03.05.2013 Views

ophelderingen.

ophelderingen.

ophelderingen.

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

LEGAAT<br />

P. W. KORTHALS,<br />

OVERLEDEN 1892


G. $. STEINBAKTE<br />

WYSGEERIGE<br />

OPHELDERINGEN.<br />

EERSTE STUK,


G. S. STEINBARTs<br />

WYSGEERIGB<br />

OPHELDERINGEN<br />

OVER ZYN WERK WEGENS DE<br />

L E E R E<br />

Ml<br />

GELUKZALIGHEID.<br />

E E R S T E STUK,<br />

BEVATTENDE<br />

Eene algemeent Verdediging van zyn Samenflel tegen<br />

de Bedenkingen en Tegemverpingen van<br />

zyne Geleerde Tegenfihryveren.<br />

UIT HET HOOGD UITSCH VERTAALD.<br />

Te A M S T E R D A M ,<br />

By de Wed. J. D 6 L L,<br />

M D C C L X X X I I .


AAN DE<br />

BEM1NNAAREN VAN ETSNEN REDE-<br />

LYKEN GODSDIENST.<br />

WORDEN DEE2E<br />

OPHELDERINGEN<br />

OPGEDRAAGEN EN TOEGEËIGEND.<br />

DOOR DEN SCHRryEk,


VOO R R E D E<br />

AAN MYNE LEEZERS.<br />

n Samen/lel van de Christlyke Lecre der Gelukzaligheidh-zeer<br />

gnnflig ontvangen by die Leezers ,voor<br />

•welken bet, volgens de Voorrede, eigenlyk gefchreeven<br />

was. Ik heb hetgénoegen gehad daarvan doorveele brieven<br />

uit alle oorden, en door de mondclyke aanjpraaken<br />

van veele Vreemdelingen, die bier doorreisden, verzekerd<br />

te werden , en menigvuldige harteiyke dankzeg •<br />

gingen daarvoor te ontvangen. Je gelyk js een leger<br />

van Tegeufchryvcren tegen wy Opgejlaan, die n:y zo in<br />

verfebeidene JournaaJen , als in ofzetielyk tegen my<br />

gerigtte Schriften openlyk hebben aangevallen : doch<br />

hunne harde beöordeelingen en ver doen, ing en hebben my<br />

'in'hetgeheel niet kunnen ontrusten, om dat zy uitgebraakt<br />

waren door zodanige menjchen, die in het ge*<br />

heel niet behooren tot dat gedeelte des volks, waarvoor<br />

ik wenfche nuttig te wezen. Egter heb ik alles opléttend<br />

en aandagtig doorgelezen, wat tot nog toe over<br />

en tegen myn leere der Gelukzaligheid gefchreeven en<br />

gewaarfchuuwd is en nu is myn oogmerk in deeze<br />

bladeren br teder te ontwikkelen, in een klaar er lubt<br />

teftellen, naauwkeurïger te bepaalen , en flipter aan<br />

te toonen alles, wat aanleiding gegeven heeft tot eenig<br />

misverJland van, of tegenwerpingen tegen myn famenftel.<br />

Maar hierin zal ik alleen zorgen voor de vrienden<br />

van myne Leere der Gelukzaligheid, en geenszins<br />

dezulken tragten te verlichten en te verbeter en, die par-


tv VOORREDE.<br />

tyziek, en door de vooroordeelen der opvoedittge ver*<br />

blind zyn. [pimers is het voljlrekt te vergeefs deeze<br />

lieden met redeneeringen aan boord te klampen. dewyl<br />

zy zelfs dan, wanneer men zig op zelfgevoel ea<br />

blykbaarheid beroept, noch zeiven gevoelen , noch me$<br />

hunne eigen oogen zien willen. Men verwagte derhal'<br />

ven van my geene eigenlyke wederleggingen , maar<br />

blootlyk eenige Ophelderingen der gronden , die tegert<br />

?ny zyn ingebragt, om den Leezeren van myn famenfiel<br />

nuttig te zyn, en om hen volkomen te verlos/en.<br />

mt alle zwaarigheden , die daar tegen by hen mogten<br />

verwekt zyn. Wat de gedaante van dit gefchrift<br />

betreft, daarin denke ik my niet doorgaans aan een.<br />

en dezelfde fchryfwyze te binden. Dan eens zullen<br />

tfaarin voorkomen losje ophelderende aanmerkingen ,<br />

Aan eens geheele verhandelingen en onderzoekingen ,<br />

dan eens uitvoerige verklaaringen van gewigtige plaat-<br />

Jen der Schriftuure, dan eens berigten en verbaalen,<br />

dan eens brieven, die aan my gefch) ceven zyn, of welken<br />

ik aan anderen gefchreeven bebbe; alles zal, naar<br />

den aart der onderwerpen, en volgens de gemoedsge-<br />

Jleltenis, welke my op dien tyd bezielen zal, op verfcheiden<br />

leest gefchoeid zyn i en die wyze van voordraagen<br />

zalfteeds gekoozen worden, die my ter bereiki.ge<br />

van het doel myns gejcbryfs het gefchiktfie zal<br />

voorkomen. Om deeze Verfckcidenheid der fchryfwyze<br />

bebbe ik eene algemeener benaaming ten titel<br />

gekoozen. ' *Er zullen alzo eenige dcrgelyke. kortere én<br />

langere Ophelderingen , die tezamen 8 tot \a bladen<br />

iedere keer bedraagen zullen, onder den naam van een<br />

fiukje te voorjebyn ktmen j den juisten tyd der uitgaa-


VOORRÉDE. V<br />

Vf kan ik egt er niet met zekerheid bepaaien, maar alleen<br />

kan ik belooven, dat ik de ledige uur en, die my<br />

•van myne bezigheden overig zyn, zorgvuldig befleeden<br />

zal, om de volgende ft ukken, zo dra mogelyk, ter<br />

drttkpersjè te vervaardigen.<br />

Ik zal hierin de volgende orde tragten in agt ie neemen<br />

:<br />

Eerstlyk oordeele ik het noodig, om myn Samenfleï in<br />

het algemeen tegen de aanvallen myner Partyen te<br />

verdedigen, en deeze verdedigingen zyn in dit eer-<br />

Jle (luk bevat. Men vindt daarin drie Opheldéringen.<br />

I. In de eerde draage ik de Regelen voor, welken<br />

men in agt moet neemen, in het leezen van allerleie<br />

geleerde en byzonderlyk van Godgeleerde<br />

Twistjchriften, om te verhoeden, dat men niet,<br />

in plaat/è van tot een grooter zekerheid in de<br />

kennisje der Waarheid te komen, tot dwaaling ea<br />

twyfelaarye vervalle.<br />

a. In de tweede maak ik myn Leèzers bekend met<br />

de verfchillende Joorten myner Partyen , met bet<br />

byzonder belang, dat een ieder hunner beeft in~<br />

hét hefiryden van mpi Jamenfiel, en met de ver*<br />

fchillende redenen, die zy daartoe gebezigd hebben.<br />

Ook wordt hier eene beoordeeling opgehelderd<br />

uit de Göttinger Aanwyzingen, wélke bj<br />

'dit Jlak als een Aanhangfel woordelyk gedrukt is.<br />

* 3 Dt


vr V O O R R E D E .<br />

De aanmerkingen, die ik in deeze Opheldering<br />

frek vaorgcdraagen , zullen genoegzaam zyn , om<br />

het leezen van alle de Scbrijten, die tegen myn<br />

Samenfl;l zyn te vmfhyii gekomen , voor ieaere<br />

onhevooroordeüden Vtiendder wa/irlxid onjchaadelyh<br />

te tnaakcn.<br />

3. In de derde Opheldering vindt men een brief vaneen<br />

ivelmeenend Man , u-elke onder den titel:<br />

de Wystieïd aan Steinbart, voor een jaar<br />

is uitgekomen, met myn antivoord op denzelven.<br />

De inhoud loopt over een gewigtig deel van mynt<br />

VoorflelUng van het Christendom ,- welke in ds<br />

laatjle Afdeeling van myn Samenfleï te virtden is.<br />

Ook kan myn antwoord te gelyk dienen ter volhomener<br />

beantwoordinge der vraage: Of myn Samenfiel,<br />

volgens deszelfs inhoud, meer Vrede of<br />

Onrust in dè Kerk moet veroorzaaken?<br />

Ten tweede zal ik in het volgende fluk eenige zeergswittige<br />

Onderzoekingen mededeelen , en uitvoerig<br />

in een helder lichtftellen, hoe Heidendom, DetsmUs,<br />

Naturalhmus,. Natuurlyke Godsdienst, Christendom<br />

, Lutherdom en Christlyke Wysbegeerte van elhanderen<br />

verjchillen. Hieromtrent heerscht eene<br />

zeer algemeene dwaaling, die eenvrugtbaare bron is<br />

Van ongelukkige misvattingen en onenigheden. Uier<br />

zal een brief aan den Heer Bal'edouw over de vraag.<br />

of laane ei} vernederende denkbeelden van den natuurlyken<br />

Godsdienst te hebben voordeelig zy<br />

Voor hei Christendom, werden ingelascht. Verder<br />

»al


V O O R R E D Ë: vn<br />

zei ik in eenen brief aan den Heer D. Semler de<br />

feiling onderzoeken : in hoe verre een algemeen<br />

menjlel van den Godsdienst in het gemeen , en van<br />

bet Christendom in het byzonder , mogelyk zy; ea<br />

ff het zelve door de gefchiedenis van den Godsdienst<br />

te beftudeèren kan gevonden voorden, of dat men<br />

eenen anderen weg ter ontdekkinge daarvan kiezen<br />

moet? Daarna zal ik myn gevoelen over de Symbolifche<br />

boeken voordraagen, en daar deezen onloochenbaar<br />

ge ene Godlyke, maar bloot elyk menchlyke,<br />

Voorfcbriften en Wetten zyn, de vraag beantwoorden<br />

: Wie eigenlyk Wetgeever ? Wie de bevoegde Uitlegger<br />

derzelven is ? In hoe verre de Geestlyken<br />

geroepen of amptswegen verpligt zyn, eikanderen<br />

tiaar d'ezelven te beoordeelen (fiskalifiren') ? Ter<br />

deezer gelegenheid zal het wankelend begrip , het<br />

gene men van het woord Kerke heeft, duidelyk ont~<br />

wikkeld en bepaald worden. Eindelyk zullen 'er<br />

nog eenige kleine voorbereidende Verhandelingen in<br />

voorkomen.<br />

Ten derde zal ik daarop, in het volgende ft'uk, die<br />

onderwerpen, welken in myn Safnenflelvoorkomen,<br />

in dezelfde orde, als zy daar geplaatst zyn , alle<br />

omjiandtger verhandelen, met betrekking tot de<br />

daartegen ingebragte zwaarigheden en bedenkingen<br />

üader bevestigen, en inzonderheid bet bybelsch bswys<br />

voltooi jen,, dev:yl veelen daarna verlangen.'<br />

Vecle vrienden van den Godsdienst, waaronder vee-<br />

lm uit zeer ver afgelegene Oorden, voernaamlyk uit<br />

" 4 HM-


«i V O O R R E D E .<br />

Holland en Zwitferland, hebben my met hunne brieven<br />

vereerd, en daarin verzogt, om bun over ver/cheiden<br />

ftukken breedvoeriger Verklaaringen mede te deelen.<br />

Ik moet hen om verfchooning bidden, dat ik niet in<br />

fiaatgeweest ben, om aan allen, naar hunbegeeren,<br />

te antwoorden, en dat de Uitgaave deezer Ophelderingen,<br />

welke ik ben beloofde, zo lang is agtergebleeven.<br />

Voor het overige zullen alle brieven, waarin<br />

my zekere z raagen over de Leere der Gelukzaligheid<br />

worden voorgehouden , welkom zyn , indien dei zeiver<br />

Scbryvers zig maar te vrede willen houden , dat ik<br />

hun niet op het zelfde oogenblik in gejchrifte antwoorde,<br />

maar dat ik dit antwoord eerst in deeze Ophelderingen<br />

mededeele, en wel op dien tyd, dat ik volgens<br />

de orde der Onderwerpen in myn famen(lel, met myne<br />

Verklaaringen gekomen ben tot dien paragraaf, waaruit<br />

de vraag ontleend is. Ook moet ik de Buitenland-<br />

Jcbe Geleerden te gelyk verzoeken, dat zy in het af<br />

zenden hunner brieven, zig van de gelegenheid der<br />

Misferi of verzendingen van boeken bedienen, naar demaal<br />

de brievenvragt voor my al te hoog is opgeloopen.<br />

Voorts zal ik daarvoor zorgen, dat deeze Opbelde*<br />

ringen zo dra zy afgedrukt zyn, in plaatje van een<br />

fchriftlyk antwoord, terflond door mynen Boekverkoper<br />

, van Leipjig aan myne Correfpondenten toegezonden<br />

worden.<br />

Nu moet ik nog een zeer zonderling misverfiand uit<br />

den weg ruimen, bet welk uit een berigt, dat ik over<br />

myn Samenft el Akademifche voorleezingen boude, te<br />

Bérfyn en op andere plaat/en is opgemaakt. Ik hoort<br />

naamlyk, dat vtelen van begrip zyn, als of ik myn


V O O R R E D E . ]i<br />

Samenftel in de plantje van degewoone Stellige Godgeleerdheid<br />

of Dogmatica ftelde ,en dus myne Godgeleerde<br />

töeboorers alleenlyk de Wysbegeerte des Christendomsvoorhieldt,<br />

in plaat[e van hen tot eene geleerde kentiisjè<br />

van het Kerklyk Samenftel of van de waarheden<br />

des geloofs in te leiden. Ik maake daarom hiermede<br />

openlyk hekend, dat ik niet als openbaar Zeeraar<br />

der Godgeleerdheid van de Augsburgjche Belydenis,<br />

maar als gewoon Leer aar der Wysbegeerte,<br />

Voorleezingeh boude over myn Samenftelj dewyl<br />

ik bet Voor zeer noodza iklyk boude, dat vooral Regtsgeleerden,<br />

welken door hunne Overbeidsampten eenmaal<br />

deel zullen hebben aan het beroepen van Predikanten,<br />

en aan het toezigt over Kerken en Schooien, op de /Jkademièn<br />

eene geleerde kennis verkrygen van den toeftand<br />

des Gtdsdiensts in hiin Vaderland, met betrekking tot<br />

het algemeene wtlzyn. Myne voorleezingeh over het<br />

godgeleerd Samenftel der Kerke, of over dejlellige Godgeleerdheid<br />

(Dogmatica) zyn daarentegen gantsch anders<br />

gejchaapen, en meer gefchiedkundig dan wysgeerig;<br />

en ik meene hierin zulke fcbikking gevonden te<br />

hebben, waarmede de ftrengfle Regtzinnige zig even<br />

zeer te vrede zal honden, als de vrymoedigfte Rationalist.<br />

Lk volge daarin het volgende plan en leerwyze.<br />

Eerfte/yk dra«ge ik vooraf eene Wysgeerig-geftbiedkundige<br />

Inleiding tot de gantfcbe Stud e van de Religie<br />

van het Christendom en van het kerkelyk Leerftelfcl<br />

voor. In deeze Inleiding bepaale ik vooraf wysgeerig<br />

het waare gezigtspunt, waaruit alle Religie, niet ze<br />

zeer als een vooiwerp des Verfttnds, maar veeleer als<br />

degewigtigfte »eak voor het hart, bejcbouwd moet wor-<br />

* 5 den s


2 V O O R , R. E D E.<br />

den s of liever, ik toone aan, dak de Religie alleen j& ;<br />

fchouwd en beftudeerd moet worden, als eene leer tef<br />

hoogere Gelukzaligheid. D.aqr.op verhaale ik dege/chiedenis<br />

van V menjcben Verlicht inge, in ieder en tyd, in,<br />

den Godsdienst onder de verfcheidene ons bekende Vol*<br />

ken, en geeve eene uitvoerige Schildery van den toe*,<br />

ft and der Godsdiensten in ieder _ land, ten tyde, wan*<br />

«eer Christus in de Weereld verjeheen. Uit deeze ge- ,<br />

phiedenis der godsdienfien van alle Volken, maakc ik<br />

voor ?nyne Toehoor er s dit gevolg zeer klaar, te weet en:<br />

dat Vr geen ander geftbikt middel was om de denkbeelden<br />

van Godsdienst by geheele Volken te verbeteren ^<br />

dan het Geloof aan eene nieuwe Godlyke Opmbaaring, ,<br />

of aan eenen Godlyken Gezant, die boven alle de voorgaande<br />

Profeeten van alle volken zeer verre uitmunt:.<br />

en dan toone ik kortelyk aan hoe Jezus, in plaatje<br />

van uitwendige godsdienftigbeden, eene innerlyke aanbidding<br />

des Allcrboqgften, en eene begeerte om Gode<br />

zedelyk gelykvormig te worden, algemeen verbreid<br />

bebbe. Daarna loope ik de gejehiedenis der Cbristlyke<br />

Kerke van de tyden der Apostelen tot op onze dagen<br />

kortlyk door, en verhaale, hoe het thands. bec/Jcbende<br />

Leerfleljel van tyd tot tyd is verbeterd geworden, en<br />

maak de bronnen bekend, waaruit men de Gevoelens<br />

der heerjehende Kerke en der overige Sekten in iedere<br />

Eeuw volkomenlyk kan kennen ; ook geeve ik, ten aanzien<br />

der laatere tyden, te gelyk een omftandig berigt<br />

van de openbaare Geloofsbelydenisjen der verjcbillende -<br />

Cbristlyke Kerken en Sekten, die thands nog in wezen<br />

zyn. Hieruit teide ik dar, af, wat een Godgeleerde en<br />

Leeraar des Volks in d>' P> otestantfehe Kerk in onze<br />

da


V O O R R E D E . j |<br />

dagen moet leer aar en, wV /;y anderzins, de behoeften<br />

onzer Eeuwe in aanmerking genomen zyndf, aan het<br />

oogmerk van zyn ampt beantwoorden; en ik cnderwyze<br />

mym Leerlingen, hoe en in welke orde zy de.daar toe beboerende<br />

kundigheden verkrygen moeten.<br />

Myne ftellige Godgeleerdheid of Dogmatica zelve<br />

beltaat uit drie boeken.<br />

Het eerfte handelt alleen van de bronnen, waaruit wy<br />

de kennis van d£n Ckristlyken Godsdienst haaien moeten<br />

, of van de Heilige Schriftuur en haar gebruik. Vooreerst<br />

worden hier de verfcheidene foorten der bewyzen,<br />

waarmede men haar en Gocldelyken oorfprvng<br />

pleegt aan te tuonen, bekend gemaakt en beoordeeld,<br />

en daarvoor wordt een hoofdbewys bygebragt: zodat<br />

bier ook de ve f billende onderftellingen over .dt Ingeevinge<br />

worden opgegeven , en berigt gedaan van<br />

de tegenwerpingen der Naturalisten tegen de Heilige<br />

Schriftuur e en Godlyke Openbaaringe, en van de<br />

Verdedigingen, die wy daarvan tegenwoordig bezitten.<br />

Vervolgens komen hier voor de gevoelens over<br />

de Regelmaatige boeken der Heilige Schriftuure, en<br />

de nieuwe tw sten over dezelven j ''er wordt gehandeld<br />

over het gebruik des Ouden en Nieuwen Testament;<br />

van de keuze der Schriftuurplaatfen en bewysgronden;<br />

en eindelyk is de hoof dftrydvraage tusfchen de Roomfche<br />

en Protestantjche Kerken, of men de Schrift door<br />

de Schrift mei genoegzaame zekerheid kan verklaaren,<br />

dan of men tot het gezag der Overleveringen<br />

en der Kerke zyne laatfte toevlugt moet neemen, hier<br />

met alle de bewy%-;n der beide partyen voorgejleld.<br />

Het


xlï V O O R R E D E .<br />

Het tWeede boek fielt de 'Scbriftuurlyke leer voor wegens<br />

Goden zyne Werken, en waaruit zyne betrekkingen<br />

tot ons ontfiaan , en de verfchillen, welken<br />

over dê Vöorweetenfcbap van toekomende toevallige<br />

dingen (Prsefcientia futurorum contingentium), en<br />

over het denkbeeld van Gods Heiligheid enwreekends<br />

Geregtigheid in de Kerk ontfiaan zyn. Ten laatflen<br />

wordt de gefchiedenis van de leere der H. Drieëenheid,<br />

vit de belydenisfen van alle daarover verfchillendê<br />

partyen, omfiandig voorgedraagen, en aangeweezén,<br />

wat daaromtrent Symbolisch geworden is.<br />

Het derde Boek behelst bet plan, naar bet welke God<br />

wil, dat de menscb zig fchikt ter boogere Gelukzaligheid,<br />

en wel in vyf Afdeelingen :<br />

j. Van de algemeene Beftemming van alle menfchen<br />

ter zaligheid, en van de aanleidingen, die<br />

wy daartoe in onze eigen natuur hebben, en van<br />

onze natuurlyke gelykhetd met God: ook worden<br />

' de twisten over Gods Evenbeeld en over de Voórbefchikkinge<br />

hier opgehelderd.<br />

2. Over de natuurlyke zwakheden en de hulpmiddelen,<br />

welke de menscb behoeft in zyne poogingen<br />

naar volmaaktheid. Hier komen de gevoelens<br />

voor over den Val en de Erfzonde, over de na*<br />

tuurkragten van Adams nakomelingen , te gelyk<br />

met derzelver gefchiedenis en alle de bewyzen voor<br />

en tegen dezelven.<br />

3. Over Gods hulpryke fchikkingen, byzonderlyk<br />

door Christus, em. den menscb in zyne poogingen<br />

ter


V ö p R R £ D £.- • xui<br />

7


x;v V O O R R E D E.<br />

I. Ik kieze een -aantal plaat fin uit ui Heilige Schriftuur,<br />

die aan gcench twyfcl van leezing of uitlegging<br />

onder hevg zyn, en bladtin ove het leerfluk<br />

dat verhandeld móet worden , een duide-<br />

Jyk onderrigt gegeven wordt volgens het oogmerk<br />

des heiligen Schryvers : Van deeze plaatfen<br />

tbonè ik den waar en zin eerst uitlegkundig dan, eit<br />

dan leide ik d" ar uit alleen lyk af die Waarheden ^eiken<br />

daarin regtsftreeks en uitdrukkelyk gvleeraard<br />

worden, er, deezen plaatfe ik in eene natuurlyke orde<br />

Deeze verzameling van o^.middelyke Scbrijiuurflellingen<br />

noeme ik: zuivere Leer des Bybels.<br />

.Daarna vergelyke ik deeze leeringen der Schtiftuure<br />

met het plan van God in de Natuur, en /lelie z?<br />

op een geleerder wyze, gefchikt naar de Wysbegeerte<br />

van onzen tyd, voor. Dit noeme ik : Myue Wysbegeerte<br />

over het voorgeftelde Leerfluk<br />

3. Vervolgens verhaale ik de gefchiedenis der verfchil-<br />

lendegevoelens over dat leerfluk, en wel:<br />

a. Van de tyden der Apostelen af tot op het tydflip,<br />

dat openlyke twisten daarover gerceze'n, zyn, en dat<br />

de vryheid van eigen onderzoek deswegens door de<br />

befluiten eener Kerkvergaderinge bepaald is.<br />

'i>. Van dien tyd af tot aan de tyden der Hervormin-<br />

ge, en in hoeverre de Roomfcbe Kerk, of de School-<br />

fche Leeraars, iets meer daaromtrent bepaald heb'<br />

tttfm<br />

c. Van


V- O O R R E : D . R. xv<br />


xvr V O O R R E D E .<br />

als geleerde Befpiegeling afgezonderd en aan d&<br />

Studeerkamer alleen moet overgelaaten worden*<br />

Weet iemant myner geleerde Leezeren my eene be­<br />

tere leerwyze voor te draagen 3 waardoor de fonge<br />

Godgeleerde nog gemaklyker en nog zekerer opge­<br />

leid kan worden , tot eigen vrymoedige nafpoqringen<br />

der egte waarbeden des Cbristendoms, by maake het<br />

my, bidd'e ik hem, bekend. I/e zal al myn leeven<br />

gewillig zyn om myne leerwyze te verbeteren, Z9<br />

dikwyls my naamlyk een beter Jchikking zal zyn be­<br />

kend geworden. Tot nog toe is myne tegenwoordige<br />

leerwyze, zo als ik die bejehreeven heb, niet alleen<br />

naar myn inzien,, maar ook volgens het oordeel van<br />

de eerwaardigfte en geleerdfle Godgeleerden, in den<br />

ruimen kring myner bekenden, de eenigjle, welks<br />

eigen onderzoek naar de egte Godgeleerdheid des<br />

Cbristendoms op eene voldoends wyze bevordert.<br />

En nu verzoeke ik van myne wa&rdjle Leezers, dat<br />

zy in deeze Ophelderingen meer zien op den inhoud<br />

en den gtest, waarin ik gefchreeven bebbe, dan op<br />

de bekleeding. IJ et zyn noch Verhandelingen voorden<br />

Stoel gefchikt., noch fraaie Redevoeringen, om het<br />

hart te betoveren, maar vriendelyke Onderrigtingen ,<br />

•welker voornaamfte verdienste is, indien zy gewigtig<br />

en veiflandelyk zyn.<br />

Frankfort<br />

den poften van<br />

Lsr.tsmt.ani 1782*<br />

Sfhryver*.


E E R S T E .<br />

O P H E L D E R I N G .<br />

Welke Regelen van Voorzigtigheid men in agt<br />

moet neemen by het Lcezen van Geleerde,<br />

en Byzonderlyk van Godgeleerde<br />

Twiflfchriften.<br />

'J^wiftfchriften over den Godsdienst hebben voor<br />

_ alle foonen van leezeren doorgaans deeze nuttigheid,<br />

dat zy te yveriger worden, om de beftreedené<br />

waarheden meer te overdenken, en zig méérmaaien<br />

en onophoudeiyk, voor eenigen' tyd met dezelven<br />

bezig te houden. Een aanval op nimmer geloochende<br />

Gdóofi-Ariikelen verlevendigt de aandagt<br />

opdezelven, en brengt een verlangen voort, hoezy<br />

door de Godgeleerden zullen verdedigd worden.<br />

Dit is de reden, dat men alle verdedigingen, zo ras<br />

zy verfchynen, zo greetig aangrypt, en dat dezelven,<br />

hoe zeer geene andere bewyzen behelzende<br />

dan die men reeds dikwils gehoord of gelezen<br />

heeft, door dit geval een zeker aanlokfel van<br />

nieuwigheid verkrygen, en met betrekking tot<br />

den aanvaller, als die daar door zal ter néér geflaagen<br />

worden, een voorkoomen hebben van het alleruiterfte<br />

gfeWigt. Deeze nuttigheid is ook zeekerlvfc<br />

veel grooter, dan de nadèelen, welken foor alle de<br />

Tvvyflmgen tegen weezenlyke waarheden van den<br />

Godsdienst kunnen veroorzaakt worden. Maar hier<br />

moeten vvy de verfchillende foorten van leezeren naar<br />

hunne denkwyze en gemoedsgefteltehisfé wel onderichsiden.<br />

Menfchen, die de duisternis liever heb-<br />

A<br />

ben


3 Eerflc Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

ben, dan het licht,-om dat hunne werken boos zyn,<br />

maakenzekerlyk een misbruik van alle de verfchillen<br />

der Godgeleerden, al gaan zy flegts over bloote befpiegelingen,<br />

tot een voorwendfel van hun zedelyk<br />

ongeloof. Nogtans worden ook deezen fomtyds, al<br />

leezen zy de twistfchriften over den Godsdienst flegts<br />

uit nieuwsgierigheid of ook met flegter oogmerken,<br />

onverwagt door een ftraal der waarheid getroffen, die<br />

tot in hunne ziel doordringt en hun geweeten uit den<br />

flaap opwekt. Het overige veel grooter gedeelte van<br />

welmeenende leezeren kan men , ten aanzien hunner<br />

kundigheden en denkwyze, gevoegelyk in twee<br />

Hoofd foorten verdeel en.<br />

•De eerfle, en wel de talrykfte, foort maak en die<br />

uit, welken niet in ftaat zyn, om den Godsdienst<br />

in zyne eerfle bronnen te leeren kennen ;'t zy uit gebrek<br />

aan genoegzaame gelegenheid om hunne verftandelyke<br />

vermogens te oefenen; 't zy uit eene neiging<br />

tot gemaklykheid; 't zy uit te meenigvuldige<br />

bezigheden van hun beroep, waar door hun de tyd<br />

tot geduurige onderzoekingen ontbreekt. Deeze allen<br />

vestigen hunne kennis van den Godsdiénst op het<br />

gezag van anderen, en zyn volkomen gerust, dat die<br />

veele geleerde en vrome mannen, die hunne kerk<br />

ooit tot Leeraars hadt of nog heeft, hen niet op<br />

den dwaalweg zullen voeren.<br />

Maar nu kon het in den eersten opflagwel fchynen,<br />

als of openbaare aanvallen tegen het leerftelfel des<br />

geloofs, in hunne kerke aangenoomen, voor deeze<br />

menfchen dit onvermydelyk nadeel mogten hebben,<br />

dat zy zeiven in hun geloof beginnen tc wankelen,<br />

en


In hel Leezcn van T-wbtfchriften, 3<br />

en in gevaar zyn om alle gronden van Godsdienst<br />

vaar wel te zeggen; nu het gezag, waarop zy tot<br />

nog toe hun geloof bouwden, is om verre geworpen.<br />

Maar de ervaaring leert het tegendeel. Even<br />

die zelfde redenen, waarom die menfehen zig aan<br />

het oude gezag bepaalen, maaken ook, dat zy op<br />

het zorgvuldigste vermyden iets te leeren, wat te.<br />

gen hun aangenoomen leerftelfel gekant is; of dat«y<br />

by het leezen dier tegenwerpingen reeds vooraf vast<br />

ftellen, dat daarin zekerlyk hier of daar eene dwaaling<br />

verfchoolen is, die zy zeiven wel niet zien kunnen,<br />

maar die door de Leeraars hunner kerk wel<br />

ontdekt zal worden. En deeze lieden zyn ook ten<br />

eersten wederom gerust gefteld, zo dra 'er maar<br />

eene verdediging wordt uitgegeven, al maakte de<br />

Tytel het beste gedeelte daar van uit. Zy houden<br />

zig nimmer op, om de redenen die voor en tegen<br />

worden bygebmgt, te onderzoeken, te wikken en te<br />

weegen; maar het vertrouwen op de kundigheden<br />

en de opregtheid hunner Godgeleerden, beflist by<br />

hen reeds voorafdathetregten de waarheid aan hunne<br />

zyde zyn; en aldus vinden zy, hunne partyen<br />

voldoende wederlegd, en zich zeiven in hun Geloof<br />

verfterkr.<br />

De tweede, doch min talryke , foortvan leeze*<br />

ren bettaat uit hen, die niet meer blyven hangen<br />

aan het gezag hunner Leeraaren, en zig zo wel bebewaam<br />

als verpligt oordee)en,om zeiven deverfchillende<br />

gevoelen en derzelver gronden te onderzoeken,<br />

en onpnrrydig tegen eikanderen te weegen. Onder<br />

deeze zelfdenkende vrienden der waarheid hebben<br />

A 2 een-


4 Eerfle Opleid. Regelen van Voorzigttgheid<br />

eenigen het in een fchrander onderzoek reeds zo<br />

verre geb'ragt, dat zy door de gewoone ftreeken cener<br />

valfche redeneerkunde en der twistende Godgeleerdheid<br />

niét worden weggefleept. Inzonderheid<br />

hebben de Regtsgeleerden door de bezigheden van<br />

hun beroep dagelyks gelegenheid,om zig in het naarfpooren<br />

en nauwkeurig bepaalen van den waaren<br />

ftaat des gefchils, want hierop komt het in het beflechten<br />

van alle twisten alleenlyk aan, te oefenen;<br />

en de fchranderen onder hen zyn daarom wel haast<br />

in ftaat, om ydele uitroepingen en woordenryke uitweidingen<br />

over zaaken, die tot het ftuk zelve niet<br />

behooren, maar de aandagt van min oplettende leezeren<br />

van het eigenlyke onderwerp kunnen aftrekken,<br />

van gegronde wederleggingen te onderfcheiden.<br />

De ondervinding toont ons daarom ook, dat indien<br />

deeze Mannen eenmaal hunnen Godsdienst ernstig<br />

beginnen te onderzoeken, zy welhaast een hoogen<br />

trap van overtuiging bereiken, en alle Godgeleerde<br />

twistfchriften met veel nuttigheids leezen kunnen.<br />

Daarom behoeve ik hun geenebyzondere regelen van<br />

voorzigtigheid voor te fchryven in het doorbladeren<br />

van Godgeleerde verfchillen- Maar veele anderen, die<br />

wel de waarheid opregt liefhebben en nafpooren,<br />

doch die niet genoeg geoefend zyn, om in geleerde<br />

twisten den waaren ftaat des gefchils te bepaalen,<br />

en alle twiftvraagen van eikanderen te onderfcheiden,<br />

kunnen ligtelyk in groote ongeruftheden enten<br />

laatsten in volflaagen twyfelaary vervallen, indien<br />

zy zig ophouden met het leezen van twiftfchriften<br />

over den Godsdienst, zonder voorafgaande onderlig


In het Leezen van Tvjijlfchriflen. / 5<br />

rigtinge, hoe zy daarin met alle behoedzaamheid<br />

moeten te werk gaan. Veele menfchen, vooral die<br />

wat veel en vlugtig leezen, ziet men zeer dikwijs<br />

van gevoelen veranderen, doordien die fchryver.,<br />

welken zy het laatst geleezenhebben,hun de meeste<br />

goedkeuring fchynt waardig te wezen. Uit deeze<br />

geftadige veranderlykheid, waardoor zy met iederen<br />

wind der leere gelyk een riet geilingerd en heen en<br />

weder gedreeven worden, ontftaat dan eindelyk het<br />

vermoeden, of niet wel inden gantfchen Godsdienst<br />

geene zekerheid altoos te vinden zy, en dat het te<br />

vergeefs is, om daaraan meerdervlyt en overdenkinge<br />

te befteeden. Voor deeze Vrienden van Waarheid<br />

en Godsdienst, hoedanig misfchien onder de<br />

Leezers van myn famenftel niet weinigen zyn zullen,<br />

heb ik het daarom noodig geoordeeld, hier eenige<br />

algemeene regelen van voorzigtigheid in het leezen<br />

van godgeleerde twistfchriften voor te fchryven ; te<br />

meer daar anders veele zaaken, ,die ik in deeze<br />

Verdedigingen heb voor te draagen, flegts van een<br />

fnel voorbygaande nuttigheid voor hen zyn zouden,<br />

en hen geenzins in eene beftcndige erkentenis der<br />

waarheid bevestigen.<br />

Alwie zelve onderzoeken en beflisfen wil, welke<br />

onder de menigvuldige verfchillende partijen ,en<br />

in hoe verre die gelyk heeft, of niet, moet noodzaaklyk<br />

een begin maaken, met de eigenlyke vraag,<br />

die bevestigd of ontkend zal worden, by zig zelvcn dttidepk<br />

te bepaalen. Reeds by dit eerste werk zal men<br />

zeer dikwils opmerken, dat de twistende partijen,<br />

Yooral over Godgeleerde onderwerpen, het in den<br />

A 3 grond


6 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtighcid<br />

grond eens zyn, en dat alleen een misverftand over<br />

de woorden, welke iedere party heeft aangenomen<br />

en verdedigd, den ftryd aan den gang houdt. Zy die<br />

verzuimen zig den (laat des gefchils duidelyk voor<br />

te (lellen, zullen, door het veelvuldige bywerk en<br />

boorde onophoudelykeuitweidingen,in de voorftel*<br />

lingen der partijen verward, en in eene beftendige,<br />

onzekerheid en dobbering gehouden worden.<br />

Wanneer nu het verfcb.il ontftaat over de verè'eniging<br />

of den famenhang van eenige waarheden<br />

, gelyk by voorbeeld, over myn Samenftel,<br />

dan moet men ook in dit geval vooraf by zig zeiven<br />

opmaaken, welke de hoofdftellingen zyn, waarop<br />

het over het geheel eigenlyk aan komt. Maar<br />

nu, myn Samenftel rust eigenlyk op vyf ftellingen ,<br />

waarvan egter de laatfte den Leeraaren van het Christendom<br />

het meefte aangaat; te weeten:<br />

l. De menfchen kunnen reeds in dit leeven zekere<br />

trappen van waare gelukzaligheid bereiken, of<br />

tot eene aanhoudende te vreedenheid en voortduurende<br />

vergenoegdheid geraaken.<br />

a. Het middel daartoe is, dat wy zeiven de fterkfte<br />

poogingen aanwenden, om den Godsdienst in<br />

het gemeen, en denChriftelyken in het byzonder,<br />

wel te kennen en naauwkeurig waar te neemen.<br />

3. Wanneer wy het Christendom als een leere ter<br />

Gelukzaligheid befchouwen, behooren daar toe<br />

alleen die weinige waarheden , waarover alle<br />

Christelyke gezintens het altyd ééns geweest zyn,<br />

en die wy §. 81. hebben voorgefteld.<br />

4. Al het overige, waaromtrent de Godgeleerden<br />

ver-


In let Leezen* van Tiviflfchriftetu 7<br />

verfchillen , en het gefchiedkundig byvverk<br />

van den Bybel, behoort eigenlyk niet tot deszelfs<br />

waare weezen waaromtrent men, buiten gevaar<br />

der zaligheid, onzeker kan blyven.<br />

5. De Leeraars des Chriftendoms moeten, naar het<br />

voorbeeld van Chriftus en zyne Apoftelen, zig<br />

verftandiglyk fchikken naar de kundigheden hunner<br />

Toehooreren, en naar de Kerkelyke wetten<br />

hunnes lands, op dat hunne redenen invloed mogen<br />

hebben by hunne gemeente, en op dat zy de bevoegdheid<br />

om openlyk te leeraaren niet verliezen.<br />

Die nu dit myn gevoelen wil om verre werpen,<br />

moet de eene of andere deezer hoofdltellingen, welken<br />

ik verdeedige, ontkennen, en daarop zyne ontkenning<br />

uit de algemeene gronden van waarheid aandringen.<br />

Myne partijen moeten derhalven toonen:<br />

1. O/, dat de menfchen in dit leeven voliïrekt nimmer<br />

wel te vreeden kunnen zyn.<br />

2. O/, dat 's menfchen poogingen, ora den ChristelykenGodsdienst<br />

te kennen en te betragten,daartoe<br />

de waare middelen niet zyn.<br />

3. O/, dat die verzaamelde Hellingen, welken, volgens<br />

myne opgaave, de Chriftelyke leere der Gelukzaligheid<br />

uitmaaken, geene waarheden van het<br />

Chriftendom zyn, en dat zy die dezelven gelooven<br />

en betragten, daar door in hunne poogingen<br />

ter Gelukzaligheid niet onderfteund worden.<br />

4- Of, dat de leeringen en gevoelens, waarover men<br />

het in de Chriflelyke kerk niet eens is, even nood<br />

zaaklyk tot de leere der Gelukzaligheid behooreni<br />

A<br />

4 als


8 Eerfle Opheld. Regelen van VoorzigHgheid<br />

als die in § 81. verzaameld zyn, en dat onkunde^<br />

of onzekerheid omtrent dezelven den mensch volftrekt<br />

verhindert wel te vreden te wezen.<br />

5. Of, dat men by het onderwys van het volk, noch<br />

op deszelfs kundigheden, noch op de kerkelyke<br />

wetten van zyn Land, eenige agt moet geven.<br />

Wanneer nu myne Leezers alle de fchrifren, die<br />

tegen my zyn uitgekomen, van . het begin tot het<br />

'einde doorleezen, zullen zy bevinden , dat niet één<br />

van al Ie myne Tegen fchry veren het gewaagd heeft, om<br />

é-éne deezer Tegenftellingen vry uit te beweeren, ik<br />

laat Haan te bewyzen. Eenige Geleerden hebben my<br />

wel fommige uitdrukkingen in myne gezegden aangetoond,<br />

welken aan eene verkeerde uitleggirige on«<br />

derheevig zyn; daarvoor zegge ik hun hier openlyk<br />

dank, en zal de gevraagde nadere bepaalingen terbe-hoorelyke<br />

plaatse in dit ftukgeeven: maarmyneeigenlyke<br />

Beftryders hebben in hunne aanvallen nog niet<br />

een eenige myner hoofdflellingen onzeékcr gemaakt.<br />

' Wat de eerfle twee Hoofdwaarheden aangaat, dat<br />

naamelyk de menfchen, in dit leeven reeds eenige<br />

trappen van hooger of zedelyke Gelukzaligheid bereiken<br />

kunnen , en dat een getrouw gebruik van de<br />

verlichtingen, die ons door het Chriftendom zyn<br />

a'angebooden, daartoe het voortrelTelykfte middel<br />

is: kan ik verzekeren, dat de Godgeleerden van alle<br />

Chrillelyke Gezindheden met my daarin overeenkomen.<br />

Hier is dus in de hoofdzaake geen verifchil,<br />

hoezeer men ook twifte over eenige Byvraagen,<br />

b. v. welke eigenlyk de werking zy van Gods<br />

v/oord, of natuurlyk of bovennaatuurlyk ? of door<br />

de


In het Leezen. van Twiftfchriften. 9<br />

de natuurlyke kragten van den mensch, of door<br />

de medewerking van den Heiligen Geest. Hieromtrent<br />

nu, dunkt my, dat een ieder zonder gevaar<br />

zyner Zaligheid onkundig kan blyven, of gclooven<br />

het gene hem goeddunkt. Want een verfchillend<br />

gevoelen hierover maakt geene Verandering in het<br />

gedrag der menfchen, en nog minder in de werken<br />

van God, of in de wetten der natuur. Gelyk het<br />

licht van den dag en de warmte der zonne den zelfden<br />

weldaadigen invloed hebben op alle menfchen,<br />

en door alle menfchen in gelyke maate genooten<br />

kunnen worden, 'tzy ze daaromtrent het gevoelen volgen<br />

of van Cartesius of van Newton, 't zy zy zig daarover<br />

in het geheel niet willen uitlaaten,om te bepaalen<br />

hoe en op welke wyze licht en warmte van<br />

de zon totopons nederdaalt s op dezelfde wyze verlicht<br />

en bezielt het licht des Euangeliums de harten<br />

van alle menfchen ceven zeer, en het kanvan<br />

allen in gaiyke maate genooten worden, 'c<br />

zy men deszelfs gefteldheid en wyze van werken al<br />

of niet verklaaren kan.<br />

De Derde HoofdJleHing van myn Samenftel is de gewjgtigfte.<br />

Ik beweere, dat de Waarheden, die ik aldaar<br />

£81. by een verzaameïd hebbe, den voornaamften<br />

inhoud des Chriftendoms, wat de leere der Gelukzaligheid<br />

aangaat, uitmaaken. Daar nu het eigenlyke<br />

Samenftel der Chriltelyke wysbegeerte daarin<br />

beftaat, en daarop het gantfche gefchrift als op<br />

deszelfs midden punt uitloopt; verzoeke ik myne<br />

Leezers, dat zy byzonderlyk gelieven op te letten ,<br />

of in de fchriften tegen myn famenftel iets voorko-<br />

A 5 me»


io Eerfle Ophcld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

me, waardoor het Leerftelfel in deezen § 8r. voorgedraagen,<br />

aan het wankelen gebragt wordt. Maar<br />

blykt het, dat het zelve inwendig onbeweegelyk gebleeven<br />

is, dan hebben myne Vrienden reeds zekeren<br />

vaftengrond, die door alle Chriften Godgeleerden voor<br />

waarheid is aangenomen. Hetzal'erdannumaar alleen<br />

op aankomen , of deeze Verzameling van waarheden<br />

voldoende zy, om hen wys te maaken ,<br />

gerust te ftellen en te vertrooften, of dat men ter<br />

waare Gelukzaligheid nog iets meer moet weeten<br />

en gelooven.<br />

En hier heb ik het genoegen, dat ik den Vrienden van<br />

myn famenftel, in het aangezigt der gantfche wee»<br />

reld , ftout kan verzekeren, dat alle myne Godgeleerde<br />

Vyanden eenpaarig toeftaan:<br />

1. Dat de Hellingen, § 81. verzameld, zuivere waarheden<br />

zyn.<br />

2. Dat zy allen op de Heilige Schriftuur gegrond zyn.<br />

3. Dat zy ook allen tot de leere der Gelukzaligheid<br />

behooren.<br />

4. Dat ik derhalven een zuiver famenftel van de Christelyke<br />

Wysbegeerte gegeven heb. Alles wat<br />

men, ten aanzien deezer Hoofdpunten, tegen my<br />

heeft ingebragt, is het volgende:<br />

1. Dat alle Wysgeeren met my niet overeenkomen in het<br />

denkbeeld van den ftaat des menfchen na den dood.<br />

Dit fta ik toe: myn oogmerk was ook niet, om<br />

een famenftel der algtmeene Wysbegeerte , maar<br />

om een famenftel der Cbristlyke Wysbegeerte te<br />

leveren. Daarom heb ik deeze leeringen voornaamlyk<br />

gegrond op de fchriften van Paulus, die<br />

daar


In het Leezen -van T-ivistfchriften. II<br />

daarover het omftandigfte en klaarde ondenvys gegeven<br />

heeft. Allen , die de Heilige Schriftuur<br />

eerbiedigen als een genoegzaame bron voor de<br />

kennisfe der godelyke Waarheden, zyn het hierin dus<br />

met my eens; en ik daage de overige Wysgeeren<br />

van alle andere fekten ftoutelyk uit, een famenftel<br />

uit te vinden, dat meer blymoedigheid en vastigheid<br />

van geest, bepaalder voorneemcns en grooter<br />

geneigdheid tot alle deugden, met één woord<br />

grooter Gelukzaligheid verzorgt, en daarom meer<br />

verdient als een famenftel van algemeenen Godsdienst<br />

aangenomen te worden. Ondertusfchen benoude<br />

ik aan my, om over deeze Uitzigten wegens<br />

den eerst toekomenden ftaat na den dood, ter behoorelyker<br />

plaatfe in deeze verdedigingen, nog<br />

meer wysgeerige gronden by te brengen, en de<br />

zeer groote waarfchynelykheid van dit gevoelen,<br />

uit de vergelykinge van alle andere daarover thands<br />

bekende Onderftellingen, klaarlyk aan te toonen.<br />

Voor het overige fta ik toe, dat de bloote reden<br />

van dergelyke toekomende gebeurtenisfén niets<br />

met zekerkeid kan weeten, enikbefluit juist daaruit,<br />

dat eene Wysbegeerte, die op eene Godelyke<br />

Openbaaring gegrond is,gelyk deChristelykeleere<br />

der Gelukzaligheid, een zeer hpogen rang heefc<br />

boven alle overige geleerde famenftellen.<br />

.. Dat myn Samenjlel der Waarheden, zo ah 'ik die<br />

§. 81. in onderling verband heb voor-gefield, een bloot<br />

Naturalismus is. Dit mag veelen Christenen zeer<br />

verfbeilyk in de ooren klinken; maar die Leezers,<br />

waarvoor ik fchryve, zullen daardoor, hoop ik,<br />

noch .


ia Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtightid<br />

noch afgefchrikt, noch verblind worden. Laat osis<br />

flegts dit denkbeeld ontvouwen, om vooraf bepaalder<br />

te weeten, wat men hiermede eigenlyk bedoele,<br />

want het woord Naiuralismus is van zeer<br />

verfchillende betekenisfen. De tegenwerping myner<br />

Partyen kan tweezins worden opgevat: of dat<br />

de Hellingen, die ik vooreen famenftel der Christelyke<br />

Wysbegeerte opgeeve , geen Christelyke<br />

Waarheden zyn, noch in de Heilige Schriftuure<br />

gevonden worden; maar dat ze den inhoud des<br />

Christendoms tegenfpreeken , en niet meer zyn<br />

dan eene Heidenfche Wysbegeerte: of dat alle de<br />

door my byeen verzamelde Waarheden door Christus<br />

en zyne Apostelen wel geleeraard ayn, endoor<br />

my zuiver en zonder byvoegfelen zyn voorgefteld;<br />

' ( maar dat ze toch niet meer zyn dan een Naturalis.<br />

mm, om dat deeze Waarheden ook uit de Natuur<br />

der dingen gekend kunnen worden.<br />

Welke deezer twee betekenisfen moet nu hier<br />

ftand grypen? De eerfle? Ongetvvyfeld zullen gemeene<br />

Christenen doorNaturalismus een nieuw Heidendom<br />

verdaan , en door dit denkbeeld tegen de<br />

Leeraars van een redelyk en zelfwerkend of '•Praktikaal<br />

Christendom gaande worden. Maar ik beroepe<br />

my op het geweeten myner Partyen, of zy in waarheid<br />

geïooven en beweeren, dat myne ftellingen in<br />

dien §. 81. onchristlyk of vervalscht zyn? Gy, myne<br />

Tegenfchryvers, antwoord: Neen. Welaan, ftaat<br />

dan ook toe, dat Christus en zyne Apostelen even<br />

het zelfde geleerd hebhen, dat ik leere ; maajr<br />

Waarom aoemt g y (i a n ^ inhoud van zulke


In het Leezen van Txvhtfchriften. 13<br />

ke onloochenbaare Waarheden des Cbristendoms een<br />

Naturalismus? Gy ftaat verlegen: de omzigtigften<br />

onder u willen my niet antwoorden,' en de<br />

overigen hoore ik zeggen: ja, gy hebt alleen zulke<br />

Waarheden verzameld , die ook uit de natuur der<br />

dingen gekend kunnen worden, en daaraan ontbreeken<br />

nog zeer veele Waarheden , die ev?en zo wezen'.<br />

lyk, als de door u genoemde, tot den Godsdienst<br />

van Jezus behooren, en het Christendom eigenlyk<br />

kenmerken! — Dus ftaat gy dan andermaal toe,<br />

dat alle de Hellingen van myn famenftel waarbeden<br />

zyn; waarheden, die door Christus en zyne Apostelen<br />

onloochenbaar geleeraard en door my zuiver<br />

zyn voorgedraagen; en gy noemt derzelver Vereeniging<br />

een Naturalismus, alleenlyk daarom, dat zy<br />

pok uit de Natuur der dingen gekend kunnen worden.<br />

Hebt hy wel overwoogen, wat gyzegt?<br />

Zouden de Waarheden, die Christus en zyne Apostelen<br />

leerden, wel daarom ophouden Christeiyk en<br />

Goddelyktezyn, omdat het verlicht verftand van een<br />

Christen Wysgeer ontdekt, dat ze in de Natuur der<br />

dingen gegrond zyn? Za! hieruit een Heidendom<br />

gebooren worden? ïs dan de God der Heidenen, de<br />

fchepper der Natuur, een andere God, dan die<br />

door Christus tot ons gefprooken heeft? Neen! zegt<br />

gy. — Nu , bekent dan met fchaamte, dat het geene<br />

tegenwerping is tegen een famenftel der Christelyke<br />

Wysbegeerte , dat het blykt in de natuur der dingen<br />

gegrond te wezen, maar dat daaruit in tegendeel<br />

te fterker bevestigd wordt üe Godelykheid dier<br />

Waarheden , welken het behelst; naardemaal een<br />

ver-


14 Eerfle Opfold. Regelen van Voorzigtighcid<br />

verftandig Christen, zonder zyn toevlugt te neemen<br />

tot de gefchiedkundige bewyzen voor de waarheid<br />

van het Christendom, langs deezen weg overtuigd<br />

kan worden, dat in waarheid de Vader der Natuur<br />

ons door Christus onderweezen heeft, en dat Hy<br />

ons van het plan zyner Regeeringe der Weereld zo<br />

veel geopenbaard heeft, als wy ter onzer Gelukzaligheid<br />

behoefden te weeten.<br />

Gy ziet dus, Vrienden van myn famenftel, dat<br />

juist die tegenwerping , waardoor myn boek het<br />

meest in verdenking gebragt moest worden , de<br />

fterkfte verzekering is voor de Waarheid van het<br />

daarin aangepreezen Leerftelfel. Onthoudt dit wel!<br />

myne Partyen ontkennen niet, dat het zelve op de<br />

Heilige Schriftuur gegrond is, maar zy noemen het<br />

alleen daarom een Naturalismus, om dat alle daarin<br />

by een gevoegde Waarheden ook gegrond zyn<br />

op de Natuur der dingen, en op het zigtbaar plan<br />

van Gods fcheppinge en regeeringe der weereld.<br />

Myn famenftel kan derhalven, volgens de algemeene<br />

toeftemming der Godgeleerden, Ixweezen worden<br />

uit alle de hronnen der Waarheid, welken wy<br />

kennen. Doch gy zult nader aanvoeren: dat ik het<br />

gantfche Christendom daar ter plaatfe niet heb voorgedragen,<br />

maar dat ik veele ftellingen heb agter gelaaten,<br />

die Jezus Leere byzonderlyk en geheel eigen<br />

zyn, en die niet minder tot het wezen daarvan behoo*<br />

ren, dan die ik heb voorgedraagen. Dit is het<br />

tweede deel van het antwoord myner Partyen, en<br />

hunne tweede reden, waarom myn Samenftel een<br />

Naturalismus heeten moet. Hierop antwoorde ik:<br />

wan-


In het Leezen van Twhlfchriften. 15<br />

wanneer men my maar toeftaat, gelyk gefchied is<br />

dat myn Samenftel zuivere onverminkte Waarheden<br />

bevat, die op de Heilige Schriftuur en op de Natuur<br />

gegrond zyn, en dat het zelve dus niets onzuivers,<br />

of dat men met reden kan verdagt houden,<br />

behelst; zal ik, ten aanzien van het gene anderen<br />

nog daarboven meer willen geloovcn, zeer toegeevende<br />

zyn. Ik laate het daarom geheellyk over<br />

aan het eigen gevoel van de Vrienden myns Samenftels,<br />

of zy behalven de onwrikbaare Waarheden<br />

van §. 8r. nog meer behoeven te weeten, om wel<br />

te vreden, wys en getroost te leeven. Ik heb 'er<br />

niets tegen, dat zy nog andere bepaalingen des<br />

Geloofs voor even zo wezenlyk voor hunne Gelukzaligheid<br />

houden. Het is my genoeg, dat ik hun,<br />

zelfs volgens de eigen bekentenis myner Partyen,<br />

eenen vasten grondflag hunnes Geloofs heb aan de<br />

hand gegeven.<br />

Het vierde Hoofdpunt van myn Samenftel is de eigenlyke<br />

bron van alle de tegenwerpingen en hevige<br />

aanvallen op myn werk. Ik beweerde naamlyk,<br />

dat alle twistvraagen, waarover de Christen Gezintens<br />

het met elkander niet ééns zyn, in het geheel<br />

niet tot het wezen van de Christelyke Leere der<br />

Gelukzaligheid behooren. Dit toonde ik in het byzonder<br />

aan uit die voornaame gefchillen, welkende<br />

Christelyke Kerk van de vroegfte tyden van één gefcheurd<br />

hebben, en haar nog in onze dagen in veele<br />

fekten verdeelen. Het was dus natuurlyk, dat<br />

ik door deeze ftelling den geest van partyfehap<br />

moest gaande maaken, die dan ook wel dra in<br />

zwaar-


l6 Eerfle Opleid. Regelen ven Voorzigtigheid<br />

zwaarmoedige verzugtingen en den Preekheeren eigene<br />

Uitvaaringen met hunne gewoone driftigheid<br />

en woede tegen my is losgebroken. Ten aanzien<br />

van deeze fchrifien behoeve ik de Leezers van<br />

myn famenftel alleenlyk hierop agt te doen geeven,<br />

iï Datniemant onder de fchryvers,welken de Leerftellingen<br />

voorftaan, die ik in myn famenftel van de waarheden<br />

desgeloofs heb weggelaaten, zig met dit bewys<br />

heeft opgehouden: dat deeze {tellingen wezenlyke en al*<br />

gemeene Waarheden des Geloofs zyn, zonder welker aan*<br />

neeminge men noch wel te vreden kan zyn, nnch zig<br />

wys gedraagen. Myne eigenlyke Helling gaat derhalven<br />

in zo verre door, dat de Leerftellingen,<br />

waarover men het niet eens is, tot het algemeene<br />

zaligmaakende Christendom niet behooren ; fchoon<br />

men zou kunnen toeftaan, datveelen derzelvenals<br />

Befpiegelingen nog wel verdedigd kunnen worden.<br />

2. Dat alle de fchryvers, welken de Hellingen, die<br />

ik beftreeden heb, verdedigen, het onder eikanderen<br />

zelfs niet eens zyn, en de gewoone uitdrukkingen<br />

hunner Kerken zeer verfchillende verklaaren,<br />

en dat zy bygevolg, met alle hunne overeenftemminge<br />

in de woorden , in de eigenlyke<br />

zaak egter even verfchillende denken, 1<br />

als de fekten<br />

die daarom van eikanderen gefcheurd zyn.<br />

Zy die nu, zonder zeiven Godgeleerden te zyn, flegts<br />

bedenken hoe veele geleerde en brave Mannen in<br />

idere Gezindheid zyn , die allen opregtlyk naar<br />

de waarheid zoeken, en egter in hunne gevoelens<br />

over de betvvifte Leerftukken verfchillcn; en die<br />

daar


In bet Leezen van Tviistjclmften. *7<br />

daarby in aanmerkinge necmen, het gene de<br />

ondervinding nog onlangs geleerd heeft, dat<br />

zelfs Schryvers uit een en de zelfde Gezindheid<br />

, by alle hunne eenftemmige belydenisfen<br />

ten aanzien der uitdrukkingen, aan dezelfde<br />

woorden nogtans zeer verfchillende denkbeelden<br />

hegten : deeze allen zullen zig over het geheel<br />

met my reeds genoopt vinden om dit befluit te<br />

maaken: dat alle Leerftukken, die God in zyn<br />

Heilig Woord geopenbaard zoude hebben, doch<br />

waaromtrent de gcleérdfteen braaffte onderzoeker^<br />

der Heilige Schriftuure het met eikanderen niet<br />

eens zyn, zekerlyk tot de algemeene Leere der<br />

Gelukzaligheid, welke God door zynen Zoon aan<br />

zyne gantfche Kerk gefchonken heeft, niet kunnen<br />

behooren; want dat ze anderszins even duidelyk<br />

en bepaaldelyk in de Heilige Schriftuure zouden<br />

geopenbaard zyn, als deeze Waarheden: Hebr.<br />

God lief boven alles, en uwen Naasten als u zeiven,<br />

waarover nimmer eene befpiegelendckryg gevoerd<br />

is, hoe verrede ftrydende Godgeleerden zig van dcrzelver<br />

betragtinge ook verwyderd mogen hebben.<br />

Dat ik in de vyfde Afdeelinge van myn fatnen-<br />

Hel, waarop men het 't meest gemunt heeft, al<br />

Icenlyk bedoeld heb , om aan het verftand cii<br />

het geweeten van zelfdenkende Christenen de vtyheid<br />

te bezorgen', om zeiven uit de Heilige Schriftuure,<br />

volgens hun zedelyk gevoel, te bepaalen ,<br />

wat zy van de Verfchilpuncten ter vermeerderinge<br />

hunner Liefde voor en vertrouwen op God weeren<br />

en gelooven moeten. —- Om deeze reden heb


18 Eerfle Opheld. Kegelen van Voorzig igbeid<br />

ik het gezag van eenige Leer (tukken, (die thands<br />

in de Kerk heersfehen, en waardoor de gemoederen<br />

van veelen oötrtfK en met een mistrouwen<br />

jegens GoJ vervuld worden, zo dat zy voor deeze<br />

menfchen onmogelyk tot hun Lecrftelfel de r<br />

Gelukzaligheid bchooren kunnen , )doorgefchiedkundige<br />

aanmerkingen over derzefver oorfprong<br />

en door een beter vcrklaaringc van veele verkeerd<br />

begreepen plaatfen der Heilige Schriftuure, getragt<br />

te verzwakken.<br />

4. Dat dus, volgens myne ftefh'ng, ieder Christen•<br />

behoudens die weinige Waarheden, waartoe ik in<br />

myn famenftel de algemeene Christelyke Leere der<br />

Gelukzaligheid bepaald heb, nog daarenboven<br />

voor zig zeiven zo veele andere artikulen kan gclooven<br />

, als hy ter verkryginge van een gerust<br />

gemoed, en ter zyner opwekkinge om yverig te<br />

zyn in goede werken , nodig zal oordeelen; ja<br />

dat dus ook een ieder de vryheid-behoudt, om<br />

die verklaaring over de verfchilftukken aan te neemen,<br />

welke hem het fchriftmaatïgfte voorkomt,<br />

en van myne verklaaringen over deeze By-lecringen<br />

geheel af te wvken; mits hy aan zyne Medechristenen<br />

even dezelfde vryheid van geweeten<br />

vergunne, en hen, die over zodanige Leerftukken,<br />

welken op de gevoelens van het hart niet<br />

regtftreeks eenigen invloed hebben , anders dan<br />

hy denken, voor niet minder opregte aanbidders<br />

van Jefus houde, dan hy zelve is. Wanneer dus,<br />

by voorbeeld, eenige Leezers , in naarvolginge<br />

van veele Godgeleerden , wysgeerig befpiegelen<br />

wil


in bet Leezen van Twistjchriften. 15<br />

willen, op welke wyze de Schriftuur fpreekt vatï<br />

God den Vader, van den Zoon van God en<br />

van den Heiligen Geest, en daarvan een fchrander<br />

famenftel maaken , hebben zy, naar myne gedagten,<br />

byzonderlyk als Proteftanten de vryheid,<br />

om die onderftelling en verklaaring te kiezen,<br />

welke hun by het leezen der Heilige Schriften<br />

daarmede het best fchynt over een te komen.<br />

Maar nimmer moeten zy beftaan, om hunne Befpiegeling<br />

aan het geweeten van andere Christenen,<br />

als of die alleen waar en tot de kennis vari<br />

het egte Christendom noodzaaklyk ware , op te<br />

dringen. Ook mogen zy nimmer anderen als Ongeloovigen<br />

verfmaaden, omdat zy uit eenen waaren<br />

eerbied voor de Pleilige Schriftuure, en uit'<br />

een nederig gevoel van de zwakheid van het menschlyk<br />

verftand , niet beftaan durven uit te vorfchen,<br />

het gene God ons niet duidelyk geopenbaard<br />

heeft; maar die hun verftand gevangen<br />

geevende zig vergenoegen met te weeten, wat<br />

God, en Christus, en de Heilige Geest, mee<br />

betrekkinge tot ons, zyn; hoe zeer zy noch verdaan<br />

, en nog minder bepaalen willen, hoe Vader,<br />

Zoon en Geest, volgens derzelver inwendige betrekkingen<br />

tot eikanderen, in de Godheid gedagt<br />

moeten worden.<br />

Op dezelfde wyze laat ik aan een iegelyk de Vryheid,<br />

of hy de algemeene ervaarnis, dat alle kinde*<br />

ren even als de dieren ter weereld komen, en<br />

zig eerst allengskens door de beoeffeninge hunner<br />

zielsvermogens toe redelyke Menfchen, en vervol-<br />

B a gen


20 Eerfle Opheld. Regelen run Voorzigtighèid<br />

gens,door de kennisfe en haarvolgirige van de zedelyke<br />

volmaaktheden van het Opperwezen tot<br />

kinderen van God, moeten verheffen s of hy, zegge<br />

ik, dit verklaaren wil uit eene oorfpronglyke<br />

en voortduurend goede fchikkinge van den Schepper,<br />

dan uit een vroegtydig bederf der men'-chlyke<br />

natuure door de zonde der eerfle Ouderen.<br />

Ook heb ik er niets tegen, dat men het natuurlyk<br />

gebrek in de kennisfe van Goi en in de bekwaamheden<br />

ter deugd Erfzonde, en de deelneeminge<br />

aan de gevolgen van het gedrag onzer Voorouderen<br />

Toerekening hunner zonde, wil noemen. De<br />

'woorden, weet ik, betekenen flegts zo veel, als<br />

een ieder, naar een willekeurige verklaaringe, daar<br />

aan hegt. Maar met lust zal ik ftrydeo voor de<br />

Vryheid van geweeten voor ieder Christen, opdat<br />

men, ten blyke hunner Regtzinnigheid, van hun<br />

niet als noodzaaklyk afvorders, zodanige uitdrukkingen<br />

en formulieren van woorden na te baanwen,<br />

die, volgens het gewoon gebruik der taaie,<br />

aan onvermydelyke misvattingen onderhevig zyn,<br />

in de Heilige Schriftuure zelve nergens vooikomen<br />

, en die, (het gene alle Godgeleerden toeftaan)<br />

eerst in die tyden in de Kerk zyn in gebruik<br />

gebragt, toen men gantsch andere wysgeerige<br />

onderfleliingen volgde,dan waardoor geleerde Christenen<br />

in onzen tyd, tot een fchrander begrip van de<br />

waarheden van den Godsdienst voorbereid worden.<br />

Eindelyk, wat de gewigtige leer van Jefus Verzoeninge<br />

der menfchen met eikanderen en met<br />

God aangaat; fta ik zeer g-arne toe , dat de uitdruk-


In het Leezen van Twistfhriften. Q-l<br />

drukkingen, die met bctrekkinge rot de jooden in<br />

de Heilige Schriftuure voorkomen, van eene Vrykoopinge<br />

en hunne Verlpsfinge, cn van een Offerande,<br />

die voor hmn is opgedraagen, op vcelerlcie<br />

wyzen nader verklaard kunnen worden. Maar ik<br />

bcweere, dat men hierin aan ieder zelfdenkenden<br />

Christen vryheid van geweeten vergunnen moet,<br />

pm zig eeniglyk aan de Heilige Schriftuure te<br />

houden, en voor zig zeiven daar uit zulke denkbeek'an<br />

van dit leerfluk op te maaken, als met zy.<br />

ne begrippen van Gods hoogst zedelyke volmaaktheden<br />

het meest overeenkomen, en zyn gemoed<br />

de beftendigfre rust Ycrfchaffen, en hem tot de<br />

dankbaarftc aanbidding van. 'Bod voor zyne Liefde<br />

en Wysheid op het flerk'ïïe kunnen opwekken.<br />

Men komt in de ganifche Christenheid daarin met<br />

eikanderen overeen, dat Christus eene Ve;ëeniging<br />

der menfchen met God heeft mogclyk gemaakt^<br />

en dat wy met God werkelyk verëenigd zyn , indien<br />

dat zelfde gevoelen in'ons is, dat in Christus was,<br />

en indien wy in het li. ht wandelen, gelyk Godin het<br />

Jicht is. Daarover is men het maar niet eens, of<br />

in God zeiven iets ware, waardoor Hy verhinderd<br />

werdt om aan zondige menfchen, die Hém opregf<br />

Iyk zoeken, zyne Genade te bewyzen, zodat Christus<br />

deeze beletfelen eerst moeste uit den weg rui"<br />

men; dan of deeze hinderpaalen eeniglyk aan<br />

den kant der Menfchen plaatfe hadden, zo,dat Chris,<br />

tus deeze Genade van God voor de Menfchen niet<br />

eerst moeste verwerven en verdienen, maar alleenlyk<br />

gezonden ware om de menfchen van deeze<br />

B 3 Lief


32 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

Liefde van God te overtuigen en hen tot Wederliefde<br />

te beweegen. Daar nu de Heilige Schriftuur nergens<br />

uitdrukkelyk leeraart, dat God bevredigd of<br />

met de menfchen verzoend moest worden; daar zy<br />

ook niet één eenige maal het Lyden of de verrigtingen<br />

des Verlosfers met even zo veele woorden vonr<br />

Borgtogtelyk verklaart, zyn, om die reden, deeze<br />

leeringen geene onmiddellyke Leeringen derOpenbaaringe<br />

, maar blootlyk Gevolgen, die bet vernuft van<br />

fommige Leeraaren uit de vergelykinge van eenige<br />

Tekften heeft afgeleid. De yveraars voor deeze wy.<br />

ze van voordellen behooren daarom te bedenken,dat<br />

men aan Leeringen by gevolgtrekkinge, die alleen op<br />

Jluitredenen Jletmen, niet het zelfde gezag kan toefchryven,<br />

't welk de duidelyke ititfpraaken, die onmiddellyk<br />

in de Heilige Schriftuure voorkomen, voorde<br />

Christenen moeten hebben; en dat zy derhalven het<br />

geweeten geweld aandoen, wanneer zy het aannee<br />

men hunner Leeringen, die toch, zeer middelender<br />

wyze, door redeneeringen, uit de Schrift zyn afgeleid,<br />

ten blyke van de Regtzinnigheid aller Christenen<br />

en ter verkryginge der Zaligheid voor algemeen<br />

noodzaaklyk verklaaren.<br />

Het is zonderling, dat deeze Yveraars, die ons zo<br />

meenige maajeh vermaanen, dat wy onze reden aan<br />

de gehoorzaamheid des Geloofs moeten onderwerpen,<br />

hunne eigen reden nogtans als een Afgod aanbidden,<br />

door hunnen eisch, dat wy ons geloof aan<br />

hunne Sluitredenen of Leeringen, die zy by gevolgtrekkinge<br />

uit de Schriftuure afleiden, even zo eerbiedig<br />

onderwerpen als aan de onmiddelyke uitfpraa.<br />

ken


IK het Leezen van Tvaïstfchriften. 23<br />

ken der Goddelyke Openbaarde, als of tusfchende*<br />

zeiven geen het minde onderfchcid ware.<br />

De vrienden van myn famenftel zien dus duidelyk»<br />

dat de vraag in verfchil tusfchcn my en myne partyen<br />

niet is: of de Leer van Christus Rorgtogtlyke Voldoeninge,<br />

indien HICH vooraf zekere regelen ter verklaaringe<br />

onderdek en aanneemt, niet met waarfchynejykhéid<br />

uit de Heilige Schriftuure, by gevolgtrekkinge<br />

, kan afgeleid worden ? ook niet: of veele<br />

Christenen door deeze Leere kunnen gerust gedeld,<br />

vertroost en tot y ver in goede werken worden aangemoedigd<br />

: Dit fta ik beide toe : maar de vraag<br />

tuslchen ons is deeze: of deeze Leer uitdrukkelyk<br />

en duidelyk geopenbaard is, zodat zy zig aan ieder<br />

verftandigen Leezerder Heilige Schriftuure onmiddelyk,<br />

als eene Schriftuurlyke Waarheid, zonder daaruit<br />

vooraf by gevolgtrekkinge afgeleid te zyn, voordoe,<br />

en dus door een iegelyk, die eerbied heeft voor<br />

het Godlyk Woord, volftrekt geloofd moet worden ,<br />

al ware het ook, dat zyn gemoed daardoor ontrust,<br />

en zyn vertrouwen op en Lieide voor God merkelyk<br />

verminderd werden? Leest nu , myne Vrienden ,<br />

alle de gefchriften, die tegen myn famenftel zyn<br />

uitgekomen, en gy zult bevinden, dat niet één my"<br />

ner partyen zig op deeze vraage uitgelaaten, ik laat<br />

ftaan die beweerd, en eenig bewys daarvoor getragt<br />

heeft by te brengen. Uw Christlyk gewisfe blyve<br />

dan vry en onbelemmerd; en neemt, zonder aanzien<br />

van myne gronden van uitlegginge of die van één eenig<br />

mensch, *lleenlyk uit de Heilige Schriftuure aan,<br />

het gcene u by het leezen derzelve als Godlyke Waar-<br />

13 4 heid


24 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigbeid<br />

heid toefchynt, en u tot eene zuivere aanbidding<br />

yan het Opperwezen in zyne zedelyke volmaaktheden<br />

en tot Liefde jegens dien God, die de Liefde,<br />

zelve is, op het fterkfte kan bepaalen en ontvonken.<br />

Nu is het vyfde floofdpunff van myn famenftel nog<br />

overig, het welk den Leeraaren dc-s Christendoms<br />

en hun geyoegelyk gedrag in het onderwyzen des<br />

Volks aangaat. Hieromtrent beweerde ik in de<br />

zesde Afdeelinge van myn famenftel, dat Christen<br />

Leeraars, naar het voorbeeld van Jefus en zyne Apostelen,<br />

gehouden zyn, zig naar de befpiegelende<br />

vooroordeclen en dwaalingen des volks te Ichikken,<br />

indien hunne kennis en overtuiging van gewigtige<br />

zedelyke of prakticaale Waarheden daarop rusten, Of<br />

daarmede vast verbonden zyn. Deeze ftelregel nu is<br />

in den grond de zelfde, welken Christus in zyne<br />

gelykenisfe, by Mattbeus XÏII. 24 env. aanbeveelt,<br />

wanneer hy den Huisvader op de vraage zyner<br />

knegten, of zy het onkruid uit de tarwe zouden<br />

uitwieden, laat antwoorden: Neen, opdat gy niet<br />

te gelyk de tarwe met het onkruit uittrekket. Laat<br />

het te famen opgroeijen tot aan den Oogst: dan zal<br />

liet van den ander worden afgezonderd. Het zou<br />

my zeer aan het harte gaan, indien ik my in myne<br />

vooritellinge daarover zo onbekwaam hadde uitgedrukt,<br />

dat billyke en onbevooroordeelde 'Leezers?<br />

daarin waarlyk vonden, dat ik Christen Leeraars tot<br />

kwakzalvers en bedriegers maaken wilde. Gaarne<br />

zal ik in deeze verdedigingen, wanneer ik in myne<br />

verklaaringen zo verre zal gekomen zyn, alle moge<br />

lyke misvattingen door juister bepaalingen en dooide


In bet Leezen van Tviistfchriften. 25<br />

rle gepastfte uitdrukkingen tragten te verbeteren-<br />

Maar ook ben ik van de Vrienden van myn famenftel<br />

overtuigd, dat zy naar den indruk , dien het<br />

leezen van myn werkje over het geheel genomen op<br />

hen gemaakt heeft, deszelfs Schryver voor onbekwaam<br />

zullen houden, om zulke ondeugende zedelyke<br />

ftelregels aan te pryzen. Daarom merke ik<br />

vooraf aan, dat ik uitdrukkelyk en by herhaalinge,<br />

zelfs nog op het einde van myn famenftel, beweerd<br />

heb, dat een Leeraar, naar Christus en zyner Apostelen<br />

voorbeeld, zo veel mogelyk is, zuivere en geest-<br />

Jyke begrippen van den Godsdienst aan zyne Toehooreren<br />

moet voordraagen en inboezemen. Ket is 'er<br />

dus zeer ver van af, dat ik het invoeren van nieuwe<br />

dwaalingen en vooroordeelen begunftigen zoude, dat<br />

ik veeleer in myn gantsch famenftel het daarop hebbe<br />

toegelegd, om alle verouderde vooroordeelen te<br />

beftryden, en alle zelfdenkende Leeraaren des Cbristendoms<br />

te beweegen, om tot derzelver volkomen<br />

vernietiging fteeds met alle vrymoedigheid mede te<br />

werken. Doch dewyl de ervaaring leert, dat alle<br />

de godsdienftige kundigheden van de groote menigte<br />

op het gezag hunner Ouderen en van de Leer.<br />

aaren hunner jeugd rusten, is de vraag: of men hun<br />

zulke dwaalingen, die zy te gelyk met de Waarheden<br />

des Geloofs hebben aangenomen , en die zy van<br />

hunne jeugd af als een met elkander verbonden geheel<br />

befchouwden, beneemen kan, zonder te gelyk<br />

hunne overtuiging van den Godsdienst in het ge.<br />

meen te verzwakken en den grondflag van hun geloof<br />

te doen waggelen?<br />

B 5 Naar


tS Eerfle OpheU. Regelen van Voorz'igt'igheii<br />

Naar myne gedagten moeten de Leeraars alleen<br />

deeze vooroordeelen cn dwaalingen verfchoonen»<br />

en onfchaadelyk tragten te maaken, op dat zy onvoorzigtiglyk<br />

niet meer afbreeken , dan zy in ftaat zyn<br />

om wederom op te bouwen; cn deezen flelregel<br />

zie ik uit de Euangelifche berigteu van het gedrag<br />

van Christus cn zyne Apoftclen, door zyn voorbeeld<br />

en door hunne verklaaringen daarvan, beveiligd.<br />

Zo zegt Jezus tot zyne Apoftelen : Ik hebbe u nog<br />

veel te zeggen, maar gy kunt het nu niet draagen;<br />

en op eene andere plaatse: ü is het gegeven de verborgenheden<br />

te weeten van Gods koningryk, maar<br />

tot anderen fpreeke ik door Gelykeniffen, om dat<br />

zy hooren en niet verflaan: en Paulus fchryft: lk<br />

hebbe u met melk gevoed en niet met vafle fpyze,<br />

want gy vermogte nog niets.<br />

Die my wederleggen wil, moet derhalven duidelyk<br />

aantoonen, dat, en hoe, het mogelyk is om een<br />

Volk op eenmaal van alle zyne verouderde vooroordeelen<br />

te geneezen.<br />

Tot hiertoe heb ik de aandagt myner Leezeren<br />

gevestigd op de hoofdftellingen van myn faamenftel,<br />

met oogmerk, om hun het duidelyke bepaalen<br />

c n vasftellen van het verfchil tuflehen my en myne<br />

partijen gemakelyk te maaken; in het voorbygaan<br />

tevens voor hun aantoonende, dat alles, wat tot<br />

nog toe tegen myn famenftel is ingebragt, myn gevoelen<br />

, wat de hoofdzaake aangaat, in geenerleie<br />

wyze onzeker gemaakt heeft. Ik voege daar nu<br />

nog by, dat men by alleen elke gewigtige Leerftel-<br />

W , welke icmant zoekt tebeftryden, altyd op dezelf


hi het Leezen van Ivoïftfchrijten 2}<br />

zelfde wyze moet te werk gaan, als ik tot hiertoe<br />

by de hoofdftellingcn heb aangetoond. Niets is<br />

gebruikelykcr, dan dat men in tegcnfchriften veele<br />

Waarheden bybrengt en verklaart, ais of die in het<br />

aangevogten werk gelochend werden, daar egter<br />

alle deeze Waarheden met des fchryvers gezcgdens<br />

zeer wel beftaan kunnen, en door hem toegeftaan<br />

worden. Maar juist daardoor worden veele onervaarcn<br />

Leezers misleid, zo dat zy het vertrouwen<br />

op dc regtyaardigheid van des fchryvers zaake verliezen.<br />

Zo dikwils daarom eene gewigtige ftelling<br />

uit een werk, dat met goedkcuringe gelezen wordt,<br />

wordt aangegreepen, moet men zig niet op de plaatfen,<br />

zo als zy door den tegenfehryver bygebragt<br />

worden, verlaaten, maar men moet het werk zelve<br />

opftaan, en daaruit zien, in welken verband de betwiste<br />

ftelling met de voorgaanden en de volgenden<br />

aldaar voorkomt, cn in welken bepaalden zin en met<br />

welk oogmerk de fchryver dezelve voordek. Deezen<br />

regel van Voorzigtigheid vcrwaarloozcnde loopt<br />

men gevaar, dat de tegenfehryver, wanneer hy<br />

door de uitdrukking een weinig te veranderen of<br />

door uit den famenhang ccn denkbeeld weg te laaten,<br />

dat daartoe behoort, het gevoelen van den<br />

fchryver geheel anders voordek, en ons door eene<br />

uitvoerige en veelligt gegronde wederleggingë van<br />

eene aan den fchryver te onregt toegefchreevene<br />

ftelling , doet gelooven, dat deeze eene openbaare<br />

dwaaling geleerd heeft. Zo hadde ik, b. v.,in<br />

de Inleiding van myn famenftel bi. 5 en 6, gezegd.<br />

„ Het is ongetwyfFcld eene der grootfte byzonderl<br />

„ he


u% Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtigbeid<br />

heden in de gefchiedenis van het menfchelyfe<br />

„ verftand, dat men geduurende verfcheiden eeuwen<br />

met de grootfte fcherpzinnigheid Godge-<br />

,, leerde Samenftclfels heefc bearbeid, waarin de<br />

weg ter Zaligheid op eene kunftmaatige wyze<br />

„ gefchetst en aangeweezen behoorde te zyn,<br />

„ en dat het desniettegenftaande niemand der leer-<br />

, ftellige voegivyzeren in de gedagten is gekomen,<br />

', het Einde of Oogmerk der Gelukzaligheid, waar-<br />

. toe de menfchen moeftcn opgevoerd worden, behooreiyk<br />

te bepaalen en te verklaaren. Te ver-<br />

„ geefs hebbe ik alle oude en nieuwe Godgeleer-<br />

,, de Leerboeken, die my bekend zyn, doorbladerd,<br />

„ om eene uitvoerige ontvouwing en bepaalde ver-<br />

„ klaaring van Gelukzaligheid te vinden; al wat ik<br />

„ daaromtrent met de houdinge cener diepe geleerd-<br />

;, heidkunstmaatig genoeg gezegd hebbe gevonden,<br />

„ was, of eene geheimzininge wartaal, of eene ver-<br />

„ wyzing naar eene korte fthets der Bovenna-<br />

, tuurkunde" enz. • Veelen myner partijen<br />

hebben deeze plaats zo uitgelegd, als of ik daar<br />

beweerde: dat nog niet één Godgeleerde vóór my<br />

een begrip van de Zaligheid gehad heeft. Zy hebben het<br />

my daarom voor eene onbefchaamde verwaandheid<br />

en zwaare beleediging der oude en laatere Godgeleerden<br />

willen toerekenen; want dat veelen, reeds<br />

vóór de tyden van Origenes tot op onze dagen,<br />

onloochenbaar begreepen en geleerd hadden, dat de<br />

Godsdienst ons blymoedig en verftan lig maakt, het<br />

welk toch in den grond even dezelfde Verklaaring<br />

van Gelukzaligheid is, als die ik, doch met andere<br />

woor-


ïn het Leezen van Twlfljchrtften. co<br />

woorden en meer gefchikt naar den trant der fchoole,<br />

had voorgedraagen. Maar een ieder, die tegen<br />

my niet reeds is vooringenoomen, en de aangehaalde<br />

plaats van myn gefchrift met eigene Opmerkzaamheid<br />

leest, moet tevens allerduidelyksc<br />

zien , dat ik alleen fpreeke van Leerfiellige Leerboeken<br />

en van Samen/lellen over de Waarheden des<br />

Geloofs, die op eene kunstmaatige wyze gefchreeven<br />

zyn; en geenszins van het gene Godgeleerden<br />

inhunne fligtelykeVerken of in zedskundige Verhandelingen<br />

cl Jersgezegd mogt- nhebben. Alle fchrandere<br />

waarneemeren der kerkelyke verfchynfeien is meer<br />

dan genoeg bekend, dat veele Godgeleerden eene<br />

dubbele ziele hebben, de eene voor hunne famenflellen<br />

des geloofs , de andere voor alle a»deie<br />

waarheden cn voor de praktyk des leevens. Even<br />

die zelfde mannen, die zig als fchrandere Wysgeeren<br />

gedraagenin het onderzoeken van alle Hellingen, die'<br />

geene bcirekkinge hebben op het godgeleerd faamenflel<br />

hunner Gezindheid, verfchynen dikwiis<br />

als fiikzienden, zo dra hui kerkelyk leerftelfel 'eibelang<br />

by heeft. Was Crufius in zyne Bovennatuurkundige<br />

werken niet een gantsch anderMan, dan in<br />

zyne Heilige Godgeleerdheid en in zyne Verklaanngen<br />

over de Openbaaring? De vraag is derhalven<br />

met: of veele Godgeleerden niet bereids, buiten<br />

hunne famenflellen, in zedekundige cn Higtelyke<br />

Geichnften, juiste begrippen van het oogmerk van<br />

den Godsdienst en van 's menfchen Gelukzaligheid<br />

getoond hebben? Dit fl a ik toe; maar het verfchil<br />

en de vraag isi of wel ooit één Godgeleerde, die<br />

een


30 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

een famenftel van de Heilige Godgeleerdheid of<br />

van de kerkelyke leere des Geloofs op eene kunftmaatige<br />

wyze vervaardigd heeft, het denkbeeld<br />

van Gelukzaligheid uitvoeriglyk en bepaaldelyk<br />

verklaard, en daarop by alle de ftellingen, die hy<br />

in zyn famenftel des Geloofs aanneemt, agt gegeven<br />

hebbe? Dit ontkenne ik; en tot nog toe heeft<br />

niemant myner Partijen my eene ftellige Godgeleerdheid<br />

opgenoemd, waarin het denkbeeld van<br />

Gelukzaligheid behoorelyk op deeze wyze ontvouwd<br />

was. Voor het overige wil ik gaarne toeftaan, dat<br />

veele kundige en braave Mannen vóór my reeds<br />

duidelyk hebben aangetoond, hoe het gantfehc<br />

Chriftendom bedoele, om ons te trooften, vergenoegd<br />

en wys te maaken: doch het is tevens waar,<br />

dat zydie dit begreepen, ook nimmer een kerkelyk<br />

famenftel der Godgeleerdheid fchry ven konden, om<br />

dat zy tevens klaar zagen, dat de meefte ftellingen,<br />

die gewoonlyk tot het famenftel des Geloofs gerekend<br />

worden en derzelver bepaalingen, ons noch<br />

bevredigen, noch trooften, noch wyzer maaken;<br />

maar dat aan de meeftcn dcrzelven eeniglyk door ae<br />

verdeeldheden en twiften, daarover door de onderfcheiden<br />

lekten gevoerd wordende , een uiterlyken<br />

fchyn van gewigt is bygezet. — Myee Leezers<br />

zullen nit dit voorbeeld zeer klaar opmerken, hoe<br />

noodig het zy, dat men de aangehaalde plaatsen ^<br />

die beflreeden -worden, in het werk zelve in haaren<br />

famenhang nog eens naleeze: want het gebeurt<br />

maar al te veel, of uit eenvoudigheid en gebrek<br />

aan fchraaderheid, of uit een kwaadaartig opzet,<br />

dat


In bet Leezen van Twijlfchriften. 31<br />

dat een twiftfchryveraan zyneparty en (tellingen opdringt,<br />

waaraan hy nimmer gedagt heeft; en dat<br />

hy, na die onderftelde dwaaling wederlegd of bcfpotlyk<br />

gemaakt te hebben, zig op de overwinning<br />

beroemt, als of hy zynen Vyand uit het veld geflaagen<br />

en zyn gantfthe Leerftelfel vernield hadde.<br />

Nog een zeer in 't oog loopend voorbeeld van<br />

grove misvattinge myner uitdrukkingen leevert ons<br />

de plaats, daar ik § 20. van myn famenftel gezegd<br />

had: de algemeene geneigdheid om het gedrag van<br />

anderen tc bcoordeclcn, welke maar by eenige menfchen<br />

ontaart cn zondig wordt, is een zeer gefchikt<br />

middel,om de agting voor Relykheid en zedelykheid i n<br />

de gezel fchappen te handhaaven, en is daarom ten<br />

aanzien van haaren invloed over het geheel meer<br />

nuttig dan fchaadelyk. Men heeft deeze plaats zo<br />

uitgelegd, als of ik onder Berispinge of Medifance<br />

kwaadfpreekendheid cn Lafteringe verftond, en beweerde,<br />

dat de zugt tot berispen of de Medfance<br />

in haaren gantfehen omtrek een Deugd is.<br />

Gaarne wil ik toeflaan , dat het woord Medifance,<br />

waarvan ik my in de eerfte uitgaave bediende, een<br />

twyfelagtigc betekenis heeft, cn meesral in een<br />

zeer kwaaden zin genomen wordt. Maar de famenhang,<br />

waarin ik dat woord gebruike, toont voor<br />

billykc en verftandige Leezers zeer onderfcheidenlyk<br />

deczen zin aan: dat ik daardoor verfta eenegeneigheid<br />

om de d waa sh'cdeh en zedelyke misdagen van<br />

anderen geftreng en op.nly k te berispen.Decze geneigd,<br />

heidom over de feilen van anderen te oordeelen, kan<br />

Zondig worden, gelyk ik uitdrukkelyk heb te verftaan


^2 Eerjle Opbeld. Regelen van Voorzigtïgbeïd.<br />

ftaan gegeven; ërt in alle zodanige gevallen, daar<br />

men uit een bejinfel van vyandfchap de zwakheden<br />

of misdaaden van anderen bekend maakt, en met<br />

hardigheid daarover oordeelt, met oogmerk, om<br />

die perfoonen veragt en gehaat te maaken, heerscht<br />

eene zondige en lafterlyke kwaadfpreekendheicf.<br />

In deeze foort van berispingen worden de grenzen<br />

der Waarheid ook zeldzaam in agt genomen, enderi<br />

geheekelden perfoon worden veelal nog meer misflagen<br />

aangetygd, en alle zyne vergrypen lomp vergroot,<br />

zo dat deeze Medijance eigenlyk kwaadfpreekendheid<br />

en Laftering wordt. Maar hiervan wordt<br />

jn myn werk niet gefproken. Er zyn veele gevallen,<br />

waarin mén over de daaden van afwezende<br />

perfoonen geftrenglyk oordeelt, doch waarin tegen'<br />

de Menfchlievendheid niet wordt gezondigt; ja<br />

daar zelfs pligt en geweeten vorderen, dat men ook<br />

de verborgen gebreekén van hun karakter en gedrag<br />

bekend maakt, en een gevoelig ongenoegen'<br />

daarover te kennen geeft. Niet alleen moeten Vaders<br />

en Leeraars aan hunne Voedfterlingen, maar ook<br />

alle Braave Lieden aan hunne Vrienden en Gcbuuren<br />

bekend maaken de verkeerde denkw\ ze en het<br />

Hegte gedrag van zodanige menfchen, die hen onder<br />

den fchyn van deugd zouden kunnen misleiden<br />

of bedriegen. Niemant zal van zulke gevallen<br />

beweeren, dat het kwaad in anderen te ondekken<br />

een zondige hekelzugt of lafterlyke kwaadfpreekenheid<br />

is. Eindelyk zyn 'er ook veel menigvuldiger<br />

gevallen , waarin de menfchen , zonder<br />

voorafgaande overvveeginge of het nuttig of fchaa-<br />

de-


in het Leezen van Twistfcbriftem 33<br />

cteiyk is, en zonder bewustheid van eenig bepaald<br />

oogmerk, eikanderen onderhouden over het karakter<br />

en het gedrag van afweezenden, en hunne opgemerkte<br />

dwaasheden en gebreken, zonder eenige<br />

vyandfchap tegen hen, afkeuren. Dit doen zy byna<br />

met die zelfde gemoedsgefteltenisfc, waarmede<br />

men de gebeurtenisfen uit de oude Gefchiedenisfen<br />

verhaalt, en het gedrag der Perfoonen die daarin<br />

voorkomen, zonder fchendinï der Menschlievendheid<br />

en zonder eenige inzigten van eigenbelang,<br />

naar zyne bekwaamheden en zedelyk gevoel,<br />

pryst of laakt* Het is deeze zeer algemeene geneigd<br />

heid der menschen, om over het karakter en het<br />

gedrag van andere afweezenden te fpreeken, hunne<br />

opgemerkte feilen, zonder eenige vyandlyke oogmerken,<br />

te berispen, en dezelven, naar zyn eigen<br />

zedelyk gevoel, geftrenglyk te beoordeelen, waarvan<br />

ik beweerde, dat zy, door haaren invloed, op<br />

het geheel, meer nuttig dan fchaadelyk is. Wanneer<br />

ik zegge meer nuttig dan Jèbaadeiyk, ftemme<br />

ik toe, dat deeze geneigdheid om het gedrag van anderen<br />

in hun afweezen openlyk te beoordeelen,<br />

fchoon die op zig zelve der Waarheid en Menschlievendheid<br />

niet benadeele, nogtans veele nadeelige<br />

gevolgen heeft, en veele oneenigheden" kan veroorzaaken,<br />

byzonderlyk wanneer aan den berispten<br />

perfoon door vleijers wordt overgebragt, dat men<br />

zo geftrenglyk over hem geoordeeld heeft. Maar<br />

ik beweerde tevens, dat deeze meest toevallige nadeden,<br />

rykelyk vergoed en overtroffen worden door<br />

de voordeden, die uit de zedelyke beoordeelingen<br />

G der


34 Eerjts Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

der afwezendea, over het geheel, voortvloeien. Ik<br />

bewees dit op de volgende wyze.<br />

i. Allen, die de dwaasheden en zedelyke misdagen<br />

van anderen berispen, beroepen zig op regelen<br />

van Recht, Billykheiden Welvoegelykheid, en bevorderen<br />

daardoor, by hen met welken zy fpreeken,<br />

zedelyke kennis, een fyner zedelyk gevoel,<br />

en omzigtigheid in hunnen wandel,<br />

a. Het openlyk laaken van flegte daaden in alle<br />

gezelfchappen, vermeerdert de drangmiddelen tot<br />

een omzigtig en goed zedelyk leeven; daardoor<br />

worden veelen, alleen door de vreeze, dat 'er ten<br />

hunnen nadeele op de gezelfchappen van hun<br />

gefproken zal worden, te rug gehouden van onbezonnen<br />

en losbandige uitfpattingen, die zy zig<br />

anders veroorloven zouden.<br />

Deeze bewyzen gaan zo zigtbaar door, dat niemant<br />

myner Partyen daartegen iets heeft durven<br />

inbrengen. Zy verkrygen nog een veel grooter<br />

kngt door de aanmerking, hoe het in de menschlyke'<br />

famenleevinge met de Zedelykheid geschapen<br />

zoude zyn, indien in plaatfe van de geneigdheid<br />

om de gebreken van anderen te berispen, eene<br />

tegenovergeftelde begeerte, om dezelven over het<br />

hoofd te zien en zo veel mogelyk te ontfchuldigen,<br />

overal heerschte. Zouden de flegte voorbeelden<br />

dan niet veel verleidelyker zyn, indien niemant zig<br />

daar tegen uitliet? Zoude een volkomen onverichilligheid<br />

voor alle zedelyke Wetten niet welhaast<br />

algemeen worden, indien men alle vergrypen daartegen<br />

poogde te verfchoonen ? En zoude Echtbreuk<br />

niet


In het Leezen van Tnisi'fchriftetii 35<br />

niet ten laatften voor Galanterie, en hei lompfte<br />

bedrog voor gefleepene weereidlthc voorzigtigheid<br />

worden uitgevent'?<br />

Myn gezegde, dat de gewoone begeerte der menfchen<br />

om anderen te beoordeelen, over het geheel<br />

befchouwd, meer voordeelig dan nadeelig is, blyfe<br />

derhalven in zyn geheel. Maar in de denkbeelden<br />

der Godgeleerden heerscht over dit onderwerp,<br />

gelyk over veele andere vraagen in de zedekunde *<br />

een zeer groote verwarring, gelyk b'yluuit hunne aanvallen<br />

tegen myne aanmerkingen over dit onderwerp,<br />

die hun zo paradox zyn voorgekomen. Het komt<br />

'er zeer veel op aan, dat men de grenzen duidelyk<br />

bepaale, en naauwkeurig vaflelle, in hoe verre het<br />

geoorlofd on onze pligt zy, om de misflagen van anderen<br />

in hun afwezen af te keuren en ernftig te berispen,<br />

en waardoor dergelyke Beöordeclingen in<br />

eene zondige Kwaadlpreekendheid of Medisance, of<br />

in liefdeloos veroordeelen en verdoemen onzer<br />

Naaften beginnen te ontaarten. Een deugdlievend<br />

Chriften zal , zonder eene duidelyke en genoegzaame<br />

kennisfe deezer grenzen, zeer dikwils verlegen<br />

zyn, en niet weeten, of hy in de gezelfchappen<br />

moet fpreeken of zwygen; of hy de misleen van<br />

anderen met eene edele verontwaardiging, ter handhaavinge<br />

der deugd, nadrukkelyk zal berispen, dan onverfchillig<br />

voor haar fchynen en de ondeugd ontfchuldigen.<br />

Ik behoude daarom aan my, om ter<br />

gevoegelyke plaatse in deeze Verdedigingen, eene<br />

afzonderlyke Verhandeling over dit onderwerp te<br />

geeven, en daarin de grenzen van eene regimaatige<br />

C 2 en


36 Eerfle Opheld. Rtgelen van Voorzigüghtid<br />

, en ongeoorloofde beoordeelinge over de daaden vaa<br />

anderen te bepaalen.<br />

Nu na ik tot een nieuwen regel van Voorzigtigheid<br />

in het leezen van geleerde Twistfchriften over.<br />

Dezelve beftaat hierin: Eer men eenig gefchrift ter<br />

wederlecginge van een ander leest, moet men vooraf<br />

onderzoeken, of de Schryver daarvan niet op eene<br />

of andere wyze het Boek, waartegen hy zal fchryven,<br />

uit een zeer verkeerd gezigstpunt befchouwt, en<br />

daaraan een gantfch ander oogmerk toefchryft, dan<br />

de Sehryver daar ooit mede bedoelde. Dewyl de<br />

waarde of de graad van volmaaktheid van een werk<br />

daarvan voornaamlyk afhangt, komthet'er zeer veel op<br />

aan, zo of het oogmerk waarmede het gefchreeven is,<br />

in zig over het geheel prysfelyk en goed is, als ot'<br />

de inhoud en fchrytwyze aan dat oogmerk al of niet<br />

voldoe. Maar wie aan eenen Schryver een ander<br />

oogmerk toekent, dan hy gehad heeft, kan nietan*<br />

ders dan verkeerd oordeelen, en zal juist dat,<br />

't welk het waare oogmerk van den fchryver bevordert<br />

en dus eene volmaaktheid in zyn werk is, voor<br />

een onvergeeflyke misflag in het fchryven houden,<br />

om dat het met zyn ingebeeld doch valschlyk otiderfteld<br />

oogmerk niet overeenkomt.<br />

Het toepasfen van deezen regel op verfcheiden<br />

fchriften tegen myn Samenftel uitgekomen, zal dit<br />

nog klaarer aantoonen. Ieder onbevooroordeeld<br />

Leezer van myne Wysbegeerte des Christendons<br />

moet niet alleen door den Titel, maar ook door<br />

den gatitfchen inhoud deswerks overtuigd zyn, dat<br />

het Hoofdoogmerk, 'tgeen ik daarin bedoelde te berci.


In het Leezen van Twistfcbriften. 37<br />

reiken, geen ander dan dit was: om de Leere van<br />

Jezus als een waare Godlyke Leere der Gelukzaligheid<br />

, in haare zuiverheid en eenvoudigheid, en<br />

volgens haare overeenftemminge met het plan van<br />

God in de Natuur, voor te (tellen, en daarvan<br />

veele ingefchoovene Onderftellingen der Godgeleer»<br />

den, welken aan zclfsdenkende menfchen (leeds ongerustheid<br />

van gemoed en twyfelingen tegens den<br />

Godlyken oorfpvong des Christendoms veroorzaaken,<br />

de twist in de Kerk, een blinden yver voor<br />

zyne lekte, en haat tegen andere menfchen onderhouden<br />

en daaraan voedfel geeven, als Byvraagen,<br />

die tot deszelfs weezen niet behooren, noch in d»<br />

Heilige Schriftuure beflischt zyn, af te zonderen, en<br />

het uitwendige gezag en alle andere fchyngronden,<br />

waarop zy gebouwd zyn, te vernietigen.<br />

Wiemant kan ontkennen, dat dit oogmerk van<br />

myn gefchrift in zig zeiven prysfelyk en goed is;<br />

en zy die behoorelyk agt geeven op de tegenwoordige<br />

belangen van den Godsdienst, zullen ook<br />

moeten toeftaan, dat het in onze dagen meer en<br />

meer noodzaaklyk wordt, om de wezenlyke waar-,<br />

heden van den Godsdienst des Christendoms, van<br />

alle toevallig daarin gekomen meeningen te zuiveren.<br />

De Godgeleerdheiden haare beoefening is tegenwoordig<br />

zo uitgebreid, dat jonge Godgeleerden<br />

thands al te licht door een naarstige inzameling<br />

der menigvuldige hulpmiddelen hunner kennisfe, in<br />

gefchied - letter - en oordeelkunde, zo zeer verftrooid<br />

kunnen worden, dat zy de hoofdzaake des Christendoms<br />

uit het oog verliezen, en zig zeiven raefiigc<br />

3 maa-


c,3 Eer/ic Qpfohi, Regelen van Voorziglighevl<br />

maaien misleiden, om veele dingen voor gevvigtigei»<br />

en wezenlyker te houden, om dat dekennis daarvan<br />

hun veele moeite gekost heefc, dan het algemeen<br />

nuttige, dat alle verlichte, ja ongeleerde Christenen<br />

ras kunnen begrypen en ten vollen verfhan, Hierom<br />

is het noodzaaklyk, de aandagt van toekomen,<br />

de Predikanten op het vsezcnlykc van het Christendom<br />

leevendig te maaken , op dat hun yver voor<br />

andere weetenfehappen hen voor het doeleinde,<br />

waartoe zy eigenlyk als Leeraars gefchikt zyn,<br />

niet onnut maake.<br />

Dat alle de overige zelfdenkende Christenen,<br />

die Godgeleerde fchriften leezen met oogmerk, om<br />

een beter en gegronder kennisfe van den Godsdienst te<br />

erlangen,thands meer dan ooit een famenftel van zuivere<br />

en wezenlyke Leeringen des Christendoms behoeven,<br />

blykt van zelve. De Godgeleerden verfchillen en twisten<br />

over zeer veele onderftellingen en gevoelens<br />

hunner byzondere Gezindheden, die zy tot nog toe<br />

voor noodzaaklyke Artikelen des Geloofs, en voor<br />

de ecte Leer der Schriftuure hebben opgegeven;<br />

en daar door zyn zodanige onderzoekende Chris-<br />

nen in het grootfte gevaar, om in een volflaagen<br />

Ongeloof of aanhoudende Twyfeiaarye weegens<br />

het Christendom te vervallen.<br />

De Vrienden van myn Samenftel, dat is, zy, die<br />

ih het leezen van het zelve dat nut ondervonden hebben<br />

, 't geen ik in het fchryven daarvan bedoelde en tot<br />

hiertoe verklaard heb, zullen het byna onmogelyk<br />

'agten, dat Lieden, die voor verftandig en geleerd<br />

willen doorgaan, dit oogmerk van myn gefchrift, dat<br />

zig


In het Leezen -jan Twisifchriftem 39<br />

zig door het gantfche werk vertoont, niet gezien, en<br />

my in tegendeel eene gantsch andere bedoelinge hebben<br />

opgedrongen.<br />

Naar het gevoelen van fommigen myner Partyen,<br />

zoude myn oogmerk zyn, om het Christendom te beftryden,<br />

en het Epikurismus in te voeren. Dit is de<br />

geleerde meening van den Heer Conrector Frisch<br />

het welk hy daaruit tragt te bewyzen, omdat ik de<br />

Godlyke Ingeevinge der Euangelifche Gefchiedenisfen<br />

nergens uitdrukkelyk geleerd hebbe; omdat ik ftelle,<br />

dat 'er meer natuurlyk goed dan kwaad in de Weer.<br />

reld is, en dat eene aanhoudende Blymoedigheid tot<br />

Gelukzaligheid vereischt wordt; het geen naar zyne<br />

gedagten een handtastelyk Epikurismus is.<br />

Deeze goede Man kan veele plaatfen van myn Samenllel,<br />

waarin ik zo allernadrukkelykst de groote<br />

Voortreffelykheid en Godlykheid van Jefus Leere<br />

erkenne en bewyze, maar zeer bezwaarlyk of in het<br />

geheel niet overeen brengen met het oogmerk, dat<br />

hy my toefchryft. Om deeze reden wil hy liever ge.<br />

looven, dat ik my zeiven geduuriglyk tegenfpreeke,<br />

dan dat hy vermoeden zoude, dat hy zelve in zyne<br />

Onderftelling dwaalt. Voor het overige 'bekent hy<br />

in zyn Voorreden openhartig, dat myn Samenftel hem<br />

in het geheel nietverlicht heeft. Met dat alles heeft hy<br />

ten titel gekoozen: Be/Iisfende Wederlegging vanSteinbarts<br />

Samen/lel-£ Entjcheidende Grimde wieder das Steinbartijche<br />

Syjleem;) zondereer by te voegen: 'T WELK<br />

VAN HET BEGIN TOT HET EINDE TOE VOOR<br />

MY DUISTER EN ONVERSTAANBAAR IS.<br />

De Heer Lavater heeft tegen de Waarheden der<br />

Leere, die ik in myn Samenftel heb voorgedraagen,<br />

C 4 nj e t


4© Eerfle Opleid. Regelen van Voorzlgtighiid<br />

niets in te brengen, en nogtans houdt hy het geheele<br />

werk voor een onwaardig Verdrag of Capitulatie<br />

metdeDeïsten,zyndeten hunnen gevalle het wezenlykevan<br />

het Christendom opgeofferd en weggelaaten.<br />

Hierom heeft hy in zyn: Jets over Steinbarts<br />

Samenftel (etwas uber Steinbarts Syjleent) zeer yverig<br />

tegen my uitgevaaren, fchoon hy in deeze zyne<br />

ftoute uitfpraak nergens duidelyk zegt, waarin<br />

het Wezcnlyke des Christendoms, naar zynemeeninge,<br />

befta. Maar in een brief aan my heeft hy<br />

zig daarover nader verklaard , en gezegd fat gelyk bet<br />

Geld bet voorwerp is der Gierigheid, zo is Christus<br />

bet voorwerp der Zaligheid voor een Christen; er. da É<br />

deeze Hoofdftelling in myn Samenftel zelfs niet aan •<br />

geroerd wordt. Ik zou den Heer Lavaier door een<br />

andere gelykenisfe kunnen antwoorden en hem zeggen:<br />

dat de Zaligheid niet, gelyk de Gierigheid,<br />

een zeker bepaald voorwerp, waarop zy doele, vordert<br />

, maar dat zy een toeftand is gelyk de Gezondheid.<br />

Zo min nu als een'Arts het voorwerp is der<br />

ligchaamlyke Gezondheid voor denperfoon, welken<br />

hy herfteit, zo min kan Christus het voorwerp der<br />

Gezondheid onzes Geestes of der Gelukzaligheid genaamd<br />

worden, hoezeer wy door het opvolgen van<br />

zyn Ondcrwys geneezen. Doch de Voorftanders van<br />

myn Gevoelen zullen door alle deeze vergelykingen<br />

toch nog niet bevroeden kunnen, wat de Heer Lavater<br />

eigenlyk in myne Leere der Christlyke Gelukzaligheid<br />

begeert ingevoegd te hebben, om haar nog<br />

Christlyker en geheel en al Christlyk te maaken.<br />

Dit zal ik hun, zonder de fieraaden van eenen Redenaar<br />

, met klaare woorden voordellen. Tot eene<br />

waar-


In het Leezen van Twiitfchriften. 41<br />

waarlyk Christlyke gemoedsgefteltenisfe, waarin Ge.<br />

lukzaligheid huisvest, vorder Ik niets meer, dan<br />

gelykvormige gevoelens aan die van Christus en van<br />

God; maar de Heer Lavater vordert nog daarboven<br />

eene driftige bezigheid des harten met den Perfoon<br />

en de uitwendige Heerlykheid van Christus, waartoe<br />

dan de verwagtingen van zyne: Wederkomfte , om<br />

een ftaat van Heerlykheid op deeze Aarde op te rïg-<br />

ten, voormamlyk hehooren. Nu wil ik den Heer<br />

Lavater en zynen Vrienden gaarne vergunnen, dat<br />

, zy zig op eene zeer onfchuldige wyze, de voortreffelyke<br />

tooneelen voorftellen van Jefus or.middelyke Regee­<br />

ringe op deeze Aarde, in een zeer naby zynden<br />

tyd van Zaligheid; dat zy zig daarmede geduurig<br />

innerlyk verlustigen, en deeze hunne blyde Ver­<br />

beeldingen met een opregt geweeten voor een ge­<br />

deelte hunner Cbristlyke Zaligheid houden. Ja ik<br />

wil daarenboven nog toegeeven, dat dergelyke Ver­<br />

wagtingen in de eerfte Eeuw zeer algemeen waren<br />

onder de Christenen, volgens hunne kundigheden,<br />

die zy uit het Joodendom hadden medegebragt, en<br />

dat de Brieven der Apostelen dit gevoelen veeleer<br />

fchynen te begunftigen, dan tegen te fpreeken. Maar<br />

daar tegen zal de Heer Lavater ook de billykheid<br />

hebben om met my toe te ftaan, dat het nergens<br />

in de Heilige Schriftuure tot een voorwaarde der<br />

Zaligheid gefteld wordt, om over eene Wedervcr?<br />

fchyninge vanChristus opaarde iets bepaalds tegelooven;<br />

endatj volgens IJOANN. I. 7'. IV. 16.niets meer ge­<br />

vorderd wordt, om in denaauwfte gemeenfehap met<br />

Gpd te ftaan, dan dat men in het Licht wandele en<br />

Cj in


\i • Eif/ls Opheld. Regelen van Voorzigtigheld<br />

in de Liefde blyve. Maar daar dit wordt toegedaan,<br />

blykt, dat 'er aan myn Samenftel van de Christlyke<br />

Leere der Gelukzaligheid nietsWezeulyksontbreekt;<br />

want dit leert de menfchen in het Licht te wandelen<br />

en in de Liefde te blyven: ten zy Joannes met de<br />

Deïsten vanzynen tyd,ook op eene onwaardige wyze<br />

een verdrag gcfl"Oten of gecapituleerdhebbe.<br />

Nog andere Tegenfchryvers hebben myn Samenftel<br />

als een fmaadelyke beftrydinge van het Leerftelfel<br />

der Lutherfche Kerke behandeld, en daarom de<br />

eer der Kerke en haare gewoone Leerwyze willen<br />

verdedigen. Uit dit misverftand zyn hunne zeer<br />

verwarde voorftellingen van het denkbeeld van de<br />

Kerk ontdaan, en deezen zal ik in een afzonderlyke<br />

Verhandeling in deeze Verdedigingen poogen te<br />

verbeteren. Ik bemirine de Kerk, die my opgekweekt,<br />

en met het ampt om haare toekomende Leeraren<br />

te onderwyzen, vereerd heeft. Ook hebbe ik<br />

een dankbaare hoogagting voor de verdienden der<br />

eerfte Hervormers en alle die uitmuntende Godgeleerden<br />

deezer Kerke, welken Luthers aangevangen<br />

werk, om het Leerftelfel te zuiveren en te verbeteren,<br />

tot op onze dagen hebben voortgezet. Maar ook<br />

daarom kan ik te minder met onverfchilligheid aanzien,<br />

dat een bygeloovige verknogtheid aan bewoordingen,<br />

die wel eene gewyde eerwaardigheid hebben,<br />

doch tevens maar al te zeer aan misvattingen onderworpen<br />

zyn, zo veelen Leeraaren het Licht ontzegt,<br />

dat in onze Kerk brandt, en hen eene Leerwyze doet<br />

aanneemen, die de verftandigfte en voornaamde weereldlyke<br />

Madeleden der Kerke uit onze godsdienfiige<br />

Ve r.


fti het Leezen van Tmsifchrifien.<br />

Vergaderingen als verjaagt, omdat zy dezelve niet<br />

zonder ergernisfe en af keuringe hooren kunnen. Om<br />

deeze zeer gewigtige reden houde ik my verpligt,<br />

om, overeenkomftig myn Beroep, het daarop toe te<br />

leggen , dat de jonge Godgeleerden onzer Kerke,<br />

die zig tot het Leeraarampt fchikken, van alle verflaafdheid<br />

aan de onderftellingen van menfchen bevryd,<br />

en van allen geheimzinnigen wartaal verlost worden,<br />

doch integendeel alleen voor het werkzaame of prakfikaale<br />

van Jefus Godsdienst, dat een Godlyke kragt<br />

heeft ter Zaligheid, mogen ingenomen wezen. Het<br />

gevolg myner poogingen kan der Lutherfche Kerke •<br />

zekerlyk niet tot fchande of nadeele verftrekken,<br />

maar moet veeleer daartoe medewerken, dat onze<br />

Kerk meer opgebouwd, en het zelfdenkende gedeelte<br />

der menfchen innerlyker met haar vereenigd, en<br />

haare eer op de kragtigfte wyze gevestigd en vermeerderd<br />

wordt. Want is 'er wel een andere waare eer<br />

voor eene Kerke, dan die op de volkomen Waarheid,<br />

algemeene Nuttigheid en werkzaame kragt haarer<br />

Leerftukken , en op eene gepaste Inrigdng haarer<br />

jüodsdienitige gebruiken gegrond is , om waare Wys«<br />

heid en Deugd onder alle Standen en foorten van<br />

menfchen te bevorderen.<br />

De Vrienden van myn Samenftel zullen nu gemaklyk<br />

zien, dat zulke Tegenlchryvers, die zelf niet<br />

in ftaat zyn om het oogmerk van eenig gefchrift te<br />

bevatten, ook deszelfs inhoud niet verftaan, en nog<br />

minder bondig beoordeelen en wederleggen kunnen.<br />

Deeze lieden fcheppen door hunne verbeelding een<br />

ipook, waartegen zy voor het gemeen ftryden, en<br />

wan-


44 Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

wanneer zy dit voortbrengfei hunner eigen uitvindinge<br />

ter aarde geworpen hebben, kraaijen zy de overwinning,<br />

als ofzyden Schryver zeiven beoordloogd<br />

en zyn Leerflelièl verwoest hadden, terwyl beiden<br />

onbefchadigd gebleeven zyn.<br />

Nog eenen regel van Voorzigtigheid by het leezen<br />

van geleerde Twistfchriften heb ik aan te beveelen,<br />

naamlyk: Men moet naauwkeurig agt geeven op de<br />

gronden, die ter wederlegginge gebruikt worden,<br />

en daarop vooral letten, of het in waarheid algemeene<br />

en beweezene Waarheden zyn, waarop men zig<br />

beroept. Voor eerst is uit de Redeneerkunde bekend,<br />

dat men uit ftellingen, die niet algemeen waar<br />

zyn, ook niets met zekerheid befluiten kan. Zo is<br />

by voorbeeld de ftelling: het gene geleerde en vroome<br />

mannen zeggen is geloofwaardig en aanneemelyk,<br />

.geen algemeen waare ftelling: want de geleerdfte en<br />

•vroomfte mannen dwaalen fomtyds ook. Derhalven<br />

(is het ook in byzondere gevallen geen goed befluit,<br />

dat dit of dat gevoelen waar moet zyn, omdat geleerde<br />

en vioome mannen het verdedigd hebben.<br />

Egter gebeurt het zeer dikmaals, dat men de Oudheid<br />

eener Leere, en het groote aantal van, Geleerden,<br />

die haar voor waar hielden, als een voldingend<br />

bewys opgeeft; en dat men eenen Schryver reeds<br />

half meent wederlegd te hebben, met zyne Leere voor<br />

nieuw en hem voor eenen Invoerer van Nieuwigheden<br />

te verklaaren. Daaiom moet men in deeze zaak eens<br />

vooral vast aanneemen:<br />

i. Dat alle Waarheden even oud zyn, maar dat de<br />

menfchen haar langzaamerhandleerenkennen;want<br />

dat


ïn het Leezen van Tnvistjchriften. 4$<br />

dat ons verftand de eene Waarheid vroeger, de<br />

andere laater ontdekt. Alle Waarheden hebben<br />

haaren grond in zig zeiven, en zy worden daarom<br />

geene Onwaarheden, omdat deeze of gene menfchen<br />

haar niet vroeger gekend hebben,<br />

a. Dat alle Waarheden des Geloofs, die thans byde<br />

groote menigte om haaren ouderdom eerwaardig<br />

zyn, eertyds ook nieuw waren. Ware het nu een<br />

gezonde regel des Geloofs, dat het oude in alle<br />

gevallen boven het nieuwe gekoozen moet worden,<br />

dan hebben de Jooden zeer wel gehandeld, dat<br />

zy by hunne oude wet volhardden,en het nieuwe<br />

Christendom niet aannamen.<br />

3. Men moet , in de daad, verbaasd ftaan over de<br />

kragt van den geest, die in alle Partyfchappen<br />

heerscht, als men opmerkt, hoe fchrandere en<br />

geleerde Mannen door denzelven dikwyls verblind<br />

v/orden, en niet opmerken, hoe kundig zy<br />

zig zeiven misleiden , en hoe zy menige maaien<br />

gronden gebruiken, en voor voldongen Waarheden<br />

houden in het verdedigen hunner e'gene onderftellingen,<br />

welken zy voor valsch verklaaren,<br />

wanneer hunne Partyen zig daarvan bedienen.<br />

Men weet, met welk een goed gevolg de Room-<br />

' fche Kerk zig by de groote menigte van deeze<br />

bewysreden bediend heeft en nog bedient: dat<br />

de Waarheid daarom aan haare zyde zyn moet,<br />

omdat zy de oude Kerk is,daar deLutherfcheeerst<br />

niewwlings is opgeftaan, en dat haare gevoelens<br />

tot nog toe nooit geloofd waren. Onze ftrydende<br />

Godgeleerden weeten hierop zeer wel te antwoor-<br />

den,


4Ö Ecrfts Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

den, en ftaan geenszins toe, dat het Iaater kertnen,eener<br />

Leere uit de Schriftuure, een bewys tegert<br />

haare Waarheid is. Maar even diezelfde ftrydende<br />

Godgeleerden, die tegen deRoomfcheKerk zo onverzettelyk<br />

ftaande houden, dat het tegen de Leere<br />

van Luther en haare Waarheid niets afdoet, dat<br />

hy in zynen tyd een Invoerer was van Nieuwigheden,<br />

poogen nogtans hunne Medebroeders, die<br />

de begonnen Hervorming tragten te voltooijen,<br />

te overbluften, door. hen Invoerers van Nieuwigheden<br />

te noemen. Wat moet men van zulke<br />

Menfchen en hunne Liefde voor de Waarheid<br />

denken? Maar laat ons het zagtfte (lellen en<br />

aanneemen, dat zy de lïenvoudigen niet opzetlyk<br />

bedriegen willen, maar dat zy zeiven door<br />

den toverkragtigen geest der Partyfchap verblind<br />

zyn.<br />

Verder is het een zeer gemeene kunftgreep in de<br />

ftrydende Godgeleerdheid, dat men de ftellingen<br />

van eenen Schryver opgeeft voor opgewarmde en<br />

reeds voor lang wederlegde Gevoelens van bekende<br />

Dwaalleeraaren, waaromtrent men zelfs fchroomt<br />

zigintelaaten , om die in het breede te onderzoeken.<br />

Op deeze wyze laaten de Butzower Recenfenten zig<br />

uit over myn Samenftel, en zeggen, dat het oude<br />

Sociniaanfche vuiligheden leert; meenende dat zy<br />

daarmede genoeg gezegd hebben, om alle eenvoudige.<br />

Christenen, die zeiven niet in ftaat zyn te beproeven,<br />

van het leezen daarvan af te fchiikken. Maar laat<br />

ons deeze wyze van befluiten wat van naby befchouwen,<br />

en onderzoeken, of zy met de Liefde tot<br />

de


In het Leezen van Tivistfchriften. 47<br />

de Waarheid overeenkorae. De Roomfche Kerk<br />

houdt de Lutherfchen en Gereformeerden voor even<br />

zo groote Ketters, als in onze Kerk de Arriaanen,<br />

Sociniaanen , cn zelfs de Papisten voor Onregtzin,<br />

nigen gehouden worden. Wanneer nu een Katholyk<br />

van een Leerftuk zegt: het is een voor lang<br />

wederlegde Lntherfche of Calvinistische Kettery,<br />

waarvan Bellarminus en veele andere de ongegrondheid<br />

reeds hebben aangetoont; zal dan wel één<br />

eenige onzer twistende Godgeleerde toeftaan , dat<br />

dat Leerftuk daardoor wederlegd is? En waarom<br />

r iet ? Om dat ieder Protestant begrypt, dat juist<br />

bier als uitgemaakt vooronderfteld wordt, het gene<br />

in verfchil is, cn dat nog beweezen moet worden,<br />

dat zy naam'lyk-, die de Roomsche Kerk voor Ketters<br />

verklaart, in waarheid Dwaalieeraars zyn; en<br />

of hunne Gevoelens door de zo dikwerf ondernomen<br />

beftryding waarlyk wederlegd zyn. Even<br />

eens is het gefteld met alle dergelyke gevallen.<br />

Hierom behoorde een Pro'estant ach Godgeleerde<br />

zig te fchaamen om zodanige bewyzen te gebruiken,<br />

waarmede, indien ze doorgingen, de Roomfche<br />

Kerke hem en alle zyne Medebroederen van Onregtzinnigheid<br />

en ketterye met grond overtuigen<br />

zoude. Dan deeze neiging, om in het ftuk van<br />

den Godsdienst op deeze gebrekkige wyze te redeneeren<br />

, behoort veeligt tot de Erfzonde, want<br />

wy vindenze reeds hy de yverende Regtzinnigen onder<br />

de Jooden gebruikt. By deezen, die zig voor de ee •<br />

nige Regtzinnigen hielden, waren de Samaritaanen<br />

toen, datgeenen waar voor de Cbristlyke Kerkgemeen-<br />

fchap-


48 Eerfle OphekU Kegelen van Voorzigtigheid<br />

fchappen thans de Arriaanen en Sociniaanen houden^<br />

naamlyk Aardsketters. Wanneer Jezus tegen de<br />

jooden beweerde, dat zy zonder reden trotfch waren<br />

op hunne afkomst van den braaven Abraham 4<br />

en dat zy, naardien de Regtvaardigheid van een<br />

ander hun niet kon toegerekend worden, om hun eigen<br />

inwendig karakter in Gods oogen even zo verwerpelyk<br />

waren, als de Heidenen, die zy als afgodendienaars<br />

en kinderen des Duivels verfoeiden;<br />

toen antwoordden deezen den Heiland, het gene onze<br />

hedendaagfcheKampvegters den zogenaamden Invoe<br />

reren van Nieuwigheden thans antwoorden: Zeggen wy<br />

niet wel, dat gy een Samaritaan zyt en den Duivel<br />

hebt? JOANN. VIII. 48. Daermede meenden<br />

zy Christus genoegzaam wederlegd te hebben.<br />

Want tot de Regtzinnigheid van dien tyd behoorde<br />

het Geloof, dat God den Jooden om de Verdienften<br />

van Abraham boven alle andere Volken zegende;<br />

en allen die dit leerftuk ontkenden, en op<br />

Verbetering hunner Gemoedsgefteltenisfe aandrongen,<br />

waren Aardsketters en Samaritaanen.<br />

Nu bidde ik alle Vrienden der Waarheid, dat<br />

zy dit voorval uit de Euangeliefche Gefchiedenisfen<br />

lfeeds in gedagten houden , en dat zy in 't<br />

vervolg in Godgeleerde Twistfchriften kezende.- dit<br />

is Sociniaansch , Pelagiaansch, Mennonitisch; of dit<br />

ftemt over een met de Leer van Crellius, Damm .<br />

Dippel, of zo als de Samaritaanen ook heeten mogen;<br />

dat zy dan tevens zig herinneren, dat Christus op dezelfde<br />

wyze beftreeden werdt; en dat derhalven deze<br />

voorvegters, die zig thands nog zo meesterlyk van<br />

do


In bet Leezen van 7 toisljcbri/ten 4.9<br />

de oude Joodfche wapenen bedienen, hadden 'zy in<br />

bunnen tyd 'geleefd, zig zekerlyk. met de Yveraars<br />

onder dit volk zouden vereënigd hebben, om Jefus<br />

voor eenen Aardsketter te verklaaren, zonder zig in<br />

het onderzoeken zyner Leere en derzelver bevvyaen<br />

in te laaten.<br />

Over deeze foort van kampvegters en hunne kunst*<br />

greepen , die andere Schryvers 'zoeken gehaat te<br />

maaken, door hunne Hellingen met de gevoelens van<br />

uitgekreeten Ketteren te vergelyken, moeten wy nog<br />

twee aanmerkingen voordraagen:<br />

.Eerstlyk, dat men gewoonelyk daarby ook deeze on.<br />

regtvaardigheid begaat , dat zodra een Schryver<br />

maar in één Huk tot zekere lekte nadert, al verfchilde<br />

hy voor het overige met haar in alle andere<br />

Artikelen, men hem nogtans voor eenen Aanhanger<br />

derzelve verklaart. Deezervoege worden veele<br />

goede Uitleggers der Schriftuure van Socihiaanerye<br />

befchuldigd, en voor Sociniaanen uitgekree-<br />

. ten , wanneer zy maar ééne plaats der Schriftuure<br />

verklaaren , zo als Sociniaanfche Uitleggers die<br />

verdaan hebben, hoe zeer zy in het Leerftellige<br />

met de Sociniaanen in 't geheel niet overeenkomen.<br />

Hierom is het noodig eens vooral duidelyk aan te<br />

ttjonen, wat 'er toe behoore, om eenen Geleerden<br />

. met regt tot zekere fekte te rekenen, en hem naar,<br />

den naam van haar hoofd te noemen; opdat men'<br />

door zulke fchermers in het wilde niet verder misleid<br />

of bevreesd gemaakt wórde, dat men in gevaar is.<br />

Wie is een Muhamedaan? Hy, die eene of andere<br />

ftelling van den Godsdienst, die in den Córatf'<br />

D ftaari


So Eerfle Öphetd. Regelen van Voorzigtigheid<br />

ftaat, voor waar houdt? Zekerlyk neen; want dan<br />

waren alle Christenen en Jooden ook Muhamedaanen,<br />

naardien zy de Eenheid van God en eenen ftaat<br />

van vergeldinge na den dood gelooven. Maar hy alleen<br />

is een Muhamedaan, die in Muhamet dat gezag<br />

erkent, dat men alle zyne uitfpraaken over den<br />

Godsdienst, zonder uitzonderinge gelooven moet.<br />

Wie is in zynen Godsdienst een Jood ? Geenszins<br />

hy, die Mofes voor een godlyk Gezant erkent; noch<br />

hy, die aan deeze of gene zyner Wetten een eeuwig<br />

verbindende kragt töefchryft; maar hy alleen is het,<br />

die aan Mofes het hoog/Ie Gezag in den Godsdienst<br />

töefchryft, en die zyne gantfche Wet voor eeuwig<br />

houdt. Wie is een Papist? Hy niet, die zekere<br />

nnderfcheidende Leerftukken, welken de Roomfche<br />

Kerke tegen de Proteftanten ftaande houdt, onderfchryft,<br />

maar hy alleen is het, die alles, wat volgens<br />

de Roomfche Kerke en haar Opperhoofd tot de<br />

Leere des Geloofs behoort, op derzelver Gezag aanneemt,<br />

en gelooft, dat geene Verklaaring der<br />

Schriftuure aanneemelyk is, dan die door de Kerk<br />

is goedgekeurd. Wie is een Lutheraan of een Calvinist<br />

, als een Aanhanger dier fekte befchouwd ?<br />

Ontegenfpreekelyk hy, die het gantfche Leerftelfel<br />

deezer Mannen, zo als zy het met hunne Medearbeiders<br />

in de eerfte openbaare Geloofsbelydenisfen<br />

hebben voorgefteld, uit vertrouwen op hunne Opregtheid<br />

en geleerdheid, ondertekent, en zynen Bybel<br />

naar het zelve verklaart. Maar wie is een egt<br />

Euangelisch Christen , of zuiver Christen Godgeleerde?<br />

Alleen hy, die Christus voor zynen eenigen<br />

Lee»-


ïn bet Leezen van tmstjcbrifitn. gt<br />

Lécraar in zaaken des Geloofs erkent, en met Luther<br />

en Calvyn, zonder aanmerkinge op het gene de<br />

Menfchen vóór hem geleeraard hebben, en in den<br />

Bybel meenden te vinden, van alle uitlegkundige<br />

hulpmiddelen van zynen tyd een opregt gebruik<br />

maakt, om de Heilige Schriftuure zelve goed te lee«<br />

ren Verftaan, om daaruit een Samenftel van onmiddellyke<br />

Leeringen des Christendoms op te maaken,<br />

zonder inmenginge van eenige gevoelens, die op het<br />

gezag van anderen rusten.<br />

Uit deeze groote verfcheidenheid van voorbeelden<br />

en kennelyk gepaste <strong>ophelderingen</strong> j blykt nu van zeiven,<br />

dat eenen Godgeleerden voor een Aanhanger<br />

van deeze of gene verftooten fektc te verklaaren, omdat<br />

hy in eenige Bepaalingen des Geloofs met haar<br />

Samenftel overeenftemt, een zeer groote onregtvaardigheid<br />

is, zo lang men niet bewyzert kan, dat hy<br />

zig door de Hoofden van dien Aanhang heeft laaten<br />

Verblinden, om hun gantfche Leerftelfel, op hun<br />

gezag alleen, aan te neemen. Elk egte Christlyk<br />

én Èuangeiiesch Godgeleerde, die de Heilige Schriftuur<br />

zelf en met open oogen leest, zal daaruïÉ<br />

veelligt een Samenftel opmaaken, dat over het gëhee!<br />

genomen,nog by niet ééne Kerk in de Christenheid<br />

Is aangenomen, maar waarvan misfchien iedere fek«*<br />

te eenige byzondefe Waarheden reeds zal kennen en<br />

beter verklaaren, dan alle de overigen; Wilde men<br />

zodanig een egten Christen Godgeleerde dé naamen<br />

van alle die fekten toevoegen, met welken hy in een<br />

of ander Leerftuk overeenftemt, dan zal men hem een<br />

Ariaanfchen Homoöufiaan , een Athanaliaanfchen<br />

D i Uns-


£2 Eerfle OpbeLI. Regelen van Voorzigtigheid<br />

Uuitaris, een Augustyner Pelagiaan, een Proteftant-<br />

fchen Katholyk,eneen Sociniaanfchen Anfelmiaan moe­<br />

ten noemen. Want een Ecleclïcus vindt gewoonlyk<br />

de Waarheid tusfchen dé twistende Partyen in het<br />

midden; en een Godgeleerde Eclecticus moet nood­<br />

wendig dan eens nader aan het eene, en dan wederom<br />

eens nader aan het andere Samenftel komen ,dewyl alle<br />

Pekten haare gevoelens met veel fchyn van Waarheid<br />

uit dé Heilige Schriftuure haaien. Men pasfe dit op my<br />

en myn-Samenfte! toe,en men zal zeergemaklyk ontdek-<br />

ken , dat ik by die Party der egre Proteftantfche Godge­<br />

leerden moet gerekend worden, waartoe Luther,Zwing-<br />

lius, Calvynen Meianchton ook behoorden: dat ik zon­<br />

der eenige opmerkinge op het gezag van menfchen,<br />

myn Leerftelfel eeniglyk uit de Heilige Schrfruure,<br />

en uit de even zo echte godlyke Openbaaring van God<br />

in de Natuure heb- opgemaakt; en dat myn Boek<br />

derha'ven niet behelst een Samenftel der Godge­<br />

leerdheid, naar het gevoelen van deeze of gene fek-<br />

te, miar.het algemeene eenvoudige Samenftel des<br />

Christendoms. Van Sociniaanery kan ik enkel be-<br />

fchuldigd worden door hen, die zeiven niet wee­<br />

ten, wat de Sociniaanen leeren, of die myn Ge-<br />

fchrift met geene genoegzaame aandagt doorlezer,<br />

en daardoor over het hoofd gezien hebben , hoeveel<br />

daarin met het gevoelen der Sociniaanen niet over­<br />

eenkomt By 'voorbeeld de Sociniaanen ontkennen, dat<br />

God de toekomende toevallige geheurtenisfen, en<br />

byzonderlyk de vrye daaden der Menfchen met ze­<br />

kerheid kan voorzien/t welk ik nogtans 5. 81. INo. 2.<br />

V«n myn Samenftel uïtdrukkelyk beweere. Verder


In bet Leezen van Twistfcbriften. 53<br />

ftellen de Sociniaanen over den Perfoon van Christus<br />

eenige Leerftukken vast, en zyn daardoor genoodzaakt,<br />

om veele plaatfen der Schriftuure, byzonderlyk<br />

van Joannes, zeer gedwongen te verklaaren. Ik<br />

Integendeel bepaale daaromtrent niets, maar fla toe,<br />

dat in de Schriftuure tot veelerleie gevoelens wordt<br />

aanleiding gegeven, en ben van gedagten: dat men<br />

over onderwerpen, waarvan wy de zaaklyke denkbeelden<br />

misfen, niets zekers kan bepaalen. Want<br />

zo lang wy de wyze niet begrypen, hoe de oneindige<br />

Wysheid werkt, zo lang kunnen wy ook geen zaaklyk<br />

begrip maaken van de woorden Scheppen, teelen<br />

, uithlaazen, en de gantfche twist beftaat in ydele<br />

klanken, die uit zig zeiven niet in ftaat zyn om<br />

ons eenigzins te verlichten.<br />

Ten tweeden, wordt door die ftrydende Godgeleerden<br />

, die hunne Vyandenmetdenaamen van Ketters<br />

beoorlogen, valschlyk onderfteld, dat een dwaalende<br />

Party, die in eenige Leer/lukken van dwaalinge<br />

overwonnen is, in alle haare Leerftellingen<br />

dwaalen moet. Hierom verbeelden zy zig, dat zy<br />

de gezegden van eenen Schryver reeds genoegzaam<br />

wederlegd hebben, als zy maar kunnen aan*<br />

toonen, dat de een of andere Dwaalleeraar, hier of<br />

daar, iets dergelyks geleerd heeft. Zy zeggen by<br />

voorb. deeze ftelling is reeds door Damm voorgedraagen;<br />

of deeze ftelling vindt men op gelyke<br />

wyze in Sociniaanfche Schriften verklaard; waar.<br />

uit veele Leezers befluiten zullen: derhalven kan<br />

die ftelling en die verklaaring der Schriftuure niet<br />

waar zyn; want Damm en Socyn waren Dwaalleer-<br />

£> 3 aar-


Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

aaren. Ieder verftandig Leezer ziet de ongegrondheid<br />

van deeze drogreden ten klaarften, maar veele<br />

Ongeoefenden worden 'er door misleid. Damm<br />

en Socyn kunnen in tien ftukken gedwaald , • en<br />

nogtans over het elfde en twaalfde beter dan de<br />

heerfchende kerk gedagt hebben. Indien dit befluit<br />

doorgaat: alles is valsch, wat een fekte leeraart,<br />

die in zekere Artikelen dwaalt: dan moet het ook<br />

valsch zyn , dat tweemaal twee vier zyn, dewyl<br />

dit door alle vroegere en laatere Aardsketters beweerd<br />

is.<br />

Het tot dus verre gezegde zal, zo ik vertrouwe,<br />

genoegzaam zyn, om die Leezers, welken de<br />

kunstgreepen der ftrydende Godgeleerden nog niet<br />

bekend waren, voor hunne gewoonlykfte en lompfte<br />

misleidingen te bewaaren. Zydie zelfs de Waarheid<br />

naarvorfchen, moeten zig volftrekt eeniglyk houden<br />

aan die inwendige gronden, welke voor en tegen de<br />

ftellingen worden bygebragt, en zig nimmer voor of<br />

tegen eene Leere laaten voorinneemen door den grooten<br />

naam, of den flegten reuk der genen, die iets<br />

dergelyks geleerd hebben; zig fteeds herinnerende,<br />

dat Christus ook door de Yveraars onder de Jooden,<br />

ja zelfs van Paulus vóór zyne Bekeering, onder de<br />

Aardsketters gerekend werdt.<br />

TWEE-


T W E E D E<br />

O P H E L D E R I N G .<br />

•Over de verfcheiden foorten myner Tegenfchryveren,<br />

cn ever bet by zonder belang, dat zy hebben<br />

, om myn Samenftel der Cbristlyke Leere<br />

der Gelukzaligheid te beftryden.<br />

Wanneer by geregtlyke ondervraagingen, de uitfpraaken<br />

der Getuigen, die der zaake kundig<br />

zyn, over hetzelfde Huk zeer veel verfchillen en elkanderen<br />

tegenfpreeken, zal een verftandig en eerlyk<br />

Regter niet alleen zien op de bevoegdheid, het<br />

getal en de kundigheid der getuigen; maar hy zal<br />

ook poogen te ontdekken, welk belang een iegelyk<br />

hunner by die zaak hebbe.<br />

Dit onderzoek zal hem fpoedig doen zien ,<br />

waardoor verfcheiden Perfoonen , allen van even<br />

goede kundigheid als goeden naam , nogtans zo zeer<br />

van eikanderen vërfchillend antwoorden; en waardoor<br />

eenigen, die anders zo duidelyk en naauwkeurigfpreeken,<br />

in deeze hunne Uitfpraaken zoonnaauwikeurig<br />

en dubbelzinnig zyn, dat het verfchilftuk<br />

daardoor meer verduisterd dan opgehelderd worde.<br />

Leezers van godgeleerde Twistfchriften, die zig in<br />

de Grondtaalen en Kerkelyke Gefchiedenisfen niet<br />

geoefend hebben, bevinden zig dikwyls in eenegelyke<br />

omftandigheid, dat zy hun oordeel alleen vestigen<br />

moeten op de Uitfpraaken van Getuigen, die der<br />

zaake kundig zyn. Zo menigmaalen het op Letter-<br />

D 4 kun»


56 Tweede OpheJd. over het Belang<br />

Jointje aankomt, kunnen zy zeiven niet beflisfen,<br />

welke de waare Uitlegging zy eener Schriftuur<br />

piaatfe, onder veele van elkander verfchillende Verklaaringen;<br />

of wie in het vernaaien eener oude<br />

Gebeurtenisfe, het meest getrouw zy aan de beste<br />

Oirkonden der Gefchiedenisfen. Neemen zy nu<br />

tot eenen grondregel aan, dat hy, die in de geleerde<br />

Weereld bekend ftaat als de grootste Letterof<br />

Gefchiedkundige, in zulketwistvraagen het meeste<br />

geloof verdient ; of dat die Verklaaring der Schriftuure<br />

en die Uitfpraak over Gebeurtenisfen de beste<br />

is, voor welke het grootjle Gedeelte der Godgeleerden<br />

zig verklaart; dan zullen zy dikwerf, zo niet altyd,<br />

elendig bedroogen zyn.<br />

Want in de Twisten der Geleerden gebeurt niet<br />

zelden het zelfde, 't geen men dagelyks in het gezellig<br />

leeven gewaar wordt. De kundigfte en ecrlykfte<br />

Mensch zal over het zelfde geval geheel anders oordeelen,<br />

wanneer hy daarby geen bel ang hoe genaamd<br />

beeft, dan wanneer zyn voordeel of fchaade daarin<br />

betrokken kan worden. De driften cn de geest van<br />

partyfehap hebben een groote magt over ons Ver:<br />

ftand, en derzei ver invloed is zo ongevoelig, dat de<br />

braaffteMan daardoor misleid kan worden, zonder het<br />

zelf te wecten. Dit merkt men zeer klaar in alle<br />

Pleidooien. Beide de twistende Partyen houden<br />

zig overtuigd, dat Regt en Billykheid volftrekt op<br />

haare zyde zyn, daar toch alle andere menfchen,<br />

^zelfs zy die minder doorzigt hebben, maar belangloos<br />

en' in koelen bloede daarover oordeelen,) ter-<br />

(föjjj ontdekken wat in haare eisfehen te ver getrok-


myner Tcgcnfchryveren. 57<br />

trokken. Ja den geest van Partyfchap heerscht<br />

pok in den dagelykfchen omgang, en zyne verblindende<br />

uitwerkingen worden zelfs ontdekt in zulke<br />

onderhandelingen, daar de onderwerpen maar een<br />

zeer geringe betrekking hebben op den tegenovergeftelden<br />

wensch der menfchen.<br />

Men leeze, b. v. in een Gezelfchap een berigt<br />

voor uit de Nieuwspapieren van eene gelukkige<br />

onderneeminge der Amerikaanen. DienadeOnafhangelykheid<br />

der volkplantingen'wenfehen, zullen dit<br />

berigt terftond voor zeer waarfchynlyk en geloofwaardig<br />

houden ; terwyl de Engelschgezinden zeer<br />

Ichrander zullen zyn, om alle gronden van Onwaarfchynlykheid<br />

uit te denken en dat verhaal twyfelagtig<br />

te maaken. Deeze aanmerking is van" het<br />

uiterste gewigt. Zy, die iets wenfehen waar te<br />

bevinden, zyn daardoor, welke flerkte 7an Geest<br />

zy ook hebben mogen, ongefchikr, om alle bewyzen<br />

vóór en tegen eene zaak naauwkeurig te beproeven,<br />

en die in eene regtvaardige fchaale tegen elkanderen<br />

te weegen. Men pasfe dit toe op de<br />

twisten der Godgeleerden, en houde in gedagten,<br />

dat zelfs de geleerdfte en anderzins eerlykfte Man,<br />

geen volmaakt onpartydig Regter kan zyn, zodra<br />

eenig bedekt belang, hoedanig dat dan ook<br />

zyn moge, hem, eer hy onderzoekt, doet wenfehen<br />

Regt en Waarheid aan de ééne zyde te vinden.<br />

Dit in aanmerking neemen Je, zal ik den Vrienden,<br />

van myn Samenftel behulpzaam zyn in het ondekken,<br />

door welk belang myne menigvuldige Partyen<br />

wenfehen, dat myn gevoelen niet waar is; op dat<br />

D 5 zy


§8 Tweede Opheld. ever het Belang<br />

zy zig noch door hun Getal, noch door de geleerdheid<br />

en goede hoedanigheden van eenigen derzetven,<br />

vervoeren laaten, om hun eigen oordeel over<br />

myne gelegde gronden te mistrouwen. Behalveto<br />

de geleerde Vyanden, die my in hunne Schriften<br />

poogden te wederleggen , zyn 'er nog zeer veelen<br />

die tegen myne Wysbegeerte des Christendoms ,<br />

in alle Gezelfchappen hevig uïtvaaren. Alle my.<br />

ne Partyen kan ik zeer gevoegelyk in zes Hoofddeelen<br />

verdeelen, naar het byzonder belang, waardoor<br />

ieder foort tot den wensch gedreeven wordt,<br />

om myn famenftel ongegrond te vinden. By ieder<br />

zal ik te gelyk aantoonen, welke tegenwerpingen<br />

men tegen my heeft ingebragt, en dan myne redenen<br />

en de tegenbedenkingen voor de oogen myner Leezeren<br />

in de wtegfchaale leggen, op dat zy zeiven te<br />

ligter zien kunnen, aan welke zyde dezelve overllaa.<br />

De eerfte en veragtelykftc foort myner tegenfpreekeren<br />

zyn die, welken deDuifternis liever hebben datj<br />

het Licht, om dat hunne werken boos zyn. Midden<br />

onder hunne welluftige uitfpattingen en fchreeuwende<br />

onregtvaardigheid , bezweeren zy, uit deeze<br />

oorzaake , met de dierfte eeden, dat zy in het<br />

zuivere Geloof aan Christus alleen zaligmankende<br />

Verdiensten willen leeven en fterven. Deeze lieden<br />

zyn geweldige Vyanden van myn famenftel, daarom,<br />

dat ik daarin ten fterkften aandringe op eigene<br />

inwendige Regtfchaapenheid en Christlyke gezindheden,<br />

en een eigene zedelyke Goedheid des harten<br />

ter Gelukzaligheid noodzaaklyk verklaar e<br />

Maar


myner Tegenfchryvcrtn. 59<br />

Maar zy, noch lust noch moeds genoeg hebbende,<br />

om zig van hunne troetelzonden los te fcheuren<br />

en een Godlyk Leeven te leiden, houden zig daarom<br />

zeer vast aan deeze Geloofsbelydenisfe : dat<br />

de menschlyke Natuur volftrekt onbekwaam is tot<br />

eenig Goed; dat alle Menfchen , zonder onderfcheid,<br />

voor God even doemwaardige Zondaars<br />

zyn; dat alle onze eigen Werken en Poogingen onjt<br />

ons te bekeeren, niets baaten;en dat wy daarom,<br />

zonder aanzien onzer eigen werken, alleen uit Genade<br />

om de Verdiensten van Christus, geregtvaardigd en<br />

zalig moeten worden, Door eene valfche toepasfmg<br />

van de Leerftellingen der Kerke, wiegen zy<br />

hun geweeten jn flaap; en om dat ik deeze Spreekwyzen,<br />

die aan misvattinge onderhevig zyn, verwerpe,<br />

en met kiaare en ronde woorden zegge, 't geenede<br />

Kerk, indien men haar wel verfïaat, toch eindelyk<br />

zelve leeraart, fchreeuwen zy tegen my als<br />

tegen eenen Vyand des zaligmaakenden Geloofs en<br />

Christus Verdiensten; hoe zeer ik ronduit met<br />

Joannes beweere; dat hy alleen die in het Licht<br />

wandelt, gelyk God in het Licht is, gemeenfehap<br />

met Hem heeft, en dat deeze alleen door het Bloed<br />

van Christus gereinigd wordt van zyne zonden.<br />

Dewyl de Kerk zelve yvert tegen de misvattingen,<br />

waardoor haare Leerfleilingenter onderdrukkinge<br />

van het Geweeten misbruikt kunnen worden ,<br />

en zy zelve door duizende Bepaalingen en andere Verklaaringen<br />

de eerfte betekenis, die deeze woorden<br />

volgens het gemeen gebruik der taaie hebben, opheft<br />

en verbetert, is het onnoodig deeze menfchen<br />

te


Go<br />

Tweede Opleid, over het Belang<br />

ie wederleggen. Maar het is noodzaaklyk, dat ik<br />

de Vrienden van myn Samenftel d( e opmerken »<br />

door welke geheime belangen zo veele voornaam e<br />

en geringe Perfoonen, die anders z > weinig werk<br />

van den Godsdienst maaken, met zo grooten yver<br />

gaande zyn geworden tegen myne Leere der Gelukzaligheid,<br />

dat zy de bewoordingen der Kerke<br />

die ik om haare ongefchiktheid verwierp, als<br />

het wezenlykfte van het Christendom, verdedigen.<br />

De tweede foort myner Partijen beftaat uit menfchen<br />

van een beter hart, maar die aan de zinnelyke<br />

en geheimzinnige Voorftellingen van het Christendom<br />

zo zeer gewoon zyn, dat zy alle klaare<br />

ontvouwingen van de begrippen van den Godsdienst<br />

voor een ongeoorloofd beftaan der Reden<br />

houden, en daarom myn Samenftel voor een<br />

Rationalismus en Naturalismus verklaaren, Met deeze<br />

foort van Lieden , die het over 't geheel wel<br />

meenen, kan men in het geheel niet redentwisten;<br />

dewyl zy zig met geene Beginfelen en Redeneerkunde<br />

ophouden. Hierom zal ik hun niet antwoorden;<br />

maar hun ter hunner gerustftellinge verzekeren,<br />

dat ik hen voor goede egte Christenen houde, als<br />

zy maar opregt naar hunne zedelyke aandoeningen<br />

en naar de ftem des Godlyken Geestes, die hen<br />

door hun geweeten ondervvyst, tragten te handelen.<br />

Voor hun is myn famenftel niet gefchreeven;<br />

maar alleenlyk voor de zodanigen, die, de Reden<br />

eerbiedigende, in een hooger graad vatbaar en gefchikt<br />

zyn voor het Geloof, en dien het gegeven<br />

is


myner Tegenfehryver en. Pi­<br />

ls om het waare van het valfche door hun gevoel<br />

te onderfcheiden.<br />

De derde foort van Tegenfchryvcren is verre de<br />

talrykfte. Daartoe behooren alle die Godgeleerden<br />

en Leeken van alle Christen Gezindheden, die vroegtydig<br />

gewoon waren, om het gezag hunner kerken<br />

hooger te fchatten dan de uitfpraaken van hun<br />

eigen Verftand en van hun eigen zedelyk Gevoel,<br />

en die daardoor onbekwaam geworden zyn, om de<br />

Heilige Schriftuur anders teverftaan, dan hun famenftel,<br />

dat zy van buiten kennen, medebrengt; naardien<br />

zy de woorden der Schriftuure fteeds onderfchikken<br />

aan hunne eenmaal aangenomen gevoelens<br />

, hoe zeer zy zig des nimmer bewust zyn.<br />

Met deeze lieden is het insgelyks onmogelyk, om<br />

de Waarheden, die in de Heilige Schriftuure geleerd<br />

worden, regelmaatig te onderzotken, dewyl<br />

zy reeds vooraf beflischt hebben , wat daarin als<br />

Waarheid gevonden moet worden.<br />

Deeze menfchen worden daarom ten eersten beangst<br />

in hungewisfe, zodra hun eenige Bedenkingen<br />

tegen het tot nog toe aangenomen Geloof worden<br />

voorgedraagen ; en iedere twyfeling houden zy voor<br />

een verzoeking om van de Waarheid af te vallen.<br />

In plaatse van de Bedenkingen van eenen Tegenfehryver<br />

zig duidelyk voorteftellen, en die te wikken,<br />

geeven zy zig eeniglyk alle moeite, om die<br />

teverdui:leren,en daartegen ,ajs tegen aanvegtingen<br />

des Satans, te ftryden en te bidden. Hierby komt<br />

nog, dat Godgeleerden, die een volkomen Samenftel<br />

van buiten geleerd hebben en zig daaraan hou-<br />

den-


6'2 Tweede Opheld. over het Belang<br />

den , een enkel denkbeeld en ftelling niet kunnen<br />

verbeteren, zonder het gantfche famenftel op te ge-'<br />

ven: want alles is zo kundig in eikanderen gevlogten,<br />

dat men daaruit niet het een of ander Leerftuk<br />

kan uitneemen of veranderen, zonder meer andere<br />

Artikelen van het famenftel te doen vervallen<br />

öf onzeker te maaken.<br />

Onder deeze Aanhangers van een overgeleverd e«<br />

aangenoorae famenftel,-zyn veele geleerde en braave<br />

Mannen, die zig geweetenshalve verpligt houden,om<br />

aan hun Verftand geen oordeel over de zaaken des Geloofs<br />

toe te ftaan; en die, uit eene ootmoedige befcheidenheid,<br />

van zig zelvcn niet vertrouwen, dat<br />

Zy iets beters uit de Heilige Schriftuure zouden<br />

kunnen ontdekken, dan de beroemde oudere Godgeleerden<br />

hunner Kerke en de Leeraaren hunner<br />

Jeugd reeds daarin gevonden en daaruit geleerd<br />

hebben. Onder deeze Yveraars zyn derhalven ook<br />

zulke Mannen, gelyk Paulus vóór zyne bekeeringe<br />

was; en by hen zal, zo wel als by Paulus, eene<br />

even wonderdaadige verlichting noodig zyn, o m<br />

hun zuiverer denkbeelden in te boezemen: want zy<br />

leezen of in het geheel geene Tegenfchriften, of<br />

zo zy die leezen, hebben zy vooraf reeds beflooten,<br />

om alles wat daarin tegen hun aangenomen-<br />

Geloof wordt voorgefteld, voer blooten fchyn en<br />

drogredenen te houden.<br />

Deeze foort myner Tegenfchryveren heeft derhalven<br />

geen zodanig belang by het beftryden van<br />

myn famenftel, waarvan zy zig zeiven duidelyk bewust<br />

zyn. De meeften hunner zyn tegen den Inhoud<br />

of


myner Tegenfchry-veren, 63<br />

of de Waarheden van myn famenftel niet ingeno.<br />

men; doch hebben de Waarheden des Geloofs<br />

maar nooit zuiver en eenvoudig hooren voorftellen,<br />

zonder die geheimzinnige Bewoordingen en Bepaalingen,<br />

die door de Kerk zyn ingevoerd. De Waarheden<br />

, die zy reeds lang, doch niet dan vermomd,<br />

uit hunnen Catechismus geleerd hebben, kennen zy<br />

daarom in 't geheel niet, wanneer zy die naakt<br />

aanfchouwen, en yveren tegen dezelven, als waren<br />

het onchristelyke ftellingen; doch enkel uit misw<br />

verftand.<br />

Indien eenigen deezer menfchen zig bepaalen tot<br />

het wederleggen eener, huns bedunkens, nieuwe<br />

voorftellinge van den Godsdienst, merkt men klaar,<br />

hoe beangst zy zyn, en hoe zeer hun het hart<br />

klopt. Zy zugten, zy verkondigen Gods toornen<br />

kastydinge. Tegen ieder ftelling, ieder woord van<br />

den Man, dien zy voor een Onregtzinnigen houden<br />

brengen zy iets in, zonder regt te weeten, wat zy<br />

daarmede eigenlyk bedoelen; doch in het goede<br />

vertrouwen, dat zy daardoor de zaak van God en<br />

der Waarheid verdedigen.<br />

Om hiervan overtuigd te worden, behoeft men<br />

maar het oordee! over myn Samenftel van den Heer<br />

Conrector Frisch te lepzen, en men ïal ras zien<br />

dat dees goede Man tegenbedenkingen op tegen,<br />

bedenkingen maakt, zonder te weeten of te toonen,<br />

in hoe verre daardoor iets in de Hoofdzaake veranderd<br />

of beflist worde; en dat hy ten laatften, door<br />

veele omwegen en bepaalingen van woorden, juist het<br />

zelfde, maar met min naauwkeurige en met geheimzijl-'


64, tweede Opheld, over hei Belang<br />

zinnige uitdrukkingen wil zeggen, het geen ik zeer eenvoudig<br />

, duidelyk en met ronde woorden geleerd<br />

had de.'<br />

De vierde foort myner Partyen beftaat uit die Godgeleerden<br />

, wier denkbeelden en kennis van het<br />

Christendom reeds verre gezuiverd zyn; maat die in<br />

hunne Bewoordingen overeenftemmen met de ingevoerde<br />

formulieren des Geloofs, uit een begrip, dat de<br />

Eer der Kerke daarby te veel lyden zoude, indien<br />

men die woorden gantschlyk agterlaa'ten of voor geheel<br />

verwerpelyk verklaaren wilde. Om deeze reden<br />

vallen zy Voornaamlyk aan op de vyfde Afdeelinge ,<br />

omdat ik daarin verfcheiden heerfchende Leerftukken<br />

en gewoone uitdrukkingen in de Kerk hebbe afgekeurd.<br />

Hier nu geeven zy zig alle moeite om aan te<br />

toonen, dat de Eer der Kerke en der oude Godgeleerden<br />

in die Afdeelinge door my fmaadelyk gehoond<br />

is; dat ik hun gevoelens aanwryve, die zy nooit gehad<br />

hebben; dat ik de Kerkelyke fpreekwyzen maar<br />

niet regt verfta of niet verftaan wil ; en dat deLeer-<br />

.ftukken, die ik als onfehrifrmaatig verklaard hebbe<br />

, volkomen geregtvaardigd kunnen worden, indien<br />

ze naar den zin dér Kerke maar behoorelyk .worden<br />

verklaard. Dus heeft, b., v., de Heer Kerkelyke Ge?<br />

,heimraad Stiler het. Leerftuk. van de Toerekening<br />

• van Adams eerfte Zonde aan alle zyne nakomelingen<br />

ter verdoemenisfe , *t weikin de Heilige Schriftuure<br />

nergens uitdrukke'yk geleerd wordt, maar daaruit<br />

wel by gevolgtrekkinge, fchoon door onzekere fluitredenen,<br />

kan afgeleid worden; dit Leerftuk, zegge<br />

ik, heefl de Heer Seiler daardoor getiagt te venie<br />

-v ' di-


myner Tegen/ckryveren* "5<br />

digen,dat volgens de meening der Kerke daaronder<br />

een bovennatuurkundige of mctapbyfifche, en geenszins<br />

een zedelyke Toerekening verftaan moet worden.<br />

Naar zyne gedsgten, leert dan de Kerk niet,<br />

dat God ons befchouwt of beoordeelt als of wy<br />

aan de daad of zonde van Adam deel hadden,<br />

maar.dat God beflooten heeft, dat alle de<br />

Nakomelingen van Adam in de natuurlyke gevolgen<br />

van de Zonde hunner eerfte Ouderen deeleii<br />

zouden; en dit noemt hy een bovennatuurkundige<br />

of metaphyfifche Toerekening. Ik wenfc te wel, dat<br />

alle de Kerkleeraars deeze geleerdeVerkla aring van den<br />

Heer Seiler ondertekenden; want deeze bovennatuurkundige<br />

Toerekening heb ik geenszins geloochend j<br />

en geen verftandig mensch, die de Verklaaring<br />

deezes woords van den Heer Kerkelyken Geheimraad<br />

wel bevat, zal zodanige Toerekening immer<br />

in twylel trekken. De ondervinding zelf leert<br />

ons, dat wy in de gevolgen van alle goede en flegte<br />

daaden onzer Voorouderen, en byzonderlyk in<br />

alle uitvindingen van kunften en weetenfchappen,<br />

deelen; en gefchiedt dit volgens een Raadsbefluie<br />

van God , dan is 'er zekerlyk zodanige bovennatuurkundige<br />

Toerekening , als de Heer Seiler beweert<br />

, zelfs volgens het algemeen verband der<br />

dingen, aan de eqrfte daaden o zer eerfte Ouderen.<br />

IVtaar nu is dit de vraag; zyn alle Kerkleeraars,<br />

die nu leeven, werkelyk reeds zo verre verlicht,<br />

als de Heer Seiler, dat zy de Toer.kening van<br />

Adams zonde enkel verftaan zouden in een boven<br />

natuurkundigen zin? de Heer Kerkelyke Geheim-<br />

£ raad


B(> Tweede Ópbela. ever bet belang<br />

raad zal het zelfs niet waagen om dit van de meerderheid<br />

der Godgeleerden te beweeren; vooral<br />

daar reeds eenige geheimzinnige Yveraars hem over<br />

dit ftuk openlylt tegengefproken, en de oude, gebruiklyke<br />

grove betekenis, volgens het gewoon Spraakgebruik<br />

, voor de eenige regtzinnige verklaard hebben.<br />

Maar hieruit volgt onloochenbaar, dat ik aan<br />

de Eere der Kerk niet te kort gedaan hebbe, door<br />

de zedelyke Toerekening voor het heerfchende gevoelen<br />

in dezelve te verklaaren.<br />

Tot deeze foorte myner Tegenfchryveren behoort<br />

ook, hoewel in't verfchiet, de Heer D.Sixt,<br />

Deeze heeft zig de moeite gegeeven , om menigvuldige<br />

Bepaalingen en Verklaaringen van de kerkelyke<br />

fpreekmanieren, uit de vermaardfte oude Godgeleerden<br />

te verzamelen, om daardoor de Eer der Kerk<br />

te verdedigen, en te bewyzen, dat veele Godgeleerden<br />

de Uitdrukkingen en Leerftellingen, die ik<br />

afkeure, in een gantfeh anderen zin gebezigd hebben,<br />

dan ik daaraan hegte. Ik ben aan den Heer<br />

D. Sixt. voor deezen zynen moeilyken arbeid ongemeen<br />

verpligt, om dat myn Samenftel daardoor in<br />

de oogen van hen, die het Gezag van anderen te<br />

hulp roepen , op een nieuwe en gewigtige wyze bevestigd<br />

is. Alle die groote en waardige Mannen<br />

in onze Kerke, die vóór my even dezelfde begrippen<br />

en iuzigten hadden, als ik in myn Samenftel<br />

in de gewoone fpraake des gezelligen Leevens<br />

voordraag, durfden het in hunne omftandigheden<br />

niet waagen, om de Spreekmanieren en Bewoordingen<br />

onzer Kerke te veranderen; waarom zy


•myner Tegehfcbryvtren. 67<br />

zig toelagen om aan deeze Bewoordingen, doorkunftige<br />

verklaaringen, betere denkbeelden toe te voegen,<br />

en daardoor den fchranderften hunner Leerlingen<br />

geheime wenken té geeven. Het is r bekend,<br />

dat de groote menigte der Naamgeleerden en der<br />

Leeken in de Kerk, meer aan klanken dan aan denkbeelden<br />

gewoon zyn, en dat zy oogenbliklyk ontrust<br />

worden en vreezen, dat 'er Onregtzinnigheid<br />

als een onweder komt opdaagen, zodra iemant de<br />

gewoone Uitdrukkingen in het voordraagen der<br />

Leere verlaat; en dat in tegendeel zy, die niet<br />

verzuimen 't gehoor des Volks met de gewoone en<br />

eerwaardig geworden klanken te vervullen, zonder<br />

eenig vermoeden en ergernisl'e zo veel in die<br />

Leerltukken en denkbeelden kunnen veranderen, als<br />

zy goedvinden. Om deeze reden hebben de ouder<br />

Godgeleerden in hunnen tyd, het werk der<br />

Hervorminge op geen andere wyze kunnen bevorderen,<br />

dan dat zy door hunne bepaalingen betere<br />

begrippen, dan men volgens het fpraakgebruik<br />

met de Kerkelyke Leerftelfels kan verbinden, aan<br />

hunne denkende toehoorderen verfchaften, terwyl<br />

het gros hunner , Leerlingen die verbeteringen niet<br />

opmerkten, noch daarvan gebruik maakten. Zy die<br />

deeze plaatsen, welken de Heer Sixt uit de fchriften<br />

van vermaarde regtzinnige Godgeleerden onzer<br />

kerke heeft verzameld, met aandagt en oordeel nagaat,<br />

zal van deeze twee zaaken overtuigd worden:<br />

i. Dat veelen daarvan zeer naby komen aan den<br />

inhoud van myn Samenftel, en dat zy,iri hunne be-.<br />

paalingen, juist diezelfde denkbeelden, fchoo n<br />

E 3 • met


f>8 Tweede Opheld. over het belang<br />

met bedekte- uitdrukkingen, voortellen, die ik<br />

met klaare woorden heb voorgedraagen.<br />

s. Dat zekerlyk ieder Godgeleerden van de fpreekwyzen<br />

der Kerke een andere Verklaaring geeft<br />

en dat daardoor de gewoone Geloofsformulieren zo<br />

veele betekenisfen gekreegen hebben , dat derzelver<br />

gebruik de gantfche kennis van den Godsdienst<br />

zeer onzeker moet maaken.<br />

Voor eenige Jaaren gaf ik een klein werkje uit<br />

onderden Titel: Gründe fttr die Abjèbafung der<br />

Schuljprachein Theol. Syftem; oï Redenen,waarom men de<br />

Taal der Schoole niet meer gebruiken moest in de<br />

Godgeleerde Samentellen, Daarin toonde ik breedvoerig<br />

aan, hoe naadcelig het zy voor eene duidelyke,<br />

naauwkeurige en zekere kennisfe van den<br />

Godsdienst, dat men in Godgeleerde werken zo<br />

veele bekende woorden in een zeer ongewoonea<br />

en veranderlyken zin gebruikt; en nog onlangs heb<br />

ik in myne Anleitung des tnenfchlichen Verftandes<br />

zu mogelichst vollkommener Erkennteniss of Onderwys<br />

om V menjcben Verftand tot de verbevenfte kennisje<br />

op te leiden, % 275. voldoende ontvouwd, hoe het<br />

fpraakgebruik der ftellige Godgeleerdheid geheel en<br />

al aanloope tegen alle regelen eener geleerde taaie;<br />

zo dat ik daarover hier niets meer behoeve te zeggen.<br />

Maar om allen verderen misverftand tusfchen<br />

my en de agtenswaardige Mannen uit deeze foort<br />

myner Tegenlchryveren, die het gewoon taalgebruik<br />

der Kerke verdedigen willen, voor te komen,<br />

zal ik hier eenige voorwaarden tot een verge-


myner Tegenfchryveren. 69<br />

gelyk openen, die ik hoope, dat men aanneemelyk<br />

zal vinden.<br />

Van mynen kant wil ik toegeeven: voor eerst,<br />

dat alle Leerftukken,fpreekwyzen en enkele uitdrukkingen<br />

der Kerke , hoe hard zy ook luiden mogen,<br />

nogtans een goeden zin kunnen hebben , als door<br />

naauwkeurige verklaaringen en bepaalingen der<br />

woorden daarvan afgezonderd worden alle die verkeerde<br />

begrippen , waartoe het gewoon gebruik der<br />

taaie aanleiding geeft. Verder: dat een groot aantal<br />

van Godgeleerde Schryveren en een nog grooter<br />

menigte van Predikanten, die hunne gedagten nimmer<br />

in openbaare gefchriften hebben bekend gemaakt<br />

, reeds lang vóór my zuiverer kundigheden<br />

van Jezus leere gehad en zeer wel begreepen hebben,<br />

dat de gewoone Formulieren, hoe zeer zy die<br />

behielden, aan zeer veele misvattingen onderhevig<br />

waren. Eindelyk'. dat het niet alleen geoorloofd ,<br />

maar zelfs Christlyk en voorzigtig gehandeld is,<br />

dat men zig in zyne woorden naar de zwakken<br />

fchikt, en de fpreekwyzen, die als geheiligd zyn<br />

geworden, blyft gebruiken, wanneer men daardoor<br />

argwaan, mistrouwen en onrust onder zyne Amptsbroederen<br />

verhoeden kan, en zigbevlytigt,omfteeds.<br />

gezonder begrippen door herhaalde verklaaringen<br />

daarvoor in de p'aats te geeven.<br />

Daartegen zullen ook, hoope ik, myne geleerde<br />

Heeren Tegenfchryveren zo billyk zyn, en my van<br />

hunne zyde toeftaan: Eerftelyk, dat het zeer onaangenaam<br />

is voor eenen Leeraar, dat hy nog zulke<br />

uitdrukkingen moet blyven gebruiken, die volgens<br />

E 3 het


jo Tweede Qpbcld. over bet belang.<br />

het gewoone gebruik der taaie aanleiding geeven<br />

tot dwaalingen; en welker misvattingen hy, zo dik.<br />

maals hy die gebruikt, niet anders kan voorkomen<br />

dan door menigvuldige onderfcheidingen en door<br />

het geduurig veranderen van derzelver betekenisfen.<br />

Verders, dat de kennis van gemeene Christenen<br />

door zulke verklaaringen der woorden meer verward<br />

dan opgehelderd wordt; om dar zy de bepaalingen<br />

van woorden niet onthouden , en de eigenlyke<br />

betekenis van een woord uit die bepaalingen<br />

nimmer volkomen kunnen opmaaken; waarom<br />

de gewoone denkbeelden, die het gemeene taalgebruikaandie<br />

uitdrukkingen hegt, zigaltyd in hunne<br />

ziele indringen. Een voorftel, waarin de waarheden des<br />

Geloofs met bekende woorden en die geene nadere<br />

verklaaringe of bepaalinge behoeven, worden voorgefteld,<br />

zal onloochenbaar veel meer, veel zaakelyker,<br />

veel klaarer en beftendigerkennis voortbrengen,<br />

dan een beeldfpraakig voorftel, het welk de<br />

gemeene man onmogelyk kan ontknoopen, en 't<br />

welk voor de Geleerdften zelfs een verdrietige en<br />

moeilyke arbeid is.<br />

Wanneer een Duitfcher in Duitschland met eenen<br />

anderen Duitfcher een koop fluit, en daarvoor honderd<br />

Guldens zal betaalen, zoude het wel by eenigen<br />

regtbank doorgaan, als hy naderhand wilde voorwenden<br />

, dat hy Poolfche Guldens of Sefthalven<br />

daarmede gemeend hadt? Maar wanneer een<br />

Duitsch Predikant in Duitschland met eeneDuitfche<br />

Gemeente fpreekt, zal het dan geoorloofd zyn ,<br />

om de woorden in een gantfeh anderen zin te neemen'


myner Tegenjchryveren. Jl<br />

rnen, dan zy in zyn Vaderland ooit gangbaar zyn?<br />

Stelt eens dat een kind, door een befmette voedfter<br />

wordt aangeftoken, kan men dan wel zeggen, dat<br />

God dat kind het buitenfpoorig gedrag van de<br />

voedfter toerekent? of wanneer een Soldaat in 't<br />

veld wordt dood gefchooten, zal dan wel iemant<br />

zeggen: God heeft hem de uitvinding van het bus,<br />

kruid toegerekend? En zal men dan, wanneer de<br />

Godgeleerden op den Predikftoel zodanig fpreeken<br />

en door Toerekeninge enkel een deelagtig worden<br />

verftaan aan de natuurlyke gevolgen, dit eene goede<br />

en verftaanbaare taal noemen? Even eens is het<br />

gefteld met alle de ftellingen, die ik in mynvyfde<br />

Afdeeling als verwerpdyk verklaard hebbe. Niets<br />

is minder myn oogmerk, dan de Leere der Kerke<br />

te beftryden, indien door Kerke de verftandigfte<br />

Godgeleerden van vroeger en laater tyd verftaan<br />

moeten worden. Want ik weete, dat zy na hunne<br />

honderde verklaaringen, bepaalingen en uitbreidingen<br />

van den zin der woorden, wat de zaak zelve aam<br />

gaat, met my volmaakt overeenftemmen. Hierom<br />

verwerpe ik de aldaar afgekeurde leerftellingen in<br />

dien zin, welken zy volgens het gewoon gebruik<br />

der taaie hebben, en waarin zy reeds voorlang<br />

verwoipen zyn, door de kunstige verandering van<br />

de bctekenisfe der woorden, die groote Godgeleerden<br />

daaraan door hunne verklaaringen gegeven hebv<br />

ben. Maar dewyl ik uic ervaaring weete, dat nog<br />

zeer verre het grootfte gedeelte der Proteftantfche<br />

Geestlyken en Leeken, deeze fyne onderfcheidingen,<br />

van deeze kundige doch omzigtige mannen niet bevat,<br />

E 4 en


7* Tweede Opheld. over let belang<br />

en daardoor het eerfle ruwe denkbeeld behoudt ,<br />

'tgeen volgens het gewoone taalgebruik uit die woorden<br />

het eerst opwelt; is dit de reden , dat ik daartegen<br />

fpreeke als tegen dwaalingen, die in de kerk<br />

beërfden, fchoon dt Kerk zelve, of haare vóór denkende<br />

Hoofden, die denkbeelden of in lang niet<br />

meer, of nooit gehad mogten hebben.<br />

Nu ga ik over tot de Vyfde foort myner Tegenfchryveren<br />

, welkers belang aan dat der voorgaande<br />

zeer gelyk is. Tot dezelve behooren die Godgeleerden,<br />

welken zig daardoor beleedigd agten , om<br />

dat ik in myn Samenftel eene houding aanneeme,<br />

als of alles, wat ik daarin voordraage , nieuw en<br />

nog nooit door een ander vóór my gezegd ware; en<br />

die my daarom poogen te vernederen, en myn gefchriftdoen<br />

voorkomen, als veel flegter, dan alles<br />

wat tot nog toe ooit door Godgeleerden gefchreeven<br />

is. Deeze foort kon ik geheel met ftilzwygen<br />

Voorby gaan, dewyl haare fchryvers niet zo zeer<br />

den inhoud van myn werk zelve voor valfch en<br />

ongegrond verklaaren; maar zig veeleer ophouden<br />

met de uitwendige gedaante en de fchikking van<br />

myn boek; en eeniglyk feilen opfpooren in eenige<br />

invlegtingen (Nebenpunkten), om my in perfoonte<br />

vernederen, en myne zedelyke en geleerde denkwyze<br />

verdagt te maaken. Maar dewyl een<br />

vry aanzienlyk aantal myner Leezeren, zullen zy<br />

myn gefchrift met het behoorelyke en bedoelde<br />

jrtit leezen, op my het vertrouwen moet blyven"<br />

behouden, dat ik die plaatfen der Heilige Schriftuure,<br />

welken ik verklaare, in ftaat ben uit te leggen<br />

3


myner Tegenfchryveren. 7 3<br />

gen, en dat ik geen vreemdling ben in de overige<br />

deelen eener geleerde kennisfe , welke<br />

tot het onderzoeken van de Hoofdzaaken vercischt<br />

worden ; daarom houde ik my verpligt , om<br />

hier ten minften iets van zekere Göttingfbe Beoordeeling<br />

te zeggen, waarin men my zeeronvriendlyk<br />

behandeld heeft. Deeze Beöordeeling vindt men<br />

in de r^de toegifre, of aan hang fel op de Güttingcr<br />

geleerde Berigten van den 140'.?» April 1781, Eene<br />

beöordeeling, die ik te meer niet met fiilzwygcn<br />

kan voorby gaan, omdat veelen, die van de uitgaave<br />

deezer berigten het regte niet weeten, op de<br />

gedagten gekomen zyn, dat de een of andere der<br />

agtenswaardige gewoone Leeraaren in de Godgeleerdheid<br />

te Göttingen derzelver Schryver is, of<br />

dat de beöordeeling met goedkeuringe der Godgeleerde<br />

Faculteit, in die gedrukte geleerde berigten<br />

gekomen is. Hierom merke ik vooraf aan, dat de<br />

Faculteit noch het bellier over die berigten, noch<br />

het oordeel heeft over derzelver inhoud; en dat de<br />

braave Heer Profesfor Heyne te ontfchuldigen is,<br />

dat hy de beöordeelingen over godgeleerde werken<br />

aan de verantwoordinge haarer Schryveren ovelaat,<br />

dewyl dit buiten den eigenlyken kring van zyn beroep<br />

is. Voor 't overige behoeven myne Leezer s<br />

flegts eene geringe aandagt te vestigen op den geest<br />

deezer beöordeelinge, om zig te Overtuigen, dat de<br />

Beöordeelaar, zo in letterkunde als in zyne zedelyke<br />

denkwyze, zeer Jaag verzonken ligt beneden herdenk,<br />

beeld, 'tgeen het braave gemeen zig van het charaktcr<br />

van de medeleden der Godgeleerde Faculteit van<br />

E 5 Göc-


f4 Tweede Opbeld. over bet hela<br />

Göttingen met regt gevormd heeft, zodat het vermoeden,<br />

als of die Heeren daaraan eenig deel hadden,<br />

geheel en al verdwynt.<br />

Maar om ter zaake te komen. De Beöordeelaar<br />

zegt bladz. 237., dat het onaangenaamde van myn<br />

gefchrift beftaat in myne verwaandheid om my bö;<br />

vcn anderen te verheffen, en in de ongemanierde<br />

wyze, waarop ik hen behandele, zo dat men zig<br />

daaraan fteeds ergeren moet. Hier is dan de grond<br />

.vandienkwaaden luim, welke door zyne gantfche beoordeeling<br />

zo fterk doorflraalt. Ingevolge hiervan<br />

begint hy met eene verzameling van alle plaatfenuit<br />

myn Samenftel, daar ik my,naar zyne gedagten, op<br />

eene beleedigende en ongemanierde wyze jegens alle<br />

overige Godgeleerden gedraage, en my boven hen<br />

verheffe. Ik moet bekennen, dat de Schryver (eenige<br />

inlasfchingen en vcrplaatlingen van woorden<br />

uitgezonderd) zuiver de eigen woorden van myn<br />

gefchrift aanhaalt, en plaatfen van de eerfte en<br />

laatfte bladzyde van myn Samenftel zo kunftig heeft<br />

weeten by eikanderen te voegen, dat ik aan allen,<br />

die myne uitdrukkingen in dit verband leezen, als<br />

een zeer lompe en verwaande Snoever, die verdient<br />

uitgelachen te worden, moet voorkomen.<br />

Maar zodra iemant de moeite neemt, om de aangehaalde<br />

plaatfen in haar verband met het voorgaande<br />

en volgende in myn werk zelve .te leezen, zal<br />

alle deeze betovering verdvvynen , en de hoon,<br />

dien de Beöordeelaar op my meende te werpen, zal<br />

op zyn eigen zedelyk charakter nedervallen. In een<br />

gefchrift van-zo gewigtigen en algemeen nuttigen<br />

in-


niyner Tegenfchryveren.<br />

inhoud , zouden alle groote Godgeleerden , wien<br />

de Godsdienst en 's menfchen Gelukzaligheid ter<br />

harte gaan, de aandagt hunner Leezeren alleen op<br />

de waarheid of de dwaaling in de hoofdflellingen gevestigd<br />

, cn deezen geenszins in zulken gezigtspunt<br />

geplaatst hebben, waaruit zy den Schryver eerst in<br />

een belagchelyk af beeldfel met tegenzin befchouwden,<br />

en dan flegts zo veel van den inhoud des ge-<br />

Ichrifts laaten zien, als zy noodig oordeelden, om<br />

hunne Leezeren in den opgevatten afkeer tegen<br />

den Schryver te bevestigen. Iemant befpottelyk<br />

te maaken, vereischt noch geleerdheid noch een<br />

groot vernuft, maar het draagt de duidelykfle bewyzen<br />

van gebrek aan een edel hart en een fyn<br />

zedelyk gevoel by hem, die zig, in de gewigiigft e<br />

twisten over dc waarheid en den godsdienst, van<br />

zulke Iaage wapenen bedient tegen den perfoon,<br />

in plaatfe van dringende bewyzen tegen zyne gezegden<br />

te berde te brengen. Tot zulke laagheid is niet<br />

een der medeleden van de Godgeleerde Faculteit van<br />

Göttingen, zedelyker wyze, bekwaam, en kan dus<br />

van hun by gecne mogelykheid vermoed worden.<br />

Op de eerfle en tweede afdeeling van myn Samenflel<br />

merkt de Beöordeelaar op, dat het denkbeeld<br />

van Gelukzaligheid, zo als ik alles daarover fyntjes<br />

heb uitgeploozen, reeds voor zeer lang bekend, en<br />

in veele geleerde wet ken zeer veel beter voorgedraagen<br />

is, dan in myn gefchrift; dat van Origeneï<br />

af tot op onze tyden, allen het oogmerk en de wer.<br />

king van den Godsdienst daarin gefield hebben, dat<br />

de mensch door den zeiven gerust gefteld en bly-<br />

75<br />

moe.


76 Tweede Opheld. over het belang<br />

moedig gemaakt wordt: in tyd en in eeuwigheid.<br />

Dat het daarom zeer zonderling is, dat ik het tot<br />

myn grootfte verdiende wil maaken, om my te verftouten,<br />

bekende zaaken voor te draagen, en die<br />

als iets nieuws aan te pryzen.<br />

Hierop antwoorde ik, 't gene in myne eerfle Opheldering<br />

breedvoeriger is aangetoond, dat ik het<br />

nieuwe van myn Samenftel geenszins plaatfe in de uitvindinge<br />

van het denkbeeld der Gelukzaligheid, 't geen<br />

zeer veele weereldlyke en christlyke Wysgeeren allerwegen<br />

reeds vóór my wel hebben opgegeven;<br />

maar daarin, dat ik getragt hebbe, om de ftellige<br />

Godgeleerdheid, of het gantfche Leerflelfel der christlyke<br />

Gelukzaligheid, naar dit denkbeeld eenvoudig te<br />

maaken, en alles daarvan af te zonderen, wat den<br />

mensch noch gerust ftellen , noch vrolyker, noch<br />

wvzer kan maaken. Van Origenes af tot op onze<br />

tyden mogen zo veele Godgeleerden een regt<br />

denkbeeld gehad hebben van het oogmerk van den<br />

godsdienst; doch mee dit alles is het gefchiedkundig<br />

zeker, dat men by het vervaardigen van<br />

een Leerflelfel daaraan nooit gedagt heeft; maar<br />

dat men integendeel ontelbaare ftellingen en bepaa-<br />

Iingen der Leere, die ons noch geruster, noch vrolyker<br />

konde maaken, als wezenlyke leeringen des<br />

Geloofs, in het zelve heeft aangenomen. De vcrfchillen<br />

over de fchriften en het gevoelen van<br />

Origenes; de handelingen van alle groote Kerkvergaderingen<br />

in alle eeuwen; de verdeeldheden onder<br />

de Proteftanten over de meening van de leere der<br />

Kerke ; en de Beöordeeling van de Göttingfche<br />

be-


myner Tegenfchryveren. fr<br />

berigten zelve, toonen zonneklaar , dat de geest,<br />

die onder de Godgeleerden heerscht, nimmer geweest<br />

is een geest van rust en blymoedigheid; en<br />

dat men de leerftellingen en fchriften nooit daarnaar<br />

beöordeeld heefc , of zy het oogmerk van<br />

den Godsdienst bevorderden ; maar dat men veelmeer<br />

over vraagen en fpreekwyzen, die op de ruste<br />

des gemoeds geen den minften invloed hadden,<br />

eeniglyk uit verwaandheid, yverzugt en geest van<br />

partyfchap geftreeden , en eikanderen daarom op<br />

de onbetaamelykfte wyze behandeld en vervolgd<br />

heeft.<br />

Gave God, dat alle Godgeleerden niet alleen<br />

duidelyk wisten, wat menschlyke Gelukzaligheid<br />

zy; maar dat zy ook in alle hunne voorftellingen<br />

fteeds bedagt geweest waren, dat niets tot het eigenlyke<br />

Christendom behoort, dan 't gene ons geruster<br />

en wyzer maakt! Hoe gaarne zoude ik de<br />

hand op den mond leggen en bekennen, dat ik een<br />

dwaas geweest was, om zodanig iets als nieuw en<br />

ongewoon aan myne jongere Medebroederen aan te<br />

beveelen. Gaarne wilde ik den Göttingfchen Beoordeelaar<br />

met dankbaarheid roemen, indien hy my<br />

hadde aangeweezen, waardoor en waarin myn Samenftel<br />

de ruste des gemoeds en de blymoedigheid<br />

der Christenen hinderlyk kan wezen, en in deezen<br />

opzigte verbeterd moet worden. Maar een enkel<br />

opüag van 't oog doet zelf zi e n, dat het zelfs voor hem<br />

geheel nieuw en vreemd l s, om by godgeleerde<br />

«ordeelen aan het oogmerk van den Godsdienst te<br />

denken.<br />

Ik


' J8 Tweede Opheld. over bet belang<br />

• Ik kenne veele agtensw'aardige mannen, die in<br />

hunne Voorftellingen van den Godsdienst, het voornaame<br />

oogmerk van Jefus leere fteeds voor oogen<br />

hebben; maar ook daarom Worden zy weldra door<br />

het grootfte gedeelte hunner Medebroederen, 't zy<br />

luidkeels, 't zy onder de hand, van önregtzinnigheid<br />

befchuldigd. Hy die zig ontegenzeggelyk overtuigen<br />

wil, hoe verfchrikkelyke verwarring over<br />

het denkbeeld van Gelukzaligheid als nog in de harfenen<br />

van veele Godgeleerden heerfcht, leeze flegts<br />

met eenige opmerkzaamheid de Beoordeelingen van<br />

den Heer Conrector FRISCH over myn Samenftel.<br />

Deès man, die zig fchynt te verbeelden, dat hy<br />

zyne ftellige Godgeleerdheid zeer wel verftaat, wederlegt<br />

myn gegeven denkbeeld van Gelukzaligheid,<br />

't welk de Recenfent als zeer oud en van Origenes<br />

tyden af, voor algemeen bekend opgeeft. De Heer<br />

Friscb beweert, voor zo verre men dit uit zyn winderig<br />

gefchrift kan opmaaken, dat de vergenoegdheid,<br />

welke toch het zelfde is als blymoedigheid*<br />

in geenen deele gerekend moet worden, tot de Ge*<br />

lukzaligheid van den mensch in deezen ftaat te behooren.<br />

Want de vergenoegdheid beftaat uit he c<br />

befchouwen van de volmaaktheid, die wy hier in<br />

dit leeven niet bezitten ; maar wy moeten ons bezig<br />

houden met onze gebreken te leeren kennen , want<br />

daaruit alleen ontftaat Gelukzaligheid. Daarenboven<br />

moet het goede, dat wy reeds bezitten, en deszelfs<br />

toeneemende verbetering voor ons verborgen blyven,<br />

dewyl wy anders te opgeblaazen zouden worden<br />

en op verkeerde wegen kunnen vervallen. Zo<br />

moet


myner Tegenfchryveren. *Q<br />

moet ook een voorzigtig Leeraar aan zyne leeflifi.<br />

gen niet Jaaten biyken, dat zy in het lceren anderen<br />

voorby ftreeven, of vorderingen maaken. Volgens<br />

den Heere Frisch is het een Epikurismus, dat men het<br />

óverwigt van het zinnelyk, natuurlyk goed in de<br />

Weereld, als een gedeelte van ons geluk befchouwt,<br />

en als een bron voor onze vergenoegdheid gebruikt.<br />

Ook fpreekt de Schriftuur niet van het Lyden, als<br />

of het zelve alleen met de uitwendige belydenis van<br />

Christus leere verbonden ware, wanneer zy zegt:<br />

allen, die godzalig willen leeven in Christus Jefus,<br />

moeten vervolgingen lyden; maar het is ten allen<br />

tyde waaragtig, dat een getrouwe opvolging van .<br />

Jefus voorfchriften het kwaade deezes leevens vermeerdert.<br />

Wanneer men nu dit alles, dat de Heer Conrector<br />

Frisch als de egte regtzinnige leer der Kerke<br />

Voordraagt, te zamen voegt; welk denkbeeld van<br />

Gelukzaligheid zal dan daaruit te voorfchyn komen?<br />

De mensen moet dus niet vergenoegd zyn , hy<br />

tfioet zig niet bezig houden met de befchouwinge<br />

van het zinnelyk goede in de natuur, noch van het<br />

zedelyk goede, dat in hem zeiven is, maar met de<br />

befpiegeling van zyne gebreken ; en die volmaaktheid,<br />

welke hy mogt bezitten, moet hy voor zig<br />

zei ven verbergen, zo verre God die zelfs aan hem<br />

niet verbergt. • Wat al geheimzinnige wartaal!<br />

waar toch leert de Schriftuur iet dergelyks, dat wy<br />

het goede in ons zeiven en in onze betrekkingen<br />

verloochenen; en ootmoedigheid op dwaaling bou-<br />

wea


go Tweede Opheld, over bet belang<br />

wen moeten? En welke grondregel is het voor de opvoedinge,<br />

dat men in het onderwys der kinderen<br />

moet zorgen, dat zy niet bemerken, dat zy anderen<br />

voorby ftreeven , of vorderingen maaken? WeeJ<br />

die Schooien, daar men naar zulke beginfelen de<br />

jeugd onderwyst. Doch ik houde my verzekerd,<br />

dat de Heer Conrector zelf in de praktyk, als<br />

hy aan zyn Samenftel niet denkt, redelyker met<br />

de jeugd zal handelen, dan men daaruit kan verwagten;<br />

en dat hy in eene andere gemoedsgefteltenisfe<br />

zelve prediken zal, dat de Godzaligheid<br />

ten allen tyde en tot alle dingen nuttig is, en dat<br />

zy de belofte heeft niet alleen des toekomenden,<br />

maar ook des tegenwoordigen Levens.<br />

Voor het overige is in myn Samenftel veelal nieuw<br />

voor die foort van Leezeren, voor welken ik het eigen'<br />

lyk gefchreeven heb; want daar oe behooren niet de<br />

bele ene en zelfsdenkende oudere Godgeleerden 1<br />

maar deels die aankomende Godgeleerden die ik<br />

in het regte gezigtspunt heb willen plaatfen,<br />

waaruit zy in 't toekomende alle onderzoek van den<br />

Godsdienst, en over twistvraagen, met betrekkinge tot<br />

het oogmerk, befchouwen zouden: deels die Leeken,<br />

die trebbcn leeren denken, doch die uit honderden<br />

van boeken niet kunnen opzoeken , wat<br />

hier en daar, op deeze en gene enkele plaats, af-,<br />

zonderlyk voorkomt, en beter is, dan dat ik in<br />

een klein handboek zeggen k nde s maar die het<br />

huofizaaklyke daarvan gaarne in eene leevendige<br />

taaie zagen voorgedraagen , om het in een alge.<br />

meen


myner Tegenfchryveren. 8t<br />

meen verband tot één geheel te kunnen overzien en<br />

befchouwen. Van veelen derzelver heb ik ook de<br />

fterkfte dankzeggingen daarvoor ontvangen.<br />

Ook heeft de Beöordeelaar in het algemeen vergeten,<br />

dat oud en nieuw, wanneer het van Waarheden<br />

gezegd wordt, niet gelyk van klederen , die<br />

door het gebruik verlleeten zyn, het pradïcatum ob-<br />

\ectïvum maar Jubjectivum is ; en dat daarom zeer<br />

veele denkbeelden, die hier en daar verfpreid in degeleerde<br />

fchriften der Godgeleerden voorkomen, voor<br />

aankomende Godgeleerden en andere Leezeren, die<br />

dezelven in hunne woonplaatzen van de Predikstoelen<br />

nog nooit gehoord, noch buiten de geleerde cptooifelen<br />

gezien hebben, geheel en al nieuw kunnen<br />

wezen. Doch het is voor my en den vrienden van<br />

myn Samenftel volmaakt onverfchillig, of . het voor<br />

eenen Recenjent oud of nieuw is , dat ik gefchreeven<br />

hebbe, zo het maar in alle zyne hoofdpunten gegrond<br />

en waar bevonden worde.<br />

In de derde Jfdeeling kan de Schryver deezer beoordeelinge<br />

niet vinden, wat ik hoogere Gelukzaligheid<br />

noeme. — Dewyl ik in de eerfte Afdeelinge<br />

van graaden of trappen van Gelukzaligheid fpreeke,<br />

blykt het, dat hoogere Gelukzaligheid zo veelis als een<br />

grooter trap of hooger graad van menschlyke Gelukzaligheid,<br />

dien men hier reeds verkrygen kan, en<br />

die rust op onze erkentenis, dat'er in deezen ftaat<br />

van den mensch meer goed dan kwaad is. De overige<br />

aanmerkingen van den Recenjent over deeze af-<br />

- deeling zyn zwak en van weinig gewigt; en komen<br />

uit misverftand voort. Maar als hy zegt, dat tegen<br />

F den •


ÏÏ2 Tweede Opbeld. over bet belang<br />

den inhoud deezer afdeelinge, wat de wysbegeerte<br />

en de opvoedingskunst betreft, veele tegenwerpingen<br />

gemaakt kunnen worden, fta ik hem dit gaarne<br />

toe. Want tegen alle fchriften kan men altyd een<br />

menigte van tegenwerpingen maaken, zonder dat<br />

daartoe veel geleerdheid vereischt worde. Hoe minder<br />

bekwaamheid iemant hebbe, en hoe minder<br />

moeite hy zig geeve, om zekere voorftclling ten vollen<br />

en in den famenhang te bevatten, te meer tegenwerpingen<br />

moeten hem daarby natuurlyker wyze invallen<br />

: maar of zy gegrond zyn, is een andere<br />

vraag.<br />

Ondertusfchen verdient de laatfte tegenwerping<br />

van den Schryver eene tegenbedenking. Onder de<br />

aangeweezen natuurlyke verhinderingen ter Gelukza.<br />

ligbeid voor den menscb, ontbreekt, zegt hy, de voornaamfte;<br />

naamlyk, die toegeneigdheid (Jpropeiifio) tot bui.<br />

tenjpoorige zinnelykbeid, welke voor ieder groot Ge-<br />

Jchiedknndigen, en voor ieder Man van ondervinding<br />

onoplosfelyk is. Hierop antwoorde ik, dat ik niet alleen<br />

§§ 23, 24, 27. uitvoerig gehandeld hebbe van<br />

de geneigdheid om meer zinnelyk dan verftandig te<br />

handelen, maar ik heb daar ook verklaard, hoe de.<br />

zelve uit 's menfchen natuurlyke inrigting ontftaat,<br />

en duidelyk aangetoond, hoe hieruit de driften en de<br />

daarop volgende buitenfpoorigheden voortfpruiten.<br />

Eene natuurlyke geneigdheid 'tot zinnelykheid neeme<br />

ik 1 n; maar eene natuurlyke geneigdheid tot buitenïpo<br />

mglieid houde ik noch voor natuurlyk, noch voor<br />

algemeen- -<br />

want het buitenfpoorige is iets toevalligs,<br />

tUt in ieder byzonder geval,, uit de bloote zinnelykheid


myner Tegenfchryveren. 8§<br />

heid en haare beweegingen, tot een zekeren hoogereii<br />

graad van werkzaamheid, verklaard kan worden. Maar<br />

dat aan grooteGefchiedkundigen,wanneer zy 's menfchen<br />

natuur en ziel niet bcftitdeerd hebben, of flegte<br />

Phyjioiogist n en Pfychologisten zyn , een geneigdheid<br />

tot buitenjpoorige zinnelykneid in den menscb lititer<br />

natuurlyk toefchynt, dan aan andere Geleerden • en dut<br />

dit voor hun onoploslüyk is; daarover re hooft men<br />

zig niet te verwonderen In de' gefcaiedenislen vinden<br />

wy meestal zulke daaden der nu del en aanget<br />

kend , die wegens haare inwendige ol uitwendige<br />

grootheid, of wegens haare zeldzaamheid gewigtig<br />

zyn. Men kan dus daaruit wel leeren, hoe gewei lig<br />

de driften kunnen aangroeijen, en in hoe vo 1 re de<br />

menfchen zig in buitenlpuorigheden verloopm kunnen;<br />

maar men leert daaruit niet onmiddellyk kennen<br />

, wat dai mensch doorgaans natuurlyk en by'<br />

hem algemeen is, J)e leevensloop vat: niet één eenig<br />

mensch wordt in de Gefchiedenislen met die om •<br />

ftandigheid veihaald, dat wy alle de mh dere dfyfveeren<br />

en de uitwendige aanporringen of beweegingen,<br />

die, wanneer zy te famenloopen en te gelyk<br />

werken , buitengewoone daaden hebben veroorzaak^<br />

behoorelyk by eikanderen konden tellen, en daaruit<br />

de fornme opmaaken van de inwendige Qntënftvf)<br />

grootheid der kragten, die op bet gemoed werken.<br />

Een veel ligter en zekerer middel, om de natuur der'<br />

menlchen uit te vorfchen,is, vooreerst,opmerkzaamheid<br />

op ons zei ven en op de perfoonen, waarmede<br />

men dagelyks verkeert, en wier meeste daaden wy<br />

gelegenheid hebben om op te merken; maar ten ari-<br />

F 2 ' dei-


84 Tweede Opbeld. over het lelang<br />

deren en voornaamlyk een onafgebroken waarneeming<br />

van kinderen, en van de geheele doch zagtkens<br />

voortgaande ontwikkelinge hunner vermogens.<br />

Dewyl ik zelf Vader ben van zeven kinderen , en<br />

veele kinderen van hoogen en laageren rang, en van<br />

zeer verfchillende Temperamenten en bekwaamheden<br />

heb opgevoed; en dewyl ik altyd geneigd W2S, ommy<br />

met het naarfpooren dergronddriften, en de oorfprongfyke<br />

en natuurlyke vermogens van den mensch bezig<br />

te houden; vertrouwe ik, dat ik over dit onderwerp<br />

mede kan lpreeken, hoe zeer ik niet behoore tot het<br />

getal van die Geleerden , die zig in de Gefchiedkunde<br />

uitneemende beroemd gernaakt hebben.<br />

Volgens myne ervaaring wordt 'er in 's menfchen<br />

natuur geene geneigdheid tot buitenfpoorigheid gevonden,<br />

en die verkreegene, doch tot de natuur niet<br />

behoorende neiging tot zinnelyke buitenfpoorigheden,<br />

zyn by volwasfenen op verre na zo algemeen<br />

niet, als men veelal gelooft; ik laat ftaan, dat zy<br />

algemeen zouden zyn. Men moet zig vooreerst duidelyk<br />

voordellen en bepaalen, wat men eigenlyk buitenfpoorigheden<br />

noemen wil. Iedere buitenfpoorigheid<br />

onderftelt zekere grenzen, die overgetreden<br />

worden. Het komt derhalven voor eerst daarop aan,<br />

welke grenzen men verfta, om welken te buiten te gaan<br />

?<br />

s menfchen zinnelykheid een natuurlyke geneigdheid<br />

zoude hebben: of men naamlyk zulke grenzen meent,<br />

die de Natuur zelve aan de zinnelyke werkzaamheid<br />

gefteld heeft; of de zulken, die van kunftige inrigtmgen<br />

der menfchen en van burgerlyke wetten in<br />

grootere Maatfchappyen afhangen. De grenzen van<br />

da


myner Tegenfchryveren. #5<br />

de eerfte foort worden natuurlyk in agt genomen, enworden<br />

niet overtreden dan door menfchen, die verbasterd<br />

en onnatuurlyk zyn geworden. Maar de<br />

tweede foort van grenzen zyn zekerlyk veele menfchen<br />

geneigd te overtreeden, zonder dat men het<br />

der natuure kan te laste leggen. Een paar voorbeelden<br />

zullen dit fchielyk aantoonen. Geen kind is genegen<br />

om meer te drinken, dan zyne natuurlyke behoefte<br />

vordert; de geneigdheid tot zwelgen is iets<br />

onnatuurlyks, en ontttaat by veele lieden uit valfche<br />

begrippen, dat het een eer is veel te kunnen<br />

drinken; by anderen langzaamerhand uit den aangenaamen<br />

fmaak van de dranken, die kunftig toebereid,<br />

en met fterker geesten vergezeld zyn, dan de eenvoudige<br />

Natuur oplevert. De dtift tot de voortteeling<br />

is gewoonlyk op die jaaren reeds het fterkfte,<br />

dat de jonge lieden volgens de burgerlyke inrigtïngen<br />

nog geene huishouding kunnen onderhouden.<br />

Hierdoor worden alleszins buitenfpoorigheden veroorzaakt<br />

; maar het zyn geenszins de grenzen der natuure<br />

, die overgetreden worden ; en de drift ter<br />

voortplantinge van zyn geflagt wordt daardoor in zig<br />

zelve niet zondig. De mensch, die van natuure ge.<br />

neigd is den kortften weg te bewandelen, en openhartig<br />

te handelen, wordt daarom dikwyls van magtiger,<br />

dan hy is, mishandeld, en hy vindt tegen hen<br />

geene geregtigheid in de burgerlyke Maatfchappyj<br />

hy neemt daarom , gedwongen , zyne toevliigt tot<br />

list, of tot vertwyfelde middelen van zelfswraake,<br />

zonder dat eene geneigdheid der natuure tot buitenfpoorigheid<br />

daaraan fchuldig is, en zonder dat daar<br />

F 3 , by


86 Tweede Cpbeld. over bet belang<br />

by ooit de paaien des natuurlyken regts verbroken<br />

worden. Het is onnoodig om meer voorbeelden hy<br />

te brengen: alvvie zelf wil opmerken, en deeze aanmeningen<br />

vervolgen, zal daardoor overtuigt worden,<br />

dat buitenfpo^righeden niet uit eene algemeene geneigdheid<br />

der natuure, maar veelal uit den famenloop<br />

van veele uitwendige oorzaaken, uit beperkingen<br />

, waardoor de natuurlyke driften eene onnatuurlyke<br />

rigting van buiten bekomen, of uit valfche verbeeldingen<br />

t.n verkeerde kennisfe voortkomen.<br />

Maar m m moet my hier niet verkeerd verftaan,<br />

Wanneer ik de grenzen, die de Natuur voorfchrylt,<br />

onderfcheide van die, welken door burgerlyke wetten<br />

en inngtingen bepaald zyn. Ik wil daarmede niet<br />

zo iets zeggen, als of de menschlyke- wetten van or.<br />

de in dc Maatfchappyen flegt en verwerpelyk ,<br />

pf derzeiver overtreedingen onzondig zyn. Neen;<br />

ik erkenne ze voor goed en nuttig, om een hooger<br />

geluk daardoor in een ruime maate te bevorderen-<br />

Maar alle menschlyke fchikkingèn zyn op eene on*<br />

vermydelyke wyze zodanig geheld , dat zy uit de<br />

veelvuldigheid' der voorvallen zyn afgenomen , en<br />

daarom niet op alle gevallen zodanig zonder uitzondering<br />

pasïêVi, dat een overtreeding van dezelven<br />

fomwylen niet eenigermaate door hoogere natuurwetten<br />

noodzaaklyk worde. Het is een zeer voortieffelyke<br />

verordening, dat een ieder hier zyn eigendom<br />

hseft en te gelyk het regt, om alle anderen van<br />

deszelfs gebruik ui: te fluiten, en dat daarom rooven<br />

en fieeiet: vère.ouden is en zwaar geftraft wordt:<br />

M^ar. 'er kunnen nogtans gevallen zyn,dat, by voorbeeld


myner Tegenfchryveren.<br />

beeld een Vader geen gelegenheid heeft om voor zyne<br />

talryke kinderen zo veel te winnen en te bedelen,<br />

al, by met zyn huisgezin noodig heeft, om de<br />

dringendfte behoeften der natuure te voldoen-.wanneer<br />

hy nu in zulke omftandigheden fteelt, overtreedt<br />

hy geenszins de wetten der natuur, die<br />

hem zo wel, als de vogelen des hemels, liet gebooren<br />

worden met het regt op alle fpys en voedfel,<br />

dat Gods aardryk voor dieren en menfchen<br />

voortbrengt.<br />

Uit myne ervaaringen door de opvoedinge moet<br />

ik hierby nog aanmerken, dat de meeste uitfpattingen<br />

der jeugd, voortkomen uit gebrek aan genoegzaame<br />

bezigheid voor haare leevendige werkzaamheden,<br />

en dat zy daar het meest te vinden zyn,<br />

waar men ze door de geftrengfte bepaalingen meest<br />

zoekt te beletten. Een rivier moet met meer geweld<br />

doorbreeken, en verwoestender overftroomingen<br />

aanregten , naar maate de vloed meer zwelt, en door<br />

dyken, die tregterswyze toeloopen, bepaald wo- de-<br />

Geeft allen jongelingen fpeeltyd voor hunne bezigheden,<br />

en komt hen vóór met aangenaame voorfla.<br />

gen tot bezigheden, die hunne kragten op een<br />

nuttige en tevens vermaaklyke wyze kunnen oefenen;<br />

dan zult gy bevinden, dat de Natuurgoed is»<br />

en dat geene geneigdheid tot buitenipoorigheden<br />

de wysheid van haaren Schepper verdagt maakt.<br />

Hoe zeldzaam wordt toch de menschlyke natuur in<br />

haaren natuurlyken ftaat befchouwd, en hoe zeer<br />

is men integendeel gewoon dingen aan de Natuur<br />

te laste te leggen, die eeniglyk aan de onnatuurly.<br />

F 4<br />

ö<br />

7


°8 Twerde Opbeld. over bel belang<br />

ke inr'gringen van 's menfchen gebrekkige wysherd<br />

.moeten toegefchreeven worden!<br />

De vierde Af deeling geeft de beöordeelaar kort,<br />

doch zeer gebrekkig en verkeerd, op; zonder iets<br />

daartegen in te bréngen ; maar op-eenmaal wordt<br />

hy verhit over de aanmerking op het Hot van §<br />

40. alwaar ik de Wysbegeerte des Christendoms en<br />

het in de gefchiedenisfe omkleede Christendom van<br />

eikanderen onderfcheide.<br />

Volgens het oude gebruik meent hy my op de<br />

kortfle wyze te wederleggen, door my onder de<br />

Samaritaanen te rekenen; omdat myne gezegdens<br />

eenige gelykheid hebben met plaatfen in de fchriften<br />

van Woolfion en Dam; agter welke Dwaallèeraaren ik<br />

egter geplaatst moet worden uit hoofde myner<br />

fchryfwyze en eerlykheid. Want deeze mannen<br />

verwerpen alle gefchiedenisfen van wonderen in<br />

het onderwys 'des Volks; maar ik wil, dat de Predikanten<br />

ze voor verdigt houden , en nogtans als<br />

waarheid en godsdienst zullen voordraagen: en dit<br />

heet byhemChristlykeLeeraars tot de allerfchandelykfte<br />

bedriegers maaken. — Hier hebben wy dus de<br />

uitkomst van het gene tot nog toe in het hart van den<br />

Recenjent tegjen myn Samenftel in 't verborgen heeft<br />

omgegaan'. — Wy moeten hem daarom ontlchuldigen<br />

over zyne onhandige behandeling van het zelve;<br />

dewyl hy in de dooling ligt, dat ik Christen Leeraars<br />

in Hddenfche Paapen wil veranderen, die onder den<br />

naam van Godsdienst den Volke wat grollen moeten<br />

wysmaaken. — Schrandere Leezersvan myn werk<br />

zien zeiven de ongegrondheid deezer hefchuldigin-<br />

gen;


myner Tegenfchryveren. 89<br />

gen; maar voor de zwakkere hoofden zal ik ter behooreiyke<br />

plaatfe ook daarvoor zorgen, datditfpook<br />

van ergwaan hen niet verder ontruste.<br />

By de vyfde sifdeeling wordt veel merkwaardigs<br />

gezegd: Vooreerst verklaart de Beöordeelaar, dat<br />

geen befchaald man van zodanige gevoelens,die het<br />

grootftegedeelte'zy'nerMedeburgers als Godlyk eerbiedigt,<br />

behoort te, zéggen, dat ze een hoop van eigendunklyke<br />

bepaalingen van menfchen zyn, alleen op<br />

hun eigen. gez?g aan het Christendom toegevoegd ;<br />

gefield zelve, dat zy werklyk ongerymd' warén. Wat<br />

moet men van zulk een Recenfent denken? Even die<br />

zelfde man, die het my als eene fchandelyke beleediging<br />

van Christen leeraars ar.nwryft, wanneer ik<br />

hun, uit Christus onderwys en voorbeeld, den raad<br />

geeve, dat zy die veele of weinige vooroordeelen<br />

des Volks, welken met veele waarheden in hunne<br />

harsfencn zeernaauw vereenigd zyn, als een onkruid<br />

dat zonder de tarwe mede uit te rukken, niet kan<br />

uitgerooid worden,verfchoonenmoeten; die zelfde man<br />

begeert hier , dat men ongerymde gevoelens, wanneer<br />

zy door de menigte voor Godlyke waarheden<br />

gehouden worden, niet voor willekeurige byvoeglelen<br />

van menfchen, niet voor ftoppelen verklaaren<br />

zal: Ja zelfs niet in Wysgeerige Schriften, die alleen<br />

voor denkende harsfenen gefchreeven zyn.—Doch<br />

dat hy zig op dcezi wyze tegenfpreekt, daarover<br />

ver wondere ik my geenszins. Augustinus, die hier<br />

voor een braaf en opregt Man verklaard wordt,<br />

hield die zelfde ftellingen, welken hy tegen de Manicheen<br />

Uitreedt, ftaande tegen de Pelagiaanen; en<br />

F j het


9° Tweede Opbeld. over bet belang<br />

het is onder de Stryd ende Godgeleerden èemode geblecven,<br />

iets voor waar of valsch aan te neemen, naar<br />

gelang de omftandigheden zulks vorderden , indien<br />

zy hunne partyen 'er maar gehaat door konden<br />

maaken.<br />

Verde* is merkwaardig, dat de Beöordeelaar beweert,<br />

dat die Leerftellingen, die ik van § 49 tot<br />

§ 55 wederlegd , en waarvan ik den zin naar het<br />

gemeene taalgebruik genomen hebbe, door niet eenen<br />

Proteftantfchen Leeraar in onze dagen meer voor<br />

waarheden des Christlyken Geloofs gehouden worden.<br />

— Gave God, dat dit waar ware; danhaddeik<br />

my niet verder bezondigd, dan dat ik iets overtolligs<br />

gefchreeven, en nog eens de door alle Proteftantfche<br />

Leeraars reeds erkende valschheidvan voorgaande<br />

misvattingen aangetoond hadde! Danzeerveele<br />

Predikatiën cn andere fchriften van hoogbeampte<br />

Kerkleeraaren, nog binnen korten tyd door den<br />

druk openbaar gemaakt, kur.nen den Recenjent lee.<br />

ren, dat de verlichting in dit (luk nog in lang zo<br />

algemeen niet is, als hy wel vermeent. — Maar<br />

gefteld, dat wy daaromtrent eenrtemmig denken ;<br />

dat de mensch met geene daadeïyke zonde, noch<br />

met eene ftellige Qwsitive') geneigdheid tot het,<br />

kwaade ter weereld komt; dat de mensch niet zoneer<br />

zyn eigen willen en werken verbeterd kan wor.<br />

den; dat God ons niet in Christus, noch om Christus<br />

verdienften voor zedelyk betere menfchen<br />

iboudt dan wy werklyk zyn; — waarom behoudt<br />

men dan nog fteeds de oude Formulieren<br />

en uitdrukkingen , die immers volgens


myner Tegenfchryveren. 9t<br />

gens het gewoone taalgebruik, by den gemeenen<br />

Christen niet anders dan denkbeelden verwekken<br />

kunnen die voor valfch verklaard zyn ?<br />

Vervólgens vindt de Recensent de borgtogtlyke<br />

voldoening in de plaatsen, JOANN. I. ig: ROM.<br />

III. 53: PETR. II. 24: en de boetdoende verbryzc-<br />

ling, JAK. IV. 4—ro. geleeraard. Ik weet wel,<br />

door welke redeneeringen zy daaruit plee jen af­<br />

geleid te worden; doch groote UirlegkunJigcn<br />

hebben het gebrekkige daarvan reeds voor lang<br />

aangetoond, en ik zal die Tekften ter gevoegelykcr<br />

plaatse in deeze Ophelderingen verklaaren; en wat<br />

de plaats van JAK. IV. 4—to.' betreft, zal ikbe-<br />

wyzen, dat daar geenszins van een Christlyke be­<br />

keering gefproken wordt. Voor het overige heb ik<br />

niet, gelyk de Beöordeelaar meent, alle droefheid<br />

en berouw over het voorleedene als onbegaanbaar<br />

mat een Christlyke verbetering verklaard; maar<br />

§ 74- N. 4. de gevallen onderfcheiden,waar berouw<br />

en droefheid plaats kunnen vinden; en enkel be­<br />

weerd, dat de aangenaame uitzigten, die het Chris-<br />

tendom en deszelfs geloof ons openen, meer bïv-<br />

moedige gewaarwordingen dan droefheid in ons<br />

verwekken moeten.<br />

By de zesde Afdeeling verklaart de Beöordeelaar<br />

vooreerst myn Samenftel van Gelukzaligheid, dat uit<br />

zuivere bybelfche uitdrukkingen is opgemaakt, voor<br />

een louter Naturalismus; en verwondert zig dan ,<br />

hoe ik de gedagten van Paulus over den ftaat na<br />

den dood tot de natuurlyke Wysbegeerte tellen<br />

fcan. Zonderlinge verwarring van denkbeelden<br />

'waar-


92 Tweede Opbeld. over het belang<br />

waarlyk! zyn de waarheden, die ik uit Schriftuur -<br />

tekften verzameld hebbe, geene waarheden des<br />

Christendoms? Uit welke andere waarheden beftaat<br />

dan de Christlyke leere der Gelukzaligheid ? Of<br />

houden deeze waarheden des Christendoms op<br />

Christlyk te zyn, wanneer haare overeenftemming<br />

met Gods plan in de natuur volmondig erkend<br />

wordt? En zyn zy alleen maar zo lang Christlyk ,<br />

als zy enkel op gezag geloofd, en met de waarheden<br />

der gefcheidenis vermengd gekend worden ?<br />

— Het wezenlykfle , en het heerlykfte gedeelte<br />

des Christendoms, op zig zelve befchouwd en met<br />

Gods werken vergeleeken, is derhal ven een Naturalismus,<br />

dat is, volgens de taaie dier Yveraaren,<br />

een Heidendom; ook dan, wanneer het, gelyk ik<br />

gedaan hebbe, uit de Schriftuur zelve is afgeleid.<br />

— Maar God vergeevehet allen, die uit onverftand<br />

yveren,het redeiyke Christendom verloochenen en<br />

voor een Heidendom houden ! Na dat de Beöordeelaar<br />

nog eens, uit misvc-rltand,daartegenuitrjevaaren<br />

heeft dat ik de Christlyke Leeraars tot bedriegers wil<br />

maaken, onderneemt hy 't gene hy by zyne aanmerkingen<br />

over de vierde Afdeeling, beloofd hadde,<br />

om aan de geleerde Weereld eenige proeven van<br />

myne uitlegkundige , godgeleerde, letterkundige<br />

en wysgeerige kennisfe, en ten laatflen ook van<br />

myn ftyl te geeven. Hy verzekert, dat men een gantsch<br />

boekdeel zou kunnen fchryven, indien men alle de<br />

wonderfpreuken, en alles waarin de Schryver van het<br />

Samenftel tegen wysbegeerte, uitleg- gefchied- cn<br />

taalkunde gezondigd heeft, wilde by één verzamelen<br />

Dit


myner Tegenfchryveren.<br />

H—• Dit is in de 'daad een gefchikte aankondiging<br />

eener gevoelige vernedering, die de Recenfent my,<br />

uit afkeer, die hem billyk toefchynt, heeft toegedagt.<br />

Hierop zullen myne Leezers met my verwagten,<br />

dat een man, die verklaart, dat hy een gantsch<br />

boekdeel kan volfehryven met myne grove dwaa.<br />

lingen en feilen van allerleien flag op te geeven,<br />

zekerlyk \v;l tot een proefje zoude opgegeven hebben<br />

de groffie en buitenjpoorïgfle Jlaulen van myne<br />

zwakheid in alle kundigheden, die tot de Godgeleerdheid<br />

behooren. Daarom zal ik niet één deezer<br />

weêrgadelooze fouten overflaan, en alles zoeerlyken<br />

vooreen iegelyk verftaanbaar voordellen, dat<br />

ook Leezers, die geen Godgeleerden zyn, tusfchen<br />

den Recenfent en my met zekerheid zullen kunnen<br />

oordeelen. Eerftlyk worden van myne flegte uitlegkundige<br />

kennisfe de klaarfte proeven gegeven.<br />

i. De Schriftuurplaats a KOK. V. 19: (@m «f» i,<br />

xiira xxltcxzrri») zoude ik § 39 N. i overgezet heb<br />

ben: Godwasin Christus. Wanneer men de aangehaalde<br />

plaatfe van myn Samenflel opzoekt, zal men zien<br />

dat ik daar zelfs niet eene enkele plaats hebbe<br />

overgezet, maar dat ik de ftelling: „ God was in<br />

„ Christus, en heeft zig, naar zyne gantfche denk-<br />

„ wyze ten aanzien der menfchen, zigtbaar gemaakt<br />

„ of zinnelyk geopenbaard;" uit de vergelykinge van<br />

drie plaatsen by JOANN. XIV. 6 — n: XII. 45.<br />

2 KOR. V. 19— heb afgeleid. Maar nu, Christus<br />

zegt in de eerfte uitdrukkelyk, dat de Vader in<br />

hem is cn woont; dat wie hem ziet, ook den Va.<br />

der ziet; dat de Vader door hem fpreekt en werkt.<br />

Even


94- Tweede Opheld. over bet belang<br />

Even hetzelfde herhaalt hy in de tweede plaató.<br />

Maar in de derde, die Luther heeft overgezet/,,<br />

„ God was in Christus, en verzoende de Weereld<br />

„met zig zei ven" wordt geleerd: dat God door Chrisius<br />

zyne geneigdheid heeft laaien hek end maaken, om<br />

alle zonden van den voorleedenen tyd zonder Voldoeninge<br />

te vergeeven; of met andere woorden: God<br />

heeft een algemeene vergiffenis en volkomen kwytfheU<br />

ding voor de tot nog toe bedreevene zonden laaten aankondigen.<br />

De Waarheden, die ik uit deeze Schriftuurplaatfen<br />

heb afgeleid, zyn dus openbaarlyk<br />

daarin gegrond, en dit heeft de Beöordeelaar ook<br />

zelve niet ontkend, Maar het zwakke myner uitlegkundige<br />

kennisfe zal dan daaruit moeten blyken,<br />

dat ik Luther's overzettinge van de laatfte plaats<br />

niet uitdrukkelyk afgekeurd, en dit gezegde niet beter<br />

vertaald heb. Maar nu zullen myne Leezers,<br />

die geen Godgeleerden zyn, gaarne willen weeten,<br />

waarin tog Luther's groote misdag in het vertaaien<br />

van deeze Schriftuurplaatfe befla. Dit zal ik<br />

hun nu onder het oog brengen. In het Grieksch<br />

ftaat er eigenlyk: God was in Christus, de Weereld<br />

Verzoenende enz.- Dit nu kan in het Grieksch zowel<br />

als in onze taaie op tweeërlei wyze verftaan worden:<br />

Óf, gclykLuther gedaan heeft, in tweeftellingen:<br />

God was in Christus en verzoende de Weereld<br />

met èig zeiven; of ook korter: God verzoende de Weereld<br />

in Christus, of door Christus met zig zeiven. De<br />

keus tusfehen deeze twee Overzettingen moet nu a<br />

volgens de meening van den Beöordeelaar, dekeurfteen<br />

zyn van een egte uitlegkundige geleerdheid.<br />

Kun-


myner Tegenfchryveren.<br />

Kundige leezers , welken de lettervitterijen der<br />

Godgeleerden niet bekend zyn, zullen misfchien<br />

waagen: waarin toch het onderfcheid van beide verklaaringen,<br />

met opzigt tot het zaaklyke denkbeeld,<br />

of tot de kennis der waarheid,ruste? VeelHgt zullen<br />

zy zeggen: God is in allen, en op een nadere wyze,<br />

volgens het lpraakgebruik, daar, waar zyne byzondere<br />

werken zig opdoen, en derhalven moet H y<br />

in Christus geweest zyn, wanneer hy door hem<br />

zyne voorneemens bekend maakte. Myne denkende<br />

Leezers hebben gelyk; in de denkbeelden w<br />

op t laatst geen onderfcheid. — Mogelyk, zullen<br />

zy daarom denken, is het derhalven, volgens de Criekfche<br />

taalkunde en met betrekkinge tot den Samenbang<br />

, een grove fout, dat men die plaats overzet, gelyk<br />

Luther gedaan beeft. - Nu ja, dit fchynt ook de<br />

meening van den Recenfent te zyn; ten minden wil<br />

hy iets dergelyks doen vermoeden, dat hy, die<br />

deeze plaats, gelyk Luther overzet, geen Grieksch<br />

verftaat, en derhalven de Heilige Schriftuur niet<br />

kan uitleggen. Groote taalkundigen van laater<br />

tyd hebben Luthers overzettinge , als de beste<br />

behouden ; en dewyl het hier toch op een erkend'<br />

gezag aankomt, vergenoege ik my, om tegen eenen<br />

onbekenden Güttingfchen Recenfent flegts eenen bekenden<br />

groot en Güttingfchen Uitlegknndigen, den beroemden<br />

Hemnann naamlyk, by te brengsn, die in<br />

zyne overzetting des Nieuwen Teftaments, den Apostel<br />

, even gelyk Luther, laat zeggen: God was 'in<br />

Christus en verzoende de Weereld met zig zeiven.<br />

Hier-


ÖÖ Tweede Opbeld. over bet belang<br />

• Hieruit blykt derhalven, dat al hadde ik Luthers<br />

oude overzetting behouden, dit egter nog geen ge',<br />

noegzaam bewys zoude zyn van myne groote zwakbeid<br />

in het uitlegkundige. Maar gelyk I* boven reeds<br />

zeide, ik heb deeze plaats met overgezet, om dat<br />

het voor myn oogmerk onverfchillig was, hoe men<br />

de Griekfche womlen in onze taaie opvatte.<br />

Doch dewyl het'er nu eenmaal ter deezer gelegenheid<br />

op aan zal komen , om onze geleerdheid in<br />

woorden te toonen, zal ik-my voor godgeleerden<br />

over deeze plaats een weinig nader verklaaren. Ik<br />

onderfcheide daarin vooraf, of men bet gezegde van<br />

Paulus voor Geleerden, of voor gemeene Christenen<br />

moet overzetten.<br />

In het eerfte geval zoude ik, voor Geleerden<br />

fchryvende, van Luther', en Heumann's vertaalinge<br />

afgaan, en niet fchryven: God was m Christus; en<br />

'wel om deeze twee volgende redenen, waarom de<br />

Beöordeelaar waarfchynelyk niet gedagt zal hebben.<br />

Vooreerst,om dat Paulus de fp'eekwyze, inChristus<br />

sy«,zeer dikwerf en by herha'alinge gebruikt,om<br />

daardoor het denkbeeld een Christen of Christlyk,<br />

waartoe men toen nog geene enkele woorden hadt,<br />

by omfchryvinge aan te duiden: Zozegthyby voorb.<br />

" in even dit zelfde Hoofiftuk vs. 17: iemand m<br />

Christus, dan is hy een nieuw fchepzel; dat is,<br />

Isiemant een Christen, die houd op een Jood of<br />

een Heiden te zyn, maar hy behoort tot een nieuwe<br />

foort van Godsdienstbelyderen, by welken de<br />

lighaamlyke afkomst in geene aanmerking komt. Op<br />

dezelfde wyze wordt gezegd, I.THESS. II. 14. de<br />

Ge-


myner Tegenfchryveren.<br />

Gemeente van God die in Judêa zyn, in Christus<br />

Jezus, dn is eenvoudig, de Cbristlyke Kerlen in<br />

Judëa. Het is daarom by my onwaarfchynelyk ,<br />

dat Paulus de uitdrukking tri Christus Jezus zyn<br />

in het 19 vs. van God gebruiken zoude, om dat<br />

het volgens Paulus taalgebruik zou moeten beteke*<br />

nen: God iuas een Christen. Maar ten anderenfpreekt<br />

Paulus in zyne brieven aan de Korintheren op eene<br />

gantsch andere wyze en met gantsch andere vvoort<br />

den van de betrekking van Christus op God. Zo<br />

zegt hy by voorb. 1 KOR. Xï. 3. dat de man het hoofd<br />

is van de vrouw, Christus het hoofd van den man,<br />

maar God het hoofd van Christus. En•Hoofdft. UI.<br />

22, en 23. dat alles aan de Christenen, dat zy<br />

aan Christus, en dat Christus aan God behoort.<br />

In het tweede geval, wanneer ik deeze plaats<br />

voor gemeene Christenen moest overzetten, of daarover<br />

moest prediken, dan zoude ik Luther's overzettinge<br />

niet veranderen, om dat de Leeken daardoor<br />

wantrouwende gemaakt worden op hunnen<br />

Bybel; maar vooral om dat daarin geen nuttigheid<br />

is, dewyl het denkbeeld en de kennis der zaake<br />

'er niet door veranderd worden, en om dat de gemeene<br />

Christenen daarenboven niet in ftaat zyn* om het verfehillend<br />

taalgebruik van Joannes en Paulus van elkander<br />

te onderfcheiden. In myn Samenftel wordt<br />

5 39 van het voordraagen van de Godsdienst aan den<br />

Yolke,gefproken ; een reden te meer, waarom aldaar<br />

van deeze verbetering der gewoone overzettirge nist<br />

Eióest gefproken worden.<br />

Wanneer wy uit dit eerfte bewysj Waardoor<br />

G de


98 Tweede Óphcld. over het belang<br />

de Recenfent myne zwakheid in de Heilige Uitlegkunde<br />

wil aantoonen, zyne eigen geleerde denkwyze<br />

zullen beoordeelen, blykt het, dat hy in zyne<br />

Verklaaringen meer let op den letter, dan op den<br />

geest der Heilige Schriftuure; en dat hy tot den<br />

grooten hoop der Geleerden behoort, die veel leezen<br />

en verzamelen, 't gene anderen Geleerden geclagt<br />

en gezegd hebben; maar zeiven het niet<br />

doordenken, en daarom ook niet weeten, waar eigenlyk<br />

eene uitlegkundige of andere geleerde aanmerking,<br />

volgens het oogmerk en den famenhang,<br />

al of niet te pasfe komt; die daarenboven genegen<br />

zyn, fouten te zoeken en te vinden, daarze<br />

niet zyn, door te vermoeden, dat ze zyn kunnen in<br />

het gene de Schryver niet gezegd heeft.<br />

2. De Schriftuurplaats FILIP. II. 13. welke Luther<br />

heeft overgezet: „ werkt datgy zalig word<br />

„ met vreezen en met beeven;" heb ik in myn<br />

Samenftel % 54 bygebragt, om daaruit aan te<br />

toonen, dat 's menfchen eigen werken ter zyner<br />

verbeteringe vereischt worden; en den zin der plaat,<br />

fe drukte ik dus uit; benaarfligt u ten flcrkflen<br />

met de groot (le zorgvuldigheid en voorzigtigheid om<br />

gelukkig te worden. De Beöordeelaar vindt dit gebrekkig,<br />

zonder te zeggen, waarin dit gebrekkige<br />

beftaat. De juistheid van het denkbeeld der zaake<br />

is geenen twyfel onderworpen, en de berisping zal<br />

zekerlyk wederom op een woordenvittery uitloopen;<br />

doch daarmede houde ik my niet op. Daar wordt duillélyk<br />

genoeg geleerd, dat wy tot onze zaligheid moeten


myner Tegenfchryveren. 99<br />

ten medewerken; en wanneer dit met vreezen en<br />

beeven moet gefchieden, zo moet het met den ern.<br />

ftigften yver, zorgvuldigheid en voorzigtigheid gefchieden<br />

, en hiertegen heeft de Recenfent zelfs den<br />

fchyn van tegenbedenkinge niet weeten in te<br />

brengen. : . ...<br />

By de derde plaats, HE.BR. II. 14: daar volgens<br />

Luther's overzettinge ftaat: „ Christus heeft door<br />

„ zynen dood hem, die het geweld des doods<br />

5, hadt, dat is den Duivel; de magt benomen;"<br />

heb ik aangemerkt, dat de Duivel, die het geweld<br />

des doods heeft, is de Asmoth, o£ Asmothi, of de<br />

Engel des doods; die, zo als de Jooden meenen,<br />

de zielen der menfchen by hun fterven, weghaalt,<br />

en in zyn ryk voert: en dat Christus dit denkbeeld<br />

en de vreeze, die de Jooden daaruit opvatten,<br />

vernietigd heeft. Hier vindt de .Beöordeelaar o >k<br />

fouten, omdathy uit de vergelykinge van de plaatfen,<br />

die ik aanhaale, en uit de Hebreeuwfche famenftellinge<br />

des woords niet heeft kunnen wys<br />

worden: ook verbetert hy het woord, dat ik,opzetlyk<br />

Asmothi gefchreeven hadde, en zegt daarvoor<br />

Amod't. Dewyl ook anderen, die zig voor groote<br />

Uitlegkundigen uitgeeven , over deeze plaats geftruikeld<br />

hebben, zal ik my daarover hier wat breedvoeriger<br />

uitlaaien. Het woord Asmodl, Atmeth,<br />

'Asmaveth is van Hebreeuwfchen oorfprong. De eerfte<br />

lettergreep (n?) betekentfterge of Magt, maar<br />

het andere, deel des woords (ivo) den dood, en betekent<br />

zo veel als magt of geweld des doods, Wnn-,<br />

neer het nu aan eenen perfoon als een betekenende<br />

G a naam


! ï o o Tweede öph'eld. over het belang<br />

naam gegeeven wordt, betekent het een Doodsge-<br />

weldïger of die het geweld des doods heeft. In deezen<br />

zin komt het voor 2 SAM.XXIIi.3r, daar een van<br />

Davids helden dien naam draagt; en hier vertaaien<br />

de Alexandrynfche Overzetters deezen naam Asmoth<br />

(,^») In het boek van Tobias wordt verhaald,<br />

dat een booze Geest veele mannen van zekere<br />

Sara, den een na den ander om 't leeven bragt, en<br />

deeze Doodsengel wordt daar Asmodi (>W


myner Tegenfchryveren. lor<br />

klaarlyk, dat de Duivel, die bet t geweld des doods hadt t<br />

en de Asmaveth of Aunoth een' en het zelfde denkbeeld<br />

aanduiden.<br />

Ik verwondere my, dat dit den Recenjent zo nieuw<br />

en zonderling voortkomt, dewy! de Heer Opperkonfidoriaal<br />

Raad Teller, reeds in de eerde uitgaave<br />

van zyn woordenboek , onder het woord GE WE LD<br />

deeze verklaaring gegeven, en ook daar zelfs reeds<br />

voor Asnodi, AsmotM gefchreeven heeft, om ons<br />

den Hebreeuwfchen oorlprong des woords te<br />

flerker te herinneren. Doch dit is voor ons een<br />

nieuw bewys , dat de Recenfent zig meer met den<br />

letter, dan met den geest der Heilige Schriftuure<br />

ophoudt; want anders moest .het Woordenboek<br />

van den Heer Willh. Abrah. Teller en deszelfs inhoud<br />

hem reeds door en door bekend zyn, dewyl<br />

het onloochenbaar meer zaaklyke uitlegkundige Geleerdheid<br />

bevat, dan in veele Folianten en Quartynen<br />

van* taalkundige Verklaaringen der Heilige<br />

Schriftuure té famen gevonden wordt. Mrar zekerlyk<br />

moet men by het gebruik van dit Woordenboek<br />

ook zelve iets" denken, om dat daarin alles<br />

niet letterlyk is voorgelpeld. Ook moet men vry<br />

zyn van alle gëhegtheid aan menfchelyk gezag en<br />

van alle vreeze, dat men ergens in den Bybel iets<br />

geheel anders zal vinden, dan het gene men, volgens<br />

de onderwyzingen in zyne jeugd ontvangen<br />

, daarin meent te moeten vinden. - Deeze<br />

zyn zekerlyk de redenen, waarom dit voortreflyk<br />

hoekske niet zo veel geagt en gebruikt wordt, ais<br />

het by allen gefchieden zal, die aan de Heilige<br />

G 3 Schrif.


X05<br />

Tweede Opheld. over het belang<br />

Schriftuure niets opdringen, maar hunne verkreegen<br />

kennisfe uit dezelve fteeds willen verbeteren.<br />

He Beöordeelaar, 'die nu myne zwakheid in de<br />

Uitlegkunde genoegzaam meent aangetoond te hebben,<br />

gaat daarop over tot de meest in 't oog loo.<br />

pende biyken myner zwakheid in de leerflclligc en<br />

letterkundige Geleerdheid. Zy zyn de volgenden.<br />

i. In § 91 geeve ik als een nieuwe uitvindirgop,<br />

dat in de Schriften des Nieuwen Testaments een<br />

drievoudige van elkander verfchillende voorftelling van<br />

den Godsdienst voor J loden, voor Joodengenooten en<br />

Voor Heidenen voorkomt, daar toch de werken van den'<br />

Heer Semler reeds zeer lang bekend zyn. Voor<br />

het overige zyn de gronden, waarop ik myn gevoelen<br />

vestige, naauwlykseenig onderzoek waardig, dewyl<br />

een ieder weet, dat Paulus, 1 Kon,IX. 19 en volg.<br />

siiet van Leeringen maar van Gebruiken fpreekt,- en<br />

dat de Redenvoering van deezen Apostel, HAND.<br />

XVII. f22 en volg., niet volkomen is, maar alleen<br />

het begin daarvan behelst; dewyl zy vs 32 wordt afgebroken<br />

: en eindelyk' dat Methode of Leerwyze en'<br />

&eerc twee zeer verfchillende dingen zyn.<br />

Hierop antwoordeik,datik ter aangehaaldeplaatfe<br />

nergens zegge, datmyneonderflelling^ee/zz/^wisj<br />

en dat wanneer ik ter deezer gelegenheid niet herinnere,<br />

wat de Heer Semler daarover gezegd heeft,<br />

dit vooreerst gefchiedt, om dat,al heeft myne ftelling<br />

met de gezegdens van dien Heer eenige gelykheid,<br />

zy daarvan over het geheel nogtans merkelyk<br />

verfchilt; ten anderen, om dat ik het te hulp roepen<br />

Van gezag, voor volftrekt nadeelig houde voor de<br />

ei-


myner. Tegenfchryveren. jog<br />

eigen kennisfe der waarheid , wanneer zaaklyke gronden<br />

zelve toch beflisfen moeten ; en ten derden, om, in<br />

myn Leerboek, dat gefchikt was voor Leezeren,<br />

die geene groote verzameling hebben van godgeleerde<br />

werken, alle overwyzingen na andere geleerde<br />

Schriften zo veel mogelyk te vermyden.<br />

Wanneer voor het overige de Göttingfche Recenfent<br />

myne bygebragte gronden geen onderzoek waardig<br />

oordeelt, ftelle ik tegen dit zyn vonnis de uitfpraak<br />

van eenen anders denkenden Godgeleerden,<br />

die in der algemeinen. Deutfchen Bibliotheek de Byyoegfelen<br />

op myn famenftel beoordeeld heeft. Deeze<br />

oordeelt over deeze plaats: dat alles zeer juist uit<br />

duidelykc zielkundige leginfelen is afgeleid, en dat aan<br />

de denkbeelden, die de Heer Semler in zyne fchrif-'<br />

ten alleenlyk heeft opgeworpen, in myn Samenftel<br />

meer Samenhang en Waarheid zyn bygezet. Wanneer<br />

de Beöordeelaar als uitgemaakt onderftelt, dat<br />

Paulus i KOR. IX. 19 en volg., alleen van Gebruiken<br />

fpreekt, bedriegt hy zig zei ven, dewyl in den<br />

gantfehen famenhang geen genoegzaame grond voor<br />

deeze willekeurige bepaaling te vinden is. Maar<br />

daarenboven moet men Gebruiken, waardoor keringen<br />

en pligten aangeduid worden, wel degelyk<br />

yan niets betekenende en onverfchillige Gebruiken<br />

onderfcheiden. Als Paulus GAL.V. 2—4 zegt: Ik Paulus<br />

zegge u ,zo gy ti laat befnyden, dan is Christus u<br />

niet nut; daarom betuige ik nog eens, dat een iegelyk,<br />

die zig laat befnyden, verpligt is de gantfche<br />

Wel te onderhouden. Gy, die door de Wet ivih geregtvaardigd<br />

worden, hebt Christus verhoren, en Gy<br />

G 4 zyt


104 Tweede Opleid, over het belang<br />

fyt uit de Genade gevallen. Is dan de befnydenis,<br />

volgens deeze verklaaring van den Apostel, nog<br />

een onverfchillig gebruik, dat met de Leer zelve<br />

jn geen verband ftaat? Maar hoe nu zal de Recenjent<br />

even dien zelfden Paulus, die aan de Galateren<br />

verklaart, dat Christus hun niet nut was, indien<br />

zy zig lieten befnyden, regtvaardigen of ontfchutdigen<br />

kunnen, als hy Timotheus, volgens HAND»<br />

XVI. 3. om der Jooden vooroordeelen wille liet<br />

befnyden , om denzelven tot zynen Medearbeider<br />

jn het leeraarampt te gebruiken ? Moet men niet tot<br />

myn gevoelen, en tot de algemeene beginfelen<br />

der Zielkunde, waarop het zelve rust, terug keeren,<br />

dat het naamlyk anders niet mogelyk is, om aaneen<br />

Volk, en aan byzondere menfchen, de wezenlyke<br />

waarheden van den Godsdienst te overreeden, dan<br />

door zig voor eenigen tyd naar hunne vooroordeelen<br />

te fchikken; een gedeelte hunner ingewortelde<br />

doch min fchaadelyke dwaalingen niet<br />

aan te roeren en te verfchoonen, tot dat men eerst<br />

de voornaamfte en -werkzaamfte dwaalingen beftreeden,<br />

het vertrouwen der dwaalende gewonnen, en<br />

zig daarin bevestigd heeft?<br />

Dat Paulus zyne redenvoering teAthenen, HAND.<br />

XVII. ai en volg., niet voleindigd heeft, maar dat<br />

die in vs. 32 is afgebroken, zal ik den Recenfent eens<br />

toegeeven , fchoon dit nog zo uitgemaakt niet zy;<br />

maar met dit alles behoudt myn bewys, daaruit afgeleid,<br />

zyne fterkte. Want de vraag is , van welke<br />

voorafgaande kundigheden en beginfelen de Apostel<br />

zyn


myner Tegenfchryveren. \e>^<br />

zyn onderwys begonnen heeft? Dit zekerlyk zoekt<br />

men, denk ik, niet aan het flot eener rede. Daar<br />

nu Paulus in het begin van zyn voorftel zig te Athe„.<br />

nen niet beroept op Mofes en de Profeeten, noch op,<br />

gefchiedkundige waarheden, maar voor menfchen»,<br />

die wysheid zngten, begint met waarheden, die uit<br />

de Godlyke Openbaaringe in de Natuur gekend kunnen<br />

worden, en zig daarby op hunne Profeeten , de<br />

Griekfche Wysgeeren, beroept, en zo verder tot,<br />

Christus komt, gelyk ik in myn Samenftel eenen gelykengang<br />

tot het zelfde oogmerk gegaan ben,zo blykt.<br />

hieruit middagklaar, datPaulus niet enkel in Gebruiken<br />

getragt heeft aan allen alles te worden, om veelen<br />

te winnen. Het onderfcheid tusfehen Leerwyze en<br />

de Leere zelve, kenne ik beter dan de Rectnftni;<br />

want als hy my tegenwerpt, dat ik die beiden<br />

verwisfele, wenschte ik wel te weeten, of hy het'<br />

tot een goede leerwyze niet noodig houde, dat men<br />

de kundigheden , die de menfchen reeds hebben,<br />

gebruikt om de nieuwe waarheden daarin aan hun<br />

voor te ftellen; en hoe hy het dan maaken zal, wanneer<br />

Christus zig als vernedert tot de vooroordeelen<br />

van zyne zwakke reisgenooten, om hun vertrouwen<br />

te behouden, en de Kanaaniten by de Jooden voor<br />

honden verklaart. Behoort dit tot gebruiken of tot<br />

de leerwyze?<br />

2. De Beöordeelaar rekent het my verder tot een<br />

groot gebrek van letterkundige kennisfe toe, dat ik<br />

§ É. zeide: dat men de Zaligheid zeer algemeen fielt<br />

in ftellige aangenaamheden. Hy die den eerften paragraaf<br />

van myn Samenftel leest, zal bevinden, dat ik<br />

G j niet


f cö Tweede Opheld. over het belang<br />

niet van wysgeerig-godgeleerde fchriften, maar van<br />

Leerboeken en voorftellen aan het volk fpreeke, en<br />

daarvan zegge, dat deezen het gevoelen in de Christenheid<br />

algemeen gemaakt hebben, als of de Hemel<br />

een plaats , en de Zaligheid een opëenftapeling is<br />

van uitwendige aangenaamheden, die op de menfchen<br />

werken. Hoe men nu eene groote letterkundige<br />

kennisfe noodig hebbe, om juist te weeten, welke<br />

denkbeelden over het begrip van Zaligheid onder de<br />

Christenen heerfchen, zie ik niet. Ieder leezer vraage<br />

den eerden burger man den besten, hoe hy zig<br />

de Zaligheid voorfielt, en oordeele naar het antwoord,<br />

dat hy dan krygt, tusfehen den Recenfent en<br />

my. Doch veelal zullen myne Leezers in ftaat zyn,<br />

om dit uit het Katechetisch onderwys, dat zy in hunne<br />

jeugd kreegen, te beflisfen.<br />

3. Dat ik, naar het inzien van den Beöordeelaar,<br />

in de aanmerking op § 42. zoude gezegd hebben, dat<br />

de oude Perfen geen twee Beginfelen hebben aangenomen,<br />

maar gelyk Leibnits gevoelden, toont duidelyk,<br />

dat de Recenfent geen harsfenen heeft om iets<br />

door te zien, noch dat hy gefchikt is voor fchrandere<br />

aanmerkingen. Daar zegge ik zelfs : zy beweerden<br />

, dat 'er twee Beginfelen waren, maar dat het<br />

beginfel des Lichts eigenlyk alleen maar werkzaam<br />

was, en dat der Duisternis of ftoffe meer lydelyk en<br />

voorwerpelyk; en dat zy dus, naar myne gisfing,<br />

in hunne beeldfpraake naby kwamen aan het gevoelen<br />

van Leibnits , dat naaralyk de paaien van het<br />

goede, gevolglyk het gebrekkige en het daarin ge.<br />

gronde kwaad in de Weereld , zynen oorfprong<br />

heeft


myner Tegenfchryveren, " ïof<br />

heefp uit de wezenlyke voorwerpelyke gefteldheid<br />

der eindige dingen. Zodanig iets juist te verftaan<br />

en te bevatten, fchynt, uit bet gantfche charakter<br />

der beönrdeehnge, verre uitgeftrekter dan de wysgecrige<br />

gezigtseinder van den Beöordeelaar te reiken.<br />

Hieruit Iaat zig ook verklaaren, hoe hy myne onderftclling<br />

van den oorfprong van den Godsdienst<br />

en het gebruiken van Offeranden onder ruuwe<br />

menfchen, die toch nergens voor nieuw verklaard<br />

wordt, als een ftaal van myne gebrekkige letterkundige<br />

kennisfe kan opgeeven. Eindelyk komt de<br />

Schryver ook op myne Wysbegeerte. De verwagting<br />

der Leezeren maakt hy gaande door te vraa»<br />

gen: Maar de Wysbegeerte zal misfehien de fïerkte<br />

•van den Schryver des Samen/Iels zyn? En daarop<br />

geeft hy, op zyne wyze, proeven van myne zwakheid<br />

in dezelve.<br />

i. Vooreerst zoude ik § 10. Gebreken en Kwaa;l<br />

• met elkahderen verward hebben. Jammer is het,<br />

dat de Heer Recenfent ons zyne befluiten hiero-<br />

• verniet heeft bekend gemaakt. Tot nog toe zyn de<br />

Wysgeeren, zo ver ik weet, het daarover eens<br />

geweest, dat alle gebrek een waar kwaad is ><br />

fchoon alle kwaad geen bloot gebrek zy. Is blindheid,<br />

dewyl' het bloot een gebrek aan 't gezigt<br />

, is, geen kwaad? Is gebrek aan een braaf hart.<br />

gebrek aan een juist begrip, wat een beoordeel<br />

ling zyn moet, gebrek van onderfcheiden en bepaalde<br />

denkbeelden van den inhoud en het plan<br />

van een boek, 'tgeen men voorzig heeft liggen; is<br />

dit alles geen kwaad in eenen Recenfent ï Moe.'<br />

ten


ió8 Tweede Opheld. over het belang<br />

ten insgelyks alle zonden van nalaatigheid, alle<br />

zonden, dié uit gebrek van een behoorlyk<br />

gebruik onzer reden en van ons geweeten voortkomen,<br />

alle ongeloovïgheid, alle onwilligheid tot<br />

het goede, niet tot het kwaad gerekend worden?<br />

Waarom noemt men ze dan zondig, indien gebreken<br />

geen kwaad zyn? Hy die zo weinig wysgeerige<br />

denkbeelden, zo weinig kennis heeft van<br />

het gewoon wysgeerig taalgebruk, kan ze»<br />

kerlyk uit den nopten paragraaf niet wys wor-<br />

' den; want uit de enkele woorden van Laakzugt<br />

en vaneenen overgegeven Booswigt, kan zulk een<br />

Wysgeer het niet mogelyk agten, dat daarvan<br />

nog iets goeds gezegd kan worden.<br />

2. Verder is, volgens de meening van den Beöordeelaar,<br />

in myn Samenftel het denkbeeld van wik<br />

lekeurig en ftcllig doorgaans onder een verward.<br />

Ten allen gelukke heeft hy, tegen zyne gewoon,<br />

te, twee bladzyden vroeger verklaard, tvelke<br />

denkbeelden hy zelve aan deeze twee woorden<br />

hegt, waaruit wy de bron der gewaande ver"<br />

warringe leeren kunnen. Hy zegt, bladz. 233.<br />

willekeurige wetten zyn, die in het geheelgeenengrand<br />

hebben; maar ftellige wetten zyn zulken, waarvan<br />

wy de reden niet kunnen bigrepen. Beide verklaaringen<br />

zyn gebrekkig , zo wel volgens het wysgeerig<br />

als regtsgeleerd taalgebruik. Willekeurige<br />

verordeningen hebben ook haare gronden , maar<br />

van een andere foort, dan de natuurlyke zyn. Men<br />

moet hier vooraf het tweevoudig gebruik van het<br />

woord willekeurig onderfcheiden. Somtyds wordt<br />

het


myner Tegenfdryvercn* toe<br />

het tegen billyk en redelyk overgedeld, en dan zegt<br />

men wd, flat pro ratione voluntas. Deeze willekeurige,'oppermagtige,<br />

otdespotieke verordeningen<br />

hebben geenen grond van regt of billykheid, maar<br />

wel onderwerpelyke gronden in de oogmerken, die<br />

de volftrekte Alleenheerfcher daardoor zoekt te<br />

bereiken. Wanneer de groote Heer der Turken<br />

eenen ryken doch onfchuldigen onderdaan beveelt<br />

te wurgen, dan is dit bevel uitwendig willekeurig<br />

, en nogtans heeft hy daartoe een zeer<br />

kragtigen onderwerpelyken grond, dat hy daardoor<br />

naamlyk de fchatten van deezen ongelukkiger»<br />

wil bemagtigen. Van deeze foorte van willekeurigheid,<br />

welke voldrekt tegen regt en billykheid<br />

overgefteld is, wordt in myn Samenftel eigenlyk<br />

niet gefprooken. De meeste Christen Godgeleerden<br />

van alle Gezindheden neemen, wat<br />

ten minden de woorden betreft, aan, dat Gods<br />

verordeningen zuivere waarheid, geregtigheid en<br />

goedheid zyn. Dan dit belet hen, die Augustiuus<br />

gevoelen aanneemen, in 't geheel niet, tevens<br />

te beweeren, dat God gantsch willekeurig<br />

zekere menfchen heeft uitgezonderd , om hen<br />

tot vaten des toorns te bereiden , hun zyne genade<br />

te ontzeggen en ter eeuwige verdoemenisfe<br />

ie verwyzen. Op het zelfde loopen ook eindelyk<br />

de gevoelens uit van hun, die 's menfchen vryheid<br />

en natuurlyke kragten tot het goede bedryden.<br />

Maar dat zyGod niet te min het beste Wezen noemen<br />

, deswegen behoeft men zig niet te verwondederen,-<br />

want op de overeen demming of tegenftry.<br />

dig-


Ilo Tweede OpheJd, over het belang<br />

digheid der denkbeelden ,komt het by de meeste<br />

Samenflellen , die door den geest van eenen byzon-<br />

. deren aanhang beftierd worden, in 't geheel niet<br />

aan, indien de tegenftrydigheid maar niet handtastelyk.in<br />

de woorden te zien is. Maar het woord<br />

willekeurig heeft een gantsch andere betekenis 9<br />

wanneer men het tegen natuurlyk overftelt Natuurlyk<br />

noemt men in wetten, 't gere door de natuur<br />

van de daad en van den daader, wien de wet<br />

gegeven is, voldoende bepaald wordt, of het gene<br />

toereikende voorwerpeïyke gronden heeft; en willekeurig<br />

is in tegendeel, het gene uit de natuur der<br />

daad en van hem, die daartoe verpligt zal worden,<br />

met toereikende bepaald is , maar eerst door den<br />

wil des Wetgeevers zyne volle bepaaling erlangt; of<br />

hetgeen oponderwerpelyke gronden van den Wetgeever<br />

rust. Eveneens is het gefteld met Atnatuurlyke<br />

tn willekeurige belooningen en ftraffen. In demensch„<br />

lyke verordeningen is noodwen lig veel willekeurigs,<br />

zo omdat menschlyke Wetgeevers alle geval,<br />

len niet kunnen overzien, die daarom dikwyls 't<br />

gene in de meeste gevallen natuurlyk regt en goed<br />

is, tot een algemeenen regel maaken; als omdat<br />

zy te gelyk daarby agt moeten geeven op hunne eigen<br />

bepaalde vermogens, en daarom niet al leert<br />

het geluk hunner Onderdaanen als den eenigen<br />

grond kunnen aanneemen, om hunne verordeningen<br />

te bepaalen. Als men, by voorb. ,onderftelt, dat het<br />

naar regten is, de goederen vaniemant, die zonder<br />

Testament fterft, over te laaten aan hun, welken<br />

hy bet meest lief had: dan zal het eener mehsch-<br />

I ' " H-


myner Tegenfchryveren. liï<br />

ïyke Overheid in de meeste hyzondere gevallen<br />

onmogelyk zyn, om met zekerheid te ontdekken,<br />

in welk een trap de Verftorvene zyne bloedverwanten<br />

of vrienden heeft lief gehad. Dit gebrek<br />

van voorwerpeïyke of toereikend beflisfende gronden<br />

in het crfregt, moet de Wetgeever door een<br />

willekeurige bepaaling vergoeden. Daarom zyn<br />

de welmeenendfte wetten van menfchen, fteeds in<br />

*t een of ander opzigt gebrekkig, en kunnen ten<br />

hoogflen op de meerderheid der gevallen worden<br />

toegepast. Ja daarom zyn de kundigfte en braaffte<br />

Regtsgeleerden dikwyls over de zelfde vraag<br />

van zeer verfchillende gevoelens. Daardoor zien<br />

wy dat de eene Wetgeever het halve goed van<br />

den Man aan de Weduwe, anderen flegts een<br />

kindsgedeelte toegekend hebben. Beide verordeningen<br />

hebben iets willekeurigs , doch niet in<br />

dien harden zin, dat het reden en billykheid wederfpreekt,<br />

maar eeniglyk in tegenftellinge van<br />

het natuurlyke, dat zig van zelve uit klaarevoorwerpeïyke<br />

gronden voldoende bepaalt.<br />

Doch dikwyls kan ook een, Vorst, zo wel als een<br />

Vader, in zyne verordeningen niet blootlyk zien op<br />

't gene voor zyne onderdaanen of kinderen het besje<br />

is, maar moet ook te gelyk met zyn eigen vermogen<br />

en omfbmdigheden te raade gaan. Wanneer<br />

het, by voorbeeld, voor den Zoon best zoude voe.<br />

gen , om hem te laaten ftudeeren, maar dat het vermogen<br />

van den Vader daardoor te zeer uitgeput zoude<br />

worden, of wanneer een Vader de hulp van den<br />

Zoon in zyn beroep tot eigen onderfteuning behoefde,'


Tweede öpheld. over het belang<br />

de, dan moet hy uit onder werpelyke gronden geheel<br />

anders over den Zoon befchikken, dan hy buiten dat<br />

doen zoude. Ter behoorelyke plaatfe zal ik in deeze<br />

verdeedigingen breedvoerig -aantoonen, dat al het<br />

willekeurige in de wetten,alleen voortkomt uit de<br />

zwakheid van doorzigt of vermogen in den Wetgeever,<br />

en dat zulks daarom in de godlyke verordeningen<br />

geen plaats kan hebben, omdat Gods verftand<br />

ten allen tyde de toereikende voorwerpeïyke gronden<br />

kent, en zyne Algenoegzaamheid hem in ftaat ftelt,<br />

om enkel het geluk zyner Onderdaanen in agt te<br />

neemen ; en dat in zyne Wetgeevinge derhalven geen<br />

aanmerking op zyn eigen perfoon eenige onderwerpelyke<br />

gronden kan opleveren.<br />

Verder zegt de Recenfent: Stellig is, waarvan<br />

w y de gronden niet kunnen begrypen. Ook dit denkbeeld<br />

is valsch, en het woord wordt tegen het gewoone<br />

taalgebruik verklaard. Als de Koning op ieder<br />

pond koffy twee Grosfchen inkomende regten vordert,<br />

dan is dit immers onloochenbaar een ftellige<br />

en geenszins een natuurlyke wet: en evenwel kan ik<br />

zo wel de voorwerpeïyke als onderwerpelyke gronden<br />

deezer wet begrypen , en haare billykheid erkennen.<br />

Maar daardoor, dat ik die weete, houdt<br />

die wet nog niet op ftellig te zyn. Dus wederom<br />

verwarde kennisfe by den Recenfent, en geenszins<br />

verwisfeling van denkbeelden in myn Samenftel.<br />

Een ftellige wet is van een natuurlyke wet onderfcheiden,<br />

door de verfchillende bronnen, waaruit<br />

ik myne verpligting tot derzelver waarneeming afleide.<br />

Een wet is natuurlyk, wanneer de verpligting


myner Tegenfchryveren. 113<br />

tiiig daartoe bloot uit de natuurlyke gevolgen der<br />

daaden, die zy voorfchryft, gekend kan worden:<br />

en een wet is fiellig, wanneer de verpligting daartoe<br />

uit den üitdrukkelyk verklaarden wil van den<br />

Wetgeever, of uit de beweegredenen, die daaraan<br />

willekeurig verbonden zyn, gekend wordt. Een<br />

èn dezelfde wet kan daarom te gelyk natuurlyk en<br />

ftellig zyn, wanneer ik myne verpligting tot dezelve<br />

zo wel uit de natuurlyke gevolgen, als uit de<br />

wil'ekeurig daaraan verbondene ftraften of bëlöoningen<br />

van den Wetgeever kan afleiden. Dus is de<br />

wet: gy zult geen valsch getuigenis geeven, zowel<br />

een natuurlyke wet, voor zo verre uit de natuurlyke<br />

kvvaade gevolgen de verpligting , om daarnaar te<br />

bandelen, reeds gekend kan worden; als een Heilige<br />

wet, die den Jooden volgens de wet van Mofes;<br />

en een iegelyk Burger volgens de wetten van zyn<br />

Vaderland verpligten uit hoofde dier ftraffen, welken<br />

tegen een Valsch getuigenis zyn vastgefteld.<br />

Op dezelfde wyze kan ook een befpiegelende ftelling<br />

een waarheid zyn van den natuurlykeu Goddienst<br />

, en te gelyk een ftelling des geloofs van eenen<br />

Jlelligen Godsdienst, naarmaate zy of uit de hatuur<br />

der dingen, of uit het getuigenis eener godlyke<br />

verzekeringe, kan afgeleid en voor waar gekend<br />

worden.<br />

Wanneer voor het overige gevraagd wordt; of<br />

wy ten allen tyde in ftaat zyn, om de vóorwer<br />

pelyke of" natuurlyke gronden van alle geopenbaarde<br />

godlyke we: ten volkomen te begrypen; en of veelen<br />

derzelven ons niet willekeurig kunnen voorkomen


H4 'lv.ccde Cphcld. over bei belang<br />

die het egter niet zyn? — zal ik my daarover verklaaren.<br />

Wy moeten hier vooreerst onderfcheiden,<br />

of 'er gefprooken wordt van algemeene godlyke<br />

wetten, waartoe het gantfche menschlyke Geflagt<br />

ten allen tyde verpligt is, of van byzondere Ver"<br />

ordeningen, die maar voor byzondere menfchen of<br />

Volken, onder byzondere omftandigbeden van plaats<br />

en tyd, gefchikt zyn. In het laatfle geval kunnen<br />

er veele voorwerpeïyke gronden in de uitwendige<br />

betrekkingen plaats hebben, die wy allen niet kunnen<br />

overzien noch begrypen; en 'er kunnen , by<br />

voorbeeld, in een Wetboek, dat den Israëlieten, als<br />

inwooncren van Paleftina, op een zekeren tyd ge_<br />

geven werdt , ongemeen veel wetten voorkomen<br />

die ftellig zyn en ons willekeurig toefchynen, fchoon<br />

zy niet te min haare genoegzame redenen in de<br />

toenmaalige natuurlyke en zedelyke gefteldheid van<br />

dat Volk, en in deszelfs uitwendige betrekkingen<br />

hadden, fchoon wy die nu niet meer ontdekken<br />

kunnen. Maar wanneer 'er gefproken wordt van<br />

Wetten van eenen algemeenen Godsdienst voor h t<br />

gantfche menschlyke Geflagt, dan ziet ieder eerstbegin,<br />

nend Wysgeer zelf • dat, indien zulke algemetr.e Wetten<br />

natuurlyk zullen zyn, of voldoende voorwerpeïyke<br />

gronden hebben, die gronden dan gezogt moeten<br />

worden, in het gene by alle menfchen en ten allen<br />

tyde plaats heeft en onveranderlyk blyft. Daar nu<br />

de menigvuldige Maatfchappyeft van menfchen niets<br />

anders met eikanderen ten allen tyde gemeen hebben,<br />

dan hunne natuur en hunne natuurlyke onver,<br />

anderlyke. betrekkingen jegens God en jegens de<br />

Wee-


myner Tegenfchryveren. n5<br />

Weereld in 't algemeen; zo blykt, dat derhalven<br />

alle Voorfchriften en Wetten, die tot eenen algemeenen<br />

Godsdienst behooren, uit *s menfchen natuure<br />

en uit zyne betrekkingen tot God en het Ge.<br />

heelal in zig zclven kenbaar, en, by gevolge, natuurlyke<br />

Wetten moeten wezen. IV'aar de ondervinding<br />

leert ten klaarfte, dat verre de meeste meniehen<br />

zig op het onderzoeken der dingen niet genoeg<br />

toeleggen, en dat veelen daaroe ook minder<br />

bekwaam zyn , en dat zy dus niet in ftaat zyn,<br />

óm veele natuurlyke wetten, ten minden derzelver<br />

nadere bepaalingen, uit de natuur der dingen af te<br />

leiden, en nog minder om zig van derzelver alge-<br />

Rieene verpligtinge volkomen te overtuigen ; om<br />

Welke reden een geopenbaarde Zedenkunde voor een<br />

Volk, een uitfteekenden voorrang heeft boven een<br />

bloo-e viysgeerige.Zedenleer. Maar hoe zeer een<br />

geopenbaarde Zedenkunde als een verzameling van<br />

ftellige wetten moet voorged aagen worden, opdat<br />

*s menfchen verpligting daartoe Voor ee en iegelyk<br />

des te duidelyker blyke; moet nogtans de Godgeleerde,<br />

de Wy-geer, en inzonderheid de Leeraar<br />

des Volks in ftaat zyn, om de voorwerpe'yke grolden<br />

der geopenbaarde wetten te kennen en duidèlyk<br />

te h.grypen; want anders zouden die godlyfêe<br />

wetten grootelyks onvolmaakt zyn. Want zo lang men<br />

de rationes legum, de eigenlyke gronden en oog.<br />

merken der wetten, niet duidelyk kent, is men ook<br />

niet in ftaat, haar belioorelyk op alle gevallen fce<br />

te pasfen; en men loopt gevaar, of om dczelven<br />

in een al te bepaalden zin, ma^r ten halve te ver-<br />

II 2 YUl".


HO' Tweede Opheld. ovïf het belang<br />

vullen, of door den zin daarvan te verre uit teflrekken,<br />

tegen de'zeiver oogmerk te handelen, of ï n<br />

dweepende uitfpoorigheden te vervallen. Hierom<br />

zal ik ter behoorelyker plaatfe aantoonen, dat alleen<br />

die godlyke Wetten , welken de Leeraaren<br />

des Volks zien kunnen in de Natuur gegrond te<br />

zyn , aan het menschlyk Geflagt ten waaren zegen<br />

.vèritrekken, en dat het een zeer gebrekkelyke gefteldheid<br />

van een algemeene Wet is, wanneer haare<br />

oogmerken en gronden door derzelver Uitleggers<br />

niet gekend kunnen worden ; en dat der.<br />

halven alle waare godlyke Wetten deeze volmaakt,<br />

heid. moeten hebben, dat haare oogmerken en gronden<br />

zo niet door al'en, altans door de Leeraaren<br />

.moeten gekend kunnen worden.<br />

Hierop gaat de Recenjent tot een ander bewys rnyaer<br />

flegte Wysbegeerte over. ' Hy fchryft: „ Het<br />

,, is zeer zonderling, dat een Wysgeer de Symbow<br />

lïjcbe Boeken voor burgerlyke en flaatkundige<br />

w Wetten verklaart §88 Begrypt de man niet, dat<br />

H deeze Helling regtsftreeks op het tegenovergeltel-<br />

„ de van. Verdraagzaamheid uitloopt, welker Predi-<br />

„ ker hy egter zyn wil. Zyn zy zodanig, dan kan ook<br />

„ een H.mdrik Vilt. een wet der zes artikelen<br />

„ geeven, en dan hebben wy de Inquijitïe met alle<br />

„ haare gruuwelen en verwoestingen te wagten." —<br />

De Recenfent vei raadt in deeze uitroepinge wederom<br />

' eerte dodrgiande verwarring van gedagten. SytnboHfcbe<br />

' Schriften zyn op zig zeiven geene wetten . maar eeniglyk<br />

oper/baare Belydenisfen, wat de aanzienlykfle Leer.<br />

" aars en medeleden van zeker godsdienftig Genoo t.<br />

* ö " fchap


inyner Tegenfchryveren.<br />

tchap VOT waarheid houden; en in 't vervolg van<br />

tyd worden zy gedenkftukken, van 't geen op een zekeren<br />

tyd door die gezindheid geleeraard is. Maar een<br />

weereldlyke Overheid heeft het regt om den inhoud<br />

van die belydenisfchriften te onderzoeken,<br />

voor zo verre zy naamlyk op de rust, de goede orde<br />

en het welvaaren der Maatfchappye betrekking hebben<br />

; want voor het overige gaan de leeringen des geloofs<br />

der Overheid niet aan. Wanneer de Vorften nu oor-<br />

deelen, dat in zodanige Symbolifche belydenis niets<br />

is, dat nadeelig kan worden voor de goede orde en<br />

rust van den Staat, dan kunnen zy egter aan zulk eene<br />

gezindheid, in hetrekkinge tot haare geloofsleuze of<br />

Symbola, diezy, om uit dat oogpunt onderzont te worden<br />

, opftelde, een vrye en openlyke oefening van<br />

haaren Godsdienst niet anders toeftaan, dan onder<br />

voorwaarde, dat de Leeraars zig in hunne openbaare<br />

redenvoeringen naar die Symbolifche Schriften gedraagen,<br />

en nimmer eenige andere beginfelen, nadeelig<br />

voor den Staat en het geluk der Burgerye, verfpreiden<br />

zullen. Men ziet dus, dat het gezag der SymiVó/^A/Schrifteh,<br />

in zo verre zy als wetten befchouwd<br />

moeten worden, alleen rust op de verordeningen der<br />

Overheid , dat naamlyk allen , die het openbaare<br />

Leeraarsampt bekleeden zullen, zig verbinden moeten<br />

o n naar dezelven te leeren. Maar deeze verordening is<br />

onloochenbaar een burgerlyke wet, dewyl ze beoogt<br />

om de rust en goede orde in den Staat tehandhaaven,<br />

en om het leeren van alle verkeerde, oproerige<br />

en onzedelyke beginlblen te beletten. Ieder man<br />

van verftand ziet nu van zeiven, dat ik de volinaaktfte<br />

H<br />

3 Ver-


n*8 Tweede öpheld. over het belang<br />

Verdraagzaamheid leere, dewyl ik het wettig gezag"<br />

der Symbolifche boeken bepaale tot die leeringen,<br />

welken op de rust der Maatfchappye betrekkinghebben<br />

; voor het overige aan de Overheid geenszins'<br />

het regt toekennende, om over de waarheid of valschheid<br />

der geloofsleere, over haare fchriftmaatigheid<br />

of onfchriftmaatigheid, over der zeiver nuttigheid<br />

of fchaadelykheid, met betrekkinge tot den inwendigen<br />

mensch, geregtelyk te kunnen beflisfen.<br />

Ondertusfchen is dit onderwerp wel waardig, dat<br />

wy het in deeze Ophelderingen opzetlyk behandelen;<br />

omdat veele Godgeleerden zeer verkeerdelyk<br />

waanen, dat het gezag der Symbolifche Schriften afhangt<br />

van de overeenftemming van alle de Leeraaren,<br />

of van de verdorven Stgters en Schryvers eener Gezin<br />

Jheid , weshalven de Godgeleerden zelfs niet eens<br />

de bevoegde uitleggers zyn van de verordeningen<br />

der Overheid, over het geregtelyk gezag der Symbolifche<br />

Schriften, en nog minder de bevoegde Regters<br />

om over hunne Medebroeders in deeze betrekking<br />

te oordeelen. Maar by uitdek zonderling zyn<br />

de gedagten van den Recenfent, als hy gelooft, dat<br />

het misbruik, 't welk een Despoot van zyne magt<br />

kan maaken , als hy wil, verhinderd kan worden<br />

door den naam, welken de Godgeleerden aan de<br />

verfcheidene foorten der wetten geeven. My dunkt,<br />

dat een Hendrik VIII., wanneer hy iets wilde verordineeren,<br />

geenszins vooraf zoude verneemen, on -<br />

der welke Hoofdhenaaminge of Rubriek de Godgeleerden<br />

zyne wetten tellen zouden. Nimmer kan 'er<br />

cm Inqui/ttie OZI&MQ, daar de Overheid enkslziec


mynêr Tegenfchryveren.<br />

1 J<br />

5<br />

op het bewaaren van de goede orde in den Staat, en<br />

voor het overige de waarheid in zo verre laat zoeken,<br />

gelooven en verbreiden , als zonder ftooring der ge.<br />

meenc ruste maar eenigszins beftaan kan.<br />

De Heer Beöordeelaar meent op deeze wyze vol.<br />

doende beweczen te hebben, dat het my aan alle<br />

zaaklyke kundigheden ontbreekt; en wil daarom ten<br />

laatften ook aantoonen, dat ik' zelfs my niet eens<br />

verfta, om een goede taal te fpreeken, en dat myn<br />

ftyl allerjammerlykst is. Zie hier zyne eigen woorden<br />

daaromtrent.<br />

„ De ftyl van den Schryver zal iemant bezwaare-<br />

„ lyk aangenaam en gefchikt oordeelen. De zaaken<br />

woiden niet verdeeld maar verfnipperd: geduu-<br />

„ rig ziet men voor zig een tafel, geheel bont van<br />

„ arabifche en romeinfche getallen en letteren. Zync<br />

wyze van voordellen is wydloopig en afgetrok-<br />

„ ken ; zyne manier van uitdrukken is onbe-<br />

„ paald; zyne taal is onzuiver en plat (jncdifance,<br />

„ raifonnemcnt, COl'batC UntC); zyne becldfpraaken<br />

„ verongelukken gewoonlyk: by voorb., § 12. in de<br />

aanmerking , worden de menfchen dronken uit<br />

„ den overvloed van Gods magazyn ?'*<br />

Hierop antwoorde ik, dat het oordeel van den<br />

Heer Recenfent hieromtrent voor anderen niet kan<br />

beftisFen', vooral omdat hy myn gefchrift in zulkeen<br />

kwaade luim gelezen heeFt. Ik moet het aan myne Leezeren<br />

overlaaten, in hoe verre hun myne fchryfwy.<br />

ze gefchikt en aangenaam, of verveelende is voorgekomen.<br />

Zekerlyk was 'er, zelfs naar myn oordeel,<br />

in enkele plaatfen en uitdrukkingen veel te verbete-<br />

H4<br />

r<br />

* n<br />

3


120 Tweede Opheld. over bet belang<br />

ren, indien het in zulk een gefchrift op den lof eener<br />

fierlyke fchryfwyze moest aankomen. Maar ik meende,<br />

dat alle Vrienden van waarheid, gemoedsrust<br />

en deugd, zig in een boek, waarin de gewigtigfte<br />

belangen van den mensch verhandeld worden,<br />

ce zeer met den zaaklyken inhoud zouden bezig houden,<br />

dan dat zy agt zouden geeven op etlyke onregelmaatighedcn<br />

der fchryfwyze, of op eenige gebreklyke<br />

uitdrukkingen , die geen verandering in den<br />

zin maaken. Maar wanneer de Heer Beöordeelaar<br />

ten bewyze, dat myne beeldfpraaken verongelukken,<br />

myne woorden bybrengt uit de aamerkingop<br />

§ 12. „ Zy worden dronken uit den overvloed van Gods<br />

„ magazyn", dan weet ik niet, hoe ik dit verklaaren<br />

moet. Zoude hem waarlyk Luther's overzettinge<br />

van den Bybel zo onbekend zyn, dat hy niet wist,<br />

dat deeze plaats in geenen deele myne eigen beeldfpraakis,<br />

maar eenfpreukuitPlalmXXXVI 9, welke<br />

ik, volgens Luther's overzettinge, woordlyk,overgenomen<br />

en de plaats daarenboven heb aangeweezen-<br />

Ik heb daarin niets veranderd, dan dat ik in plaatfe<br />

zyner dubbelzinnige uitdrukkinge, Gods Huis gefield<br />

hebbe Gods magazyn. En hierin kan'toch tegen de<br />

beeldfpraak niet gezondigd weezen, dewyl wy<br />

een huis, waaruit menfchen en vee gevoed en<br />

met fpysen drank verzorgd worden, immers overal,<br />

ook m Duitschland , een Magazyn pleegen te noemen<br />

Men zoude in waarheid de grootite ongeregtigheid<br />

der weereld begaan, indien men de waardige<br />

leden van de godgeleerde Faculteit te Göttingen<br />

verdagt wilde houden, als of iemant derzei ven hef<br />

min"


myner, Tegenfchryveren. i$r<br />

minde deel aan zulk eene beöordeeling kon gehad hebben.<br />

Overal zien wy een map die voor<br />

niets minder dan voor verheven denkbeelden vatbaar<br />

is; die zig met letters en kleinigheden ophoudt<br />

, en in zyn kwaade luim de onfchuldige<br />

Arabiiche en Romeinfche getallen en de fpreuken uit<br />

Luther's overzettinge van denBybel, bybrengt als<br />

zo veele bewyzen van de ondeugendheid mynes<br />

Samendels. Welke vriend van den Godsdienst zal<br />

by het leezen van zulk eene beöordeelinge met my den;<br />

wensch niet herhaaien, waarmede ik den 88 § van<br />

myn famenflel befluit: Dat de Christen Godgeleerden<br />

éénmaal mogten ophouden aan den letter dei-<br />

Heilige Schriftuure te knabbelen, en zig gefamen-<br />

Jyk vereenigen , om den geest van deezen Godsdienst<br />

, en deszelfs groote geboden van geregtigheid,<br />

liefde en trouwe oyeral te verbreiden!<br />

Wanneer men deeze gantfche beöordeeling doorleest,<br />

vindt men daarin zelf het minde fpoor<br />

niet van een fchrander wysgeerig doorzigt,<br />

of doordringend oordeel. Niet een eenige<br />

uitlegkundige aanmerking; niet het geringde<br />

waardoor de vraagen in gefchil naauwkeurigerkunnen<br />

bepaald of eenig nieuw licht daar aan bygezet<br />

kan worden, is by hem te vinden. Veeleer<br />

vertoont zig overal een doorgaande verwardheid<br />

van denkbeelden, die den Recenjent fomtyds fpooken<br />

doet zien en to. verkeerdheid vervoert. Het<br />

fpreekt derhalven vanzelven, dat geen der gewoone<br />

Leeraaren in de Godgeleerdheid te Göttingen<br />

deeze pen bedierd kan hebben; maar dat de Bell<br />

5 oor-


122 Tweede Opbeld. over bet belang<br />

oordeelaar behoort tot die groote menigte van naamgeleerden,<br />

welke belezenheid en gegronde kundigheden<br />

met eikanderen verwarren; die zig vobrnaarnlyk bezig<br />

houden met het verzamelen van vreemde gedagten<br />

van andere geleerden, en die dan uit deezen mengelmoes<br />

van ongefchikte door één gemengde en<br />

nog minder doorgedagte denkbeelden, zig niet kunnen<br />

redden , en nog minder weeten, waartoe het<br />

een of het ander behoort, of nuttig is.<br />

Vol moeds beiluit ondertusfchen de Recenfent ,<br />

zyn beöordeeling , waarmede hy het famenftel en<br />

deszelfs fchryver meent alle agting by de geleerde<br />

weereld benomen te hebben, met deeze woorden:<br />

Zo ftaat het met de geleerdheid en welfpreekendheid<br />

van den derden Hervormer na Paulus en<br />

Luther! Ik magt daartegen wel vraagen :<br />

hoe zoude het 'er met Paulus en Luther's geleerdheid<br />

en welfpreekendheid wel uitzien , wanneer iemant<br />

ons hunne Schriften, volgens de grondftellingen<br />

van den beöordeelaar, en in zyne kwaade luim<br />

wilde voorhouden ? Hy die Luther hoogagt, brengt<br />

nogtans zyne door my aangehaalde woorden by<br />

als het klaarfte bewys eener verongelukte beeldfpraake;<br />

en ftelt myne gronden, die ik uit Paulus<br />

Schriften ontleende, voor als grondftellingcn, die<br />

tot het affchuuwelykst bedrog leiden!<br />

Het overige der beöordeelinge behelst een verminkt<br />

uittrekfel uit § 88 van het Samenftel, waarin ikuit<br />

het gedrag van Christus en zyne Apostelen regelen<br />

van voorzigtigheid afleide voor Leeraars die<br />

zy, zig in gelyke omftandigheden bevindende, in


myner Tegenfchryveren. ÏSJ-<br />

huu leeraarampt moeten in agt neemen. Volgens de<br />

Verwarde verbeelding die by veelen over deeze<br />

ftofte heerscht,vindt de Beöordeelaar myne gezegdens<br />

zeer wanzedelyk, en verklaart ze voor bewyzen<br />

van de flegtheid des harten van den Schryver.<br />

In 't vervolg zal ik dit onderwerp in eene byzonre<br />

Opheldering voor myne Leezers in ren helder<br />

licht plaatsen; tewyl ik hier vooraf het gezigtpunt<br />

zal aantoonen, waaruit de vraag: „ of men<br />

3j de menfchen in hunne vooroordeelen en dwaaj,<br />

lingen kan laaten, en zig in zyne ondevwyzinge<br />

j, daarnaar fch.kken, zonder de opregtheid tekwetf<br />

t zen? " ovcrwoogen moet worden.<br />

Menschen, die door vooroordeelen verblind zyq,<br />

behooren tot de geeftlyk ziekeq, en zyn ten aanzien<br />

der voorwerpen, wa rin zy verblind zyn ,<br />

gelyk aan onzinnig : of dronken menfchen, die fchyn<br />

en waarheid , inbeelding en ondervindig niet kunnen<br />

onderfcheiden. Gelyk nu de opregtfte man<br />

van het fynst en tederst zedelyk gevoel, geen<br />

zwaarigheld zal maaken, om zig naar de' zotte<br />

verbeeldingen van een dronken man of van een<br />

mensch, in een heete koorts ylende, te fchikken,<br />

en hem in veelen zyner ongerymde gezegdens<br />

gelyk te geven, wanneer dit het eenigfte middelis<br />

om zyn vertrouwen te winnen, en tot het gene voor<br />

hem 'c befte is, over te haaien; e.en min behoefteen<br />

Lecraar zvraarigheid te maaken, om zig, voo r<br />

eenigen tyd, naar den dwaalenden waan, zyner toehooreren<br />

te fchikken, wanneer hy hen daardoor kan<br />

Ueweegeu, om zig met een volkomen vertrouwen aaa»<br />

zyne


ïjtf Tweede öpheld. over bet belaag<br />

zyne beflieringe tot de waarheid en tot hun eigen<br />

welzyn, over te geeven. Daarom bleef Christus<br />

zelfs, die de Jooden van hunne verknogtheid aan<br />

de MosaïfcheGodsdienstplegtighedenverlosfen wilde,<br />

ïnzyn gantfche leeven de wee van Mofes waarnee •<br />

m<br />

en, dewyl hy anders by hen in 't geheel geen<br />

gehoor zou gevonden hebben.<br />

Nu zoude Ik my verplige rekenen, om myne<br />

Leezers om verfchóoning te verzoeken, dat ik hen<br />

zo lang met deeze Göttingfche Recencïa heb bezig<br />

gehouden, wanneer ik daarin hun voordeel niet<br />

meer in agt genomen hadde, dan myne eigen verdediging<br />

tegen eenige perfoonlyke verongelykingen ,<br />

welke daarin bevat zyn Er was my aangelegen ,<br />

om veele dingen vooraf kortlyk aan te Hippen ,<br />

die in de volgende Ophelderingen, ter weeringe van<br />

veele wanbegrippen uitvoeriger, behandeld zullen<br />

worden, en om daardoor te verhinderen, dat men over<br />

het een en ander (tuk niet al te fchielyk tegen my<br />

befliste, tot dat ik op de tegenwerpingen myner<br />

partyen zal geantwoord hebben. Maar voornaamlyk<br />

wilde ik den vrienden van myn Samenftel,<br />

door het ontleeden der Göttingfche beöordeeling,<br />

het genoegen geeven, om op te merken, hoe fterk<br />

de geleerdfte partyen, door haare beöordeelingen<br />

en tegenbeöenkingen, de algemeene waarheid van<br />

myn gevoelens, hunnes ondanks, bevestigen. Men<br />

ziet in de Göttingfche beöordeeling een Geleerden<br />

van geen geringen rang. Want dat hy tot<br />

een Medearbeider aan dit werk gekooztn is, ver.<br />

wekt


myner Tegenjcbryverèrl. 12j<br />

wekt datgunflige vooroordeel, dat hy in den eeneri<br />

of anderen tak der Godgeleerdheid een uitfteekende<br />

fterkte moet bezitten. Hy fpreekt op den toon vaa<br />

iemant, die gewoon is zig tegen veele . anderen,<br />

op te weegen, en te verwagten, dat men zyn<br />

oordeel over de geleerdheid van eenen Schryver<br />

eerbiedigen zal, als de uitfpraak van een grootea<br />

Geleerden, die alle gezag waardig is. Deeze grote<br />

geleerde nu is vol misnoegen over myn Samen-<br />

Hel, enhy verzekert, dat hy een gantfeh boek kan vol<br />

fchryven alleen met de aanwyzinge van de ontelbaare<br />

feilen, die daarin voorkomen: uit deeze menigte kipt<br />

hy delompfteen gewigtigfte. uit, en legt zc bloot<br />

voor het Christlyk geleerde Gemeen.. Zou het<br />

dan nu niet geoorloofd zyn .om dit befluit te maaken:<br />

Wannéér een groot Man, dat is, die zig door<br />

Geleerdheid van den gemeer.en hoop der Godgeleerden<br />

onderfcheidt, wlén het van gantfehen harte<br />

daarom te doen is, om het Samenftel cn zynen<br />

Schryver alle agting by het gemeen te doen vér.<br />

liezen, niets jrewigtigers daar tegen kan inbrengen<br />

dan in deeze beöordeeling gefchied is, dan moec<br />

in waarheid tegen Sfypbaffs gevoelen over de<br />

Christlyke Leere der Gelukzaligheid, niets wezenlyks<br />

met grond kunnen'ingeóragt worden; en wanneer<br />

een zodanig Godgeleerde 'zig in eene beöordeeling<br />

van een zo opmcrkelyk gefchrift, waarin<br />

den Geestelyken ukdrukkelyk twistzugt over kleinigheden<br />

verweeten Wordt, nogtans niet.onthouden<br />

kan, om meer agt te geeven op het bywerk<br />

en den letter, dan op den geest en het wezen-<br />

lyke


iaG Tweede Opbeld. ever bet belang<br />

,yke van dat gefchrift, dan moet de Schryver vari<br />

het Samenftel immers geen ongelyk hebben, dat hy<br />

de h .erfchende denkwyze zyner Am tgenooten be.<br />

fiset, en op eene uitgèbreiderhervortninge daarvan,<br />

tot heil der Chtistenheid, aandringt.<br />

Voor het overige heb ik de gantfche Göttingfche<br />

beöor leeling laaten drukken, en als een Bylaage<br />

agter dit Huk der Ophelderingen gevoegd; op dat<br />

niemant vermoeden mogte, als of ik de eene of<br />

andere gewigtige tegenbedenking overgcflaagen ,<br />

of de gronden van den beöordeelaar in een valsch<br />

licht geplaatst hebbe.<br />

Nu fchiet my nog de zesde foort myner Tegenfpreekeren<br />

over, welke uit ftaatkundige Rationalisten<br />

of Redenaars beftaat. Deezen hebben eigenlyk<br />

tegen den inhoud van myn Samenftel niets te<br />

zeggen, maar wel. tegen deszelfs bekendmaaking ,<br />

byzonderlyk omdat het in onze moedertaale is uit.<br />

gegeven. Alle deeze Staatkundigen komen daarin<br />

overeen, dat de verlichting van de groote menigte<br />

in 't {tuk van Godsdienst, meer f haadelyk<br />

dan voordeelig is: maar de gronden, waarop zyzig<br />

beroepen, zyn even zo verfchillende en menigvuldig,<br />

als het belang verfcheiden is van een iegelyk',<br />

waardoor by aangezet is, om tegen myn Samei.ftq<br />

en alle dergelyke Schriften te yveren. Intusf^hen<br />

kan ik myh er alleen w r cenig eoer gronden van die<br />

Rafionatis en inlaaten; en wel over die. welken het<br />

meest gebruikt worden < n den meeften fchyn hebben;<br />

fchoon myne antwoorden te gelyk in ftaat<br />

zul.


myner Tegenfchryveren. 12?<br />

zullen zyn, om de overige,min aanmerkelyke enzeldzaamer<br />

voorgedraagen redenen te ontzenuwen.<br />

Eerstlyk bewceren eenigen, dat de Godsdienst<br />

des Volks , zal die werkzaam weezen, meer in fombere<br />

gevoelens van eerbied jegens de Godheid, dan<br />

3<br />

n duidelyke en klaare kennisfe beftaan moet; om<br />

.dat de zedelyke dcnkwyze der menfchen zelden<br />

beftierd wordt door duidelyke begrippen des verilands<br />

, maar veelal door hebbelykheden, die zy<br />

zig vroegtydig eigen maaken. Daarom moet dc<br />

openbaare Godsdienst het natuurlyk goede zedelyke<br />

gevoel, en die geneigdheid tot de deugd, welke<br />

door de op voeding wordt voortgebragt, alleen ver<br />

fterken en opwakkeren, zonder zig met her. bear"<br />

beiden en verklaaren van het verftand op te houden;<br />

naardemaal het gevoel van den Godsdienst en te<br />

gelyk deszelfs weikzaamheid, verminderen en afneemen,<br />

naar gelang de kennis van denzelven dujdelyker<br />

en eenvoudiger of meer Symbolisch worde<br />

Dat het, volgens deeze ontegenzeggelyke grondregels<br />

der Zielkunde, beter is om, wanneer 'er toch.<br />

gepredikt moet worden, geheimzinnige.zaaken voor<br />

te draagen. welken het Volk noch verfbannoch vatten<br />

kan, maar die deszelfs ontzag en eerbied voor de<br />

Godheid en haare Dienaaren vermeerderen, cn<br />

het gewilliger maaken om de wetten te gehoorzaamen;<br />

dat dit beter is, dan het Volk door een<br />

redelyk onderwys te verleiden om zelf te redeneeren,<br />

waardoor het gewoonlyk laauwer wordt jegens<br />

den Godsdienft, en langzaamerhand tot twyfelaars<br />

en ongeloovigen wordt gemaakt. Daarom is het


128 Tweede Opbeld. over bet bela-ng.<br />

beter, voegen eenigen deezer Redenaars 'er by„dat<br />

die Mannen, die de werkzaamheid yan den Godsdienst<br />

op het gemoed der menfchen poögen te veriterken,<br />

meer zorgen voor dè zinnelykheid der groote<br />

menigte, en dat zy daarop aandringen, om den<br />

ópenbaaren Godsdienst in de Proteüantsche Kerken<br />

eene meerdere uitwendige waardigheid en plegtigheid<br />

by te zetten. Ècn plegtige Mis, zeggen zy,<br />

wekt de werkzaamheid tot het goede by de Roomfch-kathólyke<br />

Christenen vèel fterker op, dan alle<br />

uitlegkundige eh leerftellige verklaaringen van fchrif.<br />

tuurplaatsen en leerfïukken kunnen' te wege brengen.<br />

De kragt eener beweegelyke diép doordringende<br />

Muzyk; het aanfchoiwen van zO veele devootb<br />

Menfchen; de vermenging van uitwendige pragt<br />

met uitdrukkingen vol van de diepfte ootmoedigheid<br />

en eerbied voor de Godheid, werken, doof<br />

Oor en oog, zo onmiddelyk op het haft, dat noodzaaklyk<br />

allegoede Godsdienstigen daardoor op'tfterkfte<br />

opgewekt en tot werkzaamheid bewoogen moeten<br />

worden. Uit alle deeze bedenkingen befluiten<br />

zy, dat al het eenvoudiger maaken van den Volks<br />

Godsdienst , alle te klaare ontwikkelingen, waardóór<br />

het geheimzinnige uit de Leere verdwynl,<br />

en al het aanmoedigen van het verftand om zelve te<br />

denken, over het geheel genomen de werkzaamheid<br />

van den Godsdienst by dé menigte veel meer verhindert<br />

dan bevordert, en dat daarom ook het bekend<br />

maaken van mjn Samenftel meer nadeelig dan<br />

voordeelig is.<br />

Op deeze redenen myner wyrgeerige partyen,<br />

die


myhh 1 egehfdryveren.<br />

& niet zo zeer in openbaare gefchriften, als wel in<br />

byzondere gezelfchappen pleegen voorgedragen te<br />

worden, zoude ik het niet noodig rekeren uu.et<br />

openbaar te antwoorden; zo niet veele waardige.<br />

Mannen, vooral die Overheids ampten bekleeden ,<br />

3oor het fchoonfchynde daarvan werden weggefleept,<br />

om zig tegen alle verlichting der menfchen<br />

in 't ftuk van Godsdienst te verzetten 4<br />

en den lafter en haat van blinde yveraars<br />

en het nabaauwen van de groote menigte tegen<br />

de bevorderaars daarvan, door hun aanzien als te<br />

wettigen. Ik antwöord'e daarom vooreerst: dat het<br />

'er by my verre af is om bet menigvuldig waare van<br />

de boven gemelde fedemr'mgen myner geleerde partyen<br />

zelf niette zien, of te ontkennen. Ik ffa gaarne<br />

tbe, dat de zinnelyke mensch meer tot yver ingoede<br />

Werken moet opgewekt worden door dh gen ,<br />

die onmiddelyk op zyne gevoelens werken, dan<br />

door een koel ohtleedèn van algenieene denkbeelden<br />

en leerftukken van den Godsdienst; en in myne<br />

Voorieezingen over de Godgeleerdheid voor<br />

Herders en Leeraars dés Volks en overdevoorzigiigheid,<br />

diezy in de bediening van dit hun ampt<br />

iaoeten in agt neemen, laat ik my voor myneToehoorefs<br />

zeer breedvoerig daarover uit, hoe noodzaaklyk<br />

en mogelyk het teven? zy, aan onze Gods*<br />

dïenstoefemngen een gefebikter rigting voor zinnelyke<br />

menfchen te geeven, en hoe dit in de byzondere<br />

Gemeenten zonder veeUerdinsch of openbaare<br />

onrust geleideden kan, en onaaïigezieh hét onvermogen<br />

der - Kerkenkasfën, en buiten de hüfp deH


13° Tweede Opleid, over let belang<br />

Overheid, door de omzigtigheid van den Prediker,<br />

Iangzaamerhand werkfteliig gemaakt kan worden.<br />

Integendeel zullen billyke partyen van deeze foort<br />

my ook het volgende toeftaan.<br />

i. Alle dingen, die 's menschen zinnelykheid onmiddelyk<br />

aandoen, alsmuzyk, uitwei dige pragt<br />

en pleetigheden by den Godsdienst, en geheimzin*<br />

nige zwier inde onderwyzingen des Volks, kunnen aan<br />

de zedelyke denkwyze der menschen nimmer een juiste<br />

rigiing geeven. Zy kunnen ze wel in eene leevendige<br />

werkzaamheid plaatfen, en hevige gemoeds-.<br />

beweeyingen verdekken; maar of daardoor weldaadige<br />

of verderfelyke werkingen zullen voortaebragt<br />

worden, hangt eeniglyk af van de klaare<br />

kundigheden, die reeds voorafin hun verftand zyn, en<br />

waardoor die gemoedsbeweegingen beftierd moeten<br />

worden. Een mensch, aan wien God als een verfchrikkelyk<br />

geftreng Wrceker van het kwaad wordt<br />

voorgefteld , kan door de ontroeringe zyner zinnelykheid,<br />

na een geringen mbilag tot vertwyfeling j<br />

een ander door vallche begrippen van den pligt,<br />

om te yveren voor Gods eere, tot woede jegens<br />

dwaalenden; een derde door verkeerde regelen van<br />

ootmoedigheid en zelfsverloochening, tot het onre.<br />

delykfte gedrag jegens zyn, eigen en der zynen geluk<br />

vervoerd worden. Hieruit blykt dan, dat het<br />

verftand des Volks niet geheel onbefchaafd kan gelaaten<br />

worden, en dat ten minften een genoegzaam<br />

aantal van befpiegelende en praktïkaale kundigheden,<br />

in eene genoegzaame klaarheid voorgefteld<br />

moet worden aan hun, voor wien het geheimzin-<br />

ni-


;::ycr Tegenfchryveren. Igl<br />

higé, onverftaanbaare en zinnelyke naderhand on-<br />

Fchaadelyk en tot goede voorneemens bevorderlyk<br />

zyn moet. Het komt 'er derhalven hier maar op<br />

aan, om den kring van denkbeelden en waarheden<br />

uit den Godsdienst, welke algemeen nuttig zyn zal,<br />

én door het Volk duidelyk gekend moet worden ,<br />

nader te bepaalen. Als men nu myn Samenftel uit<br />

dit gezigtpunt befchouwt, dat ik daarin aankomende<br />

Leeraars des Volks heb willen opwekken en<br />

nanleiding geven, om het algemeene en wezenlyke in den<br />

Godsdienst, van ingefchooveii en tot de twistende<br />

Godgeleerdheid behoorende byvraagen te ondurleheiden;<br />

zo blykt het, dat deszelfs nuttigheid ten deezen<br />

aanzien door deeze foort van Tegenftreevers<br />

wordt toegedaan; dewyl ik juist de Predikanten<br />

van het fnipperend ontleeden van verhevene befpiegelende<br />

ftellingen , van uitlegkundige fpitsvin.<br />

digheden, en van alle fyne uitpluizingen in hunne<br />

Leerredenen,pooge te rug te brengen en af te trekken,<br />

rel<br />

2. Hy, die eene klaare kennis des verftands by<br />

de menigte tot de praktyk des leevens, tet een<br />

goed zedelyk gedrag, befchouwt als van weinig<br />

betekenisfe, omdat het natuurlyk geweeten en de goede<br />

gewoonten door de opvoeding verkreegen, veelfterkcr<br />

werken, moet nogtans toeftaan, dat Leerftellingen,<br />

die de werkzaamheid des geweetens en den<br />

yver tot goede werken rqgtftreeks verzwakken, of<br />

de ziel met ongegronde angst en vrees vervullen ,<br />

in het nndenv.ys de Vojks niets minder dan als onveifenillig<br />

befehouwd kunnen werden; en dat het<br />

" I a dei-


132 Tweede Opbeld. over bet belang<br />

derhalven een menschlievend en verdienstlyk beftaan<br />

is, zig tegen zulke leeringen, wanneer zy heerfchen ><br />

openlyk en nadrukkelyk te verklaaren, hoezeer men<br />

den gewisfen en vreeslyken haat der Kerkelyken<br />

deswegens zekerlyk te verwagten hebbe. Wanneer<br />

derhalven in eene Kerk geleerd wordt, dat<br />

men voor zonden, die men nog voorneemens is te<br />

doen, iemant anders by voorraad eenig goed voor<br />

zig kan laaten verrigten, en door aan hem te gedenken,<br />

van God vergeevinge daarvan erlangen; of<br />

dat men God, door het kleed van een vroom man<br />

aan te trekken, kan beweegen, om ons, niettegen*<br />

ftaande onze eigen loosheid, voor heilig te houden;<br />

of dat het der zaligheid benadeelt, wanneer<br />

de menfchen zeiven poogen regtvaardig en heilig te<br />

worden ; dan zoude niet één verftandig en braaf<br />

man zig onthouden kunnen om hem, die daartegen<br />

met alle yver predikte en fchreef, de zuiverde dankbaarheid<br />

te betuigen. Men vergelyke nu met deeze<br />

ftellingen de leerformulieren, die ik in de vyfde<br />

afdeeling van myn Samenftel beftreed, of zy niet<br />

met een geringe verandering der woorden, volgens<br />

het gewoon taalgebruik, wat den zin aangaat, even<br />

het zelfde betekenen, als het gene men nu<br />

voorhoogst fchaadelyk houdt. Geheimzinnige<br />

voorftellingen, die het natuurlyk geweten niet verbyfteren,<br />

en befpiegelende verborgenheden welke verbaazen<br />

en verder geen kwaade gevoelens veroorzaakeii,<br />

zal ik nimmer beftryden.<br />

3. Onder demenigte van menfchen, die onze<br />

Godsdienstige vergaderingen bywoonen, is een niet<br />

ge-


myner Tegenfchryveren. IS3<br />

gering aantal van perfoonen, die hun verftand door<br />

andere kundigheden verlicht hebben; en deezen<br />

zyn het voornaamlyk , voor welken de Prediker in<br />

zyne redenvoeringen zorgen moet. Voor den gemeenen<br />

hoop is het genoeg, wanneer flegts één of<br />

twee gezegdens uit iedere Predikatie, die hen klaar<br />

genoeg voorkomen, en hen iets wyzer en beter<br />

kunnen maaken, op bun verftand hegten; al het<br />

overige mag voor hetzelve raadzelagtig blyven.<br />

Maar het zelfdenkende gedeelte der Gemeente ,<br />

'tgeen in ftaat is om denLeeraar van Huk tot ftuk tevolgen<br />

, verlangt dat men hun geene ongerymdheden<br />

noch geheimzinnige wartaal voor het woord<br />

van God zal opdisfen. Dit gedeelte des Volks is<br />

het agtenswaardigfte, omdat buiten de Kerk deszelfs<br />

oordeel in alle voorvallen deeze,s leevens door;<br />

de menigte geëerd wordt, en dus deszelfs onver-»<br />

fchilligheid en veragting van den Godsdienst en<br />

zyne leeraaren ook, welhaast, byhtt gemeen die<br />

goede indrukfelen zoude uitwisfchen, die de Godsdienst<br />

anders by hetzelve zou kunnen te wege brengen.<br />

Het is eeniglyk voor deeze menfchen, dat ik<br />

myn Samenftel gefchreeven heb; en met betrekkinge<br />

tot hen, heb ik jonge Godgeleerden willen aanwyzen,<br />

het Christendom zo zuiver te leeren ,<br />

dat het in onze eeuwe door verftandige menfchen<br />

voor een godlyke aanwyzinge ter, hooger zedelyke,<br />

Gelukzaligheid erkend kan worden.<br />

4. Eindelyk moet men ook de omftandigheden<br />

des tyds in aanmerking neemem Voor dertig jaaren<br />

?oude ik zelve het voor gevaarjyk gehouden hebben*<br />

I 3<br />

i*


134- Twééde Opbeld. over bet belang<br />

5n de onzekerheid, of een zo vry gefchrift over<br />

•s Lands Godsdienst, als myn Samenftel is, meer<br />

voor-dan nadeelig zoude zyn. M ar in eenen tyd»<br />

waarin de vryheid van de drukpers, byzonderlyk<br />

om over den Godsdienst te fchryven, zo veele gefchriften<br />

tegen het Christendom overal verbreid<br />

heef ; en waarin een geest ,om de aangenomen Samenftellen<br />

en beginfelen in alle Weetenfchappen vrynnediger<br />

en naauwkeuriger t e onderzoeken,heeft begon<br />

nen te heerfchen: in /ulkeen tyd moet men noodwendig<br />

ook in de Godgeleerdheid gelyke vorderingen maaken ,<br />

ten zy het befte gedeelte onzer tydgenooten moet<br />

verwaarloosd worden, of onze Kerkelyke vergaderingen<br />

vcrlaaten. Hierom vond ik my verpligt, om<br />

het wezenlyke des Christendoms , bet geen onder alle<br />

de geeftige aanvallen en vernuf.ige flagen der beroemde<br />

beftryders van het zelve tot nog toe nooit<br />

verwrikt is, afgezonderd van die Kerkelyke ftellingen<br />

, welke ten allen tyde de voorwerpen geweest<br />

zyn van Spotters zowel als van redelyke Twyfe<br />

laaren, voor te draagen; 't welk ten aanzien van<br />

dat- Gemeen, waarvoor ik fchreef, niet alleen geheel<br />

onfchaadelyk,' maar gelyk het gevolg ter myner<br />

gerusrftellinge my geleerd heeft, een zeer nuttige<br />

bcigheid geweest is voor zeer veele Godsdienftige<br />

Leezeren — iVlaar dan hadde ik niet in 't<br />

fioomduitsch, maa - in een geleerde taal behooren<br />

te fchryven, omdat het Samenftel nu ook van veelen<br />

gele en wordt, die daardoor in hun tegenwoordig<br />

Geloof, meer onzeker dan vast gemaakt worden!<br />

-— Op deeze bedenk ng van r<br />

eenigen myner<br />

Te-


myner Tegenfchryveren, 135<br />

T-egenftreeveren antwoorde ik: In onze dagen is<br />

'er ook nog Lateinsch, Grieksch en Hebreeuwsch gepeupel;<br />

en in tegendeel zyn onder hen, die niets dan<br />

hunne moedertaal verftaan, veele fchrandere en wel<br />

denkende mannen. Een denkbeeld is daarom niet<br />

duidelyker en klaarer, omdat men het zig onder<br />

verfcheiden woorden uit veele taaien kan voordellen,<br />

en een dwaas en door vooroordeelen verblind<br />

man, al verdaat hy tien taaien, denkt in allen even<br />

ftegt en kinderagtig; en dus is de kennis der Lateinfche<br />

taaie geenszins het kenmerk van dat Gemeen,<br />

waarvoor ik wilde arbe'den. Maar voor het<br />

overige heb ik alles zodanig voorgefteld, dat hetonverfchillic;<br />

is, of ik in 't Hoogduitsch of in een andere<br />

taal fchreeve; en het duk zelve is zo ingerigt,<br />

dat alleen die fbort van Leezeren, die myn boek<br />

zonder hinder leezen kunnen, in daat zyn daarvan<br />

gebruik te maaken. Veele geleerden met wydfche<br />

titels, veele Predikers verdaan het niet; maar onder<br />

de weereldlyke Geleerden, onder den Adel, ja<br />

zelf onder die Vrouwen, die zig geoefend hebben<br />

om erndige werken, welke aandagtige overweeging<br />

vorderen , te leezen, is het met veel nut gelezen-<br />

Om het te verftaan en te beoordeelen, wordt eigen-I<br />

lyk alleen een gezond enbefchaafd menschlyk verdand<br />

en een behoorelyke vrymoedigheid zonder geleerd,<br />

heid vereischt; maar wie in tegendeel aan de uitdrukkingen<br />

en woorden der School e verflaafd, door<br />

vooroordeelen verblind is, en door eenen geestvan<br />

kleinigheden binnen enger paaien van betgebruik zyns<br />

verftaiïds gehouden vvordt,bevatenbegrypt veele dingen<br />

I 4 niet


i%6 Tweede Opleid, over let hclatig<br />

niet, al ware hy ook een Leeraar in de Godgeleerd*<br />

heid. En hoe weinig gemeene Christenen door het<br />

leezen van myn boek in hun geloof aan 't wankelen<br />

gebragt zyn, daarvan zyn my verfcheiden voorbeelden<br />

bekend geworden. In zekere. Stad, daar.<br />

een Geeftlyke fterk tegen myn Samenftel gefproken<br />

hadt, waardoor verfcheiden Burgers het kogten*<br />

kwam hun oordeel daarop uit; dat zy 'erin 't geheel<br />

Biets in vonden tegen het Christlyke en Lutherlche<br />

Geloof, maar dat 'er weinig zin of flot in 't boek<br />

was, zodat men 'er met wys uit kon worden.<br />

Daartegen heeft het leezen van myn boek in eene<br />

aanzienlyke adelyke Famielie, welker leden verfchillende<br />

Gelootsbelydenisfen yverig waren toegedaan<br />

, den lang verftoorden vrede en de innerlykfte<br />

verëeniging weder te wege gebragt; dewyl de<br />

zeer devoot?. Moeder uit eigen beweeginge verklaarde<br />

, dat zy na het leezen van myn Samenftel 'er nu<br />

niets meer tegen hadt, dat haare Dogter, volgens<br />

het verlangen van 's Mans Oudcrer., in de Proteftantfche<br />

Kerk wierdt opgetrokken : waarvoor<br />

ik de fterkfte dankbetuigingen van weerszyden ontvangen<br />

hebbe, Deeze en eenige andere onveiwagte ukt<br />

werkingen van myn Samenftel, die my zelfs uit aiKÜere<br />

Landen gemeld zyn, hebben my niet alleen voor<br />

veele treffende, onaangenaame openlyke bëoordee»<br />

fïngen ten vollen en ten overvloede fchadeloos gefteld,<br />

maar verzekeren my ook ten fterkften, dat<br />

dé voordeden eener vrymoedige verdediging der<br />

waarheid onfeilbaar groot, en de toevallige nadee*<br />

len in tegendeel, zeer onaanmerkelyk zyn.


• myner Tegenfchryveren. 13^<br />

Eïndelyk zyn 'er ook onder de Predikanten zulke<br />

ftaatkundigen, die zig verbeelden, dat het belang<br />

van den peej-tlyken ftand door myn Samenftel in<br />

groot gevaar gebragt is Eenigen roeenen, dat wanneer<br />

men den Godsdienst zo eenvoudig wil maaken,<br />

het welhaast aan alle ftofte tot Predikatiën en<br />

Redenvoeringen by byzondere gelegenheden ontbreeken<br />

, en dat de Godsdienst voor de menfchen<br />

zeer ras in 't geheel niets meer betekenen zal. Anderen<br />

voorzien nog erger gevallen Zeker Grysaart,<br />

die wegens fchranderheid in zyne r.eering by<br />

zyne Gemeente in aanzien is, gaf voor eenigen tyd<br />

aan fommige jonge Godgeleerden den raad , om<br />

zig toch vooral by het oude te houden, e» inzonderheid<br />

om de tegenwoordige dwaaze Mode niet te<br />

volgen, om de menfchen in den Godsdienst te<br />

willen verlichten * want dat het eerfte gevolg daarvan<br />

zyn zoude, dat de voomaamfte Leeken alle<br />

eerbied voor de Predikanten verliezen en waanen<br />

zouden, dat zy genoeg wisten. Eenigen, die meenen<br />

, dat zy de gevolgen van de tegenwoordige;<br />

zugt om de menfchen te verlichten nog dieper kunnen<br />

inzien , voorfpellen daarom ftoutelyk, dat het<br />

welhaast met alle Godgeleerdheid en godgeleerde<br />

ftudien gedaan zal zyn, dewyl de Regenten<br />

tot het voorltellen van een zo eenvoudige Leere,<br />

als het Christendom volgens myn Samenltel is,<br />

Voortaan geene gefludeerde Predikers meer noodig<br />

zullen agten, maar afgedankte Soldaaten tot Leeraaren<br />

de-s Volks zullen beroepen. Allen derhalven<br />

dien het belang van den geestlyken ftand ter harte<br />

1<br />

5 gaat,


138 Tweede Opbeld. over bet belang<br />

gaat, en hunne kinderen daarin willen optrekken,<br />

moeten alle mogelyke middelen zoeken aan te wenden,<br />

om de invoerers van nieuwigheden by het Volk<br />

gehaat te maaken, en hen tot üilzwygen te brengen-<br />

Om myner Leezeren wille is het zekerlyk niet<br />

noodïg, op deeze tegenwerpingen ernftig te antwoorden,<br />

en daar ze in het verborgen en in 't geheim<br />

van oor tot oor worden ingefluisterd en verbreid,<br />

zoude ik ze niet tot de kennis van het gemeen<br />

brengen, zo het niet noodig ware, om de vrienden<br />

van waarheid opmerkzaam te maaken op de veelvuldige<br />

geheime dryfveeren van den yver, ook by zodanige<br />

Geestlyken, dien het anderszins niet aan verftand,<br />

noch aan de gewoone voorzigtigheid deezea<br />

ieevens mangelt. Ondertusfchen zal ik. om der jongen<br />

Godgeleerden wille, nogtans het een en ander<br />

aanmerken, over die ontzettende vooripellingen van<br />

het toekomende.<br />

Eerstlyk is 'er eenige waarheid in het gezegde,<br />

dat door het Leerftelfel eenvoudiger te maaken, en<br />

daarvan zo veele twistvraagen af te zonderen , de<br />

gewoone preêkftoffen volftrekt aanmeikelyk minder<br />

zullen worden ;en dat daarenboven zeer veele hulpmiddelen'<br />

tot het opftellen van predikatiën, dan onbruikbaar<br />

zullen worden, die tegenwoordig het noodige<br />

ter volvoeringe van het voorgeftelde plan zo gemaklyk<br />

opleveren. Ook kan men niet ontkennen, dat<br />

men meer moet denken op het uitwerken eener geheel<br />

en al beredeneerde Leerreden, welke gefchikt is<br />

om een aanmerkelyke en aanhoudende werking op<br />

•verftand en hare te wege te brengen, dan over verbojf-


myner legenfchry veren. 39<br />

borgenhederi en an.lereleerltukken der twistende Godgeleerdheid<br />

te i'preeken. Over deeze laatfte foort<br />

van doffen kan men, zonder veel voorbereidmge, verfcheiden<br />

uuren voortkeuvelen, zonder zig uit te putten;<br />

want wat kan 'er niet al gezegd worden, van<br />

het gene men zelve of' niemant zyner toehooreren<br />

verltaat? Al wat wy daarover willen zeggen is regt en<br />

goed, en te geleerder naar maate het onverftaanbaar is.<br />

Maar voor hun, die hetLeeraarsampt niet als een am.<br />

bagt of als een bloot longenwerk befchouwen, moet het<br />

egter ongelyk aangenaamer zyn, dat zy niets behoeven<br />

voor te draagen, 't geen voor hun eigen en hunner<br />

toehooreren verftand en hart aanftootelyk is; en aan<br />

zulke onderwerpen voor verftand en hart zullen zy, die<br />

ze beiden zelve bezitten, in waarheid nimmer gebrek<br />

hebben. Een aanhoudende oplettendheid op zyne<br />

Toehoorers, en op alles wat men hen boort zeggen<br />

en ziet doen, zal eenen Leeraar van week tot week<br />

ftoffe genoeg opleveren,zodat het hem moeilyk zal worden<br />

te bepaalen, wat hy moet verhandelen, wat nalaaten.<br />

Verders behoeven de Predikanten ook niet bevreesd<br />

te wezen, dat zy van r.anzienlyke Leeken<br />

minder geagt zullen worden, wanneer deezen zelve<br />

zuiverer kundigheden van den Godsdienst bekomen.<br />

Zulks kan dai alleen gebeuren, wanneer zy zeiven<br />

in hunne kundigheden agterblyven, en zig enkel by<br />

het Samenltel, dat zy op de dkademiën leerden, bepaalende,<br />

niet meer fludeeren willen. Maar ah' zy<br />

fteeds bedagt zyn, hoe zy zig zeiven en hunne-Toehoorers<br />

van week tot week beter en gelukkiger zullen<br />

maaken , zullen zy van de hoogagting en opregtfte


' ' Tv) f ede Opbeld. over bét belaag<br />

fte eerbied hunner toehooreren te meer verzekerd<br />

zyn, naar maate grooter verlichting by dezelven plaats<br />

vindt. Is nu een Predikant een verftandig en braaf<br />

man, een belangneemend vriend en voorzigtig raadsman,<br />

voor alle Familiën zonder onderfcheid, dan zal<br />

hy zekerlyk ook in alle huisgezinnen als het eerwaardigfte<br />

lid daarvan geëerbiedigd en bemind worden.<br />

Uiterlyk goede giaven op den predikftoel werken<br />

zekerlyk veel uit, om zinnelyke menfchen fterk aan<br />

te doen en te beweegen, hierdoor kunnen zy dezelven<br />

perfoonlyk aan zig verbinden: maar deeze toevalligheid<br />

kan hier in geene aanmerking komen, omdat<br />

deeze uitwerking altyd dezelfde is, hoe de leerredenen<br />

inwendig ook gefteld mogen wezen.<br />

Wat eindelyk de bekommering aangaat, dat door<br />

het afzonderen van alle onvrugtlmre, eeniglyk befpiegelende<br />

en onbeflisbaare ftellingen, en door da<br />

leere des Geloofs tot eenige weinige algemeen verftaanbaare<br />

waarheden te bepaalen, alle gougeleercte<br />

Geleerdheid onnoodig gemaakt zoude worden; en<br />

dat dan ieder verftandig man met een goede ftem in<br />

ftaat zoude zyn om een Kerkleeraar te worden, daarop<br />

antwoorde ik, dat zy, die dit in ernst meenen<br />

en daarvoor waarlyk bekommerd zyn, nog niet volkomen<br />

weeten, wat Geleerdheid zy, en hoe veel 'er<br />

toe vereischt worde, om een gefchikt Leeraar te zyn<br />

voor een verlicht Volk. Waare geleerdheid is een<br />

witgeftrekte en duidelyke kennis van veele voor 's<br />

menfchen geluk gewigtige Waarheden, die uit de<br />

beste bekende bronnen gehaald, en met den hoogften<br />

graad van zekerheid of waarfchy nel ykheid verbonden<br />

zyn*


myner Tegenfchryveren. Ht<br />

zyn. Men is dus op verre na nog geen Godgeleerde*<br />

Wanneer men alle de taaien , waarin ooit iets over<br />

den Godsdienst gefchreeven werdt, verftaat, en alles<br />

in zyn geheugen geprent heeft, hetgeen in iedere<br />

eeuw daarover gedagt, gedroomd, gebeuzeld en gedreeven<br />

werdt. By de Geleerdheid, die zeer veel<br />

Van Belezenheid verfchilt, komt het aan op eigen<br />

gènoegzaame kennis van nuttige waarheden uit haare<br />

eerfle bronnen ; waarom taal- en letterkunde niets<br />

anders zyn dan hulpmiddelen, en onder geen anderen<br />

titel pryzenswaardig, dan om die bronnen gemak -<br />

lyker te kennen , en daarvan het beste gebruik te<br />

maaken: maar op zig zelve leeren zy ons niet kennen,<br />

*t gene tot 's menfchen heil geweeten moet wofden.<br />

De waare Godgeleerdheid is een geleerde of de<br />

volmaaktfte kennis Van die Middelen, door welker<br />

gebruik de menfchen, volgens Gods plan, fteeds volmaakter<br />

en gelukkiger zullen worden. Daarom moet<br />

een Volksleeraar een zeer uitgebreide en duidelyke<br />

kennis bezitten van die middelen, cn van den onderfcheiden<br />

graad van derzelver werkzaamheid; en te<br />

gelyk moet hy uitfteekende bekwaam zyn , om de<br />

menfchen tot een geregeld gebruik daarvan ten fterkfte<br />

aan te fpooren. Wanneer dan dus in 't vervolg<br />

alle de kunstwoorden der Schoole, en alle onbellis -<br />

baare ftellingen der twistende Godgeleerdheid, van<br />

tyd tot tyd voor geleerde wartaal erkend, en uit<br />

het kerkelyk Samenftel uitgefchrapt zullen worden,<br />

zal 'er nogtans altoos een veelvuldige waare geleerdheid<br />

tot eenen goeden Predikant noodzaaklyk vereischt<br />

worden; en wel voornaamlyk vooreerst.- uit-<br />

V09.


l4i Tweede Opbeld. over bet beïan*<br />

voerigc en gegronde kennis van 's menfchen natuure<br />

, byzonderlyk van de oorfpronglyke dryfveeren<br />

zyner werkzaamheid, en van de middelen om die in<br />

beweejug te brengen en daaraan een goede rigting<br />

te geeven: daarna van de verlchillende gemoedsbeweegingen,<br />

en van den invloed, die temperament,<br />

ftaat der gezondheid, leevenswyze, ftand, en duizend<br />

andere uitwendige betrekkingen op de vorderingen i<br />

het ftil ftaan, of te rug gaan van de verbeteringe des<br />

gemoeds hebben kunnen en werkelyic hebben : verder<br />

een maniyke welfpreekenheid, die niet alleen het<br />

verftand van eenvoudigen en fchranderen, naar dé<br />

maate hunner bekwaamheden, kan verlichten, maar<br />

die ook het hart kan ontvonken, en het gantfche vermogen<br />

om te begeeren ten fterkfte kan bepaalen ,<br />

om de aanwyzingen des verftands gewillig te volgen.<br />

Hoe meer verlicht derhalven een Volk word, des te<br />

grooter geleerdheid en bekwaamheid zal een Leeraar<br />

van het zelve zig moeten tragten eigen te maaken,<br />

om ook de geileepenfte tegenwerpingen, twyfelin-<br />

CTen en uitvlugten te kunnen wederleggen, en de geleerde<br />

Toehoorers fteéds tot hooger wysheid ea<br />

deugd op te leiden. Geen Predikant behoeft daarom<br />

bezorgd te zyn, dat het zynen Zoon, dien hy der<br />

Kerke toewydt, eenmaal aan ftoffe zyner oefeningen<br />

ontbveeken zal, en nog minder, dat afgeleefde Soldaaten<br />

by openftaande plaatfen boven denzelven gekoozen<br />

zullen worden, wanneer men dedeere des Geloofs<br />

eenvoudiger maakt. Dit gevaar is thands veel<br />

grooter, daar men een Onderofficier, die een goede<br />

keel heeft, nu binnen kort bekwaam kan maaken^<br />

om


myner Tegenfchryveren. 143<br />

om des Zondags een uur lang wat orthodokfche wartaal<br />

op eert zeer geleerd en ftigtelyk klinkende wyze<br />

voor te zwetzen, voor zo verre hem zulks behoudens<br />

zyn natuurlyk gezond verftand, niet zedelyk<br />

onmogelyk mogt weezen.<br />

Deeze Opheldering over de verfchillende foorten<br />

myner Tegenpartyderen, en over het byzonder belang,<br />

dat een ieder hunner heeft, om myn Samenftel<br />

openlyk of heiraelyk aan te tasten, befluite ik met<br />

deeze herinnering: dat ik die Recenjenten en Schryvers,<br />

welke my op een en ander ftuk in myn Samenftel 4<br />

het geen eenige verbetering behoeft,opmerkzaam ge»<br />

maakt hebben, geenszins onder myne Tegenftreevereri<br />

rekene. De volgende Ophelderingen zullen bewyzen ,<br />

dat ik alle gegronde aanmerkingen, vooral over zulke<br />

plaatfen, daar de uitdrukkingen te onbepaald waren,<br />

en die dus gemaklyk kwaalyk verftaan konden<br />

worden, wel heb opgenomen. Ten befluite verzeker"<br />

ik, dat ik alle Meöordeelingen, die het oogmerk van<br />

myn Gefchrift bedoelen te bevorderen, met erkentelykheid<br />

zal aanneemen en daarvan gebruik tragten<br />

te maaken.<br />

J> E R-


D E R D Ë<br />

O P H E L D E R I N G .<br />

Over eenè'n Brief dan my, onder den titel:<br />

D E W Y S H E I D AAN STEINBART: I<br />

Tn het jaar 1781. is een brief aan my onder den<br />

••• titel: de Wysbeid aan Stei.vbart , gedrukt uit*<br />

gekomen, wiens ongenoemde Schryver voornaimlyk<br />

zoekt te bewyzeh, dat myne gronden, op wel.<br />

ken ik beweere, dat liet voor hun, die door Jefus<br />

ter Gelukzaligheid opaeleid zullen worden,voldoet<br />

om Hem voor een Godlyken Leeraar te. erkennen,<br />

zeer valsch en bedri°gelyk zym De plaats j<br />

waarop deez' Schryver het oog heeft, en die hy<br />

agter zyn brief heeft laaten drukken, is te vinden<br />

in myn Samenftel § 9; en 92. Zy begint volgens<br />

de opgaave van den Rrieffchryver met de woorden :<br />

Ook vervoagteden de Jooden bereids ten dien tyde, en<br />

eindigt met deeze periode: Het blykt dat dit genoeg<br />

gf om den Vader in alle zyne beminnelykbeid door hem<br />

te leeren aanbidden enz. Daar deeze brief door liefde<br />

tot de waarheid, en wel door iemant, die bet gene<br />

hy voor waarheid houdt, met alle hartelykheid als<br />

een zaak van het alleruiterfte gewigt behandelt, gefchreeven<br />

is, en een zeer gewigtige ftellirg uit myn<br />

Samenftel betreft, zal ik deftzelvén hier geheel<br />

plaatfen, om myne Leezers in ftaat te ftellen, om de<br />

twistvraage volkomen en duidelyk te kunnen bellissen:<br />

hiertoe te meer befluhcnde , omdat ik 'er gels


dentitel: de Wysheid aan Sleinbcrt. 145<br />

tegenheid door kryge, om my over cenge onderwerpen<br />

van aanbelang te verklaaren, waartoe ik<br />

veelligt anders in d^eze Ophelderingen geene gelegenheid<br />

zoude vinden. Zie hier deezen brief, waarin<br />

de Schryver de Wysheid tot my fpreekende invoert.<br />

Maar ik verzoeke, dat myne Leezers vooraf<br />

nog eens die twee, de 91 en 92. §§. geheel doorleezen.<br />

WAARDE SfEINBAR.fi<br />

'Er gaat geen dag om , of ik boore loftuitingen<br />

over uwe Wysbeid en dankzeggingen voor dezelve,<br />

maar dagelyks komen my ook klagten over u en uwe<br />

Wysbeid ter ooren.<br />

Zo even gaat iemant van my heen, die u met eene<br />

hevigheid befchuldigde, welke zelfs de gegrondheid zyner<br />

klagte by my verdagt maakte. Bykans had ik<br />

hem van my weggejaagd; V gene gy weet, dat ik<br />

niet gaarne doe. Hy ondernam u te befchuldigen: „Dat<br />

gy de Waarheid in ongeregtigheid t* onder boudt. n<br />

Gy ziet t dat hy één was van die genen, welken zig<br />

Christenen noemen, en die meenen, dat zy in de<br />

oude uitdrukkingen van den Bybel het best kunnen<br />

verftaan worden. Onder de Heidenen heb ik veel<br />

meer Kinderen dan onder deezen. Hy boodt verfcheiden<br />

bewyzen aan , en drong my , dat ik daarvan<br />

flegts één, het nieuwftc bewys zyner klagten, hoor en<br />

zoude.<br />

Ik willigde hem dit in. En hoe zeer ik een afkeer<br />

bebbe van alle gezwets en twist over te groote en te<br />

K klei-


146* Derde Opheld. Over een Brief, oniet<br />

kleine dingen, boore ik nogtans Jcherp naar regt en<br />

waarheiden vonnis naar regt en waarheid, wanneer<br />

myne Kinderen of hunne vyanden iets aan my<br />

voor te draagen hebben.<br />

Zyne fluitredcn legge ik u dus kortelyk voor :<br />

„ Steinbart maakt het volgende befluit:<br />

,, In de Euangeliën van Maltheus, Markus en Lu-<br />

„ kas, in de Brieven van Petrus, Jakobus en Ju-<br />

„ das, is niet één blyk van ffefus voorbejlaan voor<br />

,, zyne Geboorte.<br />

,, In de Schriften van Joannes is deswegens veel ie<br />

„ vinden.<br />

f, In Paulus Schriften zyn ''er ook eenige blyken van,<br />

„ cn iets van eeii Koningryk.<br />

„ By gevolge zyn alle deeze Schryvers" alleenlyk „ het<br />

„ ééns over deeze ftelling: „ Jefus is een Godlyk-<br />

„ Leeraar geweest"<br />

Én nu, myn Zoon, wat zal ik zeggen? Moet ik u<br />

als een onmondigen Zoon vraagen ?<br />

Gy weet, FREDERIKis Koningszoon, Schryver,<br />

Speelkunftenaar , Staatkundige , Kening , Regter ,<br />

Held, Bevorderaar der Weetenfchappen. Verbeeld u<br />

nu eene verzameling van gefchiedkundige en redeneerende<br />

Schriften over Hem, van agt onderfcheiden Schryver<br />

en. Wat zoudt gy op de volgende fluit reden zeggen?<br />

De Schryxers A, B, C, D, E, F, zeggen , dat<br />

Frederik een Schryver is, maar zeggen niet, dat<br />

hy een Koningszoon is;<br />

De Schryvers Gen IIzeggen het beiden;<br />

By gevolge komen [zy alleenlyk in deeze ftelling over­<br />

één:


den titet: de Wysheid'aan Steinbart.<br />

één: dat Frederik een voortrefelyk Schryver ge.<br />

weest is.<br />

Wat Jefus is of niet is, daarover wil ik thands met<br />

u niet fpreeken; maar alleen van deeze grove feil in<br />

uwe Jluitredcn. Waarom ontglipte die aan uw Verftand<br />

of waarom vergunde gy aan uw Hart —»<br />

om zulk een befluit te maaken?<br />

Hapert het aan uw Verftand: dan hebt gy nogtans<br />

genoeg om te oordeelen, ofhy zig tot een Leer aar der<br />

menfchen mag opwerpen, die in zaaken van zo veel<br />

aanbelang, zulke gewigtige misflagcn begaat ?<br />

Hapert het aan uw Hart, dat het door bedriegelyke<br />

fluitredenen, gelief koosde gevoelens wil doordringen:<br />

dan zal de beflrafmg der Wysheid u befebaamen, en ,<br />

gy zult u óf beteren;<br />

Of gy zult dan myne waarfchuuwing fchamper en<br />

bits verfmaaden , en ongevoelig toonen, dat gy haar<br />

ver agt; gy zult voor de Weereld een Redeneerkunde<br />

fchryven, en het oordeel der Reden — ontwyken; en<br />

van b, c, d fpreeken, als men u van eenen misflagin<br />

a befchuldigt.<br />

Dan zal uw Aanklaager u en uwen Verdedigers<br />

deeze valfche fluitreden nog duidelyker aantoonen, en u<br />

en der Weereld nog eene menigte van drogredenen,<br />

die hy in uwe Schriften meent ontdekt te hebben, openhaaren.<br />

Maar ik zal het hem afraaden; — ik uwe<br />

gekrenkte doch boopende<br />

K 2<br />

MOEDER.


148 Derde Opheld. Over een Brieft onder-<br />

Antwoord op den voor gaanden Brief.<br />

LIEVE BROEDER!<br />

De inhoud van uwen brief, en de hartelyke' wyze,<br />

op welke gy daarin tot my fpreekt, is voor my, hoe<br />

zeer ik uwen naam niet kenne, bewys genoeg, dat<br />

gy 1<br />

een yverig verëerer zyt der Wysheid, en tot haare<br />

leerlingen en kinderen behoort. Ook twyfele ik<br />

niet, of gy pleegt haaren invloed veelal te genieten<br />

in uwe voordellen, en dat gy LI by het fchryven<br />

van uwen brief verzekerd hebt gehouden, dat<br />

alles, wat gy ter neder ftelde, u door de Wysheid<br />

was ingegeven. Maar , myn waarde Broeder t het<br />

fchynt my toe, dat u nog onbekend is, dat 'er zekere<br />

Damon is, die de ftein der Wysheid zo juist<br />

weet naar te bootzen , dat men veel fchranderheid<br />

en oplettendheid noodig heeft, zal men daardoor niet<br />

nu en dan misleid worden. Deeze bedriegelyke<br />

Dxmon was den ouden Zoonen der Wysheid,onder<br />

den naam van zinnelyke verwarring van gedagten bekend.<br />

Het onderfcheidend kenteken, waaraan gy<br />

zyne ftemne van die der Wysheid kunt onderkennen<br />

, is dat de zyne zeer krytende is, en het gemoed<br />

aan \ gisten brengt, daar de ftem der Wysheid in<br />

tegendeel zeer zuiver en uitneemende zagt is, zoda t<br />

zy alleen in eene volmaakte kalmte des gemoeds duidelyk<br />

bemerkt kan worden. Ongetwyfeld zal het u<br />

reeds dikwyls zyn overgekomen, dat gy iets zeide<br />

of fchreef, dat ge voor de woorden der Wysheid<br />

hielde, maar eenigen tyd daarna zelve moest afkeuren


den titel: de Wysheid aan Steinbart. 149<br />

ren. Als gy nu wilt te rug denken en u zulke gevallen<br />

herinneren, waarin gy meende iets door ingeevinge<br />

der Wysheid te zeggen, 't gene gy naderhand<br />

voor dwaaling moest erkennen, dan zult gy opmerken<br />

, dat uw gemoed meestal in te fterke beweeging<br />

geweest is, en dat de voorwerpen zig al te zinnelyk<br />

onder een geward aan u hebben voorgedraagen. Nu<br />

komt het daarop aan, in welke gemoedsgeftelte*<br />

nisfe gy uwen brief aan my gefchreeven hebt. Dit<br />

zal ik u uit uw eigen fchrift aantoonen. Befchouw<br />

u zeiven eens in het Motto, dat gy op den titel van<br />

uwen brief geplaatst hebt: Neque rationi parent, cui<br />

Junt fubjeSti lege naturce. Wordt gy in dit af beeldfel<br />

van u zeiven niet een al te fterke kleur gewaar, die<br />

een koortsagtige pols aanduidt? Zoude de' Wysheid<br />

wel aan iemant haarer verëereren, waaronder gy my<br />

toch ook telt, zulke bittere dingen zeggen, al ware<br />

hem werklyk een valfche fiuitreden in een gewigtige<br />

zaak ontvallen? Zoude zy niet liever het Motto:<br />

Errarc humanum efi; of: Wie kan alle zyne dwaaliugen<br />

opmerken ? aan het hoofd van haaren brief<br />

geplaatst hebben ? Ziet, myn Broeder! uit deezen<br />

eenigen regel aan het begin van uwen brief moet gy<br />

erkennen, dat uw gemoed niet bedaard en ftil genoeg<br />

geweest is, om naar de zagte ftemine der Wysheid<br />

te luisteren. Maar nu zal ik u ook doen opmerken,<br />

dat de Damion, zinnelyke verwarring der<br />

gedagten genaamd, u het hoofdzaaklykfte gedeelte<br />

van uwen brief heeft in de penne gelegd.<br />

Gy meent een handtastelyke drogreden in myn Samenftel<br />

gevonden te hebben , en herinnert my daar-<br />

K 3 by.


ïgo Berde Oyhdd. Over een Brief, onder<br />

by , dat ik zelfs een Redeneerkunde gefchreeven<br />

hebbe. Dit kan zeer wel famen gaan, want geen<br />

mensch zal zig volkomen van alle gebrekkige befluiten<br />

kunnen wagten, al maakte hy het in zyn gantfche<br />

leeven tot jzyn hoofdbezigheid , om Logica's<br />

te leezen en te fchryven: dus toont gy ook<br />

hierin reeds een kleine dwaaling van uw denkkragt,<br />

dat dit u zo onverantwoordelyk voorkomt.<br />

Daar 'gy u onderrusfchen by deeze gelegenheid op<br />

de Redeneerkunde beroept, zult gy my wel vergunnen,<br />

dat ik n een bekenden regel van dezelve<br />

in gedagten brenge. Hy is deeze: Door vergelykingen<br />

en voorbeelden kan men wel iets ophelderen,<br />

maar nooit bewyzen. Maar nu gy wilt my<br />

aantoonen, dat ik een valsch befluit gemaakt hebbe,<br />

en in plaats van bewyzen, geeft gy alleen een<br />

voorbeeld van een geheel ander en alleen gelykend<br />

befluit, uit welks valschheid op de onnaauwkeurigheid<br />

van het myne in 't geheel geen wettig gevolg<br />

getrokken kan worden. Doch laat ons de regelen<br />

der Schaole eens ter zyde ftellen, en dewyl gy<br />

een liefhebber zyt van gelykenisfen, eri de voorwerpen<br />

liever in zinnelyke bekleedzelen omvat, dan<br />

naakt voorgefteld befchouwt, zal ik my naar uwe<br />

denkwyze voegen.<br />

Eerstlyk zal ik u toonen, dat de wyze, waarop<br />

ik befluite, juist is, zelfs wanneer ze op het door<br />

u bygebragte geval wordt toegepast. Ik onderftelle,<br />

't gene gy my zonder bewys zult toeftaan, dat<br />

een verftandig en voorzigtig Schryver nooit in zyne<br />

vernaaien of andere fchriften, die hy met aandagt<br />

g e<br />

-


den titel: de Wysheid aan Steinbart. 15c<br />

gefchreeven heeft, iets zal overftaan, dat ter bercikinge<br />

van het hoofdoogmerk zynes gefchrifts door de Lee"<br />

zers noodzaaklyk geweten moet worden; tenzy dan dat<br />

hy zulks als algemeen bekend, of als uitgemaakt onder"<br />

fteide. Hieruit volgt dan ontegenzeggelyk, dat men<br />

zeer goed kan befluiten: 't Gene een verftandig leevensbefchryver<br />

van eenen nog geheel onbekende per-<br />

Joon in zyne vernaaien van hem niet meldt, moet tot<br />

het oogmerk, 'c geen hy met zyn gefchrift by zyne<br />

Leezers bedoelde te bereiken, niet noodzaaklyk behoeven<br />

gezegd te worden. Gefteld dan, dat veele<br />

het leeven van den Koning van Pruisfen befchryven,<br />

met oogmerk, om Inwooners naar zyn Landte trekken,<br />

en dat eenigen derzelven in hunne Vernaaien in 't<br />

geheel geene melding maakten van zyne Voorouderen,<br />

dan kan ik zekerlyk daaruit niet befluiten, derhalven<br />

heeft hy geen aanzienlyk ftamhuis, maar wel<br />

kan ik met het grootfte regt befluiten : de Schiy-<br />

•vers hebben tot hun oogmerk , om hem nieuwe<br />

Ünderdaanen te bezorgen, de kennis zyner af komst<br />

en Voorouderen voor hunne Leezers onnoodig geoordeeld.<br />

Zie nu, waarde Broeder, de door u aange.<br />

haalde paragraafen nog eens aandagtig in, en gy<br />

zult bevinden, dat myn befluit juist dit is:<br />

De Euangelisten en Apostelen hebben in hunne<br />

verhaalen en fchriften allen hetzelfde oogmerk ,<br />

om Christus nieuwe Onderdaanen te bezorgen,en<br />

hun wegens Hem zo veel te zeggen, als noodig<br />

was, om hen tot getrouwe Verëerers en deelneemers<br />

te maaken aan dat zedelyk geluk, 't welk<br />

K 4 hy


10, Derde Opheld. Over een Brief, onder<br />

hy heeft aangebragt. De meeflen hunner fpree.<br />

nen in ?<br />

c geheel niet van zyne hoogere aftomst,<br />

dernalven moeten zy, om goede Christenen te'<br />

maaken, het noch noodig geoordeeld, noch voor<br />

een wezenlyke zaak gehouden hebben , om daarvan<br />

een Leerftuk te maaken.<br />

Zie nu, myn lieve Broeder.' zo weinig ik het i»<br />

eenen Pruisfifchen Inwooner berispen zoude, dat<br />

hy zig over de Voorouders des Konings bekommert,<br />

zo min keure ik het in u of in andere Christenen<br />

af,indien zy de af komst van Christus naarvorfchen;<br />

maar ikbeweere dat men een even goed Christen kan<br />

Zyn,al heeft men geen klaare denkbeelden van de manier<br />

en wyze van Christus beftaan vóór zyne Menschwordinge<br />

en van zyne afkomst van God, als<br />

men eon goed Onderdaan van den Koning kan wezen<br />

, zonder zyne Geflagtlyst te kennen; ja ik beweere<br />

verder, dat men niet meer een goed Christen<br />

of Onderdaan is , wanneer men andere Christenen<br />

of Onderdaanen daarom nevens zie niet dulden<br />

wil, omdat zy niet even zo veel van het geflagt<br />

hunner Heeren weeten, of niet even die zelfde<br />

begrippen hebben, die ons als de beste voorkomen.<br />

En nu, lieve Broeder, neem eene gelykenis in<br />

agt en ter harre, die de betrekking van uwe en<br />

myn- ftellinge op het geluk der Christenheid nog<br />

Haarer zal aantoonen.<br />

Een Koning zondt een Gevolmagtigden na een<br />

afgelegen gewest, waarvan de Inwooners tot nog<br />

toe


den titel: de Wysheid aan Steinbart. 153<br />

toe hunnen onbekenden Heer door allerleie moeilyke<br />

gebruiken vereerd, en die eikanderen over de<br />

manier en wyze, hoe men Hem behoorelyk moest<br />

dienen, gehaat en vervolgd hadden. De Gevolmagtigde<br />

verkiest een aantal Boden, die overal moeten<br />

bekend maaken, dat 'er een Afgezant van den<br />

Koning gekomen is, die in zynen naam alle flaaffche<br />

dienften, welke zy Hem tot nog toe beweezen ,<br />

zal opheffen, en eene algemeene vergiffenis voor<br />

alle daarby bedreeven misdagen aankondigen, onder<br />

voorwaarden egter, dat zy alle onderlinge vy«<br />

andlykheden zullen afleggen en den Gevolraagtigden<br />

vreedzaam naarvolgen, op den weg welken hy<br />

hun na een beter land zal aanwyzen. Hierop gaan<br />

de boden van den konmgiyken Gezant allerwegen<br />

uit, en geeven zig alle moeite, om de Inwooners<br />

tot het geloof en vertrouwen op de verzekeringen<br />

van den Gezant over te haaien. Zy fchikken zig<br />

op iedere plaats naar de aangenomen benaamingen,<br />

waarmede men aldaar gewoon is een onmiddellyken<br />

Afgezant en Gevolmagtigden van den Vorst te noemen<br />

; en noemen hem daarom op de eene plaats<br />

een Prins, op een andere plaats een Hertog, aatl<br />

een derden oord een Minifter, Stadhouder en z.v.<br />

Hierop maaken veele perfoonen uit verfcheiden<br />

oorden zig reisvaardig en vertrekken langs den<br />

aangeweezen weg, op welken de Gevolmagtigde<br />

hun reeds is vooruit gegaan. Maar op reis geraaken<br />

verfcheiden Wegwyzers met eikanderen ingefprek,<br />

of de Koninglyke Afgezant een bloedver-<br />

K<br />

5 want


154 Berde Opheld. Over een Brief, onder<br />

want is van den Koning of niet? en welk ftaatsampt<br />

hy vóór zyn gezantfchap in zyn land bekleed hebbe?<br />

De twist wordt hierover zo hevig, dat zy eikanderen<br />

alle mogelyke hinderpaalen in den weg leggen,<br />

en de een den ander daarvan afdringt, tot dat<br />

eindelyk veelen door deezen opftand het verder reizen<br />

geheel en al vergeeten. Onder de menigte der<br />

Wegwyzeren, die eigenlyk den opftand gaande<br />

houden, zyn ondertusfchen veele fchrandere Mannen<br />

, die hunne vrienden in 't geheim beter tragten<br />

te onderrigten en van den twist af te trekken, doch<br />

daardoor maaken zy zig juist by de twistende partyenverdagt,<br />

en worden door allen als vyanden behandeld.<br />

Eindelyk is 'er één die het waagt en<br />

openlyk uitroept: Gy wegwyzers en gy allen, die<br />

u geoefend hebt om uw verftand te gebruiken,<br />

-rroort naar my; Gy allen zyt het daarover eens ,<br />

dat de Gevolmagtjgde des Konings voornaamlyk<br />

gezonden werdt, om Vrede onder ons te brengen,<br />

en • die rampzalige vyandfchappen , welke ontdaan<br />

waren over de manier en wyze, hoe de Vorft moest<br />

geëerd ea gediend worden, onder ons te dempen.<br />

Verders zyt gy het daarover eens, dat wy uitdrukkelyk<br />

door hem onderrigt zyn, om de reis voo?<br />

ons zo gemaklyk te maaken, als mogelyk is; en<br />

eindelyk komt gy ook over een in den weg, op<br />

welken wy hem volgen moeten. Gy krakeelt en<br />

twist over de verwandfchap van den Gevolmagtigden<br />

met den Vorst, en welke gtaadsampten hy bekleed<br />

hebbe, eer hy tot ons gezonden werdt.<br />

Doch


den titel: ch Wysheid aan Steinbart.' 155<br />

Doch dit kunnen wy thands niet met zekerheid bepaalen<br />

, dewyl hy zelve zig daarover weinig heeft uitgelaaten.<br />

Laat derhalven een iegelyk daarvan gelooven,<br />

wat hy het waarfchynelykst houdt, en alleen<br />

daarop bedagt zyn , hoe wy hem te yveriger<br />

zullen naarvolgen, dewyl wy dan by onze aankomst<br />

gemaklyk en zeker van hem zeiven verneemen zul^<br />

len, wat wy van hem in dat opzigte weeten moeten.<br />

Thans dvvaalen wy misfchien allen.<br />

Deeze aanfpraak hadt by veelen een zeer goede<br />

uitwerking. Meenig wegwyzer werdt verdraagzaamer,<br />

dagt niet meer aan de voorige twisten,' en liet<br />

allen, die van andere gevoelens waren, gerust nevens<br />

zig voortreizen. Maar kort daarna werdt een brief<br />

verfpreid, waarin den Wegvvyzeren werdt afgeraaden<br />

, om de woorden van dien raadsman des vredes<br />

gehoor te geeven, omdat zyne bewyzen op<br />

drogredenen ruften»<br />

Zoude de Wysheid den inhoud van deeze brief<br />

•welopgegeven hebben?<br />

Op Deeze vraage begeere ik van U, myn lieve<br />

Broeder ! geen openbaar antwoord; beantwoord<br />

ze by U zeiven in de ftilte: want ik vertrouwe ,<br />

dat gy zo veel liefde en eerbied voor onze Moeder<br />

hebt , dat U zonder tvvyfel een kragtig<br />

Neen uit den grond van uw harte ontvallen zal,<br />

en


Ij5 Derde öpheld. Overeen Brief, onder enz*<br />

en erken te gelyk i uit dit myn vertrouwen op uw<br />

opregtheid, de groote agting en genegcne vriendfehap<br />

van<br />

Uwen<br />

OUDER BROEDER<br />

GOT-


GOTTINGSCHE BEÖORDEELING<br />

Van bet Samenftel der zuivere Wysbegeerte of dé<br />

Leere der Gelukzaligheid volgens bet<br />

Christendom.<br />

Uit de Göttingfche geleerde Berigten, het i5 Je<br />

Aanhangfel , van den 14^11 April 1781.<br />

Gotth. Sam. Steinbart's, Kon. Pruisfifchen Konfïlto»<br />

riaalraad en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte<br />

te Frankfort aan de Oder, Samenftel der zuivere<br />

Wysbegeerte of Leere der Gelukzaligheid volgens het Christendom,<br />

ten dienste zyner kundige Landgenooten en van anderen, die<br />

Wysheid zoeken. Tweede veelvermeerderde Uitgaave, 1780.<br />

in 8vo, 318 bl. De Hr. Konfiftoriaalraad zal (dit zyn<br />

zyne eieen woorden) in dit werk de zuivere Wysbegeeia<br />

te des Christendoms weder herftellen; (zie zyne Opdragt<br />

aan den Hr. van Zedlits , Opperbezorger der Hooge<br />

Schooien) en verzoekt van dien verlichten Staatsdienaar<br />

(ter zelfde plaatse) dat hy hetzelve door de Kerkleeraaren<br />

van de beide Geloofsbelydenisfen zal laaten onderzoeken.<br />

Hy heeft zig (zie zyne Voorreden bl. is,<br />

N. V. XIV. (f), een geheel nieuwe baan geopend, en<br />

dé Weereld van veel meer nieuwe zyden leeren kennen,<br />

dan zy uit de venfteren der Studeerkameren gekend kan<br />

worden. Daar hy nu (by de eerste [Hoogduitfche] uitgaave<br />

1780) in zyn veertigrte jaar getreeden is, wilde<br />

hy dealgemeene verbetering van den Godsdienst en der<br />

openbaare Opvoedinge in zyne Schriften beginnen te<br />

leeren, en werken terwyl het dag is (zie Voorreden<br />

bl. 13, N, V. XII.) Om die luidjes (wy gebruiken<br />

lou-<br />

(t) Hier en op de vol/rende pliatsen hebben wy de bUizydsn<br />

éw Nederduiftcbo Vctcaaling er bygevoegd.


158 Göttingfche Beoordeeling, enz •<br />

louter dc eigen woorden van den Schryver) die naar<br />

maate zy minder verftaan, te harder gefchreeuw maaken<br />

van zig af te weeren , heeft hy in zyn boek een beflisfenden<br />

toon aangenomen , dewyl de houding en de<br />

fpraak van befchroomde befcheidenheid in eenen onderzoeker<br />

den zwakften dikwils ftout maakt. (Voorreden<br />

voor de tweede Uitgaave bl. i\, N. V. XXXf.) Allen,<br />

die zyn. gefchrift openjyk berispen (ald. bl. 34, N. V.<br />

XLVI.) hebben niets anders te wagten, dan dat het<br />

verftandig Gemeen hen tot dien tyd, dat zy iets beters<br />

zullen bezorgd hebben , houden zal voor Lieden, die<br />

zeiven niet weeten, -wat. Gelukzaligheid zy , en die den<br />

Godsdienst meer aanzien als een woordenpraal, endenzelven<br />

meer behandelen als een ambagt, dan als eene<br />

aanwyzing-voor .den mensch, om vergenoegd te zynen<br />

zyn hart te verbeteren. Niet één der Godgeleerden<br />

kwam het in de gedagten, om het denkbeeld van Ge.<br />

Iukzaligheid te bepaalen; (volgens de Inleiding bl. 2—5.)<br />

te vergeefs bladerde de Schryver alle hem bekende oude en<br />

nieuwe Leerboeken door, om hetzelve te vinden. Maar hy doet<br />

het in dit werk; en alwie onder zyne Godgeleerde Leezeren,<br />

door den Geeft der oude Hervbrmeren bezield , moeds genoeg<br />

heeftom zig van deftaafsche banden van verjaarde Leerboeken<br />

te ontfiaan, en zig uit den doolhof van willekeurige<br />

onderftellingen van menfchen te redden, dien biedt<br />

hy daarmede een leiddraad aan. Hy hoopt (J. 37. Aanmerking)<br />

dat 'er thans niet veel meer Leeraaren zullen<br />

zyn, die in de befchaafdheid halve en heele Eeuwen ten<br />

agteren-zyn, want dat hy anders zyn boek nog niet zou<br />

hebben laaten drukken. En eindelyk, volgens §. 88,<br />

heeft de Weereld van dit gefchrift de derde groote<br />

Hervorming te wagten. Ik leeve en leere, zegt de Schryver<br />

, buiten het regtsgebied der Priefterei en Schriftgeleerden<br />

in even gelyke omftandigheden, waaronder Paulus en Luther<br />

my het voorbeeld der vrymoedigheid hebben nagelaaten, en z. v.<br />

Zulke verwagtingen heeft de Schryver van zyn werk!<br />

Dit


Göttingfche Ëeoordceting, enz. i$9<br />

Dit nu neemt zyn. aanvang met het beloofde nieuwe<br />

denkbeeld van het gene allen zoeken, doch waarvan niet<br />

één Godgeleerde vóór onzen Schryver een duidelyk begrip<br />

gehad heeft; de Gelukzaligheid. Zy beftaat in onophoudelyk<br />

te vreden te zyn en in eene heerfchende<br />

Vergenoegdheid van hart (J. 2.) Inde eerfte afdeeling ('t<br />

gantfche boek is in zes Afd. verdeeld.) wordt deeze Bepaaling<br />

ontvouwd; en in de tweede wordt dit onderwerp<br />

vervolgd, door eene Verhandeling over de Aan.<br />

leidinge der menschlyke Natuure ter hoogere Gelukzaligheid<br />

Vergenoegdheid is meer dan te vreden te zyn; maar<br />

'er is ook een valfche Vergenoegdheid.De Mensch is natuurlyk<br />

geneigd totgezelligheid.heefceen zedelyke natuur, enzv.Deeze<br />

ftellingen, die tot de Zielkunde en de zedelyke Wysbegeerte behooren<br />

, en by Reimarus, Wollafton, Federen anderen, veel vollediger,<br />

ftigtelyker en aangenaamer verhandeld zyn worden<br />

hier opgewarmd, in tafelen gebragt, en zo droog op.<br />

gedist, als mogelyk is- Het is zeer zonderling, dat de<br />

Schryver in deeze bekende zaaken één der grootfte verdienften<br />

van zyn boek ftelt. J3y iedere gelegenheid<br />

pryst hy zig zeiven „ als den eerden, die juist aange-<br />

„ toond heeft wat Gelukzaligheid is; en by het wederleg.<br />

„ gen van zyn gefchrift moet men dit denkbeeld<br />

„ wederleggen , en een beter geeven" en dergelyken<br />

meer. Zekerlyk hebben alle Godgeleerden daarvan<br />

het kunftmaatig begrip naar de wyze der Schools<br />

niet gehad; noch hetzelve op haare maniere ontleed ;<br />

noch twee geheele Afdeelingen door, daarover fyn gefponnen<br />

; ook hebben zy geene zaaken beweezen, die<br />

zo klaar als de dag zyn, en op het algemeen gevoel<br />

van alle menfchen rusten. Maar zy allen, van Origenes<br />

af tot op onzen tyd toe, hebben het oogmerk en de<br />

werking van den Godsdienst daarin gefteld, dat dezelve<br />

den mensch geruit en blyde maakt in tyd ei in eeuwigheid.<br />

Alles derhalven, waarin de Schryver zyn grootfte<br />

verdiende ftelt, is door alle zyne Voorgangers vóór<br />

i>em


i6ö Göttingfche Éeoordéeting, ent.<br />

hem reeds afgedaan. En deezen hebben nog iet* gedaan,'tgeen<br />

hyniet gedaan heeft, naamlyk de vooroordeelen<br />

der menfchen over de middelen ter<br />

Gelukzaligheid onderzogt , en op de verfchillende<br />

foorten der menschlyke blydfchap agt gegeven Zulk<br />

begin des werks geeft zekerlyk weinig vermoeden,<br />

dat wy fchrandere onderzoekingen en groote kennis<br />

der Weereld en der menfchen zullen aantreffen,<br />

hoe zeer de Schryver zig die toeëigene. De Der.<br />

de Afdeeling handelt van 's menfchen natuurlyke Verhinderingen ter<br />

hoogere Gelukzaligheid. Dat de Mensch met bloote vermogens<br />

en zonder alle werklyke kennis op de Weereld<br />

komt, is daaronder de eerjle g. 23. Hier brengt de<br />

Schryver verwarring in het denkbeeld van Gelukzaligheid.<br />

Waarom hoogere Gelukzaligheid? En waarin beftaat<br />

die? In de Gelukzaligheid van hooger wezens,<br />

dan wy menfchen.? Maar doch de Heer S. fpieekt van geen<br />

Engelen, maar van Menfchen. Of in de Gelukzaligheid<br />

der menfchen in een hooger ftand van hun beftaan?<br />

Maar hier wordt gefproken van menfchen in<br />

hunnen ftaat aan deeze zyde des grafs. Derhalven van<br />

de Gelukzaligheid eens menschlyken wezens in den aanvang<br />

, in den eerflen omloop van zyn beftaan. Maar dan<br />

is het gene de Schryver onder de Verhinderingen des Geluks<br />

rekent , geen verhindering , maar veeleer bevordering<br />

daarvan. Want zulk een ftaat is volmaakt gefchikt naar dat<br />

geluk, waarvan hier gefprooken wordt, en bevordert deszelfs<br />

verhooging veel meer door de noodwendige afhangelykheid<br />

van andere menfchen. De tweede Verhindering<br />

ftelt de Schryver, g. 24- daarin, dat de mensch met zulke<br />

ftellige natuurdriften gebooren wordt, als voor hem tot<br />

zyn geluk in den ftaat der bloote natuure noodig zouden<br />

zyn. ' Doch tot deezen ftaat is de mensch in het geheel<br />

niet beftemd; en 'er is ook in zyne natuur niet één eenige<br />

neiging, die niet even zo wel in de burgerlyke famenlee-<br />

6<br />

ving


~' Cöttwgfch Beöordeeling, enz* ïél<br />

vinge nuttig en noodig is. De Schryver brengt de neiging der<br />

Z.elfsverdediging by, al* die in den blooten ftaat der natuu«<br />

re den mensch noodig is. Maar heeft hy die dan ook:<br />

niet in dpn burgerftaat noodig? Eveneens kan men veele<br />

bedenkingen inbrengen tegen den inhoud deezer Afdeelinge,<br />

ten aanzien van de Wysbegeerte en de opvoedinge<br />

: Het hapert dikwyls aan juiste denkbeelden, en nog<br />

menigvuldiger aan een bepaald en werklyk praktikaal onderwys.<br />

Alles, wat de Schryver hief met een bovennatuurkundige<br />

afgetrokkenheid voordraagt, kan zeer gemaklyk<br />

en eenvoudig tot deeze twee ftukken' gebragt worden; Onkunde<br />

en een kwaad voorbeeld. Maar de allervoornaamfte<br />

verhindering ontbreekt hier , naamlyk, die geneigdheid<br />

(propenfio) tot buitenfpoorige zinnelykheid, welke vcor ie«<br />

der groot Gefchiedkundigen en voor ieder Man van ondervindinge<br />

onoplosfelyk is. —- De vierde Afdeeling, van de<br />

Aanleidingen des Christendoms ter Gelukzaligheid. Wederom<br />

met veele pvertollige bovennatuurkundige fpitsvindigbeden ;<br />

de fo.m van alles is: „ Het Christendom leert den zuiver.<br />

„ ften natuurlyken Godsdienst; en voegt 'er het volgende<br />

„ by: i) het verklaart deeze zyne Zedenleere der reden<br />

„ voor een godlyke Openhaarihg , en 2) het omzwag-<br />

„ telt zyne voorfchriften van den Godsdienst met ge.<br />

„ fchiedkundige bekleedfelen g. 40." En daarop befluit<br />

de Schryver met deeze aanmerking: „ Het onderfeheid tus-<br />

fctien de Wysbegeerte des Cliristendoms, of deszelfs waa.<br />

„ re leere- der 'Gelukzaligheid. en het in de gefchiedenis-<br />

„ "fen bekleedé Christendom is zeer gewigtig. Het is<br />

„ hier de plaats niet, en misfehien is ook de regte tyd<br />

„ nog niet gebooren, om dit breedvoerig te ontvouwen.<br />

Voor hem, die, na deeze aanfpooring zyner oplettend-<br />

„ heid over dit ftuk, het niet zelve ontdekt, zoude ik<br />

„ daarover ook te vergeefs meer zeggen." Moet men<br />

niet gelooven, dat dit een gantsch nieuwe uitvinding is<br />

van den Schryver? Nogtans hebben reeds lang voor hem<br />

Weoljlon in zynen Moderator en fix discourfes on the mira-<br />

L des


[Ga<br />

G'èttingfche Beöordeeling, enz.<br />

cles en Damm in zyn boek over het Histtriesch Geloof en<br />

in de Bedenkingen over den Godsdienst geleerd, dat alle verhaaien<br />

van wonderen in 't N. T. door de Apostelen uit<br />

inichikkelykheid voor de Jooden verdigt of vergroot waren<br />

, om hen tot aanneeminge des Christendoms te bewee*<br />

gen, en in dit gefchiedkundig bekleedfel alle nuttige waarheden<br />

in te vlegten. Het Hoofddenkbeeld van Steinbart's<br />

Samenftel komt byna op het zelfde uit. De Overeenftemming<br />

is zo groot en loopt zo fterk in 't oog, dat men<br />

bykans zou gelooven, dat de Hr. Steinbart uit deeze bronnen<br />

geput heeft. Het voornaamfte onderfcheid is, dat hy<br />

dit Waoljlon- Dammiaanfche Samenftel op verre na zo klaar,<br />

geleerd cn bevallig niet voorftelt, als zyne voorgangers<br />

gedaan hebben. Ten bewyze daarvan zullen wy flegts eene<br />

piaats uit Damm aanhaalen: Hist. Gel. II, 49. „ In<br />

„ onze dagen behoeven wy de meeste vertelfels van Won-<br />

,, derwerken (in 't N. T.) in geheel niet letterlyk op te<br />

„ vatten. Onze Christlyke Godsdienst is niet gegrond op<br />

„ Wonderen en Voorzeggingen , maar eeniglyk op de<br />

„ leerzaame, gezonde en zedelyke leere van Jefus en zyne<br />

„ Apostelen. — Veelligt hebben willekeurige geboden,<br />

„ die in den naam van God gugeven worden, wonderen<br />

„ noodig; maar in de leer van Jefus is niet één eenig willekeu-<br />

rig gebod, niet één eenig onbegrypelyk geloofsartikel.<br />

„ Waartoe zouden wonderen dan dienen ? Maar met de Jooden<br />

van dien tyd was'teen andere zaak." Op deeze wyze<br />

fpreekt Damm. Enonze Schryver ftelt g.29. als valfche begrip,<br />

pen van Godsdienst in het geloof, dat God willekeurig handelt,<br />

on den menfchen willekeurige wetten gegeven heeft. Uit deeze<br />

dwaaling zyn, volgens de vyfde Afdeeling, alle de Leer-<br />

Hukken van de natuurlyke verdorvenheid, de verdienstlyke<br />

genoegdoening enz. voortgekomen; en de gefchiedenis<br />

'des N. Testaments (de Heer S. bepaalt niet naauwkeurig, of<br />

hy de gantfche gefchiedenis bedoelt, ook dat een Man Jefus<br />

in Paleftina geleefd heeft enz., dan enkel de Wonder-<br />

«fcme&nï») is niet meer dan het bekleedfel (J 40. N".<br />

8')


iSbttingfche Beöordeeling, enz. i63<br />

è.) waardóór de waarheden van den Godsdienst zelfs voor<br />

menfchen, die anders niet gewoon zyn te denken, vatbaar<br />

gemaakt worden. Hieruit beftaat het gantfche boek. Behal<br />

ven de reeds aangeweezen voordeden van Woolfttn's en<br />

Dtmaris Schriften, bezitten deezen nog een ander niet minder<br />

gewigtig voordeel. Zy wiiden, naamlyk, dat de Christen Leeraars<br />

dit alles aan het Volk leeren zouden. Maar volgens onze<br />

Nieuwe Leermeesters, welken de Hr. Steinhart volgt, moeten<br />

zy tweeërlei leerwyze hebben; een voor de Verftandigen,<br />

en een andere voor het Volk ; tot genen moet hy alleen<br />

fpreeken van den natuürlyken Godsdienst, maar tot dit<br />

van god'lyke Openbaaringen, Wonderen. Voorzeggingen<br />

en alle andere ongerymdheden, die het Volk tot het Christendom<br />

rekent te behooren. Dus moeten Christen Leeraars<br />

, gelyk eertyds de heidenfche Paapen , het Volk<br />

waarom zouden wy het niet by den regten naam<br />

noemen ? • bedriegen , op de allerfchandelykfte<br />

wyze bedriegen ; met naamlyk iets als Godsdienst te<br />

prediken, dat zy voor dwaas en ongerymd houden. Wy<br />

zullen af breeken, om door die beleediging der Christen<br />

Leeraaren niet verder ontrust te worden. Laat anderen<br />

Wigchelaars zyn, en dat zy eikanderen niet kunnen aanzien<br />

zonder hgchen, mag ik wel lyden: wat ons aangaat,<br />

wy zullen nimmer tot hun getal behooren I 't Gena<br />

wy van het werk van den Hr. Steinhart zeiden, blykt uit<br />

het bygebragte ten klaarden; maar hierby zullen wy nog<br />

een koit berigt geeven van den verderen inhoud, en dan<br />

met eenige proeven van des Schryvers uitlegkundige ,<br />

godgeleerde , taalkundige en wysgeerige geleerdheid , en<br />

met eenige (taaltjes van zynen ftyl befluiten. — i De vyfde<br />

Afdeeling opent de Schryver met een langdraadig verhaal<br />

van Augustinus, 't welk hy uit Semler's inleiding tot Baitingarten's<br />

wederleggende Godgeleerdheid heeft overgenomen;<br />

want hy is, volgens de meening van dén Schryver, de eerlfe<br />

invoerer van alle nog in onzen tyd heerfchende menschlyke<br />

byvoegfelcn op den Godsdienst. Zeer hard wordt'er óvèr


04 Göttingfche Beöordeeling, enz*<br />

deezen man geoordeeld, om te toonen, dat hy niet het<br />

geringfta gezag verdient. Waartoe dit? De Hr. Steinhart<br />

fchryft immers niet in Portugal of in Poolen, maar onder<br />

Proteftanten, die hunnen Godsdienst niet uit Augustinus,<br />

maar eeniglyk uit den Bybel haaien. Om thands niet aan<br />

te merken, dat die zelfde Augustinus, die zekerlyk , zo<br />

als een ieder weet, wel veel nadeel aan den Godsdienst<br />

heeft toegebragt, nogtans geen ongeleerd noch onredelyk<br />

man was. Na deezen uitflap worden de Leerflukken van<br />

de kwaade gevolgen van Adams zonde; van de natuurlyke,<br />

verdorvenheid; van de verdienstlyke genoegdoening; van<br />

het geloof in de verdien den van Jefus; van de regtvaardigmaaking<br />

door dit geloof, en van het godlyk berouw;<br />

dit alles wordt (in de taal van den Schryver) als een Afrikaar.sch<br />

mengelmoes van willekeurige bepaalingen des geloofs<br />

, uit de Wysbegeerte des Christendoms weggeworpen.<br />

5. 48. Zo zal toch geen befchaafd man fpreeken van gevoelens<br />

, d;e het grootfte gedeelte zyrer Medeburgeren als<br />

godlyk eerbiedigt, gefteld zelfs, dat zy werklyk ongerymd<br />

zyp ! En welke nieuwe overtuigende gronden brengt de.<br />

Schryver by? Niets anders dan i.) de oude gewoone misvattingen<br />

cn verkeerde uitleggingen vin deeze gevoelens;<br />

2) eene zeer 011 wysgeerige verwisfeling van Gods willekeurigs,<br />

wetten .(die in't geheel geen grond hebben) met ftellige<br />

geboden (welker gronden wy kortziende menfchen niet bevatten<br />

kunnen; en 3) zulke wcjnderfpreuken: dit is ongeïymd.'<br />

Dat heeft geen grond in den Bybel. Deeze zyn<br />

de redenen, waarom de Heer S. die Leeringen verwerpt, en<br />

met den fchamperen naam van Afrikaansch mengelmoes,<br />

ongerymde, tegenftrydige ftellingen enz, (b. v. §. 48. 59.)<br />

mishandelt. De Schryver (om maar iets ten bewyze by te<br />

brengen) wederlegt zeer wydloopig, dat God ons voor de<br />

daaders van Adams zonde verklaart, en ons daarom ter<br />

eeuwige verdoemenisfe veroordeelt, §. 49.; dat 's menffchen<br />

ziel met werklyke zonde befmet en met een ftellige<br />

jasiging tor, het booze ter weereld komt, 50.; dat die<br />

• ' '• ' 1<br />

ai


t>ötlingfche Beöordeeling, enz. i6§<br />

alleen bekeerd worden, die Gods genade aangrypen, het<br />

zy zy willen of niet, f. 52.; dat 's menfchen kragten<br />

van natuure flegt zyn, g. 53.; dat God zig ons in Christus<br />

als zedelyk volmaakt voorftelt, 55, enz. Dus vegt hy<br />

overal met eene fchaduuw; want welk Proteftantsch Leeraar<br />

beweert in onze dagen één eenige deezer ftellingen?<br />

Hy zegt, dat.de leer van de borgtogte'yke genoegdoenin,ge<br />

geen grond in den ]]ybel heeft, ($. 59. enz., zonder de<br />

plaatfen JOANN. I. 29: ROM. III. 2,5: 1 PETS. It, 24.<br />

en anderen te onderzoeken. Een ftaaltje zyner wonderfpreukenl<br />

In g. 74. No. 3. wordt gezegd; In het gantfche N.<br />

Testament is niet één eenige plaats, daar geleerd wordt,<br />

dat 'er ter bekeeringe een voorafgaande angstvalligheid<br />

•van gewisfe vereischt wordt, noch eene droefheid die vol<br />

weemoedigheid is en vergezeld met traanen. Moet dan<br />

een zondaar, die zig bekeert, gantsch geene bedroefdheid<br />

^gevoelen, of ten minften geen zeer groote ? En höa<br />

groot moet ze zyn of niet zyn? Men ziet hieruit hoe<br />

onjuist en verward de Hr. Steinhart leeraart; Verder moet<br />

volgens g. 58. No. 2. b. de zondaar, die zig betert, zig<br />

tot in het binnenfte zyner ziele voor God fchaamen. En<br />

dit is nogtans geene weemoedige en diepe droefenis! Met<br />

ftilzwygen gaan wy voorby alle het verwarde, zo wel als<br />

uit de hoogte gefprookene; als b. v. de gezegdens over<br />

a KOR. VII. 8—n; zyn ftilzwygen over de piïxnut he<br />

«•«7*151*» kfiflccftiXvlo} ter aangehaalde plaatfe; en de verklaaring<br />

van JAK. IV. 4—10. De zesde foflaatfte)<br />

Afdeeling bevat het door den Hr. Steinhart gezuiverde Samenftel<br />

van de Leere der Gelukzaligheid, volgens het<br />

Christendom. Dit beftaat , gelyk uit het boven aangehaalde<br />

blykt, buiten den doop en het avondmaal, die da<br />

Schryver als nuttige gebruiken in wezen Iaat, uit niets anders,<br />

dan den natuurlyken Godsdienst, en ook dit op de wyze<br />

en volgens het vernuft $an den Heer Steinhart. Want<br />

volgens g. 81- No. 4. moeten by den dood die grove dealen,<br />

die ons oorfpronglyk Schematismus uitgedeid en groot<br />

L 3 ge>


166' Göttingfche Beöordeeling, enz.<br />

gemaakt hebben, (welke faal!) ontbonden, en de grond-,<br />

ftof, die daarin reeds ligt, tot een nieuw werktuig ter<br />

gewaarwordinge verder opgemaakt en voltooid worden.<br />

Zoude de Schryver dit wel onder de ontwyfelbaare uitfpraaken<br />

der gezonde reden geplaatst willen hebben? Van deeze<br />

Leere der Gelukzaligheid of Wysbegeerte (het eigenlyke<br />

onderwys in den Godsdienst) des Christendoms,onderfchcidt<br />

hy overal de gefchiedenis , waarin het zelve<br />

zyne leeringen bekleedt. Dezelve (de gantfche Gefchiedenis,<br />

of alleen die der wonderen? dit zegt de<br />

Schryver niet duidelyk genoeg) is als een gefchikt bekleedfel<br />

, door Jefus en zyne Apostelen verdigt; en is<br />

alleen voor het Volk, voor hun, die tekenen en wonderen<br />

moeten zien , zullen zy gelooven , f. 80. enz..maar<br />

de Leer zelve is voor de Wyzen. Daarom moet<br />

een Christen Leeraar, volgens Jefus en zyner Apostelen<br />

voorbeeld , een tweeërlei Samenftel voordraagen :<br />

een voor de Wyzen, en het andere voor het Volk.<br />

Hoe willekeurig dit beweerd worde, moet een ieder<br />

klaar zien, die maar eenigermaate bekend is met het<br />

N. Testament, en met de nieuwe Verdedigers des Christendoms,<br />

met eenen Clarke, Locke, Benfort en anderen.<br />

Doch het onzedelyke, ja wy moeten zeggen, het verfoeijelyke<br />

van dit voorfchrift, zal ieder onbedorven<br />

hart gevoelen. Een Christen Leeraar moet aan het Volk<br />

iets als waar, ja ais een godsdienftige waarheid, voordraagen<br />

, 't gene hy voor verdigt houdt. Wat is loogen<br />

en bedrog, indien dit het niet is? Men zou een<br />

boek vol kunnen fchryven met alle de magtfpreuken van<br />

den Schryver, en met de aanwyzingen van alle die<br />

plaatfen, waarin hy tegen wysbegeerte, uitleg-, gefchied.<br />

en letterkunde zondigt, g. 39. No. f. vertaalt hy 2<br />

Kou. V. 19. 0ws D\ » X6i«-« xxl*XX*v


-Güllingfche)\Bcóordeeting, enz. Ï6-7<br />

zynen dood den Asmthi (Asmodi) te niet gedaan. Het gevoelen<br />

, dat de Schriften des N. Testaments den<br />

Godsdienst op drieërlei zeer verfchillende wyzen voordellen<br />

, voor Jooden naamlyk, voor Joodengenooten en<br />

voor Heidenen , wordt hier als een nieuwe Uitvinding<br />

voorgedrasgen , hoezeer het zelve reeds lang uit de<br />

Schriften van den Hr. Semler is bekend geweest. De<br />

gronden, waarop de Hr. Steinhart het zelve vestigt, zyn<br />

naauwlyks eenig onderzoek waardig: want een iegelyk<br />

weet, dat Paulus, by voorb., 1 KOR. IX. 10. en verv.<br />

n'et fpreekt van leeringen, maar van gebruiken: dat<br />

HAND. XVII. 22 en verr. de gantfche redenvoering<br />

van deezen Apostel niet vervat, maar dat het daarvan<br />

alleen het begin is, als die volgens vs 32 wordt;<br />

afgebroken: dat Methode of leerwyze en Leere, twee zeer<br />

verfchillende zaaken zyn. Verder; dat men byna algemeen<br />

de Zaligheid fielt in ftellige geneugtens g. i.; dat de<br />

oude Perfen geen twee Grondbeginfels fielden, maar het<br />

gevoelen van Leibnits gehad hebben, g. 42. Aanmerking<br />

: en de gewaande nieuwe onderftelling over den<br />

oorfprong van godsdienftige kennis en gebruiken, g.<br />

geeven niet veel verwagting van de letterkundige geleerdheid<br />

van den Schryver. Maar • de Wysbegeerte<br />

zal misfehien zyn fterkte zyn ? Hy verwart 5.<br />

20. Kwaad en Gebrek door elkander; bewyst g. 20. uit<br />

de gewoone Laakzugt, dat 'ér onder de menfchen meer<br />

goed dan kwaad te vinden is; en ftelt het (ter zelfder<br />

p.laatfe) als een uitgemaakte zaak, dat de fnoodfte booswigt<br />

honderd goede daaden verrigt tegen ééne kwaade;<br />

en doorgaans wordt willekeurig met ftellig verward.<br />

Maar allerzonderlingst is het, dat een Wyrgeer de Symbolifche<br />

boeken voor burgerlyke en voor ftaatswetten<br />

verklaart, g. 88. en op andere plaatfen. Zag de man<br />

niet, dat dit gezegde hem tot het uiterfte tegendeel vervoert<br />

van die Verdraagzaamheid, welker Prediker hy zyn<br />

L 4 w«t


168 Göttingfche Be'óoordeeling, ehs,<br />

wil ? Want -zyn zy dat waarlyk, dan kan ' zekerlyk éftl'<br />

Hendrik VIII. een wet der agt Artikelen geeveh; erf,<br />

dan hebben wy de Inquifitie met alle haare gruuweteta<br />

en afgryzen. Den ftyl van dén Schryver zal iemant beztvaarèlyk<br />

aangenaam en gefchikt Vinden. De zaaken worde'n<br />

riiet verdeeld, maar gefnipperd ; overal heeft men een<br />

tafel vol arabifche en romeinfche getallen en letteren<br />

voor zig. De fchryfwyze is wydloopig. èn afgetrokken<br />

; zyne uitdrukkingen onnaauwkeurig ; zyn taal onzuiver<br />

erf plat (medifance, raifomement, CöVOrtft l(UU)-<br />

Zyne beeldfpraak verongelukt meestal , by voorbeeld, g.<br />

12. Aanmerking , worden de menfchen dronken uit den<br />

overvloed van Gods Magazyn. Maar Bet onaangenaamlle<br />

is zyne verwaandheid en ongemanierdheid, die mén<br />

*óveral aantreft. Zo ftaat het met de Geleerdheid<br />

en Welfpreekendheid van den derden Hervormer na<br />

Paulus en Luther! Van zyne zedelyke grondftellingen<br />

ftrekke het volgende ten proef uit g. 88. „ Christus en<br />

zyne Apostelen onderhielden in Paleftina de gantfche<br />

„ Wet van Mofes zeer zorgvuldig, fchoon zy overtuigd<br />

waren van de ongenoegzaamheid en kragteloos-<br />

„ heid van den tempeldienst, ten hunnen tyde , die te<br />

„ vooren egter zyne nuttigheid gehad hadt; niettegen-<br />

„ ftaande zy het fchaadelyk bygeloof, dat daardoor<br />

„ in 't leeven bleef, duidelyk inzagen, en zeiven alle<br />

j, poogingen aanwendden , om de Jooden langzaamer-<br />

„ hand daarvan af te trekken , en tot beter en zuive-<br />

fef denkbeelden van God te brengen. Hieruit vloeit<br />

„ vó'or alle Christen Leeraars een zeer gewigtige regel<br />

„ voort ; dat zy, ingevolge van deeze gewigtige voor-<br />

„ beelden , zig insgelyks naar alle Landswetten der<br />

j, Hooge Overheid fchikken moeten , en dat wanneer<br />

j, zy in de aangenoomen formulieren des geloofs erf<br />

gewoone gebruiken der Kerke , die gefymbolifeerd<br />

i, zyn , en het gezag van wetten verkreegen hebben ,<br />

„ vee-


fjoltingfche Beöordeeling, enz. I69<br />

i, veelerleie bygeloovigheden en veroude en nutloos<br />

>, geworden plegtigheden mogten aantreffen , dat zy<br />

„ zig nogtans naar de kerkelyke ftaatswetten hunnes<br />

„ Lands , als gehoorzaame Onderdaanen en regt christ-<br />

„ lyke voorzigtige Leeraaren , te gedraagen hebben ,<br />

„ als 't welk geenzins tegen de opregtheid ftrydig is,<br />

„ MATTH X. 16. Maar onder de Proteftan-<br />

„ ten leeft men nog op veele plaatfen op den Mo«<br />

,> faïsch - Joodfchen vóet: en duizende Leeraars, die be-<br />

„ ter dcorzigt hebben , durven daar niet zeggen of<br />

„ fchryven , 't gene zy denken. Doch zy handelen<br />

„ ook volgens christlyke voorzigtigheid , wanneer zy<br />

i t zig naar die zwakheden fchikken , en aan de (bats-<br />

„ wetten van de kerken hunnes lands gehoorzuamen.<br />

„ Christus en zyne Apostelen dekken hen door hun<br />

„ voorbeeld tegen alle dweepagtige verwyten van onop.<br />

„ regtheid en huichelaarye. Laat ons, myne god-<br />

geleerde Amptgenoóten I in 't vervolg zo Apostolisch<br />

„ van elkander denken, als Jakobus, Petrus en Paulus,<br />

„ (onaangezien hun verfchillend gedrag in leere en lee-<br />

„ ven,) van elkanderei? oordeelden. Ik worde geens-<br />

„ zins geërgerd ,, wanneer ik een wetdenkenden Prelaat<br />

„ met alle plegtjgheid een hoogc Mis zie houden:<br />

„ maar dan denk ik aan Paulus , toen hy met vier an.<br />

„ deren in den tempel zig liet reinigen om eene ge-<br />

lofte, die hy niet gedaan hadt. Ook zyt gy, myne<br />

„ Proteftantfche Medebroeders! by my niet verdagt*,<br />

„ wanneer gy volgens de kerkelyke wetten uwes lands<br />

,, de kleine en de groote Verbanning of Exorcismus<br />

„ gebruikt, den ZopJaaren , in Gods plaatfe, hunne.<br />

„ misdaaden vergeeft, en u van veele voorfchriften in<br />

„ de leere bedient, welker ongefchiktheid gy onder vier<br />

oogen toeftemt. Het gedrag van Christus en zyne<br />

„ Apostelen regtvaardigt u, dewyl gy in een Paleftina<br />

?, van Christenen leeft. Kwam ik onder u, ik zoude<br />

„ waar-


i?o Göttingfche Be'óci-daling, enz.<br />

„ waarlyk 'er niet zo ppenlyk voor uit komen , noch<br />

„ onder myn paam drukken laaten, 't gene gy hier<br />

„ leest." —•— Wee ons Geestlyken, indien wy hiertoe<br />

geroepen zyn ? Dan is de Predikftoel het tooneel van<br />

een Kwakzalver! en wy Leeraaren zyn de veragtclyke en<br />

verfoeijeiyke kwakzalvers der ftaatkundigen, die het Volk,<br />

door allerlei hokus pokus misleidende onder bedwang houden<br />

; of wel die , wanneer een Ca:far ontwerpen van<br />

dwingelandy wil uitvoeren, uit de boeken der Sibyllen<br />

voorfpellingen en godfpraaken moeten uitventen l


G. S. STEINÈARrS<br />

WYSGEERIGE<br />

OPHELDERINGEN.<br />

TWEEDË STUK.


G. S. STEINBARTS<br />

WYSGEERIGE<br />

OPHELDERINGEN<br />

OVER ZYN WERK WEGENS DE<br />

L E E R E<br />

D E R<br />

GELUKZALIGHEID.<br />

. i,. i _ , i . . . . -1 - ii i<br />

T W E E D E S T U K ,<br />

BEVATTEND E<br />

Proeven, om de voornaam/Ie Misver/landen tusfchcn<br />

de verlichte en weldenkende Godgeleerden onzes<br />

tyds weg te neemen.<br />

UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD.<br />

Te A M S T E R D A M ,<br />

By de Wed. J. D Ó L L.<br />

MDCCLX XXIII,


A A N D E N<br />

IIOOG|EERW AARDIGE N HEERE<br />

JOHANN SALOMO SEMLER,<br />

DOCTOR. DER, HEILIGE SCHRIFTUURE,<br />

OPENBAAR GEWOON LEERAAR DER GOD­<br />

GELEERDHEID, EN SENIOR DER<br />

GODGELEERDE FACULTEIT OP DJ<br />

KONINGL. F REDRIKS-UNIVER-<br />

5ITBIT TE HALLS ,<br />

Door den<br />

S C H RT V E K,


WAARSCHOUWING<br />

AAN DEN LEEZER.<br />

In dit Stuk der Ophelderingen heb ik eeni­<br />

ge Misverftanden zoeken uit den weg te<br />

ruimen, die in onze zo verdraagzaame ty*<br />

den, zo veele Tegenkantingen tusfchen ver-<br />

dienjlelyke Godgeleerden veröorzaaken, 011-<br />

aangezien zy in hunne Grondjlellingen en<br />

in hunne Oogmerken volkomen overeenftem-<br />

men. In 't vervolg zal ik my met ds<br />

godgeleerde Twisten niet meer ophouden ,<br />

maar


WAARSCHOUWING AAN DEN LÈEZER.<br />

maar myn Samenftel van de Leere der<br />

Gelukzaligheid zelf nader ontvouwen.<br />

Frankfort,<br />

den iV van Bloeimaand j<br />

1783.<br />

S T E 1 N B A R T.<br />

VIER-


V I E R D E<br />

O P H E L D E R I N G ,<br />

Over dc Vraagc: of het vastftellen van een Samenftel<br />

van de Leere des Cbristendoms. in onze dagen<br />

mogelyk en oorbaar zy?<br />

A A N D E N H E E R E<br />

S E M L E R .<br />

Myn Hóogstgeëerde Leeraar!<br />

an U, Hoog Eerwaardig Heer! heb ik het beste<br />

A gedeelte myner Gefchiedkunde in de Godgeleerdheid<br />

te danken. Want hoe zeer ik wel maar een<br />

korten tyd het geluk gehad hebbe, om uw mondelyk<br />

onderwys op de hoöge Schoole te genieten, zyt Gy<br />

nogtans zó veel te meer Jaaren door middel van uwe<br />

menigvuldige geleerde en vrymoedige Gefchriften<br />

myn Leeraar gebleeven. Dat myn Samenftel van dé<br />

Christelyke Leere der Gelukzaligheid, waarin ik my<br />

van zo veele Gefchiedkundige Waarheden, die Gy<br />

hadt aangeweezen, poogde te bedienen en dezelvtn<br />

algemeener bekend te maaken, uwe Oplettendheid<br />

en Góedkeuringe niet onwaardig mogt fchyflen, was<br />

om deeze reden voor my een wensen van het alleruiterfte<br />

gewigt. Maar de uitkomst heeft myne verwagcingen<br />

overtroffen; naardien Gy niet alleen de<br />

Wederlegging van Lavater's Oorded over myn<br />

Werk, welke een ongenoemd Godgeleerde na<br />

A Ba-


2 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

Eerlyn gezonden hadt, ter drukpersfe bezorgt; maar<br />

ook de tegenwerpingen van den welmeenenden Zui<br />

richfen Leeraar nog byzonderlyk zelf zeer gegrond<br />

en leerzaam beantwoord, vervolgens uwe eigene gedachten<br />

óver myn werk daarby gevoegd , en eindelyk<br />

de hieruit gebooren verzameling van enkele Gefchriften<br />

aan my op de verpligtendfte wyze hebt toegewyd. Voor<br />

dit openlyk bewys uwer toegenegenheid en gunstige agtinge,<br />

waarmede Gy my vereerd hebt, erkenne ik<br />

myne fterkfte verpligting, en meene dat ik myne<br />

dankbaarheid deswegens niet beter aan den dag kan<br />

brengen, dan dat ik my voor het leezend gedeelte<br />

der Natie breedvoerig verklaare over de aanmerkelykfte<br />

plaatfen van uw Oordeel over myn Samenftel,<br />

en deeze gelegenheid gebruike, om ü zeiven tegen<br />

de befchuldigingen van Onbeftendigheid in uwe Godgeleerde<br />

denkwyze, die men ü in deeze laatfte<br />

dagen zo dikwerf gemaakt heeft, te verdedigen.<br />

De goede zaak van den Godsdienst en de verlichting<br />

der menfchen in denzelven lydt 'er zeer veel<br />

door, als agtenswaardige Mannen, wier verdiensten<br />

daaromtrent zeer groot zyn, met eikanderen in mis.<br />

verftand geraaken Zornwylen is een derde, die de<br />

beide Partijen innerlyk hoog agt het best gefchikt<br />

ter ontwarringe van 't gene de wederzydfche vermoedens<br />

veröorzaakt heeft. Eene pooging daartoe<br />

zal ik om die redenen voor my reeds befchouwen als<br />

een verdienste omtrent de Waarheid , zelfs Wanneer<br />

nadere perfoonelyke betrekkingen zodanig iets van my<br />

niet vorderden. Mogt ik maar zo gelukkig zyn,<br />

om iets ter opbeuringe van de volgende dagen uwea<br />

verdienstelyken Leevens toe te brengen.!


SamenpZel des Christendoms. 3<br />

Gy laat u in uwe Opdragt aan my dus uit:<br />

„ Men heeft my zeer groot onregt gedaan ; eene<br />

„ openbaars verandering van de Leere onzer Kerke<br />

heb ik nog nimmer beoogd; maar aan het<br />

verbeteren en volmaaken der Leeraaren heb<br />

„ ik volgens myn beroep,, zedert dertig Jaaren<br />

gearbeid, en dus ook aan de daartoe behoorende<br />

Verbetering der Godgeleerde kennisfe, die<br />

„ t ot nog toe al te gebrekkig of verward is geweest.<br />

3, Maar de Leere, welke zy by ons den Christenen<br />

moesten voordraagen , heb ik noch willen<br />

„ vernietigen, noch veranderen. Ja ik mee-<br />

„ ne ook, dat die Godgeleerdheid, aan welker<br />

5, verbeteringe ik gearbeid hebbe, den braaven<br />

„ Christelyken Leeraar in ftaat zal ftellen, om<br />

,, de Leerwyze in zyne eigen omftandigheden<br />

„ zeiven gelukkig te verbeteren, zonder die aan<br />

„ anderen voor te fchryven. "<br />

Ditgezeg, dat Gy ook in andere Schriften herhaald<br />

hebt, is door veele Geleerden voor een onöplosfelyk<br />

Raadzel verklaard. Men zegt: waartoe zal<br />

het dienen, om de gebrekkige en verwarde Godgeleerde<br />

kennisfe der Leeraaren te verbeteren, indien<br />

de Leer zelve nogtans onveranderd gelaaten moec<br />

worden? Want de Leerwyze beftaat immers alleen<br />

inde fchikking, om de denkbeelden en ftellingen<br />

goed na eikanderen te plaatfen en met eikanderen te<br />

verbinden. Welk zonderling nut kan dan toch de verbetering<br />

daarvan, hoe groot die ook zyn moge, hebben,<br />

zo lang de Stof en der Onderwyzinge of de<br />

begrippen en Geloofsftelüngen zei ven gebrekkig en<br />

A 2 te-


4 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

tegen ftrydig zyn. En hoe liegt is 'èr een Léeraat<br />

met alle betere Godgeleerde Kundigheden nog aan,<br />

wen hy in veranderde omftandigheden van tyd eri<br />

plaats nog fteeds zulke Leerftellingen als Godlyke<br />

Waarheden moet prediken en betoogen, welken eer :<br />

tyds gevormd zyn -naar den fmaak en de denkbeelden<br />

van een gantsch anderen tyd, waarin Gefcbiedcn<br />

Uitlegkunde nog zeer gebrekkig waren.<br />

Ook kan ik voor U, Hoog Eerwaardig Heer! niet<br />

verbergen, dat ik zelfs een geruimen tyd niet ten<br />

volle begreepen heb, hoe het mogelyk is, dat verbeterde<br />

Godgeleerde Kundigheden der Leeraaren zonder<br />

invloed konden blyven op de Leeringen, welken<br />

zy moesten voordraagen. Maar nadat ik door de<br />

vergelykinge van meerdere plaatfen Uwer Schriften<br />

het denkbeeld, dat Gy eigenlyk door de woorden<br />

Leere en Leerwyze aanduidt, heb opgemaakt, ben ik<br />

volkomen overreed geworden, dat men u ten onregte<br />

befchuldigt, als of uwe laatere Schriften weder<br />

te rug namen en afbraken, 'c gene Gy in veele<br />

voorgaanden zelfs toegeftaan en gebouwd hadt; naardien<br />

Gy, naar myn inzien, in uwe laatfte Schriften<br />

alleen getragt hebt te verhinderen, dat men van den<br />

verlichtenden en vrymoedigen inhoud uwer vroegere<br />

Werken een ongefchikt gebruik maakte.<br />

Het zy my daarom gegund, dat ik voor U zeiven<br />

in 't openbaar eerst uw eigen Gevoelen over het<br />

waare gedrag jegens Christelyke Leerftelfelen, zo<br />

als ik dat voor my zeiven uit uwe Schriften verzameld<br />

en ontwikkeld heb, in myne Schryfwyze voorftelle,<br />

om naderhand des te ligter in ftaat te zyn,<br />

om


Samenftel des Christendoms. 5<br />

om. over die {lukken, waarin Gy met my en eenige<br />

sndere Godgeleerden niet van het zelfde gevoelen<br />

fchynt te wezen, het noodigc Licht ter weeringe<br />

van. allen misverfland te verbreiden.<br />

Zo verre ik heb kunnen ontdekken, begint Gy,<br />

Hoog Eerwaarde Heer! met deeze ftelling: het Christendom,<br />

is eene inwendige zedelyke Gefchiktheid, en<br />

dus iets onderwerpelyks in den mensch, 't welk gevonden<br />

wordt in het hoofd en in het hart van ieder<br />

byzonder Christen, met aan hem byzonder eigene<br />

wyzigingen en bepaalingen, hoedanigen by anderen<br />

geen plaats hebben; en het welk derhalven nergens<br />

buiten dien mensch als voor zig beftaande gedagt<br />

kan worden. Maar de Leer is iets bloot voortuerpelyks.,<br />

't welk buiten den mensch als Letter, of als<br />

een famenhang van Leerftellingen in Boeken vervat,<br />

voorgefteld kan worden. Volgens deeze te<br />

vooren gefielde hoofddenkbeelden hangt., zo als<br />

Gy u nader verklaart, het Christendom, als eene inwendige<br />

zedelyke gefchiktheid, in het geheel niet af<br />

van de Leere of. van een befchreeven Samenftel.<br />

Als honderd menfchen een Godsdienstig Leerboek<br />

leezen, ontltaat 'er in allen een byzondere reeks<br />

v.an gedagtep, cn geen eenvormig geloof; en indien<br />

zy allen den inhoud goedkeuren, en de Leerftellingen<br />

als hunne Belydenis nafpreeken, denkt en gevoelt<br />

nogtans ieder iets anders by de woorden, omdat<br />

van. den voorraad der denkbeelden, die in ieder<br />

hoofd voor handen is, akyd iets daarby komt, en de<br />

invloed ter aankweekinge van zedelyke gevoelens<br />

volgens de verfchillende geinoedsgelteltenis ook zeer^<br />

A 3 ver r


6" Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

verfchilldende zyn moet. „ Dc Christelyke Gods-<br />

„ dienst, " zegt Gy, ten deezen opzigte, in uw<br />

antwoord op de Geloofsbelydenis van den Heer Bahrdt,<br />

„ heeft nooit eene uitwendige Eenheid van Leer*<br />

„ Jlelfd bevat; want de uitwendige verfcheideha,<br />

heid der menfchen zal 'er altyd zyn, en deeze<br />

„ voert eene verfcheidenheid van denkbeelden in ie-<br />

„ der met zig. Ook heeft dezelve nimmer zodanig<br />

„ eene Eenvormigheid van Belydenisfe ten doel ge-<br />

„ had, maar dringt op de Verbetering des gemoeds,<br />

„ op een nieuwe beftieringe der Neigingen aan, en<br />

„ is, zelfs by de grootfte ongelykheid van denk-<br />

„ beelden, die om de zo ongelyke omftandigheden<br />

„ fteeds plaats zal hebben, werkelyk by braave<br />

„ Christenen voor het gemoed tot ftand gebragt;<br />

„ hun Samenftel van Godsdienst, als de fomme en<br />

„ inhoud der voorftellingen in het verftand, moge<br />

„ nog zo ongelyke beeldtenisfen, denkbeelden, dee-<br />

„ len, verbindingen plaatfing behouden. Het wezen<br />

van het Christendom is Geest en Waarheid,<br />

3, of inwendige Volmaaktheid ; een werkzaame en<br />

„ leevendige kennis, tot het inwendig allerheiligst<br />

„ gebruik, ter eigener verbeteringe; de Samenhang<br />

„ van denkbeelden en oordeelen zy zo verfcheiden<br />

„ als mogelyk is.<br />

Om deeze redenen oordeelt Gy in uwe Opdragt<br />

aan my:„ Alle bemoeijenisfen terhervorminge (dat is,<br />

„ om de voorfchriften der Leere en de Samenftellen<br />

te verbeteren) zyn te vergeefsch, als wy de<br />

„ concreta of byzondere Perfoonen, en met naame<br />

„ de toekomende Leeraaren van den Godsdienst niet<br />

her-


Samenftel des Christendoms. i<br />

ï, hervormen. • 't Is ook in geenen deele noodig<br />

,, om de ingevoerde Leere te veranderen, omdat<br />

„ wy daardoor geen becere Christenen zouden be-<br />

„ komen, maar wel onëenigheden veröorzaaken,<br />

„ het gewisfe van veele braave Christenen verwar-<br />

„ ren, en tegen de kerkelyke Wetten der hooge<br />

,', Overheid aandruifchen. Alles komt op een<br />

a, betere Leerwyze aan. " Met deeze uitdrukking<br />

geeft Gy, zo als ik gevonden heb, te<br />

kennen, de gantfche Gefchiktheid van een Prediker<br />

jot het Leeraarsamt, en veritaat daar onder inzonderheid<br />

gedeeltelyk eene uitgebreide kennis van de verfcheidenheid<br />

en Uitgeflrektheid der zedelyke Weereld<br />

naar Oost en West .Zuiden en Noorden , en van<br />

derzelver veelvuldige veranderingen; gedeeltelyk eene<br />

bekwaamheid om zig naar de vatbaarheden en kundigheden,<br />

of den byzonderen coeltand der verfchillende<br />

Toehooreren te fchikken , en aan een iegelyk<br />

dat gene en op zodanige wyze te zeggen, waardoor<br />

zyn inwendig Christendom op het kragtigst bevorderd<br />

kan worden, met vermydinge van alle ergernis,<br />

fe voor anders denkende Christenen.<br />

Volgens deeze beginzelen hebt Gy de verlichting<br />

der Leeraaren over de Leerwyze, of derzelver Gefchiktheid<br />

tot het Leeraarsamt, zedert dertig Jaaren<br />

voornaamlyk daardoor tragten te bevorderen, dat<br />

Gy de Gefchiedenis der Leerftellingen, welke onder<br />

de Godgeleerden zeer verwaarloosd en onder vee-<br />

Ic duisternis bedekt is geweest, aan 't licht gebragt.<br />

en beweezen hebt, hoe van Christus en zyner Apostelen<br />

tyden af tot op onze dagen, een groote ver-<br />

A 4 fcheï-.


3 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

fcheidenheid in den famenhang van de denkbeelden<br />

der Christenen heeft plaats gehad, zonder dat daar*<br />

om het inwendige Christendom, als eene zedelyke<br />

gefchiktheid, by de eene of andere Party der geenea,<br />

die verfchillende.Leerftukken volgen, ontbroken<br />

heeft. En volgens deeze zelfde beginzelen hebt<br />

Gy U in laater tyd met veel yver verklaart tegen alles,<br />

wat het invoeren en vastflellen van een eenig<br />

algemeen Letrflelfel en het verdringen van die Samentellen<br />

, waarop de uitwendige Vrede der Kerke<br />

rust, fchynt te bedoelen.<br />

Uit alle uwe vroegere en laatere Schriften blyke<br />

het ontegenfpreekelyk, dat Gy in de alleruitgeftrektfte<br />

Verdraagzaamheid zegt, dat ieder Christen vry<br />

moet blyven, om zig de Christelyke Denkbeelden<br />

en Waarheden zodanig te vormen en met elkanderen<br />

te verbinden, als zyne inwendige zedelyke Verbetering<br />

op het kragtigfte kan bevorderen, mits zorge<br />

draagende, dat hy ook anderen niet opdringt zo<br />

te denken en te gelooven, als hy zelfs denkt, maar<br />

dat hy aan anderen die Vryheid, waarvan hy zelfs<br />

zig bedient, toeftaat en ongefchonden laat genieten.<br />

.<br />

Hi r heb ik nu gelegenheid, om U te regtvaardigen<br />

ïjegeu eene befchuldiging, die men tegen U inbrengt,<br />

als of Gy U zei ven in uw oordeel over myn<br />

Sarncnftel van de Christelyke Leere der Gelukzaligheid<br />

en de Geloofsbdydenis van den Heer Bahrdt<br />

zeer ongelyk zyt. Men heeft naamlyk gezegd, dat<br />

in myn Schrift ekejrlyk alle die Hellingen Haan,<br />

welken de Gekofsbelydenis van den Heer Bahrdt<br />

" " - - be-


Samenftel des Cbristendoms. *<br />

bevatte ; maar datjGy dezelven in uw oordeel over<br />

myn Boek ten deele gebillykt, ten deele enkelyk<br />

door gefchicdkundige Ophelderingen bepaald hebt,<br />

doch ze allen in uw antwoord op de Geloofsbelydenisfe<br />

van den Heer Bahrdt volftrekt voor verwer*<br />

pelyk verklaart. Dan ik bevinde, dat Gy<br />

hierin volkomen overeenkomftig met uwe Grondbeginzeleri<br />

gehandeld hebt. ïn uw oordeel over myn<br />

Samenftel zegt gy uitdrukkelyk: de Vryheid en het<br />

Regt, om zig a!s een bekwaam Leeraar te gedraagen<br />

overeenkomftig met de geduurig veranderende tydsomftandigheden,<br />

moet aan alle openbaare, vooral<br />

aan akademifche Leeraaren, als een uitgemaakte zaak<br />

nog tegenwoordig toegedaan worden ; doch tevens<br />

meent Gy, dat ik met het bekend maaken van myn<br />

Boek minder Oogde op eene algemeene Verandering<br />

der Leere zelve, dan wel op de Verbetering en Hervorming<br />

der Leeraaren, die hier en daar myn voorbeeld<br />

, zo ver het in concreto doenlyk is, mogten<br />

naarvolgen. — Myn Gefchrift bevat het ontwerp<br />

van een Samenftel van den christelyken Godsdienst<br />

voor denkende Tydgenooten, en is voor den zulken<br />

nuttig; maar het moet geenszins voor het eenig Waare<br />

uitgevènd, noch befchouwd worden als een Voorfchrift<br />

der Leere om het aan anderen op te dringen.<br />

Onder deeze bepaaling billykt Gy derhalven mynen<br />

arbeid, in zoverre naamlyk veele voorftellingen<br />

van de christelyke Leere en derzelver verband daardoor<br />

voor denkende Tydgenooten gemakkelyk gemaakt<br />

kunnen worden. Volmaakt overeenkomftig<br />

met uwe beginzelen van Verdraagzaamheid 1 In te-<br />

•A s gen-


io Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

gendeel befchouwt Gy de Geloofsbelydenis van den<br />

Heer Bahrdt als een plegtigen afftand van de Sytn'.<br />

bölifchc Schriften der proteftantfche Kerken, en zyne<br />

Bede aan zyne Keizerlyke Majefteit en het gantfche<br />

Duitfche Ryk als eene aanmoediging voor de<br />

Hooge Overheid, om alle Voorfchriften der Leere<br />

én Kerkelyke Samenftellen , die als nog in zwang<br />

zyn, af te febaffen, en daar tegen den inhoud deezer<br />

nieuwe Geloofsbelydcnisfe als een algemeene Regel<br />

der openbaare onderwyzingen des Geloofs met<br />

het gezag en de magt der Overheid in te voeren.<br />

Schoon ik nu met veele Godgeleerden niet geloove,<br />

dat de oogmerken van den Heer Bahrdt met het<br />

overleveren zyner Geloofsbelydcnisfe aan den Keizer<br />

cn het Duitfche Ryk zoverre heen liepen; (want ik<br />

wil 1 iever gelooven, dat hy, uit aanmerkinge der<br />

Vervolgingen, die hem zyn aangedaan, om meerdere<br />

Vryheid en Dulding zyner befpiege'ende afwykingen<br />

van eertyds vastgeftelde Formulieren heeft willen<br />

fmeeken, cn aantoonen, dat het verdraagen van zyn<br />

Gevoelen met de burgerlyke welvaart der Duitfche<br />

Staaten zeer beftaanbaar is) blyft het nogtans zeker,<br />

dat uw gedrag omtrent deeze Geloofsbelydenisfe in<br />

dat gezigtspunt, waaruit Gy dezelve befchouwd<br />

hebt, met uwe Beginzelen eener algemeene Verdraagzaamheid<br />

volkomen overeenkomt. Want eigenlyk<br />

wilde Gy maar die Onverdraagzaamheid tegengaan,<br />

welke Gy in Bahrdts Geloofsbely ienis meende<br />

te ontdekken, als die volgens uwe vooronderftelling<br />

bedoelde om uit de Kerk zodanige Leerftukken<br />

te verdringen, welken verre het grootfte gedeelte<br />

der


Samenftel des Cbristendoms. r r<br />

der Proteftantfche en Roomsch-Katholykfche Christenen<br />

als nog voor goddelyk en ter Zaligheid noodzaakiyke<br />

Geloofswaarheden houdt. Om deeze reden<br />

verdedigde Gy het Oudkatholyk Leerflelfel als een<br />

Samenhang van christelyke Waarheden met diezelfde<br />

Geleerdheid, waarmede Gy van zo veele andere Gevoelens<br />

van vroegere en laatere tyden, die door de<br />

lieerfchende Party verworpen werden, vtymoedig<br />

hebt aangetoond, dat het christelyke en voor derzelver<br />

Belyderen waare, nuttige en vrugtbaare LeerfteL<br />

lingen waren.<br />

!<br />

Wanneer ik dan alles by een voege, 't gene Gy<br />

in de laatfte jaaren zo over de vryheid der Christenen<br />

en in 't byzonder der Leeraaren, om voor zig<br />

zeiven een Leerflelfel ter hunner zedelyke Gemoedsverbeteringe<br />

te maaken ; als over de aanhoudende<br />

Verpligting der Proteftantfche Leeraaren , om zig<br />

aan de Symbolifche Boeken te houden , gefchreeven<br />

hebt, dan zal uw gevoelen daaromtrent over het geheel'hierop<br />

uitkomen.<br />

Christus en zyne Apostelen hebben eene zekere<br />

maate van nieuwe godsdienftige begrippen in de zedelyke<br />

Weereld gebragt, waardoor zy inwendige<br />

Eerbied voor God en zedelyke Gelykvormigheid<br />

aan God poogden te bevorderen, en te weeg te<br />

brengen , dat de menfchen deeze begrippen algemeener<br />

mogten overweegen en zig daarmede geduurig<br />

bezig houden. Uit deeze verzameling van<br />

nieuwe christelyke Voorftellingen nam ieder Hoorer<br />

cn Leezer hunner onderwyzingen een zekere hoeveelheid<br />

van denkbeelden over, verfchillende naar<br />

de


12 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

de maate hunner voorgaande bekwaamheden, en,<br />

raar gelang zy hunne verftandeiyke vermogens te<br />

vooren geoefend hadden, en in evenredige overeenkomst<br />

met de byzondere zedelyke gefteltenisfe,<br />

hunnes gemoeds, dezelven in hunne harfenen met<br />

de andere daarin te vooren reeds opgezamelde denkbeelden<br />

verbindende. Op deeze wyze vormde zig<br />

reeds van den beginne des Christendoms af aan by<br />

ieder Leeraar en by byzondere Christenen een aan<br />

ieder byzonder eigen Samenhang van christelyke<br />

Voorftellingen; en hieruit ontftondt onmiddellyk en,<br />

noodzaaklyker wyze eene buitengewoone Vermenigvuldiging<br />

van Leerftelfelen, die eikanderen meer of<br />

min gelyk waren. Alle deeze, hoezeer van elkanderen<br />

verfchillende, Samenftellen waren christelyke<br />

Geloofsftelfelen, die de zedelyke Verbetering des<br />

Gemoeds beoogden, en allen waren betrekkelyk<br />

waar. Naderhand begonden de Leeraars der Kerke<br />

onverdraagzaam te worden, en begeerden van hunne<br />

Medebroederen, vooral van hunne Onderhoorigen,<br />

een naauwkeurige Toeflemming aan een zeker<br />

bepaald en vastgefleld Samenftel. Dit verwekte<br />

Twisten en eindelyk ook burgerlyke en openbaare<br />

Onëenigheden. De Overheid moest daarom tusfehen<br />

beiden komen, en, om aan de fteeds breeder uitloopende<br />

twisten een einde te maaken, en alle verdere<br />

Verbittering voor te komen, een zeker Leerflelfel<br />

doen vastftcllen, 't welk naar de toenmaalige<br />

gefteltenis van tyd en plaatfe in ftaat was, om het<br />

grootfte gedeelte der twistende Partyen te vrede te<br />

ficllen, en het onmogelyk maakte, dat deeze groo r<br />

tere


Samenftel des Cbristendoms. 13<br />

tere Party niet weder op nieuw fcheurde. Op deeze<br />

wyze ontfionden dan de verbindende Geloofsformulieren<br />

, niet voor het Gewisfe der Christenen,<br />

want dit behieldt altyd zyne byzondere Vryheid,<br />

maar voor Kerkgenootfchappen en derzelver openbaare<br />

Leeraaren, opdat zy, ter verhoedinge van<br />

nieuwe inwendige Twisten en Verdeeldheden, daarnaar<br />

hun onderwys voor het Volk fchikken zouden.<br />

Py de Hervorming wierp men het juk van alle kerkelyke<br />

Wetten, die 'er tot dien tyd ovèr het onderwys<br />

der Leere waren i wederom af, en ftelde dit<br />

Grondbeginzel van het Proteftantendom vast: de Heilige<br />

Schriftuur is de eenigfte bron om de christelyke<br />

Waarheden te kennen, en haar onderwys is zo duidelyk<br />

, dat ieder Christen daaruit, zonder behulp<br />

van eenige kerkelyke uitleggingen, een Samenftel<br />

des Geloofs kan opmaaken. Overeenkomftig met<br />

dit Grondbeginzel maakten ook de eerfte Kerkhervormers<br />

van deeze verworven Vryheid in hunne<br />

Onderwyzingen een zeer onbepaald gebruik, en allen<br />

voerden ook een Leerflelfel naar eigen goeddunken<br />

in, beftaande uit het gene hun in het onderzoek<br />

der heilige Schriften als christelyke Waarheid<br />

voorkwam. Maar ook hier zag men op nieuw,<br />

hoe onmogelyk het is , dat een groot aantal van<br />

zelfsdenkende Onderzoekeren der Schriftuure over<br />

alle Lecrftukken volmaakt gelykvormig denken.<br />

Luther, Melanchthon , Zwinglius, Calvinus , alle<br />

braave en geleerde Mannen, wien het om de Waarheid<br />

te doen ware, konden over meer dan één Geloofsartykel<br />

niet eensgezind worden. Daar nu een<br />

ie-


14 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

iegelyk, gelyk het allen menfchen natuurlyk is, zyn<br />

gevoelen voor het beste en fchriftmaatigfte of alleen<br />

waare hielde, entftonden uit deeze Onverdraagzaamheid<br />

van tegen elkander ftrydende bepaalingen der,<br />

Leere, eerst de droevige fcheuringen tusfehen c'e<br />

Saxifche en Zwitferfche Hervormers, en naderhand<br />

nieuwe openbaare Twisten tusfehen - Luthers en<br />

Melanchthons Leerlingen , en in *t vervolg ook tusfehen<br />

de Gomaristen en Arminiaanen in de. Gereformeerde<br />

Kerke: zodat de Overheid andermaal<br />

moest tusfehen beiden komen, en, ter verhoedinge<br />

van verdere breuken, op nieuw vastgeftelde Formulieren<br />

over de Verfchilftukken invoeren en daaraan<br />

hoog gezag geeven.<br />

Uit dit alles vólgt deeze ftelling door de ondervinding<br />

uit de kerkelyke Gefchiedenis van alle eeuwen<br />

: de natuurlyke Geneigdheid der menfchen,<br />

om ook anderen te overtuigen van 't gene men zelve<br />

voor waar houdt, ontaart, zelfs by de welmeenendfte<br />

Godgeleerden, zeer gemaklyk en byna altyd<br />

in Onverdraagzaamheid jegens alle gevoelens, die<br />

van de hunnen afwyken , naardien onvermydelyk<br />

dit denkbeeld in hun opkomt, dat hun Geweeten,<br />

de Eer van God en het Heil der Zielen daarby lyden<br />

zouden , indien zy niet met allen mogelyken<br />

ernst en yver alles, wat zy als Waarheid erkenden,<br />

poogden uit te breiden en de ftrydige Gevoelens<br />

als fchandelyke dwaalingen uit de Kerk te weeren.<br />

Hier moet ik nu myne verpligting aan U, Hoog<br />

eerwaardig Heer! wegens eene voor my in de daad<br />

nieuwe gedagten over het nut der Symbolifche<br />

Schrif-


Samenftel des Cbristendoms.<br />

Schriften, toe welke ik uit eenige, wel iets duistere,<br />

uitdrukkingen in uwe Jaatfte Schriften aanleiding<br />

gekreegen heb , openlyk erkennen. Gy zegt<br />

naamlyk , de Symbolifche Voorfchriften der Leere<br />

waren maar hoofdzaakelyk gefchikt ad examen ordinandorum<br />

, of om te beproeven of zy , die een<br />

Leeraarsamt begeeren en zig daartoe aanbieden,<br />

daartoe de vereischte Gefchiktheid hebben. Dit<br />

nu verklaare ik voor my op de volgende wyze: Die<br />

een openbaar Leeraarsamt begeert, moet voldoende<br />

bewyzen geeven, dat hy verdraagzaam is, en geen<br />

nieuwe Sekte wil ftigten, gevolgelyk moeten wy<br />

iets hebben , waaraan de geest van Verdraagzaamheid<br />

van den Candidaat onderzogt en beproefd kan<br />

worden. Zodanig iets nu zyn de Symbolifche Boeken<br />

, waarin een zekere Samenhang van christelyke<br />

Leerftellingen volgens de gefteltenis der tyden en<br />

plaatfe van de eerfle Hervormeren vervat is. Komt<br />

nu een Candidaat tot het examen, welke dat, zo<br />

opgefteld, Leerflelfel voor het beste en fchriftmaa<br />

tigfte houdt, dien kan gerustlyk een openbaar<br />

Leeraarsamt in de Kerke worden opgedraagen<br />

Daar hy genegen is het gezag zyner Leeraaren te<br />

volgen, zal hy zekerlyk geene fcheuringen of oneenigheden<br />

in dezelve veröorzaaken. Maar zyn 'er<br />

jonge Godgeleerden, die volgens de tegenwoordige<br />

hulpmiddelen der heilige Uitlegkunde den Bybel<br />

beter meenen te verftaan , dan de Opftellers der<br />

Symbohfche Schriften, en die alzo genegen zyn,een<br />

ander Samenftel der Leere naar de gefteltenis<br />

hunner eeuwe te volgen, daa moet hunne Verdraag.


\5 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />

draagzaamheid aan de Symbolifche Boeken getoetst<br />

worden. Verwerpen zy derzelver inhoud als vol.<br />

ttrekt onwaar en fchaadelyk, dan kunnen zy in onze<br />

Kerke niet aangenomen worden als openbaare<br />

Leeraars , omdat men met zekerheid vooruit kaa<br />

zien, dat zy door hun onderwys onrust zullen verwekken<br />

en het geweeten; des Volks, by wien de<br />

Katechismus, in de jeugd geleerd, ten grondflage<br />

des Geloofs dient, verwarren zouden. Maar ftcllen<br />

zig in tegendeel voor het Confistorie jonge Godgeleerden,<br />

dieblyken geeven van eigene bekwaamheid<br />

in het uitleggen en verklaaren der Heilige Schriftuure,<br />

en in het maaken van goede Aanmerkingen<br />

over den christelyken Godsdienst , maar wier Geest<br />

tevens door het beoefenen van de Kerkelyke Gefchiedenisfen<br />

zo veel toegeevendheid verkreegen<br />

heeft, dat zy ook andere Samcnftellen dulden kunnen<br />

, dan zal zulks uit hunne goedkeuring der Symholifebe<br />

Voorfchriften der Leere blyken, en dit een<br />

onderpand zyn, dat zy Verlichting zonder Onrust<br />

verbreiden willen. Zo dienen derhalven 1<br />

de Syrhbolifcbe<br />

Boeken ad examen ordinandorum, zonder de<br />

Vryheid van Gewisfe te beperken.<br />

Het voorftel, om de Symbolifche Schriften op deeze<br />

wyze te gebruiken, is ontegenfpreekelyk geheel<br />

en al overeenkomftig met het oogmerk van den<br />

Wetgeever. Want derzelver verbindend Gezag rust<br />

eeniglyk op de bevelen der weereldlyke Overheid,<br />

en deeze bedoelt door haare Wetten alleenlyk het<br />

onderhouden van de uitwendige rust en orde, en<br />

geenszins te verhinderen, dat de Waarheden der<br />

Leere


Samen (ld des Christendoms. &<br />

Leere nader opgehelderd en bevestigd worden.<br />

Hieruit volgt dan van zelve, dat men als een Lu»<br />

thersch Godgeleerde de Symbolifche Leere der Prcteftanten<br />

niet behoeft te erkennen als het eenig.'t<br />

waare,. noch volftrekt beste, christelyke Samenftel,<br />

maar voor een werkelyk christelykön Samenhang van<br />

Geloofslecringcn , welke naar de gefteldheid van<br />

den tyd en plaatfe der Hervorminge goed was inger-igt,.<br />

en nóg tegenwoordig voor veele Christenen<br />

nuttig is; en dat het openbaar wettig Gezag dee-r'<br />

zer Leere nuttig en noodzaakeiyk is, om alle Godgeleerden<br />

onophoudelyk te oefenen in het verdraai<br />

gen van andere Gevoelens, zonder dat zy.daardoor<br />

verhinderd u-orden , om hunne betere kundigheden {<br />

daar zulks vreedzaam gefchieden kan, te verbreiden,<br />

en hunne Leerwyze. naar de. veranderde omftandigheden<br />

van tyd en plaatfe insgelyks te. veranderen.<br />

. Tot nog toe, agtenswaardig Heer! heb ik my<br />

gantfchelyk aan uwe eigen Schriften gehouden , eri.<br />

daaruit, getragt op te maaken en aan te .toonen, hoe<br />

juist Gy de Beginfelen der, algemeenfte Verdraagzaamheid<br />

bepaalt. En in allen gevalle meene ik 'er<br />

voor in te kunnen ftaan, dat niet alleen in Berlyn j<br />

daar reeds voor lang de uitmuntendfte gronden van<br />

Verdraagzaamheid gelegd zyn, deeze uwe gezegden<br />

volmaakt, gebillykt,. maar dat ze zelfs door derj<br />

Heere Bafedow, onaangezien alle zyne vooringenomenheid<br />

voor een algemeen oorfprongelyk Christendom<br />

, goedgekeurd zullen worden. Het is zonneklaar<br />

, dat het regt, om zyn eigen Samenfte! mee<br />

verdringinge van alle overigen in te voeren, ome-<br />

R gen-


l8 Vierde Opheld. Óver een algemeen<br />

genzeggclyk of aan niemanü, of aan alle Geleerden<br />

moec toekomen. Iseemt men het laatfte aan , dari<br />

hebben we een Bellutn omnium contra omncs ; en<br />

niemant bereikt zyn oogmerk. Indien men het eerfle<br />

roeftaat, moet men de gevoelens van anderen<br />

dulden, en zig tot deeze Verdraagzaamheid het eerst<br />

oefenen in het Symbolisch Leerflelfel zyner Kerke.<br />

Maar 'er zyn ook nog verfcheidene vraagen van het<br />

uiterlte gewigt, vooral voor jonge Godgeleerden,<br />

doch waaromtrent Gy in uwe Schriften nergens een<br />

bepaald antwoord gegeven hebt. Hier moet ik<br />

daarom voor my de vryheid verzoeken, om uit de<br />

gelykende overeenkomst of analogie uwer gezegden<br />

daaromtrent uwe gedagten af te leiden, bedingende s<br />

dat het gene ik deswegens als uw Gevoelen zal<br />

voordraagen, voor niet meer dan myne Gisfingen<br />

daarover gehouden moet worden.<br />

Eerftelyk vraagt men: Waarin beflaat dan de egte<br />

Proteftantfche verdraagzaame Leerwyze of Gefchiktheid<br />

tot het Leeraarsamt, waarby men aan de eene<br />

zyde aan zynen Eed wegens de Symbolifche Voorschriften<br />

der Leere getrouw blyft, en de ingevoerde<br />

Leere der Kerke als een Pand zonder de minfte verandering<br />

aan het Volk overlevert, en waarby men<br />

nogtans te gelyk aan de andere zyde zig fchikken kan<br />

naar de omftandigheden van tyd en plaatfe en naar de<br />

gefteltenisfe van het verlichte gedeelte der Gemeente,<br />

en ook betere kundigheden volgens zyne eigene<br />

overtuiging en zonder ergernisfe verbreiden? De<br />

meeste verlichte Godgeleerden geeven hier te raade,<br />

dat men de befpiegelende Leerftellingen, welken<br />

ker.


Samenjlcl des Christendoms* \g<br />

kerkelyke twisten veroorzaakt hebben, in de openbaare<br />

onderwyzingen onaangeroerd moet laaten, of<br />

dat men deze!ven met de woorden der Schriftuuie<br />

zonder verdere verklaaringe moet voordraager.<br />

Maar hiermede fchynt Cy in uw antwoord op de Geloofsbelydenisfe<br />

van den Heer Bahrdt niet geheel<br />

te vreden te zyn. De Heer Bahrdt hadt zig daarin<br />

dus uitgelaaten:<br />

Ik heb, gelyk men van een Leeraar der Godgeleerdheid<br />

van de Augsburgfche Geloofsbely-<br />

„ denisfe verwagten kon, in myne Predikatiën of<br />

in myne Katechifatien voor het Volk nimmer<br />

regtftreeks geleerd tegen die befpiegelende<br />

„ Leerftellingen, welken in de Symbolifche Boe-<br />

„ ken gebrekkig voorgefteld worden, als b. v. de<br />

„ Erfzonde, de Noodzaaklykheid der Genoeg.<br />

„ doeninge enz.; maar of dezelven geheel voor-<br />

„ bygegaan, of daarvan zodanig gefproken, dat<br />

,, het gebrekkige daarvan afgefcheiden en het<br />

„ dwaalende verzagt werdt: gevolglyk ben ik van<br />

,, de eigenlyke verpligtingen eenes Protestant-<br />

,, fchen Leeraars nog niet afgeweeken, maar heb<br />

„ met Wysheid en Voorzigtigheid de Wetten van<br />

„ den Staat met de Vryheid van Gewisfe tragten<br />

„ te verëenigen; in de vaste Overtuiging, dat de<br />

„ Verfchilftukken tot het onderwys des Volks niet<br />

behooren."<br />

Hierop maakte Gy in uw antwoord op gemelde<br />

Geloofsbelydenis de volgende aanmerking:<br />

„ Kan deeze eenzydige voorgewende overtuiging<br />

„ van den Schryver iets toebrengen, dat ook de<br />

Ba „ La;


£0 Tierde Oplek!. Over cm algcmee-i<br />

„ 1 titherfche Kerk overtuigd worde, dat de Augs^<br />

burgfche Geloofsbelydenis in de gemelde Leer*<br />

„ nukken dwaalingen behelst? Zal de Lu-<br />

„ therfche Kerk te vreden zyn, als een Leeraar<br />

„ zig inbeeldt, dat hy de Wetten van den Staat<br />

door eene byzondere wysheid en voorzigtigheid<br />

„ met de vryheid van Geweeten getragt heeft te<br />

„ vereenigen? Maar deez' arbeid was hem niet<br />

„ aanbevolen, noch in zynen Eed opgelegd. De<br />

„ Vryheid van Gewisfe, als een regt van iederen<br />

„ Burger in 't byzonder, gaat hem zei ven aan;<br />

„ betreft hem in zyn byzonderen perfoon, in zy-<br />

„ nen eigenen byzonderen ftaat voor en jegens<br />

„ God. Een Leeraar, als Leeraar, ftaat in een<br />

„ openbaar amt, heeft een openbaaren Stand, in<br />

„ de openbaare gantfche Maatfchappy. Deeze<br />

Maatfchappy , die hem zelfs aanftelt, vcr-<br />

„ trouwt van hem, dat hy, volgens zyne met<br />

„ Eede bevestigde belofte, de gevoelens der"<br />

„ Augsburgfche Geloofsbelydenisfe, welke op<br />

}, het plegtigfte in den Staat om openlyk onder-<br />

,, weezen te worden is ingevoerd, als zodan'ge<br />

,, Augsburgfche Leerftellingen aan het Volk zal<br />

voordraagen. En nu zal een Leeraar zeggen:<br />

,, Door myne fchranderheid en voorzigtigheid zal<br />

,, ik de Wetten van den Staat (welken bevcelen,<br />

dat de Augsburgfche Geloofsbelydenis het algemeen<br />

openbaar Protestantfche Formulier der<br />

„ Leere zyn zal, en die dezelve als zodanig hand-<br />

„ haavenen befchermen)verëenigen met myneby-<br />

„ zondere vryheid van geweeten, door welke ik egter<br />

„ die


Samenftel des Christendoms. 21<br />

i, die Bclydenis voor dwaalende en valsch houde;<br />

„ en ik zal dus niet leeraaren 't gene in de Augs-<br />

„ burgfche Geloofsbelydenis ftaat (want dat zyn<br />

„ fchaadelyke dwaalingen, die in de Heilige<br />

„ Schriftuur niet gevonden worden, cn tegen de<br />

„ Reden ftryden) maar ik zal deeze my aanbevolen<br />

„ Ledemaaten dcrLutherfché Ikerke leeren, 't gene<br />

„ ik zelfs, volgens myn byzondere vryheid van ge-<br />

„ weeten, voor my zeiven, naar myne byzondere<br />

„ Omftandighcden of Kundigheden, gcloove en<br />

„ denke. Behoeft men het ongefchikte in deeze<br />

„ gantfche befchryving wel verder te ontvouwen 1<br />

„ Is dit dan braaf en eerlyk gehandeld jegens de<br />

„ gantfche Maatfchappy? Zy begeerde geenszins<br />

„ een nieuw Leerboek, maar zy' wil haare oude<br />

„ Augsburgfche Geloofsbelydenis leeren verftaan,<br />

„ en hooren verklaaren, wat haar waare inhoud,<br />

„ met opzigt tot het zaakelyke, in den tegen-<br />

„ woordigen tyd nog altyd werkelyk is! Voor<br />

„ het overige wil ik hier verder niets by voegen;<br />

,, maar het gevolg hieruit, dat derhalven ook door<br />

„ dezulken eenKerkclykLeeraarsamt bekleed kan<br />

„ worden — zal door alle Kcrkgenootfcbappen<br />

„ ontkend worden; zy begeert zqdanigen Leeraar<br />

„ niet, die de Augsburgfche Geloofsbelydenis<br />

„ van den zuiveren christelyken Godsdienst (een<br />

„ nieuwe uitdrukking (*)) als zeer verfchillende<br />

„ Leerdelielen onderfeheidt. 't Gene volgers<br />

„ eigene byzondere oefeninge of afwykinge onder<br />

(*) In 't H-ogduitsch fltur met één woord Clrlstrnrtttgim<br />

B 3<br />

3j den


22 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />

„ den naam van eenen zuiveren christelyken Gods-<br />

„ dienst, als geheel iets anders, wordt voorge-<br />

„ draagen, laaten wy in onze Kerken niet open-<br />

„ lyk leeren. Bondig iets te kunnen voordellen<br />

„ is eene al te gemeene Eigenfchap, die men ook<br />

„ by Sociniaanen, Jooden en Mahomedaaren<br />

„ vinden kan; 't komt hier voornaamlyk aan op<br />

den Inhoud der Leere,, en dan op de gegrondheid<br />

daarvan voor de Toehoorers."<br />

Deeze uwe verklaaring, Hoogeerwaardig Heer!<br />

heeft ook my zeiven, dit moet ik bekennen, een<br />

geruimen tyd op nieuw onzeker gemaakt, wat Gy<br />

door verbeterde Leerwyze verftaat. Ik kon niet<br />

begrypen, hoe toch de betere godgeleerde Kundigheden<br />

en de zo zeer aangepreezene Gefchiktheidals<br />

Leeraar kunnen plaats vinden en zig vertoonen,<br />

indien het. tegen de eerlykheid en den amtsë'ed,<br />

ftryden zou, dat men in het voordraagen van verfchilftukkendie<br />

in de Symbolifche Boeken beflistzyn<br />

, j daarvan aflaat en verzagt, 't gene door de<br />

veranderde omftandigheden van tyd en plaatfe by<br />

zelfsdenkende Toehoorers meer twyfelingen dan<br />

fiigcing verwekt. Want ongetwyfeld moeten wy<br />

in alle gemengde Volksvergaderingen, waarvoor wy<br />

opklimmen, niet alleen onderfcheid maaken tus-y<br />

ichen Godgeleerden en het Gemeen, maar ook op<br />

een derde tusfehenfoorte van menfchen agt geeven.<br />

En juist deeze midd.enfoort fchynt my toe verre .<br />

het gewigtigfte te zyn. Daaronder naamlyk telle<br />

ik alle menfchen, die gewoon zyn te denken, en<br />

door het leezen van veele Boeken juister en dui-<br />

\Z. < • - - - i - ' de-i


Samenftel des Christendoms. 23<br />

delyker kundigheden verkreegen hebben en daarover<br />

zei ven kunnen oordeelen. Deezen zyn het, welken<br />

in de Gezelfchappen den toon ftellen , waarnaar de<br />

groote Menigte zig vormt en fchikt, en die overal<br />

door hun fchrander oordeel hunne Amtgenooten en<br />

Overheden bellieren, en die alzo in den Staat en<br />

in de Huisgezinnen een algemeenen invloed hebben»<br />

Zodanige Perfoonen , en de zodanigen alleen , volgen<br />

den Prediker onder het aanhooren zyner Leerreden<br />

van ftuk tot ftuk , doorzien den gantfehen<br />

famenhang zyner Leeringen, en ontdekken niet alleen<br />

, hoe dikwyls hy zig zeiven tegenfpreekt,<br />

maar ook alle het zwakke zyner bewysredenen : ter-<br />

Wyl de groote hoop intusfehen te vreden is, als zy<br />

van tyd tot tyd Katechismustaal en naar de Heilige<br />

Schriftuur zweemende uitdrukkingen hoort, hoezeer<br />

een menigte van tusfchenftellingen haar vreemd en<br />

onverftaanbaar blyven. Maar hier nu is de vraag,<br />

Hoogstgeagte Heer! wat een getrouw Evangcliesch<br />

Leeraar doen moet, als hy b. v. in de Nikolai-kerk<br />

te Berlyn op dien dag, wanneer in gevolge van<br />

zekere Stigtinge het zo genaamde Athanafiaanfche<br />

Geloofsformulier verklaard moet worden, den Kanfel<br />

moet betreeden. Waarin beflaat nu die verbeterde<br />

Leerwyze, welke Gy zozeer aanpryst, waarby<br />

men aan den eenen kant voldoet aan den Amtseed,<br />

en aan de Symbolifche Boeken, en aan den anderen<br />

kant de denkende, fchoon geen Godgeleerde,<br />

Twyfelaar te gelyk bevredigd wordt? Hierover<br />

verklaart Gy u nergens uitdrukkelyk; maar ik meene<br />

uw waar Gevoelen ontcyfferd te hebben, en in<br />

B 4 ftaat


E4 Vierde Opbeld, Over een algemeen<br />

itaa: te zyn, om door het zelve opcnlyk voor te üch<br />

len, veele misverftanden by uwe Leezeren uit den'<br />

weg te ruimen.<br />

Gy verwyst ons naar uw eigen voorbeeld en zegt<br />

by herhaaling, dat gy als een eerlyk Man, volgens<br />

uw Gewisfe en overeenkomstig met uwen Amtsecd,<br />

het Leerftelfel der Symbolifche Boeken van de Lu-<br />

therfche Kerke a!s een getrouw Pand aan uwe Toe­<br />

hooreren overlevert. Zo dra ik derhalven uwe Leer­<br />

wyze by dit overleveren aan het Publiek voorftelle,<br />

toon ik te gelyk, hoe volgens uw oordeel ieder ge­<br />

trouw Luthersch Kerkleeraar, die verbeterde godge­<br />

leerde kundigheden bezit, zyne gefchiktheid als<br />

Leeraar eigenlyk toonen moet, waardoor te gelyk<br />

opeens alle nevelen verdwynen zullen, waaronder,<br />

het zo veelen Leezeren uwer Schriften toefchynt-,<br />

dat uw eigenlyk gevoelen bedekt is.<br />

Over het algemeen is het de gtfehiedkundige Leer­<br />

wyze, :waaraan Gy boven de oude fcholaflifchc en<br />

laarere Wblfiaanfche of fyflematifche Leerwyze den<br />

voorrang geeft, en waarvan Gy u in alle uwe Re­<br />

denen en Schriften bedient.<br />

Volgens deeze Leerwyze Wordt niets beflist, noch<br />

als het eenig waare vastgefteld, maar cenvoudiglyk<br />

verhaald, hoe de Schriftuur door deezen en genen<br />

verklaard is, en hoe door deeze verfchillende uit­<br />

leggingen veelerlei famenftellen gemaakt zyn. Hfijr-<br />

by laat men dan aan den Toehoorer en Leezer zel-<br />

ven over in te verkiezen, wat eenen iegrlyk naar<br />

zyne voorafgaande kundigheden het waarfchynclyk-<br />

fte voorkomt. Gy, ftelt derhalven het, Lceifr/Jlicl


Samenftel des Cbristendoms. ? j<br />

der Lutherfche Kerk gefcLiedkundig voor. Gy verhaalt<br />

, hoe het van tyd tot tyd gevormd en eindelyk<br />

tot Hand is gebragt; welke bewyzen men daarvoor<br />

gekoozen heeft, en waarom hetzelve Symbolisch is<br />

geworden. Op dezelfde wyze draagt gy ook de<br />

Leerftellingen van andere Christen Genootfchappen<br />

voor, en laat het dan aan uwe. Toehooreren over,<br />

dat een ieder voor zig zeiven daaruit een zodanig<br />

Verband van denkbeeldep en Waarheden zelfs vorme,<br />

als met zyne bekwaamheden en voor zyn hart<br />

best voegt.<br />

Volgens deeze gefchiedkundige Leerwyze, waarvan<br />

Gy u, uwen Amtseed fteeds in 't oog houden<br />

de, bedient, zal derhalven een eerlyk Luthersch<br />

Prediker over het Athanafiaanfche Geloofsformulier,<br />

zal hy ten aanzien van de • verfchillende foorten zyner<br />

Toehooreren zyne Gefchiktheid als Leeraar toonen,<br />

op de volgende wyze moeten prediken.<br />

In de Inleiding zal vernaald worden , hoe in de<br />

eerfte Eeuwen, eer alle de Schriften, die tegenwoordig<br />

ons nieuw Testament uitmaaken, verzameld<br />

waren, zeer veele en verfchillende Gevoelens over<br />

den Perfoon van Christus en over deszelfs Afkomst<br />

waren aangenomen, zonder dat men daarover met<br />

eikanderen twiste of de een den ander verketterde;<br />

maar hoe na het verzamelen der tegenwoordige<br />

vier Euangelien en alle de Apostolifche Brieven in<br />

één Boek , en nadat het gezag der Bifchoppen vergroot<br />

was, twisten over de Leer der Schriftuure van<br />

den Vader, Zoon en Heiligen Geest ontfiaan zyn,<br />

welken zulke groote onëcniglieden verwekt hebben,<br />

B 5 dat


26 Vierde Opheld. Over een algemem<br />

dat ter Verhoedinge van meerdere Verbittering<br />

daaromtrent iets onder hoog Gezag hadt moeten<br />

vastgefteld worden: wat nu van tyd tot tyd op de<br />

Kerkvergaderingen over dit Artykel naderhand bepaald<br />

werdt, is in iaater tyd door zekeren Man, over<br />

wiens naam men het niet ten vollen ééns is, in eene<br />

Geloofsbelydenis by een gebragt, en deeze zogenaamde<br />

Athanafiaanfche JBelydenis heeft men ten<br />

tyde der Hervorminge op goeden grond als een<br />

voorfchrift der Leere in de Protestantfche Kerk<br />

behouden, om de vernieuwing van oude twisten<br />

voor te komen.<br />

De Verhandeling zelve zal een onderwyzing over<br />

de Leere der Drieëenheid volgens het Geloofsformulier<br />

van Athanafius behelzen.<br />

Vooraf zal over den Tekst MATTH. XXVIII:<br />

19: Doopt alle Volken in den naam des Vaders,<br />

des Zoons en des Heiligen Geestes; aangemerkt<br />

moeten worden, dat alle Partyen deeze. plaats 1- •<br />

den voor den grondflag van de Leere der DÜC<br />

eenheid. '• 1<br />

' ató n<br />

In 't eerfle Deel zal een berigt gegeven moeten<br />

worden van de twee voornaamfte Gevoelens, tegen<br />

welken de Athanafiaanfche Belydenis, wat aangaat<br />

de Leere der Drieëenheid, gefield is:<br />

1. Dat de eenige God eenen drievoudigen Perfoon<br />

met betrekking tot ons voorftelt, naamlyk<br />

a) dèn Perfoon des Vaders, in zo verre Hy onsen<br />

al'cn dingen het beftaan gegeven heeft.<br />

b) den Perfoon des Logos CJOAHK. I.) des<br />

Woords of der Reden, in zo verre die in ons<br />

en


Samcnjlel des Christendoms. 37<br />

en andere Geesten kennis voortbrengt. Als<br />

Logos heeft hy zig daarom met Jefus verëenigd,<br />

en deeze is daardoor de zigtbaare en hoorbaare'<br />

ftem van God geworden, en in zo verre hict<br />

Jefus de Zoon van God en Christus.<br />

c) den Perfoon des Heiligen Geestes, in zo verre<br />

• Hy ter onzer heiligmaakinge werkt.<br />

Volgens dit Gevoelen zyn derhalven Vader,<br />

Zoon en Heilige Geest niet drie op zig zei ven'<br />

beftaande Perfoonen, maar alleen verfchillende<br />

betrekkelyke benaamingen van denzelfden hoogften<br />

Geest; even als een mensch te gelyk den<br />

Perfoon des Vaders, den Perfoon des 'Leeraars<br />

en den Perfoon van den Arts jegens de zynen<br />

draagen kan.<br />

1. Dat de eenige God, in de verhevenfte betekenis<br />

van het woord, dat is maar alleen de Vader, niet<br />

is voortgebragt ; doch dat de Zoo n om zyne<br />

Voortbrenging van den Vader, en de Heilige<br />

Geest, dewyl die van den Vader wordt uitgeblaazen<br />

of uitgaat, afhangelyke en daarom minder<br />

Perfoonen zyn dan den Vader, fchoon zy hem<br />

gelyk en veel volmaakter zyn dan alle het ge<br />

fchaapene: dat zy ook in zo verre tot God en het<br />

voorwerp onzer Aanbiddinge behooren, als God<br />

door hen op ons werkt.<br />

In bet tweede Deel zal dan de Geloofsbelydenis<br />

van Athanafius, volgens het gevoelen der Kerke, verklaard<br />

moeten worden, hoe daarin beweerd wordt;<br />

1. in tegenftelling van het eerfle Gevoelen, dat de<br />

drie Perfoonen ieder op zig zei ven beftaan,<br />

2.


2 ü Vierde Opheld. Over een algemem<br />

2. in tegenftelling van het tweede Gevoelen , dat zy<br />

volmaakt éénwezig, en niet werkelyk buiten den<br />

anderen zyn. Hierop moeten dan de bewyzen,<br />

die daarvoor in de Kerk in gebruik zyn, ge-<br />

fchiedkundig opgegeven en aangemerkt worden,<br />

dat dit Leerflelfel alleen door hoog Gezag ge-<br />

flaafd is, en in de Kerke openlyk geleerd 'moet<br />

worden.<br />

In het derde Deel kan aanleiding gegeven worden<br />

om gegrond te beöordeelen :<br />

i- Dat de bepaalingen, die over dit Attykel der<br />

Leere gemaakt zyn, alleen tot de Godgeleerdheid<br />

of een geleerd, voorftel van den Godsdienst be­<br />

hooren , en geenszins tot het algemeene zaligmaa-<br />

kende Geloof, opdat het Geweeten der Christenen<br />

hierover niet ontrust moge worden, indien zy alles<br />

niet volkomen volgens het gevoelen der Kerke<br />

kunnen verftaan en bevatten.<br />

e. Dat het in het Christendom niet aankomt op het<br />

zeggen van Heer! Heer! of op eenige andere<br />

hooge Eernaamen, die men aan Christus geeft,<br />

maar veelmeer op de opregtfte bctragting van<br />

Gods wil, die ons door den Logos van God is be­<br />

kend gemaakt.<br />

3, Dat men daarom infebikkelykheid moet gebruiken<br />

jegens hen, welken in dit Artykel dwaalen , en<br />

zig van de Leere der Kerke niet overtuigen kun­<br />

nen, .'en hen liefhebben als Broeders., wen zy<br />

anders door de Vrugten des Geestes toonen, du<br />

het gevoelen van Christus in bun is.<br />

Nu komt het op uvie \e,klaaring aan, of dit<br />

ont-


Samenftel des Cbristendoms. 29<br />

ontwerp eener Predikatie over de Athanafiaanfche<br />

Geloofsbelydenis egt Evangeliesch is, en te gelyk<br />

werkelyk overeenkomt met die verbeterde Leerwyze,<br />

welke Gy zo zeer aanpryst. In dit geval zal,<br />

zo ik vermoede, alle misverfland over deeze dubbele<br />

Leerwyze, en zo veele Verdenkingen, welken<br />

van tyd tot tyd ontfiaan zyn, geheel en al verdwynen.<br />

De Symbolifche Leer der Kerke wordt als een getrouw<br />

Pand volgens deeze Leerwyze met de daad<br />

overgeleverd , en te gelyk wordt het verftand en het<br />

geweeten van nadenkende Menfchen gevierd, en<br />

waare christelyke Verdraagzaamheid bevorderd. R OM.<br />

XIV: r. tot XV: 7. r. KOR. XIII.<br />

De tweede Vraag, die leergierige Leezers uwer<br />

Schriften opwerpen, en waarop zy gaarne een uitdrukkelyker<br />

en bepaalder antwoord, dan tot nog toe gefchied<br />

is, van U wenschten te leezen, is deeze:<br />

Hoe ver kan men meer, eikanderen tegenfpreekende,<br />

Gevoelens te gelyk als betrekkelyk waare, christelyke<br />

Gevoelens laaten gelden ? of waarop rust eigenlyk de<br />

betrekkelyke Waarheid van christelyke Leerftellingen ?<br />

Uit het gene Gy in uwe Schriften hierover op<br />

eenige plaatfen van verre hebt aangeduid , zal ik<br />

een volledig antwoord tragten op te maaken, hoopende,<br />

dat het gene ik tot volmaakinge van het<br />

geheel uit myne gedagten zal inlasfen, uw waare<br />

meening niet verdooven zal.<br />

Vooreerst merke ik om veeier Leezeren wille aan,<br />

dat men volgens de taaie der Geleerden aan eene<br />

Stelling een betrekkelyke Waarheid töefchryft, als<br />

de-


30 Vierde OphelcL Over een algemeen<br />

dezelve met betrekking tot de denkbeelden en ós<br />

overige kundigheden van een zeker Mensch m zo<br />

yerre waar is, dat die Mensch door zyne'kennisfe<br />

daarvan behoorelyk beftierd of tot voor hem nuttige<br />

daaden opgeleid wordt. Voorbeelden kunnen<br />

best en gemakkelykst aantoonen, wat men betrekkelyk<br />

waar noemt. Als twee Perfoonen eikanderen<br />

in hun oordeel over zekere fpyze tegenfpreeken, cn<br />

de één beweert, dat ze aangenaam of gezond is,<br />

en de andere, dat ze onfmaakelyk en der gezondheid<br />

nadeelig is, dan kan beider oordeel met betrekking<br />

op de ervaarenis in hun eigen ligchaam<br />

goed zyn: en in zo verre hebben deeze tegen den<br />

anderen ftrydende oordeelén ieder eene betrekkelyke<br />

Waarheid, en be'de Menfchen, wen zy hun oordeel<br />

volgen, worden daardoor goed geleid. , Insgclyks,<br />

als twee Artfen over de ziekte vaneen mensch<br />

ten zelfden tyde tegenftrydig oordeelén, en de een<br />

beweert, dat eene Aderlaating ter herftellinge noodzaaklyk,<br />

doch de ander meent, dat dezelve allerfchaadelykst<br />

zoude zyn, kunnen die beide oordeelén<br />

egter betrekkelyk waar zyn, zo omdat de één<br />

eene andere oorzaak der ziekte onderftelt, als omdat<br />

de Geneeswyze van den éénen geheel verfchillende<br />

is van die des anderen. Veelligt zouden beiden<br />

den Kranken weder gezond maaken, indier zy<br />

hun eigen oordeel volgden, en beiden zouden zy<br />

faalen, wen de een het oordeel van den anderen<br />

maar in één ftuk volgde, zonder te gelyk zyne overige<br />

Geneeswyze geheel over te neemen. Op dezelfde<br />

wyze kan eene godsdienftige Stelling in den<br />

rei


Samenftel des Christendoms.. 31<br />

rei der denkbeelden van den éénen* Mensch waar<br />

zyn; maar die valsch zoude wezen, wilde ze een<br />

ander onder zyne denkbeelden aanneemen; zodat<br />

de een die te regt beweeren, de ander ontkennen<br />

moet. Na deeze algemeene opheldering over de<br />

betrekkelyke waarheid van twee tegenftrydige ftellingen<br />

vooraf kortelyk ter neder gefteld te hebben,<br />

. omdat ik eene uitvoerige oncvouwinge daarvan tot<br />

eene afzonderlyke Onderhandeling met myne Leezeren<br />

fpaare, zal ik nu de wezenlyke kenmerken<br />

eener christelyk waare Stelling, welke Gy fchyntaan<br />

te neemen, opgeeven.<br />

Eene christelyke Waarheid wordt van eene natuurlyke<br />

(niet natuuraliftifche) Waarheid onderfcheiden,<br />

naardien de kennis daarvan uit verfchillende bronnen<br />

wordt afgeleid. In deeze betrekking is by U alleen<br />

dat gene in den eigenlykften zin christelyk waar,<br />

het welk met den gefchiedkundigen zin der Heilige<br />

Schriftuure overeenkomt en daaruit gekend wordt.<br />

De gefchiedkundige zin der Heilige Schriftuure is een<br />

reeks van gevoelens, welken de heilige Schryvers<br />

by hunne woorden dagten, en in hunne eerfte Toehoorers<br />

of Leezers wilden verwekken. Volgens<br />

deeze verklaaring beweert Gy daarom, dat het Sociniaanfche<br />

Leerflelfel wegens den Perfoon van<br />

Christus zo christelyk waar niet is, als eenig ander,<br />

omdat het met den gefchiedkundigen zin, vooral<br />

met de befchryvingen van Joannes, minder overeenkomt,<br />

dan dat der Ariaanen of Trinitarisfen. In<br />

tegendeel is natuurlyk waar, 't gene gekend wordt<br />

uit de Natuur der dingen, of uit de Vergelyking van<br />

na-


3? Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

natuurlyke denkbeelden, die men door ondervinding<br />

en de reden verkreegen heeft. En op deeze wyze<br />

ban een en dezelfde Stelling voor den eenen Mensch<br />

te gelyk natuurlyk en fciiriftuurlyk waar zyn; voor<br />

een ander natuurlyk waar, doch fciiriftuurlyk onwaar,<br />

naarmaate zodanige Stelling zig aan hem voordoet,<br />

als die al of niet verëenigd kan worden met die natuurlyke<br />

of fchriftuurlyke kennisfe, welke hy reeds<br />

te vooren bezit*, Maar nu leert ons de dagelykfche<br />

ervaaring, dat niet alleen gemeene Christenen , maar<br />

zelfs Geleerden, met alle hunne ppregte poogingen<br />

om de Heilige Schriftuur door haar zelve te verklaaren,<br />

nogtans verfchillende Leerftellingen uit dc<br />

Schriftuure haaien , en dat een ieder gelooft den<br />

waaren gefchiedkundigen zin der. Heilige Schriftuure<br />

gevonden en zyn Gevoelen daarop .gebouwd tc<br />

hebben. Derhalven vraagt men : of alle deeze verfchillende<br />

Leerftellingen als christelyk waar bc.<br />

fchouwd moeten worden ? De Sektarisfen en<br />

de Yveraars van alle Gezindheden zullen deeze<br />

Vraag volftrekt ontkennen, doch ik meene dezelve,<br />

egter met eene aanmerkelyke bepaaling , in uwe<br />

plaatfe te moeten toeftaan. De gefchiedkundige zin<br />

van iedere Schriftuurplaats is zekerlyk wel maar<br />

één; doch als verfcheiden opregte Schriftverklaarers<br />

yerfchillen,, welke de waare meening is, eft<br />

een ieder zyne Uitlegging Voor de beste houdt, wie<br />

zal dan beflisfen? Een iegelyk moet zonder twyfel<br />

zyn Geweeten volgen , zo lang de gronden zyner<br />

Verklaaringe alle tegenbedenkiDgen fchynen op te<br />

weegen.<br />

Hier


Samen/Iel des Christendoms, 33<br />

•, Hier ftaan wy nu op den fprong, daar de wegen<br />

tot IndifFerentistcry of .Onverfchillighcid, tot eene<br />

waare christelyke.Verdraagzaamheid en tot dweepzugtige<br />

Onverdraagzaamheid beginnen te fcheiden,<br />

en daar derhalven de grootfte Omzigtigheid gevorderd<br />

wordt, om den eerften ftap wel te doen. Een<br />

Protestantsch. Godgeleerde kan onmogelyk begeeren,<br />

dat alle andere Godgeleerden en Christenen<br />

dien zin eener Schriftuurplaatfe, welke hem de<br />

waare .toefchynt,. ook daarvoor erkennen zullen;<br />

want het zelfde regt, dat hy zig zoude aanmaatigen,<br />

hebben ook zyne Medechristenen en byzonderlyk<br />

de Geleerden onder dezelven. Zo weinig nu zyn<br />

Geweeten gedoogt om de Verklaaringen van anderen<br />

tegen zyne overtuiging aan te volgen , zo min<br />

kunnen ook de anderen tegen hunne begrippen hem<br />

toevallen. Die hier Gelykheid van uitleggen voor<br />

volftrekt noodzaaklyk houden, of door dwang invoeren<br />

wilden, zouden een geftrenger Pausdom in*<br />

voeren, dan 'er ooit geweest is, dewyl verfchillende<br />

Verkiaaringen van veele plaatfen der Schriftuure<br />

zelfs in de Roomfche Kerk geduld worden. - ,<br />

Wy moeten derhalven de Uitleggingen van anderen<br />

als betrekkelyk christelyk waar gelden laaten, en ge»<br />

volgelyk ook de Leerftellingen, .die daaruit afgeleid<br />

zyn, hoezeer ze ook van de onzen mogen afwyken.<br />

. . Maar hier zal men ons tegenwerpen, dat door<br />

deeze Onverfchilligheid omtrent valfche Jchriftvcrklaaringen,<br />

alle, misbruik van den Bybel, zelfs ter ontfchuldiginge<br />

van Zedeloosheid, gewettigd wordt, cn<br />

C dat


.34<br />

Vierde Ophcld. Over een algemeen<br />

dat men het zig volgens deeze Voóronderfiellihgën<br />

moet Jaacen welgevallen, als bi v. Touwflaagers en<br />

Tabaksfpinners in de woorden van den Duitfchen<br />

Eybel: overwint (omwindt) bet kwaade met het goe.<br />

de; eenen verlofsbrief meenen te vinden om in het<br />

oefenen hunner beroepen bedriegelyk te handelen.<br />

Hierop antwoorde ik: niets minder dan Indifferentïsmus<br />

of Onverfchilligheid in het Zedelyke of den<br />

Godsdienst, wordt door onze gezegden begunftigd.<br />

Wy fpreeken van een opregt onderzoek der Heilige<br />

Schriftuure, waarby men het goede oogmerk heeft,<br />

om de van God geopenbaarde Waarheden op de<br />

voldoenendfte wyze uit de Schriftuur zelve te leeren<br />

kennen. Zy nu, die noch uit Verkleefdheid aan<br />

menschlyke formulieren, noch uit Partyzugt en Ectweeterye<br />

zekere Verklaaring zoeken door te dringen,<br />

maar in de eenvoudigheid van hun hart als<br />

Waarheid aanneemen, 't gene zig aan hun by het<br />

leezen der Heilige Schriften als den waaren gefchiedkundigen<br />

zin eener plaatfe aanbiedt, verkrygen<br />

christelyke kundigheden, die voor hun betrekkelyk<br />

waar zyn.<br />

Het tweede wezenlyke Kenteken eener christelyke<br />

Waarheid is, dat de kennis daarvan moet medezver.<br />

ken ter Verbeteringe des gemoeds. Dewyl het gantfche<br />

onderwys der Schriftuure onloochenbaar bedoelt,<br />

om de Menfchen met God te verëenigen, of<br />

hen tot zodanige gedagten te brengen, waardoor<br />

hun gedrag met Gods plan ter hunner Gelukzaligheid<br />

overëenftemt, volgt hieruit, dat ieder denkbeeld,<br />

waardoor dit oogmerk bevorderd wordt, en<br />

dat


Samenftel des Christendoms. 55<br />

dat door het Jeezcn der Heilige Schriften is vónrtgebragt,<br />

christelyk waar is, zelfs wanneer het tct<br />

den fchriftuurlyken zin der Schriftuurplaatfen niet<br />

behoorde; en dat iedere mecning eener fchriftuur-<br />

Jykc uitfpraake voor,hun, welken dezelve ergeriyk<br />

isj betrekkelyk • valsch is, al ware ze de egte gefchiedkundige<br />

zin dier plaatfe. Veele;.] naamlyk,<br />

die de Heilige Schrift leezen, bevinden zig in dezelfde<br />

gemoedsgefteltenisfe, waarin Jefus Apostelen<br />

vóór hunne Verlichting waren, wanneer Christus<br />

tot hen zeide: lk heb nog veele dingen te zeggen,<br />

maar gy kunt die nu niet draagen. Deeze zwakke<br />

gemoederen, die aan veele vooroordeelen der opvoedinge<br />

ziek zyn, zouden door den waaren gefchiedkundigen<br />

zin van veele Schriftuurplaatfen in<br />

verwarring gebragt cn tot ftruikelen vervoerd worden;<br />

denzulken is derhalven eene voor anderen gefebiedkundig<br />

valfche, maar voor hun ftigtelyke zin<br />

eener plaatfe, de betrekkelyk waare en christelyke,<br />

omdat ze het oogmerk der Heilige Schriftuure in<br />

het gemoed derzulkcn meer bevordert.<br />

Dit onderwerp over de betrekkelyke Waarheid<br />

verdient zeer breedvoerig behandeld te worden, omdat<br />

ik met grond vermoede, dat alle Godgeleerden,<br />

die in de opregtheid van hun hart yveren voor hun<br />

kerkelyk of byzonder Samenftel, daardóor voornaam<br />

lyk onverdraagzaam zyn tegen alle Leere, die daarvan<br />

afwykt, omdat zy niet inzien, hoe eene Stelling<br />

, die in hun gevoelen den Mensch van God aftrekken<br />

zoude, hem in een ander verband van Waar.<br />

heden tot God kan opleiden. In de volgende Op-<br />

C 2 hei-


^6 Vierde Opheld. Over een algem'zn<br />

tejdering zal ik deeze Bedenkingen breeder ontwikkelen,<br />

cn zo ik hoope met uwe Goedkeuring; hier<br />

dczelvcn met eene herhaalde korte voorftelling van<br />

het hoofddenkbeeld en eenige daaruit afgeleide gevolgen<br />

befluiceude.<br />

1. De volftrekte Waarheid is altyd maar één. 'Er<br />

is dus ook maar ééne vollirekt waare Uitlegging<br />

van iedere Schriftuurplaats, en het is die gene, welke<br />

naauwkeurig alle dezelfde gedagten, die de<br />

Schryver daarin heeft willen aanduiden, voorfTelr.<br />

Maar dewyl de Heilige Schryvers zeiven in het<br />

verhandelen van veele Leerftukken van elkanderen<br />

afwyken, kunnen 'er ook veele even fchriftmaatlge<br />

Leerftellingen over enkele GcJoofs-ürtykelen<br />

wezen, naar maate iemand het geleide vaa<br />

deezen of genen der Apostelen volgt.<br />

2. De betrekkelykt Waarheid kan veelvuldig wezen.<br />

Zy rust op de Samenftcmming der denkbeelden ,<br />

die reecis in het verftand in voorraad waren, waarom<br />

iets voor den eenen waar kan zyn, èn voor<br />

een ander niet. Opdat iets voor deezen of genca<br />

eene christelyke Waarheid zy, worden twee zaa.<br />

ken vereischt: lr<br />

«) dat het hem, die het aanneemt, uit deezr<br />

of gene Schriftuurplaatfe fchyne voort te<br />

vloeijen.<br />

b~) dat het met zyne overige fchriftuurlyke kundigheden<br />

famenftemme, om hem tot God op te<br />

leiden.<br />

In tegendeel is voor my eene christelyke<br />

Dwaaling,<br />


Samentel des Christendoms. 37<br />

d) 't gene my als ftrydig met den gefchiedkundigen<br />

zin der Schriftuure voorkomt,<br />

b) dat met myne overige, onloochenbaar fchrifcmaatige,<br />

gevoelens niet famenftcmt, en myn<br />

Geweeten doet wankelen<br />

Nu is nog de derde Vraag over, naamlyk:<br />

Zoude het niet mogelyk zyn, om een Samenjltl van<br />

de Waarheden des Christendoms vast te /lellen, 't<br />

•welk door alle, niet dweepagtige, verlichte Chris te<br />

•nen van alle Kerkgenootfchappen goedgekeurd kan<br />

worden ?<br />

Volgens de Gedagten, die men tot nog toe gehad<br />

heeft over de menigvuldige wyze om brfdervvcrpelyke<br />

Waarheden voor te ftellen , zal deeze<br />

Vraag doorgaans ontkend moeten worden. Gy<br />

fchynt intusfehen zelfs de Mogelykheid daarvan toe<br />

te ftaan, als Gy in de Voorreden van uw Oordeel<br />

over myn Samenftel zegt: „ Ik ben reeds zedert<br />

een geruimen tyd over het algemeen van oordeel,<br />

„ dat het ons Leeraaren, die Samenftellen maaken ,<br />

„ nog zeer grootelyks aan wel ingerigte Bouwftof-<br />

„ fen mangelt, eer men aan dat groote vaste Ge-<br />

„ bouw, 't welk uit zig zeiven van alle braave rn<br />

„ getrouwe Leeraaren een zekere Tocftemming<br />

„ vorderen kan, met goede vorderingen een begin<br />

,, kan maaken. Een juiste gefchiedkundige kennis,<br />

„ de godgeleerde Aardrykskunde, welke wezenlyk<br />

tot de voorige Eeuw behoort, ontbreekt ons nog<br />

3, zeer, om den zekeren grond en famenhang der<br />

„ menigvuldige kerkelyke Samenftellen te bevatten,<br />

„ daarover goed te oordeelén, en alles wat charah<br />

C Q ,, ter.


' Samenftel des Christendoms, 29<br />

natuurkundig Samenftel van deezen of genen Stigtcr<br />

der eene of andere Sekte, maar veel meer eene rcdeneerkundige<br />

bekwaamheid, om zig van alle woorden<br />

juiste en bepaalde denkbeelden te maaken ; om<br />

zig de overëenftemming of de tegenftrydigheid tusfehen<br />

het onderwerp en 't gene daarvan gezegd<br />

wordt, in alle ftellingen duidelyk voor te ftellen;<br />

en ftceds klaar bewust te wezen van den graad van<br />

Waarfchynelykheid of Zekerheid zyner denkbeelden,<br />

.'t Is deeze onderwerpelyke (fubjective) Wysbegeerte,<br />

die U in ftaat gefteld heeft, om in Paulus Brieven en<br />

de Schriften der Kerkvaderen zo duidelyk in te zien,<br />

en eene verfcheidenheid in hunne manier van voordellen<br />

te ontdekken, daar andere Gefchiedkundigen<br />

niets dan de gevoelens hunner Kerke konden vinden.<br />

Doch ik geloove, dat dc Wysbegeerte nog<br />

meer kan doen, om den gang van den Gefchiedkundigen<br />

te bevorderen en zeker te maaken.<br />

Hierover zal ik my nu omftandigcr verklaaren.<br />

Indien in de eerfte Weereld een Arts geweest ware,<br />

die uit godlyke Openbaaringc eene Leer voor<br />

de lighaamlyke gezondheid hadt voorgedraagen, en<br />

een zeker aantal van Leerlingen bekwaam gemaakt<br />

hadt, om de Volken onder allerlei Hemclsftrcekcn<br />

over het behouden en herftellen hunner Gezondheid<br />

te onderrigten, dan zoude 'er ontegenzeggelyk in<br />

de Onderrigtingen en Voorfchriften deezer geneeskundige<br />

Apostelen geene doorgaande Samenftemming<br />

of Gelykvormigheid. kunnen plaats hebben.<br />

Naar bet verfchil der Lugtsgefteldheid in ieder<br />

Land, des gezonden of fchaadclyken Vocdfels, dat<br />

C 4 daar


40 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />

daar gevonden worde, van de Levcnswyze der Inwooneren,<br />

der onder hen heerfchende Volksziekten<br />

, en van alle het gene verder aan iedere plaats<br />

byzonder eigen is, moest aan ieder Volk 'eene On ;<br />

.<br />

derngting gegeven worden, die voor hetzelve allcreigenlykst<br />

gefchikt was, en voor een ander Land<br />

niet voegde. Als wy nu eene Verzameling hadden<br />

van de Schriften deezer ingeblaazen of geïnfpireerde<br />

Artfen uit alle oorden, en daaruit een Leer en regelen<br />

voor de Gezondheid van ons Volk wilden afleiden,<br />

hoe zouden wy dan daarby moeten te werk<br />

gaan? Hiertoe dunkt my, dat twee zaaken even<br />

noodwendig vereischt worden ; naamlyk<br />

1. een voorMfgaand klaar begrip van dien ftaat van<br />

den mensch, welken wy Gezondheid noemen, of<br />

zekere algemeene kennis van de natuur van 't<br />

menfchelyk lighaam in het algemeen,<br />

2. gefchiedkundige onderzoekingen wegens al wat<br />

• aan iedere plaats byzonder eigen is, als in welke<br />

betrekkinge de Raadgeevingen' deezer godlyk verlichte<br />

Artfen gegrond zyn; om dezelven met onzen<br />

ftaat en ómftandigheden té kunnen vergelyken.<br />

Zonder voorafgaande kennisfe van de natuur des<br />

lighaams en der gezondheid kunnen de gefchiedkundige<br />

Onderzoekingen weinig voordeel hebben, omdat<br />

men dan in 't geheel niet in ftaat is om den<br />

grond der Voorfcbriften of derzelver Verband te bevatten,<br />

en daardoor toevalligheden fteeds met wezenlyke<br />

bedoelingen verwisfelen zoude.<br />

De christelyke Godsdienst is niets anders dan<br />

eene


Samenftel des Christendoms. 4ï<br />

eene geopenbaarde Leer voor de Gezondheid van 's<br />

menfchen Geest De Schriften der Apostelen zyn,<br />

gefchreeven met betrekkinge Op voormaalige zedelyke<br />

Volksziekten, cn het menigvuldig liegt voedfel<br />

voor den Geest onder de Jooden en eenige Heidenfche<br />

Volken in allerlei Gewesten. Om nu daaruit<br />

eene Leer voor de Gezondheid op te maaken, welke<br />

voor onzen tyd en voör onze zedelyke gefteltenisfe<br />

gefchikt is, moet men noodzaaklyk daarmede<br />

beginnen, dat men zig eerst duidelyk voórftelt,<br />

vvaarin de Gezondheid van 's menfchen geest in het<br />

algemeen beftaat, waarna het nuttig en noodzaaklyk<br />

is, om de gefchiedenis van de voormaalige krankheden<br />

des Gemoeds te onderzoeken, als in welker betrekkinge<br />

'het' onderrigt der Apostelen gegrond is.<br />

De gefchiedenis der menigerleie christelyke Leerftellingen<br />

geeft ons, zonder zielkundige kennisfe<br />

van de natuur van 's menfchen Gelukzaligheid, een<br />

even min klaar eh bepaald begrip van de beste zedelyke<br />

Geneeswyze in onze dagen, als een gemeen<br />

Man, die uit de gefchiedenis weet, hoe de ziektens<br />

van anderen, doch welken hy niet heeft, genezen<br />

zyn, daaruit over den ftaat zyner eigene Gezondheid<br />

onderrigt kan worden.<br />

Een klaar denkbeeld van 's menfchen Gelukzaligheid<br />

lichtte U, Hoogeerwaardig Heer, in uwe gefchiedkundige<br />

onderzoekingen wegens de Leere des<br />

Christendoms reeds voor; en juist dit geeft aan uwe<br />

Schriften een zo beflisfenden voorrang boven zo<br />

veele gelykfoortige poogingen van andere godgeleerde<br />

Gefchiedkundigen , die al het byzonder<br />

C 5 plaat-


42 Vierde Qpheld. Over een algemeen<br />

plaatfelyke en de toevallige bedoelingen van de algemeene<br />

wezenlyke Leere des Christendoms niet<br />

onderfcheiden kunnen. Doch het komt my voor,<br />

als of Gy de groote voordeden, die uwe eigen<br />

Wysbegeerte ü geeft, te zeer uit het oog verliest,<br />

cn de gewigtige ontdekkingen, die toch zekerlyk<br />

zonder hulp der Wysbegeerte niet verkreegen kunnen<br />

worden, te dikwerf aan de Gefchiedkunde<br />

töefchryft.<br />

Een der hoofdoogmerken myns Samenftels van dc<br />

christelyke Leere der Gelukzaligheid was , om jonge<br />

Godgeleerden door de Wysbegeerte te hulp te komen,<br />

opdat zy de gefchiedkundige naarvorfchingen<br />

wegens het Christendom overeenkomftiger met het<br />

oogmerk daarvan zouden inrigten en daarvan een<br />

beter gebruik kunnen maaken. Wie zig eens een al j<br />

gemeen duidelyk denkbeeld gemaakt heeft van<br />

menschlyke Gelukzaligheid, kan ook ras onderfcheiden<br />

, wat in eene aanwyzinge tot dezelve wezenlyk<br />

of flegts toevallig en plaatfelyk is: anders zal hy in<br />

de Gefchiedenis in 't wilde febermen, en de fchaal<br />

voor de kern neemen, of vervalt door het zien van<br />

een zo groote verfcheidenhcid van christelyke Leeritelfelen<br />

in eene algemeene twyfelzugt, omdat hy<br />

het hoofdpunt, waarop alle de verfchillende christelyke<br />

Samenftellen gezamenlyk uitloopen, niet kan<br />

vinden.<br />

Want toch iets moet in den Godsdienst in 't algemeen<br />

, en dus ook in den christelyken, wezenlyk en<br />

onveranderlyk zyn, hoe menigvuldig gewyzigd en<br />

vermomd wy denzelven ook in de uiterlyke Bely-<br />

de-


Samen [lel des Christendoms.<br />

denisfen mogen aantreffen. Gaarne wil ik toeftaan,<br />

dat het onderwerpelyke {fubjective) Christendom in<br />

de harsfenen der Menfchen onder even zo veele verfchillende<br />

gedaanten voorkomt, als hunne gezigtsbeelden;<br />

maar men zal my ook moeten toeftaan,<br />

dat gelyk 'er by alle ongelykheid in de menfchelyke<br />

aangezichten, echter by allen bet algemeene van 'tmenfchelyk<br />

gelaat gevonden wordt; 'er ook öp dezelfde<br />

wyze in alle godsdienftige en christelyke Lepj-ftelfelen<br />

een zodanig vast onveranderlyk kenmerk moet<br />

aangenomen worden, waardoor eene kennis Godsdienst<br />

en Christendom wordt.<br />

• Men vraagt dan vooreerst, wat dat algemeene en<br />

wezenlyke van den Godsdienst in 't gemeen uitmaakt?<br />

naderhand zal bepaald worden, wat het eigen algemeen<br />

kenmerk Van den christelyken Godsdienst is.<br />

Hier ftelle ik nu als algemeen tocgeftaan vast, dat<br />

alle menfchen met hunne poogingen om den Godsdienst<br />

te kennen èn met denzelven daadelyk te betragten,<br />

ten doelwit hebben, om zig der Godheid<br />

aangenaam te maaken, öm door haare Zegeningen<br />

hun Geluk te bevestigen en te bevorderen; en dat<br />

derhalven alle Godsdienst als eene Leer der Gelukzaligheid<br />

van redelyk vrye Wezens befchouwd moet<br />

wor.lcn. ' Om nu duidelyk en zeker te weeten, wat<br />

in iederen Godsdienst wezenlyk of bloot toevallig<br />

is, behoeft men zig maar klaar voor te ftellen, wat<br />

tot een algemeen Samenftel van Gelukzaligheid niet<br />

alleen van menfchen, maar van alle eindige Geesten<br />

in 't gemeen noodzaaklyk behoort. Dit nu heb ik<br />

my op de volgende wyze voorgefteld. '—- Het leeven


44 Vierde Opheld. Over een algemeen.<br />

ven van ieder eindigen Geest is eene voortgaande<br />

reeks van veranderingen van zynen inwendigen en<br />

uitwendigen toeftand. Gedagten volgen op gedagten,<br />

Begeerten op begeerten, Betrekkingen op betrekkingen.<br />

Maar deeze Veranderingen zyn tweeerlei.<br />

: enigen zyn eigene vrywifflgè' Verrigtingen ;<br />

anderen zyn lydelyke Veranderingen, die van de<br />

Vryheid niet afhangen. Doch door iedere Verandering,<br />

"t zy vrywillige of lydelyke, wordt de algehcele<br />

tooftand van eenen Geest of verbeterd of verergerd.<br />

Eene aanwyzing ter Gelukzaligheid moet<br />

dan ook, uit hoofde deezer tweeërleie Veranderingen<br />

van den toeftand, twee zaaken verrigtcn. Ten aanzien<br />

der Veranderingen, die van een redelyk vrywerkend<br />

Wezen afhangen, of der eigene Verrigtingen,<br />

moet zy cerstlyk zekere regelen voorfebry-<br />

"Ven, door welken te volgen de toeftand onfeilbaar<br />

altyd beter wordt; en dan moet zy ten tweede ten<br />

opzigte der lydelyke Veranderingen, die van de eigen<br />

Vryheid niet afhangen, en door de reden en de eigen<br />

kragten niet geweerd kunnen worden, middelen<br />

ter bevrediging aanbieden, welken in ftaat zyn om<br />

het gemoed van alle vreeze te verlosfen en gerust te<br />

ftellen.<br />

'Hier blykt van zeiven, hoe ongenoegzaam een<br />

Leer der Gelukzaligheid zonder Godsdienst zy. Ook<br />

kin men, zelfs zonder tot eene Godheid, die alle<br />

de Gebeurtenisfen der Weereld beftierd, op te klimmen<br />

, reeds door een verftandig nadenken met zekerheid<br />

weeten, dat 'er zekere foorten van daaden zyn,<br />

die door' haare natuurlyke en gewoone gevolgen<br />

daar-


Siümenflel des Christendoms. 45<br />

daarr.ce firekken, om het GeJuk te bevorderen, en<br />

dat 'er andere tegenovergeftelde foorten zyn, welken<br />

ter ftooringe daarvan medewerken. Alzo wordt<br />

ieder bedagtzaarn mensch al zeer vroeg door eigen<br />

ervaaringe geleerd, dat Maatigheid; het ftreeven<br />

naar (leeds béiere Kennisfe en grootere Bekwaamheid<br />

; Arbeidzaamheid; Gedienftigheid ; Trouwe;<br />

en wat men'meer Deugd noemt, natuurlyker wyze<br />

goede Gevolgen; en een tegen over gefteld gedrag<br />

flegte' Gevolgen voor hem in meest alle gevallen na<br />

zig trekken. En dus kan de Reden, zélfs zonder<br />

de kennisfe eener Godheid, menigvuldige regelen<br />

tot het beste beftier van vrye daaden ontdekken, en<br />

zig daaruit eene Leere der Gelukzaligheid opmaaken.<br />

Dan de Ondervinding levert ook niet zelden<br />

voorbeelden op, dat dé verwagte vrugten der beste,<br />

deugdzaamfté daaden wegblyven, ja zelfs dat zomtyds<br />

grootere Bekwaamheden en Verdienften ondeugende<br />

menfchen tot jaloersheid en nyd aanzetten<br />

en hen dan ongelukkig maaken, en eindelyk dat<br />

duizende uiterlyke toevallen de fchranderfte Ontwerpen<br />

en het geluk der menfchen, waaraan zy zeden<br />

veele jaaren met veele moeite gearbeid hadden,<br />

zonder hunne geringde fchuld verydelen. Volgens<br />

deeze onlochcnbaare Waarheden is eene Leer van<br />

Gelukzaligheid, die alleen op ondervindingen rust,<br />

tot deeze Voorfchriften bepaald: Men moet verftandig<br />

en deugdzaam leven, dewyl het Geluk daardoor:<br />

in de meeste gevallen bevorderd wordt; en wanneer<br />

fins Ongelukken bejegenen, moet meq zig daarv<br />

' :<br />

• mede


46 Vierde Oftheld. Over een algemeen<br />

mede ; troosten, dat men ze zig' zeiven niet op dei?<br />

hals gehaald heeft. , , t,<br />

Hieruit blykt dan ook van zelve, wat eigenlyk tot<br />

deeze Leere der Gelukzaligheid, die op Ervaarii gen<br />

rust, nog moet bykomen, om het Gemoed oi,der<br />

ahe de veranderingen des Leevens op te beuren,<br />

ftandvastig te maaken, en in alles fteeds getroost der<br />

Deugd te doen aankleeven; en wat het derhalven<br />

eigenlyk is, dat men van den Godsdienst verlangt.,<br />

't Is tweevoudig.<br />

1. De Verzekering, dat zedelyk goede daaden niet<br />

alleen firekken tot Vermeerdering des Geluks, en<br />

in de meeste gevallen goede gevolgen hebben,<br />

maar dat zy in alle gevallen onfeilbaar voordcelig<br />

zyn en haare Be'ooningen erlangen.<br />

2. De Verzekering, dat de lydelyke Veranderingen<br />

van ftaat, die van ons niet afhangen, het waare<br />

Geluk der Deugdzaamen nimmer vernielen, maar<br />

tot een grooter heil in het volgende leeven zal<br />

. len medewerken.<br />

Deeze tweevoudige Verzekering rust op deeze<br />

Stelling: *<br />

'Er is eet algoed Regeerer der Weereld, die aan<br />

alle redelyke vrye Wezens zo veel goed toedeelt, als<br />

zy naar hunne zedelyke betrekkinge in ftaat zyn te<br />

.ontvangen.<br />

j Op deeze Stelling loopt het gantfche Wezen van<br />

••den Godsdienst als op een middenpunt uit, en alle<br />

•andere Stellingen, die daartoe gebragt worden, zyn<br />

-betrekkelyk waar en goed, als zy gefchikt zyn, om<br />

den-


'Samenftel des Christendoms.<br />

denzeiven tc verklaaren, te bewyzen of in betragtinge<br />

te brengen.<br />

Deeze uitkomst (rcfultaf) myner wysgeerige bedenkingen<br />

vergelykende met de Gefchiedenis der<br />

Godsdienften in de Weereld , zal men dezelve<br />

doorgaans bevestigd bevinden. Hoe verfcheiden de<br />

Godsdienften , de godsdienftige Gevoelens, en de<br />

Zeden der Volken ook immer waren, hebben egter<br />

alle Godsdienften dit Geloof, gemeen, dat de Ge»<br />

beurtenisfcn der Weereld aan eene hoogere Bcftieringe<br />

onderworpen zyn, en dat men door eene getrouwe<br />

waarnecming van het gene men als zynen<br />

Pligt of den Wil der Godheid erkend, zyn toekomend<br />

Lot kan beveiligen en verbeteren- Ook zal<br />

men bezwaarelyk eene Stelling, die voor de Gelukzaligheid<br />

van den Mensch dienftig is, kunnen aanduiden<br />

, die niet te gelyk uit het denkbeeld eener<br />

algoede zedelyke Beftieringe der Weereld kan voortvloeijen.<br />

Nu kan men ook gemakkelyk, in de tweede plaatfe<br />

, het wezenlyke van het Christendom opmaaken.<br />

Jefus Leer is ontegenzeggelyk een onderwys ter Gelukzaligheid.<br />

Maar hier moet men den inhoud van<br />

dit onderwys of der Leere zelve, en 't gene den<br />

Leeraar en zynen Verzekeringen gezag byzet, onderfcheiden.<br />

De inhoud van het Evangelie beftaat ten deele, ih<br />

tegenftellinge van alle toenmaalige"Volksgodsdien.<br />

ften, in de voorafgaande Leere, dat niet uitwendige<br />

Godsdienftigheden, maar Geloof, dat is inwendige of<br />

daadelyke Godsdienst, den mensch Gode aangenaam<br />

maakt;


48 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

maakt; ten deele in deeze HoofdfteJIing, dat God<br />

als de Vader van alle menfeke». voor een ieder de<br />

hoogst mogelyke Gelukzaligheid heeft voorbereid en aan<br />

hem fehenken wil , maar dat allen daarvan maar<br />

zo veel daadelyk erlangen, als zy naar hun zechhk<br />

goed gedrag zig daarvan ioeëigenen. Dit is het wczenlyke<br />

van Christus Leere. De gantfche overige<br />

inhoud betreft Verkiaaringen en Uitbreidingen dee.<br />

zer iiellinge, met zodanige bekïeedfelen, als zy<br />

voor toenmaalige Toehoorers en Leezers van christelyke<br />

onderwyzingen zyn moesten, om hen te gewinnen.<br />

„ •<br />

In de Voorreden van uw antwoord op de Geloofsbelydenis<br />

, van den Heer Bahrdt zegt gy:<br />

,, Alle kundige en braave Leeraaren der drie groote<br />

„ Kerkgenootfchappen komen daarin overeen , dat<br />

„ dc eigenlyk onmiddellyke Grondartykelen des<br />

„ christelyken Geloofs, of des christelyken Gods-<br />

„ diensts, hoe men christelyke Gefchiktheid en<br />

„ Gelukzaligheid verkrygt, aan alle Partyen werkes><br />

lyk gemeen zyn en blyven, fchoon in zeer verfchillende<br />

gezigtspunten." Naardien Gy dan zelf<br />

beweert, dat 'er Grondartykelen des christelyken<br />

Geloofs zyn, die algemeen in alle Kerkgenootschappen<br />

daarvoor erkend worden,, volgt, dunkt my, onmiddellyk<br />

daaruit, dat 'er ook een algemeen Samenftel<br />

des Christendoms, ten minften voor alle bekwaame<br />

en braave Leeraars van alle christelyke Gemeenfchappen,zyn<br />

moet; want uit de famenftellinge van die<br />

al?emeene Grondartykelen ontftaat noodwendig een<br />

algemeen Leerflelfel, Maar Gy hebt U niet nader<br />

ver-


Samen/lel des Christendoms. 49<br />

verklaard, wat Gy voor.dergelykc algemeene Grondartykelen<br />

houdt; doch dewyl Gy derzelver oogmerk<br />

ftelt in het voortbrengen van christelyke Gefchiktheid<br />

en Gelukzaligheid, is het fchier onmogelyk,<br />

dat wy in het bepaalen deezer Grondartykelen niet<br />

zouden overeenftemmen. Ook zyn alle christelyke<br />

Kerkgenootfchappen werkelyk eenftemmig over de<br />

Hoofdfcelling boven door my voor wezenlyk verklaard;<br />

dat God naamlyk voor alle Menfchen ai het<br />

goede heeft voorbereid, dat voor hunne gantfche<br />

duurzaamheid nuttig is, doch dat zy tot het genot<br />

daarvan alleen door hun goed gedrag geraaken kunnen<br />

; 't welk dan niet dc algemeene Grondwaarheid<br />

van allen daadelyken Godsdienst overeenftemt, te<br />

weeten, dat de Gebeurtcnisfen in de Weereld door<br />

een algocd Wezen volgens zedelyke beginfelen be-.<br />

itierd worden. Even het zelfde leert Christus, als<br />

hy op de vraage, welke de weg ter Gelukzaligheid<br />

zy, dit kort antwoord geeft: Hebt God lief boven<br />

alles, en uwe Medemenfchen als u ze]ven. God<br />

boven alles lief te hebben, fluit de erkentenis zyner<br />

hoogfte zedelyke Goedheid en Voortreffelykheid iri<br />

zig, welke Hem tot het hoogfte voorwerp van Lief.<br />

de en van het onbepaaldfte Vertrouwen maakt. De<br />

redelyke Zelfsliefde, en die haar op zyde treedt eri<br />

naarvolgt, de algemeene Menscblievendheid zyn de<br />

zuivere bronnen van eén zedelyk goed gedrag. Men<br />

kan hier verder niets by voegen, 't welk, wat het<br />

grondbeginfel daarvan betreft, hierin niet reeds<br />

Zoude begreepen zyn.<br />

Maar gewisfelyk kome ik ook met ü te felyi<br />

D '••ver-


Vierde Ophclcl. Over een algemeen<br />

overeen,dat de Gezigtspunten , waaruit deeze Grondartykelen,<br />

in de onderfcheiden Kerkgemeenfchappen,<br />

door byzondere Godgeleerden en Christenen befchouwd<br />

en met allerlei nevenbegrippen verbonden<br />

worden, zeer menigvuldig zyn.<br />

Het maakt egter in de christelyke Gefchiktheid en<br />

Gelukzaligheid geen onderfcheid, of men het Goedé<br />

van eenen éénigen of drieëenigen God, onmiddellyk<br />

of middellyk, door Christus of eerst door voorbiddinge<br />

zyner Moeder verwagt; noch of men by<br />

de erkentenisfe zyner zedelyke Zwakheid den eerften<br />

grond daarvan zoekt in het dierlyk deel der menschlyke<br />

Natuur, of in den Satan, of in de Zonde van<br />

den Stamvader, indien maar de gefchiktheid om zyn<br />

hart te verbeteren door de aangenomen onderftelling<br />

niet verzwakt worde. Intusfchen is 't toch ook een<br />

uitgemaakte zaak, dat de nuttigheden van het Leeraarsamt<br />

veel grooter en de christelyke Verdraagzaamheid<br />

uitgebreider zouden worden , indien de<br />

Godgeleerden uit alle kerkelyke Genootfchappen algemeeneraangemoedigd<br />

konden worden, om de wezenlyke<br />

Grondartykelen van de plaatfelyire, toevallige<br />

Geloofsbepaalingen naauwkeuriger te onderfcheiden.<br />

En dit kan , naar myne gedagten , het<br />

beste gefchieden, als de verlichte Godgeleerden de<br />

Gefchiedenis met de Wysbegeerte paaren, of wanneer<br />

deeze tweeërlei wyzen, om de christelyke Lecringen<br />

te onderzoeken , eikanderen tot dit groote<br />

oogmerk onderfteunen.<br />

Myn Samenftel van de christelyke Leere der Ge­<br />

f t e n<br />

lukzaligheid is eigenlyk alleen bevat in den 8i


Samen/lei des Christendoms.<br />


5« Vierde Ojèeld. Over een algemeen<br />

onverdraagzaam fchyne geweest te zyn, is de reden,<br />

daarvan, omdat ze voor de meeste verlichte Christenen<br />

tegenwoordig becrekkelyk valsch zyn, en van<br />

God afleiden. Voor't overige mogen zy, die daarin<br />

ftigtinge meenen te vinden, dezelven behouden;<br />

maar volgens de gefteldheid onzer eeuwe is het tegenwoordig<br />

de pligt van ieder Godgeleerde, die aan<br />

het oogmerk zyner Predikinge voldoen wil, openlyk<br />

te zeggen , dat men ook zonder het geloof aan dergelykc<br />

ftellingen kan zalig worden.<br />

In de twee volgende Onderhandelingen of Ophelderingen<br />

over myn Samenftel zal ik nog gelegenheid<br />

hebben, om voor andere Leezers veele zaaken,<br />

waaruit in onze dagen misverftand ontfiaan is, in een<br />

helder licht te plaatfen.<br />

Ten aanzien van uwe iaatere Schriften, meene<br />

ik, Hoogeerwaardig Heer! duidelyk aangetoond te<br />

hebben, dat Gy daarin geenszins bedoelt, om de<br />

verdere Verlichting over het Christendom, welke<br />

Gy zedert zo veele jaaren met yver bevorderd hebt,<br />

paaien te ftcllen; maar dat uw oogmerk veel eer is,<br />

om het reeds voortgebragte Licht te beveiligen, te<br />

behouden en meer en meer te verbreiden, naardien<br />

Gy U ftelt tegen de Onverdraagzaamheid tegen<br />

openlyk vastgeftelde Leerftellingen van groote<br />

Kerkgenootfchappen, als waardoor ligtlyk onëenigheid<br />

zoude veroorzaakt kunnen worden , waaruit<br />

men wederom ftaatkundige redenen zou kunnen opvatten<br />

, om de Vryheid in 't leeren op nieuw door<br />

hoog Gezag te bepaalen. Maar of ik nu zo gelukkig<br />

geweest ben, om uw geheel Gevoelen over het<br />

ver-


Samen/lel des Christendoms. 53<br />

verkrygen van de waare Gefchiktheid tot het Leeraarsamt<br />

en het gebruik maaken daarvan uit uwe Schriften<br />

goed op te maaken, en naar uw genoegen ter<br />

neder te ftel'eu, daarvan ben ik gewisfelyk zo verzekerd<br />

niet, als ik my bewust ben, dat ik daarin<br />

met eene waare en groote Hoogagtinge voor U ben<br />

te werk gegaan.<br />

Doch voor myne Leezers oordeele ik het noodig,<br />

om het gene ik tot hier toe afzonderlyk en verftrooid<br />

voorgefteld hebbe, nog eens. hoofdzaakelyk by eikanderen<br />

te voegen.<br />

Volgens ü heeft het Christendom nooit een zeker<br />

aantal van dus en zo gevormde Leerftellingen bevat.<br />

Als een leerzaam onderwys, was het ten tyde van<br />

Christus en zyne Apostelen, eene Opwekking des<br />

verftands tot zuiver geestelyke begrippen van God<br />

en zyne zedelyke Volmaaktheden, en van de regte<br />

wyze, om zig door inwendige goedheid des harten<br />

Gode aangenaam te maaken. In den mensch zeiven<br />

is het Christendom die zedelyke gefchiktheid om<br />

Gode welbehaagelyk te zyn en te handelen, welke<br />

men uit den gemeenzaamen omgang met deeze chris.<br />

telyke denkbeelden verkrygt. Naar de maate der<br />

bekwaamheden , kundigheden en gemaakte vorderingen<br />

in de beoefening van verhevener onzinnelyke<br />

begrippen, welken Christus en de Apostelen by<br />

hunne loehoorers en Leezers aantroffen,, moesten<br />

zy hunne Voorftellen inrigten; en naardien eenigen<br />

daarvan meer, anderen minder begreepen, en allen<br />

deeze nieuwe denkbeelden met hunnen overigen<br />

voorraad verbonden, ósêftcndeti daan;ü te gelyk z< < r<br />

D 3 me-


54-<br />

Vierde Opleid, Over een algemeen<br />

menigvuldige Leerftelfélen, die allen christelyk waren.<br />

En naardien de. Leeraars in alle Landen hun<br />

Verftand bezig hielden met deeze nieuwe christelyke<br />

denkbeelden , en ieder Leeraar zig hiervan naar zyne<br />

byzondere denkwyze ook een byzonderen famenhang<br />

vormde, werden deeze Gevoelens naderhand<br />

nog menigvuldiger. De christelyke Waarheden zyn<br />

ten ailen tyde op veelerlei wyzen voorgefteld; doch<br />

dit brengt aan het oogmerk van het Christendom<br />

geen nadeel toe, omdat de zedelyke bekwaamheden<br />

onder alle Partyen, hoedanig de Leer ook gefteld<br />

roogt wezen, verbeterd wierden. Door de Onverdraagzaamheid<br />

der Leeraaren, vooral- van hun die Magt<br />

hadden, werden Geloofsformulieren voor den openbaaren<br />

Godsdienst naderhand noodzaaklyk, en de<br />

Overheid werdt, tot bylegging en verhoeding<br />

van verdere oneenigheden, daardoor als gedwongen<br />

, om dezelven door haar Gezag te bekragtigen.<br />

Maar daarom werdt het Geweeten der Christenen<br />

met aan Wetten onderworpen. Nog tegenwoordig<br />

hebben Symbolifche Voorfchriften der Leere dit oogmerk<br />

en nut, dat openlyke fcheuringen worden voorgekomen<br />

; en ieder Leeraar moet, om dit goedeoogmerk<br />

der Overheid te bevorderen, het kerkelyk<br />

Samenftel in zyne openbaare Onderwyzingen in agtinge<br />

houden, omdat hy zelve geen regt.heeft om Verdraagzaamheid<br />

te eifchen voor zyne byzondere Gevoelens,<br />

indien hy zelve de Leerftellingen dier Kerke!,"<br />

waartoe hy behoort, niet dulden wil.. Maar hy<br />

behoeft daarom zyne betere kundigheden niet nutteloos<br />

te'laaten. By het voordraagen van de Leere<br />

IJ .. ,. . U.r,. . . ••> '• : • :<br />

. - ••• ••• • zy-


Samenftel des Christendoms. 55<br />

zyner Kerke kan hy ook gefchiedkundig voordellen,<br />

hoe. andere Christenen daarover denken, cn dan aan<br />

het Gewisfe zyner onderfcheiden' Toehooreren de<br />

keuze overlaaten, wat den vrede hunner ziele op de<br />

beste wyze kan bevorderen en hun hart verbeteren.<br />

Om deeze Gefchiktheid als Leeraar te verkrygen , is<br />

de beoefening van de gefchiedenis der christelyke<br />

Leerftellingen het voornaamfte hulpmiddel, omdat<br />

men daardoor ten klaarften gewaar wordt, onder<br />

welke menigvuldige gedaanten het Christendom nogtans<br />

overal tot deszelfs oogmerk vrugtbaar werkzaam<br />

geweest is, en omdat men alles, wat aan tyd<br />

cn plaats byzonder eigen, cn daarom juist ook aan<br />

geduurige. veranderingen onderhevig was, daarvan<br />

afzonderende, het wezenlyke en algemeene des christelyken<br />

Geloofs vinden, en daaruit voor zig zelvcn<br />

een zuiver fciiriftuurlyk Samenftel kan opmaaken.<br />

By dit laatfte heb ik nog gevoegd, dat de Gefchiedkunde<br />

ons tot dit doel te ligter en veiliger<br />

brengen zal, indien men niet verwaarloosd het Licht<br />

der Wysbegeerte hier te hulp te neemen Ik bevccle<br />

my in uwe verdere Toegenegenheid, en ben met<br />

Erkentelykheid en Dankbaarheid<br />

HOOGEERWAARDIG HEER !<br />

Uwe vcrpligte Dienaar<br />

&' T E I N B A R T,<br />

D4 VYF-


V Y F D E<br />

O P H E L D E R I N G ;<br />

Over de betrekkelyke Waarheid.<br />

lle zekerheid van 's menfchen kennisfe rust op<br />

A de ftelling, dat iets niet te gelyk zyn en ook<br />

niet zyn kan; want anders zoude iets te gelyk waar<br />

en niet waar kunnen zyn. Deeze grondwaarheid ftellen<br />

ook alle menfchen by hunne oordeelén met meer of<br />

minder klaare bewustheid vooraf vast, en zyn daarom<br />

geneigd, om zo dra zy de Waarheid meen en<br />

gevonden te hebben, alle andere Gevoelens, die<br />

van hun oordeel afwyken, en hetzelve maar eenigszins<br />

fchynen tegen te fpreeken, voor Dwaalingcn<br />

te verklaaren. Dan zo zeker het is, dat de Waarheid<br />

op zig zelve altyd maar één is, en dat daadelyk<br />

tcgenflrydige Stellingen niet te gelyk waar kunnen<br />

zyn; even zo zeker is het ook, dat deeze tcgeuftrydigheid<br />

in de meeste van elkander afwykcnde<br />

Gevoelens der menfchen flegts fchynbaar en niet<br />

werlcelyk daar is, 'en dat derhalven veele Oordeelén,<br />

ja gantfche Leerftelfelen , die ons onverüenbaar toefchynen,<br />

zeer wel met eikanderen beftaan en te gelyk<br />

waar kunnen wezen. Jn de leerboeken over de<br />

Logica en Dialectica wordt wel breedvoerig aangetoond,<br />

wat tot eene waare tegenftrydigheid behoort, cn<br />

veele goede regelen worden daarin voorgefchrceven;<br />

voor-


etrekkelyke Waarheid. 5 ?<br />

vooral dat men aan den klank der woorden niet moet<br />

hangen, maar naauwkeurig onderzoeken, of zy wel<br />

in denzelfden zin en gelyke uitgebreidheid van betekenisfe<br />

gebezigd worden; dat men daarna verder<br />

m^et onderzoeken, of van een en hetzelfde onderwerp<br />

even hetzelfde gezegde (pradicatum) in<br />

even dezelfde betrekking te gelyk bevestigd en ontkend<br />

worde en z. y. Maar hoe juist deeze Regelen<br />

p^k bepaald, en door duidelyke Voorbeelden opge<br />

helderd zyn mogen , feilen egter Geleerden zelfs<br />

zeer dikwerf in derzelver toepasfinge,, en dit heeft<br />

nergens menigvuldiger plaats, dan daar het op het<br />

beöordeelen van verfchillen in den Godsdienst aank<br />

imt. Opdat nu deeze Opheldering voor myne Lee^<br />

zeren niet te droog of afgetrokken worde, zal ik<br />

bJer vooraf een Voorbeeld ter nederltellen, waarin<br />

alles, dat ik over de betrekkelyke Waarheid breedvoeriger<br />

zal tragten te ontwikkelen, zinnelyk zal<br />

voorgefteld worden. Hier en daar vindt men Schilderyen<br />

met reepen , vouwen of plooijen, die naar maate.<br />

men dezelven van de eene of andere zyde befchouwt,<br />

verfchillende voorwerpen vertoonen. Dus vindt men<br />

in eenige Kerken dergelykeAfbeeldfelen van de Drieeenheid.<br />

Staat men regt voor het Beeld, dan ziet<br />

men eenen ouden eerwaardigen*man op eenen Troon;<br />

treedt men op zyde naar de regter hand, ziet men<br />

Christus aan het Kruis; gaat men aan den anderen<br />

kant ter linker zyde, vertoont zig het Beeld eener Duive<br />

aan het oog; kiest men eindelyk nog andere plaatfen<br />

buiten deeze drie voornaame Gezigtspunten,<br />

dan bekomt het Schildery een meer of min dubbel-<br />

D 5 zin-


5"<br />

ïïyfde- Opheld. Ov:r de<br />

zinnig en verward voorkomen. Nu verbeelde meu<br />

zig eene menigte Menfchen , die zig in een halven<br />

kring en in verfchillende afftanden rondom dit tafereel<br />

fteben, doch waarvan geene vooraf eenig begrip<br />

heeft van de kunftige fchikking des geheels;<br />

en ieder deezer menfchen zal on'ochenbaar iets anders<br />

zien , en moet derhalven een ander oordeel<br />

over het Schildery vellen, dan alle de overige Aanfcbouwers,<br />

zo lang hy van plaats niet verandert.<br />

Alle deeze oordeelén wedcrfpreeken elkai:deren<br />

eenigermaate, en nogtans zvn ze allen betrekkelyk<br />

waar, ten aanzien naamlyk van het gezigtspunt,<br />

•waaruit-ieder het i'eeld befebouwd heeft. Indien ik<br />

•nu toonen kan, dat het met alle menfehelyke kennisfe<br />

zekerlyk op dezelfde wyze gefteld is, dat alle<br />

onze oordeelén oorfpronglyk op "verfchynfelen gegrond<br />

zyn; dat een ieder uit zynen ftand de eene<br />

of andere zyde van het Voorwerp meer of min duidelyk<br />

ziet, en dat het voor de meesten onmogelyk<br />

is, hunnen ftand te veranderen, of zig in eene andere<br />

Gemoedsgefteltenis te verplaatfen; dan zal<br />

daaruit volgen, dat zo niet aan alle, nogtans aan<br />

de meeste godsdienftige gevoelens van andere menfchen<br />

, die ons verkeerd cn tegenftrydig toefchynen,<br />

eene betrekkelyke Waarheid moet toegeftaan worden.<br />

Doch eer ik nog tot myn bewys overga, zal<br />

ik vooraf nog eenige aanmerkingen tón aanzien van<br />

het gegeven Voorbeeld ter nederftcllen.<br />

i) Zo lang de Aanfcbouwers van een veelvoudig<br />

Schildery hun oordeel alleen tot hunne eigene ondervinding<br />

bepaalen, en de cerfte dus zegt: bet<br />

Beeld


etrekkelyke Waarheid.- $g<br />

Beeld ftelt ,\zo veel ik daarin zie, zeer duidelyk een<br />

eerwaardigen Grysaart en niets anders voor; een ander:<br />

het ftelc naar myne Waarneeming eenDuiveen<br />

geenszins een oud Man voor; en z. v. dan zyn<br />

alle deeze oordeelén het één zo wel als het ander<br />

waar-<br />

2) Maar zodra iemant uit zyne ervaaiinge befluit,<br />

dewyl ik niets dan eene Duive, en die wel zeer<br />

duidelyk, zie; is het onmogelyk dat niet alle andere<br />

menfchen, die goede oogen hebben , even<br />

het zelfde even zo duidelyk zien zouden als ik;<br />

en derhalven moeten alle anderen, die dit niet<br />

zien, flegte oogen hebben: dan begaat hy een lompen<br />

misflag in zyn befluit.<br />

3) En wanneer iemant verder hieruit befloot: allen<br />

die even zo goede oogen hebben als ik, en egter<br />

zeggen, dat het Schildery niet zeer duidelyk eene<br />

Duive verbeeldt, maar geheel iets anders, of nog<br />

meer dan die, die fpreeken. tegen hunne eigene<br />

Ondervinding en Geweeten, cn zyn opzettelyke<br />

Loogenaars: dan zoude dit oordeel en befluit<br />

: even valsch als onbillyk wezen. Niets ziet men<br />

nogtans in twisten over den Godsdienst meer gebeuren<br />

, dan dat Godgeleerden, die nooit beproefd<br />

hebben om zig uil dat Gezigtspunt, waarin zy<br />

door het onderwys hunner Leeraaren geplaatst<br />

waren, te, begeven of ,in een ander te ftellen,<br />

alle hunne Medechristenen, die niet volmaakt<br />

hetzelfde als zy zien, of die meer dan zy waarneemen,<br />

een boos hart:cn eene. boosaartige vry-<br />

wil-j


6.0 V-yfde Ophelcl. Over de<br />

willige Zelfsverblinding tegen de Waarheid aai><br />

tygen.<br />

4) Daar nu hy alleen, welke het meergemelde<br />

Kunstftuk van alle kanten befchouwt, een volkomen<br />

begrip daarvan verkrygen, en als hy zig van<br />

ftap tot ftap in het gezigtspunt der overige Aanfchouweren<br />

ftelt, van de betrekkelyke Waarheid<br />

van alle hunne fchynbaar ftrydige oordeelén duidelyk<br />

overtuigen kaD; zo blykt daaruit, hoe men<br />

de fchynbaare Tegenftrydigheden in dc gezegden<br />

der Geleerden zig met voordeel kan ten nutte<br />

maaken, en de Voorwerpen volkomener leeren<br />

kennen. Men kan naamlyk vooraf vastftellen,<br />

dat als veele Menfchen van een even goeden gezigt<br />

in zeker Voorwerp niet even het zelfde<br />

zien, of wanneer even fchrandere Mannen na het<br />

onderzoeken van zeker Vraagftuk verfchillende<br />

antwoorden geeven , zy allen die zaak uit een<br />

ander gezigtspunt befchouwd, en daarin iets ontdekt<br />

hebben, 't gene den anderen verborgen is<br />

gebleeven. Indien men zig dan niet vergenoegt<br />

met het gene men zelfs reeds zeer duidelyk uit<br />

het gekoozen. gezigtspunt weet, noch zig verlaat<br />

op het gezag of de menigte van (temmen der genen,<br />

die verzekeren alleen dat waar te neemen,<br />

't welk wy zien, maar zig de herhaalde moeite<br />

geeft, om. die wegen naar te fpooren, langs welken<br />

anderen tot voor ons fchynbaar ftrydige Gevoelens<br />

gekomen zyn, dan zal men akyd iets<br />

nieuws uit den ftand en het gezigtspunt van zulke


letrekKélyke Waarheid. 6l<br />

ke Menfchen ontdekken. De paradoxfte of fchynbaarst<br />

ftrydige Schryvers doen daarom veel meer<br />

ter uitbreidinge onzer waare kundigheden, dan<br />

alle de Uitleggers van ons aangenomen Samenftel.<br />

Nu ga ik tot het bewys over, ,dat alle kennis<br />

van den Mensch oorfpronglyk op Verfchynfekn<br />

rust, dat geen mensch volmaakt dezelfde gewaarwording<br />

daarvan hebben kan, als de anderen; dat<br />

derhalven reeds by het verzamelen van de eerfte<br />

beginfelen onzer kundigheden allen een meer of<br />

min verfchillend begrip van iedere zaak verkrygen,<br />

en dat gevolglyk ook de oordeelén van meerdere<br />

Menfchen over hetzelfde Onderwerp noodzaaklyk<br />

verfchillen moeten. Ik ftelle vooraf vast, dat myne<br />

Leezers met my daarin overeenkomen, dat 'er<br />

geen aangebooren kennisfe is, en dat de ziel zig<br />

niots kan voorftellen, 't welk haar niet vooraf door<br />

de inwendige of uitwendige Zintuigen, wat ten minften<br />

het eerfte wezen daarvan betreft, is aangebooden.<br />

Daarom kan een Blindgeboorene nimmer eenig<br />

denkbeeld van Licht of Kleuren, of een Doofgeboorene<br />

van Geluid en Toonen verkrygen. Wil<br />

iemant nogtans het Gevoelen over de aangebooren<br />

Denkbeelden aanneemen , die moet ook toeftaan,<br />

dat ieder Mensch zyne hem aangebooren denkbeelden,<br />

waarvan hy zig niet ontdoen kan, volftrekt<br />

als waar, tot een grondllag zyner oordeelén moet<br />

leggen, en dat alle daaruit afgeleide Stellingen voor<br />

deezen mensch noodzaaklyke Waarheden, waartegen<br />

by hem nooit eenige twyfel kan opkomen,<br />

worden zullen. Maar dan zal juist hetzelfde, dat<br />

ik


Vyfde Opheld. Over do<br />

ik uit de verfchillende vermogens van gewaarwording<br />

en den verfchillenden ftaat der Menfchen wilde afleiden<br />

, onmiddellyk volgen; dat naamlyk de tegenftrydige<br />

Gevoelens der menfchen in betrekkinge tot<br />

hunne grondbeginfelen, die van hun zeiven niet afhangen<br />

, en waarnaar zy zig in hun gedrag volftrekt<br />

gedraagen moeten, in *t algemeen eene betrekkelyke<br />

Waarheid hebben, en daarom altyd verfchooning<br />

verdienen. Verder ftel'e ik als door de ervaaringe<br />

bekend vooraf vast, dat alle menfchen, zodra zy<br />

volmaakt dezelfde denkbeelden van zekere zaake<br />

hebben, ook in hunne oordeelén met eikanderen<br />

overeenftemmen, gelyk dit in het rekenen en andere<br />

Waarheden, en vooral in de Leer der Grootheden<br />

ten klaarftcn blykt. Na deeze twee ftukken<br />

vooraf onderfteld te hebben ga ik nu tot het bewys<br />

zelve over.<br />

Indien onze Ziel zig niets kan voorftellen, dan 't<br />

gene haar te vooren door het uitwendig of inwendig<br />

Gevoel is aangebooden, volgt daaruit regtftreeks,<br />

dat alle kennis van den mensch oorfpronglyk alleen<br />

op Verfchynfelen gegrond is. Door de zintuigen<br />

leeren wy niet kennen, wat een zaak in en op zig<br />

zelve is, maar wy worden de werkingen der dingen<br />

op onze zintuigen gewaar. Uit de veranderingen,<br />

die in onze Zintuigen voorvallen, maaken wy een<br />

denkbeeld van die dingen, die ze veroorzaaken of<br />

fchynen te 'veroorzaaken. Wanneer nu in de zinnelyke<br />

Werktuigen der menfchen eene verfcheidenheid<br />

plaats heeft, dan kunnen ook de veranderingen, die<br />

daarin door de Voorwerpen voortgebragt worden,<br />

niet


letrékkefyke Waarheid. 63<br />

niet gc-lykvormig zyn. Ten aanzien nu der grovere<br />

Zintuigen van den Smaak en de Reuk, bewyst de<br />

dagelykfehe ondervinding, dat even dezelfde zaak<br />

den éénen aangenaam fmaakt en ruikt, welke voor<br />

een ander door beide zintuigen eene onaangenaame<br />

gewaarwording veroorzaakt, en waarvan een derde<br />

verzekert, dat hy in het geheel niets riekt of proeft.<br />

Alle deeze oordeelén zyn onbetwistbaar even waar,<br />

omdat een ieder maar zyne gewaarwordig van het<br />

Voorwerp kent, en niet het gene de zaak in en op<br />

zig zelve is. Ten aanzien der fynere Zintuigen van<br />

het Gehoor en het Gezigt merken wy insgelyks op,<br />

dat veelen, die anders een fcherp gehoor hebben,<br />

nogtans geene ooren hebben voor de Muzyk, dat<br />

veelen een korter Gtzigt hebben dan anderen, en<br />

daarom van een uitgebreid en verfcheiden uitzigt<br />

geen begrip kunnen krygen, en dat dc oordeelén<br />

over het aangenaame en onaangenaame van zigtbaare<br />

en hoorbaare Voorwerpen ongemeen verfchillen,<br />

daar toch aan allen, dewyl ze onmiddellyk uit gewaarwordingen<br />

ontftaan, eene betrekkelyke Waarheid<br />

niet geweigerd kan worden. Maar het onderfcheid<br />

in de eenvoudige zinnelyke Waarneemingen<br />

is zekerlyk nog oneindig menigvuldiger, dan wy<br />

door woorden in ftaat zyn die aan eikanderen mede<br />

te deelen. 't Gene ik groen noeme, noemt ieder<br />

Duitfcher ook groen, maar het is twyfelagtig, of<br />

wel één eenige dezelfde gewaarwording en voorftelling<br />

van deeze kleur heeft, welke myn oog my<br />

geeft, en 'er is volftrekt geen middel, om my daarover<br />

met anderen in het zekere te fteilen, omdat<br />

zy


Vyfde OpheJd. Over de<br />

zy het zelfde Voorwerp niet door myne oogen nocu<br />

ik door hunne oogen kunnen zien. Veclligt zien<br />

veele oogen alle Voorwerpen twee, drie, tienmaal<br />

grooter, en anderen zo veel maaien kleiner dan ik;<br />

doch ook hierover kunnen wy ons onderling niet<br />

verftaan, omdat iedere maat, waarmede wy de<br />

Voorwerpen vergelyken, ook om dezelfde reden aan<br />

het oog van anderen zo vfecl maaien grooter of kleiner,<br />

dan my, toefchynt. Dewyl de glaze en de<br />

kristallyne Vogten in de oogen van alle menfchen<br />

noch dezelfde verhevendheid , noch denzelfden afftand<br />

van eikanderen en.van het Oogvlies hebben,<br />

kan men niet alleen gisfen, maar volgens doorzigtkundige<br />

beginfelen is het zeker, dat de oogen van<br />

den éénen mensch veel meer vergrooten dan die<br />

van den ander; en dat by gevolge ook veele menfchen<br />

aan zekere Voorwerpen veele dingen waarneemen,<br />

waarvan anderen in 't geheel geene gewaarwordingen<br />

ooit erlangen kunnen. Hieruit volgt, dat<br />

by het eerfle inzamelen van de eerfle beginfelen onzer<br />

kennisfe die denkbeelden wegens zekere Voorwerpen,<br />

welken uit gewaarwordingen der uitwendige<br />

zintuigen ontfiaan, in verfchillende menfchen<br />

uitneemend menigvuldig en verfcheiden zyn moeten<br />

hoezeer wy deeze verfchillende denkbeelden<br />

allen met dezelfde woorden aanduiden.<br />

Ten aanzien des Gevoels moet inzonderheid aangemerkt<br />

worden, dat de Menfchen ook naar hun<br />

verfchillend Zenuwgeftel zelfs de Smert in oneindig<br />

verfchillende graaden gevoelen, en dat daarom<br />

ook veelen nooit eenig het minfte begrip van derzei-


etrekkelyke Waarheid.<br />


C6 Fy/Je OphlJ. Over dó<br />

Wezen moet voorfteücn , zullen zy nogtans ih<br />

hunne denkbeelden van Gods zedelyke Volmaaktheden<br />

nooit overeenftemmen. Hy, wien eene zekere<br />

Geftrengheid jegens Onderhoorigen natuurlyk<br />

eigen is, en ze ter bewaaringe der orde noodig<br />

fchynt, zal deeze Geftrengheid als eene Volmaaktheid<br />

in het Charakter van God aanncemen; en hy die<br />

van eenen zagten inborst is, zal zig God infehikkelyk<br />

en zagtmoedig voorftellen. Uit de godsdienftige<br />

gevoelens der menfchen kan men daarom ook<br />

dikwyls hunne eigen wyze van zedelyke gewaarwordinge<br />

kennen. Hy, die door eene kruipende<br />

houding en opgehoopte betooningen van ootmoedigheid<br />

de gunst der Godheid poogt te verwerven,<br />

is gewisfelyk trots, en eischt de uiterfic Eerbiedigheid<br />

en Vernedering van hun, over welken hy te gebieden<br />

heeft, of die hy helpen, zal.<br />

Het tweede ftuk, waarop ik de aandagt vestigen<br />

wilde, betreft de zo verfchillende ftanden of gezigtspunten,<br />

waaruit de Menfchen alle voorwerpen<br />

der algemeene Kennisfe befchouwen, en de daaruit<br />

noodwendig voortvloeiende groote menigvuldigheid<br />

hunner denkbeelden daarvan. De reeks onzer<br />

gewaarwordingen wordt,bepaald door de indrukfelen,<br />

die de dingen buiten ons van tyd tot tyd op<br />

onze Zintuigen maaken; en daar ieder mensch van<br />

zyne Geboorte af aan een gantsch anderen reeks van<br />

gewaarwordingen verkrygt dan alle andéicn, moeten<br />

daarom ook de gantfche hoofdfommen cn alle famenvoegingen<br />

der daaruit ingezamelde denkbeelden<br />

by een groot aantal Menfchen ongemeen van elkan-<br />

de-


I Sl rckkslyke U-actrhtid. 67<br />

deren verfchillen. De ondervinding leert ons, dat<br />

duizend dingen ons jaaren lang voor de oogen zwec=<br />

ven, zonder dat wy ze recht bemerken,of ons daarvan<br />

een juist denkbeeld poogen te vormen, 't Is noodig dat<br />

de aandagt opgewekt worde, indien de ziel een volkomen<br />

klaar of duidelyk denkbeeld van zeker voorwerp<br />

zal maaken. Ieder mensch van gezond verftand<br />

kan de Waarheden der Landmeetkunst gemakkelyk<br />

begrypen, maar om ze werkelyk te vatten,<br />

wordt eene aanwyzing vereischt, waardoor der Ziele<br />

het eene denkbeeld na het andere ter befchcuwinge<br />

zodanig wordt ttangebooden, dat zy klaar zie, hoe<br />

het een uit het ander vojrtvloeije. Even eens is het<br />

gefteld met alle andere zaaken, die alle in'zig zeiven<br />

voorwerpelyk ligt gekend kunnen .worden,<br />

doch door de mecsten altyd over het hoofd gezien<br />

worden, omdat hunne aandagt daartoe niet genoegzaam<br />

is opgewekt. Hieruit volgt, dat alle menfchen<br />

van alle Voorwerpen onzer kennisfe gewoonlyk<br />

maar zo veel klaar bevatten, als hun daarvan naar<br />

hunnen toeftand gewigtig voorkomt, en hen alzo<br />

aanmoedigt zig daarmede bezig te houden. Het befluit;<br />

omdat een zekere zaak 'voof my zo go-makkelyk<br />

te kennen cn zo klaar voor oogen is, moeten<br />

gok alle anderen, wien dat voorwerp voor de Zintuigen<br />

ligt, even zo duidelyke kennisfe daarvan<br />

hebben, is derhalven een zeer overhaast ^oordeel.<br />

Neemt men hierby verder ia aanmerkinge, hoe<br />

wy onze eerfte fpraakkennisfe verkrygen, dat men<br />

ons naamlyk, naarmaate wy zaaken van zekere<br />

foortc zien, fmaaken of op eene andere wyze ge-<br />

E 2 * waar


68 Vtfck Öpheld, Over Je<br />

waar worden, de naamen daarvan te gelyk zegt,<br />

blykt daaruit, dat allen aan deeze naamen zo veele<br />

denkbeelden hegten, als hun door de gewaarwording<br />

dier zaaken duidelyk zyn geworden, en gevolgelyk<br />

de ééne meer, de andere minder; dikwerf de<br />

ééne gantsch anderen dan alle de overigen. Dit<br />

heeft byzonderlyk plaats ten aanzien der denkbeel.<br />

den van gantfche Geflagten en Soorten der dingen.<br />

Hoe bekrompen' denkbeelden zal een Boeren knaap<br />

niet hebben van Gebouwen, zo lang hy niet anders<br />

dan Boeren hutten gezien heeft. Wanneer hy van<br />

pragtige Gebouwen van groote Hccren hoort, zal<br />

hy daarby altyd aan een zeer groot Boeren huis denken.<br />

Zyn daarenboven de Voorwerpen onzinnelyk^<br />

als by voorbeeld de denkbeelden van Geest, van<br />

Deugden en z. v., dan kan het begrip daarvan alleen<br />

uit enkele gevallen, als men die woorden hoort, toevallig<br />

als een voorby dryvende nevel in de ziel voortkomen<br />

, en zonder aanhoudend onderwys, 't welk de<br />

denkbeelden door menigvuldige voorbeelden langzaamerhand<br />

opheldert, is by geen mensch een bepaald<br />

en eenigszins duidelyk begrip van K egt vaardigheid<br />

, Vroomheid, Godsdienst en dergelyken, op-ecnigerlei<br />

wyze mogelyk. Eindelyk denke men aan de<br />

noodzaaklykheid, waarin wy ons allen , vooral in de<br />

kindsheid, bevinden , om veele zaaken blootelyk op<br />

het gezag van anderen als waar aan te neemen. Alle<br />

menfchen volgen in hun Geloof deezen al^emeenen<br />

regel, dat zy onder allen, die naar hun vermoeden<br />

zekere zaak volkomen verftaan, aan die genen hunne<br />

toeftemming geeven, die hun de eerlykite en<br />

wel-


etrekkelyke Waarheid. 69<br />

welmeenendfie toefchynen; en onder deezen wederom<br />

aan die genen, welken hun de zaaken zo<br />

voordellen, dat zy dezelven naar hunne voorgaande<br />

ondervindinge het fpoedigfte bevatten kunnen. Daar<br />

nu de Kinderen van hunne Ouderen dagelyks zo veele<br />

bewyzen van genegenheid en opregtheid ontvangen<br />

; daar zy zig in het volgen van de raadgeevingen<br />

hunner Ouderen wel bevinden, maar zig door<br />

het overtreeden hunner lesfen onheil berokkenen:<br />

moet hieruit naar de algemeene wetten der Zielkunde,<br />

waaraan ons verftand onderworpen is, noodzaaklyk<br />

eene fterke geneigdheid ontfiaan, om zig<br />

aan dj uitfpraaken der Ouderen te houden, en zig<br />

daartegen niets te laaten inprenten. En als Ouders<br />

en andere Weldoeners een Kind naar eenen Leeraar<br />

wyzen, en denzelven als een zeer geleerd en braaf<br />

Man , die hem zeer verre in kundigheden overtreft,<br />

aanpryzen en groote eerbied voor zyne gezegden betooncn<br />

; dan moet wederom het onderwys van zoda.<br />

nigen Man door de Jeugd noodzaaklyk als een Godfpraak<br />

gehouden worden, waartegen het dwaasheid<br />

zyn zoude eenige twyfelingen by zig te laaten opkomen.<br />

Komt hier eindelyk nog by, dat zodanig een<br />

Leeraar zelfs het als eene verzondiging tegen God<br />

voorftelt, waardoor men zig het verlies der eeuwige Zaligheid<br />

waardig maakt, als men alles, dat hy in den<br />

naam van God heeft voorgedraagen, voor al zyn leeven<br />

met zyn gantfche hart niet toeltemt, is het<br />

openbaar, dat daardoor by de meeste menfchen de.<br />

deur tot alle verdere Verbeteringe hunner kundigheden<br />

geflooten wordt. Hieruit blykt duidelyk,<br />

E<br />

3 niet


70 Vyfde Opheld. Over de<br />

niet alleen hoe de groote Menigte aan geërfde Geloofsformulieren<br />

ftyf blyft hangen , maar ook dè<br />

reden van het anders onöplosfelyk verfchynfel on.<br />

der de Geleerden, dat veelen aan dat gezigtspunt<br />

cn aan dien ftand, waarin zy eertyds door hunne<br />

Leeraaren geplaatst werden, als vast genageld zyn, en<br />

geen magts genoeg hebben, om zig eenmaal in eenen<br />

anderen ftand te verzetten., en de voorwerpen uit<br />

het gezigtspunt hunner, zo zy meenen , dwaalende<br />

Medechristenen te befchouwen. Hun aangebooren<br />

Samenftel is voor hun een camera obfeura of liever<br />

een kykkast, waarin zy deszelfs Samenhang veel<br />

duidelyker en juister meenen te zien, dan in de<br />

werken van God of in de natuur der dingen zelve,<br />

omdat men hun reeds vroegtydig gewaarfchouwd<br />

heeft, zig van allen vryen gebruik van de oogen<br />

hunnes verftands te wagten. Ündertusfchen is deeze<br />

geneigdheid, om in veele dingen meer op het<br />

gezag van anderen dan op eigen onderzoek te bouwen,<br />

over het geheel genomen, voor het menfche-<br />

1'yk geflagt meer voordeelig dan fchaadelyk. De<br />

meeste Menfchen zouden by eenen minderen graad<br />

van gefchiktheid tot het geloove het grootfte gedeelte<br />

hunner nuttigfte kennisfe ontbeeren moeten,<br />

omdat zy hunne zielsvermogens te vooren niet genoeg<br />

geoefend, en ten deele ook geen genoegzaamen<br />

ledigen tyd, bekwaamheid of hulpmiddelen<br />

hebben, om de Waarheid zeiven op te fpooren.<br />

Verder is het onloochenbaar, dat onder honderd<br />

Leerftellingen en Voorfcbriften, die ieder van zyne<br />

Leeraaren, in het vertrouwen op hunne meerdere<br />

be-


etrekkelyke Waarheid. ?t<br />

bekwaamheden, door het Geloove aanneemt, toch<br />

tagtig voor hem nuttig zullen wezen tot een betêre<br />

beftieringe zyner voorneemens, agttien mogelyk geheel<br />

onbruikbaar , maar ook niet fchaadelyk , en<br />

twee maar eenigszins nadeelig. In tegendeel zoude<br />

hy zonder Geloof op gezag veel minder en de meeste<br />

dingen flegter weeten.<br />

Het befluit volgt van zelve. Daar wy allen volftrekt<br />

aan de/elfde onveranderlyke wetten van denken!<br />

onderworpen zyn, moeten noodzaaklyk allen<br />

over de voorwerpen oordeelén naar het begrip, dat<br />

zy 'er zeiven van hebben ; en in zo verre heeft ieder<br />

oordeel des menschlyken verftands een voorwaardelyke<br />

en betrekkelyke Waarheid, hoe verkeerd<br />

het ons ook fchynen moge. Maar dewyl niemant<br />

een ander begrip van de dingen hebben kan> dan 't<br />

welk zyne gewaarwording hem daarvan aanbiedt,<br />

zo volgt daaruit, dat alle begrippen van ieder Mensch,<br />

voor zo verre die uit de gewaarwordinge der voorwerpen<br />

gemaakt zyn, betrekkelyk of voor hem waar<br />

zyn. Daar eindelyk in zaaken, die door het Geloof<br />

gekend moeten worden , ieder noodwendig het<br />

meeste vertrouwen (lellen zal op hem, dien hy voor<br />

den kundigften en braafflen houdt, blykt, dat ook<br />

alle. door het geloof aangenomen Stellingen haare<br />

betrekkelyke Waarheid hebben. Hieruit volgt dan<br />

van zelve, hoe onbiüyk het is, om anderen hard<br />

te behandelen wegens oordeelén en gevoelens, waarin<br />

zy ons toefchynen te dwaalen, daar zy dezelfde regelen<br />

van denken, ais wy, gevolgd hebben, en alleen<br />

door het verfchil hunner zinnelyke werktuigen<br />

E 4 en


11 Fyfde Ophsld. Over de<br />

en van hunnen ftand, welks bepaaling van hun niet<br />

afhanst, genoopt zyn tot oordeelén, die tegen dc<br />

onzen ftryden.<br />

Maar hier zoude men kunnen tegenwerpen, dat<br />

volgens deeze VooronderftcJIingen alle onderfebcid<br />

tusfehen Waarheid en Dwaaling ophoudt, en daardoor<br />

derhalven het algemeenfte Indiffcrentismus of<br />

Onverfchilligheid geleerd wordt. Hierop antwoorde<br />

ik: Waarheid en Dwaaling onderfcheiden zig eigenlyk<br />

door het meer of minder kennen. Men erin.<br />

nere zig flegts het Kunstftuk, waarop ieder Omftander<br />

uit zyn gezigtspunt iets anders ziet, en dus ook<br />

daarvan anders oordeelt, dan de overigen. Ieder<br />

krygt een regt denkbeeld van ééne zyde of van één<br />

gedeelte des Beelds; maar hy alleen, die het van alle<br />

kanten befchouwt, krygt een volkomen begrip<br />

van het geheel. Alles derhalven, dat"wy Dwaaling<br />

noemen, is een gebrek van kennis van zekere zyden<br />

of bepaalingen, die de een of ander aan de<br />

voorwerpen nog niet waargenomen heeft.<br />

Deeze aanmerkingen leiden ons tot de waare beginfelen<br />

van Verdraagzaamheid omtrent dwaalcnde<br />

gevoelens, en bieden ons veele regelen aan, die<br />

door ieder Man van verftand, en inzonderheid door<br />

openbaare Leeraaren ter bevorderinge van de Veriichtinge<br />

des Volks, moeten in agt genomen worden.<br />

Vooreerst moeten wy in alles, dat ons in de kennis<br />

van anderen verkeerd fchynt, onderzoeken, of<br />

daaruit kwaade zedelyke gevolgen of flegte voornee.<br />

mens waarfchynelyk ontftaan zullen. Indien men<br />

daarvoor niet bekommerd behoeft te wezen, is het<br />

bc-


etrekkelyke Waarheid^ 73<br />

beter om de Dwaaling, vooral als die op Gezag<br />

rust, te dulden, dan in zwakke hoofden eene gisting<br />

in de denkbeelden te veroorzaaken, waardoor<br />

zy ontrust maar niec verlicht zouden worden. Geene<br />

befpiegelcnde Stelling is, wel is waar, zo onvrugtbaar,<br />

dat ze in 't geheel nooit eenigen invloed,<br />

zelfs niet van verre, op praktikaalc gedagten hebben<br />

zoude; maar het is ook zeker, dat het gros der Menfchen<br />

de gevolgen hunner befpiegelende Dwaalingen<br />

in 't geheel niet doorziet, en veeleer naar de<br />

gewoonte in hunne opvoeding verkreegen en naar<br />

het zedelyk gevoel handelt, dan naar gevolgtrekkingen<br />

uit afgelegene ouderflelhngen. 't Gene dus<br />

geenen onmiddelyken invloed op het gedrag heeft,<br />

kan men by het Volk te meer als bloot onvrugtbaare<br />

Kennisfe befchouwen en verdraagén, naar maate<br />

hunne praktikaale dwaalingen, welken ter verbeteringe<br />

nog altyd zullen overblyven, veel in getal<br />

zyn. In tegendeel alle praktikcialc dwaaling, die onrust,<br />

angfte des gemoeds of eenigerhande flegte<br />

voorneemens veroorzaakt, moeticder braaf Man, hy<br />

zy een Leeraar van beroep of niet, op de best mogelyke<br />

wyze by zyne Medemenfchen poogen te verdryven.<br />

Ten tweeden moeten wy in alle verkeerde<br />

kennisfe van anderen, die wy willen verbeteren,<br />

eerst onderzoeken, of gebrekkige begrippen van ge.<br />

waarwordinge cn al te eenzydige ervaaringen, dan<br />

wel het geloven van valfche of kwaalyk begreepene<br />

Verzekeringen van aanzienlyke Perfoonen, de oorfprong<br />

van zodanige dwaalingen zyn. Is het gebrek<br />

in de begrippen der gewaarwordinge, dan moe-<br />

E y ten


Fyfde Opleid. Over de<br />

ten wy de dwaalenden wel opleiden tot eigen ervaaringen,<br />

maar ook oplettend maaken op de ondervindingen<br />

van anderen,,en hun de ontbreekende beginfelen<br />

eener betere kennisfe bezorgen. Maar als de<br />

dwaaling rust op een geloof, gebouwd op het gezag<br />

van anderen, dan is het niefraadzaam, om hun vertrouwen<br />

in de onderrigtingen hunner Ouderen,<br />

Schoolleeraaren, Predikanten of andere Perfoonen,<br />

die om veele redenen als' goede Raadslieden des<br />

Volks in aanzien moeten gehouden worden, te verzwakken;<br />

omdat men anders de grondflagen van de<br />

beste praktikaale kennisfe, die op even dat zelfde,<br />

gezag rust, te gelyk omver rukke i, cn daardoor ook<br />

zelden zyn oogmerk bereiken, maar veeleer mistrouwen<br />

jegens zig zeiven by het gros des Volks verwekken<br />

zoude. Beter is het, dat men de bronnen<br />

hunner kennisfe en de Perfoonen, welken zy gelooven<br />

, zelfs pryze, en alle agting daarvoor betuige,<br />

en daarop beproeve, om aan derzelver onderwyzingen<br />

een betere uitlegging te geeven. De gemeene<br />

Man laat zig veel ligter overreeden, dat hy zynen<br />

Leeraar niet wel verftaan heeft, dan dat het den<br />

Leeraar aan genoegzaame kundigheid ontbreeken<br />

zoude.<br />

Ten derden moet men in alle twistvraagen<br />

over de voorwerpen van 's menfchen kennisfe tragten<br />

in 't oog te houden, dat de zuivere, volftrekte<br />

Waarheid in 't geheel ons deel niet is, en-dat alles<br />

maar eene betrekkelyke Waarheid heeft. Hoe dieper<br />

men zig inlaat in het ontleeden der begrippen,<br />

die wy van de dingen hebben, te duidelyker wordt<br />

het


etrekkelyke Waarheid, ^5<br />

het voor ons, dat onze, zelfs de volmaaktst fchynende,<br />

begrippen > welken de onmiddeüyke gewaarwording<br />

ons verfchaft, nogtans tegenftrydigheden<br />

tegen eikanderen bevatten, en dat by voorbeeld,<br />

lighaamen, uitbreiding, beweeging, ruimte, kragt,<br />

zelfstandigheden, ja zelfs het verband tusfehen oorzaak<br />

en uitwerking nergens, zo als het toefchynt,"<br />

buiten onze denkbeelden plaats kunnen vinden. De<br />

Idealist vindt in alle begrippen, die uit zinnelyke<br />

waarneemingen gevormd zyn, zwaarigheden, poogt<br />

zig van allen fchyn af te trekken, en wikkelt zig,<br />

zodra hy zig een juister Samenftel tragt te maaken,<br />

in nieuwe zwaarigheden, en moet even zo wel als<br />

de Materialist in alle zyne praktikaale befluiten dén<br />

fchyn voor wezenlykheid, en de zinnetyke begrip,<br />

pen met alle daarin ontdekte ongerymdheid als waar<br />

en juist laaten gelden. Wie onder myne Leezeren<br />

tot de diepzinnige bovennatuurkundige Onderzoe.<br />

kingen gefchikt is, en de zwaarigheden nog niet<br />

kent, die in alle onze geleerde Samenftellen over<br />

de waare gefteldheid van de voorwerpen onzer kennisfe<br />

gevonden worden, zodra wy onze begrippen<br />

daarvan naauwkeurig ontleeden, behoeft onder de<br />

oudere Wysgeeren flegts te leezen de Boeken van<br />

Sextus Empiricus tegen de Natuuronderzoekers, of<br />

onder de laateren de Verhandeling van den Heer Rchberg<br />

over het Wezen en de Bepaalingen der Krakten,<br />

om zig te overtuigen, hoe weinig wezenlykheid<br />

en zekerheid 'er in onze grondbegrippen der<br />

dingen is, en hoe noodzaaklyk het is, dat men<br />

ï\% met dat al aan den fchyn cn de zinnelyke waarnee-


7 6 Vyfde Ophtld. Over de<br />

neemingen moet houden, wil men zig niet ten Iaatften<br />

van zig zei ven en van alle praktikaale voorzigtigheid<br />

deezes Leevcns weg filofofeeren.<br />

Hieruit zoude ik nu veele zeer gewigtige gevolgen<br />

kunnen afleiden; maar zal my in betrekking<br />

op myn oogmerk, met deeze ééne voornaame aanmerking<br />

vergenoegen. Indien 'er in de kennisfe<br />

der fchranderfte Wysgeeren, onloochenbaar, nog<br />

altyd Tegenftrydigheden overblyven, en 'er nog<br />

geen bovennatuurkundig Samenftel is, dat met alle<br />

zyne vermomming door kunstwoorden voor het<br />

oog van den Onderzoeker der Waarheid zyne onoplosfelyke<br />

Zwaarigheden niet blyft houden; en indien<br />

wy even onloochenbaar die begrippen, welker<br />

tegenftrydigheden wy kennen, ten gebruike deezes<br />

leevens moeten behouden , als of zy uitgemaakt<br />

waar waren; dan is niets billyker, dan dat wy onze<br />

Medemenfchen in het genot laaten hunner op<br />

fchyn en zinnelyke waarneemingen rustende kennisfe,<br />

voor zo verre dezelve voor hun Geluk niet<br />

fchaadelyk is.<br />

Gelukkig is die Geloovige, welke zyne befpiegelingen<br />

beperkt door een Leerflelfel, dat op eene<br />

goddelyke Openbaaring gegrond is, waardoor hy<br />

gerust gefteld, tot alle deugd opgewekt, en hem de<br />

vrolykfte uitzigten in het Oneindige geopend worden.<br />

Hy heeft nu een vasten grond om zyn Geloof<br />

te oefenen, 't welk voor hem onvergelykelyk<br />

gemakkelyker is, dan zig op eene zee van befpiegelingen<br />

voor den maalftroom der Twyfelaary<br />

of van het Sctpicismus te bewaaren , of eenen veiliger


etrekkelyke Waarheid.<br />

gen Haven te vinden,' daar hy de gezogte rust genieten<br />

kan.<br />

Ik behoude aan my, om in het derde Stuk der<br />

Ophelderingen deeze Gedagten op de verfchillende<br />

Gevoelens over den Godsdienst en de daarover<br />

zweevende gefchillen toe te pasfen; en merke hier<br />

alleen ten befluite op, dat myn Oogmerk om verfcheidene<br />

Gevoelens, die hier en elders in de Kerke<br />

nog hcerfchen, in de vyfde Afdeelinge. van<br />

myn Samenftel te wederleggen , alleen daartoe<br />

ftrekte, om die genen onder myne Leezeren, welken<br />

door dezelven in hun Gemoed ontrust werden,<br />

en daardoor van Jefus zaligmaakenden Godsdienst<br />

geene voordeden erlangen konden, daaromtrent<br />

te bevredigen. Doch in geenen deele wil<br />

ik iemant hoe genaamd, wien de Leerftellingen van<br />

de Erfzonde, de natuurlyke Verdorvenheid, eh het<br />

onvermogen ten Goede, van den Duivel, van de<br />

noodzaaklykheid eener plaatsbekleedende Génoegdoeninge,<br />

en van de Eeuwigheid der helfcht Straffen<br />

ten troost én vermeerderinge zyner blydfchap<br />

in God verftrekken, in zyn Geloof hinderlyk wezen.<br />

Daarom heb ik 'er ook niets tegen, als dc<br />

Heer Frisch zyne Zaligheid zoekt in de kennisfe^<br />

dat zyne feilen en het kwaad in deezen tegenwoordigen<br />

ftaat de overhand hebben als de Heer<br />

Thiek in God een oneindig Misnoegen aanbidt,<br />

en gelooft dat hy ter naarvolginge daarvan<br />

geroepen is; en als de Heer Oberreit eene<br />

liefdelooze Regtvaardigheid ter onderhoudinge van<br />

regt en orde noodzaaklyk agt. Ik begrype zeer<br />

77<br />

wel,


1 'i Vyfdc.. Qphcld. Over dc enz,<br />

wel, hoe zodanig befpiegelend bedrog, dat uit<br />

verwarring in dc kennis der woorden ontltaat, het<br />

zedelyk Charakter deezer Mannen niet verergert,<br />

en door hunne overige welmeenende gevoelens<br />

geenen den minden praktikaalen invloed by hen<br />

hebben zal: gelyk 'er in de Wysbegeerte van Baumgarten,<br />

welke de Heer 'Ibieïe als byna door Gcd<br />

ingegeven eerbiedigt, (leeds redelyke Wysheid blyven<br />

zal , hoe zeer de Heer fhieïe in het denkbeeld zyner<br />

Wysbegeerte noch Reden noch Wysheid dulden<br />

wille. — De Heeren Seiler en Lavater verrigten<br />

beiden in hunnen ruimen kring van Leezeren<br />

veel goeds; en daarom zoude ik meer nadeel dan<br />

voordeel toebrengen, indien ik, door myne antwoorden<br />

op hunne tegenfehriften, hunner beiden<br />

Leezeren, die nogtans veel van clkanderen verfchillen<br />

zullen, opmerkzaam wilde maaken op zwaarigheden,<br />

die hunne Stigtinge Waarfchynelyk niet in<br />

den weg zyn. Deeze zyn dan ook de redenen,<br />

waarom ik geene van die Schriften beantwoord hebbe,<br />

die in allen opzigte voor zekere foorte van Leezeren<br />

gefchikter zyn dan de mynen. In myne Schriften<br />

onderfcelle ik Leezers, die wel zwakgeloovigen<br />

zyn, maar ook zonder eigenlyk zo genoemde Geleerdheid,<br />

een natuurlyk goed en doorgeoefend Verftand'<br />

hebben; en voor deezen is het gene ik fchry ve,<br />

zo verre ik uit hunne dankzeggingen kan oordeelén, het<br />

allernuttigfte. Hierom hoope ik, dat allen myn gedrag<br />

jegens myne Tegenfchryveren, volmaakt overeenkomftig<br />

zullen bevinden met die Grondbeginselen<br />

van Verdraagzaamheid, welken ik hier ontwikkeld heb.<br />

ZES-


Z E S D E<br />

O N D E R H A N D E L I N G<br />

Van Christendom, Deismus, Naturalismus, Lteh<br />

dendom en Christelyke Wysbegeerte.<br />

J~\e Heer Lavater, die welmeenende origineel<br />

-»- /<br />

fterkgevoelige Man, heeft in zyn Iets over myn<br />

Samenftel der christelyke Wysbegeerte, dit oordeel<br />

geveld: dat het een zeer uitmuntende Gelukzaligheid<br />

bevat voor Menfchen van verftand, maar dat<br />

het Christendom ook een zeker iets is, dat op gefchiedkundige<br />

Oirkonden gevestigd is, en 't welk<br />

derhalven alleen door een getrouw uittrekfel uit dia<br />

Oirkonden kan gekend worden; daarom is myn Samenftel<br />

niet Christelyk, maar blootelyk Deismus,<br />

met zo iets Christendom opgekleurd.<br />

Ik bemin den Heer Lavater, ik agt zyne Verdienden<br />

omtrent het praktikaale Christendom, en daarom<br />

zoude ik zyne W erkzaamheid in den uitgebreiden<br />

kring der genen , die met hem overeenfternrnen ,<br />

niet gaarne op eenigerhande wyze verzwakken<br />

Daarom vergeeve ik het hem ook ligt, wanneer zyne<br />

al te leevendige Verbeeldingskragt in het opftellen<br />

van zyn oordeel over my, de overhand boven<br />

zyn fchranderheid gehad heeft. Tegen de tegenwerntS<br />

gen, welken het Iets van den Hoer Lavater behc'st,<br />

hebben bereids een Zwitfersch Godgeleerde en de'<br />

Heer Semler my zo groDdig verdedigd, dat ik tin<br />

my-


8o Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

mynen aanzien daar niets meer hebbe by te voegen.<br />

Maar om myner Leezeren wil agt ik het noodig, om<br />

over de fchrikbaarende woorden van Deist, Naturalist<br />

en Heiden, waarmede men christelyke Wysgeeren<br />

in laatere tyden maar al te dikwerf verdagt gemaakt<br />

heeft, eenige algemeene aanmerkingen te<br />

maaken.<br />

Het is eene waarheid,dat het Christendom vervat<br />

ïs in zekere gefchiedkundige Oirkonden, waarin verhaald<br />

wordt, hoe Christus en zyne Apostelen hunne<br />

Tydgenooten van het Joodendom en Heidendom tot<br />

eenen meer geestelyken en redelyken Godsdienst<br />

poogden op te leiden. Volgens de Gefchigtboeken<br />

gebeurde dit, ten aanzien der Jooden, door tekenen<br />

en wonderen, omdat dit Volk zynen ouden Godsdienst<br />

vestigde op Wonderwerken, die oudtyds ter<br />

invoeringe en bekragtiginge van deuzelven gebeurd<br />

waren; en 't welk daarom vorderde, dat een iegelyk,<br />

die hen iet beters leeren wilde, zyn hoogere<br />

Zending en Volmagt daartoe door buitengewoone Tekenen<br />

toonen moest. De Grieken begeerden in tegendeel<br />

geene Wonderen, maar vorderden algemeene<br />

nadere gronden van Waarheid en ftrikter<br />

betoogen.<br />

Maar het is ook onloochenbaar, dat wy de menfchen<br />

niet meer, gelyk Christus en de Apostelen,<br />

op de eerfte Wyze tot het Geloof kunnen brengen;<br />

dewyl de gaaf van Wonderwerken door het opleggen<br />

der handen niet meer wordt medegedeeld, en<br />

wy door het ordenen blootelyk Volmagt , maar<br />

geenszins eene bovennatuurlyke Gefchiktheid tot


De-'smus, Naturalismus, enz. 8r<br />

hét onderwyzcn ontvangen. Voor ons blyft derhal.<br />

Ven niets over, dan dat. wy die Menfchen, die<br />

zonder Wonderen niet gelooven willen, geichiedkundig<br />

overtuigen van de waarheid der Gefchiederiis<br />

dier eertyds gebeurde Wonderwerken, of dat<br />

wy hen, die ria Wysheid. vraagen, uit inwendige<br />

algemeene gronden van Waarheid; van de Baarbly-r<br />

kclykheid van Jefus Leere, en dus by afleiding van<br />

Zyne goddelyke Zendinge verzekeren.<br />

De groote menigte der geboorenen Christenen komt<br />

hier in geene aanmerking.. Deezen neemen op de<br />

verzekering hunner Ouderen, Weldoeneren en<br />

leeraaren, de Schriften des Nieuwen Testaments ai<br />

vroeg als egte gefchiedkundige Oirkonden aan, cn<br />

verlakten 'er zig op, dat hunne Leeraars daarover<br />

bereids genoegzaame naarvorfchingen gedaan hebben.<br />

Zy veroorloven zig daarom tegen dezelven<br />

geene twyfeiingen , en zyn by dit Geloof gelukkig<br />

étt wel te vreden. Hierom kunnen en moeten ook<br />

christelyke Onderrigtingen ter Gelukzaligheid voor<br />

dezulken, gelyk het de Heer Lavater begeert,<br />

blootelyk beftaan in egte uittrekfels uit die gefchied.<br />

kundige Oirkonden; doch waaruit ook alles moet<br />

weggelaaten worden, dat voor de toenmaalige Jooden<br />

en Heidenen alleen verflaanbaar en nuttig kon;<br />

wezen, en tegenwoordig meer verbyfteren dan verlichten<br />

zoude.<br />

Maar welke middelen hebben wy nu, om hen*<br />

die het ongeluk hebben, om met twyfeiingen tegen<br />

de Oirkonden des Christendoms, en tegen de waarheid<br />

der daarin verhaalde Gebeurtenisfen vooringenomen<br />

F<br />

m


82 Zesde Onderh. Over Christendom ><br />

te zyn, voor de Weldaaden des Euangeliums vat.<br />

baar te maaken ? My zyn maar twee mogelyke<br />

wegen bekend, Die 'er meer weet, toone dezelven<br />

aan!<br />

De eerfle weg is, dat men de Waarheid van de<br />

euangelifche berigten wegens deeze gebeurde Wonderwerken<br />

eerst bewyst, en dan daaruit befluit: derhalven<br />

is deeze Leer waaragtig.<br />

De tweede is , dat men de innerlyke waarde en<br />

waarheid van dat Leerflelfel aantoont, en daaruit<br />

omgekeerd op de voortreffelykheid van den Leeraar,<br />

die hetzelve eerst in de Weereld gebragt heeft, en<br />

tot de Geloofwaardigheid zyner eerfle Leerlingen in<br />

hunne verhaalen, befluit.<br />

Nu vraage men zig zeiven, welke van deeze<br />

beide wegen voor onze verftandige Tydgenooten de<br />

beste zy ?<br />

Ik wil hier geenszins alle de Zwaarigheden opnoemen<br />

, welken zig by het onderzoeken van oude gefchiedkundige<br />

Oirkonden in het algemeen opdoen,<br />

en die by de euangelifche Leevensbefchryvingen van<br />

Christus in het byzonder plaats hebben; maar zal<br />

alleenlyk aanmerken, dat daartoe vooraf Letter-<br />

Gelchied-en Oordeelkunde, zeer veele hulpmiddelen<br />

cn boeken, en een zeer groote, langduurige en<br />

noeste vlyt behooren , om zodanige naarvorfchingen,<br />

wil men overal uit eigen oogen zien, tot het<br />

einde toe uit te houden. Maar hoeveelen onzer<br />

Tydgenooten vinden wy toch wel, by welken dit<br />

alles, voorafgaande kundigheden, hulpmiddelen, tyd<br />

en geduld, om zodanige langwylige onderzoeking<br />

met


Deismus, Ncturalismus, enz. 83<br />

met goeden gevolge te onderneemen, te famen za!<br />

gevonden worden?<br />

Zy, wier beroep hun uirgeftrekte bezigheden verfchaft,<br />

kunnen deezen weg van gefchiedkundig onderzoek,<br />

by mangel des daartoe vereischten ledigen<br />

tytfsj niet inflaan- Ware deeze nu de eenige ge-<br />

1'chikte weg jom hen uit hunneTwyfelingen ter overtuiginge<br />

van de Waarheid des Christendoms te brengen<br />

, zouden wy alle Perfoonen, die gewigtige burgerlyke<br />

Ampten bedienen, en alle Huisvaderen, wier<br />

bezigheden groot. en menigvuldig zyn, aan hunne<br />

Twyfelaarye moeten overlaaten.<br />

, De gantfche Adel, vooral die tot den Krygsftand,<br />

behoort, wordt niet opgevoed, en vindt in hunne<br />

mannelyke jaaren nog minder gelegenheid, om in<br />

de doode Taaien en de Oordeelkunde over oude Oirkonden<br />

eenige Sterkte te verkrygen, en dus zullen<br />

alle Twyfelaaren onder deeze Edelen des Lands,,<br />

zonder van ons eenige hulp te mogen verwagten,<br />

voor altyd van het Christendom vervreemd moeten<br />

blyven; indien men noodzaaklyk beginnen moet mét<br />

de egtheid van de Oirkonden der euangeliefcbe berigten<br />

te onderzoeken.<br />

Ja! indien het onderzoek wegens de egtheid der<br />

Oirkonden van de Gefchiedboeken 't eenigfle mipel<br />

ter overtuiging zyn zal, dan zullen zelfs Predikanten<br />

, die meenen, dar zy zig op de overleveringen<br />

hunner Akademlefche Leeraaren en christelyke<br />

Voorouderen niet zeker genoeg kunnen verlaaten,<br />

uit gebrek aan de noodige hulpmiddelen, cn van<br />

het vermogen om zig die te bezorgen, nimmer in-<br />

F ?. wen


84 Zesde Onderb. Over Christendom,<br />

wendige Zekerheid bekomen , of het in de daad Gods<br />

woord zy, dat zy onder deezen naam aan andere»<br />

zulien voordraagen.<br />

Ik weet wel, dat wy voortreffelyke Schriften,<br />

•vooral van Engelfche Geleerden hebben, waarin de<br />

Oirkonden dier christelyke Gefchiedboeken , welken<br />

wy bezitten , gefchiedkundig blykbaar beweczen<br />

worden; maar zulke Schriften zyn alleen goed<br />

om dezulken te bevestigen, die reeds gelooven, of<br />

die maar de eene of andere Zwaarigheid nog wenfehen<br />

opgelost te zien; maar voor hun , die n g<br />

gecne genegenheid hebben om te gelooven , zyn<br />

zy ter overreedinge niet toereikende. Want deeze<br />

algemeene Twyfelaaren berusten niet op de aanhaalingen<br />

uit oude Schriften, maar oordeelén het noodig<br />

om die zelfs na te zien : ja zy willen ook die<br />

Schriften leezen, die men niet aanhaalt, of wel geheel<br />

verwerpt, omdat zy ergwaanen, dat daarin<br />

veclligt veel te vinden zoude zyn, 't welk by een<br />

nader onderzoek den uitflag tegen de Oirkonden van<br />

de gefchiedkundige boeken des Christendoms zoude<br />

kunnen beflisfen.<br />

Nu vraage ik alle billyke Christenen , by alle hunne<br />

hoogagting voor onzen heiligen Godsdienst, of<br />

men van alle Twyfelaaren begeeren kan, dat zy<br />

deezen moeilyken, Jangduurigen, en wegens de<br />

hulpmiddelen zo kostbaaren, weg des gefchiedkundigen<br />

onderzoeks kiezen en volgen, en zulks wel in<br />

de onzekerheid, welk eindelyk 't gevolg van hun<br />

onderzoek zyn zal, en zonder duidelyk te voorzien,<br />

dat men alsdan een hoogeren en genoegzaamen<br />

bron


Dehmus, Naturalismus, enz. 85<br />

bron van waare Gelukzaligheid ontdekt zal hebben?<br />

Hiertoe kan onmogelyk zig iemant bepaald bevinden,<br />

indien hy ten minden niet vooraf de Leere<br />

des Christendoms van de Gelukzaligheid zelfs neder<br />

kent, en door haare inwendige waarde tot eene alle<br />

zwaarigheden overwinnende begeerte is opgewekt<br />

geworden, om zig nu van derzelver waarheid en<br />

zekerheid, of van haaren goddelyken oorfprong,<br />

door aanhoudende gefchiedkundige naarvorfc'.iingen<br />

te overtuigen.<br />

Ten behoeve myner denkende Tydgenooten blyf c<br />

derhalven alleen het tweede middel over, 't welk<br />

ik gekoozen heb, en over welks gebruik de Heer<br />

Lavater en anderen my in goeden gemoede zo hevig<br />

berispen ; omdat zy zei ven al tyd geloofd en<br />

nimmer getwyfeld hebben, en zig by gevolge ook<br />

gr.ntfchclyk niet dellen kunnen in den daat van bil -<br />

lyke, redelyke Twyfelaaren.<br />

' Myn weg is dan deeze. De aandagt myner Tydgenooten<br />

vestig ik op 't gene zy eigenlyk wenfehen,<br />

wanneer zy naar Gelukzaligheid dreeven. Ik pooge<br />

het met hun ééns te worden, welke overrecdingen<br />

noodig zyn , als men waare tevredenheid<br />

in den tegenwoordigen dand van ons bedaan<br />

in zig wil voortbrengen en bevestigen. Ik toon hun,<br />

dat de Leer van Christus voldrekt dat voordek, 't<br />

welk ons kan bevredigen, troosten, in wysheid en<br />

deugd dandvastiger en werkzaamer doen zyn, en<br />

aan de zekerheid waarvan ons het meeste moet gelegen<br />

zyn. Door deeze bedenkingen wordt natuurlyk<br />

in hun eene geneigdheid jegens het Christen-<br />

F 3 dom,,


85<br />

Zesclc Ouder h. Over Christendom t<br />

dom, en een wensch , om hetzelve gegrond te vinden<br />

, verwekt. Nu zyn zy reeds gefchikt, om ook"<br />

gefchiedkundige bewyzen te bevatten, en begeerig<br />

om die te onderzoeken. Ik brenge hen verder'tot<br />

deeze Sluitreden: Een Man, die voor agtticn Eeuwen<br />

, zonder naar onze wyze geftudeerd te hebben,<br />

onder een ongeleerd Volk, alle die Verbeteringen<br />

in Godsdienst en Zedekunde, welke toen met eene<br />

dikke duisternis van bygeloovige Vooroordeelen bedekt<br />

waren, in zulk eenen trap heeft medegedeeld,<br />

dat de grootfte Verflanden in onze verlichte tyden<br />

de gegrondheid zyner Leere in de Natuur meer en<br />

meer ontdekken, die moet indedaad een buitengewoon<br />

Man, en by zyne braafheid die geweest zyn,<br />

waarvoor hy zig heeft uitgegeven. Gefield nu, dat<br />

deeze Sluitreden flegts eenen hoogen trap van waarfchynelykheid<br />

voortbrengt, dan is dit voor ieder<br />

Man van verftand, die volgens den aart der zaake<br />

geene wiskundige, maar zedelyke zekerheid kan<br />

vorderen, bereids voldoende, om hem te bepaalen,<br />

aan Christus het gezag van den grootflen Leeraar toe<br />

te kennen, en alzo zyne onderwyzingen te onder,<br />

zoeken en te volgen.<br />

Maar nu komt voor alle foorten van Menfchen<br />

hier nog een nieuw middel by, om van de Waarheden<br />

des Christendoms overtuigd te wezen, deProefondervindinge<br />

naamlyk. Deeze Proeven kunnen,<br />

d'ior geene Schryvers voorgedaan worden, maar een<br />

ieder moet ze voor zig zeiven neemen. De groote<br />

hoop der Christenen, die alleen op 't woord hunner<br />

Ouderen en Leeraaren moeten vertrouwen en ge-<br />

{ 1<br />

' . . . l o o.


Deismits, Naturalismus, enz. 87<br />

Jooven , omdat zy zelf niet kunnen orderzocken,<br />

kan zo wel als dc Wysgeer door eene naauwgczette<br />

Onderhouding van de Voorfchriften des Christendoms<br />

dagelyks aan zig zeiven gewaar worden,<br />

dat rust des Gemoeds, vertrouwen op God, bedaardheid<br />

van Geest, heerfchappy over de laage<br />

Bcgecrlykhcden en opgewektheid tot allen goeden<br />

werk, een onaffcheidelyk gevolg en vrugt is van<br />

éi Leere des Christendoms en van christelyke Geneigdheden,<br />

en dat het Christendom gevolglyk een<br />

waare kragt van God is om allen, die hetzelve gelooven<br />

, daarnaar denken en poogen te wandelen,<br />

zjlig te maaken.<br />

Handel ik dan wel verkeerd, wanneer ik myne<br />

verftandige Tydgenooten tot het Christendom en<br />

deszelfs Zegeningen langs den eenigen weg, die<br />

voor hun open is, opleide, en zulks wel, omdat<br />

het die weg niet is, op welken de Voorzienigheid<br />

den Heer Lavatcr cn andere Mannen, die van hunne<br />

kindsheid af aan geloofd hebben, gevoerd heeft?<br />

Werdt ook Paulus niet voor allen alles, om veelen<br />

te gewinnen, den Jooden als een Jood, den Grieken<br />

als een Griek? Dit was derhalven, volgens de<br />

meening van den Heer Lavater , door Paulus ook hei.<br />

densch en deïstisch met christelyke kleuren gepredikt.<br />

Neen! zegt de Heer Lavater, ik wil liever moederziel<br />

alleen, met Joannes en Paulus Christus als den<br />

Heer en Koning van alle dingen aanbidden,, dan dat<br />

ik duizend Deïsten tot een Christendom overreeden<br />

zoude, dat my cn hen verhindert, of het tot een :<br />

dwaasheid, maakt, om Christus als den Heer des<br />

F 4 hr-


88 Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

hemels en der aarde te aanbidden. Hoe zeer<br />

heeft de Heer Lavater hier in zynen vroomen geestdrift<br />

den inhoud van myn Gefchrift verkeerd geduid!<br />

Men leeze myn Samenftel naauwkeurig door,<br />

of ergens eenige plaats is, die den Christen belet,<br />

óf het hem als eene dwaasheid voorftelt, om Christus<br />

in dien graad, welken zyne overtuiging by eenige<br />

mogelykheid verkrygen kan, te verëeren. Leide<br />

ik niet veelmeer myne Leezers regtftreeks op tot<br />

de erkentenis, dat Christus het licht, de waarheid<br />

cn het leeven der menfchen is; dè waaragtige algemeene<br />

Leeraar der Gelukzaligheid? Maar dewyl ik<br />

den gefchiedkundigen weg voor wysgeerige Twyfelaaren<br />

niet kon inflaan, moest ook het gezag van<br />

Christus niet vooraf vastgefteid worden, maar moest<br />

eerst uit de waarheid en goddelykheid zyner Leere<br />

volgen. Ieder verftandig Leezer ,• die het Christen,<br />

dom zelfs door myn Samenftel hadt lief gekreegen,<br />

moest, by een nader gebruik der Heilige Schriftuure,<br />

dit befluit op den Perfoon van Christus reeds<br />

Van zelfs maaken; en hoe meer twisten de uitdrukkingen<br />

en fpreekwyzcn over deezen artykel wegens<br />

den Perfoon van Christus onder de Godgeleerden<br />

veroorzaakt hebben , te minder vergunde de christe*<br />

lyke Voorzigtigheid my, deswegens iets als noodzaaklyk<br />

voor alle denkende Christenen vast te ftellen.<br />

Maar de Heer Lavater wil liever, gantsch alleen<br />

, Christus als zynen Kening aanbidden, dan<br />

duizend Deïsten, die vooraf over dit punt niet wel<br />

onderrigt zyn, tot het Christendom overreeden.<br />

Geenszins dagt Paulus zodanig, welke ROM. IX: 3.<br />

•' zegt:


Deismus, Naturalismus, enz. 89 •<br />

zegt: ik wenschte wel van myn Apostdamt verlaaten<br />

te wezen, om myn Volks wille, indien daardoor<br />

veelen toe het Christendom gebragt konden<br />

worden. Zo ik ook. Ik wil liever door den Heer<br />

favater en veele andere Godgeleerden, die gelyk<br />

hy denken, veroordeeld, en nitgefchrapt worden uit<br />

den lyst der Godgeleerden, die gefchiedkundig regtgeloovig<br />

zyn, indien ik maar myne braave, twyfelencle,<br />

verftandige Landsgenooten gewinne, en<br />

hun de voordeden des Christendoms kan bezorgen.<br />

Bellis gy nu, christelyke Leezer, wie meer apostolisch<br />

denkt en overeenkomdiger met den geest<br />

des oorfpronglyken Christendoms.<br />

" De tweede gewigtige aanmerking, welke ik, ten<br />

aanzien van Lavaters Gefchrift, om veele misver-<br />

(tanden voor te komen, moet maaken, betreft het<br />

wankelend gebruik van den naam van Deïst. De<br />

Deïst (laat tegen den Atheïst, maar niet tegen den<br />

Christen over. Atheïst een Godsloochenaar; Deïst<br />

een Bdyder en Aanbidder der Godheid. By gevolg<br />

waren Abraham, Mofes, Jefus zelf, gelyk allen, die<br />

in God gelooven en Hem aanbidden , Deïsten ; want<br />

al wie geen Atheïst is, is een Deïst. Maar nu onder,<br />

fcheidt men deBelyders der Godheid, tegenwoordig,<br />

met opzigt tot de bronnen van kennis, waaruit zy<br />

hunne begrippen van Godsdienst gefchept hebben,<br />

in Naturalisten en dezulken, die hun Geloof op cle<br />

Openbaaring vestigen. De Iaatilcn neemen aan, dat<br />

de Godheid zig dikwyls aan den mensch onmiddellyk<br />

en op veelerleie wyze geopenbaard heeft. Deezen<br />

verdeden zig nu.wcder in dezulken, die zoda-<br />

F 5 nig'-


ao Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

nige Openbaaringen in zig zeiven verwagten, en nu<br />

en dan waanen te ondervinden , en deezen noemt<br />

men Fanatiken of Geestdry vers, of ook, omdat zy<br />

zig zeiven daarvoor houden, Ingeblaazenen, en in<br />

dezulken, die hunnen Godsdienst vestigen op de<br />

Gefcbiedenisfen van eertyds gebeurde goddelyke<br />

Openbaaringen, en denzelven afleiden uit de Oirkonden,<br />

die daarvan zyn overgebleeven. Onder<br />

deeze laatfte foort nu behooren Jooden, Christenen,<br />

Muhamedaanen en andere Geloofsgenooten, die zig<br />

van elkandcren onderfcheiden door de verfchillende<br />

Boeken , welken ieder godsdienflig Genootichap<br />

voor de Oirkonden der egte goddelyke Openbaaringen<br />

houdt. Allen derhalven, die de Schriften des<br />

Nieuwen Testaments voor gewisfe Oirkonden van<br />

vvaaragrige goddelyke Openbaaringen houden, zyn<br />

Christenen. Want daardoor begeeven - y zig tot die<br />

bronnen van kennisfe, waaruit vervolgens alle overige<br />

Waarheden des Christendoms van zelve voortvloeijen.<br />

Naturalisten zyn integendeel dezulken, die God<br />

alleen uit de natuur zyner werken zoeken te kennen,<br />

omdat zy zig niet overtuigen kunnen, dat God<br />

zig ooit regtftreeks en bovennatuurlyk aan den<br />

Mensch geopenbaard heeft, en daarom verklaaren,<br />

zy alle Oirkonden van eertyds gebeurde Openbaaringen<br />

, die Jooden, Christenen en anderen voor<br />

heilig houden, voor onzuivere of ten minflea onzekere<br />

bronnen om den Godsdienst te kennen.<br />

De christen Godgeleerden ontkennen niet, dat de<br />

meeste Wcarhcdcn van God en zynen Wil ook uit,<br />

de


Deismus, Naturalismus, enz. pi<br />

dc natuur der dingen recht gekend kunnen en moeten<br />

worden; ja zy ftaan ook gereedelyk toe, dat<br />

geene Stelling eener waaragtig goddelyke Openbaaringe<br />

de Waarheden der Reden mag tegenfpree.<br />

ken, en dat daarom alle voorgewende Openbaaringen,<br />

die met de natuur der dingen en met de kennis,<br />

die men daaruit van God verkrygt, niet over.<br />

cenftemmen, ook voor geéne egte goddelyke Openbaaringen<br />

gehouden kunnen worden. Maar nu ; een'<br />

Naturalist, die de Schriften des Nieuwen Testaments,<br />

by mangel van uitlegkundige hulpmiddelen ,<br />

niet behoorelyk weet te verklaaren, gelooft, dat 'er'<br />

in dezelven, en nog meer in de Leerftelfelen der<br />

christen Godgeleerden, veele zaaken voorkomen,<br />

die met zyne Kundigheden, door Gods egte Openbaaring<br />

in de Natuur verkreegen, niet overeen gebragt<br />

kunnen worden; en om deeze reden verwerpt<br />

hy het Christendom en de Heilige Schriftuur. Wat<br />

moet nu hier gedaan worden, om zulke Twyfelaars<br />

voor het Christendom te winnen? Niets anders,<br />

dunkt my, dan 't gene. ik gedaan heb; dat men<br />

naamlyk de overcenftemming van Christus Leere<br />

met de natuur der dingen bewyze en aantoone, dat<br />

zy alles, wat de meeste Menfchen flegts duister en<br />

by wyze van gisting, uit de natuurlyke gefteltenis<br />

en famenhang der dingen kunnen kennen, en welken<br />

zy nogtans klaarer en volkomener wenfehen<br />

door te zien , in het klaarfte Licht ftelt. Wordt een<br />

Naturalist hiervan overtuigd, dan kunnen by hem<br />

bezwaarelyk weg blyven die Hoogagting, Eerbied<br />

en Dankbaarheid jegens deezen goddelyken Leeraar,<br />

aan


92 Zesde Onderh. Over Christendom,,<br />

aan welken hy eenen grooteren kring, meerdere<br />

klaarheid, juistheid en zekerheid in zyne kennisfe<br />

der Gelukzaligheid belydt fchuldig te wezen; ja<br />

veeleer zal hy verlangen, om deszelfs hoogen Perfoon<br />

nader te leeren kennen: en de zodanige zal<br />

dan, door zelfs de Heilige Schriftuur te onderzoeken,<br />

zekerer en beter, dan door de beste godgeleerde<br />

Voorf.hriften of Symbola gerust gefield<br />

worden.<br />

Maar, zal men vraagen, zyn het dan Naturalisten<br />

of Loochenaars der Openbaaringe, voor welken gy<br />

in de eerfle en voornaamfle plaats uw Leerboek gefchreeven<br />

hebt? Neen, in geenen deele, maar in 't<br />

algemeen voor myne denkende Tydgenooten , die<br />

gevoelen, dat zy den Godsdienst behoeven, doch<br />

die zig met de kennisfe, welke zy daarvan in hunne<br />

Jeugd gekreegen hebben, niet ten volle kunnen<br />

vergenoegen, cn daarom wenfehen, om duidelyker,<br />

aaneengefchakelder en meer voldoende inzigten te<br />

krygen van hunne betrekkingen tot God en van het<br />

ontwerp zyner Regeeringe: menfchen, dienaar Wysheid<br />

vraagen, maar die noch gelegenheid noch hulpmiddelen<br />

hebben, of om. den natuurlyken Gods.<br />

dienst, als eene diepzinnige Weetenfchap te beoefenen,<br />

of om de gefchiedkundige Oirkonden der<br />

Christenen te onderzoeken en voor zig voldoende<br />

uit te leggen. Gevolglyk voor Leezeren, die niet<br />

in ftaat zyn, om zig die beide bronnen van kennisfe,<br />

noch de Natuur noch de Heilige Schriftuur,<br />

hunner behoeften genoeg ten nutte te maaken.<br />

Voor deezen heb ik daarom beide deeze bronnen<br />

wy.


Deismus, Naturalismus, enx,. 53<br />

'willen openen cn daaruit voor hunne oogen fcheppen,<br />

't gene hunnen dringendften dorst naar kennisfe<br />

ftillen kon. Beide deeze bronnen, de Natuur<br />

en de Heilige Schriftuur, zyn even zuiver en even<br />

goddelyk, maar uit beiden moet niet met de inbeeldingskragt,<br />

maar met het verftand gefchept worden,<br />

indien alles zuiver en goddelyk zal blyven. Hebben<br />

myne Tegenfchryvers wel ergens in myn Samenftel<br />

eenige bygevoegde Onreinheid kunnen vinden<br />

, en dat niet fchriftuurlyk was ? Nergens! Zy<br />

misfen daarin alleen de fpreekwyzen en derzelver<br />

betekenisfen over den Perfoon van Christus, welken<br />

de griekfche jooden van den Mesfias pleegden te<br />

gebruiken, en waarvan zig de Apostelen aan deeze<br />

Jooden, maar aan geene andere Volken, bedienden;<br />

ja die zelfs nu maar door weinige Geleerden, die.<br />

in de gefchiedenis der joodfehe Wysbegeerte van<br />

dien tyd bedroeven zyn, behoorelyk verftaan worden,<br />

Veelen houden het tegenwoordig nog daarvoor<br />

, als of het wezenlyke des Christendoms gelegen<br />

ware in deeze Eernaamen van den Mesfias, die<br />

nogtans voor de meeste Christenen, in deezen tyd,<br />

raadzelagtig zyn ; hoezeer Christus zelve, nadat hy<br />

in zeer fterke Figuurcn van het genot maaken van<br />

zyn Perfoon gefproken hadt (JOAN. vr.), ten iaatften<br />

duidelyk verklaare: dat het niet zyn Perfoon,<br />

maar zyne Leer is, welke Geest en Leeven, of Wysheid<br />

en Gelukzaligheid aanbrengt,<br />

Hierby moet ik nog een derde aanmerking voegen<br />

: 't Is onbillyk, dat zy, voor wien het Geloof<br />

«en zo ligte zaak is, voor betere Christenen gehou -<br />

dea


pj. Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

den willen worden, dan de redelyke Twyfelaaren:<br />

dat zy zig zeiven voor gelukidger Menfchen houden,<br />

dan deezen, kan men hun toeftaan. Waare eerbied<br />

voor God en voor de Waarheid vergunt aan een<br />

overleggend gemoed niet, om eenige Leere te omhelzen,<br />

zo lang men niet duidelyk eh uit voldoende<br />

redenen weet, dat zy volftrekt waar en van God<br />

af komftig is. Doch dit onderzoek vordert meer<br />

tyd, vlyt en opfcherping van verftand, dan deSnelgeloovigen<br />

geneigd zyn daaraan te beftecden. In de<br />

Hand. der App. (XVII: ir.) worden die van Berëen<br />

Voor de braafften van die ftreek verklaard en gcprcezen,<br />

omdat zy de Leeringen van Paulus, die<br />

met betooninge van Geest en Kragt vergezeld waren,<br />

niet op zyn woord cn gezag geloofdenmaar<br />

eerst onderzogten en beproefden, of zyne uit het<br />

Oude Testament ontleende bewyzen goed waren.<br />

Hoe! zouden dan, in onze dagen, Zy minder voortreffelyke<br />

en braave Menfchen zyn, welken, die<br />

betooninge des Gecsts en der kragt niet meer ziende,<br />

zig verpligt rekenen om te beproeven, of het<br />

gene hun als een goddelyke weg ter Gelukzaligheid<br />

wordt aangekondigd, ook in de daad met het plan<br />

van God in de zigtbaare Natuur van den mensch en<br />

der uitwendige dingen, overeenkome? r<br />

Opdat alle myne Leezeren deeze gantfche Twistvraage''zeer<br />

ligtelyk mogen overzien, zal ik alles<br />

met eene treffende Gelykenisfe ophelderen. Een<br />

Vader zendt aan zyne Kinderen eenen Leeraar en<br />

Leidsman, welken hy allervolkomenst onderrigt<br />

heeft. Deez' toont denzelven door veele gewisfe<br />

Te-


Meismis'-, Naturalismus, enz. pj<br />

ïekeiien , dat hy waarlyk van den Vader gezonden<br />

en gevolmagtigd is. Deeze Kinderen gelooven hem<br />

cn neemen alles, wat hy hun in naam des Vaders<br />

zegt, gewillig aan. Deeze Leeraar fterft zonder<br />

zelf iets in. gefchrifte na- te laaten. Maar eenigen<br />

zyner Vrienden , na welken hy de Kinderen wees,<br />

ftellen verfcheiden Gefchriften op, waarin- zy, een<br />

ieder op zyne wyze, het mondelyk onderwys van<br />

den Leeraar aan die Kinderen zoeken te verklaaren<br />

en te gelyk de perfoonelyke voortreffelykheid, gedrag<br />

cn groote verdienften van hunnen gewezen<br />

Leeraar * aan hunne dankbaare nagedagtenis aanbeveelen.<br />

Nu; deeze Kinderen groeijen op, en vinden<br />

veele Inrigtingen en Schikkingen voor zig, die<br />

onloochenbaar van hunnen Vader zelfs afkomfti»<br />

zyn. Eenigen onder de Zoonen vergelyken dezef,<br />

Ven met de voorfchriften en berigten van het Leerboek,<br />

dat zy tot nog toe gebruikt hadden, en ontmoeten<br />

Veele zwaarigheden, om ze met elkandercn<br />

te verëenigen. Dus raaken zy aan 't twyfelen, of<br />

wel hunne Oirkonden de egte zuivere onderrigting<br />

hunnes Vaders aan den Leeraar hunner jeugd beheï'.<br />

zen; zy worden daarom ongerust, en wenfehen uit<br />

deeze verlegenheid te geraaken. Zoude dit hen<br />

wel tot onwaardige Zoonen, of ondankbaare Voedfterlingen<br />

des Leeraars maaken? Zullen zy door<br />

deeze bedenkelykheden wel gefteld worden beneden<br />

hunne min nadenkende Broederen, die zig over de<br />

overëenftemming hunner Oirkonden met de onloochenbare<br />

Inrigtingen des Vaders niet bekommeren,<br />

maar zig bloötelyk houden aan den letter dér g e.<br />

fchree-


66 Zesde Onderh. Over Christendom ',<br />

fchrceven' Voorfchriften ? Maar al verder. Eén<br />

deezer twyffclende Zoonen onderzoekt onvermoeid<br />

zo lang, tot hy die fchynftrydigbeden voor zig zeiven<br />

kan oplósfen. Hy befchouwt en fpoort omftandigiyk<br />

na, alle de Jnrigtingcn des- Vaders aan de<br />

eene zyde, en oefent zig aan den anderen kant in<br />

de kennis van het waare oogmerk van ieder afzonderlyk<br />

berigt en van alle aanwyzingen des Leeraars,<br />

die het Leerboek zyner jeugd bevat. Nu vindt by<br />

eindelyki dat alle Tegenftrydigheden vervallen, als<br />

men maar dat genei 't welk voor algemeene, be»<br />

ftendige Voorftellingen en Régelen moet gehouden<br />

•worden,, onderfcheidt van die dingen, die alleen<br />

voor de jaaren der Kindsheid naar de bevatting en de<br />

toenmaaligc gefteltenisfe van tyd en plaatfe voorgéfebreevee,<br />

én onder allerlei beelden eenigef maate<br />

verftaanbaar gemaakt werden. Deeze Ontdekking<br />

maakt hy zynen Medebroederen bekend, en toont<br />

de naauwe overeenftemmin'g der Oirkonden van de<br />

Voorfchriften hunnes Leeraars met de zigtbaarë<br />

fchikkingen des Vaders. Wen nu het gevolg hiervan<br />

is, dat veelen der tot nog twyfelende Broederen in<br />

ftaat gefteld worden, om het waare plan van hunnen<br />

Vader op tweeërlei wyzen te kennen, en met meerder<br />

vertrouwen' en juister toepasfinge de Regelen<br />

van het Leerboek te volgen ; zegt dan, waarde'<br />

Leezers! of hier ergens den Eerbied voor dén<br />

Leeraar der Kindsheid te na gèkomen is, en öf dezelve<br />

in de gemoéderén der verftandigfte verwandten<br />

niet veeleer daarby winnen dan verliezen moet?<br />

De toepasfing is ligt. Myne verlichte Landgé-<br />

noo-


Dei anus , Naturalismus, enz. 97<br />

nooten zyn Mannen in 't verftand. Zy vinden zwaarigheden<br />

, om het plan der Natuur, onloochenbaar van<br />

God afkomftig, met de heerfchende Voorftellingen en<br />

Regelen, die de Christenen in den Bybel meenen te<br />

vinden, te vcreenigen. Ik, eertyds zelf een Twy.<br />

felaar, die daardoor geleerd hebbe met myne Broederen<br />

medelyden te hebben, pooge hun de overeenftemming<br />

van Gods plan in de Natuur met den inhoud<br />

der Leere van de christelyke Oirkonden aan te<br />

toonen, opdat zy verzekerd worden, dat het in de<br />

daad de Vader en Schepper der Natuure is, die onze<br />

heldenfehe of joodfche Voorouderen in eenen<br />

zinnelyken Ouderdom door Christus heeft laaten onderrigcen.<br />

En hierdoor zoude ik my tegen Christus<br />

verzondigd hebben? hierdoor anderen verhinderen,<br />

Hem aan te bidden? hierdoor het Christendom tegenwerken?<br />

daardoor zoude dan de Leer van Christus<br />

wanftaltig gemaakt worden, als men de overeenftemming<br />

met Gods plan in de Natuur aantoont?<br />

Zekerlyk hadt myn braave Lavater hier het<br />

regte Gezigtspunt niet, want anders hadt hy gewis<br />

deswegens geene Tegenwerpingen tegen myn Gefchrift<br />

gemaakt.<br />

Hieruit vloeit dan Ook myn vierde Aanmerking<br />

voort, welke ik . aan alle Christelyke en Naturalistifche<br />

Schryveren, die dfj eer om Vrienden des<br />

Menschdoms te zyn, op haaren waaren prys fchatten,<br />

ter ernftigfte behartiging en rypfte overlegging<br />

aanbeveele. Zoude het wel voorzigtig gehandeld<br />

zyn , om den natuurlyken Godsdienst en het<br />

Christendom altyd tegen eikanderen over te ftellen,<br />

G in-


£8 Zc.cJc Orukrh. Over Christendom.<br />

indien wy nuttige Scnryvcrs willen zyn, die de Gelukzaligheid<br />

onder de menfchen poogen te bevorderen?<br />

Laat ons bedaard onderzoeken, of de Zege,<br />

welke het eene gedeelte over het andere in Gefchriften<br />

hoopt te behaalen, den Overwinnaaren<br />

wel ooit meer voordeel dan fchaade kan tocbrengen.<br />

De wysgeerigc Naturalist moet toeftaan, dat hy<br />

zyne kennis van God door een zodanig diepzinnig<br />

en aanhoudend nadenken verkreegen heeft, dat zy,<br />

die zig nooit in regelmaatige naarvorfchingen volgens<br />

algemeene onzinnelyke Waarheden geoefend<br />

hebben, hem onmogelyk op dien weg kunnen volgen.<br />

Als een Menfchen vriend moet hy egter wenfehen,<br />

dat zo veelen mogelyk is, aan die Waarheden,<br />

welken hy ter zyner eigene gerustfiellinge en<br />

fterkte in Deugd zo weldaadig en voordeelig vindt,<br />

hunne toeflemming geeven mogen. Maar welk middel<br />

heef: hy, om zyne kundigheden voort te planten<br />

? In zyn eigen huis kan hy zig de Liefde, de<br />

Hoogagting en het Vertrouwen in zo verre winnen,<br />

dat zyne Kinderen , Aanhoorigen en Huisgenootcn,<br />

die niet gefchikt mogten zyn om zyne diepzinnige en<br />

ftrengebewyzen te bevatten, nogtans geneigd zouden<br />

wezen, om hem op zyn woord te gelooven, vooral<br />

Indien hy zyne leer door zyn eigen voorbeeld bevestigde.<br />

Maar al zyn perfoonelyk gezag vervalt,<br />

zodra hy voor vreemde Leezers lehryft. Deezen<br />

zyn aan den anderen kant veele r geneigd, om hunne<br />

vroegere Weldoeneren en Leeraaren meer dan<br />

hem te gelooven. Tegen het Christendom fchryven-


Delsmus, Naturalismus, enz-.<br />

vcnde, zal hy zeer veele Leezers, die voor het zei*<br />

ve ingenomen zyn , van zig vcrwyderen , die<br />

anders zyn Gefchrift gebruikt zouden hebben, arrï<br />

zodanige Waarheden, die zy tot nog toe op gezag<br />

hadden aangenomen, ook door de reden te kunnen<br />

verklaaren en bevestigen, indien hy dezelven niet<br />

als ftrydig met het Christendom hadde voorgedraagen.<br />

En welke vrugten kan hy dan wagten van zyn<br />

werk by zulke Leezers, die Christenen zyn? Hy<br />

zal zekerlyk by hen twyfeiingen doen opkomen te.<br />

gen de voorgaande gronden hunner godsdienflige<br />

kundigheden; maar of zy zyne diepzinnige bewyzen<br />

uit de reden behoorelyk zullen begrypen, en of<br />

zy door dezelven even fterk, als te voren, wederom<br />

bevestigd zullen worden in eenen naauwgezetten<br />

Wandel, dit is ten uiterjlen onzeker. Hieruit volgt<br />

derhalven, dat het niet menschlievend is, om een<br />

éénigen grondflag, waarop de Menfchen hunne eerbied<br />

voor en aanbidding van God, hunnen deugdzaamen<br />

Wandel en hunne Vcrwagtingcn bouwen, te<br />

verzwakken , maar dat een Schryver, die algemeen<br />

nuttig zyn wil, alleenlyk daarop bedagt moet wezen,<br />

om zodanige grond/lagen te vermeerderen.<br />

Eveneens is het gefteld met de christelyke Schriften<br />

, waarin men het aanzien van Christus zoekt re<br />

verheffen door het verkleinen van den nataorlyken<br />

Godsdienst, en denzelven voor Heidendom te verklaaren.<br />

Znlke voordragt der zaaken benadeelt het<br />

Christendom ongelyk meer, dan de groffle aanvallen<br />

tegen het zelve. Dit zal ik aantoonen.<br />

Vooreerst geeft de verfchillende betekenis van<br />

G 2 het


ioo Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

het woord Heiden reeds grond tot veele verwarring,<br />

in het beöordeelen van de waare betrekking des<br />

Christendoms tot de natuurlyke of redelyke kennis<br />

van God. Onder een Heiden verbeelden de mees«<br />

ten zig een zedenloozen Afgodendienaar, en daar<br />

in de Heilige Schriftuure alle Volken, behalven het<br />

Joodfche, volgens onze Overzettingen, Heidenen genaamd<br />

werden, rekent men zig bevoegd, om zig<br />

ook alle byzondere Burgeren deezer Volkeren als<br />

goddelooze Afgodendienaaren te mogen voorftellen,<br />

omdat de Heilige Schriftuur dikwyls in 't algemeen<br />

fpreekt van het nationaale Verderf der toenmaalige<br />

Volken. Dan, dat dit niet fchriftuurlyk gedagt zy,<br />

blykt uit HANDEL. X: 35, daar Petrus zegt,dat<br />

God niet ziet op het uitwendig onderfcheid der<br />

Volken, maar dat een ieder, onder welk Volk of<br />

Heidenfchap hy ook leeve, indien hy God eért en<br />

doet dat regt is, hem aangenaam is. Maar vervolgens<br />

leidt Paulus het nationaal verderf der Volken<br />

uitdrukkelyk af (ROM. h ig — 25.) uit het ver.<br />

waarloozen van de kennisfe van God en zynen wil,<br />

welke nogtans voor alle menfchen uit de natuur der<br />

dingen mogelyk en te verkrygen was. Hieruit volgt<br />

fegtflreeks, dat zy allen, die zig aan deeze verwaarloozinge<br />

niet fchuldig gemaakt, noch de heerlykheid<br />

des onverderflyken Gods in de gelykenisfe van redelooze<br />

dieren veranderd hebben , ook niet behooren<br />

onder de Heidenen, in de kwaade betekenis des<br />

woords. Dat derhalven die Wysgeeren onder alle<br />

Volken, welken God dooreen geduurige overdenkinge<br />

zyner Werken, zo veel hun mogelyk Was,<br />

poog-


Leismus, Naturalismus, enz, IÜI<br />

poogden te kennen, niet gerekend moeten worden<br />

onder die genen, welker kundigheden tegen het<br />

Christendom moeten overgefteld worden. Hierom<br />

is "er eene zonderlinge verwarring in het begrip van<br />

die Godgeleerden, welken eenige wysgeerige Leerredenen<br />

cn^Schriften voor Heidensch houden, en<br />

zig inbeelden, dat zodanige Kennis Gode niet kan<br />

behaagen, die eenigszins naar de Kennis van eenen<br />

Sjokrates of anderen Wysgeer onder die Volken, die<br />

geen Jooden waren, gelykt, of op foortgelyke bewysredcnen<br />

rust. De Heilige Schrift beftraft het<br />

verwaarloosd gebruik der Reden in den Godsdienst,<br />

en verklaart alle zonden der Heidenen voor gevolgen<br />

daarvan; en deeze Godgeleerden verwerpen het<br />

gebruiken der Reden, en zyn bekommerd voor de<br />

nadeeligfte gevolgen daarvan. De Heilige Schrift<br />

zegt ROM. b 20, dat die Volken geene Ontfchuld.igingen<br />

hadden, omdat zy God uit de Werken<br />

der Scheppinge niet behoorelyk kenden, en overeenkomftig<br />

met die kennis eeren en dankten. Eenige<br />

Godgeleerden beweeren integendeel, dat men<br />

zig verantwoordelyk maakt, als men God uit de<br />

natuur der dingen wil kennen, en overeenkomftig<br />

met die kundigheden verhecrlyken. Wien moet<br />

men nu meer gelooven de Heilige Schriftuur of<br />

deeze Kerkleeraars, die eenen yver hebben zonder<br />

verftand en meenen, dat zy Gode daarmede eenen<br />

dienst doen?<br />

Daar dan niet ontkend kan worden, dat de Heilige<br />

Schriftuur zelve nergens de verëeniging van<br />

zuivere Waarheden wegens God uit de Reden, te-<br />

G 3 gen


102 Zesde Qnderh. Over Christendom,<br />

gen het Christendom overftelt; moet onderzogt worden,<br />

of 'er in onze dagen redenen kunnen zyn,<br />

waarom men tegenwoordig deeze beide bronnen<br />

om den Godsdienst te kennen , als ftrydige of tegen<br />

elkander overgeftelde beginfelen moet aanzien. De<br />

Heer Lavater zegt in eene aanmerking: Een vernuftig<br />

Man fchreef onlangs, een Deïstisch Christen<br />

is even zo goed gezegd als een Keizerlyke Pruis.<br />

Welke verfchrikkelyke, voor alle Christenen ontrustende,<br />

gedagten ligt in deeze gelykenis! Een Keizerlyke<br />

Pruis kan maar in zo verre gedagt worden,<br />

als beide Hoven tegengeftelde belangen hebben,<br />

of in een openbaaren oorlog zyn. Is 'er nu tusfehen<br />

Christus en God . tusfehen het Christendom en de<br />

Openbaaring van den Vader der Natuure in zyne<br />

werken, ook dit tegenovergefteld belang , of een<br />

openbaare oorlog te vinden ? Wie, myn lieffteiavater,<br />

zoude het dan nog durven waagen, om één<br />

uur een Christen te blyven, indien men daardoor tegen<br />

God zelfs, den Schepper der Natuure , party<br />

moest kiezen? „Deïstisch Christen is zo<br />

„ veel als Keizerlyke Oostenryker," — moestdeman<br />

gezegd hwbben, indien hy geestig hadd' willen<br />

wezen-<br />

Christus zegt: Ik zoeke niet myne eere, maar de<br />

eer des Vaders, die my gezonden heeft; en PHIL.<br />

II: ii wordt gezegd, dat Christus daarom door God<br />

tot zo grooten aanzien verheven is, op dat allerlei Volken<br />

zouden belyden, dat hy de hoogfte Leeraar en<br />

Heer is tot Eer van God den Vader. Het Christendom<br />

zal ons derhalven de Heerlykheid van den on-


Lcismus, Naturalismus, enz. 103<br />

zigtbaarcn Gcd in zyne werken nog duidelyker doen<br />

zien, maar die geenszins verbergen of ons verhinderen<br />

om haar te befchouwen.<br />

Wanneer dan Godgeleerden of christen Wysgeeren<br />

de redelyke kennis van God uit de natuur der<br />

dingen verwerpen; en zig tevens veele moeite geeven<br />

, om de fchranderlte bewyzen van de gewigtigfte<br />

waarheden van den natuurlyken Godsdienst, die<br />

voor zo veele menfchen tot nog toe genoegzaam<br />

geweest zyn , te verzwakken , alleenlyk opdat de<br />

Noodzaaklykheid en Voortreffelykheid van het Christendom<br />

zigtbaarer gekend zouden worden; wat nut<br />

doen zy dan wel daarmede ? Ontrukken zy hiermede<br />

niet zowel aan den Christen, als aan den Naturalist,<br />

zekerlyk een fteunfel zyner overtuiginge van<br />

die Waarheden, waaraan zy eenige bewysredenen<br />

ontneemen? Zal wel een.Naturalist, welke de gcwigtigfte<br />

Waarhedén, die het Christendom bevat,<br />

reeds uit de Reden kende, en die dus wegens deeze<br />

overeenlïemming naby het Christendom was, nader<br />

tot hetzelve getrokken worden, als hem zyne gronden,<br />

om deeze Waarheden voor waarheden te houden,<br />

benomen worden? Moet men niet eer wagten,<br />

dat een wankelend gemoed, waaraan zyne voorige<br />

grondfiagen van eerbied jegens God en regtfchaapenheid<br />

ontnomen worden, nog veel dieper in<br />

twyfeiingen zal verzinken, en alle moeite tot verder<br />

onderzoek geheel zal opgeeven, omdat alles<br />

hem nu onzeker voorkomt?<br />

Myne byzondere gedagten hieromtrent, welke ik<br />

den Christelyken zowel als Naturalistifchen Schry-<br />

G 4 ve.


104. Zésde Onderh. Over Christendom,<br />

Veren, die vrienden des Menschdöms zyn willen ,<br />

£er verdere onderzoekinge aanbeveele, komen hierop<br />

uit: Laat ons beide de goddelyke Openbaaringen<br />

in de Natuur en in de Schriftuur, als egte Oirkonden<br />

aanzien, doch die in twee vérfchiilende Taaien<br />

gefchreeven zyn, en waarvan de meeste Menfchen<br />

maar de ééne of de andere verftaan. Daarin<br />

komen wy met eikanderen overeen, dat beide Boeken<br />

dezelfde hoofdftelling bevatten, en indien zé<br />

behoorelyk verklaard worden, elkahderen niet kunnen<br />

tegenfpreeken.<br />

Laat ons daarom de Menfchen opwekken, óm dat<br />

Boek, welks Taal hun het meest bekend en duidelykst<br />

is, met alle naarftigheid te beoefenen, en te<br />

gelyk de Taal van het andere Boek fteeds beter te<br />

Jeeren verftaan. Die ze béiden kan leezen en vérftaan<br />

, vergelyke ze zorgvuldig, en hy zal bevinden,<br />

dat ze een wederkeerig Licht over eikanderen verfpreiden<br />

en het één het ander verklaaren ; zodat 't<br />

gene ons in het ééne duister blyft, in het andere<br />

breedvoeriger en duidelyker geleerd worde. Hierdoor<br />

zullen wy volmaakter Godgeleerden en nuttiger<br />

Schryvers worden, en wel te meer, dewyl het<br />

in de nieuwe Huishouding, die door Christus is opgerigt,<br />

niet meer op de Letter, maar op den Geesi<br />

moet aankomen, 2 KOR. III: 6, en Christus zo wel<br />

als zyne Apostelen ons zelf op de natuur der dingen<br />

•en eigen rcdelyk onderzoek geweezen hebben,<br />

MATTH. VI: 25, en V. PHIL. IV: 8.<br />

Daar ik éénmaal gelegenheid gekreegen hebbe,<br />

om vanjdemenschlievende oogmerken der Schryveten


Leismus, Naturalismus, enz. i«j<br />

ren te fpreeken, zal ik nog eene zeer gewigtige algemeene<br />

Aanmerking ter overweeginge aanbeveelen.<br />

Zeer dikwyls. ziet men, dat Geleerden, die een<br />

nieuw bewys voor eene gewigtige Waarheid willen<br />

voordraagen, de inleiding daartoe pleegen aan te<br />

vangen met het aantoonen van het gebrekkige der<br />

oude bewyzen. Maar hierdoor, dunkt my, handelen<br />

zy zeer tegen hun eigen oogmerk, indien 't hun<br />

naamlyk in ernst te doen is, om meerdere zekerheid<br />

in de kennis dier Waarheid, welke zy willen betoogen,<br />

algemeener te bevorderen. Want die oude<br />

bewyzen hebben toch zekerlyk tot i:og toe voor<br />

veelen eene zedelyke Zekerheid gehad, ten minden<br />

voor die allen, wier kundigheden en denkwyze<br />

met derzelver Uitvinderen byna gelyk ftaan. Door<br />

het berispen van dat weinige gebrekkige in dezelven,<br />

berooft men gewis veelen van hunne voorige<br />

gronden van overtuiging, en hét is zeer onzeker,<br />

of ons nieuwe bewys in den fchakel hunner denkbeelden<br />

zodanig zal pasfen, dat het hun ter hunner<br />

gerustftellinge vergenoegen zal. Dus dunkt my, dac<br />

het nuttiger en menschlievender is, indien men<br />

in het voordraagen van een nieuw bewys voor zuli<br />

ke algemeen gewigtige Waarheden, als b. v. de Onfterflykheid<br />

onzer Ziele, de Inleiding daartoe op<br />

deeze of dergelyke wyze begon: Wy hebben wel<br />

reeds veele voortreifelyke bewyzen voor de Onftcrf-<br />

Jykhcid der Ziele; maar niemant, die onze verwagtingen,<br />

welke daarop gegrond zyn, naar waarde<br />

weet te fchatten, zal het overtollig rekenen, dat ik<br />

hier nog een nieuw bewys, waardoor myne over-<br />

II tui-


ic5 Zesde Onderh. Over Christendom, enzi<br />

tuiging daarvan uitmuntender bevestigd is, openlyk<br />

mededeelen. Een ieder Leezer zal dan dat<br />

nieuwe bewys naar maate van den invloed, dien<br />

bet op zyn eigen gemoed gehad heeft, reeds zelf<br />

waarieeren en verkiezen boven anderen, die hem<br />

zwakker voorkomen. Ik wenschte, dat dc Heeren<br />

Beöordeelaaren zig verëenigden, om den Schryveren<br />

zeer dikwyls aan te beveelen, dat zy zig zeiven<br />

alcyd vraagen: is het menschlievend ? zal het<br />

gewisfelyk meer voordeel dan nadeel doen, 't gene<br />

ik voorneemens ben te fchryven? Veelligt zoude<br />

daardoor de waare Geest van den Godsdienst en de<br />

Liefde tot goede Werken eenflemmiger verbreid<br />

worden, en de één niet zo dikwerf omver ftooten,<br />

't welk dooi anderen gebouwd was.


& S. STEINBARTS<br />

WYSGEERIGË<br />

OPHELDERINGEN.<br />

DERDE STUK.


G. S. STE1NB ARTS<br />

WYSGEERIGE<br />

OPHELDERINGEN<br />

OÏES ZYN WERK WEGENS DE<br />

L E E R E<br />

DER<br />

GELUKZALIGHEID.<br />

D E R D E STUK,<br />

WAARIN<br />

Eenige Grondregelen, byhet zoeken naar Wysheid in<br />

agt te neemen, verklaard worden.<br />

UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD,<br />

Te A M S T E R D A M ,<br />

By de Wed. J. D Ó L L,<br />

MDCCLXXXVIL


Z E V [E N D E<br />

O P H E L D E R I N G ,<br />

Over den zekerften weg tot waare en voor het<br />

algemeen nuttige Wysheid des Leevens.<br />

Cic. deOratore. Libro III.<br />

Omnes artes aliter ab iis traftantur', qui eas ad<br />

ufum transferunt: aliter ab iis, qui ipfarum artium<br />

tra&atu dele&ati, nihil in vitafünt aliud afturi. —<br />

Eadem ratio eft harum artium maximarum. Ifta<br />

(philofophica & theologica) difcuntur facile, fi et<br />

tantum fumas, quantum opus fit, et habeas, qui docere<br />

fideliter poffit, et fcias etiam ipfe difcere. Sed<br />

fi tota vita nihil velis aliud agere, ipfa traftatio et<br />

quaeftio quotidie ex fe gignit aliquid, quodcuradefidiofa<br />

deleélatione veftiges. Ita fit , ut agitatione<br />

rerum (metaphyficarum et theologicarum) fit infinita<br />

cognitio; facilis ufüs dodtrinam confirmet, mediocris<br />

opera tribuatur, memoria ftudiumque permaneat.<br />

Drie wegen zyn 'er, op welken wy Menfchen alle<br />

anze kundigheden verzamelen, naamlyk de weg der<br />

Ervaaringe, of eigen zinnelyke Bevindinge , de weg<br />

des redelyken zélfdenkens, en de weg des Geloofs aan<br />

het gene anderen ons verzekeren. Tegenwoordig<br />

A 3 twist


Q Zevende Opheldering* Over<br />

twist men meer dan ooit, welke van deeze drie wegen<br />

de zekerfte zy, om tot hoogere zedelyke Gelukzaligheid<br />

, of tot ééne aanhoudende vrede der ziele<br />

en kalmte des gemoeds te geraaken.<br />

Veele, meerendeels zeer welmeenende Menfchen,<br />

neemen hun inwendig Gevoel ten proeffteen van het<br />

waare en goede aan. De waardy van de leeringen<br />

van den Godsdienst en het voordellen daarvan,<br />

nieeten zy af naar de aandoeningen, welken daardoor<br />

in hun verwekt worden. Al wat hun hart verwarmt,<br />

al wat zagte opwellingen des gemoeds verwekt<br />

, al wat hen in eenen ftaat van genoeglykheid<br />

brengt, dat is voor hun zaligmaakende Waarheid,<br />

dat zyn voor hun egt-chriftelyke Voorftellingen vol<br />

van Goddelyke kragt en zalvinge. Daarom beminnen<br />

zy de myftike Leerwyze en zinnebeeldige bekleedingen<br />

der godsdienftige Waarheden, en fchuwen<br />

alle fchrandere ontvouwingen van de Leeringen<br />

des Christendoms, als nieuwsgierige Waanwysheid,<br />

die tot woordenftryden verleidt, en ten laatften tct<br />

ongeloof vervoert.<br />

•>: Men kan niet ontkennen, dat deeze klaffe van<br />

Menfchen, welken men Myjliken pleegt te noemen,<br />

jn alle Eeuwen, blykens de Kerkelyke Gefchiedenisfen<br />

3 een veel betere foort van Christenen geweest<br />

zyn, dan de kerkelyk-Regtzinnigen, die zig met het<br />

tepaalen van de Voorfchriften der Leere en met godgeleerde<br />

twistyraagen bezig hielden, Ook nog ia<br />

brt|e dagen behooren de Kwaakers, de Hernhutters<br />

gh andere Myftiken, Separatisten en Theofophisten,<br />

byzcnderlyk wanneer men alleen op de gemeene Leden


den zekerften weg tot Wysheid. j<br />

Seri deezer Gemeenten ziet, onder de ftilfte en nuttigde<br />

Burgers: en hy, welken hunne broederlyke<br />

Vergaderingen , met hunne huislyke Godsdienstoefeningen<br />

en hunne dille ingetogenheid nader bekend<br />

zyn, zal toedaan, dat hun leeven onder veele<br />

zoete , godsdiendige bevindingen , voor hun zagter<br />

voortrolt, dan voor de meesten der overige Menfchen,<br />

die zig met het Leerdelzel en den openbaaren<br />

Godsdienst van eene der heerfchende Kerkgenootschappen<br />

vergenoegen.<br />

Na deeze aanmerkingen konde het fchynen, als of<br />

deeze weg, om zyne eigene bevindingen als een inwendig<br />

goddelyk Licht te volgen, behoorde aangepreezen<br />

te worden, om tot een aanhoudende vrede<br />

der, ziele te geraaken: dan het laat zig ras zien,<br />

zowel, dat maar weinige Menfchen gefchikt zyn, om<br />

deezen weg gelykvormig te vervolgen, als, dat een<br />

ieder, die denzelven bewandelt, aan menigerlei gevaar<br />

is blootgedeld,om in den droevigden doolhof gebragt<br />

te worden.<br />

Vooreerst zyn alleen zulke Perfoonen, die meer<br />

aandoenlykheid en verbeeldingskragt, dan geest en<br />

denkvermogen bezitten, vatbaar om uit mystike<br />

voordellingen een gevoel van Gelukzaligheid te ontvangen.<br />

Want die gewoon is om zelf te denken ,<br />

vindt zig daag geneigd, om al wat hem in duistere,<br />

figuurlyke fpreekwyzen , als in een fpiegel word<br />

voorgehouden, zig duidelyk voor te dellen; en dan<br />

blyft voor den zodanigen, by het ontzwagtelen van<br />

den zin, niets zaakelyks over, 't welk het verftand<br />

ïiog zoude kunnen behouden.<br />

A 4 Men


ë Zevende Opheldering. Over<br />

Men behoeft alleen in de Gezangboeken der Mystiken<br />

na te flaan die afdeelingen, welken van de,<br />

geheime Verëeniging of het Huvvelyk der ziele met<br />

God, van de Verloochening van zig zeiven en de<br />

Waereld, van de Zaligheid en de Heerlykheid van<br />

den ftaat der Genade enz, handelen, en eenige van<br />

dje Liederen, eerst ter loops en dan oplettend t§<br />

leezen, en men zal bevinden, dat by het eerfte leezen<br />

daarvan veele aangenaame aandoeningen verwekt<br />

worden, ook wel dat de verbeelding tot zeer<br />

verhevene, vrolyke aanfchouvvingen opgewekt en<br />

bezield wordt: maar zo dra men de dingen , die onder<br />

zulke betooverende Beelden voorgefteld worden,<br />

met het verftand poogt te bevatten, dan zal<br />

het ons gaan, gelyk eenen mensch, welke uit een<br />

zoeten droom ontwaakt, en alle de Gelukzaligheid,<br />

die voor zyne oogen zweefde , op eenmaal zieï<br />

verdwynen. ><br />

Ik hebbe te veele hoogagting voor het braave hart<br />

van veele Mystiken, en hun ernftig jaagen naar dc<br />

Godzaligheid is my te eerwaardig, dan dat ik het my<br />

veroorloven zoude, om plaatfen uit hunne ftigtelyke,<br />

Roeken by te brengen, wyl men het ontleeden<br />

daarvan als eene befpotting zoude kunnen aanzien.<br />

Daarom zal ik alleen uit één der redenmaatigfte<br />

fchriften der nieuwe Mystiken , 't welk ten tite(<br />

heeft: Predikatiën enftukken van Predikatiën, gezaaid<br />

ten dage des Oogsts , eenige regels uittrekken, die in<br />

een verheven ftyl groote denkbeelden fehynen VOOÏ<br />

«e draagen, doch by nadere overweeging niets zaakelyks<br />

behelzen om wyzcr of gel ukkiger te maaken.<br />

' "Het'


den zekerjlen weg tot WysHid. $<br />

Her is het Hot eener Predikatie over de ftoffe:] Je­<br />

fus de Heer aller dingen. Zie hier de woorden des<br />

Schryvers<br />

„ Het is, laat het ons in ftof thands aanbidden!<br />

Het is het onbegrypelyk welbehagen des Va-<br />

„ ders, door een naaren Nagt tot Licht, door<br />

., uitgeputte Vermoeijenis tot Kragt, ach! dik-<br />

„ wyls door een zevenvoudigen dood ten Leeven<br />

gelouterd te worden. Vreugde, die geene tong<br />

a, kent, geene ziel bevat, God naby te hebben !<br />

a, in Hem met Hem alles te vermogen aan<br />

„ zyn hart, gelyk aan het hart eens Vriends te<br />

rusten! Laat ons zoeken; God is getrouw, wy<br />

,, zullen henfvinden! O! zy (de Apostelen) vonden<br />

hem, zy hadden hem. — Het is niet<br />

iet nieuws, niet iet ongehoords, dat wy zoei<br />

, ken! Zy zogten hem ook, zy vonden hem en<br />

5, hadden hem. —— Heeft hy ons minder lief<br />

„ dan hen? Wil hy onze blydfchap minder dan<br />

„ hunne blydfchap? Is Jefus Christus ook niet<br />

„ voor ons geflorven? Ach! laat ons zoeken —on-<br />

„ der doornen,in duisternis: en wanneer ook! 'er<br />

zal Licht komen — wanneer'er God is ; het Licht<br />

„ zal komen, en het pad glad en helder worden l<br />

„ Ach dat gy kwamet , Almagtige ! .<br />

,, ziet, daar is onze God! zal dan een ander vol<br />

van Gods- en Broeder-vreugde toeroepen! Daar<br />

„ is onze God, die zyn aangezigt voor een klein<br />

oogenblik voor ons verborgen heeft, maar nu.<br />

„ met eene naamlooze Barmhartigheid ons weder<br />

,3 beftraalt ; daar is onze Heer., op welken wy ge-<br />

A J „ w agi, '


i© Zevende Opheldering. Over<br />

,, wagt hebben, laat om opfpringen van vreugde in<br />

„ zyn heul"<br />

Als men deeze plaats twee of driemaalen gelezen<br />

heeft, vraage men zig zeiven, wat men nu te doen of<br />

te verwagten hebbe? wat het eigenlyk zy gelouterd te<br />

worden door een naaren nagt tot licht, door uitgeputte<br />

vermoeijenis tot kragt, door eenzevenvoudigen<br />

dood ten leeven ? Hoe men het maaken moete , om<br />

aan het hart van God te rusten ? Onder welke doornen<br />

, in welke duisternis men Christus zoeken zal ?<br />

Welke toekomst van God naby is? Myn verftand<br />

vindt op dit alles geen antwoord. Zekerlyk<br />

merkt men wel uit den famenhang , dat de Schryver<br />

eene verwagting wil verwekken van eene zigtbaare<br />

komfte van Christus, die welhaast volgen zal, en<br />

dat hy opzigtelyk by het afdrukken der Predikatie ,<br />

flegts een ftuk van zyne gantfche Befpiegeling des»<br />

wegens gegeven heeft; maar wat moeten wy ter verhooginge<br />

onzer zedelyke Gelukzaligheid van Christus<br />

menfchelyk lighaam verwagten? en welke waare<br />

zaakelykheid zal het rusten aan zynen borst aan onzen<br />

geest aanbrengen, zodat daaruit eene blydfchap<br />

, die noch tonge noemt, noch ziele kent,<br />

ontftaan zoude?<br />

Hieruit blykt dan, dat denkende Lieden, die hunnen<br />

geest aan zaakelyk voedfel gewend hebben,<br />

aan zulke ingebeelde geregten geen fmaak vinden,en<br />

nog minder daardoor tot eene hoogere duurzaame<br />

werkzaamheid in het goede verfterkt kunnen<br />

worden • en zo is bygevolg de weg der Mystiken<br />

, op welken duistere gevoelens ons ter Gelukza-


den zekerden weg tot Wysheid. n<br />

ïigheid moesten opleiden, ten miniien geen algemeene<br />

weg, omdat dezelve niet is voor denkende Menfchen.<br />

Dit was het eerfte, dat ik bewyzen wilde.<br />

• Maar misfchien is 'er een foort van Menfchen,<br />

voor welken deeze weg der aanbeveelinge waardig<br />

is? Hierop antwoordeik: aanbeveelen zoude ik hem<br />

volftrekt nooit aan iemant, die my des wegens om<br />

raad vraagde. Want fchoon ik tevens toefta, dat<br />

veele vroome en braave Menfchen op denzelven tot<br />

aan het einde hunnes Leevens in eene beftendige Vergenoegdheid<br />

en in het zagfte gevoel van innerlyke<br />

vrede en blydfchap tot God gewandeld hebben ,<br />

gelyk de gefchiedenis van alle Eeuwen en de dagelykfche<br />

ervaarenis, nog in onzen tyd, dit ontegenzeggelyk<br />

aanwyzen; is egter het getal der genen, die!<br />

daarop niet verongelukt zyn, zeer gering tegen de<br />

groote menigte der zulken ,welken op deezen weg in de<br />

droevigfte gemoedsgefteltenisfen geraakt zyn. Het<br />

gevaar, om op een dwaalweg gebragt te worden,<br />

is daarby te groot, en de gelegenheden daartoe<br />

zyn al te menigvuldig, dan dat ik dien weg zoude<br />

kunnen aanbeveelen. Dit zal ik ten klaarften aantoonen.<br />

Eerstlyk is het onbetwistbaar , dat zy alleen<br />

door hunne inwendige bevindingen behoorlyk kunnen<br />

geleid worden, by welken reeds vooraf het zedelyk<br />

Gevoel door vroegere verflandelyke Qndervoyzinge<br />

en door een redelyke zorgvuldige Opvoedinge, een goede<br />

rigting heeft ontvangen. Want myjïike voortellingen<br />

wekken wel altyd op tot een grootere leevendigheid<br />

der Hartstogten, maar als enkel figuur-<br />

lyke


12 Zevende Opheldering Over<br />

lyke en zinnelyke voorftellingen kunnen zyder werkzaamheid<br />

geen bepaalde rigting geeven , en daarom<br />

ook het zedelyk Charakter van den mensch niet in<br />

den grond verbeteren. Daar ik zelf in myne jeugd<br />

veele jaaren in een kring van Myftiken geleefd hebbe,<br />

is het voor my zeer dik wylszigtbaar geweest, hoe<br />

alle driften hunnen vryen loop, onder alle dieTheofophifche<br />

aandagtsoefeningen, behouden; Eigenzinnigheid,<br />

Hoogmoed, Hebzugt, Gierigheid, Onverzoenelykheid,<br />

Lust tot ledig gaan en andere flegte<br />

neigingen worden door myftike onderwyzingen<br />

weinig verminderd; maar door dezelve, wordt gelegenheid<br />

gegeeven, dat men die ondeugden onder<br />

een ander kleed, den fchyn hebbende van Godsdienftigheid,<br />

zoekt te bevredigen. Dus zullen, by voorbeeld,<br />

wanzedelyke Menfchen, die de Vergaderingen<br />

der Myftiken vlytig bezoeken, wel niet tegen<br />

eikanderen uitharden in gemeene fcheldwoorden of<br />

ruuwe vloeken, maar daartegen beftryden zy eikanderen<br />

met Schriftuurplaatfen, waarin de aandoenlykfte<br />

yerwytingen en de verfchrikkelykfte bedreigingen,<br />

der Goddelyke oordeelén voorkomen. Hunne Hardigheid<br />

, Hoofdigheid, Onverzoenlykheid en andere<br />

voor den mensch nadeelige Driften veroorloven zy<br />

zig onder den naam van yver voor de eer van God,<br />

en het is onmogelyk om hen tot eene erkentenis van<br />

hunne verkeerdheid te brengen, omdat zy alle redelyke<br />

onderrigtingen verwerpen, en zig op een inwendig<br />

gevoel en misdüide fpreuken der Schriftuure<br />

beroepende, daardoor ftyven. Zelfs heb ik Myftiken<br />

in hun gebed pp het hoogmoedigst regest<br />

God


den zekerjlen mg tot Wysheid, 13<br />

God hooren pochen en zig regtvaardigen , als zy te<br />

leur gefteld waren in hunne verwagtingen, die zy<br />

op misduide beloften der Schriftuure gebouwd<br />

hadden.<br />

Ten anderen is het een algemeene uitwerking van<br />

alle myftike voorftellingen , dat de verbeelding<br />

met een menigte van zinnelyke beelden wordt opgevuld,<br />

welken de ziel zeer ligt kunnen verhitten en<br />

haare kragten te fterk fpannen. Daaruit ontftaat dan<br />

eerst eene geneigdheid tot het zonderlinge, waardoor<br />

de mensch voor de Maatfchappy en de bezigheden<br />

des Leevens, dan eens meer, dan eens minder nutteloos<br />

wordt. Verder wordt het verlangen naar het<br />

buitengewoone en wonderbaare aangekweekt, en dit<br />

vervoert ongemerkt tot paallooze Dweepery, en tot<br />

een menigte dwaaze proeven en onderneemingen. De<br />

kerkelyke Gefchiedenis is vol van voorbeelden , die<br />

toonen,tot welke allerzonderlingfte daaden de welmeenendften<br />

gebragt zyn door zinnelyke, verwarde begrippen<br />

van den Godsdienst; en alle Kluizen, Kloosters en<br />

huizen voor krankzinnigen, leveren daarvoor menigvuldige<br />

bewyzen Onder de Proteftanten zouden wyde<br />

Dweepery ook meer openlyk zien uitbreeken,zo niet de<br />

redelyke beginfelen des eerften onderwys en de uit- "<br />

wendige omftandigheden der huisgezinnen dezelve<br />

tegen hielden en ten deele verhinderden openbaar<br />

te worden.<br />

Daarenboven zyn alle de Leden van Theofophifche<br />

Gemeenten geduurig in gevaar, om door huichelende<br />

bedriegers misleid te worden. Hoe openhartiger<br />

en welmeenender zy zyn, hoe vuurige*f lief-<br />

- de


S4 Zevende Opheldering. Ovet<br />

de zy jegens de Broederen in hunne harten draagen<br />

zo veel te gemakkelyker kunnen ondeugende Menfchen<br />

derzelver vertrouwen misbruiken 4 om hen te<br />

verftrikken en dikwyls geheel te bederven. Men<br />

heeft al voor zeer lang opgemerkt, dat de meeste<br />

gemeene Leden der myftike Vergaderingen gewoonlyk.<br />

Lieden zyn van het beste hart en van eene opregte<br />

begeerte naar Waarheid en Godzaligheid; maar<br />

dat onder de Voorftanderen, Beftierders en Hoofden<br />

daarvan zeer dikwyls de gefleepenfte Booswigten gevonden<br />

worden, die de welmeenenheid der Broederfchappen<br />

tot de fchandelykfte oogmerken misbruiken.<br />

En hoe zelden is het geval daar, dat braave menfchen<br />

by hunnen overgang tot deeze Gemeenten gelegenheid<br />

hebben, om de Voorftanders en Hoofden<br />

daarvan vooraf met de behoorelyke oplettendheid en<br />

naauwkeurigheid te beproeven; en hoe veelen hebben<br />

zig in het vervolg, zonder uitkomst, verftrikt<br />

gevonden, als zy naderhand gelegenheid hadden<br />

om de verborgenheid der boosheid te ontdekken!<br />

Maar gefteld; de Voorftanders en Leidslieden van<br />

zulke Gemeenten waren doorgaans regtfchaapen Mannen<br />

; dan komt het nog daarop aan, of zy volgens<br />

hun natuurlyk Charakter meer tot blymoedigheid dan<br />

tot droefgeestigheid geneigd zyn. Leeraars, die<br />

zeiven een opgeruimd gemoed hebben, zyn minder<br />

gevaarlyk, en zullen door hunne onderrigtingen by<br />

hunne Toehoorers ruste der ziele en blymoedigheid<br />

aanmerkelyk bevorderen. Maar welk gevaar voor<br />

tedere, aandoenlyke Menfchen, als hunne Leidslieden<br />

zelve van eene droefgeestige en bekommerde ge-<br />

'» moeds-


den zekerfien weg tot Wysheid. 15<br />

Cioedsgefteltenisfe zyn! Hoe ligt en ongemerkt kan<br />

dan het gif der zwaarmoedigheid indringen , en hoe<br />

onherftelbaar werkt het zelve, wanneer eenige ligchaamlyke<br />

gefchiktheid tot deeze kwaal reeds voor<br />

handen is? Ik heb menfchen gekend, die dan by<br />

den geringften aanval van hyfterike toevallen verzekerden<br />

gevoeld te hebben, dat de Heilige Geest van<br />

hun geweeken was , en die een onbefchryflyken<br />

angst gevoelden in den waan, dat zy hunne zaligheid<br />

onherftelbaar verlooren hadden. Als het gemoed<br />

eenmaal gewoon is op gevoel te bouwen, en de bevinding<br />

van zekere blydfchap tot God te houden voor<br />

het eenigfte kenmerk en onderpand van zynen ftaat<br />

der Genade; dan baaten geene bewyzen der Reden<br />

of der Heilige Schriftuure, hoe duidelyk die ook<br />

zyn mogen.<br />

Hierby komt eindelyk nog, dat de overgang van<br />

een myftike denkwysinden Godsdienst, liggen 'er anders<br />

geen duidelyke Overtuigingen ten gronde, tot een<br />

volkomen Ongodsdienftigheid zeer ligt en natuurlyk<br />

is; ja dat ze by jonge Lieden zeker altyd volgen zal,<br />

zodra zy uit den kring hunner Leidslieden in de<br />

groote Waereld treeden en hunne driften ontwaaken;<br />

vooral wanneer Lieden van flegte beginfelen zig in<br />

hun vertrouwen weeten in te dringen. Want beeldryke<br />

Voorftellingen kunnen nimmer vaste grondflagen<br />

van overtuiginge en vorming van het zedelyk<br />

Charakter opleveren.<br />

Uit alle deeze aanmerkingen volgt nu onloochenbaar,<br />

zo wel,dat maar zeer weinige menfchen door hunne<br />

inwendige Bevindingen goed geleid kunnen worden;


ie Zevende Opheldering. Over<br />

denmaamlyk.maar alleen dezodanigen,welker zedelyk<br />

Charakter bereids eene juiste en vaste rigting tot regtfchaapenheid<br />

en gezellige Deugd vooraf bekomen<br />

heeft, en welker driften gemaatigden verzagt zyn:<br />

als, dat deeze welmeenende en braave menfchen altyd<br />

gevaar loopen, om door de fchynbaare ftigtelykheid<br />

van myftike voorftellingen tot uitfpoorigen<br />

aandoeningen, inbeeldingen en verwagtingen onopgemerkt<br />

vervoerd , door Huichelaars en valfche<br />

Broeders bedroogen * efi door duistere voorftellingen,<br />

by de geringde ligchaamlyke gefchiktheid tot zwaarmoedigheid,<br />

in de droevigfte geriioedsgefteltenis ge»<br />

bragt te worden : als ook, dat alle andere menfchen<br />

van zwakke kennisfe en nog niet gevestigde<br />

braafheid des harten, als zy zig alleen op hun gevoel<br />

verlaaten, blootgefteld blyven aan de mislet*<br />

dinge hunner eigene Hartstogten, en aan het bedrog<br />

van Leidslieden, die zy nog niet beproefd hebben 9ja<br />

aan een volflagen verleidinge tot Ongodsdienftigheid<br />

en allerleie Uitfpattingen; en dit wel temeer,<br />

nanr maate hunne harten teder en gevoeliger,en hun gevoel<br />

en hunne inbeeldingen leevendiger zyn. Deeze<br />

weg kan derhalven door geene verftandige en ervaarene<br />

Godgeleerden aangepreezen worden; en hy<br />

die daarvan nog gegronder onderrigt begeert, behoeve<br />

alleen het voortreffelyke werk des Heeren<br />

Opper • Cevfijloriaalraads, SPALDING, over de Waardy<br />

des Gevoels in het Christendom, met die oplettendheid<br />

, welke de fchrandere voordragt van deezen<br />

diep denkenden cn ervaaren Godgeleerden vordert,<br />

door te leezen, of liever te bejludeeren.<br />

Ve


*den zekerjlen weg tot Wysheid. t?<br />

ï)e tweede Weg, langs welken wy Menfchen kennis<br />

verkrygen , is het eigen redelyk Nadenken; en nu is<br />

de vraag, of deeze weg aan allen, welken ruste des<br />

Gemoeds en wysheid des Leevens zoeken , als een<br />

zekere weg om het einde hunner wenfehen te bereiken<br />

, kan aangepreezen worden ?<br />

De Reden is onbetwistbaar het edelst Talent des<br />

menfchen. Door haar alleen verheffen Wy ons boven<br />

de Dieren, en zyn voor verhevener begrippen en<br />

zedelyke bezeffingen vatbaar. Door geen ander vermogen<br />

der Ziele kunnen onzinnelyke algemeene denkbeelden<br />

gemaakt ,de regelen van het regtmaatige en onregtmaatige<br />

gekend , het Beftaan en de Volmaaktheden<br />

eens Opperwezens erkend, en laage driften beftierd<br />

worden. Uit het denkbeeld van de Reden fchynt<br />

derhalven reeds te volgen, dat waare Wysheid alleen<br />

door haar kan verkreegen , en zeker gevonden<br />

moet worden. Hierby komt nog, dat waarheden,<br />

welken de Reden uit inwendige kentekenen éénmaal<br />

als Waarheden duidelyk erkend heeft, eene<br />

©nwankelbaare zekerheid geeven, waarop men ten<br />

allen tyde zig vast kan gronden, zonder dat men bekommerd<br />

behoeft te zyn , dat ons gemoed deswegens<br />

ooit door iets van buiten twyfelagtig zoude<br />

gemaakt kunnen worden.<br />

Om deeze redenen befluiten veele Geleerden, dat<br />

aan het menfchelyk Geflagt geen grooter Weldaad<br />

zoude kunnen te beurte vallen , dan wanneer een<br />

wysgeerige Godsdienst overal ingevoerd, en alle<br />

Waarheden des Geloofs en pligten des Leevens, alken<br />

uit de zuivere gronden der Reden werden af-<br />

B ge-


t8 Zevende Opheldering. Over<br />

geleid. Van het uitvoeren van dit plan belooven zy<br />

zig de gelukzaligfte tyden, inzonderheid, omdat dan<br />

alle Dweepery, waardoor gantfche Landen zo dik­<br />

werf overheerscht Zyn, alle Rechtbanken tot onder­<br />

zoek des Geloofs, met één woord, alle zugt tot ver­<br />

volgen en Onverdraagzaamheid zouden vernietigd<br />

worden , wanneer de Reden alleen heerschte, en<br />

fchynheilige Bedriegers de menfchen niet meer<br />

door verdigte Openbaaringen der Godheid met fchrik<br />

en angst zouden kunnen vervullen.<br />

Ik kan niet ontkennen, dat ik zelfs in jonger ja»-'<br />

ren deeze gedagten en wenfehen gekoesterd heb.<br />

Maar de gantfche redeneering is op zig zelve reeds<br />

een bewys, hoe zeer ook de wysgeerige mensch töi<br />

Onverdraagzaamheid genegen is, en boe ligt onze<br />

zo hoog geprezen Reden ons misleiden kan, als wy<br />

alleen uit algemeene denkbeelden wysgeerig rede­<br />

neeren of'philofopheeren, en verzuimen om de onder­<br />

vinding en de gefchiedenis te raadpleegen.<br />

Eene geringe oplettendheid op het gene dagelyks<br />

onder onze oogen voorvalt, en eenige waarneemingen<br />

uit de Gefchiedenis der Wysbegeerte, zullen ons dui­<br />

delyk doen opmerken, en, dat maar ongemeen weini­<br />

ge menfchen tot zodanige fterkte en vaardigheid in<br />

het gebruik hunner Reden komen, om zeiven over<br />

algemeene werkdaadige, ik laat ftaan befpiegelende<br />

Waarheden goed wysgeerig te kunnen redeneeren:<br />

en, dat veele der fchranderfte Verftanden, met alle<br />

hunne diepe naarvorfchingen naar Waarheid , zig<br />

zeer dikwyls van a'le heilzaame Wysheid des Lee­<br />

vens Weg redeneeren; en, dat de Wysgeeren even<br />


den zelerfien weg tot Wysheid. lp<br />

zo onverdraagzaam zyn, als de Godgeleerden.ooit<br />

waren, naardien hun yver jegens eikanderen uit eenerlei<br />

natuurlyke bronnen ontfpringt, en dat het<br />

dikwerf maar alleen gehaperd heeft aan de onderfteuning<br />

van de Overheid, om bloediger te vervolgen of<br />

Regtbanken ter geloofsonderzoek op te rigten.<br />

Eerstelyk is wel de Reden, als een vermogen tot<br />

verhevener bevattingen, een talent allen Menfchen<br />

aangebooren : maar eer zy die volkomenheid bereikt,<br />

dat ze over onzinnelyke algemeene Waarheden goed<br />

kan redeneeren, heeft zy ter haarer ontwikkelinge<br />

eene veeljaarige beoefening noodig; en deeze kan<br />

verre het grootfte gedeelte der menfchen niet bekomen,<br />

omdat de behoeften des leevens hunne gantfche<br />

opmerkzaamheid al zeer vroeg aan enkel zinnelyke<br />

bezigheden vasthegten, waardoor eene zinnelyke<br />

denkwyze, om zig alles alleen in zamenftellingc<br />

(in concretoj, en meer door middel der verbeeldingskragt<br />

dan met het verftand voor te ftelleri,<br />

natuurlyk gebooren wordt. De algemeene kundigheden<br />

Qnotiones'), of duidelyke bepaalde denkbeelden<br />

van het wezen der voorwerpen onzes denkvermogens<br />

, maaken de grondöagen uit van al het bereder.eeren;<br />

maar dergelyke zuivere en naauwkeurig bepaalde<br />

algemeene denkbeelden te formeeren, is niemand<br />

magtig, dan die in het fcherpzinnig denken<br />

geregeld is geoefend: ja de meesten van hun, die de<br />

laage en hooge Schooien veele jaaren bezogt hebben<br />

^ ook wel wegens hunne uitgebreide belezenheid<br />

en kennis van boeken in een grooten naam van Ge»<br />

leerdheid zyn, zyn menigmaal niet. in ftaat om zei,<br />

B s vets


2* Zevende Opheldering. Over<br />

ven één éénige naauwkeurige en volledige bepaalirg<br />

te maaken.<br />

Wanneer Geleerden, en ook wel Predikers, het<br />

invoeren van eenen wysgeerigen Godsdienst en Zedenleer<br />

onder het Volk als mogelyk voorftellen ,<br />

toont dit aan, dat de denkwyze en de gang der denkbeelden<br />

by gemeene Lieden hun volkomen onbekend<br />

is. Met alle de proeven hieromtrent bedriegt<br />

men zig zeiven op meer dan ééne wyze. Onze<br />

woorden zelfs, waarmede wy de onzinnelyke afgetrokken<br />

Voorftellingen aanduiden, verwekken in<br />

hun geheel niet dat zelfde bepaalde denkbeeld, 't<br />

welk wy wenfehen voorttebrengen, omdat zig daarmede<br />

in hunnen kring van werkinge nog geene zaaklyke<br />

begrippen verbonden hebben, en ze ook voor<br />

hun nog minder voldoende tekenen daarvan hebbea<br />

kunnen worden. Zy houden zig aan de zaamengeftelde<br />

Voorbeelden, waarmede wy de algemeene<br />

waarheden der Reden ophelderen, en ftellen zig<br />

met behulpe daarvan het algemeene enkel by<br />

toeval voor. Men neeme flegts éénmaal een proeve<br />

met algemeene werkdaadige Waarheden, en redeneere,<br />

by voorbeeld, met eenen gemeenen mensch<br />

over de eerlykheid, en bewyze hem, dat zy bedoelt,<br />

om ons wegens de goede gevolgen, die zy<br />

voortbrengt, gelukkig te maaken in de zamenleeving.<br />

Deeze ftelling zal hy goedkeuren met opzigt<br />

tot de gevallen , die wy hebben aangevoerd, om die<br />

Waarheid voor hen aanfchouwelyk te maaken;<br />

maar zyne Wysbegeerte zal gewis niet zo verre<br />

reiken, om zelve de Algemeenheid van het voordeel<br />

der


den zekerften weg tot ïVysheid. 21<br />

ier Eerlykheid ook daar te erkennen, alwaar een<br />

bedrog, dat ligtelyk kan verborgen gehouden worden,<br />

hem grootere voordeden fchynt aan te bieden.<br />

Uit zodanig een wysgeerig onderwys zal hy onopgemerkt<br />

dit beginzel opmaaken: Deugd is, het gene<br />

goede gevolgen heeft, of voordeelig is; en daarom<br />

ben ik alleen verbonden, om eerlyk, gedienftig,<br />

regtvaardig enz. te zyn, wanneer ik daarvan betere<br />

gevolgen kan voorzien , dan van het tegendeel.<br />

Maar gefteld, men oefende de zielsvermogens van<br />

gemeene Kinderen tot eenen aanmerkdyken trap,<br />

gelyk in de te regt beroemde Schoole des Domheeren<br />

van Rochaw te Reikan, 't welk tog altyd maar<br />

by weinigen zo goed zal gelukken, zo is egter alles,<br />

waartoe men menfchen uit den ftand der Arbeideren<br />

brengen kan, dat zy de Waarheden en voorgedraagen<br />

bewyzen met hun verftand bevatten ; maar<br />

wanneer zy nog jong de handen al aan den arbeid<br />

moeten Haan, zullen zy nooit zo ver komen, om zeiven<br />

door eigen nadenken hunnen Godsdienst te beproeven,<br />

en het vertrouwen op hunne Leeraars zal<br />

altyd den eigenlyken grondflag hunner kennisfe uitmaaken,<br />

en hen tegen twyfeiingen, die men by geval<br />

wilde opwerpen , meer moeten verzekeren, dan<br />

hunne eigen' doorzigten in de inwendige kenmerken<br />

en gronden der Waarheid.<br />

Wy Geleerden van beroep weeten het ook zelvea<br />

test, hoe veeljaarige oefeningen onder een geregeld<br />

onderwys by ons gtvorderd worden, eer wy tot die<br />

vaardigheid in het zelfdenken geraakten, om algemeene<br />

denkbeelden en waarheden der Reden zeiven<br />

B 3 af


as Ztvende Opheldering. Cver<br />

af te trekken, te ontwikkelen en juist te bewyzen.<br />

En hoeveel wordt niet nog daartoe vereischt , eer<br />

men het waagt om het zamenfrel zyner Leeraaren te<br />

jverlaaten, en zyne kundigheden voor zig zeiven in<br />

een zeker verband te brengen ? Leert niet dc dagelykfche<br />

ondervinding, dat verre het grootfte gedeelt»<br />

der ftudeerenden hunne vlyt eeniglyk daarby bepaalt»<br />

om het geene aanzienlyke Geleerden door hun nadenken<br />

reeds hebben voortgebragt en by monde<br />

of gefchrifte* voorgedragen , wel te bevatten<br />

en de door hun gegeeven verklaaringen , ver'<br />

deelingen en bewyzen, in het geheugen in te drukken<br />

? Hoe veelen telt men wel onder duizend Geleerden,<br />

die, in den flrengen zin des woords, zelfdenkers<br />

zyn, en die hunne kundigheden eeniglyk uic<br />

de eerfle beginzelen der Waarheid gefchept hebben,<br />

zonder naar eenig gezag om tè zien? Laat ons daarom<br />

toeftaan, dat de Weg om zig een Leerflelfel van<br />

bevredigende en goed leidende Waarheden op te<br />

maaken-door een redelyk zelfdenken , maar door<br />

zeer weinigen tot aan het einde toe gevolgd kan<br />

worden,<br />

&<br />

Ten gelukke voor het algemeene welzyn is ook<br />

het gevoel van hunne eigen zwakheid hierin by de<br />

«ueeste Menfchen zo flerk, dat maar zeer weinige<br />

gemeene Lieden aan de uitdaaging der Predikers<br />

gehoor geeven , om alles zeiven te beproeven en<br />

daarover zei ven te oordeelén, of het nier waarheid<br />

zy, het geene zy hun hebben voorgedraaoen<br />

Wanneer Paulus in zyne Brieven de<br />

dje in de Heilige Schriften der Jooden zeiven naar-<br />

fpoof


den zekerften weg tot Wysheid 23<br />

fpoorden , of zyne daaruit ontleende bewyzen op<br />

dezelven gegrond waren, en als hy van zyne Leezers<br />

vordert, om zei ven alles te beproeven, en het<br />

beste te behouden , dan hadt hy te doen, met<br />

Mannen, die met hem gelyk (tonden: want het is<br />

genoeg bekend, dat zyne Brieven niet aan gemeene<br />

Lieden, maar aan Joodfehe Geleerden en de Voorftanderen<br />

der nieuwe Christelyke Gemeenten gerigt<br />

waren. De Predikers ftaan in een'gantsch andere betrekkingtot<br />

hunne Kerkelyke ledemaaten, en zyn van<br />

wege de hooge Overheid de gevolmagtigde Leeraars<br />

en Leidslieden des Volks. Kan een fchaare Volks,<br />

welke de wegen niet kent, den Leidsman wel bestordeelen<br />

, die haar de wegen zal aanwyzen ? En<br />

ware het geen dwaasheid, als de Leidsman van hun,<br />

welken hy moest te regt wyzen, vorderde,hem niet<br />

te volgen zonder vooraf onderzogt te hebben, of hy<br />

hen wel op den regten weg bragt?<br />

Gy wilt uwe Toehoorers, de Boeren, de Ambagtslieden<br />

, de Dienstboden , de Vrouwen, tot<br />

Wysgeeren maaken ? Gy wilt den gemeenen Man<br />

tot fcheidsman tuifchen u en andere Godgeleerden<br />

verheffen , opdat hy zelf onderzoeken en beflisfen<br />

zal, of uwe uitlegging der Schriftuure goed zy,<br />

of niet ? Derhalven moet het ongeoefend verftand<br />

van zinnelyke menfchen over uwe zo lang geoefende<br />

Reden oordeelén, en met éénen oogwenk<br />

kunnen doorzien, het gene u een zo veeljaarig onderzoek<br />

en overdenken gekost heeft? Dus moet de gemeene<br />

Christen , zonder eenige voorafgaande kennis<br />

van Letter- Oordeel- Oudheid- Gefchigt- en Uitleg •<br />

B 4 kunde


24 Zevende Opheldering. Ovei<br />

kunde te hebben, den zin der Schryveren zeker et<br />

ontdekken , dan gy, dien het zo veele moeite en.<br />

geld gekost heeft, eer gy uwen Bybel maar zo wat<br />

hebt leeren verftaan ? Voorwaar , het is een geluk<br />

, dat de gemeene Man dergelyke eifchen der<br />

Predikers, om zeiven de waarheid van het voorgeftelde<br />

te onderzoeken , en daarover te beflisfen ,<br />

blootelyk voor loutere pligtplegingen aanneemt, en<br />

het al te zeer gevoelt, dat hy niet in ftaat is zulks<br />

te doen ?<br />

Wat zoude 'er wel te voorfchyn komen, als de<br />

Boer zig liet overreeden , dat het alleen op zyn eigen<br />

oordeel aankomt, wat waar,regt en goedzy;en<br />

de Ambagtsman in ernst ondernam, den Bybel naar<br />

zyn inzien te verklaaren, en daarnaar het Leerflelfel<br />

om te keeren ? Ik wil het mynen hevigften<br />

Tegenftreveren, zelfs tot hunne eigen' onderrigting<br />

niet toewenfchen, om in hunne Gemeente in ernst<br />

te ondervinden, dat een of ander in dezelve zoude<br />

opftaan, die zig aanmatigde om hen te willen te regt<br />

wyzsn.<br />

Daar is in *t geheel geen middel , om zulke wysgeerige<br />

Daglooners, die waanen, dat zy verftandiger<br />

zyn dan hunne Leeraars , te wederleggen, of tot<br />

beter begrippen te brengen ; want deeze Lieden<br />

hebben zig de beginfelen der redelyke waarheden<br />

nooit duidelyk gemaakt , en ontkennen ze daarom<br />

regtuit, wanneer men zig'tegen hen op dezelven<br />

beroept.<br />

Gy zegt hem, by voorbeeld: Vriend , dat gjj<br />

J)ü beweert, wederfpreekt het gene gy te vooren<br />

als


den zehrfien weg tot Wysheid. 25<br />

als waar aangenomen hebt, en hy zal u antwoorden:<br />

wat fchaadt dat, 't is immers beide waar. Gyher.<br />

vat: maar hoe is dat mogelyk , kan dan een zaak te<br />

gelyk zyn en niet zyn ? Waarom niet ? is het (<br />

wederantwoord , by God is geen ding o^mogelyk.<br />

Dit is woordelyk het einde yan een twistreden over<br />

den Godsdienst, die een Predikar, één myner bekenden<br />

gehad heeft meteen Handwerksman, welke<br />

in zig een' inwendige roeping tot het Leeraarsampt<br />

gevoelde, en zig by voorraad tot een Schoolmeestersplaats<br />

aandiende.<br />

Het plan derhalven, om een wysgeerigen Gods<br />

dienst tot een Volksgodsdienst te maaken, als men<br />

zig daarby voordek, dat de kundigheden der groote<br />

menigte rusten zullen op een eigen doorzigt van de inwendige<br />

gronden der Waarheid, is voldrekt onuitvoerelyk.<br />

En dit leert nu ook de Gefchiedenis van alle<br />

Volken en alle tyden.<br />

HET GELOOF VAN GEZAG is van ouds her en<br />

overal de bron geweest van de godsdiendige en zer<br />

dekundige kundigheden der Menigte, zelfs in zulke<br />

verlicht : Gemeenebesten , in welken de Burger<br />

deelde in de wetgeevende Magt , en derhalven<br />

meer aangefpoord werdt om zelve over het algemeene<br />

Welzyn en voor het algemeen nuttige inrigtingen<br />

te denken , dan de Onderdaan onder een»<br />

hoofdige Regeeringen.<br />

Wysbegeerte is altyd maar te vinden geweest by<br />

de Geleerden van beroep, en by voornaame Perfoonen<br />

, die van de jeugd af aan de fcbranderfte Mannen<br />

(0,t Leeraars gehad hadden , nimmer by Lieden, die


a


den zekerjlen weg tot Wysheid. 27<br />

wel veelen, welken meenen, dat zy vermogens des<br />

geestes genoeg bezitten , om een eigen Zamenftel<br />

van de Leere der Gelukzaligheid op te maaken:<br />

maar zo dra zy beproefd hebben, hoe veel arbeids<br />

het kost om zig zeiven eenen weg te baanen, zyn ze<br />

afgemat, (lellen het verder naarvorfchen tot bekwaamer<br />

tyden in het vervolg ui$ en zoeken onder*<br />

tusfehen alle ernftig denken over den Godsdienst<br />

van zig te verwyderen. Ako in een foort van droomende<br />

gemoedsgefteltenis zynde , volgen zy in hun<br />

gedrag een wyfelend goeddunken, tot dat krankheden<br />

of uiterlyke toevallen hén ontrusten, en dan<br />

haaken zy naar iets troostelyks , waaraan zy zig<br />

kunnen vasthouden, en grypen in deeze verbystering<br />

dikmaals het zamenflel aan van den eerden<br />

Zwetfer , die zig op dien tyd aan hun op den weg<br />

voordoet , of keeren vol angst terug tot de Katechismusbegrippen<br />

hunner kindsheid.<br />

Anderen zetten het leezen van wysgeerige Schriften<br />

vlytig voort, endenken daarover met veel aandagt<br />

; maar dewyl zy geene bekwaamheid genoeg bezitten<br />

,om op een geregelde wyze voort te kunnen gaan,<br />

ten einde de hoofdbegrippen te bepaalen , den eigenlyken<br />

(laat des gefchils tusfehen de verfchillende<br />

Schryvers op te maaken, en de bewyzen gedrengelyk<br />

te toetzen, zo fchynt hun heden dit en morgen<br />

het tegenovergefleld gevoelen het beste toe, en alzo<br />

dobberen zy zomtyds, hun leeven lang, van de eene<br />

Onderflelling tot de andere , zonder ooit tot eenige<br />

gerustflellende vastheid van geest te geraaken.<br />

Een derde foort, die zig op de Wysbegeerte<br />

toe=


a8 Zevende Opheldering. Over<br />

toelegt, is 'er, welke ftandvastigheid met redenee*,<br />

kundige bekwaamheden paart; maar deeze verwagt<br />

gewoonelyk een hoogeren trap van zekerheid in<br />

. kennisfe te verkrygen, dan zedekundige onderwer­<br />

pen in betrekking tot onzen tegenwoordigen ftaat<br />

toelaaten. Als zy by hunne diepe naarvorfchingen<br />

zodanige apodiktifche Zekerheid niet kunnen<br />

vinden, gaan zy 'ükwerf fchielyk over tot algemeene<br />

Twyfelary, en vervallen in het troosteloos<br />

denkbeeld, dat waarheid in het geheel het deel niet<br />

is van 's menfchen kennisfe , en wy flegts door<br />

fchyn, de een op deeze, een ander op gene wyze<br />

misleid worden.<br />

Hierby komt het nu ook zeer veel aan op de ge,<br />

moedsgcfteltenis,en de reeds daar zynde zedelyke<br />

hoedanigheden,- want het Hart heeft eenen aanhoudenden<br />

onmerkbaaren invloed op de werkingen des<br />

Verftands. Een jong W ysgeer , van een reeds gevestigd<br />

menschlievend charakter, van een hebbelyke<br />

liefde tot orde en van een zuivere denkwyze ,<br />

zal by de diepzinnigfte befpiegelingen dat alles aa nneemen<br />

en overvveegend waarfchynelyk vinden , 't<br />

welk het welvaaren en genoegen der Maatfchappye<br />

bevordert, en de menfchen tot blyde uitzigten in het<br />

toekomende opwekt. Een Iigtvaardig Geleerde ,<br />

daartegen , van wankelende zedelyke beginfe*<br />

&n, zal ook een Zamenftel opwerpen, 't welk der<br />

deugd en naauwgezetheid des gewetens weinig bevorderlyk<br />

zyn zal: gelyk de ftuurfe en hartvogtige<br />

Man ook bezwaarelyk een Leerftelfel zal voortbrengen,<br />

dat in ftaat zoude zyn om Blygeestigheid<br />

en


den zekerjlen weg tot IFysheid. 09<br />


5o Zevende Opheldering. Over<br />

overdenkingen gehad hecfr. Zelfs worden onder de<br />

wysgeerige Zamenflellen, die openlyk bekend gemaakt<br />

zyn, zodanige gevonden, welken allen Godsdienst<br />

en alle onderfcbeid tusfehen Deugd en Ondeugd<br />

of regtuit, of van ter zyde vernietigen, en alles<br />

voor biliyk verklaaren, het welk men de magt heeft<br />

zonder eigen groot nadeel uit te voeren. Maar nog<br />

veel gemeener zyn dergelyke Zamenflellen voor eir<br />

gen gebruik, die men zig fchaamt openlyk bekend<br />

te maaken, omdat derzelver Voorftanders al te wel<br />

gevoelen , dat zy daardoor het wantrouwen en de<br />

veragting hunner Medeburgeren op zig zouden<br />

haaien.<br />

Het blykt dan uit deeze aanmerkingen , hoe het<br />

redelyke zelfdenken of het bsredeneeren noch eene al«e.<br />

meene, noch een zekere Weg is, om vaste Grondregelen<br />

voor de wysheid des leevens te vinden, en dat<br />

ten hoogden alleen die weinige goede Verftanden<br />

het doel van hun verlangen op denzelven kunnen bereiken<br />

, welken redeneerkundige bekwaamheden met<br />

onvermoeide vlyt verëenigen , en wier hart op zedelyke<br />

en voor het algemeen nuttige Deugd, reeds<br />

vast gevestigd is; en die daarenboven genoegzaame<br />

gelegenheid en hulpmiddelen hebben , om hunne<br />

naarvorfchingen van waarheid volkomen ten einde te<br />

kunnen brengen.<br />

Ook moet ik nog iets daarover aanmerken , dat<br />

men meent, dat alle Onverdraagzaamheid met den<br />

eerden zoude verbannen zyn, als men, in plaatze van<br />

eenen delligenof op het Geloof aan Goddelyke Openbaaring<br />

rustenden Godsdienst, eene zuiver wysgee-<br />

it-


den fkerften weg tot Wysheid. 31<br />

fige Leere der Gelukzaligheid als eenen Volks­<br />

godsdienst invoerde.<br />

Om hierover te beter te kunnen oordeelén, moeten<br />

wy vooreerst de eigenlyke oorzaaken der Onverdraagzaamheid<br />

opfpooren. Zy kunneu aangetroffen<br />

worden, of in de Leeren zelve, of in de bronnen<br />

der kennisfe , waaruit men de waarheden afleidt,<br />

of in de perfoonen en uiterlyke betrekkingen der<br />

Leeraaren.<br />

In het Zamenfiel der Leere zelf kan een grond leggen<br />

tot onverdraagzaame gevoelers , als daarin ftellingen<br />

zyn aangenomen , volgens welken het een<br />

phgt is, hen die anders denken, te onderdrukken. Zo<br />

kan niet ontkend worden , dat Mofes Wet de Israëliten<br />

niet alleen wettigde, zig boven alle andere<br />

Volken te verheffen, en zig zeiven te befchouwen<br />

als het eenigst door God beminde Volk; maar dat<br />

ook daarin uitdrukkelyk bevolen werdt, de Canaaniten<br />

en andere afgodifche Volken uit te rooijen.<br />

Hoewel nu deeze bevelen meer ftaatkundige dan<br />

godsdienftige oogmerken hadden , en in de plaatfelyke<br />

omftandigheden des Israëlitifchen Volks by<br />

hunne verovering van Palestina het naast gegrond<br />

waren, is het nogtans zeker, dat de Jooden, naar<br />

den geest deezer Wetgeevinge, altyd als godsdienftig<br />

en pligtmaatig gehouden hebben den wensch,<br />

om alle andere Volken ter eere van Jehovah te<br />

kunnen onderdrukken, gelyk dan ook veele Pfaltnen<br />

en Redenvoeringen hunner Propheeten onloochenbaar<br />

bedoelen om deeze geneigdheid in het<br />

Volk te onderhouden.<br />

Wat


3i Zevende Opheldering. Over<br />

Wat den Christelyken Godsdienst betreft ; memi<br />

men zig wel herinneren, dat de ftam van alle de eer-<br />

He Christelyke Gemeenten uit gebooren' Jooden beftondt;<br />

en daar deeze Lieden maar zeer langzaam<br />

afgebragt konden worden van hunne nationaale<br />

opvoedingsbegrippen, was het zeer natuurlyk, dat<br />

de geneigdheid tot Onverdraagzaamheid ook op<br />

veelen der eerfte Christenen en derzelver Voorftanderen<br />

overerfde, Maar de Leer des Christendoms<br />

zelve bevat geene beginzelen om de vervolgingen<br />

van hen , die geen Christenen zyn, zelfs maar te verfchoonen.<br />

Christus leert veeleer volftrekt het te»,<br />

gendeel der Mozaïfche Grondftellingen, en zegt (*)<br />

men moet niet, gelyk de Joodfche Zedekundigen<br />

leeren, alleen zynen Vriend of Godsdienstgenpotlief<br />

hebben en anderen haaten, maar God naarvolgen,<br />

welke het volmaaktfte voorbeeld van Verdraagzaamheid<br />

is, en zyne Zon laat fchynen over<br />

Goeden en Kwaaden, Geloovigen en Ongelovigen,<br />

en de akkers der Regtzinnigen en Onregtzinnigen<br />

in gelyke maate met zynen regen vrugtbaar maakt:<br />

en alleen met zodanige gevoelens en met zulk een<br />

gedrag heeft men het recht, om zig voor kinderen<br />

des algoeden Vaders te houden. En als door eenen<br />

Jood hem de vraag werd voorgefteld, welke menfchen<br />

wel tot zyne Naasten behoorden, die hy verpligt<br />

was lief te hebben , verklaart hy uitdrukkelyk,<br />

(t) de Samaritaanen voor de Naasten der Joo*<br />

(") MATTH. V. 43-48,<br />

Ct) LUK. X. 29.37.<br />

den


den zekerjlen weg tot Wyfheidt g£<br />

dëri,datis, zodanige menfchen , welken de Jood zig<br />

tot nog toe een pligt gerekend hadt om als Ketters<br />

en Tegenfpreekers van zyn Volk te haaten. :<br />

De Apostelen fpreeken ook hierin hunnen Meester<br />

zekerlyk nergens tegen , en Paulus inzonderheid<br />

fielt het Christendom zeer dikwyls tegen de Wet ,<br />

de Letter,de Werken over, noemende hetzelve Geloof<br />

en Geest. Hierdoor beweert hy in zyne hem by­<br />

zonder eigene fpraake, welke Augustinus en veele<br />

Godgeleerden na hem gantsch verkeerd verflaari<br />

hebben, dat het Christendom geenszins beftaat in<br />

zekere uitwendige verrigtingen of godsdienstpleegin-<br />

gen, noch ook in een aantal van dus of zogeftemde<br />

Leerftellingen , die afgefchreeven en van buitert<br />

geleerd kunnen worden; maar in inwendigen Gods­<br />

dienst, inwendige liefde van het waare Goed; wel­<br />

ke een werkzaam beginzel is om het verftand eri<br />

het hart der menfchen meer en meer te verbete­<br />

ren. Had men in Paulus Schriften, in plaats van<br />

het aan veele misduidingen onderhevige woord Ge-<br />

loof, de bepaaldere uitdrukking inwendige Godsdienst*<br />

terftond in onze Duitfche Overzettingen gekoozen;<br />

dan zoude men hun de Zaligheid niet geweigerd<br />

hebben , die in hunne Godsdienstoefeningen niet<br />

bezigen dezelfde Kerkgebruiken en dezelfde letter-<br />

lyke Gefchiedenisfen en Symbolifche Leerftellingen«<br />

welken de heerfchende Kerk in haare Gemeente<br />

heeft ingevoerd.<br />

De leer der Roomfche Kerke, dat niemand bui­<br />

ten haaren fchoot kan zalig worden, moet daarorrt<br />

aan het Christendom zeiven niet worden te last<br />

G £*'


34 Zevende Opheldering. Over<br />

gelegd. By de Protedanten is, Gode zy dank !<br />

deeze Leerdelling nooit Symbolisch geworden, hoewel<br />

de eerde Hervormers van zodanigen , die ongedoopt<br />

en buiten het Christendom leefden, twyfelagtig<br />

geoordeeld hebben ; en ik dem gaarne<br />

toe, dat veele Godgeleerden onder ons ook te menigmaalen<br />

zo gefproken, gefchreven en gehandeld<br />

hebben, als of buiten het kleine voetpad, 't welk<br />

hun godgeleerd Compendium aftekent, geen andere<br />

weg ware om tot de poorten des Hemels te naderen.<br />

Dit onderdek zeer bekrompen denkbeelden<br />

van God , en drydt voldrekt tegen de verklaaring<br />

der Heilige Schriftuure (*): dat God niet<br />

ziet op het gene den mensch uiterlyk onderfcheidt,<br />

waartoe ook behoort de uitwendige Kerkgemeenfchap,<br />

by dewelke men zig vervoegt; maar dat onder<br />

alle Volken, die geen welke hem altyd eerbiedigten<br />

opregt zoekt te handelen , Hem aangenaam is. Ik<br />

heb daarom in myn Zamendel (f) reeds uitvoerig<br />

aangetoond, dat de Apostelen zig gefchikt hebben<br />

naar de onderfcheiden' denkwyze en de kundigheden<br />

, die hunne Toehoorders en Leezers reeds hadden ,<br />

en in geenen deele eene eendemmigheid in befpiegelende<br />

kennisfe, en nog minder Symbolifche woordformulieren<br />

in alle Gemeenten gevorderd hebben:<br />

en ik voege 'er nog by, dat zelfs de gezamenlyke<br />

Christelyke Kerke nergens voorgedeld wordt als<br />

een beflooten, door een bepaald getal van Leer-<br />

C) HANDEL. X. 34, 35.<br />

Ct) §§ 9I-97. M» 329 en volg;<br />

ftel-


den zekerften


JÖ Zeven le Opheldering. Over<br />

der eenige volmagt van de voorn aamfle Leden dar<br />

Maatfchappy , in den naam der geheele Kerke met<br />

andere Kerken een Verbond te maaken: waartegen<br />

ik en voor my zelvèn en uit naam van een groot getal<br />

my van naby bekende en meerendeels zeer aanzienlyke<br />

Godgeleerden, door deezen,. op het plegtigst<br />

betuige.<br />

Eerftelyk moest men tog duidelyk bepaalen, welke<br />

voordeden het Christendom daarby genieten<br />

zoude. De innerlyke regtfchaapenheid des harten<br />

kon daar niets by winnen , want deeze hangt van<br />

het uitwendige Genootfchap of het getal zyner leden<br />

niet af. Ook zullen de uitwendige gelegenheden ,<br />

om de kennis van den Godsdienst (leeds meer en<br />

meer te volmaaken, daardoor in geenen deele vermeerderd,<br />

maar wel tot hetgrootfte nadeel verminderd<br />

worden. Dat 'er verfcheiden' uitwendige Genootfchappen<br />

zyn, is het juist, waaraan wy de<br />

groote vorderingen in het verklaaren der Schrif.<br />

tuure en van zo veele deelen der Christelyke Godgeleerdheid<br />

te danken hebben. Zo bragt het uitfluiten<br />

der Arminiaanen of Remonftranten buiten de<br />

heerfchende Kerke, in Holland eén geheel nieuwen<br />

lust, om den Bybel grondiger te beoefenen en meer<br />

op het werkdaadige toetepasfen, voort, en deeze<br />

kleine Gemeente deedt weldra ongelyk grooter<br />

dienden, dan die de heerfchende bleef, welke zig<br />

door haare Synodaale befluiten aan een pauslyken<br />

geweetensdwang onderworpen hadt. Het yverig<br />

bezig zyn met de waarheden van den Godsdienst<br />

aoude fcnielyk ophouden, indien door twistfchriften<br />

me


'den zekerften weg tot Wysheid. 3?<br />

niet geduurig nieuwe opwekkingen tot verdere onderzoekingen<br />

werden aangebooln, en dus is eene<br />

zekere Verfchillen heid der Godgeleerden en eene<br />

verdeeling der Christenheid in meerder, van elkander<br />

onaf hangel yke, Genootfchappen voor den<br />

Godsdienst zelfs voordeel ig.<br />

Het zyn derhalven enkel [laatkundige oogmerken,<br />

waartoe men het plan van verëeniging der Kerken<br />

beftaan wil uittevoeren. Want voor den inwendigen<br />

Godsdienst der Protestanten kan by een dergelyke<br />

Verëeniging volftrekt niets gewonnen worden;<br />

naardien men zelfs niet eens éénige Geloofsleere<br />

kan opgeeven, welke wy daardoor in ftaat gefteld<br />

zouden worden beter te begrypen. Voor trotfche<br />

heerfchzugtige Geestelyken onzer Kerken alleen<br />

opent dit plan van Verëeniging vleijende uitzigten<br />

tot Bisfchoppelyke Waardigheden , en den<br />

Protestantfchen Adel houdt men ten lok aas voor ><br />

slat zy dan in 't vervolg in de groote Proostdyender<br />

hooge Stigten in Duitschland zouden deelen.<br />

Het is hier de plaats niet, ook behoort het gantsch<br />

niet tot myn Beroep, om de ydelheid deezer verlangens<br />

en het overweegend groot ftaatkundig na.<br />

deel aan te toonen, en te ontvouwen, hoeveel de<br />

Proteftantfche Staaten aan inwendige magt en burgerlyke<br />

welvaart verliezen zouden, als zy zig uitwendig<br />

wederom onderwierpen aan het juk van<br />

geestelyke Heerfchappye des Roomfchen Stoels.<br />

Eenen oplettenden Waarneemer valt het al aanftonds<br />

in het oog, by de eerfte vergelyking van die Ryken<br />

en Provintiën van Duitschland, alwaar de Paus<br />

C 3 nog


38 Zevende Opheldering. Over<br />

nog het ftriktst gehoorzaamd wordt, met de Protestantfche<br />

en zulke Katholyke Landen die zig reeds<br />

ten deele aan zyne Magt ontrukt hebben. Dit alleen<br />

zal ik aanmerken, dat als 'er geene Protestanten<br />

waren, of deeze ophielden eene byzondere magtige<br />

Party te zyn, niets de Weereld verzekeren zoude, van<br />

niet langzaamerhand te ; rug gebragt te worden in de oude<br />

Duisternis, en de oude Rechtbanken van Geloofsonderzoek<br />

en de brandftapels niet weder opgeregt te<br />

zien, Vergelyken en Verdragen zyn geene waarborgen ,<br />

alwaar de grondlielling plaats vindt, dat men den<br />

Ketteren zyn woord niet behoeft te houden, en genegen<br />

is allen voor Ketters te verklaaren , welken<br />

het belang van den Stoel van Rome niet begunstigen.<br />

Maar zal by de ontworpen Verëeniging alleen agt<br />

gegeven worden op de Leeringen des Christendoms ,<br />

en de Staatkundige fcheuring blyven aanhouden ,<br />

dan moeten de Proteftanten, die aan deeze onderhandelingen<br />

deel neemen, wel zeer flegte onderrigte<br />

Heden zyn, welken zeiven nog niet weeten ,<br />

waarin zy eigenlyk Tesenftanders zyn van het Leerftelfcl<br />

der Roomfche Kerke. Het zyn niet deeze<br />

en gene Geloofswaarheden of bepaalingen der Leere,<br />

welken de Verëeniging eigenlyk onmogelyk maaken,<br />

maar de Hoofdtwist tusfehen ons is eigenlyk over<br />

het Beginzel en de Bronnen om den gantjehen Christelyken<br />

Godsdienst te kennen.<br />

De Roomsch • Katholyke Kerk beweert, de Bybel<br />

is een duister, onverjlaanbaar Boek, en de Paus is alleen<br />

ie gevolmagtigde, egte Uitlegger van deszelfs waaren<br />

zm j


den zekerften weg tot Wysheid. 3t<br />

gin; de benisfende Opperrechter in alle Geloofszaaken.<br />

Wy Proteftanten daartegen beweeren , dat de Heiiige<br />

Schriften eene geno-gzaame Dui-ielykheid hebben,<br />

zodat een ieder , welke de uitlegkundige hulpmiddelen<br />

ur kennisfe noodig, zig heeft eigen gemaakt, haar wel<br />

kan verftaan en uitleggen. Van welke zyde zal nu hier<br />

toegegeven worden? Zullen wy gene grondrtelling<br />

aanneemen, dan is het met onzen Bybel en de geheele<br />

vryheid van Gewisfe gedaan , en dan moeten<br />

wy alles gelooven, wat de Paus in den Bybel wil<br />

vinden, en als Stadhouder van Christus beveelt te<br />

gelooven. Of zullen de Katholyken ons nader<br />

bykomen, en het vry onderzoeken van de Leeringen<br />

des Geloofs volgens de Schriftuure toeftaan ? O, dan<br />

ondertekene ik de voorloopige Voorwaarden tot een<br />

vergelyk aanftonds; maar dan behoeft men ook niet<br />

meer eenige voorfchriften der Leere of Geloofsleuzen,<br />

maar dan krygt ieder Geleerde en verftandige,<br />

tot welke Kerkgemeenfchap hy ook moge be


4» Zevende Opheldering. Over<br />

ge aanbieden, dan zig in Verbonden over onze<br />

boeken van eenigheid en de byzondere Leerftellingen<br />

daarvan inlaaten, waardoor ook nooit iet goeds<br />

zoude te wege gebragt worden, Tot eenen gelukkigen<br />

voortgang deezer onderneeminge ontbreekt<br />

dan deeze kleinigheid nog maar, dat de Paus in een<br />

volle Vergadering van Kardinaalen, of op eene Kerkvergadering<br />

, uit „aam der hooge Geestelykheid',<br />

het aanneemen deezer voorloopige Voorwaarden<br />

Plegtig verklaare, en dat de Keizer, als Schutsheer<br />

der Iverke, de algemeene vryheid des Gewetens vry,<br />

waare, Als de Heer M*fiu* en zyne Medeftanders<br />

dit vooraf befchikken, zal al het overige, zonder<br />

veele kosten voor de briefwisfeling en de drukpers<br />

van zelfs terftond volgen: en ik wil de eerfte zyn<br />

om eene infchryving te openen tot het oprigten van<br />

een Eerzuil voor hem, die dit ontwerp tot ftand<br />

brengt.<br />

Maar, zeggen zy, welken het invoeren van een bloot<br />

wysgeerigen Volksgodsdienst wenfehen, dus ziet<br />

en ftemtgy Godgeleerden zeiven toe, dat de bron uwer<br />

kennisfe , de Bybel, de eerfte en algemeene oorzaak<br />

is der Onverdraagzaamheid , en dat het derhalven<br />

raadzaam is , denzelven aan een zyde te leggen<br />

jndien eene algemeene vrede der Kerke zal ftand<br />

grypen en duurzaam wezen. Ik antwoorde: niet?<br />

minder dan dit; want het is veelmeer te bewyzen, dat<br />

de twisten over den Godsdienst, zonder Bybel,<br />

veel menigvuldiger zouden zyn, en de vervolgingen<br />

ier Leeraaren tegen eikanderen veel heviger zouden<br />

«tbarften en altyd voortduuren.


den zelerften weg tot Wysheid. 41<br />

Vooreerst kan de Bybel geen meer verfchillen<br />

veroorzaaken, dan eenige andere bron van kennisfe,<br />

en wel maar in zo verre, als men over de eigenlyke<br />

meening van eenige plaatzen het niet eens is, en<br />

daarover wysgeerig redeneert. Want wy Proteftanten<br />

neemen als eenen Grondregel aan,dat de Heilige<br />

Schriften naar de algemeene regelen der Uitlegkunde,<br />

gelyk ieder ander boek, verklaard moeten worden,<br />

en daarom voornaamlyk uit en door zig zeiven.<br />

Daar wy derhalven geene geopenbaarde Uitlegkunde<br />

hebben , maar de algemeene redeneerkundige Regelen<br />

byde Verklaaring daarvan volgen, zyn alle ver?<br />

fchillen der Godgeleerden, in den grond, niet anders<br />

dan uitlegkundig, en dus wysgeerig; en als daaruit<br />

Onverdraagzaamheid voortfpruit, ontftaat zy<br />

niet uit den inhoud des Bybels, welke Vrede gebiedt,<br />

maar uit de yverzugt der Uitleggeren jegens<br />

den anderen, die hier eeniglyk als Wysgeeren onder<br />

elkanderen ftryden. Maar de ervaarenis der laatere tyden<br />

bevestigt het ook , dat de hevige twisten over<br />

den Godsdienst, veel minder geworden zyn, zederd<br />

men het egt Protestantsch beginzel weder heeft<br />

doen gelden, en den zin der Schriftuure, zonder<br />

aanziet) van menfchelyke voorfchriften der Leere ,<br />

onderzogt heeft.<br />

Jaarlyks komt een groot aantal van Uitleggingen<br />

over enkele Boeken van den Bybel uit, en de Uitleggers<br />

zyn zeer dikwils van verfchillende meening,<br />

cn egter leeven zy zo vreedzaam onder eikanderen,<br />

als dq Wysgeeren van beroep zig naauwlyks durven,<br />

beroemen.<br />

0 5 Maai;


tp. Zevende Opheldering. Over<br />

Maar mogelyk zal, volgens de meening der te<br />

genparty, daarin een bron van Onverdraagzaamheid<br />

verborgen ^yn* dat men de Waarheden , die uit den<br />

Bybel worden afgeleid , als door God geopenbaard<br />

oefchouwd, en zig daarom genoopt gevoelt , om<br />

ze met vuurjger yver te doen gelden. Ik fta toe ,<br />

dat dit dikwyls een voorwendfel tot te ver gedreeven<br />

yver heeft opgeleverd, ja dat ook wel veele<br />

Godgeleerden zig in ernst mogen hebben laaten<br />

overreeden, dat zy zig voor de Eer van God in de<br />

bresfe fielden: maar de waaragtige oorfprong van<br />

alle Onverdraagzaamheid is zekerlyk in de algemeene<br />

Eigenliefde en Eerzugt der menfchen te zoeken,<br />

en het onderfcheid tusfehen den uitwendigen ftaat,<br />

waarin. Godgeleerden en Wysgeeren zig altyd bevonden<br />

hebben en nog zyn, is de eenigfte oorzaak,<br />

dat de eerften in de Gefchiedenisfen altyd onveniraagzaamer<br />

zyn voorgekomen dan de laatften,<br />

. De Wysgeeren zyn ten allen tyde alleen amptlooze<br />

Geleerden geweest; nooit heeft een ftaat hen aangefteld<br />

tot Volks leer aars, want de Wysbegeerte is uit<br />

haaren aart niet voor het gros des Volks gefchikt;<br />

ook hebben zy nooit een uitwendigen byzondere»<br />

ftand, een openlyk byzonder bevoorrecht Genootfchap<br />

uitgemaakt, zodat hun gemeen belang een<br />

Efprit de corps konde verwekken. In dergelyke om-<br />

Handigheid zouden de Christen Godgeleerden zekerlyk<br />

ook verdraagzaam geweest zyn; ook zyn het die<br />

allen altyd geweest, welkende Geloofsgenooten van<br />

byzondere Gemeenten onderweezen.<br />

Maar plaatst nu de Wysgeeren eens ia een ftand<br />

«Ser


den zekerften weg tot Wysheid. 43<br />

der christelyke Volksbeftierderen ; draag hun het<br />

openbaar Leeraarsampt by het Volk op, en het opzigt<br />

over de denkwyze en zeden eener uit allerlei<br />

rangen vermengde Menigte; en laat ons dan zien,<br />

hoe ver hunne Verdraagzaamheid de proef zal uithouden.<br />

Het Volk moet door Gezag beftierd worr<br />

den; het moet derhalven van zyne Leidslieden vertrouwen,<br />

datzy hen goed weeten te leiden en goed<br />

willen leiden. Zal het nu eenen Wysgeer wel om 't<br />

even kunnen zyn, of nabuurige Leeraars, of ook wel<br />

zyne Amptgenooten het tegendeel zoeken te bewyzen<br />

, van het gene hy als Leeraar der Waarheid<br />

openlyk voordraagt ? Zal een Sto'icyn de Leer van<br />

Epikurus, zal een Leibnitiaan de Leer van de la<br />

Metrie nevens zig dulden? Een ieder bevat, dat een<br />

dergelyke Verdraagzaamheid het gantfche oogmerk<br />

des openbaaren Leeraarsampts by het Volk zoude<br />

ftremmen, en dat het Volk wel in verwarring zoude<br />

geraaken, maar nooit tot eenige vaste zedelyke<br />

beginzelen of godsdienftïge gevoelens gebragt worden.<br />

Geeft nu den Wysgeeren daarby het gezag<br />

en rechtgebied van hooge Overheid en een Bisfchoppelyke<br />

magt,en de Wysgeer Arius zal van den<br />

Wysgeer Alexander, de Wysgeer Julianus, van den<br />

Wysgeer Augustinus in de XVlIIde Eeuwe op gelyke<br />

wyze behandeld worden, gelyk de gemelde<br />

Godgeleerden in de IVde en Vde Eeuwen eikanderen<br />

behandelden. En eigenlyk genomen,wat was het<br />

wel, waarover deeze Mannen eigenlyk twisteden?<br />

Waren het niet louter onfchriftuurlyke, enkel<br />

^yysgeerige Vraagftukken? Waren het niet de Pla-<br />

toni-


44 Zevende Opheldering. Over<br />

tonifche en Ariftotelifche; de Fatalistifche, Mate.<br />

rijilistifche en Dualistifcbe gevoelens, die te velde<br />

trokken ? En zyn niet verre de meeste twistvraar<br />

gen der Godgeleerden yan onds her tot op onze<br />

dagen, alryd eeniglyk wysgeerjge Vraagftukken ea<br />

fpitsvinnigheden geweest , die tot het Leerflelfel<br />

des Bybels en het Christelyk Geloof in 't geheel<br />

niet behoorden ? Het is derhalven allerduidelykst,<br />

dat ten minften de Hoofden der twistende Partyen<br />

in de Kerk over hunne Wysbegeerte en geenszins<br />

over Christelyke Geloof'sleeren verdeeld geweest zyn,<br />

en dat een ieder voor de eer zyner uitleggingen en<br />

redeneerkundige befluiten geyverd heeft. De overige<br />

hoop der blinde Aanhangeren en Napraateren<br />

komt hier niet in aanmerking, omdat deezen noch<br />

als eigenlyke Godgeleerden, noch als Wysgeeren<br />

kunnen aangezien worden, en het getal van dergelyke<br />

blinde yveraars voor de eer hunner Bisfchoppen<br />

en Stigteren van hunne Sekten even groot zoude<br />

zyn, al ware 'er geen Bybel, en al beftonden de<br />

Hoofden hunner Partyen zuiver uit Wysgeeren.<br />

Dus hebbe ik, naar myne gedagten, zeer klaar<br />

aangeweezen, dat voor de Verdraagzaamheid niets<br />

gewonnen zoude zyn, indien men by het onderwys<br />

des Volks het Gezag der Wysgeeren , in plaatze<br />

van het Gezag eener Goddelyke Openhaaringe,<br />

ten grondflage wilde aanneemen: maar nu zal ik nog<br />

tooncn, dat de verwarringen dan nog ongelyk veel<br />

grooter, en de openlyke ongeregeldheden zonder<br />

einde zyn zouden.<br />

Als men den Bybel zelfs maar befchouwt als<br />

se*


den zekerften weg tot Wysheid. 4-<br />

ecn verzameling van oirkondelyke berigten, hoe de<br />

Goddelyke Voorzienigheid het Joodfche Volk langzaamerhand<br />

heeft laaten opleiden tot verlichtere eo<br />

betere kundigheden van Zedelykheid en Godsdienst,<br />

en dan daar mede de verdere Gefchiedenis<br />

vergelykt , hoe het Christendom, wiens begin zo<br />

gering was en van zo weinig betekenisfe fcheen ,<br />

een zo uitgeftrekt gevolg heeft gehad om de grove<br />

Afgodery en de heerfchende zedeloosheid onder zo<br />

veele Volken te verbannen; dan kan men niet ontkennen,<br />

dat zelfs dit den Bybel voor iederen Wysgeer<br />

eerwaardig moet maaken als een Oirkonde ,<br />

waaruit men het waare plan van God, in de opvoeding<br />

van het menfchelyk geflagt, veel juister en zekerer<br />

kan leeren kennen , dan uit alle mogelyke befpiegelingen<br />

van algemeene denkbeelden ooit verkreegen<br />

kan worden. Maar verder is het duidelyk ,<br />

dat in de fchriften des nieuwen Verbonds zeer veele<br />

denkbeelden en; waarheden van Gods geneigdheden<br />

en handelingen te onswaards , en wegens ons gefchiktst<br />

gedrag tot waare Gelukzaligheid, zo duidelyk<br />

en zo eenftemmig op alle bladzyden worden<br />

voorgedraagen, dat daarover onder Christen - Godgeleerden<br />

nooit twisten gereezen zyn noch ooit ontfiaan<br />

kunnen. Maar juist deeze onbetwiste Waarheden<br />

, die ik in myn Zamenftel (*) verzameld heb ,<br />

zyn openbaar toereikende, om hen, die ze gelooven,<br />

tot ftille en wyze Menfchen, en tot de befte<br />

Burgers in iederen ftaat te maaken: en geen Naturalist<br />

o S- 81.


4


den zekerjlen


48 Zevende Opheldering. Over<br />

gen; by gevolge moest het de hooge Overheid des<br />

Lands doen. Maar dan hebben wy ook<br />

terftond. wederom een geheel irelb'gen Godsdienst en<br />

eenen volflaagen Gewetensdwang voor alle Leeraars,<br />

welken zig van de aanbevolen Leuze van Wysbegeerte<br />

van het onderwys des Volks niet mogen<br />

verwyderen.<br />

Maar zal het dan geheel vry blyven te leeren, wat<br />

eeneniegelyk goeddunkt, de Hemel helpe<br />

ons, welke verwarringen zal dit veroorzaaken! De<br />

Godgeleerden zyn het in alle Hoofdpunten en werkdaadige<br />

Hoofdwaarheden eens, maar de Wysgeeren<br />

twisten nog over de Beginzelen, ja zelfs over de<br />

vraage, of 'er kenmerken der Waarheid zyn, en<br />

of ergens iets voorwerpelyk zaaklyk. is, dan of niet<br />

alles veel meer denkbeeldige misleiding is. Dus<br />

zullen wy op onze Predikftoelen de Idealisten, Materialisten<br />

en Dualisten eikanderen wederleggen en<br />

's namiddags befpotten hooren, hetgene voor den<br />

middag voor de Gemeente als Beginzelen en drangredenen<br />

ter deugd op het plegtigfte was betoogd geworden.<br />

—•— Neen , lieve Naturalist! voor dat<br />

gy ten minften niet eerst eene algemeene Vergadering<br />

hebt zoeken te houden , en beweezen hebt dat<br />

gy u onder eikanderen gemakkelyker dan de Godgeleerden<br />

, over een algemeen Leerftelfel ten Volksonderwyze<br />

kunt vergelyken , en dat uwe afgefproken<br />

Leuzen meer vrede der ziele, meer vertroostinge<br />

des Harten, en meer inwendige Gefchiktheid<br />

tot algemeen nuttige Deugd aanbrengen, dan het<br />

Christendom, eer hebt gy geen recht om aanfpraak<br />

te


den zekerften voeg tot Wysheid. 40<br />

te maaken op een openbaar Leeraarsampt, of u zeiven<br />

voor verftandiger en verdraagzaamer te houden,<br />

dan de Voorftanders der verfchillende Kerkelyke<br />

godsdienftige zamenftellen. Onder deezen zyn zekerlyk<br />

veele bekwaame Mannen en Wysgeeren ,<br />

welken het onkruid zeer wel van de tarwe weeten<br />

te onderfcheiden ; maar die ook naar de aanwyzinge<br />

van hunnen grooten Meester, het onkruid en veele<br />

heerfchende bygeloovige meeningen daarom verfchoonen,<br />

om dat door een ontydig en geweldig uitrooi<br />

jen der daarmede gewortelde Tarwe, de vrugf<br />

baarfte werkdaadige Grondregels , te gelyk het<br />

voedfel zoude verliezen , en ook uitgetrokken<br />

worden.<br />

Ik heb nu breedvoerig aangetoond, dat de weg van<br />

eigen nadenken óf beredeneeren , óf flechts door zeer<br />

weinige menfchen gevolgd kan worden ; óf dat zy,<br />

welken daarop wandelen, gevaar loopen om op<br />

meer dan ééne wyze te dooien, en zeer ligt te faalen<br />

in hun oogwit, en tot zekerer overtuigingen en<br />

waare vrede der Ziele te geraaken; óf dat de Wysgeeren<br />

ook weinig gefchikt zyn tot Volksbeftierders,<br />

en dat hunne oneenigheden en onverdraagzaamheid<br />

nog grooter en fchaadelyker zyn zouden, dan die<br />

der Christen Godgeleerden: en hieruit volgt dan<br />

van zeiven , dat voor het ongelyk veel groo •<br />

ter gedeelte der menfchen een gemakkelyker en<br />

zekerer weg ter zedelyke Gelukzaligheid gezogt<br />

moet worden ; en derhalven hebben wy nog te<br />

onderzoeken , of deeze de Weg des Geloofs zy ?<br />

Door het woord Gelooven, verftaat men in' 't ge-<br />

D meene


£o Zevende Opheldering. Over<br />

meene leeven dikwyls alle bloot waarfchynelyk of<br />

vermoedelyk weeten, zonder aanzien der bronnen,<br />

waaruit het gefchept is. Zo z*gt men by voorbeeld,<br />

ik geloove, dat ik dat ding daar of daar heb neergelegd;<br />

ik geloove, dat het heden fchoon weder zal<br />

zyn,en dergelyken : in deeze gevallen wordt het geloovendan<br />

tegen het volkomen zekerkennen overgefteld,<br />

en betekent zo veel, als: ik ftelle my die dingen<br />

uit eenige gronden of kenmerken, die'ik zelve<br />

egter niet genoegzaam hnude, als waar voor. Maar<br />

hierneeme ik tegenwoordig het woord Gelooven, in<br />

de bepaalde beukenis, dat het zo veel wil zeggen,<br />

als iets daarom voor waar houden, omdat iemant<br />

het verzekert, van welken wy vertrouwen, dat hy<br />

ons de Waarheid kan en wil zeggen; of korter",<br />

als wy op het Gezag van etn' ander iets voor<br />

waar aanneemen. Maar deeze weg des Geloofs<br />

is, gelyk de dagelykfche ondervinding ons<br />

leeraart , de groote Heirbaan , op welke de<br />

meeste Menfchen het grootfte gedeelte hunner<br />

algemeene kennisfe verzamelen. De grootfte Geleerden<br />

zelfs bepaalen zig, in hunne eigen' wys.<br />

geerige onderzoekingen naar de eerfte bronnen ,<br />

gewoonlyk maar by een éénigen tak der menfehelyke<br />

kennisfe, wyl niemand te gelyk een groot Godgeleerde,<br />

groot Rechtsgeleerde, groot Geneeskundige,<br />

groot Wiskunftenaar enz. zyn kan, wegens<br />

de alte groote menigte van denkbeelden en Waarheden,<br />

die ieder deezer Weetenfchappen in zig bevat.<br />

Daarom moet ieder Geleerde in zaaken, die<br />

tot deh kring zyner onderzoekingen niet behooren,<br />

zig


den zekeijlen weg lót Wysheid. 51<br />

zig verhaten op het goeddunken en de ondcrrig-<br />

tinoen der andere Kunstkenneren, en dus in veele<br />

gewigtige en werkdaadige dingen eeniglyk zyn toe-<br />

vlugt neemen tot gezag en geloof.<br />

Ook is deeze weg des Geloofs onder alle de wegen<br />

tot kennis de allergemakkelykde; want op denzeLven<br />

verkrygt men zonder eenige moeite of kosten<br />

eene menigte kundigheden , welken anderen alleen<br />

met veel gevaar, kosten en arbeid hebben moeten<br />

uitvinden en opfpooren ; en dit is ook de reden,<br />

waarom verre het grootfte gedeelte der menfchen ,<br />

en zelfs der ftudeerende Perfoonen, ook daar, waar<br />

eigen ervaarenis en het beproeven met onze eigen<br />

Reden mogelyk is , zig nogtans liever houdt aan het<br />

Gezag, en geemelyk wordt, wanneer men hetzelve<br />

by hen verdagt wil maaken, en hen uitnoodigen<br />

om het waare en valfche der geloofde ftellingen<br />

zeiven te onderzoeken.<br />

Verder kan het niet geloochend worden, dat het<br />

Geloof in alle Leerftellingen , die tot eene apodik'<br />

tifche zekerheid niet betoogd kunnen worden, een<br />

veel grootere zekerheid en gerustftelling verfchaft,<br />

en daarom ook het leeven der werkdaadige kennisfe<br />

ongelyk meer verfterkt dan alle Wysbegewte.<br />

Hy die de zedelyke Grondregels des leevens en derzelver<br />

algemeenheid, de Leer naamlyk van eens<br />

algoede en wyze Voorzienigheid, die zelfs voor<br />

©nze geringde behoeften zorgt , en de hoop van<br />

een beter leeven na den dood in een daat van Vergeldinge,op<br />

een erkend Gezag, als uitgemaakt waar,<br />

aanneemt, fchept daaruit ongelyk meer kragt en<br />

D a troost,


5 a<br />

Zevende Opheldering. Over<br />

troost, dan de Wysgeer, welke even deeze zelfde<br />

Waarheden, volgens de regelen der Waarfchynelykheid,<br />

in een bedaard uur zeer wel heeft vastgefteld,<br />

doch die in duistere uuren niet in ftaat is,<br />

om zig de gronden van zyn eigen* reden klaar en<br />

leevendig te erinneren, en daarom begint te wankelen<br />

en te twyfelen. Hieruit blykt, welke buitengemeene<br />

weldaad het voor de menfchen is, dat eene<br />

Leer van werkdaadige Gelukzaligheid gegrond is<br />

op het gezag eener goddelyke Openbaaringe, welke<br />

geen twyfel nalaat, en waarop de kranke, en tot<br />

fcherp nadenken onbekwaame ftervende Mensch ,<br />

zig ook dan nog volkomen kan verlaaten. Wie kan<br />

in dit opzigt de waarheid loochenen : Gelukkig, ja<br />

driewerf Gelukkig is hy, die gelooft! Gelukkiger,<br />

dan de fchranderfte wysgeerige Zelfdenker!<br />

Dan hoe veele gemakken en voordeden de weg des<br />

Geloofs ook aanbied, dezelve is egter voor allen, en<br />

voor hun, die denzelven inflaan, ook niet minder gevaarelyk<br />

, dan de twee te vooren befchouwde<br />

wegen.<br />

Voor eerst is het Geloof niet een iegelyks zaake,<br />

want 'er zyn altyd Lieden, die zeiven zien en zeiven<br />

eerst inwendige gronden zoeken willen , waarop<br />

zy iet voor waar zullen houden. Er moeten ook zodanige<br />

menfchen zyn; want als veelen gelooven<br />

zullen, moeten 'er ook eenigen zyn , welken geloofd<br />

worden. In alle de takken der menfehdyke Weetenfehappen<br />

moeten Mannen zyn, die eerst de<br />

voor het algemeen nuttige Waarheden ontdekken<br />

en aan den dag brengen, het zy door Ingeevinge, of<br />

door


den zekerjlen weg tot Wysheid 53<br />

door eigen naarfpooren uit de oorfprongelyke bron-<br />

nen der kennisfe. — Deeze moeten zich daarom, by<br />

hunne Tydgenooten of de Nakomelingfchap, het ge­<br />

zag van goddelyke Gezarten of egte Overleveraars<br />

en^Uitleggers der Goddelyke Uitfpraaken, of van<br />

voortreffelyke Wyzen , door zodanige uitwendige<br />

kenmerken weeten te bezorgen , welken volgens het<br />

oordeel der menigte daartoe genoegzaam zyn om Ge­<br />

loof te vinden.<br />

Zyn deezen ook braave Maiinen,dan worden Zy daardoor<br />

de grootste Weldoeners des menfchelyken Geflagts<br />

door veele Eeuwen, omdat het Gezag hunner<br />

Leeren gemeenlyk door den ouderdom fteeds eerwaardiger<br />

en uitgebreider wordt.<br />

Maar hoe gevaarlyk kunnen ook Mannen van uitfteekende<br />

talenten en kunstbekwaamheden worden,<br />

als zy het 'er op toeleggen, om het Volk te misleiden<br />

, en uit eigenbaat of eerzugt in verderflyke dwaalingen<br />

te brengen. De gefchiedenisfen van alle Volken<br />

in alle Eeuwen zyn een aanhoudend bewys, hoe<br />

geneigd de Menigte zy, om lieden, die door eene of<br />

andere begoocheling de zinnen weeten te roeren, of<br />

de verbeeldingskragt te verhitten, en tot groote verwagtingen<br />

uit te rekken, blindelings tc volgen en hen<br />

voor Perfoonen aan te zien, welken met het Ryk der<br />

Geesten of wel met de Godheid zelve in een nadere<br />

betrekking ftaan, en een bovennatuurlyken invloed<br />

derzelven genieten. Nog in onze dagen, die zig door<br />

zo veele bekend gemaakte hulpmiddelen der Verlichtinge<br />

onderfcheiden, hebben een Zwedenburg, Saint-<br />

Gcrmain, Ga/stier, Schroepfer , Caglnftro en ande-<br />

D 3 ren


54 Zevende Opheldering. Over<br />

ren van gelyken flag groote rollen gefpeeld<br />

en openlyk de agting genooten, niet van flegt onder,<br />

weezen Lieden, maar ook van veele voorn aam e en<br />

anderszins agtingswaardige Mannen. Gaarne laat ik<br />

over die menigvuldige geheime oefeningen, welken<br />

de gevolgen deezer misleidingen zyn, den fluier der<br />

Verborgenheid rusten, omdat ik Perfoonen, diemy<br />

ifi veele opzigten eerwaardig zyn, niet gaarne wilde<br />

beleedigen. Voor myn oogmerk is het genoeg hier<br />

nu voorloopig daarop de aandagt gevestigd te hebben,<br />

hoe ligt de geneigdheid tot gelooven allen, die<br />

de Geesten niet weeten te beproeven , aan de misleidingen<br />

van een iederen Dweeper of Bedrieger<br />

blootftelle, en hoe het daarom by den weg des Geloofs<br />

eeniglyk daarop aankome, welken Leidsman<br />

men in de handen valle.<br />

Allerbeklaagelykst is het, dat juist de welmeenendfte<br />

trouwhartigfte Menfchen de eerften pleegen te<br />

zyn, die zig door fchynheilige Bedriegers laaten verblinden,<br />

omdat zy wegens hunne eigene opregtheid<br />

van anderen niets kwaads vermoeden: en juist zoda-<br />

«ige Perfoonen worden ook gewoonlyk door listige<br />

Bedriegers het eerst opgezogt, wel weetende , dat<br />

als zy eerst eenige Lieden van onbefproken naam,<br />

en by allen bemind en geagt, gewonnen hebben, dan<br />

veele anderen van zeiven toevloeijen , om met zulke<br />

braave menfchen in nadere betrekkingen te komen<br />

Alle deeze nieuwe Aankomelingen verlaaten zig<br />

daarop, dat die braave Menfchen, welken zig het<br />

eerst aan eenen Leidsman verbonden , denzelven<br />

te vooren genoeg beproefd zullen hebber,, en<br />

de


den zekerjlen weg tot Wysheid. 55<br />

de overgang van deezen bevestigt by genen het vertrouwen<br />

dat zy te vooren van Hem hadden opgevat.<br />

Zo kan het gebeuren, en het gebeurt dagelyks, d*t<br />

geheele talryke Genootfchappen ontfiaan en voortduuren,<br />

zonder dat een éénige het eigenlyke Hoofd,<br />

door het welk allen beftierd worden,van naby kent.oradat<br />

alle de Medeleden zig op de regtfehapenheid en<br />

kennis der overige,hun bekende Medeleden,verhaten.<br />

Hoe gemakkelyk kan het onder zulke omflandigheden<br />

gebeuren, dat de beste en in alle andere<br />

opzigten agtingswaardige Menfchen, zonder het zeiven<br />

te weeten of zelfs maar te bevroeden , door<br />

doortrapte Bedriegers als werktuigen misbruikt<br />

wórden om de heil loosde oogmerken uit te voeren?<br />

Het behoeft hier niet eerst aangetoond te worden<br />

hoe ver een blind vertrouwen tot de groffle Bygeloovigheden<br />

en onzinnigfle dwaasheden kan vervoeren.<br />

De gefchiedenis van den Godsdienst aller Volken<br />

levert voorbeelden op van de droevigfle verbysteringen<br />

; en welk Klooster kan deswegens niet in grooten<br />

getale bewyzen geeven, hoe ligt de mensch overreed<br />

kan worden, om zyn eigen gevoel en reden te<br />

beftryden , en te gelooven, dat men door de goederen,<br />

die God ons aanbiedt, niet te genieten, door geen<br />

gebruik te maaken van de talenten, die Hy ons ten beste<br />

der Maatfchappye heeft toevertrouwd, en door de<br />

wreedfte zelfskwellinge, zig hy het algoede Opperweezen<br />

behaagelyker en gefchikter ter Zdigheid kan<br />

maaken.<br />

Behalven het tot hier toe opengelegd gevaar by de<br />

geneigdheid tot gelooven , zyn op den weg des geloofs,<br />

D 4 by-


5


den zekerjlen weg tot Wysheid. 57<br />

ook niet misien, of hier moet eene gefchiktheid<br />

voortgebragt worden om een woordenkraam voor<br />

werkelyke kennis te houden. Ook kan zig een iegelyk,<br />

die de gemeene Lieden over hunne kennis van<br />

den Godsdienst wil toetzen, door de ondervinding<br />

ras overtuigen, hoe weinig zakelyke en bepaalde begrippen<br />

by de door hun van buiten geleerde Tekften<br />

, Liederen en Geloofsbelydenisfen in hun verftand<br />

gedagt worden. Zelfs Godgeleerden , welken<br />

hun Akademisch zamenftel wel in het geheugen geprent<br />

hebben , bedriegen zig zei ven vaak daarin,<br />

dat zy veel meenen te weeten,waaromtrent zy egter<br />

niets dan woordenkennis bezitten. Dit blykt, wanneer<br />

zy de fpreekwyze en taal hunner Kerke niet gebruikende,<br />

wegens eenige ftellingen, met hunne eigen'<br />

woorden verklaaren moeten, wat zy daardoor verftaan<br />

willen hebben. Hierom kan men het voor beweezen<br />

houden, dat naauwlyks de helft van de geheele<br />

woordelyke Geloofsbelydenis by de meeste<br />

Christenen ten vollen verftaan wordt, en dat by<br />

veele ftellingen geheel iet anders door hun gedagt<br />

wordt, dan het gene de Leeraars daardoor wilden<br />

te kennen geeven.<br />

Uit deeze gewoonte, om woorden voor denkbeelden<br />

te houden, en zig de waarheden , als in eenen<br />

nevel, onder het vaardig uitfpreeken , voor den<br />

Geest te laaten zweeven, zonder dat men ze tot een<br />

duidelyke bewustheid brenge, ontftaat dan ook natuurlyk<br />

eene volkomen werkeloosheid der geloofde<br />

Leere. De Godsdienst van veele Christenen , die<br />

flechts willen gelooven en niet denken, is als 't ware<br />

D 5 bul-


58 Zevende Opheldering. Over<br />

buiten hen, in hunne Ifgtelyke boeken, in het gene<br />

de Prediker hun zegt, in hunne gezangen en gebeden.<br />

Hunne ziel bemoeit zig inwendig daar mede<br />

niet verder, en daarom is het zoveel, als of het niet<br />

geloofd ware. Ja, onder de Proteftanten zyn menfchen<br />

genoeg, die, even gelyk de Papisten, het ter<br />

Zaligheid voldoende houden te gelooven, wat de<br />

Kerk gelooft, zonder dat zy zig behoeven te bekommeren,<br />

wat het eigenlyk zy 't welk deeze gelooft.<br />

Zodanige Lieden ftellen het van hun gevorderd Geloof<br />

in dat algemeene Vertrouwen op hunne Leeraars<br />

, dat alles , wat deezen voor waar houden en<br />

opgeeven , oek werkelyk Waarheid is, fchoon<br />

het door de Leeken vei ftaan noch voorgefteld kan<br />

worden.<br />

Uit alle deeze aanmerkingen over het Geloof blykt<br />

nu, dat ook deeze weg zyne gevaaren, doolwegen<br />

en zwaarigheden heeft, en dus niet onbepaaid aan<br />

allen, die naar Wjsheid en vrede der Ziele zoeken<br />

, als een zekere weg kan aanbevoolen worden.<br />

Maar hier zullen nu waarfchynelyk veelen myner<br />

Leezeren zig daaraan rtooten, dat ik alle drie de<br />

Wegen, op welken wy menfchen onze kundigheden<br />

verkrygen moeten, voor onzeker verklaard hebbe,<br />

daar ik zelve tog toegedaan heb , dat 'er geen meer<br />

dan deeze drie zyn: en zy zullen my dus deeze vraag<br />

voorwerpen, wat dan nu te doen, als noch eigen'<br />

Bevinding en inwendig Licht of Gevoel, noch het<br />

redelyk Nadenken, noch ook het Geloof op gezag<br />

toereikende zyn , om ons zeker te leeren kennen


i den %ekerjlen weg tot Wysheid. 59<br />

Ben wat tot ons eigen welvaaren dienftig is'?<br />

Eer ik deeze vraag beantwoorde , verzoeke ik<br />

vooraf, dat myne Leezers zig gelieven te erinneren,<br />

dat ik in myne voorafgaande bedenkingen nergens<br />

beweerd heb, dat door Bevindingen, Reden en Geloof<br />

in 't geheel geene juiste en voldoende kennis verkreegen<br />

kan worden; maar alleen, dat afdwaalingen<br />

van de Waarheid op alle deeze Wegen, op veelerleie<br />

wyzen, mogelyk zyn. Het komt derhalven maar<br />

alleen daarop aan, dat men de aanleidingen daartoe<br />

nader leert kennen, om het gevaar der misleidinge<br />

te ontwyken; en inzonderheid, dat men het zig duidelyk<br />

maake, zo, welke deelen der kennisfe op ieder<br />

deezer Wegen het zuiverst en zekerst verzameld kunnen<br />

worden, als, hoe verre men één derzei ven kan<br />

bewandelen, indien men verhoeden wil om op doolwegen<br />

te geraaken.<br />

Ook moet ik, om misvattingen myner oogmerken<br />

voor te komen, nog eens vooraf doen opmerken,<br />

voor hoedanige Leezers ik eigenlyk fchryve. De zulkcn,<br />

die voor zig zeiven reeds beflist hebben, welken<br />

weg zy gaan willen , en zig mogelyk ook op<br />

hunnen loopbaan zeer wel bevinden, en het doel<br />

hunner hoope met wisfe fchreeden meenen te naderen,<br />

wil ik daarvan geenszins terug roepen. Ik weete<br />

, dat dit by veelen in het geheel niet mogelyk, en<br />

by anderen meer fchaadelyk dan voordeelig zoude<br />

zyn. Ik fchryve alleen voor Leezers, welken hier<br />

over raadgeeving behoeven en met de daad zoeken.<br />

Zulken zyn in de eerfte plaats'jonge Godgeleerden,<br />

welken daarmede onledig zyn om hun wysgeerig en<br />

god.


fjo Zevende Opheldering. Over<br />

godgeleerd Zamenftel vast te ftellen. Deezen zyn het<br />

Gemeen,waarvoor ik volgens de eigenlykfte verpligtingen<br />

van myn ampt wil nuttig wezen; en daarna zyn het<br />

alle braave denkende Perfoonen, welken,met genoezaame<br />

vermogens van geest om zeiven te beproeven<br />

voorzien , door de bezigheden van hun beroep en<br />

andere omftandigheden verhinderd worden, om zig<br />

op eigene wydloopige Onderzoekingen , moeilyk<br />

naarzoeken der geleerde Schriften, en een algemeen<br />

wikken en weegen van de veele voor- en<br />

tegengronden der ingebruik zynde Zamenftellen in<br />

te Jaaten.<br />

Na dit vooraf gefteld te hebben, zal daarom de<br />

Weg, welken ik zal aanbeveelen om tot waare Wysheid<br />

des Leevens te geraaken , wel voor allen veilig<br />

te bewandelen zyn; maar myne afteekening van<br />

denzelven zal tog eigenlyk maar door de zulken volkomen<br />

verftaan en gebezigd kunnen worden, welken<br />

zig reeds voorbereid en geoefend hebben, om zig op<br />

hunne reis naar dergelyke algemeene befchryvingen<br />

te rigten, en zonder verdere aanwyzinge ter regter<br />

oord en plaats te belanden; gelyk ik dit van alle<br />

Leezers, die tot myn Gemeen behooren, durf onderftellen.<br />

En nu ter zaake!<br />

Den weg, welken ik voorneemens ben aan te wyzen<br />

, kan men gevoegelykst het gemeen menfchen ge.<br />

voel (fenjus COWMUKW) noemen. Ik zal naamlyk aantoonen,<br />

dat het voor ons het zekerfte kenmerk van werkdaadige<br />

Waarheid en van de zekerheid onzer bevattingen<br />

is, wanneer zymetdeeenpaarigeervaarenisfen<br />

en daaruit afgeleide begrippen en ©ordeelen des gemeeneo


den zckerflen weg tot Wysheid. 6t<br />

ren menfchen verflands overeenftemmen ; en dat wy<br />

ons by al ons verder zoeken naar kennis,'c zy op den<br />

Weg des Gevoels, of'der Befpiegelinge, of des Geloofs<br />

, altyd naar dit gemeen menfchen gevoelen, en<br />

het gene door het zelve reeds als waarheid erkend<br />

is, moeten rigten, als wy ons van de waare Wysheid<br />

des Leevens niet verwyderen of ons in hersfenfchimmen,<br />

waardoor wy voor de menfchelyke zamenleeving<br />

nutteloos zouden worden , verwarren<br />

willen.<br />

Men behoeve vooreerst maar een weinig daarover<br />

na te denken, hoe zeer alle gezellige betrekking der<br />

menfchen tot eikanderen, en zelfs de mo;elykheid,<br />

om eikanderen door teekenen en byzonderlyk door<br />

de fpraake denkbeelden mede te deelen, ruste op<br />

eene algemeene overeenftemming der gewaarwordingen<br />

by alle menfchen van een en het zelfde voorwerpen<br />

op de gemeene Grondwetten, waarnaar wy<br />

uit de gewaarwordingen denkbeelden maaken,oordeelén<br />

vellen , befluiten trekken , en door het<br />

kennen tot begeeren en werken bepaald worden.<br />

Zo komen, by voorbeeld, de gewaarwordingen<br />

van alle gezonden menfchen , als de Zon<br />

fchynt, daarin overeen , dat zy licht en warmte<br />

waarneemen, en dat zy een geluid hooren, als het<br />

dondert. Zonder deeze eenpaarigheid der gewaarwordingen<br />

en zinnelyke oordeelén over de Weereld<br />

buiten ons , zouden wy ons nooit in de fpraake<br />

kunnen verëenigen.<br />

Een mensch, die de voorwerpen geheel anders<br />

gewaar werdt, dan zy door alle overige menfchen<br />

zin-


6z Zevende Opheldering. Over<br />

zinnelyk worden opgemerkt, zou door allen voor<br />

krankzinnig gehouden worden, en voor alle gezellige<br />

verkeering volflrekt ongefchikt zyn. Even eens is<br />

het gelegen met de oordeelén des verflands en de<br />

befluiten der reden, eveneens met derzelver werkingen<br />

op de begeeringsvermogens en het daaruit voortfpruitend<br />

zedelyk gevoel. De zelfde denkbeelden<br />

door zinnelyke gewaarwordingen veroorzaakt, brengen<br />

ook het zelfde oordeel, dezelfde begeerten en<br />

befluiten voort. Daarom zien, by voorbeeld, alle<br />

menfchen de heldere Lentedagen met verlangen te<br />

gemoet, en wenfehen de een gelyk de anderen naar<br />

gezondheid, vermogens en de agting hunner medemenfehen.<br />

De kleine verfcheidenheden in de zinnelyke<br />

gewaarwordingen en derzelver trappen veroorzaaken<br />

natuurlyk wel menigvuldige onderfcheidingen<br />

in de oordeelén en neigingen der menfchen<br />

, maar dit neemt de wezenlyke overeenkomst<br />

in de wyze van gewaarworden en daaruit afgeleide<br />

oordeelvellingen niet weg, naardien de grond van deeze<br />

afwykingen eeniglyk ligt in de verfchillende<br />

wyzigingen in het geflel van het werktuig der gewaarwordingen,<br />

en geenszins in het gewaarworden<br />

en denken zeiven.<br />

Hieruit befluit ik dan, dat de waare beginzelen<br />

en grondregelen voor menfehelyke Wysheid noch<br />

door een inwendig licht, of byzonder gevoel, het<br />

welk maar eenige menfchen hebben, en den één<br />

dus, den anderen zo leidt, noch door diepzinnige<br />

befpiegeling, waartoe maar weinige hoofden gefchikt<br />

zyn, gevonden kunnen worden, maar in dat gen«<br />

moe-


den zekerden weg tot Wysheid. 63<br />

moeten liggen, het welk allen menfchen gemeen is.<br />

Ook leert de er./aarenis , dat alle zamenftellen ,<br />

waarin de gemeene gewaarwordelyke denkbeelden<br />

en de algemeene ftellingen, die daarop onmiddelyk<br />

gebouwd zyn, als misleidingen der zinnen verworpen,<br />

en in de plaatfe daarvan ten grondflage aangenomen<br />

worden de geleerde onderftellingen of het<br />

gemeen gevoelen wederfpreekende Godfpraaken cn<br />

Gelooofsleeren, geheel onvrugtbaar zyn geweest<br />

voor het werkdaadige leeven, en zelden onfchaadelyk<br />

voor de zedelyke denkwyze haarer Belyderen.<br />

Maar ik fpoede my voort om deeze bedenkingen<br />

toe te pasfen ; want daardoor zal de Regel over<br />

het gebruik van het gemeen menfchengevoel ten<br />

toetsfteen van de waare Wysheid des leevens,<br />

doch die veelligt niet genoeg ontwikkeld of niet<br />

duidelyk genoeg voorgefteld is , voor myne Leezers<br />

volkomen klaar, zeker en werkdaadig worden.<br />

De eerfte bronnen van alle menfchelyke kennis<br />

zyn de Gewaarwordingen, en. nu moet getoond worden<br />

, zowel, welke kennis wy door de zinnen kunnen<br />

verkrygen, als, wat daarby het gemeen menfchengevoel<br />

is; en hoe men zig daarnaar moet rigten,<br />

om misleidingen en dwaalingen op den weg der eigen'<br />

ervaarenisfe te vermyden.<br />

Zonder eenige kennis , zonder denkbeelden en<br />

begrippen van iets te hebben, komen wy in de<br />

Weereld; zy ontftaan allen uit zinnelyke gewaarwording<br />

in ons. De ondervinding bewyst dit on»<br />

tegenzeggelyk; naardien menfchen, die van de geboorte


64 Zevende Opheldering. Over<br />

boorte af één der vyf zinnen gemist hebben, ook<br />

nooit met alle mogelyke oefeningen hunner reden<br />

daartoe kunnen komen, om die denkbeelden, welken<br />

door het ontbreekend zintuig by anderen verwekt<br />

worden, uit zig zeiven te ontwikkelen. De<br />

blindgebooren kan zig volftrekt geen denkbeeld van<br />

licht of kleuren voordellen, en geen woordelyk onderwys<br />

kan ze by hem voortbrengen, omdat zulk onderwys<br />

alleen in ftaat is om uit de reeds daar zynde eerfte<br />

beginfelen der kennisfe nieuwe denkbeelden te verwekken.<br />

Dus moeten wy alle ftoffe tot denken, alle<br />

eerfte beginfelen onzer denkbeelden uit zinnelyke<br />

waarneemingen verzamelen, en het verftand kan<br />

zig volftrekt niets voorftellen, het welk niet vooraf<br />

by enkele deelen door de zinnen is aangeboden.<br />

Gewaarwordingen zyn in 't algemeen voorftellingen<br />

der veranderingen, die tegenwoordig by onszelven<br />

voorvallen. Men verdeelt ze in uitwendige en<br />

inwendige. Onder de uitwendige gewaarwordingen,<br />

begrypt men de zulken , welken niet uit de ziel zelve<br />

fchynen te ontftaan, maar voor zo veel wy door<br />

oplettendheid op ons zeiven waameemen , van buiten<br />

door het ligchaam in haar verwekt worden ,<br />

Waarom de ziel zig daarby, ten minften in het begin,<br />

meer lydelyk dan werkzaam bevindt, gelyk<br />

by voorbeeld, by tandpyn, by een onweder, dat<br />

men waarneemt.<br />

Inwendige gewaarwordingen worden in tegendeel<br />

die genoemd, welken , zo veel wy kunnen bemerken,<br />

niet van buiten inkomen , maar in de ziel zelve<br />

ontftaan, en haaren toeftand veranderen, waarom


ie» zelerfien wtg tot Wysheid. 6g<br />

fcy zig daarby ook meer werkzaam dan lydelyk gedraagt<br />

, gelyk by gewaarwordingen van eerzugt, en<br />

by een vry willig denken aan voorwerpen, die thands<br />

Voor het fgchaam niét tegenwoordig zyn.<br />

Uitwendige gewaarwordingen ontftaan, wanneer dè<br />

Werktuigen der gewaarwordinge , die door het<br />

lighaam verfpreid zyn, in beweeging gebragt worden,<br />

deeze beweeging tot in het hoofd wordt voort*<br />

gezet, en de ziel zig met de voorftelling of afbeelding,<br />

die daaruit gebooren wordt , bezig houdt»<br />

Ontbreekt één deezer ftukken, zodat of het zintuig<br />

niet bewoogen , of de beweeging niet tot in het<br />

hoofd voortgezet, of het denkvermogen der ziele<br />

daarop niet gevestigd wordt, dan kan geen denkbeeld<br />

uit uitwendige gewaarwordingen in de ziel<br />

tot ftand komen»<br />

In deeze waarneemingen komen nu alle menfchen »<br />

die op zig zeiven agt geeven, en maar eenigermaate<br />

opmerken het gene in hun zeiven omgaat, doorgaans<br />

overeen» Allen houden het daarom vatt<br />

kindsheid af zeker, dat zy een lighaam hebben ,<br />

dat 'erbuiten hen voorwerpen zyn die op hunne lighaamen<br />

werken , en dat alles wat zy door uitwendige<br />

gewaarwordingen eeHpaarig eh altyd op'<br />

eenerlei wyze kennen, ook eene zaakelyke en<br />

voorwerpeïyke Waarheid heeft. Dit is derhalven<br />

de eerfte uitfpraak des gemeenen menfchengevoels,<br />

welke tot een grondflag van alle werkdaadige Wysheid<br />

des leevens moet aangenomen worden, indien<br />

wy in denken, fpreeken en handelen niet altyd<br />

in verwarring gebragt willen worden,<br />

E Maar


66 Zevende Opheldering. Over<br />

Maar nu, al in de vroegfte tyden, zo ver de gefchiedenis<br />

der Wysbegeerte reikt, zyn 'er altyd<br />

lieden geweest, welken alle kennis door de zinnen<br />

voor bedrog en blooten fchyn verklaard hebben,<br />

Waarop men geene zekere ftellingen by gevolgtrekking<br />

bouwen kan ; en dit gevoelen is van tyd tot<br />

tyd, ook in onze dagen, door befpiegelende Wysgeeren,<br />

die men Idealisten pleegt te noemen, vernieuwd<br />

geworden. Deeze menfchen beweeren met<br />

eenen fchyn van uitmuntende fchranderheid, dat<br />

onze gewaarwordingen, als inwendige voorftellingen<br />

en handelingen der Ziele, wel werkelykheid en zaakelykheid<br />

hebben, doch dat ze bloote vertooningen<br />

zyn van het éénvoudig denkvermogen, welken het<br />

uit zig zeiven voortbrengt, of die ook door den invloed<br />

der gedagten van andere Geesten in ons verftand<br />

veroorzaakt worden. Ik ben beducht, dat<br />

ik zelfs tot nadeel van myn eigenlyk oogmerk, de<br />

leere der werkdaadige Wysheid, te verre vervoerd<br />

zoude worden, indien ik hier ontvouwen wilde, door<br />

welke befpiegelingen een fchrander vernuft in zulke<br />

doolhoven kan vervallen, dat het in de gemeenfte<br />

denkbeelden van lighaamen, van beweeging, van'<br />

oorzaaken en werkingen en zo tegenftrydigheden<br />

vindt, en daarom de zonderlingfte onderftellingen<br />

moet aanneemen, dewyl deezen alleen vodr<br />

hetzelve eene uitkomst fchynen aan te wyzen. Ondertusfchen<br />

zal ik by de befchouwing van de kennis,<br />

die wy door een redelyk overdenken verkrygen,<br />

de grenzen tragten kenbaar te maaken, welken<br />

wy by onze befpiegelingen niet moeten te buiten


den zekerfien weg tot Wysheid. 6f<br />

ïen gaan, zo 'er in onze denkbeelden zaaklykheid<br />

zal blyven.<br />

Tot myn oogmerk is het hier genoeg, de waarheid<br />

te ftaaven van de oordeelvellingen des verflands, wel*<br />

ken het algemeen menfchengevoel uit de gewaar­<br />

wording onmiddelyk aleïdt, en daarmede altyd<br />

verëenigt.<br />

Eerstelyk kan door de vooronderflelling, dat alle<br />

Voorftellingen door de Ziel zelve zonder aanleiding<br />

van buiten voortgebragt worden, in 't geheel niet<br />

verklaard worden, hoe de ziel zig kan bepaalen *<br />

om zig denkbeelden te verwekken , waardoor zy<br />

beangftigd en gekweld wordt, en waarvan zy zig ook<br />

op datzelfde oogenblik, dat zy dezelven werkt en<br />

voedt, poogt te ontdoen-. Wanneer ik, by voorbeeld<br />

, zwaare hoofdpyn meene te gevoelen, en allerfterkst<br />

wenfche daarvan bevryd te wórden, dan<br />

moet», volgens de beginfelen der Idealisten, myn<br />

ziel zig zelve op denzelfden tyd de voorftellittg van<br />

pyn verwekken, en die nogtans niet willen verwek*<br />

ken, maar tragten te onderdrukken. Verder is het<br />

onbegrypelyk, waarom de Ziel, als 'er niets van<br />

buiten behoeft by te komen, om zekere denkbeelden<br />

van gewaarwording te veroorzaaken , egter vee*<br />

len derzelven op zekere tyden geenszins kan Voortbrengen,<br />

hoe fterk zy ook daarnaar verlangt, en ho«<br />

zeer haar dit anders vaak gelukt zy Waarom kan»<br />

by voorbeeld, een hongerige de gewaarwording van<br />

Verzaadiginge in zig niet verwekken * als 'ervan buiten<br />

niets behoeft by te komen» om haar wezenlyk<br />

te maaken ?<br />

E & Het


68 Zevende Opheldering. Ovef<br />

Het is derhalven duidelyk, dat ter verklaaringe<br />

der gewaarwordingen , welken tegen den wil der<br />

ziele in haar zyn, iets buiten haar moet aangenomen<br />

worden, van welks bewerking zy lydt. Geeft de<br />

Idealist dit toe, en ontkent hy alleen de wezenlykheid<br />

der floffelyke of lighaamelyke Weereld , dan moeten<br />

het derhalven Geesten of denkende kragten zyn,<br />

die denkbeelden van gewaarwording in ons,en tegen<br />

onzen wil kunnen indringen. Wanneer derhalven<br />

duizend menfchen gelooven brand te zien, en alle<br />

moeite aanwenden om dien te blusfchen, dan moet<br />

het een booze Da3mon zyn, die hen allen thands<br />

dwingt, om deeze akelige voorftellingen te hebben,<br />

enzigangftiglyk onledig te houden met dezelven te onderdrukken.<br />

Wie myner Leezeren ziet niet terftond het<br />

troostelooze van zulk een Leere, daar volgens dezelve<br />

onze Ziel aan de willekeur van andere denkende<br />

kragten, welken met haar naar welgevallen kunnen<br />

omfpringen, wordt overgelaaten. Maar indien wy<br />

ook al aannamen, dat deeze Geesten, die van buiten<br />

op ons werken, goed en wys waren, en door het<br />

verwekken van veele treurige gedagten en gewaarwordingen<br />

zelfs bedoelden ons volkomener te<br />

maaken , dan zoude nog volgen, dat wy ons derhalven<br />

aan derzelver geleide moesten overlaaten,<br />

en dat het bygevolg onze pligt is, om ons de Weereld<br />

buiten ons zo ftoffelyk voor te ftellen, als zy onstoefchynt,<br />

omdat, volgens het oogmerk van deeze<br />

denkende kragten of Geesten, die ons bellieren ,<br />

deeze verfchynïng en afbeelding in ons moeten zyn;<br />

zodat ik, wanneer de Zon fchynt, aan zodanig een<br />

lich-


den zekerften weg tot Wysheid. 6^<br />

lichtend lighaam buiten my, en niet aan een vreemde<br />

werkinge van eenen Geest, moet denken; want<br />

niet door deeze, maar uit het ftofrelyk licht ontftaat<br />

het denkbeeld van gewaarwording in my.<br />

Zy die zig het famenftel der Idealisten in de uuren<br />

van diepzinnige befpiegeling ook eenigermaate<br />

denkbaar maaken, kunnen zig egter daarvan niet<br />

by aanhoudendheid bewust blyven, maar worden<br />

zelfs altyd genoopt , om in alle hurine daaden<br />

en werken hunne lighaamen en de ftoffelyke dingen<br />

buiten hen, als daadelyk en wezenlyk te denken ;<br />

en dit bewyst derhalven, dat wy door een inwendige<br />

Wet in de tegenwoordige betrekkingen van<br />

onze denkingskragt allen op gelyke wyze bepaald<br />

worden, om onze uitwendige gewaarwordingen voor<br />

waar, en derzelver voorwerpen voor wezenlyk en<br />

buiten ons beftaande te houden. Hierby komt nu<br />

nog, dat uit de Onderftelling der Idealisten niet<br />

een éénige werkdaadige Leevensregel kan afgeleid<br />

worden , en dat daartegen uit de gewaarwording<br />

denkbeelden en oordeelén des gemeenen Menfchengevoels<br />

zuiver werkdaadig goede beduiten voortvloeien<br />

, aan welken wy ons, in alle onze daaden en<br />

betrekkingen tot de Maatfchappy met waarheid<br />

kunnen houden, en ze door de ondervinding in 't<br />

vervolg altyd bevestigd bevinden.<br />

Hiermede is dan de eerfte uitfpraak des algemeenen<br />

gezonden menfehenverftands geftaafd, dat wy<br />

de uitwendige Gewaarwordingen, die allen menfchen<br />

gemeen zyn, voor waar, en de lighaamelyke Weereld voor<br />

voezsnlyk en daadelyk moeten houden; en dit moet de<br />

E 3 grond-


fq Zevende Opheldering. Over<br />

grondflag tot de wysheid des werkdaadigen leevens<br />

blyven; want anders hebben wy geen bepaalde en<br />

zekere bronnen, waaruit wy de beftanddeelen onzer<br />

Jcennisfe, welken het verftand en de reden dan Hechts<br />

verder bewerken, kunnen haaien.<br />

Eer ik van deeze vooraf ter neder gefielde grondregelen<br />

der gewaarwordinge werkdaadige toepasfingen<br />

maake, moet ik nog aanmerken, dat ik gaarne<br />

toefta, dat alle onze denkbeelden, welken wy door<br />

de uitwendige zinnen van de lighaamelyke Weereld<br />

ontvangen, ons de uitwendige dingen niet te eeneroaal<br />

en volkomen zo voorftellen , als zy in en op<br />

zig zeiven gefield zyn. Ik weet zeer wel, dat 'er<br />

veel afhangt van onze werktuigen van gewaarwording,<br />

en dat wy van de lighaamen niets meer ge-<br />

Waar worden , dan voor zo verre zy op ons werken,<br />

Maar dit is het ook juist, dat wy tot een<br />

regt gebruik daarvan behoeven te weeten; want de<br />

Buiten weereld gaat ons maar alleen in zo verre aan,<br />

#ls zy op ons werkt, en alles; wat op onze gewaarwordingen<br />

geen invloed heeft, en onzen ftaat op<br />

geenerlei wyze verandert, is voor ons zo goed als<br />

of het niet beftondt, Wil men ondertusfchen de voorgeftelde<br />

Grondregel ook dus uitdrukken: de uitwendige<br />

gewaarwordingen Jlellen ons de werkingen der lighaamely<br />

Weereld op ons juist en goed voor, en derhalven verkrygen<br />

wy door dezelven waare kennis van de dingen buiten<br />

ons, voor zo verre %y invloed op ons hebben; ik<br />

sal het my laaten welgevallen, en de werkdaadige<br />

befluiten behouden voor ons nog altyd dezelfde<br />

aekerheid,


den zekerften weg tot Wysheid. 71<br />

Nu moet ik nog aan wyzen, hoe men, om mislei­<br />

dingen en doolingen te verhoeden, in het verzamelen<br />

der kennisfe door middel der zinnen, altyd agt| moet<br />

geeven op het gemeen Menfchengevoel. De<br />

uitwendige dingen werken in 't algemeen op den<br />

éénen mensch gelyk als op den ander, maar der<br />

menfchen lighaamen en werktuigen van gewaarwording<br />

verfchillen. Dewyl echter allen alleen die verandering,<br />

welke in hunne zintuigen voorvalt, gewaar<br />

worden, moeten daardoor ook zekere verfcheidenheden<br />

in de voortellingen der menfchen noodzaakelyk<br />

veroorzaakt worden. Daarom geefc dezelfde<br />

fpys, drank, reuk , klank enz. den éénen aangenaame<br />

, den anderen onaangenaame gewaarwordingen<br />

, en hy, die fyner en aandoenlyker zintuigen<br />

heeft, ziet, hoort, fmaakt, riekt of gevoelt veele<br />

dingen zeer fterk, welken voor lieden van ftomper<br />

zinnen weinig of in 't geheel niet merkbaar zyn.<br />

Dan hoe zeer de denkbeelden van gewaarwording<br />

by veele menfchen dus van elkander onderwerpelyk<br />

afwyken, komen egter de daar uit getrokken oordeelvellingen<br />

over het daadelyk beftaan van een zeker<br />

voorwerp en derzelver werking' met elkander over<br />

een , en deeze overeenkomst is hier het kenmerk<br />

van Waarheid. Zo dra een mensch iets buiten zig<br />

meent te zien, te hooren of anders leevendig te<br />

gevoelen, het gene anderen van even goede zintuigen<br />

en gelyke opmerkzaamheid op hunne zinnen in<br />

't geheel niet waarneemen, dan oordeelt het gemeene<br />

menfchengevoel te regt, dat geene uitwendig»<br />

E 4 wer-


72 Zevende Opheldering. Over<br />

werking, maar eene inwendige beweeging, die in<br />

bet lighaam des eerden voorvak, hem misleidt.<br />

Zo hooren wy zomtyds eenen klank of geruis,<br />

't welk van buiten in het oor fchynt te dringen ,<br />

en vraagen de omftanders, of zy het ook niet verneemen:<br />

beantwoorden deezen het gezamenlyk met<br />

neen , dan befluiten wy zeiven daaruit, dat geene<br />

uitwendige, maar inwendige beweeging in onze zin-,<br />

tuigen de oorzaak van de tegenwoordige gewaarwording<br />

des gehoors is.<br />

Uit het denkbeeld, 't welk wy van de uitwendig©<br />

gewaarwordingen gegeven hebben : dat het voorftellingen<br />

van tegenwoordige veranderingen onzesi<br />

lighaams zyn , en dat daarom tot elke gewaarword<br />

ding eene beweeging der zintuigen, eene voortzet*<br />

ting daarvan tot in het hoofd, en eene terug wer*<br />

king van onze denkenskragt, of eene bemoei jenis der<br />

ziele met de gegeven ftoffelyke afbeelding verëischt<br />

wordt; uit dit denkbeeld kunnen nu de verfchillen-?<br />

de mogelyke oorzaaken van gebrekkige zinnelyke<br />

oordeelén zeer gemakkelyk aangeweezen worden,<br />

l.) Voor/zo verre eene beweeging der zinnelyke.<br />

werktuigen tot iedere gewaarwording noodig is, kan<br />

het oordeel der zinnen over een voorwerp niet ten<br />

vollen goed uitvallen, wanneer door dezelve geene<br />

genoegzaam fterke beweeging is voortgebragt. Dit<br />

heeft plaats, zo wel wanneer het voorwerp zelf te zwak<br />

werkt, als wanneer iemand zeer zagt fpreekt, of<br />

als wy by een zwak fcheemerlicht een voorwerp<br />

befchouwen, waarby geene lichtftraalen genoeg in<br />

't oog


den zebrjltn weg tot Wysheid, ?g<br />

% oog vallen, reden waarom zo veele fpooken by het<br />

licht der Maane gezien wor-den: ook wanneer onze<br />

Zintuigen op dien tyd door ziekte of door voorgaande<br />

fterke gewaarwordingen ftomp gemaakt zyn, waarom<br />

wy als dan 'ook fterke reuken , by het opfnuiven ,<br />

niet aanmerkelyk gewaar worden, en weinig met<br />

de oogen kunnen onderfcheiden , wanneer wy on»<br />

rniddelyk te vooren in den vollen zonnefchyn gezien<br />

hebben, Maar voornaamelyk worden daarin de<br />

meeste misflagerf begaan, dat men de zinnen buiten<br />

derzelver kring van gewaarwording gebruikt, en de<br />

voorwerpen in zulke afftanden wil waarneemen, in<br />

welken onze zintuigen ze niet genoegzaam meer<br />

bereiken kunnen. Daar het op zeer naauwkeurige<br />

waarneemingen van fyne invloeden aankomt, kan<br />

men zig op de beelden des gezigts dan alleen verlaaten,<br />

wanneer het voorwerp in het regte gezigtspunt,<br />

dat is op dien afftand van ons geweest is ,<br />

in welken onze oogen gefchikt zyn het 't best te<br />

onderkennen.<br />

2.) Voor zo verre een Voortplanting der beweegin*<br />

ge in de zinnelyke Werktuigen tot in het hoofd gevorderd<br />

wordt, om gewaar te worden, zal alles, wat<br />

deeze voortplanting daarvan verzwakt of verandert,<br />

ook de volkomen en juiste waarneeming moeten<br />

hinderen. Daarom kunnen wy in eenen ftaat<br />

van groote vermoeidheid , flaaperigheid, dronkenfehap<br />

en dergelyken, geene duidelyke gewaarwordingen<br />

van uitwendige voorwerpen verkrygen, en<br />

even zo min in eene koortshitte, en onder andere<br />

fterke opwellingen en inwendige geweldige bewee-<br />

E 5 gm*


74 Zevende Opheldering. Over<br />

gingen der leevensgeesten. Men kan derhalven op<br />

geene waarneeming der zinnen ftaat maaken, welke<br />

wy niet duidelyk bewust zyn in een volkomen<br />

nugterheid en met een gemaatigden omloop des<br />

bloeds, of by onzen gewoonelyken gang van den<br />

polsflag, gemaakt te hebben.<br />

3.) Voor zo verre tot het vervaardigen van een<br />

juist denkbeeld uit de gewaarwording verëischt wordt,<br />

dat de ziel agt geeft op het afbeeldzel, 't welk door de<br />

beweeging der Zintuigen veroorzaakt wordt, en zig<br />

daarmede bezig houdt, kan geene volkomen waarneeming<br />

plaats vinden, wanneer of de gewaarwording<br />

zeivete fnel voorby gaat, en niet meermaalen herhaald<br />

wordt, gelyk, by voorbeeld, een Luchtverhcmeling<br />

onze oogen voorby fnelt, of de Goochelaars<br />

door de vaardigheid hunner beweegingen de<br />

aanfchouwers misleiden; of als onze Ziel niet met<br />

haar gantsch denkvermogen op de gewaarwordingen<br />

terug werkt, om de zinnelyke voorftelling volkomen<br />

op te neemen. Zo vallen ons, wanneer wy door de<br />

ftraaten eener volkryke Stad of door het open veld<br />

gaan , ontallyk veele voorwerpen te gelyk in de<br />

oogen; maar van welker meesten wy geen daadelyk<br />

begrip krygen , omdat wy ze niet genoegzaam opmerken;<br />

en alleen maar van die weinigen, waarop<br />

wy onze oplettendheid vestigen , en ze een langer<br />

tyd opzettelyk befchouwen. Ja de ondervinding<br />

leert, dat Lieden, die inwendig met het een of ander<br />

zeer fterk bezig, of, gelyk men pleegt te<br />

zeggen, in diepe gedagten zyn, de bewustheid van<br />

hunnen uitwendigen ftaat voor eenen tyd geheel<br />

ver-


den zekerjien weg Ut U r<br />

ysheid. 75<br />

verliezen, en met opene ooren en oogen niets verneemen<br />

van het gene anderen rondsom hen zeer leevendig<br />

gewaar worden. Op gelyke wyze maaken hevige<br />

hartstogten ons onbekwaam om naauwkeurig en<br />

duidelyk waar te neemen, het gene buiten ons op ons<br />

werkt. Schrik, angst, vrees, toorn en andere leeven*<br />

dige gemoedsbeweegingen beletten ons het gebruik<br />

der zinnen dan eens meer, dan eens minder. Onder<br />

deeze oorzaaken,welken het doordringend denkvermogen,<br />

dat tot juiste zinnelyke waarneemingen verëischt<br />

wordt, ongemeen verzwakken, moet men inzonder­<br />

heid tellen de zeer uitgejirekte leevendige verwagtingen,<br />

dat men iets zal gewaar worden. Zy die in den<br />

middennagt of op Kerkhoven eene of andere foort van<br />

Spooken vreezen te zien, behoeven dan maar een onbekend<br />

geluid te hooren, of iets wits te ontmoeten,<br />

en hunne verbeeldingskragt fchildert hun ten eerften<br />

allerlei fchrikbaarende beelden zo leevendig<br />

voor, dat zy zig overreeden, dezelven wezenlyk<br />

even zo van gedaante gezien te hebben , als die<br />

hun door de minnen of in de Prentbybels afgebeeld<br />

worden.<br />

4.) Voor zo verre onze denkenskragt uit de vooraf­<br />

gaande gewaarwordingen oordeelén en befluiten trekt ,<br />

kan men nog op veelerleie wyze dooien. Eerftelyk<br />

worden gewaarwordelyke denkbeelden zeer dikwyls<br />

maar aan een enkel zintuig toegefchreeven, welken<br />

nogtans alleen door middel van meer zinnen verkreegen<br />

kunnen worden. Zo kunnen onze oogen<br />

over digtheid of vastheid, en over de afftanden van<br />

voorwerpen alléén niet oordeelén, maar het gevoel<br />

moet


7


dm zekerften weg tot Wysheid. ff<br />

zien, dat dat ding daar niet is ; ik heb gehoord ,<br />

dat die woorden niet gefproken zyn; in plaatze dat<br />

men zeggen zoude: ik heb niet gezien, dat dat ding<br />

daar is; ik heb niet gehoord, dat zo iets gezegd is.<br />

Het onderfcheid tusfehen deeze tweeërlei maniere<br />

van zig uit te drukken, is van zeer veel gewigt;<br />

want zeer dikwyls kan daadelyk iets zyn of gebeuren<br />

, dat wy nogtans niet opmerken. Zo zien veele<br />

menfchen een Goochelaar aan, zonder door hunne<br />

oogen te kunnen ontdekken, hoe hy de dingen verwisfeit,<br />

en deeze Lieden zullen misfehien allen<br />

aanbieden om te zweeren , dat zy gezien hebben ,<br />

dat 'er geene verwisfeling of verruiling gefchied is,<br />

maar dat de fteen, dien hy onder den hoed ftak ,<br />

in een duif moet veranderd zyn ; daar zy tog maar<br />

eigenlyk zweeren kunnen, dat zy niet gezien hebben<br />

, dat eenige verruiling gedaan is. Het befluit<br />

uit het niet gewaar worden, tot het niet zyn eener<br />

zaake is derhalven maar in zekere gevallen zeker;<br />

wanneer men naamelyk het tegendeel daarvan gewaar<br />

wordt. Zo kan ik goed befluiten: vermits ik<br />

tegenwoordig het Zonnelicht gewaar worde, kan<br />

het geen nagt zyn; fchoon ik het niet zyn van den<br />

nagt niet onmiddelyk zien kan. De beweeging der<br />

Aarde gevoel ik niet, maar ik worde ook niets gewaar,<br />

dat haare beweeginge tegenfpreekt; derhalven<br />

kan het zyn, dat de Aarde omdraait": en ik kan<br />

niet zeggen , ik gevoele , dat de Aarde zig niet beweegt.<br />

Zeer veele zinnelyke misleidingen der Bedriegeren<br />

van alle foorten vervallen, als men deeze<br />

behoedzaamheid in agt neemt, en blyft bedenken,<br />

dat


?8 Zevende Opheldering. Ove?<br />

dat vaardigheid geene toovery is, en wy zeer gg*<br />

makkelyk iets kunnen voorby zien en verzuimen te<br />

hooren, 't welk nogtans in de daad is voorgevallen»<br />

De getuigenis van één enkelen gelóofwaardigen<br />

Waarneemer, welke verzekert iets gezien, gehoord,<br />

gevoeld te hebben, geit in dit opzigte meer dan het<br />

oordeel van eene menigte verblinde Getuigen, die<br />

iets daarom alleen ontkennen , omdat zy het niet<br />

gewaar zyn geworden, ten minnen by alle zodanige<br />

omftandigheden , waarin de getuigenisfen des eerden<br />

, met de overige kundigheden des gemeenen<br />

Menfchen gevoels, of met de andere ondervindelyke<br />

waarheden meer overeenftemt. Eindelyk dwaa»<br />

len ook veelen daarin, dat zy gelooven onmiddelyk<br />

te kunnen gewaar worden, wat de oorzaak van iets<br />

zy. Door de zinnen kunnen wy alleen waarneemen<br />

, dat twee gewaarwordingen na eikanderen<br />

werkelyk zyn; maar of de eerfte de oorzaak der<br />

tweede zy, moet de Reden eerst uit het vergelyk<br />

van meerdere ervaaringen opmaaken. Dat twee<br />

dingen altyd te gelyk op eikanderen volgen, is zelfs<br />

nog geen genoegzaame grond, om het eerfte voor<br />

de oorzaak van het tweede te verklaaren, omdat zy<br />

beiden de werkingen eener gemeene onbekende<br />

oorzaak kunnen zyn. Zo volgen blikfem en donder<br />

altyd op elkander, en nogtans is de laatfte geene<br />

uitwerking van den eerften , maar beiden hebben<br />

eene gemeene niet in de zinnen vallende oorzaak in<br />

de Elektriciteit des luchts. Eene menigte Volksdwaalingen<br />

van betooveringen, bezweeringen, wonderwerken<br />

an fympathetifche middelen, waarby<br />

men


den zekerftm weg tot Wysheid. f0<br />

men zig op ondervindingen beroept, ontftaan ui*<br />

deeze misflagen , dat men de gewoonte heeft om te<br />

befluiten : het gene na elkander wezenlyk wordt,<br />

is onderling als oorzaak en uitwerkfel verëenigd,<br />

en dat men dan dit onzeker oordeel des verftands,<br />

voor een onmiddelyk oordeel der gewaarwordingen<br />

houdt.<br />

Wanneer nu myne Leezers alles, wat ik tot hier<br />

toe over de uitwendige zinnelyke waarneemingen<br />

heb aangemerkt , famentrekken en overweegen ,<br />

blykt daaruit, hoe ligt iemand door fcbynbaare<br />

gewaarwordingen bedroogen kan worden, als hy<br />

niet geoefend is in het naauwkeurig opmerken , en<br />

zig der behoedzaamheden daarby niet altyd duidelyk<br />

bewust blyft ; en hoe weinig men daarom op<br />

zulke enkele zinnelyke waarneemingen, welken iets<br />

ongewoons of zonderlings opgeeven , bouwen kan ,<br />

zo lang meer bedaarde en koelzinnige Waarneemers<br />

, dezelfde proeven niet by herhaaling onder<br />

veranderde omftandigheden genomen hebben. En<br />

hieruit leide ik deezen regel, die voor onze tyden<br />

byzonderlyk van gewigt is, af: dat men allerzorgvuldigst<br />

op zyn hoede moet zyn, om geenen fmaak<br />

tot het zonderlinge en wonderbaare by zig zeiven<br />

aan te kweeken, omdat deeze zeer ligt uitfpoorige<br />

verwagtingen baart, en iederen bedrieger het daardoor<br />

vry en gemakkelyk wordt, om ons ten onzen<br />

kosten op te ligten. Hoe meer men zig aan het gewoone<br />

en aan de uitfpraaken des gemeenen menfchengevoels<br />

houdt, te minder zal men zig zeiven<br />

door eigen' fchynbaare gewaarwordingen misleiden,<br />

/<br />

cn


8ö Zevende Opheldering» Over<br />

en te zekerer zal men beveiligd zyn tegen de ver*<br />

blindingen van doortrapte Bedriegers, Goochelaars<br />

en Marktfchreeuwers.<br />

Uit het te vooren gezegde kan nu ook gemakkelyk<br />

begreepen worden , hoe het mogelyk zy, dat<br />

een Schroepfer , een Cagliojlro , een Maandokter en<br />

dergelyk flag van lieden, niet alleen by het Gemeen,<br />

maar ook by menfchen van een geoefend verftand<br />

zo ligt ingang hebben kunnen vinden , en hun hebben<br />

laaten zien en voelen, het gene gezien noch<br />

gevoeld konde worden. Hy die reeds geneigd is om te<br />

gelooven, of eenige menfchen de inwendige verborgenheden<br />

der Natuure niet wel mogen ontdekt,<br />

of met hoogere Geesten gemeenfchap hebben , zodat<br />

zy daardoor in ftaat zyn om werkingen tegen de<br />

gemeene orde der Natuure voort te brengen, die<br />

zal dan ook fpoedig by zig zeiven de begeerte gevoelen<br />

, om hun, welken zig als zulke buitengewoone<br />

menfchen aankondigen , zyn vertrouwen te<br />

fchenken; en dit zo veel te yveriger, hoe meer<br />

hy zelf reeds verlangt om iet buitengewoons en bo»<br />

vennatuurlyks te ondervinden. Hoe gemakkelyk<br />

moet het daarom voor Bedriegers zyn, om menfchen<br />

, die met een uitgereikt verlangen voor hun<br />

tooneel verfchynen, te misleiden ! Komt hier nog<br />

by, dat men het hoofd door berooken bedwelmd<br />

maakt, en de oogen benevelt, en door yzelyke gebaaren<br />

ea het leezen van fchrikbaarende formulieren<br />

van bezweering, de leevensgeesten in eene heftige<br />

beweeging brengt, dan behoeft maar een fchaduwbeeld<br />

of eenig ongewoon geluid de zinnen te raa-<br />

ken,


den ztkerfttn weg tot Wysheid.<br />

ken, en de verhitte verbeeldenskragt zal de gant­<br />

fche gedaante des overleedenen Vriends , of het<br />

gene anders gezien of gehoord moet worden, zo<br />

leevendig voordellen, als ware het alles buiten ons<br />

lighaamelyk voor handen. Want de gemoedsge-<br />

fteltenis van zodanige Aanfchouweren grenst naby<br />

aan den ftaat van iemand, die in een heete koorts<br />

ligt, en buiten zig gantsch andere dingen ziet cn<br />

hoort, dan gezonde oogen en ooren kunnen waar-<br />

neemen.<br />

Deeze bedenkingen over de uitwendige gewaarwordingen<br />

befluite ik met het herhaald aanbeveelen<br />

van deezen raad: dat men zig pooge te hoiiden aan<br />

de algemeenjle grondregelen der Ervaaringe, welken het<br />

gemeen Menfchengevoel wegens de orde en den loop der<br />

Natuure, uit de gewoone en fteeds voorkomende gevallen<br />

heeft opgemaakt; en alle daar tegenjlrydende buitengeivoone<br />

Verfchynfelen zo lang voor onwaar , of ten<br />

minflen hoogst onzeker aanzie, tot dat meer koelbloedige<br />

en ervaarene Waarneemers dezelven in alle omftandigheden<br />

, meermaalen onderzogt, en ze dm nagemaakte<br />

proeven doorgaands waar bevonden hebben : en<br />

dat men alle geneigdheid, om zonderlinge en wonderhaare<br />

gebeurtenisfen te verwagten, geheel belette in ons<br />

op te komen , tf ten minflen tragte te onderdrukken ,<br />

omdat men anders geduurig in gevaar is, om zig<br />

zeiven te bedriegen, of door anderen tot dwaalingen<br />

vervoerd te worden.<br />

Nu moeten wy van de inwendige Gewaarwordingen<br />

handelen, en verklaaren, in hoe verre deezen ons<br />

zeker leiden, en welke doolwegen of misleidingen<br />

F daarby<br />

s<br />

*


82 Zevende Opheldering. Over<br />

daarby mogelyk en ten deele ook zeer gemeen<br />

zyn, indien men by dezelven het gemeen Menfchengevoel<br />

ook niet ten fcheidsman in twyfelagtige of<br />

tegenflrydige gevallen aanneemt.<br />

Door het inwendig Gevoel, 't welk eenigen het<br />

Zelfgevoel pleegen te noemen, kennen wy de ver.<br />

andeiingen, die in de Ziel zelve omgaan. De<br />

denkbeelden van denken, begeeren, fchuwen,<br />

beminnen enz.v. , ontfiaan uit het waarneemen<br />

der inwendige gewaarwordingen, en hierdoor hebben<br />

alle menfchen klaare en aanfehouwende voorftellingen<br />

daarvan; zodat het overtollig zoude zyn,<br />

om ze' door geleerde verklaaringen nog verder te<br />

willen ophelderen. Ook leert de ondervinding, dat<br />

de proeven, om deeze eenvoudige denkbeelden va»<br />

gewaarwording klaarder te ontwikkelen, zeer dikwyls<br />

verongelukt zyn , en meer duisterheid en verwarring<br />

veroorzaakt hebben. Wie het denken daardoor verklaaren<br />

wil, dat het een foort van beweeging is ,<br />

verklaart het niet, maar verduistert het regte aanfehouwende<br />

denkbeeld, 't welk het zelfgevoel opgeeft,<br />

en datgeheel verfchilt van het denkbeeld,'t welk<br />

allen van beweeging hebben. De voorftellingen<br />

welken de uitwendige zinnen ons toebrengen, mogen<br />

ftoffelyke beweegingen zyn; egter is het bewust<br />

worden daarvan, of de inwendige waarneeming, dat<br />

het een of ander ons tegenwoordig wordt voorgehouden,<br />

daarom niet wederom eene beweeging;<br />

en ons zelfgevoel fluit geenen grond in, om eene<br />

uitgebreidheid of deelen buiten deelen, in het denkvermogen<br />

zei ven aan te neemen. Een naauwkeuri-<br />

ger


den zekerften weg tot Wysheid. 83<br />

ger opmerking van het gene in onze Ziel zelve omgaat,<br />

leidt ons veeleer daarheen om dat gene, het<br />

welk in ons begrippen verwekt uit de gewaarwordingen<br />

van het gezigt, gehoor, den reuk , den fmaak<br />

en het gevoel; datgene, 'twelk'het verleedene weder<br />

in het geheugen roept, en het toekomende vooruit<br />

ziet, en zig in alle deeze verfchillende verrigtingen<br />

altyd als het zelfde wezen gevoelt, niet fameri<br />

gefield en zonder ongelykfoortige en beweegelyke<br />

deelen aan te neemen. Doch daaraan ligt juist j<br />

wanneer men naar werkdaadige Wysheid zoekt *<br />

niet veel gelegen, of men de Ziel voor floffelyk of<br />

voor een geheel eenvoudig vermogen wil houden {<br />

als men zig maat altyd vast geiaoeg houdt aan de<br />

denkbeelden uit de gewaarwording welken het gemeen<br />

Menfchengevoel uit de bewustheid onzer inwendige<br />

veranderingen vormt , en zig niet door<br />

allerleie woordontlecdingen en onderflellingen daarvan<br />

laat aftrekken.<br />

Onder de gewigtigfle eenvoudige denkbeelden i<br />

welken wy door middel des inwendigen gevoels bezitten<br />

, behoort dan ook het denkbeeld van Vryheid.<br />

Wy zyn het aanfchouwelyk bewust ± dat wy<br />

zelfwerkzaamheid hebben, en in veele gevallen<br />

geheel naar eigen goeddunken kunnen denken wat wy<br />

willen, en ons bepaalen en handelen kunnen, zodanig<br />

als wy willen. Zekerlyk neemen wy alte dikwyls<br />

aan, dat wy geen' geheel zuivere Vryheid hebben,<br />

maar dat wy niet zelden van ons lighaam afhangen<br />

en bepaald worden; dat ons zomtyds denkbeeldeta<br />

TOorzweeveri, waarvan we ons gaarne zouden ont><br />

F 2, WKtti


84 Zevinie Opheldering. Over<br />

doen , en dat wy als door een wederftreevende grootere<br />

magt menigmaal te rug gehouden worden van<br />

daaden , die wy vastelyk voorgenomen hadden uit<br />

te voeren. Dan, ongeagt deeze beperking onzer<br />

Vryheid door het lighaam, worden wy egter innerlyk<br />

gedrongen, om ons zeiven van tyd tot tyd<br />

te befchuldigen, dat wy beter hadden kunnen handelen:<br />

en dit oordeel over onze eigene daaden, 't<br />

welk ten aanzien van derzelver regtmaatigheid of<br />

onregtmaatigheid het Geweeten heet, leidt ons veel<br />

beter tot werkdaadige Wysheid, dan eenige wysgeerige<br />

Befchouwing over de menfchelyke Vryheid'<br />

in ftaat is te doen. Ook hebben alle befpiegelende<br />

ontleedingen van het denkbeeld' van Vryheid zeer<br />

natuurlyk moeten mislukken, omdat dit denkbeeld<br />

van eigene Zelfwerkzaamheid volftrekt eenvoudig<br />

is, en zo aanfchouwelyk, als het Zelfgevoel dat<br />

voorftelt, moet blyven, indien men niet in woordverwarringen<br />

van bloot fymbolifche kennis vervallen<br />

wil. Veelen der laatere wysgeerige fchryveren<br />

hebben daarom de Vryheid geloochend, omdat wy<br />

tog in alle onze befluiten door kennis bepaald<br />

worden: doch zy vergeeten, dat dit kennen niet<br />

iets buiten ons is, 't welk de Ziel door eene haar<br />

vreemde kragt tot werken noodzaakt, maar dat<br />

het mede van onze Zelfwerkzaamheid afhangt en<br />

een uitwefkzel daarvan is. De ziel werkt met vryheid<br />

ook op die kundigheden, door welken zy zig<br />

tot werken bepaalt.<br />

Een iegelyk denke ondertusfchen over de Vryheid<br />

naar zyn welgevallen; zo veel is nogtans zeker,


dtn zekirften wig tot Wysheii. 85<br />

ker, dat het denkbeeld daarvan duisterer en verwarder<br />

zal worden, hoe meer wy het zelve tragten<br />

te ontleeden; en dat men in de wysheid voor<br />

ons eigen leeven en in het beöordeelen van andere<br />

menfchen, tog altyd zal moeten te rug keeren tot de<br />

werkdaadige gevvaarwordelyke denkbeelden, indien<br />

in het gezellige leeven geen loutere misverftanden<br />

veroorzaakt, en de zo nuttige herinneringen van het<br />

Geweeten niet werkeloos gemaakt zullen worden.<br />

Zonder vryheid is de mensch voor geene zedelykheid,<br />

verpligting door wetten, belooningen of ftraffen<br />

vatbaar, maar een werktuig , 't welk fomtyds<br />

wel eens zelf fchynt te werken, maar eigenlyk door<br />

vreemde, van buiten daarop werkende, kragten in<br />

beweeging gebragt en beftierd wordt. Onder zulke<br />

troostelooze en moedbeneemende voorftellingen kan<br />

geen gevoel van zedelyke waardy en geene gefchiktheid<br />

om zig te volmaaken, plaats vinden. Wie derhalven<br />

na werkdaadige leevenswysheid zoekt ,<br />

houde zig vast aan de eenvoudige gewaarwordelyke<br />

denkbeelden van de Vryheid , welken het gemeen<br />

Menfchengevoel aan allen zeör weldaadig, door bewustheid<br />

en het Geweeten, aanbiedt.<br />

Voor zo verre nu de inwendige gewaarwordingen<br />

enkel voorftellingen zyn van de veranderingen dei-<br />

Ziele zelve, hebben zy eene onloochenbaare waarheid<br />

en zekerheid. Maar ook hier, zo wel als<br />

in de uitwendige gewaarwordingen, kan eene misleiding<br />

plaats hebben ,als mende oordeelvellingen der<br />

reden, die nog nader beproefd moeten worden ,<br />

vaor onmiddelyke beflisfmgen der gewaarwording<br />

F 3 houdt.


86 Zevende Opheldering. Over<br />

houdt. Zo kunnen wy inzonderheid in veele gevallen<br />

door het Zelfgevoel niet onmiddelyk weeten<br />

, wat de oorzaak zy van eene verandering ,<br />

welke in de Ziel ontilaat. Zekerlyk hebben wy<br />

uzn de meesten onzer denkbeelden wel bewustheid,<br />

hoe zy in ons veroorzaakt worden; insgelyks ook<br />

van onze begeerten , waarom wy iets willen of<br />

niet willen : maar het gebeurt ook niet zelden ,<br />

dat beelden zig aan ons voordoen , van welken<br />

wy ons niet kunnen herinneren , dat ze ons ooit<br />

door uitwendige gewaarwordingen zyn aangebooden ,<br />

en die wy ook niet voorbedagtelyk in ons verwekt<br />

hebben, gelyk ditgewoonelyk in droomen, maar zomtyds<br />

ook in een waakenden ftaat gebeurt. Eveneens<br />

is het gefteld met veelen onzer neigingen en afkeerigheden,<br />

zodat wy geene reden kunnen geeven,<br />

waarom wy omtrent zekere perfoonen of zaaken liefde<br />

of haat gevoelen. In zodanige gevallen is men wel<br />

gewoon om de Sympathie of Antipathie als oorzaaken<br />

op te geeven, doch door deeze uitdrukkingen geeft<br />

men Hechts op een geleerd - klinkende wyze zyne<br />

•nkunde van de waare reden te kennen. In de famenftellen<br />

der Zielkunde en Redeneerkunde wordt<br />

klaar ontvouwd, hoe deeze verfchynfelen zeer natuurelyk<br />

volgen naar de wetten der verbeeldingskragt<br />

en het vermogen van verëeniging; ook zoude<br />

het my te verre van myn oogmerk afbrengen, wilde<br />

ik my hier in het verklaaren van alle dergelyke<br />

zaaken inlaaten. Ik zal daarom nu alleen maar aanmerken,<br />

dat de Ouden alle onbekende, niet in de<br />

ainnen vallende oorzaaken, hoedanig zyn de inwendige


den zekerjien weg tot Wysheid, 8?<br />

dige zo wel als uitwendige onligchaamelyke werkingen,<br />

Geest plagten te noemen, en daarom de werkingen<br />

van goede en kwaade Geesten of Demons<br />

op de ziel en het lighaam aannamen. Dewyl deeze<br />

manier van fpreeken der oudere Weereld overal in de<br />

Heilige fchriften der Christenen gevonden wordt, zyn<br />

veelen nog geneigd om eenen werkenden invloed van<br />

het Ryk der Geesten te verwagten, en de menfchen<br />

voor aangeblaazen te houden , als zy zulke<br />

zaaken voortbrengen, waarvan men niet weet, hoe<br />

zy aan de kennis daarvan gekomen zyn, of wanneer<br />

zy zig op eene ongewoone wyze daarover uitdrukken<br />

Ten zig daarby van zonderlinge fratfen bedienen.<br />

Schoon nu wel de meesten hunner, die zig in laatere<br />

tyden voor ingeblaazen Menfchen uitgegeven<br />

en eenigen opgang gemaakt hebben, als Bedriegers<br />

ontmaskerd zyn geworden,kan het nogtans zeer gemakkelyk<br />

gebeuren, dat braave eerlyke menfchen<br />

zi


88 Zevinde Opheldering. Over<br />

blaazing terftond tot eene geestdryvende Dweepery<br />

overflaan, zodat zy zeiven gelooven zullen , dat<br />

haare voorftellingen door de Godheid zelve in hun<br />

verwekt worden, en dat zy verpligt zyn om met<br />

onderdrukking van alle tegenkantinge hunner reden,<br />

en met opoffering van hunne gantfche welvaart uit<br />

te voeren, het gene de inwendige goddelyke ftem,<br />

hoe zeldzaam en ougerymd het ook fchynen moge,<br />

beveelt.<br />

Naardien verkeerd begreepen fchriftuurplaatzen<br />

tot dergelyke verbysteringen der ziele zomtyds aanleiding<br />

kunnen geeven, is het van belang om hier<br />

aan te merken, dat in de Oirkonden des Christendoms<br />

nergens verweezen wordt na zodanige bewerkingen<br />

van Geesten, waaraan het verftand zig onderwerpen<br />

en ze blindelings gehoorzaamen moet,<br />

maar dat Joannes (*) den Christenen uitdrukkelyk<br />

beveelt de Geesten te beproeven. Doch dit kan<br />

niet door het gevoel, maar moet alleen door het<br />

verftand gefchieden, het welk de voorgewende ingeevingen<br />

moet vergelyken met de reeds vastftaande<br />

en duidelyk gekende Waarheden, en wat daarmede<br />

niet overeenftemt te verwerpen.<br />

In de Christelyke Gemeente te Korinthe waren<br />

fommigen , welken de onderwyzingen van andere<br />

Leeraars afbraken , onder voorwendfel , dat zy<br />

de inblaazing niet konden wederftaan , maar zig<br />

gedrongen vonden, het hun geopenbaarde zo aanftonds<br />

uit te fpreeken. Dit veroorzaakte in hunne<br />

{*) I JOANN. IV. I.<br />

Ver-


den zekerden weg Ut Wysheid. 89<br />

Vergaderingen veele ongeregeldheden en een verward<br />

gefchreeuw in allerleie taaien. Paulus berispt dit<br />

in deeze Aangeblaazenen (*), en voegt 'er (f) deezen<br />

beflisfenden grond'by: want de Geesten der Propheeten<br />

zyn den Propheeten onderworpen. Hieruit<br />

blykt ten klaarden, dat het gene men in de fpraake<br />

van die tyden Geest noemde , niet in het byzonder<br />

beftaande hoogere kragten zyn , welken in der<br />

menfchen Zielen zekere gedagten heimelyk inblaazen,<br />

en hen tot zekere daaden dwingen ; maar dat<br />

men door werkingen des Geestes goede befluiten<br />

over de waarheden van den Godsdienst, goede opwekkingen<br />

en hartstogten te verftaan hebbe, welke,<br />

volgens Paulus uitfpraak, aan het beproeven en het<br />

beftier der reden onderworpen blyven, en naar de<br />

algemeene regelen van orde en welvoegelykheid<br />

beoordeeld en aangewend moeten worden.<br />

Ik kan deeze gelegenheid niet voorby laaten gaan,<br />

om over het denkbeeld van goddelyke Openbaaring<br />

en Ingeeving hier eenige aanmerkingen in te voegen,<br />

welken misfehien gefchikt zullen zyn om veele ver_<br />

warringen, twyfeiingen en misvattingen weg te neemen.<br />

Over het algemeen wordt ons iets geopenbaard,<br />

zo dikwyls ons bekend gemaakt wordt het<br />

welk wy tot nog toe niet wisten. Het is daarom<br />

in 't geheel niet noodig , dat een geopenbaarde<br />

ftelling zodanig eene Verborgenheid zyn moet ,<br />

welke wy volftrekt nooit zouden geweten hebben ,<br />

ware ze ons door anderen niet ontdekt geworden;<br />

daartoe<br />

C*J 1 KOR. XIV- (t) vs. 31.<br />

F 5


9® Ztvenie Opheldering. Over<br />

daartoe is genoeg, dat dezelve ons tot nog toe onbekend<br />

was. Zo kan een Vader aan zynen Zoon<br />

vroeg veele dingen openbaaren, welken hy, als die<br />

hem niet gezegd waren, ook zelf, maar laater, in<br />

zyne mannelyke jaaren zoude hebben leeren kennen.<br />

Bygevolg v/ordt tot eene goddelyke Openbaaring ook<br />

geenszins gevorderd, dat de geopenbaarde Waarheden<br />

voor het menfchelyk Verftand in 't geheel<br />

niet te ontdekken zouden moeten zyn; maar het is<br />

genoeg, als deeze Waarheden op diea tyd, wanneer<br />

ze aan eenig Volk geopenbaard werden , by<br />

hetzelve nog niet bekend, of nog niet geloofd werden.<br />

Openbaaren is gevolgelyk in 't algemeen zo<br />

veel, als een Onderwys in her gene tot nog toe in<br />

het geheel niet, of nog niet ten vollen goed, of nog<br />

met geene volkomen zekerheid bekend was. Onder<br />

, Ingeeving of Infpiratie verftaan daartegen de Godgeleerden<br />

het inwendig verwekken van zekere gedagten<br />

, het zy dezelven geheel nieuw, of te vooren<br />

meermaalen in de ziel zyn voorgefteld. Nu moet<br />

deeze gewigtige vraag onderzogt worden; waaraan<br />

men wel met zekerheid kan onderfcheiden, of eene<br />

in de ziel opkomende Voorftelling of reeks van gedagten<br />

van God kome, dan of zy haaren oorfprong<br />

in eenige andere hoogere Inblaazing hebbe?<br />

Hier zal ik nu eerst de Heilige Schriftuure zig<br />

zeiven over haar eigen' taalgebruik van Openbaaring<br />

en Ingeeving laaten verklaaren. In de bygebragte<br />

plaats van Paulus (*) zegt hy uitdrukkelyk:<br />

C*J i KOR. XIV. JJ.<br />

God


den vekerften weg Ut Wysheid. «jr<br />

God is niet een God van Verwarring maar van<br />

Qvereenftemming, en daarom moesten alle Ingeblaazenen<br />

hunne gedagten en opwellingen aan de<br />

duidelyk gekende algemeene Waarheden en de<br />

regelen van orde toetzen , eer zy dezelven voor<br />

goddelyke Ingeevingen hielden. Verder wenscht<br />

Paulus (*_) den Christenen verlichte oogen des<br />

verflands, om voor goddelyke Openbaaringen vatbaar<br />

te wórden, en zeiven te kunnen overweegen ,<br />

beproeven en naarvorfchen, wat waar en met Gods<br />

wys algemeen plan van Orde overeenftemt , en<br />

vermaant (f) tot een onophoudelyk verftandig overweegen<br />

van het gene in iedere betrekking gepast<br />

en welvoegelyk is. Eindelyk behoort de zo dikwerf<br />

voorkomende vermaaning om naar den Geest<br />

te leeven en naar den Geest te oordeelén , in<br />

tegenftellinge van het zinnelyk en dierelyk oordeelén<br />

naar enkele gevoelens , voornaamelyk tot<br />

de duidelykfte bewyzen , dat de Heilige Schriften<br />

alle goddelyke Verlichtingen van 's menfchen Ziele<br />

beperkten tot klaare bevattingen des Verflands van<br />

het gene waar en goed is en gepast te famenhangt;<br />

waarom ook het Christendom zelfs als Geest gefteld<br />

wordt tegen over de voorige aan zinnelykheid kwynende<br />

godsdienstoefeningen (§). En wanneer Paulus de<br />

Christenen vermaant (**), om zig van God te Iaa-<br />

ten<br />

(_*) EPU. I. 17, 18. KOL. I. 9. en volg. en op meer andere<br />

jslaatrtn.<br />

(t) EPH. V. 15. 16, 17.<br />

(§) 1 KOR: II. 14,15. volgens den Grondtekst. ROM. VIII. 1-16,<br />

C) ?»VLé 'UI. 15.


9» Zevende Opheldering. Over<br />

ten openbaaren, het gene zy nog als waar aan te<br />

neemen of in eenige gevallen te doen hadden ,<br />

voegt hy 'er terftond (*) by, dat zy deeze Openbaaringen<br />

naar het zedelyk gemeen gevoel en de<br />

algemeene grondregelen der orde beoordeelen moesten<br />

; en deeze vermaaning, om zig de verdere uoodige<br />

kennis van God te laaten openbaaren , verklaart<br />

hy naderhand (t) daardoor, dat hy hen<br />

opwekt, om zeiven te overweegen en door de overdenkingen<br />

hunnes verflands te ontdekken, wat onder<br />

alle omftandigheden gepast en welvoegelyk is.<br />

Volgens de uitfpraake der Heilige Schriftuure is<br />

derhalven het waare kenmerk van de Goddelykheid<br />

eener in ons ontftaande kundigheid gelegen in de<br />

overeenftemminge van het gekende met de algemeene<br />

gronden van Waarheid , welken van alle<br />

menfchen uit de orde in de werken van God, die<br />

zig aan hunne zinnen overal en op gelyke wyze voordoet,<br />

doorzien kunnen worden.<br />

Hiermede Hemmen nu ook overeen onze beste<br />

denkbeelden, die wy van God en zyne werkingen<br />

op de menfchen maaken kunnen. Een onderwys ,<br />

waardoor alleen zinnelyke voorftellingen van iets<br />

verwekt worden , of waardoor wy wel een zekere<br />

kennis van eene waarheid, maar geene duidelyke bewustheid<br />

verkrygen waarom het gekende waar<br />

is, en hoe het met de algemeene grondregelen van<br />

het waare en goede overeenftemt, is van weinig<br />

(*) PHIL. III. VS. 1*.<br />

Q) H. IV. 8.<br />

nuts,


den zekerjlen weg tot Wysheid. 93<br />

nuts , en ftelt ons bloot aan het gevaar om eene<br />

geheel verkeerde en gebrekkige toepasfing daarvan<br />

te maaken. Wanneer God derhalven den menfchen<br />

iets openbaart, gedoogt de fchuldige eerbied voor<br />

zyne hoogfte Wysheid niet, dat wy dit van hem<br />

zeiven afkomend onderwys gebrekkig vermoeden;<br />

en daarom kunnen goddelyke Openbaaringen en<br />

Ingeevingen niet gezogt of gevonden worden in<br />

duistere gewaarwordingen , zinnelyke af beeldzelen<br />

der verbeeldingskragt, of fchielyke invallen, welker<br />

gronden van waarheid men niet duidelyk kent; maar<br />

eeniglyk en alleen in de klaare begrippen der Reden,<br />

welke alléén de menfchen voor een goddelyk Licht<br />

vatbaar maakt. De duidelyke bewustheid van de waarheid<br />

onzer kundigheden, en van derzelver overeenftemming<br />

met het gantfche plan der goddelyke orde in<br />

de Weereld, is het eenige onbetwistbaare kenmerk',<br />

of wy zekere <strong>ophelderingen</strong> in onze Ziel over gewigtige<br />

vraagen,eigenlyk aan God, den oorfprong van alle<br />

waarheid en overeenftemming, zyn verfchuldigd.<br />

Mogt nog de een of ander wegens de algemeenheid<br />

van dit kenmerk van egte goddelyke Openbaringen<br />

en van de noodzaaklykheid, om alle in ons opkomende<br />

Aanblaazing of fchynbaare Ingeeving daaraan<br />

te toetzen, niet ten vollen overtuigd zyn , die<br />

overweege Hechts, welke algemeene verwarringen cn<br />

ongeregeldheden daaruit ontftaan zouden , als men<br />

ook zulke voorftellingen voor goddelyk ingegeven<br />

wilde erkennen, welken met de grondwaardheden<br />

der Reden en de algemeene regelen van Zedelykheid<br />

en gezellige Orde niet overeenftcmden. Dan<br />

zou-


9+ Zevende Opheldering. Over<br />

zoude ieder Dweeper, welke waande door een ia.<br />

wendig goddelyk Licht beftierd te worden, het<br />

recht hebben, om de zotfte invallen zyner verbeeldinge<br />

voor onmiddelyke Ingeevingen der Godheid<br />

te houden , en met een dweepende woede uit te<br />

breiden en te doen aanneemen: en waren 'er veele<br />

Aangeblaazenen, dan zouden alle hunne luimen *<br />

die zy ftaande hielden , hoe ook regtftreeks tegen<br />

eikanderen aanloopende, even zeer voor goddelyke'<br />

Waarheid aangezien moeten worden , naardien 'er<br />

geen middel zoude zyn, om valfche yan egte Ingeevingen<br />

te onderfcheiden, indien men het opperrechterlyk<br />

gezag der Reden niet wilde laaten gelden.<br />

Te regt zegt Paulus daarom tegen de Gaïaters (*) dat<br />

al ware het dat een Engel van den hemel hun een<br />

ander Evangelie verkondigde, dan hy geleerd hadt,<br />

men denzelven verwerpen moest, omdat het onmogelyk<br />

is, dat God den menfchen iets openbaaren of<br />

ingeeven zoude, het welk de onbetwistbaar van hem<br />

af komftige overeenftemmende Openbaaring in de Reden<br />

en het Geweeten der Menfchen zou tegen=<br />

fpreeken, en met het goddelyk plan der natuur in<br />

zyne Werken en Regeeringe , dat voor aller oogen<br />

open ligt, niet [overeenftemmen.<br />

Door de inwendige Zinnen verkrygen wy derhalven<br />

alleen juiste voorftellingen van de veranderingen,<br />

die onze ziel zelve aangaan; maar of het gene<br />

wy denken, voorwerpelyk waar zy, kunnen wy<br />

niet gewaar worden» Alzo laat zig inwendig we!<br />

(» ) CAL. t «•<br />

ge~


ien zekerften weg tot Wysheid. 95<br />

gevoelen , of de inhoud van eenig berigt voor ons<br />

aangenaam en verheugend ofverfchrikkelyk is,maar<br />

niet, of het zelve wezenlyk waar en gegrond is.<br />

Ook hierin bedriegen veelen zig, dat zy de waardy<br />

van het onderwys in den Godsdienst fchatten<br />

naar de aandoeningen, die daardoor in hun verwekt<br />

worden , en de fchynbaare ftigting voor een zeker<br />

onderpand der waarheid houden. Wel is waar,<br />

als iemand zegt: gy moet deeze ftelling gelooven ,<br />

als gy zalig wilt worden; dan kan ik naar het inwendig<br />

gevoel wel te regt oordeelén, of de inhoud<br />

daarvan, indien ik ze als waar aanneeme, my geruster<br />

, vergenoegder, meer opgebeurd en tot het<br />

goede meer opgewekt zoude maken ; en wanneer<br />

ik bemerkc, dat het geene deezer uitwerkingen op<br />

my heeft, dan heb ik in myn gevoel een zekeren<br />

grond, dezelven aantemerken als onbekwaam, om<br />

my zaliger te maaken , en in zo verre kan men<br />

Predikatiën en Schriften in allen gevallen beöordeelen<br />

naar den indruk , welken zy op het hart maaken.<br />

Dan dit oordeel kan ook maar in zo verre doorgaan<br />

, als het de inwendige Gewaarwording zelve ,<br />

welke een Voorftel in ons werkt, en deeze alléén<br />

aangaat; maar zo dra het zig tot de Waarheid van<br />

ien inhoud uitftrekt, is het niet voldoende , gelyk<br />

dit duidelyk bewyzen alle roerende Gedigten en<br />

beweegelyke Romans , welke fterke aandoeningen<br />

verwekken , en welker inhoud nogtans in 't geheel<br />

geene voorwerpeïyke Waarheid ten grondflage<br />

heeft.<br />

Ik befluite nu deeze aanmerkingen over den Weg<br />

der


Z tvtnde Opheldering. Over<br />

der zinnelyke Gewaajwordinge met het herhaald<br />

voordellen van de beweezen grondregelen voor de<br />

werkdaadige Wysheid, dat onze zinnen, zo wel de<br />

uitwendige als de inwendige, ons alleen kunnen<br />

helpen omtrent het kennen van het gene de dingen in<br />

betrekking tot ons zyn , dewyl wy niet de voorwerpen<br />

zeiven, maar eeniglyk de verandering, die<br />

zy in ons te wege brengen, gewaar worden ; maar<br />

dat de denkbeelden en de oordeelvellingen uit de gewaarwording,<br />

welken het gemeene Menfchengevoel<br />

in alle menfchen op eenerlei wyze voortbrengt, te<br />

eenemaal als waar en zeker aangenomen , en by<br />

het verder zoeken naar werkdaadige Wysheid des<br />

gezelligen leevens ten grondllage gehouden moeten<br />

worden ; en dat men zig daarom fteeds daarnaar<br />

moet rigten, en alle geneigdheid tot het ongewoone<br />

en zonderlinge in zig moet verhoeden, om niet buiten<br />

den kring van voor het algemeennuttige , waare<br />

kundigheden weggerukt, op dwaalwegen gebragt,<br />

cn voor de Weereld meer of minder nutteloos te<br />

worden.<br />

De tweede bron der menfchelyke kennisfe is het<br />

eigen redelyk nadenken ; en hier moet nu onderzogt<br />

worden, zo wel, welke foorten van kundigheden daar<br />

uit zuiver gefchept kunnen worden , en , in hoe<br />

verre het gemeen Gevoel ook hierby ten rigtfnoer<br />

dienen moete, alsook, welke misdagen en misbruiken<br />

daarby te vermyden zyn.<br />

De Geleerden komen in hunne verklaaringen van<br />

het denkbeeld, wat eigenlyk Reden in den mensch<br />

xv, niet ten vollen overeen. Maar hierin is men<br />

3<br />

het


•im 'zekeïften ¥tg tot IVplmd ' 97<br />

bét 'egter alom eens , dat de Reden het eigenlyk<br />

kenmerk is van 's ménfche'n voörtre'iTelykheid<br />

y/aardoor hy zig van andere bezielde lighaamen of<br />

dieren onderfcheidt en boven dezelven verheft.<br />

Als men nu naauwkeurig gadefla'at, waarin de mefffchelyke<br />

gewaarwordingen, inbeeldingen en oordeelvellingen<br />

van de daar naar gelykende werkingen in de<br />

Dieren onderfcheiden zyn, blykt, dat de Dieren in<br />

alle hunne voorftellingen en begeerten eeniglyk afhangen<br />

van de bewerkingen van hunne lighaamen; dat<br />

de Mensch daartegen meer zelfwerkende Vryheid<br />

heeft , om zyne zintuigen in de meeste gevallen<br />

naar eige'n goeddunken te gebruiken, en zig de dingen<br />

ook zo te kunnen voorftellen., als zy niet in de<br />

zinnen vallen. Het zoude hier te wydloopig zyn<br />

"om in 't breedè te verklaaren , hoe door middel<br />

van deeze onze meerdere Vryheid en Zelfwerkzaamheid<br />

alle menfeheiyke kennisvermogens zig, in<br />

alle derzelver verrigtingen, van de daar naar gelykende<br />

vermogens der Dieren onderfcheiden ;<br />

Waarom ik myne Leezers, die deswegens Uitvoeriger<br />

onderrigting. begeeren, naar een ander<br />

Werk moet verwyzen, waarin ik dit in een heidér<br />

licht gefteld heb (*\. Intusfchen onderfcheidt men.<br />

zomtyds de Reden nog als een byzonder enkel vermogen<br />

van het Verftand, en dan verkrygt het Vértoogen<br />

om algemeene denkbeelden duidelyk te b'tvat<br />

C*) Anlcitung dis Ferjlamles 'zum Beflrehen n.nc'h rolkmmnér Kr-<br />

ktrnln'sz. § 12 & 13-<br />

Q


98 Zevende Opheldering. Over<br />

vatten, den naam van Verftand, en het Vermogen<br />

om het verband der denkbeelden klaar te begrypen,<br />

den naam van Reden in de ftrikfte betekenisie.<br />

Ik zal hier den eerst verklaarden algemeenen zin<br />

van het woord Reden houden , welke het vermogen<br />

om duidelyke denkbeelden te maaken , en het<br />

vermogen om derzelver verband te zien, te gelyk in<br />

zig bevat.<br />

Zo blykt dan hieruit terftond, dat de Reden ,<br />

voor zo verre zy in ons is deeze hoogere vrye Zelfwerkzaamheid,<br />

om ons kennendvermogen naar eigen<br />

welgevallen, ook onafhangelyk van de bewerkingen<br />

des lighaams en der uitwendige dingen, te<br />

gebruiken , dat eigenlyke Talent is, het welk ons<br />

voor Zedelykheid, Godsdienst en een grooter geestelyk<br />

Geluk vatbaar maakt. De Reden alleen ftelt<br />

ons in ftaat om over de zinnelyke gewaarwordingen<br />

te denken, orde in de dingen waar te neemen ,<br />

daaruit regelen voor een goed gedrag af te leiden,<br />

bezeften van de regtmaatigheid of onregtmaatigheid<br />

der daaden te verkrygen , en onze zinnelyke<br />

lusten en de dierlyke driften des lighaams te bellieren.<br />

Het is daarom ongerymd dc Reden en<br />

haar gebruik in zaaken van Godsdienst te verwerpen,<br />

naardien het Geloof zelf een werking der Reden<br />

is, en de geloofde verhevener Waarheden door<br />

haar alleen bevat, en de gronden van het Geloof<br />

en van de Goddelykheid der Leere getoetst moeten<br />

worden. Het verwaarloozen van een getrouw gebruik<br />

der Reden, is zelfs volgens de uitfpraak des<br />

By-


den zekerjten weg tot Wysheid.<br />

Bybe!s,deoorfprong van ongodsdienftigheid, bygeloof<br />

en alle daaruit voortfpruitende zonden (*> In<br />

't vervolg zullen wy den grond van het misverftand,<br />

waarom men in den Godsdienst het Geloof<br />

zo dikwyls tegen de Reden overftelt, nader leeren<br />

jennen, en de grenzen vinden en duidelyk bepaald<br />

, waar de Reden der menfchen in 't algemeen,<br />

of wel de Reden van enkele menfchen niet meer klaar<br />

genoeg ziet, en waar het daarom naar haare eigen'<br />

grondregelen veiliger is, niet te beflisfen, of zig aan<br />

de uitfpraaken te houden van hun, die verder zien<br />

en door een grooter licht beftraald zyn.<br />

Reeds by het inzamelen van onze eerfte denkbeelden<br />

, uit de inwendige en uitwendige gewaarwordingen,<br />

toont de Reden zig werkzaam. Wel is<br />

waar, de Reden bevindt zig onder de indrukzelen,<br />

welken zy door de bewerkingen der uitwendige<br />

voorwerpen op de zintuigen ontvangt, by den aanvang<br />

alleen lydelyk , en zy moet de voorwerpen<br />

zig zo voordellen, als zy haar door de gewaarwording<br />

worden opgedrongen. Maar dan ftaat het aan<br />

haar, om het menigvuldige, dat het zinnelyke afbeetdzel<br />

behelst, uit elkander te zetten, en haare<br />

opmerking, naar eigen vry welbehaagen, op het<br />

één of ander gedeelte des in 't geheel afgebeelden<br />

voorwerps te vestigen, het welk de Dieren nier,<br />

kunnen doen. Wanneer, by voorbeeld, het beeld<br />

van een mensch zig aan onze oogen voordoet, dan<br />

ftelt zig alles te gelyk, als een geheel,zinnelyk daar;<br />

maar<br />

(») ROM, I. 19, 30, ï8.<br />

G 3


ÏOO Zevende Opheldering. Over<br />

maar dan kunnen wy daarover vryelyk opmerker),<br />

en het ééne gedeelte na het andere byzonderlyk<br />

duidelyk maaken ; by voorbeeld , de grootte , de<br />

kleur des aangezigts, de houding, de beweeging<br />

en zo voorts. Hierdoor ontftaan dan in ons algetrokken<br />

denkbeelden , die wy als gewysden , welken<br />

op de dingen kunnen voegen of wel niet voegen,<br />

ons afzonderlyk kunnen voorftellen en in het gebeugen<br />

prenten. .Verder vergelyken wy veele denkbeelden<br />

van gewaarwording met eikanderen , en<br />

merken daarop aan, waarin zy eikanderen gelyk zyn,<br />

of van eikanderen verfchillen, en dus formeert<br />

zig onze Reden algemeene denkbeelden van geheele<br />

klasfen , foorten en geflagten der dingen. Zo bevinden<br />

wy by alle de menigvuldige verfcheidenheid<br />

van enkele menfchen onder eikanderen, dat zy notans<br />

in eenige bepaalingen met eikanderen overeenkomen.<br />

Jongen en Ouden, Mannen en Vrouwen,<br />

gezonden en zieken, blanke en zwarte Menfchen<br />

Hebben tog allen iets met eikanderen gemeen, het<br />

welk wy eigenlyk onder het denkbeeld der Menschbeid<br />

of der menfchen in het algemeen ons alléén<br />

kunnen voorftellen, en daarby van alles aftrekken<br />

het welk enkele menfchen van eikanderen onderfcheidt.<br />

Alle woorden in onze taal, die geen eigen<br />

Naamen (nomina propria) zyn , ftellen iets algemeens,<br />

een afgetrokken Gewysde, het welk veelen<br />

dingen kan toekomen , of het denkbeeld van eene<br />

foorte of geheele kiasfe der dingen voor. Derge-<br />

Jyke afgetrokken denkbeelden hebben de redelooze<br />

»-eren, zo veel wy kunnen bemerken, niet, maar<br />

der-


den zekerften weg tot Wysheid. ÏOI<br />

derzelver voorftellingen blyven zo zinnelyk te za-<br />

men gefteld en geheel, als zy door de gewaarwor­<br />

ding in hun verwekt worden.<br />

Tegen deeze werkingen onzer Reden in het maaken<br />

van klaare, algemeene en bovenzinnelyke denkbeelden<br />

, en de groote waardy derzelver, heeft<br />

nog niemand der klaageren over de blindheid onzer<br />

Reden iets ingebragt; want het is onbetwistbaar,<br />

dat wy zonder deeze verhevener denkbeelden, noch<br />

voor eenig onderwys door woorden , noch voor<br />

eenige beftiering door algemeene zedelyke voorfchriften<br />

, noch voor eenige kennis van den Godsdienst<br />

vatbaar zouden zyn.<br />

Nu moeten wy nog aantoonen, welke toevallige<br />

doolingen by het maaken van afgetrokken en algemeene<br />

denkbeelden kunnen begaan worden, en hoe<br />

het beredeneeren of philofopheeren , van het gemeen<br />

gebruik der Reden onderfcheiden is.<br />

De taaien zyn het eigenlyk groot hulpmiddel,<br />

waardoor wy in. ftaat gefteld worden , om afgetrokken,<br />

bovenzinnelyke en algemeene hoedanigheden<br />

en denkbeelden van een geheele foort alléén te<br />

denken. Dus ftellen wy ons , by voorbeeld, onder<br />

het woord Deugd iet geheel onzinnelyks en algemeens<br />

voor, maar waarvan wy ons geen beeld<br />

kunnen fchetzen , en zo denken wy onder de uitdrukking<br />

Planten , eene verbaazende menigte van<br />

enkele zinnelyke voorwerpen te gader; maar het<br />

gene allen Planten gemeen is, kunnen wy ons niet<br />

alléén afbeelden, omdat zodra wy daarvan een<br />

beeld in onze verbeelding willen ontwerpen , wy<br />

G 3 dan


los Zevende Opheldering. Over<br />

dan terftond eene zekere enkele Plant van bepaalde<br />

grootte en gedaante zouden tekenen , en by gevolg<br />

iets , het welk by alle Planten geen plaats vindt.<br />

Daarom zegt men, algemeene denkbeelden kunnen<br />

niet aanfchouwelyk gemaakt worden , men kan ze<br />

alleen fymbolisch, dat is door behulp van woorden<br />

in het verftand denken.<br />

Deeze fymbolifche kennis is dan een bron van<br />

ontallyke misvattingen, omdat onze woorden bloot<br />

willekeurige tekenen zyn , en het volgens de manier<br />

, waarop de Menfchen in hunne kindsheid en<br />

jeugd hunne Moedertaal pleegen te leeren , niet te<br />

vermyden is, dat veele menfchen aan het zelfde<br />

woord niet zeer verfchillende denkbeelden hegten<br />

, en zig gewennen veele woorden te gebruiken<br />

, waarby zy in het geheel niets zaakelyks<br />

en bepaalds denken. Wy leeren eene taaie, door<br />

dat ons by de dingen, welken wy gewaar worden,<br />

derzelver naamen gezegd worden; en gefchiedt dit<br />

by herhaaling , dan vereen igt zig het denkbeeld<br />

van de zaak , die wy zinnelyk waargenomen hebben<br />

, met den klank , welken wy daarby hoorden »<br />

zo vast, dat zo menigmaal wy den klank des<br />

woords hooren, ook de voorftelling der zaake, en<br />

zo dikwyls wy deeze gewaar worden, of ons dezelve<br />

herinneren, ook haare benaming zig weder in<br />

ons vernieuwt. Dus ziet, by voorbeeld, een Kind<br />

een Gebouw, en hoort daarby den klank, Huis, en<br />

dit wordt het zelve by een gelyk gezigt geduurig<br />

weder gezegd, en dan denkt het by deezen klank,<br />

ao dikwerf die voorkomt, dat gezigtsbeeld, 't welk<br />

het


den zekerjien weg tot Wysheid. 103<br />

het by het eerfte hooren daarvan is gewaar geworden.<br />

Hieruit blykt dan duidelyk, dat een Kind op<br />

een Dorp, daar het niet dan elendige hutten ziet,<br />

een gantsch ander denkbeeld van een huis moet<br />

krygen , als het Kind van eenen Burger in een<br />

pragtig gebouwde Stad, en hieruit volgt, hoe zeer<br />

zelfs ten aanzien van grove zinnelyke voorwerpen uit<br />

de lighaamelyke Weereld , verfchillen moeten de<br />

voorftellingen der menfchen,welken de woorden hunner<br />

gemeene Moederfpraake in hun verwekken,<br />

fchoon zy allen meenen dezelven goed te verftaan,<br />

en ze ook betrekkelyk goed verftaan.<br />

Maar nog grooter wordt de afwyking van de inwendige<br />

voorftellingen, welke de woorden veroorzaaken,<br />

zo dra het voorwerp niet in de uitwendige<br />

zinnen valt. De betekenisfen der woorden : regtvaardig,<br />

billyk, vroom, goed en zo voorts, worden<br />

den meesten maar toevallig bekend , by gelegenheid<br />

, dat zy menfchen op deeze of gene wyze<br />

zien handelen, en het zweeft hun maar fchemeragtig<br />

voor wat regtvaardigheid , billykheid, vroomheid<br />

en diergelyken zy. Dit ziet men ook ten allerklaarften,<br />

als men ongeleerde Lieden gelegenheid<br />

geeft om zig daarover te verklaaren, wat zy<br />

eigenlyk by zodanige woorden denken. Zy zullen,<br />

op het hoogst, een voorbeeld bybrengen van een<br />

billyk gedrag in een enkel geval, maar niet bepaald<br />

kunnen opgeeven, waarin de Billykheid in 't<br />

algemeen beftaa.<br />

Het is dan hier, dat een grooter aanwending der<br />

Reden, of het beredeneeren zyn begin neemt. Het<br />

G 4<br />

i 8


S04 Zevende Opheldering. Over<br />

is naamelyk het eerfte werk der Wysbegeerte, om,<br />

de algemeene denkbeelden, die in de woorden als,<br />

in eenen nevel fchemeren , op te helderen, en de<br />

zinnelyk verwarde voorftellingen daarvan te ontwikkelen,<br />

te bepaalen en vast te ftellen. Al het overig<br />

beredeneeren heeft dan maar alleen te doen,<br />

met het vergelyken van deeze vastgeftelde alge-,<br />

ineene denkbeelden, die men kundigheden (Notio.<br />

nes) noemt, waaruit dan ligtelyk blykt, wat Waarheid<br />

of dwaaHrjg zy ; want indien deeze denkbeelden<br />

maar ten vollen duidelyk en geregeld zyn s<br />

kan in het oordeelén en befluiten niet wel gefaald<br />

worden, gelyk wy dit by onze verdere bedenkingen<br />

zeer klaar zien zullen.<br />

De grootfte Vyanden der Wysbegeerte kunne»<br />

deeze haare werking op zig zeiven niet wraaken ;•<br />

want het valt van zeiven in 'r oog, dat hierdoor aan;<br />

de Waarheid en het regt beftieren van het Ge weeten<br />

een wezenlyk e dienst gedaan wordt. Zo lang<br />

ik niet klaar béfeffè , wat de deugd van Spaar-'<br />

zaamheid en HushouJelykheid is , kan ik ze ook<br />

niet volkomen oefenen , en loop gevaar om haarmet<br />

de zonde van Gierigheid te verwisfeicn ; en<br />

wanneer ik Opregtheid en Openhartigheid van ;<br />

Onbezonnenheid en Praatzugr- niet naauwkeurig kan<br />

onderfehcidpn, blyve ik in zommige gevallen altyd<br />

onzeker , of ik fpreeken of zvvygen" moete. Allo<br />

dwaalingen en werkdaadige. valfche befluiten , ont-.<br />

flaan uit de verwarring der voorftellingen , en uiè<br />

de verwisfeling van het gelykende met "eikanderen.<br />

Naardien dan liet naauwkeurig ontvouwen en be-<br />

paa


den zekerften weg tot Wysheid. 1Q$<br />

paaien van de betekenisfen der woorden en alge*<br />

meene denkbeelden deeze verwarring en misleiding<br />

. voorkomt , heeft de Wijsbegeerte by den Gods­<br />

dienst en de Wysheid des leevens onloochenbaar,<br />

groote verdienden.<br />

Maar als men zig niet rigt naar het gemeen Gevoel<br />

, en het naarvorfchen te ver dryft , kan men<br />

by het ontleedcn der afgetrokken en algemeene<br />

denkbeelden , ook op meer dan ééne wyze misna*<br />

gen begaan. Gelyk onze taaien uit woorden, dee*<br />

ze uit lettergreepen, en deeze uit enkele klanken,<br />

die niet verder ontbonden kunnen worden, beftaan,<br />

zo kunnen ook in onze meer zaamgeftelde denk*<br />

beelden dikwyls meerdere hoofddeelen, en in dee?<br />

zen wederom eenvoudiger denkbeelden onderfcheiden<br />

worden; maar zo dra men deeze eenvoudige<br />

Beftanddeelen onzer kennisfe, welken door de zuivere<br />

gewaarwording klaar genoeg zyn aangebooden,<br />

nog verder poogt te verdeelen , verongelukt onze<br />

Wysbegeerte, en in plaatfe van zaakelyke voorftellingen,<br />

behoudt men niets dan een geleerd-blinkend<br />

WOordenftof. Dus zyn, by voorbeeld , de denkbeelden<br />

van Beweegen, Denken, B.egeeeren, Zelfwerkzaamheid<br />

, Vryheid, Magt, Aangenaam, Onaangenaam<br />

en dergelyken, gantsch zuivere en eenvoudige<br />

denkbeelden van Gewaarwording, en alle<br />

Wysgeeren, welken verder gepoogd hebben dezelven<br />

yerder te- verklaaren en te ontleeden, zyn tot<br />

harsfenfehimmen vervallen, en hebben duisternis en<br />

verwarring, in plaatze van nieuw licht en meerder,<br />

«guidelykheid, voortgebragt. De Idealist, welke in<br />

G 5 de


ÏOÖ Zevende Opheldering.' Over<br />

de denkbeelden van uitgebreidheid , beweeging en<br />

natuurelyke werking der dingen op eikanderen, tegenftrydigheid<br />

vindt, en de Scepticus, welke zelfs<br />

oorzaak en werking voor onmogelyke Kundigheden<br />

(Notiones) houdt, benevelen de oogen van hun verftand<br />

met het ftof, dat zy door het vermaalen van<br />

alle op zig zelve zaakelyke denkbeelden uit de 'gewaarwording<br />

maaken. En de Materialist, welke<br />

het denken en de bewustheid uit de inwendige beweeging<br />

eener ftoffelyke Ziele tragt te verklaaren,<br />

heldert het denkbeeld van denken niet op, maar<br />

verwart en vermengt twee denkbeelden , die vol-<br />

• gens de inwendige gewaarwording onloochenbaar<br />

van eikanderen verfchillen. Het is derhalven, wil<br />

men licht voor werkdaadige befluiten krygen, de<br />

eerfte regel voor een gezond beredeneeren, dat<br />

men in het ontleeden-van algemeene denkbeelden<br />

ftaan blyve by de eenvoudige denkbeelden uit de<br />

gewaarwording, en deezen, wil men zig zeiven in<br />

geene ydele befpiegeling en terminologifche droomen<br />

verliezen , als de zaakelykfte gronddeelen van alle<br />

onze kennis gaaf en onverdeeld behoude.<br />

Het tweede werk der Wysbegeerte beftaat in het<br />

Wezen van ieder gewigtig voorwerp onzer kennisfe<br />

op te fpooren en duidelyk op te geeven. Onder<br />

wezenlyke hoedanigheden verftaat men die, welken<br />

een zaak noodwendig moet hebben , zal het een<br />

zodanig ding zyn, waarvan ze den naam heeft. Zo<br />

behoort, by voorbeeld , tot het wezenlyke van<br />

een mensch, dat hy het vermogen heeft van gewaar<br />

worden, denken, begeeren en zo voorts, omdat<br />

aan


den zekerften weg tot Wysheid. 107<br />

aan zulke dingen, welken deeze vermogens niet bezitten<br />

, ook de naam van menfchen niet gegeven<br />

wordt. Het gene aan eene zaak niet wezenlyk is,<br />

wordt toevallig genoemd, gelyk by voorbeeld, gezond,<br />

geleerd, ryk zyn, welken by eenen mensch<br />

zo wel zyn als niet zyn kunnen, zonder dat hy daardoor<br />

ophoude onder die dingen gerekend te worden<br />

, welken wy menfchen noemen. Al verder onderfcheiden<br />

de Wysgeeren onder de wezenlyke hoedanigheden<br />

eener zaake die geenen , welken het<br />

eerst daarin gedagt moeten worden, en noemen de<br />

zulken wezenlyke uitwerkende deelen , Qejjentialia<br />

conjtitutiva, qualitates primarius') of eerfte hoedanigheden<br />

eener zaake; daartegen heeten de overige<br />

wezenlyke hoedanigheden, welken uit deezen voortvloeijen<br />

en ze ook vooronderftellen, wezenlyke hoedanigheden<br />

by gevolgtrekking, (ejfentialia confecutiva,<br />

qualitates fecundariae) of ook eigen fchappen der<br />

zaake. Alzo zyn, by voorbeeld, in eenen driehoek<br />

de hoeken alleen wezenlyke hoedanigheden<br />

by gevolgtrekking, omdat zy niet gedacht kunnen<br />

worden, voor dat de te famen loopende lynen beftaan<br />

; daartegen zyn de drie lynen, welken eene<br />

ruimte inlluiten, de wezenlyke uitwerkende deelen,<br />

waaruit alle overige eigenfchappen des driehoeks<br />

nader gekend kunnen worden.<br />

Een jegelyk myner Leezeren bezeft ligtelyk,<br />

welke groote voordeden het ons zoude aanbrengen<br />

, als wy het inwendig wezen aller dingen konden<br />

ontdekken. Dit zoude ons in ftaat ftellen, om<br />

alle verfchynfelen uit derzelver eerfte oorzaaken<br />

vol-


io8 Zevende Opheldering. Over<br />

volkomen duidelyk te verklaaren, de wetten, volgens<br />

welken de lighaamelyke en geestelyke kragten<br />

werken, naauwkeurig op te geeven , het gantfche<br />

veder- en raderwerk der Natuure natefpooren, en<br />

de meeste gebeurtenisfen met even dezelfde zekerheid<br />

vooruit te zien , als wy thands de werkingen<br />

onzer werktuigen , of den loop der fterren kunnen<br />

berekenen. Maar hier is een grenspaal voor onze<br />

kundigheden gefteld, welken wy niet kunnen te<br />

buiten gaan, zonder tot laatdunkendheid te vervallen.<br />

Een ondoordringelyk kleed verbergt voor den<br />

fchranderften Wysgeer de eerfte wezenlyke grondkragten<br />

der dingen, en wy kunnen alleen dan<br />

eens deeze, dan eens gene werkingen daarvan, door<br />

middel van onze gewaarwordingen , opmerken,<br />

waaruit wy dan derzelver eigenfchappen of hoedanigheden<br />

by gevolgtrekking afleiden. Dus weeten<br />

wy wel uit zinnelyke eenpaarige ondervindingen,dat<br />

het vuur licht en warmte geeft, en dat het derhalven<br />

deeze eigenfchappen heeft om te lichten , te verwarmen<br />

en de lighaamen uit te zetten ; maar wat<br />

het vuur op zig zeiven is, wat in het zelve zy, dat<br />

licht en warmte en fnelle beweeging veroorzaakt,<br />

dit blyft voor ons verborgen: even gelyk wy var»<br />

onze ziel weeten, dat zy denkt, begeert, en op de<br />

lighaamen werkt, maar niet, hoe het innerlyk gefteld<br />

is met haare kragt, waaraan wy het vermogen<br />

van denken en willen toefchryven.<br />

De Geleerden bedriegen zig zeiven zeer dikwyls<br />

daarin, dat zy het naamwezen der dingen met het<br />

wezen der zaak verwisfelen. In onze taaien zyn<br />


den zekerjlen weg tot Wysheid. 109<br />

de dingen naar derzelver verfchillende Werkingen<br />

op ons in zekere klasfen verdeeld, zodat een en de*<br />

zelfde zaak dikwyls verfchillende naamen krygt 4<br />

naar maate zy dan eens deeze, dan eens eene andere<br />

werking te kennen geeft. Mos, wyn en edik<br />

brengen merkelyk verfchillende gewaarwordingen<br />

in ons voort, en daarom fchryven wy aan ieder<br />

derzelven andere eigenfchappen en een ander we»<br />

zen toe; nogtans zyn het altyd dezelfde zelfftandigè<br />

kragten , welken deeze verfchillende eigenfchappen<br />

aanduiden , en juist deeze kragten maaken het ei*<br />

genlyke zaak wezen of de vooronderftelde eerfte<br />

uitwerkende deelen uit; waaruit, indien zy zeiven<br />

voor ons te ontdekken waren , alle de allengskens<br />

veranderende werkingen gemakkelyk verklaard en<br />

afgeleid zouden kunnen worden.<br />

De oorzaaken der dingen naar te vorfc'hen , is<br />

onbetwistbaar het allernuttigfte werk onzer reden.<br />

Want daardoor worden wy in ftaat gefteld, om de<br />

dingen tot onze oogmerken te gebruiken, en derzelver<br />

fchaadelyke werkingen op ons te verhinderen;<br />

en juist door dit zoeken naar de eerfte oorzaaken der<br />

dingen, verheft zig onze kennis tot aan het denkbeeld<br />

van eenen eerften noodzaakelyken oorfprong<br />

aller werkzaamheid en aller orde. Maar in de befpiegeling<br />

hierover kan men zeer ligt verongelukken,<br />

en eer ik aantoone, wat daartoe de gewoonelykfte<br />

aanleiding geeft , moet ik vooraf met één<br />

woord melding maaken van de algemeene grondregelen<br />

, waarop alle oordeelvellingen en befluiten der<br />

menfchelyke reden gebouwd worden.<br />

Een#


iïö Zevende Opheldering. Over<br />

Eene zaak kan niet te gelyk iets zyn en ook niet<br />

zyn, of het gene inwendig tegenftrydig is, is niet<br />

mogelyk: deeze ftelling wordt met recht als het allereerfte<br />

beginzel van alle waarheid en zekerheid<br />

aangezien , want anders moest iedere waarheid ook te<br />

gelyk niet waar kunnen zyn. Uit deezen grondregel<br />

befluit men derhalven zeer te regt, dat een zaak niet<br />

werkelyk zyn of worden kan , als in dat denkbeeld<br />

daarvan iet tegenftrydigs gevonden wordt, en dat<br />

in tegendeel alles, wat ooit daadelyk geweest is,<br />

ook in zig zelf mogelyk zyn moet. Maar nu deeze<br />

twee laatfte regelen van een redelyk oordeelén<br />

komen in het befpiegelen dikwyls in eenen tweeftryd,<br />

naardien de fchrandere Wysgeer by het ontleeden<br />

der denkbeelden van veele verfchynfelen en<br />

ftellingen van gewaarwording, menigmaal tegenftrydigheden<br />

ontdekt, en daaruit wordt de vraag geboo»<br />

ren, welke regel voorgetrokken en voor de fterkfte<br />

gehouden moet worden; of deeze het gene ik gewaar<br />

worde, is werkelyk en daarom ook mogelyk;<br />

of de andere: dewyl in het gewaarwordelyk denkbeeld<br />

van het tegenwoordig verfchynfel iet tegenftrydigs<br />

is, is derhalven het voorwerp niet mogelyk,<br />

en daarom ook niet werkelyk, maar het is een bedrog<br />

van myn denkvermogen. De laatfte regel wordt<br />

van de Idealisten, de eerfte van de Materialisten by<br />

voorkeuze gevolgd, en daarom wyken hunne Zamenftellen<br />

ten laatften zo oneindig van elk anderen af.<br />

Het zoude my te ver van myn oogmerk vervoeren,<br />

wilde ik deeze redeneerkundige ftoffe hier zo<br />

breedvoerig en gegrond verklaaren, als zy het wel<br />

ver-


defl zehrjïen weg tot Wysheid. \it<br />

Verdient; waarom ik my hier vergenoegen zal, om<br />

alleen eenige ophelderende aanmerkingen daarover<br />

te maaken, welken onze gangen in het zoeken naar<br />

werkdaadige wysheid zeker kunnen beftieren. Het<br />

is voor eerst kennelyk, dat, daar beide regelen<br />

goed zyn, tusfehen dezelven ook nooit een waare<br />

tegenftrydigheid kan ontftaan, om dat het inwendig<br />

onmogelyke of tegenflrydige niet werkelyk kan zyn.<br />

bygevolg is alleen de vraag: wat brengt de fchynbaare<br />

tegenftrydigheid voort ? Hier maake ik geene<br />

zwaarigheid, om de onvolkomen' afgetrokken algemeene<br />

denkbeelden ronduit voor de bronnen van<br />

alle misleiding te verklaaren. Men zegge aan een<br />

gemeen mensch, dat aan de andere zyde van den<br />

Aardkloot menfchen woonen, welken ons de voeten<br />

toekeeren, en hy zal terftond daarover lagchen cn<br />

zeggen, dat het volftrekt onmogelyk is , want dat<br />

zy 'er moesten afvallen. Daar wy nu by ondervinding<br />

de zekerheid hebben, dat men reeds dikwyls<br />

om de Weereld heen gezeild heeft, en uit fterrekundige<br />

waarneemingen insgelyks blykt, dat wy zeiven<br />

voor twaalf uuren het hoofd gekeerd hebben naar<br />

die fterren, welke tegenwoordig regt onder onze<br />

voeten en boven de hoofden der Tegenvoetelingen<br />

zyn, wordt gevraagd , wie hier nu regtmaatiger<br />

befluit, of hy, welke uit zyn denkbeeld van zwaarte<br />

afleidt, dat het onmogelyk is, dat'er aan de andere<br />

zyde der Aarde menfchen woonen of vaaren kunnen,<br />

en het derhalven ook niet wezenlyk zo is: of<br />

hy, welke de ondervinding der wezenlykheid ten<br />

grondflag legt en befluit, derhalven moet het ook<br />

mo-


ïii Zevende Opheldering. Over<br />

mogelyk zyn , en de fchynbaare tegenftrydigheid<br />

liggen in een gebrek van het gewoon begrip van dö<br />

wetten, naar welke de zwaartekragt der lighaamen<br />

werkt. Ieder Geleerde zal het laatfte befluit hier<br />

voor het beste verklaaren; en daaruit trekke ik dan<br />

deezen algemeenen regel van voorzigtigheid voor de<br />

befpiegelingen;dat wyde algemeene gronden van er*<br />

vaarenis daarby altyd als genoegzaame grondflagen behouden<br />

, en indien zig eenige tegenftrydigheid in het<br />

verklaaren daarvan mogte voordoen , dat wy dan<br />

haare oorzaak in de onvolmaaktheid onzer afgetrok*<br />

ken denkbeelden moeten vermoeden, omdat wy ons<br />

anderszins uit de wezenlyke in eene enkel onderftellige<br />

en harsfenfchimmige Weereld geheel wegredeneerem<br />

Ook heeft de ondervinding voldoende geleerd, dat<br />

onze Natuurkunde, zolang men onderftellingen en<br />

onvolkomen' afgetrokken kundigheden (Notiones')<br />

daarin ten grondflage legde, weinig zaakelyk licht<br />

over de bezigheden des leevens en het algemeen verband<br />

der dingen verfpreid heeft; maar zedert men<br />

begonnen heeft meer waarneemingen en proeven te<br />

doen, en de onmiddelykfte gevolgen daaruit als<br />

waarheden te erkennen, zyn de grootfte vorderingen<br />

in deeze weetenfehap, en wel ter voordeeligfte bevordering<br />

van de gemeene welvaart gemaakt.<br />

Eveneens is het gefteld met de Zielkunde. Voor<br />

het overige toont de gantfche Gefchiedenis der<br />

Wysbegeerte aan, dat het den befpiegelertden vernuften<br />

by derzelver naarvorfchingen van de eerfte<br />

oorzaaken der dingen in alle eeuwen vergaan is, gelyk<br />

hyvaarenzoude, die uit het uitwendig geftel van een<br />

zaküur-


den %ekerften weg tot Wysheid.<br />

zakuurwerk de oorzaak van het beweegendeswyzers<br />

zoude willen ontdekken. Heeft hy van het veeren<br />

radenwerk geen denkbeeld, en kan hy het uur.<br />

werk niet openen ,'zal hy daarin of eenen Geest vermoeden,<br />

of dan eens in de plaat, dan in de getalen,<br />

dan in den wyzer de eerfte oorzaak willen ontdekken-;<br />

maar bezwaarelyk zal hy met een gezond<br />

verftand zo verre vervallen om te gelooven, dat het<br />

eene hyziet, niet wezenlyk of alleen een droom ÏS.<br />

In vroegere en laatere tyden zyn de Wysgeeren<br />

zomtyds daartoe vervallen, dat zy aan het beftaan<br />

van het gene zy ondervonden, twyfelden, omdat zy het<br />

inwendige der Weereld uit het uitwendige van dezelve<br />

niet in ftaat waren te verklaaren ; en zy ,<br />

die onderftellingen ter verklaaringe gewaagd hebben,<br />

zyn tot duisterer voorftellingen van het algemeen<br />

verband der dingen vervallen, dan een ieder<br />

uit de enkele gewaarwording daarvan verkrygt. Van<br />

het oud gevoelen van een tweevoudig Grondwezen<br />

van Licht en Duisternis af, tot aan het zuiver oorfpronglyk<br />

Vuur en het zuiver Phlogiston der laatere<br />

Natuurkundigen ; van der Egiptenaaren en arp<br />

dercr Volken famenftel der Uitvloei] ingen af tot aan<br />

de Gnofts en van daar tot aan het Spinozismus; van<br />

de Homoiömeriën van Anaxagoras af tot aan de Monaden<br />

en de Harmonia Van Leibnits; van de oudfte<br />

Natuurkundigen, welken de waarheid der zinnelyke<br />

denkbeelden ontkenden, tot aan de nieuwe<br />

Idealisten, zyn alle Theoriën in eenen engen kring<br />

van gisfingen over wyzerplaat, wyzer en getaiert, of<br />

den inwendigen Geest van het groote uurwerk der<br />

JJ Wee-


U4 Zevende Opheldering. Over<br />

Weereld rondgedraaid, omdat niemand hunner het<br />

inwendige daarvan kondeopenen of daarin zien; ook<br />

is Voor hun, die geene uurwerkmaakers zyn, maar<br />

dezelven alleenlyk gebruiken, de kennis van het uitwendige<br />

voldoende , om ze zig ten nutte te maaken.<br />

Gelyk onze oogen derzelver bepaalden kring van gewaarwording<br />

hebben, en alleen het vermogen datgeene<br />

te kennen en te onderfcheiden, hetwelk groot en naby<br />

genoeg is, om in onzen ftaat eene aanmerkelyke<br />

verandering te weeg te brengen; zo hebben ook de<br />

oogen van ons verftand hunnen vastgeftelden kring,<br />

binnen welken alleen zy maar duidelyk kunnen<br />

zien, en deeze (trekt zig eeniglyk uit tot den ftaat<br />

der dingen, zo verre die eenen merkelyken invloed<br />

op onzen toeftand hebben. Hieruit kennen wy<br />

veele, maar op verre na niet alle, de eigenfchappen<br />

der geestelyke en lighaamelyke Weereld, maar<br />

nooit derzelver eerfle grondkragten en beflanddeelen.<br />

Hieruit volgt dan , dat wy het zekerst te werk<br />

gaan, als wy onze reden in deezen haaren kring van<br />

werking met de uiterfle zorgvuldigheid aanwenden,<br />

om veele zinnelyke waarneemingen regelmaatig te<br />

doen; dezelven tot aan eenvoudige, klaare gewaarwordingsdenkbeelden<br />

te ontwikkelen ; uit derzelver<br />

vergelykinge de algemeene eigenfchappen van de<br />

verfchillende foorten der dingen naar te vorfchen ;<br />

daaruit het verband tusfehen oorzaaken en werkingen,<br />

zo ver wy kunnen, voor ons duidelyk te<br />

maaken , en eindelyk verder hieruit de beste middelen<br />

voor onze oogmerken en algemeene regelen eens<br />

goeden gedrags afteleiden. Dan


ètn zekerften wtg ïèt Wysheid. tï$<br />

« Bah bewandelen reden en ondervinding hand aan<br />

hand den weg des gemeehen gevoels, welke alle<br />

menfchen tot hunne verordening in den tegettwoor-'<br />

digen ftaat het zekerst opleidt.<br />

Over de nieuwe rft: hier van wysgeerig redeneeren,<br />

welke de daardoorberoemd geworden Wolf byzonderlyk<br />

in de Schooien heeft ingevoerd, en die men de<br />

meetkundige pleegt te noemen, heb ik nog ééne aanmerking<br />

te maaken. De leer der grootheden heeft<br />

dit boven alle andere weetenfchappen vooruit, dat<br />

zy alle haare denkbeelden juist verklaaren en bepaalen<br />

, en alle haare ftellingen zo duidelyk bewyzen<br />

kan, dat ons verftand ten klaarften bevat, hoe<br />

het tegendeel daarvan volftrekt onmogelyk is.<br />

Zodanige wiskundige zekerheid , met welke<br />

wy by voorbeeld weéten , dat tweemaal twee<br />

vier is , en volftrekt noch meer noch niindef<br />

zyn kan, poogde Descartes reeds in zyne Bovennatuurkunde<br />

te brengen, en Wolff voerde de meet.<br />

kundige leerwyze in alle Verftandsweetenfchappett<br />

in, waarin hu alles bepaald en uit zuiver algemeen<br />

erkende gronden van Waarheid geftrengelyk beweezen<br />

zoude worden. Nu begon men overal fattiertftellen<br />

van menfchelyke kennisfe te bouwen, en<br />

Veelen overreedden zig, dat zy in zulke famenftellert<br />

eene verzameling van vastgegrondö en onwederleggelyke<br />

waarheden bezaten.<br />

Maar op dc Schooien en door de Schriften worden<br />

jonge Geleerden in verwagting gebragt , dat alle<br />

Waarheden zonder onderfcheid volkomen zeker moeten<br />

beweezen kunnen worden, en dat tot eene wee- ;<br />

H a tett-


nS Zevende Opheldering. Over<br />

tenfchap of de geleerde kennis eener Leere een volkomen<br />

zeker doorzigt uit volftrekt genoegzaame gronden<br />

' vereifcht wordt. Deeze buitenfpoorigeverwagtingen<br />

moeten natuurlyk tvvyfelzugt verwekken, als men<br />

naderhand ontdekt, dat een menigte der betoogde<br />

ftellingen of onzeker, of valsch en ongegrond zyn,<br />

en datzeerveel nooit met volkomen zekerheid gekend<br />

kan worden. Het is daarom van aanbelang om op te<br />

merken, dathetmet de natuurkundige enzedekundige<br />

waarheden geheel anders gelegen is, dan met de wiskundige<br />

: In de leer der grootheden hebben wy met<br />

getalen en figuuren te doen, welker geheel zaakwezen<br />

wy doorzien kunnen, maar in de Natuurkunde<br />

en Zedekunde met ftoffelyke en denkende kragten,<br />

welker inwendige natuur wy niet te eenemaal kennen,<br />

maar na welken wy alleenlyk moeten gisfen uit<br />

haare menigvuldige werkingen, die wy van tyd tot<br />

tyd kunnen waarneemen. Ware het zaakwezen en<br />

de inwendige natuur onzer Ziele, ook de inwendige<br />

gefteldheid der h aar het naast omringende werktuigen<br />

van gewaarwording ons volkomen bekend, ja<br />

dan kon een weetenfchappelyk famenftel der Zielleere<br />

op deeze grondbegrippen gebouwd worden ;<br />

maar zo lang onvolkomen' en willekeurige bepaalingen<br />

en onderftellingen als beginzelen vooronderfteld<br />

worden, kan alles, wat daaruit hoe geftrengelyk ook<br />

betoogd wordt, nogtans geene meerdere zekerheid heb •<br />

ben, dan de beginfelen zeiven, waaruit het beweezen<br />

wordt. Hieruit volgt, dat wy het verwaand denkbeeld<br />

van eene weetenfchap, als ware dezelve een volkomen<br />

zekere kennis uit volkomen zekere gronden (cognitio<br />

certa


den %ekerjlen weg tot Wysheid. "7<br />

eerta ex «r..O,tioodzaakelyk verlaatenmoeten, wan.<br />

neerwy deezen naam niet enkel aan de Wiskunde, maar<br />

ook aan onze Bovennatuurkunde, Natuurkunde, Godgeleerdheid<br />

en andere zedekundige Leeringen geeven<br />

willen; en dat wy het hoofdkenmerk eener geleerde<br />

of weetenfchappelyke kennisfe Hellen moeten in<br />

het kennen van den trap van zekerheid of waarfch'ynelykheid<br />

der gekende Leere.<br />

By het gebruik onzer redenen en inzonderheid by<br />

een fchrander beredeneeren is daaraan veel gelegen ,<br />

dat men zig by tyds gewenne om in eene overweegende<br />

baarblykelykheid van het gekende te berusten.<br />

Van werkdaadige waarheden kan nooit eenige<br />

andere dan zedekundige zekerheid verkreegen worden<br />

; dit wordt algemeen toegedaan; maar met de<br />

meesten onzer bovennatuurkundige denkbeelden en<br />

ftellingen is het even eens gefield, omdat wy in'e<br />

geheel geene aanfchouwende en zaakelyke bevattingen<br />

kunnen bekomen van het eenvoudige, van kragt,<br />

zelfïlandigheid, oorzaak, werking, en derzelver in*<br />

wendig verband , maar onze voorftelling daarvan<br />

niet dan eene fymbolifche fcheemering is. Het komt<br />

m y voor, dat de Heer Jakobi juist deeze geneigdheid<br />

om zig met de Blykbaarheid te vergenoegen, wil<br />

verftaan hebben onder het Geloof, dat hy ter gerustftellinge<br />

noodig verklaart; en dan behoort dit geloof<br />

alleszins tot het gemeen Gevoel, naardien wy<br />

allen, van de jeugd af am, ons in zaaken des gemeenen<br />

leevens met eene overweegende waarfchynelvkheid<br />

vergenoegen , en het niemand invalt , om<br />

e e n e<br />

H 3


ii8 Zevende Ofhelatring, Over<br />

cm meetkundige zekerheid i n natuurkundig en<br />

zedekundige zaaken te begeeren.<br />

Voor het overige kan by eigen fchrander nadenken,<br />

gelyk ook in het voordraagcn van wysgeerige<br />

waarheden voor Geleerden , de Wolffiaanfclie of<br />

meetkundige Leerwyze «et groot nut behouden<br />

worden indien men maar {leeds blyft bedenken, dat<br />

alle ftelhngen by gevolgtrekking „ i e t d a n e e n e v o o r.<br />

waardclyke waarheid en Zekerheid hebben, in zo verre<br />

naamclyk. als onze algemeene denkbeelden der dingen<br />

bereids te eenemaal regtmaatig en volkomen zy D ;<br />

en dat derhalven onze geheele Zielkunde een'gantscK<br />

andere gedaante zal krygen , zodra wy fc ft aat g e.<br />

fteld zullen zyn om onze kundigheid (Mtio) van<br />

de menfehelyke Ziel volkomencr te formeeren Egter<br />

wordt, door deeze wetenfehappelyke leerwyze in<br />

cenken en fchryven te volgen, het meest in 't licht<br />

gefteld en op het gevoegelykst verbonden het beste<br />

enwaarfchynelykfte, dat door menfehelyke ervaamm<br />

tot nog t0e i s t e regt gebragt ; gelyk de<br />

vakken welke ui onze kundigheden nog moeten aangevuld<br />

worden door deeze fystematieke samenvoeging<br />

der ftelhngen het gemakkelykst te ontdekken zyn"<br />

De Profeflor Kantig dan ook in zyne beidelaaf<br />

fte belangryke Werken: in de Oordeelkunde der geïnde<br />

Reden en de Herinneringen (Prolegwena) fot<br />

aneBovennatuurkundeXdeezezalin'tvervolgalseene<br />

Weetenfchap kunnen te voorfchyn komen) welken<br />

soo vee o p a e n s gegeven hebben,maar van zo weinigen<br />

verftaan z y n, j u i s t ] i e t z e l f d f i j ^ . fe * »*<br />

WmMMt heb voorgedraagen, 0p een diepzinni­<br />

ger


den zekerjlen voeg tot Wysheid. 119<br />

ger wyze beweezen. Hy toont daarin, dat onze<br />

Reden, indien zy niet op zinnelyke waarneeming en<br />

de daaruit af te trekken denkbeelden bouwen, maar<br />

uit zig zelve, onafhangelyk van alle zinnelykheid ,<br />

denkbeelden en begrippen voortbrengen wil, zelfs<br />

niet eens haar eigen beftaan met zekerheid kent;<br />

en het hoofdoogmerk des Hoogleeraars fchynt my<br />

toe te zyn, om onze Wysgeeren van alle zaaklykheid<br />

ontbeerende befpiegeling over fymbolifche vernuftfpeelingen<br />

te rug te roepen, en hun de voordcelige<br />

bezigheid met het gene wy door de ondervinding<br />

kennen en het önrniddelyk befluit daaruit, als<br />

de eenige waare wysheid te willen aanbeveelen. Eene<br />

Bovennatuurkunde,welke nietdan zuivere denkbeelden<br />

van het verftand en een zuiver meetkundige zekerheid<br />

bevat, is onder menfchen 'niet mogelyk; maar<br />

een duidelyker voorftelling van algemeene, uit de<br />

gewaarwordingen afgetrokken eenvoudiger denkbeelden<br />

, welken wy in alle de overige Weetenfchappen<br />

vooronderftellen , en een juister ontwikkeling en bepaaling<br />

van de grondwaarheden des !<br />

gemeenen Gevoels,<br />

waarop alle menfchen hunne oordeelvellingen<br />

en fluitredenen bouwen, blyft zeer nuttig; en als de<br />

Bovennatuurkunde zig hiermede ophoudt, en wy<br />

in't oog houden, dat onze afgetrokken Kundigheden<br />

(Notiones) nog altyd voor veelerleie verbetering<br />

uit verdere waarneemingen vatbaar zyn, dan is zy<br />

voor de Geleerden in alle takken eene zeer onontbeerelyke<br />

Wectenfchap.<br />

Deeze bedenkingen, over den Weg, om door eigen<br />

redelyk nadenken behoorlyke kunde te verkry-<br />

H 4 gen,


ï2o Zevende Opheldering. Over<br />

gen, zal ik met deeze aanmerking befluiten; dat ik<br />

hier alle de regelen van voorzigtigheid by het gebruik<br />

der Reden niet heb kunnen ontwikkelen, maar<br />

alleen willen aanroeren, eenige hoofdgebreken in het<br />

wysgeerig redeneeren, welken zo ligt van werkdaadige<br />

wysheid afleiden en tot twyfèïary of tot een<br />

ydel fnufièlen verleiden. Ook zoude het my te verre<br />

hebben doen afdwaalen, hadd' ikhieralte de grondregelen<br />

des gemeenen Menfcheagevoéls, waarnaar allen,<br />

ook zonder dat zy het duidelyk bewust zyn, altyd<br />

oordeelén en befluiten, ontwikkeld, en de heromzweevende<br />

misverftanden der Geleerden gepoogd teontvouwen.<br />

Daarom heb ik zelfs geen'"melding gemaakt<br />

van het beginzel van den toereikenden Grond,<br />

naardien de Geleerden, welken het zelve beflryden,<br />

het tog door hunne tegenfpraake zelve bevestigen,,<br />

en daarby vooronderftellen; want zy verklaaren de<br />

gronden, waarom dit beginzel van andere Wysgeeren<br />

als een algemeene grondregel wordt aangenomen,<br />

voor niet toereikende, en beweeren alzo zelvcn.,<br />

dat men. niets zonder genoegzaamen grondvoor<br />

waar moet aanneemen.<br />

Het gene dan uit deeze bedenkingen te za-men gevoegd<br />

volgt, is: dat niet de Reden, maar dc ervaarenis<br />

door middel van de inwendige en de uitwendige<br />

zinnen de bron is van alle onze denkbeelden ;<br />

doch dat wy door de Reden de zinnelyk verwarde<br />

voorftellingen, welken de gewaarwording aanbiedt ,<br />

©ntwikkelcn en duidelyk maaken, cn daaruit algemeene<br />

onzinnelyke denkbeelden afzonderen, en de<br />

?ulken door behulp der fpraake kunnen behouden;<br />

daï


den zekerfien -weg tot IVysheid. isi<br />

dat wy egter in het ontleeden onzer voorftellingen ,<br />

niet verder dan tot eenvoudige gewaarwordelyke<br />

denkbeelden moeten te rug gaan, indien 'er zaakelykheid<br />

in onze kennis blyven, en niet alles in<br />

woordenftof vervliegen zal: dat wy verder wel de<br />

oorzaaken van veele verfchynzelen , uit de vergelykinge<br />

onzer ondervindingen, door de Reden genoegzaam<br />

ontdekken, en daaruit gepaste regelen over<br />

het gebruik der dingen, en tot het welvoegelykst<br />

gedrag kunnen afleiden, maar dat ook hier grenzen<br />

plaats hebben; en dat wy de eerfte en eenvoudige kragten<br />

of het zaakwezen der natuurelyke dingen, niet<br />

kunnen uitvorfchen, maar ons moeten vergenoegen?<br />

niet het kennen van de eigenfchappen by gevolgtrekking<br />

(qualitates fecundarim^) , welken uit haare<br />

werkingen zinnelyk gekend worden, omdat wy anders<br />

tot onvrugtbaare onderfteliingen vervallen, die<br />

altyd wederom door nieuwe onderfteliingen gefchraagd<br />

moeten worden , en in 't geheel geene<br />

werkdaadige befluiten ter beftieringe onzer daaden<br />

verkenen: en dat wy eindelyk by het in orde fchikken<br />

onzer beste kundigheden in een famenftel, bedagt<br />

moeten blyven, hoe de waarheid van alle waarheden<br />

der reden op onze kundigheden (Notiones~)<br />

ruste, en hoe deezen geduurig voor eene meerdere<br />

verbetering en volmaaking vatbaar blyven , welke<br />

door aanhoudende oplettendheid op de er'vaarenis te<br />

bewerken is: dat wy ondertusfchen moeten berusten<br />

en onze daaden inrigten naar het gene de Reden,<br />

uit de voorige ondervindingen en de daaruit afgetrokken<br />

algemeene denkbeelden, als het meest tot-<br />

H 5 waar-


JSJ Zevende Opheldering. Over<br />

waarfchynelyke gevonden heeft; en wel te meer,<br />

omdat onze gewaarwordingen ons goed voorftellen<br />

het gene de Weereld voor ons is, en daartegen<br />

alles, wat de dingen van andere zyden befchouwd,<br />

van welken zy geenen invloed op ons hebben ,<br />

ook zyn mogen, ons in den tegenwoordigen ftaat in<br />

het geheel niet aangaat, en door al het yverig opdelven<br />

niet kan gevonden worden, omdat onze zinnen<br />

niet tot daartoe reiken. Voor het overige; een<br />

mensch kan door een te fterk gebruik der Reden<br />

nooit faalen, maar alle befchoiuvende en werkdaadige<br />

dwaalingen rusten veel meer op een gebrek<br />

aan een hoogeren trap der reden, of aan vlyt in het<br />

gebruiken daarvan.<br />

Nu moeten wy nog den derden Weg, op welken<br />

wy tot kennis geraaken, te weeten den Weg des Geloofs,<br />

befchouwen. Onder het woord Geloof verfta<br />

ik hier wederom het Vertrouwen op Gezag, of het<br />

aanneemen eener ftellinge, en dezelve voor waaragtig<br />

te houden, op de verzekering van anderen.<br />

Het is onloochenbaar, dat wy allen, Geleerden zo<br />

wel als Ongeleerden , een uitfteekend groote menigte<br />

van onontbeerelyke kennis op deezen weg<br />

moeten inzamelen. De gantfche gefchiedenis, al<br />

wat voor onze tyden gebeurd is , het gene tegenwoordig<br />

voorvalt op plaatzen, daar wy niet tegenwoordig<br />

kunnen zyn, en alle waarheden by ondervinding<br />

, waarvan wy zonder eigen fchaade of gevaar,<br />

niet zeiven uit eigene ervaaring de proef<br />

willen neemen , moeten op de verzekering van andere<br />

menfchen gekend en als waaragtig aangenomen<br />

wor-


den zekerjlen weg tot Wysheid. 1*3<br />

worden. Doch wy moeten niet alleen ondervindelyke<br />

ftellingen, maar ook veele oordeelvellingen der Reden<br />

gelooven , zodra deeze waarheden, om ze wel<br />

te begrypen, zodanige voorafgaande kunde en oefeningen<br />

voorönderftellen, welken wy in onzen<br />

ftaat niet verkrygen kunnen. Zo moet zelfs de<br />

grootfte Geleerde in takken, welken hy zig niet byzonderlyk<br />

heeft eigen gemaakt, het goeddunken<br />

van andere kunstkundigen inneemen , en de Godgeleerde<br />

en Rechtsgeleerde moeten de raadgeevingen<br />

zoeken van den Arts, wanneer het geneezen<br />

eenerziekte de zaak is, gelyk deeze het gezag van<br />

eenen Pleitbezorger in een pleitdooi moet volden.<br />

Daarom is liet zonder Geloove, zonder het gezag<br />

van anderen in veele gevallen te erkennen, en daarin<br />

te berusten, onmogelyk, om voldoende te leeren<br />

kennen, welk het beste gedrag en het voordeeligfte<br />

gebruik des leevens zy.<br />

Te vooren heb ik reeds gefproken over de voordeden<br />

van den weg des Geloofs, en over de menigvuldige<br />

gevaaren , waaraan men op denzelven ,<br />

voornaamelyk met opzigt tot den Godsdienst, i s<br />

blootgefteld (*); en daarom zal ik hier flechts nog<br />

eenige algemeene aanmerkingen byvoegen, om<br />

daaruit de regelen af te leiden, wat tot een redelyk<br />

Geloof verëischt wordt.<br />

Als wy zeiven iets gewaar worden, of met onze<br />

Reden bevatten, dan krygen wy te gelyk eene aanfchouwende<br />

kennis van de zaak en haare waarheid,<br />

(*) Blad?. 48 en volg.<br />

en


124 Zevende Opheldering. Over<br />

en fcheppen onmiddelyk uit den bron ; maar wanneer<br />

wy eene ftelling op geloof aanneemen , dan<br />

©ntftaat onze kennis uit het woordelyk voorftel van<br />

eenen anderen ; en fchoon wy zyne woorden ook<br />

ten vollen verftaan mogten, kan egter de voorftelling<br />

der zaake nooit zo aanfchouwende en afgebeeld<br />

ïn ons worden, als de gewaarwording en het eigen<br />

anzien der rede haar oplevert. Een iegelyk myner<br />

Leezeren kan gemakkelyk de proef neemen : men<br />

behoeve zig maar iets door anderen te laaten befchryven,<br />

en de daaruit opgemaakte voorftelling<br />

naderhand te vergelyken met zodanigen , welken<br />

men zelf door het gewaar worden der zaake verkrygt,<br />

en men zal het groot onderfcheid merken ,<br />

dat tusfehen deeze beide voorftellingen, zo wel ten<br />

aanzien der duidelykheid als juistheid plaats heeft.<br />

Even eens is het ook gefteld by algemeene verftandswaarheden.<br />

Hy die de ftelling, dat alle de hoeken<br />

van eenen driehoek te zamen altyd 180 graaden<br />

bedraagen , op het woord van zynen Leeraar<br />

aanneemt, verkrygt daardoor nooit dat volkomen<br />

inzien in de waarheid deezer ftellingc, *t welk de<br />

ontwikkeling deezer waarheid uit haare inwendige<br />

gronden verfchaft. In werkdaadige ftellingen komt<br />

hier nog by, dat het geloof ons op verre na zo<br />

gefchikt niet maakt, om dezelven in haare gantfche<br />

uitgeftrektheid behoorelyk toe te pasfen , als<br />

de redelyke overtuiging uit inwendige gronden. Hy<br />

die het alleen op het gezag zyns Leeraars als waar<br />

aanneemt,dat het nuttig is dikwyls te bidden,zal zig<br />

daartoe noch zo opgewekt noch zo gefchikt bevinden,


den Zèkerfien weg tot Wysheid.<br />

den, als hy, die zelf begrypt, hoe het herhaald<br />

vestigen der ziele op den Oorfprong alles goeds en<br />

aller orde het gemoed bevredigt, verheft en verfterkt.<br />

Hieruit volgt, dat men hetby het gelooven<br />

niet moet laaten berusten, maar zoeken om zeiven<br />

te ondervinden en zeiven te bevatten, wat voor onze<br />

welvaart van eenig gewigt is, in gevalle men daartoe<br />

gelegenheid en hulpmiddelen heeft.<br />

Maar zal ons geloof redelyk zyn, dan moeten wy<br />

voldoende kenmerken hebben , om te weeten of<br />

hy, die iets verzekert, de zaak goed weet, en ze<br />

ons opregt wil zeggen, zo als hy die weet. Dit is<br />

aan veele zwaarigheden onderworpen. Even dezelfde<br />

misflagen, welken wy by eigen' ondervindingen<br />

en by eigen redelyk nadenken begaan kunnen, kan.<br />

ook ieder ander mensch begaan: maar van de kundigheden<br />

, welken wy zeiven verkreegen hebben ,<br />

weeten wy, hoe wy daartoe gekomen zyn, en kunnen<br />

ze daarom in 't vervolg nog {leeds verbeteren:<br />

maar van het gene wy op het woord van anderen<br />

als waar aanneemen, omdat zy het ondervonden of<br />

door hunne reden beflooten hebben , weeten wy<br />

niet, hoe zy eigenlyk daarin te werke gingen, en<br />

derhalven kan ook daarby geene klaare bewustheid<br />

van de gronden der waarheid noch verdere volmaaking<br />

Hand grypen. Dat iemand de bekwaamheid<br />

heeft om zekere proeven of verflandelyke onderzoekingen<br />

goed te doen , voldoet nog niet om<br />

zig in zekere gevallen op zyne uitfpraake zeker te<br />

kunnen verlaaten, omdat het nog altyd daarop aankomt<br />

, of hy zyne bekwaamheid wel behoorelyk<br />

aan-


tï6 Zevende Opheldering. O vit<br />

aangewend, en met alle naatuvkeurigheid waargenomen<br />

en onderzogt heeft dat gene s waarover Wy<br />

zyne onderrigting verlangen. Niet minder zyn de<br />

zwaarigheden, welken by het beproeven van de op*<br />

regtheid der Getuigen en der zaake kundigen ont.<br />

moet kunnen worden. Hoe gemakkelyk is het voor<br />

arglistige Lieden om braave menfchen onder het<br />

masker van eerlykheid en vroomheid te bedriegen,<br />

en hoe menigwerf kan zelfs de opregtfte mensch in<br />

verlegenheid geraaken , om niet zuiver ronduit te<br />

durven zeggen , wat hy als waaragtig erkent, omdat<br />

uit hoofde van de omftandigheden daardoor meer<br />

kwaads dan goeds gewerkt zoude worden» Ook<br />

kan het gebeuren, dat men hem» welke anders alle<br />

gezag verdient te hebben , niet wel verftaat, en<br />

daardoor verleid wordt tot werkdaadige dwaalingen,<br />

welken het geweeten in verwarring brengen ,<br />

doch waaraan men zig te minder toevertrouwt iets<br />

te verbeteren, naar maate het aanzien van hem*<br />

op wiens kwaalyk verftaan voorftel wy deeze kennis<br />

als zekere waarheden aangenomen hebben, grooter<br />

is.<br />

Worden de leeren van groote Mannen ons door<br />

anderen , 't zy by monde of gefchrifte , overgele*<br />

verd,dan zyn 'er nieuwe moeijelyke beproevingen<br />

noodig, of ook die perzoonen , door middel van<br />

dewelken wy tot zodanige kennis geraaken , bekwaam<br />

en opregt genoeg geweest zyn , om alles<br />

zonder verandering te behouden. De dagelykfe ondervinding<br />

leert, dat een berigt in iederen mond*<br />

waardoor het voort verhaald wordt, altyd eenige<br />

veran-


dm zekerjlen weg tot Wpheïd. ïaj><br />

Verandering ondergaat, en dat een affchrift of af*<br />

druk zelden zo geheel met het oorfprongelyk overeenkomt<br />

, dat niet eenige fchryf- of drukfouten,<br />

zelfs by de naauwkeurigfte nazieninge, zouden overgeflagen<br />

zyn. Daardoor zyn in alle Werken, welken<br />

door een reeks van affchriften uit affchriften uit de<br />

oude Weereld zyn bewaard gebleeven, verfchillende<br />

Leezingen in menigte, gelyk by voorbeeld MUI<br />

in het Nieuwe Testament alleen, uit de vergelyking<br />

der hem bekende Handfchriften, 30000 verzameld<br />

heeft. Het beoefenen der oordeelkunde, hoe men<br />

de echte Leezing weder zal uitvinden, is een uitgebreide<br />

geleerde arbeid, welke groote belezenheid<br />

en fchrander onderzoek vordert. " ,<br />

Als God zelf de menfchen onderwees, zouden<br />

zyne uitfpraaken onbetwistbaar het hoogst gezag<br />

verdienen te hebben, zodat wy ze met de grootfte<br />

zekerheid zouden kunnen gelooven. Dan of eene<br />

leer, die als eene van God afdaalende Openbaaring<br />

wordt opgegeeven, God in de daad ten oorfprong<br />

hebbe , of zy ons goed overgeleverd zy, en of wy<br />

haare woorden ook wel verftaan en uitleggen , dit<br />

verdient een allergeftiengst onderzoek, omdat het<br />

eene onvergeeflyke ligtvaardigheid en de groffte beleediging<br />

van God zoude zyn, om dwaalingen onder<br />

zynen Naam als met zyn gezag te ftaaven.<br />

Maar weinige menfchen hebben tot deeze moeijelyke<br />

beproeving, als zy gefchiedkundig gedaan zal<br />

worden , de noodige voorverëischte kundigheden ,<br />

tyd en arbeidzaamheid : Doch ze is ook voor een<br />

zelfdenkend mensch niet noodig.<br />

Wan*


isg Zevende Opheldering. Ovef<br />

Wanneer God zelf een onderwys mededeelt, daii<br />

heeft het zelve zekerlyk alle volkomenheden, welken<br />

verëischt worden om eene volmaakte, genoegzaamé<br />

en werkdaadige kennis te bezorgen. Maar .<br />

hiertoe wordt gevorderd, dat men niet blootelyk de<br />

leerftellingen woordelyk leert kennen , maar ook<br />

haaren zaakelyken inhoud aanfchouwend denkt: dat<br />

nien verder van derzelver waarheid duidelyk bewust<br />

is, by gevolg de gronden der waarheid tevens bevat<br />

en dat men eindelyk een klaar begrip heeft,<br />

hoe dezelven op de natuur der dingen en onze<br />

gantfche omftandigheid kunnen toegepast worden,<br />

omdat wy anders daarvan geen behoorelyk en volkomen<br />

gebruik kunnen hebben. Hieruit volgt dan,<br />

dat alle Leeren , die uit zuivere goddelyke Openbaaringea<br />

gekend worden , een duidelyk inzien des<br />

verflands in derzelver inwendige kenmerken der<br />

waarheid en derzelver overëenftemminge met het<br />

goddelyk Natuurplan, moeten verfchaflën, en daaraan<br />

heeft derhalven ieder denkend mensch een zeker<br />

kenteken, waaraan hy waare goddelyke onder*<br />

rigtingen zo wel van valfche, als verkeerd begree*<br />

pen Openbaaringen, zonder eenige moeijelyke kunstgeleerdheid<br />

kan onderfcheiden.<br />

Dewyl ik my elders (*) zeer breedvoerig over de<br />

regelen van voorzigtigheid in het Geloof verklaard<br />

hebbe voor hun , welken deswegens onderrigting<br />

be-<br />

(*) In het gantfche vierde Hoofdftuk myner dnküung des toert-<br />

fchlichen Verjlandes zum regelmasfigen Beftreten nach mëglichst voli-<br />

tmnmwir Erkendtnlsz.


den zeker Hen weg tot Wysheid. I2


B E R I G T<br />

V A N D E N<br />

U I T G E E V E R .<br />

By de uitgaave vau dit ftukje hebben wy den Nederduitfchen<br />

Leezer niets anders te berigten, dan<br />

dat uit des Schryvers opdragt van hetzelve aan de<br />

Leden van de Godgeleerde Faculteit op de Koninglyke<br />

Fredriks • Univerfiteit te Halle, de Heeren J.<br />

S. Semler, J. A. Noesfeit, f. L. Schulze, G. C.<br />

Knapp en A. H. Niemeyer, blykt, dat deeze voortreffelyke<br />

Godgeleerden den Heer Steinhart met de<br />

waardigheid van Leeraar der Godgeleerdheid , in<br />

Hooimaand des voorleeden Jaars, vereerd hebben.<br />

De reden, waarom dit Stukje zo lang is agtergebleeven,<br />

zegt de Schryver in een kort voorberigt,<br />

't welk niets anders behelst, en wy daarom zo min<br />

als de Opdragt noodig geoordeeld hebben hier vertaald<br />

te geeven, niet geweest te zyn een gebrek<br />

aan ftoffe, want zyn voorraad is zelfs zeer groot,<br />

maar aan tyd.<br />

Ook berigt de Heer Steinhart daarin, dat hy binnen<br />

kort drie Predikatiën, als eene Bylage tot dit<br />

Stukje zal uitgeeven , omdat hetzelve van te weinig<br />

werkdaadig belang is voor veelen zyner Leezeren<br />

; maar dat hy zyne beloofde Aanmerkingen<br />

over de Verbetering der Schooien , om redenen,<br />

hem daartoe beweegende, in een byzonder Werk<br />

zal voordraagen.<br />

* Ge-


Berigt van den Uitgeever,<br />

Gelyk wy de Vertaaling deezer Predikatiën reedi<br />

by de Nieuwspapieren hebben aangekondigd, zullen<br />

wy , het oorfpronglyke uit Duitschland ontvangende<br />

, dezelven zo Ipoedig mogelyk vertaaien en<br />

ter Drukpersfe bezorgen; zo als ook het bovengemelde<br />

Wcrk over de Verbeteringen der Schooien;<br />

het welk wy met allen grond kunnen verwagten<br />

allergewigtigst te zullen wezen, blykens hetgene<br />

de Heer Steinhart daarvan in 't verfchiet laat zien,<br />

in de Voorredenen van het Werk, waartoe deeze<br />

Ophelderingen behooren: verder op ons neemende<br />

om alles wat uit de pen van deezen bekwaamen Schryver<br />

komt, en voor onze Landgenooten gefchikt<br />

is, in een Nederduitsch gewaad verkleed,hun aan<br />

te bieden.<br />

Den suften van<br />

Lentemaand.<br />

1787.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!