03.05.2013 Views

KOSTEN BATEN ANALYSE (MKBA) – E - Deurganckdoksluis

KOSTEN BATEN ANALYSE (MKBA) – E - Deurganckdoksluis

KOSTEN BATEN ANALYSE (MKBA) – E - Deurganckdoksluis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

OPMAAK VAN EEN GEÏNTEGREERDE MAATSCHAPPELIJKE<br />

<strong>KOSTEN</strong> <strong>BATEN</strong> <strong>ANALYSE</strong> (<strong>MKBA</strong>) <strong>–</strong> ECONOMISCHE<br />

EFFECTEN <strong>ANALYSE</strong> (EEA) VOOR EEN TWEEDE MARITIEME<br />

TOEGANG TOT DE WAASLANDHAVEN EN ALLE ONLOSMAKELIJK<br />

ERMEE VERBONDEN INGREPEN<br />

WWW.REBELGROUP.COM<br />

EINDRAPPORT<br />

31 JANUARI 2008<br />

IN OPDRACHT VAN:<br />

VLAAMSE OVERHEID<br />

DEPARTEMENT MOBILITEIT EN OPENBARE WERKEN<br />

AFDELING MARITIEME TOEGANG<br />

IN SAMENWERKING MET:<br />

WWW.MTBS.NL<br />

WWW.SBE.BE


CONTACTADRES: RebelGroup Belgium nv (voorheen genaamd How-to)<br />

Mechelsesteenweg 203 / 7 de verdieping<br />

B-2018 Antwerpen<br />

tel: +32 3 293.86.44<br />

fax: +32 3 294.31.42<br />

email: kris.debisschop@rebelgroup.be<br />

PROJECT: Opmaak van een geïntegreerde Maatschappelijke Kosten Baten<br />

Analyse (<strong>MKBA</strong>) <strong>–</strong> Economische Effecten Analyse (EEA) voor<br />

een tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven en alle<br />

onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

TITEL VAN RAPPORT: Eindrapport<br />

VERSIE 2.2<br />

DATUM: 31 januari 2008<br />

NUMMER: 2SWLH-030-22<br />

AUTEURS: Johan Gauderis, Kris Debisschop, Kevin Lyen, Boudewijn<br />

Jansen, Maarten Volgers, Rik Thomas<br />

OPDRACHTGEVER: Vlaamse Overheid<br />

Departement Mobiliteit en Openbare Werken<br />

Afdeling Maritieme Toegang<br />

Cel havens en districten Schelde<br />

Haven van Antwerpen<br />

Steenlandlaan, Sluisgebouw bus 2, 9130 Kallo<br />

www.maritiemetoegang.be


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

INHOUDSOPGAVE<br />

1 Inleiding ....................................................................................................................7<br />

2 Stap 0: Probleemanalyse en projectontwerp........................................................9<br />

3 Stap 1: Nulalternatief en projectalternatieven ....................................................15<br />

4 Stap 2: Exogene ontwikkelingen en omgevingsscenario’s ..............................18<br />

3 Eindrapport<br />

4.1 Beleidsscenario’s...........................................................................................18<br />

4.2 Economische scenario’s................................................................................23<br />

5 Stap 3: Identificatie van de projecteffecten ........................................................24<br />

5.1 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie..................................................24<br />

5.2 Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok .........................................................26<br />

5.3 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok................................................................28<br />

5.4 Synthese: lijst van projecteffecten.................................................................29<br />

6 Stap 4: Waardering van de directe effecten........................................................31<br />

6.1 Vervoers- en verkeersprognoses ..................................................................31<br />

6.2 Waardering van de directe effecten ..............................................................43<br />

6.3 Waardering directe netwerkeffecten in het achterlandvervoer......................54<br />

7 Stap 5: Waardering indirecte effecten .................................................................57<br />

7.1 Inleiding .........................................................................................................57<br />

7.2 Indirecte effecten in de bouwnijverheid.........................................................58<br />

7.3 Indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten......................................59<br />

7.4 Bruto en netto effecten ..................................................................................60<br />

7.5 Werkgelegenheidsbaten................................................................................60<br />

8 Stap 6: Waardering externe kosten van het achterlandvervoer .......................64<br />

9 Stap 7: Raming van de projectkosten .................................................................66<br />

10 Stap 8: Uitkomsten van de <strong>MKBA</strong>/EEA ...............................................................67<br />

10.1 Optellen van kosten en baten........................................................................67<br />

10.2 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie..................................................68<br />

10.3 Beleidscenario B1/B2: Saeftinghedok...........................................................73<br />

10.4 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok................................................................78


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

11 Stap 9: Onzekerheid en risico’s ...........................................................................84<br />

4 Eindrapport<br />

11.1 Gevoeligheidsanalyse ...................................................................................84<br />

11.2 Monte-Carlosimulatie.....................................................................................90<br />

12 Stap 10: Verdeling van kosten en baten..............................................................96<br />

12.1 Methode voor de verdeling van de kosten en de baten ................................96<br />

12.2 Resultaten .....................................................................................................98<br />

13 Stap 11: Conclusies...............................................................................................99<br />

Bijlage A Literatuurreferenties .................................................................................101<br />

Bijlage B Tabel van belangrijkste inputgegevens en parameters ........................103<br />

Bijlage C Toelichting bij kengetallen voor de directe netwerkeffecten................110<br />

Bijlage D Toelichting bij kengetallen voor de externe kosten van het<br />

achterlandvervoer .....................................................................................114<br />

Bijlage E Projectkosten.............................................................................................119<br />

Bijlage F Monte Carlo simulaties <strong>–</strong> Kansverdeling van NCW ...............................120


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

LIJST VAN AFKORTINGEN<br />

CapEx Capital Expenditures (investeringsuitgaven)<br />

EEA Economische effectenanalyse<br />

EOS Economische Ontwikkelingsschets. Sociaal-economische scenario’s<br />

voor de haven van Antwerpen die opgesteld zijn in het kader van het<br />

Strategisch Plan haven van Antwerpen.<br />

GHA Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen<br />

GRUP Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan<br />

<strong>MKBA</strong> Maatschappelijke kosten-batenanalyse<br />

NCW Netto contante waarde.<br />

OLO Lineaire obligatie<br />

OpEx Operational Expenditures (operationele uitgaven)<br />

TAW Tweede Algemene Waterpassing. TAW is het referentiepeil voor<br />

hoogtemetingen in België. Een hoogte van 0 meter TAW is gelijk aan<br />

het gemiddelde zeeniveau bij laagwater te Oostende.<br />

GLLWS Gemiddeld laag laagwater spring. Het GLLWS is het meerjarige<br />

gemiddelde van de laagste laagwaterstand bij springtij van elke<br />

maansmaand. Het is de laagste waterstand die men kan verwachten.<br />

5 Eindrapport<br />

Het GLLWS wordt gebruikt als referentiepeil voor de weergave van de<br />

waterdiepte (of diepgang na aftrek van de kielspeling). Ter hoogte van<br />

Antwerpen bedraagt het verschil tussen TAW en GLLWS ongeveer 40<br />

cm (GLLWS = TAW <strong>–</strong> 0,4m).<br />

GLWS Gemiddeld laagwater spring. Het GLWS is het meerjarige gemiddelde<br />

van de laagwaterstand bij springtij van elke maansmaand. Het GLWS<br />

wordt gebruikt als referentiepeil voor de weergave van de waterdiepte<br />

(of diepgang na aftrek van de kielspeling).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

1 INLEIDING<br />

Het voorliggende document bevat het ontwerp eindrapport van de “geïntegreerde<br />

maatschappelijke kosten-batenanalyse (<strong>MKBA</strong>) <strong>–</strong> economische effectenanalyse (EEA)<br />

voor een tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven en alle onlosmakelijke ermee<br />

verbonden ingrepen”.<br />

In het eindrapport wordt een volledig verslag van het onderzoek gepresenteerd.<br />

Inputdata, aannames, methodologie en resultaten van de berekeningen worden<br />

toegelicht. Het rapport is bestemd voor lezers die zich diepgaand over de aanpak en de<br />

resultaten van het onderzoek willen informeren. Voor lezers die enkel een overzicht van<br />

de belangrijkste resultaten en methodologische uitgangspunten wensen is een<br />

beleidssamenvatting opgesteld die als een apart rapport uitgegeven wordt.<br />

Stappenplan van het onderzoek<br />

Figuur 1 op de volgende bladzijde schetst het stappenplan van het onderzoek. Het<br />

stappenplan stemt overeen met de aanpak van de Vlaamse Standaardmethodiek voor de<br />

<strong>MKBA</strong> van zeehavenprojecten 1 op twee punten na.<br />

7 Eindrapport<br />

• In het huidige onderzoek zijn stappen 2 en 3 van plaats verwisseld. De reden is dat<br />

sommige exogene ontwikkelingen een zo grote impact op de aard van de<br />

projecteffecten hebben, dat het onderzoeksmatig efficiënter is om de exogene<br />

ontwikkelingen voorafgaandelijk aan de identificatie van de projecteffecten te<br />

behandelen.<br />

• Stap 5 (waardering van de indirecte effecten) is uitgebreid met een EEA. In feite<br />

vormt de EEA de basis van de analyse van de indirecte effecten en is dus volledig<br />

in de <strong>MKBA</strong> geïntegreerd.<br />

Geen van beide punten vertegenwoordigt een wezenlijke afwijking van het stappenplan<br />

van de Standaardmethodiek.<br />

De structuur van dit rapport is opgebouwd volgens het stappenplan. De verschillende<br />

stappen zijn aangeduid in de titels van de hoofdstukken en paragrafen.<br />

1 Resource Analysis <strong>–</strong> RebelGroup Advisory (2006).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 1 Stappenplan van het onderzoek<br />

0<br />

1<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8 Eindrapport<br />

Probleemanalyse en<br />

projectontwerp<br />

Projectbeschrijving<br />

Identificatie van de<br />

projecteffecten<br />

Waardering<br />

directe effecten<br />

Waardering<br />

indirecte effecten + EEA<br />

Waardering<br />

externe effecten<br />

Raming projectkosten<br />

2<br />

Bepaling relevante exogene<br />

ontwikkelingen<br />

8<br />

9<br />

10<br />

Optellen van kosten en baten<br />

Risico’s en onzekerheden<br />

Verdeling van kosten en<br />

baten<br />

11<br />

Presentatie van de resultaten<br />

van de <strong>MKBA</strong> en EEA


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

2 STAP 0: PROBLEEM<strong>ANALYSE</strong> EN PROJECTONTWERP<br />

Stap 0 valt buiten de eigenlijke <strong>MKBA</strong>/EEA. Vooraleer projectalternatieven in een<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA (en in andere projectstudies zoals technisch haalbaarheidsonderzoek en<br />

m.e.r.) bestudeerd kunnen worden, moeten deze projectalternatieven eerst bedacht<br />

worden. Dit gebeurt met een probleemanalyse. Het initiatief voor het opzetten van het<br />

project is altijd een reactie op de ervaring van een bedreiging of een kans. In de<br />

probleemanalyse worden de doelstellingen van het project (afweren van bedreiging,<br />

inspelen op kans) in kaart gebracht. Vervolgens wordt nagegaan hoe deze doelstellingen<br />

bereikt kunnen worden gegeven de huidige en toekomstige randvoorwaarden.<br />

probleemanalyse resulteert in één of meerdere ontwerpen voor een project, d.w.z. een<br />

verzameling van samenhangende ingrepen om het probleem aan te pakken. Deze<br />

projectalternatieven worden vervolgens beoordeeld, onder meer op sociaal-economische<br />

effecten in een <strong>MKBA</strong>/EEA.<br />

Ook al valt stap 0 buiten de eigenlijke <strong>MKBA</strong>/EEA is het toch nuttig om er hier even<br />

aandacht aan te besteden. Informatie over de doelstellingen tot het project helpt ons bij<br />

het identificeren van de projecteffecten. Bovendien hangt de kwaliteit van de <strong>MKBA</strong> mede<br />

af van de kwaliteit van de voorafgaande probleemanalyse. In de <strong>MKBA</strong> worden immers<br />

projectalternatieven beoordeeld die vanuit de probleemanalyse aangereikt worden.<br />

Probleemanalyse<br />

Behalve het Deurganckdok dat rechtstreeks met de Schelde verbonden is, zijn alle<br />

dokken van de Waaslandhaven slechts bereikbaar via de Kallosluis (het betreft het<br />

Waaslandkanaal, het Zuidelijk insteekdok, het Noordelijk insteekdok, het Vrasenedok, het<br />

Verrebroekdok en het Doeldok <strong>–</strong> zie Figuur 2).<br />

Figuur 2 Waaslandhaven<br />

9 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Sinds het begin van de jaren 1990 is het overslagvolume in de Waaslandhaven sterk<br />

toegenomen (zie Figuur 3). Vanaf 2005 is een grote divergentie zichtbaar tussen het<br />

totale overslagvolume van de Waaslandhaven en het volume dat achter de Kallosluis<br />

behandeld wordt. De reden is vanzelfsprekend de ingebruikname van het Deurganckdok.<br />

In de voorliggende <strong>MKBA</strong> van een tweede maritieme toegang is vooral de evolutie van<br />

het overslagvolume achter de Kallosluis van belang. Ook dit volume kende in de<br />

afgelopen jaren een sterke groei. In 2005 en 2006 bedroeg het overslagvolume achter de<br />

Kallosluis ongeveer 20 miljoen ton (15 miljoen ton maritieme goederen en 5 miljoen ton<br />

binnenvaart). Dit vertegenwoordigt een stijging van 50% in vergelijking met 2000. In 2006<br />

kende de trafiek achter de Kallosluis een terugval. In dat jaar was de sluis vaak<br />

kortstondig buiten gebruik wegens structurele onderhoudswerken, zodat sommige<br />

trafieken naar andere locaties in de haven van Antwerpen of naar andere havens<br />

uitweken. Er was ook een daling van pure containertrafieken die zich slechts in de<br />

voorgaande 2-3 jaren ontwikkeld hadden. Het gaat wellicht om containertrafieken die in<br />

afwachting van de ingebruikname van het Deurganckdok tijdelijk achter de Kallosluis<br />

behandeld werden. In 2006 en 2007 werd het gedeelte van de Waaslandhaven achter de<br />

Kallosluis nog nauwelijks door pure containerschepen bezocht (wel door schepen die<br />

containers in combinatie met conventioneel stukgoed en ro/ro-vrachten vervoeren). Dit<br />

betekent dat beide oorzaken van de terugval van het overslagvolume in 2006 vanaf 2007<br />

niet meer van kracht zijn.<br />

Figuur 3 Overslagvolume in de Waaslandhaven<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

10 Eindrapport<br />

5<br />

Miljoen ton<br />

Maritieme overslag Linkeroever (startnota<br />

2e sluis Waaslandhaven 2004)<br />

Maritieme overslag Linkeroever (GHA)<br />

Maritieme overslag Linkeroever achter de<br />

sluis (GHA)<br />

Binnenvaartoverslag Linkoeroever achter<br />

de sluis (GHA)<br />

0<br />

1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006<br />

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)<br />

De sterke expansie van het overslagvolume achter de Kallosluis heeft geleid tot een<br />

eveneens sterke toename van het aantal schepen dat in de Kallosluis geschut wordt (zie<br />

Figuur 4). De daling van het aantal binnenvaartschepen in 2006 is toe te schrijven aan<br />

onderhoudswerken (waardoor de sluis meerdere keren gedurende dat jaar buiten gebruik<br />

was), het verdwijnen van de pure containertrafieken achter de Kallosluis, evenals aan<br />

een verminderde aanvoer van bouwgrondstoffen (onder meer wegens afronding van<br />

aanleg Deurganckdok). In 2007 waren de werken beëindigd en nam het binnenvaart-


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

verkeer weer toe. Ook het aantal zeeschepen kende dat jaar een uitgesproken stijging<br />

met meer dan 500 eenheden.<br />

Figuur 4 Aantal schepen dat in de Kallosluis geschut wordt<br />

25.000<br />

20.000<br />

15.000<br />

10.000<br />

5.000<br />

11 Eindrapport<br />

Aantal scheepsbewegingen (som van twee richtingen)<br />

Binnenvaartschepen<br />

Zeeschepen<br />

0<br />

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007<br />

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)<br />

De toename van het scheepvaartverkeer veroorzaakte een stijging van het aantal<br />

schuttingen (zie Figuur 5). De groei van het aantal schuttingen was wel veel kleiner dan<br />

de groei van het scheepvaartverkeer, omdat het gemiddelde aantal schepen per<br />

schutting steeg van minder dan 1 in 1995 tot bijna 3 in 2005 en 2006. Dit was zowel het<br />

gevolg van een vermindering van het aantal lege schuttingen, als van een toename van<br />

het aantal schepen per niet-lege schutting.<br />

Ondanks de meer intensieve sluisbenutting, heeft het aantal schuttingen zijn grens<br />

bereikt. Het theoretisch maximale aantal gevulde schuttingen per jaar bedraagt ongeveer<br />

9.200 (25 per dag). Omdat de sluis gedurende korte periodes wegens<br />

onderhoudswerkzaamheden onbeschikbaar is, en omdat niet alle schepen evenredig<br />

over de tijd gespreid aankomen, kan dit theoretische maximum niet bereikt worden. In de<br />

praktijk bedraagt het operationele maximum ongeveer 75-80% van het theoretische<br />

maximum. Boven deze capaciteitsgrens nemen de wachttijden snel toe en wordt de<br />

congestie onaanvaardbaar hoog. De capaciteitsbenuttingsgraad van de Kallosluis ligt al<br />

jaren rond 90% (zie Figuur 5) 2<br />

In 2006 daalde het aantal schepen tijdelijk om de al eerder besproken redenen. We<br />

hebben voor dat jaar geen capaciteitsbenutting berekend. Door de onderhoudswerk-<br />

2 We verkiezen om de capaciteitsbenutting in termen van het aantal schuttingen uit te drukken, en niet in<br />

termen van tonnage. De capaciteit in aantal schuttingen is een vast gegeven, terwijl de capaciteit in tonnage<br />

van de scheepsportfolio afhangt en van jaar tot jaar kan wijzigen. Uiteindelijk is niet de hoge<br />

capaciteitsbenutting op zichzelf de meest relevante variabele, maar wel de wachttijd die ze veroorzaakt. De<br />

maatschappelijke kosten van een hoge capaciteitsbenutting manifesteren zich immers in de kosten van de<br />

wachttijd. In de <strong>MKBA</strong> wordt bijgevolg de impact van het project op de gemiddelde wachttijd onderzocht.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

zaamheden aan de sluis vormt het hierboven vernoemde theoretische maximum immers<br />

geen zinvolle basis voor de bepaling van de benuttingsgraad.<br />

Figuur 5 Benutting van de Kallosluis<br />

10.000<br />

9.000<br />

8.000<br />

7.000<br />

6.000<br />

12 Eindrapport<br />

Aantal % van theoretisch maximum<br />

Aantal schuttingen (linkeras)<br />

Capaciteitsbenutting (rechteras)<br />

5.000<br />

50%<br />

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007<br />

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)<br />

De hoge en stijgende capaciteitsbenutting heeft, zoals men kon verwachten, tot<br />

congestie geleid. Figuur 6 toont de resultaten van de monitoring van de oponthouden aan<br />

de Kallosluis door GHA. Dergelijke gegevens zijn enkel voor vertrekkende schepen<br />

beschikbaar (zeeschepen en binnenvaart). In de beschouwde periode (april 2006-mei<br />

2007) bedroeg het oponthoud aan de Kallosluis ongeveer 470 uren per maand. Dit<br />

oponthoud kan in twee groepen verdeeld worden:<br />

• sluisgerelateerd oponthoud, dat op zijn beurt bestaat uit:<br />

100%<br />

− oponthoud wegens het buiten gebruik zijn van de sluis (wegens onderhoud of<br />

om andere redenen);<br />

− drukte van het scheepvaartverkeer.<br />

• niet-sluisgerelateerd oponthoud (beschikbaarheid loodsen en sleepdiensten,<br />

weersomstandigheden, planningsproblemen bij rederij of agent,…).<br />

In 2006 vonden er zoals al vermeld grote onderhoudswerken aan de Kallosluis plaats<br />

(onder meer vervanging van bodemrails), waardoor de scheepvaart meerdere malen<br />

onderbroken werd. De helft van het oponthoud aan de Kallosluis in 2006 was dan ook te<br />

wijten aan het buiten gebruik zijn van de sluis. In 2007 waren de werken beëindigd en<br />

daalde de omvang van de oponthouden. Na enkele maanden stegen ze echter terug tot<br />

het niveau van 2006, maar nu enkel en alleen omwille van het drukke<br />

scheepvaartverkeer.<br />

Sluisgerelateerde oorzaken vertegenwoordigen doorgaans 80-90% van het totale<br />

oponthoud van vertrekkende schepen in de Waaslandhaven achter de sluis. De<br />

90%<br />

80%<br />

70%<br />

60%


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

belangrijkste oorzaak van niet-sluisgerelateerd oponthoud is gelegen bij het Loodswezen,<br />

maar in de beschouwde periode was deze bron van oponthoud slechts in twee maanden<br />

(december 2006 en januari 2007) significant.<br />

In het verleden vormde de beschikbaarheid van zeeloodsen een groter probleem. Een<br />

analyse van de Havenkapiteinsdienst in januari 2004 toonde aan dat het tekort aan<br />

zeeloodsen de belangrijkste oorzaak van oponthoud was (40% van het aantal<br />

oponthouden), gevolgd door drukte aan de sluis (36%). In de afgelopen jaren zijn, met<br />

succes, inspanningen verricht om het probleem van de beschikbaarheid van zeeloodsen<br />

in grote mate op te lossen.<br />

Figuur 6 Oponthoud aan Kallosluis (vertrekkende schepen)<br />

700<br />

600<br />

500<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

0<br />

April<br />

13 Eindrapport<br />

Aantal uren oponthoud<br />

Mei<br />

Bron: GHA (2007)<br />

Juni<br />

Juli<br />

Aug<br />

Sept<br />

Okt<br />

Nov<br />

Dec<br />

Jan<br />

Feb<br />

Maart<br />

2006 2007<br />

April<br />

Mei<br />

Niet sluisgerelateerd<br />

oponthoud<br />

Onderhoud/sluis buiten<br />

gebruik<br />

Drukte/planning sluis<br />

De monitoring van de oponthouden door het GHA bestrijkt enkel de vertrekkende<br />

schepen. Gegevens die ons door enkele operatoren van zeeschepen in de<br />

Waaslandhaven verstrekt werden, suggereren dat ook bij aankomende schepen<br />

oponthouden voorkomen, zij het minder frequent. Bij één grote operator werden in de<br />

eerst helft van 2007 ongeveer 55% van de vertrekkende en 10% van de aankomende<br />

schepen door oponthoud getroffen, met een gemiddelde duur van 4 uren per oponthoud.<br />

Reders en scheepsagenten die in de Waaslandhaven achter de Kallosluis bedrijvig zijn,<br />

stellen al enige jaren dat de huidige wachttijden de grenzen van het aanvaardbare<br />

bereikt, zo niet overschreden hebben. Een verdere expansie van het gedeelte van de<br />

Waaslandhaven dat achter de Kallosluis gelegen is, komt daardoor in het gedrang.<br />

Indien het knelpunt van de maritieme toegang buiten beschouwing gelaten wordt, is een<br />

verdere groei van de trafiek in de dokken achter de Kallosluis nochtans mogelijk en<br />

wenselijk.<br />

• In het Linkeroevergebied, in tegenstelling tot het Rechteroevergebied, kunnen er<br />

nog nieuwe kadegebonden terreinen aangeboden worden. Ook een meer intensief


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

14 Eindrapport<br />

gebruik van de bestaande haventerreinen biedt ruimte voor aanvullende<br />

overslagvolumes.<br />

• Een groei van het overslagvolume in de dokken achter de Kallosluis zou leiden tot<br />

een betere valorisering van de aanwezige haveninfrastructuur.<br />

• De Waaslandhaven achter de Kallosluis is relatief sterk gespecialiseerd in de<br />

behandeling van conventioneel stukgoed en ro/ro-vrachten. In beide<br />

goederencategorieën liep de prestatie van de haven van Antwerpen in de<br />

afgelopen jaren achter op het gemiddelde van de range. In conventioneel stukgoed<br />

verloor de haven van Antwerpen tussen 2000 en 2006 een marktaandeel van 7<br />

percentagepunten in de Hamburg-Le Havrerange. Dit verlies vertegenwoordigt een<br />

volume van bijna 4 miljoen ton. In de ro/ro-markt heeft de haven van Antwerpen de<br />

sterke groei in de range niet kunnen volgen, wat resulteerde in een klein<br />

marktaandeelverlies 3 . Het herstel of de versterking van de concurrentiepositie van<br />

de haven van Antwerpen in deze markten zal in grote mate op het<br />

Linkeroevergebied moeten plaatsvinden.<br />

• In de laatste paar jaren hebben zich nieuwe investeerders in de Waaslandhaven<br />

aangeboden (Vopak, Mitsui/ITC/Rubis). Hun activiteiten zullen in de nabije<br />

toekomst de maritieme toegang via de Kallosluis verder belasten. De nieuwe<br />

investeerders hebben besloten om zich in de Waaslandhaven te vestigen in de<br />

mening dat de capaciteit van de maritieme toegang op korte termijn uitgebreid zal<br />

worden.<br />

Projectontwerp<br />

Uit de probleemanalyse kan de volgende projectdoelstelling afgeleid worden: verbeteren<br />

van de maritieme toegang tot de dokken van de Waaslandhaven achter de Kallosluis,<br />

zodat deze dokken beter benut kunnen worden.<br />

Om deze doelstelling te bereiken zijn twee uiteenlopende oplossingen bedacht:<br />

• bouw van tweede sluis;<br />

• het onder getijde brengen van een deel van de Waaslandhaven.<br />

In het volgende hoofdstuk worden deze twee oplossingen meer uitvoerig beschreven.<br />

3 In de eerste 9 maanden van 2007 zagen de overslag van conventioneel stukgoed en het ro/ro-vervoer dan<br />

weer een sterke stijging.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

3 STAP 1: NULALTERNATIEF EN PROJECTALTERNATIEVEN<br />

3.1.1 Bestaande situatie<br />

In de bestaande situatie zijn de dokken van de Waaslandhaven die achter de Kallosluis<br />

gelegen zijn, slechts via die Kallosluis bereikbaar voor zeeschepen en<br />

binnenvaartschepen.<br />

De afmetingen van de Kallosluis zijn: lengte 360m (310m tussen binnendeuren), breedte<br />

50m en drempeldiepte -12,58m TAW. De toegelaten diepgang wordt echter bepaald door<br />

de waterdiepte in het Waaslandkanaal ter hoogte van de Beverentunnel. Deze bedraagt<br />

13,5m, zodat de diepgang tot 12,25m beperkt is (kielspeling van 10%).<br />

3.1.2 Nulalternatief<br />

In het nulalternatief worden geen ingrepen gedaan om de maritieme toegang tot de<br />

dokken achter de Kallosluis te verbeteren. De Kallosluis blijft de enige toegang tot deze<br />

dokken. De werking van de Kallosluis kan niet significant verder geoptimaliseerd worden. 4<br />

3.1.3 Projectalternatieven<br />

Om de maritieme toegang tot de dokken achter de Kallosluis te verbeteren worden twee<br />

alternatieve projecten voorgesteld:<br />

15 Eindrapport<br />

1. inbreiding;<br />

2. tweede sluis aan het uiteinde van het Deurganckdok.<br />

Inbreiding<br />

In het inbreidingsalternatief worden het Verrebroekdok, het niet gedempte deel van het<br />

Doeldok en de westelijke helft van het Waaslandkanaal direct met het verlengde<br />

Deurganckdok verbonden en vormen samen een tijhaven. Het oostelijke deel van de<br />

Waaslandhaven (oostelijke helft van het Waaslandkanaal, Vrasenedok, Noordelijk en<br />

Zuidelijk insteekdok) wordt met een dam in het Waaslandkanaal van deze getijdenhaven<br />

afgescheiden.<br />

De bodem van de tijzone ligt op -17m TAW (zoals het Deurganckdok). Aangezien de<br />

huidige bodem van het Waaslandkanaal, het Verrebroekdok en het Doeldok op -14,58m<br />

TAW ligt, moeten deze dokken verdiept worden.<br />

4 Een werkgroep van havengebruikers en GHA bestudeert optimalisatiemaatregelen om de wachttijd aan de<br />

Kallosluis te verminderen. De werkgroep heeft nog geen definitieve maatregelen gevonden. De tot op<br />

heden voorgestelde maatregelen (voorrangsregeling, slots) verminderen de wachttijd voor sommige<br />

gebruikers, maar verschuiven het probleem naar de andere gebruikers. Vanuit het standpunt van een<br />

kosten-batenanalyse kan dit een verbetering betekenen, indien de wachttijdkosten van de bevoordeelde<br />

gebruikers groter zijn dan die van de benadeelde gebruikers. De berekeningen van de voorliggende <strong>MKBA</strong><br />

zijn echter niet fijn genoeg om deze effecten op te pikken.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Indien de aanlegdiepte van de tijzone zich bevindt op -17m TAW, dan bedraagt de<br />

feitelijke diepte die door onderhoudsbaggerwerken in stand gehouden wordt tussen -15m<br />

en -16m TAW. Na de derde verruiming van de Schelde 5 bedraagt de maximale diepgang<br />

14,5m in een vaarvenster van 4 uur en 15,1m in een vaarvenster van 1 uur (GLWS).<br />

Rekening houdende met kielspeling en het verschil tussen GLWS en TAW mag men<br />

stellen dat de tijzone geen impact op deze vaarvensters heeft, op voorwaarde dat ze op<br />

een diepte van minimaal -16m TAW gehouden wordt. 6<br />

De inbreiding vormt een doorbreking van de bestaande waterkering. Rond de inbreiding<br />

moet een waterkering op +11m TAW voorzien worden. Een deel van de waterkering<br />

wordt gerealiseerd door de kaaimuren te verhogen tot +9m TAW (tegenover +6m<br />

vandaag). Via een flauwe helling van het kaaioppervlak (1%) wordt het peil van +11m<br />

TAW bereikt, waarna men terug daalt naar +6m TAW. Op bepaalde plaatsen is<br />

onvoldoende terreindiepte beschikbaar om deze helling te realiseren, en moeten<br />

waterkeringsmuren gebouwd worden. Dit is het geval tussen het Vrasenedok en het<br />

Verrebroekdok en tussen het verlengde van het Deurganckdok en het Noordelijk<br />

insteekdok.<br />

De verlenging van het Deurganckdok naar het Waaslandkanaal verbreekt de bestaande<br />

spoor- en wegverbindingen. Het herstel van deze verbindingen is noodzakelijk voor een<br />

vlotte afwikkeling van het landvervoer in de haven. Daartoe wordt een beweegbare brug<br />

(voor spoor) en een tunnel (voor weg) voorzien.<br />

Het oostelijke deel van de Waaslandhaven blijft zoals voorheen toegankelijk via de<br />

Kallosluis, waaraan geen ingrepen gebeuren.<br />

Tweede sluis<br />

In het alternatief van de tweede sluis wordt aan het uiteinde van het Deurganckdok een<br />

nieuwe sluis gebouwd die in het Waaslandkanaal uitmondt. De bestaande dokken achter<br />

de Kallosluis blijven getijdeloos, maar zijn via twee sluizen bereikbaar. De spoor- en<br />

wegverbindingen verlopen via beweegbare bruggen over de sluis.<br />

De nieuwe sluis is 500m lang (454m tussen binnendeuren) en 68m breed (zoals<br />

Berendrechtsluis). Voor de diepte van de sluis bestaan er twee varianten 7 :<br />

16 Eindrapport<br />

• met drempeldiepte -17,8m TAW;<br />

• met drempeldiepte -12,58m TAW (zoals Kallosluis).<br />

Een sluis met drempeldiepte -17,8m TAW laat toe dat schepen met diepgang van 16,36m<br />

(maximale toegelaten diepgang in de dokken van de Waaslandhaven) onafhankelijk van<br />

het getij door de sluis kunnen varen. Dit betekent dat dergelijke sluis geen extra<br />

beperking van de maritieme toegankelijkheid veroorzaakt (bovenop de al bestaande<br />

5 Het thans in uitvoering zijnde verruimingsproject, waardoor een tijonafhankelijke diepgang van 13,1 m<br />

(GLLWS) gewaarborgd wordt.<br />

6 Schriftelijke communicatie van Afdeling Maritieme Toegang.<br />

7 Het betreft hier de twee sluisvarianten, zoals opgenomen in de Startnota voor het project (Ministerie van de<br />

Vlaamse Gemeenschap, 2004). Voorliggende <strong>MKBA</strong> heeft niet tot doel de optimale drempeldiepte van de<br />

tweede zeesluis voor de Waaslandhaven te achterhalen.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

beperkingen van de waterdiepte in de Waaslandhaven en van de vaargeul in de<br />

Schelde).<br />

Na de derde verruiming van de Schelde laat een sluis met drempeldiepte -12,58m TAW<br />

schepen toe met een diepgang tot 13,1m in een vaarvenster van 4-5 uren en schepen<br />

met een diepgang tot 14,8m in een vaarvenster van 1u45min. De getijonafhankelijek<br />

toegelaten diepgang bedraagt ongeveer 11m (GLWS). Een sluis met kleine<br />

drempeldiepte creëert dus belangrijke extra beperkingen van de maritieme toegang in<br />

vergelijking met de mogelijkheden van de Waaslandhaven en van de vaargeul in de<br />

Schelde.<br />

17 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

4 STAP 2: EXOGENE ONTWIKKELINGEN EN OMGEVINGSSCENARIO’S<br />

Exogene of omgevingsfactoren vallen buiten de scope van de tweede maritieme toegang,<br />

maar hebben wel een invloed op de kosten en baten van de tweede maritieme toegang.<br />

Om de kosten en baten van de maritieme toegang correct te berekenen, moeten,<br />

conform de Standaardmethodiek, deze factoren in beeld gebracht worden, inbegrepen<br />

hun verwachte ontwikkeling over de levensduur van het project.<br />

In dit geval zijn twee groepen van omgevingsfactoren van belang:<br />

18 Eindrapport<br />

• overheidsbeleid met een impact op (het gebruik van) de tweede maritieme<br />

toegang;<br />

• economische variabelen met een impact op (het gebruik van) de tweede maritieme<br />

toegang).<br />

4.1 Beleidsscenario’s<br />

4.1.1 Beslist beleid<br />

De volgende acties behoren tot het besliste beleid, en zullen uitgevoerd worden ongeacht<br />

of het project van de tweede maritieme toegang wel of niet doorgaat. Herinner dat het<br />

niet onze bedoeling is om alle besliste acties op te sommen, maar enkel diegene die een<br />

impact hebben op de kosten en baten van de tweede maritieme toegang.<br />

• Het Doeldok wordt voor ongeveer de helft gedempt.<br />

− Enkel de noord-westzijde komt potentieel in aanmerking voor overslag. Aan de kop<br />

van het ongedempte deel van het Doeldok (dus boven het gedempte deel), kan<br />

niet gebouwd worden wegens de aanwezigheid van slibcellen. Aan de zuidoostzijde<br />

wordt de ruimte ingenomen door de terminals van het Deurganckdok.<br />

− Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen voorziet een kaaimuur in het verlengde<br />

van de westelijke kaaimuur van het Verrebroekdok met twee aanlegplaatsen voor<br />

roll-on/roll-off-schepen (met kaaivlak op +5,92 m TAW en bodempeil van het dok<br />

op <strong>–</strong>14,58 m TAW).<br />

• het Deurganckdok wordt volledig afgewerkt (inbegrepen lokale weg- en<br />

spoorwegontsluiting).<br />

• Het Scheldeverdiepingsprogramma wordt uitgevoerd (verdieping tot<br />

getijonafhankelijke vaart met 13,1 meter diepgang). Stroomopwaarts van het<br />

Deurganckdok blijft de vaargeul ongewijzigd. Dit betekent dat de diepgang voor<br />

schepen die naar de Kallosluis varen, beperkt is tot 12,80m (42 voet) in tijvensters en<br />

10,97m (36 voet) tijonafhankelijk.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

• De Liefkenshoekspoortunnel wordt gebouwd en uitgevoerd als een geboorde tunnel. 8<br />

De acties van het besliste beleid zijn vooral belangrijk voor de bepaling van de kosten<br />

van de projectalternatieven. De kosten van het besliste beleid mogen in de <strong>MKBA</strong> niet in<br />

rekening gebracht worden. Enkel de kostenverschillen ten opzichte van het besliste<br />

beleid komen ten laste van het project.<br />

4.1.2 Gepland beleid<br />

Bij het geplande beleid is vooral het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) voor<br />

de afbakening van de haven van Antwerpen zeer relevant. De kosten en baten van de<br />

tweede maritieme toegang worden in sterke mate beïnvloed door de keuzen die in het<br />

kader van het GRUP zullen gemaakt worden, en in het bijzonder door de keuzen over de<br />

noordelijke uitbreiding van het havengebied op Linkeroever.<br />

In deze <strong>MKBA</strong> wordt de aanleg van de derde fase van het Verrebroekdok met een<br />

bodemdiepte van -14,58 m TAW (zoals de rest van de bestaande Waaslandhaven)<br />

beschouwd als gepland beleid dat in alle alternatieven (inbegrepen het nulalternatief)<br />

uitgevoerd wordt. Dit laat toe om een zuivere afweging van de tweede maritieme toegang<br />

te verkrijgen, wat het doel van de voorliggende <strong>MKBA</strong> is.<br />

In het plan-MER van het “ontwerp strategisch plan voor en de afbakening van de haven<br />

van Antwerpen in haar omgeving” worden behalve het nulalternatief zes<br />

planalternatieven en <strong>–</strong>varianten bestudeerd. 9 Betreffende de keuzen over de noordelijke<br />

uitbreiding van het Linkeroevergebied vallen deze alternatieven in drie groepen uiteen<br />

(zie bovenste deel van Figuur 7):<br />

19 Eindrapport<br />

• geen noordelijke uitbreiding of een ruimtelijke consolidatie van het havengebied<br />

(nulalternatief en planvarianten A1a, A1b en A2 van het plan-MER);<br />

• noordelijke uitbreiding via bouw van het Saeftinghedok (planvarianten B1 en B2);<br />

• noordelijke uitbreiding via bouw van een dok in het verlengde van het<br />

Waaslandkanaal (dat voortaal gemakshalve het “Kieldrechtdok” genoemd wordt)<br />

(planvariant B3).<br />

De baten van een tweede maritieme toegang hangen af van welke van deze drie opties<br />

gekozen wordt. De omvang en aard van de goederenstromen die via de tweede<br />

maritieme toegang zullen verlopen, verschillen naargelang de wijze waarop een<br />

noordelijke uitbreiding gerealiseerd (of niet gerealiseerd wordt). Bijvoorbeeld: in<br />

planvariant B3 zal een tweede sluis niet alleen de bestaande dokken achter de Kallosluis<br />

bedienen, maar ook het nieuwe Kieldrechtdok.<br />

Om de baten van de tweede maritieme toegang correct te kunnen berekenen, moet dus<br />

het toekomstige beleid met betrekking tot de noordelijke uitbreiding van het havengebied<br />

op Linkeroever voorspeld worden. Het probleem is dat bij de opstelling van deze<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA de beslissing over de alternatieven en varianten in het kader van het<br />

8 Deze oplossing sluit uit dat de Liefkenshoeksspoorverbinding tussen de Beverentunnel en de Schelde op<br />

maaiveldhoogte komt, waardoor een alternatief voor de spoorovergangen over de Kallosluis zou gecreëerd<br />

worden.<br />

9 THV Haven 2030 (2006).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

afbakenings-GRUP nog niet genomen zijn. Het is ook niet mogelijk om een <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

van de tweede maritieme toegang op te stellen die gemiddeld geldig is voor alle<br />

alternatieven en varianten uit het plan-MER. Daarvoor zijn de verschillen tussen deze<br />

alternatieven en varianten te groot.<br />

De oplossing bestaat uit het werken met verschillende beleidsscenario’s. Er worden drie<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA’s opgesteld, één voor elke mogelijke beslissing ten aanzien van de<br />

noordelijke uitbreiding van het Linkeroevergebied (zie onderste deel van Figuur 7). We<br />

verkrijgen dan:<br />

20 Eindrapport<br />

• een <strong>MKBA</strong>/EEA voor beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie van het<br />

havengebied, overeenstemmend met planalternatief A uit het plan-MER);<br />

• een <strong>MKBA</strong>/EEA voor beleidsscenario B1/B2 (noordelijke uitbreiding via de aanleg<br />

van het Saeftinghedok, overeenstemmend met planvarianten B1 en B2 uit het<br />

plan-MER); 10<br />

• een <strong>MKBA</strong>/EEA voor beleidsscenario B3 (noordelijke uitbreiding via de aanleg van<br />

het Kieldrechtdok, overeenstemmend met planvariant B3 uit het plan-MER).<br />

Figuur 7 Opdeling van <strong>MKBA</strong>/EEA volgens Plan-MER-scenario’s<br />

0<br />

Geen<br />

tweede<br />

maritieme<br />

toegang<br />

Plan-MER<br />

variant A1b<br />

zonder tweede sluis<br />

(ongeveer gelijk aan<br />

nulalternatief<br />

en variant A1a)<br />

Scenario A<br />

Ruimtelijke consolidatie<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA in scenario A<br />

PA1<br />

Tweede<br />

sluis<br />

Plan-MER<br />

variant A1b<br />

PA2<br />

Inbreiding<br />

Plan-MER<br />

variant A2<br />

Beslissing over noordelijke uitbreiding<br />

havengebied LO in kader van GRUP<br />

Scenario B1/B2<br />

Saeftinghedok<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA in scenario B1/B2<br />

0<br />

Geen<br />

tweede<br />

maritieme<br />

toegang<br />

Plan-MER<br />

varianten<br />

B1 en B2<br />

zonder<br />

tweede sluis<br />

PA1<br />

Tweede<br />

sluis<br />

Plan-MER<br />

varianten<br />

B1 en B2<br />

Scenario B3<br />

“Kieldrecht”-dok<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA in scenario B3<br />

0<br />

Geen<br />

tweede<br />

maritieme<br />

toegang<br />

Plan-MER<br />

variant B3<br />

zonder<br />

tweede sluis<br />

PA1<br />

Tweede<br />

sluis<br />

Plan-MER<br />

variant B3<br />

Een uiterst belangrijk methodologisch punt moet hier aangestipt worden: de uitkomsten<br />

van deze drie <strong>MKBA</strong>/EEA’s mogen niet onderling vergeleken worden (vandaar de<br />

verticale lijnen in de figuur). De projectcontext is immers in elk beleidsscenario<br />

verschillend, zodat een vergelijking over de beleidsscenario’s heen methodologisch fout<br />

10 Varianten B1 en B2 worden in de <strong>MKBA</strong>/EEA samengenomen, waarbij uitgegaan wordt van de kenmerken<br />

van variant B1. De verschillen tussen varianten B1 en B2 situeren zich in de verdere toekomst (in variant B2<br />

zal het Saeftinghedok iets eerder volzet zijn dan in variant B1) en zijn daardoor relatief klein. Ze hebben<br />

geen significante invloed op de uikomst van de <strong>MKBA</strong>/EEA van de tweede maritieme toegang.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

is. Enkel de projectalternatieven voor een tweede maritieme toegang binnen een<br />

beleidsscenario mogen met elkaar vergeleken worden om de meeste voordelige<br />

oplossing voor de tweede maritieme toegang in dat beleidsscenario te selecteren. Welke<br />

van de drie beleidsscenario’s en bijhorende <strong>MKBA</strong> uiteindelijk relevant zal zijn, hangt af<br />

van de toekomstige beslissing die in het kader van het afbakenings-GRUP genomen zal<br />

worden.<br />

Hieronder worden de drie beleidscenario’s en bijhorende deel-<strong>MKBA</strong>/EEA nader<br />

omschreven. Daarbij worden tevens de verbanden met de alternatieven en varianten uit<br />

het plan-MER toegelicht (zie ook onderaan Figuur 7). Er wordt gestreefd naar een<br />

maximale overeenstemming tussen de <strong>MKBA</strong>/EEA en plan-MER.<br />

Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

Indien besloten wordt om de noordelijke buitengrens niet te verschuiven, dan bevinden<br />

we ons in beleidsscenario A met drie alternatieven (zie Figuur 8).<br />

21 Eindrapport<br />

• nulalternatief: geen tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven;<br />

• inbreiding;<br />

• bouw van een tweede zeesluis aan het einde van het Deurganckdok.<br />

De aanleg van de derde fase van het Verrebroekdok behoort zoals al vermeld tot het<br />

geplande beleid dat in alle beleidsscenario’s uitgevoerd wordt. Daarmee wordt licht<br />

afgeweken van het plan-MER, waar de A-variant zonder tweede sluis (A1a) geen derde<br />

fase van het Verrebroekdok omvat. Het nulalternatief voor de <strong>MKBA</strong>/EEA in<br />

beleidsscenario A is dus Variant A1b zonder sluis in plaats van Variant A1a.<br />

Figuur 8 Alternatieven in <strong>MKBA</strong>/EEA in beleidsscenario A<br />

Nulalternatief Inbreiding Tweede sluis<br />

Omdat in dit scenario geen uitbreiding van het havengebied voorzien is, moet de groei<br />

van alle trafieken op de bestaande ruimte van linker- en rechteroever opgevangen<br />

worden (althans in zoverre mogelijk binnen de grenzen van de beschikbare ruimte). De<br />

bestaande dokken achter de Kallosluis zullen hierin hun rol vervullen binnen de<br />

beperkingen van de beschikbare ruimte en de maritieme toegang.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

In scenario B1/B2 behoort het Saeftinghedok tot het besliste beleid, en is dus in alle<br />

alternatieven (nulalternatief en projectalternatieven) aanwezig. Dit heeft een impact op de<br />

baten van de verschillende alternatieven voor een tweede maritieme toegang.<br />

Bijvoorbeeld: in scenario B1/B2 heeft de containeroverslag al uitbreidingsmogelijkheden<br />

in het Saeftinghedok, zodat hiervoor geen beroep op de bestaande dokken achter de<br />

Kallosluis gedaan moet worden.<br />

Figuur 9 Tweede sluis in <strong>MKBA</strong>/EEA in<br />

beleidsscenario B1/B2<br />

Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

Figuur 10 Tweede sluis in <strong>MKBA</strong>/EEA in<br />

beleidsscenario B3<br />

22 Eindrapport<br />

In het plan-MER is in geval van het Saeftinghedok<br />

slechts één alternatief met betrekking tot de tweede<br />

maritieme toegang uitgetekend, namelijk een sluis aan<br />

het einde van het Deurganckdok (zie Figuur 9). Maar<br />

ook het nulalternatief en het inbreidingsalternatief zijn in<br />

principe mogelijk. Het is niet mogelijk om een <strong>MKBA</strong><br />

zonder nulalternatief op te stellen. Daarom wordt een<br />

nulalternatief gedefinieerd, die gelijk is aan plan-MERvariant<br />

B1 zonder tweede sluis.<br />

Het inbreidingsalternatief wordt weggelaten om een<br />

maximale overeenstemming met het plan-MER te<br />

verkrijgen. Bovendien is de realisatie van een<br />

getijdenhaven veel duurder dan de bouw van een<br />

tweede sluis, terwijl de voordelen zich vooral situeren bij<br />

de containeroverslag die in dit scenario al<br />

uitbreidingsmogelijkheden in het Saeftinghedok heeft.<br />

Men kan dus concluderen dat inbreiding in dit<br />

beleidsscenario geen meerwaarde heeft en uitgesloten<br />

kan worden.<br />

In beleidsscenario B3 behoort het Kieldrechtdok tot het<br />

besliste beleid, en is dus in alle alternatieven<br />

(nulalternatief en projectalternatieven) aanwezig. De<br />

tweede maritieme toegang bedient dan niet alleen de<br />

bestaande dokken achter de Kallosluis, maar ook het<br />

nieuwe Kieldrechtdok (dat tot het besliste beleid<br />

behoort).<br />

Het nulalternatief in dit beleidsscenario wordt<br />

gedefinieerd als plan-MER-variant B3 zonder tweede<br />

sluis.<br />

Aangezien aangenomen wordt dat het Kieldrechtdok als<br />

een getijdeloos dok uitgevoerd wordt (zoals in het plan-<br />

MER), vervalt het inbreidingsalternatief.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

4.2 Economische scenario’s<br />

Het economische omgevingsscenario kan samengevat worden tot de toekomstige<br />

evolutie van de potentiële zeevaarttrafieken die via de haven van Antwerpen verlopen.<br />

Hoe groter dit volume, hoe groter het potentiële gebruik en dus de baten van de tweede<br />

maritieme toegang.<br />

Voor de evolutie van de potentiële maritieme trafieken van de haven van Antwerpen<br />

wordt uitgegaan van het hoge groeiscenario uit de Economische Ontwikkelingsschets<br />

(EOS). 11 De jaarlijkse groeivoeten van het EOS-scenario worden per verschijningsvorm<br />

toegepast op het werkelijke overslagvolume van 2006. 12 De tijdshorizon van het EOSscenario<br />

reikt tot 2030. Ten behoeve van de <strong>MKBA</strong> werd de tijdshorizon tot 2050<br />

verlengd. De groei per verschijningsvorm tussen 2030 en 2050 is gelijk aan de<br />

gemiddelde groei tussen 2025 en 2030. Figuur 11 toont de resultaten van deze oefening.<br />

De overslagvolumes in Figuur 11 lijken erg hoog, vooral aan het einde van de<br />

prognosehorizon. Men moet echter bedenken dat het gaat om potentiële trafieken zonder<br />

rekening te houden met beperkingen van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de<br />

maritieme toegang. Onze prognoses van het werkelijke volume in paragraaf 6.1 houden<br />

wel rekening met deze beperkingen en worden op een lager niveau geplafonneerd. De<br />

verschillende projectalternatieven onderscheiden zich vooral door de capaciteit van de<br />

maritieme toegang, en bijgevolg ook door de fractie van het potentieel in Figuur 11 dat zij<br />

werkelijk kunnen realiseren.<br />

Figuur 11 Evolutie van potentieel maritiem overslagvolume in haven van Antwerpen<br />

(hypothetisch volume in afwezigheid van fysieke beperkingen van de<br />

beschikbare ruimte en de capaciteit van de maritieme toegang)<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

23 Eindrapport<br />

Miljoen ton (niet-container) Miljoen ton (container en totaal)<br />

Droge bulk<br />

Vloeibare bulk<br />

Ro/ro<br />

Overig stukgoed<br />

Containers (rechteras)<br />

Totaal (rechteras)<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Bron: Bewerking van hoge groeiscenario uit EOS (ECSA, 2004).<br />

11 ECSA (2004).<br />

12 Vlaamse Havencommissie (2007)<br />

490<br />

420<br />

350<br />

280<br />

210<br />

140<br />

70


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

5 STAP 3: IDENTIFICATIE VAN DE PROJECTEFFECTEN<br />

In dit hoofdstuk worden de projecteffecten geïdentificeerd en kwalitatief beschreven. De<br />

projecteffecten vloeien voort uit de verschillen tussen de toekomstige ontwikkelingen in<br />

het nulalternatief en in de projectalternatieven. Daarom worden achtereenvolgens de<br />

ontwikkelingspaden in het nulalternatief en het projectalternatief geschetst.<br />

Zoals al aangestipt hebben de beleidsscenario’s een sterke impact op de aard van de<br />

projecteffecten. Daarom is dit hoofdstuk in drie delen opgesplitst, elk gewijd aan een<br />

beleidsscenario.<br />

5.1 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

5.1.1 Nulalternatief<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. De capaciteit van de maritieme<br />

toegang wordt niet uitgebreid.<br />

De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een<br />

groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische<br />

drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de<br />

dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol<br />

is, kan enkel de containertrafiek in het Deurganckdok blijven groeien tot de terminals<br />

langs dat dok vol zijn.<br />

Dit betekent dat de haven van Antwerpen slechts een fractie van haar groeipotentieel<br />

(weergegeven in Figuur 11) kan realiseren. De trafieken die niet in de haven van<br />

Antwerpen terecht kunnen, moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens<br />

uitwijken. Deze havens zijn minder goed gelegen (want de trafieken zouden bij voorkeur<br />

naar Antwerpen gegaan zijn). De afstanden van het achterlandvervoer nemen daardoor<br />

toe.<br />

5.1.2 Inbreiding<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. Het westelijke deel van de<br />

Waaslandhaven (het Verrebroekdok, het niet gedempte deel van het Doeldok en de<br />

westelijke helft van het Waaslandkanaal) worden rechtstreeks verbonden met het<br />

verlengde Deurganckdok en vormen een tijhaven. Het oostelijke deel van de<br />

Waaslandhaven (oostelijke helft van het Waaslandkanaal, Vrasenedok, Noordelijk en<br />

Zuidelijk insteekdok) wordt met een dam in het Waaslandkanaal van deze tijhaven<br />

afgescheiden en is zoals voorheen via de Kallosluis bereikbaar.<br />

De Kallosluis moet nog slechts het oostelijke deel van de Waaslandhaven bedienen.<br />

Onmiddellijk na de realisatie van de inbreiding daalt het aantal schepen dat in de<br />

Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een<br />

24 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

verdere groei van de trafiek naar het oostelijke deel van de Waaslandhaven mogelijk, tot<br />

de wachttijden weer een kritische drempel bereiken. De kadegebonden terreinen in het<br />

oostelijke deel van Waaslandhaven zijn vandaag vrijwel volzet. Er is echter nog ruimte<br />

voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het overslagvolume toch kan<br />

toenemen.<br />

De terreinen aan de westzijde van het Verrebroekdok worden voorbehouden voor<br />

containeroverslag. Daardoor kunnen de containertrafieken naar de haven van Antwerpen<br />

blijven doorgroeien ook nadat het Deurganckdok vol is. De bestaande overslagactiviteiten<br />

aan de westzijde van het Verrebroekdok moeten verhuizen naar elders in de<br />

Waaslandhaven (oostelijke zijde van het Verrebroekdok of de dokken achter de<br />

Kallosluis. Een verhoging van de ruimteproductiviteit maakt dit mogelijk.<br />

In het inbreidingsalternatief kan de haven van Antwerpen dus een grotere fractie van<br />

haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief. Dit heeft een positief effect op de<br />

werkgelegenheid en de creatie van toegevoegde waarde in havengebonden activiteiten.<br />

Minder trafieken moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. In eerder<br />

onderzoek is berekend dat de haven van Antwerpen van alle grote havens het meest<br />

centraal gelegen is voor de bediening van continentaal Europa. 13 Men mag dus<br />

aannemen dat als er minder trafieken uit Antwerpen moeten uitwijken, de gemiddelde<br />

afstand van het achterlandvervoer daalt, met positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt<br />

er misschien een groter deel van dit achterlandvervoer op Belgisch grondgebied plaats.<br />

Vanuit een nationaal standpunt zouden de milieugevolgen dus negatief kunnen zijn.<br />

5.1.3 Tweede sluis<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. Aan het einde van het Deurganckdok<br />

wordt een tweede, grotere sluis gebouwd. Hierdoor vergroot de capaciteit van de<br />

maritieme toegang tot de dokken die vandaag achter de Kallosluis liggen. Bovendien<br />

wordt dit gedeelte van de haven bereikbaar voor grotere en diepere schepen.<br />

Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de<br />

Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een<br />

verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze<br />

groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen<br />

weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet. De kadegebonden<br />

terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al grotendeels volzet (enkel langs de derde<br />

fase van het Verrebroekdok kunnen nog grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er<br />

is echter nog ruimte voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het<br />

overslagvolume toch kan toenemen.<br />

De terreinen aan de westzijde van het Verrebroekdok worden voorbehouden voor<br />

containeroverslag. De tweede sluis kan, in tegenstelling tot de Kallosluis, de grootste<br />

containerschepen schutten die de haven van Antwerpen kunnen bezoeken, mits<br />

uitvoering van de diepe variant. Daardoor kunnen de containertrafieken naar de haven<br />

van Antwerpen blijven doorgroeien ook nadat het Deurganckdok vol is.<br />

13 Studie van SEA, waarvan de resultaten onder meer in TV Studiegroep Omgeving <strong>–</strong> BCI (2005)<br />

25 Eindrapport<br />

gepresenteerd worden.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De bestaande overslagactiviteiten aan de westzijde van het Verrebroekdok moeten<br />

verhuizen naar elders in de Waaslandhaven (oostelijke zijde van het Verrebroekdok of de<br />

dokken achter de Kallosluis. Een verhoging van de ruimteproductiviteit maakt dit<br />

mogelijk.<br />

De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de<br />

maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de<br />

Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een<br />

volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel<br />

door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan<br />

schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste<br />

kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis.<br />

We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken<br />

achter de sluis behandeld kunnen worden. 14 Een ondiepe sluis zou eveneens beletten<br />

dat zich in de Waaslandhaven grootschalige droge bulkoverslag ontwikkelt.<br />

In het alternatief met de tweede sluis kan de haven van Antwerpen dus een grotere<br />

fractie van haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief (weliswaar minder in<br />

het geval van de ondiepe sluisvariant). De gevolgen voor werkgelegenheid, toegevoegde<br />

waarde en milieu zijn gelijkaardig aan die in het inbreidingsalternatief.<br />

Er zijn nog een paar aanvullende voordelen van de tweede sluis.<br />

26 Eindrapport<br />

• In het nulalternatief is de Waaslandhaven achter de Kallosluis slechts via die ene<br />

sluis bereikbaar. In geval van een incident dat de sluis onverwacht voor lange tijd<br />

onbruikbaar maakt, wordt de Waaslandhaven onbereikbaar en zijn de schepen die<br />

op dat moment in de haven liggen geblokkeerd. De bouw van een tweede sluis<br />

neemt dit risico grotendeels weg.<br />

• Voor de meeste schepen is de route via de tweede sluis korter dan via de<br />

Kallosluis. Dat is zo voor alle zeeschepen en voor de binnenvaartschepen met een<br />

stroomafwaartse herkomst of bestemming.<br />

5.2 Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

5.2.1 Nulalternatief<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt<br />

ontsloten door het Saeftinghedok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Voor<br />

het gedeelte van de Waaslandhaven achter de Kallosluis verandert de situatie niet. De<br />

capaciteit van de maritieme toegang tot dit gedeelte van de haven wordt niet uitgebreid.<br />

De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een<br />

groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische<br />

14 Er wordt soms gesteld dat diepzeecontainerrederijen zeer aarzelend (zo niet onwillig) zijn om in een<br />

terminal achter een sluis aan te lopen . Dit zou betekenen dat zelfs met een diepe sluisvariant zouden de<br />

dokken achter de sluis niet voor pure containertrafieken in aanmerking komen. Dit argument wordt verder<br />

besproken in paragraaf 6.2.6.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de<br />

dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol<br />

is, kunnen enkel de containertrafieken in het Deurganckdok en het Saeftinghedok blijven<br />

groeien tot de terminals langs deze dokken vol zijn. Dit laat toe om vrijwel het volledige<br />

containergroeipotentieel (weergegeven in Figuur 11) te accommoderen.<br />

In niet-containertrafieken kan de haven van Antwerpen echter slechts een fractie van<br />

haar groeipotentieel realiseren. De trafieken die niet in de haven van Antwerpen terecht<br />

kunnen, moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Deze havens zijn<br />

minder goed gelegen (want de trafieken zouden bij voorkeur naar Antwerpen gegaan<br />

zijn). De afstanden van het achterlandvervoer nemen daardoor toe.<br />

5.2.2 Tweede sluis<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt<br />

ontsloten door het Saeftinghedok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Aan<br />

het einde van het Deurganckdok wordt een tweede, grotere en diepere sluis gebouwd.<br />

Hierdoor vergroot de capaciteit van de maritieme toegang tot de dokken die vandaag<br />

achter de Kallosluis liggen. Bovendien wordt dit gedeelte van de haven bereikbaar voor<br />

grotere en diepere schepen.<br />

Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de<br />

Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een<br />

verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze<br />

groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen<br />

weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet. De kadegebonden<br />

terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al grotendeels volzet (enkel langs de derde<br />

fase van het Verrebroekdok kunnen nog grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er<br />

is echter nog ruimte voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het<br />

overslagvolume toch kan toenemen.<br />

In de Waaslandhaven achter de sluizen worden enkel niet-containertrafieken behandeld<br />

(inbegrepen containers in combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed).<br />

Pure diepzeecontainertrafieken (en daarmee verbonden feeder- en<br />

achterlandverbindingen) worden net als in het nulalternatief overgeslagen op de terreinen<br />

langs het Deurganckdok en het Saeftinghedok. Voor de containertrafieken zijn er dus<br />

geen verschillen tussen het nulalternatief en het alternatief met tweede sluis.<br />

In niet-containertrafieken kan de haven van Antwerpen in het alternatief met de tweede<br />

sluis een grotere fractie van haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief, en<br />

dit meer in de diepe dan in de ondiepe sluisvariant, omdat deze laatste bepaalde<br />

trafieken definitief uitsluit (bijvoorbeeld grootschalige bulk). Dit heeft een positief effect op<br />

de werkgelegenheid en de creatie van toegevoegde waarde in havengebonden<br />

activiteiten. Minder trafieken moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens<br />

uitwijken. Omdat de haven van Antwerpen meer centraal gelegen is, daalt de gemiddelde<br />

afstand van het achterlandvervoer, met positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt een<br />

groter deel van dit achterlandvervoer op Belgisch grondgebied plaats. Vanuit een<br />

nationaal standpunt zijn de milieugevolgen dus negatief.<br />

27 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Daarenboven zijn er de eerder beschreven voordelen van het verminderde risico van<br />

sluisuitval en de kortere vaarafstand.<br />

5.3 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

5.3.1 Nulalternatief<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt<br />

ontsloten door het Kieldrechtdok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. De<br />

capaciteit van de maritieme toegang tot de Waaslandhaven achter de Kallosluis (dat nu<br />

ook het nieuwe Kieldrechtdok omvat) wordt niet uitgebreid.<br />

De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een<br />

groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische<br />

drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de<br />

dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol<br />

is, kunnen enkel de containertrafieken in het Deurganckdok blijven groeien tot de<br />

terminals langs dit dok vol zijn.<br />

Het Kieldrechtdok heeft geen nut in dit alternatief. Afgezien van de congestie biedt de<br />

Kallosluis (en de vaarweg naar de sluis) onvoldoende diepgang om de grootste<br />

containerschepen te accommoderen. Ook al vertegenwoordigen deze schepen slechts<br />

een kleine fractie van de aanlopen, moet een diepzeecontainerterminal ze kunnen<br />

behandelen om een volwaardige dienstverlening aan reders te kunnen aanbieden.<br />

Dit betekent dat de haven van Antwerpen zowel in container- als niet-containertrafieken<br />

slechts een fractie van haar groeipotentieel (weergegeven in Figuur 11) kan realiseren.<br />

De trafieken die niet in de haven van Antwerpen terecht kunnen, moeten naar andere<br />

binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Deze havens zijn minder goed gelegen (want<br />

de trafieken zouden bij voorkeur naar Antwerpen gegaan zijn). De afstanden van het<br />

achterlandvervoer nemen daardoor toe.<br />

5.3.2 Tweede sluis<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt<br />

ontsloten door het Kieldrechtdok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Aan het<br />

einde van het Deurganckdok wordt een tweede, grotere en diepere sluis gebouwd.<br />

Hierdoor vergroot de capaciteit van de maritieme toegang tot de Waaslandhaven achter<br />

de Kallosluis (dat nu ook het nieuwe Kieldrechtdok omvat). Bovendien wordt dit gedeelte<br />

van de haven bereikbaar voor grotere en diepere schepen.<br />

Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de<br />

Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een<br />

verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze<br />

groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen<br />

weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet.<br />

28 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De Waaslandhaven achter de sluizen bedient twee markten in de diepe sluisvariant:<br />

• Nadat het Deurganckdok vol is, kunnen containertrafieken terecht in het<br />

Kieldrechtdok.<br />

• De bestaande niet-containertrafieken in de Waaslandhaven (inbegrepen containers in<br />

combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed) kunnen doorgroeien in de<br />

andere dokken. De kadegebonden terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al<br />

grotendeels volzet (enkel langs de derde fase van het Verrebroekdok kunnen nog<br />

grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er is echter nog ruimte voor een<br />

verhoging van de terreinproductiviteit zodat het overslagvolume toch kan toenemen.<br />

Dit betekent dat de haven van Antwerpen zowel in container- als niet-containertrafieken<br />

in het alternatief met tweede sluis een grotere fractie van haar groeipotentieel kan<br />

realiseren dan in het nulalternatief (weliswaar meer in het alternatief van de diepe<br />

sluisvariant). Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en de creatie van<br />

toegevoegde waarde in havengebonden activiteiten. Minder trafieken moeten naar<br />

andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Omdat de haven van Antwerpen meer<br />

centraal gelegen is, daalt de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer, met<br />

positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt een groter deel van dit achterlandvervoer op<br />

Belgisch grondgebied plaats. Vanuit een nationaal standpunt zijn de milieugevolgen dus<br />

negatief.<br />

Daarenboven zijn er de eerder beschreven voordelen van het verminderde risico van<br />

sluisuitval en de kortere vaarafstand.<br />

De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de<br />

maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de<br />

Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een<br />

volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel<br />

door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan<br />

schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste<br />

kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis.<br />

We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken<br />

achter de sluis behandeld kunnen worden. Een ondiepe sluis zou eveneens beletten dat<br />

zich in de Waaslandhaven grootschalige droge bulkoverslag ontwikkelt.<br />

5.4 Synthese: lijst van projecteffecten<br />

Uit de vergelijking van nulalternatief en projectalternatieven kan een lijst van<br />

projecteffecten afgeleid worden (zie Tabel 1). Zoals voorgeschreven in de<br />

Standaardmethodiek zijn de effecten niet geïdentificeerd door het afchecken van een<br />

standaardlijst van effecten. De juiste manier om de projecteffecten systematisch te<br />

identificeren is door in gedachten de goederenstromen die via de projectinfrastructuur<br />

lopen van herkomst naar bestemming te volgen en na te gaan waar er verschillen tussen<br />

de situatie met en zonder project optreden (zoals beschreven in de voorgaande<br />

paragrafen). Tegelijkertijd is een toetsing van de volledigheid van de definitie van de<br />

projectalternatieven en van het nulalternatief uitgevoerd.<br />

29 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De meeste effecten uit de lijst gelden in alle beleidsscenario’s, zij het dat hun<br />

kwantitatieve belang kan verschillen.<br />

Tabel 1 Lijst van projecteffecten<br />

30 Eindrapport<br />

Type van effecten Omschrijving<br />

Directe effecten Niet-containertrafieken (inbegrepen containers in combinatie met ro/rovrachten<br />

en conventioneel stukgoed)<br />

Directe netwerkeffecten<br />

achterlandvervoer<br />

• Daling van wachttijden<br />

• Kortere vaarafstand<br />

• Daling van risico van sluisuitval<br />

• Stijging van inkomsten uit havenrechten<br />

Containertrafieken (niet in beleidsscenario B1/B2)<br />

• Vermeden hogere transportkosten van containertrafieken die in het<br />

nulalternatief naar andere havens moeten uitwijken<br />

• Stijging van inkomsten uit havenrechten<br />

• Verandering van de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer<br />

(toename in nationaal standpunt, afname in internationaal standpunt)<br />

en daardoor veroorzaakte verandering van netwerkkosten (congestie,<br />

slijtage infrastructuur)<br />

Indirecte effecten • Werkgelegenheid en toegevoegde waarde van havengebonden<br />

activiteiten gegenereerd door trafieken die in het nulalternatief naar<br />

andere havens moeten uitwijken<br />

Externe kosten van het<br />

achterlandvervoer<br />

• Verandering van de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer<br />

(toename in nationaal standpunt, afname in internationaal standpunt)<br />

en daardoor veroorzaakte verandering van milieukosten (luchtkwaliteit,<br />

klimaat, geluid, ongevallen)<br />

Projectkosten • Kosten van aanleg, onderhoud en exploitatie van inbreiding of tweede<br />

sluis. 15<br />

In de volgende vier hoofdstukken (6 tot en met 9) wordt de aanpak voor de berekening<br />

van deze effecten toegelicht. De uitkomsten van de berekeningen worden gepresenteerd<br />

in hoofdstuk 10.<br />

15 De kosten van aanleg, onderhoud en exploitatie van het Saeftinghedok of het Kieldrechtdok behoren niet tot<br />

de projectkosten. Het Saeftinghedok of Kieldrechtdok worden zowel in het nulalternatief als in het<br />

projectalternatief aangelegd. De kosten verschillen dus niet tussen nul- en projectalternatief, zodat er geen<br />

sprake van projecteffecten is.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

6 STAP 4: WAARDERING VAN DE DIRECTE EFFECTEN<br />

Om projecteffecten te kunnen waarderen, moet eerst, conform de Standaardmethodiek,<br />

de fysieke impact van het project op de vervoers- en verkeersstromen bepaald worden.<br />

De vervoersanalyse wordt behandeld in paragraaf 6.1. Vervolgens komen de directe<br />

effecten (paragraaf 6.2) en directe netwerkeffecten (paragraaf 6.3) aan bod.<br />

6.1 Vervoers- en verkeersprognoses<br />

6.1.1 Zeevaart<br />

Prognose van het marktpotentieel<br />

Het vertrekpunt is het potentiële maritieme overslagvolume voor de gehele haven van<br />

Antwerpen. Hiervoor wordt het hoge groeiscenario van de EOS gebruikt (zie Figuur 11 op<br />

pagina 23).<br />

Vervolgens wordt het potentiële overslagvolume van het Linkeroevergebied bepaald. Er<br />

wordt verondersteld dat het Rechteroevergebied volzet is (wat bij benadering het geval<br />

is), zodat alle toekomstige groei van de haven van Antwerpen op Linkeroever<br />

geaccommodeerd moet worden. Figuur 12 toont het op die wijze berekende potentiële<br />

overslagvolume van het Linkeroevergebied (zowel voor als achter de sluizen). Net als bij<br />

Figuur 11 geldt de opmerking dat het gaat om potentiële trafieken waarbij nog rekening<br />

gehouden wordt met beperkingen van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de<br />

maritieme toegang. Deze beperkingen worden in latere stappen van de prognose in<br />

rekening gebracht.<br />

Figuur 12 Evolutie van potentieel maritiem overslagvolume in het Linkeroevergebied van de<br />

haven van Antwerpen (hypothetisch volume in afwezigheid van fysieke beperkingen<br />

van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de maritieme toegang)<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

31 Eindrapport<br />

5<br />

Miljoen ton (niet-container) Miljoen ton (container en totaal)<br />

Droge bulk<br />

Vloeibare bulk<br />

Ro/ro<br />

Overig stukgoed<br />

Containers (rechteras)<br />

Totaal (rechteras)<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

325<br />

260<br />

195<br />

130<br />

65


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Prognose van het marktpotentieel binnen de ruimtelijke grenzen<br />

Het werkelijke overslagvolume van het Linkeroevergebied is gelijk aan het potentiële<br />

overslagvolume, maar begrensd door de capaciteit van de beschikbare ruimte en van de<br />

maritieme toegang.<br />

Eerst wordt de beperking van de beschikbare ruimte in rekening gebracht. Hiervoor wordt<br />

een onderscheid gemaakt tussen zes verschillende goederencategorieën. Dat zijn de vijf<br />

gebruikelijke verschijningsvormen (droge bulk, vloeibare bulk, containers, ro/ro en<br />

conventioneel stukgoed) en een zesde categorie bestaande uit containervrachten in<br />

combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed. De containervrachten worden<br />

dus in twee delen gesplitst: de containers die in pure containerschepen vervoerd worden<br />

en aan pure containerterminals behandeld worden, en de containers die op ro/roschepen<br />

of general cargoschepen vervoerd worden en/of op gemengde terminals<br />

behandeld worden. De containers die vandaag in de dokken achter de Kallosluis<br />

overgeslagen worden behoren vrijwel volledig tot deze laatste categorie. 16<br />

Het overslagvolume van droge bulk, natte bulk, ro/ro en conventioneel stukgoed wordt<br />

toebedeeld aan de dokken achter de Kallosluis.<br />

Het overslagvolume van containers in combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel<br />

stukgoed wordt eveneens aan de dokken achter de Kallosluis toebedeeld. De evolutie<br />

van dit volume wordt als volgt bepaald: de jaarlijkse groeipercentages van de overslag<br />

van ro/ro-vrachten worden toegepast op het volume van de containeroverslag van de<br />

Waaslandhaven achter de Kallosluis in 2006.<br />

De resterende containerstromen worden toebedeeld aan de pure containerkaden. Ze<br />

vullen eerst het Deurganckdok op. Nadien wordt de verdere groei toegewezen aan de<br />

westelijke zijde van het Verrebroekdok (in beleidsscenario A), het Saeftinghedok (in<br />

beleidsscenario B1/B2) of het Kieldrechtdok (in beleidsscenario B3).<br />

De hierboven berekende overslagvolumes worden omgezet in een ruimtevraag met<br />

behulp van de kengetallen in Tabel 2.<br />

De kengetallen in Tabel 2 zijn met uitzondering van containers overgenomen uit de<br />

Startnota tweede sluis Waaslandhaven (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,<br />

2004). Zij vallen binnen de intervallen van terreincoëfficiënten die we in andere havens<br />

terugvinden, en er zijn dus geen redenen om van de kengetallen uit de Startnota af te<br />

wijken. 17 Voor de terreinproductiviteit van containerterminals hebben we de aanname uit<br />

Economische Ontwikkelingsschets (ECSA, 2004) gehanteerd, die zelf als beste schatting<br />

16 In de periode 2002-2005 werden de dokken achter de Kallosluis jaarlijks door enkele tientallen pure<br />

containerschepen bezocht. In 2006 en 2007, na de ingebruikname van het Deurganckdok, viel dit terug tot<br />

enkele per jaar (4 in 2006 en 1 in het eerste kwartaal van 2007).<br />

17 We hebben gekeken naar gegevens over de ruimteproductiviteit in Zeebrugge, Gent en Rotterdam. Voor<br />

stukgoed vinden we in alle havens vergelijkbare getallen: circa 40.000 ton/ha. Ook voor de overslag van<br />

containers bestaan redelijk gelijkaardige kengetallen (zie het overzicht in ECSA, 2004). De behandeling van<br />

bulkgoederen en ro/ro-trafieken vertoont daarentegen een ruime waaier van productiviteitscijfers. De<br />

redenen is dat naargelang de aard van de behandelde goederen de terreincoëfficiënten sterk kunnen<br />

uiteenlopen. Zo omvat ro/ro zowel de behandeling van nieuwe auto’s (5000-10.000 ton/ha) als<br />

ferryverbindingen (tot 300.000 ton/ha). In bulkgoederen varieert de ruimteproductiviteit van 30.000 ton/ha<br />

voor kleine bulktrafieken tot 500.000 ton/ha en meer voor ijzererts.<br />

32 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

uit diverse bronnen afgeleid is. De kengetallen zijn tevens in lijn met de aannames in het<br />

plan-MER van het strategisch plan. 18<br />

Tabel 2 Kengetallen ruimteproductiviteit<br />

33 Eindrapport<br />

Goederencategorie Ruimteproductiviteit (ton/ha)<br />

Droge bulk 190.000<br />

Vloeibare bulk geen ruimtevraag*<br />

Containers<br />

200.000,<br />

stijgend aan 1,5% per jaar<br />

Ro/ro 25.000<br />

Overig stukgoed 37.500<br />

Containers in combinatie met<br />

conventioneel stukgoed en ro/ro<br />

60.000<br />

* Er wordt verondersteld dat de overslag van vloeibare bulkproducten geen ruimtevraag<br />

van overslagterreinen creëert. De opslag en verwerking van deze producten wordt<br />

verondersteld om plaats te vinden op terreinen voor opslag, distributie en industrie.<br />

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en ECSA (2004)<br />

Met uitzondering van containers wordt er geen groei van de ruimteproductiviteit voorzien.<br />

De kengetallen voor de ruimteproductiviteit in Tabel 2 zijn immers al beduidend hoger<br />

dan de actuele ruimteproductiviteit. Er wordt aangenomen dat de overslagbedrijven de<br />

terreinproductiviteit zullen verhogen naarmate de overslagvolumes toenemen tot aan de<br />

maxima in Tabel 2. Voor de terreinproductiviteit van containeroverslag wordt in<br />

overeenstemming met de EOS een jaarlijkse groei van 1,5% verondersteld.<br />

De ruimtevraag wordt vervolgens opgeteld tot twee categorieën:<br />

• niet-containeroverslag (inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en<br />

conventioneel stukgoed);<br />

• containeroverslag.<br />

Deze aggregatie laat ons toe om de ruimtevraag te confronteren met het ruimteaanbod<br />

op basis van gegevens uit het plan-MER (Tabel 3).<br />

In Tabel 3 worden volledigheidshalve ook de oppervlakten van het Deurganckdok en het<br />

Saeftinghedok getoond, maar deze dokken vallen niet in het projectgebied. Het<br />

projectgebied omvat enkel het gedeelte van het Linkeroevergebied dat achter de<br />

Kallosluis gelegen is, en dat door een eventuele tweede maritieme toegang zou bediend<br />

worden.<br />

Merk op dat in het inbreidingsalternatief de oppervlakte van de terreinen aan het<br />

Deurganckdok iets groter is dan in het nulalternatief. Deze extra 21 ha rekenen we wel tot<br />

het ruimteaanbod van het projectgebied in het inbreidingsalternatief, want ze zouden<br />

zonder de realisatie van het inbreidingsproject niet bestaan.<br />

18 Er is een kleine afwijking voor de niet-containertrafieken omdat in het plan-MER de ruimteproductiviteit niet<br />

per verschijningsvorm gedifferentieerd is. In de <strong>MKBA</strong> was dit wel nodig. De resulterende gemiddelde<br />

ruimteproductiviteit (voor alle verschijningsvormen) wijkt licht af van de aanname in het plan-MER. Voor de<br />

bepaling van de ruimteproductiviteit van containertrafieken grijpt het plan-MER net als de voorliggende<br />

<strong>MKBA</strong> terug naar de aannames uit EOS.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De oppervlakte van de terreinen langs het Kieldrechtdok is vanzelfsprekend onderdeel<br />

van het ruimteaanbod binnen het projectgebied in Beleidsscenario B3.<br />

Tabel 3 Ruimteaanbod<br />

34 Eindrapport<br />

(ha)<br />

Beleidsscenario A<br />

Nietcontaineroverslag<br />

Totaal<br />

Deurganckdok<br />

Containeroverslag<br />

Nulalternatief 604 418 294 124<br />

Inbreiding 579 439 315 124<br />

Tweede sluis 604 418 294 124<br />

Beleidsscenario B1/B2<br />

Nulalternatief 708 699 294 405<br />

Tweede sluis 708 699 294 405<br />

Beleidsscenario B3<br />

Nulalternatief 681 655 294 361<br />

Tweede sluis 681 655 294 361<br />

Bron: Op basis van Plan-MER van “ontwerp strategisch plan voor en de afbakening van de haven van<br />

Antwerpen in haar omgeving” (5136 bodemgebruik scenario’s plan-MER 12_03_07.xls)<br />

De impact van de ruimtebeperking wordt getoond in de volgende vier figuren (Figuur 13<br />

tot en met Figuur 16). In deze figuren wordt voor elk van de drie beleidsscenario’s de<br />

evolutie van het overslagvolume met en zonder ruimtelijke beperkingen met elkaar<br />

vergeleken (voor beleidsscenario A zijn twee figuren nodig omdat de ruimtelijke indeling<br />

verschilt tussen het inbreidingsalternatief enerzijds, en het nulalternatief en het alternatief<br />

van de tweede sluis anderzijds). Hoe het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke<br />

beperking berekend wordt, is al op pagina 31 uitgelegd (zie Figuur 12 op die pagina). In<br />

Figuur 13 tot en met Figuur 16 wordt dit potentiële overslagvolume opnieuw getoond (zie<br />

de gestreepte lijngrafieken in de figuren), maar dan op een iets andere wijze.<br />

• De vijf verschijningsvormen zijn geaggregeerd tot de twee categorieën waarvoor<br />

de ruimtevraag is berekend: niet-containers (inbegrepen containers in combinatie<br />

met ro/ro en conventioneel stukgoed) en containeroverslag.<br />

• We beschouwen enkel de overslag in het projectgebied, d.w.z. het gedeelte van<br />

het Linkeroevergebied dat achter de Kallosluis gelegen is. De containeroverslag in<br />

het Deurganckdok en het Saeftinghedok worden dus niet meer meegenomen, want<br />

ze ondervinden geen invloed van een eventuele tweede maritieme toegang.<br />

Het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke beperking wordt afgebeeld naast het<br />

potentiële overslagvolume met ruimtelijke beperking (zie volle lijngrafieken in de figuren).<br />

Deze laatste wordt berekend door het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke<br />

beperking te plafonneren vanaf het moment dat de ruimtevraag (berekend met de<br />

kengetallen in Tabel 2) het beschikbare ruimteaanbod (in Tabel 3) overschrijdt. Ook het<br />

overslagvolume met ruimtelijke beperking is een hypothetisch potentieel, want er is nog<br />

geen rekening gehouden met de beperkingen van de maritieme toegang op vlak van<br />

Saeftingedok<br />

Verrebroekdok<br />

Kieldrechtdok


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

capaciteit en maximale scheepsgrootte. Figuur 13 tot en met Figuur 16 tonen dus enkel<br />

de impact van de ruimtelijke beperkingen. Vandaar dat er geen verschillen zijn tussen<br />

nulalternatief en projectalternatief (behalve bij het inbreidingsalternatief dat zoals boven<br />

uitgelegd wel een kleine ruimtelijke impact heeft).<br />

Merk op dat het potentiële containeroverslagvolume in het projectgebied begint te stijgen<br />

vanaf 2015. Met onze aannames over de trafiekevolutie is in dat jaar het Deurganckdok<br />

volledig opgevuld en ontstaat er vanaf dan een vraag naar nieuwe terreinen voor<br />

containeroverslag (in Verrebroekdok in scenario A en in Kieldrechtdok in scenario B3).<br />

Figuur 13 Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking<br />

Beleidsscenario A - Inbreiding<br />

200<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Miljoen ton<br />

35 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

Totaal zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Totaal met<br />

ruimtebeperking<br />

Container zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Container mer<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* met<br />

ruimtebeperking


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 14 Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Nulalternatief en Tweede sluis<br />

200<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Miljoen ton<br />

36 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

Totaal zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Totaal met<br />

ruimtebeperking<br />

Container zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Container mer<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* met<br />

ruimtebeperking<br />

Figuur 15 bevat enkel een grafiek voor niet-containervervoer. In scenario B1/B2 worden<br />

er in het projectgebied (Waaslandhaven achter de Kalloluis) immers geen containers<br />

behandeld. Als het Deurganckdok vol is, worden nieuwe containertrafieken<br />

geaccommodeerd in het Saeftinghedok, dat buiten het projectgebied ligt.<br />

Figuur 15 Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Nulalternatief en Tweede sluis<br />

200<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Miljoen ton<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

Totaal zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Totaal met<br />

ruimtebeperking<br />

Container zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Container mer<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* met<br />

ruimtebeperking


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 16 Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Nulalternatief en Tweede sluis<br />

200<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Miljoen ton<br />

37 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

Totaal zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Totaal met<br />

ruimtebeperking<br />

Container zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Container mer<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* met<br />

ruimtebeperking<br />

Vervoers- en verkeersprognose in functie van de maritieme toegang<br />

Na al deze operaties is de vervoersvraag aangepast aan de capaciteit van de<br />

beschikbare ruimte. Vervolgens moet nog de beperking van de capaciteit van de<br />

maritieme toegang in rekening gebracht worden.<br />

De vervoersprognoses in ton worden gedeeld door de gemiddelde call size (zie Tabel 4)<br />

om het aantal scheepsbewegingen te verkrijgen.<br />

Tabel 4 Gemiddelde call size<br />

Goederen/scheepscategorie<br />

Startwaarde<br />

(ton/scheepsbeweging<br />

Groei/jaar<br />

Droge bulk 19.324 1%<br />

Vloeibare bulk 1.616 2%<br />

Containers 8.000 2%<br />

Ro/ro 2.671 2%<br />

Conventioneel stukgoed 2.629 2%<br />

Binnenvaart 277 2%<br />

Bron: Diverse bronnen. Zie toelichting in tekst.<br />

De startwaarde voor de call size is gelijk aan de gemiddelde call size van de schepen die<br />

in de periode 2000-2006 in de dokken achter de Kallosluis aanliepen (GHA, 2007). De<br />

uitzondering is het containervervoer, waar er gebruik gemaakt is van gegevens over de<br />

gehele Haven van Antwerpen (FOD Economie, 2006). De reden is dat er vandaag<br />

nauwelijks containervervoer in pure containerschepen naar de Waaslandhaven achter de


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Kallosluis plaatsvindt, en dat dit vervoer niet representatief is voor de<br />

containerscheepvaart die met een tweede maritieme toegang zou ontstaan.<br />

De schatting van de toekomstige evolutie van de call size is gebaseerd op diverse<br />

bronnen, die in Tabel 5 gepresenteerd worden. De gemiddelde call size wordt niet alleen<br />

door globale factoren (technologie, mondiale trends in schaalvergroting), maar ook door<br />

lokale factoren (specialisatie en maritieme toegankelijkheid van de haven) bepaald. Bij de<br />

schatting van de toekomstige evolutie van de call size moet dus bij voorkeur van<br />

havenspecifieke gegevens gebruik gemaakt worden.<br />

In de gehele haven van Antwerpen steeg de gemiddelde call size met gemiddeld 3,7%<br />

per jaar over de laatste dertig jaar. In de meest recente periode van zes jaar lag het<br />

groeipercentage zelfs nog iets hoger. Voor het Linkeroevergebied (achter de sluis van<br />

Kallo) beschikken we maar over gegevens voor de laatste zes jaar. De evolutie van de<br />

call size was er beduidend zwakker dan in de rest van de haven: een groei van slechts<br />

0,8% per jaar. Naargelang het scheepstype varieerde de jaarlijkse groeivoet tussen 3,7%<br />

(bulkschepen) tot +3,2% (ro/ro-schepen). Een periode van zes jaar vormt echter een<br />

korte basis om trends uit af te leiden. De call size kan van jaar tot jaar sterk fluctueren,<br />

vooral voor een relatief klein havengebied als de Waaslandhaven achter de Kallosluis.<br />

Niettemin lijkt het logisch dat door de beperkte maritieme toegankelijkheid de call size<br />

minder sterk groeit in de Waaslandhaven achter de Kallosluis dan elders in de haven.<br />

Bij de opstelling van de maatschappelijke kosten-batenanalyse van de verruiming van de<br />

Schelde (CPB, 2004) is een prognose gemaakt van de call size in de pure containervaart.<br />

Tot 2020 wordt een gemiddelde groei van de call size verwacht tussen 1,4% per jaar (in<br />

scenario met laagste economische groei) tot 2,5% per jaar (in scenario met hoogste<br />

economische groei). Op langere termijn neemt de groei van de call size of, omdat ook de<br />

trafieken verwacht worden om minder snel te groeien en de schaalvoordelen uitgeput<br />

raken.<br />

Tabel 5 Gegevens over de evolutie van de gemiddelde call size<br />

38 Eindrapport<br />

Scheepscategorie Periode<br />

Zeescheepvaart haven Antwerpen<br />

Zeescheepvaart Antwerpen<br />

Linkeroevergebied achter Kallosluis<br />

Containervaart haven Antwerpen<br />

Evolutie gemiddelde call<br />

size (% per jaar)<br />

1975-2006 +3,7<br />

2000-2006 +4,6<br />

2000-2006 +0,8<br />

(-3,7 tot +3,2<br />

naargelang scheepstype)<br />

2001-2020 +1,4 tot +2,5<br />

naargelang economisch<br />

scenario<br />

2020-2030 +0,5 tot +0,7<br />

naargelang economisch<br />

scenario<br />

Bron<br />

GHA, 2007b<br />

GHA, 2007<br />

CPB, 2004<br />

(verdiepingsalternatief<br />

13,1 m zonder<br />

containeroverslag in<br />

Vlissingen)<br />

Op basis van deze gegevens wordt in de voorliggende <strong>MKBA</strong> een gemiddelde groei van<br />

de call size met 2% aangenomen (tussenin de historisch waargenomen groeivoeten voor<br />

de hele haven van Antwerpen en de Waaslandhaven, en in lijn met de prognoses voor de<br />

containervaart in CPB, 2004). Voor bulkschepen wordt dit percentage tot 1% verlaagd,


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

omdat anders aan het einde van de prognosehorizon een onrealistisch hoge waarde<br />

verkregen wordt 19 .<br />

Het aantal zeeschepen wordt samen met het aantal binnenvaartschepen ingevoerd in<br />

een wachttijdmodel. De prognose van het aantal binnenvaartschepen wordt later in<br />

paragraaf 6.1.2 toegelicht en de berekening van de wachttijden in paragraaf 6.2.1.<br />

Bij een bepaalde capaciteitsbezetting zijn de wachttijden zo groot dat rederijen en<br />

operatoren een andere haven kiezen. Op basis van interviews met operatoren is<br />

aangenomen dat het omslagpunt op een bezettingsgraad van 85% ligt, wat overeenstemt<br />

met een gemiddelde wachttijd van ongeveer 4,8 uur. 20 Eenmaal deze drempel bereikt,<br />

kan de trafiek niet verder meer groeien en wordt de prognose van het aantal schepen<br />

begrensd. We veronderstellen dat vanaf dan ook de schaalvergroting in de scheepvaart<br />

stopt. Deze veronderstelling wordt gemotiveerd door het feit dat schaalvergroting slechts<br />

mogelijk gemaakt wordt door dikker wordende vervoersstromen. Indien de<br />

vervoersstromen geplafonneerd zijn, dan stopt ook de schaalvergroting.<br />

Wegens gebrek aan informatie worden de bovenvermelde aannames over de evolutie<br />

van de call size door een vrij grote mate van onzekerheid gekenmerkt. In de<br />

gevoeligheidsanalyse zal de impact van alternatieve aannames nagegaan worden.<br />

Verschuiving naar andere havens<br />

De trafieken die in het nulalternatief als gevolg van de beperkte maritieme toegang niet<br />

geaccommodeerd kunnen worden, verschuiven naar andere havens. De belangrijkste<br />

concurrerende havens voor de trafieken die vandaag achter de Kallosluis behandeld<br />

worden, zijn Gent, Zeebrugge en Zeeland Seaports. Voor containertrafieken, die in<br />

sommige projectalternatieven achter de sluis zouden behandeld kunnen worden, moet<br />

Rotterdam bij deze lijst gevoegd worden.<br />

Indien we de concurrerende havens beperken tot Gent, Zeebrugge en Zeeland Seaports,<br />

dan vertegenwoordigen de Vlaamse havens bijna 70% van het overslagvolume (in ton).<br />

Indien we Rotterdam ook meenemen, dan daalt het marktaandeel van de Vlaamse<br />

concurrerende havens tot minder 15% (zowel in ton als TEU).<br />

We nemen het middenpunt van deze twee getallen en veronderstellen dat gemiddeld<br />

40% van het op Linkeroever volume naar binnenlandse havens uitwijkt en 60% naar<br />

buitenlandse havens. Alternatieve aannames worden in de gevoeligheidsanalyse<br />

bestudeerd.<br />

19 Eenvoudigheidshalve worden in de projectalternatieven en in het nulalternatief dezelfde groeipercentages<br />

gehanteerd. Er ontstaat wel een verschil tussen de projectalternatieven en het nulalternatief omdat de<br />

schaalvergroting stopt wanneer de sluis gecongestionneerd is, wat in het nulalternatief eerder gebeurt dan<br />

in de projectalternatieven.<br />

20 De bezettingsgraad van 85% ligt dicht bij het getal van 80% dat, dat ook vaak als maximale operationele<br />

capaciteit geciteerd wordt. In feite stemt onze capaciteitsbezetting van 85% overeen met een<br />

bezettingsgraad van 75% omdat we ook nog rekening houden met capaciteitsverlies wegens onderhoud en<br />

andere operationele redenen (zie nadere uitleg in paragraaf 6.2.1)<br />

39 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Impact van drempeldiepte<br />

Er worden twee varianten van de tweede sluis bestudeerd:<br />

40 Eindrapport<br />

• diepe variant met drempeldiepte -17,8m TAW;<br />

• ondiepe variant met drempeldiepte -12,58m TAW (zoals de Kallosluis).<br />

Zoals uitgelegd in paragraaf 3.1.3 creëert de diepe variant geen extra beperking van de<br />

maritieme toegankelijkheid veroorzaakt (bovenop de al bestaande beperkingen van de<br />

waterdiepte in de Waaslandhaven en van de vaargeul in de Schelde). In geval van de<br />

diepe variant wordt de hierboven beschreven werkwijze voor de vervoers- en<br />

verkeersprognose toegepast.<br />

De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de<br />

maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de<br />

Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een<br />

volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel<br />

door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan<br />

schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste<br />

kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis.<br />

We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken<br />

achter de sluis behandeld kunnen worden. 21<br />

Een ondiepe sluis zou ook in de niet-containertrafieken een aantal ontwikkelingen<br />

definitief onmogelijk maken. Voorbeelden zijn grootschalige droge bulkoverslag, of het<br />

inspelen op de schaalvergroting van product tankers 22 en ro/ro-schepen. Op dit moment<br />

is er nog geen grootschalige bulkoverslag in de Waaslandhaven, en in de EOSscenario’s<br />

wordt geen groei van droge bulktrafieken verwacht. De huidige en verwachte<br />

schaal van de maatgevende schepen in de trafieken waarop de Waaslandhaven achter<br />

de Kallosluis zich toelegt (conventioneel stukgoed, ro/ro, chemische producten) ligt nog<br />

binnen de beperkingen van de ondiepe sluisvariant, maar de beschikbare prognoses<br />

terzake reiken niet verder dan 5-10 jaar (schepen in aanbouw en op de tekenplank).<br />

Bijgevolg kunnen de beperkingen van de ondiepe sluisvariant in de nietcontainertrafieken<br />

niet in de <strong>MKBA</strong> vertaald worden. Men kan concluderen dat de bouw<br />

van een ondiepe sluis een aantal ontwikkelingsopties op lange termijn voorgoed uitsluit,<br />

maar de kosten daarvan (in termen van misgelopen baten) zijn met de huidige trafiek- en<br />

scheepvaartvooruitzichten niet becijferbaar.<br />

In de <strong>MKBA</strong> wordt in eerste instantie de diepe sluisvariant bestudeerd. De ondiepe<br />

variant komt in de gevoeligheidsanalyse aan bod.<br />

21 Er wordt soms gesteld dat diepzeecontainerrederijen zeer aarzelend (zo niet onwillig) zijn om in een<br />

terminal achter een sluis aan te lopen. Dit zou betekenen dat zelfs met een diepe sluisvariant zouden de<br />

dokken achter de sluis niet voor pure containertrafieken in aanmerking komen. Dit argument wordt verder<br />

besproken in paragraaf 6.2.6.<br />

22 Bijzonder relevant in het licht van de recente investeringen en investeringsplannen in de Waaslandhaven in<br />

het natte bulksegment (Vopak, Mitsui/ITC/Rubis).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Nautische aspecten van het inbreidingsalternatief<br />

De nautische randvoorwaarden van het inbreidingsalternatief zijn nog niet diepgaand<br />

onderzocht. Daarom is in de vervoers- en verkeersanalyse verondersteld dat het<br />

inbreidingsalternatief geen nautische en capaciteitsbeperkingen heeft. In de werkelijkheid<br />

zullen er echter wel beperkingen zijn. Het ontvangen van grote bulk- of containerschepen<br />

in de dokken vergt moeilijke manoeuvres, die wegens tijstromingen gedurende sommige<br />

perioden van de dag niet mogelijk zijn. Grote schepen kunnen elkaar waarschijnlijk ook<br />

niet kruisen. Om al deze redenen is de capaciteit van de maritieme toegang ook in het<br />

inbreidingsalternatief begrensd. Met deze beperkingen is in de <strong>MKBA</strong> geen rekening<br />

gehouden, zodat de baten van het inbreidingsalternatief waarschijnlijk overschat worden.<br />

6.1.2 Binnenvaart<br />

Het overslagvolume van het binnenvaartvervoer in de Waaslandhaven achter de<br />

Kallosluis wordt berekend als 35% van het maritieme overslagvolume. Dit percentage is<br />

gelijk aan de gemiddelde verhouding tussen binnenvaart- en zeevaartvervoer in de<br />

Waaslandhaven achter sluis over de periode 2000-2006 (GHA, 2007). Over de gehele<br />

periode bleef deze verhouding vrijwel constant, zodat het gemiddelde als een<br />

betrouwbaar kengetal beschouwd mag worden. Tevens is 35% ongeveer gelijk aan het<br />

modale aandeel van de binnenvaart in het hinterlandvervoer van containers in het<br />

realistisch scenario van de Quick scan mobiliteit, referentiejaar 2016. (Studiegroep<br />

Omgeving, 2005).<br />

Net als bij de zeescheepvaart wordt het aantal scheepsbewegingen van<br />

binnenvaartschepen verkregen door overslagvolume te delen door de gemiddelde call<br />

size. Als startwaarde voor de call size wordt 277 ton/schip gehanteerd. Dit is gelijk aan<br />

het waargenomen gemiddelde in de Waaslandhaven achter de Kallosluis over de periode<br />

2000-2006 (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap, 2004 en GHA, 2007).<br />

Merk op dat er een groot verschil is tussen de call size (gemiddeld gewicht dat per<br />

aanlopend schip in de dokken achter de Kallosluis geladen of gelost wordt) en de<br />

gemiddelde vervoerde lading van de binnenvaartschepen die door de Kallosluis varen.<br />

De eerste bedroeg zoals al vermeld 277 ton. De laatste was bijna dubbel zo hoog:<br />

gemiddeld 492 ton over de periode 2000-2006 (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap,<br />

2004 en GHA, 2007). Dit suggereert dat vele schepen deelladingen lossen of laden.<br />

Ook de waargenomen evolutie van beide variabelen loopt uiteen. De call size fluctueerde<br />

rond 280 ton zonder duidelijke trend, terwijl het gemiddelde vervoerde gewicht van de<br />

schepen in de Kallosluis steeg met 3,4% per jaar (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap,<br />

2004 en GHA, 2007). Dit laatste cijfer stemt tevens ongeveer overeen met de evolutie<br />

van de gemiddelde vervoerde lading in de binnenvaart op het gehele Belgische<br />

grondgebied: +2,8%/jaar over de periode 2000-2005 (FOD Economie, 2006b). Wij<br />

hanteren een groeivoet van 2% per jaar, die tussenin de waargenomen cijfers ligt.<br />

Voor de berekening van de externe kosten van het achterlandvervoer moeten we de<br />

gemiddelde afstanden van het achterlandvervoer schatten. In een <strong>MKBA</strong> vanuit nationaal<br />

standpunt is de afgelegde afstand op Belgisch grondgebied relevant. Hiervoor<br />

onderstellen we een gemiddelde waarde van 50km, die overeenstemt met de gemiddelde<br />

afstand van alle binnenvaartvervoer op Belgisch grondgebied (berekend op basis van<br />

gegevens uit FOD Economie, 2006b).<br />

41 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

In het internationale standpunt is het grondgebied waarop het vervoer plaatsgrijpt niet<br />

relevant. In een <strong>MKBA</strong> vanuit internationaal standpunt moeten we kijken naar de impact<br />

van het project op de afgelegde afstand. In het projectalternatief kan een grotere fractie<br />

van de autonome groei van de maritieme overslag in de haven van Antwerpen behandeld<br />

worden. Zonder project moet een deel van deze goederenstromen naar andere havens<br />

uitwijken. In overweging nemende dat (1) de haven van Antwerpen een centrale ligging<br />

heeft 23 , (2) elke haven in de eerste plaats het nabije hinterland bedient, en (3) het gaat<br />

om de autonome groei van goederenstromen die zonder fysische beperkingen bij<br />

voorkeur naar de haven van Antwerpen komen, mag men concluderen dat, indien deze<br />

stromen niet in Antwerpen behandeld kunnen worden, ze moeten uitwijken naar andere,<br />

minder goed gelegen havens waardoor de achterlandafstanden toenemen. De<br />

belangrijkste concurrerende havens bevinden zich alle op een afstand van ongeveer<br />

100km (Zeebrugge, Vlissingen en Rotterdam; Gent en Terneuzen liggen iets dichterbij).<br />

Trafieken die uitwijken worden dus met een extra hinterlandafstand van maximaal 100<br />

km geconfronteerd. Voor sommige trafieken zal naargelang de hinterlandbestemming de<br />

extra afstand echter kleiner (of mogelijk zelfs negatief) zijn. Analoog aan de<br />

halveringsregel voor de baten onderstellen we dat de gemiddelde extra afstand de helft<br />

van de maximale afstand bedraagt of 50km. Deze extra afstand wordt in het<br />

internationale standpunt vermeden voor de goederenstromen die in het projectalternatief<br />

in de haven van Antwerpen blijven, maar zonder project zouden uitwijken.<br />

6.1.3 Wegvervoer en spoorvervoer<br />

De raming van het hinterlandvervoer via weg en spoor gebeurt op dezelfde wijze als voor<br />

het binnenvaartvervoer:<br />

42 Eindrapport<br />

• berekening van het vervoersvolume in ton op basis van percentage van maritieme<br />

overslag;<br />

• omzetting naar vervoersprestatie in tonkilometer met behulp van kengetallen voor<br />

de gemiddelde afgelegde afstand.<br />

Tabel 6 geeft een overzicht van de parameters die voor de prognose van het weg- en<br />

spoorvervoer gehanteerd zijn.<br />

23 Zie studie van SEA, waarvan de resultaten onder meer in TV Studiegroep Omgeving <strong>–</strong> BCI (2005)<br />

gepresenteerd worden.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 6 Parameters voor prognose van het weg- en spoorvervoer (tonkilometer)<br />

43 Eindrapport<br />

Parameter Waarde Bron/toelichting<br />

Volume (ton) Weg: 38% van maritiem<br />

overslagvolume<br />

Gemiddelde afstand in België<br />

(nationaal standpunt)<br />

Gemiddelde vermeden afstand<br />

in projectalternatief in<br />

internationaal standpunt<br />

Spoor: 21% van maritiem<br />

overslagvolume<br />

Weg: 110 km<br />

Spoor: 130 km<br />

6.2 Waardering van de directe effecten<br />

6.2.1 Vermeden directe wachttijdkosten van de schepen<br />

Wachttijdmodel<br />

Modaal aandeel van weg- en spoorvervoer in<br />

hinterlandvervoer in realistisch scenario van<br />

de Quick Scan mobiliteit, referentiejaar 2016<br />

(Studiegroep Omgeving, 2005), aangepast<br />

voor hoger aandeel van binnenvaart in<br />

Waaslandhaven achter sluis dan in de Quick<br />

Scan.<br />

Gemiddelde afstand van alle<br />

wegvervoer/spoorvervoer op Belgisch<br />

grondgebied (FOD Economie, 2006b)<br />

50 km Helft van afstand tot belangrijkste<br />

concurrerende havens. Zie toelichting in de<br />

laatste alinea van paragraaf 6.1.2.<br />

Per beleidsscenario en projectalternatief (inbegrepen nulalternatief) is een wachttijdmodel<br />

ontwikkeld. De marktvraag van de Waaslandhaven (binnen de ruimtelijke beperkingen) is<br />

in de wachttijdmodellen gevoerd. Er is een benuttingsgraad van de sluis bepaald waarbij<br />

de groei van het aantal schepen afgetopt wordt. Per alternatief is de maximale<br />

benuttingsgraad in verschillende jaren bereikt en hierdoor heeft elk alternatief zijn eigen<br />

prognose van het aantal scheepsbewegingen.<br />

De ontwikkeling van een sluissimulatiemodel valt buiten het kader van deze studie. Er is<br />

voor gekozen om aan de hand van een simpel wachttijdmodel de toekomstige congestie<br />

te berekenen in het nulalternatief en de projectalternatieven. In theorie heeft de sluis een<br />

bepaalde capaciteit. Deze wordt bepaald op basis van de grootte, schuttingtijd en<br />

verdeling type schepen. In de praktijk zijn er diverse additionele factoren die de capaciteit<br />

van de sluis beperken, waaronder:<br />

• tijdsschema van shifts van havenarbeid;<br />

• diverse voorrangsregelingen (tankers, gevaarlijke stoffen, militaire transporten,<br />

uitgaand-ingaand verkeer);<br />

• coördinatie tussen de diverse partijen die met de sluisplanning verbonden zijn<br />

(zoals loodsen, bootmannen, sleepdiensten,…;<br />

• lege schuttingen om congestie op te lossen;<br />

• complexe planning, bijvoorbeeld wegens tussendoorkomende binnenvaartschepen<br />

• getijdevensters,…<br />

Het model werkt met een standaard wachttijdtheorie en is aangepast door per jaar 3<br />

dagen onderhoud en 10% minder sluiscapaciteit (wegens de zes bovenstaande


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

additionele factoren) aan te nemen. Andere aannames zijn (op basis van gegevens van<br />

GHA):<br />

44 Eindrapport<br />

• 3,27 schepen per schutting in de Kallosluis;<br />

• 5,72 schepen per schutting in tweede sluis (kolkoppervlakte is bijna twee maal zo<br />

groot als die van de Kallosluis);<br />

• 13% van de schuttingen zijn leeg;<br />

• duur lege schutting: 15 minuten;<br />

• duur beladen schutting: 55 minuten. 24<br />

Er is aangenomen dat de aankomstpatronen van schepen bij de sluis een klassieke<br />

Poisson-verdeling volgen en dat de versastijd een negatief exponentiële verdeling volgt.<br />

Een steekproef in augustus en september 2005 leverde een gemiddelde nettoversastijd<br />

op van 15 minuten met een standaardafwijking van 5 minuten 25 . De maximale gemeten<br />

sluistijd gedurende die periode was 42 minuten.<br />

Aangenomen is echter dat de totale versastijd bij een beladen schutting, inclusief in- en<br />

uitvaren, 55 minuten bedraagt. Voor een lege schutting is de totale tijd op 15 minuten<br />

gesteld. Omdat het percentage lege schuttingen ongeveer 13% bedraagt van het aantal<br />

totale schuttingen, bedraagt het gewogen gemiddelde 50 minuten. Het maximum aantal<br />

schuttingen per dag (lege + gevulde) bedraagt hiermee dus 29 (waarvan ongeveer 25<br />

volle). Voor de totale versassing is aangenomen dat deze een negatief exponentiële<br />

verdeling volgt.<br />

In het nulalternatief zijn de wachttijden en de daarmee verbonden congestiekosten m.b.v.<br />

het standaard M/M/1 model berekend en in de diverse projectalternatieven is het M/M/2<br />

model van toepassing. Een mogelijke modelvariant zou zijn om in de projectalternatieven<br />

met twee M/M/1 modellen te rekenen (er zijn immers twee sluizen), maar dit zou<br />

betekenen dat ladingpakketten aan elke sluis toebedeeld zouden moeten worden. In de<br />

praktijk bepaalt echter de sluisplanning van het Havenbedrijf om van de bestaande<br />

Kallosluis dan wel van de nieuwe sluis gebruik te maken. In deze situatie ligt toepassing<br />

van een M/M/2 model wat meer voor de hand. Met behulp van deze modellen is o.m.<br />

berekend:<br />

• bezettingsgraad van de sluis/sluizencomplex;<br />

• gemiddelde wachttijd per schip;<br />

• gemiddelde tijd dat een schip in het sluizensysteem doorbrengt;<br />

• gemiddeld aantal wachtende schepen;<br />

• gemiddeld aantal schepen in het sluizensysteem.<br />

Daarnaast zijn nog een aantal additionele grootheden berekend, zoals bijvoorbeeld de<br />

kans dat een schip langer dan x uur moet wachten.<br />

24 Dat is iets hoger dan de vandaag waargenomen waarde. Door de toenemende scheepsgrootte mag men<br />

aannemen dat de schuttijd zal stijgen.<br />

25 Deze waargenomen gemiddelde netto versastijd is daarmee een factor 2 kleiner dan in andere rapporten<br />

wordt aangegeven.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Omdat wachttijden, zoals berekend door de modellen, optreden als gevolg van het<br />

operationele gebruik van de sluis zelf, en de modellen geen rekening houden met overige<br />

oorzaken van oponthoud (bijvoorbeeld gebrek aan loodsen), zijn de wachttijdresultaten<br />

van het model gekalibreerd naar de waargenomen wachttijden in het recente verleden.<br />

Voor het nulalternatief en het inbreidingsalternatief zijn de onderstaande basisformules<br />

gebruikt (M/M/1-model):<br />

45 Eindrapport<br />

• bezettingsgraad<br />

λ<br />

ρ = ,<br />

µ<br />

waarbij λ = aantal aankomsten van scheepsgroepen (van gezamenlijk geschutte<br />

schepen) per tijdseenheid<br />

µ = aantal versassingen per tijdseenheid<br />

• de kans op een leeg systeem Po = 1−<br />

ρ<br />

• gemiddeld aantal scheepsgroepen in het systeem<br />

• gemiddeld aantal wachtende scheepsgroepen in het<br />

systeem<br />

• de gemiddelde tijd dat een scheepsgroep in het systeem<br />

doorbrengt<br />

• de gemiddelde tijd dat een scheepsgroep doorbrengt in<br />

de wachtrij<br />

λ<br />

L =<br />

µ − λ<br />

λ<br />

Lq = L −<br />

µ<br />

W<br />

1<br />

=<br />

µ − λ<br />

1<br />

Wq = W −<br />

µ<br />

Voor de alternatieven met tweede sluis de onderstaande basisformules gebruikt (M/M/smodel,<br />

waarbij s=k gelijk is aan het aantal sluizen, in casu 2).<br />

• bezettingsgraad<br />

• de kans op een leeg systeem<br />

• gemiddeld aantal scheepsgroepen in het<br />

systeem<br />

• gemiddeld aantal wachtende<br />

scheepsgroepen in het systeem<br />

ρ =<br />

λ<br />

sµ<br />

Po =<br />

[<br />

1<br />

1 ∑ !<br />

0<br />

− = n k<br />

n<br />

n=<br />

1<br />

λ n 1 λ k kµ<br />

( ) )] + ( ) ( )<br />

µ k!<br />

µ kµ<br />

− λ<br />

k<br />

λµ ( λ / µ ) λ<br />

L = Po + 2<br />

( k −1)!<br />

( kµ<br />

− λ)<br />

µ<br />

λ<br />

Lq<br />

= L −<br />

µ


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

46 Eindrapport<br />

• de gemiddelde tijd dat een<br />

scheepsgroep in het systeem<br />

doorbrengt<br />

• de gemiddelde tijd dat een<br />

scheepsgroep doorbrengt in de wachtrij<br />

Wachttijdkosten<br />

k<br />

λµ ( λ / µ ) 1<br />

W = Po + 2<br />

( k −1)!<br />

( kµ<br />

− λ)<br />

µ<br />

1<br />

Wq = W −<br />

µ<br />

Onder wachttijdkosten wordt verstaan de kosten van een schip gedurende de periode dat<br />

het schip moet wachten voor de sluis. De wachttijdkosten worden bepaald door de<br />

volgende inputgegevens:<br />

• gemiddelde wachttijd per schip (zie vorige paragraaf);<br />

• verdeling van scheepstypen (berekend in de vervoersprognose; zie paragraaf<br />

6.1.1);<br />

• scheepskosten per scheepstype (zie Tabel 7).<br />

Tabel 7 Scheepskosten per scheepstype 26<br />

Type zeeschip Grootte [dwt] Capex [€/dag] Opex [€/dag]<br />

Droge bulk 23.000 7.600 3.800<br />

27.000 10.200 4.005<br />

70.000 11.900 4.500<br />

Natte bulk 23.000 11.020 4.826<br />

27.000 14.790 5.086<br />

70.000 17.255 5.715<br />

RoRo 10.000 16.676 3.700<br />

Type<br />

binnenvaaartschip<br />

Grootte [tonnage] Capex/Opex [€/dag]<br />

Droge lading 550 1.284<br />

950 1.821<br />

4500 3.493<br />

Tanker 550 2.042<br />

950 2.790<br />

4500 6.179<br />

Bron: Zeeschepen: Drewry (2005, 2006); Binnenvaartschepen: NEA (2004) <strong>–</strong> cijfers met betrekking tot 2002<br />

geactualiseerd tot 2007 met behulp van de algemene prijsindex (Planbureau 2007).<br />

26 Tabel 7 toont enkel gegevens over de kosten van scheepstypes bestemd voor goederencategorieën die<br />

vandaag achter de Kallosluis overgeslagen worden. Gegevens over containerschepen zijn hier niet<br />

relevant, want er varen vandaag geen (of nauwelijks) pure containerschepen door de Kallosluis. Bijgevolg<br />

zijn er vandaag geen wachttijden voor deze scheepscategorie en het is dan ook per definitie onmogelijk om<br />

vermeden wachttijdkosten te bepalen. Daarom worden de baten van nieuwe containervaart op een andere<br />

wijze berekend, die verderop in paragraaf 6.2.6 uiteengezet wordt.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Vervolgens worden de wachttijden per schip per dag vermenigvuldigd met de kosten per<br />

dag maal het aantal schepen per alternatief.<br />

Berekening van de vermeden wachttijdkosten<br />

Figuur 17 toont hoe de baten van de vermeden wachttijdkosten berekend worden.<br />

In de figuur zijn twee aanbodscurven voor de Waaslandhaven achter de Kallosluis<br />

afgebeeld, één zonder tweede maritieme toegang (gestreepte lijn) en één met tweede<br />

maritieme toegang (volle lijn). De stijgende aanbodscurven weerspiegelen het feit dat<br />

hogere overslagvolumes congestie en hogere wachttijdkosten veroorzaken. De volle lijn<br />

ligt rechts van de gestreepte lijn. In het alternatief met tweede maritieme toegang (en dus<br />

grotere capaciteit) wordt het punt waarop de wachttijdkosten beginnen te stijgen slechts<br />

bij hogere overslagvolumes bereikt.<br />

Eerder werd aangestipt bij een bepaalde capaciteitsbezetting de wachttijden zo groot<br />

worden dat rederijen en operatoren een andere haven kiezen. Dit omslagpunt ligt op een<br />

bezettingsgraad van 85% ligt, wat overeenstemt met een gemiddelde wachttijd van<br />

ongeveer 4,8 uur. In de figuur is dat weergegeven door de vraagcurve horizontaal te<br />

tekenen op het niveau van de wachttijdkosten die met 4,8 uren wachten gepaard gaan.<br />

Het verticale gedeelte van de vraagcurve snijdt de X-as (overslagvolume) op het punt dat<br />

door het EOS-scenario voorspeld wordt. Dit is het overslagvolume dat zonder fysische<br />

beperkingen zou gerealiseerd worden. Elk jaar schuift dit overslagvolume naar rechts op<br />

in lijn met de autonome groei.<br />

Het werkelijke overslagvolume bevindt zich op het snijpunt van de aanbodscurve en de<br />

vraagcurve. De aanleg van een tweede maritieme toegang heeft twee effecten:<br />

47 Eindrapport<br />

• de wachttijd en wachttijdkosten dalen;<br />

• het overslagvolume stijgt.<br />

De rood gearceerde rechthoek geeft de waarde van de vermeden wachttijdkosten weer.<br />

Het is gelijk aan de verandering van het surplus onder de vraagcurve. 27<br />

Merk op dat de toename van het overslagvolume nog andere baten creëert dan de<br />

vermeden wachttijdkosten (bijvoorbeeld extra inkomsten van scheepvaartrechten). Deze<br />

andere baten zijn niet afgebeeld in Figuur 17.<br />

27 Gewoonlijk heeft de verandering van het surplus onder de vraagcurve de vorm van een trapezium. Omdat<br />

de vraagcurve in dit geval horizontaal getekend is, wordt het trapezium tot een rechthoek herleid.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 17 Berekening van de vermeden wachttijdkosten<br />

Wachttijdkosten<br />

met 4,8 uren<br />

wachten<br />

Wachttijdkosten<br />

met project<br />

48 Eindrapport<br />

Wachttijdkosten<br />

Aanbodscurve<br />

zonder tweede<br />

maritiem toegang<br />

Overslag<br />

zonder<br />

project<br />

Overslag met<br />

project<br />

= EOS t<br />

Vraagcurve<br />

6.2.2 Vermeden directe wachttijdkosten van de goederen<br />

Aanbodscurve<br />

met tweede<br />

maritieme toegang<br />

Vermeden wachttijdkosten<br />

Overslagvolume<br />

achter Kallosluis<br />

Behalve voor de schepen zijn er ook wachttijdkosten voor de goederen. Deze worden<br />

berekend met de volgende formule:<br />

vermeden wachttijdkosten per ton = vermeden wachttijd in fractie van een jaar<br />

x 15,2% per jaar<br />

x waarde van de goederen per ton.<br />

Het percentage van 15,2% per jaar bestaat uit 5% interestkosten, 10% ontwaarding en<br />

0,2% verzekeringen ofte 0,000017352 per uur, overeenkomstig de Standaardmethodiek<br />

voor de bepaling van de waarde van één uur tijdswinst voor goederen.<br />

De waarde van de goederen op 700 euro per ton. Dit is de gemiddelde waarde van de<br />

goederen die in België in 2006 via zee in- of uitgevoerd werden (op basis van gegevens<br />

uit COMEXT-databank).<br />

6.2.3 Vermeden indirecte wachttijdkosten<br />

Een ander effect van wachttijden zijn de extra arbeidskosten. Door de wachttijden kan het<br />

voorkomen dat een bestelde shift arbeiders die klaarstaat om het schip te laden of te<br />

lossen niet kan werken omdat het schip niet op tijd komt. Voor het bepalen van deze<br />

kosten zijn de volgende input variabalen nodig:<br />

• teams per shift per schip;<br />

• Kans dat schepen langer moeten wachten dan 2,0 uur;<br />

• percentage van schepen die shift niet meer kan afzeggen;<br />

• kosten per shift.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Er is aangenomen dat er 4 shifts werken per zeeschip en een kwart shift per<br />

binnenvaartschip. Tevens is bepaald dat 10% van het aantal schepen wat te laat komt de<br />

shift niet meer kan opzeggen. Uit interviews bleek dat de shift in de meeste gevallen nog<br />

voor 2 uur voor start van de shift kan worden afgezegd. De kosten per shift is een<br />

gewogen gemiddelde van € 7.350, de weging is uitgevoerd op basis van week en<br />

weekenddagen 28 .<br />

6.2.4 Kortere vaarafstand<br />

De tweede sluis aan het einde van het Deurganckdok ligt dichter bij zee. Ook<br />

binnenvaartschepen met een stroomafwaartse herkomst of bestemming genieten van<br />

een verkorting van de vaartijd.<br />

De afstand tussen de toegangsgeul naar het Deurganckdok en de toegangsgeul naar de<br />

Kallosluis bedraagt 6 km (vanaf deze punten geldt een gelijke afstand naar<br />

bestemmingen in de Waaslandhaven). Tabel 8 toont de berekening van het<br />

vaarafstandsvoordeel voor zeeschepen.<br />

Tabel 8 Berekening van vaarafstandsvoordeel voor zeeschepen<br />

49 Eindrapport<br />

Item Eenheid Waarde Berekening Bron<br />

Afstandsvoordeel km 6 A Google Earth<br />

Snelheid km/uur 18 B<br />

Vaartijdvoordeel/scheepsbeweging uur 0,33 C = A/B<br />

Vaste scheepskosten per dag Euro/dag 16.761 D Gemiddelde van<br />

scheepstypen in Tabel<br />

7. Zelfde als gebruikt<br />

voor wachttijdkosten<br />

Brandstofverbruik Ton/dag 25 E Clarcksen register.<br />

Gemiddeld schip van<br />

20.000 DWT.<br />

Brandstofprijs USD/ton 350 F www.bunkerworld.com<br />

Wisselkoers USD/euro 1,37 G<br />

Brandstofkosten per dag Euro/dag 6.387 H = E*F/G<br />

Scheepskosten varend schip Euro/dag 23.148 I = D+H<br />

Vaarafstandsvoordeel per<br />

scheepsbeweging<br />

Euro 321 J = I*C/24<br />

De verdeling van het aantal schuttingen tussen de Kallosluis en de nieuwe tweede sluis<br />

is 35%/65%, wat betekent dat 65% van de zeeschepen van het vaarafstandsvoordeel in<br />

de alternatieven met tweede sluis geniet. Deze verhouding weerspiegelt de verhouding<br />

tussen de kolkoppervlakte van de Kallosluis en de tweede sluis. Op de langere termijn,<br />

wanneer beide sluizen opnieuw een volledige capaciteitsbezetting naderen, zal de<br />

verdeling van het aantal schepen tussen beide sluizen ongeveer overeenstemmen met<br />

de verdeling van hun capaciteit, d.w.z. hun kolkoppervlakte.<br />

28 Informatie van een operator die in de Waaslandhaven bedrijvig is. Het aantal gangs varieert van 2 tot 6 per<br />

schip. Ro/ro-schepen hebben gemiddeld meer gangs nodig dan bulkschepen. De aanname van 4 shifts per<br />

schip is een gemiddelde.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

In het inbreidingsalternatief moet 65% van de schepen toch de Kallosluis gebruiken (in<br />

verhouding tot de oppervlakte van de terreinen voor niet-containeroverslag). Dus geniet<br />

in dit alternatief slechts 35% van de zeeschepen van het vaarafstandsvoordeel.<br />

Tabel 9 toont de berekening van het vaarafstandsvoordeel voor binnenvaartschepen.<br />

Tabel 9 Berekening van vaarafstandsvoordeel voor binnenvaartschepen<br />

50 Eindrapport<br />

Item Eenheid Waarde Berekening Bron<br />

Afstandsvoordeel km 6 A Google Earth<br />

Snelheid km/uur 14,4 B<br />

Vaartijdvoordeel/scheepsbeweging uur 0,42 C = A/B<br />

Scheepskosten varend schip Euro/uur 93 D NEA (2004),<br />

Factorkosten van<br />

goederenverkeer*<br />

Vaarafstandsvoordeel/<br />

scheepsbeweging<br />

Euro/km 4,1 E Idem<br />

Euro 63 F = A*E + C*D<br />

* Middelgroot, droge bulk, situatie 1 januari 2002, geactualiseerd naar 2007<br />

60% van de binnenvaartschepen heeft een stroomafwaartse bestemming (Quick scan<br />

mobiliteit, p. 46, tabel 8) 29 In de alternatieven met tweede sluis genieten deze van een<br />

vaarafstandsvoordeel. In het inbreidingsalternatief hebben slechts 35% van de schepen<br />

een voordeel, want de overige moeten toch in de dokken achter de Kallosluis zijn.<br />

6.2.5 Vermeden risico van sluisuitval<br />

De dokken achter de Kallosluis zijn slechts via die ene sluis bereikbaar. Indien de sluis<br />

ten gevolge van een ongeval onverwacht uitvalt, dan vallen de activiteiten stil. 30 De<br />

ladingen moeten naar het Rechteroevergebied of andere havens uitwijken, wat extra<br />

kosten met zich meebrengt. Bovendien zijn de schepen die op dat moment in de dokken<br />

aangemeerd waren, geblokkeerd. Een tweede maritieme toegang laat toe om de<br />

gevolgen van het uitvallen van één van de twee toegangswegen in grote mate op te<br />

vangen.<br />

In de alternatieven met tweede sluis wordt de toegang naar de dokken achter de<br />

Kallosluis verdubbeld. In het inbreidingsalternatief blijft een deel van de Waaslandhaven<br />

slechts via één sluis bereikbaar.<br />

Een onderzoek van een verzekeringsmaatschappij in opdracht van GHA waardeerde dit<br />

risico op 175.000 euro per jaar (premie). Dit premiebedrag wordt in de <strong>MKBA</strong> gebruikt om<br />

het vermeden risico van sluisuitval te vermijden.<br />

29 Studiegroep Omgeving (2005), op. cit.<br />

30 Een aangekondigde, verwachte uitval voor onderhoud heeft een impact op de capaciteit van de maritieme<br />

toegang, en vertaalt zich in de wachttijd. Dit effect is al in de berekening van de wachttijd meegenomen (zie<br />

paragraaf 6.2).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

In de alternatieven met tweede sluis wordt dit bedrag voor 100% als baten aangerekend.<br />

In het inbreidingsalternatief bedragen de baten slechts 35% (daar nog 65% van de<br />

schepen via de Kallosluis moet varen).<br />

6.2.6 Baten van nieuwe containertrafiek<br />

De tot nu besproken baten gelden slechts voor de goederencategorieën die vandaag al in<br />

de Waaslandhaven achter de Kallosluis overgeslagen worden: droge en vloeibare bulk,<br />

ro/ro, conventioneel stukgoed en containers in combinatie met ro/ro en conventioneel<br />

stukgoed. Het zijn deze trafieken die reageren op de vermindering van de wachttijden en<br />

van het risico van sluisuitval.<br />

Pure containertrafieken komen vandaag nauwelijks voor in de Waaslandhaven achter de<br />

Kallosluis. In beleidsscenario’s A en B3 verschijnen ze als nieuwe trafiekpotenties, nadat<br />

het Deurganckdok vol is. Die nieuwe potenties kunnen enkel met een ruimere maritieme<br />

toegang geaccommodeerd worden. De bestaande Kallosluis biedt onvoldoende diepgang<br />

om de grotere containerschepen te schutten.<br />

Aangezien pure containertrafieken vandaag niet of nauwelijks voorkomen, kunnen de<br />

baten niet aan de hand van vermeden wachttijdkosten bepaald worden. Daarom wordt<br />

een andere aanpak gevolgd op basis van vermeden omrijkosten. Indien de potentiële<br />

containertrafieken niet in de haven van Antwerpen behandeld kunnen worden, moeten ze<br />

naar andere havens uitwijken. Deze havens zijn voor de betrokken goederenstromen<br />

minder centraal gelegen dan de haven van Antwerpen (zouden ze niet tot het<br />

marktpotentieel van de haven van Antwerpen behoren). Daardoor neemt de gemiddelde<br />

afstand van het achterlandvervoer toe. Deze kosten worden vermeden in de<br />

projectalternatieven.<br />

De berekening van de baten van de nieuwe containertrafieken wordt in Tabel 10<br />

toegelicht.<br />

51 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 10 Berekening van baten van nieuwe containertrafieken<br />

52 Eindrapport<br />

Item Eenheid Waarde Berekening Bron/toelichting<br />

Vermeden vervoerskosten<br />

Gemiddelde omrijafstand km 100 A Bijvoorbeeld: Antwerpen LO -<br />

Rotterdam (Rozenburg):<br />

125km; Antwerpen LO -<br />

Zeebrugge: 90km; Antwerpen<br />

LO - Vlissingen: 90km<br />

Vervoerskosten per voertuigkm euro 1,5 B Actualisatie van NEA, 2004.<br />

TEU per truck TEU 1,5 C<br />

Ton per TEU ton 11 D Gemiddelde in haven van<br />

Antwerpen<br />

Ton per truck ton 16,5 E = C*D<br />

Vervoerskosten per tonkm euro/tonkm 0,09 F = B/E<br />

Vervoerskosten per ton euro/ton 9,1 G = F*A<br />

Vermeden tijdskosten van goederen<br />

Gemiddelde waarde goederen euro/ton 3500 H COMEXT-database (extra-EUhandel<br />

van België via zee,<br />

NSTR-categorie 9, gemiddelde<br />

waarde per ton in 2006)<br />

Interestvoet % 10% I Vereist rendement van private<br />

bedrijven<br />

Gemiddelde omrijtijd uur 1,5 J 60 km/uur<br />

Tijdskosten van omrijden euro/ton 0,06 K = H*I*J/<br />

(365*24)<br />

Totale vermeden kosten<br />

Totale vermeden kosten euro/ton 9,2 L = G+K<br />

Toepassing halveringsregel euro/ton 4,6 M = L/2<br />

Diepzeecontainertrafieken achter een sluis<br />

Containerrederijen hebben een sterke voorkeur voor terminals die rechtstreeks (d.w.z.<br />

zonder sluispassage) toegankelijk zijn. Een terminal achter een sluis wordt als<br />

onaantrekkelijk beschouwd wegens de tijdskosten die door de sluispassage veroorzaakt<br />

worden. Voor rederijen met een omvangrijk transhipmentvolume speelt dit nadeel des te<br />

sterker omdat een container die tussen een diepzeeschip en een feeder overgeladen<br />

wordt twee maal de tijdskosten oploopt.<br />

Er zijn twee manieren om de voorkeur voor direct toegankelijke terminals in de KBA op te<br />

nemen.<br />

• De eerste manier vertrekt van de stelling dat containerrederijen weigeren om<br />

nieuwe trafieken te sturen naar terminals die achter een sluis gelegen zijn. De<br />

kostenhandicap van een sluis is prohibitief en er zijn voldoende alternatieve<br />

locaties zonder sluis. Deze stelling wordt verdedigd in een recente studie van<br />

Ocean Shipping Consultants (OSC, 2006). Ze leidt tot een werkwijze waarbij<br />

terminals achter een sluis geen pure containertrafieken behandelen (enkel<br />

containers gemengd met ro/ro of conventioneel stukgoed).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

53 Eindrapport<br />

• De tweede manier vertrekt van de stelling dat containerrederijen wel bereid zijn om<br />

terminals achter een sluis te bezoeken, op voorwaarde dat de kostenhandicap<br />

gecompenseerd wordt (zie voorbeeld van MSC op het rechteroevergebied van de<br />

haven van Antwerpen). In deze werkwijze wordt de kostenhandicap als een<br />

vermindering van de baten gemodelleerd. Volgens de eerder geciteerde studie van<br />

OSC bedraagt de kostenhandicap naargelang de scheepsgrootte en de mate van<br />

transhipment tussen 2 en 6,5 euro per container, of 0,26 euro per ton (11 ton per<br />

TEU en 1,5 TEU per container). Dit bedrag wordt afgetrokken van de boven<br />

bepaalde containerbaten van 4,6 euro/ton.<br />

In de <strong>MKBA</strong> wordt de tweede werkwijze gevolgd. De impact van eerste werkwijze wordt<br />

in de gevoeligheidsanalyse onderzocht.<br />

Herinner dat in geval van een sluis met kleine drempeldiepte pure containertrafieken in<br />

ieder geval uitgesloten worden (zie paragraaf 6.1.1) en de eerste werkwijze dus<br />

gehanteerd wordt. De tweede werkwijze is enkel van toepassing voor een sluis met diepe<br />

drempel.<br />

6.2.7 Internationaal en nationaal standpunt<br />

De tot nu besproken baten gelden in het internationale standpunt. Met de hierboven<br />

beschreven rekenmethodes worden de totale directe baten bepaald, ongeacht de partij of<br />

de regio waar ze neervallen.<br />

De besparingen van de scheepvaartkosten ontstaan in eerste instantie bij de reders,<br />

maar deze kostenbesparingen worden “doorgegeven” aan andere actoren. Onder druk<br />

van de onderlinge concurrentie geven de reders de besparingen deels of volledig door<br />

aan hun klanten, d.w.z. de verladers, in de vorm van lagere vervoersprijzen. De verladers<br />

geven op hun beurt de besparingen in de vorm van lagere prijzen aan hun klanten door,<br />

enz. Op deze wijze worden de besparingen “stroomafwaarts” in de productieketen<br />

doorgeschoven. Indien er in alle schakels van de productieketen voldoende concurrentie<br />

tussen de bedrijven heerst (en er zijn geen aanwijzingen van het tegendeel), komen alle<br />

besparingen uiteindelijk bij de eindconsumenten terecht.<br />

Het nationale aandeel in de totale baten wordt dan bepaald door het nationale aandeel<br />

van de eindconsumenten van de goederen die in de Waaslandhaven overgeslagen<br />

worden. In de praktijk is het echter niet mogelijk om de goederenstromen doorheen de<br />

productieketen tot bij de eindconsument te volgen. Daarom wordt een benaderende<br />

aanpak gehanteerd op basis van de onmiddellijke bestemming van de goederen die via<br />

de Waaslandhaven ingevoerd worden.<br />

Op die basis van die benadering wordt het nationale aandeel in de tot nu toe besproken<br />

baten op 38% bepaald. Die percentage is gelijk aan het product van het aandeel van de<br />

invoerstromen in de Waaslandhaven achter de sluis (57%, volgens de statistieken van<br />

GHA) en van het aandeel met Belgische bestemming (66%, inschatting op basis van<br />

studie van AGHA-SEA in 2001).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

6.2.8 Havenrechten<br />

De door het project aangetrokken trafieken (d.w.z. verschil tussen overslagvolume in<br />

nulalternatief en projectalternatief) genereren extra inkomsten uit havenrechten. Deze<br />

worden begroot op 0,54 euro per ton maritieme overslag (omzet zeevaart- en<br />

binnenvaartrechten per ton maritieme overslag in jaarrekening 2004 van GHA,<br />

geactualiseerd voor de inflatie tussen 2004 en 2007).<br />

De baten van havenrechten worden enkel in het nationale standpunt berekend, en dit<br />

slechts voor 60% van het door het project aangetrokken overslagvolume. Er wordt<br />

aangenomen dat 40% van het overslagvolume uit andere Vlaamse havens afkomstig is,<br />

en daar inkomstenverliezen veroorzaakt.<br />

In het internationale standpunt zijn er geen extra inkomsten uit havenrechten. Het project<br />

van de tweede maritieme toegang wordt verondersteld om geen significante impact op<br />

het totale volume van de maritieme goederenstromen te hebben, maar enkel tot een<br />

verschuiving van die goederenstromen ten voordele van Antwerpen te leiden.<br />

De kosten van het havenbedrijf worden als vast beschouwd (d.w.z niet variabel in functie<br />

van het trafiekvolume binnen de marges van de bestudeerde trafiekgroei). De extra<br />

trafieken veroorzaken dus geen extra onvergoede kosten voor het havenbedrijf. De extra<br />

inkomsten mogen dan als een netto batenpost in rekening gebracht worden.<br />

6.3 Waardering directe netwerkeffecten in het achterlandvervoer<br />

De aanpak voor de berekening van de kwantitatieve impact van de tweede maritieme<br />

toegang op het achterlandvervoer in het nationale en internationale standpunt werd al in<br />

paragrafen 6.1.2 en 6.1.3 beschreven.<br />

In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de kwantitatieve impacts (in tonkm of voertuigkm)<br />

economisch gewaardeerd wordt (d.w.z in euro’s). Deze waardering wordt uitgevoerd met<br />

behulp van kengetallen uit de Standaardmethodiek, waarvan de waarden (in prijzen van<br />

2005) tot 2007 geactualiseerd werden. De actualisatie gebeurde op basis van de evolutie<br />

van de inflatie en van het BBP/hoofd tussen 2005 en 2007. De indexfactoren zijn:<br />

54 Eindrapport<br />

• 1,036 voor de netwerkkosten die met de inflatie meegroeien (infrastructuurkosten)<br />

• 1,072 voor de netwerkkosten die aan 75% van het BBP/capita meegroeien<br />

(congestie en belastinginkomsten).<br />

Deze indexen zijn berekend op basis van gegevens van het Federaal Planbureau (2007).<br />

De bronnen van de kengetallen zijn nader beschreven in Bijlage B.<br />

Wegvervoer<br />

Tabel 11 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename<br />

van het achterlandvervoer over de weg (in geval van een daling van het<br />

achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken). Sommige<br />

kengetallen stijgen over de tijd in functie van het inkomen per hoofd. De rechterkolom


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

beschrijft de aannames omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per<br />

voertuigkilometer.<br />

De groeivoet van het BBP per hoofd is gebaseerd op het alternatieve scenario van de<br />

Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000 <strong>–</strong> 2050 (Federaal<br />

Planbureau, 2002) en stemt ongeveer overeen met het economische groeiscenario in het<br />

laatste jaarverslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing (2007).<br />

Tabel 11 Kengetallen marginale netwerkkosten van wegvervoer<br />

(gemiddelde vrachtwagen)<br />

55 Eindrapport<br />

Netwerkeffect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/voertuigkm)<br />

Congestie 38,11<br />

Infrastructuur 0,06 Constant<br />

Accijnsinkomsten -9,67<br />

Totale belastingen op<br />

vrachtwagenverkeer*<br />

-7,59<br />

Toekomstige evolutie<br />

+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van<br />

BBP per hoofd)<br />

+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van<br />

BBP per hoofd)<br />

+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van<br />

BBP per hoofd)<br />

* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten, voor binnenlandse voertuigen de<br />

totale belastingen op vrachtwagenverkeer. Het aandeel buitenlandse voertuigen wordt op 50% geraamd.<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007<br />

Merk op dat de infrastructuurkosten in Tabel 11 enkel op het gebruik slaan (d.w.z.<br />

slijtage). De kosten van eventuele aanvullende infrastructuurinvesteringen (of van<br />

vervroeging van investeringen) die het zeehavenproject nodig maakt, moeten apart<br />

begroot worden. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de tweede maritieme toegang extra<br />

investeringen in wegen zou nodig maken. Veeleer het tegendeel. In het Technisch<br />

deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER (THV Haven 2030, 2007) wordt de impact<br />

van de uitbreiding van de havenactiviteiten op de bereikbaarheid van de omliggende<br />

gemeenten en de stadsregio in alle beschouwde planalternatieven negatief beoordeeld.<br />

De evaluatie is sterker negatief in de alternatieven met een grotere groei van de haven<br />

(d.w.z. de B-alternatieven). De milderende maatregelen die in het plan-MER voorgesteld<br />

worden, houden echter geen aanvullende wegenwerken in, bovenop de wegenwerken<br />

die al in de Planalternatieven voorzien zijn en die wat deze <strong>MKBA</strong> betreft, tot de<br />

beleidsscenario’s behoren. Integendeel, de belangrijkste maatregel is de stimulering van<br />

het binnenvaart- en spoorvervoer, onder meer door de aanleg van een tweede maritieme<br />

toegang tot het Linkeroevergebied. De tweede maritieme toegang zal dus eerder<br />

investeringen in wegen vermijden, dan er veroorzaken.<br />

Spoorvervoer<br />

Tabel 12 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename<br />

van het achterlandvervoer met het spoor (in geval van een daling van het<br />

achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 12 Kengetallen marginale netwerkkosten van spoorvervoer<br />

56 Eindrapport<br />

Netwerkeffect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/tonkm)<br />

Congestie 0,02<br />

Infrastructuurexploitatie 1,69 Constant<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007<br />

Toekomstige evolutie<br />

+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van<br />

BBP per hoofd)<br />

In het eerder geciteerde Technisch deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER<br />

worden geen problemen met de bereikbaarheid via het spoor verwacht. In de Balternatieven<br />

is er zelfs een aanzienlijke verbetering dank zij aanzienlijke investeringen.<br />

Deze investeringen kunnen echter niet oorzakelijk met de tweede maritieme toegang<br />

verbonden worden.<br />

Binnenvaart<br />

De marginale netwerkkosten van de binnenvaart zijn vrijwel gelijk aan nul. Ook in de<br />

toekomst blijft dit zo.<br />

Het Technisch deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER concludeert dat in alle<br />

planalternatieven ernstige capaciteitstekorten van de binnenvaartsluizen optreden<br />

(inbegrepen de gemengde sluizen), ondanks de aanleg van een derde binnenvaartsluis<br />

op de rechteroever in de B-alternatieven. De aanleg van een tweede maritieme toegang<br />

is onderdeel van de oplossing van die problemen, en geen oorzaak.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

7 STAP 5: WAARDERING INDIRECTE EFFECTEN<br />

7.1 Inleiding<br />

De Standaardmethodiek wijst op de noodzakelijke voorwaarde van ‘additionaliteit’ en dus<br />

het bestaan van marktimperfecties voor de toevoeging van indirecte effecten van het<br />

resultaat van de <strong>MKBA</strong>. Conform de Standaardmethodiek worden deze imperfecties verondersteld<br />

te bestaan op de arbeidsmarkt (cfr. loonwig), en in veel mindere mate op de<br />

producten-, grond- en kapitaalmarkt. De in Stap 3 kwalitatief geïdentificeerde indirecte<br />

effecten beperken zich derhalve tot deze op het vlak van werkgelegenheid, zij het dat er<br />

bij de waardering ervan expliciet een onderscheid moet worden gemaakt tussen nettoeffecten<br />

(werkgelegenheid afkomstig uit de werkloosheid) en verdringingseffecten (door<br />

verschuiving van al bestaande werkgelegenheid). Na toepassing van de ‘beslisboom<br />

voor de berekening van indirecte effecten op de arbeidsmarkt’ (Figuur 13 in de<br />

Standaardmethodiek) zijn de werkgelegenheidseffecten bovendien beperkt gebleven tot<br />

deze in het havengebied, en dus niet diegene die bijvoorbeeld in het achterland zouden<br />

ontstaan dankzij het project.<br />

De realisatie van het project en de erdoor veroorzaakte stijging van de maritieme<br />

overslag leiden tot een hoger activiteitenvolume in de volgende bedrijfstakken:<br />

57 Eindrapport<br />

1. bouwsector (vooral tijdelijk, tijdens aanlegperiode, later ook permanent voor<br />

onderhoud en renovatie);<br />

2. overslagbedrijven;<br />

3. complementaire diensten (havenautoriteit, agentuur, landvervoer);<br />

4. industriële en logistieke bedrijven die goederen via de haven van Antwerpen aan-<br />

of afvoeren en die dank zij de lagere transportkosten hun concurrentiepositie<br />

versterken;<br />

5. toeleveraars van bovengenoemde bedrijven.<br />

Het hogere activiteitenvolume vertaalt zich in toegevoegde waarde en werkgelegenheid.<br />

In het begrippenkader van de EEA stemmen rubrieken 1 tot 3 overeen met de directe<br />

effecten, punt 4 met de voorwaartse indirecte effecten, en rubriek 5 met de achterwaartse<br />

indirecte effecten.<br />

In het begrippenkader van de <strong>MKBA</strong> zijn rubrieken 1 tot en met 5 indirecte effecten. In dit<br />

hoofdstuk zal dus gesproken worden over de “directe” en de “indirecte” indirecte effecten.<br />

De analyse van de indirecte effecten beperkt zich tot rubrieken 1-3 en 5. Rubriek 4 (de<br />

voorwaartse effecten) zijn te diffuus om in kaart te kunnen brengen. Ten behoeve van de<br />

analyse worden de indirecte effecten in twee groepen verdeeld:<br />

• de indirecte effecten in de bouwnijverheid (rubriek 1 en overeenstemmend deel<br />

van rubriek 5);<br />

• de indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten (rubrieken 2 en 3 en<br />

overeenstemmende deel van rubriek 5).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De indirecte effecten bestaan enkel in het nationale standpunt. In het internationale<br />

standpunt is er geen netto toename van het overslagvolume, en zijn er bijgevolg geen<br />

indirecte effecten.<br />

7.2 Indirecte effecten in de bouwnijverheid<br />

De indirecte effecten in de bouwnijverheid worden berekend op basis van de<br />

projectkosten voor aanleg en onderhoud van het project (zie paragraaf 8). De rekenwijze<br />

wordt in Tabel 13 toegelicht.<br />

Tabel 13 Berekening indirecte effecten in bouwnijverheid<br />

58 Eindrapport<br />

Item Waarde Eenheid Toelichting<br />

"Directe" indirecte effecten<br />

Bruto toegevoegde waarde 400 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Netto toegevoegde waarde 360 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Loonkosten werknemers 230 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Terugvloei naar de overheid 130 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Nettoloon werknemers 125 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers+zelfstandigen<br />

7,5 aantal/miljoen euro<br />

bestedingen<br />

Werkgelegenheid werknemers 6,0 aantal/miljoen euro<br />

bestedingen<br />

"Indirecte" indirecte effecten<br />

Bruto toegevoegde waarde 290 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Netto toegevoegde waarde 240 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Loonkosten werknemers 150 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Terugvloei naar de overheid 85 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Nettoloon werknemers 85 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers+zelfstandigen<br />

4,1 aantal/miljoen euro<br />

bestedingen<br />

Werkgelegenheid werknemers 3,5 aantal/miljoen euro<br />

bestedingen<br />

Bruto toegevoegde waarde/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

Netto toegevoegde waarde/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

Beloning werknemers/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

45% van loonkosten + 20% van netto<br />

exploitatiesurplus (=netto toegevoegde<br />

waarde <strong>–</strong> loonkosten)<br />

55% van loonkosten<br />

Aantal werkzame personen/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

Aantal werknemers/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

45% van loonkosten + 20% van netto<br />

exploitatiesurplus (=netto toegevoegde<br />

waarde <strong>–</strong> loonkosten)<br />

55% van loonkosten<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

‡ De vermenigvuldiging met de Leontief-inverse van de bouwnijverheid zelf dient om rekening te houden met<br />

toeleveringen binnen de bouwnijverheid zelf (gebruik van onderaannemers). Omdat deze effecten binnen de<br />

bouwnijverheid plaatsvinden, worden ze bij de “directe” indirecte effecten geteld.<br />

Bron: Berekeningen met behulp van gegevens uit de Nationale Rekeningen (2005) en de Belgische inputoutputtabel<br />

(2000)


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

7.3 Indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten<br />

De indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten worden berekend op basis van het<br />

maritieme overslagvolume in het nationale standpunt (dus 60% van het verschil tussen<br />

nulalternatief en projectalternatief). De rekenwijze wordt in Tabel 14 toegelicht.<br />

Tabel 14 Berekening indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten<br />

59 Eindrapport<br />

Item Waarde Eenheid Toelichting<br />

"Directe" indirecte effecten<br />

Bruto toegevoegde<br />

waarde<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Loonkosten<br />

werknemers<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Nettoloon<br />

werknemers<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers+<br />

zelfstandigen<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers<br />

"Indirecte" indirecte effecten<br />

Bruto toegevoegde<br />

waarde<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Loonkosten<br />

werknemers<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Nettoloon<br />

werknemers<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers+<br />

zelfstandigen<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers<br />

18,0 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

11,0 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

8,5 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

4,3 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

4,7 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

157 aantal/miljoen ton<br />

maritiem<br />

overslagvolume<br />

154 aantal/miljoen ton<br />

maritiem<br />

overslagvolume<br />

19,5 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

11,5 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

9,1 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

4,6 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

5,0 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

214 aantal/miljoen ton<br />

maritiem<br />

overslagvolume<br />

209 aantal/miljoen ton<br />

maritiem<br />

overslagvolume<br />

NBB, Economisch belang havens 2005<br />

(maritiem cluster Antwerpen)<br />

Verhouding netto en bruto toegevoegde waarde<br />

in vervoerondersteunde activiteiten (Nationale<br />

Rekeningen)<br />

Verhouding loonkosten en bruto toegevoegde<br />

waarde in vervoerondersteunende activiteiten<br />

(Nationale Rekeningen)<br />

45% van loonkosten + 20% van netto<br />

exploitatiesurplus (=netto toegevoegde waarde<br />

<strong>–</strong> loonkosten)<br />

55% van loonkosten<br />

Verhouding werkzame personen en werknemers<br />

in vervoerondersteunende activiteiten (Nationale<br />

Rekeningen)<br />

NBB, Economisch belang havens 2005<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

45% van loonkosten + 20% van netto<br />

exploitatiesurplus (=netto toegevoegde waarde<br />

<strong>–</strong> loonkosten)<br />

55% van loonkosten<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

Bron: Berekeningen met behulp van gegevens uit de Nationale Rekeningen (2005) en Lagneaux, F. (2007).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

7.4 Bruto en netto effecten<br />

De in de vorige twee paragrafen besproken indirecte effecten stemmen overeen met de<br />

bruto effecten van het project. De netto effecten zijn kleiner omdat er verdringing op de<br />

factormarkten plaatsvindt, en in het bijzonder op de arbeidsmarkt. Slechts een deel van<br />

de werkgelegenheid gecreëerd door de bruto indirecte effecten komt uit de werkloosheid.<br />

De overige werknemers worden uit andere bedrijfstakken aangetrokken, waar de<br />

productie vermindert. De netto indirecte effecten zijn daarom kleiner dan de bruto<br />

effecten.<br />

Men kan aantonen dat de verhouding tussen het netto en bruto effect op de<br />

werkgelegenheid wordt gegeven door de uitdrukking:<br />

60 Eindrapport<br />

( ε −η<br />

)<br />

a<br />

ε<br />

a<br />

waarbij εa gelijk is aan de loonelasticiteit van het arbeidsaanbod en ηv staat voor de<br />

loonelasticiteit van de arbeidsvraag. Tabel 15 toont redelijke aannames voor deze<br />

parameters.<br />

Tabel 15 Netto werkgelegenheidsbaten<br />

Bedrijfstak<br />

Prijselasticiteit<br />

van de vraag (ηv)<br />

v<br />

Prijselasticiteit<br />

van het aanbod (εa)<br />

Netto effect<br />

(% van het bruto effect)<br />

Bouwsector -0,5 0,25 33%<br />

Havengerelateerde activiteiten -0,8 0,25 24%<br />

Gemiddelde alle bedrijfstakken<br />

(gebruikt voor “indirecte“<br />

indirecte effecten)<br />

-0,6 0,25 29%<br />

Bron: Rubberecht (2000) raamde op basis van bedrijfstakgegevens de prijselasticiteit van de arbeidsvraag in vijf<br />

Europese landen waaronder België. Debisschop (2002) citeert een aantal studies die een<br />

arbeidsaanbodelasticiteit van 0,2 tot 0,3 suggereren (hoger voor vrouwen en dicht bij nul voor mannen).<br />

7.5 Werkgelegenheidsbaten<br />

In een EEA wordt de economische impact van extra activiteiten traditioneel gemeten met<br />

de bruto toegevoegde waarde. In de <strong>MKBA</strong> kan de bruto toegevoegde waarde echter niet<br />

gebruikt worden. De indirecte toegevoegde waarde overlapt namelijk met de directe<br />

baten. Men kan aantonen dat deze overlapping zelfs 100% bedraagt indien alle markten<br />

aan het ideaal van perfecte concurrentie beantwoorden.<br />

In de werkelijkheid bevinden niet alle markten zich echter in perfecte concurrentie. In<br />

geïndustrialiseerde economieën zoals de Belgische is er één markt die door belangrijke<br />

imperfecties gekenmerkt wordt: de arbeidsmarkt. Op deze markt ontstaan significante<br />

additionele indirecte effecten (d.w.z. niet overlappend met directe effecten).<br />

De additionele maatschappelijke baten van een extra arbeidsplaats zijn gelijk aan het<br />

verschil tussen de productieve waarde van de geleverde arbeid (gemeten door de


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

loonkosten) en de opportuniteitskosten van die arbeid. De opportuniteitskosten van<br />

arbeid zijn gelijk aan de minimale vergoeding die nodig is om de werkloze personen ertoe<br />

te overhalen om te werken. Er zijn twee extreme visies over de opportuniteitskosten van<br />

arbeid:<br />

61 Eindrapport<br />

• de opportuniteitskosten van arbeid zijn gelijk aan nul (d.w.z. dat bestaande<br />

werkloosheid onvrijwillig is);<br />

• de opportuniteitskosten van arbeid zijn gelijk aan het inkomensverschil tussen<br />

werken en niet werken (d.w.z. dat bestaande werkloosheid vrijwillig is).<br />

De waarheid ligt op een onbekend punt tussen deze twee extremen. In overeenstemming<br />

met de standaardmethodiek wordt het gemiddelde van beide visies gehanteerd.<br />

In de eerste visie zijn de maatschappelijke baten van extra werkgelegenheid<br />

eenvoudigweg gelijk aan de totale loonkosten. In de tweede visie worden de<br />

maatschappelijke baten berekend met de volgende formule:<br />

Maatschappelijke baten van extra arbeidsplaats<br />

= loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

= loonkosten <strong>–</strong> (inkomen bij werken <strong>–</strong> inkomen bij niet werken)<br />

= loonkosten <strong>–</strong> (netto loon <strong>–</strong> werkloosheidsuitkeringen)<br />

Zoals boven vermeld wordt het gemiddelde van beide bedragen genomen, wat neerkomt<br />

op: loonkosten <strong>–</strong> ½ (netto loon <strong>–</strong> werkloosheidsuitkeringen).<br />

De berekening van de werkgelegenheidsbaten per werkzame persoon wordt toegelicht in<br />

Tabel 16 (bouwnijverheid) en Tabel 17 (havengerelateerde activiteiten). Deze baten<br />

worden toegepast op de netto werkgelegenheid (= bruto werkgelegenheid uit Tabel 13 en<br />

Tabel 14, vermenigvuldigd met de netto-brutoverhoudingen in Tabel 15).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 16 Berekening werkgelegenheidsbaten in bouwnijverheid<br />

62 Eindrapport<br />

Item Waarde Eenheid Toelichting<br />

Gemiddelde werkloosheidsuitkering 10.500 euro/persoon/jaar Gegevens Belgostat<br />

"Directe" werkgelegenheidsbaten<br />

Loonkosten 38.000 euro/persoon/jaar Op basis van “directe”<br />

indirecte effecten<br />

bouwnijverheid<br />

Nettoloon 21.000 euro/persoon/jaar 55% van loonkosten per<br />

werknemer<br />

Opportuniteitskosten arbeid 5.250 euro/persoon/jaar Helft van verschil tussen<br />

nettoloon en<br />

werkloosheidsuitkering<br />

Werkgelegenheidsbaten 32.750 euro/persoon/jaar Loonkosten <strong>–</strong><br />

opportuniteitskosten<br />

arbeid<br />

"Indirecte" werkgelegenheidsbaten<br />

Loonkosten 45.000 euro/persoon/jaar Op basis van “indirecte”<br />

indirecte effecten<br />

bouwnijverheid<br />

Nettoloon 25.000 euro/persoon/jaar 55% van loonkosten per<br />

werknemer<br />

Opportuniteitskosten arbeid 7.250 euro/persoon/jaar Helft van verschil tussen<br />

nettoloon en<br />

werkloosheidsuitkering<br />

Werkgelegenheidsbaten 37.750 euro/persoon/jaar Loonkosten <strong>–</strong><br />

opportuniteitskosten<br />

arbeid


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 17 Berekening werkgelegenheidsbaten in havengerelateerde activiteiten<br />

63 Eindrapport<br />

Item Waarde Eenheid Toelichting<br />

Gemiddelde werkloosheidsuitkering 10.500 euro/persoon/jaar Gegevens Belgostat<br />

"Directe" werkgelegenheidsbaten<br />

Loonkosten 55.000 euro/persoon/jaar Op basis van “directe”<br />

indirecte effecten<br />

havengerelateerde activiteiten<br />

Nettoloon 30.500 euro/persoon/jaar 55% van loonkosten per<br />

werknemer<br />

Opportuniteitskosten arbeid 10.000 euro/persoon/jaar Helft van verschil tussen<br />

nettoloon en<br />

werkloosheidsuitkering<br />

Werkgelegenheidsbaten 45.000 euro/persoon/jaar Loonkosten <strong>–</strong><br />

opportuniteitskosten arbeid<br />

"Indirecte" werkgelegenheidsbaten<br />

Loonkosten 48.500 euro/persoon/jaar Op basis van “indirecte”<br />

indirecte effecten<br />

havengerelateerde activiteiten<br />

Nettoloon 26.500 euro/persoon/jaar 55% van loonkosten per<br />

werknemer<br />

Opportuniteitskosten arbeid 8.000 euro/persoon/jaar Helft van verschil tussen<br />

nettoloon en<br />

werkloosheidsuitkering<br />

Werkgelegenheidsbaten 40.500 euro/persoon/jaar Loonkosten <strong>–</strong><br />

opportuniteitskosten arbeid


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

8 STAP 6: WAARDERING EXTERNE <strong>KOSTEN</strong> VAN HET ACHTERLAND-<br />

VERVOER<br />

De Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong> voorziet in een inspiratielijst voor de identificatie van de<br />

externe effecten van zeehavenprojecten. Het doorlopen van die lijst leidde tot de<br />

conclusie dat van de mogelijke externe effecten enkel (de veranderingen in) het<br />

achterlandverkeer gegenereerd door de tweede maritieme toegang van belang zijn, meer<br />

bepaald op het vlak van luchtkwaliteit, klimaat, verkeersongevallen en geluidshinder.<br />

Externe effecten die hun oorzaak vinden in (a) het bestaan en de exploitatie van de<br />

zeehaveninfrastructuur zelf en (b) de zeescheepvaart veroorzaakt door het project<br />

werden als niet voldoende significant beoordeeld om in de <strong>MKBA</strong> mee te nemen. 31<br />

De aanpak voor de berekening van de kwantitatieve impact van de tweede maritieme<br />

toegang op het achterlandvervoer in het nationale en internationale standpunt werd al in<br />

paragrafen 6.1.2 en 6.1.3 beschreven.<br />

In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de kwantitatieve impacts (in tonkm of voertuigkm)<br />

economisch gewaardeerd wordt (d.w.z in euro’s). Deze waardering wordt uigevoerd met<br />

behulp van kengetallen uit de Standaardmethodiek, waarvan de waarden (in prijzen van<br />

2005) tot 2007 geactualiseerd werden. De actualisatie gebeurde op basis van de evolutie<br />

van de inflatie en van het BBP/hoofd tussen 2005 en 2007. De indexfactoren zijn:<br />

64 Eindrapport<br />

• 1,036 voor de externe kosten die met de inflatie meegroeien;<br />

• 1,072 voor de externe kosten die aan 75% van het BBP/capita meegroeien<br />

(congestie en belastinginkomsten).<br />

Deze indexen zijn berekend op basis van gegevens van het Federaal Planbureau<br />

(Economisch budget 2007).<br />

De kengetallen voor luchtkwaliteit kennen tevens een daling ten gevolge van<br />

technologische vooruitgang. Hiermee werd in de actualisatie tot 2007 rekening<br />

gehouden.<br />

De bronnen van de kengetallen zijn nader beschreven in Bijlage D.<br />

Wegvervoer<br />

Tabel 18 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer over de weg.<br />

31 De tweede maritieme toegang wordt binnen het bestaande havengebied aangelegd, zodat ze geen<br />

beduidende effecten op de omgeving veroorzaakt. In het internationale standpunt is er geen impact op het<br />

scheepvaartverkeer, omdat de tweede maritieme toegang geen significante invoed heeft op het totale<br />

volume van de overzeese handel en transport van en naar Europa (maar enkel op de allocatie van dat<br />

volume over de verschillende zeehavens). In het nationale standpunt moeten volgens de<br />

Standaardmethodiek de emissies van de op Belgisch grondgebied afgelegde afstand aangerekend worden.<br />

In dit geval gaat het echter om een kleine afstand. Bovendien zijn de effecten niet alleen negatief (meer<br />

scheepvaart), maar ook positief (verkorting van vaarafstand omdat de tweede maritieme toegang dichter bij<br />

de grens gelegen is). De netto impact is gering.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 18 Kengetallen marginale externe kosten van wegvervoer<br />

(gemiddelde vrachtwagen)<br />

65 Eindrapport<br />

Extern effect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/voertuigkm<br />

Luchtkwaliteit 3,61<br />

Klimaat 0,94 Constant<br />

Toekomstige evolutie<br />

Daling met 80% in de periode 2005-2010. Nadien<br />

constant.<br />

Ongevallen 8,23 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Geluid 3,26 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007<br />

Spoorvervoer<br />

Tabel 19 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer met het spoor.<br />

Tabel 19 Kengetallen marginale externe kosten van spoorvervoer<br />

(gemiddelde diesel en elektrisch)<br />

Extern effect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/tonkm)<br />

Toekomstige evolutie<br />

Luchtkwaliteit 0,32 Constant tot 2010; daarna daling tot 13% van het<br />

oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant<br />

Klimaat 0,06 Constant<br />

Ongevallen 0,12 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Geluid 0,10 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007<br />

Binnenvaart<br />

Tabel 20 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer met de binnenvaart<br />

Tabel 20: Kengetallen marginale externe kosten van binnenvaartvervoer<br />

Extern effect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/tonkm)<br />

Toekomstige evolutie<br />

Luchtkwaliteit 0,58 Daling tot 84% van het niveau van 2005 in 2010<br />

en tot 7% van het oorspronkelijke niveau in 2020;<br />

nadien constant.<br />

Klimaat 0,06 Constant<br />

Ongevallen 0,01 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Geluid - + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

9 STAP 7: RAMING VAN DE PROJECT<strong>KOSTEN</strong><br />

De projectkosten vallen in twee groepen uiteen:<br />

66 Eindrapport<br />

• eenmalige kosten van aanleg;<br />

• jaarlijks wederkerende kosten voor onderhoud en bediening.<br />

De berekening van de aanleg- en onderhoudskosten in de projectalternatieven<br />

(inbreiding en tweede sluis) worden in een aparte bijlage beschreven (zie Bijlage E).<br />

De bedieningskosten van de sluizen zijn bepaald op basis van gegevens over de<br />

exploitatie van de zeesluizen in de Vlaamse havens die in het kader van de<br />

subsidieregeling verzameld zijn. Er wordt uitgegaan van gegevens over de Kallosluis (de<br />

Berendrecht- en Zandvlietsluizen delen personeel en zijn daardoor minder<br />

representatief). Dit leidt tot de volgende kostenbedragen (euro per jaar, prijzen van<br />

2007):<br />

• Bediening 430.000<br />

• Sluisleiding 770.000<br />

• Totaal 1.200.000<br />

De aanlegkosten worden gespreid over de periode 2008-2012 met een verdeling 7,5% /<br />

25% / 30% / 30% / 7,5%. De jaarlijks wederkerende kosten vangen aan in 2013.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10 STAP 8: UITKOMSTEN VAN DE <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de <strong>MKBA</strong> en de EEA gepresenteerd. Het<br />

hoofdstuk bestaat uit drie delen, elk gewijd aan een beleidsscenario. We willen<br />

nogmaals in herinnering brengen dat de projectalternatieven enkel BINNEN een<br />

beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden. Een vergelijking tussen de<br />

beleidsscenario’s is logisch onmogelijk, omdat de omgevingssituaties in elk van die<br />

scenario’s wezenlijk van elkaar verschillen.<br />

Vooraleer de resultaten te presenteren, wordt eerst de methode voor het optellen van de<br />

kosten en baten beschreven.<br />

10.1 Optellen van kosten en baten<br />

In hoofdstukken 6 tot en met 9 werden de stappen voor de bepaling van de diverse baten<br />

en kosten beschreven. De uitvoering van die onderzoekstappen resulteert in tijdreeksen<br />

van baten en kosten voor elk van de projectalternatieven ten opzichte van het<br />

nulalternatief. De <strong>MKBA</strong> wordt uitgevoerd met een oneindige tijdshorizon. De tijdshorizon<br />

van de prognoses reikt echter maar tot 2050. Nadien worden alle kosten en baten<br />

constant gehouden op het niveau van 2050.<br />

Om de projectalternatieven (binnen een beleidsscenario) op ondubbelzinnige wijze met<br />

elkaar te kunnen vergelijken, moeten de kosten en baten over de oneindige tijdshorizon<br />

tot één getal samengevat worden. Dat getal is de netto contante waarde (NCW) en wordt<br />

met de volgende formule berekend:<br />

67 Eindrapport<br />

NCW<br />

=<br />

∑ ∞<br />

t = 0<br />

B<br />

t<br />

− K<br />

t<br />

t<br />

( 1+<br />

d)<br />

waarbij : Bt = baten in jaar t (in vaste prijzen van jaar 0)<br />

Kt = kosten in jaar t (in vaste prijzen van jaar 0)<br />

d = reële discontovoet<br />

Als jaar 0 nemen we 2007. Alle kosten en baten worden dus in prijzen van 2007<br />

uitgedrukt en tegen factorkosten, conform de Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong>. Verder in de<br />

toekomst gelegen kosten en baten zijn minder waard dan actuele of dichter in de<br />

toekomst gelegen kosten en baten. Daarom worden toekomstige kosten en baten<br />

gedeeld door (1 + d) t waarbij d staat voor de discontovoet. Zoals gebruikelijk in <strong>MKBA</strong>’s in<br />

Vlaanderen hanteren we een discontovoet van 4% per jaar. Die waarde is gebaseerd op<br />

het langetermijngemiddelde van de langetermijnrentevoet voor risicovrije investeringen<br />

(d.w.z. langetermijnoverheidsobligaties).<br />

Het beste alternatief (vanuit het standpunt van de <strong>MKBA</strong>) is dat met de hoogste NCW, op<br />

voorwaarde dat de NCW positief is. Indien de NCW van alle projectalternatieven negatief<br />

is, dan is het nulalternatief het beste alternatief.<br />

Onderaan de resultaattabellen is ook de opbrengstratio afgedrukt, omdat dit in Vlaamse<br />

<strong>MKBA</strong>’s gebruikelijk is en ook voorgeschreven in de Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong>. De<br />

opbrengstratio is de NCW per door de overheid geïnvesteerde euro. De opbrengstratio is<br />

eigenlijk niet relevant in deze <strong>MKBA</strong>. Ze is van toepassing voor de optimale selectie van


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

meervoudige investeringen onder een begrotingsbeperking. Maar in dit geval hebben we<br />

maar één enkel investeringsproject.<br />

10.2 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

10.2.1 Vervoers- en verkeersprognose<br />

De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 18 afgebeeld.<br />

Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de<br />

sluis (dus zonder Deurganckdok). Ter vergelijking worden ook de hypothetische<br />

overslagvolumes getoond die zonder beperking van de maritieme toegang (maar wel met<br />

ruimtelijke capaciteitsgrenzen) gerealiseerd zouden worden. Dit laat de lezer toe om te<br />

na te gaan welke beperking in een bepaald alternatief bindend is: de capaciteit van de<br />

beschikbare terreinen of de capaciteit van de maritieme toegang.<br />

In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de<br />

beperkingen van de capaciteit van de bestaande maritieme toegang. In het<br />

projectalternatief met tweede (diepe) sluis kan het overslagvolume in de Waaslandhaven<br />

doorgroeien tot aan de grenzen van de terreincapaciteit. In het inbreidingsalternatief is dit<br />

laatste in de tijzone eveneens het geval, maar niet in het havendeel achter de Kallosluis<br />

waar de sluis op termijn (vanaf 2020) opnieuw een begrenzing oplegt.<br />

In het inbreidingsalternatief is er meer ruimte voorzien voor containeroverslag dan in het<br />

alternatief van de tweede sluis (diepe variant) (zie Tabel 3). Dit verklaart de verschillen<br />

tussen de prognoses van beide alternatieven.<br />

De grafiek rechts onderaan toont het aantal scheepsbewegingen. Na verloop van tijd<br />

begint het aantal schepen terug te dalen. De reden is dat de gemiddelde call size blijft<br />

stijgen, terwijl het vervoersvolume niet meer toeneemt.<br />

68 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 18 Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario A<br />

Maritieme overslag: totaal<br />

Miljoen ton<br />

80<br />

69 Eindrapport<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Maritieme overslag: container<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

Miljoen ton<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Wachttijd<br />

Uren<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

inbreiding<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

tweede sluis<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

inbreiding<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Maritieme overslag: niet-container*<br />

Miljoen ton<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Scheepsbewegingen<br />

Aantal scheepsbewegingen<br />

80.000<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

10.2.2 Resultaten van <strong>MKBA</strong><br />

70.000<br />

60.000<br />

50.000<br />

40.000<br />

30.000<br />

20.000<br />

10.000<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

inbreiding<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

tweede sluis<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Binnenvaartschepen<br />

Tabel 21 en Tabel 22 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en<br />

internationaal standpunt in Beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie).<br />

In beide standpunten hebben beide projectalternatieven een ruimschoots positief saldo<br />

van kosten en baten. De tweede sluis (diepe variant) is het meest voordelige alternatief.<br />

Het inbreidingsalternatief heeft iets hogere baten (omdat het meer containeroverslag kan<br />

accommoderen), maar die staan niet in verhouding tot de aanzienlijk hogere aanleg- en<br />

onderhoudskosten. In deze kosten zijn dan nog een aantal rubrieken niet begroot<br />

(bijvoorbeeld de tijdelijke onbruikbaarheid van de haventerreinen tijdens de<br />

ophogingswerken - zie Bijlage E).<br />

Zeeschepen


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 21 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario A: nationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

70 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Meeteenheid Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

(diepe variant)<br />

CW t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Inbreiding<br />

Tweede<br />

sluis (diep)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 1240 miljoen 580 miljoen 1.101 515<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 27,6 miljoen 10,9 miljoen 549 224<br />

Totaal kosten 1.650 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten - schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -1,7 -4,4 80 183<br />

Vermeden wachttijdkosten - goederen 5 11<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -899 -2.517 51 119<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 35% van schepen -6 km voor 65% van schepen 14 18<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +1,1 +1,1 976 793<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 35% van 175.000 euro 175.000 euro 0 1<br />

Havenrechten Miljoen ton maritieme overslag +19,4 +20,6 232 228<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm +204 +216 - -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm +32 +34 -536 -523<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm +318 +337 -203 -199<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Werkgelegenheid (#) +98 +40 208 93<br />

Overslagactiviteiten Werkgelegenheid (#) +1.162 +1231 1.810 1.777<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit -22 -21<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

21 20<br />

Zie netwerkeffecten Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

-172 -168<br />

Geluid<br />

-59 -58<br />

Totaal baten 2.405 2.276<br />

Netto contante waarde (NCW) 756 1.537<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 0,6 2,6


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 22 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario A: internationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

71 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Meeteenheid Inbreiding<br />

Tweede sluis (diepe<br />

variant)<br />

CW t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Inbreiding<br />

Tweede<br />

sluis (diep)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 1240 miljoen 580 miljoen 1.101 515<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 27,6 miljoen 10,9 miljoen 549 224<br />

Totaal kosten 1.650 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten - schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -1,7 -4,4 212 483<br />

Vermeden wachttijdkosten - goederen 12 30<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -899 -2.517 135 314<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 35% van schepen -6 km voor 65% van schepen 36 47<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +1,1 +1,1 2.568 2.088<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 35% van 175.000 euro 175.000 euro 1 4<br />

Havenrechten Niet in internationaal standpunt - -<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm -340 -360 - -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm -25 -26 392 517<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm -204 -216 130 178<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Niet in internationaal standpunt - -<br />

Overslagactiviteiten Niet in internationaal standpunt - -<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit 19 18<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

21 29<br />

Zie netwerkeffecten Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

129 191<br />

Geluid<br />

45 73<br />

Netto contante waarde (NCW) 3.699 3.971<br />

Saldo baten en kosten 2.049 3.232<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 1,7 5,6


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.2.3 Resultaten van EEA<br />

Figuur 19 en Figuur 20 geven de evolutie van economische impact van de<br />

projectalternatieven weer. De economische impact wordt beschreven aan de hand van<br />

drie variabelen:<br />

72 Eindrapport<br />

• netto toegevoegde waarde;<br />

• terugvloei naar de overheid (deel van de toegevoegde waarde dat in de vorm van<br />

belastingen en sociale zekerheidsbijdragen naar de overheid vloeit);<br />

• werkgelegenheid.<br />

De economische impact is, zoals gebruikelijk in EEA, in bruto termen weergegeven (dus<br />

zonder met verdringingseffecten op de arbeidsmarkt rekening te houden). De netto<br />

effecten (niet getoond) bedragen ongeveer een derde van de bruto effecten. De<br />

resultaten van de netto effecten werden gebruikt voor de berekening van de<br />

werkgelegenheidsbaten in de <strong>MKBA</strong>. De resultaten van de <strong>MKBA</strong> in de vorige paragraaf<br />

en de EEA in deze paragraaf zijn dus onderling consistent.<br />

Beide projectalternatieven hebben op de lange termijn ongeveer dezelfde economische<br />

impact. Op kruissnelheid genereert het project een netto toegevoegde waarde van<br />

ongeveer 650 miljoen euro per jaar en 10.000-11.000 arbeidsplaatsen (direct en indirect).<br />

Deze zijn voor meer dan 98% aan overslagactiviteiten toe te schrijven. Onderhoud van<br />

de infrastructuur vertegenwoordigt minder dan 2%. In de eerste vijf jaren vloeit de<br />

economische impact vanzelfsprekend volledig uit de bouwactiviteiten voort.<br />

De terugvloei naar de overheid loopt, in beide alternatieven, op tot ruim 250 miljoen euro<br />

per jaar. Ze komt echter grotendeels aan de federale overheid ten goede.<br />

Figuur 19 Economische impact van inbreidingsalternatief in Beleidsscenario A<br />

1.400<br />

1.200<br />

1.000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

Miljoen euro Aantal<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

21.000<br />

18.000<br />

15.000<br />

12.000<br />

9.000<br />

6.000<br />

3.000<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Werkgelegenheid<br />

(rechteras)


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 20 Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario A<br />

1.400<br />

1.200<br />

1.000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

73 Eindrapport<br />

Miljoen euro Aantal<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

10.3 Beleidscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

10.3.1 Vervoers- en verkeersprognose<br />

21.000<br />

18.000<br />

15.000<br />

12.000<br />

9.000<br />

6.000<br />

3.000<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Werkgelegenheid<br />

(rechteras)<br />

De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 21 afgebeeld.<br />

Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de<br />

sluis (dus zonder Deurganckdok en Saeftinghedok).<br />

In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de<br />

beperkingen van de capaciteit van de maritieme toegang. In het projectalternatief met<br />

tweede sluis (diepe variant) kan het overslagvolume doorgroeien tot aan de grenzen van<br />

de terreincapaciteit. In dit beleidsscenario worden geen pure containertrafieken in de<br />

Waaslandhaven achter de sluis behandeld. De volledige terreinoppervlakte achter de<br />

sluis is voor niet-containertrafieken beschikbaar (inbegrepen containers in combinatie<br />

met ro/ro en conventioneel stukgoed).<br />

Merk op dat ten gevolge van de stijgende call size het aantal scheepsbewegingen in het<br />

projectalternatief tegen het einde van de prognosehorizon zelfs daalt tot onder het aantal<br />

in het nulalternatief. De verklaring is de veronderstelling dat in het nulalternatief de<br />

schaalvergroting stopt vanaf het verkeersvolume wegens congestie van de sluis<br />

geplafonneerd is. Deze onderstelling is aannemelijk omdat schaalvergroting mogelijk<br />

gemaakt wordt door dikker wordende vervoersstromen. Indien de vervoersstromen<br />

geplafonneerd zijn, stopt ook de schaalvergroting.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 21 Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario B1/B2<br />

Maritieme overslag: totaal<br />

Miljoen ton<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

74 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Maritieme overslag: container<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

Miljoen ton<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Wachttijd<br />

6,0<br />

5,0<br />

4,0<br />

3,0<br />

2,0<br />

1,0<br />

Uren<br />

0,0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Nulalternatief<br />

Tweede sluis<br />

Maritieme overslag: niet-container*<br />

Miljoen ton<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Scheepsbewegingen<br />

Aantal scheepsbewegingen<br />

80.000<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

70.000<br />

60.000<br />

50.000<br />

40.000<br />

30.000<br />

20.000<br />

10.000<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Binnenvaartschepen<br />

Zeeschepen


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.3.2 Resultaten van <strong>MKBA</strong><br />

Tabel 23 en Tabel 24 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en<br />

internationaal standpunt in Beleidsscenario B1/B2 (Saeftinghedok). In beide standpunten<br />

heeft het projectalternatief (tweede sluis) een positief saldo van kosten en baten en is dus<br />

voordeliger dan het nulalternatief. In Beleidsscenario B1 worden in de Waaslandhaven<br />

achter de sluis geen containers behandeld. Het vervoersvolume en de baten zijn daarom<br />

kleiner dan in Beleidsscenario’s A en B3. Voor de besluitvorming over de tweede<br />

maritieme toegang mogen de echter enkel binnen een Beleidsscenario vergeleken<br />

worden. Binnen scenario B1/B2 is de tweede sluis (diepe variant) het meest voordelige<br />

alternatief.<br />

75 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 23 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario B1/B2: nationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

76 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Contante waarde t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Meeteenheid Tweede sluis (diepe variant) Tweede sluis (diepe variant)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 580 miljoen 515<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 10,9 miljoen 224<br />

Totaal kosten 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten <strong>–</strong> schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -4,6 222<br />

Vermeden wachttijdkosten <strong>–</strong> goederen 14<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -2.643 148<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 65% van schepen 20<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +0 -<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 175.000 euro 1<br />

Havenrechten Miljoen ton maritieme overslag +8,7 97<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm +92 -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm +15 -224<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm +143 -85<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Werkgelegenheid (#) +40 93<br />

Overslagactiviteiten Werkgelegenheid (#) +522 754<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit -10<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

9<br />

Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

-72<br />

Geluid<br />

Totaal baten 944<br />

Netto contante waarde (NCW) 205<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 0,4<br />

-25


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 24 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario B1/B2: internationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

77 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Contante waarde t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Meeteenheid Tweede sluis (diepe variant) Tweede sluis (diepe variant)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 580 miljoen 515<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 10,9 miljoen 224<br />

Totaal kosten 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten <strong>–</strong> schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -4,6 585<br />

Vermeden wachttijdkosten <strong>–</strong> goederen 52<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -2.643 390<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 65% van schepen 53<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +0 -<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 175.000 euro 4<br />

Havenrechten Niet in internationaal standpunt -<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm -153 -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm -11 163<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm -92 55<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Niet in internationaal standpunt -<br />

Overslagactiviteiten Niet in internationaal standpunt -<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit 8<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

9<br />

Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

54<br />

Geluid<br />

Totaal baten 1.391<br />

Netto contante waarde (NCW) 652<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 1,1<br />

19


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.3.3 Resultaten van EEA<br />

Figuur 22 schetst de evolutie van economische impact van de tweede sluis (diepe<br />

variant) weer in Beleidsscenario B1/B2.<br />

Op kruissnelheid genereert het project een netto toegevoegde waarde van ongeveer 280<br />

miljoen euro per jaar en 4600 arbeidsplaatsen (direct en indirect). Deze zijn voor meer<br />

dan 98% aan overslagactiviteiten toe te schrijven. Onderhoud van de infrastructuur<br />

vertegenwoordigt minder dan 2%. Enkel in de eerste vijf jaren vloeit de economische<br />

impact volledig uit de bouwactiviteiten voort.<br />

De terugvloei naar de overheid loopt, in beide alternatieven, op tot 100 miljoen euro per<br />

jaar. Ze komt echter grotendeels aan de federale overheid ten goede.<br />

Figuur 22 Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario B1/B2<br />

1.400<br />

1.200<br />

1.000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

78 Eindrapport<br />

Miljoen euro Aantal<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

10.4 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

10.4.1 Vervoers- en verkeersprognose<br />

21.000<br />

18.000<br />

15.000<br />

12.000<br />

9.000<br />

6.000<br />

3.000<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Werkgelegenheid<br />

(rechteras)<br />

De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 23 afgebeeld.<br />

Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de<br />

sluis (dus zonder Deurganckdok, maar met Kieldrechtdok).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 23 Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario B3<br />

Maritieme overslag: totaal<br />

Miljoen ton<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

79 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Maritieme overslag: container<br />

Miljoen ton<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Wachttijd<br />

6,0<br />

5,0<br />

4,0<br />

3,0<br />

2,0<br />

1,0<br />

Uren<br />

0,0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Nulalternatief<br />

Tweede sluis<br />

Maritieme overslag: niet-container*<br />

Miljoen ton<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Scheepsbewegingen<br />

Aantal scheepsbewegingen<br />

80.000<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

70.000<br />

60.000<br />

50.000<br />

40.000<br />

30.000<br />

20.000<br />

10.000<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de<br />

beperkingen van de capaciteit van de maritieme toegang. In het projectalternatief met<br />

tweede (diepe) sluis kan het overslagvolume in de Waaslandhaven doorgroeien. De nietcontainertrafieken<br />

(inbegrepen containers gemengd met ro/ro en conventioneel<br />

stukgoed) ontwikkelen zich tot aan de grenzen van de terreincapaciteit. In het pure<br />

containerverkeer wordt uiteindelijk de maritieme toegang, en niet de terreinoppervlakte,<br />

de eerste beperkende factor. Merk op dat het vervoersvolume in dit beleidsscenario veel<br />

groter is dan in scenario’s A (ruimtelijke consolidatie) en B1/B2 (Saeftinghedok). Dat is<br />

niet verwonderlijk aangezien de figuur enkel het vervoersvolume in de Waaslandhaven<br />

achter de sluizen weergeeft, en in scenario B3 is het havengebied achter de sluizen met<br />

het Kieldrechtdok uitgebreid.<br />

Binnenvaartschepen<br />

Zeeschepen


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.4.2 Resultaten van <strong>MKBA</strong><br />

Tabel 25 en Tabel 26 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en<br />

internationaal standpunt in Beleidsscenario B3 (Kieldrechtdok). In beide standpunten<br />

heeft het projectalternatief (tweede sluis) een ruimschoots positief saldo van kosten en<br />

baten en is dus voordeliger dan het nulalternatief.<br />

In Beleidsscenario B3 worden vangt de Waaslandhaven achter de sluis de<br />

containertrafieken op nadat het Deurganckdok vol is. Het gebruik van de tweede<br />

maritieme toegang is bijgevolg zeer hoog in dit scenario, waardoor de baten ook zeer<br />

groot zijn. Merk op dat de kosten van het Kieldrechtdok niet in de projectkosten<br />

opgenomen zijn. In Beleidsscenario B3 is het Kieldrechtdok aangelegd zowel in het<br />

nulalternatief en het projectalternatief. De resultaten in Tabel 25 en Tabel 26 tonen de<br />

baten van de tweede maritieme toegang gegeven dat het Kieldrechtdok er al ligt.<br />

80 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 25 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario B3: nationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

81 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Contante waarde t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Meeteenheid Tweede sluis (diepe variant) Tweede sluis (diepe variant)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 580 miljoen 514<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 10,9 miljoen 224<br />

Totaal kosten 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten - schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -4,4 101<br />

Vermeden wachttijdkosten - goederen 5<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -2.517 87<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 65% van schepen 22<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +1,1 1.040<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 175.000 euro 1<br />

Havenrechten Miljoen ton maritieme overslag +18,7 296<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm +196 -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm +31 -689<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm +306 -258<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Werkgelegenheid (#) +40 93<br />

Overslagactiviteiten Werkgelegenheid (#) +1.231 2.305<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit -27<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

26<br />

Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

-221<br />

Geluid<br />

Totaal baten 2.704<br />

Netto contante waarde (NCW) 1.965<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 3,4<br />

-76


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 26 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario B3: internationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

82 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Contante waarde t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Meeteenheid Tweede sluis (diepe variant) Tweede sluis (diepe variant)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 580 miljoen 514<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 10,9 miljoen 224<br />

Totaal kosten 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten - schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -4,4 265<br />

Vermeden wachttijdkosten - goederen 13<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -2.517 228<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 65% van schepen 58<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +1,1 2.736<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 175.000 euro 4<br />

Havenrechten Niet in internationaal standpunt -<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm -360 -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm -26 504<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm -2166 165<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Niet in internationaal standpunt -<br />

Overslagactiviteiten Niet in internationaal standpunt -<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit 24<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

26<br />

Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

166<br />

Geluid<br />

Totaal baten 4.247<br />

Netto contante waarde (NCW) 3.508<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 6,0<br />

58


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.4.3 Resultaten van EEA<br />

Figuur 24 schetst de evolutie van economische impact van de tweede sluis (diepe<br />

variant) weer in Beleidsscenario B3 (Kieldrechtdok).<br />

Door de hoge containervolumes in dit scenario is de economische impact van de tweede<br />

maritieme toegang zeer groot. Op kruissnelheid genereert het project een netto<br />

toegevoegde waarde van ongeveer 900 miljoen euro per jaar en 15.000 arbeidsplaatsen<br />

(direct en indirect). Deze zijn voor 99,5% aan overslagactiviteiten toe te schrijven.<br />

De terugvloei naar de overheid loopt op tot 350 miljoen euro per jaar. Ze komt echter<br />

grotendeels aan de federale overheid ten goede.<br />

Figuur 24 Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario B3<br />

1.000<br />

900<br />

800<br />

700<br />

600<br />

500<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

83 Eindrapport<br />

Miljoen euro Aantal<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

24.000<br />

21.000<br />

18.000<br />

15.000<br />

12.000<br />

9.000<br />

6.000<br />

3.000<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Werkgelegenheid<br />

(rechteras)


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

11 STAP 9: ONZEKERHEID EN RISICO’S<br />

De Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong> schrijft voor dat de onzekerheden en risico’s verbonden<br />

aan het investeringsproject met twee methoden geëvalueerd moeten worden:<br />

gevoeligheidsanalyse (het één per één wijzigen van de basiswaarden van de<br />

inputvariabelen die als onzeker beschouwd worden) en Monte-Carlosimulatie (het<br />

simultaan wijzigen van de basiswaarden van deze inputvariabelen). Beide methoden zijn<br />

hieronder uitgewerkt en toegepast.<br />

11.1 Gevoeligheidsanalyse<br />

Ook al zijn de meeste aannames in de berekeningen empirisch onderbouwd, toch<br />

worden ze gekenmerkt door onzekerheid. Een <strong>MKBA</strong> moet zeer ver in de toekomst<br />

kijken. Voorspellingen op dergelijke lange termijn zijn inherent onzeker.<br />

In de gevoeligheidsanalyse wordt de impact van onzekere aannames op de resultaten<br />

van de <strong>MKBA</strong> onderzocht. Voor belangrijke parameters (d.w.z. parameters met een<br />

vermoedelijk sterke invloed op de netto contante waarde van de kosten en baten) worden<br />

andere waarden aangenomen dan in de basis-<strong>MKBA</strong>. Vervolgens wordt bekeken of deze<br />

andere aannames de conclusies van de <strong>MKBA</strong> wijzigen.<br />

Hieronder beschrijven we de gevoeligheidsanalyses die uitgevoerd zullen worden. In de<br />

daaropvolgende paragrafen worden voor elk beleidsscenario de uitkomsten van de<br />

gevoeligheidsanalyse besproken.<br />

Sluis met lage drempeldiepte (-12,58m TAW)<br />

De basis-<strong>MKBA</strong> is uitgevoerd voor een sluis met diepe drempel (-17,8m TAW). Een sluis<br />

met lage drempeldiepte heeft lagere kosten voor aanleg en onderhoud, maar ook lagere<br />

baten omdat ze geen pure containervaart kan accommoderen 32 .<br />

Lage groeiscenario<br />

De basis-<strong>MKBA</strong> gaat uit van het hoge groeiscenario uit de Economische<br />

Ontwikkelingsschets. In de gevoeligheidsanalyse worden de resultaten herberekend voor<br />

het lage groeiscenario. De onderstaande tabel toont een vergelijking van beide<br />

scenario’s. Merk op dat de scenario’s het potentiële overslagvolume betreffen, dat<br />

gerealiseerd zou worden indien er geen fysieke beperkingen zijn (beschikbare<br />

oppervlakte, capaciteit van maritieme toegankelijkheid,…). De overslagvolumes in onze<br />

prognoses houden wel met deze beperkingen rekening, en vertonen lagere groeivoeten.<br />

De scenario’s van het potentiële overslagvolume in Tabel 27 vormen het uitgangspunt<br />

voor de prognoses van het werkelijke overslagvolume.<br />

32 Een sluis met lage drempeldiepte creëert ook voor andere trafiekcategorieën beperkingen (bijvoorbeeld<br />

kleinere vaarvensters). Zoals uitgelegd in paragraaf 6.1.1 was het in deze <strong>MKBA</strong> niet mogelijk om deze<br />

beperkingen te kwantificeren. De baten van de ondiepe sluisvariant zijn dus in enige mate overschat (en het<br />

verschil met de baten van de diepe sluisvariant dus onderschat).<br />

84 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 27 Trafiekscenario’s<br />

85 Eindrapport<br />

Verschijningsvorm<br />

Gemiddeld jaarlijks groeipercentage 2006-2050 van potentieel<br />

overslagvolume (zonder fysieke beperkingen)<br />

Hoge groei Lage groei<br />

Droge bulk 0,0% -0,9%<br />

Vloeibare bulk 0,9% 0,0%<br />

Containers 3,2% 2,3%<br />

Ro/ro 2,2% 1,2%<br />

Conventioneel stukgoed 0,9% -0,1%<br />

Bron: Extrapolatie van scenario’s uit EOS (ECSA, 2004).<br />

Daar alle baten uiteindelijk aan het overslagvolume gekoppeld zijn, zullen de baten in het<br />

lage groeiscenario lager zijn.<br />

Geen pure containertrafieken achter sluis<br />

In de basis-<strong>MKBA</strong> wordt de voorkeur van reders voor terminals die direct bereikbaar zijn<br />

(d.w.z. zonder sluispassage) in rekening gebracht door middel van een vermindering van<br />

de baten van nieuwe containertrafieken met 0,26 euro/ton indien deze trafieken achter<br />

een sluis behandeld worden.<br />

Een ander standpunt is dat pure containertrafieken onder geen enkele voorwaarde achter<br />

een sluis wensen behandeld te worden. De gevolgen van dit standpunt voor de<br />

projectbaten wordt in de gevoeligheidsanalyse onderzocht. De aan de containertrafieken<br />

verbonden baten vallen weg.<br />

Sterkere groei van de gemiddelde call size<br />

In de basis-<strong>MKBA</strong> wordt een groei van de gemiddelde call size verondersteld die ligt<br />

tussenin de recente evolutie in de Waaslandhaven, en de sterkere groeitrends die voor<br />

de hele haven van Antwerpen waargenomen zijn. In de gevoeligheidsanalyse wordt<br />

uitgegaan van een sterkere groei, die dichter aanleunt bij de waargenomen trends voor<br />

de hele haven van Antwerpen. In Tabel 28 worden beide aannames naast elkaar<br />

geplaatst.<br />

Een hogere call size heeft twee tegengestelde effecten op de baten. De bestaande sluis<br />

kan iets langer extra verkeer opvangen, zodat er minder snel baten optreden. Anderzijds<br />

blijft ook de tweede sluis langer congestiearm, zodat er meer nieuwe trafieken<br />

aangetrokken kunnen worden. Per saldo kunnen de baten zowel hoger als lager uitvallen.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 28 Aannames over de toekomstige evolutie van de call size<br />

86 Eindrapport<br />

Verschijningsvorm<br />

Verwacht gemiddeld jaarlijks groeipercentage van de call size<br />

Basis Gevoeligheidsanalyse<br />

Droge bulk 1% 1,5%<br />

Vloeibare bulk 2% 3%<br />

Containers 2% 3%<br />

Ro/ro 2% 3%<br />

Conventioneel stukgoed 2% 3%<br />

Binnenvaart 2% 3%<br />

Lagere vermeden achterlandafstand in het internationale standpunt<br />

In de basis-<strong>MKBA</strong> wordt verondersteld dat in het internationale standpunt het project van<br />

de tweede maritieme toegang leidt tot een vermindering van de gemiddelde afstand van<br />

het achterlandvervoer, met positieve milieueffecten tot gevolg. De reden is dat zonder<br />

project bepaalde goederenstromen moeten uitwijken naar minder centraal gelegen<br />

havens, waardoor de achterlandafstand vanaf de herkomst of tot de bestemming<br />

toeneemt. Het argument dat de gemiddelde achterlandafstand daalt, kan logisch goed<br />

gemotiveerd worden, maar is bij gebrek aan gegevens moeilijk empirisch te<br />

onderbouwen. In de basis-<strong>MKBA</strong> werd gerekend met een gemiddelde vermindering van<br />

de achterlandafstand van 50km. In de gevoeligheidsanalyse wordt 25 km ondersteld. De<br />

baten van vermeden achterlandvervoer zullen in verhouding kleiner zijn.<br />

Verschuiving naar Vlaamse zeehavens<br />

De baten in het nationale standpunt worden sterk beïnvloed door de fractie van de<br />

nieuwe goederenstromen (d.w.z. aangetrokken of behouden dank zij het project) die uit<br />

andere Vlaamse zeehavens afkomstig zijn. Hoe groter dit percentage, hoe kleiner de<br />

netto baten voor Vlaanderen of België. In de basis-<strong>MKBA</strong> werd een percentage van 40%<br />

uit andere Vlaamse zeehavens verondersteld. Naargelang we een engere of ruimere<br />

afbakening van de met de Waaslandhaven concurrerende zeehavens maken, kan dit<br />

percentage variëren van 15% tot 70% (zie paragraaf 6.1.1). In de gevoeligheidsanalyse<br />

wordt de impact van beide extremen onderzocht.<br />

Maximale, operationele capaciteitsbezetting van de Kallosluis en de tweede sluis<br />

In de basis-<strong>MKBA</strong> wordt, op basis van informatie van operatoren, aangenomen dat een<br />

sluis haar maximale operationele capaciteit bereikt bij een bezettingsgraad van 85%, die<br />

overeenkomt met een gemiddelde wachttijd van ongeveer 4,8 uren.<br />

In de gevoeligheidsanalyse wordt de maximale, operationele bezettingsgraad op 76,5%<br />

geplaatst (ongeveer 2,5 uren wachttijd in een systeem met één sluis). De effecten van de<br />

verlaging van de maximale wachttijd/maximale operationele capaciteitsbezetting zijn de<br />

volgende:<br />

• de tijdsbaten treden sneller op (omdat bestaande sluis sneller de maximale<br />

capaciteitsbezetting bereikt), maar maximale tijdsbaten zijn minder hoog (2,5 uur<br />

i.p.v. 4,8 uur). De actuele waarde van de totale tijdsbaten (of vermeden tijdskosten)<br />

kan dus in principe beide richtingen uit;


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

87 Eindrapport<br />

• de bestaande sluis is sneller gecongestionneerd. Maar ook de nieuwe tweede sluis<br />

is sneller gecongestionneerd. Het volume van de aangetrokken trafiek (verschil<br />

tussen 1 en 2 sluizen) kan dus in principe ook twee richtingen uit.<br />

Discontovoet<br />

In de basisberekingen wordt, conform de Standaardmethodiek, een reële, risicovrije<br />

discontovoet gehanteerd van 4%. In een klassieke gevoeligheidsanalyse voor Vlaamse<br />

haveninfrastructuurprojecten wordt het percentage op 8% gebracht (zonder echter daarbij<br />

rekeningschap te geven aan het realiteitsgehalte van een dergelijk percentage). In de<br />

andere richting wordt 2,5% gebruikt in de gevoeligheidsanalyse.<br />

11.1.1 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

Tabel 29 toont de resultaten van de verschillende gevoeligheidsanalyses in de <strong>MKBA</strong><br />

voor Beleidsscenario A. In bijna alle gevoeligheidsanalyses blijft de conclusie van de<br />

basis-<strong>MKBA</strong> (tweede sluis is beste alternatief) overeind. In slechts twee<br />

gevoeligheidsanalyses verandert deze conclusie. In het scenario waarbij terreinen achter<br />

een sluis niet in aanmerking voor pure containertrafieken komen, of waarbij de sluis een<br />

kleine drempeldiepte heeft en daardoor niet voor pure containertrafieken geschikt is, is<br />

het inbreidingsalternatief aantrekkelijker dan het alternatief van de tweede sluis. De reden<br />

is evident. Het inbreidingsalternatief laat in deze beide gevallen toe om in te spelen op de<br />

snel groeiende containermarkt en hogere baten te realiseren. In tegenstelling tot het<br />

basisgeval overschrijden de extra baten van inbreidingsalternatief de extra kosten. We<br />

moeten hierbij wel bedenken dat ook het inbreidingsalternatief nautische beperkingen<br />

heeft, maar dat deze nog niet diepgaand onderzocht zijn.<br />

Drie andere parameters met een sterke impact op de resultaten zijn de trafiekgroei (lage<br />

groeiscenario), de discontovoet (hoge discontovoet) en de fractie van de nieuwe<br />

goederenstromen dat uit andere Vlaamse zeehavens afkomstig is (deze laatste enkel in<br />

het nationale standpunt). In geen van deze drie gevoeligheidsanalyses verandert echter<br />

de conclusie dat de tweede sluis het beste alternatief is.<br />

Een grotere groei van de call size en een hogere aanname over de maximale<br />

operationele capaciteit van de sluis doen de baten licht dalen.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 29 Gevoeligheidsanalyses <strong>MKBA</strong> Beleidsscenario A<br />

88 Eindrapport<br />

(NCW in miljoen euro<br />

van 2007)<br />

Nationaal standpunt Internationaal standpunt<br />

Inbreiding Tweede sluis Inbreiding Tweede sluis<br />

Basis (diepe sluisvariant) 756 1.537 2.049 3.232<br />

Sluis met lage drempeldiepte 755 305 2.049 883<br />

Laag groeiscenario -665 121 -216 830<br />

Geen pure containertrafieken<br />

achter sluis<br />

50% hogere toekomstige groei van<br />

call size<br />

Bespaarde afstand<br />

achterlandvervoer van 25km<br />

Verschuiving tussen Vlaamse<br />

havens: 15%<br />

Verschuiving tussen Vlaamse<br />

havens: 70%<br />

Max. operationele sluiscapaciteit<br />

76,5% (2,5 uren)<br />

755 221 2.049 787<br />

759 1.471 2.016 3.074<br />

745 1.527 1.682 2.729<br />

1.193 1.968 2.049 3.232<br />

230 1.019 2.049 3.232<br />

762 1.484 1.965 2.968<br />

Discontovoet 8% -347 257 -44 913<br />

Discontovoet 2,5% 2.339 3.245 5.061 6.205<br />

11.1.2 Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

In de <strong>MKBA</strong> Beleidsscenario B1/B2 zijn er meer parameters die de conclusies<br />

veranderen. In het lage groei-scenario scoort het projectalternatief slechter dan het<br />

nulalternatief in beide standpunten. In het nationale standpunt keert de volgorde van de<br />

alternatieven ook om bij een hogere discontovoet en een grotere verschuiving van<br />

goederenstromen van of naar andere Vlaamse zeehavens.<br />

De sluis met lagere drempeldiepte scoort beter dan de diepe variant. De diepe<br />

sluisvariant heeft hogere kosten, en wordt slechts gebruikt door pure containervaart. In<br />

beleidsscenario B1/B2 is er echter geen pure containervaart naar het projectgebied. Een<br />

diepe sluis laat ook toe om grootschalige bulktrafieken te behandelen, maar in die markt<br />

wordt in de EOS-scenario’s geen verdere groei verwacht. Dat sluit niet uit dat dergelijke<br />

trafieken zich in de Waaslandhaven kunnen ontwikkelen, maar de baten daarvan zijn<br />

moeilijk becijferbaar.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 30 Gevoeligheidsanalyses <strong>MKBA</strong> Beleidsscenario B1/B2<br />

89 Eindrapport<br />

(NCW in miljoen euro<br />

van 2007)<br />

Nationaal<br />

standpunt<br />

Internationaal<br />

standpunt<br />

Tweede sluis Tweede sluis<br />

Basis (diepe sluisvariant) 205 652<br />

Sluis met lage drempeldiepte 288 747<br />

Laag groeiscenario -613 -651<br />

Geen pure containertrafieken achter sluis 205 652<br />

50% hogere toekomstige groei van call size 108 415<br />

Bespaarde afstand achterlandvervoer van 25km 201 498<br />

Verschuiving tussen Vlaamse havens: 15% 387 652<br />

Verschuiving tussen Vlaamse havens: 70% -13 652<br />

Max. operationele sluiscapaciteit 76,5% (2,5 uren) 135 317<br />

Discontovoet 8% -165 17<br />

Discontovoet 2,5% 708 1.489<br />

11.1.3 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

In dit scenario blijft de conclusie dat het tweede sluis het beste alternatief is in alle<br />

gevoeligheidsanalyses overeind. In sommige scenario’s wordt de netto contante waarde<br />

wel ernstig aangetast, bijvoorbeeld bij lage groei of hoge discontovoet, en in de<br />

scenario’s waarin de achterhaven niet bereikbaar is voor containerschepen (sluis met<br />

lage drempeldiepte of weigering van rederijen om terminals achter een sluis te<br />

gebruiken).<br />

Tabel 31 Gevoeligheidsanalyses <strong>MKBA</strong> Beleidsscenario B3<br />

(NCW in miljoen euro<br />

van 2007)<br />

Nationaal<br />

standpunt<br />

Internationaal<br />

standpunt<br />

Tweede sluis Tweede sluis<br />

Basis (diepe sluisvariant) 1.965 3.508<br />

Sluis met lage drempeldiepte 506 1.013<br />

Laag groeiscenario 121 667<br />

Geen pure containertrafieken achter sluis 423 918<br />

50% hogere toekomstige groei van call size 3.756 6.788<br />

Bespaarde afstand achterlandvervoer van 25km 1.952 3.037<br />

Verschuiving tussen Vlaamse havens: 15% 2.519 3.508<br />

Verschuiving tussen Vlaamse havens: 70% 1.301 3.508<br />

Max. operationele sluiscapaciteit 76,5% (2,5 uren) 1.785 3.066<br />

Discontovoet 8% 355 803<br />

Discontovoet 2,5% 4.171 7.269


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

11.2 Monte-Carlosimulatie<br />

Monte-Carlosimulatie bepaalt de simultane impact van onzekerheden en risico’s op de<br />

uitkomstvariabele van de <strong>MKBA</strong>, hier de NCW van de projectalternatieven (in vergelijking<br />

met het nulalternatief).<br />

Concreet worden nu aan de parameters die het voorwerp hebben uitgemaakt van de<br />

gevoeligheidsanalyse in paragraaf 11.1 kansverdelingen toegekend, die vervolgens in het<br />

rekenmodel worden ingebracht voor de uitvoering van de Monte-Carlosimulatie. Na<br />

grondig overleg met de begeleidingsgroep voor deze studie zijn de volgende<br />

kansverdelingen vooropgesteld:<br />

90 Eindrapport<br />

1. groeiscenario’s: EOS hoge groei is in de <strong>MKBA</strong> behandeld als basis met EOS<br />

lage groei als scenario in de gevoeligheidsanalyse 33 . Voor de Monte-<br />

Carlosimulaties zijn twee er nog tussenliggende scenario’s opgesteld: (1) een<br />

‘middellaag’ dat bekomen is door 20% van het jaarlijkse groeiverschil tussen EOS<br />

hoog en EOS laag bij te tellen bij EOS laag en (2) een ‘middelhoog’ dat bekomen<br />

is door 65% van het jaarlijkse groeiverschil tussen EOS hoog en EOS laag bij te<br />

tellen bij EOS laag. Aan de vier groeiscenario’s zijn de volgende kansen<br />

toebedeeld:<br />

◦ EOS laag: 2,5%<br />

◦ ‘middellaag’: 7,5%<br />

◦ ‘middelhoog’: 15%<br />

◦ EOS hoog: 75%<br />

2. groei van de gemiddelde call size: gebruik van een normaalverdeling met de<br />

volgende karakteristieken:<br />

◦ algemeen: µ = 0,02 en σ = 0,00333<br />

◦ droge bulk: µ = 0,01 en σ = 0,00167<br />

◦ containers en binnenvaart: µ = 0,02 en σ = 0,00333<br />

3. afstand achterlandvervoer (in het internationaal perspectief): gebruik van een<br />

driehoeksverdeling tussen 0 en 100km, met modus 75km 34<br />

4. verschuiving naar de Vlaamse havens: gebruik van een normaalverdeling met µ<br />

= 0,4 en σ = 0,1<br />

5. maximale operationele capaciteit: discrete kansverdeling met 4,8 uur wachttijd<br />

op 70% en 2,5 uur wachttijd op 30%<br />

33 Er dient opgemerkt dat op heden de EOS hoog groeicijfers al achterhaald lijken, in het bijzonder voor de<br />

liquid bulk trafiek. Evenwel, om consistent met andere planstudies (zoals Plan-MER) te bewaren, is<br />

besloten om het EOS hoog scenario als basisscenario te handhaven.<br />

34 Theoretisch is het maximum 100 km (voor bestemmingen ten zuiden van Antwerpen die via Rotterdam<br />

aangevoerd worden, en zo sowieso langs Antwerpen passeren) en 0 km het minimum (voor leveringen<br />

vanuit Antwerpen naar bestemmingen in Rotterdam). Gemakshalve bepalen we het gemiddelde als de helft<br />

van 100 en 0 (50); het cijfer dat we gehanteerd hebben voor het basisscenario. Maar er zullen minder<br />

trafieken zijn aan de nulzijde (omdat die met grotere waarschijnlijkheid al uit Rotterdam bediend worden).<br />

We kunnen dus uitgaan van een driehoeksverdeling 0-100 met modus 75.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

91 Eindrapport<br />

6. investeringskosten: gebruik van een normaalverdeling met de volgende<br />

karakteristieken: 35<br />

◦ inbreiding: µ = 1240 miljoen euro en σ = 34 miljoen euro<br />

◦ diepe sluisvariant: µ = 550 miljoen euro en σ = 15 miljoen euro<br />

◦ ondiepe sluisvariant: µ = 450 miljoen euro en σ = 13 miljoen euro<br />

7. discontovoet: gebruik van een rechtsscheve verdeling tussen 2,5% en 8% met<br />

een modus en een gemiddelde van 4%. De verdeling is in Tabel 32 volledig<br />

weergegeven. Een rechtsscheve verdeling betekent dat een discontovoet lager<br />

dan de modus (4%) vaker voorkomt dan een discontovoet hoger dan de modus.<br />

Tabel 32 Kansverdeling discontovoet<br />

2,5% 3% 3,5% 4% 4,5% 5% 5,5% 6% 6,5% 7% 7,5% 8%<br />

Kans 5,1% 10% 17% 45% 11% 5% 2,5% 1,5% 1% 0,8% 0,6% 0,5%<br />

Cum.<br />

kans<br />

5,1% 15,1% 32,1% 77,1% 88,1% 93,1% 95,6% 97,7% 98,1% 98,9% 99,5% 100%<br />

De keuze voor een rechtsscheve verdeling is te verantwoorden door het feit dat<br />

onder meer de reële kapitaalmarktrente al geruime tijd substantieel onder 4% ligt.<br />

Zo bedroeg op 14/12/07 het rendement van een OLO op 10 jaar 4,51% in<br />

nominale termen 36 . Gezien in de nominale rente al de inflatieverwachting (zowat<br />

2,9% in België) begrepen is, zou de reële risicovrije kapitaalmarktrente op dit<br />

moment op circa 1,6% worden geschat. Op grond van gelijkaardige overwegingen<br />

is door het Nederlandse Ministerie van Financiën, na een uitgebreid onderzoek<br />

terzake, in het voorjaar van 2007 beslist om de reële, risicovrije discontovoet voor<br />

alle kosten-batenanalyse te verlagen van 4% naar 2,5% 37 , en deze slechts voor<br />

een termijn van maximaal 4 jaar vast te houden.<br />

Echter, de relevante rente voor de <strong>MKBA</strong> is de huidige verwachting van de rente<br />

zoals die zal gelden op het moment van de besluitvorming over dit dossier. Er geldt<br />

meestal een time-lag van één of enkele jaren tussen het maken van de <strong>MKBA</strong> en<br />

het moment van de politieke besluitvorming. Ook is de discussie rond het correcte<br />

niveau van de reële, risicovrije discontovoet voor <strong>MKBA</strong>’s van<br />

35 De raming van de investeringskosten van de diepe sluisvariant houdt al rekening met de onvoorziene<br />

kostoverschrijdingen die bij de aanleg van de Berendrechtsluis opgetreden zijn. Daarom wordt ze als een<br />

bovengrens beschouwd die slechts met een waarschijnlijkheid van 2,5% overschreden zal worden (dus<br />

bovengrens van 95% betrouwbaarheidsinterval). Voor de ondiepe sluisvariant wordt hetzelfde<br />

betrouwbaarheidsinterval genomen, maar dan met een proportioneel kleiner gemiddelde en<br />

standaardafwijking. Voor het inbreidingsalternatief wordt eveneens dezelfde relatieve standaardafwijking<br />

gehanteerd, maar dan met een gemiddelde gelijk aan de basisraming. De basisraming wordt hier dus niet<br />

als een bovengrens, maar als een middenwaarde beschouwd. In tegenstelling tot de sluis zijn in de raming<br />

van het inbreidingsalternatief immers geen eerdere ervaringen meegenomen.<br />

36 Bron: www.tijd.be. Een OLO op 10 jaar is het klassieke referentiepunt voor de bepaling van de reële,<br />

risicovrije rentevoet.<br />

37 Weliswaar met het voorschrift dat de risicovrije, reële rentevoet nog moet verhoogd worden met een, zo<br />

mogelijk projectspecifieke, opslag voor het macro-economisch risico. Uitzondering wordt gemaakt voor<br />

investeringen gericht op problemen die fundamenteel onomkeerbaar zijn, waaronder langetermijnvraagstukken<br />

zoals de klimaatverandering. Zie Brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer<br />

IRF 2007-0090 M (www.minfin.nl).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

92 Eindrapport<br />

haveninfrastructuurprojecten nog niet op een afzonderlijke en wetenschappelijke<br />

wijze gevoerd.<br />

Daarom is hier, in samenspraak met de opdrachtgever, een kansverdeling voor de<br />

discontovoet uitgewerkt die een aantal van de bovenstaande elementen wil<br />

verenigen: het (Nederlandse) gebruik van een discontovoet gelijk aan 2,5%, de in<br />

de Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong> voorgeschreven 4%, de eventuele kans op het<br />

bestaan van restrisico’s die toch niet goed vervat zouden zitten in het kostenbatensaldo,<br />

wat de discontovoet zou doen bestaan uit de reële risicovrije rente en<br />

een risico-opslag.<br />

Gezien de huidige rentetarieven, is de kans dus groter op risicovrije rentes lager<br />

dan 4% dan omgekeerd, wat de keuze voor een rechtsscheve kansverdeling<br />

rechtvaardigt. Merk op dat, ook al is de verdeling scheef, de gemiddelde<br />

discontovoet nog steeds 4% bedraagt, d.w.z. de waarde van de discontovoet in de<br />

basis-<strong>MKBA</strong>.<br />

8. aanvaardbaarheid voor containerrederijen van terminal achter een sluis:<br />

discrete verdeling met 30% kans aanvaardbaar en 70% kans onaanvaardbaar. In<br />

de basis-<strong>MKBA</strong> werd uitgegaan van 100% aanvaardbaar.<br />

Met de vastgelegde kansverdelingen voor de ‘onzekere’ inputvariabelen zijn vervolgens<br />

10.000 iteraties per simulatie uitgevoerd 38 , dit voor elk van de projectalternatieven binnen<br />

elk beleidsscenario. Deze iteraties genereren op hun beurt in een kansverdeling, nu van<br />

de uitkomsten van de <strong>MKBA</strong>, hier uitgedrukt in netto contante waarde. 39<br />

Hoe groter de spreiding (standaarddeviatie) van deze uitkomsten, hoe groter de<br />

onzekerheid over de finale uitkomst en dus over het risicoprofiel van het project. Uit de<br />

kansverdeling kan tevens de verwachte waarde (gemiddelde) van de uitkomst afgeleid<br />

worden, en de kans dat de uitkomsten voor de projectalternatieven negatief zullen<br />

worden (kans op NCW < 0).<br />

De grafieken met uitkomsten van de Monte-Carlosimulaties zijn opgenomen in Bijlage E<br />

van dit Eindrapport.<br />

Ook hier geldt de belangrijke opmerking dat de projectalternatieven enkel BINNEN<br />

een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden; een vergelijking over de<br />

beleidsscenario’s heen is methodologisch niet toegelaten.<br />

38 Het gekozen aantal iteraties zorgt voor een voldoende robuustheid van de resultaten van de Monte-<br />

Carlosimulatie en de hiermee verbonden vaststellingen en conclusies.<br />

39 In de Standaardmethodiek wordt aanbevolen om de Monte-Carloanalyse in termen van de interne rentevoet<br />

uit te voeren (ook al is een berekening in termen van netto contante waarde niet fout). Een analyse in<br />

termen van de interne rentevoet is aangewezen indien men de resultaten wil gebruiken om de risicopremie<br />

voor een project te bepalen. Het is dan niet logisch om de variabiliteit van de projectopbrengsten in termen<br />

van de netto contante waarde weer te geven, want de netto contante waarde wordt zelf met behulp van een<br />

discontovoet berekend, die al een bepaalde risicopremie incorporeert. In deze <strong>MKBA</strong> wordt geen<br />

risicopremie toegepast (eveneens conform Standaardmethodiek). De hoofdbedoeling van de Monte-<br />

Carloanalyse is om de besluitvormer informatie te geven over de gemiddelde NCW (niet altijd gelijk aan de<br />

meest waarschijnlijke NCW die in de basis-<strong>MKBA</strong> berekend is) en de kans dat het project een negatieve<br />

NCW heeft. In dat geval stelt een analyse in termen van netto contante waarde geen methodologische<br />

problemen.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

11.2.1 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

Tabellen 33 en 34 tonen de uitkomsten van de Monte-Carlosimulaties (10.000 iteraties)<br />

voor het Beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie), respectievelijk voor het nationaal en<br />

het internationaal perspectief. In tegenstelling tot de uitkomsten van de gevoeligheidsanalyse<br />

scoort het inbreidingsalternatief beter dan de tweede sluis (ongeacht drempeldiepte).<br />

Dit resultaat is toe te schrijven aan het feit dat in de basisberekening pure<br />

containertrafieken altijd bereid zijn om achter de sluizen te gaan, mits een compensatie<br />

voor de extra tijdskosten (zie paragraaf 6.2.6). Echter, in de Monte Carlo simulatie is de<br />

kans dat dergelijke trafieken bereid zijn om achter de sluizen te gaan slechts 30% 40 . Pure<br />

containertrafieken wél of niet achter de sluizen is dan ook de belangrijkste,<br />

beïnvloedende factor voor de NCW uitkomsten voor de tweede sluis (diepe variant),<br />

samen met de discontovoet en het groeiscenario (internationaal perspectief) en de mate<br />

van trafiekverschuiving van andere, Vlaamse havens (nationaal perspectief). De<br />

gemiddelde NCW van het inbreidingsalternatief ligt overigens dicht bij de uitkomst van de<br />

basis-<strong>MKBA</strong>, terwijl de gemiddelde NCW van de tweede sluis om de bovenvermelde<br />

reden veel lager ligt dan de uitkomst in de basis-<strong>MKBA</strong>.<br />

Tabel 33 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario A (nationaal standpunt)<br />

93 Eindrapport<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Inbreiding 743 624 10,1%<br />

Tweede sluis (diep) 560 768 16,8%<br />

Tweede sluis (ondiep) 234 317 17,0%<br />

De kans op negatieve waarden in het internationaal perspectief is aanzienlijk lager in<br />

vergelijking met het nationale, wat ook logisch is. Men kan zelfs voorzichtig stellen dat<br />

alle projectalternatieven maatschappelijke meerwaarde zullen opleveren. In het geval van<br />

de tweede sluis scoort overigens de diepe variant significant beter, zij het wel met een vrij<br />

grote standaarddeviatie.<br />

Tabel 34 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario A (internationaal standpunt)<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Inbreiding 2.208 1.153 2,6%<br />

Tweede sluis (diep) 1.513 1.446 7,4%<br />

Tweede sluis (ondiep) 819 549 10,6%<br />

11.2.2 Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

In het Beleidsscenario B1/B2 scoort de ondiepe sluisvariant beter dan de diepe variant in<br />

de Monte-Carlosimulatie. Een zelfde conclusie werd al getrokken in de gevoeligheids-<br />

40 Dit geldt enkel voor de ‘diepe’ sluisvariant. In de ondiepe variant is pure containertrafiek achter de sluizen<br />

uitgesloten, zowel in de basis-<strong>MKBA</strong> als in de Monte-Carloanalyse


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

analyse. De diepe sluisvariant heeft namelijk hogere kosten, en wordt slechts gebruikt<br />

door pure containervaart, die evenwel afwezig blijft in dit scenario.<br />

Tabel 35 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B1/B2 (nationaal standpunt)<br />

94 Eindrapport<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Tweede sluis (diep) 143 304 23,9%<br />

Tweede sluis (ondiep) 219 309 17,5%<br />

Maar men moet opnieuw benadrukken dat een diepe zeesluis ook extra<br />

ontwikkelingsmogelijkheden in niet-containertrafieken biedt (bijvoorbeeld grootschalige<br />

bulk), die in de <strong>MKBA</strong> niet gekwantificeerd zijn. Wil men de toekomstmogelijkheden<br />

terzake van de Waaslandhaven niet hypothekeren, dan valt een diepe sluis zeker te<br />

overwegen, ondanks zowat 1/4 kans op een negatief maatschappelijk rendement (kosten<br />

> baten) in het nationale perspectief. In het internationale perspectief bedraagt deze kans<br />

slechts 1 op 10. Belangrijkste beïnvloedende factoren zijn het groeiscenario, de<br />

discontovoet en de hoogte van de maximale operationele capaciteit (75% versus 85%).<br />

Tabel 36 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B1/B2 (internationaal standpunt)<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Tweede sluis (diep) 600 485 10,6%<br />

Tweede sluis (ondiep) 685 494 10,8%<br />

11.2.3 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

De Monte-Carlosimulatieresultaten voor het Beleidsscenario B3 bevestigen opnieuw<br />

deze van de gevoeligheidsanalyse. In vergelijking met het nulalternatief creëert een<br />

tweede sluis in meer dan 8 op de 10 gevallen maatschappelijke meerwaarde (NCW > 0),<br />

vanuit een nationaal perspectief beschouwd en in 9 op 10 vanuit een internationaal<br />

perspectief.<br />

Tabel 37 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B3 (nationaal standpunt)<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Tweede sluis (diep) 868 1058 13,1%<br />

Tweede sluis (ondiep) 410 434 14,3%<br />

De diepe sluisvariant scoort overigens aanzienlijk beter dan de ondiepe, voornamelijk<br />

door 30% kans dat pure containertrafieken alsnog bereid zijn achter de sluizen te komen.<br />

Dit verklaart ook meteen de grote standaarddeviatie, zowel in het nationale als in het<br />

internationale perspectief. Een andere sterk beïnvloedende factor is de discontovoet,<br />

samen met de maximale operationele sluiscapaciteit en het groeiscenario.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 38 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B3 (internationaal standpunt)<br />

95 Eindrapport<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Tweede sluis (diep) 1796 1846 7,5%<br />

Tweede sluis (ondiep) 939 670 10,7%


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

12 STAP 10: VERDELING VAN <strong>KOSTEN</strong> EN <strong>BATEN</strong><br />

Voor de besluitvorming over een project is niet alleen de totale netto contante waarde<br />

van de kosten en baten belang, maar ook de verdeling van de kosten en baten tussen de<br />

groepen van de samenleving.<br />

Daarom worden in deze stap de kosten en baten (in de basisberekeningen) vanuit<br />

nationaal standpunt uitgesplitst over drie groepen:<br />

96 Eindrapport<br />

• gebruikers van de maritieme toegang;<br />

• overheid, zelf weer opgedeeld in:<br />

− Vlaamse overheid;<br />

− havenautoriteiten;<br />

− federale overheid;<br />

• consumenten, werknemers en omwonenden.<br />

12.1 Methode voor de verdeling van de kosten en de baten<br />

Gebruikers van de maritieme toegang<br />

De directe baten van de tweede maritieme toegang (vermindering van directe en<br />

indirecte wachttijdkosten) vloeien in eerste instantie naar de gebruikers van de maritieme<br />

toegang: reders en terminaluitbaters. Ze blijven daar echter niet hangen maar worden<br />

doorgegeven aan de andere partijen in de logistieke keten. De drijvende kracht achter het<br />

doorgeven van de effecten is de onderlinge concurrentie. De reders vertalen hun<br />

kostenbesparingen in de prijs die ze hun klanten (de verladers) aanrekenen. De verladers<br />

ervaren een daling van de productiekosten, en rekenen deze door in de prijs van hun<br />

producten. Uiteindelijk komen de besparingen bij de eindverbruiker terecht.<br />

Als er voldoende mate van concurrentie is, komen dus alle projectbaten terecht bij de<br />

eindverbruikers van de bij de eindverbruikers van de producten die ergens in hun<br />

productieproces van de Waaslandhaven gebruik maken. We hebben geen concrete<br />

aanwijzingen dat er onvoldoende concurrentie is, zodat er uiteindelijk geen baten bij de<br />

directe gebruikers blijven hangen.<br />

Overheid<br />

We veronderstellen dat de Vlaamse overheid de kosten voor de aanleg, het onderhoud<br />

en de bediening van de tweede maritieme toegang draagt. Bovendien moet ze op die<br />

projectkosten nog eens 21% BTW betalen. Vanuit nationaal standpunt is de BTW een<br />

transfer, maar voor de Vlaamse overheid vertegenwoordigt ze een kost. De Vlaamse<br />

overheid draait ook op voor de marginale onderhoudkosten van de weginfrastructuur<br />

(één van de posten van de directe netwerkeffecten).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De federale overheid ontvangt de volgende inkomsten:<br />

97 Eindrapport<br />

• het BTW-bedrag op de projectkosten;<br />

• de terugvloei naar de overheid in de vorm van belastingen op loon en winst<br />

(berekend zoals beschreven in Tabel 16 en Tabel 17);<br />

• de extra belastinginkomsten van het wegvervoer.<br />

Aan de kostenzijde draagt de federale overheid de marginale exploitatiekosten van het<br />

spoor.<br />

Er moet opgemerkt worden dat een deel van de baten van de federale overheid via de<br />

financieringswet aan het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap (en de andere<br />

gewesten en gemeenschappen) doorgeschoven worden. Hiermee is wegens<br />

onvoldoende informatie over de regionale verdeling van de projectimpact op de<br />

toegevoegde waarde en werkgelegenheid geen rekening gehouden. 41<br />

De havenautoriteiten ontvangen de extra haveninkomsten. In deze rubriek staan de extra<br />

ontvangsten voor alle autoriteiten van de Vlaamse zeehavens. De extra opbrengsten in<br />

Antwerpen worden deels gecompenseerd door minderinkomsten in andere Vlaamse<br />

zeehavens.<br />

Consumenten, werknemers en omwonenden<br />

De consumenten zijn de uiteindelijke ontvangers van de directe baten (zie bespreking<br />

boven). De werkgelegenheidsbaten komen toe aan de werknemers, behalve het deel dat<br />

in de vorm van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen naar de overheid vloeit.<br />

Tenslotte komen de externe kosten en baten bij de omwonenden terecht.<br />

41 Het is niet zo dat de Vlaamse (en andere regionale overheden) een direct aandeel van de opbrengsten uit<br />

de inkomstenbelasting ontvangen. De dotaties aan de gemeenschappen en gewesten zijn vastgelegd en<br />

worden jaarlijks geïndexeerd met de inflatie en de reële groei van het bruto binnenlands product (BBP). De<br />

inkomsten uit de personenbelastingen bepalen niet de omvang van de dotatie, maar enkel de verdeling van<br />

de dotatie tussen de verschillende gewesten en gemeenschappen. De impact van de tweede maritieme<br />

toegang op de dotatie voor het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap verloopt via twee kanalen.<br />

De tweede maritieme toegang heeft een impact op het BBP, en daarmee op het totaalbedrag van de<br />

dotaties. Belangrijker is echter de potentiële impact op de verdeelsleutel van de dotaties via de<br />

inkomstenbelasting. Om deze impact te berekenen moeten we de verdeling tussen de gewesten en<br />

gemeenschappen van de effecten op toegevoegde waarde en inkomstenbelastingen van de tweede<br />

toegang kennen. Die kennen we echter niet. Met de beschikbare gegevens kunnen we enkel de impact op<br />

geheel België ramen. Merk op dat in alle geval slechts een fractie van de baten van de federale overheid<br />

naar de Vlaamse overheid zal vloeien, en dat deze laatste dus nooit een positief saldo kan bereiken.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

12.2 Resultaten<br />

Ook hier geldt de belangrijke opmerking dat de projectalternatieven enkel BINNEN<br />

een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden; een vergelijking tussen<br />

de beleidsscenario’s is derhalve uit den boze.<br />

Tabel 39 Beleidsscenario A: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt)<br />

98 Eindrapport<br />

Inbreiding Tweede sluis (diep)<br />

Gebruikers 0 0<br />

Overheid<br />

Vlaamse overheid -1.997 -895<br />

Havenbedrijven 232 228<br />

Federale overheid 1.433 1.161<br />

Consumenten, werknemers, omwonenden 1.088 1.042<br />

Totaal 756 1.537<br />

Tabel 40 Beleidsscenario B1/B2: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt)<br />

Tweede sluis (diep)<br />

Gebruikers 0<br />

Overheid<br />

Vlaamse overheid -895<br />

Havenbedrijven 97<br />

Federale overheid 611<br />

Consumenten, werknemers, omwonenden 392<br />

Totaal 205<br />

Tabel 41 Beleidsscenario B3: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt)<br />

Tweede sluis (diep)<br />

Gebruikers 0<br />

Overheid<br />

Vlaamse overheid -895<br />

Havenbedrijven 296<br />

Federale overheid 1.448<br />

Consumenten, werknemers, omwonenden 1.116<br />

Totaal 1.965


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

13 STAP 11: CONCLUSIES<br />

Is een tweede maritieme toegang aangewezen?<br />

In de basisberekening zijn de projectalternatieven met tweede maritieme toegang in alle<br />

beleidsscenario’s voordeliger dan het nulalternatief zonder tweede maritieme toegang.<br />

Ongeacht de beslissingen die in het kader van de ruimtelijke afbakening van de haven<br />

van Antwerpen genomen worden, kan gesteld worden dat een tweede maritieme toegang<br />

van de Waaslandhaven vanuit het gezichtspunt van een <strong>MKBA</strong> aangewezen is.<br />

De conclusie is iets meer genuanceerd, maar wellicht ook realistischer als de resultaten<br />

van de gevoeligheids- en de Monte-Carlosimulaties worden meegenomen. Naargelang<br />

het beleidsscenario is de kans op een positief kosten-batensaldo van een tweede<br />

maritieme toegang 89% tot 97% in het internationale perspectief en 76% tot 90% in het<br />

nationale perspectief. De conclusie van de basisberekening blijft dus overeind: de aanleg<br />

van een tweede maritieme toegang is vrijwel zeker een voordelige beleidsbeslissing.<br />

Welke tweede maritieme toegang is het meest voordelig?<br />

Voor het antwoord op deze vraag maken we een onderscheid tussen de verschillende<br />

beleidsscenario’s voor de ontwikkeling van de Waaslandhaven. De baten van de tweede<br />

maritieme toegang variëren immers naargelang het beleidsscenario, en dit heeft een<br />

impact op de conclusies van de <strong>MKBA</strong>. Merk op dat de projectalternatieven enkel binnen<br />

een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden. Een vergelijking over de<br />

beleidsscenario’s heen kan methodologisch niet, want dan zouden ongelijke situaties met<br />

elkaar vergeleken worden.<br />

In beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie) is de diepe sluisvariant in de<br />

basisberekening het meest voordelige alternatief, gevolgd door inbreiding en de ondiepe<br />

sluis. Deze laatste is wel de goedkoopste oplossing, maar de kostenbesparing wordt<br />

meer dan gecompenseerd door de gederfde baten als gevolg van de diepgangbeperking.<br />

De Monte-Carloanalyse houdt ook rekening met de mogelijkheid dat containerrederijen<br />

niet in terminals achter een sluis willen aanlopen. Hierdoor verandert de rangschikking<br />

van de alternatieven: inbreiding scoort gemiddeld het beste gevolgd door de diepe<br />

sluisvariant. De ondiepe sluisvariant blijft net als in de basisberekening de hekkensluiter.<br />

In beleidsscenario B1/B2 (Saeftinghedok) tonen de berekeningen een iets voordeligere<br />

score voor de ondiepe sluisvariant dan voor de diepe sluisvariant. Gezien de opzet van<br />

de berekeningen hoort bij deze conclusie een kanttekening. Een ondiepe sluis vergt een<br />

kleinere investering, maar sluit een aantal toekomstige ontwikkelingskansen voorgoed uit<br />

waardoor er baten misgelopen worden. Gegeven de beschikbare informatie zijn in deze<br />

<strong>MKBA</strong> enkel de gederfde baten in diepzeecontaineroverslag gekwantificeerd. Maar in<br />

beleidsscenario B1/B2 is er geen containeroverslag in de Waaslandhaven achter de<br />

sluizen, zodat er geen gederfde baten in rekening gebracht worden en de ondiepe<br />

sluisvariant wegens zijn lagere kostprijs automatisch beter scoort. Ook in de nietcontainertrafieken<br />

zijn er echter toekomstige ontwikkelingskansen die door een ondiepe<br />

sluis definitief uitgesloten worden, en die tot gederfde baten leiden. Voorbeelden zijn<br />

grootschalige droge bulkoverslag en het inspelen op schaalvergroting in producttankers<br />

(bijzonder relevant in het licht van de recente investeringen en investeringsplannen in de<br />

99 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Waaslandhaven van VOPAK en Mitsui/ITC/Rubis). Het vrijwaren van deze kansen zou,<br />

vanuit een reëel optieperspectief, de keuze moeten doen vallen op de diepe sluisvariant.<br />

In Beleidsscenario B3 (‘Kieldrechtdok’) is de keuze voor de diepe sluisvariant<br />

overduidelijk. De gederfde baten in containeroverslag bij een ondiepe sluisvariant spelen<br />

hier volop.<br />

Dit alles leidt tot de eindconclusie dat in geval van een ruimtelijke uitbreiding van het<br />

Antwerpse havengebied (d.w.z. beleidsscenario’s B1/B2 en B3), en rekening houdende<br />

met de niet gekwantificeerde ontwikkelingskansen in niet-containtrafieken in<br />

beleidsscenario B1/B2, de diepe sluisvariant het meest voordelige alternatief is.<br />

100 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage A LITERATUURREFERENTIES<br />

Adviesdienst Verkeer en Vervoer (2006). Kerncijfers Verkeersveiligheid. Uitgave 2006.<br />

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Rotterdam.<br />

Commissariat General du Plan (2001). Transports : choix des investissements et coût<br />

des nuisances. Parijs.<br />

CPB. 2004. Verruiming van de vaarweg van de Schelde. Een maatschappelijke kostenbatenanalyse.<br />

Koninklijke Swart.<br />

Debisschop, K. (2001). Verfijning van de economische analyse van infrastructurele<br />

investeringsopportuniteiten: een toepassing in de Vlaamse havencontext, Doctoraat,<br />

Universiteit Antwerpen<br />

De Ceuster G. (2004). Internalisering van externe kosten van wegverkeer in Vlaanderen.<br />

Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA/2004/04.<br />

Transport & Mobility Leuven.<br />

De Jong, G., Bakker, S., Pieters, M. (2004). Hoofdonderzoek naar de reistijdwaardering<br />

in het vervoer van goederen over de weg. Studie uitgevoerd in opdracht van Adviesdienst<br />

Verkeer en Vervoer. Rand Europe.<br />

De Nocker, L. en Broekx, S. (2004) Kengetallen externe kosten goederentransport.<br />

Finaal Rapport. Studie uitgevoerd in opdracht van Proses. Vito, Mol.<br />

European Centre for Strategic Analysis (ECSA). 2004. Economische Ontwikkelingsstudie<br />

(EOS) voor de haven van Antwerpen <strong>–</strong> Eindrapport. In opdracht van Gemeentelijk<br />

Havenbedrijf Antwerpen en Maatschappij voor het Grond- en Industrialisatiebeleid van<br />

het Linkerscheldeoevergebied.<br />

Federaal Planbureau. 2002 Verkenning van de financiële evolutie van de sociale<br />

zekerheid 2000 <strong>–</strong> 2050. Federaal Planbureau, Brussel.<br />

Federaal Planbureau. 2007. Prognoses van het Federaal Planbureau voor het<br />

economisch budget, Kerncijfers voor de Belgische economie. Federaal Planbureau,<br />

Brussel.<br />

FOD Economie, Algemene directie statistiek en economische informatie. 2006. Vervoer.<br />

Zeevaart. 2005.<br />

FOD Economie, Algemene directie statistiek en economische informatie. 2006b. Vervoer.<br />

Binnenvaart. 2005.<br />

Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (GHA). 2007. Diverse niet-gepubliceerde<br />

statistische gegevens.<br />

101 Eindrapport<br />

Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (GHA). 2007b. Website www.portofantwerp.be.<br />

Lagneaux, F. 2007. Economisch belang van de Belgische havens: Vlaamse zeehavens<br />

en Luiks havencomplex <strong>–</strong> verslag 2005. Nationale Bank van België, Brussel (Working<br />

Paper Document nr. 115).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Mackie P.J., Wardman M., Fowkes A.S., Whelan G. and Nellthorp J. en Bates J. (2003).<br />

Valuation of Travel Time Savings in the UK. Summary Report to the Department for<br />

Transport, London. Institute for Transport Studies, University of Leeds and John Bates<br />

Services.<br />

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Maritieme Toegang en<br />

Multidisciplinaire Havencel. 2004. Tweede Sluis Waaslandhaven. Startnota.<br />

102 Eindrapport<br />

Nationale Rekeningen. www.belgostat.be.<br />

NEA. 2004. Factorkosten van het goederenvervoer. Een analyse van de ontwikkeling in<br />

de tijd. NEA, Rijswijk.<br />

Nellthorp J, Sansom T, Bickel P, Doll C en Lindberg G (2001). Valuation Conventions for<br />

UNITE. UNITE (UNIfication of accounts and marginal costs for Transport Efficiency).<br />

Working Funded by 5th Framework RTD Programme. Institute for Transport Studies,<br />

University of Leeds, Leeds.<br />

Ocean Shipping Consultants. 2006. Toekomstige havenontwikkeling: het voorzien van<br />

getijdenterminals versus een havenontwikkeling achter sluizen. In opdracht van het<br />

Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.<br />

Resource Analysis <strong>–</strong> RebelGroup Advisory. 2006. De opmaak van een<br />

standaardmethodiek <strong>MKBA</strong> voor socio-economische verantwoording van grote<br />

infrastructuurprojecten in de Vlaamse zeehavens. In opdracht van Vlaamse overheid,<br />

Afdeling Haven- en Waterbeleid.<br />

Studiecommissie voor de vergrijzing. 2007 (juni). Jaarlijks verslag. Hoge Raad van<br />

Financiën.<br />

Studiegroep Omgeving (2005). Synthesestudie mobiliteit voor het strategisch plan van de<br />

haven van Antwerpen als inputstudie voor de plan-MER. In opdracht van provincie<br />

Antwerpen, dienst mobiliteit. Versie van 01/02/2005.<br />

THV Haven 2030. 2006. Plan-Mer SPHA: Beschrijving van de planalternatieven en <strong>–</strong><br />

varianten (rapport nr. 5136-5040-077-02 van 28 november 2006). In opdracht van<br />

Vlaamse overheid, Afdeling Haven- en Waterbeleid.<br />

THV Haven 2030. 2007. Plan-Mer over het strategische plan voor en de afbakening van<br />

de haven van Antwerpen in haar omgeving. Technisch Deelrapport Mens Mobiliteit<br />

(Ontwerp). (rapport nr. 5136-50-061 van 28 augustus 2007). In opdracht van Vlaamse<br />

overheid, Afdeling Haven- en Waterbeleid.<br />

TV Studiegroep Omgeving <strong>–</strong> BCI. 2005. Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen<br />

Bijlage 6. (rapport nr. R434-228 van 15 april 2005). In opdracht van Ministerie van de<br />

Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning.<br />

Vlaamse Havencommissie. 2007. Jaaroverzicht Vlaamse havens 2006. Sociaal-<br />

Economische Raad van Vlaanderen, Brussel.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage B TABEL VAN BELANGRIJKSTE INPUTGEGEVENS EN PARAMETERS<br />

Op de volgende bladzijden wordt een afdruk van het bestand van inputparameters<br />

weergegeven.<br />

103 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

104 Eindrapport<br />

Tijdshorizon Waarde Eenheid<br />

Basisjaar 2007<br />

Startjaar model 2008<br />

Eindjaar model 2050<br />

Startjaar aanleg 2008<br />

Lengte aanlegperiode 5 jaren<br />

Startjaar exploitatie 2013<br />

Tijdshorizon model 43 jaren<br />

Macro-economische parameters Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

Gevoeligheid Basis Gevoeligheid<br />

Discontovoet 4,00% 2,50% 4,00% 8,00% Standaardmethodiek<br />

Inflatie 2% Maximumnorm Europese Centrale Bank<br />

Groei BBP/capita 1,75% Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000 - 2050, alternatief scenario<br />

(stemt +/- overeen met scenario in Jaarverslag 2007 van Commissie Vergrijzing)<br />

75% van groei BBB/capita 1,31%<br />

Evolutie prijzen 2002-2007 1,105 Index 2002=1 1,1051<br />

Evolutie prijzen 2005-2007 1,036 Index 2005=1 1,036 Prognoses van het Federaal Planbureau voor het economisch budget, 2007<br />

Evolutie BBP/capita 2005-2007 1,046 Index 2005=1 1,046 Berekeningen op basis van prognoses van het Federaal Planbureau voor het economisch budget,<br />

2007<br />

75% van evolutie BBP/capita 2005-2007 1,034 Index 2005=1<br />

Wisselkoers USD - Euro 1,37 USD/euro<br />

Vervoersprognose maritiem Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Overslagvolume Antwerpen 2006<br />

- Droge Bulk 26.122 1000 ton SERV<br />

- Vloeibare Bulk 38.218 1000 ton SERV<br />

- Containers 80.810 1000 ton SERV<br />

- RoRo 7.159 1000 ton SERV<br />

- Stukgoed 15.064 1000 ton SERV<br />

Evolutie call size Basis Gevoeligheid<br />

- algemeen 2,0% %/jaar 2,0% 3,0%<br />

- droge bulk 1,0% %/jaar 1,0% 1,5%<br />

- containers en binnenvaart 2,0% %/jaar 2,0% 3,0%<br />

Oorsprong van goederenstromen geïnduceerd door project Gevoeligheid Basis Gevoeligheid<br />

- van Antwerpen rechteroever 0% 0% 0% 0% Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens<br />

- van andere Vlaamse zeehavens 40% 15% 40% 70% Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens<br />

- van buitenlandse zeehavens 60% 85% 60% 30% Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens<br />

Aandeel schepen voor Kallosluis in alternatief "Inbreiding" 65% Aandeel oppervlakte niet-containeroverslag van havengebied achter Kallosluis (op basis van indruk<br />

van kaartbeeld)<br />

Aandeel schepen voor Kallosluis in alternatief "Sluis Deurganckdok" 35% Aanname (Sluis Deurganckdok is bijna 2 maal zo groot als Kallosluis)<br />

Ruimteproductiviteit Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Startwaarde 2007<br />

- Droge bulk 190.000 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

- Vloeibaar bulk 1E+12 ton/ha Aanname (behandeling vloiebare bulk gebeurt op terreinen havenindustrie)<br />

- Containers 200.000 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

- Roro 25.000 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

- Overige stukgoed 37.500 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

- Stukgoed/containers 60.000 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

Evolutie<br />

- Droge bulk 0% %/jaar Aanname<br />

- Vloeibaar bulk 0% %/jaar Aanname<br />

- Containers 1,5% %/jaar EOS<br />

- Roro 0% %/jaar Aanname<br />

- Overige stukgoed 0% %/jaar Aanname<br />

- Stukgoed/containers 0% %/jaar Aanname


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

105 Eindrapport<br />

Ruimteaanbod Eenheid Waarde Bronnen en toelichting<br />

Container Niet-container Plan-MER SPHA<br />

Nulalternatief 1 ha 418 604 A1b<br />

Inbreiding ha 439 579 A2<br />

Sluis Deurganckdok ha 418 604 A1b<br />

Nulalternatief 2 ha 699 708 B1<br />

Saeftinghedok plus 2e sluis ha 699 708 B1<br />

Nulalternatief 3 ha 655 681 B3<br />

Kieldrechtdok plus 2e sluis ha 655 681 B3<br />

Deurganckdok ha 294<br />

Deurganckdok bij inbreiding ha 315<br />

Saeftinghedok ha 405<br />

Kieldrechtdok ha 361<br />

Scheepskosten zeeschepen Eenheid Waarde Bronnen en toelichting<br />

Capex - bulk Bulk Vloeibaar<br />

- Schip type 1 - 23.000 DWT USD/dag 7.600 11.020<br />

Doc RS, M. Volgers plus analysis<br />

- Schip type 2 - 27.000 DWT USD/dag 10.200 14.790<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

- Schip type 3 - 74.000 DWT USD/dag 11.900 17.255<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

145,00% Doc RS, M. Volgers<br />

? USD/dag 16.923<br />

Informatie van klant. Hoger dan gegevens M. Volgers<br />

Opex - bulk Bulk Vloeibaar<br />

- Schip type 1 - 23.000 DWT USD/dag 3.800 4.826<br />

- Schip type 2 - 27.000 DWT USD/dag 4.005 5.086<br />

- Schip type 3 - 74.000 DWT USD/dag 4.500 5.715<br />

127%<br />

Specifieke Opex - bulk Bemanning Insurance<br />

- Specifieke Opex per bulk schip USD/dag 1.600 320<br />

- Specifieke Opex per bulk schip USD/dag 1.625 340<br />

- Specifieke Opex per bulk schip USD/dag 1.725 500<br />

Capex - Opex - specifieke schepen Capex Opex<br />

Containerschip (2.500 TEU) USD/dag 14.964 4.700<br />

Containerschip (feeder - 1000 TEU) USD/dag 5.085 2.200<br />

RoRo - 10.000 DWT USD/dag 16.676 3.700<br />

Doc RS, M. Volgers plus analysis (gechecked met Drewry - OK)<br />

Doc RS, M. Volgers (gechecked met Drewry - OK)<br />

Drewry 2005/2006<br />

Drewry 2005/2006<br />

Drewry 2005/2006<br />

Drewry 2005/2006<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

Brandstifverbruik<br />

Zeevaart (gemiddeld schip, 20.000DWT)<br />

Verbuik ton/dag 25 Clarcksen<br />

Kosten per ton IFO USD/ton 350 http://www.bunkerworld.com/markets/prices/nl/rtm/<br />

IFO kosten per dag euro/dag 6.387<br />

Scheepskosten binnenvaartschepen Eenheid Waarde Bronnen en toelichting<br />

Barge euro/uur/ton 0,0965<br />

euro/km/ton 0,0043<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

Capex (incl opex)<br />

Kosten barge bulk Per uur Per dag, geïndexeerd Verdeling<br />

- klein euro/ton 48,4 1.284<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- middel euro/ton 68,7 1.821 80% NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- groot<br />

Kosten barge vloeibaar<br />

euro/ton 131,7 3.493<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- klein euro/ton 77,0 2.042<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- middel euro/ton 105,2 2.790 20% NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- groot euro/ton 233,0 6.179<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

Gewogen kosten midden barge schip euro/ton 2.015


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

106 Eindrapport<br />

Sluisparameters (voor berekening van wachttijd) Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Aantal schepen per "overall" schutting met 1 sluis 3,27 Kallosluis gege aug en sept 2005 query <strong>MKBA</strong> 2de sluis.xls<br />

Aantal schepen per "overall" schutting met 2 sluizen 4,50 Aanname dat capaciteit Sluis Deurganckdok 1,75 maal groter is dan capaciteit Kallosluis (oppervlakte<br />

sluiskolk is bijna twee maal groter)<br />

% lege schuttingen van beladen schuttingen 13% Startnota<br />

Schuttijd lege schutting 15 min<br />

Schuttijd beladen schutting 55 min<br />

Gemiddelde schuttijd 50 min<br />

Operationele dagen per jaar 326,00<br />

Onderhoud dagen (sluis dicht) 2,5 Aanname<br />

Discount: voorrang 10% Aanname<br />

Discount: planning 0% Aanname<br />

Discount: co-ordinatie 0% Aanname<br />

Maximale utilisation sluis (maximale wachttijd) Gevoeligheid Basis<br />

- maximale wachttijd 4,8 uren 2,5 4,8<br />

- maximale capaciteitsbezetting systeem met 1 sluis 85,0% 75,0% 85,0% Berekening met Poissonmodel<br />

- maximale capaciteitsbezetting systeem met twee sluizen 92,2% 86,5% 92,2% Berekening met Poissonmodel<br />

2 uren wachttijd 0,0835 fractie van etmaal (24 uren)<br />

Vervoersprognose achterlandvervoer Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Verhouding t.o.v. volume maritieme overslag - containers Sommeert niet tot 100%. Rest is transhipment.<br />

- binnenvaart 34% Quick scan, realistisch scenario 2016<br />

- weg 34% Quick scan, realistisch scenario 2016<br />

- spoor 12% Quick scan, realistisch scenario 2016<br />

Verhouding t.o.v. volume maritieme overslag - overige goederen Sommeert niet tot 100%. Rest is transhipment en pijpleiding.<br />

- binnenvaart 35% Verhouding Waaslandhaven achter sluizen (gemiddelde 2000-2006)<br />

- weg 38% Quick scan, realistisch scenario 2016 aangepast voor hogere waargenomen aandeel voor binnenvaart<br />

- spoor 21% Quick scan, realistisch scenario 2016 aangepast voor hogere waargenomen aandeel voor binnenvaart<br />

Gemiddelde afstand in België (binnenlandse bestemmingen en buitenlandse bestemmingen tot aan grens)<br />

- binnenvaart 50 km Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie<br />

- weg 110 km Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie<br />

- spoor 130 km Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie<br />

Gemiddelde afstand<br />

- binnenvaart 200 km EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001)<br />

- weg 110 km EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001)<br />

- spoor 250 km EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001)<br />

Gemiddelde lading<br />

- weg 15 ton Aanname<br />

Aandeel buitenlandse voertuigen<br />

- weg 50% Aanname<br />

Omrijafstand in internationaal standpunt (vermeden in projectalternatieven) Gevoeligheid Basis<br />

- binnenvaart 50,0 km 25 50 Aanname op basis van afstanden tot concurrerende havens (100km).<br />

- weg 50,0 km 25 50 Afstand wordt gedeeld door 2, omdat niet 100km een maximum is. Meeste goederenstromen<br />

- spoor 50,0 km 25 50 hebben een kleinere omrijafstand (analoog met halveringsregel).<br />

Directe wachttijdkosten - goederen Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Waarde per ton 700 euro/ton COMEXT (extra-EU-handel van BLEU, 2006, vervoerd via zee)<br />

Interestvoet 15% Aanname. Vereist rendement van private partijen + ontwaarding en verzekering<br />

Waarde per ton per uur 0,0121 euro/ton/uur<br />

Indirecte wachttijdkosten Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Kosten havenarbeid Weekendpremie Verdeling schepen<br />

- Werkweek 7000 euro/gang/shift (8 uur) 85% Nile Dutch (contractkosten)<br />

- Zaterdag 8750 euro/gang/shift (8 uur) 1,25 10% Aanname<br />

- Zondag 10500 euro/gang/shift (8 uur) 1,5 5% Aanname<br />

- Gemiddeld 7350 Verdeling schepen: Presentatie linkeroeverdelays.pdf en Startnota<br />

Teams/shift per schip<br />

- Zeeschepen 4 Nile Dutch (conservatief, 2 per container, 5 per RoRo)<br />

- Barge 0,25 Aanname<br />

Niet kunnen afzeggen van shift 10% 0 Aanname


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

107 Eindrapport<br />

Baten nieuwe containertrafiek (vermeden omrijkosten) Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Vervoerskosten<br />

- Omrijafstand 100 km Antwerpen LO - Rotterdam (Rozenburg): 125km<br />

Antwerpen LO - Zeebrugge: 90km<br />

Antwerpen LO - Vlissingen: 90km<br />

- Kosten per voertuigkm 1,5 euro Aanname<br />

-TEU per voertuig 1,5 TEU Aanname<br />

- Ton per TEU 11 ton Verhouding in haven van Antwerpen<br />

- Ton per voertuig 16,5 ton<br />

- Kosten per tonkm 0,09 euro/tonkm<br />

- Kosten per ton 9,09 euro/ton<br />

Tijdskosten goederen<br />

- Waarde per ton 3500 euro/ton COMEXT (extra-EU-handel van BLEU, 2006, vervoerd via zee), NSTR 9<br />

- Interestvoet 10% Aanname. Vereist rendement van private partijen.<br />

- Aantal uren omrijtijd 1,5 +/- 60 km/uur<br />

- Waarde per ton 0,06 euro/ton<br />

Totaal vervoerskosten + tijdskosten 9,2 euro/ton<br />

Toepassing halveringsregel 4,6 euro/ton<br />

Cost penalty achter sluis<br />

- Cost penalty per container 4,30 euro/container Range: 2,14 6,45 OSC (2006) Toekomstige havenontwikkeling: het voorzien van getijdenterminals versus een<br />

havenontwikkeling achter sluizen, blz 112. Cost penalty hangt van dienst.<br />

- TEU per container 1,50 TEU/container OSC (2006), idem<br />

- Cost penalty per ton 0,26 euro/ton<br />

Basis Gevoeligheid<br />

Flag diepe sluis 0 Ja (diep) = 1, Neen (ondiep) = 0 1 0<br />

Basis Gevoeligheid<br />

Flag containertrafiek achter sluis 1 Ja (mogelijk) = 1; Neen (onmogelijk) = 0 1 0<br />

Flag herbestemming toegelaten 1 Ja (herbestemming toegelaten) = 1, Neen (blijft leeg) = 0<br />

Flag herbestemming container naar niet-container 1<br />

Besparing vaartijd Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Snelheid knopen/uur knopen/km<br />

- Zeeschepen 18 km/uur 10 1,8 MAN Diesel<br />

- Binnenvaartschepen 14,4 km/uur 8 1,8<br />

Afstanden<br />

- Deurgangdok - Kallosluis 6 km Google earth<br />

- Saeftinghedok - Deurgancdok 1,4 km Google earth<br />

Verdeling herkomst en bestemming barges<br />

- Zeekant 60% Quick scan Mobiliteit, p. 46, tabel 8<br />

- Inland 40%<br />

Scheepskosten Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

Binnenvaart 2002 Index 02/07 2007<br />

- Kosten per uur 0,1066 euro/uur/ton vervoerd gewicht 0,0965 1,1051 0,1066 NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (middeldroge bulk, 1 januari 2002, geactualiseerd<br />

naar 2007)<br />

- Kosten per km 0,0048 euro/km/ton vervoerd gewicht 0,0043 1,1051 0,0048 Idem<br />

- Gemiddelde lading 869 ton Gemiddelde 2002-2006 van schuttingen Kallosluis<br />

- Kosten per uur 93 euro/uur Constant gehouden over tijd (productiviteitsstijgingen compenseren toename scheepsgrootte)<br />

- Kosten per km 4 euro/km<br />

Vermeden risico sluisuitval Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Premie voor verzekeren van uitvallen sluis 175.000 Euro/jaar GHA<br />

Nationaal aandeel in scheepvaartbaten Waarde Bronnen en toelichting<br />

Nationaal aandeel in scheepvaartbaten 38% 38% Alle baten vloeien uiteindelijk naar ontvanger van goederen. Onderstelling: 2/3 van invoerstromen (op<br />

basis van aanvoer LO achter sluizen in 2006)


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

108 Eindrapport<br />

Havenrechten Waarde Eenheid Index 04/07 Bronnen en toelichting<br />

Zeevaart 0,54 euro/ton maritieme overslag 0,51 1,07 0,54 Omzet zeevaart- en binnenvaartechten per ton maritieme overslag jaarrekening 2004, geactualiseerd<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer Waarde Eenheid STM 2005 Index 05/07 2007 Bronnen en toelichting<br />

Wegvervoer (gemiddelde vrachtwagens)<br />

- Congestie 38,11 eurocent per voertuigkilometer 35,57 1,072 38,11 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Infrastructuur (slijtage) 0,06 eurocent per voertuigkilometer 0,06 1,036 0,06 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Belastinginkomsten (verkeersbelasting, brandstofaccijzen,...) -9,67 eurocent per voertuigkilometer -9,02 1,072 -9,67 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Brandstofaccijnzen -7,59 eurocent per voertuigkilometer -7,08 1,072 -7,59 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

Spoorvervoer<br />

- Congestie 0,02 eurocent per tonkilometer 0,02 1,072 0,02 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Exploitatietekorten 1,69 eurocent per tonkilometer 1,63 1,036 1,69 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

Bruto indirecte effecten bouwnijverheid Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

"Directe" indirecte effecten<br />

- Bruto toegevoegde waarde 400 euro/1000 euro bestedingen 402 Bruto toegevoegde waarde/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

- Netto toegevoegde waarde 360 euro/1000 euro bestedingen 361 Netto toegevoegde waarde/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

- Loonkosten werknemers 230 euro/1000 euro bestedingen 226 Beloning werknemers/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

- Terugvloei naar de overheid 130 euro/1000 euro bestedingen 129 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten)<br />

- Nettoloon werknemers 125 euro/1000 euro bestedingen 124 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie)<br />

- Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen 7,5 aantal/miljoen euro bestedingen 7,5 Aantal werkzame personen/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

- Werkgelegenheid werknemers 6,0 aantal/miljoen euro bestedingen 6,0 Aantal werknemers/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

"Indirecte" indirecte effecten (nationale toeleveringen)<br />

- Bruto toegevoegde waarde 290 euro/1000 euro bestedingen 287 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

- Netto toegevoegde waarde 240 euro/1000 euro bestedingen 236 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

- Loonkosten werknemers 150 euro/1000 euro bestedingen 152 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

- Terugvloei naar de overheid 85 euro/1000 euro bestedingen 85 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten)<br />

- Nettoloon werknemers 85 euro/1000 euro bestedingen 84 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie)<br />

- Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen 4,1 aantal/miljoen euro bestedingen 4,1 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

- Werkgelegenheid werknemers 3,5 aantal/miljoen euro bestedingen 3,4 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

Bruto indirecte effecten overslagbedrijven<br />

"Directe" indirecte effecten<br />

Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

- Bruto toegevoegde waarde 18,0 euro/ton maritiem overslagvolume 18,2 NBB, Economisch belang havens 2005<br />

- Netto toegevoegde waarde 11,0 euro/ton maritiem overslagvolume 10,7 Verhouding netto en bruto toegevoegde waarde in vervoerondersteunde activiteiten (Nationale<br />

Rekeningen)<br />

- Loonkosten werknemers 8,5 euro/ton maritiem overslagvolume 8,5 Verhouding loonkosten en bruto toegevoegde waarde in vervoerondersteunende activiteiten<br />

(Nationale Rekeningen)<br />

- Terugvloei naar de overheid 4,3 euro/ton maritiem overslagvolume 4,3 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten)<br />

- Nettoloon werknemers 4,7 euro/ton maritiem overslagvolume 4,7 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie)<br />

- Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen 157 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 157 Verhouding werkzame personen en werknemers in vervoerondersteunende activiteiten (Nationale<br />

Rekeningen)<br />

- Werkgelegenheid werknemers 154 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 154 NBB, Economisch belang havens 2005<br />

"Indirecte" indirecte effecten (nationale toeleveringen) IO 2000 NBB 2005<br />

- Bruto toegevoegde waarde 19,5 euro/ton maritiem overslagvolume 25,8 19,5 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005<br />

- Netto toegevoegde waarde 11,5 euro/ton maritiem overslagvolume 15,6 11,5 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005<br />

- Loonkosten werknemers 9,1 euro/ton maritiem overslagvolume 10,3 9,1 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005<br />

- Terugvloei naar de overheid 4,6 euro/ton maritiem overslagvolume 5,7 4,6 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten)<br />

- Nettoloon werknemers 5,0 euro/ton maritiem overslagvolume 5,7 5,0 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie)<br />

- Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen 214 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 253 214 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005<br />

- Werkgelegenheid werknemers 209 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 212 209 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

109 Eindrapport<br />

Netto indirecte effecten Waarde Bronnen en toelichting<br />

Bouwnijverheid<br />

- Vraagelasticiteit -0,5 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Aanbodselasticiteit 0,25 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Netto effect/bruto effect 33% = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)<br />

Overslagbedrijven<br />

- Vraagelasticiteit -0,8 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Aanbodselasticiteit 0,25 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Netto effect/bruto effect 24% = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)<br />

Nationale toeleveringen<br />

- Vraagelasticiteit -0,6 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Aanbodselasticiteit 0,25 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Netto effect/bruto effect 29% = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)<br />

Alternatieve rekenwijze - uitdoving indirecte effecten na x jaar<br />

- Aantal jaren (x) 10<br />

- Discontovoet 4%<br />

- Contante waarde van batenstroom van x jaren 8,44<br />

Werkgelegenheidsbaten bouwnijverheid Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

Gemiddelde werkloosheidsuitkering 10.500 euro/persoon/jaar 10.351 Gegevens Belgostat<br />

"Directe" werkgelegenheidsbaten<br />

- Loonkosten 38.000 euro/persoon/jaar 37.894 Zie directe effecten bouwnijverheid<br />

- Nettoloon 21.000 euro/persoon/jaar 20.842 55% van loonkosten per werknemer<br />

- Opportuniteitskosten arbeid 5.250 euro/persoon/jaar 5.246 Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering<br />

- Werkgelegenheidsbaten 32.750 euro/persoon/jaar 32.649 Loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

- Waarvan voor overheid 17.000 euro/persoon/jaar<br />

-Waarvan voor particulieren 15.750 euro/persoon/jaar<br />

"Indirecte" werkgelegenheidsbaten (nationale toeleveringen)<br />

- Loonkosten 45.000 euro/persoon/jaar 44.781 Zie indirecte effecten bouwnijverheid<br />

- Nettoloon 25.000 euro/persoon/jaar 24.629 55% van loonkosten per werknemer<br />

- Opportuniteitskosten arbeid 7.250 euro/persoon/jaar 7.139 Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering<br />

- Werkgelegenheidsbaten 37.750 euro/persoon/jaar 37.641 Loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

- Waarvan voor overheid 20.000 euro/persoon/jaar<br />

-Waarvan voor particulieren 17.750 euro/persoon/jaar<br />

Werkgelegenheidsbaten overslagbedrijven Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

Gemiddelde werkloosheidsuitkering 10.500 euro/persoon/jaar 10.351 Gegevens Belgostat<br />

"Directe" werkgelegenheidsbaten<br />

- Loonkosten 55.000 euro/persoon/jaar 55.270 Zie directe effecten overslagbedrijven<br />

- Nettoloon 30.500 euro/persoon/jaar 30.399 55% van loonkosten per werknemer<br />

- Opportuniteitskosten arbeid 10.000 euro/persoon/jaar 10.024 Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering<br />

- Werkgelegenheidsbaten 45.000 euro/persoon/jaar 45.246 Loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

- Waarvan voor overheid 24.500 euro/persoon/jaar<br />

-Waarvan voor particulieren 20.500 euro/persoon/jaar<br />

"Indirecte" werkgelegenheidsbaten (nationale toeleveringen)<br />

- Loonkosten 48.500 euro/persoon/jaar 48.469 Zie indirecte effecten overslagbedrijven<br />

- Nettoloon 26.500 euro/persoon/jaar 26.658 55% van loonkosten per werknemer<br />

- Opportuniteitskosten arbeid 8.000 euro/persoon/jaar 8.154 Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering<br />

- Werkgelegenheidsbaten 40.500 euro/persoon/jaar 40.315 Loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

- Waarvan voor overheid 22.000 euro/persoon/jaar<br />

-Waarvan voor particulieren 18.500 euro/persoon/jaar<br />

Externe effecten Waarde Eenheid STM 2005 Index 05/07 2007 Bronnen en toelichting<br />

Binnenvaart<br />

- Luchtkwaliteit 0,50 eurocent per tonkilometer 0,60 0,970 0,58 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Klimaat 0,06 eurocent per tonkilometer 0,06 1,036 0,06 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Ongevallen 0,01 eurocent per tonkilometer 0,01 1,072 0,01 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Geluid - eurocent per tonkilometer 0,00 1,072 0,00 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

Wegvervoer (gemiddelde zware vrachtwagen)<br />

- Luchtkwaliteit 3,61 eurocent per voertuigkilometer 5,12 0,704 3,61 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Klimaat 0,94 eurocent per voertuigkilometer 0,91 1,036 0,94 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Ongevallen 8,23 eurocent per voertuigkilometer 7,68 1,072 8,23 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Geluid 3,26 eurocent per voertuigkilometer 3,04 1,072 3,26 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

Spoorvervoer<br />

- Luchtkwaliteit 0,32 eurocent per tonkilometer 0,31 1,036 0,32 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Klimaat 0,06 eurocent per tonkilometer 0,06 1,036 0,06 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Ongevallen 0,12 eurocent per tonkilometer 0,11 1,072 0,12 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Geluid 0,10 eurocent per tonkilometer 0,09 1,072 0,10 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage C TOELICHTING BIJ KENGETALLEN VOOR DE DIRECTE NETWERKEFFECTEN<br />

Voor de berekening van de directe netwerkeffecten wordt gebruik gemaakt van<br />

kengetallen uit de Standaardmethodiek (Resource Analysis en RebelGroup Advisory,<br />

2006) In deze bijlage worden de bronnen van de kengetallen toegelicht.<br />

De kengetallen in de Standaardmethodiek zijn uitgedrukt in prijzen van 2005. In de <strong>MKBA</strong><br />

van de tweede maritieme toegang zijn ze geactualiseerd tot 2007 op de wijze die in de<br />

hoofdtekst uitgelegd is.<br />

C.1 Wegvervoer<br />

Tabel 42 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename<br />

van het achterlandvervoer over de weg (in geval van een daling van het<br />

achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken). Merk op dat<br />

de infrastructuurkosten in Tabel 42 enkel op het gebruik slaan (d.w.z. slijtage). De kosten<br />

van eventuele aanvullende infrastructuurinvesteringen (of van vervroeging van<br />

investeringen) die het zeehavenproject nodig maakt, moeten apart begroot worden.<br />

Tabel 42 Marginale netwerkkosten van wegvervoer<br />

110 Eindrapport<br />

(eurocent per voertuigkilometer, prijzen van 2005)<br />

Voertuigcategorie Congestie<br />

Lichte<br />

vrachtwagen<br />

Zware<br />

vrachtwagen<br />

Infrastructuur<br />

(slijtage)<br />

Belastingsinkomsten<br />

(= baat of negatieve kost )<br />

Accijns Totaal*<br />

Diesel 31,67 0,00 -4,57 -5,36<br />

LPG 31,67 0,00 -1,95 -3,25<br />

Benzine 31,67 0,00 -9,39 -10,39<br />

Diesel 42,23 0,15 -10,96 -14,81<br />

Gemiddelde vrachtwagens 35,57 0,06 -7,08 -9,02<br />

* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten,<br />

voor binnenlandse voertuigen de totale belastingen op vrachtwagenverkeer.<br />

Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit De Ceuster (2004). Zie toelichting in tekst.<br />

De bedragen in Tabel 42 zijn gebaseerd op De Ceuster (2004). De oorspronkelijke<br />

bedragen in prijzen van 2002 zijn omgezet in prijzen van 2005 met behulp van de BBPdeflator.<br />

De waarden van de effecten op congestie en de marginale belastinginkomsten<br />

werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met een<br />

elasticiteit van 0,75.<br />

De vraag stelt zich of we moeten rekenen met de totale belastingopbrengsten per<br />

voertuigkilometer (inbegrepen vaste of jaarlijkse belastingen per voertuig), of enkel met<br />

de brandstofaccijnzen. Het antwoord hangt af van het feit of de extra vervoersprestaties<br />

door de bestaande vrachtwagens geleverd worden, dan wel of er aanvullende<br />

vrachtwagens ingezet worden. In het algemeen kunnen we hier geen uitspraak over


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

doen. Bovendien moeten we rekening houden met het deel van de belastingen dat naar<br />

het buitenland afvloeit (bijvoorbeeld inschrijvingsbelastingen). Op basis van<br />

bovenstaande overwegingen besluiten we tot een compromis waarbij we voor<br />

buitenlandse voertuigen enkel de brandstofaccijnzen over de in België afgelegde afstand<br />

meenemen, en voor binnenlandse voertuigen de totale extra belastinginkomsten.<br />

Voor toekomstige jaren moeten de getallen in Tabel 42 aangepast worden aan de stijging<br />

van het inkomen per hoofd, waardoor sommige kosten toenemen. Tabel 43 beschrijft de<br />

aannames omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per voertuigkilometer.<br />

Tabel 43 Toekomstige evolutie van de marginale netwerkkosten van wegvervoer<br />

111 Eindrapport<br />

Netwerkeffect Toekomstige evolutie van netwerkkosten per voertuigkilometer<br />

Congestie + 1,5% per jaar (75% van groei van BBP per hoofd)<br />

Infrastructuur Constant<br />

Marginale belastingsinkomsten + 1,5% per jaar (75% van groei van BBP per hoofd)<br />

Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur<br />

Congestiekosten bestaan uit tijdskosten. We mogen verwachten dat de tijdswaardering<br />

van personen toeneemt met het inkomen. Beschouw eerst deelnemers aan het verkeer<br />

die werken (beroepschauffeurs, zakelijke reizigers). In een eerste benadering stijgt de<br />

waarde van hun reistijd proportioneel met het loon. De werkelijke stijging kan iets lager<br />

zijn indien de productiviteit van de reistijd toeneemt (ten gevolge van verbeteringen van<br />

mobiele communicatie). Ook de waarde van vrije tijd is gerelateerd aan het inkomen. Hoe<br />

hoger het inkomen, hoe groter de consumptiemogelijkheden tijdens de vrije tijd. Dit<br />

suggereert dat de waarde van de vrije tijd evolueert met de consumptie per hoofd.<br />

Op lange termijn moeten het BBP per hoofd, de consumptie per hoofd en de lonen<br />

ongeveer even snel groeien, maar er kunnen op korte en middellange termijn verschillen<br />

optreden. In België blijft de stijging van de lonen en van de consumptie reeds gedurende<br />

een decennium achter op het BBP, en ook in de volgende vijf jaren wordt hetzelfde beeld<br />

verwacht. Om de zaken echter niet te compliceren hanteren we het BBP per hoofd als de<br />

enige inkomensmaatstaf.<br />

Onderzoeken beschouwen doorgaans ook de relatie tussen de reistijdwaarde en het BBP<br />

per hoofd. Zij vinden een elasticiteit tussen 0,5 en 1. 42 Met andere woorden: indien het<br />

BBP per hoofd stijgt met 1%, dan stijgt de reistijdwaarde met 0,5 tot 1%. Eén van de<br />

redenen waarom de elasticiteit ten opzichte van het BBP lager dan 1 bedraagt, is het feit<br />

dat een deel van de tijdskosten betrekking op de voertuigen (afschrijving) en de goederen<br />

(in geval van goederenvervoer). Deze kosten blijven constant in reële termen.<br />

Op basis van bovenstaande bevindingen nemen we aan dat de congestiekosten stijgen<br />

met 75% van de groei van het BBP per hoofd. Voor de toekomstige evolutie van het reële<br />

BBP per hoofd gaan we uit van een groeivoet van 2% per hoofd. Dit komt overeen met<br />

het groeipercentage in de prognoses voor de periode 2006-2011 van het Planbureau<br />

(2006). Bijgevolg nemen de congestiekosten toe met 0,75 x 2% = 1,5% per jaar.<br />

42 Zie De Jong e.a. (2004), Commissariat General du Plan (2001) en Mackie. e.a (2003) voor een overzicht<br />

van resultaten.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De belastinginkomsten groeien in grote lijnen mee met het bruto binnenlands product.<br />

We onderstellen dat het belastingbedrag per voertuigkilometer eveneens toeneemt met<br />

75% van de groei van het BBP per hoofd.<br />

De infrastructuurkosten blijven constant in reële termen. Er is immers geen reden om aan<br />

te nemen dat de eenheidsprijzen van infrastructuurwerken beduidend sneller of trager<br />

dan het algemene prijspeil zouden stijgen.<br />

C.2 Spoorvervoer<br />

Tabel 44 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename<br />

van het achterlandvervoer met het spoor (in geval van een daling van het<br />

achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken).<br />

Tabel 44 Marginale netwerkkosten van spoorvervoer<br />

112 Eindrapport<br />

(eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005)<br />

Congestie Infrastructuur<br />

Kengetal 2005 0,02 1,63<br />

Toekomstige evolutie 75% van BBP per hoofd Constant<br />

Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004) en NMBS (2003). Zie tekst voor toelichting.<br />

De kengetallen in Tabel 44 zijn gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004) (congestie)<br />

en op eigen berekeningen met gegevens van de NMBS (infrastructuurkosten).<br />

Het spoorvervoer wordt op structurele wijze gesubsidieerd door de overheid, waardoor de<br />

maatschappelijke kosten hoger zijn dan de aangerekende transportprijs. Het verschil<br />

tussen beide moet in de <strong>MKBA</strong> als een kostenpost ingebracht worden.<br />

We beschouwen enkel de bijdrage van de staat in de infrastructuur (668 miljoen euro in<br />

2003). Hiervan rekenen we 18% toe aan het goederenvervoer (in verhouding tot het<br />

aantal treinkilometer) en delen door het aantal tonkilometer. 43<br />

Investeringen in spoorinfrastructuur die in de projectdefinitie opgenomen zijn, vallen<br />

buiten deze regel. De kosten van deze infrastructuur zijn immers al in de projectkosten<br />

begrepen.<br />

C.3 Binnenvaart<br />

De marginale netwerkkosten van de binnenvaart zijn vrijwel gelijk aan nul. Ook in de<br />

toekomst blijft dit zo.<br />

43 Op basis van NMBS, Statistisch Jaarboek 2003.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De inschatting van de marginale congestiekosten van het binnenvaartvervoer is<br />

overgenomen van De Nocker. en Broekx (2004). Op dit moment bedragen deze kosten<br />

quasi nul. Men mag aannemen dat bij toenemend binnenvaartvervoer op sommige<br />

knelpunten congestie zal ontstaan. Het is echter niet mogelijk om deze te kwantificeren,<br />

zodat ook voor de toekomst een waarde van nul aangehouden wordt.<br />

De kosten van het onderhoud en de uitbating van het binnenvaartnetwerk variëren niet in<br />

functie van het gebruik (d.w.z. de kosten blijven ongeveer dezelfde, ongeacht het aantal<br />

schepen dat van de vaarwegen gebruik maakt). De marginale infrastructuurkosten zijn<br />

dan gelijk aan nul.<br />

113 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage D TOELICHTING BIJ KENGETALLEN VOOR DE EXTERNE <strong>KOSTEN</strong> VAN HET<br />

ACHTERLANDVERVOER<br />

Voor de berekening van de externe kosten wordt gebruik gemaakt van kengetallen uit de<br />

Standaardmethodiek (Resource Analysis en RebelGroup Advisory, 2006) In deze bijlage<br />

worden de bronnen van de kengetallen toegelicht.<br />

De kengetallen in de Standaardmethodiek zijn uitgedrukt in prijzen van 2005. In de <strong>MKBA</strong><br />

van de tweede maritieme toegang zijn ze geactualiseerd tot 2007 op de wijze die in de<br />

hoofdtekst uitgelegd is.<br />

D.1 Wegvervoer<br />

Tabel 45 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer over de weg.<br />

Tabel 45 Marginale externe kosten van wegvervoer<br />

114 Eindrapport<br />

(eurocent per voertuigkilometer, prijzen van 2005)<br />

Voertuigcategorie<br />

Lichte<br />

vrachtwagen<br />

Zware<br />

vrachtwagen<br />

Luchtkwaliteit<br />

Klimaat Ongevallen Geluid Totaal<br />

Diesel 2,79 0,59 3,65 3,25 10,29<br />

LPG 0,45 1,05 3,65 3,25 8,40<br />

Benzine 0,59 0,65 3,65 3,25 8,14<br />

Diesel<br />

9,42 1,43 14,54 2,69 28,07<br />

Gemiddelde vrachtwagens 5,12 0,91 7,68 3,04 16,75<br />

* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten,<br />

voor binnenlandse voertuigen de totale belastingen op vrachtwagenverkeer.<br />

Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit De Ceuster (2004). Zie tekst voor toelichting.<br />

De bedragen in Tabel 45 zijn grotendeels gebaseerd op De Ceuster (2004). De enige<br />

uitzondering betreft de ongevalkosten, die hieronder nader besproken worden.<br />

De oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2002 zijn omgezet in prijzen van 2005 met<br />

behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen,<br />

geluidshinder en de marginale belastinginkomsten werden daarenboven aangepast aan<br />

de stijging van het BBP per hoofd met een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de<br />

eenheidswaarden van deze effecten aan het inkomensniveau gerelateerd zijn.<br />

Ongevalkosten<br />

Voor de ongevalkosten hebben we de waarden van De Ceuster (2004) niet<br />

overgenomen. Zij definiëren externe kosten vanuit de invalshoek van het<br />

vervoerssysteem, inbegrepen personenverkeer. De meeste ongevalkosten zijn in dat<br />

geval intern.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Wij beschouwen de externe kosten van het vrachtverkeer. Een individuele extra<br />

vrachtwagen die in het verkeer komt, veroorzaakt twee soorten van externe effecten:<br />

115 Eindrapport<br />

• niet-inzittende slachtoffers bij constante kans op verkeersongevallen;<br />

• toename van de kans op verkeersongevallen ten gevolge van de stijging van de<br />

verkeersdrukte.<br />

De eerste factor schatten we in aan de hand van de verhouding tussen het aantal<br />

inzittende en niet-inzittende slachtoffers (zie Tabel 46). Het tweede effect beschouwen<br />

we als onsignificant wegens gebrek aan gegevens die het tegendeel aantonen.<br />

Tabel 46 Aantal niet-inzittende slachtoffers per inzittend slachtoffer<br />

Dodelijke slachtoffers Gewonden<br />

Licht vrachtvervoer 2 2<br />

Zwaar vrachtvervoer 13 7<br />

Bron: Gemiddelde waarde in Nederland over periode 1996-2005 (AVV, 2006)<br />

De kans op overlijden en verwonding van inzittenden per voertuigkilometer nemen we<br />

over uit De Ceuster (2004). Voor de inzittenden rekenen we externe kosten aan uit de<br />

kolom "kosten voor de rest van de samenleving" in Tabel 47. Voor de niet inzittenden<br />

rekenen we de totale ongevalkosten aan.<br />

Tabel 47: Kengetallen voor de waardering van slachtofferkosten<br />

(Euro, prijzen van 2005)<br />

Persoonlijke kosten<br />

Kosten voor de rest<br />

van de samenleving<br />

Totale kosten<br />

Dodelijk slachtoffer 1.670.000 160.000 1.830.000<br />

Zwaargewonde 217.000 25.000 242.000<br />

Lichtgewonde 16.700 2.800 19.500<br />

Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit Nellthorpe e.a., 2001.<br />

Voor toekomstige jaren moeten de getallen in Tabel 45 aangepast worden aan de<br />

technologische evolutie (waardoor de emissies dalen) en aan de stijging van het inkomen<br />

per hoofd (waardoor sommige kosten toenemen). Tabel 48 beschrijft de aannames<br />

omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per voertuigkilometer.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 48 Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van wegvervoer<br />

116 Eindrapport<br />

Extern effect Toekomstige evolutie van externe kosten per voertuigkilometer<br />

Luchtkwaliteit Daling met 80% in de periode tot 2010. Nadien constant.<br />

Klimaat Constant<br />

Ongevallen 75% van BBP per hoofd<br />

Geluid 75% van BBP per hoofd<br />

Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor<br />

toelichting.<br />

De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en<br />

luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker en Broekx (2004) overgenomen.<br />

De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting<br />

over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.<br />

D.2 Spoorvervoer<br />

Tabel 49 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer met het spoor.<br />

Tabel 49 Marginale externe kosten van spoorvervoer<br />

(eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005)<br />

Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen Geluid Totaal<br />

Trein (diesel) 1,26 0,13 0,11 0,09 1,59<br />

Trein (elektrisch) 0,03 0,04 0,11 0,09 0,27<br />

Trein (gemiddeld) 0,31 0,06 0,11 0,09 0,57<br />

Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004). Zie tekst voor toelichting.<br />

De bedragen in Tabel 49 zijn gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004). De<br />

oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2004 zijn omgezet in prijzen van 2005 met<br />

behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen en<br />

geluidshinder werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met<br />

een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de eenheidswaarden van deze effecten aan<br />

het inkomensniveau gerelateerd zijn.<br />

Tabel 50 beschrijft de aannames over de toekomstige evolutie van die externe kosten.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 50 Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van spoorvervoer<br />

117 Eindrapport<br />

Extern effect Toekomstige evolutie van externe kosten per tonkilometer<br />

Luchtkwaliteit Dieseltreinen: constant tot 2010; daarna daling tot 7% van het<br />

oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant.<br />

Klimaat Constant<br />

Elektrische treinen: constant<br />

Ongevallen 75% van BBP per hoofd<br />

Geluid 75% van BBP per hoofd<br />

Gemiddelde: constant tot 2010; daarna daling tot 13% van het<br />

oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant<br />

Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor<br />

toelichting.<br />

De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en<br />

luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker. en Broekx (2004) overgenomen.<br />

De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting<br />

over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.<br />

D.3 Binnenvaart<br />

Tabel 51 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer met de binnenvaart.<br />

Tabel 51 Marginale externe kosten van binnenvaartvervoer<br />

(eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005)<br />

Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen Geluid Totaal<br />

Binnenvaart 0,60 0,06 0,01 0,00 0,67<br />

Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004). Zie tekst voor toelichting.<br />

De bedragen in Tabel 51 zijn grotendeels gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004).<br />

De enige uitzondering betreft de ongevalkosten. We hebben de externe ongevalkosten<br />

van het binnenvaartvervoer berekend op dezelfde wijze als voor het wegvervoer op basis<br />

van ongevallenstatistieken van AVV (2004). We hebben dus ook rekening gehouden met<br />

niet-opvarende slachtoffers (bijvoorbeeld op recreatieve vaartuigen). Gezien het zeer<br />

lage aantal ongevallen in de binnenvaart blijven de externe ongevalkosten onsignificant.<br />

De oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2004 zijn omgezet in prijzen van 2005 met<br />

behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen en<br />

geluidshinder werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met<br />

een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de eenheidswaarden van deze effecten aan<br />

het inkomensniveau gerelateerd zijn.<br />

Tabel 52 beschrijft de aannames over de toekomstige evolutie van die externe kosten.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 52 Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van binnenvaartvervoer<br />

118 Eindrapport<br />

Extern effect Toekomstige evolutie van externe kosten per tonkilometer<br />

Luchtkwaliteit Daling tot 84% van oorspronkelijke niveau in 2010 en tot 7% van het<br />

oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant.<br />

Klimaat Constant<br />

Ongevallen 75% van BBP per hoofd<br />

Geluid Constant<br />

Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor<br />

toelichting.<br />

De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en<br />

luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker. en Broekx (2004) overgenomen.<br />

De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting<br />

over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage E PROJECT<strong>KOSTEN</strong><br />

Zie apart document van SBE.<br />

119 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage F MONTE CARLO SIMULATIES <strong>–</strong> KANSVERDELING VAN NCW<br />

120 Eindrapport<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Inbreiding <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=7,431382E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5<br />

Values in Billions<br />

10,1% 89,9%<br />

0<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Inbreiding <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=2,207852E+09<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 0 1 2 3 4 5 6 7<br />

Values in Billions<br />

2,59% 97,41%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

121 Eindrapport<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

Mean=5,597318E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-1 0 1 2 3 4<br />

Values in Billions<br />

16,77% 83,23%<br />

0<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=1,512687E+09<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 0 1 2 3 4 5 6 7 8<br />

Values in Billions<br />

7,41% 92,59%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Values in 10^ -9<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

122 Eindrapport<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

2,500<br />

2,000<br />

1,500<br />

1,000<br />

0,500<br />

0<br />

Mean=2,335426E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-0,8 -0,6 -0,4 -0,2 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4<br />

Values in Billions<br />

16,95% 83,05%<br />

0<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

0,000<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5<br />

Values in Billions<br />

Mean=8,188744E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

10,64% 89,36%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Values in 10^ -9<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

123 Eindrapport<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

2,500<br />

2,000<br />

1,500<br />

1,000<br />

0,500<br />

0<br />

Mean=1,428392E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-0,8 -0,4 0 0,4 0,8 1,2<br />

Values in Billions<br />

23,89% 76,11%<br />

0<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

Mean=6,001145E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5<br />

Values in Billions<br />

10,58% 89,42%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

124 Eindrapport<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

2,500<br />

2,000<br />

1,500<br />

1,000<br />

0,500<br />

0<br />

0,000<br />

-0,8 -0,4 0 0,4 0,8 1,2<br />

Values in Billions<br />

Mean=2,186504E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

17,49% 82,51%<br />

0<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe var. <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

Mean=6,853219E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5<br />

Values in Billions<br />

10,75% 89,25%<br />

0


Values in 10^ -10<br />

Values in 10^ -10<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

125 Eindrapport<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=8,678409E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 0 1 2 3 4 5 6 7 8<br />

Values in Billions<br />

13,05% 86,95%<br />

0<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

4,500<br />

4,000<br />

3,500<br />

3,000<br />

2,500<br />

2,000<br />

1,500<br />

1,000<br />

0,500<br />

0<br />

Mean=1,796419E+09<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-2 3 8 13 18<br />

Values in Billions<br />

7,5% 92,5%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Values in 10^ -10<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

126 Eindrapport<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

1,600<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

Mean=4,104522E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2<br />

Values in Billions<br />

14,31% 85,69%<br />

0<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=9,387185E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5<br />

Values in Billions<br />

10,68% 89,32%<br />

0

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!