kunnen beftieren. Het<br />
is voor eerst kennelyk, dat, daar beide regelen<br />
goed zyn, tusfehen dezelven ook nooit een waare<br />
tegenftrydigheid kan ontftaan, om dat het inwendig<br />
onmogelyke of tegenflrydige niet werkelyk kan zyn.<br />
bygevolg is alleen de vraag: wat brengt de fchynbaare<br />
tegenftrydigheid voort ? Hier maake ik geene<br />
zwaarigheid, om de onvolkomen' afgetrokken algemeene<br />
denkbeelden ronduit voor de bronnen van<br />
alle misleiding te verklaaren. Men zegge aan een<br />
gemeen mensch, dat aan de andere zyde van den<br />
Aardkloot menfchen woonen, welken ons de voeten<br />
toekeeren, en hy zal terftond daarover lagchen cn<br />
zeggen, dat het volftrekt onmogelyk is , want dat<br />
zy 'er moesten afvallen. Daar wy nu by ondervinding<br />
de zekerheid hebben, dat men reeds dikwyls<br />
om de Weereld heen gezeild heeft, en uit fterrekundige<br />
waarneemingen insgelyks blykt, dat wy zeiven<br />
voor twaalf uuren het hoofd gekeerd hebben naar<br />
die fterren, welke tegenwoordig regt onder onze<br />
voeten en boven de hoofden der Tegenvoetelingen<br />
zyn, wordt gevraagd , wie hier nu regtmaatiger<br />
befluit, of hy, welke uit zyn denkbeeld van zwaarte<br />
afleidt, dat het onmogelyk is, dat'er aan de andere<br />
zyde der Aarde menfchen woonen of vaaren kunnen,<br />
en het derhalven ook niet wezenlyk zo is: of<br />
hy, welke de ondervinding der wezenlykheid ten<br />
grondflag legt en befluit, derhalven moet het ook<br />
mo-
ïii Zevende Opheldering. Over<br />
mogelyk zyn , en de fchynbaare tegenftrydigheid<br />
liggen in een gebrek van het gewoon begrip van dö<br />
wetten, naar welke de zwaartekragt der lighaamen<br />
werkt. Ieder Geleerde zal het laatfte befluit hier<br />
voor het beste verklaaren; en daaruit trekke ik dan<br />
deezen algemeenen regel van voorzigtigheid voor de<br />
befpiegelingen;dat wyde algemeene gronden van er*<br />
vaarenis daarby altyd als genoegzaame grondflagen behouden<br />
, en indien zig eenige tegenftrydigheid in het<br />
verklaaren daarvan mogte voordoen , dat wy dan<br />
haare oorzaak in de onvolmaaktheid onzer afgetrok*<br />
ken denkbeelden moeten vermoeden, omdat wy ons<br />
anderszins uit de wezenlyke in eene enkel onderftellige<br />
en harsfenfchimmige Weereld geheel wegredeneerem<br />
Ook heeft de ondervinding voldoende geleerd, dat<br />
onze Natuurkunde, zolang men onderftellingen en<br />
onvolkomen' afgetrokken kundigheden (Notiones')<br />
daarin ten grondflage legde, weinig zaakelyk licht<br />
over de bezigheden des leevens en het algemeen verband<br />
der dingen verfpreid heeft; maar zedert men<br />
begonnen heeft meer waarneemingen en proeven te<br />
doen, en de onmiddelykfte gevolgen daaruit als<br />
waarheden te erkennen, zyn de grootfte vorderingen<br />
in deeze weetenfehap, en wel ter voordeeligfte bevordering<br />
van de gemeene welvaart gemaakt.<br />
Eveneens is het gefteld met de Zielkunde. Voor<br />
het overige toont de gantfche Gefchiedenis der<br />
Wysbegeerte aan, dat het den befpiegelertden vernuften<br />
by derzelver naarvorfchingen van de eerfte<br />
oorzaaken der dingen in alle eeuwen vergaan is, gelyk<br />
hyvaarenzoude, die uit het uitwendig geftel van een<br />
zaküur-
den %ekerften weg tot Wysheid.<br />
zakuurwerk de oorzaak van het beweegendeswyzers<br />
zoude willen ontdekken. Heeft hy van het veeren<br />
radenwerk geen denkbeeld, en kan hy het uur.<br />
werk niet openen ,'zal hy daarin of eenen Geest vermoeden,<br />
of dan eens in de plaat, dan in de getalen,<br />
dan in den wyzer de eerfte oorzaak willen ontdekken-;<br />
maar bezwaarelyk zal hy met een gezond<br />
verftand zo verre vervallen om te gelooven, dat het<br />
eene hyziet, niet wezenlyk of alleen een droom ÏS.<br />
In vroegere en laatere tyden zyn de Wysgeeren<br />
zomtyds daartoe vervallen, dat zy aan het beftaan<br />
van het gene zy ondervonden, twyfelden, omdat zy het<br />
inwendige der Weereld uit het uitwendige van dezelve<br />
niet in ftaat waren te verklaaren ; en zy ,<br />
die onderftellingen ter verklaaringe gewaagd hebben,<br />
zyn tot duisterer voorftellingen van het algemeen<br />
verband der dingen vervallen, dan een ieder<br />
uit de enkele gewaarwording daarvan verkrygt. Van<br />
het oud gevoelen van een tweevoudig Grondwezen<br />
van Licht en Duisternis af, tot aan het zuiver oorfpronglyk<br />
Vuur en het zuiver Phlogiston der laatere<br />
Natuurkundigen ; van der Egiptenaaren en arp<br />
dercr Volken famenftel der Uitvloei] ingen af tot aan<br />
de Gnofts en van daar tot aan het Spinozismus; van<br />
de Homoiömeriën van Anaxagoras af tot aan de Monaden<br />
en de Harmonia Van Leibnits; van de oudfte<br />
Natuurkundigen, welken de waarheid der zinnelyke<br />
denkbeelden ontkenden, tot aan de nieuwe<br />
Idealisten, zyn alle Theoriën in eenen engen kring<br />
van gisfingen over wyzerplaat, wyzer en getaiert, of<br />
den inwendigen Geest van het groote uurwerk der<br />
JJ Wee-
U4 Zevende Opheldering. Over<br />
Weereld rondgedraaid, omdat niemand hunner het<br />
inwendige daarvan kondeopenen of daarin zien; ook<br />
is Voor hun, die geene uurwerkmaakers zyn, maar<br />
dezelven alleenlyk gebruiken, de kennis van het uitwendige<br />
voldoende , om ze zig ten nutte te maaken.<br />
Gelyk onze oogen derzelver bepaalden kring van gewaarwording<br />
hebben, en alleen het vermogen datgeene<br />
te kennen en te onderfcheiden, hetwelk groot en naby<br />
genoeg is, om in onzen ftaat eene aanmerkelyke<br />
verandering te weeg te brengen; zo hebben ook de<br />
oogen van ons verftand hunnen vastgeftelden kring,<br />
binnen welken alleen zy maar duidelyk kunnen<br />
zien, en deeze (trekt zig eeniglyk uit tot den ftaat<br />
der dingen, zo verre die eenen merkelyken invloed<br />
op onzen toeftand hebben. Hieruit kennen wy<br />
veele, maar op verre na niet alle, de eigenfchappen<br />
der geestelyke en lighaamelyke Weereld, maar<br />
nooit derzelver eerfle grondkragten en beflanddeelen.<br />
Hieruit volgt dan , dat wy het zekerst te werk<br />
gaan, als wy onze reden in deezen haaren kring van<br />
werking met de uiterfle zorgvuldigheid aanwenden,<br />
om veele zinnelyke waarneemingen regelmaatig te<br />
doen; dezelven tot aan eenvoudige, klaare gewaarwordingsdenkbeelden<br />
te ontwikkelen ; uit derzelver<br />
vergelykinge de algemeene eigenfchappen van de<br />
verfchillende foorten der dingen naar te vorfchen ;<br />
daaruit het verband tusfehen oorzaaken en werkingen,<br />
zo ver wy kunnen, voor ons duidelyk te<br />
maaken , en eindelyk verder hieruit de beste middelen<br />
voor onze oogmerken en algemeene regelen eens<br />
goeden gedrags afteleiden. Dan
ètn zekerften wtg ïèt Wysheid. tï$<br />
« Bah bewandelen reden en ondervinding hand aan<br />
hand den weg des gemeehen gevoels, welke alle<br />
menfchen tot hunne verordening in den tegettwoor-'<br />
digen ftaat het zekerst opleidt.<br />
Over de nieuwe rft: hier van wysgeerig redeneeren,<br />
welke de daardoorberoemd geworden Wolf byzonderlyk<br />
in de Schooien heeft ingevoerd, en die men de<br />
meetkundige pleegt te noemen, heb ik nog ééne aanmerking<br />
te maaken. De leer der grootheden heeft<br />
dit boven alle andere weetenfchappen vooruit, dat<br />
zy alle haare denkbeelden juist verklaaren en bepaalen<br />
, en alle haare ftellingen zo duidelyk bewyzen<br />
kan, dat ons verftand ten klaarften bevat, hoe<br />
het tegendeel daarvan volftrekt onmogelyk is.<br />
Zodanige wiskundige zekerheid , met welke<br />
wy by voorbeeld weéten , dat tweemaal twee<br />
vier is , en volftrekt noch meer noch niindef<br />
zyn kan, poogde Descartes reeds in zyne Bovennatuurkunde<br />
te brengen, en Wolff voerde de meet.<br />
kundige leerwyze in alle Verftandsweetenfchappett<br />
in, waarin hu alles bepaald en uit zuiver algemeen<br />
erkende gronden van Waarheid geftrengelyk beweezen<br />
zoude worden. Nu begon men overal fattiertftellen<br />
van menfchelyke kennisfe te bouwen, en<br />
Veelen overreedden zig, dat zy in zulke famenftellert<br />
eene verzameling van vastgegrondö en onwederleggelyke<br />
waarheden bezaten.<br />
Maar op dc Schooien en door de Schriften worden<br />
jonge Geleerden in verwagting gebragt , dat alle<br />
Waarheden zonder onderfcheid volkomen zeker moeten<br />
beweezen kunnen worden, en dat tot eene wee- ;<br />
H a tett-
nS Zevende Opheldering. Over<br />
tenfchap of de geleerde kennis eener Leere een volkomen<br />
zeker doorzigt uit volftrekt genoegzaame gronden<br />
' vereifcht wordt. Deeze buitenfpoorigeverwagtingen<br />
moeten natuurlyk tvvyfelzugt verwekken, als men<br />
naderhand ontdekt, dat een menigte der betoogde<br />
ftellingen of onzeker, of valsch en ongegrond zyn,<br />
en datzeerveel nooit met volkomen zekerheid gekend<br />
kan worden. Het is daarom van aanbelang om op te<br />
merken, dathetmet de natuurkundige enzedekundige<br />
waarheden geheel anders gelegen is, dan met de wiskundige<br />
: In de leer der grootheden hebben wy met<br />
getalen en figuuren te doen, welker geheel zaakwezen<br />
wy doorzien kunnen, maar in de Natuurkunde<br />
en Zedekunde met ftoffelyke en denkende kragten,<br />
welker inwendige natuur wy niet te eenemaal kennen,<br />
maar na welken wy alleenlyk moeten gisfen uit<br />
haare menigvuldige werkingen, die wy van tyd tot<br />
tyd kunnen waarneemen. Ware het zaakwezen en<br />
de inwendige natuur onzer Ziele, ook de inwendige<br />
gefteldheid der h aar het naast omringende werktuigen<br />
van gewaarwording ons volkomen bekend, ja<br />
dan kon een weetenfchappelyk famenftel der Zielleere<br />
op deeze grondbegrippen gebouwd worden ;<br />
maar zo lang onvolkomen' en willekeurige bepaalingen<br />
en onderftellingen als beginzelen vooronderfteld<br />
worden, kan alles, wat daaruit hoe geftrengelyk ook<br />
betoogd wordt, nogtans geene meerdere zekerheid heb •<br />
ben, dan de beginfelen zeiven, waaruit het beweezen<br />
wordt. Hieruit volgt, dat wy het verwaand denkbeeld<br />
van eene weetenfchap, als ware dezelve een volkomen<br />
zekere kennis uit volkomen zekere gronden (cognitio<br />
certa
den %ekerjlen weg tot Wysheid. "7<br />
eerta ex «r..O,tioodzaakelyk verlaatenmoeten, wan.<br />
neerwy deezen naam niet enkel aan de Wiskunde, maar<br />
ook aan onze Bovennatuurkunde, Natuurkunde, Godgeleerdheid<br />
en andere zedekundige Leeringen geeven<br />
willen; en dat wy het hoofdkenmerk eener geleerde<br />
of weetenfchappelyke kennisfe Hellen moeten in<br />
het kennen van den trap van zekerheid of waarfch'ynelykheid<br />
der gekende Leere.<br />
By het gebruik onzer redenen en inzonderheid by<br />
een fchrander beredeneeren is daaraan veel gelegen ,<br />
dat men zig by tyds gewenne om in eene overweegende<br />
baarblykelykheid van het gekende te berusten.<br />
Van werkdaadige waarheden kan nooit eenige<br />
andere dan zedekundige zekerheid verkreegen worden<br />
; dit wordt algemeen toegedaan; maar met de<br />
meesten onzer bovennatuurkundige denkbeelden en<br />
ftellingen is het even eens gefield, omdat wy in'e<br />
geheel geene aanfchouwende en zaakelyke bevattingen<br />
kunnen bekomen van het eenvoudige, van kragt,<br />
zelfïlandigheid, oorzaak, werking, en derzelver in*<br />
wendig verband , maar onze voorftelling daarvan<br />
niet dan eene fymbolifche fcheemering is. Het komt<br />
m y voor, dat de Heer Jakobi juist deeze geneigdheid<br />
om zig met de Blykbaarheid te vergenoegen, wil<br />
verftaan hebben onder het Geloof, dat hy ter gerustftellinge<br />
noodig verklaart; en dan behoort dit geloof<br />
alleszins tot het gemeen Gevoel, naardien wy<br />
allen, van de jeugd af am, ons in zaaken des gemeenen<br />
leevens met eene overweegende waarfchynelvkheid<br />
vergenoegen , en het niemand invalt , om<br />
e e n e<br />
H 3
ii8 Zevende Ofhelatring, Over<br />
cm meetkundige zekerheid i n natuurkundig en<br />
zedekundige zaaken te begeeren.<br />
Voor het overige kan by eigen fchrander nadenken,<br />
gelyk ook in het voordraagcn van wysgeerige<br />
waarheden voor Geleerden , de Wolffiaanfclie of<br />
meetkundige Leerwyze «et groot nut behouden<br />
worden indien men maar {leeds blyft bedenken, dat<br />
alle ftelhngen by gevolgtrekking „ i e t d a n e e n e v o o r.<br />
waardclyke waarheid en Zekerheid hebben, in zo verre<br />
naamclyk. als onze algemeene denkbeelden der dingen<br />
bereids te eenemaal regtmaatig en volkomen zy D ;<br />
en dat derhalven onze geheele Zielkunde een'gantscK<br />
andere gedaante zal krygen , zodra wy fc ft aat g e.<br />
fteld zullen zyn om onze kundigheid (Mtio) van<br />
de menfehelyke Ziel volkomencr te formeeren Egter<br />
wordt, door deeze wetenfehappelyke leerwyze in<br />
cenken en fchryven te volgen, het meest in 't licht<br />
gefteld en op het gevoegelykst verbonden het beste<br />
enwaarfchynelykfte, dat door menfehelyke ervaamm<br />
tot nog t0e i s t e regt gebragt ; gelyk de<br />
vakken welke ui onze kundigheden nog moeten aangevuld<br />
worden door deeze fystematieke samenvoeging<br />
der ftelhngen het gemakkelykst te ontdekken zyn"<br />
De Profeflor Kantig dan ook in zyne beidelaaf<br />
fte belangryke Werken: in de Oordeelkunde der geïnde<br />
Reden en de Herinneringen (Prolegwena) fot<br />
aneBovennatuurkundeXdeezezalin'tvervolgalseene<br />
Weetenfchap kunnen te voorfchyn komen) welken<br />
soo vee o p a e n s gegeven hebben,maar van zo weinigen<br />
verftaan z y n, j u i s t ] i e t z e l f d f i j ^ . fe * »*<br />
WmMMt heb voorgedraagen, 0p een diepzinni<br />
ger
den zekerjlen voeg tot Wysheid. 119<br />
ger wyze beweezen. Hy toont daarin, dat onze<br />
Reden, indien zy niet op zinnelyke waarneeming en<br />
de daaruit af te trekken denkbeelden bouwen, maar<br />
uit zig zelve, onafhangelyk van alle zinnelykheid ,<br />
denkbeelden en begrippen voortbrengen wil, zelfs<br />
niet eens haar eigen beftaan met zekerheid kent;<br />
en het hoofdoogmerk des Hoogleeraars fchynt my<br />
toe te zyn, om onze Wysgeeren van alle zaaklykheid<br />
ontbeerende befpiegeling over fymbolifche vernuftfpeelingen<br />
te rug te roepen, en hun de voordcelige<br />
bezigheid met het gene wy door de ondervinding<br />
kennen en het önrniddelyk befluit daaruit, als<br />
de eenige waare wysheid te willen aanbeveelen. Eene<br />
Bovennatuurkunde,welke nietdan zuivere denkbeelden<br />
van het verftand en een zuiver meetkundige zekerheid<br />
bevat, is onder menfchen 'niet mogelyk; maar<br />
een duidelyker voorftelling van algemeene, uit de<br />
gewaarwordingen afgetrokken eenvoudiger denkbeelden<br />
, welken wy in alle de overige Weetenfchappen<br />
vooronderftellen , en een juister ontwikkeling en bepaaling<br />
van de grondwaarheden des !<br />
gemeenen Gevoels,<br />
waarop alle menfchen hunne oordeelvellingen<br />
en fluitredenen bouwen, blyft zeer nuttig; en als de<br />
Bovennatuurkunde zig hiermede ophoudt, en wy<br />
in't oog houden, dat onze afgetrokken Kundigheden<br />
(Notiones) nog altyd voor veelerleie verbetering<br />
uit verdere waarneemingen vatbaar zyn, dan is zy<br />
voor de Geleerden in alle takken eene zeer onontbeerelyke<br />
Wectenfchap.<br />
Deeze bedenkingen, over den Weg, om door eigen<br />
redelyk nadenken behoorlyke kunde te verkry-<br />
H 4 gen,
ï2o Zevende Opheldering. Over<br />
gen, zal ik met deeze aanmerking befluiten; dat ik<br />
hier alle de regelen van voorzigtigheid by het gebruik<br />
der Reden niet heb kunnen ontwikkelen, maar<br />
alleen willen aanroeren, eenige hoofdgebreken in het<br />
wysgeerig redeneeren, welken zo ligt van werkdaadige<br />
wysheid afleiden en tot twyfèïary of tot een<br />
ydel fnufièlen verleiden. Ook zoude het my te verre<br />
hebben doen afdwaalen, hadd' ikhieralte de grondregelen<br />
des gemeenen Menfcheagevoéls, waarnaar allen,<br />
ook zonder dat zy het duidelyk bewust zyn, altyd<br />
oordeelén en befluiten, ontwikkeld, en de heromzweevende<br />
misverftanden der Geleerden gepoogd teontvouwen.<br />
Daarom heb ik zelfs geen'"melding gemaakt<br />
van het beginzel van den toereikenden Grond,<br />
naardien de Geleerden, welken het zelve beflryden,<br />
het tog door hunne tegenfpraake zelve bevestigen,,<br />
en daarby vooronderftellen; want zy verklaaren de<br />
gronden, waarom dit beginzel van andere Wysgeeren<br />
als een algemeene grondregel wordt aangenomen,<br />
voor niet toereikende, en beweeren alzo zelvcn.,<br />
dat men. niets zonder genoegzaamen grondvoor<br />
waar moet aanneemen.<br />
Het gene dan uit deeze bedenkingen te za-men gevoegd<br />
volgt, is: dat niet de Reden, maar dc ervaarenis<br />
door middel van de inwendige en de uitwendige<br />
zinnen de bron is van alle onze denkbeelden ;<br />
doch dat wy door de Reden de zinnelyk verwarde<br />
voorftellingen, welken de gewaarwording aanbiedt ,<br />
©ntwikkelcn en duidelyk maaken, cn daaruit algemeene<br />
onzinnelyke denkbeelden afzonderen, en de<br />
?ulken door behulp der fpraake kunnen behouden;<br />
daï
den zekerfien -weg tot IVysheid. isi<br />
dat wy egter in het ontleeden onzer voorftellingen ,<br />
niet verder dan tot eenvoudige gewaarwordelyke<br />
denkbeelden moeten te rug gaan, indien 'er zaakelykheid<br />
in onze kennis blyven, en niet alles in<br />
woordenftof vervliegen zal: dat wy verder wel de<br />
oorzaaken van veele verfchynzelen , uit de vergelykinge<br />
onzer ondervindingen, door de Reden genoegzaam<br />
ontdekken, en daaruit gepaste regelen over<br />
het gebruik der dingen, en tot het welvoegelykst<br />
gedrag kunnen afleiden, maar dat ook hier grenzen<br />
plaats hebben; en dat wy de eerfte en eenvoudige kragten<br />
of het zaakwezen der natuurelyke dingen, niet<br />
kunnen uitvorfchen, maar ons moeten vergenoegen?<br />
niet het kennen van de eigenfchappen by gevolgtrekking<br />
(qualitates fecundarim^) , welken uit haare<br />
werkingen zinnelyk gekend worden, omdat wy anders<br />
tot onvrugtbaare onderfteliingen vervallen, die<br />
altyd wederom door nieuwe onderfteliingen gefchraagd<br />
moeten worden , en in 't geheel geene<br />
werkdaadige befluiten ter beftieringe onzer daaden<br />
verkenen: en dat wy eindelyk by het in orde fchikken<br />
onzer beste kundigheden in een famenftel, bedagt<br />
moeten blyven, hoe de waarheid van alle waarheden<br />
der reden op onze kundigheden (Notiones~)<br />
ruste, en hoe deezen geduurig voor eene meerdere<br />
verbetering en volmaaking vatbaar blyven , welke<br />
door aanhoudende oplettendheid op de er'vaarenis te<br />
bewerken is: dat wy ondertusfchen moeten berusten<br />
en onze daaden inrigten naar het gene de Reden,<br />
uit de voorige ondervindingen en de daaruit afgetrokken<br />
algemeene denkbeelden, als het meest tot-<br />
H 5 waar-
JSJ Zevende Opheldering. Over<br />
waarfchynelyke gevonden heeft; en wel te meer,<br />
omdat onze gewaarwordingen ons goed voorftellen<br />
het gene de Weereld voor ons is, en daartegen<br />
alles, wat de dingen van andere zyden befchouwd,<br />
van welken zy geenen invloed op ons hebben ,<br />
ook zyn mogen, ons in den tegenwoordigen ftaat in<br />
het geheel niet aangaat, en door al het yverig opdelven<br />
niet kan gevonden worden, omdat onze zinnen<br />
niet tot daartoe reiken. Voor het overige; een<br />
mensch kan door een te fterk gebruik der Reden<br />
nooit faalen, maar alle befchoiuvende en werkdaadige<br />
dwaalingen rusten veel meer op een gebrek<br />
aan een hoogeren trap der reden, of aan vlyt in het<br />
gebruiken daarvan.<br />
Nu moeten wy nog den derden Weg, op welken<br />
wy tot kennis geraaken, te weeten den Weg des Geloofs,<br />
befchouwen. Onder het woord Geloof verfta<br />
ik hier wederom het Vertrouwen op Gezag, of het<br />
aanneemen eener ftellinge, en dezelve voor waaragtig<br />
te houden, op de verzekering van anderen.<br />
Het is onloochenbaar, dat wy allen, Geleerden zo<br />
wel als Ongeleerden , een uitfteekend groote menigte<br />
van onontbeerelyke kennis op deezen weg<br />
moeten inzamelen. De gantfche gefchiedenis, al<br />
wat voor onze tyden gebeurd is , het gene tegenwoordig<br />
voorvalt op plaatzen, daar wy niet tegenwoordig<br />
kunnen zyn, en alle waarheden by ondervinding<br />
, waarvan wy zonder eigen fchaade of gevaar,<br />
niet zeiven uit eigene ervaaring de proef<br />
willen neemen , moeten op de verzekering van andere<br />
menfchen gekend en als waaragtig aangenomen<br />
wor-
den zekerjlen weg tot Wysheid. 1*3<br />
worden. Doch wy moeten niet alleen ondervindelyke<br />
ftellingen, maar ook veele oordeelvellingen der Reden<br />
gelooven , zodra deeze waarheden, om ze wel<br />
te begrypen, zodanige voorafgaande kunde en oefeningen<br />
voorönderftellen, welken wy in onzen<br />
ftaat niet verkrygen kunnen. Zo moet zelfs de<br />
grootfte Geleerde in takken, welken hy zig niet byzonderlyk<br />
heeft eigen gemaakt, het goeddunken<br />
van andere kunstkundigen inneemen , en de Godgeleerde<br />
en Rechtsgeleerde moeten de raadgeevingen<br />
zoeken van den Arts, wanneer het geneezen<br />
eenerziekte de zaak is, gelyk deeze het gezag van<br />
eenen Pleitbezorger in een pleitdooi moet volden.<br />
Daarom is liet zonder Geloove, zonder het gezag<br />
van anderen in veele gevallen te erkennen, en daarin<br />
te berusten, onmogelyk, om voldoende te leeren<br />
kennen, welk het beste gedrag en het voordeeligfte<br />
gebruik des leevens zy.<br />
Te vooren heb ik reeds gefproken over de voordeden<br />
van den weg des Geloofs, en over de menigvuldige<br />
gevaaren , waaraan men op denzelven ,<br />
voornaamelyk met opzigt tot den Godsdienst, i s<br />
blootgefteld (*); en daarom zal ik hier flechts nog<br />
eenige algemeene aanmerkingen byvoegen, om<br />
daaruit de regelen af te leiden, wat tot een redelyk<br />
Geloof verëischt wordt.<br />
Als wy zeiven iets gewaar worden, of met onze<br />
Reden bevatten, dan krygen wy te gelyk eene aanfchouwende<br />
kennis van de zaak en haare waarheid,<br />
(*) Blad?. 48 en volg.<br />
en
124 Zevende Opheldering. Over<br />
en fcheppen onmiddelyk uit den bron ; maar wanneer<br />
wy eene ftelling op geloof aanneemen , dan<br />
©ntftaat onze kennis uit het woordelyk voorftel van<br />
eenen anderen ; en fchoon wy zyne woorden ook<br />
ten vollen verftaan mogten, kan egter de voorftelling<br />
der zaake nooit zo aanfchouwende en afgebeeld<br />
ïn ons worden, als de gewaarwording en het eigen<br />
anzien der rede haar oplevert. Een iegelyk myner<br />
Leezeren kan gemakkelyk de proef neemen : men<br />
behoeve zig maar iets door anderen te laaten befchryven,<br />
en de daaruit opgemaakte voorftelling<br />
naderhand te vergelyken met zodanigen , welken<br />
men zelf door het gewaar worden der zaake verkrygt,<br />
en men zal het groot onderfcheid merken ,<br />
dat tusfehen deeze beide voorftellingen, zo wel ten<br />
aanzien der duidelykheid als juistheid plaats heeft.<br />
Even eens is het ook gefteld by algemeene verftandswaarheden.<br />
Hy die de ftelling, dat alle de hoeken<br />
van eenen driehoek te zamen altyd 180 graaden<br />
bedraagen , op het woord van zynen Leeraar<br />
aanneemt, verkrygt daardoor nooit dat volkomen<br />
inzien in de waarheid deezer ftellingc, *t welk de<br />
ontwikkeling deezer waarheid uit haare inwendige<br />
gronden verfchaft. In werkdaadige ftellingen komt<br />
hier nog by, dat het geloof ons op verre na zo<br />
gefchikt niet maakt, om dezelven in haare gantfche<br />
uitgeftrektheid behoorelyk toe te pasfen , als<br />
de redelyke overtuiging uit inwendige gronden. Hy<br />
die het alleen op het gezag zyns Leeraars als waar<br />
aanneemt,dat het nuttig is dikwyls te bidden,zal zig<br />
daartoe noch zo opgewekt noch zo gefchikt bevinden,
den Zèkerfien weg tot Wysheid.<br />
den, als hy, die zelf begrypt, hoe het herhaald<br />
vestigen der ziele op den Oorfprong alles goeds en<br />
aller orde het gemoed bevredigt, verheft en verfterkt.<br />
Hieruit volgt, dat men hetby het gelooven<br />
niet moet laaten berusten, maar zoeken om zeiven<br />
te ondervinden en zeiven te bevatten, wat voor onze<br />
welvaart van eenig gewigt is, in gevalle men daartoe<br />
gelegenheid en hulpmiddelen heeft.<br />
Maar zal ons geloof redelyk zyn, dan moeten wy<br />
voldoende kenmerken hebben , om te weeten of<br />
hy, die iets verzekert, de zaak goed weet, en ze<br />
ons opregt wil zeggen, zo als hy die weet. Dit is<br />
aan veele zwaarigheden onderworpen. Even dezelfde<br />
misflagen, welken wy by eigen' ondervindingen<br />
en by eigen redelyk nadenken begaan kunnen, kan.<br />
ook ieder ander mensch begaan: maar van de kundigheden<br />
, welken wy zeiven verkreegen hebben ,<br />
weeten wy, hoe wy daartoe gekomen zyn, en kunnen<br />
ze daarom in 't vervolg nog {leeds verbeteren:<br />
maar van het gene wy op het woord van anderen<br />
als waar aanneemen, omdat zy het ondervonden of<br />
door hunne reden beflooten hebben , weeten wy<br />
niet, hoe zy eigenlyk daarin te werke gingen, en<br />
derhalven kan ook daarby geene klaare bewustheid<br />
van de gronden der waarheid noch verdere volmaaking<br />
Hand grypen. Dat iemand de bekwaamheid<br />
heeft om zekere proeven of verflandelyke onderzoekingen<br />
goed te doen , voldoet nog niet om<br />
zig in zekere gevallen op zyne uitfpraake zeker te<br />
kunnen verlaaten, omdat het nog altyd daarop aankomt<br />
, of hy zyne bekwaamheid wel behoorelyk<br />
aan-
tï6 Zevende Opheldering. O vit<br />
aangewend, en met alle naatuvkeurigheid waargenomen<br />
en onderzogt heeft dat gene s waarover Wy<br />
zyne onderrigting verlangen. Niet minder zyn de<br />
zwaarigheden, welken by het beproeven van de op*<br />
regtheid der Getuigen en der zaake kundigen ont.<br />
moet kunnen worden. Hoe gemakkelyk is het voor<br />
arglistige Lieden om braave menfchen onder het<br />
masker van eerlykheid en vroomheid te bedriegen,<br />
en hoe menigwerf kan zelfs de opregtfte mensch in<br />
verlegenheid geraaken , om niet zuiver ronduit te<br />
durven zeggen , wat hy als waaragtig erkent, omdat<br />
uit hoofde van de omftandigheden daardoor meer<br />
kwaads dan goeds gewerkt zoude worden» Ook<br />
kan het gebeuren, dat men hem» welke anders alle<br />
gezag verdient te hebben , niet wel verftaat, en<br />
daardoor verleid wordt tot werkdaadige dwaalingen,<br />
welken het geweeten in verwarring brengen ,<br />
doch waaraan men zig te minder toevertrouwt iets<br />
te verbeteren, naar maate het aanzien van hem*<br />
op wiens kwaalyk verftaan voorftel wy deeze kennis<br />
als zekere waarheden aangenomen hebben, grooter<br />
is.<br />
Worden de leeren van groote Mannen ons door<br />
anderen , 't zy by monde of gefchrifte , overgele*<br />
verd,dan zyn 'er nieuwe moeijelyke beproevingen<br />
noodig, of ook die perzoonen , door middel van<br />
dewelken wy tot zodanige kennis geraaken , bekwaam<br />
en opregt genoeg geweest zyn , om alles<br />
zonder verandering te behouden. De dagelykfe ondervinding<br />
leert, dat een berigt in iederen mond*<br />
waardoor het voort verhaald wordt, altyd eenige<br />
veran-
dm zekerjlen weg tot Wpheïd. ïaj><br />
Verandering ondergaat, en dat een affchrift of af*<br />
druk zelden zo geheel met het oorfprongelyk overeenkomt<br />
, dat niet eenige fchryf- of drukfouten,<br />
zelfs by de naauwkeurigfte nazieninge, zouden overgeflagen<br />
zyn. Daardoor zyn in alle Werken, welken<br />
door een reeks van affchriften uit affchriften uit de<br />
oude Weereld zyn bewaard gebleeven, verfchillende<br />
Leezingen in menigte, gelyk by voorbeeld MUI<br />
in het Nieuwe Testament alleen, uit de vergelyking<br />
der hem bekende Handfchriften, 30000 verzameld<br />
heeft. Het beoefenen der oordeelkunde, hoe men<br />
de echte Leezing weder zal uitvinden, is een uitgebreide<br />
geleerde arbeid, welke groote belezenheid<br />
en fchrander onderzoek vordert. " ,<br />
Als God zelf de menfchen onderwees, zouden<br />
zyne uitfpraaken onbetwistbaar het hoogst gezag<br />
verdienen te hebben, zodat wy ze met de grootfte<br />
zekerheid zouden kunnen gelooven. Dan of eene<br />
leer, die als eene van God afdaalende Openbaaring<br />
wordt opgegeeven, God in de daad ten oorfprong<br />
hebbe , of zy ons goed overgeleverd zy, en of wy<br />
haare woorden ook wel verftaan en uitleggen , dit<br />
verdient een allergeftiengst onderzoek, omdat het<br />
eene onvergeeflyke ligtvaardigheid en de groffte beleediging<br />
van God zoude zyn, om dwaalingen onder<br />
zynen Naam als met zyn gezag te ftaaven.<br />
Maar weinige menfchen hebben tot deeze moeijelyke<br />
beproeving, als zy gefchiedkundig gedaan zal<br />
worden , de noodige voorverëischte kundigheden ,<br />
tyd en arbeidzaamheid : Doch ze is ook voor een<br />
zelfdenkend mensch niet noodig.<br />
Wan*
isg Zevende Opheldering. Ovef<br />
Wanneer God zelf een onderwys mededeelt, daii<br />
heeft het zelve zekerlyk alle volkomenheden, welken<br />
verëischt worden om eene volmaakte, genoegzaamé<br />
en werkdaadige kennis te bezorgen. Maar .<br />
hiertoe wordt gevorderd, dat men niet blootelyk de<br />
leerftellingen woordelyk leert kennen , maar ook<br />
haaren zaakelyken inhoud aanfchouwend denkt: dat<br />
nien verder van derzelver waarheid duidelyk bewust<br />
is, by gevolg de gronden der waarheid tevens bevat<br />
en dat men eindelyk een klaar begrip heeft,<br />
hoe dezelven op de natuur der dingen en onze<br />
gantfche omftandigheid kunnen toegepast worden,<br />
omdat wy anders daarvan geen behoorelyk en volkomen<br />
gebruik kunnen hebben. Hieruit volgt dan,<br />
dat alle Leeren , die uit zuivere goddelyke Openbaaringea<br />
gekend worden , een duidelyk inzien des<br />
verflands in derzelver inwendige kenmerken der<br />
waarheid en derzelver overëenftemminge met het<br />
goddelyk Natuurplan, moeten verfchaflën, en daaraan<br />
heeft derhalven ieder denkend mensch een zeker<br />
kenteken, waaraan hy waare goddelyke onder*<br />
rigtingen zo wel van valfche, als verkeerd begree*<br />
pen Openbaaringen, zonder eenige moeijelyke kunstgeleerdheid<br />
kan onderfcheiden.<br />
Dewyl ik my elders (*) zeer breedvoerig over de<br />
regelen van voorzigtigheid in het Geloof verklaard<br />
hebbe voor hun , welken deswegens onderrigting<br />
be-<br />
(*) In het gantfche vierde Hoofdftuk myner dnküung des toert-<br />
fchlichen Verjlandes zum regelmasfigen Beftreten nach mëglichst voli-<br />
tmnmwir Erkendtnlsz.
den zeker Hen weg tot Wysheid. I2
B E R I G T<br />
V A N D E N<br />
U I T G E E V E R .<br />
By de uitgaave vau dit ftukje hebben wy den Nederduitfchen<br />
Leezer niets anders te berigten, dan<br />
dat uit des Schryvers opdragt van hetzelve aan de<br />
Leden van de Godgeleerde Faculteit op de Koninglyke<br />
Fredriks • Univerfiteit te Halle, de Heeren J.<br />
S. Semler, J. A. Noesfeit, f. L. Schulze, G. C.<br />
Knapp en A. H. Niemeyer, blykt, dat deeze voortreffelyke<br />
Godgeleerden den Heer Steinhart met de<br />
waardigheid van Leeraar der Godgeleerdheid , in<br />
Hooimaand des voorleeden Jaars, vereerd hebben.<br />
De reden, waarom dit Stukje zo lang is agtergebleeven,<br />
zegt de Schryver in een kort voorberigt,<br />
't welk niets anders behelst, en wy daarom zo min<br />
als de Opdragt noodig geoordeeld hebben hier vertaald<br />
te geeven, niet geweest te zyn een gebrek<br />
aan ftoffe, want zyn voorraad is zelfs zeer groot,<br />
maar aan tyd.<br />
Ook berigt de Heer Steinhart daarin, dat hy binnen<br />
kort drie Predikatiën, als eene Bylage tot dit<br />
Stukje zal uitgeeven , omdat hetzelve van te weinig<br />
werkdaadig belang is voor veelen zyner Leezeren<br />
; maar dat hy zyne beloofde Aanmerkingen<br />
over de Verbetering der Schooien , om redenen,<br />
hem daartoe beweegende, in een byzonder Werk<br />
zal voordraagen.<br />
* Ge-
Berigt van den Uitgeever,<br />
Gelyk wy de Vertaaling deezer Predikatiën reedi<br />
by de Nieuwspapieren hebben aangekondigd, zullen<br />
wy , het oorfpronglyke uit Duitschland ontvangende<br />
, dezelven zo Ipoedig mogelyk vertaaien en<br />
ter Drukpersfe bezorgen; zo als ook het bovengemelde<br />
Wcrk over de Verbeteringen der Schooien;<br />
het welk wy met allen grond kunnen verwagten<br />
allergewigtigst te zullen wezen, blykens hetgene<br />
de Heer Steinhart daarvan in 't verfchiet laat zien,<br />
in de Voorredenen van het Werk, waartoe deeze<br />
Ophelderingen behooren: verder op ons neemende<br />
om alles wat uit de pen van deezen bekwaamen Schryver<br />
komt, en voor onze Landgenooten gefchikt<br />
is, in een Nederduitsch gewaad verkleed,hun aan<br />
te bieden.<br />
Den suften van<br />
Lentemaand.<br />
1787.