03.05.2013 Views

KOSTEN BATEN ANALYSE (MKBA) – E - Deurganckdoksluis

KOSTEN BATEN ANALYSE (MKBA) – E - Deurganckdoksluis

KOSTEN BATEN ANALYSE (MKBA) – E - Deurganckdoksluis

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

OPMAAK VAN EEN GEÏNTEGREERDE MAATSCHAPPELIJKE<br />

<strong>KOSTEN</strong> <strong>BATEN</strong> <strong>ANALYSE</strong> (<strong>MKBA</strong>) <strong>–</strong> ECONOMISCHE<br />

EFFECTEN <strong>ANALYSE</strong> (EEA) VOOR EEN TWEEDE MARITIEME<br />

TOEGANG TOT DE WAASLANDHAVEN EN ALLE ONLOSMAKELIJK<br />

ERMEE VERBONDEN INGREPEN<br />

WWW.REBELGROUP.COM<br />

EINDRAPPORT<br />

31 JANUARI 2008<br />

IN OPDRACHT VAN:<br />

VLAAMSE OVERHEID<br />

DEPARTEMENT MOBILITEIT EN OPENBARE WERKEN<br />

AFDELING MARITIEME TOEGANG<br />

IN SAMENWERKING MET:<br />

WWW.MTBS.NL<br />

WWW.SBE.BE


CONTACTADRES: RebelGroup Belgium nv (voorheen genaamd How-to)<br />

Mechelsesteenweg 203 / 7 de verdieping<br />

B-2018 Antwerpen<br />

tel: +32 3 293.86.44<br />

fax: +32 3 294.31.42<br />

email: kris.debisschop@rebelgroup.be<br />

PROJECT: Opmaak van een geïntegreerde Maatschappelijke Kosten Baten<br />

Analyse (<strong>MKBA</strong>) <strong>–</strong> Economische Effecten Analyse (EEA) voor<br />

een tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven en alle<br />

onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

TITEL VAN RAPPORT: Eindrapport<br />

VERSIE 2.2<br />

DATUM: 31 januari 2008<br />

NUMMER: 2SWLH-030-22<br />

AUTEURS: Johan Gauderis, Kris Debisschop, Kevin Lyen, Boudewijn<br />

Jansen, Maarten Volgers, Rik Thomas<br />

OPDRACHTGEVER: Vlaamse Overheid<br />

Departement Mobiliteit en Openbare Werken<br />

Afdeling Maritieme Toegang<br />

Cel havens en districten Schelde<br />

Haven van Antwerpen<br />

Steenlandlaan, Sluisgebouw bus 2, 9130 Kallo<br />

www.maritiemetoegang.be


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

INHOUDSOPGAVE<br />

1 Inleiding ....................................................................................................................7<br />

2 Stap 0: Probleemanalyse en projectontwerp........................................................9<br />

3 Stap 1: Nulalternatief en projectalternatieven ....................................................15<br />

4 Stap 2: Exogene ontwikkelingen en omgevingsscenario’s ..............................18<br />

3 Eindrapport<br />

4.1 Beleidsscenario’s...........................................................................................18<br />

4.2 Economische scenario’s................................................................................23<br />

5 Stap 3: Identificatie van de projecteffecten ........................................................24<br />

5.1 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie..................................................24<br />

5.2 Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok .........................................................26<br />

5.3 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok................................................................28<br />

5.4 Synthese: lijst van projecteffecten.................................................................29<br />

6 Stap 4: Waardering van de directe effecten........................................................31<br />

6.1 Vervoers- en verkeersprognoses ..................................................................31<br />

6.2 Waardering van de directe effecten ..............................................................43<br />

6.3 Waardering directe netwerkeffecten in het achterlandvervoer......................54<br />

7 Stap 5: Waardering indirecte effecten .................................................................57<br />

7.1 Inleiding .........................................................................................................57<br />

7.2 Indirecte effecten in de bouwnijverheid.........................................................58<br />

7.3 Indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten......................................59<br />

7.4 Bruto en netto effecten ..................................................................................60<br />

7.5 Werkgelegenheidsbaten................................................................................60<br />

8 Stap 6: Waardering externe kosten van het achterlandvervoer .......................64<br />

9 Stap 7: Raming van de projectkosten .................................................................66<br />

10 Stap 8: Uitkomsten van de <strong>MKBA</strong>/EEA ...............................................................67<br />

10.1 Optellen van kosten en baten........................................................................67<br />

10.2 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie..................................................68<br />

10.3 Beleidscenario B1/B2: Saeftinghedok...........................................................73<br />

10.4 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok................................................................78


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

11 Stap 9: Onzekerheid en risico’s ...........................................................................84<br />

4 Eindrapport<br />

11.1 Gevoeligheidsanalyse ...................................................................................84<br />

11.2 Monte-Carlosimulatie.....................................................................................90<br />

12 Stap 10: Verdeling van kosten en baten..............................................................96<br />

12.1 Methode voor de verdeling van de kosten en de baten ................................96<br />

12.2 Resultaten .....................................................................................................98<br />

13 Stap 11: Conclusies...............................................................................................99<br />

Bijlage A Literatuurreferenties .................................................................................101<br />

Bijlage B Tabel van belangrijkste inputgegevens en parameters ........................103<br />

Bijlage C Toelichting bij kengetallen voor de directe netwerkeffecten................110<br />

Bijlage D Toelichting bij kengetallen voor de externe kosten van het<br />

achterlandvervoer .....................................................................................114<br />

Bijlage E Projectkosten.............................................................................................119<br />

Bijlage F Monte Carlo simulaties <strong>–</strong> Kansverdeling van NCW ...............................120


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

LIJST VAN AFKORTINGEN<br />

CapEx Capital Expenditures (investeringsuitgaven)<br />

EEA Economische effectenanalyse<br />

EOS Economische Ontwikkelingsschets. Sociaal-economische scenario’s<br />

voor de haven van Antwerpen die opgesteld zijn in het kader van het<br />

Strategisch Plan haven van Antwerpen.<br />

GHA Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen<br />

GRUP Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan<br />

<strong>MKBA</strong> Maatschappelijke kosten-batenanalyse<br />

NCW Netto contante waarde.<br />

OLO Lineaire obligatie<br />

OpEx Operational Expenditures (operationele uitgaven)<br />

TAW Tweede Algemene Waterpassing. TAW is het referentiepeil voor<br />

hoogtemetingen in België. Een hoogte van 0 meter TAW is gelijk aan<br />

het gemiddelde zeeniveau bij laagwater te Oostende.<br />

GLLWS Gemiddeld laag laagwater spring. Het GLLWS is het meerjarige<br />

gemiddelde van de laagste laagwaterstand bij springtij van elke<br />

maansmaand. Het is de laagste waterstand die men kan verwachten.<br />

5 Eindrapport<br />

Het GLLWS wordt gebruikt als referentiepeil voor de weergave van de<br />

waterdiepte (of diepgang na aftrek van de kielspeling). Ter hoogte van<br />

Antwerpen bedraagt het verschil tussen TAW en GLLWS ongeveer 40<br />

cm (GLLWS = TAW <strong>–</strong> 0,4m).<br />

GLWS Gemiddeld laagwater spring. Het GLWS is het meerjarige gemiddelde<br />

van de laagwaterstand bij springtij van elke maansmaand. Het GLWS<br />

wordt gebruikt als referentiepeil voor de weergave van de waterdiepte<br />

(of diepgang na aftrek van de kielspeling).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

1 INLEIDING<br />

Het voorliggende document bevat het ontwerp eindrapport van de “geïntegreerde<br />

maatschappelijke kosten-batenanalyse (<strong>MKBA</strong>) <strong>–</strong> economische effectenanalyse (EEA)<br />

voor een tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven en alle onlosmakelijke ermee<br />

verbonden ingrepen”.<br />

In het eindrapport wordt een volledig verslag van het onderzoek gepresenteerd.<br />

Inputdata, aannames, methodologie en resultaten van de berekeningen worden<br />

toegelicht. Het rapport is bestemd voor lezers die zich diepgaand over de aanpak en de<br />

resultaten van het onderzoek willen informeren. Voor lezers die enkel een overzicht van<br />

de belangrijkste resultaten en methodologische uitgangspunten wensen is een<br />

beleidssamenvatting opgesteld die als een apart rapport uitgegeven wordt.<br />

Stappenplan van het onderzoek<br />

Figuur 1 op de volgende bladzijde schetst het stappenplan van het onderzoek. Het<br />

stappenplan stemt overeen met de aanpak van de Vlaamse Standaardmethodiek voor de<br />

<strong>MKBA</strong> van zeehavenprojecten 1 op twee punten na.<br />

7 Eindrapport<br />

• In het huidige onderzoek zijn stappen 2 en 3 van plaats verwisseld. De reden is dat<br />

sommige exogene ontwikkelingen een zo grote impact op de aard van de<br />

projecteffecten hebben, dat het onderzoeksmatig efficiënter is om de exogene<br />

ontwikkelingen voorafgaandelijk aan de identificatie van de projecteffecten te<br />

behandelen.<br />

• Stap 5 (waardering van de indirecte effecten) is uitgebreid met een EEA. In feite<br />

vormt de EEA de basis van de analyse van de indirecte effecten en is dus volledig<br />

in de <strong>MKBA</strong> geïntegreerd.<br />

Geen van beide punten vertegenwoordigt een wezenlijke afwijking van het stappenplan<br />

van de Standaardmethodiek.<br />

De structuur van dit rapport is opgebouwd volgens het stappenplan. De verschillende<br />

stappen zijn aangeduid in de titels van de hoofdstukken en paragrafen.<br />

1 Resource Analysis <strong>–</strong> RebelGroup Advisory (2006).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 1 Stappenplan van het onderzoek<br />

0<br />

1<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8 Eindrapport<br />

Probleemanalyse en<br />

projectontwerp<br />

Projectbeschrijving<br />

Identificatie van de<br />

projecteffecten<br />

Waardering<br />

directe effecten<br />

Waardering<br />

indirecte effecten + EEA<br />

Waardering<br />

externe effecten<br />

Raming projectkosten<br />

2<br />

Bepaling relevante exogene<br />

ontwikkelingen<br />

8<br />

9<br />

10<br />

Optellen van kosten en baten<br />

Risico’s en onzekerheden<br />

Verdeling van kosten en<br />

baten<br />

11<br />

Presentatie van de resultaten<br />

van de <strong>MKBA</strong> en EEA


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

2 STAP 0: PROBLEEM<strong>ANALYSE</strong> EN PROJECTONTWERP<br />

Stap 0 valt buiten de eigenlijke <strong>MKBA</strong>/EEA. Vooraleer projectalternatieven in een<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA (en in andere projectstudies zoals technisch haalbaarheidsonderzoek en<br />

m.e.r.) bestudeerd kunnen worden, moeten deze projectalternatieven eerst bedacht<br />

worden. Dit gebeurt met een probleemanalyse. Het initiatief voor het opzetten van het<br />

project is altijd een reactie op de ervaring van een bedreiging of een kans. In de<br />

probleemanalyse worden de doelstellingen van het project (afweren van bedreiging,<br />

inspelen op kans) in kaart gebracht. Vervolgens wordt nagegaan hoe deze doelstellingen<br />

bereikt kunnen worden gegeven de huidige en toekomstige randvoorwaarden.<br />

probleemanalyse resulteert in één of meerdere ontwerpen voor een project, d.w.z. een<br />

verzameling van samenhangende ingrepen om het probleem aan te pakken. Deze<br />

projectalternatieven worden vervolgens beoordeeld, onder meer op sociaal-economische<br />

effecten in een <strong>MKBA</strong>/EEA.<br />

Ook al valt stap 0 buiten de eigenlijke <strong>MKBA</strong>/EEA is het toch nuttig om er hier even<br />

aandacht aan te besteden. Informatie over de doelstellingen tot het project helpt ons bij<br />

het identificeren van de projecteffecten. Bovendien hangt de kwaliteit van de <strong>MKBA</strong> mede<br />

af van de kwaliteit van de voorafgaande probleemanalyse. In de <strong>MKBA</strong> worden immers<br />

projectalternatieven beoordeeld die vanuit de probleemanalyse aangereikt worden.<br />

Probleemanalyse<br />

Behalve het Deurganckdok dat rechtstreeks met de Schelde verbonden is, zijn alle<br />

dokken van de Waaslandhaven slechts bereikbaar via de Kallosluis (het betreft het<br />

Waaslandkanaal, het Zuidelijk insteekdok, het Noordelijk insteekdok, het Vrasenedok, het<br />

Verrebroekdok en het Doeldok <strong>–</strong> zie Figuur 2).<br />

Figuur 2 Waaslandhaven<br />

9 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Sinds het begin van de jaren 1990 is het overslagvolume in de Waaslandhaven sterk<br />

toegenomen (zie Figuur 3). Vanaf 2005 is een grote divergentie zichtbaar tussen het<br />

totale overslagvolume van de Waaslandhaven en het volume dat achter de Kallosluis<br />

behandeld wordt. De reden is vanzelfsprekend de ingebruikname van het Deurganckdok.<br />

In de voorliggende <strong>MKBA</strong> van een tweede maritieme toegang is vooral de evolutie van<br />

het overslagvolume achter de Kallosluis van belang. Ook dit volume kende in de<br />

afgelopen jaren een sterke groei. In 2005 en 2006 bedroeg het overslagvolume achter de<br />

Kallosluis ongeveer 20 miljoen ton (15 miljoen ton maritieme goederen en 5 miljoen ton<br />

binnenvaart). Dit vertegenwoordigt een stijging van 50% in vergelijking met 2000. In 2006<br />

kende de trafiek achter de Kallosluis een terugval. In dat jaar was de sluis vaak<br />

kortstondig buiten gebruik wegens structurele onderhoudswerken, zodat sommige<br />

trafieken naar andere locaties in de haven van Antwerpen of naar andere havens<br />

uitweken. Er was ook een daling van pure containertrafieken die zich slechts in de<br />

voorgaande 2-3 jaren ontwikkeld hadden. Het gaat wellicht om containertrafieken die in<br />

afwachting van de ingebruikname van het Deurganckdok tijdelijk achter de Kallosluis<br />

behandeld werden. In 2006 en 2007 werd het gedeelte van de Waaslandhaven achter de<br />

Kallosluis nog nauwelijks door pure containerschepen bezocht (wel door schepen die<br />

containers in combinatie met conventioneel stukgoed en ro/ro-vrachten vervoeren). Dit<br />

betekent dat beide oorzaken van de terugval van het overslagvolume in 2006 vanaf 2007<br />

niet meer van kracht zijn.<br />

Figuur 3 Overslagvolume in de Waaslandhaven<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

10 Eindrapport<br />

5<br />

Miljoen ton<br />

Maritieme overslag Linkeroever (startnota<br />

2e sluis Waaslandhaven 2004)<br />

Maritieme overslag Linkeroever (GHA)<br />

Maritieme overslag Linkeroever achter de<br />

sluis (GHA)<br />

Binnenvaartoverslag Linkoeroever achter<br />

de sluis (GHA)<br />

0<br />

1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006<br />

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)<br />

De sterke expansie van het overslagvolume achter de Kallosluis heeft geleid tot een<br />

eveneens sterke toename van het aantal schepen dat in de Kallosluis geschut wordt (zie<br />

Figuur 4). De daling van het aantal binnenvaartschepen in 2006 is toe te schrijven aan<br />

onderhoudswerken (waardoor de sluis meerdere keren gedurende dat jaar buiten gebruik<br />

was), het verdwijnen van de pure containertrafieken achter de Kallosluis, evenals aan<br />

een verminderde aanvoer van bouwgrondstoffen (onder meer wegens afronding van<br />

aanleg Deurganckdok). In 2007 waren de werken beëindigd en nam het binnenvaart-


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

verkeer weer toe. Ook het aantal zeeschepen kende dat jaar een uitgesproken stijging<br />

met meer dan 500 eenheden.<br />

Figuur 4 Aantal schepen dat in de Kallosluis geschut wordt<br />

25.000<br />

20.000<br />

15.000<br />

10.000<br />

5.000<br />

11 Eindrapport<br />

Aantal scheepsbewegingen (som van twee richtingen)<br />

Binnenvaartschepen<br />

Zeeschepen<br />

0<br />

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007<br />

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)<br />

De toename van het scheepvaartverkeer veroorzaakte een stijging van het aantal<br />

schuttingen (zie Figuur 5). De groei van het aantal schuttingen was wel veel kleiner dan<br />

de groei van het scheepvaartverkeer, omdat het gemiddelde aantal schepen per<br />

schutting steeg van minder dan 1 in 1995 tot bijna 3 in 2005 en 2006. Dit was zowel het<br />

gevolg van een vermindering van het aantal lege schuttingen, als van een toename van<br />

het aantal schepen per niet-lege schutting.<br />

Ondanks de meer intensieve sluisbenutting, heeft het aantal schuttingen zijn grens<br />

bereikt. Het theoretisch maximale aantal gevulde schuttingen per jaar bedraagt ongeveer<br />

9.200 (25 per dag). Omdat de sluis gedurende korte periodes wegens<br />

onderhoudswerkzaamheden onbeschikbaar is, en omdat niet alle schepen evenredig<br />

over de tijd gespreid aankomen, kan dit theoretische maximum niet bereikt worden. In de<br />

praktijk bedraagt het operationele maximum ongeveer 75-80% van het theoretische<br />

maximum. Boven deze capaciteitsgrens nemen de wachttijden snel toe en wordt de<br />

congestie onaanvaardbaar hoog. De capaciteitsbenuttingsgraad van de Kallosluis ligt al<br />

jaren rond 90% (zie Figuur 5) 2<br />

In 2006 daalde het aantal schepen tijdelijk om de al eerder besproken redenen. We<br />

hebben voor dat jaar geen capaciteitsbenutting berekend. Door de onderhoudswerk-<br />

2 We verkiezen om de capaciteitsbenutting in termen van het aantal schuttingen uit te drukken, en niet in<br />

termen van tonnage. De capaciteit in aantal schuttingen is een vast gegeven, terwijl de capaciteit in tonnage<br />

van de scheepsportfolio afhangt en van jaar tot jaar kan wijzigen. Uiteindelijk is niet de hoge<br />

capaciteitsbenutting op zichzelf de meest relevante variabele, maar wel de wachttijd die ze veroorzaakt. De<br />

maatschappelijke kosten van een hoge capaciteitsbenutting manifesteren zich immers in de kosten van de<br />

wachttijd. In de <strong>MKBA</strong> wordt bijgevolg de impact van het project op de gemiddelde wachttijd onderzocht.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

zaamheden aan de sluis vormt het hierboven vernoemde theoretische maximum immers<br />

geen zinvolle basis voor de bepaling van de benuttingsgraad.<br />

Figuur 5 Benutting van de Kallosluis<br />

10.000<br />

9.000<br />

8.000<br />

7.000<br />

6.000<br />

12 Eindrapport<br />

Aantal % van theoretisch maximum<br />

Aantal schuttingen (linkeras)<br />

Capaciteitsbenutting (rechteras)<br />

5.000<br />

50%<br />

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007<br />

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en GHA (2007)<br />

De hoge en stijgende capaciteitsbenutting heeft, zoals men kon verwachten, tot<br />

congestie geleid. Figuur 6 toont de resultaten van de monitoring van de oponthouden aan<br />

de Kallosluis door GHA. Dergelijke gegevens zijn enkel voor vertrekkende schepen<br />

beschikbaar (zeeschepen en binnenvaart). In de beschouwde periode (april 2006-mei<br />

2007) bedroeg het oponthoud aan de Kallosluis ongeveer 470 uren per maand. Dit<br />

oponthoud kan in twee groepen verdeeld worden:<br />

• sluisgerelateerd oponthoud, dat op zijn beurt bestaat uit:<br />

100%<br />

− oponthoud wegens het buiten gebruik zijn van de sluis (wegens onderhoud of<br />

om andere redenen);<br />

− drukte van het scheepvaartverkeer.<br />

• niet-sluisgerelateerd oponthoud (beschikbaarheid loodsen en sleepdiensten,<br />

weersomstandigheden, planningsproblemen bij rederij of agent,…).<br />

In 2006 vonden er zoals al vermeld grote onderhoudswerken aan de Kallosluis plaats<br />

(onder meer vervanging van bodemrails), waardoor de scheepvaart meerdere malen<br />

onderbroken werd. De helft van het oponthoud aan de Kallosluis in 2006 was dan ook te<br />

wijten aan het buiten gebruik zijn van de sluis. In 2007 waren de werken beëindigd en<br />

daalde de omvang van de oponthouden. Na enkele maanden stegen ze echter terug tot<br />

het niveau van 2006, maar nu enkel en alleen omwille van het drukke<br />

scheepvaartverkeer.<br />

Sluisgerelateerde oorzaken vertegenwoordigen doorgaans 80-90% van het totale<br />

oponthoud van vertrekkende schepen in de Waaslandhaven achter de sluis. De<br />

90%<br />

80%<br />

70%<br />

60%


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

belangrijkste oorzaak van niet-sluisgerelateerd oponthoud is gelegen bij het Loodswezen,<br />

maar in de beschouwde periode was deze bron van oponthoud slechts in twee maanden<br />

(december 2006 en januari 2007) significant.<br />

In het verleden vormde de beschikbaarheid van zeeloodsen een groter probleem. Een<br />

analyse van de Havenkapiteinsdienst in januari 2004 toonde aan dat het tekort aan<br />

zeeloodsen de belangrijkste oorzaak van oponthoud was (40% van het aantal<br />

oponthouden), gevolgd door drukte aan de sluis (36%). In de afgelopen jaren zijn, met<br />

succes, inspanningen verricht om het probleem van de beschikbaarheid van zeeloodsen<br />

in grote mate op te lossen.<br />

Figuur 6 Oponthoud aan Kallosluis (vertrekkende schepen)<br />

700<br />

600<br />

500<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

0<br />

April<br />

13 Eindrapport<br />

Aantal uren oponthoud<br />

Mei<br />

Bron: GHA (2007)<br />

Juni<br />

Juli<br />

Aug<br />

Sept<br />

Okt<br />

Nov<br />

Dec<br />

Jan<br />

Feb<br />

Maart<br />

2006 2007<br />

April<br />

Mei<br />

Niet sluisgerelateerd<br />

oponthoud<br />

Onderhoud/sluis buiten<br />

gebruik<br />

Drukte/planning sluis<br />

De monitoring van de oponthouden door het GHA bestrijkt enkel de vertrekkende<br />

schepen. Gegevens die ons door enkele operatoren van zeeschepen in de<br />

Waaslandhaven verstrekt werden, suggereren dat ook bij aankomende schepen<br />

oponthouden voorkomen, zij het minder frequent. Bij één grote operator werden in de<br />

eerst helft van 2007 ongeveer 55% van de vertrekkende en 10% van de aankomende<br />

schepen door oponthoud getroffen, met een gemiddelde duur van 4 uren per oponthoud.<br />

Reders en scheepsagenten die in de Waaslandhaven achter de Kallosluis bedrijvig zijn,<br />

stellen al enige jaren dat de huidige wachttijden de grenzen van het aanvaardbare<br />

bereikt, zo niet overschreden hebben. Een verdere expansie van het gedeelte van de<br />

Waaslandhaven dat achter de Kallosluis gelegen is, komt daardoor in het gedrang.<br />

Indien het knelpunt van de maritieme toegang buiten beschouwing gelaten wordt, is een<br />

verdere groei van de trafiek in de dokken achter de Kallosluis nochtans mogelijk en<br />

wenselijk.<br />

• In het Linkeroevergebied, in tegenstelling tot het Rechteroevergebied, kunnen er<br />

nog nieuwe kadegebonden terreinen aangeboden worden. Ook een meer intensief


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

14 Eindrapport<br />

gebruik van de bestaande haventerreinen biedt ruimte voor aanvullende<br />

overslagvolumes.<br />

• Een groei van het overslagvolume in de dokken achter de Kallosluis zou leiden tot<br />

een betere valorisering van de aanwezige haveninfrastructuur.<br />

• De Waaslandhaven achter de Kallosluis is relatief sterk gespecialiseerd in de<br />

behandeling van conventioneel stukgoed en ro/ro-vrachten. In beide<br />

goederencategorieën liep de prestatie van de haven van Antwerpen in de<br />

afgelopen jaren achter op het gemiddelde van de range. In conventioneel stukgoed<br />

verloor de haven van Antwerpen tussen 2000 en 2006 een marktaandeel van 7<br />

percentagepunten in de Hamburg-Le Havrerange. Dit verlies vertegenwoordigt een<br />

volume van bijna 4 miljoen ton. In de ro/ro-markt heeft de haven van Antwerpen de<br />

sterke groei in de range niet kunnen volgen, wat resulteerde in een klein<br />

marktaandeelverlies 3 . Het herstel of de versterking van de concurrentiepositie van<br />

de haven van Antwerpen in deze markten zal in grote mate op het<br />

Linkeroevergebied moeten plaatsvinden.<br />

• In de laatste paar jaren hebben zich nieuwe investeerders in de Waaslandhaven<br />

aangeboden (Vopak, Mitsui/ITC/Rubis). Hun activiteiten zullen in de nabije<br />

toekomst de maritieme toegang via de Kallosluis verder belasten. De nieuwe<br />

investeerders hebben besloten om zich in de Waaslandhaven te vestigen in de<br />

mening dat de capaciteit van de maritieme toegang op korte termijn uitgebreid zal<br />

worden.<br />

Projectontwerp<br />

Uit de probleemanalyse kan de volgende projectdoelstelling afgeleid worden: verbeteren<br />

van de maritieme toegang tot de dokken van de Waaslandhaven achter de Kallosluis,<br />

zodat deze dokken beter benut kunnen worden.<br />

Om deze doelstelling te bereiken zijn twee uiteenlopende oplossingen bedacht:<br />

• bouw van tweede sluis;<br />

• het onder getijde brengen van een deel van de Waaslandhaven.<br />

In het volgende hoofdstuk worden deze twee oplossingen meer uitvoerig beschreven.<br />

3 In de eerste 9 maanden van 2007 zagen de overslag van conventioneel stukgoed en het ro/ro-vervoer dan<br />

weer een sterke stijging.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

3 STAP 1: NULALTERNATIEF EN PROJECTALTERNATIEVEN<br />

3.1.1 Bestaande situatie<br />

In de bestaande situatie zijn de dokken van de Waaslandhaven die achter de Kallosluis<br />

gelegen zijn, slechts via die Kallosluis bereikbaar voor zeeschepen en<br />

binnenvaartschepen.<br />

De afmetingen van de Kallosluis zijn: lengte 360m (310m tussen binnendeuren), breedte<br />

50m en drempeldiepte -12,58m TAW. De toegelaten diepgang wordt echter bepaald door<br />

de waterdiepte in het Waaslandkanaal ter hoogte van de Beverentunnel. Deze bedraagt<br />

13,5m, zodat de diepgang tot 12,25m beperkt is (kielspeling van 10%).<br />

3.1.2 Nulalternatief<br />

In het nulalternatief worden geen ingrepen gedaan om de maritieme toegang tot de<br />

dokken achter de Kallosluis te verbeteren. De Kallosluis blijft de enige toegang tot deze<br />

dokken. De werking van de Kallosluis kan niet significant verder geoptimaliseerd worden. 4<br />

3.1.3 Projectalternatieven<br />

Om de maritieme toegang tot de dokken achter de Kallosluis te verbeteren worden twee<br />

alternatieve projecten voorgesteld:<br />

15 Eindrapport<br />

1. inbreiding;<br />

2. tweede sluis aan het uiteinde van het Deurganckdok.<br />

Inbreiding<br />

In het inbreidingsalternatief worden het Verrebroekdok, het niet gedempte deel van het<br />

Doeldok en de westelijke helft van het Waaslandkanaal direct met het verlengde<br />

Deurganckdok verbonden en vormen samen een tijhaven. Het oostelijke deel van de<br />

Waaslandhaven (oostelijke helft van het Waaslandkanaal, Vrasenedok, Noordelijk en<br />

Zuidelijk insteekdok) wordt met een dam in het Waaslandkanaal van deze getijdenhaven<br />

afgescheiden.<br />

De bodem van de tijzone ligt op -17m TAW (zoals het Deurganckdok). Aangezien de<br />

huidige bodem van het Waaslandkanaal, het Verrebroekdok en het Doeldok op -14,58m<br />

TAW ligt, moeten deze dokken verdiept worden.<br />

4 Een werkgroep van havengebruikers en GHA bestudeert optimalisatiemaatregelen om de wachttijd aan de<br />

Kallosluis te verminderen. De werkgroep heeft nog geen definitieve maatregelen gevonden. De tot op<br />

heden voorgestelde maatregelen (voorrangsregeling, slots) verminderen de wachttijd voor sommige<br />

gebruikers, maar verschuiven het probleem naar de andere gebruikers. Vanuit het standpunt van een<br />

kosten-batenanalyse kan dit een verbetering betekenen, indien de wachttijdkosten van de bevoordeelde<br />

gebruikers groter zijn dan die van de benadeelde gebruikers. De berekeningen van de voorliggende <strong>MKBA</strong><br />

zijn echter niet fijn genoeg om deze effecten op te pikken.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Indien de aanlegdiepte van de tijzone zich bevindt op -17m TAW, dan bedraagt de<br />

feitelijke diepte die door onderhoudsbaggerwerken in stand gehouden wordt tussen -15m<br />

en -16m TAW. Na de derde verruiming van de Schelde 5 bedraagt de maximale diepgang<br />

14,5m in een vaarvenster van 4 uur en 15,1m in een vaarvenster van 1 uur (GLWS).<br />

Rekening houdende met kielspeling en het verschil tussen GLWS en TAW mag men<br />

stellen dat de tijzone geen impact op deze vaarvensters heeft, op voorwaarde dat ze op<br />

een diepte van minimaal -16m TAW gehouden wordt. 6<br />

De inbreiding vormt een doorbreking van de bestaande waterkering. Rond de inbreiding<br />

moet een waterkering op +11m TAW voorzien worden. Een deel van de waterkering<br />

wordt gerealiseerd door de kaaimuren te verhogen tot +9m TAW (tegenover +6m<br />

vandaag). Via een flauwe helling van het kaaioppervlak (1%) wordt het peil van +11m<br />

TAW bereikt, waarna men terug daalt naar +6m TAW. Op bepaalde plaatsen is<br />

onvoldoende terreindiepte beschikbaar om deze helling te realiseren, en moeten<br />

waterkeringsmuren gebouwd worden. Dit is het geval tussen het Vrasenedok en het<br />

Verrebroekdok en tussen het verlengde van het Deurganckdok en het Noordelijk<br />

insteekdok.<br />

De verlenging van het Deurganckdok naar het Waaslandkanaal verbreekt de bestaande<br />

spoor- en wegverbindingen. Het herstel van deze verbindingen is noodzakelijk voor een<br />

vlotte afwikkeling van het landvervoer in de haven. Daartoe wordt een beweegbare brug<br />

(voor spoor) en een tunnel (voor weg) voorzien.<br />

Het oostelijke deel van de Waaslandhaven blijft zoals voorheen toegankelijk via de<br />

Kallosluis, waaraan geen ingrepen gebeuren.<br />

Tweede sluis<br />

In het alternatief van de tweede sluis wordt aan het uiteinde van het Deurganckdok een<br />

nieuwe sluis gebouwd die in het Waaslandkanaal uitmondt. De bestaande dokken achter<br />

de Kallosluis blijven getijdeloos, maar zijn via twee sluizen bereikbaar. De spoor- en<br />

wegverbindingen verlopen via beweegbare bruggen over de sluis.<br />

De nieuwe sluis is 500m lang (454m tussen binnendeuren) en 68m breed (zoals<br />

Berendrechtsluis). Voor de diepte van de sluis bestaan er twee varianten 7 :<br />

16 Eindrapport<br />

• met drempeldiepte -17,8m TAW;<br />

• met drempeldiepte -12,58m TAW (zoals Kallosluis).<br />

Een sluis met drempeldiepte -17,8m TAW laat toe dat schepen met diepgang van 16,36m<br />

(maximale toegelaten diepgang in de dokken van de Waaslandhaven) onafhankelijk van<br />

het getij door de sluis kunnen varen. Dit betekent dat dergelijke sluis geen extra<br />

beperking van de maritieme toegankelijkheid veroorzaakt (bovenop de al bestaande<br />

5 Het thans in uitvoering zijnde verruimingsproject, waardoor een tijonafhankelijke diepgang van 13,1 m<br />

(GLLWS) gewaarborgd wordt.<br />

6 Schriftelijke communicatie van Afdeling Maritieme Toegang.<br />

7 Het betreft hier de twee sluisvarianten, zoals opgenomen in de Startnota voor het project (Ministerie van de<br />

Vlaamse Gemeenschap, 2004). Voorliggende <strong>MKBA</strong> heeft niet tot doel de optimale drempeldiepte van de<br />

tweede zeesluis voor de Waaslandhaven te achterhalen.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

beperkingen van de waterdiepte in de Waaslandhaven en van de vaargeul in de<br />

Schelde).<br />

Na de derde verruiming van de Schelde laat een sluis met drempeldiepte -12,58m TAW<br />

schepen toe met een diepgang tot 13,1m in een vaarvenster van 4-5 uren en schepen<br />

met een diepgang tot 14,8m in een vaarvenster van 1u45min. De getijonafhankelijek<br />

toegelaten diepgang bedraagt ongeveer 11m (GLWS). Een sluis met kleine<br />

drempeldiepte creëert dus belangrijke extra beperkingen van de maritieme toegang in<br />

vergelijking met de mogelijkheden van de Waaslandhaven en van de vaargeul in de<br />

Schelde.<br />

17 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

4 STAP 2: EXOGENE ONTWIKKELINGEN EN OMGEVINGSSCENARIO’S<br />

Exogene of omgevingsfactoren vallen buiten de scope van de tweede maritieme toegang,<br />

maar hebben wel een invloed op de kosten en baten van de tweede maritieme toegang.<br />

Om de kosten en baten van de maritieme toegang correct te berekenen, moeten,<br />

conform de Standaardmethodiek, deze factoren in beeld gebracht worden, inbegrepen<br />

hun verwachte ontwikkeling over de levensduur van het project.<br />

In dit geval zijn twee groepen van omgevingsfactoren van belang:<br />

18 Eindrapport<br />

• overheidsbeleid met een impact op (het gebruik van) de tweede maritieme<br />

toegang;<br />

• economische variabelen met een impact op (het gebruik van) de tweede maritieme<br />

toegang).<br />

4.1 Beleidsscenario’s<br />

4.1.1 Beslist beleid<br />

De volgende acties behoren tot het besliste beleid, en zullen uitgevoerd worden ongeacht<br />

of het project van de tweede maritieme toegang wel of niet doorgaat. Herinner dat het<br />

niet onze bedoeling is om alle besliste acties op te sommen, maar enkel diegene die een<br />

impact hebben op de kosten en baten van de tweede maritieme toegang.<br />

• Het Doeldok wordt voor ongeveer de helft gedempt.<br />

− Enkel de noord-westzijde komt potentieel in aanmerking voor overslag. Aan de kop<br />

van het ongedempte deel van het Doeldok (dus boven het gedempte deel), kan<br />

niet gebouwd worden wegens de aanwezigheid van slibcellen. Aan de zuidoostzijde<br />

wordt de ruimte ingenomen door de terminals van het Deurganckdok.<br />

− Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen voorziet een kaaimuur in het verlengde<br />

van de westelijke kaaimuur van het Verrebroekdok met twee aanlegplaatsen voor<br />

roll-on/roll-off-schepen (met kaaivlak op +5,92 m TAW en bodempeil van het dok<br />

op <strong>–</strong>14,58 m TAW).<br />

• het Deurganckdok wordt volledig afgewerkt (inbegrepen lokale weg- en<br />

spoorwegontsluiting).<br />

• Het Scheldeverdiepingsprogramma wordt uitgevoerd (verdieping tot<br />

getijonafhankelijke vaart met 13,1 meter diepgang). Stroomopwaarts van het<br />

Deurganckdok blijft de vaargeul ongewijzigd. Dit betekent dat de diepgang voor<br />

schepen die naar de Kallosluis varen, beperkt is tot 12,80m (42 voet) in tijvensters en<br />

10,97m (36 voet) tijonafhankelijk.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

• De Liefkenshoekspoortunnel wordt gebouwd en uitgevoerd als een geboorde tunnel. 8<br />

De acties van het besliste beleid zijn vooral belangrijk voor de bepaling van de kosten<br />

van de projectalternatieven. De kosten van het besliste beleid mogen in de <strong>MKBA</strong> niet in<br />

rekening gebracht worden. Enkel de kostenverschillen ten opzichte van het besliste<br />

beleid komen ten laste van het project.<br />

4.1.2 Gepland beleid<br />

Bij het geplande beleid is vooral het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) voor<br />

de afbakening van de haven van Antwerpen zeer relevant. De kosten en baten van de<br />

tweede maritieme toegang worden in sterke mate beïnvloed door de keuzen die in het<br />

kader van het GRUP zullen gemaakt worden, en in het bijzonder door de keuzen over de<br />

noordelijke uitbreiding van het havengebied op Linkeroever.<br />

In deze <strong>MKBA</strong> wordt de aanleg van de derde fase van het Verrebroekdok met een<br />

bodemdiepte van -14,58 m TAW (zoals de rest van de bestaande Waaslandhaven)<br />

beschouwd als gepland beleid dat in alle alternatieven (inbegrepen het nulalternatief)<br />

uitgevoerd wordt. Dit laat toe om een zuivere afweging van de tweede maritieme toegang<br />

te verkrijgen, wat het doel van de voorliggende <strong>MKBA</strong> is.<br />

In het plan-MER van het “ontwerp strategisch plan voor en de afbakening van de haven<br />

van Antwerpen in haar omgeving” worden behalve het nulalternatief zes<br />

planalternatieven en <strong>–</strong>varianten bestudeerd. 9 Betreffende de keuzen over de noordelijke<br />

uitbreiding van het Linkeroevergebied vallen deze alternatieven in drie groepen uiteen<br />

(zie bovenste deel van Figuur 7):<br />

19 Eindrapport<br />

• geen noordelijke uitbreiding of een ruimtelijke consolidatie van het havengebied<br />

(nulalternatief en planvarianten A1a, A1b en A2 van het plan-MER);<br />

• noordelijke uitbreiding via bouw van het Saeftinghedok (planvarianten B1 en B2);<br />

• noordelijke uitbreiding via bouw van een dok in het verlengde van het<br />

Waaslandkanaal (dat voortaal gemakshalve het “Kieldrechtdok” genoemd wordt)<br />

(planvariant B3).<br />

De baten van een tweede maritieme toegang hangen af van welke van deze drie opties<br />

gekozen wordt. De omvang en aard van de goederenstromen die via de tweede<br />

maritieme toegang zullen verlopen, verschillen naargelang de wijze waarop een<br />

noordelijke uitbreiding gerealiseerd (of niet gerealiseerd wordt). Bijvoorbeeld: in<br />

planvariant B3 zal een tweede sluis niet alleen de bestaande dokken achter de Kallosluis<br />

bedienen, maar ook het nieuwe Kieldrechtdok.<br />

Om de baten van de tweede maritieme toegang correct te kunnen berekenen, moet dus<br />

het toekomstige beleid met betrekking tot de noordelijke uitbreiding van het havengebied<br />

op Linkeroever voorspeld worden. Het probleem is dat bij de opstelling van deze<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA de beslissing over de alternatieven en varianten in het kader van het<br />

8 Deze oplossing sluit uit dat de Liefkenshoeksspoorverbinding tussen de Beverentunnel en de Schelde op<br />

maaiveldhoogte komt, waardoor een alternatief voor de spoorovergangen over de Kallosluis zou gecreëerd<br />

worden.<br />

9 THV Haven 2030 (2006).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

afbakenings-GRUP nog niet genomen zijn. Het is ook niet mogelijk om een <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

van de tweede maritieme toegang op te stellen die gemiddeld geldig is voor alle<br />

alternatieven en varianten uit het plan-MER. Daarvoor zijn de verschillen tussen deze<br />

alternatieven en varianten te groot.<br />

De oplossing bestaat uit het werken met verschillende beleidsscenario’s. Er worden drie<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA’s opgesteld, één voor elke mogelijke beslissing ten aanzien van de<br />

noordelijke uitbreiding van het Linkeroevergebied (zie onderste deel van Figuur 7). We<br />

verkrijgen dan:<br />

20 Eindrapport<br />

• een <strong>MKBA</strong>/EEA voor beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie van het<br />

havengebied, overeenstemmend met planalternatief A uit het plan-MER);<br />

• een <strong>MKBA</strong>/EEA voor beleidsscenario B1/B2 (noordelijke uitbreiding via de aanleg<br />

van het Saeftinghedok, overeenstemmend met planvarianten B1 en B2 uit het<br />

plan-MER); 10<br />

• een <strong>MKBA</strong>/EEA voor beleidsscenario B3 (noordelijke uitbreiding via de aanleg van<br />

het Kieldrechtdok, overeenstemmend met planvariant B3 uit het plan-MER).<br />

Figuur 7 Opdeling van <strong>MKBA</strong>/EEA volgens Plan-MER-scenario’s<br />

0<br />

Geen<br />

tweede<br />

maritieme<br />

toegang<br />

Plan-MER<br />

variant A1b<br />

zonder tweede sluis<br />

(ongeveer gelijk aan<br />

nulalternatief<br />

en variant A1a)<br />

Scenario A<br />

Ruimtelijke consolidatie<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA in scenario A<br />

PA1<br />

Tweede<br />

sluis<br />

Plan-MER<br />

variant A1b<br />

PA2<br />

Inbreiding<br />

Plan-MER<br />

variant A2<br />

Beslissing over noordelijke uitbreiding<br />

havengebied LO in kader van GRUP<br />

Scenario B1/B2<br />

Saeftinghedok<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA in scenario B1/B2<br />

0<br />

Geen<br />

tweede<br />

maritieme<br />

toegang<br />

Plan-MER<br />

varianten<br />

B1 en B2<br />

zonder<br />

tweede sluis<br />

PA1<br />

Tweede<br />

sluis<br />

Plan-MER<br />

varianten<br />

B1 en B2<br />

Scenario B3<br />

“Kieldrecht”-dok<br />

<strong>MKBA</strong>/EEA in scenario B3<br />

0<br />

Geen<br />

tweede<br />

maritieme<br />

toegang<br />

Plan-MER<br />

variant B3<br />

zonder<br />

tweede sluis<br />

PA1<br />

Tweede<br />

sluis<br />

Plan-MER<br />

variant B3<br />

Een uiterst belangrijk methodologisch punt moet hier aangestipt worden: de uitkomsten<br />

van deze drie <strong>MKBA</strong>/EEA’s mogen niet onderling vergeleken worden (vandaar de<br />

verticale lijnen in de figuur). De projectcontext is immers in elk beleidsscenario<br />

verschillend, zodat een vergelijking over de beleidsscenario’s heen methodologisch fout<br />

10 Varianten B1 en B2 worden in de <strong>MKBA</strong>/EEA samengenomen, waarbij uitgegaan wordt van de kenmerken<br />

van variant B1. De verschillen tussen varianten B1 en B2 situeren zich in de verdere toekomst (in variant B2<br />

zal het Saeftinghedok iets eerder volzet zijn dan in variant B1) en zijn daardoor relatief klein. Ze hebben<br />

geen significante invloed op de uikomst van de <strong>MKBA</strong>/EEA van de tweede maritieme toegang.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

is. Enkel de projectalternatieven voor een tweede maritieme toegang binnen een<br />

beleidsscenario mogen met elkaar vergeleken worden om de meeste voordelige<br />

oplossing voor de tweede maritieme toegang in dat beleidsscenario te selecteren. Welke<br />

van de drie beleidsscenario’s en bijhorende <strong>MKBA</strong> uiteindelijk relevant zal zijn, hangt af<br />

van de toekomstige beslissing die in het kader van het afbakenings-GRUP genomen zal<br />

worden.<br />

Hieronder worden de drie beleidscenario’s en bijhorende deel-<strong>MKBA</strong>/EEA nader<br />

omschreven. Daarbij worden tevens de verbanden met de alternatieven en varianten uit<br />

het plan-MER toegelicht (zie ook onderaan Figuur 7). Er wordt gestreefd naar een<br />

maximale overeenstemming tussen de <strong>MKBA</strong>/EEA en plan-MER.<br />

Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

Indien besloten wordt om de noordelijke buitengrens niet te verschuiven, dan bevinden<br />

we ons in beleidsscenario A met drie alternatieven (zie Figuur 8).<br />

21 Eindrapport<br />

• nulalternatief: geen tweede maritieme toegang tot de Waaslandhaven;<br />

• inbreiding;<br />

• bouw van een tweede zeesluis aan het einde van het Deurganckdok.<br />

De aanleg van de derde fase van het Verrebroekdok behoort zoals al vermeld tot het<br />

geplande beleid dat in alle beleidsscenario’s uitgevoerd wordt. Daarmee wordt licht<br />

afgeweken van het plan-MER, waar de A-variant zonder tweede sluis (A1a) geen derde<br />

fase van het Verrebroekdok omvat. Het nulalternatief voor de <strong>MKBA</strong>/EEA in<br />

beleidsscenario A is dus Variant A1b zonder sluis in plaats van Variant A1a.<br />

Figuur 8 Alternatieven in <strong>MKBA</strong>/EEA in beleidsscenario A<br />

Nulalternatief Inbreiding Tweede sluis<br />

Omdat in dit scenario geen uitbreiding van het havengebied voorzien is, moet de groei<br />

van alle trafieken op de bestaande ruimte van linker- en rechteroever opgevangen<br />

worden (althans in zoverre mogelijk binnen de grenzen van de beschikbare ruimte). De<br />

bestaande dokken achter de Kallosluis zullen hierin hun rol vervullen binnen de<br />

beperkingen van de beschikbare ruimte en de maritieme toegang.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

In scenario B1/B2 behoort het Saeftinghedok tot het besliste beleid, en is dus in alle<br />

alternatieven (nulalternatief en projectalternatieven) aanwezig. Dit heeft een impact op de<br />

baten van de verschillende alternatieven voor een tweede maritieme toegang.<br />

Bijvoorbeeld: in scenario B1/B2 heeft de containeroverslag al uitbreidingsmogelijkheden<br />

in het Saeftinghedok, zodat hiervoor geen beroep op de bestaande dokken achter de<br />

Kallosluis gedaan moet worden.<br />

Figuur 9 Tweede sluis in <strong>MKBA</strong>/EEA in<br />

beleidsscenario B1/B2<br />

Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

Figuur 10 Tweede sluis in <strong>MKBA</strong>/EEA in<br />

beleidsscenario B3<br />

22 Eindrapport<br />

In het plan-MER is in geval van het Saeftinghedok<br />

slechts één alternatief met betrekking tot de tweede<br />

maritieme toegang uitgetekend, namelijk een sluis aan<br />

het einde van het Deurganckdok (zie Figuur 9). Maar<br />

ook het nulalternatief en het inbreidingsalternatief zijn in<br />

principe mogelijk. Het is niet mogelijk om een <strong>MKBA</strong><br />

zonder nulalternatief op te stellen. Daarom wordt een<br />

nulalternatief gedefinieerd, die gelijk is aan plan-MERvariant<br />

B1 zonder tweede sluis.<br />

Het inbreidingsalternatief wordt weggelaten om een<br />

maximale overeenstemming met het plan-MER te<br />

verkrijgen. Bovendien is de realisatie van een<br />

getijdenhaven veel duurder dan de bouw van een<br />

tweede sluis, terwijl de voordelen zich vooral situeren bij<br />

de containeroverslag die in dit scenario al<br />

uitbreidingsmogelijkheden in het Saeftinghedok heeft.<br />

Men kan dus concluderen dat inbreiding in dit<br />

beleidsscenario geen meerwaarde heeft en uitgesloten<br />

kan worden.<br />

In beleidsscenario B3 behoort het Kieldrechtdok tot het<br />

besliste beleid, en is dus in alle alternatieven<br />

(nulalternatief en projectalternatieven) aanwezig. De<br />

tweede maritieme toegang bedient dan niet alleen de<br />

bestaande dokken achter de Kallosluis, maar ook het<br />

nieuwe Kieldrechtdok (dat tot het besliste beleid<br />

behoort).<br />

Het nulalternatief in dit beleidsscenario wordt<br />

gedefinieerd als plan-MER-variant B3 zonder tweede<br />

sluis.<br />

Aangezien aangenomen wordt dat het Kieldrechtdok als<br />

een getijdeloos dok uitgevoerd wordt (zoals in het plan-<br />

MER), vervalt het inbreidingsalternatief.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

4.2 Economische scenario’s<br />

Het economische omgevingsscenario kan samengevat worden tot de toekomstige<br />

evolutie van de potentiële zeevaarttrafieken die via de haven van Antwerpen verlopen.<br />

Hoe groter dit volume, hoe groter het potentiële gebruik en dus de baten van de tweede<br />

maritieme toegang.<br />

Voor de evolutie van de potentiële maritieme trafieken van de haven van Antwerpen<br />

wordt uitgegaan van het hoge groeiscenario uit de Economische Ontwikkelingsschets<br />

(EOS). 11 De jaarlijkse groeivoeten van het EOS-scenario worden per verschijningsvorm<br />

toegepast op het werkelijke overslagvolume van 2006. 12 De tijdshorizon van het EOSscenario<br />

reikt tot 2030. Ten behoeve van de <strong>MKBA</strong> werd de tijdshorizon tot 2050<br />

verlengd. De groei per verschijningsvorm tussen 2030 en 2050 is gelijk aan de<br />

gemiddelde groei tussen 2025 en 2030. Figuur 11 toont de resultaten van deze oefening.<br />

De overslagvolumes in Figuur 11 lijken erg hoog, vooral aan het einde van de<br />

prognosehorizon. Men moet echter bedenken dat het gaat om potentiële trafieken zonder<br />

rekening te houden met beperkingen van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de<br />

maritieme toegang. Onze prognoses van het werkelijke volume in paragraaf 6.1 houden<br />

wel rekening met deze beperkingen en worden op een lager niveau geplafonneerd. De<br />

verschillende projectalternatieven onderscheiden zich vooral door de capaciteit van de<br />

maritieme toegang, en bijgevolg ook door de fractie van het potentieel in Figuur 11 dat zij<br />

werkelijk kunnen realiseren.<br />

Figuur 11 Evolutie van potentieel maritiem overslagvolume in haven van Antwerpen<br />

(hypothetisch volume in afwezigheid van fysieke beperkingen van de<br />

beschikbare ruimte en de capaciteit van de maritieme toegang)<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

23 Eindrapport<br />

Miljoen ton (niet-container) Miljoen ton (container en totaal)<br />

Droge bulk<br />

Vloeibare bulk<br />

Ro/ro<br />

Overig stukgoed<br />

Containers (rechteras)<br />

Totaal (rechteras)<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Bron: Bewerking van hoge groeiscenario uit EOS (ECSA, 2004).<br />

11 ECSA (2004).<br />

12 Vlaamse Havencommissie (2007)<br />

490<br />

420<br />

350<br />

280<br />

210<br />

140<br />

70


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

5 STAP 3: IDENTIFICATIE VAN DE PROJECTEFFECTEN<br />

In dit hoofdstuk worden de projecteffecten geïdentificeerd en kwalitatief beschreven. De<br />

projecteffecten vloeien voort uit de verschillen tussen de toekomstige ontwikkelingen in<br />

het nulalternatief en in de projectalternatieven. Daarom worden achtereenvolgens de<br />

ontwikkelingspaden in het nulalternatief en het projectalternatief geschetst.<br />

Zoals al aangestipt hebben de beleidsscenario’s een sterke impact op de aard van de<br />

projecteffecten. Daarom is dit hoofdstuk in drie delen opgesplitst, elk gewijd aan een<br />

beleidsscenario.<br />

5.1 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

5.1.1 Nulalternatief<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. De capaciteit van de maritieme<br />

toegang wordt niet uitgebreid.<br />

De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een<br />

groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische<br />

drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de<br />

dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol<br />

is, kan enkel de containertrafiek in het Deurganckdok blijven groeien tot de terminals<br />

langs dat dok vol zijn.<br />

Dit betekent dat de haven van Antwerpen slechts een fractie van haar groeipotentieel<br />

(weergegeven in Figuur 11) kan realiseren. De trafieken die niet in de haven van<br />

Antwerpen terecht kunnen, moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens<br />

uitwijken. Deze havens zijn minder goed gelegen (want de trafieken zouden bij voorkeur<br />

naar Antwerpen gegaan zijn). De afstanden van het achterlandvervoer nemen daardoor<br />

toe.<br />

5.1.2 Inbreiding<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. Het westelijke deel van de<br />

Waaslandhaven (het Verrebroekdok, het niet gedempte deel van het Doeldok en de<br />

westelijke helft van het Waaslandkanaal) worden rechtstreeks verbonden met het<br />

verlengde Deurganckdok en vormen een tijhaven. Het oostelijke deel van de<br />

Waaslandhaven (oostelijke helft van het Waaslandkanaal, Vrasenedok, Noordelijk en<br />

Zuidelijk insteekdok) wordt met een dam in het Waaslandkanaal van deze tijhaven<br />

afgescheiden en is zoals voorheen via de Kallosluis bereikbaar.<br />

De Kallosluis moet nog slechts het oostelijke deel van de Waaslandhaven bedienen.<br />

Onmiddellijk na de realisatie van de inbreiding daalt het aantal schepen dat in de<br />

Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een<br />

24 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

verdere groei van de trafiek naar het oostelijke deel van de Waaslandhaven mogelijk, tot<br />

de wachttijden weer een kritische drempel bereiken. De kadegebonden terreinen in het<br />

oostelijke deel van Waaslandhaven zijn vandaag vrijwel volzet. Er is echter nog ruimte<br />

voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het overslagvolume toch kan<br />

toenemen.<br />

De terreinen aan de westzijde van het Verrebroekdok worden voorbehouden voor<br />

containeroverslag. Daardoor kunnen de containertrafieken naar de haven van Antwerpen<br />

blijven doorgroeien ook nadat het Deurganckdok vol is. De bestaande overslagactiviteiten<br />

aan de westzijde van het Verrebroekdok moeten verhuizen naar elders in de<br />

Waaslandhaven (oostelijke zijde van het Verrebroekdok of de dokken achter de<br />

Kallosluis. Een verhoging van de ruimteproductiviteit maakt dit mogelijk.<br />

In het inbreidingsalternatief kan de haven van Antwerpen dus een grotere fractie van<br />

haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief. Dit heeft een positief effect op de<br />

werkgelegenheid en de creatie van toegevoegde waarde in havengebonden activiteiten.<br />

Minder trafieken moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. In eerder<br />

onderzoek is berekend dat de haven van Antwerpen van alle grote havens het meest<br />

centraal gelegen is voor de bediening van continentaal Europa. 13 Men mag dus<br />

aannemen dat als er minder trafieken uit Antwerpen moeten uitwijken, de gemiddelde<br />

afstand van het achterlandvervoer daalt, met positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt<br />

er misschien een groter deel van dit achterlandvervoer op Belgisch grondgebied plaats.<br />

Vanuit een nationaal standpunt zouden de milieugevolgen dus negatief kunnen zijn.<br />

5.1.3 Tweede sluis<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

havengebied op Linkeroever wordt niet uitgebreid. Aan het einde van het Deurganckdok<br />

wordt een tweede, grotere sluis gebouwd. Hierdoor vergroot de capaciteit van de<br />

maritieme toegang tot de dokken die vandaag achter de Kallosluis liggen. Bovendien<br />

wordt dit gedeelte van de haven bereikbaar voor grotere en diepere schepen.<br />

Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de<br />

Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een<br />

verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze<br />

groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen<br />

weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet. De kadegebonden<br />

terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al grotendeels volzet (enkel langs de derde<br />

fase van het Verrebroekdok kunnen nog grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er<br />

is echter nog ruimte voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het<br />

overslagvolume toch kan toenemen.<br />

De terreinen aan de westzijde van het Verrebroekdok worden voorbehouden voor<br />

containeroverslag. De tweede sluis kan, in tegenstelling tot de Kallosluis, de grootste<br />

containerschepen schutten die de haven van Antwerpen kunnen bezoeken, mits<br />

uitvoering van de diepe variant. Daardoor kunnen de containertrafieken naar de haven<br />

van Antwerpen blijven doorgroeien ook nadat het Deurganckdok vol is.<br />

13 Studie van SEA, waarvan de resultaten onder meer in TV Studiegroep Omgeving <strong>–</strong> BCI (2005)<br />

25 Eindrapport<br />

gepresenteerd worden.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De bestaande overslagactiviteiten aan de westzijde van het Verrebroekdok moeten<br />

verhuizen naar elders in de Waaslandhaven (oostelijke zijde van het Verrebroekdok of de<br />

dokken achter de Kallosluis. Een verhoging van de ruimteproductiviteit maakt dit<br />

mogelijk.<br />

De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de<br />

maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de<br />

Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een<br />

volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel<br />

door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan<br />

schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste<br />

kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis.<br />

We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken<br />

achter de sluis behandeld kunnen worden. 14 Een ondiepe sluis zou eveneens beletten<br />

dat zich in de Waaslandhaven grootschalige droge bulkoverslag ontwikkelt.<br />

In het alternatief met de tweede sluis kan de haven van Antwerpen dus een grotere<br />

fractie van haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief (weliswaar minder in<br />

het geval van de ondiepe sluisvariant). De gevolgen voor werkgelegenheid, toegevoegde<br />

waarde en milieu zijn gelijkaardig aan die in het inbreidingsalternatief.<br />

Er zijn nog een paar aanvullende voordelen van de tweede sluis.<br />

26 Eindrapport<br />

• In het nulalternatief is de Waaslandhaven achter de Kallosluis slechts via die ene<br />

sluis bereikbaar. In geval van een incident dat de sluis onverwacht voor lange tijd<br />

onbruikbaar maakt, wordt de Waaslandhaven onbereikbaar en zijn de schepen die<br />

op dat moment in de haven liggen geblokkeerd. De bouw van een tweede sluis<br />

neemt dit risico grotendeels weg.<br />

• Voor de meeste schepen is de route via de tweede sluis korter dan via de<br />

Kallosluis. Dat is zo voor alle zeeschepen en voor de binnenvaartschepen met een<br />

stroomafwaartse herkomst of bestemming.<br />

5.2 Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

5.2.1 Nulalternatief<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt<br />

ontsloten door het Saeftinghedok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Voor<br />

het gedeelte van de Waaslandhaven achter de Kallosluis verandert de situatie niet. De<br />

capaciteit van de maritieme toegang tot dit gedeelte van de haven wordt niet uitgebreid.<br />

De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een<br />

groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische<br />

14 Er wordt soms gesteld dat diepzeecontainerrederijen zeer aarzelend (zo niet onwillig) zijn om in een<br />

terminal achter een sluis aan te lopen . Dit zou betekenen dat zelfs met een diepe sluisvariant zouden de<br />

dokken achter de sluis niet voor pure containertrafieken in aanmerking komen. Dit argument wordt verder<br />

besproken in paragraaf 6.2.6.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de<br />

dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol<br />

is, kunnen enkel de containertrafieken in het Deurganckdok en het Saeftinghedok blijven<br />

groeien tot de terminals langs deze dokken vol zijn. Dit laat toe om vrijwel het volledige<br />

containergroeipotentieel (weergegeven in Figuur 11) te accommoderen.<br />

In niet-containertrafieken kan de haven van Antwerpen echter slechts een fractie van<br />

haar groeipotentieel realiseren. De trafieken die niet in de haven van Antwerpen terecht<br />

kunnen, moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Deze havens zijn<br />

minder goed gelegen (want de trafieken zouden bij voorkeur naar Antwerpen gegaan<br />

zijn). De afstanden van het achterlandvervoer nemen daardoor toe.<br />

5.2.2 Tweede sluis<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt<br />

ontsloten door het Saeftinghedok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Aan<br />

het einde van het Deurganckdok wordt een tweede, grotere en diepere sluis gebouwd.<br />

Hierdoor vergroot de capaciteit van de maritieme toegang tot de dokken die vandaag<br />

achter de Kallosluis liggen. Bovendien wordt dit gedeelte van de haven bereikbaar voor<br />

grotere en diepere schepen.<br />

Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de<br />

Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een<br />

verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze<br />

groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen<br />

weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet. De kadegebonden<br />

terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al grotendeels volzet (enkel langs de derde<br />

fase van het Verrebroekdok kunnen nog grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er<br />

is echter nog ruimte voor een verhoging van de terreinproductiviteit zodat het<br />

overslagvolume toch kan toenemen.<br />

In de Waaslandhaven achter de sluizen worden enkel niet-containertrafieken behandeld<br />

(inbegrepen containers in combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed).<br />

Pure diepzeecontainertrafieken (en daarmee verbonden feeder- en<br />

achterlandverbindingen) worden net als in het nulalternatief overgeslagen op de terreinen<br />

langs het Deurganckdok en het Saeftinghedok. Voor de containertrafieken zijn er dus<br />

geen verschillen tussen het nulalternatief en het alternatief met tweede sluis.<br />

In niet-containertrafieken kan de haven van Antwerpen in het alternatief met de tweede<br />

sluis een grotere fractie van haar groeipotentieel realiseren dan in het nulalternatief, en<br />

dit meer in de diepe dan in de ondiepe sluisvariant, omdat deze laatste bepaalde<br />

trafieken definitief uitsluit (bijvoorbeeld grootschalige bulk). Dit heeft een positief effect op<br />

de werkgelegenheid en de creatie van toegevoegde waarde in havengebonden<br />

activiteiten. Minder trafieken moeten naar andere binnen- en buitenlandse havens<br />

uitwijken. Omdat de haven van Antwerpen meer centraal gelegen is, daalt de gemiddelde<br />

afstand van het achterlandvervoer, met positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt een<br />

groter deel van dit achterlandvervoer op Belgisch grondgebied plaats. Vanuit een<br />

nationaal standpunt zijn de milieugevolgen dus negatief.<br />

27 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Daarenboven zijn er de eerder beschreven voordelen van het verminderde risico van<br />

sluisuitval en de kortere vaarafstand.<br />

5.3 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

5.3.1 Nulalternatief<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt<br />

ontsloten door het Kieldrechtdok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. De<br />

capaciteit van de maritieme toegang tot de Waaslandhaven achter de Kallosluis (dat nu<br />

ook het nieuwe Kieldrechtdok omvat) wordt niet uitgebreid.<br />

De bestaande wachttijden aan de Kallosluis verminderen niet. Integendeel, door een<br />

groei van de trafieken nemen ze nog verder toe. Al snel wordt echter een kritische<br />

drempel bereikt waarbij de haven geen nieuwe klanten en goederenstromen naar de<br />

dokken achter de Kallosluis kan aantrekken. Aangezien ook het Rechteroevergebied vol<br />

is, kunnen enkel de containertrafieken in het Deurganckdok blijven groeien tot de<br />

terminals langs dit dok vol zijn.<br />

Het Kieldrechtdok heeft geen nut in dit alternatief. Afgezien van de congestie biedt de<br />

Kallosluis (en de vaarweg naar de sluis) onvoldoende diepgang om de grootste<br />

containerschepen te accommoderen. Ook al vertegenwoordigen deze schepen slechts<br />

een kleine fractie van de aanlopen, moet een diepzeecontainerterminal ze kunnen<br />

behandelen om een volwaardige dienstverlening aan reders te kunnen aanbieden.<br />

Dit betekent dat de haven van Antwerpen zowel in container- als niet-containertrafieken<br />

slechts een fractie van haar groeipotentieel (weergegeven in Figuur 11) kan realiseren.<br />

De trafieken die niet in de haven van Antwerpen terecht kunnen, moeten naar andere<br />

binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Deze havens zijn minder goed gelegen (want<br />

de trafieken zouden bij voorkeur naar Antwerpen gegaan zijn). De afstanden van het<br />

achterlandvervoer nemen daardoor toe.<br />

5.3.2 Tweede sluis<br />

De acties uit het besliste beleid worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1). Het<br />

Linkeroevergebied wordt in het noorden uitgebreid. Het nieuwe, noordelijke deel wordt<br />

ontsloten door het Kieldrechtdok en wordt voor containeroverslag voorbehouden. Aan het<br />

einde van het Deurganckdok wordt een tweede, grotere en diepere sluis gebouwd.<br />

Hierdoor vergroot de capaciteit van de maritieme toegang tot de Waaslandhaven achter<br />

de Kallosluis (dat nu ook het nieuwe Kieldrechtdok omvat). Bovendien wordt dit gedeelte<br />

van de haven bereikbaar voor grotere en diepere schepen.<br />

Onmiddellijk na de realisatie van de tweede sluis daalt het aantal schepen dat in de<br />

Kallosluis geschut moet worden, en daardoor dalen ook de wachttijden. Dit maakt een<br />

verdere groei van de trafieken naar de Waaslandhaven achter de sluizen mogelijk. Deze<br />

groei zet zich door tot de eerste van twee grenzen bereikt wordt: de wachttijden stijgen<br />

weer tot aan de kritische drempel, of de haventerreinen zijn volzet.<br />

28 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De Waaslandhaven achter de sluizen bedient twee markten in de diepe sluisvariant:<br />

• Nadat het Deurganckdok vol is, kunnen containertrafieken terecht in het<br />

Kieldrechtdok.<br />

• De bestaande niet-containertrafieken in de Waaslandhaven (inbegrepen containers in<br />

combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed) kunnen doorgroeien in de<br />

andere dokken. De kadegebonden terreinen in de Waaslandhaven zijn vandaag al<br />

grotendeels volzet (enkel langs de derde fase van het Verrebroekdok kunnen nog<br />

grote, nieuwe terreinen uitgegeven worden). Er is echter nog ruimte voor een<br />

verhoging van de terreinproductiviteit zodat het overslagvolume toch kan toenemen.<br />

Dit betekent dat de haven van Antwerpen zowel in container- als niet-containertrafieken<br />

in het alternatief met tweede sluis een grotere fractie van haar groeipotentieel kan<br />

realiseren dan in het nulalternatief (weliswaar meer in het alternatief van de diepe<br />

sluisvariant). Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en de creatie van<br />

toegevoegde waarde in havengebonden activiteiten. Minder trafieken moeten naar<br />

andere binnen- en buitenlandse havens uitwijken. Omdat de haven van Antwerpen meer<br />

centraal gelegen is, daalt de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer, met<br />

positieve milieugevolgen. Anderzijds vindt een groter deel van dit achterlandvervoer op<br />

Belgisch grondgebied plaats. Vanuit een nationaal standpunt zijn de milieugevolgen dus<br />

negatief.<br />

Daarenboven zijn er de eerder beschreven voordelen van het verminderde risico van<br />

sluisuitval en de kortere vaarafstand.<br />

De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de<br />

maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de<br />

Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een<br />

volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel<br />

door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan<br />

schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste<br />

kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis.<br />

We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken<br />

achter de sluis behandeld kunnen worden. Een ondiepe sluis zou eveneens beletten dat<br />

zich in de Waaslandhaven grootschalige droge bulkoverslag ontwikkelt.<br />

5.4 Synthese: lijst van projecteffecten<br />

Uit de vergelijking van nulalternatief en projectalternatieven kan een lijst van<br />

projecteffecten afgeleid worden (zie Tabel 1). Zoals voorgeschreven in de<br />

Standaardmethodiek zijn de effecten niet geïdentificeerd door het afchecken van een<br />

standaardlijst van effecten. De juiste manier om de projecteffecten systematisch te<br />

identificeren is door in gedachten de goederenstromen die via de projectinfrastructuur<br />

lopen van herkomst naar bestemming te volgen en na te gaan waar er verschillen tussen<br />

de situatie met en zonder project optreden (zoals beschreven in de voorgaande<br />

paragrafen). Tegelijkertijd is een toetsing van de volledigheid van de definitie van de<br />

projectalternatieven en van het nulalternatief uitgevoerd.<br />

29 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De meeste effecten uit de lijst gelden in alle beleidsscenario’s, zij het dat hun<br />

kwantitatieve belang kan verschillen.<br />

Tabel 1 Lijst van projecteffecten<br />

30 Eindrapport<br />

Type van effecten Omschrijving<br />

Directe effecten Niet-containertrafieken (inbegrepen containers in combinatie met ro/rovrachten<br />

en conventioneel stukgoed)<br />

Directe netwerkeffecten<br />

achterlandvervoer<br />

• Daling van wachttijden<br />

• Kortere vaarafstand<br />

• Daling van risico van sluisuitval<br />

• Stijging van inkomsten uit havenrechten<br />

Containertrafieken (niet in beleidsscenario B1/B2)<br />

• Vermeden hogere transportkosten van containertrafieken die in het<br />

nulalternatief naar andere havens moeten uitwijken<br />

• Stijging van inkomsten uit havenrechten<br />

• Verandering van de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer<br />

(toename in nationaal standpunt, afname in internationaal standpunt)<br />

en daardoor veroorzaakte verandering van netwerkkosten (congestie,<br />

slijtage infrastructuur)<br />

Indirecte effecten • Werkgelegenheid en toegevoegde waarde van havengebonden<br />

activiteiten gegenereerd door trafieken die in het nulalternatief naar<br />

andere havens moeten uitwijken<br />

Externe kosten van het<br />

achterlandvervoer<br />

• Verandering van de gemiddelde afstand van het achterlandvervoer<br />

(toename in nationaal standpunt, afname in internationaal standpunt)<br />

en daardoor veroorzaakte verandering van milieukosten (luchtkwaliteit,<br />

klimaat, geluid, ongevallen)<br />

Projectkosten • Kosten van aanleg, onderhoud en exploitatie van inbreiding of tweede<br />

sluis. 15<br />

In de volgende vier hoofdstukken (6 tot en met 9) wordt de aanpak voor de berekening<br />

van deze effecten toegelicht. De uitkomsten van de berekeningen worden gepresenteerd<br />

in hoofdstuk 10.<br />

15 De kosten van aanleg, onderhoud en exploitatie van het Saeftinghedok of het Kieldrechtdok behoren niet tot<br />

de projectkosten. Het Saeftinghedok of Kieldrechtdok worden zowel in het nulalternatief als in het<br />

projectalternatief aangelegd. De kosten verschillen dus niet tussen nul- en projectalternatief, zodat er geen<br />

sprake van projecteffecten is.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

6 STAP 4: WAARDERING VAN DE DIRECTE EFFECTEN<br />

Om projecteffecten te kunnen waarderen, moet eerst, conform de Standaardmethodiek,<br />

de fysieke impact van het project op de vervoers- en verkeersstromen bepaald worden.<br />

De vervoersanalyse wordt behandeld in paragraaf 6.1. Vervolgens komen de directe<br />

effecten (paragraaf 6.2) en directe netwerkeffecten (paragraaf 6.3) aan bod.<br />

6.1 Vervoers- en verkeersprognoses<br />

6.1.1 Zeevaart<br />

Prognose van het marktpotentieel<br />

Het vertrekpunt is het potentiële maritieme overslagvolume voor de gehele haven van<br />

Antwerpen. Hiervoor wordt het hoge groeiscenario van de EOS gebruikt (zie Figuur 11 op<br />

pagina 23).<br />

Vervolgens wordt het potentiële overslagvolume van het Linkeroevergebied bepaald. Er<br />

wordt verondersteld dat het Rechteroevergebied volzet is (wat bij benadering het geval<br />

is), zodat alle toekomstige groei van de haven van Antwerpen op Linkeroever<br />

geaccommodeerd moet worden. Figuur 12 toont het op die wijze berekende potentiële<br />

overslagvolume van het Linkeroevergebied (zowel voor als achter de sluizen). Net als bij<br />

Figuur 11 geldt de opmerking dat het gaat om potentiële trafieken waarbij nog rekening<br />

gehouden wordt met beperkingen van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de<br />

maritieme toegang. Deze beperkingen worden in latere stappen van de prognose in<br />

rekening gebracht.<br />

Figuur 12 Evolutie van potentieel maritiem overslagvolume in het Linkeroevergebied van de<br />

haven van Antwerpen (hypothetisch volume in afwezigheid van fysieke beperkingen<br />

van de beschikbare ruimte en de capaciteit van de maritieme toegang)<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

31 Eindrapport<br />

5<br />

Miljoen ton (niet-container) Miljoen ton (container en totaal)<br />

Droge bulk<br />

Vloeibare bulk<br />

Ro/ro<br />

Overig stukgoed<br />

Containers (rechteras)<br />

Totaal (rechteras)<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

325<br />

260<br />

195<br />

130<br />

65


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Prognose van het marktpotentieel binnen de ruimtelijke grenzen<br />

Het werkelijke overslagvolume van het Linkeroevergebied is gelijk aan het potentiële<br />

overslagvolume, maar begrensd door de capaciteit van de beschikbare ruimte en van de<br />

maritieme toegang.<br />

Eerst wordt de beperking van de beschikbare ruimte in rekening gebracht. Hiervoor wordt<br />

een onderscheid gemaakt tussen zes verschillende goederencategorieën. Dat zijn de vijf<br />

gebruikelijke verschijningsvormen (droge bulk, vloeibare bulk, containers, ro/ro en<br />

conventioneel stukgoed) en een zesde categorie bestaande uit containervrachten in<br />

combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel stukgoed. De containervrachten worden<br />

dus in twee delen gesplitst: de containers die in pure containerschepen vervoerd worden<br />

en aan pure containerterminals behandeld worden, en de containers die op ro/roschepen<br />

of general cargoschepen vervoerd worden en/of op gemengde terminals<br />

behandeld worden. De containers die vandaag in de dokken achter de Kallosluis<br />

overgeslagen worden behoren vrijwel volledig tot deze laatste categorie. 16<br />

Het overslagvolume van droge bulk, natte bulk, ro/ro en conventioneel stukgoed wordt<br />

toebedeeld aan de dokken achter de Kallosluis.<br />

Het overslagvolume van containers in combinatie met ro/ro-vrachten en conventioneel<br />

stukgoed wordt eveneens aan de dokken achter de Kallosluis toebedeeld. De evolutie<br />

van dit volume wordt als volgt bepaald: de jaarlijkse groeipercentages van de overslag<br />

van ro/ro-vrachten worden toegepast op het volume van de containeroverslag van de<br />

Waaslandhaven achter de Kallosluis in 2006.<br />

De resterende containerstromen worden toebedeeld aan de pure containerkaden. Ze<br />

vullen eerst het Deurganckdok op. Nadien wordt de verdere groei toegewezen aan de<br />

westelijke zijde van het Verrebroekdok (in beleidsscenario A), het Saeftinghedok (in<br />

beleidsscenario B1/B2) of het Kieldrechtdok (in beleidsscenario B3).<br />

De hierboven berekende overslagvolumes worden omgezet in een ruimtevraag met<br />

behulp van de kengetallen in Tabel 2.<br />

De kengetallen in Tabel 2 zijn met uitzondering van containers overgenomen uit de<br />

Startnota tweede sluis Waaslandhaven (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,<br />

2004). Zij vallen binnen de intervallen van terreincoëfficiënten die we in andere havens<br />

terugvinden, en er zijn dus geen redenen om van de kengetallen uit de Startnota af te<br />

wijken. 17 Voor de terreinproductiviteit van containerterminals hebben we de aanname uit<br />

Economische Ontwikkelingsschets (ECSA, 2004) gehanteerd, die zelf als beste schatting<br />

16 In de periode 2002-2005 werden de dokken achter de Kallosluis jaarlijks door enkele tientallen pure<br />

containerschepen bezocht. In 2006 en 2007, na de ingebruikname van het Deurganckdok, viel dit terug tot<br />

enkele per jaar (4 in 2006 en 1 in het eerste kwartaal van 2007).<br />

17 We hebben gekeken naar gegevens over de ruimteproductiviteit in Zeebrugge, Gent en Rotterdam. Voor<br />

stukgoed vinden we in alle havens vergelijkbare getallen: circa 40.000 ton/ha. Ook voor de overslag van<br />

containers bestaan redelijk gelijkaardige kengetallen (zie het overzicht in ECSA, 2004). De behandeling van<br />

bulkgoederen en ro/ro-trafieken vertoont daarentegen een ruime waaier van productiviteitscijfers. De<br />

redenen is dat naargelang de aard van de behandelde goederen de terreincoëfficiënten sterk kunnen<br />

uiteenlopen. Zo omvat ro/ro zowel de behandeling van nieuwe auto’s (5000-10.000 ton/ha) als<br />

ferryverbindingen (tot 300.000 ton/ha). In bulkgoederen varieert de ruimteproductiviteit van 30.000 ton/ha<br />

voor kleine bulktrafieken tot 500.000 ton/ha en meer voor ijzererts.<br />

32 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

uit diverse bronnen afgeleid is. De kengetallen zijn tevens in lijn met de aannames in het<br />

plan-MER van het strategisch plan. 18<br />

Tabel 2 Kengetallen ruimteproductiviteit<br />

33 Eindrapport<br />

Goederencategorie Ruimteproductiviteit (ton/ha)<br />

Droge bulk 190.000<br />

Vloeibare bulk geen ruimtevraag*<br />

Containers<br />

200.000,<br />

stijgend aan 1,5% per jaar<br />

Ro/ro 25.000<br />

Overig stukgoed 37.500<br />

Containers in combinatie met<br />

conventioneel stukgoed en ro/ro<br />

60.000<br />

* Er wordt verondersteld dat de overslag van vloeibare bulkproducten geen ruimtevraag<br />

van overslagterreinen creëert. De opslag en verwerking van deze producten wordt<br />

verondersteld om plaats te vinden op terreinen voor opslag, distributie en industrie.<br />

Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004) en ECSA (2004)<br />

Met uitzondering van containers wordt er geen groei van de ruimteproductiviteit voorzien.<br />

De kengetallen voor de ruimteproductiviteit in Tabel 2 zijn immers al beduidend hoger<br />

dan de actuele ruimteproductiviteit. Er wordt aangenomen dat de overslagbedrijven de<br />

terreinproductiviteit zullen verhogen naarmate de overslagvolumes toenemen tot aan de<br />

maxima in Tabel 2. Voor de terreinproductiviteit van containeroverslag wordt in<br />

overeenstemming met de EOS een jaarlijkse groei van 1,5% verondersteld.<br />

De ruimtevraag wordt vervolgens opgeteld tot twee categorieën:<br />

• niet-containeroverslag (inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en<br />

conventioneel stukgoed);<br />

• containeroverslag.<br />

Deze aggregatie laat ons toe om de ruimtevraag te confronteren met het ruimteaanbod<br />

op basis van gegevens uit het plan-MER (Tabel 3).<br />

In Tabel 3 worden volledigheidshalve ook de oppervlakten van het Deurganckdok en het<br />

Saeftinghedok getoond, maar deze dokken vallen niet in het projectgebied. Het<br />

projectgebied omvat enkel het gedeelte van het Linkeroevergebied dat achter de<br />

Kallosluis gelegen is, en dat door een eventuele tweede maritieme toegang zou bediend<br />

worden.<br />

Merk op dat in het inbreidingsalternatief de oppervlakte van de terreinen aan het<br />

Deurganckdok iets groter is dan in het nulalternatief. Deze extra 21 ha rekenen we wel tot<br />

het ruimteaanbod van het projectgebied in het inbreidingsalternatief, want ze zouden<br />

zonder de realisatie van het inbreidingsproject niet bestaan.<br />

18 Er is een kleine afwijking voor de niet-containertrafieken omdat in het plan-MER de ruimteproductiviteit niet<br />

per verschijningsvorm gedifferentieerd is. In de <strong>MKBA</strong> was dit wel nodig. De resulterende gemiddelde<br />

ruimteproductiviteit (voor alle verschijningsvormen) wijkt licht af van de aanname in het plan-MER. Voor de<br />

bepaling van de ruimteproductiviteit van containertrafieken grijpt het plan-MER net als de voorliggende<br />

<strong>MKBA</strong> terug naar de aannames uit EOS.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De oppervlakte van de terreinen langs het Kieldrechtdok is vanzelfsprekend onderdeel<br />

van het ruimteaanbod binnen het projectgebied in Beleidsscenario B3.<br />

Tabel 3 Ruimteaanbod<br />

34 Eindrapport<br />

(ha)<br />

Beleidsscenario A<br />

Nietcontaineroverslag<br />

Totaal<br />

Deurganckdok<br />

Containeroverslag<br />

Nulalternatief 604 418 294 124<br />

Inbreiding 579 439 315 124<br />

Tweede sluis 604 418 294 124<br />

Beleidsscenario B1/B2<br />

Nulalternatief 708 699 294 405<br />

Tweede sluis 708 699 294 405<br />

Beleidsscenario B3<br />

Nulalternatief 681 655 294 361<br />

Tweede sluis 681 655 294 361<br />

Bron: Op basis van Plan-MER van “ontwerp strategisch plan voor en de afbakening van de haven van<br />

Antwerpen in haar omgeving” (5136 bodemgebruik scenario’s plan-MER 12_03_07.xls)<br />

De impact van de ruimtebeperking wordt getoond in de volgende vier figuren (Figuur 13<br />

tot en met Figuur 16). In deze figuren wordt voor elk van de drie beleidsscenario’s de<br />

evolutie van het overslagvolume met en zonder ruimtelijke beperkingen met elkaar<br />

vergeleken (voor beleidsscenario A zijn twee figuren nodig omdat de ruimtelijke indeling<br />

verschilt tussen het inbreidingsalternatief enerzijds, en het nulalternatief en het alternatief<br />

van de tweede sluis anderzijds). Hoe het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke<br />

beperking berekend wordt, is al op pagina 31 uitgelegd (zie Figuur 12 op die pagina). In<br />

Figuur 13 tot en met Figuur 16 wordt dit potentiële overslagvolume opnieuw getoond (zie<br />

de gestreepte lijngrafieken in de figuren), maar dan op een iets andere wijze.<br />

• De vijf verschijningsvormen zijn geaggregeerd tot de twee categorieën waarvoor<br />

de ruimtevraag is berekend: niet-containers (inbegrepen containers in combinatie<br />

met ro/ro en conventioneel stukgoed) en containeroverslag.<br />

• We beschouwen enkel de overslag in het projectgebied, d.w.z. het gedeelte van<br />

het Linkeroevergebied dat achter de Kallosluis gelegen is. De containeroverslag in<br />

het Deurganckdok en het Saeftinghedok worden dus niet meer meegenomen, want<br />

ze ondervinden geen invloed van een eventuele tweede maritieme toegang.<br />

Het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke beperking wordt afgebeeld naast het<br />

potentiële overslagvolume met ruimtelijke beperking (zie volle lijngrafieken in de figuren).<br />

Deze laatste wordt berekend door het potentiële overslagvolume zonder ruimtelijke<br />

beperking te plafonneren vanaf het moment dat de ruimtevraag (berekend met de<br />

kengetallen in Tabel 2) het beschikbare ruimteaanbod (in Tabel 3) overschrijdt. Ook het<br />

overslagvolume met ruimtelijke beperking is een hypothetisch potentieel, want er is nog<br />

geen rekening gehouden met de beperkingen van de maritieme toegang op vlak van<br />

Saeftingedok<br />

Verrebroekdok<br />

Kieldrechtdok


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

capaciteit en maximale scheepsgrootte. Figuur 13 tot en met Figuur 16 tonen dus enkel<br />

de impact van de ruimtelijke beperkingen. Vandaar dat er geen verschillen zijn tussen<br />

nulalternatief en projectalternatief (behalve bij het inbreidingsalternatief dat zoals boven<br />

uitgelegd wel een kleine ruimtelijke impact heeft).<br />

Merk op dat het potentiële containeroverslagvolume in het projectgebied begint te stijgen<br />

vanaf 2015. Met onze aannames over de trafiekevolutie is in dat jaar het Deurganckdok<br />

volledig opgevuld en ontstaat er vanaf dan een vraag naar nieuwe terreinen voor<br />

containeroverslag (in Verrebroekdok in scenario A en in Kieldrechtdok in scenario B3).<br />

Figuur 13 Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking<br />

Beleidsscenario A - Inbreiding<br />

200<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Miljoen ton<br />

35 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

Totaal zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Totaal met<br />

ruimtebeperking<br />

Container zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Container mer<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* met<br />

ruimtebeperking


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 14 Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Nulalternatief en Tweede sluis<br />

200<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Miljoen ton<br />

36 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

Totaal zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Totaal met<br />

ruimtebeperking<br />

Container zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Container mer<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* met<br />

ruimtebeperking<br />

Figuur 15 bevat enkel een grafiek voor niet-containervervoer. In scenario B1/B2 worden<br />

er in het projectgebied (Waaslandhaven achter de Kalloluis) immers geen containers<br />

behandeld. Als het Deurganckdok vol is, worden nieuwe containertrafieken<br />

geaccommodeerd in het Saeftinghedok, dat buiten het projectgebied ligt.<br />

Figuur 15 Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Nulalternatief en Tweede sluis<br />

200<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Miljoen ton<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

Totaal zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Totaal met<br />

ruimtebeperking<br />

Container zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Container mer<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* met<br />

ruimtebeperking


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 16 Potentieel maritiem overslagvolume in projectgebied zonder en met ruimtebeperking<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Nulalternatief en Tweede sluis<br />

200<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Miljoen ton<br />

37 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

Totaal zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Totaal met<br />

ruimtebeperking<br />

Container zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Container mer<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* zonder<br />

ruimtebeperking<br />

Niet-container* met<br />

ruimtebeperking<br />

Vervoers- en verkeersprognose in functie van de maritieme toegang<br />

Na al deze operaties is de vervoersvraag aangepast aan de capaciteit van de<br />

beschikbare ruimte. Vervolgens moet nog de beperking van de capaciteit van de<br />

maritieme toegang in rekening gebracht worden.<br />

De vervoersprognoses in ton worden gedeeld door de gemiddelde call size (zie Tabel 4)<br />

om het aantal scheepsbewegingen te verkrijgen.<br />

Tabel 4 Gemiddelde call size<br />

Goederen/scheepscategorie<br />

Startwaarde<br />

(ton/scheepsbeweging<br />

Groei/jaar<br />

Droge bulk 19.324 1%<br />

Vloeibare bulk 1.616 2%<br />

Containers 8.000 2%<br />

Ro/ro 2.671 2%<br />

Conventioneel stukgoed 2.629 2%<br />

Binnenvaart 277 2%<br />

Bron: Diverse bronnen. Zie toelichting in tekst.<br />

De startwaarde voor de call size is gelijk aan de gemiddelde call size van de schepen die<br />

in de periode 2000-2006 in de dokken achter de Kallosluis aanliepen (GHA, 2007). De<br />

uitzondering is het containervervoer, waar er gebruik gemaakt is van gegevens over de<br />

gehele Haven van Antwerpen (FOD Economie, 2006). De reden is dat er vandaag<br />

nauwelijks containervervoer in pure containerschepen naar de Waaslandhaven achter de


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Kallosluis plaatsvindt, en dat dit vervoer niet representatief is voor de<br />

containerscheepvaart die met een tweede maritieme toegang zou ontstaan.<br />

De schatting van de toekomstige evolutie van de call size is gebaseerd op diverse<br />

bronnen, die in Tabel 5 gepresenteerd worden. De gemiddelde call size wordt niet alleen<br />

door globale factoren (technologie, mondiale trends in schaalvergroting), maar ook door<br />

lokale factoren (specialisatie en maritieme toegankelijkheid van de haven) bepaald. Bij de<br />

schatting van de toekomstige evolutie van de call size moet dus bij voorkeur van<br />

havenspecifieke gegevens gebruik gemaakt worden.<br />

In de gehele haven van Antwerpen steeg de gemiddelde call size met gemiddeld 3,7%<br />

per jaar over de laatste dertig jaar. In de meest recente periode van zes jaar lag het<br />

groeipercentage zelfs nog iets hoger. Voor het Linkeroevergebied (achter de sluis van<br />

Kallo) beschikken we maar over gegevens voor de laatste zes jaar. De evolutie van de<br />

call size was er beduidend zwakker dan in de rest van de haven: een groei van slechts<br />

0,8% per jaar. Naargelang het scheepstype varieerde de jaarlijkse groeivoet tussen 3,7%<br />

(bulkschepen) tot +3,2% (ro/ro-schepen). Een periode van zes jaar vormt echter een<br />

korte basis om trends uit af te leiden. De call size kan van jaar tot jaar sterk fluctueren,<br />

vooral voor een relatief klein havengebied als de Waaslandhaven achter de Kallosluis.<br />

Niettemin lijkt het logisch dat door de beperkte maritieme toegankelijkheid de call size<br />

minder sterk groeit in de Waaslandhaven achter de Kallosluis dan elders in de haven.<br />

Bij de opstelling van de maatschappelijke kosten-batenanalyse van de verruiming van de<br />

Schelde (CPB, 2004) is een prognose gemaakt van de call size in de pure containervaart.<br />

Tot 2020 wordt een gemiddelde groei van de call size verwacht tussen 1,4% per jaar (in<br />

scenario met laagste economische groei) tot 2,5% per jaar (in scenario met hoogste<br />

economische groei). Op langere termijn neemt de groei van de call size of, omdat ook de<br />

trafieken verwacht worden om minder snel te groeien en de schaalvoordelen uitgeput<br />

raken.<br />

Tabel 5 Gegevens over de evolutie van de gemiddelde call size<br />

38 Eindrapport<br />

Scheepscategorie Periode<br />

Zeescheepvaart haven Antwerpen<br />

Zeescheepvaart Antwerpen<br />

Linkeroevergebied achter Kallosluis<br />

Containervaart haven Antwerpen<br />

Evolutie gemiddelde call<br />

size (% per jaar)<br />

1975-2006 +3,7<br />

2000-2006 +4,6<br />

2000-2006 +0,8<br />

(-3,7 tot +3,2<br />

naargelang scheepstype)<br />

2001-2020 +1,4 tot +2,5<br />

naargelang economisch<br />

scenario<br />

2020-2030 +0,5 tot +0,7<br />

naargelang economisch<br />

scenario<br />

Bron<br />

GHA, 2007b<br />

GHA, 2007<br />

CPB, 2004<br />

(verdiepingsalternatief<br />

13,1 m zonder<br />

containeroverslag in<br />

Vlissingen)<br />

Op basis van deze gegevens wordt in de voorliggende <strong>MKBA</strong> een gemiddelde groei van<br />

de call size met 2% aangenomen (tussenin de historisch waargenomen groeivoeten voor<br />

de hele haven van Antwerpen en de Waaslandhaven, en in lijn met de prognoses voor de<br />

containervaart in CPB, 2004). Voor bulkschepen wordt dit percentage tot 1% verlaagd,


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

omdat anders aan het einde van de prognosehorizon een onrealistisch hoge waarde<br />

verkregen wordt 19 .<br />

Het aantal zeeschepen wordt samen met het aantal binnenvaartschepen ingevoerd in<br />

een wachttijdmodel. De prognose van het aantal binnenvaartschepen wordt later in<br />

paragraaf 6.1.2 toegelicht en de berekening van de wachttijden in paragraaf 6.2.1.<br />

Bij een bepaalde capaciteitsbezetting zijn de wachttijden zo groot dat rederijen en<br />

operatoren een andere haven kiezen. Op basis van interviews met operatoren is<br />

aangenomen dat het omslagpunt op een bezettingsgraad van 85% ligt, wat overeenstemt<br />

met een gemiddelde wachttijd van ongeveer 4,8 uur. 20 Eenmaal deze drempel bereikt,<br />

kan de trafiek niet verder meer groeien en wordt de prognose van het aantal schepen<br />

begrensd. We veronderstellen dat vanaf dan ook de schaalvergroting in de scheepvaart<br />

stopt. Deze veronderstelling wordt gemotiveerd door het feit dat schaalvergroting slechts<br />

mogelijk gemaakt wordt door dikker wordende vervoersstromen. Indien de<br />

vervoersstromen geplafonneerd zijn, dan stopt ook de schaalvergroting.<br />

Wegens gebrek aan informatie worden de bovenvermelde aannames over de evolutie<br />

van de call size door een vrij grote mate van onzekerheid gekenmerkt. In de<br />

gevoeligheidsanalyse zal de impact van alternatieve aannames nagegaan worden.<br />

Verschuiving naar andere havens<br />

De trafieken die in het nulalternatief als gevolg van de beperkte maritieme toegang niet<br />

geaccommodeerd kunnen worden, verschuiven naar andere havens. De belangrijkste<br />

concurrerende havens voor de trafieken die vandaag achter de Kallosluis behandeld<br />

worden, zijn Gent, Zeebrugge en Zeeland Seaports. Voor containertrafieken, die in<br />

sommige projectalternatieven achter de sluis zouden behandeld kunnen worden, moet<br />

Rotterdam bij deze lijst gevoegd worden.<br />

Indien we de concurrerende havens beperken tot Gent, Zeebrugge en Zeeland Seaports,<br />

dan vertegenwoordigen de Vlaamse havens bijna 70% van het overslagvolume (in ton).<br />

Indien we Rotterdam ook meenemen, dan daalt het marktaandeel van de Vlaamse<br />

concurrerende havens tot minder 15% (zowel in ton als TEU).<br />

We nemen het middenpunt van deze twee getallen en veronderstellen dat gemiddeld<br />

40% van het op Linkeroever volume naar binnenlandse havens uitwijkt en 60% naar<br />

buitenlandse havens. Alternatieve aannames worden in de gevoeligheidsanalyse<br />

bestudeerd.<br />

19 Eenvoudigheidshalve worden in de projectalternatieven en in het nulalternatief dezelfde groeipercentages<br />

gehanteerd. Er ontstaat wel een verschil tussen de projectalternatieven en het nulalternatief omdat de<br />

schaalvergroting stopt wanneer de sluis gecongestionneerd is, wat in het nulalternatief eerder gebeurt dan<br />

in de projectalternatieven.<br />

20 De bezettingsgraad van 85% ligt dicht bij het getal van 80% dat, dat ook vaak als maximale operationele<br />

capaciteit geciteerd wordt. In feite stemt onze capaciteitsbezetting van 85% overeen met een<br />

bezettingsgraad van 75% omdat we ook nog rekening houden met capaciteitsverlies wegens onderhoud en<br />

andere operationele redenen (zie nadere uitleg in paragraaf 6.2.1)<br />

39 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Impact van drempeldiepte<br />

Er worden twee varianten van de tweede sluis bestudeerd:<br />

40 Eindrapport<br />

• diepe variant met drempeldiepte -17,8m TAW;<br />

• ondiepe variant met drempeldiepte -12,58m TAW (zoals de Kallosluis).<br />

Zoals uitgelegd in paragraaf 3.1.3 creëert de diepe variant geen extra beperking van de<br />

maritieme toegankelijkheid veroorzaakt (bovenop de al bestaande beperkingen van de<br />

waterdiepte in de Waaslandhaven en van de vaargeul in de Schelde). In geval van de<br />

diepe variant wordt de hierboven beschreven werkwijze voor de vervoers- en<br />

verkeersprognose toegepast.<br />

De ondiepe variant veroorzaakt echter wel belangrijke extra beperkingen van de<br />

maritieme toegang. De toegelaten diepgang volstaat om de bestaande trafieken van de<br />

Waaslandhaven achter de Kallosluis te behandelen, maar is onvoldoende voor een<br />

volwaardige diepzeecontainerterminal. De meeste pure containerschepen kunnen wel<br />

door de sluis, maar een volwaardige containerterminal moet het volledige gamma aan<br />

schepen kunnen bedienen, inbegrepen grote Post-Panamaxschepen. Deze laatste<br />

kunnen slechts in een zeer klein tijvenster door de ondiepe variant van de tweede sluis.<br />

We mogen dus stellen dat bij de ondiepe sluisvariant er geen pure containertrafieken<br />

achter de sluis behandeld kunnen worden. 21<br />

Een ondiepe sluis zou ook in de niet-containertrafieken een aantal ontwikkelingen<br />

definitief onmogelijk maken. Voorbeelden zijn grootschalige droge bulkoverslag, of het<br />

inspelen op de schaalvergroting van product tankers 22 en ro/ro-schepen. Op dit moment<br />

is er nog geen grootschalige bulkoverslag in de Waaslandhaven, en in de EOSscenario’s<br />

wordt geen groei van droge bulktrafieken verwacht. De huidige en verwachte<br />

schaal van de maatgevende schepen in de trafieken waarop de Waaslandhaven achter<br />

de Kallosluis zich toelegt (conventioneel stukgoed, ro/ro, chemische producten) ligt nog<br />

binnen de beperkingen van de ondiepe sluisvariant, maar de beschikbare prognoses<br />

terzake reiken niet verder dan 5-10 jaar (schepen in aanbouw en op de tekenplank).<br />

Bijgevolg kunnen de beperkingen van de ondiepe sluisvariant in de nietcontainertrafieken<br />

niet in de <strong>MKBA</strong> vertaald worden. Men kan concluderen dat de bouw<br />

van een ondiepe sluis een aantal ontwikkelingsopties op lange termijn voorgoed uitsluit,<br />

maar de kosten daarvan (in termen van misgelopen baten) zijn met de huidige trafiek- en<br />

scheepvaartvooruitzichten niet becijferbaar.<br />

In de <strong>MKBA</strong> wordt in eerste instantie de diepe sluisvariant bestudeerd. De ondiepe<br />

variant komt in de gevoeligheidsanalyse aan bod.<br />

21 Er wordt soms gesteld dat diepzeecontainerrederijen zeer aarzelend (zo niet onwillig) zijn om in een<br />

terminal achter een sluis aan te lopen. Dit zou betekenen dat zelfs met een diepe sluisvariant zouden de<br />

dokken achter de sluis niet voor pure containertrafieken in aanmerking komen. Dit argument wordt verder<br />

besproken in paragraaf 6.2.6.<br />

22 Bijzonder relevant in het licht van de recente investeringen en investeringsplannen in de Waaslandhaven in<br />

het natte bulksegment (Vopak, Mitsui/ITC/Rubis).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Nautische aspecten van het inbreidingsalternatief<br />

De nautische randvoorwaarden van het inbreidingsalternatief zijn nog niet diepgaand<br />

onderzocht. Daarom is in de vervoers- en verkeersanalyse verondersteld dat het<br />

inbreidingsalternatief geen nautische en capaciteitsbeperkingen heeft. In de werkelijkheid<br />

zullen er echter wel beperkingen zijn. Het ontvangen van grote bulk- of containerschepen<br />

in de dokken vergt moeilijke manoeuvres, die wegens tijstromingen gedurende sommige<br />

perioden van de dag niet mogelijk zijn. Grote schepen kunnen elkaar waarschijnlijk ook<br />

niet kruisen. Om al deze redenen is de capaciteit van de maritieme toegang ook in het<br />

inbreidingsalternatief begrensd. Met deze beperkingen is in de <strong>MKBA</strong> geen rekening<br />

gehouden, zodat de baten van het inbreidingsalternatief waarschijnlijk overschat worden.<br />

6.1.2 Binnenvaart<br />

Het overslagvolume van het binnenvaartvervoer in de Waaslandhaven achter de<br />

Kallosluis wordt berekend als 35% van het maritieme overslagvolume. Dit percentage is<br />

gelijk aan de gemiddelde verhouding tussen binnenvaart- en zeevaartvervoer in de<br />

Waaslandhaven achter sluis over de periode 2000-2006 (GHA, 2007). Over de gehele<br />

periode bleef deze verhouding vrijwel constant, zodat het gemiddelde als een<br />

betrouwbaar kengetal beschouwd mag worden. Tevens is 35% ongeveer gelijk aan het<br />

modale aandeel van de binnenvaart in het hinterlandvervoer van containers in het<br />

realistisch scenario van de Quick scan mobiliteit, referentiejaar 2016. (Studiegroep<br />

Omgeving, 2005).<br />

Net als bij de zeescheepvaart wordt het aantal scheepsbewegingen van<br />

binnenvaartschepen verkregen door overslagvolume te delen door de gemiddelde call<br />

size. Als startwaarde voor de call size wordt 277 ton/schip gehanteerd. Dit is gelijk aan<br />

het waargenomen gemiddelde in de Waaslandhaven achter de Kallosluis over de periode<br />

2000-2006 (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap, 2004 en GHA, 2007).<br />

Merk op dat er een groot verschil is tussen de call size (gemiddeld gewicht dat per<br />

aanlopend schip in de dokken achter de Kallosluis geladen of gelost wordt) en de<br />

gemiddelde vervoerde lading van de binnenvaartschepen die door de Kallosluis varen.<br />

De eerste bedroeg zoals al vermeld 277 ton. De laatste was bijna dubbel zo hoog:<br />

gemiddeld 492 ton over de periode 2000-2006 (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap,<br />

2004 en GHA, 2007). Dit suggereert dat vele schepen deelladingen lossen of laden.<br />

Ook de waargenomen evolutie van beide variabelen loopt uiteen. De call size fluctueerde<br />

rond 280 ton zonder duidelijke trend, terwijl het gemiddelde vervoerde gewicht van de<br />

schepen in de Kallosluis steeg met 3,4% per jaar (Ministerie van Vlaamse Gemeenschap,<br />

2004 en GHA, 2007). Dit laatste cijfer stemt tevens ongeveer overeen met de evolutie<br />

van de gemiddelde vervoerde lading in de binnenvaart op het gehele Belgische<br />

grondgebied: +2,8%/jaar over de periode 2000-2005 (FOD Economie, 2006b). Wij<br />

hanteren een groeivoet van 2% per jaar, die tussenin de waargenomen cijfers ligt.<br />

Voor de berekening van de externe kosten van het achterlandvervoer moeten we de<br />

gemiddelde afstanden van het achterlandvervoer schatten. In een <strong>MKBA</strong> vanuit nationaal<br />

standpunt is de afgelegde afstand op Belgisch grondgebied relevant. Hiervoor<br />

onderstellen we een gemiddelde waarde van 50km, die overeenstemt met de gemiddelde<br />

afstand van alle binnenvaartvervoer op Belgisch grondgebied (berekend op basis van<br />

gegevens uit FOD Economie, 2006b).<br />

41 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

In het internationale standpunt is het grondgebied waarop het vervoer plaatsgrijpt niet<br />

relevant. In een <strong>MKBA</strong> vanuit internationaal standpunt moeten we kijken naar de impact<br />

van het project op de afgelegde afstand. In het projectalternatief kan een grotere fractie<br />

van de autonome groei van de maritieme overslag in de haven van Antwerpen behandeld<br />

worden. Zonder project moet een deel van deze goederenstromen naar andere havens<br />

uitwijken. In overweging nemende dat (1) de haven van Antwerpen een centrale ligging<br />

heeft 23 , (2) elke haven in de eerste plaats het nabije hinterland bedient, en (3) het gaat<br />

om de autonome groei van goederenstromen die zonder fysische beperkingen bij<br />

voorkeur naar de haven van Antwerpen komen, mag men concluderen dat, indien deze<br />

stromen niet in Antwerpen behandeld kunnen worden, ze moeten uitwijken naar andere,<br />

minder goed gelegen havens waardoor de achterlandafstanden toenemen. De<br />

belangrijkste concurrerende havens bevinden zich alle op een afstand van ongeveer<br />

100km (Zeebrugge, Vlissingen en Rotterdam; Gent en Terneuzen liggen iets dichterbij).<br />

Trafieken die uitwijken worden dus met een extra hinterlandafstand van maximaal 100<br />

km geconfronteerd. Voor sommige trafieken zal naargelang de hinterlandbestemming de<br />

extra afstand echter kleiner (of mogelijk zelfs negatief) zijn. Analoog aan de<br />

halveringsregel voor de baten onderstellen we dat de gemiddelde extra afstand de helft<br />

van de maximale afstand bedraagt of 50km. Deze extra afstand wordt in het<br />

internationale standpunt vermeden voor de goederenstromen die in het projectalternatief<br />

in de haven van Antwerpen blijven, maar zonder project zouden uitwijken.<br />

6.1.3 Wegvervoer en spoorvervoer<br />

De raming van het hinterlandvervoer via weg en spoor gebeurt op dezelfde wijze als voor<br />

het binnenvaartvervoer:<br />

42 Eindrapport<br />

• berekening van het vervoersvolume in ton op basis van percentage van maritieme<br />

overslag;<br />

• omzetting naar vervoersprestatie in tonkilometer met behulp van kengetallen voor<br />

de gemiddelde afgelegde afstand.<br />

Tabel 6 geeft een overzicht van de parameters die voor de prognose van het weg- en<br />

spoorvervoer gehanteerd zijn.<br />

23 Zie studie van SEA, waarvan de resultaten onder meer in TV Studiegroep Omgeving <strong>–</strong> BCI (2005)<br />

gepresenteerd worden.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 6 Parameters voor prognose van het weg- en spoorvervoer (tonkilometer)<br />

43 Eindrapport<br />

Parameter Waarde Bron/toelichting<br />

Volume (ton) Weg: 38% van maritiem<br />

overslagvolume<br />

Gemiddelde afstand in België<br />

(nationaal standpunt)<br />

Gemiddelde vermeden afstand<br />

in projectalternatief in<br />

internationaal standpunt<br />

Spoor: 21% van maritiem<br />

overslagvolume<br />

Weg: 110 km<br />

Spoor: 130 km<br />

6.2 Waardering van de directe effecten<br />

6.2.1 Vermeden directe wachttijdkosten van de schepen<br />

Wachttijdmodel<br />

Modaal aandeel van weg- en spoorvervoer in<br />

hinterlandvervoer in realistisch scenario van<br />

de Quick Scan mobiliteit, referentiejaar 2016<br />

(Studiegroep Omgeving, 2005), aangepast<br />

voor hoger aandeel van binnenvaart in<br />

Waaslandhaven achter sluis dan in de Quick<br />

Scan.<br />

Gemiddelde afstand van alle<br />

wegvervoer/spoorvervoer op Belgisch<br />

grondgebied (FOD Economie, 2006b)<br />

50 km Helft van afstand tot belangrijkste<br />

concurrerende havens. Zie toelichting in de<br />

laatste alinea van paragraaf 6.1.2.<br />

Per beleidsscenario en projectalternatief (inbegrepen nulalternatief) is een wachttijdmodel<br />

ontwikkeld. De marktvraag van de Waaslandhaven (binnen de ruimtelijke beperkingen) is<br />

in de wachttijdmodellen gevoerd. Er is een benuttingsgraad van de sluis bepaald waarbij<br />

de groei van het aantal schepen afgetopt wordt. Per alternatief is de maximale<br />

benuttingsgraad in verschillende jaren bereikt en hierdoor heeft elk alternatief zijn eigen<br />

prognose van het aantal scheepsbewegingen.<br />

De ontwikkeling van een sluissimulatiemodel valt buiten het kader van deze studie. Er is<br />

voor gekozen om aan de hand van een simpel wachttijdmodel de toekomstige congestie<br />

te berekenen in het nulalternatief en de projectalternatieven. In theorie heeft de sluis een<br />

bepaalde capaciteit. Deze wordt bepaald op basis van de grootte, schuttingtijd en<br />

verdeling type schepen. In de praktijk zijn er diverse additionele factoren die de capaciteit<br />

van de sluis beperken, waaronder:<br />

• tijdsschema van shifts van havenarbeid;<br />

• diverse voorrangsregelingen (tankers, gevaarlijke stoffen, militaire transporten,<br />

uitgaand-ingaand verkeer);<br />

• coördinatie tussen de diverse partijen die met de sluisplanning verbonden zijn<br />

(zoals loodsen, bootmannen, sleepdiensten,…;<br />

• lege schuttingen om congestie op te lossen;<br />

• complexe planning, bijvoorbeeld wegens tussendoorkomende binnenvaartschepen<br />

• getijdevensters,…<br />

Het model werkt met een standaard wachttijdtheorie en is aangepast door per jaar 3<br />

dagen onderhoud en 10% minder sluiscapaciteit (wegens de zes bovenstaande


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

additionele factoren) aan te nemen. Andere aannames zijn (op basis van gegevens van<br />

GHA):<br />

44 Eindrapport<br />

• 3,27 schepen per schutting in de Kallosluis;<br />

• 5,72 schepen per schutting in tweede sluis (kolkoppervlakte is bijna twee maal zo<br />

groot als die van de Kallosluis);<br />

• 13% van de schuttingen zijn leeg;<br />

• duur lege schutting: 15 minuten;<br />

• duur beladen schutting: 55 minuten. 24<br />

Er is aangenomen dat de aankomstpatronen van schepen bij de sluis een klassieke<br />

Poisson-verdeling volgen en dat de versastijd een negatief exponentiële verdeling volgt.<br />

Een steekproef in augustus en september 2005 leverde een gemiddelde nettoversastijd<br />

op van 15 minuten met een standaardafwijking van 5 minuten 25 . De maximale gemeten<br />

sluistijd gedurende die periode was 42 minuten.<br />

Aangenomen is echter dat de totale versastijd bij een beladen schutting, inclusief in- en<br />

uitvaren, 55 minuten bedraagt. Voor een lege schutting is de totale tijd op 15 minuten<br />

gesteld. Omdat het percentage lege schuttingen ongeveer 13% bedraagt van het aantal<br />

totale schuttingen, bedraagt het gewogen gemiddelde 50 minuten. Het maximum aantal<br />

schuttingen per dag (lege + gevulde) bedraagt hiermee dus 29 (waarvan ongeveer 25<br />

volle). Voor de totale versassing is aangenomen dat deze een negatief exponentiële<br />

verdeling volgt.<br />

In het nulalternatief zijn de wachttijden en de daarmee verbonden congestiekosten m.b.v.<br />

het standaard M/M/1 model berekend en in de diverse projectalternatieven is het M/M/2<br />

model van toepassing. Een mogelijke modelvariant zou zijn om in de projectalternatieven<br />

met twee M/M/1 modellen te rekenen (er zijn immers twee sluizen), maar dit zou<br />

betekenen dat ladingpakketten aan elke sluis toebedeeld zouden moeten worden. In de<br />

praktijk bepaalt echter de sluisplanning van het Havenbedrijf om van de bestaande<br />

Kallosluis dan wel van de nieuwe sluis gebruik te maken. In deze situatie ligt toepassing<br />

van een M/M/2 model wat meer voor de hand. Met behulp van deze modellen is o.m.<br />

berekend:<br />

• bezettingsgraad van de sluis/sluizencomplex;<br />

• gemiddelde wachttijd per schip;<br />

• gemiddelde tijd dat een schip in het sluizensysteem doorbrengt;<br />

• gemiddeld aantal wachtende schepen;<br />

• gemiddeld aantal schepen in het sluizensysteem.<br />

Daarnaast zijn nog een aantal additionele grootheden berekend, zoals bijvoorbeeld de<br />

kans dat een schip langer dan x uur moet wachten.<br />

24 Dat is iets hoger dan de vandaag waargenomen waarde. Door de toenemende scheepsgrootte mag men<br />

aannemen dat de schuttijd zal stijgen.<br />

25 Deze waargenomen gemiddelde netto versastijd is daarmee een factor 2 kleiner dan in andere rapporten<br />

wordt aangegeven.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Omdat wachttijden, zoals berekend door de modellen, optreden als gevolg van het<br />

operationele gebruik van de sluis zelf, en de modellen geen rekening houden met overige<br />

oorzaken van oponthoud (bijvoorbeeld gebrek aan loodsen), zijn de wachttijdresultaten<br />

van het model gekalibreerd naar de waargenomen wachttijden in het recente verleden.<br />

Voor het nulalternatief en het inbreidingsalternatief zijn de onderstaande basisformules<br />

gebruikt (M/M/1-model):<br />

45 Eindrapport<br />

• bezettingsgraad<br />

λ<br />

ρ = ,<br />

µ<br />

waarbij λ = aantal aankomsten van scheepsgroepen (van gezamenlijk geschutte<br />

schepen) per tijdseenheid<br />

µ = aantal versassingen per tijdseenheid<br />

• de kans op een leeg systeem Po = 1−<br />

ρ<br />

• gemiddeld aantal scheepsgroepen in het systeem<br />

• gemiddeld aantal wachtende scheepsgroepen in het<br />

systeem<br />

• de gemiddelde tijd dat een scheepsgroep in het systeem<br />

doorbrengt<br />

• de gemiddelde tijd dat een scheepsgroep doorbrengt in<br />

de wachtrij<br />

λ<br />

L =<br />

µ − λ<br />

λ<br />

Lq = L −<br />

µ<br />

W<br />

1<br />

=<br />

µ − λ<br />

1<br />

Wq = W −<br />

µ<br />

Voor de alternatieven met tweede sluis de onderstaande basisformules gebruikt (M/M/smodel,<br />

waarbij s=k gelijk is aan het aantal sluizen, in casu 2).<br />

• bezettingsgraad<br />

• de kans op een leeg systeem<br />

• gemiddeld aantal scheepsgroepen in het<br />

systeem<br />

• gemiddeld aantal wachtende<br />

scheepsgroepen in het systeem<br />

ρ =<br />

λ<br />

sµ<br />

Po =<br />

[<br />

1<br />

1 ∑ !<br />

0<br />

− = n k<br />

n<br />

n=<br />

1<br />

λ n 1 λ k kµ<br />

( ) )] + ( ) ( )<br />

µ k!<br />

µ kµ<br />

− λ<br />

k<br />

λµ ( λ / µ ) λ<br />

L = Po + 2<br />

( k −1)!<br />

( kµ<br />

− λ)<br />

µ<br />

λ<br />

Lq<br />

= L −<br />

µ


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

46 Eindrapport<br />

• de gemiddelde tijd dat een<br />

scheepsgroep in het systeem<br />

doorbrengt<br />

• de gemiddelde tijd dat een<br />

scheepsgroep doorbrengt in de wachtrij<br />

Wachttijdkosten<br />

k<br />

λµ ( λ / µ ) 1<br />

W = Po + 2<br />

( k −1)!<br />

( kµ<br />

− λ)<br />

µ<br />

1<br />

Wq = W −<br />

µ<br />

Onder wachttijdkosten wordt verstaan de kosten van een schip gedurende de periode dat<br />

het schip moet wachten voor de sluis. De wachttijdkosten worden bepaald door de<br />

volgende inputgegevens:<br />

• gemiddelde wachttijd per schip (zie vorige paragraaf);<br />

• verdeling van scheepstypen (berekend in de vervoersprognose; zie paragraaf<br />

6.1.1);<br />

• scheepskosten per scheepstype (zie Tabel 7).<br />

Tabel 7 Scheepskosten per scheepstype 26<br />

Type zeeschip Grootte [dwt] Capex [€/dag] Opex [€/dag]<br />

Droge bulk 23.000 7.600 3.800<br />

27.000 10.200 4.005<br />

70.000 11.900 4.500<br />

Natte bulk 23.000 11.020 4.826<br />

27.000 14.790 5.086<br />

70.000 17.255 5.715<br />

RoRo 10.000 16.676 3.700<br />

Type<br />

binnenvaaartschip<br />

Grootte [tonnage] Capex/Opex [€/dag]<br />

Droge lading 550 1.284<br />

950 1.821<br />

4500 3.493<br />

Tanker 550 2.042<br />

950 2.790<br />

4500 6.179<br />

Bron: Zeeschepen: Drewry (2005, 2006); Binnenvaartschepen: NEA (2004) <strong>–</strong> cijfers met betrekking tot 2002<br />

geactualiseerd tot 2007 met behulp van de algemene prijsindex (Planbureau 2007).<br />

26 Tabel 7 toont enkel gegevens over de kosten van scheepstypes bestemd voor goederencategorieën die<br />

vandaag achter de Kallosluis overgeslagen worden. Gegevens over containerschepen zijn hier niet<br />

relevant, want er varen vandaag geen (of nauwelijks) pure containerschepen door de Kallosluis. Bijgevolg<br />

zijn er vandaag geen wachttijden voor deze scheepscategorie en het is dan ook per definitie onmogelijk om<br />

vermeden wachttijdkosten te bepalen. Daarom worden de baten van nieuwe containervaart op een andere<br />

wijze berekend, die verderop in paragraaf 6.2.6 uiteengezet wordt.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Vervolgens worden de wachttijden per schip per dag vermenigvuldigd met de kosten per<br />

dag maal het aantal schepen per alternatief.<br />

Berekening van de vermeden wachttijdkosten<br />

Figuur 17 toont hoe de baten van de vermeden wachttijdkosten berekend worden.<br />

In de figuur zijn twee aanbodscurven voor de Waaslandhaven achter de Kallosluis<br />

afgebeeld, één zonder tweede maritieme toegang (gestreepte lijn) en één met tweede<br />

maritieme toegang (volle lijn). De stijgende aanbodscurven weerspiegelen het feit dat<br />

hogere overslagvolumes congestie en hogere wachttijdkosten veroorzaken. De volle lijn<br />

ligt rechts van de gestreepte lijn. In het alternatief met tweede maritieme toegang (en dus<br />

grotere capaciteit) wordt het punt waarop de wachttijdkosten beginnen te stijgen slechts<br />

bij hogere overslagvolumes bereikt.<br />

Eerder werd aangestipt bij een bepaalde capaciteitsbezetting de wachttijden zo groot<br />

worden dat rederijen en operatoren een andere haven kiezen. Dit omslagpunt ligt op een<br />

bezettingsgraad van 85% ligt, wat overeenstemt met een gemiddelde wachttijd van<br />

ongeveer 4,8 uur. In de figuur is dat weergegeven door de vraagcurve horizontaal te<br />

tekenen op het niveau van de wachttijdkosten die met 4,8 uren wachten gepaard gaan.<br />

Het verticale gedeelte van de vraagcurve snijdt de X-as (overslagvolume) op het punt dat<br />

door het EOS-scenario voorspeld wordt. Dit is het overslagvolume dat zonder fysische<br />

beperkingen zou gerealiseerd worden. Elk jaar schuift dit overslagvolume naar rechts op<br />

in lijn met de autonome groei.<br />

Het werkelijke overslagvolume bevindt zich op het snijpunt van de aanbodscurve en de<br />

vraagcurve. De aanleg van een tweede maritieme toegang heeft twee effecten:<br />

47 Eindrapport<br />

• de wachttijd en wachttijdkosten dalen;<br />

• het overslagvolume stijgt.<br />

De rood gearceerde rechthoek geeft de waarde van de vermeden wachttijdkosten weer.<br />

Het is gelijk aan de verandering van het surplus onder de vraagcurve. 27<br />

Merk op dat de toename van het overslagvolume nog andere baten creëert dan de<br />

vermeden wachttijdkosten (bijvoorbeeld extra inkomsten van scheepvaartrechten). Deze<br />

andere baten zijn niet afgebeeld in Figuur 17.<br />

27 Gewoonlijk heeft de verandering van het surplus onder de vraagcurve de vorm van een trapezium. Omdat<br />

de vraagcurve in dit geval horizontaal getekend is, wordt het trapezium tot een rechthoek herleid.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 17 Berekening van de vermeden wachttijdkosten<br />

Wachttijdkosten<br />

met 4,8 uren<br />

wachten<br />

Wachttijdkosten<br />

met project<br />

48 Eindrapport<br />

Wachttijdkosten<br />

Aanbodscurve<br />

zonder tweede<br />

maritiem toegang<br />

Overslag<br />

zonder<br />

project<br />

Overslag met<br />

project<br />

= EOS t<br />

Vraagcurve<br />

6.2.2 Vermeden directe wachttijdkosten van de goederen<br />

Aanbodscurve<br />

met tweede<br />

maritieme toegang<br />

Vermeden wachttijdkosten<br />

Overslagvolume<br />

achter Kallosluis<br />

Behalve voor de schepen zijn er ook wachttijdkosten voor de goederen. Deze worden<br />

berekend met de volgende formule:<br />

vermeden wachttijdkosten per ton = vermeden wachttijd in fractie van een jaar<br />

x 15,2% per jaar<br />

x waarde van de goederen per ton.<br />

Het percentage van 15,2% per jaar bestaat uit 5% interestkosten, 10% ontwaarding en<br />

0,2% verzekeringen ofte 0,000017352 per uur, overeenkomstig de Standaardmethodiek<br />

voor de bepaling van de waarde van één uur tijdswinst voor goederen.<br />

De waarde van de goederen op 700 euro per ton. Dit is de gemiddelde waarde van de<br />

goederen die in België in 2006 via zee in- of uitgevoerd werden (op basis van gegevens<br />

uit COMEXT-databank).<br />

6.2.3 Vermeden indirecte wachttijdkosten<br />

Een ander effect van wachttijden zijn de extra arbeidskosten. Door de wachttijden kan het<br />

voorkomen dat een bestelde shift arbeiders die klaarstaat om het schip te laden of te<br />

lossen niet kan werken omdat het schip niet op tijd komt. Voor het bepalen van deze<br />

kosten zijn de volgende input variabalen nodig:<br />

• teams per shift per schip;<br />

• Kans dat schepen langer moeten wachten dan 2,0 uur;<br />

• percentage van schepen die shift niet meer kan afzeggen;<br />

• kosten per shift.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Er is aangenomen dat er 4 shifts werken per zeeschip en een kwart shift per<br />

binnenvaartschip. Tevens is bepaald dat 10% van het aantal schepen wat te laat komt de<br />

shift niet meer kan opzeggen. Uit interviews bleek dat de shift in de meeste gevallen nog<br />

voor 2 uur voor start van de shift kan worden afgezegd. De kosten per shift is een<br />

gewogen gemiddelde van € 7.350, de weging is uitgevoerd op basis van week en<br />

weekenddagen 28 .<br />

6.2.4 Kortere vaarafstand<br />

De tweede sluis aan het einde van het Deurganckdok ligt dichter bij zee. Ook<br />

binnenvaartschepen met een stroomafwaartse herkomst of bestemming genieten van<br />

een verkorting van de vaartijd.<br />

De afstand tussen de toegangsgeul naar het Deurganckdok en de toegangsgeul naar de<br />

Kallosluis bedraagt 6 km (vanaf deze punten geldt een gelijke afstand naar<br />

bestemmingen in de Waaslandhaven). Tabel 8 toont de berekening van het<br />

vaarafstandsvoordeel voor zeeschepen.<br />

Tabel 8 Berekening van vaarafstandsvoordeel voor zeeschepen<br />

49 Eindrapport<br />

Item Eenheid Waarde Berekening Bron<br />

Afstandsvoordeel km 6 A Google Earth<br />

Snelheid km/uur 18 B<br />

Vaartijdvoordeel/scheepsbeweging uur 0,33 C = A/B<br />

Vaste scheepskosten per dag Euro/dag 16.761 D Gemiddelde van<br />

scheepstypen in Tabel<br />

7. Zelfde als gebruikt<br />

voor wachttijdkosten<br />

Brandstofverbruik Ton/dag 25 E Clarcksen register.<br />

Gemiddeld schip van<br />

20.000 DWT.<br />

Brandstofprijs USD/ton 350 F www.bunkerworld.com<br />

Wisselkoers USD/euro 1,37 G<br />

Brandstofkosten per dag Euro/dag 6.387 H = E*F/G<br />

Scheepskosten varend schip Euro/dag 23.148 I = D+H<br />

Vaarafstandsvoordeel per<br />

scheepsbeweging<br />

Euro 321 J = I*C/24<br />

De verdeling van het aantal schuttingen tussen de Kallosluis en de nieuwe tweede sluis<br />

is 35%/65%, wat betekent dat 65% van de zeeschepen van het vaarafstandsvoordeel in<br />

de alternatieven met tweede sluis geniet. Deze verhouding weerspiegelt de verhouding<br />

tussen de kolkoppervlakte van de Kallosluis en de tweede sluis. Op de langere termijn,<br />

wanneer beide sluizen opnieuw een volledige capaciteitsbezetting naderen, zal de<br />

verdeling van het aantal schepen tussen beide sluizen ongeveer overeenstemmen met<br />

de verdeling van hun capaciteit, d.w.z. hun kolkoppervlakte.<br />

28 Informatie van een operator die in de Waaslandhaven bedrijvig is. Het aantal gangs varieert van 2 tot 6 per<br />

schip. Ro/ro-schepen hebben gemiddeld meer gangs nodig dan bulkschepen. De aanname van 4 shifts per<br />

schip is een gemiddelde.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

In het inbreidingsalternatief moet 65% van de schepen toch de Kallosluis gebruiken (in<br />

verhouding tot de oppervlakte van de terreinen voor niet-containeroverslag). Dus geniet<br />

in dit alternatief slechts 35% van de zeeschepen van het vaarafstandsvoordeel.<br />

Tabel 9 toont de berekening van het vaarafstandsvoordeel voor binnenvaartschepen.<br />

Tabel 9 Berekening van vaarafstandsvoordeel voor binnenvaartschepen<br />

50 Eindrapport<br />

Item Eenheid Waarde Berekening Bron<br />

Afstandsvoordeel km 6 A Google Earth<br />

Snelheid km/uur 14,4 B<br />

Vaartijdvoordeel/scheepsbeweging uur 0,42 C = A/B<br />

Scheepskosten varend schip Euro/uur 93 D NEA (2004),<br />

Factorkosten van<br />

goederenverkeer*<br />

Vaarafstandsvoordeel/<br />

scheepsbeweging<br />

Euro/km 4,1 E Idem<br />

Euro 63 F = A*E + C*D<br />

* Middelgroot, droge bulk, situatie 1 januari 2002, geactualiseerd naar 2007<br />

60% van de binnenvaartschepen heeft een stroomafwaartse bestemming (Quick scan<br />

mobiliteit, p. 46, tabel 8) 29 In de alternatieven met tweede sluis genieten deze van een<br />

vaarafstandsvoordeel. In het inbreidingsalternatief hebben slechts 35% van de schepen<br />

een voordeel, want de overige moeten toch in de dokken achter de Kallosluis zijn.<br />

6.2.5 Vermeden risico van sluisuitval<br />

De dokken achter de Kallosluis zijn slechts via die ene sluis bereikbaar. Indien de sluis<br />

ten gevolge van een ongeval onverwacht uitvalt, dan vallen de activiteiten stil. 30 De<br />

ladingen moeten naar het Rechteroevergebied of andere havens uitwijken, wat extra<br />

kosten met zich meebrengt. Bovendien zijn de schepen die op dat moment in de dokken<br />

aangemeerd waren, geblokkeerd. Een tweede maritieme toegang laat toe om de<br />

gevolgen van het uitvallen van één van de twee toegangswegen in grote mate op te<br />

vangen.<br />

In de alternatieven met tweede sluis wordt de toegang naar de dokken achter de<br />

Kallosluis verdubbeld. In het inbreidingsalternatief blijft een deel van de Waaslandhaven<br />

slechts via één sluis bereikbaar.<br />

Een onderzoek van een verzekeringsmaatschappij in opdracht van GHA waardeerde dit<br />

risico op 175.000 euro per jaar (premie). Dit premiebedrag wordt in de <strong>MKBA</strong> gebruikt om<br />

het vermeden risico van sluisuitval te vermijden.<br />

29 Studiegroep Omgeving (2005), op. cit.<br />

30 Een aangekondigde, verwachte uitval voor onderhoud heeft een impact op de capaciteit van de maritieme<br />

toegang, en vertaalt zich in de wachttijd. Dit effect is al in de berekening van de wachttijd meegenomen (zie<br />

paragraaf 6.2).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

In de alternatieven met tweede sluis wordt dit bedrag voor 100% als baten aangerekend.<br />

In het inbreidingsalternatief bedragen de baten slechts 35% (daar nog 65% van de<br />

schepen via de Kallosluis moet varen).<br />

6.2.6 Baten van nieuwe containertrafiek<br />

De tot nu besproken baten gelden slechts voor de goederencategorieën die vandaag al in<br />

de Waaslandhaven achter de Kallosluis overgeslagen worden: droge en vloeibare bulk,<br />

ro/ro, conventioneel stukgoed en containers in combinatie met ro/ro en conventioneel<br />

stukgoed. Het zijn deze trafieken die reageren op de vermindering van de wachttijden en<br />

van het risico van sluisuitval.<br />

Pure containertrafieken komen vandaag nauwelijks voor in de Waaslandhaven achter de<br />

Kallosluis. In beleidsscenario’s A en B3 verschijnen ze als nieuwe trafiekpotenties, nadat<br />

het Deurganckdok vol is. Die nieuwe potenties kunnen enkel met een ruimere maritieme<br />

toegang geaccommodeerd worden. De bestaande Kallosluis biedt onvoldoende diepgang<br />

om de grotere containerschepen te schutten.<br />

Aangezien pure containertrafieken vandaag niet of nauwelijks voorkomen, kunnen de<br />

baten niet aan de hand van vermeden wachttijdkosten bepaald worden. Daarom wordt<br />

een andere aanpak gevolgd op basis van vermeden omrijkosten. Indien de potentiële<br />

containertrafieken niet in de haven van Antwerpen behandeld kunnen worden, moeten ze<br />

naar andere havens uitwijken. Deze havens zijn voor de betrokken goederenstromen<br />

minder centraal gelegen dan de haven van Antwerpen (zouden ze niet tot het<br />

marktpotentieel van de haven van Antwerpen behoren). Daardoor neemt de gemiddelde<br />

afstand van het achterlandvervoer toe. Deze kosten worden vermeden in de<br />

projectalternatieven.<br />

De berekening van de baten van de nieuwe containertrafieken wordt in Tabel 10<br />

toegelicht.<br />

51 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 10 Berekening van baten van nieuwe containertrafieken<br />

52 Eindrapport<br />

Item Eenheid Waarde Berekening Bron/toelichting<br />

Vermeden vervoerskosten<br />

Gemiddelde omrijafstand km 100 A Bijvoorbeeld: Antwerpen LO -<br />

Rotterdam (Rozenburg):<br />

125km; Antwerpen LO -<br />

Zeebrugge: 90km; Antwerpen<br />

LO - Vlissingen: 90km<br />

Vervoerskosten per voertuigkm euro 1,5 B Actualisatie van NEA, 2004.<br />

TEU per truck TEU 1,5 C<br />

Ton per TEU ton 11 D Gemiddelde in haven van<br />

Antwerpen<br />

Ton per truck ton 16,5 E = C*D<br />

Vervoerskosten per tonkm euro/tonkm 0,09 F = B/E<br />

Vervoerskosten per ton euro/ton 9,1 G = F*A<br />

Vermeden tijdskosten van goederen<br />

Gemiddelde waarde goederen euro/ton 3500 H COMEXT-database (extra-EUhandel<br />

van België via zee,<br />

NSTR-categorie 9, gemiddelde<br />

waarde per ton in 2006)<br />

Interestvoet % 10% I Vereist rendement van private<br />

bedrijven<br />

Gemiddelde omrijtijd uur 1,5 J 60 km/uur<br />

Tijdskosten van omrijden euro/ton 0,06 K = H*I*J/<br />

(365*24)<br />

Totale vermeden kosten<br />

Totale vermeden kosten euro/ton 9,2 L = G+K<br />

Toepassing halveringsregel euro/ton 4,6 M = L/2<br />

Diepzeecontainertrafieken achter een sluis<br />

Containerrederijen hebben een sterke voorkeur voor terminals die rechtstreeks (d.w.z.<br />

zonder sluispassage) toegankelijk zijn. Een terminal achter een sluis wordt als<br />

onaantrekkelijk beschouwd wegens de tijdskosten die door de sluispassage veroorzaakt<br />

worden. Voor rederijen met een omvangrijk transhipmentvolume speelt dit nadeel des te<br />

sterker omdat een container die tussen een diepzeeschip en een feeder overgeladen<br />

wordt twee maal de tijdskosten oploopt.<br />

Er zijn twee manieren om de voorkeur voor direct toegankelijke terminals in de KBA op te<br />

nemen.<br />

• De eerste manier vertrekt van de stelling dat containerrederijen weigeren om<br />

nieuwe trafieken te sturen naar terminals die achter een sluis gelegen zijn. De<br />

kostenhandicap van een sluis is prohibitief en er zijn voldoende alternatieve<br />

locaties zonder sluis. Deze stelling wordt verdedigd in een recente studie van<br />

Ocean Shipping Consultants (OSC, 2006). Ze leidt tot een werkwijze waarbij<br />

terminals achter een sluis geen pure containertrafieken behandelen (enkel<br />

containers gemengd met ro/ro of conventioneel stukgoed).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

53 Eindrapport<br />

• De tweede manier vertrekt van de stelling dat containerrederijen wel bereid zijn om<br />

terminals achter een sluis te bezoeken, op voorwaarde dat de kostenhandicap<br />

gecompenseerd wordt (zie voorbeeld van MSC op het rechteroevergebied van de<br />

haven van Antwerpen). In deze werkwijze wordt de kostenhandicap als een<br />

vermindering van de baten gemodelleerd. Volgens de eerder geciteerde studie van<br />

OSC bedraagt de kostenhandicap naargelang de scheepsgrootte en de mate van<br />

transhipment tussen 2 en 6,5 euro per container, of 0,26 euro per ton (11 ton per<br />

TEU en 1,5 TEU per container). Dit bedrag wordt afgetrokken van de boven<br />

bepaalde containerbaten van 4,6 euro/ton.<br />

In de <strong>MKBA</strong> wordt de tweede werkwijze gevolgd. De impact van eerste werkwijze wordt<br />

in de gevoeligheidsanalyse onderzocht.<br />

Herinner dat in geval van een sluis met kleine drempeldiepte pure containertrafieken in<br />

ieder geval uitgesloten worden (zie paragraaf 6.1.1) en de eerste werkwijze dus<br />

gehanteerd wordt. De tweede werkwijze is enkel van toepassing voor een sluis met diepe<br />

drempel.<br />

6.2.7 Internationaal en nationaal standpunt<br />

De tot nu besproken baten gelden in het internationale standpunt. Met de hierboven<br />

beschreven rekenmethodes worden de totale directe baten bepaald, ongeacht de partij of<br />

de regio waar ze neervallen.<br />

De besparingen van de scheepvaartkosten ontstaan in eerste instantie bij de reders,<br />

maar deze kostenbesparingen worden “doorgegeven” aan andere actoren. Onder druk<br />

van de onderlinge concurrentie geven de reders de besparingen deels of volledig door<br />

aan hun klanten, d.w.z. de verladers, in de vorm van lagere vervoersprijzen. De verladers<br />

geven op hun beurt de besparingen in de vorm van lagere prijzen aan hun klanten door,<br />

enz. Op deze wijze worden de besparingen “stroomafwaarts” in de productieketen<br />

doorgeschoven. Indien er in alle schakels van de productieketen voldoende concurrentie<br />

tussen de bedrijven heerst (en er zijn geen aanwijzingen van het tegendeel), komen alle<br />

besparingen uiteindelijk bij de eindconsumenten terecht.<br />

Het nationale aandeel in de totale baten wordt dan bepaald door het nationale aandeel<br />

van de eindconsumenten van de goederen die in de Waaslandhaven overgeslagen<br />

worden. In de praktijk is het echter niet mogelijk om de goederenstromen doorheen de<br />

productieketen tot bij de eindconsument te volgen. Daarom wordt een benaderende<br />

aanpak gehanteerd op basis van de onmiddellijke bestemming van de goederen die via<br />

de Waaslandhaven ingevoerd worden.<br />

Op die basis van die benadering wordt het nationale aandeel in de tot nu toe besproken<br />

baten op 38% bepaald. Die percentage is gelijk aan het product van het aandeel van de<br />

invoerstromen in de Waaslandhaven achter de sluis (57%, volgens de statistieken van<br />

GHA) en van het aandeel met Belgische bestemming (66%, inschatting op basis van<br />

studie van AGHA-SEA in 2001).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

6.2.8 Havenrechten<br />

De door het project aangetrokken trafieken (d.w.z. verschil tussen overslagvolume in<br />

nulalternatief en projectalternatief) genereren extra inkomsten uit havenrechten. Deze<br />

worden begroot op 0,54 euro per ton maritieme overslag (omzet zeevaart- en<br />

binnenvaartrechten per ton maritieme overslag in jaarrekening 2004 van GHA,<br />

geactualiseerd voor de inflatie tussen 2004 en 2007).<br />

De baten van havenrechten worden enkel in het nationale standpunt berekend, en dit<br />

slechts voor 60% van het door het project aangetrokken overslagvolume. Er wordt<br />

aangenomen dat 40% van het overslagvolume uit andere Vlaamse havens afkomstig is,<br />

en daar inkomstenverliezen veroorzaakt.<br />

In het internationale standpunt zijn er geen extra inkomsten uit havenrechten. Het project<br />

van de tweede maritieme toegang wordt verondersteld om geen significante impact op<br />

het totale volume van de maritieme goederenstromen te hebben, maar enkel tot een<br />

verschuiving van die goederenstromen ten voordele van Antwerpen te leiden.<br />

De kosten van het havenbedrijf worden als vast beschouwd (d.w.z niet variabel in functie<br />

van het trafiekvolume binnen de marges van de bestudeerde trafiekgroei). De extra<br />

trafieken veroorzaken dus geen extra onvergoede kosten voor het havenbedrijf. De extra<br />

inkomsten mogen dan als een netto batenpost in rekening gebracht worden.<br />

6.3 Waardering directe netwerkeffecten in het achterlandvervoer<br />

De aanpak voor de berekening van de kwantitatieve impact van de tweede maritieme<br />

toegang op het achterlandvervoer in het nationale en internationale standpunt werd al in<br />

paragrafen 6.1.2 en 6.1.3 beschreven.<br />

In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de kwantitatieve impacts (in tonkm of voertuigkm)<br />

economisch gewaardeerd wordt (d.w.z in euro’s). Deze waardering wordt uitgevoerd met<br />

behulp van kengetallen uit de Standaardmethodiek, waarvan de waarden (in prijzen van<br />

2005) tot 2007 geactualiseerd werden. De actualisatie gebeurde op basis van de evolutie<br />

van de inflatie en van het BBP/hoofd tussen 2005 en 2007. De indexfactoren zijn:<br />

54 Eindrapport<br />

• 1,036 voor de netwerkkosten die met de inflatie meegroeien (infrastructuurkosten)<br />

• 1,072 voor de netwerkkosten die aan 75% van het BBP/capita meegroeien<br />

(congestie en belastinginkomsten).<br />

Deze indexen zijn berekend op basis van gegevens van het Federaal Planbureau (2007).<br />

De bronnen van de kengetallen zijn nader beschreven in Bijlage B.<br />

Wegvervoer<br />

Tabel 11 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename<br />

van het achterlandvervoer over de weg (in geval van een daling van het<br />

achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken). Sommige<br />

kengetallen stijgen over de tijd in functie van het inkomen per hoofd. De rechterkolom


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

beschrijft de aannames omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per<br />

voertuigkilometer.<br />

De groeivoet van het BBP per hoofd is gebaseerd op het alternatieve scenario van de<br />

Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000 <strong>–</strong> 2050 (Federaal<br />

Planbureau, 2002) en stemt ongeveer overeen met het economische groeiscenario in het<br />

laatste jaarverslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing (2007).<br />

Tabel 11 Kengetallen marginale netwerkkosten van wegvervoer<br />

(gemiddelde vrachtwagen)<br />

55 Eindrapport<br />

Netwerkeffect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/voertuigkm)<br />

Congestie 38,11<br />

Infrastructuur 0,06 Constant<br />

Accijnsinkomsten -9,67<br />

Totale belastingen op<br />

vrachtwagenverkeer*<br />

-7,59<br />

Toekomstige evolutie<br />

+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van<br />

BBP per hoofd)<br />

+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van<br />

BBP per hoofd)<br />

+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van<br />

BBP per hoofd)<br />

* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten, voor binnenlandse voertuigen de<br />

totale belastingen op vrachtwagenverkeer. Het aandeel buitenlandse voertuigen wordt op 50% geraamd.<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007<br />

Merk op dat de infrastructuurkosten in Tabel 11 enkel op het gebruik slaan (d.w.z.<br />

slijtage). De kosten van eventuele aanvullende infrastructuurinvesteringen (of van<br />

vervroeging van investeringen) die het zeehavenproject nodig maakt, moeten apart<br />

begroot worden. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de tweede maritieme toegang extra<br />

investeringen in wegen zou nodig maken. Veeleer het tegendeel. In het Technisch<br />

deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER (THV Haven 2030, 2007) wordt de impact<br />

van de uitbreiding van de havenactiviteiten op de bereikbaarheid van de omliggende<br />

gemeenten en de stadsregio in alle beschouwde planalternatieven negatief beoordeeld.<br />

De evaluatie is sterker negatief in de alternatieven met een grotere groei van de haven<br />

(d.w.z. de B-alternatieven). De milderende maatregelen die in het plan-MER voorgesteld<br />

worden, houden echter geen aanvullende wegenwerken in, bovenop de wegenwerken<br />

die al in de Planalternatieven voorzien zijn en die wat deze <strong>MKBA</strong> betreft, tot de<br />

beleidsscenario’s behoren. Integendeel, de belangrijkste maatregel is de stimulering van<br />

het binnenvaart- en spoorvervoer, onder meer door de aanleg van een tweede maritieme<br />

toegang tot het Linkeroevergebied. De tweede maritieme toegang zal dus eerder<br />

investeringen in wegen vermijden, dan er veroorzaken.<br />

Spoorvervoer<br />

Tabel 12 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename<br />

van het achterlandvervoer met het spoor (in geval van een daling van het<br />

achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 12 Kengetallen marginale netwerkkosten van spoorvervoer<br />

56 Eindrapport<br />

Netwerkeffect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/tonkm)<br />

Congestie 0,02<br />

Infrastructuurexploitatie 1,69 Constant<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007<br />

Toekomstige evolutie<br />

+ 1,3% per jaar (75% van verwachte groei van<br />

BBP per hoofd)<br />

In het eerder geciteerde Technisch deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER<br />

worden geen problemen met de bereikbaarheid via het spoor verwacht. In de Balternatieven<br />

is er zelfs een aanzienlijke verbetering dank zij aanzienlijke investeringen.<br />

Deze investeringen kunnen echter niet oorzakelijk met de tweede maritieme toegang<br />

verbonden worden.<br />

Binnenvaart<br />

De marginale netwerkkosten van de binnenvaart zijn vrijwel gelijk aan nul. Ook in de<br />

toekomst blijft dit zo.<br />

Het Technisch deelrapport Mens-Mobiliteit van het Plan-MER concludeert dat in alle<br />

planalternatieven ernstige capaciteitstekorten van de binnenvaartsluizen optreden<br />

(inbegrepen de gemengde sluizen), ondanks de aanleg van een derde binnenvaartsluis<br />

op de rechteroever in de B-alternatieven. De aanleg van een tweede maritieme toegang<br />

is onderdeel van de oplossing van die problemen, en geen oorzaak.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

7 STAP 5: WAARDERING INDIRECTE EFFECTEN<br />

7.1 Inleiding<br />

De Standaardmethodiek wijst op de noodzakelijke voorwaarde van ‘additionaliteit’ en dus<br />

het bestaan van marktimperfecties voor de toevoeging van indirecte effecten van het<br />

resultaat van de <strong>MKBA</strong>. Conform de Standaardmethodiek worden deze imperfecties verondersteld<br />

te bestaan op de arbeidsmarkt (cfr. loonwig), en in veel mindere mate op de<br />

producten-, grond- en kapitaalmarkt. De in Stap 3 kwalitatief geïdentificeerde indirecte<br />

effecten beperken zich derhalve tot deze op het vlak van werkgelegenheid, zij het dat er<br />

bij de waardering ervan expliciet een onderscheid moet worden gemaakt tussen nettoeffecten<br />

(werkgelegenheid afkomstig uit de werkloosheid) en verdringingseffecten (door<br />

verschuiving van al bestaande werkgelegenheid). Na toepassing van de ‘beslisboom<br />

voor de berekening van indirecte effecten op de arbeidsmarkt’ (Figuur 13 in de<br />

Standaardmethodiek) zijn de werkgelegenheidseffecten bovendien beperkt gebleven tot<br />

deze in het havengebied, en dus niet diegene die bijvoorbeeld in het achterland zouden<br />

ontstaan dankzij het project.<br />

De realisatie van het project en de erdoor veroorzaakte stijging van de maritieme<br />

overslag leiden tot een hoger activiteitenvolume in de volgende bedrijfstakken:<br />

57 Eindrapport<br />

1. bouwsector (vooral tijdelijk, tijdens aanlegperiode, later ook permanent voor<br />

onderhoud en renovatie);<br />

2. overslagbedrijven;<br />

3. complementaire diensten (havenautoriteit, agentuur, landvervoer);<br />

4. industriële en logistieke bedrijven die goederen via de haven van Antwerpen aan-<br />

of afvoeren en die dank zij de lagere transportkosten hun concurrentiepositie<br />

versterken;<br />

5. toeleveraars van bovengenoemde bedrijven.<br />

Het hogere activiteitenvolume vertaalt zich in toegevoegde waarde en werkgelegenheid.<br />

In het begrippenkader van de EEA stemmen rubrieken 1 tot 3 overeen met de directe<br />

effecten, punt 4 met de voorwaartse indirecte effecten, en rubriek 5 met de achterwaartse<br />

indirecte effecten.<br />

In het begrippenkader van de <strong>MKBA</strong> zijn rubrieken 1 tot en met 5 indirecte effecten. In dit<br />

hoofdstuk zal dus gesproken worden over de “directe” en de “indirecte” indirecte effecten.<br />

De analyse van de indirecte effecten beperkt zich tot rubrieken 1-3 en 5. Rubriek 4 (de<br />

voorwaartse effecten) zijn te diffuus om in kaart te kunnen brengen. Ten behoeve van de<br />

analyse worden de indirecte effecten in twee groepen verdeeld:<br />

• de indirecte effecten in de bouwnijverheid (rubriek 1 en overeenstemmend deel<br />

van rubriek 5);<br />

• de indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten (rubrieken 2 en 3 en<br />

overeenstemmende deel van rubriek 5).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De indirecte effecten bestaan enkel in het nationale standpunt. In het internationale<br />

standpunt is er geen netto toename van het overslagvolume, en zijn er bijgevolg geen<br />

indirecte effecten.<br />

7.2 Indirecte effecten in de bouwnijverheid<br />

De indirecte effecten in de bouwnijverheid worden berekend op basis van de<br />

projectkosten voor aanleg en onderhoud van het project (zie paragraaf 8). De rekenwijze<br />

wordt in Tabel 13 toegelicht.<br />

Tabel 13 Berekening indirecte effecten in bouwnijverheid<br />

58 Eindrapport<br />

Item Waarde Eenheid Toelichting<br />

"Directe" indirecte effecten<br />

Bruto toegevoegde waarde 400 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Netto toegevoegde waarde 360 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Loonkosten werknemers 230 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Terugvloei naar de overheid 130 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Nettoloon werknemers 125 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers+zelfstandigen<br />

7,5 aantal/miljoen euro<br />

bestedingen<br />

Werkgelegenheid werknemers 6,0 aantal/miljoen euro<br />

bestedingen<br />

"Indirecte" indirecte effecten<br />

Bruto toegevoegde waarde 290 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Netto toegevoegde waarde 240 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Loonkosten werknemers 150 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Terugvloei naar de overheid 85 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Nettoloon werknemers 85 euro/1000 euro<br />

bestedingen<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers+zelfstandigen<br />

4,1 aantal/miljoen euro<br />

bestedingen<br />

Werkgelegenheid werknemers 3,5 aantal/miljoen euro<br />

bestedingen<br />

Bruto toegevoegde waarde/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

Netto toegevoegde waarde/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

Beloning werknemers/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

45% van loonkosten + 20% van netto<br />

exploitatiesurplus (=netto toegevoegde<br />

waarde <strong>–</strong> loonkosten)<br />

55% van loonkosten<br />

Aantal werkzame personen/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

Aantal werknemers/Productie *<br />

Leontief-inverse bouwnijverheid ‡<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

45% van loonkosten + 20% van netto<br />

exploitatiesurplus (=netto toegevoegde<br />

waarde <strong>–</strong> loonkosten)<br />

55% van loonkosten<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

Multiplier berekend met inputoutputtabel<br />

2000<br />

‡ De vermenigvuldiging met de Leontief-inverse van de bouwnijverheid zelf dient om rekening te houden met<br />

toeleveringen binnen de bouwnijverheid zelf (gebruik van onderaannemers). Omdat deze effecten binnen de<br />

bouwnijverheid plaatsvinden, worden ze bij de “directe” indirecte effecten geteld.<br />

Bron: Berekeningen met behulp van gegevens uit de Nationale Rekeningen (2005) en de Belgische inputoutputtabel<br />

(2000)


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

7.3 Indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten<br />

De indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten worden berekend op basis van het<br />

maritieme overslagvolume in het nationale standpunt (dus 60% van het verschil tussen<br />

nulalternatief en projectalternatief). De rekenwijze wordt in Tabel 14 toegelicht.<br />

Tabel 14 Berekening indirecte effecten in havengerelateerde activiteiten<br />

59 Eindrapport<br />

Item Waarde Eenheid Toelichting<br />

"Directe" indirecte effecten<br />

Bruto toegevoegde<br />

waarde<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Loonkosten<br />

werknemers<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Nettoloon<br />

werknemers<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers+<br />

zelfstandigen<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers<br />

"Indirecte" indirecte effecten<br />

Bruto toegevoegde<br />

waarde<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Loonkosten<br />

werknemers<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Nettoloon<br />

werknemers<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers+<br />

zelfstandigen<br />

Werkgelegenheid<br />

werknemers<br />

18,0 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

11,0 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

8,5 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

4,3 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

4,7 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

157 aantal/miljoen ton<br />

maritiem<br />

overslagvolume<br />

154 aantal/miljoen ton<br />

maritiem<br />

overslagvolume<br />

19,5 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

11,5 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

9,1 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

4,6 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

5,0 euro/ton maritiem<br />

overslagvolume<br />

214 aantal/miljoen ton<br />

maritiem<br />

overslagvolume<br />

209 aantal/miljoen ton<br />

maritiem<br />

overslagvolume<br />

NBB, Economisch belang havens 2005<br />

(maritiem cluster Antwerpen)<br />

Verhouding netto en bruto toegevoegde waarde<br />

in vervoerondersteunde activiteiten (Nationale<br />

Rekeningen)<br />

Verhouding loonkosten en bruto toegevoegde<br />

waarde in vervoerondersteunende activiteiten<br />

(Nationale Rekeningen)<br />

45% van loonkosten + 20% van netto<br />

exploitatiesurplus (=netto toegevoegde waarde<br />

<strong>–</strong> loonkosten)<br />

55% van loonkosten<br />

Verhouding werkzame personen en werknemers<br />

in vervoerondersteunende activiteiten (Nationale<br />

Rekeningen)<br />

NBB, Economisch belang havens 2005<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

45% van loonkosten + 20% van netto<br />

exploitatiesurplus (=netto toegevoegde waarde<br />

<strong>–</strong> loonkosten)<br />

55% van loonkosten<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

Multiplier uit NBB, Economisch belang havens<br />

2005<br />

Bron: Berekeningen met behulp van gegevens uit de Nationale Rekeningen (2005) en Lagneaux, F. (2007).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

7.4 Bruto en netto effecten<br />

De in de vorige twee paragrafen besproken indirecte effecten stemmen overeen met de<br />

bruto effecten van het project. De netto effecten zijn kleiner omdat er verdringing op de<br />

factormarkten plaatsvindt, en in het bijzonder op de arbeidsmarkt. Slechts een deel van<br />

de werkgelegenheid gecreëerd door de bruto indirecte effecten komt uit de werkloosheid.<br />

De overige werknemers worden uit andere bedrijfstakken aangetrokken, waar de<br />

productie vermindert. De netto indirecte effecten zijn daarom kleiner dan de bruto<br />

effecten.<br />

Men kan aantonen dat de verhouding tussen het netto en bruto effect op de<br />

werkgelegenheid wordt gegeven door de uitdrukking:<br />

60 Eindrapport<br />

( ε −η<br />

)<br />

a<br />

ε<br />

a<br />

waarbij εa gelijk is aan de loonelasticiteit van het arbeidsaanbod en ηv staat voor de<br />

loonelasticiteit van de arbeidsvraag. Tabel 15 toont redelijke aannames voor deze<br />

parameters.<br />

Tabel 15 Netto werkgelegenheidsbaten<br />

Bedrijfstak<br />

Prijselasticiteit<br />

van de vraag (ηv)<br />

v<br />

Prijselasticiteit<br />

van het aanbod (εa)<br />

Netto effect<br />

(% van het bruto effect)<br />

Bouwsector -0,5 0,25 33%<br />

Havengerelateerde activiteiten -0,8 0,25 24%<br />

Gemiddelde alle bedrijfstakken<br />

(gebruikt voor “indirecte“<br />

indirecte effecten)<br />

-0,6 0,25 29%<br />

Bron: Rubberecht (2000) raamde op basis van bedrijfstakgegevens de prijselasticiteit van de arbeidsvraag in vijf<br />

Europese landen waaronder België. Debisschop (2002) citeert een aantal studies die een<br />

arbeidsaanbodelasticiteit van 0,2 tot 0,3 suggereren (hoger voor vrouwen en dicht bij nul voor mannen).<br />

7.5 Werkgelegenheidsbaten<br />

In een EEA wordt de economische impact van extra activiteiten traditioneel gemeten met<br />

de bruto toegevoegde waarde. In de <strong>MKBA</strong> kan de bruto toegevoegde waarde echter niet<br />

gebruikt worden. De indirecte toegevoegde waarde overlapt namelijk met de directe<br />

baten. Men kan aantonen dat deze overlapping zelfs 100% bedraagt indien alle markten<br />

aan het ideaal van perfecte concurrentie beantwoorden.<br />

In de werkelijkheid bevinden niet alle markten zich echter in perfecte concurrentie. In<br />

geïndustrialiseerde economieën zoals de Belgische is er één markt die door belangrijke<br />

imperfecties gekenmerkt wordt: de arbeidsmarkt. Op deze markt ontstaan significante<br />

additionele indirecte effecten (d.w.z. niet overlappend met directe effecten).<br />

De additionele maatschappelijke baten van een extra arbeidsplaats zijn gelijk aan het<br />

verschil tussen de productieve waarde van de geleverde arbeid (gemeten door de


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

loonkosten) en de opportuniteitskosten van die arbeid. De opportuniteitskosten van<br />

arbeid zijn gelijk aan de minimale vergoeding die nodig is om de werkloze personen ertoe<br />

te overhalen om te werken. Er zijn twee extreme visies over de opportuniteitskosten van<br />

arbeid:<br />

61 Eindrapport<br />

• de opportuniteitskosten van arbeid zijn gelijk aan nul (d.w.z. dat bestaande<br />

werkloosheid onvrijwillig is);<br />

• de opportuniteitskosten van arbeid zijn gelijk aan het inkomensverschil tussen<br />

werken en niet werken (d.w.z. dat bestaande werkloosheid vrijwillig is).<br />

De waarheid ligt op een onbekend punt tussen deze twee extremen. In overeenstemming<br />

met de standaardmethodiek wordt het gemiddelde van beide visies gehanteerd.<br />

In de eerste visie zijn de maatschappelijke baten van extra werkgelegenheid<br />

eenvoudigweg gelijk aan de totale loonkosten. In de tweede visie worden de<br />

maatschappelijke baten berekend met de volgende formule:<br />

Maatschappelijke baten van extra arbeidsplaats<br />

= loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

= loonkosten <strong>–</strong> (inkomen bij werken <strong>–</strong> inkomen bij niet werken)<br />

= loonkosten <strong>–</strong> (netto loon <strong>–</strong> werkloosheidsuitkeringen)<br />

Zoals boven vermeld wordt het gemiddelde van beide bedragen genomen, wat neerkomt<br />

op: loonkosten <strong>–</strong> ½ (netto loon <strong>–</strong> werkloosheidsuitkeringen).<br />

De berekening van de werkgelegenheidsbaten per werkzame persoon wordt toegelicht in<br />

Tabel 16 (bouwnijverheid) en Tabel 17 (havengerelateerde activiteiten). Deze baten<br />

worden toegepast op de netto werkgelegenheid (= bruto werkgelegenheid uit Tabel 13 en<br />

Tabel 14, vermenigvuldigd met de netto-brutoverhoudingen in Tabel 15).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 16 Berekening werkgelegenheidsbaten in bouwnijverheid<br />

62 Eindrapport<br />

Item Waarde Eenheid Toelichting<br />

Gemiddelde werkloosheidsuitkering 10.500 euro/persoon/jaar Gegevens Belgostat<br />

"Directe" werkgelegenheidsbaten<br />

Loonkosten 38.000 euro/persoon/jaar Op basis van “directe”<br />

indirecte effecten<br />

bouwnijverheid<br />

Nettoloon 21.000 euro/persoon/jaar 55% van loonkosten per<br />

werknemer<br />

Opportuniteitskosten arbeid 5.250 euro/persoon/jaar Helft van verschil tussen<br />

nettoloon en<br />

werkloosheidsuitkering<br />

Werkgelegenheidsbaten 32.750 euro/persoon/jaar Loonkosten <strong>–</strong><br />

opportuniteitskosten<br />

arbeid<br />

"Indirecte" werkgelegenheidsbaten<br />

Loonkosten 45.000 euro/persoon/jaar Op basis van “indirecte”<br />

indirecte effecten<br />

bouwnijverheid<br />

Nettoloon 25.000 euro/persoon/jaar 55% van loonkosten per<br />

werknemer<br />

Opportuniteitskosten arbeid 7.250 euro/persoon/jaar Helft van verschil tussen<br />

nettoloon en<br />

werkloosheidsuitkering<br />

Werkgelegenheidsbaten 37.750 euro/persoon/jaar Loonkosten <strong>–</strong><br />

opportuniteitskosten<br />

arbeid


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 17 Berekening werkgelegenheidsbaten in havengerelateerde activiteiten<br />

63 Eindrapport<br />

Item Waarde Eenheid Toelichting<br />

Gemiddelde werkloosheidsuitkering 10.500 euro/persoon/jaar Gegevens Belgostat<br />

"Directe" werkgelegenheidsbaten<br />

Loonkosten 55.000 euro/persoon/jaar Op basis van “directe”<br />

indirecte effecten<br />

havengerelateerde activiteiten<br />

Nettoloon 30.500 euro/persoon/jaar 55% van loonkosten per<br />

werknemer<br />

Opportuniteitskosten arbeid 10.000 euro/persoon/jaar Helft van verschil tussen<br />

nettoloon en<br />

werkloosheidsuitkering<br />

Werkgelegenheidsbaten 45.000 euro/persoon/jaar Loonkosten <strong>–</strong><br />

opportuniteitskosten arbeid<br />

"Indirecte" werkgelegenheidsbaten<br />

Loonkosten 48.500 euro/persoon/jaar Op basis van “indirecte”<br />

indirecte effecten<br />

havengerelateerde activiteiten<br />

Nettoloon 26.500 euro/persoon/jaar 55% van loonkosten per<br />

werknemer<br />

Opportuniteitskosten arbeid 8.000 euro/persoon/jaar Helft van verschil tussen<br />

nettoloon en<br />

werkloosheidsuitkering<br />

Werkgelegenheidsbaten 40.500 euro/persoon/jaar Loonkosten <strong>–</strong><br />

opportuniteitskosten arbeid


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

8 STAP 6: WAARDERING EXTERNE <strong>KOSTEN</strong> VAN HET ACHTERLAND-<br />

VERVOER<br />

De Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong> voorziet in een inspiratielijst voor de identificatie van de<br />

externe effecten van zeehavenprojecten. Het doorlopen van die lijst leidde tot de<br />

conclusie dat van de mogelijke externe effecten enkel (de veranderingen in) het<br />

achterlandverkeer gegenereerd door de tweede maritieme toegang van belang zijn, meer<br />

bepaald op het vlak van luchtkwaliteit, klimaat, verkeersongevallen en geluidshinder.<br />

Externe effecten die hun oorzaak vinden in (a) het bestaan en de exploitatie van de<br />

zeehaveninfrastructuur zelf en (b) de zeescheepvaart veroorzaakt door het project<br />

werden als niet voldoende significant beoordeeld om in de <strong>MKBA</strong> mee te nemen. 31<br />

De aanpak voor de berekening van de kwantitatieve impact van de tweede maritieme<br />

toegang op het achterlandvervoer in het nationale en internationale standpunt werd al in<br />

paragrafen 6.1.2 en 6.1.3 beschreven.<br />

In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de kwantitatieve impacts (in tonkm of voertuigkm)<br />

economisch gewaardeerd wordt (d.w.z in euro’s). Deze waardering wordt uigevoerd met<br />

behulp van kengetallen uit de Standaardmethodiek, waarvan de waarden (in prijzen van<br />

2005) tot 2007 geactualiseerd werden. De actualisatie gebeurde op basis van de evolutie<br />

van de inflatie en van het BBP/hoofd tussen 2005 en 2007. De indexfactoren zijn:<br />

64 Eindrapport<br />

• 1,036 voor de externe kosten die met de inflatie meegroeien;<br />

• 1,072 voor de externe kosten die aan 75% van het BBP/capita meegroeien<br />

(congestie en belastinginkomsten).<br />

Deze indexen zijn berekend op basis van gegevens van het Federaal Planbureau<br />

(Economisch budget 2007).<br />

De kengetallen voor luchtkwaliteit kennen tevens een daling ten gevolge van<br />

technologische vooruitgang. Hiermee werd in de actualisatie tot 2007 rekening<br />

gehouden.<br />

De bronnen van de kengetallen zijn nader beschreven in Bijlage D.<br />

Wegvervoer<br />

Tabel 18 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer over de weg.<br />

31 De tweede maritieme toegang wordt binnen het bestaande havengebied aangelegd, zodat ze geen<br />

beduidende effecten op de omgeving veroorzaakt. In het internationale standpunt is er geen impact op het<br />

scheepvaartverkeer, omdat de tweede maritieme toegang geen significante invoed heeft op het totale<br />

volume van de overzeese handel en transport van en naar Europa (maar enkel op de allocatie van dat<br />

volume over de verschillende zeehavens). In het nationale standpunt moeten volgens de<br />

Standaardmethodiek de emissies van de op Belgisch grondgebied afgelegde afstand aangerekend worden.<br />

In dit geval gaat het echter om een kleine afstand. Bovendien zijn de effecten niet alleen negatief (meer<br />

scheepvaart), maar ook positief (verkorting van vaarafstand omdat de tweede maritieme toegang dichter bij<br />

de grens gelegen is). De netto impact is gering.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 18 Kengetallen marginale externe kosten van wegvervoer<br />

(gemiddelde vrachtwagen)<br />

65 Eindrapport<br />

Extern effect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/voertuigkm<br />

Luchtkwaliteit 3,61<br />

Klimaat 0,94 Constant<br />

Toekomstige evolutie<br />

Daling met 80% in de periode 2005-2010. Nadien<br />

constant.<br />

Ongevallen 8,23 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Geluid 3,26 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007<br />

Spoorvervoer<br />

Tabel 19 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer met het spoor.<br />

Tabel 19 Kengetallen marginale externe kosten van spoorvervoer<br />

(gemiddelde diesel en elektrisch)<br />

Extern effect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/tonkm)<br />

Toekomstige evolutie<br />

Luchtkwaliteit 0,32 Constant tot 2010; daarna daling tot 13% van het<br />

oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant<br />

Klimaat 0,06 Constant<br />

Ongevallen 0,12 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Geluid 0,10 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007<br />

Binnenvaart<br />

Tabel 20 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer met de binnenvaart<br />

Tabel 20: Kengetallen marginale externe kosten van binnenvaartvervoer<br />

Extern effect Kengetal in 2007<br />

(eurocent/tonkm)<br />

Toekomstige evolutie<br />

Luchtkwaliteit 0,58 Daling tot 84% van het niveau van 2005 in 2010<br />

en tot 7% van het oorspronkelijke niveau in 2020;<br />

nadien constant.<br />

Klimaat 0,06 Constant<br />

Ongevallen 0,01 + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Geluid - + 1,3% per jaar (75% van BBP per hoofd)<br />

Bron: Standaardmethodiek geactualiseerd tot 2007


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

9 STAP 7: RAMING VAN DE PROJECT<strong>KOSTEN</strong><br />

De projectkosten vallen in twee groepen uiteen:<br />

66 Eindrapport<br />

• eenmalige kosten van aanleg;<br />

• jaarlijks wederkerende kosten voor onderhoud en bediening.<br />

De berekening van de aanleg- en onderhoudskosten in de projectalternatieven<br />

(inbreiding en tweede sluis) worden in een aparte bijlage beschreven (zie Bijlage E).<br />

De bedieningskosten van de sluizen zijn bepaald op basis van gegevens over de<br />

exploitatie van de zeesluizen in de Vlaamse havens die in het kader van de<br />

subsidieregeling verzameld zijn. Er wordt uitgegaan van gegevens over de Kallosluis (de<br />

Berendrecht- en Zandvlietsluizen delen personeel en zijn daardoor minder<br />

representatief). Dit leidt tot de volgende kostenbedragen (euro per jaar, prijzen van<br />

2007):<br />

• Bediening 430.000<br />

• Sluisleiding 770.000<br />

• Totaal 1.200.000<br />

De aanlegkosten worden gespreid over de periode 2008-2012 met een verdeling 7,5% /<br />

25% / 30% / 30% / 7,5%. De jaarlijks wederkerende kosten vangen aan in 2013.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10 STAP 8: UITKOMSTEN VAN DE <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de <strong>MKBA</strong> en de EEA gepresenteerd. Het<br />

hoofdstuk bestaat uit drie delen, elk gewijd aan een beleidsscenario. We willen<br />

nogmaals in herinnering brengen dat de projectalternatieven enkel BINNEN een<br />

beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden. Een vergelijking tussen de<br />

beleidsscenario’s is logisch onmogelijk, omdat de omgevingssituaties in elk van die<br />

scenario’s wezenlijk van elkaar verschillen.<br />

Vooraleer de resultaten te presenteren, wordt eerst de methode voor het optellen van de<br />

kosten en baten beschreven.<br />

10.1 Optellen van kosten en baten<br />

In hoofdstukken 6 tot en met 9 werden de stappen voor de bepaling van de diverse baten<br />

en kosten beschreven. De uitvoering van die onderzoekstappen resulteert in tijdreeksen<br />

van baten en kosten voor elk van de projectalternatieven ten opzichte van het<br />

nulalternatief. De <strong>MKBA</strong> wordt uitgevoerd met een oneindige tijdshorizon. De tijdshorizon<br />

van de prognoses reikt echter maar tot 2050. Nadien worden alle kosten en baten<br />

constant gehouden op het niveau van 2050.<br />

Om de projectalternatieven (binnen een beleidsscenario) op ondubbelzinnige wijze met<br />

elkaar te kunnen vergelijken, moeten de kosten en baten over de oneindige tijdshorizon<br />

tot één getal samengevat worden. Dat getal is de netto contante waarde (NCW) en wordt<br />

met de volgende formule berekend:<br />

67 Eindrapport<br />

NCW<br />

=<br />

∑ ∞<br />

t = 0<br />

B<br />

t<br />

− K<br />

t<br />

t<br />

( 1+<br />

d)<br />

waarbij : Bt = baten in jaar t (in vaste prijzen van jaar 0)<br />

Kt = kosten in jaar t (in vaste prijzen van jaar 0)<br />

d = reële discontovoet<br />

Als jaar 0 nemen we 2007. Alle kosten en baten worden dus in prijzen van 2007<br />

uitgedrukt en tegen factorkosten, conform de Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong>. Verder in de<br />

toekomst gelegen kosten en baten zijn minder waard dan actuele of dichter in de<br />

toekomst gelegen kosten en baten. Daarom worden toekomstige kosten en baten<br />

gedeeld door (1 + d) t waarbij d staat voor de discontovoet. Zoals gebruikelijk in <strong>MKBA</strong>’s in<br />

Vlaanderen hanteren we een discontovoet van 4% per jaar. Die waarde is gebaseerd op<br />

het langetermijngemiddelde van de langetermijnrentevoet voor risicovrije investeringen<br />

(d.w.z. langetermijnoverheidsobligaties).<br />

Het beste alternatief (vanuit het standpunt van de <strong>MKBA</strong>) is dat met de hoogste NCW, op<br />

voorwaarde dat de NCW positief is. Indien de NCW van alle projectalternatieven negatief<br />

is, dan is het nulalternatief het beste alternatief.<br />

Onderaan de resultaattabellen is ook de opbrengstratio afgedrukt, omdat dit in Vlaamse<br />

<strong>MKBA</strong>’s gebruikelijk is en ook voorgeschreven in de Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong>. De<br />

opbrengstratio is de NCW per door de overheid geïnvesteerde euro. De opbrengstratio is<br />

eigenlijk niet relevant in deze <strong>MKBA</strong>. Ze is van toepassing voor de optimale selectie van


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

meervoudige investeringen onder een begrotingsbeperking. Maar in dit geval hebben we<br />

maar één enkel investeringsproject.<br />

10.2 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

10.2.1 Vervoers- en verkeersprognose<br />

De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 18 afgebeeld.<br />

Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de<br />

sluis (dus zonder Deurganckdok). Ter vergelijking worden ook de hypothetische<br />

overslagvolumes getoond die zonder beperking van de maritieme toegang (maar wel met<br />

ruimtelijke capaciteitsgrenzen) gerealiseerd zouden worden. Dit laat de lezer toe om te<br />

na te gaan welke beperking in een bepaald alternatief bindend is: de capaciteit van de<br />

beschikbare terreinen of de capaciteit van de maritieme toegang.<br />

In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de<br />

beperkingen van de capaciteit van de bestaande maritieme toegang. In het<br />

projectalternatief met tweede (diepe) sluis kan het overslagvolume in de Waaslandhaven<br />

doorgroeien tot aan de grenzen van de terreincapaciteit. In het inbreidingsalternatief is dit<br />

laatste in de tijzone eveneens het geval, maar niet in het havendeel achter de Kallosluis<br />

waar de sluis op termijn (vanaf 2020) opnieuw een begrenzing oplegt.<br />

In het inbreidingsalternatief is er meer ruimte voorzien voor containeroverslag dan in het<br />

alternatief van de tweede sluis (diepe variant) (zie Tabel 3). Dit verklaart de verschillen<br />

tussen de prognoses van beide alternatieven.<br />

De grafiek rechts onderaan toont het aantal scheepsbewegingen. Na verloop van tijd<br />

begint het aantal schepen terug te dalen. De reden is dat de gemiddelde call size blijft<br />

stijgen, terwijl het vervoersvolume niet meer toeneemt.<br />

68 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 18 Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario A<br />

Maritieme overslag: totaal<br />

Miljoen ton<br />

80<br />

69 Eindrapport<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Maritieme overslag: container<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

Miljoen ton<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Wachttijd<br />

Uren<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

inbreiding<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

tweede sluis<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

inbreiding<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Maritieme overslag: niet-container*<br />

Miljoen ton<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Scheepsbewegingen<br />

Aantal scheepsbewegingen<br />

80.000<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

10.2.2 Resultaten van <strong>MKBA</strong><br />

70.000<br />

60.000<br />

50.000<br />

40.000<br />

30.000<br />

20.000<br />

10.000<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

inbreiding<br />

Ruimtelijke capaciteit<br />

tweede sluis<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Binnenvaartschepen<br />

Tabel 21 en Tabel 22 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en<br />

internationaal standpunt in Beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie).<br />

In beide standpunten hebben beide projectalternatieven een ruimschoots positief saldo<br />

van kosten en baten. De tweede sluis (diepe variant) is het meest voordelige alternatief.<br />

Het inbreidingsalternatief heeft iets hogere baten (omdat het meer containeroverslag kan<br />

accommoderen), maar die staan niet in verhouding tot de aanzienlijk hogere aanleg- en<br />

onderhoudskosten. In deze kosten zijn dan nog een aantal rubrieken niet begroot<br />

(bijvoorbeeld de tijdelijke onbruikbaarheid van de haventerreinen tijdens de<br />

ophogingswerken - zie Bijlage E).<br />

Zeeschepen


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 21 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario A: nationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

70 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Meeteenheid Inbreiding<br />

Tweede sluis<br />

(diepe variant)<br />

CW t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Inbreiding<br />

Tweede<br />

sluis (diep)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 1240 miljoen 580 miljoen 1.101 515<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 27,6 miljoen 10,9 miljoen 549 224<br />

Totaal kosten 1.650 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten - schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -1,7 -4,4 80 183<br />

Vermeden wachttijdkosten - goederen 5 11<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -899 -2.517 51 119<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 35% van schepen -6 km voor 65% van schepen 14 18<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +1,1 +1,1 976 793<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 35% van 175.000 euro 175.000 euro 0 1<br />

Havenrechten Miljoen ton maritieme overslag +19,4 +20,6 232 228<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm +204 +216 - -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm +32 +34 -536 -523<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm +318 +337 -203 -199<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Werkgelegenheid (#) +98 +40 208 93<br />

Overslagactiviteiten Werkgelegenheid (#) +1.162 +1231 1.810 1.777<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit -22 -21<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

21 20<br />

Zie netwerkeffecten Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

-172 -168<br />

Geluid<br />

-59 -58<br />

Totaal baten 2.405 2.276<br />

Netto contante waarde (NCW) 756 1.537<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 0,6 2,6


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 22 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario A: internationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

71 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Meeteenheid Inbreiding<br />

Tweede sluis (diepe<br />

variant)<br />

CW t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Inbreiding<br />

Tweede<br />

sluis (diep)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 1240 miljoen 580 miljoen 1.101 515<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 27,6 miljoen 10,9 miljoen 549 224<br />

Totaal kosten 1.650 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten - schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -1,7 -4,4 212 483<br />

Vermeden wachttijdkosten - goederen 12 30<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -899 -2.517 135 314<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 35% van schepen -6 km voor 65% van schepen 36 47<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +1,1 +1,1 2.568 2.088<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 35% van 175.000 euro 175.000 euro 1 4<br />

Havenrechten Niet in internationaal standpunt - -<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm -340 -360 - -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm -25 -26 392 517<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm -204 -216 130 178<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Niet in internationaal standpunt - -<br />

Overslagactiviteiten Niet in internationaal standpunt - -<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit 19 18<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

21 29<br />

Zie netwerkeffecten Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

129 191<br />

Geluid<br />

45 73<br />

Netto contante waarde (NCW) 3.699 3.971<br />

Saldo baten en kosten 2.049 3.232<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 1,7 5,6


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.2.3 Resultaten van EEA<br />

Figuur 19 en Figuur 20 geven de evolutie van economische impact van de<br />

projectalternatieven weer. De economische impact wordt beschreven aan de hand van<br />

drie variabelen:<br />

72 Eindrapport<br />

• netto toegevoegde waarde;<br />

• terugvloei naar de overheid (deel van de toegevoegde waarde dat in de vorm van<br />

belastingen en sociale zekerheidsbijdragen naar de overheid vloeit);<br />

• werkgelegenheid.<br />

De economische impact is, zoals gebruikelijk in EEA, in bruto termen weergegeven (dus<br />

zonder met verdringingseffecten op de arbeidsmarkt rekening te houden). De netto<br />

effecten (niet getoond) bedragen ongeveer een derde van de bruto effecten. De<br />

resultaten van de netto effecten werden gebruikt voor de berekening van de<br />

werkgelegenheidsbaten in de <strong>MKBA</strong>. De resultaten van de <strong>MKBA</strong> in de vorige paragraaf<br />

en de EEA in deze paragraaf zijn dus onderling consistent.<br />

Beide projectalternatieven hebben op de lange termijn ongeveer dezelfde economische<br />

impact. Op kruissnelheid genereert het project een netto toegevoegde waarde van<br />

ongeveer 650 miljoen euro per jaar en 10.000-11.000 arbeidsplaatsen (direct en indirect).<br />

Deze zijn voor meer dan 98% aan overslagactiviteiten toe te schrijven. Onderhoud van<br />

de infrastructuur vertegenwoordigt minder dan 2%. In de eerste vijf jaren vloeit de<br />

economische impact vanzelfsprekend volledig uit de bouwactiviteiten voort.<br />

De terugvloei naar de overheid loopt, in beide alternatieven, op tot ruim 250 miljoen euro<br />

per jaar. Ze komt echter grotendeels aan de federale overheid ten goede.<br />

Figuur 19 Economische impact van inbreidingsalternatief in Beleidsscenario A<br />

1.400<br />

1.200<br />

1.000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

Miljoen euro Aantal<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

21.000<br />

18.000<br />

15.000<br />

12.000<br />

9.000<br />

6.000<br />

3.000<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Werkgelegenheid<br />

(rechteras)


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 20 Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario A<br />

1.400<br />

1.200<br />

1.000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

73 Eindrapport<br />

Miljoen euro Aantal<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

10.3 Beleidscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

10.3.1 Vervoers- en verkeersprognose<br />

21.000<br />

18.000<br />

15.000<br />

12.000<br />

9.000<br />

6.000<br />

3.000<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Werkgelegenheid<br />

(rechteras)<br />

De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 21 afgebeeld.<br />

Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de<br />

sluis (dus zonder Deurganckdok en Saeftinghedok).<br />

In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de<br />

beperkingen van de capaciteit van de maritieme toegang. In het projectalternatief met<br />

tweede sluis (diepe variant) kan het overslagvolume doorgroeien tot aan de grenzen van<br />

de terreincapaciteit. In dit beleidsscenario worden geen pure containertrafieken in de<br />

Waaslandhaven achter de sluis behandeld. De volledige terreinoppervlakte achter de<br />

sluis is voor niet-containertrafieken beschikbaar (inbegrepen containers in combinatie<br />

met ro/ro en conventioneel stukgoed).<br />

Merk op dat ten gevolge van de stijgende call size het aantal scheepsbewegingen in het<br />

projectalternatief tegen het einde van de prognosehorizon zelfs daalt tot onder het aantal<br />

in het nulalternatief. De verklaring is de veronderstelling dat in het nulalternatief de<br />

schaalvergroting stopt vanaf het verkeersvolume wegens congestie van de sluis<br />

geplafonneerd is. Deze onderstelling is aannemelijk omdat schaalvergroting mogelijk<br />

gemaakt wordt door dikker wordende vervoersstromen. Indien de vervoersstromen<br />

geplafonneerd zijn, stopt ook de schaalvergroting.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 21 Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario B1/B2<br />

Maritieme overslag: totaal<br />

Miljoen ton<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

74 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Maritieme overslag: container<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

Miljoen ton<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Wachttijd<br />

6,0<br />

5,0<br />

4,0<br />

3,0<br />

2,0<br />

1,0<br />

Uren<br />

0,0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Nulalternatief<br />

Tweede sluis<br />

Maritieme overslag: niet-container*<br />

Miljoen ton<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Scheepsbewegingen<br />

Aantal scheepsbewegingen<br />

80.000<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

70.000<br />

60.000<br />

50.000<br />

40.000<br />

30.000<br />

20.000<br />

10.000<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Binnenvaartschepen<br />

Zeeschepen


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.3.2 Resultaten van <strong>MKBA</strong><br />

Tabel 23 en Tabel 24 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en<br />

internationaal standpunt in Beleidsscenario B1/B2 (Saeftinghedok). In beide standpunten<br />

heeft het projectalternatief (tweede sluis) een positief saldo van kosten en baten en is dus<br />

voordeliger dan het nulalternatief. In Beleidsscenario B1 worden in de Waaslandhaven<br />

achter de sluis geen containers behandeld. Het vervoersvolume en de baten zijn daarom<br />

kleiner dan in Beleidsscenario’s A en B3. Voor de besluitvorming over de tweede<br />

maritieme toegang mogen de echter enkel binnen een Beleidsscenario vergeleken<br />

worden. Binnen scenario B1/B2 is de tweede sluis (diepe variant) het meest voordelige<br />

alternatief.<br />

75 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 23 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario B1/B2: nationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

76 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Contante waarde t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Meeteenheid Tweede sluis (diepe variant) Tweede sluis (diepe variant)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 580 miljoen 515<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 10,9 miljoen 224<br />

Totaal kosten 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten <strong>–</strong> schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -4,6 222<br />

Vermeden wachttijdkosten <strong>–</strong> goederen 14<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -2.643 148<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 65% van schepen 20<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +0 -<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 175.000 euro 1<br />

Havenrechten Miljoen ton maritieme overslag +8,7 97<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm +92 -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm +15 -224<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm +143 -85<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Werkgelegenheid (#) +40 93<br />

Overslagactiviteiten Werkgelegenheid (#) +522 754<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit -10<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

9<br />

Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

-72<br />

Geluid<br />

Totaal baten 944<br />

Netto contante waarde (NCW) 205<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 0,4<br />

-25


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 24 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario B1/B2: internationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

77 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Contante waarde t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Meeteenheid Tweede sluis (diepe variant) Tweede sluis (diepe variant)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 580 miljoen 515<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 10,9 miljoen 224<br />

Totaal kosten 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten <strong>–</strong> schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -4,6 585<br />

Vermeden wachttijdkosten <strong>–</strong> goederen 52<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -2.643 390<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 65% van schepen 53<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +0 -<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 175.000 euro 4<br />

Havenrechten Niet in internationaal standpunt -<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm -153 -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm -11 163<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm -92 55<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Niet in internationaal standpunt -<br />

Overslagactiviteiten Niet in internationaal standpunt -<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit 8<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

9<br />

Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

54<br />

Geluid<br />

Totaal baten 1.391<br />

Netto contante waarde (NCW) 652<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 1,1<br />

19


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.3.3 Resultaten van EEA<br />

Figuur 22 schetst de evolutie van economische impact van de tweede sluis (diepe<br />

variant) weer in Beleidsscenario B1/B2.<br />

Op kruissnelheid genereert het project een netto toegevoegde waarde van ongeveer 280<br />

miljoen euro per jaar en 4600 arbeidsplaatsen (direct en indirect). Deze zijn voor meer<br />

dan 98% aan overslagactiviteiten toe te schrijven. Onderhoud van de infrastructuur<br />

vertegenwoordigt minder dan 2%. Enkel in de eerste vijf jaren vloeit de economische<br />

impact volledig uit de bouwactiviteiten voort.<br />

De terugvloei naar de overheid loopt, in beide alternatieven, op tot 100 miljoen euro per<br />

jaar. Ze komt echter grotendeels aan de federale overheid ten goede.<br />

Figuur 22 Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario B1/B2<br />

1.400<br />

1.200<br />

1.000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

78 Eindrapport<br />

Miljoen euro Aantal<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

10.4 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

10.4.1 Vervoers- en verkeersprognose<br />

21.000<br />

18.000<br />

15.000<br />

12.000<br />

9.000<br />

6.000<br />

3.000<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Werkgelegenheid<br />

(rechteras)<br />

De resultaten van de vervoers- en verkeersprognose worden in Figuur 23 afgebeeld.<br />

Merk op dat deze prognoses enkel betrekking hebben op de Waaslandhaven achter de<br />

sluis (dus zonder Deurganckdok, maar met Kieldrechtdok).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Figuur 23 Vervoers- en verkeersprognose in beleidsscenario B3<br />

Maritieme overslag: totaal<br />

Miljoen ton<br />

180<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

79 Eindrapport<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Maritieme overslag: container<br />

Miljoen ton<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Wachttijd<br />

6,0<br />

5,0<br />

4,0<br />

3,0<br />

2,0<br />

1,0<br />

Uren<br />

0,0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Nulalternatief<br />

Tweede sluis<br />

Maritieme overslag: niet-container*<br />

Miljoen ton<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Scheepsbewegingen<br />

Aantal scheepsbewegingen<br />

80.000<br />

* Inbegrepen containers in combinatie met ro/ro en conventioneel stukgoed<br />

70.000<br />

60.000<br />

50.000<br />

40.000<br />

30.000<br />

20.000<br />

10.000<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Ruimtelijke<br />

capaciteit<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

Tweede sluis<br />

Nulalternatief<br />

In het nulalternatief wordt het vervoersvolume vrijwel meteen afgetopt wegens de<br />

beperkingen van de capaciteit van de maritieme toegang. In het projectalternatief met<br />

tweede (diepe) sluis kan het overslagvolume in de Waaslandhaven doorgroeien. De nietcontainertrafieken<br />

(inbegrepen containers gemengd met ro/ro en conventioneel<br />

stukgoed) ontwikkelen zich tot aan de grenzen van de terreincapaciteit. In het pure<br />

containerverkeer wordt uiteindelijk de maritieme toegang, en niet de terreinoppervlakte,<br />

de eerste beperkende factor. Merk op dat het vervoersvolume in dit beleidsscenario veel<br />

groter is dan in scenario’s A (ruimtelijke consolidatie) en B1/B2 (Saeftinghedok). Dat is<br />

niet verwonderlijk aangezien de figuur enkel het vervoersvolume in de Waaslandhaven<br />

achter de sluizen weergeeft, en in scenario B3 is het havengebied achter de sluizen met<br />

het Kieldrechtdok uitgebreid.<br />

Binnenvaartschepen<br />

Zeeschepen


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.4.2 Resultaten van <strong>MKBA</strong><br />

Tabel 25 en Tabel 26 tonen het overzicht van de kosten en baten vanuit nationaal en<br />

internationaal standpunt in Beleidsscenario B3 (Kieldrechtdok). In beide standpunten<br />

heeft het projectalternatief (tweede sluis) een ruimschoots positief saldo van kosten en<br />

baten en is dus voordeliger dan het nulalternatief.<br />

In Beleidsscenario B3 worden vangt de Waaslandhaven achter de sluis de<br />

containertrafieken op nadat het Deurganckdok vol is. Het gebruik van de tweede<br />

maritieme toegang is bijgevolg zeer hoog in dit scenario, waardoor de baten ook zeer<br />

groot zijn. Merk op dat de kosten van het Kieldrechtdok niet in de projectkosten<br />

opgenomen zijn. In Beleidsscenario B3 is het Kieldrechtdok aangelegd zowel in het<br />

nulalternatief en het projectalternatief. De resultaten in Tabel 25 en Tabel 26 tonen de<br />

baten van de tweede maritieme toegang gegeven dat het Kieldrechtdok er al ligt.<br />

80 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 25 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario B3: nationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

81 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Contante waarde t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Meeteenheid Tweede sluis (diepe variant) Tweede sluis (diepe variant)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 580 miljoen 514<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 10,9 miljoen 224<br />

Totaal kosten 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten - schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -4,4 101<br />

Vermeden wachttijdkosten - goederen 5<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -2.517 87<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 65% van schepen 22<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +1,1 1.040<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 175.000 euro 1<br />

Havenrechten Miljoen ton maritieme overslag +18,7 296<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm +196 -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm +31 -689<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm +306 -258<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Werkgelegenheid (#) +40 93<br />

Overslagactiviteiten Werkgelegenheid (#) +1.231 2.305<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit -27<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

26<br />

Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

-221<br />

Geluid<br />

Totaal baten 2.704<br />

Netto contante waarde (NCW) 1.965<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 3,4<br />

-76


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 26 <strong>MKBA</strong> in Beleidsscenario B3: internationaal standpunt<br />

Projectkosten<br />

82 Eindrapport<br />

Projecteffecten ten opzichte van nulalternatief in 2020 (tenzij anders vermeld)<br />

Contante waarde t.o.v. nulalternatief<br />

(miljoen euro)<br />

Meeteenheid Tweede sluis (diepe variant) Tweede sluis (diepe variant)<br />

Capex Investeringsbedrag (euro) 580 miljoen 514<br />

Opex Kosten per jaar (euro) 10,9 miljoen 224<br />

Totaal kosten 739<br />

Directe effecten<br />

Vermeden wachttijdkosten - schepen Wachttijd (uren/scheepsbeweging) -4,4 265<br />

Vermeden wachttijdkosten - goederen 13<br />

Vermeden indirecte wachttijdkosten Gemiste shifts -2.517 228<br />

Kortere vaarafstand Afstand (km) -6 km voor 65% van schepen 58<br />

Baten nieuwe containertrafiek Miljoen TEU +1,1 2.736<br />

Vermeden risico sluisuitval Verzekeringspremie/jaar 175.000 euro 4<br />

Havenrechten Niet in internationaal standpunt -<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer<br />

Binnenvaart Miljoen tonkm -360 -<br />

Wegvervoer Miljoen voertuigkm -26 504<br />

Spoorvervoer Miljoen tonkm -2166 165<br />

Indirecte effecten<br />

Bouw en uitbating infrastructuur Niet in internationaal standpunt -<br />

Overslagactiviteiten Niet in internationaal standpunt -<br />

Externe kosten achterlandvervoer<br />

Luchtkwaliteit 24<br />

Klimaat Miljoen tonkm/voertuigkm<br />

26<br />

Zie netwerkeffecten<br />

Ongevallen achterlandvervoer<br />

166<br />

Geluid<br />

Totaal baten 4.247<br />

Netto contante waarde (NCW) 3.508<br />

Opbrengstratio euro NCW per geïnvesteerde euro 6,0<br />

58


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

10.4.3 Resultaten van EEA<br />

Figuur 24 schetst de evolutie van economische impact van de tweede sluis (diepe<br />

variant) weer in Beleidsscenario B3 (Kieldrechtdok).<br />

Door de hoge containervolumes in dit scenario is de economische impact van de tweede<br />

maritieme toegang zeer groot. Op kruissnelheid genereert het project een netto<br />

toegevoegde waarde van ongeveer 900 miljoen euro per jaar en 15.000 arbeidsplaatsen<br />

(direct en indirect). Deze zijn voor 99,5% aan overslagactiviteiten toe te schrijven.<br />

De terugvloei naar de overheid loopt op tot 350 miljoen euro per jaar. Ze komt echter<br />

grotendeels aan de federale overheid ten goede.<br />

Figuur 24 Economische impact van tweede sluis (diepe variant) in Beleidsscenario B3<br />

1.000<br />

900<br />

800<br />

700<br />

600<br />

500<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

83 Eindrapport<br />

Miljoen euro Aantal<br />

0<br />

0<br />

2005 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050<br />

24.000<br />

21.000<br />

18.000<br />

15.000<br />

12.000<br />

9.000<br />

6.000<br />

3.000<br />

Netto toegevoegde<br />

waarde<br />

Terugvloei naar de<br />

overheid<br />

Werkgelegenheid<br />

(rechteras)


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

11 STAP 9: ONZEKERHEID EN RISICO’S<br />

De Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong> schrijft voor dat de onzekerheden en risico’s verbonden<br />

aan het investeringsproject met twee methoden geëvalueerd moeten worden:<br />

gevoeligheidsanalyse (het één per één wijzigen van de basiswaarden van de<br />

inputvariabelen die als onzeker beschouwd worden) en Monte-Carlosimulatie (het<br />

simultaan wijzigen van de basiswaarden van deze inputvariabelen). Beide methoden zijn<br />

hieronder uitgewerkt en toegepast.<br />

11.1 Gevoeligheidsanalyse<br />

Ook al zijn de meeste aannames in de berekeningen empirisch onderbouwd, toch<br />

worden ze gekenmerkt door onzekerheid. Een <strong>MKBA</strong> moet zeer ver in de toekomst<br />

kijken. Voorspellingen op dergelijke lange termijn zijn inherent onzeker.<br />

In de gevoeligheidsanalyse wordt de impact van onzekere aannames op de resultaten<br />

van de <strong>MKBA</strong> onderzocht. Voor belangrijke parameters (d.w.z. parameters met een<br />

vermoedelijk sterke invloed op de netto contante waarde van de kosten en baten) worden<br />

andere waarden aangenomen dan in de basis-<strong>MKBA</strong>. Vervolgens wordt bekeken of deze<br />

andere aannames de conclusies van de <strong>MKBA</strong> wijzigen.<br />

Hieronder beschrijven we de gevoeligheidsanalyses die uitgevoerd zullen worden. In de<br />

daaropvolgende paragrafen worden voor elk beleidsscenario de uitkomsten van de<br />

gevoeligheidsanalyse besproken.<br />

Sluis met lage drempeldiepte (-12,58m TAW)<br />

De basis-<strong>MKBA</strong> is uitgevoerd voor een sluis met diepe drempel (-17,8m TAW). Een sluis<br />

met lage drempeldiepte heeft lagere kosten voor aanleg en onderhoud, maar ook lagere<br />

baten omdat ze geen pure containervaart kan accommoderen 32 .<br />

Lage groeiscenario<br />

De basis-<strong>MKBA</strong> gaat uit van het hoge groeiscenario uit de Economische<br />

Ontwikkelingsschets. In de gevoeligheidsanalyse worden de resultaten herberekend voor<br />

het lage groeiscenario. De onderstaande tabel toont een vergelijking van beide<br />

scenario’s. Merk op dat de scenario’s het potentiële overslagvolume betreffen, dat<br />

gerealiseerd zou worden indien er geen fysieke beperkingen zijn (beschikbare<br />

oppervlakte, capaciteit van maritieme toegankelijkheid,…). De overslagvolumes in onze<br />

prognoses houden wel met deze beperkingen rekening, en vertonen lagere groeivoeten.<br />

De scenario’s van het potentiële overslagvolume in Tabel 27 vormen het uitgangspunt<br />

voor de prognoses van het werkelijke overslagvolume.<br />

32 Een sluis met lage drempeldiepte creëert ook voor andere trafiekcategorieën beperkingen (bijvoorbeeld<br />

kleinere vaarvensters). Zoals uitgelegd in paragraaf 6.1.1 was het in deze <strong>MKBA</strong> niet mogelijk om deze<br />

beperkingen te kwantificeren. De baten van de ondiepe sluisvariant zijn dus in enige mate overschat (en het<br />

verschil met de baten van de diepe sluisvariant dus onderschat).<br />

84 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 27 Trafiekscenario’s<br />

85 Eindrapport<br />

Verschijningsvorm<br />

Gemiddeld jaarlijks groeipercentage 2006-2050 van potentieel<br />

overslagvolume (zonder fysieke beperkingen)<br />

Hoge groei Lage groei<br />

Droge bulk 0,0% -0,9%<br />

Vloeibare bulk 0,9% 0,0%<br />

Containers 3,2% 2,3%<br />

Ro/ro 2,2% 1,2%<br />

Conventioneel stukgoed 0,9% -0,1%<br />

Bron: Extrapolatie van scenario’s uit EOS (ECSA, 2004).<br />

Daar alle baten uiteindelijk aan het overslagvolume gekoppeld zijn, zullen de baten in het<br />

lage groeiscenario lager zijn.<br />

Geen pure containertrafieken achter sluis<br />

In de basis-<strong>MKBA</strong> wordt de voorkeur van reders voor terminals die direct bereikbaar zijn<br />

(d.w.z. zonder sluispassage) in rekening gebracht door middel van een vermindering van<br />

de baten van nieuwe containertrafieken met 0,26 euro/ton indien deze trafieken achter<br />

een sluis behandeld worden.<br />

Een ander standpunt is dat pure containertrafieken onder geen enkele voorwaarde achter<br />

een sluis wensen behandeld te worden. De gevolgen van dit standpunt voor de<br />

projectbaten wordt in de gevoeligheidsanalyse onderzocht. De aan de containertrafieken<br />

verbonden baten vallen weg.<br />

Sterkere groei van de gemiddelde call size<br />

In de basis-<strong>MKBA</strong> wordt een groei van de gemiddelde call size verondersteld die ligt<br />

tussenin de recente evolutie in de Waaslandhaven, en de sterkere groeitrends die voor<br />

de hele haven van Antwerpen waargenomen zijn. In de gevoeligheidsanalyse wordt<br />

uitgegaan van een sterkere groei, die dichter aanleunt bij de waargenomen trends voor<br />

de hele haven van Antwerpen. In Tabel 28 worden beide aannames naast elkaar<br />

geplaatst.<br />

Een hogere call size heeft twee tegengestelde effecten op de baten. De bestaande sluis<br />

kan iets langer extra verkeer opvangen, zodat er minder snel baten optreden. Anderzijds<br />

blijft ook de tweede sluis langer congestiearm, zodat er meer nieuwe trafieken<br />

aangetrokken kunnen worden. Per saldo kunnen de baten zowel hoger als lager uitvallen.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 28 Aannames over de toekomstige evolutie van de call size<br />

86 Eindrapport<br />

Verschijningsvorm<br />

Verwacht gemiddeld jaarlijks groeipercentage van de call size<br />

Basis Gevoeligheidsanalyse<br />

Droge bulk 1% 1,5%<br />

Vloeibare bulk 2% 3%<br />

Containers 2% 3%<br />

Ro/ro 2% 3%<br />

Conventioneel stukgoed 2% 3%<br />

Binnenvaart 2% 3%<br />

Lagere vermeden achterlandafstand in het internationale standpunt<br />

In de basis-<strong>MKBA</strong> wordt verondersteld dat in het internationale standpunt het project van<br />

de tweede maritieme toegang leidt tot een vermindering van de gemiddelde afstand van<br />

het achterlandvervoer, met positieve milieueffecten tot gevolg. De reden is dat zonder<br />

project bepaalde goederenstromen moeten uitwijken naar minder centraal gelegen<br />

havens, waardoor de achterlandafstand vanaf de herkomst of tot de bestemming<br />

toeneemt. Het argument dat de gemiddelde achterlandafstand daalt, kan logisch goed<br />

gemotiveerd worden, maar is bij gebrek aan gegevens moeilijk empirisch te<br />

onderbouwen. In de basis-<strong>MKBA</strong> werd gerekend met een gemiddelde vermindering van<br />

de achterlandafstand van 50km. In de gevoeligheidsanalyse wordt 25 km ondersteld. De<br />

baten van vermeden achterlandvervoer zullen in verhouding kleiner zijn.<br />

Verschuiving naar Vlaamse zeehavens<br />

De baten in het nationale standpunt worden sterk beïnvloed door de fractie van de<br />

nieuwe goederenstromen (d.w.z. aangetrokken of behouden dank zij het project) die uit<br />

andere Vlaamse zeehavens afkomstig zijn. Hoe groter dit percentage, hoe kleiner de<br />

netto baten voor Vlaanderen of België. In de basis-<strong>MKBA</strong> werd een percentage van 40%<br />

uit andere Vlaamse zeehavens verondersteld. Naargelang we een engere of ruimere<br />

afbakening van de met de Waaslandhaven concurrerende zeehavens maken, kan dit<br />

percentage variëren van 15% tot 70% (zie paragraaf 6.1.1). In de gevoeligheidsanalyse<br />

wordt de impact van beide extremen onderzocht.<br />

Maximale, operationele capaciteitsbezetting van de Kallosluis en de tweede sluis<br />

In de basis-<strong>MKBA</strong> wordt, op basis van informatie van operatoren, aangenomen dat een<br />

sluis haar maximale operationele capaciteit bereikt bij een bezettingsgraad van 85%, die<br />

overeenkomt met een gemiddelde wachttijd van ongeveer 4,8 uren.<br />

In de gevoeligheidsanalyse wordt de maximale, operationele bezettingsgraad op 76,5%<br />

geplaatst (ongeveer 2,5 uren wachttijd in een systeem met één sluis). De effecten van de<br />

verlaging van de maximale wachttijd/maximale operationele capaciteitsbezetting zijn de<br />

volgende:<br />

• de tijdsbaten treden sneller op (omdat bestaande sluis sneller de maximale<br />

capaciteitsbezetting bereikt), maar maximale tijdsbaten zijn minder hoog (2,5 uur<br />

i.p.v. 4,8 uur). De actuele waarde van de totale tijdsbaten (of vermeden tijdskosten)<br />

kan dus in principe beide richtingen uit;


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

87 Eindrapport<br />

• de bestaande sluis is sneller gecongestionneerd. Maar ook de nieuwe tweede sluis<br />

is sneller gecongestionneerd. Het volume van de aangetrokken trafiek (verschil<br />

tussen 1 en 2 sluizen) kan dus in principe ook twee richtingen uit.<br />

Discontovoet<br />

In de basisberekingen wordt, conform de Standaardmethodiek, een reële, risicovrije<br />

discontovoet gehanteerd van 4%. In een klassieke gevoeligheidsanalyse voor Vlaamse<br />

haveninfrastructuurprojecten wordt het percentage op 8% gebracht (zonder echter daarbij<br />

rekeningschap te geven aan het realiteitsgehalte van een dergelijk percentage). In de<br />

andere richting wordt 2,5% gebruikt in de gevoeligheidsanalyse.<br />

11.1.1 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

Tabel 29 toont de resultaten van de verschillende gevoeligheidsanalyses in de <strong>MKBA</strong><br />

voor Beleidsscenario A. In bijna alle gevoeligheidsanalyses blijft de conclusie van de<br />

basis-<strong>MKBA</strong> (tweede sluis is beste alternatief) overeind. In slechts twee<br />

gevoeligheidsanalyses verandert deze conclusie. In het scenario waarbij terreinen achter<br />

een sluis niet in aanmerking voor pure containertrafieken komen, of waarbij de sluis een<br />

kleine drempeldiepte heeft en daardoor niet voor pure containertrafieken geschikt is, is<br />

het inbreidingsalternatief aantrekkelijker dan het alternatief van de tweede sluis. De reden<br />

is evident. Het inbreidingsalternatief laat in deze beide gevallen toe om in te spelen op de<br />

snel groeiende containermarkt en hogere baten te realiseren. In tegenstelling tot het<br />

basisgeval overschrijden de extra baten van inbreidingsalternatief de extra kosten. We<br />

moeten hierbij wel bedenken dat ook het inbreidingsalternatief nautische beperkingen<br />

heeft, maar dat deze nog niet diepgaand onderzocht zijn.<br />

Drie andere parameters met een sterke impact op de resultaten zijn de trafiekgroei (lage<br />

groeiscenario), de discontovoet (hoge discontovoet) en de fractie van de nieuwe<br />

goederenstromen dat uit andere Vlaamse zeehavens afkomstig is (deze laatste enkel in<br />

het nationale standpunt). In geen van deze drie gevoeligheidsanalyses verandert echter<br />

de conclusie dat de tweede sluis het beste alternatief is.<br />

Een grotere groei van de call size en een hogere aanname over de maximale<br />

operationele capaciteit van de sluis doen de baten licht dalen.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 29 Gevoeligheidsanalyses <strong>MKBA</strong> Beleidsscenario A<br />

88 Eindrapport<br />

(NCW in miljoen euro<br />

van 2007)<br />

Nationaal standpunt Internationaal standpunt<br />

Inbreiding Tweede sluis Inbreiding Tweede sluis<br />

Basis (diepe sluisvariant) 756 1.537 2.049 3.232<br />

Sluis met lage drempeldiepte 755 305 2.049 883<br />

Laag groeiscenario -665 121 -216 830<br />

Geen pure containertrafieken<br />

achter sluis<br />

50% hogere toekomstige groei van<br />

call size<br />

Bespaarde afstand<br />

achterlandvervoer van 25km<br />

Verschuiving tussen Vlaamse<br />

havens: 15%<br />

Verschuiving tussen Vlaamse<br />

havens: 70%<br />

Max. operationele sluiscapaciteit<br />

76,5% (2,5 uren)<br />

755 221 2.049 787<br />

759 1.471 2.016 3.074<br />

745 1.527 1.682 2.729<br />

1.193 1.968 2.049 3.232<br />

230 1.019 2.049 3.232<br />

762 1.484 1.965 2.968<br />

Discontovoet 8% -347 257 -44 913<br />

Discontovoet 2,5% 2.339 3.245 5.061 6.205<br />

11.1.2 Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

In de <strong>MKBA</strong> Beleidsscenario B1/B2 zijn er meer parameters die de conclusies<br />

veranderen. In het lage groei-scenario scoort het projectalternatief slechter dan het<br />

nulalternatief in beide standpunten. In het nationale standpunt keert de volgorde van de<br />

alternatieven ook om bij een hogere discontovoet en een grotere verschuiving van<br />

goederenstromen van of naar andere Vlaamse zeehavens.<br />

De sluis met lagere drempeldiepte scoort beter dan de diepe variant. De diepe<br />

sluisvariant heeft hogere kosten, en wordt slechts gebruikt door pure containervaart. In<br />

beleidsscenario B1/B2 is er echter geen pure containervaart naar het projectgebied. Een<br />

diepe sluis laat ook toe om grootschalige bulktrafieken te behandelen, maar in die markt<br />

wordt in de EOS-scenario’s geen verdere groei verwacht. Dat sluit niet uit dat dergelijke<br />

trafieken zich in de Waaslandhaven kunnen ontwikkelen, maar de baten daarvan zijn<br />

moeilijk becijferbaar.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 30 Gevoeligheidsanalyses <strong>MKBA</strong> Beleidsscenario B1/B2<br />

89 Eindrapport<br />

(NCW in miljoen euro<br />

van 2007)<br />

Nationaal<br />

standpunt<br />

Internationaal<br />

standpunt<br />

Tweede sluis Tweede sluis<br />

Basis (diepe sluisvariant) 205 652<br />

Sluis met lage drempeldiepte 288 747<br />

Laag groeiscenario -613 -651<br />

Geen pure containertrafieken achter sluis 205 652<br />

50% hogere toekomstige groei van call size 108 415<br />

Bespaarde afstand achterlandvervoer van 25km 201 498<br />

Verschuiving tussen Vlaamse havens: 15% 387 652<br />

Verschuiving tussen Vlaamse havens: 70% -13 652<br />

Max. operationele sluiscapaciteit 76,5% (2,5 uren) 135 317<br />

Discontovoet 8% -165 17<br />

Discontovoet 2,5% 708 1.489<br />

11.1.3 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

In dit scenario blijft de conclusie dat het tweede sluis het beste alternatief is in alle<br />

gevoeligheidsanalyses overeind. In sommige scenario’s wordt de netto contante waarde<br />

wel ernstig aangetast, bijvoorbeeld bij lage groei of hoge discontovoet, en in de<br />

scenario’s waarin de achterhaven niet bereikbaar is voor containerschepen (sluis met<br />

lage drempeldiepte of weigering van rederijen om terminals achter een sluis te<br />

gebruiken).<br />

Tabel 31 Gevoeligheidsanalyses <strong>MKBA</strong> Beleidsscenario B3<br />

(NCW in miljoen euro<br />

van 2007)<br />

Nationaal<br />

standpunt<br />

Internationaal<br />

standpunt<br />

Tweede sluis Tweede sluis<br />

Basis (diepe sluisvariant) 1.965 3.508<br />

Sluis met lage drempeldiepte 506 1.013<br />

Laag groeiscenario 121 667<br />

Geen pure containertrafieken achter sluis 423 918<br />

50% hogere toekomstige groei van call size 3.756 6.788<br />

Bespaarde afstand achterlandvervoer van 25km 1.952 3.037<br />

Verschuiving tussen Vlaamse havens: 15% 2.519 3.508<br />

Verschuiving tussen Vlaamse havens: 70% 1.301 3.508<br />

Max. operationele sluiscapaciteit 76,5% (2,5 uren) 1.785 3.066<br />

Discontovoet 8% 355 803<br />

Discontovoet 2,5% 4.171 7.269


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

11.2 Monte-Carlosimulatie<br />

Monte-Carlosimulatie bepaalt de simultane impact van onzekerheden en risico’s op de<br />

uitkomstvariabele van de <strong>MKBA</strong>, hier de NCW van de projectalternatieven (in vergelijking<br />

met het nulalternatief).<br />

Concreet worden nu aan de parameters die het voorwerp hebben uitgemaakt van de<br />

gevoeligheidsanalyse in paragraaf 11.1 kansverdelingen toegekend, die vervolgens in het<br />

rekenmodel worden ingebracht voor de uitvoering van de Monte-Carlosimulatie. Na<br />

grondig overleg met de begeleidingsgroep voor deze studie zijn de volgende<br />

kansverdelingen vooropgesteld:<br />

90 Eindrapport<br />

1. groeiscenario’s: EOS hoge groei is in de <strong>MKBA</strong> behandeld als basis met EOS<br />

lage groei als scenario in de gevoeligheidsanalyse 33 . Voor de Monte-<br />

Carlosimulaties zijn twee er nog tussenliggende scenario’s opgesteld: (1) een<br />

‘middellaag’ dat bekomen is door 20% van het jaarlijkse groeiverschil tussen EOS<br />

hoog en EOS laag bij te tellen bij EOS laag en (2) een ‘middelhoog’ dat bekomen<br />

is door 65% van het jaarlijkse groeiverschil tussen EOS hoog en EOS laag bij te<br />

tellen bij EOS laag. Aan de vier groeiscenario’s zijn de volgende kansen<br />

toebedeeld:<br />

◦ EOS laag: 2,5%<br />

◦ ‘middellaag’: 7,5%<br />

◦ ‘middelhoog’: 15%<br />

◦ EOS hoog: 75%<br />

2. groei van de gemiddelde call size: gebruik van een normaalverdeling met de<br />

volgende karakteristieken:<br />

◦ algemeen: µ = 0,02 en σ = 0,00333<br />

◦ droge bulk: µ = 0,01 en σ = 0,00167<br />

◦ containers en binnenvaart: µ = 0,02 en σ = 0,00333<br />

3. afstand achterlandvervoer (in het internationaal perspectief): gebruik van een<br />

driehoeksverdeling tussen 0 en 100km, met modus 75km 34<br />

4. verschuiving naar de Vlaamse havens: gebruik van een normaalverdeling met µ<br />

= 0,4 en σ = 0,1<br />

5. maximale operationele capaciteit: discrete kansverdeling met 4,8 uur wachttijd<br />

op 70% en 2,5 uur wachttijd op 30%<br />

33 Er dient opgemerkt dat op heden de EOS hoog groeicijfers al achterhaald lijken, in het bijzonder voor de<br />

liquid bulk trafiek. Evenwel, om consistent met andere planstudies (zoals Plan-MER) te bewaren, is<br />

besloten om het EOS hoog scenario als basisscenario te handhaven.<br />

34 Theoretisch is het maximum 100 km (voor bestemmingen ten zuiden van Antwerpen die via Rotterdam<br />

aangevoerd worden, en zo sowieso langs Antwerpen passeren) en 0 km het minimum (voor leveringen<br />

vanuit Antwerpen naar bestemmingen in Rotterdam). Gemakshalve bepalen we het gemiddelde als de helft<br />

van 100 en 0 (50); het cijfer dat we gehanteerd hebben voor het basisscenario. Maar er zullen minder<br />

trafieken zijn aan de nulzijde (omdat die met grotere waarschijnlijkheid al uit Rotterdam bediend worden).<br />

We kunnen dus uitgaan van een driehoeksverdeling 0-100 met modus 75.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

91 Eindrapport<br />

6. investeringskosten: gebruik van een normaalverdeling met de volgende<br />

karakteristieken: 35<br />

◦ inbreiding: µ = 1240 miljoen euro en σ = 34 miljoen euro<br />

◦ diepe sluisvariant: µ = 550 miljoen euro en σ = 15 miljoen euro<br />

◦ ondiepe sluisvariant: µ = 450 miljoen euro en σ = 13 miljoen euro<br />

7. discontovoet: gebruik van een rechtsscheve verdeling tussen 2,5% en 8% met<br />

een modus en een gemiddelde van 4%. De verdeling is in Tabel 32 volledig<br />

weergegeven. Een rechtsscheve verdeling betekent dat een discontovoet lager<br />

dan de modus (4%) vaker voorkomt dan een discontovoet hoger dan de modus.<br />

Tabel 32 Kansverdeling discontovoet<br />

2,5% 3% 3,5% 4% 4,5% 5% 5,5% 6% 6,5% 7% 7,5% 8%<br />

Kans 5,1% 10% 17% 45% 11% 5% 2,5% 1,5% 1% 0,8% 0,6% 0,5%<br />

Cum.<br />

kans<br />

5,1% 15,1% 32,1% 77,1% 88,1% 93,1% 95,6% 97,7% 98,1% 98,9% 99,5% 100%<br />

De keuze voor een rechtsscheve verdeling is te verantwoorden door het feit dat<br />

onder meer de reële kapitaalmarktrente al geruime tijd substantieel onder 4% ligt.<br />

Zo bedroeg op 14/12/07 het rendement van een OLO op 10 jaar 4,51% in<br />

nominale termen 36 . Gezien in de nominale rente al de inflatieverwachting (zowat<br />

2,9% in België) begrepen is, zou de reële risicovrije kapitaalmarktrente op dit<br />

moment op circa 1,6% worden geschat. Op grond van gelijkaardige overwegingen<br />

is door het Nederlandse Ministerie van Financiën, na een uitgebreid onderzoek<br />

terzake, in het voorjaar van 2007 beslist om de reële, risicovrije discontovoet voor<br />

alle kosten-batenanalyse te verlagen van 4% naar 2,5% 37 , en deze slechts voor<br />

een termijn van maximaal 4 jaar vast te houden.<br />

Echter, de relevante rente voor de <strong>MKBA</strong> is de huidige verwachting van de rente<br />

zoals die zal gelden op het moment van de besluitvorming over dit dossier. Er geldt<br />

meestal een time-lag van één of enkele jaren tussen het maken van de <strong>MKBA</strong> en<br />

het moment van de politieke besluitvorming. Ook is de discussie rond het correcte<br />

niveau van de reële, risicovrije discontovoet voor <strong>MKBA</strong>’s van<br />

35 De raming van de investeringskosten van de diepe sluisvariant houdt al rekening met de onvoorziene<br />

kostoverschrijdingen die bij de aanleg van de Berendrechtsluis opgetreden zijn. Daarom wordt ze als een<br />

bovengrens beschouwd die slechts met een waarschijnlijkheid van 2,5% overschreden zal worden (dus<br />

bovengrens van 95% betrouwbaarheidsinterval). Voor de ondiepe sluisvariant wordt hetzelfde<br />

betrouwbaarheidsinterval genomen, maar dan met een proportioneel kleiner gemiddelde en<br />

standaardafwijking. Voor het inbreidingsalternatief wordt eveneens dezelfde relatieve standaardafwijking<br />

gehanteerd, maar dan met een gemiddelde gelijk aan de basisraming. De basisraming wordt hier dus niet<br />

als een bovengrens, maar als een middenwaarde beschouwd. In tegenstelling tot de sluis zijn in de raming<br />

van het inbreidingsalternatief immers geen eerdere ervaringen meegenomen.<br />

36 Bron: www.tijd.be. Een OLO op 10 jaar is het klassieke referentiepunt voor de bepaling van de reële,<br />

risicovrije rentevoet.<br />

37 Weliswaar met het voorschrift dat de risicovrije, reële rentevoet nog moet verhoogd worden met een, zo<br />

mogelijk projectspecifieke, opslag voor het macro-economisch risico. Uitzondering wordt gemaakt voor<br />

investeringen gericht op problemen die fundamenteel onomkeerbaar zijn, waaronder langetermijnvraagstukken<br />

zoals de klimaatverandering. Zie Brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer<br />

IRF 2007-0090 M (www.minfin.nl).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

92 Eindrapport<br />

haveninfrastructuurprojecten nog niet op een afzonderlijke en wetenschappelijke<br />

wijze gevoerd.<br />

Daarom is hier, in samenspraak met de opdrachtgever, een kansverdeling voor de<br />

discontovoet uitgewerkt die een aantal van de bovenstaande elementen wil<br />

verenigen: het (Nederlandse) gebruik van een discontovoet gelijk aan 2,5%, de in<br />

de Standaardmethodiek <strong>MKBA</strong> voorgeschreven 4%, de eventuele kans op het<br />

bestaan van restrisico’s die toch niet goed vervat zouden zitten in het kostenbatensaldo,<br />

wat de discontovoet zou doen bestaan uit de reële risicovrije rente en<br />

een risico-opslag.<br />

Gezien de huidige rentetarieven, is de kans dus groter op risicovrije rentes lager<br />

dan 4% dan omgekeerd, wat de keuze voor een rechtsscheve kansverdeling<br />

rechtvaardigt. Merk op dat, ook al is de verdeling scheef, de gemiddelde<br />

discontovoet nog steeds 4% bedraagt, d.w.z. de waarde van de discontovoet in de<br />

basis-<strong>MKBA</strong>.<br />

8. aanvaardbaarheid voor containerrederijen van terminal achter een sluis:<br />

discrete verdeling met 30% kans aanvaardbaar en 70% kans onaanvaardbaar. In<br />

de basis-<strong>MKBA</strong> werd uitgegaan van 100% aanvaardbaar.<br />

Met de vastgelegde kansverdelingen voor de ‘onzekere’ inputvariabelen zijn vervolgens<br />

10.000 iteraties per simulatie uitgevoerd 38 , dit voor elk van de projectalternatieven binnen<br />

elk beleidsscenario. Deze iteraties genereren op hun beurt in een kansverdeling, nu van<br />

de uitkomsten van de <strong>MKBA</strong>, hier uitgedrukt in netto contante waarde. 39<br />

Hoe groter de spreiding (standaarddeviatie) van deze uitkomsten, hoe groter de<br />

onzekerheid over de finale uitkomst en dus over het risicoprofiel van het project. Uit de<br />

kansverdeling kan tevens de verwachte waarde (gemiddelde) van de uitkomst afgeleid<br />

worden, en de kans dat de uitkomsten voor de projectalternatieven negatief zullen<br />

worden (kans op NCW < 0).<br />

De grafieken met uitkomsten van de Monte-Carlosimulaties zijn opgenomen in Bijlage E<br />

van dit Eindrapport.<br />

Ook hier geldt de belangrijke opmerking dat de projectalternatieven enkel BINNEN<br />

een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden; een vergelijking over de<br />

beleidsscenario’s heen is methodologisch niet toegelaten.<br />

38 Het gekozen aantal iteraties zorgt voor een voldoende robuustheid van de resultaten van de Monte-<br />

Carlosimulatie en de hiermee verbonden vaststellingen en conclusies.<br />

39 In de Standaardmethodiek wordt aanbevolen om de Monte-Carloanalyse in termen van de interne rentevoet<br />

uit te voeren (ook al is een berekening in termen van netto contante waarde niet fout). Een analyse in<br />

termen van de interne rentevoet is aangewezen indien men de resultaten wil gebruiken om de risicopremie<br />

voor een project te bepalen. Het is dan niet logisch om de variabiliteit van de projectopbrengsten in termen<br />

van de netto contante waarde weer te geven, want de netto contante waarde wordt zelf met behulp van een<br />

discontovoet berekend, die al een bepaalde risicopremie incorporeert. In deze <strong>MKBA</strong> wordt geen<br />

risicopremie toegepast (eveneens conform Standaardmethodiek). De hoofdbedoeling van de Monte-<br />

Carloanalyse is om de besluitvormer informatie te geven over de gemiddelde NCW (niet altijd gelijk aan de<br />

meest waarschijnlijke NCW die in de basis-<strong>MKBA</strong> berekend is) en de kans dat het project een negatieve<br />

NCW heeft. In dat geval stelt een analyse in termen van netto contante waarde geen methodologische<br />

problemen.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

11.2.1 Beleidsscenario A: Ruimtelijke consolidatie<br />

Tabellen 33 en 34 tonen de uitkomsten van de Monte-Carlosimulaties (10.000 iteraties)<br />

voor het Beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie), respectievelijk voor het nationaal en<br />

het internationaal perspectief. In tegenstelling tot de uitkomsten van de gevoeligheidsanalyse<br />

scoort het inbreidingsalternatief beter dan de tweede sluis (ongeacht drempeldiepte).<br />

Dit resultaat is toe te schrijven aan het feit dat in de basisberekening pure<br />

containertrafieken altijd bereid zijn om achter de sluizen te gaan, mits een compensatie<br />

voor de extra tijdskosten (zie paragraaf 6.2.6). Echter, in de Monte Carlo simulatie is de<br />

kans dat dergelijke trafieken bereid zijn om achter de sluizen te gaan slechts 30% 40 . Pure<br />

containertrafieken wél of niet achter de sluizen is dan ook de belangrijkste,<br />

beïnvloedende factor voor de NCW uitkomsten voor de tweede sluis (diepe variant),<br />

samen met de discontovoet en het groeiscenario (internationaal perspectief) en de mate<br />

van trafiekverschuiving van andere, Vlaamse havens (nationaal perspectief). De<br />

gemiddelde NCW van het inbreidingsalternatief ligt overigens dicht bij de uitkomst van de<br />

basis-<strong>MKBA</strong>, terwijl de gemiddelde NCW van de tweede sluis om de bovenvermelde<br />

reden veel lager ligt dan de uitkomst in de basis-<strong>MKBA</strong>.<br />

Tabel 33 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario A (nationaal standpunt)<br />

93 Eindrapport<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Inbreiding 743 624 10,1%<br />

Tweede sluis (diep) 560 768 16,8%<br />

Tweede sluis (ondiep) 234 317 17,0%<br />

De kans op negatieve waarden in het internationaal perspectief is aanzienlijk lager in<br />

vergelijking met het nationale, wat ook logisch is. Men kan zelfs voorzichtig stellen dat<br />

alle projectalternatieven maatschappelijke meerwaarde zullen opleveren. In het geval van<br />

de tweede sluis scoort overigens de diepe variant significant beter, zij het wel met een vrij<br />

grote standaarddeviatie.<br />

Tabel 34 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario A (internationaal standpunt)<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Inbreiding 2.208 1.153 2,6%<br />

Tweede sluis (diep) 1.513 1.446 7,4%<br />

Tweede sluis (ondiep) 819 549 10,6%<br />

11.2.2 Beleidsscenario B1/B2: Saeftinghedok<br />

In het Beleidsscenario B1/B2 scoort de ondiepe sluisvariant beter dan de diepe variant in<br />

de Monte-Carlosimulatie. Een zelfde conclusie werd al getrokken in de gevoeligheids-<br />

40 Dit geldt enkel voor de ‘diepe’ sluisvariant. In de ondiepe variant is pure containertrafiek achter de sluizen<br />

uitgesloten, zowel in de basis-<strong>MKBA</strong> als in de Monte-Carloanalyse


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

analyse. De diepe sluisvariant heeft namelijk hogere kosten, en wordt slechts gebruikt<br />

door pure containervaart, die evenwel afwezig blijft in dit scenario.<br />

Tabel 35 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B1/B2 (nationaal standpunt)<br />

94 Eindrapport<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Tweede sluis (diep) 143 304 23,9%<br />

Tweede sluis (ondiep) 219 309 17,5%<br />

Maar men moet opnieuw benadrukken dat een diepe zeesluis ook extra<br />

ontwikkelingsmogelijkheden in niet-containertrafieken biedt (bijvoorbeeld grootschalige<br />

bulk), die in de <strong>MKBA</strong> niet gekwantificeerd zijn. Wil men de toekomstmogelijkheden<br />

terzake van de Waaslandhaven niet hypothekeren, dan valt een diepe sluis zeker te<br />

overwegen, ondanks zowat 1/4 kans op een negatief maatschappelijk rendement (kosten<br />

> baten) in het nationale perspectief. In het internationale perspectief bedraagt deze kans<br />

slechts 1 op 10. Belangrijkste beïnvloedende factoren zijn het groeiscenario, de<br />

discontovoet en de hoogte van de maximale operationele capaciteit (75% versus 85%).<br />

Tabel 36 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B1/B2 (internationaal standpunt)<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Tweede sluis (diep) 600 485 10,6%<br />

Tweede sluis (ondiep) 685 494 10,8%<br />

11.2.3 Beleidsscenario B3: Kieldrechtdok<br />

De Monte-Carlosimulatieresultaten voor het Beleidsscenario B3 bevestigen opnieuw<br />

deze van de gevoeligheidsanalyse. In vergelijking met het nulalternatief creëert een<br />

tweede sluis in meer dan 8 op de 10 gevallen maatschappelijke meerwaarde (NCW > 0),<br />

vanuit een nationaal perspectief beschouwd en in 9 op 10 vanuit een internationaal<br />

perspectief.<br />

Tabel 37 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B3 (nationaal standpunt)<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Tweede sluis (diep) 868 1058 13,1%<br />

Tweede sluis (ondiep) 410 434 14,3%<br />

De diepe sluisvariant scoort overigens aanzienlijk beter dan de ondiepe, voornamelijk<br />

door 30% kans dat pure containertrafieken alsnog bereid zijn achter de sluizen te komen.<br />

Dit verklaart ook meteen de grote standaarddeviatie, zowel in het nationale als in het<br />

internationale perspectief. Een andere sterk beïnvloedende factor is de discontovoet,<br />

samen met de maximale operationele sluiscapaciteit en het groeiscenario.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 38 Synthese Monte-Carlosimulatie Beleidsscenario B3 (internationaal standpunt)<br />

95 Eindrapport<br />

Projectalternatief Gemiddelde<br />

(mio EUR)<br />

Standaarddeviatie<br />

(mio EUR)<br />

Kans op NCW < 0<br />

Tweede sluis (diep) 1796 1846 7,5%<br />

Tweede sluis (ondiep) 939 670 10,7%


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

12 STAP 10: VERDELING VAN <strong>KOSTEN</strong> EN <strong>BATEN</strong><br />

Voor de besluitvorming over een project is niet alleen de totale netto contante waarde<br />

van de kosten en baten belang, maar ook de verdeling van de kosten en baten tussen de<br />

groepen van de samenleving.<br />

Daarom worden in deze stap de kosten en baten (in de basisberekeningen) vanuit<br />

nationaal standpunt uitgesplitst over drie groepen:<br />

96 Eindrapport<br />

• gebruikers van de maritieme toegang;<br />

• overheid, zelf weer opgedeeld in:<br />

− Vlaamse overheid;<br />

− havenautoriteiten;<br />

− federale overheid;<br />

• consumenten, werknemers en omwonenden.<br />

12.1 Methode voor de verdeling van de kosten en de baten<br />

Gebruikers van de maritieme toegang<br />

De directe baten van de tweede maritieme toegang (vermindering van directe en<br />

indirecte wachttijdkosten) vloeien in eerste instantie naar de gebruikers van de maritieme<br />

toegang: reders en terminaluitbaters. Ze blijven daar echter niet hangen maar worden<br />

doorgegeven aan de andere partijen in de logistieke keten. De drijvende kracht achter het<br />

doorgeven van de effecten is de onderlinge concurrentie. De reders vertalen hun<br />

kostenbesparingen in de prijs die ze hun klanten (de verladers) aanrekenen. De verladers<br />

ervaren een daling van de productiekosten, en rekenen deze door in de prijs van hun<br />

producten. Uiteindelijk komen de besparingen bij de eindverbruiker terecht.<br />

Als er voldoende mate van concurrentie is, komen dus alle projectbaten terecht bij de<br />

eindverbruikers van de bij de eindverbruikers van de producten die ergens in hun<br />

productieproces van de Waaslandhaven gebruik maken. We hebben geen concrete<br />

aanwijzingen dat er onvoldoende concurrentie is, zodat er uiteindelijk geen baten bij de<br />

directe gebruikers blijven hangen.<br />

Overheid<br />

We veronderstellen dat de Vlaamse overheid de kosten voor de aanleg, het onderhoud<br />

en de bediening van de tweede maritieme toegang draagt. Bovendien moet ze op die<br />

projectkosten nog eens 21% BTW betalen. Vanuit nationaal standpunt is de BTW een<br />

transfer, maar voor de Vlaamse overheid vertegenwoordigt ze een kost. De Vlaamse<br />

overheid draait ook op voor de marginale onderhoudkosten van de weginfrastructuur<br />

(één van de posten van de directe netwerkeffecten).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De federale overheid ontvangt de volgende inkomsten:<br />

97 Eindrapport<br />

• het BTW-bedrag op de projectkosten;<br />

• de terugvloei naar de overheid in de vorm van belastingen op loon en winst<br />

(berekend zoals beschreven in Tabel 16 en Tabel 17);<br />

• de extra belastinginkomsten van het wegvervoer.<br />

Aan de kostenzijde draagt de federale overheid de marginale exploitatiekosten van het<br />

spoor.<br />

Er moet opgemerkt worden dat een deel van de baten van de federale overheid via de<br />

financieringswet aan het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap (en de andere<br />

gewesten en gemeenschappen) doorgeschoven worden. Hiermee is wegens<br />

onvoldoende informatie over de regionale verdeling van de projectimpact op de<br />

toegevoegde waarde en werkgelegenheid geen rekening gehouden. 41<br />

De havenautoriteiten ontvangen de extra haveninkomsten. In deze rubriek staan de extra<br />

ontvangsten voor alle autoriteiten van de Vlaamse zeehavens. De extra opbrengsten in<br />

Antwerpen worden deels gecompenseerd door minderinkomsten in andere Vlaamse<br />

zeehavens.<br />

Consumenten, werknemers en omwonenden<br />

De consumenten zijn de uiteindelijke ontvangers van de directe baten (zie bespreking<br />

boven). De werkgelegenheidsbaten komen toe aan de werknemers, behalve het deel dat<br />

in de vorm van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen naar de overheid vloeit.<br />

Tenslotte komen de externe kosten en baten bij de omwonenden terecht.<br />

41 Het is niet zo dat de Vlaamse (en andere regionale overheden) een direct aandeel van de opbrengsten uit<br />

de inkomstenbelasting ontvangen. De dotaties aan de gemeenschappen en gewesten zijn vastgelegd en<br />

worden jaarlijks geïndexeerd met de inflatie en de reële groei van het bruto binnenlands product (BBP). De<br />

inkomsten uit de personenbelastingen bepalen niet de omvang van de dotatie, maar enkel de verdeling van<br />

de dotatie tussen de verschillende gewesten en gemeenschappen. De impact van de tweede maritieme<br />

toegang op de dotatie voor het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap verloopt via twee kanalen.<br />

De tweede maritieme toegang heeft een impact op het BBP, en daarmee op het totaalbedrag van de<br />

dotaties. Belangrijker is echter de potentiële impact op de verdeelsleutel van de dotaties via de<br />

inkomstenbelasting. Om deze impact te berekenen moeten we de verdeling tussen de gewesten en<br />

gemeenschappen van de effecten op toegevoegde waarde en inkomstenbelastingen van de tweede<br />

toegang kennen. Die kennen we echter niet. Met de beschikbare gegevens kunnen we enkel de impact op<br />

geheel België ramen. Merk op dat in alle geval slechts een fractie van de baten van de federale overheid<br />

naar de Vlaamse overheid zal vloeien, en dat deze laatste dus nooit een positief saldo kan bereiken.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

12.2 Resultaten<br />

Ook hier geldt de belangrijke opmerking dat de projectalternatieven enkel BINNEN<br />

een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden; een vergelijking tussen<br />

de beleidsscenario’s is derhalve uit den boze.<br />

Tabel 39 Beleidsscenario A: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt)<br />

98 Eindrapport<br />

Inbreiding Tweede sluis (diep)<br />

Gebruikers 0 0<br />

Overheid<br />

Vlaamse overheid -1.997 -895<br />

Havenbedrijven 232 228<br />

Federale overheid 1.433 1.161<br />

Consumenten, werknemers, omwonenden 1.088 1.042<br />

Totaal 756 1.537<br />

Tabel 40 Beleidsscenario B1/B2: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt)<br />

Tweede sluis (diep)<br />

Gebruikers 0<br />

Overheid<br />

Vlaamse overheid -895<br />

Havenbedrijven 97<br />

Federale overheid 611<br />

Consumenten, werknemers, omwonenden 392<br />

Totaal 205<br />

Tabel 41 Beleidsscenario B3: Verdeling van kosten en baten (nationaal standpunt)<br />

Tweede sluis (diep)<br />

Gebruikers 0<br />

Overheid<br />

Vlaamse overheid -895<br />

Havenbedrijven 296<br />

Federale overheid 1.448<br />

Consumenten, werknemers, omwonenden 1.116<br />

Totaal 1.965


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

13 STAP 11: CONCLUSIES<br />

Is een tweede maritieme toegang aangewezen?<br />

In de basisberekening zijn de projectalternatieven met tweede maritieme toegang in alle<br />

beleidsscenario’s voordeliger dan het nulalternatief zonder tweede maritieme toegang.<br />

Ongeacht de beslissingen die in het kader van de ruimtelijke afbakening van de haven<br />

van Antwerpen genomen worden, kan gesteld worden dat een tweede maritieme toegang<br />

van de Waaslandhaven vanuit het gezichtspunt van een <strong>MKBA</strong> aangewezen is.<br />

De conclusie is iets meer genuanceerd, maar wellicht ook realistischer als de resultaten<br />

van de gevoeligheids- en de Monte-Carlosimulaties worden meegenomen. Naargelang<br />

het beleidsscenario is de kans op een positief kosten-batensaldo van een tweede<br />

maritieme toegang 89% tot 97% in het internationale perspectief en 76% tot 90% in het<br />

nationale perspectief. De conclusie van de basisberekening blijft dus overeind: de aanleg<br />

van een tweede maritieme toegang is vrijwel zeker een voordelige beleidsbeslissing.<br />

Welke tweede maritieme toegang is het meest voordelig?<br />

Voor het antwoord op deze vraag maken we een onderscheid tussen de verschillende<br />

beleidsscenario’s voor de ontwikkeling van de Waaslandhaven. De baten van de tweede<br />

maritieme toegang variëren immers naargelang het beleidsscenario, en dit heeft een<br />

impact op de conclusies van de <strong>MKBA</strong>. Merk op dat de projectalternatieven enkel binnen<br />

een beleidsscenario met elkaar vergeleken mogen worden. Een vergelijking over de<br />

beleidsscenario’s heen kan methodologisch niet, want dan zouden ongelijke situaties met<br />

elkaar vergeleken worden.<br />

In beleidsscenario A (ruimtelijke consolidatie) is de diepe sluisvariant in de<br />

basisberekening het meest voordelige alternatief, gevolgd door inbreiding en de ondiepe<br />

sluis. Deze laatste is wel de goedkoopste oplossing, maar de kostenbesparing wordt<br />

meer dan gecompenseerd door de gederfde baten als gevolg van de diepgangbeperking.<br />

De Monte-Carloanalyse houdt ook rekening met de mogelijkheid dat containerrederijen<br />

niet in terminals achter een sluis willen aanlopen. Hierdoor verandert de rangschikking<br />

van de alternatieven: inbreiding scoort gemiddeld het beste gevolgd door de diepe<br />

sluisvariant. De ondiepe sluisvariant blijft net als in de basisberekening de hekkensluiter.<br />

In beleidsscenario B1/B2 (Saeftinghedok) tonen de berekeningen een iets voordeligere<br />

score voor de ondiepe sluisvariant dan voor de diepe sluisvariant. Gezien de opzet van<br />

de berekeningen hoort bij deze conclusie een kanttekening. Een ondiepe sluis vergt een<br />

kleinere investering, maar sluit een aantal toekomstige ontwikkelingskansen voorgoed uit<br />

waardoor er baten misgelopen worden. Gegeven de beschikbare informatie zijn in deze<br />

<strong>MKBA</strong> enkel de gederfde baten in diepzeecontaineroverslag gekwantificeerd. Maar in<br />

beleidsscenario B1/B2 is er geen containeroverslag in de Waaslandhaven achter de<br />

sluizen, zodat er geen gederfde baten in rekening gebracht worden en de ondiepe<br />

sluisvariant wegens zijn lagere kostprijs automatisch beter scoort. Ook in de nietcontainertrafieken<br />

zijn er echter toekomstige ontwikkelingskansen die door een ondiepe<br />

sluis definitief uitgesloten worden, en die tot gederfde baten leiden. Voorbeelden zijn<br />

grootschalige droge bulkoverslag en het inspelen op schaalvergroting in producttankers<br />

(bijzonder relevant in het licht van de recente investeringen en investeringsplannen in de<br />

99 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Waaslandhaven van VOPAK en Mitsui/ITC/Rubis). Het vrijwaren van deze kansen zou,<br />

vanuit een reëel optieperspectief, de keuze moeten doen vallen op de diepe sluisvariant.<br />

In Beleidsscenario B3 (‘Kieldrechtdok’) is de keuze voor de diepe sluisvariant<br />

overduidelijk. De gederfde baten in containeroverslag bij een ondiepe sluisvariant spelen<br />

hier volop.<br />

Dit alles leidt tot de eindconclusie dat in geval van een ruimtelijke uitbreiding van het<br />

Antwerpse havengebied (d.w.z. beleidsscenario’s B1/B2 en B3), en rekening houdende<br />

met de niet gekwantificeerde ontwikkelingskansen in niet-containtrafieken in<br />

beleidsscenario B1/B2, de diepe sluisvariant het meest voordelige alternatief is.<br />

100 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage A LITERATUURREFERENTIES<br />

Adviesdienst Verkeer en Vervoer (2006). Kerncijfers Verkeersveiligheid. Uitgave 2006.<br />

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Rotterdam.<br />

Commissariat General du Plan (2001). Transports : choix des investissements et coût<br />

des nuisances. Parijs.<br />

CPB. 2004. Verruiming van de vaarweg van de Schelde. Een maatschappelijke kostenbatenanalyse.<br />

Koninklijke Swart.<br />

Debisschop, K. (2001). Verfijning van de economische analyse van infrastructurele<br />

investeringsopportuniteiten: een toepassing in de Vlaamse havencontext, Doctoraat,<br />

Universiteit Antwerpen<br />

De Ceuster G. (2004). Internalisering van externe kosten van wegverkeer in Vlaanderen.<br />

Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA/2004/04.<br />

Transport & Mobility Leuven.<br />

De Jong, G., Bakker, S., Pieters, M. (2004). Hoofdonderzoek naar de reistijdwaardering<br />

in het vervoer van goederen over de weg. Studie uitgevoerd in opdracht van Adviesdienst<br />

Verkeer en Vervoer. Rand Europe.<br />

De Nocker, L. en Broekx, S. (2004) Kengetallen externe kosten goederentransport.<br />

Finaal Rapport. Studie uitgevoerd in opdracht van Proses. Vito, Mol.<br />

European Centre for Strategic Analysis (ECSA). 2004. Economische Ontwikkelingsstudie<br />

(EOS) voor de haven van Antwerpen <strong>–</strong> Eindrapport. In opdracht van Gemeentelijk<br />

Havenbedrijf Antwerpen en Maatschappij voor het Grond- en Industrialisatiebeleid van<br />

het Linkerscheldeoevergebied.<br />

Federaal Planbureau. 2002 Verkenning van de financiële evolutie van de sociale<br />

zekerheid 2000 <strong>–</strong> 2050. Federaal Planbureau, Brussel.<br />

Federaal Planbureau. 2007. Prognoses van het Federaal Planbureau voor het<br />

economisch budget, Kerncijfers voor de Belgische economie. Federaal Planbureau,<br />

Brussel.<br />

FOD Economie, Algemene directie statistiek en economische informatie. 2006. Vervoer.<br />

Zeevaart. 2005.<br />

FOD Economie, Algemene directie statistiek en economische informatie. 2006b. Vervoer.<br />

Binnenvaart. 2005.<br />

Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (GHA). 2007. Diverse niet-gepubliceerde<br />

statistische gegevens.<br />

101 Eindrapport<br />

Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (GHA). 2007b. Website www.portofantwerp.be.<br />

Lagneaux, F. 2007. Economisch belang van de Belgische havens: Vlaamse zeehavens<br />

en Luiks havencomplex <strong>–</strong> verslag 2005. Nationale Bank van België, Brussel (Working<br />

Paper Document nr. 115).


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Mackie P.J., Wardman M., Fowkes A.S., Whelan G. and Nellthorp J. en Bates J. (2003).<br />

Valuation of Travel Time Savings in the UK. Summary Report to the Department for<br />

Transport, London. Institute for Transport Studies, University of Leeds and John Bates<br />

Services.<br />

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Maritieme Toegang en<br />

Multidisciplinaire Havencel. 2004. Tweede Sluis Waaslandhaven. Startnota.<br />

102 Eindrapport<br />

Nationale Rekeningen. www.belgostat.be.<br />

NEA. 2004. Factorkosten van het goederenvervoer. Een analyse van de ontwikkeling in<br />

de tijd. NEA, Rijswijk.<br />

Nellthorp J, Sansom T, Bickel P, Doll C en Lindberg G (2001). Valuation Conventions for<br />

UNITE. UNITE (UNIfication of accounts and marginal costs for Transport Efficiency).<br />

Working Funded by 5th Framework RTD Programme. Institute for Transport Studies,<br />

University of Leeds, Leeds.<br />

Ocean Shipping Consultants. 2006. Toekomstige havenontwikkeling: het voorzien van<br />

getijdenterminals versus een havenontwikkeling achter sluizen. In opdracht van het<br />

Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.<br />

Resource Analysis <strong>–</strong> RebelGroup Advisory. 2006. De opmaak van een<br />

standaardmethodiek <strong>MKBA</strong> voor socio-economische verantwoording van grote<br />

infrastructuurprojecten in de Vlaamse zeehavens. In opdracht van Vlaamse overheid,<br />

Afdeling Haven- en Waterbeleid.<br />

Studiecommissie voor de vergrijzing. 2007 (juni). Jaarlijks verslag. Hoge Raad van<br />

Financiën.<br />

Studiegroep Omgeving (2005). Synthesestudie mobiliteit voor het strategisch plan van de<br />

haven van Antwerpen als inputstudie voor de plan-MER. In opdracht van provincie<br />

Antwerpen, dienst mobiliteit. Versie van 01/02/2005.<br />

THV Haven 2030. 2006. Plan-Mer SPHA: Beschrijving van de planalternatieven en <strong>–</strong><br />

varianten (rapport nr. 5136-5040-077-02 van 28 november 2006). In opdracht van<br />

Vlaamse overheid, Afdeling Haven- en Waterbeleid.<br />

THV Haven 2030. 2007. Plan-Mer over het strategische plan voor en de afbakening van<br />

de haven van Antwerpen in haar omgeving. Technisch Deelrapport Mens Mobiliteit<br />

(Ontwerp). (rapport nr. 5136-50-061 van 28 augustus 2007). In opdracht van Vlaamse<br />

overheid, Afdeling Haven- en Waterbeleid.<br />

TV Studiegroep Omgeving <strong>–</strong> BCI. 2005. Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen<br />

Bijlage 6. (rapport nr. R434-228 van 15 april 2005). In opdracht van Ministerie van de<br />

Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning.<br />

Vlaamse Havencommissie. 2007. Jaaroverzicht Vlaamse havens 2006. Sociaal-<br />

Economische Raad van Vlaanderen, Brussel.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage B TABEL VAN BELANGRIJKSTE INPUTGEGEVENS EN PARAMETERS<br />

Op de volgende bladzijden wordt een afdruk van het bestand van inputparameters<br />

weergegeven.<br />

103 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

104 Eindrapport<br />

Tijdshorizon Waarde Eenheid<br />

Basisjaar 2007<br />

Startjaar model 2008<br />

Eindjaar model 2050<br />

Startjaar aanleg 2008<br />

Lengte aanlegperiode 5 jaren<br />

Startjaar exploitatie 2013<br />

Tijdshorizon model 43 jaren<br />

Macro-economische parameters Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

Gevoeligheid Basis Gevoeligheid<br />

Discontovoet 4,00% 2,50% 4,00% 8,00% Standaardmethodiek<br />

Inflatie 2% Maximumnorm Europese Centrale Bank<br />

Groei BBP/capita 1,75% Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000 - 2050, alternatief scenario<br />

(stemt +/- overeen met scenario in Jaarverslag 2007 van Commissie Vergrijzing)<br />

75% van groei BBB/capita 1,31%<br />

Evolutie prijzen 2002-2007 1,105 Index 2002=1 1,1051<br />

Evolutie prijzen 2005-2007 1,036 Index 2005=1 1,036 Prognoses van het Federaal Planbureau voor het economisch budget, 2007<br />

Evolutie BBP/capita 2005-2007 1,046 Index 2005=1 1,046 Berekeningen op basis van prognoses van het Federaal Planbureau voor het economisch budget,<br />

2007<br />

75% van evolutie BBP/capita 2005-2007 1,034 Index 2005=1<br />

Wisselkoers USD - Euro 1,37 USD/euro<br />

Vervoersprognose maritiem Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Overslagvolume Antwerpen 2006<br />

- Droge Bulk 26.122 1000 ton SERV<br />

- Vloeibare Bulk 38.218 1000 ton SERV<br />

- Containers 80.810 1000 ton SERV<br />

- RoRo 7.159 1000 ton SERV<br />

- Stukgoed 15.064 1000 ton SERV<br />

Evolutie call size Basis Gevoeligheid<br />

- algemeen 2,0% %/jaar 2,0% 3,0%<br />

- droge bulk 1,0% %/jaar 1,0% 1,5%<br />

- containers en binnenvaart 2,0% %/jaar 2,0% 3,0%<br />

Oorsprong van goederenstromen geïnduceerd door project Gevoeligheid Basis Gevoeligheid<br />

- van Antwerpen rechteroever 0% 0% 0% 0% Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens<br />

- van andere Vlaamse zeehavens 40% 15% 40% 70% Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens<br />

- van buitenlandse zeehavens 60% 85% 60% 30% Aanname gebaseerd op marktaandeel van concurrerende havens<br />

Aandeel schepen voor Kallosluis in alternatief "Inbreiding" 65% Aandeel oppervlakte niet-containeroverslag van havengebied achter Kallosluis (op basis van indruk<br />

van kaartbeeld)<br />

Aandeel schepen voor Kallosluis in alternatief "Sluis Deurganckdok" 35% Aanname (Sluis Deurganckdok is bijna 2 maal zo groot als Kallosluis)<br />

Ruimteproductiviteit Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Startwaarde 2007<br />

- Droge bulk 190.000 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

- Vloeibaar bulk 1E+12 ton/ha Aanname (behandeling vloiebare bulk gebeurt op terreinen havenindustrie)<br />

- Containers 200.000 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

- Roro 25.000 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

- Overige stukgoed 37.500 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

- Stukgoed/containers 60.000 ton/ha Startnota 2e sluis Waaslandhaven (2004)<br />

Evolutie<br />

- Droge bulk 0% %/jaar Aanname<br />

- Vloeibaar bulk 0% %/jaar Aanname<br />

- Containers 1,5% %/jaar EOS<br />

- Roro 0% %/jaar Aanname<br />

- Overige stukgoed 0% %/jaar Aanname<br />

- Stukgoed/containers 0% %/jaar Aanname


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

105 Eindrapport<br />

Ruimteaanbod Eenheid Waarde Bronnen en toelichting<br />

Container Niet-container Plan-MER SPHA<br />

Nulalternatief 1 ha 418 604 A1b<br />

Inbreiding ha 439 579 A2<br />

Sluis Deurganckdok ha 418 604 A1b<br />

Nulalternatief 2 ha 699 708 B1<br />

Saeftinghedok plus 2e sluis ha 699 708 B1<br />

Nulalternatief 3 ha 655 681 B3<br />

Kieldrechtdok plus 2e sluis ha 655 681 B3<br />

Deurganckdok ha 294<br />

Deurganckdok bij inbreiding ha 315<br />

Saeftinghedok ha 405<br />

Kieldrechtdok ha 361<br />

Scheepskosten zeeschepen Eenheid Waarde Bronnen en toelichting<br />

Capex - bulk Bulk Vloeibaar<br />

- Schip type 1 - 23.000 DWT USD/dag 7.600 11.020<br />

Doc RS, M. Volgers plus analysis<br />

- Schip type 2 - 27.000 DWT USD/dag 10.200 14.790<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

- Schip type 3 - 74.000 DWT USD/dag 11.900 17.255<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

145,00% Doc RS, M. Volgers<br />

? USD/dag 16.923<br />

Informatie van klant. Hoger dan gegevens M. Volgers<br />

Opex - bulk Bulk Vloeibaar<br />

- Schip type 1 - 23.000 DWT USD/dag 3.800 4.826<br />

- Schip type 2 - 27.000 DWT USD/dag 4.005 5.086<br />

- Schip type 3 - 74.000 DWT USD/dag 4.500 5.715<br />

127%<br />

Specifieke Opex - bulk Bemanning Insurance<br />

- Specifieke Opex per bulk schip USD/dag 1.600 320<br />

- Specifieke Opex per bulk schip USD/dag 1.625 340<br />

- Specifieke Opex per bulk schip USD/dag 1.725 500<br />

Capex - Opex - specifieke schepen Capex Opex<br />

Containerschip (2.500 TEU) USD/dag 14.964 4.700<br />

Containerschip (feeder - 1000 TEU) USD/dag 5.085 2.200<br />

RoRo - 10.000 DWT USD/dag 16.676 3.700<br />

Doc RS, M. Volgers plus analysis (gechecked met Drewry - OK)<br />

Doc RS, M. Volgers (gechecked met Drewry - OK)<br />

Drewry 2005/2006<br />

Drewry 2005/2006<br />

Drewry 2005/2006<br />

Drewry 2005/2006<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

Doc RS, M. Volgers<br />

Brandstifverbruik<br />

Zeevaart (gemiddeld schip, 20.000DWT)<br />

Verbuik ton/dag 25 Clarcksen<br />

Kosten per ton IFO USD/ton 350 http://www.bunkerworld.com/markets/prices/nl/rtm/<br />

IFO kosten per dag euro/dag 6.387<br />

Scheepskosten binnenvaartschepen Eenheid Waarde Bronnen en toelichting<br />

Barge euro/uur/ton 0,0965<br />

euro/km/ton 0,0043<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

Capex (incl opex)<br />

Kosten barge bulk Per uur Per dag, geïndexeerd Verdeling<br />

- klein euro/ton 48,4 1.284<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- middel euro/ton 68,7 1.821 80% NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- groot<br />

Kosten barge vloeibaar<br />

euro/ton 131,7 3.493<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- klein euro/ton 77,0 2.042<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- middel euro/ton 105,2 2.790 20% NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

- groot euro/ton 233,0 6.179<br />

NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (cijfers van 2002)<br />

Gewogen kosten midden barge schip euro/ton 2.015


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

106 Eindrapport<br />

Sluisparameters (voor berekening van wachttijd) Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Aantal schepen per "overall" schutting met 1 sluis 3,27 Kallosluis gege aug en sept 2005 query <strong>MKBA</strong> 2de sluis.xls<br />

Aantal schepen per "overall" schutting met 2 sluizen 4,50 Aanname dat capaciteit Sluis Deurganckdok 1,75 maal groter is dan capaciteit Kallosluis (oppervlakte<br />

sluiskolk is bijna twee maal groter)<br />

% lege schuttingen van beladen schuttingen 13% Startnota<br />

Schuttijd lege schutting 15 min<br />

Schuttijd beladen schutting 55 min<br />

Gemiddelde schuttijd 50 min<br />

Operationele dagen per jaar 326,00<br />

Onderhoud dagen (sluis dicht) 2,5 Aanname<br />

Discount: voorrang 10% Aanname<br />

Discount: planning 0% Aanname<br />

Discount: co-ordinatie 0% Aanname<br />

Maximale utilisation sluis (maximale wachttijd) Gevoeligheid Basis<br />

- maximale wachttijd 4,8 uren 2,5 4,8<br />

- maximale capaciteitsbezetting systeem met 1 sluis 85,0% 75,0% 85,0% Berekening met Poissonmodel<br />

- maximale capaciteitsbezetting systeem met twee sluizen 92,2% 86,5% 92,2% Berekening met Poissonmodel<br />

2 uren wachttijd 0,0835 fractie van etmaal (24 uren)<br />

Vervoersprognose achterlandvervoer Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Verhouding t.o.v. volume maritieme overslag - containers Sommeert niet tot 100%. Rest is transhipment.<br />

- binnenvaart 34% Quick scan, realistisch scenario 2016<br />

- weg 34% Quick scan, realistisch scenario 2016<br />

- spoor 12% Quick scan, realistisch scenario 2016<br />

Verhouding t.o.v. volume maritieme overslag - overige goederen Sommeert niet tot 100%. Rest is transhipment en pijpleiding.<br />

- binnenvaart 35% Verhouding Waaslandhaven achter sluizen (gemiddelde 2000-2006)<br />

- weg 38% Quick scan, realistisch scenario 2016 aangepast voor hogere waargenomen aandeel voor binnenvaart<br />

- spoor 21% Quick scan, realistisch scenario 2016 aangepast voor hogere waargenomen aandeel voor binnenvaart<br />

Gemiddelde afstand in België (binnenlandse bestemmingen en buitenlandse bestemmingen tot aan grens)<br />

- binnenvaart 50 km Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie<br />

- weg 110 km Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie<br />

- spoor 130 km Aanname op basis van vervoersstatistieken van FOD Economie<br />

Gemiddelde afstand<br />

- binnenvaart 200 km EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001)<br />

- weg 110 km EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001)<br />

- spoor 250 km EOS (geciteerd uit Haezendonck 2001)<br />

Gemiddelde lading<br />

- weg 15 ton Aanname<br />

Aandeel buitenlandse voertuigen<br />

- weg 50% Aanname<br />

Omrijafstand in internationaal standpunt (vermeden in projectalternatieven) Gevoeligheid Basis<br />

- binnenvaart 50,0 km 25 50 Aanname op basis van afstanden tot concurrerende havens (100km).<br />

- weg 50,0 km 25 50 Afstand wordt gedeeld door 2, omdat niet 100km een maximum is. Meeste goederenstromen<br />

- spoor 50,0 km 25 50 hebben een kleinere omrijafstand (analoog met halveringsregel).<br />

Directe wachttijdkosten - goederen Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Waarde per ton 700 euro/ton COMEXT (extra-EU-handel van BLEU, 2006, vervoerd via zee)<br />

Interestvoet 15% Aanname. Vereist rendement van private partijen + ontwaarding en verzekering<br />

Waarde per ton per uur 0,0121 euro/ton/uur<br />

Indirecte wachttijdkosten Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Kosten havenarbeid Weekendpremie Verdeling schepen<br />

- Werkweek 7000 euro/gang/shift (8 uur) 85% Nile Dutch (contractkosten)<br />

- Zaterdag 8750 euro/gang/shift (8 uur) 1,25 10% Aanname<br />

- Zondag 10500 euro/gang/shift (8 uur) 1,5 5% Aanname<br />

- Gemiddeld 7350 Verdeling schepen: Presentatie linkeroeverdelays.pdf en Startnota<br />

Teams/shift per schip<br />

- Zeeschepen 4 Nile Dutch (conservatief, 2 per container, 5 per RoRo)<br />

- Barge 0,25 Aanname<br />

Niet kunnen afzeggen van shift 10% 0 Aanname


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

107 Eindrapport<br />

Baten nieuwe containertrafiek (vermeden omrijkosten) Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Vervoerskosten<br />

- Omrijafstand 100 km Antwerpen LO - Rotterdam (Rozenburg): 125km<br />

Antwerpen LO - Zeebrugge: 90km<br />

Antwerpen LO - Vlissingen: 90km<br />

- Kosten per voertuigkm 1,5 euro Aanname<br />

-TEU per voertuig 1,5 TEU Aanname<br />

- Ton per TEU 11 ton Verhouding in haven van Antwerpen<br />

- Ton per voertuig 16,5 ton<br />

- Kosten per tonkm 0,09 euro/tonkm<br />

- Kosten per ton 9,09 euro/ton<br />

Tijdskosten goederen<br />

- Waarde per ton 3500 euro/ton COMEXT (extra-EU-handel van BLEU, 2006, vervoerd via zee), NSTR 9<br />

- Interestvoet 10% Aanname. Vereist rendement van private partijen.<br />

- Aantal uren omrijtijd 1,5 +/- 60 km/uur<br />

- Waarde per ton 0,06 euro/ton<br />

Totaal vervoerskosten + tijdskosten 9,2 euro/ton<br />

Toepassing halveringsregel 4,6 euro/ton<br />

Cost penalty achter sluis<br />

- Cost penalty per container 4,30 euro/container Range: 2,14 6,45 OSC (2006) Toekomstige havenontwikkeling: het voorzien van getijdenterminals versus een<br />

havenontwikkeling achter sluizen, blz 112. Cost penalty hangt van dienst.<br />

- TEU per container 1,50 TEU/container OSC (2006), idem<br />

- Cost penalty per ton 0,26 euro/ton<br />

Basis Gevoeligheid<br />

Flag diepe sluis 0 Ja (diep) = 1, Neen (ondiep) = 0 1 0<br />

Basis Gevoeligheid<br />

Flag containertrafiek achter sluis 1 Ja (mogelijk) = 1; Neen (onmogelijk) = 0 1 0<br />

Flag herbestemming toegelaten 1 Ja (herbestemming toegelaten) = 1, Neen (blijft leeg) = 0<br />

Flag herbestemming container naar niet-container 1<br />

Besparing vaartijd Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Snelheid knopen/uur knopen/km<br />

- Zeeschepen 18 km/uur 10 1,8 MAN Diesel<br />

- Binnenvaartschepen 14,4 km/uur 8 1,8<br />

Afstanden<br />

- Deurgangdok - Kallosluis 6 km Google earth<br />

- Saeftinghedok - Deurgancdok 1,4 km Google earth<br />

Verdeling herkomst en bestemming barges<br />

- Zeekant 60% Quick scan Mobiliteit, p. 46, tabel 8<br />

- Inland 40%<br />

Scheepskosten Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

Binnenvaart 2002 Index 02/07 2007<br />

- Kosten per uur 0,1066 euro/uur/ton vervoerd gewicht 0,0965 1,1051 0,1066 NEA - Factorkosten van goederenverkeer - 2004 (middeldroge bulk, 1 januari 2002, geactualiseerd<br />

naar 2007)<br />

- Kosten per km 0,0048 euro/km/ton vervoerd gewicht 0,0043 1,1051 0,0048 Idem<br />

- Gemiddelde lading 869 ton Gemiddelde 2002-2006 van schuttingen Kallosluis<br />

- Kosten per uur 93 euro/uur Constant gehouden over tijd (productiviteitsstijgingen compenseren toename scheepsgrootte)<br />

- Kosten per km 4 euro/km<br />

Vermeden risico sluisuitval Waarde Eenheid Bronnen en toelichting<br />

Premie voor verzekeren van uitvallen sluis 175.000 Euro/jaar GHA<br />

Nationaal aandeel in scheepvaartbaten Waarde Bronnen en toelichting<br />

Nationaal aandeel in scheepvaartbaten 38% 38% Alle baten vloeien uiteindelijk naar ontvanger van goederen. Onderstelling: 2/3 van invoerstromen (op<br />

basis van aanvoer LO achter sluizen in 2006)


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

108 Eindrapport<br />

Havenrechten Waarde Eenheid Index 04/07 Bronnen en toelichting<br />

Zeevaart 0,54 euro/ton maritieme overslag 0,51 1,07 0,54 Omzet zeevaart- en binnenvaartechten per ton maritieme overslag jaarrekening 2004, geactualiseerd<br />

Netwerkeffecten achterlandvervoer Waarde Eenheid STM 2005 Index 05/07 2007 Bronnen en toelichting<br />

Wegvervoer (gemiddelde vrachtwagens)<br />

- Congestie 38,11 eurocent per voertuigkilometer 35,57 1,072 38,11 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Infrastructuur (slijtage) 0,06 eurocent per voertuigkilometer 0,06 1,036 0,06 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Belastinginkomsten (verkeersbelasting, brandstofaccijzen,...) -9,67 eurocent per voertuigkilometer -9,02 1,072 -9,67 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Brandstofaccijnzen -7,59 eurocent per voertuigkilometer -7,08 1,072 -7,59 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

Spoorvervoer<br />

- Congestie 0,02 eurocent per tonkilometer 0,02 1,072 0,02 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Exploitatietekorten 1,69 eurocent per tonkilometer 1,63 1,036 1,69 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

Bruto indirecte effecten bouwnijverheid Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

"Directe" indirecte effecten<br />

- Bruto toegevoegde waarde 400 euro/1000 euro bestedingen 402 Bruto toegevoegde waarde/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

- Netto toegevoegde waarde 360 euro/1000 euro bestedingen 361 Netto toegevoegde waarde/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

- Loonkosten werknemers 230 euro/1000 euro bestedingen 226 Beloning werknemers/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

- Terugvloei naar de overheid 130 euro/1000 euro bestedingen 129 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten)<br />

- Nettoloon werknemers 125 euro/1000 euro bestedingen 124 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie)<br />

- Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen 7,5 aantal/miljoen euro bestedingen 7,5 Aantal werkzame personen/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

- Werkgelegenheid werknemers 6,0 aantal/miljoen euro bestedingen 6,0 Aantal werknemers/Productie * Leontief-inverse bouwnijverheid<br />

"Indirecte" indirecte effecten (nationale toeleveringen)<br />

- Bruto toegevoegde waarde 290 euro/1000 euro bestedingen 287 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

- Netto toegevoegde waarde 240 euro/1000 euro bestedingen 236 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

- Loonkosten werknemers 150 euro/1000 euro bestedingen 152 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

- Terugvloei naar de overheid 85 euro/1000 euro bestedingen 85 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten)<br />

- Nettoloon werknemers 85 euro/1000 euro bestedingen 84 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie)<br />

- Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen 4,1 aantal/miljoen euro bestedingen 4,1 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

- Werkgelegenheid werknemers 3,5 aantal/miljoen euro bestedingen 3,4 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000<br />

Bruto indirecte effecten overslagbedrijven<br />

"Directe" indirecte effecten<br />

Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

- Bruto toegevoegde waarde 18,0 euro/ton maritiem overslagvolume 18,2 NBB, Economisch belang havens 2005<br />

- Netto toegevoegde waarde 11,0 euro/ton maritiem overslagvolume 10,7 Verhouding netto en bruto toegevoegde waarde in vervoerondersteunde activiteiten (Nationale<br />

Rekeningen)<br />

- Loonkosten werknemers 8,5 euro/ton maritiem overslagvolume 8,5 Verhouding loonkosten en bruto toegevoegde waarde in vervoerondersteunende activiteiten<br />

(Nationale Rekeningen)<br />

- Terugvloei naar de overheid 4,3 euro/ton maritiem overslagvolume 4,3 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten)<br />

- Nettoloon werknemers 4,7 euro/ton maritiem overslagvolume 4,7 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie)<br />

- Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen 157 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 157 Verhouding werkzame personen en werknemers in vervoerondersteunende activiteiten (Nationale<br />

Rekeningen)<br />

- Werkgelegenheid werknemers 154 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 154 NBB, Economisch belang havens 2005<br />

"Indirecte" indirecte effecten (nationale toeleveringen) IO 2000 NBB 2005<br />

- Bruto toegevoegde waarde 19,5 euro/ton maritiem overslagvolume 25,8 19,5 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005<br />

- Netto toegevoegde waarde 11,5 euro/ton maritiem overslagvolume 15,6 11,5 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005<br />

- Loonkosten werknemers 9,1 euro/ton maritiem overslagvolume 10,3 9,1 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005<br />

- Terugvloei naar de overheid 4,6 euro/ton maritiem overslagvolume 5,7 4,6 45% van loonkosten + 20% (netto toegevoegde waarde - loonkosten)<br />

- Nettoloon werknemers 5,0 euro/ton maritiem overslagvolume 5,7 5,0 55% van loonkosten (op basis van gegevens voor totale Belgische economie)<br />

- Werkgelegenheid werknemers+zelfstandigen 214 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 253 214 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005<br />

- Werkgelegenheid werknemers 209 aantal/miljoen ton maritiem overslagvolume 212 209 Multiplier berekend met input-outputtabel 2000 / NBB 2005


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

109 Eindrapport<br />

Netto indirecte effecten Waarde Bronnen en toelichting<br />

Bouwnijverheid<br />

- Vraagelasticiteit -0,5 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Aanbodselasticiteit 0,25 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Netto effect/bruto effect 33% = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)<br />

Overslagbedrijven<br />

- Vraagelasticiteit -0,8 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Aanbodselasticiteit 0,25 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Netto effect/bruto effect 24% = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)<br />

Nationale toeleveringen<br />

- Vraagelasticiteit -0,6 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Aanbodselasticiteit 0,25 Aanname op basis van Rubberecht (2000) en Debisschop (2001)<br />

- Netto effect/bruto effect 29% = aanbodselasticiteit/(aanbodselasticiteit-vraagelasticiteit)<br />

Alternatieve rekenwijze - uitdoving indirecte effecten na x jaar<br />

- Aantal jaren (x) 10<br />

- Discontovoet 4%<br />

- Contante waarde van batenstroom van x jaren 8,44<br />

Werkgelegenheidsbaten bouwnijverheid Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

Gemiddelde werkloosheidsuitkering 10.500 euro/persoon/jaar 10.351 Gegevens Belgostat<br />

"Directe" werkgelegenheidsbaten<br />

- Loonkosten 38.000 euro/persoon/jaar 37.894 Zie directe effecten bouwnijverheid<br />

- Nettoloon 21.000 euro/persoon/jaar 20.842 55% van loonkosten per werknemer<br />

- Opportuniteitskosten arbeid 5.250 euro/persoon/jaar 5.246 Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering<br />

- Werkgelegenheidsbaten 32.750 euro/persoon/jaar 32.649 Loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

- Waarvan voor overheid 17.000 euro/persoon/jaar<br />

-Waarvan voor particulieren 15.750 euro/persoon/jaar<br />

"Indirecte" werkgelegenheidsbaten (nationale toeleveringen)<br />

- Loonkosten 45.000 euro/persoon/jaar 44.781 Zie indirecte effecten bouwnijverheid<br />

- Nettoloon 25.000 euro/persoon/jaar 24.629 55% van loonkosten per werknemer<br />

- Opportuniteitskosten arbeid 7.250 euro/persoon/jaar 7.139 Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering<br />

- Werkgelegenheidsbaten 37.750 euro/persoon/jaar 37.641 Loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

- Waarvan voor overheid 20.000 euro/persoon/jaar<br />

-Waarvan voor particulieren 17.750 euro/persoon/jaar<br />

Werkgelegenheidsbaten overslagbedrijven Waarde Eenheid Hulpberekeningen Bronnen en toelichting<br />

Gemiddelde werkloosheidsuitkering 10.500 euro/persoon/jaar 10.351 Gegevens Belgostat<br />

"Directe" werkgelegenheidsbaten<br />

- Loonkosten 55.000 euro/persoon/jaar 55.270 Zie directe effecten overslagbedrijven<br />

- Nettoloon 30.500 euro/persoon/jaar 30.399 55% van loonkosten per werknemer<br />

- Opportuniteitskosten arbeid 10.000 euro/persoon/jaar 10.024 Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering<br />

- Werkgelegenheidsbaten 45.000 euro/persoon/jaar 45.246 Loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

- Waarvan voor overheid 24.500 euro/persoon/jaar<br />

-Waarvan voor particulieren 20.500 euro/persoon/jaar<br />

"Indirecte" werkgelegenheidsbaten (nationale toeleveringen)<br />

- Loonkosten 48.500 euro/persoon/jaar 48.469 Zie indirecte effecten overslagbedrijven<br />

- Nettoloon 26.500 euro/persoon/jaar 26.658 55% van loonkosten per werknemer<br />

- Opportuniteitskosten arbeid 8.000 euro/persoon/jaar 8.154 Helft van verschil tussen nettoloon en werkloosheidsuitkering<br />

- Werkgelegenheidsbaten 40.500 euro/persoon/jaar 40.315 Loonkosten <strong>–</strong> opportuniteitskosten arbeid<br />

- Waarvan voor overheid 22.000 euro/persoon/jaar<br />

-Waarvan voor particulieren 18.500 euro/persoon/jaar<br />

Externe effecten Waarde Eenheid STM 2005 Index 05/07 2007 Bronnen en toelichting<br />

Binnenvaart<br />

- Luchtkwaliteit 0,50 eurocent per tonkilometer 0,60 0,970 0,58 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Klimaat 0,06 eurocent per tonkilometer 0,06 1,036 0,06 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Ongevallen 0,01 eurocent per tonkilometer 0,01 1,072 0,01 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Geluid - eurocent per tonkilometer 0,00 1,072 0,00 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

Wegvervoer (gemiddelde zware vrachtwagen)<br />

- Luchtkwaliteit 3,61 eurocent per voertuigkilometer 5,12 0,704 3,61 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Klimaat 0,94 eurocent per voertuigkilometer 0,91 1,036 0,94 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Ongevallen 8,23 eurocent per voertuigkilometer 7,68 1,072 8,23 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Geluid 3,26 eurocent per voertuigkilometer 3,04 1,072 3,26 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

Spoorvervoer<br />

- Luchtkwaliteit 0,32 eurocent per tonkilometer 0,31 1,036 0,32 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Klimaat 0,06 eurocent per tonkilometer 0,06 1,036 0,06 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Ongevallen 0,12 eurocent per tonkilometer 0,11 1,072 0,12 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek<br />

- Geluid 0,10 eurocent per tonkilometer 0,09 1,072 0,10 Geactualiseerde gegevens uit Standaardmethodiek


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage C TOELICHTING BIJ KENGETALLEN VOOR DE DIRECTE NETWERKEFFECTEN<br />

Voor de berekening van de directe netwerkeffecten wordt gebruik gemaakt van<br />

kengetallen uit de Standaardmethodiek (Resource Analysis en RebelGroup Advisory,<br />

2006) In deze bijlage worden de bronnen van de kengetallen toegelicht.<br />

De kengetallen in de Standaardmethodiek zijn uitgedrukt in prijzen van 2005. In de <strong>MKBA</strong><br />

van de tweede maritieme toegang zijn ze geactualiseerd tot 2007 op de wijze die in de<br />

hoofdtekst uitgelegd is.<br />

C.1 Wegvervoer<br />

Tabel 42 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename<br />

van het achterlandvervoer over de weg (in geval van een daling van het<br />

achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken). Merk op dat<br />

de infrastructuurkosten in Tabel 42 enkel op het gebruik slaan (d.w.z. slijtage). De kosten<br />

van eventuele aanvullende infrastructuurinvesteringen (of van vervroeging van<br />

investeringen) die het zeehavenproject nodig maakt, moeten apart begroot worden.<br />

Tabel 42 Marginale netwerkkosten van wegvervoer<br />

110 Eindrapport<br />

(eurocent per voertuigkilometer, prijzen van 2005)<br />

Voertuigcategorie Congestie<br />

Lichte<br />

vrachtwagen<br />

Zware<br />

vrachtwagen<br />

Infrastructuur<br />

(slijtage)<br />

Belastingsinkomsten<br />

(= baat of negatieve kost )<br />

Accijns Totaal*<br />

Diesel 31,67 0,00 -4,57 -5,36<br />

LPG 31,67 0,00 -1,95 -3,25<br />

Benzine 31,67 0,00 -9,39 -10,39<br />

Diesel 42,23 0,15 -10,96 -14,81<br />

Gemiddelde vrachtwagens 35,57 0,06 -7,08 -9,02<br />

* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten,<br />

voor binnenlandse voertuigen de totale belastingen op vrachtwagenverkeer.<br />

Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit De Ceuster (2004). Zie toelichting in tekst.<br />

De bedragen in Tabel 42 zijn gebaseerd op De Ceuster (2004). De oorspronkelijke<br />

bedragen in prijzen van 2002 zijn omgezet in prijzen van 2005 met behulp van de BBPdeflator.<br />

De waarden van de effecten op congestie en de marginale belastinginkomsten<br />

werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met een<br />

elasticiteit van 0,75.<br />

De vraag stelt zich of we moeten rekenen met de totale belastingopbrengsten per<br />

voertuigkilometer (inbegrepen vaste of jaarlijkse belastingen per voertuig), of enkel met<br />

de brandstofaccijnzen. Het antwoord hangt af van het feit of de extra vervoersprestaties<br />

door de bestaande vrachtwagens geleverd worden, dan wel of er aanvullende<br />

vrachtwagens ingezet worden. In het algemeen kunnen we hier geen uitspraak over


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

doen. Bovendien moeten we rekening houden met het deel van de belastingen dat naar<br />

het buitenland afvloeit (bijvoorbeeld inschrijvingsbelastingen). Op basis van<br />

bovenstaande overwegingen besluiten we tot een compromis waarbij we voor<br />

buitenlandse voertuigen enkel de brandstofaccijnzen over de in België afgelegde afstand<br />

meenemen, en voor binnenlandse voertuigen de totale extra belastinginkomsten.<br />

Voor toekomstige jaren moeten de getallen in Tabel 42 aangepast worden aan de stijging<br />

van het inkomen per hoofd, waardoor sommige kosten toenemen. Tabel 43 beschrijft de<br />

aannames omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per voertuigkilometer.<br />

Tabel 43 Toekomstige evolutie van de marginale netwerkkosten van wegvervoer<br />

111 Eindrapport<br />

Netwerkeffect Toekomstige evolutie van netwerkkosten per voertuigkilometer<br />

Congestie + 1,5% per jaar (75% van groei van BBP per hoofd)<br />

Infrastructuur Constant<br />

Marginale belastingsinkomsten + 1,5% per jaar (75% van groei van BBP per hoofd)<br />

Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur<br />

Congestiekosten bestaan uit tijdskosten. We mogen verwachten dat de tijdswaardering<br />

van personen toeneemt met het inkomen. Beschouw eerst deelnemers aan het verkeer<br />

die werken (beroepschauffeurs, zakelijke reizigers). In een eerste benadering stijgt de<br />

waarde van hun reistijd proportioneel met het loon. De werkelijke stijging kan iets lager<br />

zijn indien de productiviteit van de reistijd toeneemt (ten gevolge van verbeteringen van<br />

mobiele communicatie). Ook de waarde van vrije tijd is gerelateerd aan het inkomen. Hoe<br />

hoger het inkomen, hoe groter de consumptiemogelijkheden tijdens de vrije tijd. Dit<br />

suggereert dat de waarde van de vrije tijd evolueert met de consumptie per hoofd.<br />

Op lange termijn moeten het BBP per hoofd, de consumptie per hoofd en de lonen<br />

ongeveer even snel groeien, maar er kunnen op korte en middellange termijn verschillen<br />

optreden. In België blijft de stijging van de lonen en van de consumptie reeds gedurende<br />

een decennium achter op het BBP, en ook in de volgende vijf jaren wordt hetzelfde beeld<br />

verwacht. Om de zaken echter niet te compliceren hanteren we het BBP per hoofd als de<br />

enige inkomensmaatstaf.<br />

Onderzoeken beschouwen doorgaans ook de relatie tussen de reistijdwaarde en het BBP<br />

per hoofd. Zij vinden een elasticiteit tussen 0,5 en 1. 42 Met andere woorden: indien het<br />

BBP per hoofd stijgt met 1%, dan stijgt de reistijdwaarde met 0,5 tot 1%. Eén van de<br />

redenen waarom de elasticiteit ten opzichte van het BBP lager dan 1 bedraagt, is het feit<br />

dat een deel van de tijdskosten betrekking op de voertuigen (afschrijving) en de goederen<br />

(in geval van goederenvervoer). Deze kosten blijven constant in reële termen.<br />

Op basis van bovenstaande bevindingen nemen we aan dat de congestiekosten stijgen<br />

met 75% van de groei van het BBP per hoofd. Voor de toekomstige evolutie van het reële<br />

BBP per hoofd gaan we uit van een groeivoet van 2% per hoofd. Dit komt overeen met<br />

het groeipercentage in de prognoses voor de periode 2006-2011 van het Planbureau<br />

(2006). Bijgevolg nemen de congestiekosten toe met 0,75 x 2% = 1,5% per jaar.<br />

42 Zie De Jong e.a. (2004), Commissariat General du Plan (2001) en Mackie. e.a (2003) voor een overzicht<br />

van resultaten.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De belastinginkomsten groeien in grote lijnen mee met het bruto binnenlands product.<br />

We onderstellen dat het belastingbedrag per voertuigkilometer eveneens toeneemt met<br />

75% van de groei van het BBP per hoofd.<br />

De infrastructuurkosten blijven constant in reële termen. Er is immers geen reden om aan<br />

te nemen dat de eenheidsprijzen van infrastructuurwerken beduidend sneller of trager<br />

dan het algemene prijspeil zouden stijgen.<br />

C.2 Spoorvervoer<br />

Tabel 44 toont de kengetallen voor de bepaling van de netwerkkosten van een toename<br />

van het achterlandvervoer met het spoor (in geval van een daling van het<br />

achterlandvervoer gelden dezelfde kengetallen met een omgekeerd teken).<br />

Tabel 44 Marginale netwerkkosten van spoorvervoer<br />

112 Eindrapport<br />

(eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005)<br />

Congestie Infrastructuur<br />

Kengetal 2005 0,02 1,63<br />

Toekomstige evolutie 75% van BBP per hoofd Constant<br />

Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004) en NMBS (2003). Zie tekst voor toelichting.<br />

De kengetallen in Tabel 44 zijn gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004) (congestie)<br />

en op eigen berekeningen met gegevens van de NMBS (infrastructuurkosten).<br />

Het spoorvervoer wordt op structurele wijze gesubsidieerd door de overheid, waardoor de<br />

maatschappelijke kosten hoger zijn dan de aangerekende transportprijs. Het verschil<br />

tussen beide moet in de <strong>MKBA</strong> als een kostenpost ingebracht worden.<br />

We beschouwen enkel de bijdrage van de staat in de infrastructuur (668 miljoen euro in<br />

2003). Hiervan rekenen we 18% toe aan het goederenvervoer (in verhouding tot het<br />

aantal treinkilometer) en delen door het aantal tonkilometer. 43<br />

Investeringen in spoorinfrastructuur die in de projectdefinitie opgenomen zijn, vallen<br />

buiten deze regel. De kosten van deze infrastructuur zijn immers al in de projectkosten<br />

begrepen.<br />

C.3 Binnenvaart<br />

De marginale netwerkkosten van de binnenvaart zijn vrijwel gelijk aan nul. Ook in de<br />

toekomst blijft dit zo.<br />

43 Op basis van NMBS, Statistisch Jaarboek 2003.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

De inschatting van de marginale congestiekosten van het binnenvaartvervoer is<br />

overgenomen van De Nocker. en Broekx (2004). Op dit moment bedragen deze kosten<br />

quasi nul. Men mag aannemen dat bij toenemend binnenvaartvervoer op sommige<br />

knelpunten congestie zal ontstaan. Het is echter niet mogelijk om deze te kwantificeren,<br />

zodat ook voor de toekomst een waarde van nul aangehouden wordt.<br />

De kosten van het onderhoud en de uitbating van het binnenvaartnetwerk variëren niet in<br />

functie van het gebruik (d.w.z. de kosten blijven ongeveer dezelfde, ongeacht het aantal<br />

schepen dat van de vaarwegen gebruik maakt). De marginale infrastructuurkosten zijn<br />

dan gelijk aan nul.<br />

113 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage D TOELICHTING BIJ KENGETALLEN VOOR DE EXTERNE <strong>KOSTEN</strong> VAN HET<br />

ACHTERLANDVERVOER<br />

Voor de berekening van de externe kosten wordt gebruik gemaakt van kengetallen uit de<br />

Standaardmethodiek (Resource Analysis en RebelGroup Advisory, 2006) In deze bijlage<br />

worden de bronnen van de kengetallen toegelicht.<br />

De kengetallen in de Standaardmethodiek zijn uitgedrukt in prijzen van 2005. In de <strong>MKBA</strong><br />

van de tweede maritieme toegang zijn ze geactualiseerd tot 2007 op de wijze die in de<br />

hoofdtekst uitgelegd is.<br />

D.1 Wegvervoer<br />

Tabel 45 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer over de weg.<br />

Tabel 45 Marginale externe kosten van wegvervoer<br />

114 Eindrapport<br />

(eurocent per voertuigkilometer, prijzen van 2005)<br />

Voertuigcategorie<br />

Lichte<br />

vrachtwagen<br />

Zware<br />

vrachtwagen<br />

Luchtkwaliteit<br />

Klimaat Ongevallen Geluid Totaal<br />

Diesel 2,79 0,59 3,65 3,25 10,29<br />

LPG 0,45 1,05 3,65 3,25 8,40<br />

Benzine 0,59 0,65 3,65 3,25 8,14<br />

Diesel<br />

9,42 1,43 14,54 2,69 28,07<br />

Gemiddelde vrachtwagens 5,12 0,91 7,68 3,04 16,75<br />

* Voor buitenlandse voertuigen gebruiken we de enkel accijnsinkomsten,<br />

voor binnenlandse voertuigen de totale belastingen op vrachtwagenverkeer.<br />

Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit De Ceuster (2004). Zie tekst voor toelichting.<br />

De bedragen in Tabel 45 zijn grotendeels gebaseerd op De Ceuster (2004). De enige<br />

uitzondering betreft de ongevalkosten, die hieronder nader besproken worden.<br />

De oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2002 zijn omgezet in prijzen van 2005 met<br />

behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen,<br />

geluidshinder en de marginale belastinginkomsten werden daarenboven aangepast aan<br />

de stijging van het BBP per hoofd met een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de<br />

eenheidswaarden van deze effecten aan het inkomensniveau gerelateerd zijn.<br />

Ongevalkosten<br />

Voor de ongevalkosten hebben we de waarden van De Ceuster (2004) niet<br />

overgenomen. Zij definiëren externe kosten vanuit de invalshoek van het<br />

vervoerssysteem, inbegrepen personenverkeer. De meeste ongevalkosten zijn in dat<br />

geval intern.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Wij beschouwen de externe kosten van het vrachtverkeer. Een individuele extra<br />

vrachtwagen die in het verkeer komt, veroorzaakt twee soorten van externe effecten:<br />

115 Eindrapport<br />

• niet-inzittende slachtoffers bij constante kans op verkeersongevallen;<br />

• toename van de kans op verkeersongevallen ten gevolge van de stijging van de<br />

verkeersdrukte.<br />

De eerste factor schatten we in aan de hand van de verhouding tussen het aantal<br />

inzittende en niet-inzittende slachtoffers (zie Tabel 46). Het tweede effect beschouwen<br />

we als onsignificant wegens gebrek aan gegevens die het tegendeel aantonen.<br />

Tabel 46 Aantal niet-inzittende slachtoffers per inzittend slachtoffer<br />

Dodelijke slachtoffers Gewonden<br />

Licht vrachtvervoer 2 2<br />

Zwaar vrachtvervoer 13 7<br />

Bron: Gemiddelde waarde in Nederland over periode 1996-2005 (AVV, 2006)<br />

De kans op overlijden en verwonding van inzittenden per voertuigkilometer nemen we<br />

over uit De Ceuster (2004). Voor de inzittenden rekenen we externe kosten aan uit de<br />

kolom "kosten voor de rest van de samenleving" in Tabel 47. Voor de niet inzittenden<br />

rekenen we de totale ongevalkosten aan.<br />

Tabel 47: Kengetallen voor de waardering van slachtofferkosten<br />

(Euro, prijzen van 2005)<br />

Persoonlijke kosten<br />

Kosten voor de rest<br />

van de samenleving<br />

Totale kosten<br />

Dodelijk slachtoffer 1.670.000 160.000 1.830.000<br />

Zwaargewonde 217.000 25.000 242.000<br />

Lichtgewonde 16.700 2.800 19.500<br />

Bron: Berekeningen op basis van gegevens uit Nellthorpe e.a., 2001.<br />

Voor toekomstige jaren moeten de getallen in Tabel 45 aangepast worden aan de<br />

technologische evolutie (waardoor de emissies dalen) en aan de stijging van het inkomen<br />

per hoofd (waardoor sommige kosten toenemen). Tabel 48 beschrijft de aannames<br />

omtrent de toekomstige evolutie van de externe kosten per voertuigkilometer.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 48 Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van wegvervoer<br />

116 Eindrapport<br />

Extern effect Toekomstige evolutie van externe kosten per voertuigkilometer<br />

Luchtkwaliteit Daling met 80% in de periode tot 2010. Nadien constant.<br />

Klimaat Constant<br />

Ongevallen 75% van BBP per hoofd<br />

Geluid 75% van BBP per hoofd<br />

Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor<br />

toelichting.<br />

De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en<br />

luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker en Broekx (2004) overgenomen.<br />

De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting<br />

over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.<br />

D.2 Spoorvervoer<br />

Tabel 49 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer met het spoor.<br />

Tabel 49 Marginale externe kosten van spoorvervoer<br />

(eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005)<br />

Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen Geluid Totaal<br />

Trein (diesel) 1,26 0,13 0,11 0,09 1,59<br />

Trein (elektrisch) 0,03 0,04 0,11 0,09 0,27<br />

Trein (gemiddeld) 0,31 0,06 0,11 0,09 0,57<br />

Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004). Zie tekst voor toelichting.<br />

De bedragen in Tabel 49 zijn gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004). De<br />

oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2004 zijn omgezet in prijzen van 2005 met<br />

behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen en<br />

geluidshinder werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met<br />

een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de eenheidswaarden van deze effecten aan<br />

het inkomensniveau gerelateerd zijn.<br />

Tabel 50 beschrijft de aannames over de toekomstige evolutie van die externe kosten.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 50 Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van spoorvervoer<br />

117 Eindrapport<br />

Extern effect Toekomstige evolutie van externe kosten per tonkilometer<br />

Luchtkwaliteit Dieseltreinen: constant tot 2010; daarna daling tot 7% van het<br />

oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant.<br />

Klimaat Constant<br />

Elektrische treinen: constant<br />

Ongevallen 75% van BBP per hoofd<br />

Geluid 75% van BBP per hoofd<br />

Gemiddelde: constant tot 2010; daarna daling tot 13% van het<br />

oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant<br />

Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor<br />

toelichting.<br />

De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en<br />

luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker. en Broekx (2004) overgenomen.<br />

De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting<br />

over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.<br />

D.3 Binnenvaart<br />

Tabel 51 toont de kengetallen voor de bepaling van de externe kosten van veranderingen<br />

in het achterlandvervoer met de binnenvaart.<br />

Tabel 51 Marginale externe kosten van binnenvaartvervoer<br />

(eurocent per tonkilometer, prijzen van 2005)<br />

Luchtkwaliteit Klimaat Ongevallen Geluid Totaal<br />

Binnenvaart 0,60 0,06 0,01 0,00 0,67<br />

Bron: Berekeningen op basis van De Nocker. en Broekx (2004). Zie tekst voor toelichting.<br />

De bedragen in Tabel 51 zijn grotendeels gebaseerd op De Nocker. en Broekx (2004).<br />

De enige uitzondering betreft de ongevalkosten. We hebben de externe ongevalkosten<br />

van het binnenvaartvervoer berekend op dezelfde wijze als voor het wegvervoer op basis<br />

van ongevallenstatistieken van AVV (2004). We hebben dus ook rekening gehouden met<br />

niet-opvarende slachtoffers (bijvoorbeeld op recreatieve vaartuigen). Gezien het zeer<br />

lage aantal ongevallen in de binnenvaart blijven de externe ongevalkosten onsignificant.<br />

De oorspronkelijke bedragen in prijzen van 2004 zijn omgezet in prijzen van 2005 met<br />

behulp van de BBP-deflator. De waarden van de effecten op congestie, ongevallen en<br />

geluidshinder werden daarenboven aangepast aan de stijging van het BBP per hoofd met<br />

een elasticiteit van 0,75. We onderstellen dat de eenheidswaarden van deze effecten aan<br />

het inkomensniveau gerelateerd zijn.<br />

Tabel 52 beschrijft de aannames over de toekomstige evolutie van die externe kosten.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Tabel 52 Toekomstige evolutie van de marginale externe kosten van binnenvaartvervoer<br />

118 Eindrapport<br />

Extern effect Toekomstige evolutie van externe kosten per tonkilometer<br />

Luchtkwaliteit Daling tot 84% van oorspronkelijke niveau in 2010 en tot 7% van het<br />

oorspronkelijke niveau in 2020; nadien constant.<br />

Klimaat Constant<br />

Ongevallen 75% van BBP per hoofd<br />

Geluid Constant<br />

Bron: Aannames over inkomenselasticiteit van effecten op basis van wetenschappelijke literatuur. Zie tekst voor<br />

toelichting.<br />

De aannames over de toekomstige evolutie van de externe kosten voor klimaat en<br />

luchtkwaliteit hebben we uit De Nocker. en Broekx (2004) overgenomen.<br />

De toekomstige evolutie van de andere externe kosten is gebaseerd op onze inschatting<br />

over hun elasticiteit ten opzichte van het BBP per hoofd.


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage E PROJECT<strong>KOSTEN</strong><br />

Zie apart document van SBE.<br />

119 Eindrapport


Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

Bijlage F MONTE CARLO SIMULATIES <strong>–</strong> KANSVERDELING VAN NCW<br />

120 Eindrapport<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Inbreiding <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=7,431382E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5<br />

Values in Billions<br />

10,1% 89,9%<br />

0<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Inbreiding <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=2,207852E+09<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 0 1 2 3 4 5 6 7<br />

Values in Billions<br />

2,59% 97,41%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

121 Eindrapport<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

Mean=5,597318E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-1 0 1 2 3 4<br />

Values in Billions<br />

16,77% 83,23%<br />

0<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=1,512687E+09<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 0 1 2 3 4 5 6 7 8<br />

Values in Billions<br />

7,41% 92,59%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Values in 10^ -9<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

122 Eindrapport<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

2,500<br />

2,000<br />

1,500<br />

1,000<br />

0,500<br />

0<br />

Mean=2,335426E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-0,8 -0,6 -0,4 -0,2 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4<br />

Values in Billions<br />

16,95% 83,05%<br />

0<br />

Beleidsscenario A <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

0,000<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5<br />

Values in Billions<br />

Mean=8,188744E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

10,64% 89,36%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Values in 10^ -9<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

123 Eindrapport<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

2,500<br />

2,000<br />

1,500<br />

1,000<br />

0,500<br />

0<br />

Mean=1,428392E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-0,8 -0,4 0 0,4 0,8 1,2<br />

Values in Billions<br />

23,89% 76,11%<br />

0<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

Mean=6,001145E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5<br />

Values in Billions<br />

10,58% 89,42%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

124 Eindrapport<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

2,500<br />

2,000<br />

1,500<br />

1,000<br />

0,500<br />

0<br />

0,000<br />

-0,8 -0,4 0 0,4 0,8 1,2<br />

Values in Billions<br />

Mean=2,186504E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

17,49% 82,51%<br />

0<br />

Beleidsscenario B1/B2 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe var. <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

Mean=6,853219E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5<br />

Values in Billions<br />

10,75% 89,25%<br />

0


Values in 10^ -10<br />

Values in 10^ -10<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

125 Eindrapport<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=8,678409E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 0 1 2 3 4 5 6 7 8<br />

Values in Billions<br />

13,05% 86,95%<br />

0<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Diepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

4,500<br />

4,000<br />

3,500<br />

3,000<br />

2,500<br />

2,000<br />

1,500<br />

1,000<br />

0,500<br />

0<br />

Mean=1,796419E+09<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-2 3 8 13 18<br />

Values in Billions<br />

7,5% 92,5%<br />

0


Values in 10^ -9<br />

Values in 10^ -10<br />

Geïntegreerde <strong>MKBA</strong>/EEA<br />

voor een tweede maritieme toegang Waaslandhaven<br />

en alle onlosmakelijk ermee verbonden ingrepen<br />

126 Eindrapport<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Nationaal perspectief<br />

1,600<br />

1,400<br />

1,200<br />

1,000<br />

0,800<br />

0,600<br />

0,400<br />

0,200<br />

0<br />

Mean=4,104522E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0,000<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2<br />

Values in Billions<br />

14,31% 85,69%<br />

0<br />

Beleidsscenario B3 <strong>–</strong> Tweede sluis <strong>–</strong> Ondiepe variant <strong>–</strong> Internationaal perspectief<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Mean=9,387185E+08<br />

@RISK Trial Version<br />

For Evaluation Purposes Only<br />

0<br />

-1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5<br />

Values in Billions<br />

10,68% 89,32%<br />

0

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!