6 - Training Registration System
6 - Training Registration System
6 - Training Registration System
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
6 INDELING<br />
9815<br />
DIAGNOSE<br />
REMSCHEMA’S<br />
WERKING REMCOMPONENTEN<br />
REMCOMPONENTEN<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4
INDELING 6<br />
9815
6 DIAGNOSE<br />
Inhoud<br />
INHOUD Bladzijden Datum<br />
1. REMWERKING .................................................................................... 1-1................................... 9815<br />
1.1 Wat wordt er verstaan onder een goede remwerking .................1-1................................... 9815<br />
2. REMDIAGNOSE .................................................................................. 2-1................................... 9815<br />
2.1 Luchtlekkage .............................................................................. 2-1................................... 9815<br />
2.2 Slepen van de remmen ..............................................................2-2................................... 9815<br />
2.3 Afwijkende remvertraging ...........................................................2-4................................... 9815<br />
2.4 Scheeftrekken tijdens remmen ................................................... 2-6................................... 9815<br />
2.5 Ongelijkmatige voeringslijtage .................................................... 2-7................................... 9815<br />
2.6 Remcomfort................................................................................2-8................................... 9815<br />
2.7 Afstemming voor- en achteras van het voertuig ......................... 2-10 ................................. 9815<br />
9815 1<br />
1
1<br />
DIAGNOSE 6<br />
Inhoud<br />
2 9815
6 DIAGNOSE<br />
Remwerking<br />
1. REMWERKING<br />
1.1 WAT WORDT VERSTAAN ONDER EEN<br />
GOED REMMEND VOERTUIG<br />
Wanneer zich problemen voordoen met remmen,<br />
zoals overmatige voertuigslijtage, remtrillingen of<br />
scheefremmen, moet de oorzaak vooral gezocht<br />
worden in een onevenwichtige remkrachtverdeling<br />
over de verschillende assen.<br />
Voorwaarden voor een praktijkgerichte remkrachtverdeling<br />
Het voertuig moet een pneumatische en mechanische<br />
intact remsysteem hebben met voldoende<br />
werking.<br />
Mogelijke oorzaken van een slecht remmend<br />
voertuig:<br />
- De slag van de remkamers is te groot.<br />
- De stand van de remhefbomen is verkeerd.<br />
- De membranen in de remkamers zijn gescheurd.<br />
- De voeringen zijn vet, geglazuurd of geheel<br />
versleten.<br />
- Het mechanische deel van de wielrem loopt<br />
niet soepel.<br />
- Het remsysteem is lek.<br />
- Het leidingsysteem is verstopt.<br />
- Niet alle ventielen werken goed.<br />
Uitgangspunt is het verdelen van de remkrachten<br />
over de assen van het voertuig in dezelfde verhouding<br />
als de asbelastingen.<br />
Daarmee zal ook de temperatuurontwikkeling goed<br />
over de assen verdeeld worden.<br />
9815 1-1<br />
1
1<br />
DIAGNOSE 6<br />
Remwerking<br />
1-2 9815
6 DIAGNOSE<br />
Storing zoeken<br />
2. STORING ZOEKEN<br />
2.1 LUCHTLEKKAGE<br />
Controleer het remschema.<br />
Zorg ervoor dat de druk in de luchtketels<br />
maximaal is.<br />
Luchtlekkage kan tijdens het remmen van het<br />
voertuig en bij stilstand van het voertuig voorkomen.<br />
Controleer per kring (kring 1, kring 2, kring 3 of<br />
kring 4) waar de lekkage is. Probeer of het bijvoorbeeld<br />
het voetremventiel, het parkeerremventiel of<br />
een ander ventiel kan zijn. Probeer eventueel het<br />
lek op te zoeken met een zeepoplossing.<br />
Lekkage aan leidingaansluitingen<br />
Controleer of de koppelingen goed gemonteerd<br />
zijn.<br />
Lekkage aan ventiel<br />
Dit kan via ontluchting of aan het ventielhuis zijn.<br />
Indien de lekkage aan het ventielhuis is, dan lekt<br />
dit ventiel.<br />
Lekkage via ontluchting<br />
Voetremventiel, relaisventiel en handremventiel<br />
(voetrem niet bediend). Maak eerst alle uitgaande<br />
leidingen los (aansluitingen 2, 21, 22, etc).<br />
Indien de lekkage blijft, dan is dit ventiel lek. Indien<br />
de lekkage aan de ontluchting verdwenen is dan<br />
lekt er een ander ventiel.<br />
Loop de uitgaande leidingen na (zie remschema)<br />
en onderzoek de andere ventielen. Controleer ook<br />
de stuurdrukken en eventuele restdrukken op de<br />
andere ventielen.<br />
Overige ontluchtingen (voetrem bediend).<br />
Indien de ontluchtingen lucht doorlaten dan lekt dit<br />
ventiel.<br />
Luchtdichtheid<br />
Als globale norm mag gelden dat een voertuig,<br />
waarvan het remsysteem op de maximale druk is<br />
gebracht, na 48 uur onderbroken stilstand in staat<br />
moet zijn weg te rijden zonder dat eerst het remsysteem<br />
op voldoende druk gebracht moet<br />
worden.<br />
N.B. Sluit de nevenverbruikers en<br />
accessoires altijd aan op kring 4.<br />
9815 2-1<br />
1
1<br />
DIAGNOSE 6<br />
Storing zoeken<br />
2.2 SLEPEN VAN DE REMMEN<br />
Koppel eerst de aanhangwagen af en controleer<br />
het voertuig. Indien bij het voertuig geen slepende<br />
remmen wordt geconstateerd, dan zit het probleem<br />
in de aanhangwagen.<br />
Voertuig met slepende remmen<br />
Voor het oplossen van de klacht zijn er verschillende<br />
mogelijkheden:<br />
- Controleer welke remtrommels na een rit links<br />
of rechts op een as warmer zijn de andere.<br />
Een indicatie voor het blijven slepen van de<br />
remmen is de temperatuur van de remtrommels.<br />
Als deze ongelijk zijn, dan blijft een<br />
wielrem slepen.<br />
- Krik de wielen op en kijk welke remmen<br />
aanlopen. Gebruik de remmen en controleer<br />
of de remmen opnieuw aanlopen. Sluit een<br />
manometer aan op de remcilinder (testnippel).<br />
Met de manometer kan worden nagegaan of<br />
het een pneumatische of een mechanische<br />
oorzaak is. Indien er een restdruk op de<br />
desbetreffende remkamer staat heeft het een<br />
pneumatische oorzaak (voetremventiel niet<br />
gebruikt).<br />
- Gebruik in ieder geval een remmentestbank.<br />
Mechanische oorzaken<br />
- Te krappe speling tussen remschoenen en<br />
remtrommels (bij nieuwe voeringen: let op<br />
zwel).<br />
- Onvoldoende druk in de veerremcilinders.<br />
- Gebroken of te slap geworden terugtrek-veren<br />
tussen de remschoenen.<br />
- Gangbaarheid van S-nokas, remschoenen en<br />
rollen slecht.<br />
- Controleer of de juiste remvoering is gemonteerd.<br />
Pneumatische oorzaken<br />
- Meet de uitgaande drukken van het voetremventiel<br />
(aansluiting 21 en 22).<br />
Indien er wel een restdruk wordt gemeten,<br />
controleer de vrije slag van het voetremventiel.<br />
- Controleer eventueel de tussenliggende<br />
ventielen tussen het voetremventiel en de<br />
remkamers. (Denk aan de relaisventielen,<br />
etc.).<br />
Controleer of deze ventielen een stuurdruk<br />
ontvangen en/of druk uitsturen.<br />
- Controleer of er restdruk op de gele<br />
koppelingskop is. (zet de handrem er niet op).<br />
2-2 9815
6 DIAGNOSE<br />
Storing zoeken<br />
Volgwagenstuurventiel<br />
Indien er een restdruk op de gele koppelingskop<br />
staat en er geen druk aanwezig is op aansluiting 41<br />
en 42 is (41 en 42 losnemen) en volle druk op<br />
aansluiting 43, dan zit het defect in het volgwagenstuurventiel<br />
zelf.<br />
Druk op aansluiting 43 tijdens het rijden is afhankelijk<br />
van hulpparkeerrem uitvoering (zie technische<br />
gegevens).<br />
Druk niet hoog genoeg op aansluiting 43 van het<br />
volgwagenstuurventiel<br />
- Parkeerrrem in de stand rijden stuurt niet<br />
genoeg druk uit.<br />
- Onafhankelijk volgwagenrem stuurt de druk<br />
niet ongelimiteerd uit. Ingestuurde en uitgestuurde<br />
druk moet aan elkaar gelijk zijn.<br />
- Vierkringsbeveiligingsventiel vervuild of<br />
defect.<br />
Als er restdruk op aansluiting 41 en 42 staat, dan<br />
stuurt het voetremventiel druk uit.<br />
Controleer het voetremventiel.<br />
- Controleer of het tweewegventiel druk doorlaat<br />
naar aansluiting 41 of 42. Tweewegventiel is<br />
lek.<br />
- Controleer of het relaisventiel druk doorlaat.<br />
Koppel nu de aanhangwagen weer aan en controleer<br />
de aanhangwagen op slepende remmen.<br />
9815 2-3<br />
1
1<br />
DIAGNOSE 6<br />
Storing zoeken<br />
2.3 AFWIJKENDE REMVERTRAGING<br />
Bij klachten over de remvertraging kan de<br />
remvertaging worden gemeten met een remvertragingsmeter<br />
of op een remmentestbank.<br />
Voorwaarden voor het meten van de remvertraging.<br />
- Controleer de keteldruk.<br />
- Controleer de slag van de remstellers<br />
(zie hoofdstuk controle en afstelling).<br />
- Zorg ervoor dat het voertuig beladen is in de<br />
situatie waarin de klacht optreedt.<br />
De volgende afwijkende remvertragingen kunnen<br />
worden gemeten:<br />
A Afwijkende remvertraging van het voertuig<br />
B Afwijkende remvertraging van de aanhangwagen.<br />
A Afwijkende remvertraging van het voertuig<br />
Mechanische oorzaken<br />
- Controleer de mechanische gangbaarheid van<br />
de S-nokas, remschoenen en -rollen.<br />
- Controleer de dikte van de voering.<br />
- Controleer de toestand van de remvoering op:<br />
- vet<br />
- verkeerd type<br />
- glazuren (komt alleen voor als een<br />
voering laag wordt belast).<br />
Pneumatisch oorzaken<br />
Indien de keteldruk goed is:<br />
- Controleer de uitgestuurde druk van het<br />
voetremventiel.<br />
- Controleer de voorraaddruk, stuurdruk en<br />
uitgaande druk van de ventielen in het remschema.<br />
Werk van de veerremcilinders of<br />
remkamers naar het voetremventiel toe.<br />
Indien de keteldruk te laag is:<br />
- Controleer de uitschakeldruk van de drukregelaar.<br />
2-4 9815
6 DIAGNOSE<br />
Storing zoeken<br />
B. Afwijkende remvertraging van de aanhangwagen<br />
Het gebruik van de onafhankelijke volgwagenrem<br />
(indien gemonteerd) tijdens een proefrit geeft een<br />
aanwijzing of het voertuig, dan wel de aanhangwagen<br />
slecht remt.<br />
Het is ook mogelijk de losbouten van de veerremcilinders<br />
op het voertuig uit te draaien en met de<br />
handrem/noodrem de functie van de onafhankelijke<br />
volgwagenremventiel te laten vervullen.<br />
Het is wettelijk verboden om op de openbare<br />
weg een remproef te doen.<br />
De noodrem van het voertuig functioneert niet<br />
meer, als de losbouten zijn uitgedraaid.<br />
Denk daarom aan de verkeersveiligheid.<br />
Sluit in alle gevallen een manometer op de gele<br />
koppelingskop en controleer de druk die uitgestuurd<br />
wordt.<br />
Wanneer de uitgestuurde druk op de gele<br />
koppelingskop te laag is, dan volgt er een slechte<br />
remvertraging van de aanhangwagen.<br />
De voorijling van het volgwagenstuurventiel moet<br />
dan worden afgesteld.<br />
9815 2-5<br />
1
1<br />
DIAGNOSE 6<br />
Storing zoeken<br />
2.4 SCHEEFTREKKEN TIJDENS REMMEN<br />
- Controleer een klacht over scheefremmen<br />
altijd met een beladen voertuig.<br />
- De neiging tot scheefremmen kan toenemen<br />
naarmate de belasting en daarmee de temperatuur<br />
van de voering hoger wordt.<br />
- Daarom is het noodzakelijk de remkrachten<br />
goed over vooras en achteras te verdelen, om<br />
oververhitting van vooral de vooras te voorkomen.<br />
- Op de remmentestbank mag het verschil<br />
tussen de remkracht links en rechts op een as<br />
niet meer bedragen dan 20%.<br />
Bij scheefremmen maken we onderscheid<br />
tussen:<br />
A Nieuwe remvoeringen<br />
B Ingelopen remvoeringen<br />
Een remvoering is ingelopen als reeds enige<br />
duizenden kilometers met het voertuig gereden is.<br />
A. Nieuwe remmen.<br />
- Controleer of aan beide zijden van de as<br />
afgeschuinde remvoering en hetzelfde type is<br />
gemonteerd.<br />
- Bij nieuwe remmen wordt het scheeftrekken<br />
veelal veroorzaakt door fabriekstoleranties op<br />
de remvoering of door slecht afgedraaide<br />
remvoering.<br />
Hierdoor ontstaat een slecht draagbeeld. Dit<br />
draagbeeld kan gecorrigeerd worden.<br />
B. Ingelopen remmen.<br />
- Als scheefremmen gaat optreden bij reeds<br />
ingelopen remmen zal eerst gezocht<br />
moeten worden naar inmiddels opgetreden<br />
mechanische of pneumatische defecten.<br />
Controleer c.q. corrigeer daarna weer de<br />
remkrachtafstemming.<br />
- Het heeft nu geen zin de voeringen af te<br />
draaien.<br />
Indien een remrollentestbank aanwezig is, meet<br />
dan eerst of er verschil is in remkracht tussen<br />
linker- en rechterzijde van iedere as.<br />
Indien niet, dan wijst dit op dynamische effecten,<br />
welke vooral gezocht moeten worden bij de wielen<br />
en de asophanging.<br />
2-6 9815
6 DIAGNOSE<br />
Storing zoeken<br />
Mechanische oorzaken.<br />
- Controleer de mechanische gangbaarheid van<br />
de S-nokas, remschoenen en remrollen.<br />
- Controleer de dikte van de remvoering.<br />
- Controleer de toestand van de remvoering op:<br />
- vet (deze remvoering altijd vervangen).<br />
- verkeerd type.<br />
- Te sterke/te slappe terugtrekveren.<br />
- Verschillende remstellerlengten.<br />
Pneumatische oorzaken.<br />
- Sluit een manometer aan op zowel de rechter<br />
als de linker remkamer van de as.<br />
- Kijk of de drukken gelijk oplopen.<br />
Als het voertuig in koude toestand goed remt,<br />
maar in warme toestand niet, dan is er<br />
waarschijnlijk sprake van overbelasting.<br />
- Controleer de afstemming van de voor- en<br />
achteras.<br />
- Controleer de afstemming van voertuig en<br />
aanhangwagen.<br />
Remt het voertuig zowel onder koude en warme<br />
omstandigheden niet goed:<br />
- Zie onder mechanische oorzaken.<br />
N.B. Een fuseelagering die niet in orde is, kan<br />
tijdens remmingen het voertuig naar een kant<br />
trekken.<br />
2.5 ONGELIJKMATIGE VOERINGSLIJTAGE<br />
Een verschil in voeringslijtage tussen de assen<br />
onderling kan de volgende oorzaak hebben:<br />
- te groot remdrukverschil tussen de assen.<br />
Bovendien is de remvoeringslijtage sterk afhankelijk<br />
van de transportomstandigheden van het<br />
voertuig (b.v. veel korte ritten).<br />
9815 2-7<br />
1
1<br />
DIAGNOSE 6<br />
Storing zoeken<br />
2.6 REMCOMFORT<br />
A. Remtrillingen<br />
B. Geluid (denk aan piepende remmen).<br />
A. Remtrillingen<br />
Remtrillingen kunnen het gevolg zijn van ovaliteit<br />
van een of meerdere remtrommels van de vooras<br />
en/of de achteras.<br />
De trillingen kunnen worden versterkt door een<br />
onjuiste afstemming.<br />
Deze ovaliteit kan zijn ontstaan door overmatige<br />
warmte-ontwikkeling. Verbetering wordt verkregen<br />
door het uitdraaien van de remtrommels.<br />
Dit dient te gebeuren met wielen, naaf en trommel<br />
tezamen gemonteerd. Wanneer dit niet tezamen<br />
mogelijk is, monteer dan naderhand het wiel<br />
zorgvuldig en haal alle wielmoeren kruislings aan<br />
met het halve aanhaalmoment. Zet ze daarna weer<br />
kruislings en met het juiste aanhaalmoment vast.<br />
Belangrijk<br />
Velg, naaf en trommel moeten natuurlijk op de<br />
vlakken waarop ze elkaar raken geheel schoon en<br />
vlak zijn: geen roest, geen ongelijkmatige verflaag,<br />
geen vuil, geen beschadigingen etc.<br />
Vet de pasrand licht in met vet. Deze vetlaag heeft<br />
tot doel om “vastroesten” van de velg tegen te<br />
gaan.<br />
Wanneer de remmen zijn ingelopen dan beslist<br />
geen voering afdraaien, omdat dit weer tot hetzelfde<br />
probleem kan leiden.<br />
Het bovenvermelde blijft een tijdelijke oplossing als<br />
niet ook de afstemming wordt gecontroleerd c.q.<br />
gecorrigeerd.<br />
Indien de remtrillingen nog steeds niet verdwenen<br />
zijn, dan bestaat nog altijd de mogelijkheid om op<br />
de vooras verzwaarde remtrommels toe te passen.<br />
DAF nr. 0762000.<br />
Deze trommels zitten al op de achterassen.<br />
Deze remtrommel past op de voorassen 130N,<br />
132N, 140N, 142N, 152N, 154N en 172N voor<br />
remafmetingen Ø 420 x 175 mm, met 22,5” schijfwielen.<br />
20” schijfwielen en de opzetring voor 24” Trilex<br />
wielen passen niet om deze remtrommel.<br />
Bij toepassing van deze remtrommel moeten ook<br />
de stofplaten vervangen worden.<br />
2-8 9815
6 DIAGNOSE<br />
Storing zoeken<br />
B. Piepende remmen<br />
Een oorzaak voor het ontstaan van piepende<br />
remmen kunnen lichte remmingen bij niet al te<br />
hoge snelheden zijn of versleten lagering van de<br />
S-nokas/ophanging van de remschoenen.<br />
Een andere oorzaak kan zijn dat de remvoering<br />
foutief geklonken is, hetgeen ertoe leidt dat de<br />
voering foutief tegen de remtrommel aanligt. Dit<br />
kan ertoe leiden dat de klinknagels van de voering<br />
los gaan zitten of dat de voering rondom de klinknagels<br />
loskomt.<br />
Gebruik eventueel vloeibare pakking voor montage<br />
van de voering.<br />
9815 2-9<br />
1
1<br />
DIAGNOSE 6<br />
Storing zoeken<br />
2.7 AFSTEMMING VOOR- EN ACHTERAS<br />
VAN HET VOERTUIG<br />
Afhankelijk van de opbouw van het voertuig kan er<br />
verschil optreden tussen de voeringslijtage van de<br />
diverse assen. DAF BUS streeft ernaar om de<br />
voertuigslijtage van de diverse assen gelijk te laten<br />
verlopen. Wanneer er een groot verschil is kan er<br />
als volgt te werk worden gegaan.<br />
Voer de metingen uit zoals hieronder beschreven.<br />
- Sluit manometers aan op de remkamers van<br />
de achter- en vooras.<br />
Meet bij de in de onderstaande tabel genoemde<br />
referentiewaarden de remdrukken op de<br />
achteras (denk om de betrouwbaarheid van de<br />
manometers).<br />
Remdruk vooras 0,5 0,8 1,0 1,5 2,0 3,0<br />
Remdruk achteras ... ... ... ... ... ...<br />
eerste meting ... ... ... ... ... ...<br />
tweede meting ... ... ... ... ... ...<br />
De gemeten remdruk op de achteras moet bij 1 bar<br />
remdruk op de vooras tussen de 1,0 en 1,25 bar<br />
liggen. Bij afwijkingen hierop onderscheiden we<br />
drie situaties:<br />
- De achterasdruk is hoger dan de voorasdruk.<br />
- De voorasdruk is hoger dan de achterasdruk.<br />
- De drukken zijn gelijk en toch zijn er klachten.<br />
2-10 9815
6 DIAGNOSE<br />
Storing zoeken<br />
De achterasdruk is hoger dan de voorasdruk.<br />
Wanneer dit drukverschil aanzienlijk is (zie tabel)<br />
heeft dat verhoogde voeringslijtage op de achteras<br />
tot gevolg.<br />
Bovendien bestaat bij voertuigen die niet voorzien<br />
zijn van ABS het gevaar dat de ACHTERAS te snel<br />
blokkeert en vervolgens uitbreekt.<br />
De voorasdruk is hoger dan de achterasdruk.<br />
Wanneer dit drukverschil aanzienlijk is (zie tabel)<br />
heeft dat verhoogde voeringslijtage op de vooras<br />
tot gevolg.<br />
Bij het optreden van één van bovenstaande situaties:<br />
- Controleer de ventielen tussen het vierkringsventiel<br />
en de remkamers.<br />
Opmerking:<br />
Controleer nadat onderdelen vervangen/gerepareerd<br />
zijn de remdrukken van de assen opnieuw.<br />
Controleer het slijtageverloop bij de volgende<br />
onderhoudsbeurt.<br />
De drukken liggen binnen de tolerantie en toch<br />
zijn er nog klachten.<br />
De hierboven beschreven metingen zijn statische<br />
metingen, dat wil zeggen het voertuig staat stil.<br />
Tijdens het remmen op de weg (dynamisch) neemt<br />
de belasting op de vooras toe en op de achteras<br />
af. Dit duikeffect kan, afhankelijk van het type<br />
opbouw, versterkt worden.<br />
Het gevolg hiervan is dat er toch klachten blijven<br />
bestaan, hoewel de statische metingen in orde<br />
zijn.<br />
9815 2-11<br />
1
1<br />
DIAGNOSE 6<br />
Storing zoeken<br />
2-12 9815
6 REMSCHEMA’S<br />
Inhoud<br />
INHOUD Bladzijden Datum<br />
1. ALGEMEEN .........................................................................................1-1................................... 9815<br />
1.1 Coderingen op remcomponenten ...............................................1-1................................... 9815<br />
1.2 Overzicht van functies en DIN symbolen .................................... 1-2................................... 9815<br />
1.3 Legenda remschema’s ............................................................... 1-14 ................................. 9815<br />
2. REMSCHEMA’S .................................................................................. 2-1................................... 9815<br />
9815 1<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Inhoud<br />
2 9815
6 REMSCHEMA’S<br />
Algemeen<br />
1. ALGEMEEN<br />
1.1 CODERING OP REMCOMPONENTEN<br />
0 AANZUIG-AANSLUITING<br />
1 ENERGIETOEVOER (DRUK)<br />
2 ENERGIEAFVOER<br />
3 ONTLUCHTING<br />
4 STUUR-AANSLUITING<br />
5 VRIJ<br />
6 VRIJ<br />
7 ANTIVRIES-AANSLUITING<br />
8 SMEEROLIE-AANSLUITING<br />
9 KOELVLOEISTOF-AANSLUITING<br />
Wanneer een aansluiting meerdere functies heeft worden meerdere 1 e cijfers toegekend. Deze worden<br />
van elkaar gescheiden door een horizontaal streepje.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
1 -2<br />
Wanneer meerdere aansluitingen voorkomen met dezelfde functie wordt een tweede cijfer toegevoegd<br />
achter het 1 e cijfer.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
21, 41, 42, 43 etc.<br />
9815 1-1<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Algemeen<br />
1.2 OVERZICHT VAN FUNCTIES EN DIN SYMBOLEN<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
1. Compressor<br />
2. Overstroomventiel (met<br />
volledige terugstroming)<br />
2a. Overstroomventiel zonder<br />
terugstroming<br />
00901B 00902B<br />
01295B<br />
1-2 9815<br />
01296B<br />
01298B 01297B
6 REMSCHEMA’S<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
2b. Overstroomventiel met<br />
beperkte terugstroming<br />
3. Vorstbeveiliger<br />
4. Drukregelaar<br />
4a. Drukregelaar<br />
01300B 01299B<br />
01302B 01301B<br />
01304B 01303B<br />
01305B 013067B<br />
9815 1-3<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
4b. Drukregelaar<br />
5. Terugslagventiel<br />
5a. Terugslagventiel met gesmoorde<br />
terugstroming<br />
7. Luchtketel<br />
01307B<br />
01307B 01308B<br />
00903B 00904B<br />
00945B 00904B<br />
00905B 00906B<br />
1-4 9815
6 REMSCHEMA’S<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
8. Geluidsdemper<br />
10. Tweewegventiel<br />
12. Koppelingskop<br />
13. Snellosventiel<br />
00949B 00950B<br />
00907B 00908B<br />
00909B 00910B<br />
00911B 00912B<br />
9815 1-5<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
14. Remkamer<br />
15. Onafhankelijk<br />
volgwagenremventiel<br />
16. Voetremventiel<br />
16a. Voetremventiel<br />
met retarder<br />
00913B 00914B<br />
01309B 01310B<br />
00915B 00916B<br />
01311B 01312B<br />
1-6 9815
6 REMSCHEMA’S<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
17. Electro-pneumatisch<br />
ventiel<br />
18. Stoplichtschakelaar<br />
19. Lage-druk schakelaar<br />
00917B 00918B<br />
00919B 00920B<br />
00921B 00922B<br />
9815 1-7<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
22. Leidingfilter<br />
26. Motorremventiel<br />
28. Manometer<br />
32. Anti-optel<br />
relaisventiel<br />
1-8 9815<br />
01102B<br />
01470B<br />
01290B<br />
00923B 00924B<br />
02242B 02243B
6 REMSCHEMA’S<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
33. Relaisventiel<br />
34. Tweevlaks relaisventiel<br />
36. Lucht- hydraulisch<br />
hoofdremcilinder<br />
39. Reduceerventiel<br />
00925B 00926B<br />
01313B 01314B<br />
01104B 00948B<br />
01315B 01316B<br />
9815 1-9<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
40. Drukbegrenzingsventiel<br />
44. Waterafblaasventiel<br />
46. Volgwagenstuurventiel<br />
49. Veerremcilinder<br />
00927B 00928B<br />
00929B 00930B<br />
00931B 00932B<br />
00933B 00934B<br />
1-10 9815
6 REMSCHEMA’S<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
50. Parkeerremventiel met<br />
druk-begrenzing,<br />
met volgwagen aansluiting<br />
51. Parkeerremventiel met<br />
drukbegrenzing, zonder<br />
volgwagen aansturing<br />
00935B 00936B<br />
01317B 01318B<br />
9815 1-11<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
52. Parkeerremventiel met<br />
volgwagen aansluiting<br />
62. Noodvul/proefaansluiting<br />
63. Vierkrings beveiligingsventiel<br />
01319B 01320B<br />
00937B 00938B<br />
00939B 00940B<br />
1-12 9815
6 REMSCHEMA’S<br />
Algemeen<br />
Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />
64. Veiligheidsventiel<br />
66. Luchtdroger<br />
00941B 00942B<br />
00943B 00944B<br />
9815 1-13<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Algemeen<br />
1.3 LEGENDA REMSCHEMA’S<br />
NR. COMPONENT<br />
1. Compressor<br />
2. Overstroomventiel (met volledige terugstroming)<br />
2a. Overstroomventiel zonder terugstroming<br />
2b. Overstroomventiel met beperkte terugstroming<br />
3. Vorstbeveiliger<br />
4. Drukregelaar<br />
4a. Drukregelaar<br />
4b Drukregelaar<br />
5. Terugslagventiel<br />
5a Terugslagventiel met gesmoorde terugstroming<br />
7. Luchtketel<br />
8. Geluidsdemper<br />
10. Tweewegventiel<br />
12. Koppelingskop<br />
13. Snellosventiel<br />
14. Remkamer<br />
15. Onafhankelijk volgwagenremventiel<br />
16. Voetremventiel<br />
16a. Voetremventiel met retarder<br />
17. Electro-pneumatisch ventiel<br />
18. Remlichtschakelaar<br />
19. Lage-druk schakelaar<br />
22. Leiding filter<br />
26. Motorremventiel<br />
28. Manometer<br />
32. Anti-optel relaisventiel<br />
33. Relaisventiel<br />
34. Tweevlaks relaisventiel<br />
36. Lucht- hydraulische hoofdremcilinder<br />
39. Reduceerventiel<br />
40. Drukbegrenzingsventiel<br />
44. Waterafblaasventiel<br />
46. Volgwagenstuurventiel<br />
49. Veerremcilinder<br />
50. Parkeerremventiel met drukbegrenzing, met volgwagen aansluiting<br />
51. Parkeerremventiel met drukbegrenzing, zonder volgwagen aansturing<br />
52. Parkeerremventiel met volgwagen aansluiting<br />
62. Noodvul/proefaansluiting<br />
63. Vierkrings beveiligingsventiel<br />
64. Veiligheidsventiel<br />
66. Luchtdroger<br />
1-14 9815
6 REMSCHEMA’S<br />
Remschema’s<br />
2. REMSCHEMA’S<br />
Zie de stamkaart voor het juiste remschema nummer<br />
9815 2-1<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Remschema’s<br />
Drawing : Brake diagram Sheet : 1 of 2<br />
Model : SB 250 Date : 9815<br />
Drawing no. : 1197697/01<br />
2-2 9815
6 REMSCHEMA’S<br />
Remschema’s<br />
Drawing : Brake diagram Sheet : 2 of 2<br />
Model : SB 250 Date : 9815<br />
Drawing no. : 1197697/01<br />
9815 2-3<br />
2
2<br />
REMSCHEMA’S 6<br />
Remschema’s<br />
2-4 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Inhoud<br />
INHOUD Bladzijden Datum<br />
1. BESCHRIJVING COMPONENTEN .....................................................1-1................................... 9815<br />
1.1 Codering van componenten ....................................................... 1-1................................... 9815<br />
1.2 Compressor ............................................................................... 1-2................................... 9815<br />
1.3 Terugslagklep .............................................................................1-3................................... 9815<br />
1.4 Geluidsdemper ........................................................................... 1-5................................... 9815<br />
1.5 Tweewegventiel ..........................................................................1-6................................... 9815<br />
1.6 Koppelingskop ............................................................................ 1-8................................... 9815<br />
1.7 Snellosventiel .............................................................................1-9................................... 9815<br />
1.8 Remkamer ................................................................................. 1-10 ................................. 9815<br />
1.9 Voetremventiel ........................................................................... 1-11 ................................. 9815<br />
1.10 Stoplichtschakelaar ....................................................................1-15 ................................. 9815<br />
1.11 Lagedrukschakelaar ................................................................... 1-16 ................................. 9815<br />
1.12 Anti-optel relaisventiel ................................................................ 1-17 ................................. 9815<br />
1.13 Relaisventiel ............................................................................... 1-22 ................................. 9815<br />
1.14 Drukbegrenzingsventiel ..............................................................1-24 ................................. 9815<br />
1.15 Waterafblaasventiel ....................................................................1-28 ................................. 9815<br />
1.16 Volgwagenstuurventiel ............................................................... 1-29 ................................. 9815<br />
1.17 Veerremcilinder ..........................................................................1-34 ................................. 9815<br />
1.18 Parkeerremventiel ...................................................................... 1-36 ................................. 9815<br />
1.19 Vierkrings beveiligingsventiel .....................................................1-45 ................................. 9815<br />
1.20 Veiligheidsventiel ........................................................................ 1-53 ................................. 9815<br />
1.21 Luchtdroger ................................................................................1-54 ................................. 9815<br />
1.22 Automatische remsteller............................................................. 1-62 ................................. 9815<br />
1.23 Schijfrem RL-85 ......................................................................... 1-64 ................................. 9815<br />
1.24 Schijfrem 4K85 ........................................................................... 1-68 ................................. 9815<br />
9815 1<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Inhoud<br />
2 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1. BESCHRIJVING COMPONENTEN<br />
1.1 CODERING VAN COMPONENTEN<br />
Op de componenten zijn cijfer coderingen aangebracht.<br />
Opbouw van de codering.<br />
1e cijfer:<br />
0 Aanzuigaansluiting<br />
1 Energietoevoer (druk)<br />
2 Energieafvoer<br />
3 Ontluchting<br />
4 Stuuraansluiting<br />
5 vrij<br />
6 vrij<br />
7 Antivriesaansluiting<br />
8 Smeerolieaansluiting<br />
9 Koelvloeistofaansluiting<br />
Wanneer een aansluiting meerdere functies heeft<br />
worden meerdere 1e cijfers toegekend. Deze<br />
worden van elkaar gescheiden door een horizontaal<br />
streepje. Wanneer meerdere aansluitingen<br />
voorkomen met dezelfde functie wordt een tweede<br />
cijfer toegevoegd achter het 1e cijfer.<br />
Toepassingsvoorbeeld<br />
Drukregelaar<br />
Hierin betekent:<br />
1 energietoevoer van de luchtcompressor/<br />
reservoir<br />
21 energieafvoer naar het volgende component<br />
(voorraadtank).<br />
22 energieafvoer naar het volgende component<br />
(stuurdruk naar luchtdroger of antivriespotje)<br />
9815 1-1<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.2 COMPRESSOR<br />
Zie DIN symbool 1 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 911 504 056 0 watergekoeld<br />
Merk: Knorr LP 4823-II/15697<br />
Merk: Knorr LP 4969-II/34404<br />
De compressor is een twee-cylinder uitvoering<br />
met watergekoelde cilinderkop. De aandrijving<br />
gebeurt via een tandwiel vanaf het<br />
nokkenastandwiel.<br />
1-2 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.3 TERUGSLAGVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 5 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Voss 0 233 314 249<br />
Voss 0 233 324 249<br />
Voss 0 233 124 200<br />
Doel<br />
Het terugslagventiel voorkomt het terugstromen<br />
van samengeperste lucht, uit het gedeelte van het<br />
remsysteem dat voorbij het ventiel ligt.<br />
Werking<br />
De samengeperste lucht kan alleen in een richting<br />
(aangegeven via een symbool op het ventiel) het<br />
terugslagventiel passeren (zie pijlrichting bij<br />
afbeelding). Het terugstromen van de lucht wordt<br />
voorkomen doordat de veerbelaste klep, bij drukvermindering<br />
aan de ingang, op de zitting afsluit.<br />
Wanneer de druk stijgt, wordt de klep tegen de<br />
veerdruk in geopend, zodat de samengeperste<br />
lucht kan passeren.<br />
9815 1-3<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0500100006<br />
Uitvoering<br />
Merk: SCHÄFER 40 32 027 M<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 434 014 000<br />
1-4 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.4 GELUIDSDEMPER<br />
Zie DIN symbool 8 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 432 407 060 0 (Type 1)<br />
WABCO 432 407 070 0 (Type 2)<br />
Doel<br />
Het reduceren van ontluchtingsgeruis dat ontstaat<br />
door de ontluchting van de remmen ten gevolge<br />
van hoge luchtsnelheid.<br />
9815 1-5<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.5 TWEEWEGVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 10 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: SOD PVA 27 (Type 1)<br />
Merk: WABCO 534 017 009 0 (Type 1)<br />
Merk: WABCO 434 202 100 0 (Type 2)<br />
Merk: WABCO 434 208 030 0 (Type 3)<br />
Toepassing<br />
Dit ventiel wordt toegepast als anti-optelventiel,<br />
d.w.z. als beveiliging dat niet gelijktijdig de maximale<br />
bedrijfsrem en parkeerrem de wielremmen<br />
kunnen bedienen.<br />
Doel<br />
Dit ventiel heeft tot doel, de hoogste van twee<br />
aangeboden druksignalen ongewijzigd door te<br />
laten.<br />
Werking<br />
Wanneer op een van de ingangen druk gezet<br />
wordt, of als de druk op een ingang groter is dan<br />
op de andere, zal het zuigertje de andere ingang<br />
afsluiten en kan de lucht ongehinderd via de<br />
uitgang het ventiel weer verlaten. Er kan geen<br />
verbinding tot stand komen tussen de twee ingangen.<br />
Type 1<br />
Type 2<br />
1-6 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Type 3<br />
9815 1-7<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.6 KOPPELINGSKOP<br />
Zie DIN symbool 12 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Diverse merken, onderling uitwisselbaar.<br />
Rode, automatische, voorraadkoppelingskop.<br />
Gele, automatische, commandokoppelingskop.<br />
Onderling verschil<br />
De kleur (geel/rood) van de koppelingskopdeksel<br />
en de plaats van de beveiligingsnok.<br />
Toepassing<br />
Met veerbelaste klep. Toegepast in het tweeleiding<br />
remsysteem van uitvoeringen met aanhangwagenaansluiting.<br />
Bij toepassing van deze automatische koppelingskoppen<br />
is een luchtkraan overbodig.<br />
Doel<br />
Het verbinden van het luchtdruk remsysteem van<br />
het trekkende voertuig met dat van de aanhangwagen.<br />
Werking<br />
De veerbelaste klep (2) in de koppelingskop zorgt<br />
ervoor dat het systeem van de buitenlucht wordt<br />
afgesloten.<br />
Bij het koppelen moet de tegenkoppelingskop<br />
zover worden gedraaid, dat de klauwen van de<br />
beide koppen onder de borgplaten tegen de<br />
aanslag liggen.<br />
Hierdoor wordt het vanzelf ontkoppelen van de<br />
koppelingskop voorkomen.<br />
Doordat de twee afdichtingen (1) op elkaar worden<br />
gedrukt blijft de veerbelaste klep geopend en<br />
wordt een luchtdichte verbinding verkregen. Bij<br />
het ontkoppelen sluit de veerbelaste klep de<br />
leiding op het trekkend voertuig af.<br />
De koppelingskop heeft een beveiligingsnok om te<br />
voorkomen, dat niet bij elkaar horende koppelingskoppen<br />
met elkaar verbonden kunnen worden.<br />
Wanneer de aanhangwagen niet is aangesloten,<br />
moet het deksel van de koppelingskop gesloten<br />
zijn om vervuiling te voorkomen.<br />
1-8 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.7 SNELLOSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 13 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 973.500.000.0<br />
Doel<br />
Het doel van het snellosventiel is de remkamers<br />
en veerremcilinders zo snel mogelijk af te blazen.<br />
Werking<br />
In ongeremde stand van de bedrijfsrem bevindt<br />
zich bij alle aansluitingen atmosferische druk.<br />
Zodra er geremd wordt , wordt bij aansluitpunt (1)<br />
lucht toegevoerd, waardoor het membraan op de<br />
zitting wordt gedrukt terwijl de buitenomtrek gaat<br />
rusten op de ruggen in het huis (Fig. A).<br />
De lucht kan nu om het membraan heen naar<br />
aansluitpunt (2), dus naar de remkamers waardoor<br />
de remmen gaan aanliggen. Wanneer de<br />
remmen worden gelost, valt de druk bij aansluitpunt<br />
(1) weg en de druk bij aansluitpunt (2) duwt<br />
het membraan omhoog zodat deze afdicht tegen<br />
het deksel. De verbinding met de ontluchting komt<br />
vrij, doordat het membraan tevens van zijn zitting<br />
is vrijgekomen. De samengeperste lucht bij<br />
aansluitpunt (2) kan nu via de ontluchting in de<br />
buitenlucht ontwijken (Fig. B).<br />
9815 1-9<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.8 REMKAMER<br />
Zie DIN symbool 14 op remschema’s<br />
Doel<br />
De remkamer heeft tot doel de remschoenen<br />
tegen de trommel te drukken.<br />
Werking<br />
Wanneer het voetremventiel wordt bediend, komt<br />
samengeperste lucht aan de drukzijde van het<br />
membraan (1). Het membraan (1) met drukstang<br />
(2) wordt tegen de veerdruk in naar buiten gedrukt,<br />
waardoor de remschoenen door middel van<br />
een hefboomstelsel tegen de remtrommel worden<br />
gedrukt. De lucht aan de andere zijde van het<br />
membraan kan via ontluchtingsgaatjes en de<br />
speling rond de drukstang ontwijken. Wanneer de<br />
remmen worden gelost, drukt de schroefveer (3)<br />
de drukstang en het membraan weer in de uitgangspositie<br />
terug. De remkamer zuigt bij het<br />
lossen van de remmen aan de niet-drukzijde<br />
steeds buitenlucht aan. Bij het lossen van de<br />
remmen moet de drukstang volledig teruggaan.<br />
De aanspreekdruk mag niet hoger zijn dan 0,5<br />
bar.<br />
1-10 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.9 VOETREMVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 16 op remschema’s<br />
Uivoering<br />
Merk: WABCO 461 317 009 0<br />
461 318 003 0<br />
461 318 014 0<br />
461 318 601 0<br />
Drukverschil tussen kring 1 en kring 2<br />
circa 0 - 0,4 bar.<br />
Doel<br />
Het voetremventiel heeft tot doel de twee bedrijfsremkringen<br />
onafhankelijk van elkaar fijngevoelig te<br />
be- en ontluchten.<br />
Aansluitingen<br />
De kringverdeling is als volgt:<br />
Kring 1: achteras<br />
Kring 2: vooras<br />
Aansluiting 11 Voorraad kring 1<br />
Aansluiting 12 Voorraad kring 2<br />
Aansluiting 21 Remdruk kring 1<br />
Aansluiting 22 Remdruk kring 2<br />
Werking<br />
Het voetremventiel bestaat uit een boven-(kring 1)<br />
en een ondergedeelte (kring 2); op beide bevindt<br />
zich een aansluiting voor de voorraadleiding (resp.<br />
11 en 12) en een aansluiting voor de remleiding<br />
(resp. 21 en 22). Trapt men het pedaal in dan zal<br />
d.m.v. drukstang (1), veerschotel (2) en rubber<br />
regelveer (3) een kracht worden uitgeoefend op<br />
regelzuiger (4). De regelzuiger beweegt naar<br />
beneden, sluit uitlaat (5) af en opent inlaat (10).<br />
De op de aansluiting (11) staande voorraaddruk<br />
stroomt via ruimte (A) en aansluiting (21) naar de<br />
remkamers van kring (1). Tegelijkertijd stroomt<br />
perslucht via boring (D) in de ruimte (B) boven<br />
regelzuiger (7), waardoor deze laatste naar<br />
beneden wordt gedrukt. De uitlaat (9) sluit en<br />
inlaat (8) opent. De voorraaddruk in aansluiting<br />
(12) stroomt nu via ruimte (C) en aansluiting (22)<br />
naar de remkamers in kring (2).<br />
9815 1-11<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
De zich in ruimte (A) opbouwende druk staat ook<br />
op de onderzijde van regelzuiger (4), welke hierdoor<br />
tegen de kracht van de rubber regelveer (3)<br />
in, naar boven beweegt totdat een krachtenevenwicht<br />
optreedt. In deze evenwichtsstand zijn<br />
zowel uitlaat (5), als inlaat (10) gesloten. In kring<br />
(2) treedt op dezelfde wijze een krachtenevenwicht<br />
op. Wanneer het pedaal dieper wordt<br />
ingetrapt, herhaalt zich de hierboven omschreven<br />
cyclus, zodat trapsgewijs tot de maximale luchtdruk<br />
kan worden geremd. Wanneer de druk op het<br />
rempedaal wordt verminderd, ontspant de rubber<br />
regelveer (3) zich, waardoor de regelzuiger (4) en<br />
(7) naar boven bewegen. De remleidingen worden<br />
ontlucht en de druk in de remkamers daalt dienovereenkomstig.<br />
Wanneer een lekkage in de<br />
onderste kring (kring 2) optreedt functioneert de<br />
bovenste kring zoals hierboven werd omschreven.<br />
Treedt een lekkage in de bovenste kring op dan<br />
stroomt in de ruimte (B) boven de regelzuiger (7)<br />
geen samengeperste lucht. Met behulp van het<br />
pedaal moet zuiger (4) nu zo diep worden ingetrapt<br />
totdat de onderzijde van de zuigerbuis (6) de<br />
regelzuiger (7) raakt. De afregeling vindt op<br />
dezelfde wijze plaats als hierboven beschreven.<br />
De regelzuiger (7) is voorzien van twee O-ringen<br />
om een goede en veilige scheiding van de beide<br />
kringen te krijgen. De ruimte tussen deze twee<br />
afdichtmanchetten is met de ontluchting verbonden.<br />
Wanneer lekkage zou optreden, is dit direkt<br />
hoorbaar door afblazen van het voetremventiel<br />
tijdens remmen.<br />
1-12 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
VOETREMVENTIEL MET RETARDER<br />
BEDIENING<br />
Zie DIN symbool 16a op remschema’s<br />
Uivoering<br />
Merk: WABCO 461 318 009 0<br />
WABCO 461 324 027 0<br />
461 324 031 0<br />
461 324 041 0<br />
Drukverschil tussen kring 1 en kring 2<br />
circa 0 - 0,4 bar.<br />
Doel<br />
Het voetremventiel heeft tot doel de twee bedrijfsremkringen<br />
onafhankelijk van elkaar fijngevoelig te<br />
be- en ontluchten. Tevens zorgt de voetremklep<br />
voor de pneumatische aansturing van de retarder<br />
via de geintegreerde drukregelklep nog voor de<br />
bedrijfsrem wordt ingeschakeld.<br />
Aansluitingen<br />
De kringverdeling is als volgt:<br />
Kring 1: achteras<br />
Kring 2: vooras<br />
Aansluiting 11 Voorraad kring 1<br />
Aansluiting 12 Voorraad kring 2<br />
Aansluiting 13 Voorraad retarder<br />
Aansluiting 21 Remdruk kring 1<br />
Aansluiting 22 Remdruk kring 2<br />
Aansluiting 23 Retarder uitgestuurde druk<br />
9815 1-13<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Werking<br />
Het voetremventiel bestaat uit 3 gedeeltes; de<br />
retarderaansturing, een bovengedeelte (kring 1)<br />
en een ondergedeelte (kring 2). Op alle drie<br />
gedeeltes bevinden zich aansluitingen voor de<br />
voorraadleiding (resp. 13, 11 en 12) en aansluitingen<br />
voor de beremming (resp. 23, 21 en 22).<br />
Bij het bedienen van het rempedaal zal door de<br />
hefboom het ventiel voor de retarderaansturing<br />
bediend worden.<br />
De zuigerbuis (1) wordt naar beneden geduwd en<br />
via veer (4) wordt de zuigerstang (2) tegen de<br />
zuiger (3) geduwd. De uitgang 23 is nu afgesloten<br />
van de ontluchting 3.<br />
Bij het verder indrukken van het rempedaal<br />
stroomt lucht van aansluiting 13 via de openingen<br />
(a) en (b) naar aansluiting 23.<br />
Daardoor gaat de retarder remmen nog voor de<br />
bedrijfsrem bediend wordt.<br />
De werking van de voetremventiel is hetzelfde<br />
zoals hiervoor omschreven bij “voetremventiel”.<br />
Na het ontluchten van de beide bedrijfsremkringen<br />
wordt klep (2) gedurende de “vrije”slag van het<br />
rempedaal naar boven bewogen. Uitlaat (c) opent<br />
en de luchtdruk van aansluiting 23 kan via<br />
ontluchting 3 ontwijken.<br />
1-14 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.10 STOPLICHTSCHAKELAAR<br />
Zie DIN symbool 18 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 441 024 007 0 (Type 1)<br />
WABCO 441 014 063 0 (Type 2)<br />
Doel<br />
Het in werking stellen van de remlichten tijdens<br />
het remmen. De inschakeldruk bedraagt circa 0,5<br />
tot 0,7 bar.<br />
Werking<br />
De stoplichtschakelaar is opgenomen in de luchtleiding<br />
(zie remschema’s). De stoplichtschakelaar<br />
bestaat uit een membraan (1) en een contactplaat<br />
(2). Contactplaat (2) wordt door veer (6) in de<br />
getekende positie gehouden. Zodra er geremd<br />
wordt komt er druk onder het membraan, waardoor<br />
het membraan naar boven wordt gedrukt.<br />
Contactplaat (2) wordt tegen de veerdruk in naar<br />
boven gedrukt, contacten (3) en (4) worden<br />
verbroken. Valt de druk weg onder het membraan<br />
dan zorgt veer (6) ervoor dat de uitgangspositie<br />
weer wordt ingenomen.<br />
Type 1<br />
Type 2<br />
9815 1-15<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.11 LAGE DRUK-SCHAKELAAR<br />
Zie DIN symbool 19 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 441 014 025 0<br />
441 014 063 0<br />
441 014 067 0<br />
441 024 007 0<br />
Doel<br />
Het inschakelen van controlelampen wanneer een<br />
bepaalde druk is bereikt. Voor inschakeldruk zie<br />
technische gegevens.<br />
Werking<br />
Wanneer de ingestelde druk in de luchtleiding is<br />
bereikt, wordt de bestaande verbinding van de<br />
beide contacten (3) en (4) door het membraan (1)<br />
verbroken. Wanneer de druk onder de ingestelde<br />
waarde daalt, worden de beide contacten weer<br />
verbonden.<br />
1-16 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.12 ANTI-OPTEL RELAISVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 32 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 973 011 200 0<br />
Doel<br />
1. Beluchten en ontluchten van de veerremkamer<br />
van de veerremcilinder.<br />
2. Beluchten van de veerremkamer op het<br />
moment dat het parkeerremventiel in de<br />
parkeerrempositie staat en het voetremventiel<br />
in deze situatie wordt bediend (anti-optelfunctie).<br />
Werking anti-optelrelais bij uitvoeringen<br />
zonder halterem<br />
Voetrem<br />
Op aansluitpunt 1 is de luchtvoorraad aangesloten.<br />
Aansluitpunt 2 staat in verbinding met de veerremkamer<br />
van de veerremcilinder.<br />
Wordt de voetrem bediend dan staat op aansluitpunt<br />
42 een ingestuurde druk afkomstig van het<br />
voetremventiel.<br />
Hierdoor wordt zuiger (1) naar beneden bewogen<br />
waardoor de ontluchting (3) wordt afgesloten en er<br />
een uitgestuurde druk staat op aansluitpunt 2 van<br />
het anti-optel relaisventiel.<br />
Deze uitgestuurde druk staat ook onder zuiger (2)<br />
welke een groter werkzaam oppervlak heeft dan<br />
zuiger (1), hierdoor wordt de uitgestuurde druk op<br />
aansluitpunt 2 gereduceerd tot een bepaalde<br />
waarde (zie grafiek).<br />
Parkeerrem<br />
Met het parkeerremventiel in de rijpositie, staat op<br />
aansluitpunt 41 een ingestuurde druk afkomstig<br />
van het parkeerremventiel.<br />
Hierdoor wordt zuiger (2) naar beneden bewogen<br />
tegen klep (4), klep (4) wordt vervolgens tegen de<br />
veerdruk in naar beneden gedrukt waardoor een<br />
1:1 verbinding ontstaat tussen aansluitpunt 1 en 2.<br />
Met het parkeerremventiel in de parkeerrempositie<br />
is aansluitpunt 41 drukloos.<br />
Hierdoor staat aansluitpunt 2 in verbinding met de<br />
ontluchting (3). De veerremkamer van de veerremcilinder<br />
wordt nu ontlucht waardoor het voertuig<br />
op de parkeerrem staat.<br />
41. parkeerremventiel<br />
42. voetremventiel<br />
1. luchttoevoer<br />
2. veerremcilinder<br />
9815 1-17<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Parkeerrem + voetrem bediening<br />
Indien bij een ingeschakelde parkeerrem het<br />
voetremventiel wordt bediend, wordt aansluitpunt<br />
42 van het anti-optel relaisventiel belucht, waardoor<br />
er een uitgestuurde druk staat op aansluitpunt<br />
2 van het anti-optel relaisventiel.<br />
De veerkamer van de veerremcilinder wordt nu<br />
belucht met dezelfde drukwaarde als de ingestuurde<br />
druk op aansluitpunt 42 van het anti-optel<br />
relaisventiel.<br />
M.a.w. de druk in de remkamer van de veerremcilinder<br />
is nu gelijk aan de druk in de veerremkamer<br />
van de veeremcilinder (anti-optel functie<br />
van het relaisventiel is in werking).<br />
1-18 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Werking anti-optelrelais bij uitvoeringen met<br />
halterem<br />
Voetrem<br />
Op aansluitpunt 1 is de luchtvoorraad<br />
aangesloten.<br />
Aansluitpunt 2 staat in verbinding met de remkamer<br />
van de veerremcilinder.<br />
Wordt de voetrem bediend dan staat op aansluitpunt<br />
41 van het relaisventiel een ingestuurde druk<br />
afkomstig van het voetremventiel.<br />
Hierdoor wordt zuiger (2) naar beneden bewogen<br />
tegen klep (4), klep (4) wordt tegen de veerdruk in<br />
naar beneden gedrukt waardoor een 1:1 verbinding<br />
ontstaat tussen aansluiting 1 en 2.<br />
Remkamer is belucht!!; tegelijkertijd staat wanneer<br />
de voetrem bediend is, op aansluitpunt 42<br />
van het anti-optelrelais een ingestuurde druk<br />
afkomstig van het voetremventiel.<br />
Hierdoor wordt zuiger (1) naar beneden bewogen<br />
waardoor de ontluchting (3) wordt afgesloten en er<br />
een uitgestuurde druk staat op aansluitpunt 2 van<br />
het anti-optel relaisventiel.<br />
Deze uitgestuurde druk staat ook onder zuiger (2)<br />
welke een groter werkzaam oppervlak heeft dan<br />
zuiger (1), hierdoor wordt de uitgestuurde druk op<br />
aansluitpunt 2 gereduceerd tot een bepaalde<br />
waarde (zie grafiek).<br />
Parkeerrem<br />
Met het parkeerremventiel in de rijpositie staat op<br />
aansluitpunt 41 een ingestuurde druk afkomstig<br />
van het parkeerremventiel.<br />
Hierdoor wordt zuiger (2) naar beneden bewogen<br />
tegen klep (4), klep (4) wordt vervolgens tegen de<br />
veerdruk in naar beneden gedrukt waardoor een<br />
1:1 verbinding ontstaat tussen aansluitpunt 1 en 2.<br />
Met het parkeerremventiel in de parkeerrempositie<br />
is aansluitpunt 41 drukloos.<br />
Hierdoor staat aansluitpunt 2 in verbinding met de<br />
ontluchting (3). De veerremkamer van de veerremcilinder<br />
wordt nu ontlucht waardoor het voertuig<br />
op de parkeerrem staat.<br />
Bediening voetrem + parkeerrem<br />
Indien in deze situatie het voetremventiel wordt<br />
bediend wordt aansluitpunt 42 van het anti-optel<br />
relaisventiel belucht, waardoor er een uitgestuurde<br />
druk staat op aansluitpunt 2 van het anti-optel<br />
relaisventiel. De veerkamer van de veerremcilinder<br />
wordt nu belucht met dezelfde drukwaarde<br />
als de ingestuurde druk op aansluitpunt 42 van het<br />
anti-optel relaisventiel.<br />
Anti-optel relaisventiel<br />
41. parkeerremventiel<br />
42. voetremventiel<br />
1. luchttoevoer<br />
2. veerremcilinder<br />
Relaisventiel<br />
41. voetremventiel<br />
42. halteremventiel<br />
1. luchttoevoer<br />
2. veerremcilinder<br />
9815 1-19<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
tegelijkertijd wordt zuiger (2) van het relaisventiel<br />
naar beneden bewogen tegen klep (4), klep (4)<br />
wordt vervolgens tegen de veerdruk in naar<br />
beneden gedrukt waardoor een 1:1 verbinding<br />
ontstaat tussen aansluitpunt<br />
1 en 2.<br />
M.a.w. de druk in de remkamer van de veerremcilinder<br />
is nu gelijk aan de druk in de veerremkamer<br />
van de veeremcilinder (anti-optel functie<br />
van het relaisventiel is in werking).<br />
Halterem<br />
Waneer de halterem niet bediend is, is aansluiting<br />
42 drukloos.<br />
Hierdoor staat aansluitpunt 2 in verbinding met de<br />
ontluchting (3). De remkamer van de veeremcilinder<br />
wordt ontlucht, geen remwerking.<br />
Wanneer de halterem wordt bediend, dan staat op<br />
aansluitpunt 42, van het relaisventiel een ingestuurde<br />
druk afkomstig van het halteremventiel.<br />
Hierdoor wordt zuiger (1) naar beneden bewogen<br />
waardoor de ontluchting (3) wordt afgesloten en er<br />
een uitgestuurde druk staat op aansluitpunt 2 van<br />
het relaisventiel.<br />
Deze uitgestuurde druk staat ook onder zuiger (2)<br />
welke een groter werkzaam oppervlak heeft dan<br />
zuiger (1), hierdoor wordt de uitgestuurde druk op<br />
aansluitpunt 2 gereduceerd tot een bepaalde<br />
waarde (zie grafiek).<br />
Halterem + parkeerrem<br />
Omdat bij een niet bediende parkeerrem de leiding<br />
drukloos is, is er ook geen halterem mogelijk.<br />
Halterem + voetrem<br />
Wanneer de halterem bediend is, staat op<br />
aansluitpunt 42, van het relaisventiel een ingestuurde<br />
gereduceerde druk van een bepaalde<br />
waarde (zie grafiek).<br />
Wanneer nu de voetrem bediend wordt blijft het<br />
voertuig geremd, maar zal de systeemdruk van<br />
het voetremcircuit bij een druk van > 3 bar de<br />
systeemdruk van de halterem overnemen.<br />
LET OP: Het omwisselen van de lucht<br />
leidingen verandert de remgedrag<br />
1-20 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
- Bij het aansturen van poort 42 wordt de<br />
uitgaande druk gereduceerd: Indien poort 42<br />
wordt aangestuurd met 10 bar is de uitgaande<br />
druk 8,3 bar. Bij het aansturen van poort 41<br />
vindt deze reducering niet plaats. 10 bar<br />
stuurdruk levert 10 bar uitgaande druk.<br />
- Indien beide poorten worden aangestuurd zal<br />
de uitgaande druk gelijk zijn aan de hoogste<br />
waarde (of de uitgaande druk behorende bij<br />
poort 41, of behorende bij poort 42).<br />
9815 1-21<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.13 RELAISVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 33 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 481 026 021<br />
Bosch 0 481 026 022<br />
Bosch 0 481 400 037<br />
Doel<br />
Het relaisventiel heeft tot doel de remkamers snel<br />
te kunnen beluchten en ontluchten, waardoor de<br />
aanspreektijd en het lossen van de remmen<br />
worden verkort.<br />
Werking<br />
Op aansluiting (1) is de luchtketel aangesloten.<br />
Wanneer aansluiting (4) drukloos is, is inlaat (5)<br />
gesloten en uitlaat (6) geopend. De remkamers,<br />
die op aansluiting (2) zijn aangesloten, zijn nu<br />
ontlucht.<br />
Zodra de samengeperste lucht binnenstroomt via<br />
aansluiting (4) in ruimte a boven zuiger (7), wordt<br />
deze naar beneden gedrukt. Uitlaat (6) wordt<br />
gesloten en inlaat (5) wordt geopend. De samengeperste<br />
lucht stroomt nu vanuit de luchtketel<br />
naar de remkamers.<br />
1-22 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Een evenwichtstoestand wordt bereikt, wanneer<br />
de druk aan beide zijden van zuiger (7) gelijk is.<br />
Dan zijn zowel uitlaat als inlaat gesloten.<br />
Wanneer de druk in aansluiting (4) en daarmee in<br />
ruimte (a) daalt, wordt zuiger (7) naar boven<br />
bewogen. Inlaat (5) sluit en uitlaat (6) opent,<br />
waardoor via de ontluchtingsopening (3) de<br />
remkamers afblazen.<br />
Om te voorkomen dat via opening (3) vuil binnen<br />
kan komen, is een rubber klep gemonteerd, die<br />
tijdens afblazen een grote opening vrijgeeft.<br />
9815 1-23<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.14 DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 40 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 475 009 021 0 (type 1)<br />
475 009 022 0 (type 1)<br />
475 009 026 0 (type 1)<br />
475 010 008 0 (type 2)<br />
475 010 322 0 (type 3)<br />
475 015 300 0 (type 4)<br />
475 015 400 0 (type 4)<br />
Doel<br />
Het begrenzen van de uitgaande druk op een<br />
bepaalde ingestelde waarde. Lagere drukken<br />
worden onveranderd doorgelaten.<br />
Werking Type 1<br />
In rust wordt regelplunjer (4) in de onderste positie<br />
gedrukt door veer (2).<br />
Afsluitklep (6) wordt dan door pijpje (5) naar<br />
beneden gedrukt. Hierdoor kan de druk via<br />
aansluitnummer 1 langs pijpje (5) via aansluiting 2<br />
naar buiten stromen. Veer (2) heeft een vooraf<br />
ingestelde voorspanning. Deze voorspanning<br />
bepaald de afregelde druk bij aansluiting 2.<br />
De druk bij aansluiting 2 staat via doorverbinding<br />
(7) in contact met de ruimte onder membraan (3).<br />
Op deze manier komt er een drukverschil over het<br />
membraan (3) te staan waardoor membraan (3)<br />
tegen de veerdruk van veer (2) in omhoog schuift.<br />
Regelplunjer (4) is gekoppeld aan membraan (3).<br />
Als de druk bij aansluiting 2 de ingestelde waarde<br />
heeft bereikt, zal de regelplunjer (4) zo ver omhoog<br />
worden gedrukt zodat het pijpje (5) vrij komt<br />
van afsluitklep (6). Afsluitklep (6) wordt door veer<br />
(8) naar boven tegen het huis gedrukt. Hierdoor<br />
wordt de toegang van ingang 1 naar uitgang 2<br />
afgesloten.<br />
Als de druk bij aansluiting 2 te hoog is (hoger dan<br />
ingesteld) dan zal het membraan (3) omhoog<br />
bewegen en de regelplunjer (4) met daaraan vast<br />
pijpje (5) meenemen. Op het moment dat het<br />
pijpje (5) los komt van afsluitklep (6) is er een<br />
verbinding van uitgang 2 via het holle pijpje (5)<br />
naar de ruimte boven het membraan (3). De<br />
overtollige druk wordt dan afgelaten via de<br />
ontluchtingsklep (1).<br />
Type 1<br />
1-24 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 475 010 008 0 (type 2)<br />
Doel<br />
Het begrenzen van de uitgaande druk op een<br />
bepaalde ingestelde waarde. Lagere drukken<br />
worden onveranderd doorgelaten.<br />
Werking type 2<br />
De via aansluiting 1 binnenkomende luchtdruk<br />
(hogedruk) komt in ruimte (A) en door inlaatklep<br />
(4) in ruimte (B) en vandaar naar aansluiting 2.<br />
Gelijktijdig komt de luchtdruk op zuiger (5) welke<br />
door veer (6) in de bovenste stand wordt gedrukt.<br />
Bereikt de druk in ruimte (B) de voor de lagedruk<br />
ingestelde waarde, dan wordt zuiger (5) tegen de<br />
veerkracht van veer (6) in naar beneden bewogen.<br />
De kleppen (1) en (3) zullen dan de inlaten (2) en<br />
(4) sluiten.<br />
Is de druk in ruimte (B) boven de ingestelde<br />
waarde gestegen dan beweegt zuiger (5) nog<br />
verder naar beneden en opent daarmee uitlaatklep<br />
(8).<br />
De overtollige lucht stroomt door de centrale boring<br />
van zuiger (5) en de ontluchting 3 naar buiten. Bij<br />
het bereiken van de ingestelde druk beweegt<br />
zuiger (5) weer naar boven en sluit uitlaatklep (8)<br />
weer. Wanneer de druk op aansluiting 2 daalt dan<br />
gaat zuiger (5) naar boven en heft klep (1) waardoor<br />
inlaat (2) opent en de benodigde luchtdruk<br />
wordt toegevoerd. Bij het ontluchten van aansluiting<br />
1 tilt de nu hogere druk in ruimte (B) klep (3)<br />
omhoog als ook de daarop rustende klep (1). De<br />
inlaat (4) opent en de luchtdruk op aansluiting 2<br />
kan nu via ruimte (A) en aansluiting 1 wegstromen.<br />
Hierbij wordt de zuiger (5) door de<br />
veerkracht (6) in de bovenste stand gedrukt.<br />
De ingestelde drukbegrenzing kan met stelbout (7)<br />
binnen bepaalde grenzen gewijzigd worden.<br />
9815 1-25<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 475 010 322 0 (type 3)<br />
Doel<br />
Het begrenzen van de uitgaande druk op een<br />
bepaalde ingestelde waarde. Lagere drukken<br />
worden onveranderd doorgelaten.<br />
Werking type 3<br />
Bij aansluitnummer 1 komt samengeperste lucht<br />
binnen (maximale systeemdruk), terwijl bij 2 de evt.<br />
in druk begrensde lucht weer naar buiten komt.<br />
Wanneer de uitgaande lucht zijn grenswaarde nog<br />
niet bereikt heeft, staat de zuigervormige klep (2)<br />
open.<br />
Als de druk boven bij de zuigervormige klep (2) de<br />
door de stelbout (6) ingestelde grenswaarde<br />
bereikt, zal klep (2) tegen de veer (5) in naar<br />
beneden gedrukt worden tot hij komt aan te liggen<br />
op zitting (3).<br />
Er passeert nu geen lucht meer.<br />
Mocht de druk bij aansluiting 2 groter zijn dan bij<br />
aansluiting 1, zal de druk via zuiger (4) de veerbelaste<br />
afdichting (1) lichten van zitting (2).<br />
Hierdoor kan de lucht terugstromen naar aansluiting<br />
1.<br />
1-26 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 475 015 300 0 (type 4)<br />
475 015 400 0 (type 4)<br />
Doel<br />
Het begrenzen van de uitgaande druk op een<br />
bepaalde ingestelde waarde. Lagere drukken<br />
worden onveranderd doorgelaten.<br />
Werking type 4<br />
De drukbegrenzer is zo ingesteld, dat hij een<br />
bepaalde druk doorlaat op aansluiting 2. Veer (1)<br />
werkt constant op zuiger (3) en (4), hierdoor wordt<br />
zuiger (3) in zijn bovenste stand gehouden,<br />
waarbij hij tegen huis (8) aanligt. De inlaat (2) is<br />
geopend. De op aansluiting 1 binnenkomende<br />
voorraadlucht stroomt van ruimte (C) in ruimte (D)<br />
en verlaat via aansluiting 2 de drukbegrenzer.<br />
Is de kracht van de binnenstromende lucht groter<br />
dan de veerkracht (1), dan beweegt zuiger (3) en<br />
(4) naar beneden. De klep (7) sluit inlaatklep (2)<br />
en een evenwichtssituatie is bereikt. Ten gevolge<br />
van luchtverbruik op aansluiting 2 wordt de<br />
evenwichtssituatie opgeheven. Veer (1) drukt<br />
zuiger (3) en (4) weer naar boven.<br />
Inlaatklep (2) opent en er komt een<br />
luchtdruknavulling tot de ingestelde druk weer<br />
bereikt is. Zou de druk op aansluiting 2 de ingestelde<br />
waarde overschrijden, dan opent de als<br />
veiligheidsklep uitgevoerde zuiger (3) de uitlaatklep<br />
(5). De overtollige luchtdruk wijkt via de<br />
ontluchting 3 naar buiten. Wordt de druk in ruimte<br />
(C) lager dan van ruimte (D) dan drukt de druk in<br />
ruimte (D) terugslagklep (6) open. De luchtdruk uit<br />
ruimte (D) kan nu via boring (B) naar aansluiting 1<br />
terugstromen, tot veerkracht (1) de kracht van de<br />
luchtdruk overwint en inlaatklep (2) opent. Nu<br />
komt een drukuitwisseling tussen de aansluitingen<br />
1 en 2.<br />
9815 1-27<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.15 WATERAFBLAASVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 44 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: VOSS 0258865052<br />
Doel<br />
Het afblaasventiel heeft tot doel het eventueel<br />
aanwezige condenswater in de luchtketel of<br />
luchtdrukleidingen te kunnen aftappen en indien<br />
nodig het systeem te ontluchten.<br />
Werking<br />
De klep wordt door de veer en de keteldruk<br />
gesloten gehouden. Door in de zijdelingse richting<br />
tegen de pal te duwen wordt de klep van zitting<br />
gelicht, waardoor het condens-water en luchtdruk<br />
kunnen ontwijken. Door de pal los te laten wordt<br />
de klep gesloten.<br />
Er dient op te worden gelet, dat onder de<br />
afblaasplug geen andere componenten aangebracht<br />
zijn; dit in verband met het verontreinigen<br />
van deze componenten tijdens het afblazen.<br />
1-28 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.16 VOLGWAGENSTUURVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 46 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 481 061 245<br />
Doel<br />
Het doorgeven van de remcommando’s van de<br />
motorwagen naar de volgwagen.<br />
Werking<br />
Rijden<br />
Tijdens het rijden met de reminstallatie in rust zal<br />
op aansluiting 43 (parkeerrem) luchtdruk staan.<br />
De voorraadlucht komt via aansluiting 11 in kamer<br />
VIII en kan rechtstreeks via de doorgang in klep<br />
(16) naar kamer III stromen. Op deze manier<br />
wordt de luchtvoorraadketel van de volgwagen<br />
gevuld. (aansluiting 21) De kamers I en V zijn<br />
drukloos. Over zuiger (12) staat geen drukverschil<br />
zodat veer (14) de zuiger (12) omhoog kan drukken.<br />
Zuiger (11) wordt door zuiger (12) mee<br />
omhoog genomen en zal met de bovenzijde tegen<br />
het huis gedrukt worden. In deze positie zal<br />
uitlaatklep (5) vrij worden gemaakt door klep (15)<br />
en zal kamer II in verbinding komen te staan met<br />
de ontluchting 3. Hierdoor kan eventuele nog<br />
aanwezige stuurdruk op de commandoleiding van<br />
de volgwagen ontwijken.<br />
Zuiger (16) zal niet omhoog gedrukt worden door<br />
het drukverschil in de kamers II en III omdat het<br />
werkzame oppervlak van zuiger (18) groter is dan<br />
dat van zuiger (16). Op zuiger (18) staat een<br />
drukverschil omdat in kamer IV de druk van de<br />
parkeerrem heerst en kamer V (remkring 2)<br />
geheel drukloos is.<br />
Smoorventiel<br />
Tijdens het rijden bevindt het smoorventiel zich in<br />
rust. Er staat geen druk in kamer VI van het<br />
smoorventiel, tevens is kamer VII drukloos. Veer<br />
(2) zal de smoorzuiger (3) naar beneden drukken<br />
totdat schijf (6), van de met een voorspankracht<br />
uitgevoerde veerpakket (4), tegen het huis aanligt.<br />
De veerkracht van veerpakket (4) is groter dan<br />
drukveer (2) zodat smoorstift (9) in de bovenste<br />
stand wordt gedrukt, waardoor er een<br />
ongesmoorde doorgang van aansluiting 11 naar<br />
kamer VIII is.<br />
9815 1-29<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Remmen met de bedrijfsrem<br />
- Deellast remmen; Drukopbouw<br />
Op het moment dat de bedrijfsrem wordt bediend,<br />
wordt kring 1, aansluiting 41 en kring 2, aansluiting<br />
42 onder druk gezet. De drukken in de kamers<br />
I en V zijn gelijk aan de stuurdruk van de<br />
bedrijfsrem. De druk in kamer I zal zuiger (12)<br />
,tegen de veerdruk van veer (14) in, naar beneden<br />
drukken. Veer (1) zit tussen de zuigers (11) en<br />
(12). Zuiger (11) zal door veer (1) mee naar<br />
beneden worden gedrukt. Hierdoor wordt uitlaatventiel<br />
(5) tegen klep (15) gedrukt en zal de<br />
ontluchting van kamer II worden afgesloten. Bij<br />
het verder naar beneden bewegen van zuiger (12)<br />
zal klep (15) verder naar beneden worden verplaatst<br />
zodat inlaatklep (7) geopend wordt.<br />
Voorraaddruk op aansluiting 11 kan nu van kamer<br />
VIII via klep (15) en kamer II naar aansluitpunt 22<br />
, koppelingskop (geel) commando volgwagen, en<br />
leidt de beremming op de volgwagen in.<br />
- Afregelen<br />
Op het moment dat er een druk staat in kamer II<br />
zal deze druk tegen de onderzijde van zuiger (11)<br />
werken. Het werkzame oppervlak van zuiger (12)<br />
is groter dan dat van zuiger (11). Op het moment<br />
dat de opwaartse kracht op zuiger (11) groter is<br />
dan de neerwaartse kracht van veer (1) zal zuiger<br />
(11) omhoog bewegen en zal het inlaatventiel (7)<br />
weer worden afgesloten door klep (15).<br />
Er is nu een evenwicht ontstaan tussen de ingestuurde<br />
druk op aansluiting 41 en de uitgestuurde<br />
druk op aansluiting 22.<br />
- Lossen<br />
Bij het lossen van het voetremventiel valt de<br />
ingestuurde druk op aansluitingen 41 en 42 weg.<br />
De zuigers (11) en (12) worden omhoog gedrukt<br />
door de uitgestuurde druk op aansluiting 22.<br />
Hierdoor wordt klep (15) gesloten en uitlaatklep<br />
(5) geopend, zodat aansluitpunt 22 wordt verbonden<br />
met de ontluchting.<br />
1-30 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Vollast remmen<br />
Op het moment dat de bedrijfsrem volledig wordt<br />
bediend, zal de maximale druk in kamer I komen<br />
te staan. De neerwaartse kracht op zuiger (12) zal<br />
via veer (1) zuiger (11) naar beneden drukken.<br />
Inlaatventiel (7) zal nu volledig vrijgegeven worden<br />
door klep (15). En de druk in kamer II zal nu gelijk<br />
worden aan de voorraaddruk. Zodat de volgwagen<br />
volledig bediend wordt.<br />
Voorijling<br />
- Drukopbouw<br />
Wanneer door middel van het voetremventiel druk<br />
wordt opgebouwd op aansluiting 41 en of 42, zal<br />
zuiger (12) ,tegen de veerdruk van veer (14) in,<br />
naar beneden drukken. Veer (1) zit tussen de<br />
zuigers (11) en (12). Zuiger (11) zal door veer (1)<br />
mee naar beneden worden gedrukt. Hierdoor<br />
wordt uitlaatventiel (5) tegen klep (15) gedrukt en<br />
zal de ontluchting van kamer II worden afgesloten.<br />
Bij het verder naar beneden bewegen van zuiger<br />
(12) zal klep (15) verder naar beneden worden<br />
verplaatst zodat inlaatklep (7) geopend wordt.<br />
- Wijziging<br />
Wanneer stelbout (9) rechtsom wordt gedraaid,<br />
zal de uitgestuurde druk (aansluiting 22) hoger<br />
moeten worden om zuiger (11) naar boven te<br />
bewegen waardoor klep (15) sluit.<br />
Dit verhogen van de commandodruk naar de<br />
volgwagen t.o.v. de remdruk van de motorwagen<br />
heet voorijling.<br />
Voor de afstelprocedure zie verder onder hoofdstuk<br />
“controle/afstelling”.<br />
9815 1-31<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Remmen met de parkeerrem<br />
Op het moment dat de parkeerrem bediend wordt<br />
zal aansluiting 43 gedeeltelijk of geheel drukloos<br />
worden gemaakt. In kamer III heerst de voorraaddruk<br />
deze werkt op het oppervlak van zuiger (16).<br />
Aan de bovenkant van zuiger IV staat nu weinig of<br />
geen druk. Op deze manier wordt de opwaartse<br />
kracht op zuiger (16) groter dan de neerwaartse<br />
kracht op zuiger (18) en zal zuiger (16) omhoog<br />
bewegen. Uitlaatventiel (5) wordt gesloten door<br />
klep (15) en bij verder omhoog bewegen van<br />
zuiger (16) zal het inlaatventiel (5) geopend<br />
worden en kan er druk van kamer III in kamer II<br />
komen. Op het moment dat kamer II op druk komt<br />
zal deze druk op de bovenzijde van zuiger (16)<br />
werken. De resterende druk in kamer IV zal een<br />
neergaande kracht op zuiger (18) uitoefenen<br />
samen met de druk die aan de bovenzijde van<br />
zuiger (16) staat. Op het moment dat beide<br />
krachten samen in staat zijn om de opwaartse<br />
kracht op de onderzijde van zuiger (16) te overwinnen<br />
zal zuiger (16) naar beneden bewegen en<br />
zal inlaatklep (7) worden afgesloten en zal de druk<br />
in kamer II niet meer toenemen. Op deze manier<br />
kan de druk in de commandoleiding van de volgwagen<br />
worden ingesteld met de parkeerrem.<br />
Op het moment dat de parkeerrem wordt gelost<br />
zal er weer druk in kamer IV komen. De resulterende<br />
neerwaartse kracht op zuigers (18) en (16)<br />
is nu veel groter dan de opwaartse kracht aan de<br />
onderzijde van zuiger (16). Zuiger (18) zal nu<br />
volledig naar beneden worden gedrukt tegen de<br />
aanslag in het huis. Inlaatventiel (7) wordt direct<br />
gesloten door klep (15) en uitlaatklep (5) wordt<br />
komt vrij van klep (15). Op deze wijze wordt de<br />
commandoleiding weer snel ontlucht via de<br />
ontluchting.<br />
Remmen met een defecte remkring<br />
Op het moment dat remkring 1 defect is, zal er<br />
tijdens het remmen in kring 1 geen druk opgebouwd<br />
kunnen worden. (aansluiting 41) Kamer I<br />
zal hierdoor drukloos blijven, terwijl de druk in<br />
kamer V toeneemt. De opwaartse kracht aan de<br />
onderzijde van zuiger (18) zal samen met de<br />
opwaartse kracht aan de onderzijde van zuiger<br />
(16) ervoor zorgen dat uitlaatventiel (5) gesloten<br />
wordt door klep (15) en inlaatventiel (7) geopend<br />
wordt. Op deze manier kan de druk in kamer III in<br />
verbinding komen met kamer II. Op het moment<br />
dat er druk komt in kamer II zal er een neerwaartse<br />
kracht komen op de bovenzijde van<br />
1-32 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
zuiger (16). Als de neerwaartse kracht op zuiger<br />
(16) groter wordt dan de resulterende opwaartse<br />
krachten op de onderzijden van de zuigers (18) en<br />
(16) dan zal zuiger (16) naar beneden bewegen<br />
totdat inlaatventiel (7) wordt gesloten door klep<br />
(15). Op deze manier kan er een druk worden<br />
ingesteld op de commandoleiding van de volgwagen.<br />
Deze druk zal ten alle tijden iets lager zijn<br />
dan de ingestelde druk in kring 2.<br />
Op het moment dat remkring 2 defect is, zal er<br />
tijdens het remmen geen druk worden opgebouwd<br />
in kamer V. Dit heeft echter geen invloed op het<br />
functioneren van het volgwagen rem ventiel. Deze<br />
zal normaal functioneren (zie beschrijving “remmen<br />
met de bedrijfsrem”)<br />
Defecte commandoleiding volgwagen<br />
Tijdens het remmen met de bedrijfsrem zal er een<br />
ingestelde druk komen te staan in de kamers I en<br />
V. De zuigers (12) en (11) zullen naar beneden<br />
bewegen en uitlaatventiel (5) zal worden gesloten<br />
door klep (15). Inlaatventiel (7) zal worden geopend<br />
door klep (15) zodat de druk van de kamers<br />
III en VIII in kamer II kan komen. Daar er een lek<br />
is in de commandoleiding van de volgwagen zal<br />
alle druk uit de ketel van de volgwagen en de<br />
aanvoer van het trekkende voertuig kunnen<br />
ontsnappen. Om te voorkomen dat de voorraaddruk<br />
van het trekkende voertuig weg valt komt het<br />
smoorventiel in werking. Tijdens het remmen komt<br />
er een ingestelde druk in kamer I. Deze kamer<br />
staat in verbinding met kamer VI, zodat de ingestelde<br />
druk in remkring 1 boven op het werkzame<br />
oppervlak van smoorzuiger (3) komt te staan. In<br />
kamer II wordt door het lek geen druk op gebouwd,<br />
deze kamer staat in verbinding met kamer<br />
VII. De neerwaartse kracht op smoorzuiger (3)<br />
wordt groter dan de opwaartse kracht van veer<br />
(4), zodat smoorzuiger (3) naar beneden beweegt.<br />
Hierdoor zal smoorstift (9) de doorgang van<br />
aanvoer 11 naar kamer VIII smoren en vervolgens<br />
afsluiten. De voorraadketel van de volgwagen<br />
loopt echter snel leeg via het lek in de commandoleiding<br />
van de volgwagen. Hierdoor worden de<br />
veerremcilinders van de remmen van de volgwagen<br />
ook drukloos en zal de volgwagen geremd<br />
worden.<br />
9815 1-33<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.17 VEERREMCILINDER<br />
Zie DIN symbool 49 op remschema’s<br />
Doel<br />
De veerremcilinder heeft tot doel om bij bediening<br />
van de bedrijfs-, parkeer- en noodrem, de schoenen<br />
tegen de remtrommel te drukken.<br />
Werking<br />
De veerremcilinder bestaat uit twee gedeelten:<br />
een gedeelte voor de bedrijfsrem, uitgevoerd als<br />
een normale remkamer, en een gedeelte voor de<br />
parkeerrem: de veerremkamer.<br />
Normale stand tijdens het rijden<br />
Alvorens te gaan rijden, dienen de luchtketels op<br />
een veilige druk te zijn. Als dit niet het geval is<br />
wordt dit door een waarschuwingssignaal (b.v.<br />
zoemer) aangegeven. Indien deze druk wordt<br />
toegelaten tot de veerremkamer zal de zuiger de<br />
zware veer samendrukken. De drukstang wordt nu<br />
niet meer belast en zal onder andere door de<br />
werking van de veer in de niet geremde stand<br />
komen.<br />
Bedrijfsrem<br />
Door de scheiding tussen de remkamer en de<br />
veerremkamer, kan de veerrem de werking van de<br />
bedrijfsrem niet beinvloeden. Bij gebruik van de<br />
bedrijfsrem blijft de zware veer samengedrukt,<br />
terwijl de luchtdruk op het membraan van de<br />
remkamer werkt. Wanneer het voetremventiel<br />
wordt bediend, komt de samengeperste lucht via<br />
aansluiting 11 in de ruimte achter het membraan.<br />
Het membraan met drukstang wordt tegen de<br />
kracht van de veer in naar buiten gedrukt, waardoor<br />
de remschoenen door middel van een<br />
hefboomstelsel tegen de remtrommel worden<br />
gedrukt. De lucht aan de andere zijde van het<br />
membraan kan via ontluchtingsgaatjes ontwijken.<br />
Wanneer de remmen worden gelost, drukt de veer<br />
de drukstang en het membraan weer in de uitgangspositie<br />
terug.<br />
1-34 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Parkeerrem<br />
Aansluitpunt 12 wordt ontlucht. De zware veer<br />
drukt nu de zuiger met de zuigerbuis tegen membraan<br />
waardoor de drukstang naar buiten wordt<br />
gedrukt. Hierdoor worden de remschoenen door<br />
middel van de remhefboom tegen de remtrommel<br />
gedrukt. Hierbij maakt men gebruik van de energie<br />
van de samengedrukte zware veer, welke steeds<br />
aanwezig is.<br />
Losinrichting<br />
Wanneer door een storing geen samengeperste<br />
lucht in de veerremcilinder beschikbaar is, staat<br />
het voertuig automatisch geremd. Toch moet het<br />
mogelijk zijn het voertuig te verslepen. Aan de<br />
achterzijde van de veerremcilinder bevindt zich<br />
een losbout. Door deze bout met een sleutel<br />
linksom te draaien, wordt de zware veer samengedrukt.<br />
Door toepassing van een druklager op de<br />
bout bedraagt het benodigde moment hiervoor<br />
niet meer dan 20 - 40 Nm. Voor deze handeling<br />
mag geen luchtsleutel gebruikt worden.<br />
Let op<br />
Het voertuig heeft nu geen parkeerrem meer,<br />
omdat de veerremmen nu mechanisch gelost<br />
zijn.<br />
Wanneer de storing is opgeheven en voldoende<br />
perslucht aanwezig is, kan met het bedieningsventiel<br />
weer lucht in de veerremcilinder worden<br />
toegelaten. Daarna moet met de sleutel de losbout<br />
worden ingeschroefd en vastgezet met 30<br />
Nm. De druk in het veerremcilindercircuit moet<br />
hierbij minstens 5,1 bar zijn.<br />
9815 1-35<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.18 PARKEERREMVENTIEL<br />
PARKEERREMVENTIEL MET<br />
DRUKBEGRENZING EN VOLGWAGEN-<br />
AANSLUITING<br />
Zie DIN symbool 50 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Met volgwagenaansluiting en controlestand<br />
Merk: Wabco 961 723 200<br />
Doel<br />
Met het parkeerremventiel kunnen de parkeerreminstallatie<br />
op het voertuig en gelijktijdig de volgwagenremmen<br />
regelbaar bediend worden.<br />
1-36 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Werking<br />
Rijden<br />
Wanneer de handgreep in de rijstand staat is er in<br />
het ventiel een doorverbinding van de voorraaddruk<br />
(aansluiting 1) met de aansluitingen voor de<br />
veerremcilinders 21 en de volgwagen 22. De<br />
ontluchting is nu gesloten. In de rijstand vindt er in<br />
het parkeerremventiel een drukbegrenzing plaats.<br />
Op aansluiting 1 staat 10 bar. Deze druk staat op<br />
zuiger (5) en hierdoor gaat zuiger (5) naar beneden.<br />
Klep (6) gaat open. Als de druk onder zuiger<br />
(5) staat en een waarde bereikt van 6,8-7,5 bar,<br />
dan gaat zuiger (5) tegen de veerdruk van veer (4)<br />
omhoog.<br />
Klep (6) sluit nu weer.<br />
De uitgestuurde druk op aansluiting 21 en 22 is nu<br />
circa 6,8-7,5 bar (Zie grafiek).<br />
Hulprem<br />
Wanneer de handgreep tegen een veer in, een<br />
stukje naar achteren getrokken wordt, zal via<br />
excenter (2) stoter (3) naar beneden bewegen.<br />
Ruimte a kan nu ontluchten, waardoor de druk op<br />
aansluiting 21 zal zakken. Door de boring in klep<br />
(10) zal ook de druk op aansluiting 22 zakken.<br />
Veer (4) duwt zuiger (5) zover naar beneden, tot<br />
klep (6) weer op de afdichtkraag van stoter (3)<br />
rust. Er is nu evenwicht.<br />
Als de handgreep wordt verdraaid tot aan aanslag<br />
(7), zal de ontluchting geopend blijven, zodat de<br />
veerremmen en de volgwagen-remmen max. in<br />
werking treden (max. noodrem).<br />
9815 1-37<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Parkeerrem<br />
Wordt de handgreep over aanslag (7) heen getrokken,<br />
dan valt hij in een blokkering. Dan zal nok<br />
(8) stoter (9) naar beneden bewegen, waardoor de<br />
boring in klep (10) afgesloten is en bovendien<br />
deze klep los van zijn zitting is gekomen. De<br />
voorraaddruk kan nu door een boring in zuiger (5)<br />
(ongereduceerd) passeren naar aansluiting 22.<br />
Hierdoor zullen de volgwagenremmen lossen.<br />
Aansluiting 21 blijft ontlucht zodat de veerremmen<br />
het voertuig op de parkeerrem houden.<br />
Controlestand<br />
De latere uitvoering van het hulpparkeerremventiel<br />
is uitgevoerd met een controlestand. Bij deze<br />
ventielen zijn de aansluitingen 21 en 22 nog<br />
steeds drukloos in de parkeerrem positie. Wordt<br />
de handgreep verder bewogen dan de parkeerstand,<br />
dan zal via aansluiting 22 het volgwagenstuurventiel<br />
ongereduceerd belucht worden. De<br />
volgwagenremmen worden dan weer gelost. De<br />
combinatie staat nu uitsluitend geremd door de<br />
veerkracht van de veerremcilinders op het trekkende<br />
voertuig. Nu kan gecontroleerd worden of<br />
de combinatie stil blijft staan wanneer de<br />
aanhangwagen niet meeremt. Na het loslaten<br />
komt de handgreep automatisch terug in de<br />
parkeerstand.<br />
Lossen van de remmen<br />
Wordt de handgreep weer geheel naar voren<br />
bewogen, dan zal stoter (3) naar boven bewegen,<br />
gaan aanliggen tegen klep (6) en deze los duwen<br />
van zijn zitting in zuiger (5). Daardoor kan de<br />
voorraaddruk de aansluitingen 21 en 22 bereiken.<br />
De druk in ruimte a stijgt weer.<br />
Bij het bereiken van de gereduceerde waarde<br />
(6,8-7,5 bar) zal zuiger (5) zover naar boven zijn<br />
bewogen, dat klep (6) op zijn zitting ligt. De<br />
beginsituatie is weer bereikt.<br />
1-38 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
PARKEERREMVENTIEL MET<br />
DRUKBEGRENZING ZONDER VOLGWAGEN-<br />
AANSTURING<br />
Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 961 723 001 0<br />
961 723 025 0<br />
961 723 032 0<br />
Doel<br />
Met het parkeerremventiel kan de parkeerreminstallatie<br />
op het voertuig regelbaar bediend<br />
worden.<br />
Werking<br />
Rijden<br />
Wanneer de handgreep in de rijstand staat is er in<br />
het ventiel een doorverbinding van de voorraaddruk<br />
(aansluiting 1) met de aansluitingen voor de<br />
veerremcilinders 2. De ontluchting is nu gesloten.<br />
In de rijstand vindt er in het parkeerremventiel een<br />
drukbegrenzing plaats. Op aansluiting 1 staat 10<br />
bar. Deze druk staat op zuiger (5) en hierdoor<br />
gaat zuiger (5) naar beneden. Klep (6) gaat open.<br />
Als de druk onder zuiger (5) staat en een waarde<br />
bereikt van:<br />
961 723 001 0 : 6,8-7,5 bar<br />
961 723 025 0 : 7,4-8,1 bar<br />
961 723 032 0 : 6,8-7,5 bar<br />
dan gaat zuiger (5) tegen de veerdruk van veer (4)<br />
omhoog. Klep (6) sluit nu weer. De uitgestuurde<br />
druk op aansluiting 2 is nu circa:<br />
961 723 001 0 : 6,8-7,5 bar<br />
961 723 025 0 : 7,4-8,1 bar<br />
961 723 032 0 : 6,8-7,5 bar<br />
(Zie grafiek).<br />
9815 1-39<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Hulprem<br />
Wanneer de handgreep tegen een veer in, een<br />
stukje naar achteren getrokken wordt, zal via<br />
excenter (2) stoter (3) naar beneden bewegen.<br />
Ruimte a kan nu ontluchten, waardoor de druk op<br />
aansluiting 2 zal zakken. Veer (4) duwt zuiger (5)<br />
zover naar beneden, tot klep (6) weer op de<br />
afdichtkraag van stoter (3) rust. Er is nu evenwicht.<br />
Als de handgreep wordt verdraaid tot aan aanslag<br />
(7), zal de ontluchting geopend blijven, zodat de<br />
veerremmen max. in werking treden (max. noodrem).<br />
Parkeerrem<br />
Wordt de handgreep over aanslag (7) heen getrokken,<br />
dan valt hij in een blokkering. Aansluiting<br />
2 blijft ontlucht zodat de veerremmen het voertuig<br />
op de parkeerrem houden.<br />
Lossen van de remmen<br />
Wordt de handgreep uitgetrokken en weer geheel<br />
naar voren bewogen, dan zal stoter (3) naar<br />
boven bewegen, gaan aanliggen tegen klep (6) en<br />
deze los duwen van zijn zitting in zuiger (5).<br />
Daardoor kan de voorraaddruk de aansluiting 2<br />
bereiken. De druk in ruimte a stijgt weer.<br />
Bij het bereiken van de gereduceerde waarde<br />
6,8-7,5 of 7,4-8,1 zal zuiger (5) zover naar boven<br />
zijn bewogen, dat klep (6) op zijn zitting ligt. De<br />
beginsituatie is weer bereikt.<br />
961 723 001 0 : 6,8-7,5 bar<br />
1-40 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
961 723 025 0 : 7,4-8,1 bar<br />
961 723 032 0 : 6,8-7,5 bar<br />
9815 1-41<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
PARKEERREMVENTIEL MET<br />
DRUKBEGRENZING ZONDER VOLGWAGEN-<br />
AANSTURING<br />
Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 961 722 160 0<br />
Werking<br />
Stand rijden<br />
Hendel (1) is verbonden met nokkenschijf (2). Als<br />
de hendel (1) in de rijstand is gezet zal de nok van<br />
nokkenschijf (2) zuiger (3) in de onderste positie<br />
drukken. Veer (4) wordt ingedrukt en zal onder<br />
voorspanning komen te staan. Veer (4) drukt<br />
veerkom (5) naar beneden. Via de instelschroef<br />
zal zuiger (12) naar beneden worden gedrukt<br />
tegen de veerkracht van veer (7) in. Uitlaatventiel<br />
(6) zal op schijf (9) sluiten en klep (11) tegen de<br />
veerkracht van veer (12) in naar beneden bewegen.<br />
Omdat klep (11) naar beneden wordt gedrukt,<br />
zal inlaatventiel (8) vrij komen van schijf (9). De<br />
voorraaddruk van aansluiting 11 kan nu via kamer<br />
A langs inlaatventiel (8) naar kamer B stromen en<br />
via aansluiting 21 de veerremcilinders beluchten.<br />
Hulprem<br />
Op het moment dat de hulprem wordt aangesproken,<br />
moet de hendel (1) verdraaid worden.<br />
Nokkenschijf (2) zal meedraaien waardoor de nok<br />
verplaatst wordt van zuiger (12). Zuiger (12) zal<br />
nu omhoog worden gedrukt door de veren (7) en<br />
(4). De voorspanning van veer (4) zal nu sterk<br />
verminderen. In ruimte C staat de buitendruk en in<br />
ruimte B staat een druk die gelijk is aan de druk<br />
van de veerremcilinders (aansluiting 21). Aan de<br />
onderzijde van zuiger (12) zal een opwaartse<br />
kracht gaan werken tengevolge van het druk<br />
verschil tussen de ruimten B en C. Tevens zal ook<br />
veer (7) een opwaartse kracht uitoefenen op<br />
zuiger (12). Deze opwaartse kracht is groter dan<br />
de neerwaartse kracht van veer (4), omdat de<br />
voorspanning van veer (4) kleiner is geworden.<br />
Zuiger (12) wordt op deze manier omhoog gedrukt.<br />
Klep (10) wordt door veer (11) omhoog<br />
gedrukt totdat schijf (9) tegen inlaatventiel (8)<br />
komt en de toevoer van de voorraaddruk naar de<br />
veerremcilinders wordt afgesloten.<br />
Aangezien zuiger (12) verder naar boven beweegt<br />
zal het uitlaatventiel (6) vrij van schijf (9) komen.<br />
1-42 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Op deze manier kan de druk in ruimte B ontwijken<br />
naar de ontluchting (aansluiting 3). De druk in de<br />
veerremcilinders neemt af en de wagen wordt<br />
beremd.<br />
Evenwichtssituatie<br />
Op het moment dat de druk van de veerremcilinders<br />
via de ontluchting kan ontwijken, zal de<br />
druk in ruimte B zakken. Op het moment dat deze<br />
druk zakt zal ook de opwaartse kracht aan de<br />
onderzijde van zuiger (12) afnemen. Op een<br />
bepaald moment zal deze opwaartse kracht zo<br />
klein worden dat de neerwaartse kracht van veer<br />
(4) overwint. Veer (4) zal nu in staat zijn om zuiger<br />
(12), tegen de veerkracht van veer (7) en de<br />
opwaartse kracht aan de onderzijde van zuiger<br />
(12) in, naar beneden te drukken. Uitlaatventiel zal<br />
nu tegen schijf (9) komen en afsluiten. Op dit<br />
moment zal de druk in ruimte B (en in de veerremcilinders)<br />
niet meer zakken.<br />
Als er meer moet worden geremd zal hendel (1)<br />
verder verdraaid moeten worden, zodat de nok<br />
van nokkenschijf (2) verder van zuiger (3) beweegt.<br />
Zuiger (3) zal weer verder omhoog worden<br />
gedrukt door de veren (4) en (7). Hierdoor zal de<br />
voorspanning van veer (4) verder afnemen.<br />
Hierdoor is de opwaartse kracht aan de onderzijde<br />
van zuiger (12), tengevolge van het drukverschil in<br />
de ruimten B en C en de veerkracht van veer (7),<br />
weer in staat om zuiger (12) omhoog te drukken.<br />
Hierdoor komt uitlaatventiel (6) vrij van schijf (9)<br />
en kan de druk in kamen B weer ontwijken naar<br />
de ontluchting (aansluiting 3). Dit ontluchten gaat<br />
net zolang tot er weer een evenwichtssituatie<br />
ontstaat waardoor uitlaatventiel (6) tegen schijf (9)<br />
sluit.<br />
Als er minder moet worden geremd, zal hendel (1)<br />
teruggedraaid moeten worden waardoor de nok<br />
van nokkenschijf (2) zuiger (3) verder naar beneden<br />
drukt. Veer (4) zal nu weer verder gespannen<br />
worden en uitlaatventiel (6) tegen schijf (9) drukken<br />
en klep (10) verder naar beneden drukken.<br />
Inlaatventiel (8) zal weer vrij komen van schijf (9)<br />
en de voorraaddruk in ruimte A zal in ruimte B<br />
kunnen stromen zodat de veerremcilinders weer<br />
belucht worden. Op het moment dat de druk in<br />
ruimte B stijgt, stijgt ook de opwaartse kracht aan<br />
de onderzijde van zuiger (12). Als deze opwaartse<br />
kracht groter wordt dan de neerwaartse kracht van<br />
veer (4), dan zal zuiger (12) omhoog worden<br />
gedrukt. Inlaatventiel (8) wordt door de omhoog-<br />
9815 1-43<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
komende klep (10) via schijf (9) afgesloten. Op<br />
deze manier zal de druk in ruimte B (en aansluiting<br />
21) niet meer stijgen. De hendel (1) wordt<br />
automatisch terug gedrukt in de rijstand als de<br />
hendel wordt losgelaten.<br />
Stand parkeren<br />
Om het ventiel in de parkeerstand te zetten moet<br />
hendel (1) omhoog worden getrokken en maximaal<br />
verdraaid worden. Als de hendel nu wordt<br />
losgelaten zal de hendel in deze positie blijven<br />
staan.<br />
De nok van nokkenschijf (2) zal volledig verwijdert<br />
zijn van zuiger (3). Zuiger (3) zal nu in de bovenste<br />
stand worden gedrukt door de veren (4) en (7).<br />
De voorspanning van veer (4) is nu zo minimaal<br />
dat veer (7) in staat is om zuiger (12) omhoog te<br />
houden (ongeacht de druk in ruimte B. Uitgangsventiel<br />
(6) blijft nu vrij van schijf (9) op deze<br />
manier zal de ontluchting in verbinding staan met<br />
ruimte B. De veerremcilinders zullen nu continu<br />
geremd blijven.<br />
1-44 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.19 VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Knorr AE 4437-II/17189<br />
Doel<br />
Het vierkringsbeveiligingsventiel heeft als doel de<br />
reminstallatie in vier parallelle kringen te splitsen<br />
en bij uitval van een kring de overige te beveiligen<br />
tegen leegstromen.<br />
Werking<br />
Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca. 6,2-6,5 bar<br />
Openingsdruk kring 3 ca. 7,0-7,3 bar<br />
Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />
De openingsdruk is de op aansluitpunt 1 aanwezige<br />
druk om de kleppen 8-9-10 en 11 te openen<br />
bij een drukloos remsysteem. De openingsdruk<br />
wordt bepaald door het membraanoppervlak a en<br />
de kracht van de veer werkend op het membraan.<br />
De statische sluitdruk is de druk in de intacte<br />
kringen waarbij in deze kringen de kleppen weer<br />
op hun zitting worden gedrukt als in een defecte<br />
kring luchtlekkage aanwezig is en de compressor<br />
het systeem niet navult. De statische sluitdruk<br />
wordt bepaald door het membraanoppervlak a en<br />
b en de kracht van de veer werkend op het membraan.<br />
9815 1-45<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Op het ventiel zijn vier kringen aangesloten, kring<br />
1-2-3 en 4. De kringen 1 en 2 (aansluitingen 21 en<br />
22) bedienen de bedrijfsrem op resp. achter- en<br />
vooras. Kring 3 (aansluiting 23) verzorgt de<br />
parkeerrem en volgwagenrem, en kring 4 (aansluiting<br />
24) de nevenverbruikers. De samengeperste<br />
lucht komt via aansluiting 1 het ventiel binnen en<br />
stroomt via de drie kleine by-pass klepjes (5), (6),<br />
en (7) in het systeem. Tegelijkertijd bouwt zich<br />
onder de kleppen (8),(9),(10) en (11) een druk op.<br />
Bij het bereiken van een bepaalde druk, de<br />
openingsdruk, openen deze kleppen, waarbij de<br />
membranen, tegen de veerspanning van de<br />
instelbare veren in, omhooggedrukt worden. De<br />
samengeperste lucht kan nu ongehinderd in vier<br />
kringen stromen. Waarbij dient te worden opgemerkt<br />
dat de kringen 1-2 en 4 een lagere<br />
openingsdrukwaarde hebben dan kring 3 (zie<br />
technische gegevens). Wanneer bijvoorbeeld door<br />
lekkage of leidingbreuk een kring uitvalt, dan zal in<br />
eerste instantie de druk in de overige kringen<br />
dalen tot de dynamische sluitdruk van de defecte<br />
kring. De sluitdruk is niet exact vast te leggen<br />
daar deze afhankelijk is van de snelheid waarmee<br />
de druk in het systeem wegvalt. Vandaar dat we<br />
spreken over een dynamische sluitdruk. De intact<br />
zijnde kringen worden hierna weer nagevuld tot de<br />
openingsdruk van de defecte kring. Het doel van<br />
de drie by-pass klepjes in de kringen 1-2 en 4 is,<br />
om een drukloos remsysteem waarvan de kring<br />
met de laagste openingswaarde (in verband met<br />
toleranties) defect is, toch op druk te brengen en<br />
wel tot de openingsdruk van de defecte kring. Dit<br />
gaat als volgt. De samengeperste lucht van de<br />
compressor komt via aansluiting 1 onder de<br />
kleppen (8),(9),(10) en (11) welke nog gesloten<br />
blijven door de veren. Via de by-pass klepjes (5),<br />
(6), en (7) worden deze kringen, echter zeer<br />
beperkt, van lucht voorzien. In de intact zijnde<br />
kringen, en dus ook onder de membranen vindt<br />
een kleine drukopbouw plaats, waardoor de<br />
openingsdrukken van de intact zijnde kringen waar<br />
een by-pass klepje aanwezig is dalen, en wel<br />
zover dat deze lager komen te liggen dan die van<br />
de defecte kring. Hierdoor zullen nu eerst de<br />
intact zijnde kringen worden nagevuld tot de<br />
openingswaarde van de defecte kring.<br />
1-46 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 934 702 380 0<br />
934 702 381 0<br />
934 702 387 0<br />
Doel<br />
Het vierkringsbeveiligingsventiel heeft als doel de<br />
reminstallatie in vier parallelle kringen te splitsen<br />
en bij uitval van een kring de overige te beveiligen<br />
tegen leegstromen.<br />
Werking<br />
- Openingsdruk kring 1-2 en 4<br />
934 702 380 0 ca. 7,0 -0,3 bar<br />
934 702 381 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />
934 702 387 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />
- Openingsdruk kring 3<br />
934 702 380 0 ca. 7,0 -0,3 bar<br />
934 702 381 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />
934 702 387 0 ca. 7,5 -0,3 bar<br />
- Statische sluitdruk alle kringen<br />
934 702 380 0 ≥ 4,5 bar<br />
934 702 381 0 ≥ 4,0 bar<br />
934 702 387 0 ≥ 4,0 bar<br />
Werking<br />
De vierkringsbeveiligingsklep bestaat uit vier<br />
gedeelten, elk gedeelte bedient een kring. Beide<br />
bovenste kringen (kring 1 en 2) bedienen de<br />
bedrijfsrem, terwijl kring 3 het parkeer-noodremcircuit<br />
bedient en kring 4 de volgwagen verzorgt<br />
De kleppen (7) en (12) en de kleppen (9) en (10)<br />
worden, wanneer de kringen intact zijn, en de druk<br />
boven de openingswaarde ligt opengehouden door<br />
de veren (15), die in de doorstroomrichting werkzaam<br />
zijn. Hierdoor wordt bij een geringe drukval<br />
in kring 1 of 2 respectievelijk 3 of 4, compenseren<br />
van druk mogelijk, waardoor de drukregelaar niet<br />
zo vaak hoeft in te schakelen.<br />
De samengeperste lucht komt van de drukregelaar<br />
via de aansluiting 1 de klep binnen.<br />
9815 1-47<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
De kleppen (7) en (12) worden bij het bereiken<br />
van de openingsdruk geopend, waarbij de membranen<br />
(6) en (13) tegen de veerspanning van de<br />
instelbare veren (5) en (14) in, omhoog worden<br />
gedrukt. Vervolgens stroomt de samengeperste<br />
lucht via de aansluitingen 21 en 22 naar de luchtketels<br />
van kring 1 en 2 van de bedrijfsrem.<br />
Tevens komt de samengeperste lucht, nadat de<br />
beide terugslagkleppen (8) en (11) zijn geopend,<br />
in de ruimte A. De kleppen (9) en (10) worden bij<br />
het bereiken van de openingsdruk geopend en via<br />
de aansluitingen 23 en 24 worden de kringen 3 en<br />
4 gevoed. Op kring 3 en 4 zijn het parkeerremcircuit<br />
en de voeding van de volgwagen<br />
aangesloten.<br />
Wanneer, bijvoorbeeld door Iekkage, kring 2<br />
uitvalt, sluiten de terugslagkleppen (8) en (11).<br />
Wanneer de druk in de defecte kring daalt<br />
beneden de sluitdruk, zal klep (7) sluiten en<br />
zodoende de intact zijnde kringen beveiligen ten<br />
opzichte van de defecte kring. Vervolgens worden<br />
de intact zijnde kringen nagevuld tot de openingsdruk<br />
van klep.<br />
Bij uitval van kring 1 wordt de druk in de kringen<br />
2, 3 en 4 op dezelfde manier beveiligd. In beide<br />
overstroomkleppen (7) en (12) van de bedrijfsremkringen<br />
bevinden zich de kleppen (16) en (17).<br />
In de ruststand sluiten deze kleppen de boringen<br />
af.<br />
De beide kieppen (7) en (12) werken bij dezelfde<br />
openingsdruk echter binnen een tolerantiegebied<br />
van 0,3 bar.<br />
De beide kleppen (16) en (17) treden in functie<br />
onder de volgende omstandigheden:<br />
Stel dat beide kringen 1 en 2 leeg zijn en een van<br />
beide ook defect terwijl deze de Iaagste openingsdruk<br />
heeft, dan zal een van de kleppen (16) of<br />
(17) ervoor zorgdragen dat de intact zijnde kring<br />
toch wordt gevuld tot de openingswaarde van de<br />
defecte kring.<br />
Dit gaat als volgt:<br />
De compressor perst samengeperste lucht via de<br />
aansluiting 1 onder de overstroomkleppen. Deze<br />
blijven gesloten vanwege de spanning van de<br />
veren (5) en (14).<br />
Via de boring worden de kleppen (16) en (17)<br />
geopend en beide kringen van lucht voorzien.<br />
Door de weerstand van de boringen kan druk<br />
worden opgebouwd in de intact zijnde kring.<br />
Deze drukopbouw zorgt ervoor dat de openingswaarde<br />
van de overstroomklep in de intact zijnde<br />
kring overeenkomstig daalt met als gevolg dat<br />
1-48 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
deze eerder opent (voor de overstroomklep in de<br />
defecte kring).<br />
De overstroomklep wordt nu geheel van zijn zitting<br />
gelicht en de intacte kringen worden op druk<br />
gebracht.<br />
Hiermee is de normale situatie voor deze kringen<br />
ingetreden waarbij de maximale druk in de kringen<br />
nu wordt bepaald door de openingsdruk van de<br />
defecte kring.<br />
Wanneer kring 4 uitvalt zal eerst samengeperste<br />
lucht terugstromen uit kring 1, 2 en 3 totdat de<br />
sluitwaarde van de klep (9) is bereikt.<br />
De beide bedrijfsremkringen 1 en 2 en kring 3<br />
blijven op een druk welke gelijk is aan de<br />
openingsdruk van de uitgevallen kring 4.<br />
Bij uitval van kring 3 worden de bedrijfsremkringen<br />
1 en 2 en kring 4 op dezelfde wijze beveiligd.<br />
9815 1-49<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 481 062 207<br />
Bosch 0 481 062 406<br />
Doel<br />
Het vierkringsbeveiligingsventiel heeft als doel de<br />
reminstallatie in vier parallelle kringen te splitsen<br />
en bij uitval van een kring de overige te beveiligen<br />
tegen leegstromen.<br />
Werking<br />
Onbeschadig luchtsysteem<br />
Op het ventiel zijn vier kringen aangesloten, kring<br />
1-2-3 en 4. De kringen 1 en 2 (aansluitingen 21 en<br />
22) bedienen resp. achter en vooras. Kring 3<br />
(aansluiting 23) verzorgt de parkeerrem en volgwagenrem,<br />
en kring 4 (aansluiting 24) de nevenverbruikers.<br />
Bij lege luchtketels drukken de veren (2) de<br />
membraanzuigers (3) bij alle vier de overloopventielen<br />
(I-IV) op de zittingen (4).<br />
Het ventiel is hiermee gesloten.<br />
Zodra de druk op aansluiting 1 gelijk is aan de<br />
openingsdruk van een van de ventielen, worden<br />
de overloopventielen I en/of II geopent.<br />
Nu stroomt luchtdruk via de aansluitingen 21 en/of<br />
22 naar de kringen 1 en/of 2 en bouwen hier druk<br />
op.<br />
Deze druk werkt gelijktijdig tegen de kracht van<br />
drukveer (2) in, omdat nu het gehele oppervlakte<br />
van zuiger (3) werkzaam wordt.<br />
Van deze stijgende luchtdruk wordt een steeds<br />
groter deel door de veerkracht van de drukveer<br />
opgenomen, zodat de minimale druk, nodig voor<br />
het openhouden van het ventiel, geringer is dan<br />
de openingsdruk.<br />
De druk in de luchtketels wordt evenredig met de<br />
binnenkomende luchtdruk op aansluiting 1.<br />
Bij verdere drukopbouw zal de membraanzuiger<br />
zich steeds verder van de zitting af bewegen.<br />
Hierdoor zal de volle doorstroming van het ventielzitting<br />
vrijgegeven worden.<br />
Door het loskomen van de zuigermembranen van<br />
de zittingen is (als gevolg van de kleine<br />
doorsnede) de voor het openen van de zuigers<br />
benodigde druk hoger dan de theoretische<br />
openingsdruk, die berekend wordt a.d.h.v. het<br />
zuigerzittingsoppervlak en de veerkracht.<br />
Vullen van een luchtketel<br />
1-50 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
De luchtketels op aansluitingen 21 en 22 worden<br />
ofwel gelijktijdig of na elkaar gevuld, afhankelijk<br />
van of de openingsdruk van overloopventielen I en<br />
II gelijk zijn of in geringe mate afwijkend. Over de<br />
beide terugslagkleppen (5), die de aansluitingen<br />
21 en 22 onderling beveiligen, stroomt de luchtdruk<br />
naar de overloopventielen III en IV.<br />
De overloopventielen zijn op dezelfde openingsdruk<br />
ingesteld als de overloopventielen I en II en<br />
werken op dezelfde manier.<br />
Tevens zijn achter de overloopventielen vaste<br />
smoringen (6) aangebracht.<br />
Deze vaste smoringen zorgen ervoor, dat bij een<br />
groot luchtverbruik, bijvoorbeeld bij aansluiting 23,<br />
de druk onder zuiger (3) niet zo snel zakt en dat<br />
het ventiel of te wel zeer snel sluit of bij een te<br />
hoge druk sluit.<br />
Door de smoorwerking kan bij een hoog luchtverbruik<br />
in een bepaalde kring genoeg luchtdruk<br />
uit de andere kringen toestromen.<br />
Defect remsysteem<br />
Algemeen<br />
Zodra in het remsysteem een lek optreed waardoor<br />
de compressor het luchtverbruik niet meer<br />
kan compenseren, sluit het vierkringsbeveiligingsventiel<br />
de onbeschadigde kringen af.<br />
De druk waarbij het overloopventiel de defecte<br />
kring afsluit, is afhankelijk van de grote van het<br />
luchtverbruik.<br />
Daalt de luchtdruk in de defecte kring langzaam,<br />
dan is de druk onder het totale werkzame oppervlak<br />
van zuiger (3) uniform (statische sluitdruk).<br />
Is de lekkage groter, dan ontstaat bij de zuigerzitting<br />
een smoorwerking tussen zuiger en zuigerzitting.<br />
Hierdoor daalt de druk onder het<br />
ringvormig zuigeroppervlak sterker als de druk<br />
onder de zuigerzittingoppervlak en ontlast drukveer<br />
(2), zodat de drukveer de zuiger bij een<br />
hogere druk sluit (dynamische sluitdruk).<br />
Bij een leidingbreuk bereikt de dynamische sluitdruk<br />
de openingsdruk.<br />
Vullen van een luchtketel<br />
Vullen van alle luchtketels<br />
9815 1-51<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Uitval van de bedrijfsrem (aansluiting 21 of 22)<br />
De druk in de onbeschadigde bedrijfsremkring<br />
zakt zover tot de zuiger (3) de zitting van de<br />
defecte kring afsluit.<br />
Het terugslagventiel (5) zorgt ervoor dat er geen<br />
drukval is in de kringen 23 en 24. De compressor<br />
vult nu de onbeschadigde kringen bij tot de<br />
openingsdruk van de defecte kring is bereikt.<br />
Uitval van de kringen 23 en 24<br />
In de onbeschadigde kringen zakt de druk op<br />
grond van het naijlen van de sluitdruk van de<br />
defecte kringen.<br />
Aansluitend stijgt de druk tot de openingsdruk van<br />
de defecte kring is bereikt.<br />
Alle luchtketels zij leeg en een bedrijfsremkring<br />
is uitgevallen<br />
Zelfs bij een ongunstige verdeling van de tolerantie<br />
in de openingsdruk, wordt de onbeschadigde<br />
kring op druk gebracht.<br />
Zodra in een onbeschadigde bedrijfsremkring een<br />
geringe druk opgebouwd is, daalt de overloopdruk<br />
van het betreffende overloopventiel, zo dat door<br />
het geheel geopende ventiel de volle luchtdruk in<br />
de onbeschadigde remkring stromen kan.<br />
Op dezelfde manier worden ook de kringen 23 en<br />
24 gevuld, tot uiteindelijk alle onbeschadigde<br />
kringen de openingsdruk van de defecte kring<br />
bereikt hebben.<br />
1-52 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
1.20 VEILIGHEIDSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 64 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Voss 0 268 924 200<br />
Voss 0 268 874 200<br />
Wabco 434 602 011 0<br />
Kenmerken<br />
De openingsdrukwaarde is afhankelijk van uitvoering<br />
13 +2 bar, 16 +2 of 12 +2 bar.<br />
Deze waarde staat aangegeven op het veiligheidsventiel.<br />
Doel<br />
Het begrenzen van de drukopbouw op een<br />
bepaalde waarde.<br />
Werking<br />
De van de compressor komende lucht komt bij L<br />
binnen en staat onder de veerbelaste kogel 1.<br />
Wanneer de druk de ingestelde waarde overschrijdt,<br />
wordt de kogel van zijn zitting gelicht. De<br />
overtollige lucht stroomt nu via boringen E naar<br />
buiten. Als de druk onder de ingestelde waarde<br />
zakt, zal de kogel weer sluiten.<br />
9815 1-53<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.21 LUCHTDROGER<br />
Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 484 460 127<br />
0 484 460 135<br />
0 484 811 009<br />
0 484 811 020<br />
0 484 811 045<br />
0 484 831 002<br />
0 484 831 045<br />
Kenmerk<br />
Luchtdroger met ingebouwde drukregelaar.<br />
Doel<br />
Het verwijderen van water, olie en andere<br />
bestanddelen uit de lucht nog voor deze het<br />
remsysteem ingaat.<br />
Werking<br />
De door de compressor geleverde lucht stroomt<br />
via aansluiting 1 de Iuchtdroger binnen en passeert<br />
de ontluchtings-/veiligheidsklep (9). Via een<br />
boring stroomt de lucht naar het filterelement (1).<br />
In het filterelement doorstroomt de lucht eerst een<br />
groffilter (3), waarbij olie- en vuildeeltjes gedeeltelijk<br />
verwijderd worden. Tevens condenseert de<br />
lucht doordat deze langs de koele wand van het<br />
element stroomt. Vervolgens stroomt de lucht<br />
door de droogkorrels.<br />
De speciale filterkorrels hebben een zeer groot<br />
absorberend vermogen, dit wil zeggen dat de<br />
waterdamp door deze korrels aan de lucht wordt<br />
onttrokken. Voorfilter (15) voorkomt dat korrels of<br />
korrelstof meegenomen worden met de luchtstroom.<br />
De zo gedroogde lucht stroomt nu via terugslagklep<br />
(13) naar uitgang 21. Tegelijkertijd stroomt<br />
een klein gedeelte van de gedroogde lucht via een<br />
vernauwing (11) naar uitgang 22. Op uitgang 22 is<br />
een voorraadtankje aangesloten, het zogenaamde<br />
regeneratietankje.<br />
1-54 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Bij het bereiken van de ingestelde uitschakeldruk<br />
zal het membraan (5) zover naar rechts zijn<br />
verplaatst dat de regelklep (4) van zijn zitting<br />
wordt gelicht. De lucht stroomt nu in de ruimte<br />
boven de ontluchtingsklep (9) en zal deze naar<br />
beneden drukken.<br />
Zo ontstaat een rechtstreekse verbinding met de<br />
buitenlucht en wordt de door de compressor<br />
aangevoerde lucht afgeblazen. Het filterelement<br />
wordt drukloos. De onder druk staande lucht in het<br />
regeneratietankje zal nu via vernauwing (12)<br />
expanderen en in omgekeerde richting door het<br />
filterelement stromen. Deze luchtstroom onttrekt<br />
water en vuil aan de korrels, waardoor het<br />
absorberende vermogen van deze korrels weer<br />
wordt hersteld. Het opgenomen water en vuil<br />
wordt via afblaasmond (10) afgeblazen.<br />
Zal door luchtgebruik de druk in het remsysteem<br />
dalen, dan komt regelklep (4) weer op zijn zitting<br />
en wordt de ruimte boven de ontluchtingsklep (9)<br />
via de ontluchtingsbout (5) van de drukregelaar<br />
ontlucht.<br />
De ontluchtingsklep (9) sluit, waardoor het remsysteem<br />
weer gevuld wordt. Om bevriezing van<br />
afblaasmond (10) in de winter te voorkomen is<br />
verwarmingselement (8) ingebouwd.<br />
9815 1-55<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
LUCHTDROGER<br />
Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 484 460 170<br />
Kenmerk<br />
Luchtdroger met ingebouwde drukregelaar.<br />
Doel<br />
Het verwijderen van water, olie en andere bestanddelen<br />
uit de lucht nog voor deze het remsysteem<br />
ingaat.<br />
Werking<br />
Omschrijving<br />
Deze luchtdroger heeft de functie van luchtdroger<br />
en van drukregelaar. De drukregelaar zal een druk<br />
afregelen tussen de 8.6 en 9.8 bar. Verder is deze<br />
luchtdroger speciaal aangepast voor DAF BUS.<br />
Het betreft hier de aansluitingen 41, 4 en 24.<br />
Bij voertuigen bestemd voor het openbaar vervoer<br />
zullen de aansluitingen 41 en 4 met elkaar worden<br />
doorverbonden. Aansluiting 24 zal worden voorzien<br />
van een blindstop. Bij voertuigen bestemd<br />
voor de touringmarkt zullen deze aansluitingen<br />
gebruikt worden om de luchtdroger af te blazen<br />
nadat het contact afgezet is. Dit om te voorkomen<br />
dat de luchtdroger dichtvriest als het voertuig<br />
geparkeerd is. De luchtdroger is voorzien van een<br />
warmte-element (15). Het warmte-element wordt<br />
echter niet altijd aangesloten. In het element is<br />
een thermostaat geplaatst die inschakelt bij een<br />
temperatuur van 1°C en uitschakelt bij 25 à 35 °C.<br />
1-56 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Situatie tijdens vullen<br />
Tijdens het vullen van het systeem, zal de perslucht<br />
via aansluiting 1 binnen komen in kamer A.<br />
Deze perslucht stroomt via het gesloten<br />
afbaasventiel (17) naar kamer B. De lucht zal via<br />
het voorfilter (1) naar het droogmiddel stromen.<br />
Hier geeft de gecomprimeerde lucht het vocht af<br />
aan het droogmiddel (2). Het vocht wordt vastgehouden<br />
door het droogmiddel (2) en de droge<br />
lucht stroomt verder door naar het nafilter (3). De<br />
droge lucht komt in kamer C. Terugslagklepje (4)<br />
wordt, tengevolge van het druk verschil tussen de<br />
kamers C en D, naar rechts gedrukt. Het systeem<br />
wordt nu gevuld via aansluiting 21.<br />
Op aansluiting 22 is het regeneratievat<br />
aangesloten. Tijdens het vullen van het systeem<br />
wordt het regeneratievat gevuld met droge lucht.<br />
Kamer D staat via een kanaaltje in verbinding met<br />
de drukregelaar. De drukregelaar bezit twee<br />
kamers E en F. De druk in kamer D komt via de<br />
verbinding in kamer F.<br />
Kamer E staat via doorvoer (12) in verbinding met<br />
de buitenluchtdruk. Membraan (6) wordt door veer<br />
(7) naar rechts gedrukt. Hierdoor zal plunjer (11)<br />
naar rechts bewegen en klep (9) tegen de zitting<br />
van het huis drukken. Klepveer (10) zal hierdoor<br />
worden ingedrukt en zal de klep (9) tegen de<br />
zitting gedrukt houden.<br />
Situatie afregelen druk<br />
Op het moment dat het systeem zover gevuld is<br />
dat de eindruk wordt bereikt, zal het drukventiel in<br />
werking treden. Tengevolge van het drukverschil<br />
in de kamers F en E, zal er op membraan (6) een<br />
kracht gaan werken die tegengesteld is aan de<br />
voorspanningskracht van veer (7). Op het moment<br />
dat deze kracht groter wordt dan de voorspanningskracht<br />
van veer (7), zulllen het membraan<br />
(6) en de plunjer (11) naar links worden<br />
gedrukt. Klepveer (10) zal ontspannen worden en<br />
klep (9) komt los van de klepzitting. Op dit moment<br />
kan de druk van kamer F naar kamer G<br />
stromen. Via aansluitingen 41 en 4 komt de druk<br />
in kamer H boven zuiger (13) van het afblaasventiel<br />
terecht. Zuiger (13) zal door de neerwaartse<br />
kracht omlaag worden gedrukt tegen de<br />
veerkracht van veer (16) in. Het afblaasventiel<br />
(17) zal de druk in kamer A direct naar de<br />
ontluchting 3 koppelen. De persleiding van de<br />
compressor zal nu drukloos zijn. De druk in kamer<br />
C zal nu gelijk zakken. De veer van de terugslagklep<br />
(4) zal nu de terugslag klep sluiten om te<br />
9815 1-57<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
voorkomen dat het systeem leeg loopt. De druk uit<br />
het regeneratievat zal nu langzaam via restrictie<br />
(5) in kamer C stromen. De droge lucht stroomt nu<br />
andersom door het droogmiddel (2). Hierdoor<br />
neemt de droge lucht de vocht uit het droogmiddel<br />
(2) op en zal via het afblaasventiel naar buiten<br />
worden afgeblazen. De luchtdroger is nu weer<br />
klaar voor gebruik.<br />
Op het moment dat de systeemdruk weer gezakt<br />
is zullen membraan (6) en regelplunjer (11) weer<br />
naar rechts worden gedrukt door veer (7).<br />
Klep (9) wordt tegen de zitting gedrukt terwijl<br />
regelplunjer (11) nog verder beweegt.<br />
Hierdoor zullen de doorvoer-openingen (18) vrij<br />
komen van de klep (6). Plunjer (11) is hol van<br />
binnen en komt uit in kamer E. Kamer G staat nu<br />
via deze doorvoer-openingen in verbinding met<br />
kamer E. De druk in kamer H kan via de doorverbinding<br />
van de poorten 4 en 41 in kamer G<br />
komen. De druk kan nu naar buiten ontwijken.<br />
Zuiger (13) wordt door veer (16) naar boven<br />
gedrukt en het ontluchtingsventiel zal weer sluiten.<br />
Het systeem kan nu gevuld worden.<br />
Afblazen na het afschakelen van het contact<br />
(alleen bij voertuigen toeringmarkt)<br />
Op het moment dat het contact wordt uitgeschakeld,<br />
zal de electropneumaat zo’n 2,5 à 3 minuten<br />
worden bekrachtigd door de CTU. De druk op<br />
poort 24 zal via de electropneumaat doorgekoppeld<br />
worden op ingang 12 van de tweewegklep.<br />
Via uitgang 2 van het tweewegklep komt<br />
druk op poort 4.<br />
1-58 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
In kamer H staat nu de systeemdruk.<br />
Zuiger (13) zal door de neerwaartse kracht<br />
omlaag worden gedrukt tegen de veerkracht van<br />
veer (16) in. Het afblaasventiel (17) zal de druk in<br />
kamer A direct naar de ontluchting 3 koppelen.<br />
De persleiding van de compressor zal nu drukloos<br />
zijn. De druk in kamer C zal nu gelijk zakken.<br />
De veer van de terugslagklep (4) zal nu de terugslag<br />
klep sluiten om te voorkomen dat het<br />
systeem leeg loopt. De druk uit het regeneratievat<br />
zal nu langzaam via restrictie (5) in kamer C<br />
stromen. De droge lucht stroomt nu andersom<br />
door het droogmiddel (2). Hierdoor neemt de<br />
droge lucht de vocht uit het droogmiddel (2) op en<br />
zal via het afblaasventiel naar buiten worden<br />
afgeblazen. De luchtdroger is nu weer klaar voor<br />
gebruik.<br />
9815 1-59<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
LUCHTDROGER<br />
Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bendix AD6<br />
Kenmerk<br />
Luchtdroger met ingebouwde drukregelaar.<br />
Doel<br />
Het verwijderen van water, olie en andere bestanddelen<br />
uit de lucht nog voor deze het remsysteem<br />
ingaat.<br />
A Toevoerpoort 11. Conische veer 24. Pakking<br />
B Afvoerpoort 12. O-ring 25. Huis<br />
C Regeneratieaansluitpunt 13. Geleider 26. Geperforeerde plaat<br />
1. Filterpatroon 14. Spanring 27. Element<br />
2. Klep 15. O-ring 28. Houder<br />
3. Zuiger 16. Zuiger 29. Deksel<br />
4. Bus 17. Veer 30. O-ring<br />
5. Klep 18. Huis 31. Verwarmingselement<br />
6. Regelstang 19. Verbindingsventiel 32. Veiligheidsventiel<br />
7. Veer 20. Schroef<br />
8. O-ring 21. O-ring<br />
9. Huis 22. Steunring<br />
10. Regelventiel 23. Spanring<br />
1-60 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Werking<br />
De door de compressor geleverde lucht stroomt<br />
via aansluiting A de luchtdroger binnen. In het<br />
filterelement doorstroomt de lucht eerst het groffilter,<br />
waarbij olie- en vuil gedeeltelijk verwijderd<br />
worden. Tevens condenseert de lucht doordat<br />
deze langs de koele wand van het filterelement<br />
stroomt. Vervolgens stroomt de lucht door de<br />
droogkorrels. De waterdamp wordt hier aan de<br />
lucht onttrokken, een stoffilter voorkomt dat<br />
korrels meegenomen worden met de luchtstroom.<br />
De gedroogde lucht stroomt via een terugslagklep<br />
naar het regeneratietankje, vierkringsveiligheidsventiel<br />
en inwendig naar de drukregelaar.<br />
Indien er een verstopping in het filterelement<br />
optreedt, zal het veiligheidsventiel openen waardoor<br />
het luchtsysteem niet meer gevuld wordt!<br />
Bij het stijgen van de druk wordt het klepje (5)<br />
tegen de veer (7) in bewogen. Zodra de druk de<br />
ingestelde waarde heeft bereikt zal het klepje (5)<br />
een opening vrijmaken. Door deze opening wordt,<br />
via een uitwendige leiding (van 4 naar 4.1), de<br />
afblaasklep aangestuurd. Wanneer de afblaasklep<br />
aangestuurd is zal de door de compressor geleverde<br />
lucht rechtstreeks afgevoerd worden.<br />
Tevens zal de gecomprimeerde lucht uit de<br />
regeneratietank terugstromen. De droge lucht zal<br />
tijdens het afblazen door het filterelement stromen<br />
en daar het aanwezige vocht afvoeren. Het filterelement<br />
is nu geregenereerd.<br />
9815 1-61<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.22 AUTOMATISCHE REMSTELLER<br />
Uitvoering<br />
Merk: Haldex<br />
Doel<br />
De automatische remsteller stelt de door slijtage<br />
van de remvoering optredende speling tussen de<br />
remvoering en de remtrommel automatisch na.<br />
Hierdoor blijft de slag van de remkamer tijdens het<br />
remmen nagenoeg constant.<br />
Werking<br />
Voeringslijtage geeft extra ruimte tussen voering<br />
en trommel, die wordt nagesteld tijdens de teruggaande<br />
slag van de remsteller. De remcilinderslag<br />
is uit de volgende drie delen opgebouwd:<br />
De basis remslag die overeenkomt met de normale<br />
ruimte tussen voering en trommel. De extra<br />
slag die overeenkomt met de extra ruimte tussen<br />
voeringen trommel t.g.v. voeringslijtage. De<br />
elastische slag t.g.v. elasticiteit van trommel,<br />
voering, schoenen en S-nokas.<br />
1. Huis<br />
2. Lagerbus<br />
3. Tandwiel van vrijloopkoppeling<br />
4. Veer van vrijloopkoppeling<br />
5. Konische ring van vrijloopkoppeling<br />
6. Wormas<br />
7. Axiaal naaldlager<br />
8. Schroefdeksel<br />
9. Wormwiel<br />
10. Commandostang<br />
11. Veerschotel<br />
12. Schroefveer<br />
13. Schroefdeksel<br />
14. Stuur/bedieningsplaat<br />
Hoek A: de hoek die overeenkomt met de<br />
basis remslag<br />
1-62 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Basis remslag<br />
De basis remslag wordt bepaald door de inkeping<br />
in de bedieningsplaat (14), die bevestigd is aan<br />
het aslichaam. In de ruststand moet de<br />
tandheugel tegen de bovenkant van de inkeping<br />
rusten. Wanneer de slag de hoek A overschrijdt,<br />
wordt het verstelmechanisme in werking gezet.<br />
Hoek A komt overeen met de normale slag.<br />
Extra slag<br />
Als de normale slag overschreden wordt, duwt de<br />
onderzijde van de inkeping van de bedieningsplaat<br />
de tandheugel (10) naar boven. Deze verdraait het<br />
rondsel (3). Tussen rondsel en wormas (6) bevindt<br />
zich een vrijloopkoppeling, die bestaat uit een veer<br />
(4) en een konische koppeling (5), die vrij draaien<br />
in deze richting toestaat.<br />
Tijdens de teruggaande slag wordt de tandheugel<br />
door de bovenzijde van de inkeping omlaag<br />
getrokken. Het rondsel draait nu andersom,<br />
waardoor de vrijloopkoppeling de wormas (6)<br />
meeneemt en de rem wordt nagesteld.<br />
Elastische slag<br />
Tijdens het elastische deel van de slag wordt door<br />
de grote kracht die nu wordt overgebracht de<br />
wormas (6) axiaal tegen de veer (12) in geduwd.<br />
De wormas komt vrij van de konische koppeling.<br />
Bij de teruggaande slag zal deze daarom een<br />
stukje vrij kunnen draaien zonder de wormas mee<br />
te nemen, tot de verbinding weer gemaakt wordt.<br />
Vanaf dat moment heeft een verdraaiing van het<br />
rondsel weer invloed op het nastellen van de slag.<br />
Door deze constructie wordt de slag t.g.v. de<br />
elasticiteit niet nagesteld.<br />
9815 1-63<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.23 SCHIJFREM RL-85<br />
Algemeen<br />
De vooras is uitgerust met zelfstellende schijfremmen<br />
met zwevende remklauwen die worden<br />
bediend via remcilinders.<br />
De schijfrem bestaat uit de volgende hoofdcomponenten:<br />
- remklauw<br />
- remschijf<br />
- remhouder<br />
- remcilinder<br />
De remklauw schuift in axiale richting over<br />
geleidingsbussen die bevestigd zijn in de<br />
remhouder. De remblokken worden door de<br />
remhouder en een beugel op hun plaats<br />
gehouden.<br />
De rem wordt na een remactie door twee veren<br />
automatisch in de beginstand teruggedrukt. Een<br />
automatisch afstelmechanisme zorgt ervoor dat<br />
de luchtspleet (speling) tussen remschijf en<br />
remblokken constant blijft.<br />
De slijtage van de remblokken kan bij<br />
gemonteerde wielen gecontroleerd worden d.m.v<br />
mechanische slijtageindicators, of d.m.v<br />
elektrisch/electronische sensoren.<br />
1-64 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Onderdelentekening<br />
1. Inbusbout<br />
2. Remschijf<br />
3. Bekrachtigingsring ABS-sensor<br />
4. Fusee<br />
5. Inbusbout<br />
6. Remhouder<br />
7. Bus (messing)<br />
8. Inbusbout<br />
9. Rubberen balg<br />
10. Klemring<br />
11. Geleidingsbus<br />
12. Afdekkap<br />
13. Inbusbout<br />
14. Geleidingsbus<br />
15. Geleidingshuls<br />
16. Remcilinder<br />
17. Moer<br />
18. Connector<br />
19. Remblokslijtageindicator<br />
20. Inbusbout<br />
21. Houder<br />
22. Borgpen<br />
23. Borgclip<br />
24. Onderlegring<br />
25. Beugel<br />
26. Steun<br />
27. Veer<br />
28. Remblok<br />
29. Remklauw<br />
30. Ring<br />
31. Rubberen balg<br />
32. Drukstuk<br />
33. Klembus<br />
9815 1-65<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Werking<br />
Wanneer de remmen worden bediend, wordt de<br />
lineaire beweging van de remcilinderdrukstang via<br />
een in hefboom (37) excentrisch gelagerde rol,<br />
brugstuk (38) en drukstuk (32) op de binnenste<br />
remblok (28) overgebracht.<br />
Na het overwinnen van de luchtspleet tussen<br />
remschijf (2) en remblok (28) wordt de remkracht<br />
via de remklauw (29) overgebracht naar de andere<br />
remblok. Daarbij glijdt de remklauw (29) over<br />
de geleidebussen (11,14) zodat de krachten aan<br />
weerskanten van de remschijf even groot worden.<br />
Na de remactie wordt de remklauw door de twee<br />
veren (39,40) in de uitgangssituatie teruggedrukt.<br />
Afstelmechanisme (automatisch)<br />
Het afstelmechanisme (35) treedt in werking bij<br />
elke bediening van hefboom (37).<br />
Bij slijtage van de remblokken en de remschijf<br />
wordt de speling steeds groter. Het afstelmechanisme<br />
(35) en meenemers (36) zorgen<br />
ervoor dat de draadbussen (33) zodanig verdraaid<br />
worden dat de speling t.g.v slijtage gecompenseerd<br />
wordt.<br />
De totale speling (de som van de speling aan<br />
beide zijde van de remschijf) dient te liggen<br />
tussen 0,6 - 0,9 mm.<br />
Een kleinere speling kan leiden tot oververhitting.<br />
1-66 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
2. Remschijf<br />
6. Remhouder<br />
7. Bus (messing)<br />
8. Inbusbout<br />
9. Rubberen balg<br />
10. Klemring<br />
11. Geleidingsbus<br />
12. Afdekkap<br />
13. Inbusbout<br />
14. Geleidingsbus<br />
15. Geleidingshuls<br />
22. Borgpen<br />
23. Borgclip<br />
24. Onderlegring<br />
25. Beugel<br />
02175B<br />
28. Remblok<br />
29. Remklauw<br />
31. Rubberen balg<br />
32. Drukstuk<br />
33. Draadbus<br />
34. Rubberen balg<br />
35. Stelmechanisme<br />
36. Meenemer<br />
37. Hefboom<br />
38 Brugstuk<br />
39 Drukveer<br />
40 Drukveer<br />
41 Electronische slijtage sensor (optional)<br />
42. Tandwiel<br />
43. Rollenketting<br />
44. Klembus<br />
9815 1-67<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
1.24 SCHIJFREM 4K85<br />
Algemeen<br />
De vooras is uitgerust met zelfstellende<br />
schijfremmen met twee vaste remklauwen per<br />
aszijde.<br />
De twee aan elkaar bevestigde remzadels bezitten<br />
ieder een remcilinder met daarin een remzuiger.<br />
De remcilinders zijn met elkaar doorverbonden.<br />
Bij een nieuwe rem is de dragerplaat van de<br />
remblokken 8 mm dik. Na afslijten van de remschijf<br />
(afhankelijk van de dikte van de remschijf)<br />
moeten remblokken worden toegepast met een<br />
drager van 10 mm dik.<br />
De rem wordt na een remactie automatisch in de<br />
beginstand terug gedrukt. Een automatisch<br />
afstelmechanisme zorgt ervoor dat de luchtspleet<br />
(speling) tussen remschijf en remblokken constant<br />
blijft.<br />
De slijtage van de remblokken kan bij gemonteerde<br />
wielen gecontroleerd worden middels de<br />
lengte van het naar buiten stekende gedeelte van<br />
de geleidepennen.<br />
1-68 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Beschrijving componenten<br />
Werking<br />
Remdruk opbouwen.<br />
Wanneer de remmen worden bediend, zal er druk<br />
opgebouwd worden in de remcilinder. Ten gevolge<br />
van de druk in de cilinder wordt de remzuiger (5)<br />
naar buiten geperst. De drukkracht van de<br />
remzuiger (5) op remblok en remschijf (2), is<br />
afhankelijk van de druk in de cilinder en het<br />
oppervlak van de remzuiger (5).<br />
De remblokken (4) worden door de remzuiger (5)<br />
tegen de remschijf gedrukt. Daarbij neemt het<br />
remblok (4) de geleidepen (3) mee die vervolgens<br />
ten opzichten van de remzadel (1) beweegt.<br />
De remblokhouders zijn via een borgpen<br />
verbonden met een van de twee geleidepennen.<br />
Remdruk aflaten.<br />
Bij het lossen van de rem zal de zuiger in de<br />
hoofdremcilinder door een sterke veer worden<br />
terug gedrukt. Hierdoor ontstaat een onderdruk in<br />
het remsysteem. Remzuiger (5) zal worden<br />
teruggetrokken. De remblokken (4) zullen door de<br />
schijf worden teruggedrukt.<br />
Automatische afstelling.<br />
Bij het naar buiten bewegen van de remzuiger (5)<br />
zal klemstuk (11) samen met de remzuiger (5)<br />
mee verplaatsen. Klemstuk (11) wordt om de<br />
remzuigerschacht vastgezet met seegerring (12).<br />
Het klemstuk(11) heeft een axiale speling t.o.v. de<br />
remzuiger (5). Deze speling is 2 mm. Het klemstuk<br />
(11) drukt tegen de wand van de remzadel<br />
(1). Bij het naar buiten drukken van de remzuiger<br />
(5) zal de wrijvingsweerstand van het klemstuk<br />
(11) ten opzichte de wand (1) overwonnen<br />
worden, zodat de zuiger verder naar buiten kan<br />
bewegen. Op het moment dat de druk wegvalt<br />
(bij lossen van de rem) zal de terugstellende<br />
kracht, de onderdruk op de remzuiger (5), niet<br />
voldoende zijn om de wrijvingskracht van het<br />
klemstuk (11) t.o.v. het huis te overwinnen. Het<br />
gevolg is dat het klemstuk(11) vastgeklemd blijft in<br />
het huis en dat de remzuiger (5) alleen middels de<br />
axiale speling kan terug bewegen. Op deze<br />
manier wordt bereikt dat er een constante speling<br />
van 2 mm blijft tussen het remblok (4) en de<br />
remschijf (2). Als de remblokken (4) en/of remschijf<br />
slijt (2), dan zal de remzuiger (5) verder naar<br />
buiten worden gedrukt. Klemstuk (11) zal dan<br />
weer verder meebewegen en de speling wordt<br />
bijgesteld.<br />
1. Remzadel<br />
2. Remschijf<br />
3. Geleidepen<br />
4. Remblok<br />
5. Remzuiger<br />
6. Borgklem<br />
7. Centreerpen<br />
8. Bladveer<br />
9. O-ring<br />
10. Klemring<br />
11. Klemstuk<br />
12. Seegerring<br />
13. Drager remklauw<br />
14. Bevestigingsbout<br />
15. Stofkap<br />
9815 1-69<br />
3
3<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Beschrijving componenten<br />
Functie bladveer<br />
De remblokken (4) worden via geleidepennen (3)<br />
op hun plaatst gehouden. De geleidepennen (3)<br />
zijn aan een zijde met het remblok (4) middels<br />
borgpennen verbonden. De andere zijde van de<br />
geleidepen (3) kan vrij in/door de boring in het<br />
remzadel (1) bewegen. Het pasgat in het remzadel<br />
(1) heeft een bepaalde speling. Ten gevolgen<br />
van deze speling is het mogelijk dat de<br />
remmen tijdens het rijden met geloste remmen<br />
gaan rammelen (trillen van remblokken t.g.v<br />
aanstoting van het wegdek). Om deze speling op<br />
te heffen heeft men een veerblad (8) geplaatst<br />
samen met een centreerpen (7). Veerblad (8)<br />
steunt in het midden op de centreerpen (8) en<br />
wordt aan de uiteinden onder voorspanning onder<br />
de geleidepennen (3) geklemd. De geleidepennen<br />
(3) worden nu tegen het remzadel (1) gedrukt,<br />
zodat de remblokken (4) niet meer vrij kunnen<br />
bewegen.<br />
1. Remzadel<br />
2. Remschijf<br />
3. Geleidepen<br />
4. Remblok<br />
7. Centreerpen<br />
8. Bladveer<br />
1-70 9815
6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />
Inhoud<br />
INHOUD Bladzijden Datum<br />
1. TECHNISCHE GEGEVENS .................................................................1-1................................... 9815<br />
1.1 Technische gegevens .................................................................1-1................................... 9815<br />
2. SPECIAAL GEREEDSCHAP ..............................................................2-1................................... 9815<br />
2.1 Speciaal gereedschap ................................................................ 2-1................................... 9815<br />
3. ALGEMEEN .........................................................................................3-1................................... 9815<br />
3.1 Aandachtspunten bij remrevisie ................................................. 3-1................................... 9815<br />
4. CONTROLE EN AFSTELLING ............................................................ 4-1................................... 9815<br />
4.1 Compressor ............................................................................... 4-1................................... 9815<br />
4.2 Compressorleiding ..................................................................... 4-2................................... 9815<br />
4.3 Terugslagklep .............................................................................4-3................................... 9815<br />
4.4 Snellosventiel .............................................................................4-4................................... 9815<br />
4.5 Voetremventiel ........................................................................... 4-5................................... 9815<br />
4.6 Anti-optel relaisventiel ................................................................ 4-7................................... 9815<br />
4.7 Relaisventiel ............................................................................... 4-8................................... 9815<br />
4.8 Drukbegrenzingsventiel ..............................................................4-9................................... 9815<br />
4.9 Volgwagenstuurventiel ............................................................... 4-10 ................................. 9815<br />
4.10 Parkeerremventiel ...................................................................... 4-13 ................................. 9815<br />
4.11 Vierkrings beveiligingsventiel .....................................................4-19 ................................. 9815<br />
4.12 Luchtdroger ................................................................................4-22 ................................. 9815<br />
4.13 Automatische remsteller............................................................. 4-24 ................................. 9815<br />
4.14 Remtrommels .............................................................................4-25 ................................. 9815<br />
4.15 Remvoeringen ............................................................................ 4-27 ................................. 9815<br />
4.16 Schijfrem RL-85 ......................................................................... 4-32 ................................. 9815<br />
4.17 Schijfrem 4K85 ........................................................................... 4-38 ................................. 9815<br />
5. VERWIJDEREN EN AANBRENGEN ..................................................5-1................................... 9815<br />
5.1 Leidingen.................................................................................... 5-1................................... 9815<br />
5.2 Leidingaansluitingen ................................................................... 5-2................................... 9815<br />
5.3 Remkamer ................................................................................. 5-7................................... 9815<br />
5.4 Veeremcilinder ........................................................................... 5-8................................... 9815<br />
5.5 Automatische remsteller............................................................. 5-9................................... 9815<br />
5.6 Remtrommel .............................................................................. 5-11 ................................. 9815<br />
5.7 Remschoenen ............................................................................ 5-13 ................................. 9815<br />
5.8 Klinken van remvoeringen .......................................................... 5-16 ................................. 9815<br />
5.9 Lagering remschoenen............................................................... 5-20 ................................. 9815<br />
5.10 S-nokas ......................................................................................5-22 ................................. 9815<br />
5.11 Lagering S-nokas .......................................................................5-24 ................................. 9815<br />
5.12 Remankerplaat ........................................................................... 5-27 ................................. 9815<br />
5.13 Cilinderkoppakking compressor ................................................. 5-28 ................................. 9815<br />
5.14 Schijfrem RL-85 ......................................................................... 5-30 ................................. 9815<br />
5.15 Schijfrem 4K85 ........................................................................... 5-46 ................................. 9815<br />
9815 1<br />
4
4<br />
WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />
Inhoud<br />
6. DEMONTAGE EN MONTAGE ............................................................. 6-1................................... 9815<br />
6.1 Remkamer .................................................................................6-1................................... 9815<br />
6.2 Veerremcilinder F-serie ..............................................................6-2................................... 9815<br />
6.3 Veerremcilinder G-serie..............................................................6-5................................... 9815<br />
2 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Technische gegevens<br />
1. TECHNISCHE GEGEVENS<br />
1.1 TECHNISCHE GEGEVENS<br />
COMPRESSOR<br />
Zie DIN symbool 1 op remschema’s<br />
Merk: Wabco 911 504 056 0<br />
Uitvoering: 2 cilinder met watergekoelde<br />
cilinderkop<br />
Slagvolume: 440 cc<br />
Aanhaalmoment:<br />
Cilinderkopbouten 20 ± 2 + 90°hoekverdraaiing<br />
Merk: Knorr LP 4823-II/15697<br />
Uitvoering: 2 cilinder met watergekoelde<br />
cilinderkop<br />
Slagvolume: 440 cc<br />
Aanhaalmoment:<br />
Cilinderkopbouten 30 + 3 Nm<br />
Merk: Knorr LP 4969-II/34404<br />
Uitvoering: 2 cilinder met watergekoelde<br />
cilinderkop<br />
Slagvolume: 600 cc<br />
Aanhaalmoment:<br />
Cilinderkopbouten 30 + 3 Nm<br />
9815 1-1<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Technische gegevens<br />
REMKAMER<br />
Zie DIN symbool 14 op remschema’s<br />
Aanhaalmomenten<br />
Uitvoering<br />
Merk: Knorr BS 3500-II/15227 (type 24)<br />
BS 3450-II/14540 (type 22)<br />
2 moeren: 180 ± 20 Nm<br />
(gehele cilinder aan steun)<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 423 105 080 0<br />
423 105 081 0<br />
423 105 089 0<br />
423 105 092 0<br />
423 105 130 0<br />
1 bout aan de klemband: 10 +2/0 Nm<br />
(Druk moet minstens 6 bar zijn)<br />
2 moeren: 180 +30/0 Nm<br />
(gehele cilinder aan steun)<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 423 106 098 0<br />
423 106 086 0<br />
423 106 087 0<br />
423 106 098 0<br />
423 106 135 0<br />
423 106 136 0<br />
1 bout aan de klemband: 10 +2/0 Nm<br />
(Druk moet minstens 6 bar zijn)<br />
2 moeren: 180 +30/0 Nm<br />
(gehele cilinder aan steun)<br />
Bij uitvoeringen met een instelbare drukstang dient<br />
de afstand hart gaffelpen tot het montagevlak<br />
remkamer als volgt te worden ingesteld.<br />
WABCO 423 105 089 0: 50 mm<br />
423 105 092 0: 117 mm<br />
423 106 098 0: 85 mm<br />
1-2 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Technische gegevens<br />
VOETREMVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 16 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 461 317 009 0<br />
461 318 003 0<br />
461 318 009 0<br />
461 318 014 0<br />
461 318 601 0<br />
Drukverschil tussen kring 1 en kring 2<br />
(voorijling ∆p) is:<br />
type 461 317 009 0 0,15 - 0,4 bar<br />
461 318 003 0 0 - 0,2 bar<br />
461 318 009 0 0 - 0,2 bar<br />
461 318 014 0 0,15 - 0,4 bar<br />
461 318 601 0 0 - 0,2 bar<br />
Aansluitingen<br />
De kringverdeling is als volgt:<br />
Kring 1: achteras<br />
Kring 2: vooras<br />
Aansluiting 11 Voorraad kring 1<br />
Aansluiting 12 Voorraad kring 2<br />
Aansluiting 21 Remdruk kring 1<br />
Aansluiting 22 Remdruk kring 2<br />
Uitvoering met retarder<br />
Merk: WABCO 461 324 027 0<br />
461 324 031 0<br />
461 324 041 0<br />
Drukverschil tussen kring 1 en kring 2<br />
(voorijling ∆p) is:<br />
type 461 324 027 0 0 - 0,2 bar<br />
461 324 031 0 0 - 0,2 bar<br />
461 324 041 0 0,15 - 0,4 bar<br />
Aansluitingen<br />
De kringverdeling is als volgt:<br />
Kring 1: achteras<br />
Kring 2: vooras<br />
Aansluiting 11 Voorraad kring 1<br />
Aansluiting 12 Voorraad kring 2<br />
Aansluiting 13 Voorraad retarder<br />
Aansluiting 21 Remdruk kring 1<br />
Aansluiting 22 Remdruk Kring 2<br />
Aansluiting 23 Retarder uitgestuurde druk<br />
9815 1-3<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Technische gegevens<br />
STOPLICHTSCHAKELAAR<br />
Zie DIN symbool 18 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 441 024 007 0<br />
441 014 063 0<br />
De inschakeldruk bedraagt 0,5 - 0,7 bar.<br />
LAGEDRUK SCHAKELAAR<br />
Zie DIN symbool 19 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 441 014 025 0<br />
De uitschakeldruk bedraagt 5,3 - 6,7 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 441 014 063 0<br />
De uitschakeldruk bedraagt 0,5 - 0,7 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 441 014 067 0<br />
De uitschakeldruk bedraagt 5,4 - 6,2 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 441 024 007 0<br />
De uitschakeldruk bedraagt 0,5 - 0,7 bar<br />
DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 40 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO uitgaande druk P2<br />
475 009 021 0 1,2 bar<br />
475 009 022 0 2,0 bar<br />
475 009 026 0 3,0 bar<br />
475 010 008 0 3,0 bar<br />
475 010 322 0 4,2 bar<br />
475 015 300 0 0,0 - 2,0 bar<br />
475 015 400 0 2,0 - 4,5 bar<br />
1-4 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Technische gegevens<br />
VOLGWAGENSTUURVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 46 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 481 061 245<br />
Voorijling<br />
ingestuurde druk: 2,0 bar<br />
uitgestuurde druk: 2,5 bar<br />
voorijling: 0,5 bar<br />
VEERREMCILINDER<br />
Zie DIN symbool 49 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
merk: WABCO<br />
925 322 102 0 925 421 342 0<br />
925 322 112 0 925 421 346 0<br />
925 329 140 0 925 422 102 0<br />
925 329 021 0 925 422 112 0<br />
925 329 031 0 925 429 140 0<br />
925 420 007 0<br />
Aanhaalmomenten<br />
8 bevestigingsboutjes<br />
aan de omtrek: 20 Nm<br />
Klembout van klemband: 10 +2 Nm<br />
losbout (vastzetten): 30 Nm<br />
Druk moet minstens 5,1 bar zijn.)<br />
2 moeren: 180 +30 Nm<br />
(gehele cilinder aan steun)<br />
Bij de instelbare drukstang dient de afstand hart<br />
gaffelpen tot het montagevlak remkamer 64 mm te<br />
bedragen voor deze uitvoeringen.<br />
PARKEERREMVENTIEL<br />
MET DRUKBEGRENZING EN<br />
VOLGWAGENAANSLUITING<br />
Zie DIN symbool 50 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Met volgwagen aansluiting en controlestand<br />
Merk: WABCO 961 723 200 0<br />
Max. uitgestuurde druk<br />
in de rijstand: 6,8 - 7,5 bar<br />
9815 1-5<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Technische gegevens<br />
PARKEERREMVENTIEL MET<br />
DRUKBEGRENZING ZONDER<br />
VOLGWAGENAANSLUITING<br />
Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 961 723 025 0<br />
Max. uitgestuurde druk<br />
in de rijstand: 7,4 - 8,1 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 961 723 001 0<br />
961 723 032 0<br />
Max. uitgestuurde druk<br />
in de rijstand: 6,8 - 7,5 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 961 722 160 0<br />
Max. uitgestuurde druk<br />
in de rijstand: 5,9 - 6,6 bar<br />
VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO<br />
Type 934 702 380 0<br />
Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.7,0 -0,3 bar<br />
Openingsdruk kring 3 ca.7,0 -0,3 bar<br />
Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />
Type 934 702 381 0<br />
Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />
Openingsdruk kring 3 ca.6,5 -0,3 bar<br />
Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,0 bar<br />
Type 934 702 387 0<br />
Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />
Openingsdruk kring 3 ca.7,5 -0,3 bar<br />
Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,0 bar<br />
1-6 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Technische gegevens<br />
Uitvoering<br />
Merk: Knorr AE 4437-II/17189<br />
Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />
Openingsdruk kring 3 ca.7,3 -0,3 bar<br />
Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 481 062 207<br />
Openingsdruk kring 1-2-3 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />
Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 481 062 406<br />
Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />
Openingsdruk kring 3 ca.6,8 -0,3 bar<br />
Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />
VEILIGHEIDSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 64 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Voss 0 268 874 200<br />
Openingsdruk: 16 +2 bar<br />
Aanhaalmoment: 70-75 Nm<br />
Uitvoering<br />
Merk: Voss 0 268 924 200<br />
Openingsdruk: 13 +2 bar<br />
Aanhaalmoment: 70-75 Nm<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 434 602 011 0<br />
Openingsdruk: 12 bar<br />
Aanhaalmoment: 70-75 Nm<br />
9815 1-7<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Technische gegevens<br />
LUCHTDROGER<br />
Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 484 460 127<br />
0 484 460 135<br />
0 484 460 170<br />
0 484 811 020<br />
0 484 811 055<br />
0 484 831 002<br />
0 484 831 045<br />
Uitschakeldruk: 9,8 ± 0,2 bar<br />
Toepassingsbereik: -30°C/+65°C<br />
Minimale lengte tussen<br />
compressor en luchtdroger: 6 meter<br />
Inschakeldruk: 8,4-9,4 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 484 811 009<br />
Uitschakeldruk: minimaal 8,5 bar<br />
Toepassingsbereik: -30°C/+65°C<br />
Minimale lengte tussen<br />
compressor en luchtdroger: 6 meter<br />
Inschakeldruk: maximaal 10 bar<br />
Uitvoering<br />
Merk: BENDIX AD-6<br />
Uitschakeldruk: 9,8±0,2 bar<br />
Toepassingsbereik: -40°C/ +110°C<br />
Minimale lengte tussen<br />
compressor en luchtdroger: 6 meter<br />
Inschakeldruk: 0,7+0,5/-0 bar<br />
AUTOMATISCHE REMSTELLER<br />
Uitvoering<br />
Merk: Haldex<br />
Basis remslag: 35 - 40 mm<br />
Terugdraaimoment<br />
stelbout: > 18 Nm<br />
1-8 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Technische gegevens<br />
REMANKERPLAAT<br />
AANHAALMOMENT VOORASSEN<br />
Diameter bevestigingsgat ∅14,1 mm<br />
Flensbout M14 12.9 180 ± 15 Nm<br />
Torxbout M14 12.9 170 Nm + 60°<br />
hoekverdraaiing *<br />
Diameter bevestigingsgat ∅14,5 mm<br />
Torxbout M14 12.9 170 Nm + 60°<br />
hoekverdraaiing *<br />
AANHAALMOMENT ACHTERASSEN<br />
Diameter bevestigingsgat ∅14,1 mm<br />
Flensbout M14 8.8 115 ± 8 Nm<br />
Torxbout M14 10.9 170 Nm + 60°<br />
hoekverdraaiing *<br />
Diameter bevestigingsgat ∅14,5 mm<br />
Torxbout M14 10.9 170 Nm + 60°<br />
hoekverdraaiing *<br />
*<br />
- Bij montage altijd nieuwe bouten gebruiken,<br />
tenzij een bijbehorende nieuwe moer met de<br />
hand over de gehele boutdraad gedraaid kan<br />
worden.<br />
- Eerst aanhaalmoment realiseren daarna<br />
hoekverdraaiing toepassen.<br />
- Altijd de opgeven hoek realiseren ondanks het<br />
eventueel vloeien van de bout.<br />
SOORTEN REMVOERINGEN<br />
TYPE OPMERKING<br />
JURID 570 Toegepast op LHD<br />
voertuigen<br />
JURID 570 Toegepast op RHD<br />
voertuigen<br />
Het draagbeeld van de remvoering kan verbeterd<br />
worden door de remvoering af te draaien op een<br />
diameter die maximaal 1 mm kleiner is dan de<br />
trommeldiameter.<br />
9815 1-9<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Technische gegevens<br />
REMTROMMELS<br />
Algemeen<br />
Een remtrommel mag toegepast worden tot de<br />
inwendige diameter de maximale waarde bereikt<br />
heeft, zoals die in de onderstaande tabel vermeld<br />
staat.<br />
Zodra deze diameter overschreden wordt, moet de<br />
remtrommel vervangen worden.<br />
Diameter rem Standaard diameter Maximaal in mm Maximale uitdraaimaat<br />
remtrommel in mm in mm<br />
16 1/2" 420 + 0.250 425 423<br />
15 1/2" 393.7 + 0.127 396.7 395.7<br />
De ovaliteit (trommelvervorming) van de remtrommel<br />
wordt gecontroleerd, of met de remtrommel op de<br />
naaf, of op een remmentestbank.<br />
1-10 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Technische gegevens<br />
SCHIJFREM RL-85<br />
Remsysteem<br />
Type: Volledig luchtdruk tweekringssysteem<br />
Bediening:<br />
Voetrem: Luchtdruk<br />
Schijfrem<br />
Type remklauw: Knorr SB 7000<br />
Afstelling: Automatisch<br />
Maximale slingering remschijf: 0,2 mm per zijde<br />
Dikte remschijf nieuw: 45 mm<br />
Minimum dikte remschijf na afdraaien: 41,5 mm<br />
Minimum dikte remschijf (afkeurmaat): 37 mm<br />
Diameter remschijf: 430 mm<br />
Minimum dikte remblokvoering: 2 mm<br />
Remcilinders<br />
Type: Wabco/Knorr-drukstangbediening type 22, 24,<br />
afhankelijk van voertuigspecificatie.<br />
Aanhaalmomenten<br />
Bevestigingsbouten remhouder aan fusee: 675 Nm<br />
Bevestigingsbouten remklauw: 279 - 310 Nm<br />
Bevestigingsbouten membraancilinder: 160 - 200 Nm<br />
Bevestigingsbouten remschijf aan voornaaf: 120 Nm<br />
Borgbout klemmoer: 32 Nm<br />
Bevestigingsbouten naafdeksel: 23 Nm<br />
Wielaanslagbouten: 390 Nm<br />
Smeermiddelen<br />
Specificaties<br />
Toepassing Gebruikstemperatuur<br />
°C<br />
Draadbussen<br />
kogelgewricht<br />
Geleidingshulzen<br />
Zeeptype Druppelpunt°C<br />
DIN 51804<br />
Penetratie in<br />
10 -1 mm<br />
DIN 51804<br />
Roertest °C Zwelling<br />
Vol %<br />
Fabrikant/type<br />
-40 tot +140 Lithium 185 265-295 -50 -5 tot +5 Füchs<br />
Renolit HLT2<br />
-50 tot +150 - >220 280-310 - - Klüber<br />
Syntheso GLEP1<br />
9815 1-11<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Technische gegevens<br />
SCHIJFREM 4K85<br />
Technische gegevens<br />
Remsysteem<br />
Type: Pneumatisch - hydraulisch<br />
Bediening:<br />
Voetrem: Luchtdruk<br />
Schijfremmen Hydraulisch bediend<br />
Schijfrem<br />
Type: 4K85<br />
Uitvoering: Vaste remklauw<br />
nastelling: Automatisch<br />
Speling remschijf: Max. 0,2 mm per zijde<br />
Dikte remschijf nieuw: 48 mm<br />
Min. dikte remschijf na afdraaien: 45 mm<br />
Min. dikte remschijf (afkeurmaat): 38 mm<br />
Diameter remschijf: 460 mm<br />
Min. dikte remblok remschijf voor: 2 mm<br />
Remcilinder<br />
Hydraulische hoofdremcilinder,<br />
pneumatisch bediend FTE H3-38721.0.2<br />
Bedieningscilinder Wabco type 30<br />
Aanhaalmomenten<br />
Bevestigingsbouten remhouder aan fusee: 196 - 216 Nm<br />
Verbindingsbouten remzadels: 440 Nm<br />
Bevestigingsbouten remklauw aan remhouder: 400 Nm<br />
Bevestigingsbouten remschijf: 400 Nm<br />
Smeermiddelen<br />
Remklauw ATE-remcilinderpasta of een gelijkwaardig<br />
produkt.<br />
Cilinderwand remzuiger, remzuiger, stofkap Siliconenvet<br />
Geleidepennen, centreerpen Plastilube 2<br />
1-12 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Speciaal gereedschap<br />
2. SPECIAAL GEREEDSCHAP<br />
2.1 SPECIAAL GEREEDSCHAP<br />
Benaming Toepassing DAF nummer<br />
Wabco testkoffer Controleren van diverse drukken 0535654<br />
Draadspindel veerremcilinder Demonteren van de WABCO F serie<br />
veerremcilinder 0535947<br />
Nippel montagetang Aanbrengen van nippels in de remleiding 0694829<br />
Klinkstempel Gereedschap voor het klinken van 1240000<br />
remvoeringen op de remschoen<br />
S-nokasbustrekker Gereedschap voor het verwijderen van 0694794<br />
de S-nokas lagerbussen<br />
Torx bit T70 - 5/8" Gereedschap voor Torx bouten 1240108<br />
en moeren<br />
Bithouder voor torx bit T70 - 5/8" Hulpstuk voor het gebruik van een 1240109<br />
torxbit op een schroefmachine<br />
Bithouder en torx bit T70 - 5/8" Zie torx bit en T70 - 5/8" en bithouder 1240112<br />
voor torx bit T70 - 5/8"<br />
Stempel lagerbussen en Gereedschap voor het aanbrengen van 1310421<br />
keerringen S-nokas de lagers en de keerringen van de<br />
S-nokas in het S-nokashuis<br />
Revisiegereedschap Gereedschap voor het reviseren van de 0484840<br />
veerremcilinder Wabco G serie veerremcilinder<br />
Adapter (i.c.m. 0484840) Gereedschap voor het reviseren van de 0484845<br />
Wabco G serie veerremcilinder<br />
9815 2-1<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Speciaal gereedschap<br />
2-2 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Algemeen<br />
3. ALGEMEEN<br />
3.1 AANDACHTSPUNTEN BIJ REMREVISIE<br />
Tijdens een remrevisie dienen vetgesmeerde<br />
wielagers schoongewassen en van nieuwe vet<br />
voorzien te worden.<br />
Zie voor verdere informatie onder groep 7 en 8.<br />
9815 3-1<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Algemeen<br />
3-2 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4. CONTROLE EN AFSTELLING<br />
4.1 COMPRESSOR<br />
Laat alle ketels even afblazen om te controleren of<br />
er water of olie in voorkomt. Als u tijdens het<br />
aftappen van de luchtketels constateert dat er een<br />
overmatige hoeveelheid olie in de luchtketels<br />
aanwezig is, controleer dan de conditie van de<br />
compressor en eventuele koolaanslag in de<br />
compressor (zie compressorleiding controleren).<br />
Capaciteitscontrole<br />
1. Breng de motor op bedrijfstemperatuur.<br />
2. Indien het een luchtgeveerd voertuig betreft<br />
dient het chassis op normale rijhoogte te<br />
staan.<br />
3. Zet de parkeerrem in de rijstand.<br />
4. Ontlucht het gehele remsysteem.<br />
5. De capaciteitscontrole houdt in dat een<br />
volledig leeg systeem binnen 5 minuten op<br />
bedrijfsdruk moet zijn waarbij het motortoerental<br />
gelijk is aan 0,6 x maximum<br />
motortoerental.<br />
9815 4-1<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
4.2 COMPRESSORLEIDING<br />
Controle doorstromingsweerstand<br />
compressorleiding<br />
Opmerking:<br />
Bij het meten van een te hoge waarde moet eerst<br />
het inwendige van het luchtdrogerhuis en de<br />
geluidsdemper van de ontluchting worden<br />
gereinigd.<br />
Hierna de controle nogmaals uitvoeren.<br />
1. Breng de motor op bedrijfstemperatuur.<br />
2. Breng het remsysteem op druk<br />
(drukregelaar moet uitschakelen).<br />
3. Sluit, indien gemonteerd, een manometer<br />
(meetbereik 0-16 bar) aan op de testaansluiting<br />
vóór de luchtdroger (zie remschema)<br />
of; verwijder, bij niet draaiende<br />
motor, het veiligheidsventiel uit de<br />
compressorleiding en breng op deze plaats<br />
een testnippel aan.<br />
4. Start de motor en laat deze draaien op het<br />
maximum motortoeretal.<br />
5. De manometer moet (bij uitgeschakelde<br />
drukregelaar) een lagere druk aangeven dan<br />
2 bar, indien de gemeten druk hoger is dan de<br />
aangegeven waarde moet de<br />
compressorleiding worden vernieuwd.<br />
Opmerking:<br />
bij een te hoge gemeten waarde is er een<br />
overmatige koolaanslag aanwezig in de<br />
compressorleiding, de oorzaak hiervan kan zijn<br />
een slechte conditie van de compressor<br />
(olieverbruik).<br />
6. Laat de motor draaien op stationair toerental.<br />
7. Blaas het remsysteem af totdat de inschakeldruk<br />
van de drukregelaar is bereikt en zet de<br />
motor af. De wijzer van de manometer mag<br />
nu niet snel teruglopen, controleer indien<br />
nodig het systeem op luchtlekkage schenk<br />
hierbij vooral aandacht aan de<br />
compressorleiding en compressor.<br />
8. Verwijder de manometer en breng indien<br />
verwijderd het veiligheidsventiel weer aan.<br />
4-2 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.3 TERUGSLAGVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 5 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Voss 0 233 314 249<br />
0 233 324 249<br />
0 233 124 200<br />
Bosch 0 500 100 006<br />
SCHÄFER 40 32 027 M<br />
WABCO 434 014 000<br />
Functiecontrole<br />
1. Sluit een manometer aan op de ingaande<br />
zijde.<br />
2. Breng druk op de uitgaande zijde. De<br />
manometer mag geen uitslag vertonen.<br />
9815 4-3<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
4.4 SNELLOSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 13 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 973 500 000 0<br />
Functiecontrole<br />
In de stand remmen, moet de membraan bij een<br />
druk van 20 kPa op aansluiting 1 de ontluchting 3<br />
afgesloten hebben.<br />
4-4 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.5 VOETREMVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 16 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 461 317 009 0<br />
461 318 003 0<br />
461 318 014 0<br />
461 318 601 0<br />
met retarder bediening<br />
461 318 009 0<br />
461 324 027 0<br />
461 324 031 0<br />
461 324 041 0<br />
Functiecontrole<br />
1. Sluit een manometer op een remkamer van<br />
de vooras aan (vóór het leeg/last ventiel,<br />
indien aanwezig).<br />
2. Sluit een manometer aan op een remkamer<br />
van de achteras (vóór het leeg/last ventiel,<br />
indien aanwezig).<br />
3. Sluit een manometer aan op de uitgang van<br />
de retarderaansturing bij een voetremventiel<br />
met retarderbediening.<br />
4. Breng het systeem op druk.<br />
5. Trap het rempedaal enkele malen, afwisselend<br />
snel en langzaam, tot de aanslag in.<br />
Controleer of beide meteraanwijzingen parallel<br />
oplopen (afwijking maximaal 0,3 bar).<br />
6. Bij geleidelijk intrappen van het rempedaal<br />
mogen er in beide kringen geen grotere<br />
druksprongen dan 0,3 bar optreden.<br />
7. Wanneer het voetremventiel geheel wordt<br />
ingetrapt dienen beide manometers de keteldruk<br />
aan te geven.<br />
8. De manometer op de retarderaansluiting moet<br />
bij ingetrapt voetremventiel 3,0 +0,2 bar aan te<br />
geven.<br />
9. Bij niet ingetrapt rempedaal mogen beide<br />
meters geen druk aangeven.<br />
9815 4-5<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Afstellen van het rempedaal<br />
Controleer of het rempedaal volledig kan worden<br />
ingetrapt. Hierbij mag het pedaal niet aanliggen<br />
tegen de vloermat. Dit is vooral belangrijk in het<br />
geval kring 1 zou uitvallen. Er is dan meer pedaalslag<br />
nodig om de volle druk van kring 2 te kunnen<br />
uitsturen. Stel de aanslagbout zodanig af, dat er<br />
een voelbare speling tussen bout en pedaal is.<br />
4-6 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.6 ANTI-OPTEL RELAISVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 32 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 973 011 200 0<br />
Functiecontrole (zie ook grafiek)<br />
Controleren relaiswerking<br />
1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />
2. Sluit een manometer met behulp van een Tstuk<br />
aan op aansluitpunt 42 van het anti-optel<br />
relaisventiel, en een manometer op aansluitpunt<br />
12 van de veerremcilinder.<br />
3. Bedien het voetremventiel en controleer de<br />
gereduceerde uitgestuurde druk afkomstig<br />
van het anti-optel relaisventiel naar aansluitpunt<br />
12 van de veerremcilinder.<br />
(Zie grafiek).<br />
Controleren van de anti-optel functie<br />
1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />
2. Sluit een manometer aan op de proefaansluiting<br />
van aansluitpunten 11 en 12 van<br />
de veerremcilinder.<br />
3. Zet het hulp- parkeerremventiel in de parkeerstand.<br />
4. Trap het voetrempedaal langzaam in, beide<br />
manometers moeten gelijkmatig oplopen.<br />
(Zie grafiek P41 ≤ 42).<br />
9815 4-7<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
4.7 RELAISVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 33 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Robert Bosch 0 481 026 021<br />
Robert Bosch 0 481 026 022<br />
Robert Bosch 0 481 400 037<br />
Functiecontrole (zie ook grafiek)<br />
1. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 2<br />
van het relaisventiel.<br />
2. Sluit een manometer aan op aansluiting 4 van<br />
het relaisventiel.<br />
3. Breng het systeem op druk.<br />
4. Bedien, afhankelijk van de plaats van het<br />
relaisventiel in het remsysteem, langzaam de<br />
bedrijfsrem of parkeerrem.<br />
5. De druk in beide manometers moet nu gelijkmatig<br />
oplopen. Hierbij mag de manometer<br />
aangesloten op aansluitpunt 2 niet sprongsgewijs<br />
oplopen. Beide meters dienen ongeveer<br />
dezelfde waarde aan te geven.<br />
4-8 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.8 DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 40 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 475 009 021 0<br />
475 009 022 0<br />
475 009 026 0<br />
475 010 008 0<br />
475 010 322 0<br />
475 015 300 0<br />
475 015 400 0<br />
Functiecontrole<br />
1. Plaats een manometer op aansluiting 2.<br />
2. Verhoog en verlaag de druk op aansluiting 1<br />
maar blijf onder de begrenzingsdruk; de<br />
manometeraanwijzing moet onmiddellijk mee<br />
stijgen en zakken.<br />
3. Verhoog de druk op aansluiting 1 tot boven de<br />
opgegeven begrenzingsdruk: de manometer<br />
moet de begrenzingsdruk aangeven. Indien<br />
nodig stel deze druk dan in m.b.v. de stelbout.<br />
9815 4-9<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
4.9 VOLGWAGENSTUURVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 46 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 481 051 245<br />
Functiecontrole (zie ook grafiek)<br />
Zorg voor voldoende systeemdruk, systeemdruk<br />
gedurende de gehele meting ≥ 8 bar.<br />
Controleer of er lucht ontsnapt via de ontluchting.<br />
Trap op de rem en controleer weer op lekkage.<br />
1. Maak de leiding van aansluiting 42 los en plug<br />
deze leiding af.<br />
2. Sluit manometers aan op aansluitingen 41, 43<br />
en 22.<br />
3. Bedien de parkeerrem enkele malen maximaal<br />
(tegen de blokkeernok). De manometer<br />
op aansluiting 22 zal hierbij druk aangeven,<br />
terwijl de manometer op aansluiting 43 terugvalt<br />
naar 0 bar.<br />
4. Bedien het parkeerremventiel vanuit rijstand<br />
zodanig dat de manometer op aansluiting 43<br />
een druk aangeeft van 7,1 - 6,6 bar. De<br />
manometer op aansluiting 22 moet druk<br />
aangeven.<br />
5. Zet het parkeerremventiel in de noodremstand.<br />
De manometer op aansluiting 43 geeft<br />
geen druk aan, de manometer op aansluiting<br />
22 geeft een waarde aan tussen 7,2 - 7,8 bar.<br />
6. Bedien het parkeerremventiel vanuit de<br />
noodremstand zodanig dat de manometer op<br />
aansluiting 43 0,5 bar aangeeft. De<br />
manometer op aansluiting 22 moet in druk<br />
afvallen.<br />
Het ontluchten van de klep moet duidelijk<br />
hoorbaar zijn.<br />
7. Laat de druk van de manometer op aansluiting<br />
43 oplopen tot 7,1 - 7,7 bar.<br />
0 1 2 3 4 5 6 7 8<br />
P41/42 (bar)<br />
4-10 9815<br />
P22 (bar)<br />
7,5<br />
7<br />
6<br />
5<br />
4<br />
3<br />
2<br />
1<br />
2.5 0.1 +<br />
0.25 +0.15<br />
B<br />
A<br />
01739B
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
Manometer op aansluiting 22 mag geen druk<br />
aangeven.<br />
8. Zet het parkeerremventiel in de rijstand.<br />
9. Bedien het rempedaal enkele malen. De<br />
manometer op aansluiting 22 zal hierbij druk<br />
aangeven.<br />
10. Bedien vervolgens het rempedaal zodat de<br />
manometer op aansluiting 41 0,3 bar aangeeft.<br />
Manometer op aansluiting 22 moet druk<br />
aangeven.<br />
11. Controleer de voorijling bij een uitslag van 2,0<br />
bar op de manometer op aansluiting 41.<br />
Manometer op aansluiting 22 moet 2,1 bar<br />
aangeven.<br />
12. Trap het rempedaal langzaam in, manometer<br />
op aansluiting 22 mag geen grotere druksprongen<br />
dan 0,3 bar vertonen.<br />
Verklaring grafiek<br />
A karakteristiek bij uitval kring 1<br />
B karakteristiek bij intacte kring 1 en kring 2, of<br />
bij uitval van kring 2<br />
Instellen voorijling (zie ook grafiek)<br />
De drukverhouding tussen voorwagen en volgwagen<br />
is 10:8 (10 bar systeem voor voorwagen en<br />
8 bar systeem voor volgwagen). Dit betekent dat<br />
als er geen voorijling wordt toegepast dat bij een<br />
ingestuurde druk op aansluitpunt 41 van 3 bar de<br />
uitgestuurde druk op aansluitpunt 2 gelijk is aan<br />
(3x8): 10 = 2,4 bar.<br />
Indien nu een voorijling wordt toegepast van 0,5<br />
bar moet de uitgestuurde druk op aansluitpunt 2<br />
zijn: 2,4 + 0,5 = 2,9 bar.<br />
Sluit een manometer 1 aan op het meetpunt 11 bij<br />
de veerremcilinder en een manometer 2 op de<br />
commandokoppelingskop. Trap op de rem totdat<br />
de ingestuurde druk (manometer 1) 3 bar is.<br />
Manometer 2 moet nu 2,9 bar aangeven. Dit komt<br />
overeen met 0,5 bar voorijling.<br />
Indien de remprestatie van de (in goede staat<br />
verkerende) volgwagen minder is dan van het<br />
voertuig, kan de voorijling met enige tienden bar<br />
verhoogd worden (voorijling moet liggen tussen<br />
0,4 en 0,6 bar).<br />
0 1 2 3 4 5 6 7 8<br />
P43 (bar)<br />
9815 4-11<br />
P22 (bar)<br />
7,5<br />
7<br />
6<br />
5<br />
4<br />
3<br />
2<br />
1<br />
P (41)<br />
10<br />
9<br />
8<br />
7<br />
6<br />
5<br />
4<br />
3<br />
2<br />
1<br />
0<br />
1<br />
P11/12 = 8 bar<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7<br />
01740B<br />
P (2) W603076<br />
8<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Verwijder de seegerring aan de onderzijde en<br />
neem de ontluchtingsklep weg.<br />
Draai stelschroef (9) met een schroevedraaier:<br />
- linksom wanneer de uitgestuurde druk op<br />
aansluiting 22 lager afgesteld dient te worden;<br />
- rechtsom wanneer de uitgestuurde druk op<br />
aansluiting 22 hoger afgesteld dient te worden.<br />
Meet de voorijling opnieuw. Herhaal deze handelingen<br />
tot de gewenste voorijling bereikt is.<br />
Monteer de onluchtingklep weer.<br />
Opmerking:<br />
Bij metingen moet de opgegeven druk waarbij<br />
gemeten wordt altijd opgebouwd worden. Als<br />
die druk gepasseerd wordt, ontlucht dan weer<br />
voldoende ver en bouw de druk weer op.<br />
4-12 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.10 PARKEERREMVENTIEL<br />
Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing en<br />
volgwagenaansturing<br />
Zie DIN symbool 50 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Met volgwagenaansluiting en controlestand<br />
Merk: Wabco 961 723 200<br />
Toepassing<br />
Bij voertuigen met volgwagenaansluiting<br />
9815 4-13<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Functiecontrole (zie ook grafiek)<br />
1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />
2. Sluit twee manometers met behulp van Tstukken<br />
aan op aansluitpunt 43 van het<br />
volwagen stuurventiel, en op aansluitpunt 12<br />
van een veerremcilinder.<br />
Controleren rijpositie<br />
3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />
beide manometers moeten nu een druk<br />
aangeven van circa 6,8 + 0,7 bar. (Dit is de<br />
begrensde druk van het hulpparkeerremventiel).<br />
Controleren hulprem<br />
4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />
in de richting van de parkeerstand. De beide<br />
manometers moeten nu geleidelijk afvallen<br />
naar 0 bar, (met uitzondering van de eerste<br />
10° hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />
Controleren parkeerpositie<br />
5. In de parkeerpositie moeten de beide<br />
manometers 0 bar aangeven.<br />
Controleren testpositie<br />
6. Zet het hulp-parkeerremventiel in de parkeerstand,<br />
druk de hendel in en beweeg deze<br />
naar de testpositie. De manometer op<br />
aansluitpunt 43 van het volgwagen stuurventiel<br />
moet nu de systeemdruk aangeven.<br />
De manometer op aansluitpunt 12 van de<br />
veerremcilinder moet 0 bar aangeven.<br />
4-14 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing<br />
zonder volgwagenaansturing<br />
Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 961 723 001 0<br />
Toepassing<br />
Bij voertuigen zonder volgwagenaansluiting<br />
Functiecontrole (zie grafiek)<br />
1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />
2. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 12<br />
van een veerremcilinder.<br />
Controleren rijpositie<br />
3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />
de manometer moet nu een druk aangeven<br />
van circa 6,8 + 0,7 bar. (Dit is de begrensde<br />
druk van het hulp-parkeerremventiel).<br />
Controleren hulprem<br />
4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />
in de richting van de parkeerstand. De<br />
manometer moet nu geleidelijk afvallen naar 0<br />
bar, (met uitzondering van de eerste 10°<br />
hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />
Controleren parkeerpositie<br />
5. In de parkeerpositie moet de manometer 0<br />
bar aangeven.<br />
9815 4-15<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing<br />
zonder volgwagenaansturing<br />
Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 961 723 025 0<br />
Toepassing<br />
Bij voertuigen zonder volgwagenaansluiting<br />
Functiecontrole (zie grafiek)<br />
1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />
2. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 12<br />
van een veerremcilinder.<br />
Controleren rijpositie<br />
3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />
de manometer moet nu een druk aangeven<br />
van circa 7,4 + 0,7 bar. (Dit is de begrensde<br />
druk van het hulp-parkeerremventiel).<br />
Controleren hulprem<br />
4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />
in de richting van de parkeerstand. De<br />
manometer moet nu geleidelijk afvallen naar 0<br />
bar, (met uitzondering van de eerste 10°<br />
hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />
Controleren parkeerpositie<br />
5. In de parkeerpositie moet de manometer 0<br />
bar aangeven.<br />
4-16 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing<br />
zonder volgwagenaansturing<br />
Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 961 723 032 0<br />
Toepassing<br />
Bij voertuigen zonder volgwagenaansluiting<br />
Functiecontrole (zie grafiek)<br />
1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />
2. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 12<br />
van een veerremcilinder.<br />
Controleren rijpositie<br />
3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />
de manometer moet nu een druk aangeven<br />
van circa 6,8 + 0,7 bar. (Dit is de begrensde<br />
druk van het hulp-parkeerremventiel).<br />
Controleren hulprem<br />
4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />
in de richting van de parkeerstand. De<br />
manometer moet nu geleidelijk afvallen naar 0<br />
bar, (met uitzondering van de eerste ± 10°<br />
hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />
Controleren parkeerpositie<br />
5. In de parkeerpositie moet de manometer 0<br />
bar aangeven.<br />
9815 4-17<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing<br />
zonder volgwagenaansturing<br />
Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Wabco 961 722 160 0<br />
Toepassing<br />
Bij voertuigen zonder volgwagenaansluiting<br />
Functiecontrole (zie grafiek)<br />
1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />
2. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 12<br />
van een veerremcilinder.<br />
Controleren rijpositie<br />
3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />
de manometer moet nu een druk aangeven<br />
van circa 5,9 + 0,7 bar. (Dit is de begrensde<br />
druk van het hulp-parkeerremventiel).<br />
Controleren hulprem<br />
4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />
in de richting van de parkeerstand. De<br />
manometer moet nu geleidelijk afvallen naar 0<br />
bar, (met uitzondering van de eerste 12°<br />
hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />
Controleren parkeerpositie<br />
5. In de parkeerpositie moet de manometer 0<br />
bar aangeven.<br />
4-18 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.11 VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />
Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Knorr AE 4437-ll/17189<br />
Functiecontrole kring 1,2 en 4<br />
1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />
2. Sluit manometers aan op de kringen 2 en 4.<br />
3. Maak kring 1 van de bedrijfsremkring defect<br />
(leiding los aan vierkrings beveiligingsventiel).<br />
4. Breng de andere kringen op druk m.b.v. de<br />
compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />
min).<br />
5. De druk in de intact zijnde kringen moet nu<br />
oplopen tot minstens 6,5 bar (af te lezen op<br />
de manometers.<br />
6. Zet de motor af. De druk in de intact zijnde<br />
kringen mag niet onder de aangegeven<br />
sluitdruk zakken (zie technische gegevens).<br />
Controleer de andere kringen op dezelfde wijze.<br />
Functiecontrole kring 3<br />
1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />
2. Sluit manometers aan op de kringen 1 en 3.<br />
3. Breng de kringen op druk m.b.v. de<br />
compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />
min).<br />
4. Bij een druk van circa 7,5 bar in kring 1, moet<br />
de manometer op kring 3 beginnen op te<br />
lopen.<br />
5. Zet de motor af en blaas een kring af. De druk<br />
in kring 3 mag niet onder de aangegeven<br />
sluitdruk zakken, (zie technische gegevens).<br />
9815 4-19<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Uitvoering<br />
Merk: WABCO 934 702 380 0<br />
934 702 381 0<br />
934 702 387 0<br />
- Openingsdruk kring 1-2 en 4<br />
934 702 380 0 ca. 7,0 -0,3 bar<br />
934 702 381 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />
934 702 387 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />
- Openingsdruk kring 3<br />
934 702 380 0 ca. 7,0 -0,3 bar<br />
934 702 381 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />
934 702 387 0 ca. 7,5 -0,3 bar<br />
Functiecontrole kring 1,2 en 4<br />
1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />
2. Sluit manometers aan op de kringen 2 en 4.<br />
3. Maak kring 1 van de bedrijfsremkring defect<br />
(leiding los aan vierkrings beveiligingsventiel).<br />
4. Breng de andere kringen op druk m.b.v. de<br />
compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />
min).<br />
5. De druk in de intact zijnde kringen moet nu<br />
oplopen tot minstens 6,5 of 7,0 bar (af te<br />
lezen op de manometers.<br />
6. Zet de motor af. De druk in de intact zijnde<br />
kringen mag niet onder de aangegeven<br />
sluitdruk zakken (zie technische gegevens).<br />
Controleer de andere kringen op dezelfde wijze.<br />
Functiecontrole kring 3<br />
1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />
2. Sluit manometers aan op de kringen 1 en 3.<br />
3. Breng de kringen op druk m.b.v. de<br />
compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />
min).<br />
4. Bij een druk van circa 7,5 bar in kring 1, moet<br />
de manometer op kring 3 beginnen op te<br />
lopen.<br />
5. Zet de motor af en blaas een kring af. De druk<br />
in kring 3 mag niet onder de aangegeven<br />
sluitdruk zakken, (zie technische gegevens).<br />
4-20 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 481 062 207<br />
Bosch 0 481 062 406<br />
Functiecontrole kring 1,2 en 4<br />
1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />
2. Sluit manometers aan op de kringen 2 en 4.<br />
3. Maak kring 1 van de bedrijfsremkring defect<br />
(leiding los aan vierkrings beveiligingsventiel).<br />
4. Breng de andere kringen op druk m.b.v. de<br />
compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />
min).<br />
5. De druk in de intact zijnde kringen moet nu<br />
oplopen tot minstens 6,5 bar (af te lezen op<br />
de manometers.<br />
6. Zet de motor af. De druk in de intact zijnde<br />
kringen mag niet onder de aangegeven<br />
sluitdruk zakken (zie technische gegevens).<br />
Controleer de andere kringen op dezelfde wijze.<br />
Functiecontrole kring 3<br />
1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />
2. Sluit manometers aan op de kringen 1 en 3.<br />
3. Breng de kringen op druk m.b.v. de<br />
compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />
min).<br />
4. Bij een druk van circa 6,7 (Bosch 0 481 062<br />
207) en 7,0 (Bosch 0 481 062 406) bar in<br />
kring 1, moet de manometer op kring 3<br />
beginnen op te lopen.<br />
5. Zet de motor af en blaas een kring af. De druk<br />
in kring 3 mag niet onder de aangegeven<br />
sluitdruk zakken, (zie technische gegevens).<br />
9815 4-21<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
4.12 LUCHTDROGER<br />
Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bosch 0 484 460 127<br />
0 484 460 135<br />
0 484 460 170<br />
0 484 811 009<br />
0 484 811 020<br />
0 484 811 055<br />
0 484 831 002<br />
0 484 831 045<br />
Afstelling uitschakeldruk (9,8 ± 0,2 bar)<br />
1. Stel de uitschakeldruk in met stelbout (7).<br />
Regeneratie-werking van luchtdroger<br />
controleren<br />
1. Breng het luchtdrukremsysteem op druk<br />
(drukregelaar moet uitschakelen).<br />
2. Zet de motor af.<br />
3. Via de ontluchtingsopening van de luchtdroger<br />
moet de regeneratie-lucht gedurende<br />
enige tijd ontwijken.<br />
4-22 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
Bendix luchtdroger<br />
Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />
Uitvoering<br />
Merk: Bendix AD6<br />
Kenmerk<br />
Luchtdroger met ingebouwde drukregelaar.<br />
Afstellen uitschakeldruk<br />
De uitschakeldruk kan worden bijgesteld door<br />
middel van de instelschroef in huis 9 te verdraaien.<br />
Hiervoor is het noodzakelijk eerst de<br />
beschermdop te verwijderen. Het verdraaien van<br />
de instelschroef dient te gebeuren met een veertang.<br />
Regeneratie-werking van luchtdroger<br />
controleren<br />
1. Breng het luchtdrukremsysteem op druk<br />
(drukregelaar moet uitschakelen).<br />
2. Zet de motor af.<br />
3. Via de ontluchtingsopening van de luchtdroger<br />
moet de regeneratie-lucht gedurende<br />
enige tijd ontwijken.<br />
9815 4-23<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
4.13 AUTOMATISCHE REMSTELLER<br />
Uitvoering<br />
Merk: Haldex<br />
Functiecontrole<br />
Bij een te grote speling tussen remtrommel en<br />
remvoering wordt de remhefboom automatisch<br />
bijgesteld. Hierdoor wordt de speling tussen<br />
remvoering en remtrommel automatisch gecorrigeerd.<br />
1. Meet de basisafstelling L1<br />
2. Meet de positie als de remmen zijn aangezet,<br />
L2 (minimale remdruk 6 bar)<br />
3. Bereken de remslag L3.<br />
L3 = L2 - L1 (L3 = 35-40 mm)<br />
4. Indien de remslag wezenlijk afwijkt van de<br />
opgegeven waarde, ga dan als volgt te werk:<br />
- Controleer of de stuurplaat (1 ) geborgd is ten<br />
opzichte van de fixeerpuntsteun.<br />
- Is dit niet het geval druk dan de stuurplaat in<br />
de aangegeven richting (zie pijl) tot aan de<br />
(inwendige) aanslag en zet de stuurplaat<br />
d.m.v. de fixeerpuntsteun en boutje M.8 in<br />
deze positie vast.<br />
- Controleer met behulp van een momentsleutel<br />
de inwendige slip.<br />
- U gaat hierbij als volgt te werk:<br />
1. Zorg voor voldoende luchtdruk in de ketels<br />
(min.6,5 bar).<br />
2. Zet het voertuig van de parkeerrem.<br />
3. Plaats een momentsleutel met 12 mm dop op<br />
het stelzeskant en draai deze linksom (tegen<br />
de klok).<br />
4. Wordt een draaimoment van 18 Nm niet<br />
bereikt, maar gaat de wormas al bij een<br />
lagere waarde draaien, dan moet de remsteller<br />
worden vernieuwd.<br />
4-24 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.14 REMTROMMELS<br />
Bij nieuwe voertuigen moet i.v.m. het preserveren<br />
de remtrommels met een schoonmaakmiddel<br />
worden schoongemaakt.<br />
De remtrommels moeten worden gelicht met<br />
hijsgereedschap. Er bestaat namelijk gevaar voor<br />
knellen.<br />
Wees met nieuwe remtrommels en remvoeringen<br />
altijd voorzichtig met remmen.<br />
Een remtrommel die thermisch overbelast wordt<br />
vertoont warmtescheuren. Deze warmtescheuren<br />
worden bij een langere looptijd groter en dieper.<br />
Warmtespanningen geven dus een snelle toename<br />
van scheuren.<br />
De oorzaken hiervan kunnen zijn:<br />
- slechte remkrachtverdeling<br />
- vastzittende remmen.<br />
- klemmende remassen of remcilinders.<br />
- te weinig speling tussen remvoering en<br />
trommel in geval van nieuwe voering.<br />
- continu aanliggen van de bedrijfsrem tijdens<br />
het rijden.<br />
Scheuren zijn toelaatbaar tot een breedte van ca.<br />
0,7 mm en een lengte van 50 mm. Deze moeten<br />
bij het uitdraaien van de trommel verwijderd<br />
kunnen worden. Als bij het uitdraaien van zulke<br />
remtrommels de scheuren niet volledig verwijderd<br />
kunnen worden, dient met een snellere voeringslijtage<br />
rekening te worden gehouden. Bij opnieuw<br />
optredende thermische belasting komen de<br />
randen van de scheuren opnieuw omhoog en slijt<br />
de voering door afschaving voortijdig.<br />
Remtrommels die scheuren hebben die breder<br />
zijn dan 0,7 mm en langer dan 50 mm zijn<br />
mogen niet opnieuw worden gebruikt.<br />
9815 4-25<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Een remtrommel kan ook brandplekken vertonen<br />
en plaatselijke verhardingen die eveneens door<br />
hoge temperaturen veroorzaakt zijn.<br />
Deze brandplekken waarin de materiaalstructuur<br />
van de trommel zich wijzigt, moeten door<br />
uitdraaien en slijpen verwijderd worden.<br />
Als dit niet lukt, dan zal het remmen in ieder geval<br />
met trillingen gepaard gaan. De remvoering zal op<br />
plekken overeenkomstig altijd het eerst slijtagegroeven<br />
met een zekere ruwheid gaan vertonen.<br />
Een remtrommel mag toegepast worden tot de<br />
inwendige diameter de maximale waarde bereikt<br />
heeft.<br />
Zodra de inwendige diameter overschreden wordt,<br />
moet de remtrommel vervangen worden.<br />
Voor afmetingen en uitdraaitoleranties zie<br />
Technische gegevens.<br />
Uitdraaien van remtrommels<br />
Als de draaibeitel grote en diepe harde plekken<br />
raakt, let dan op voor knarsende geluiden.<br />
Als dit knarsende geluid wordt gehoord moet de<br />
remtrommel worden geslepen om een zuiver rond<br />
slijtvlak te verkrijgen. Indien de remtrommel<br />
uitgedraaid is, neem dan overmaat remvoering en<br />
draai deze af.<br />
4-26 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.15 REMVOERINGEN<br />
Bij gedeelde remvoering zijn de woorden<br />
“remnokzijde” en “draaipuntzijde” op de zijkant van<br />
de voering aangebracht.<br />
De remvoering met de benaming “remnokzijde”<br />
moet aan de remnok worden bevestigd.<br />
De remvoering met de benaming “draaipuntzijde”<br />
moet aan het draaipunt worden bevestigd.<br />
Voor de soorten remvoeringen, (zie Technische<br />
gegevens) .<br />
Monteer op een voertuig altijd dezelfde type<br />
remvoeringen.<br />
- Als de remmen worden aangesproken wordt<br />
de bewegingsenergie omgezet in warmte.<br />
- De temperaturen op de remvoering kunnen<br />
zeer hoog oplopen.<br />
- Een remvoering moet effectief werken in een<br />
zeer breed temperatuurgebied, wat betekent<br />
dat de wrijvingscoefficiënt onafhankelijk moet<br />
zijn, zover mogelijk van de temperatuur.<br />
- De remvoering moet tevens een lange levensduur<br />
hebben.<br />
- De remvoering moet ongevoelig zijn voor het<br />
weer en indien mogelijk zo weinig mogelijk<br />
geluid veroorzaken.<br />
- Sterke warmte-ontwikkeling kan bepaalde<br />
wijzigingen meebrengen in het slijtvlak van de<br />
remtrommel.<br />
Aspecten om de remvoering (inclusief remschoen)<br />
te controleren.<br />
- remprestaties na inlopen.<br />
- glazuren.<br />
- vochtopname (olie-opname).<br />
- voeringslijtage.<br />
- hittescheuren.<br />
- corrosie<br />
- zwel<br />
Corrosie<br />
Remschoenen die tengevolge van te sterke<br />
veroudering en door inwerking van vocht op het<br />
montagevlak van de voering kunnen een sterke<br />
corrosie vertonen.<br />
9815 4-27<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Onjuist aanlegvlak<br />
Het oppervlak is niet vlak meer. De voering heeft<br />
aan de randen van de nageluitsparing geen goed<br />
oplegvlak meer en scheurt bij het klinken in. De<br />
voering kan losraken van de schoen en omhoog<br />
komen. Daardoor wordt de speling tussen voering<br />
en trommel verminderd of verdwijnt helemaal.<br />
Zonder dat er geremd wordt, stijgt toch de temperatuur<br />
van de rem en hierdoor kunnen warmtescheuren<br />
in het loopvlak van de trommel optreden.<br />
Draagbeeld<br />
Bij het afdraaien van de remvoering draagt de<br />
remvoering op de straal van de trommel met het<br />
gehele remoppervlak. Met een dergelijk draagbeeld<br />
worden vanaf het begin de best mogelijke<br />
remprestaties verkregen. Het afdraaien kan<br />
gebeuren met een remprofessor of met een<br />
speciale dummyremplaat op een speciale draaibank.<br />
Het draagbeeld wordt verbeterd door de<br />
remvoering af te draaien op een diameter die<br />
max. 1,0 mm kleiner is dan de trommeldiameter.<br />
Dus bij een trommelmaat van 420 mm de remvoering<br />
afdraaien op max. 419 mm.<br />
Wielrem met aangepaste voeringdiameter (zie<br />
afbeelding)<br />
4-28 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
De voering zal eerst in het midden van de lengte<br />
gaan dragen, waarna van daaruit het draagbeeld<br />
wordt uitgebreid naar de uiteinden toe. Hierdoor<br />
wordt een (te) grote zelfbekrachtiging tijdens de<br />
inloopfase voorkomen. Bij het afdraaien moet niet<br />
teveel voeringmateriaal in een keer worden<br />
weggenomen.<br />
De beitel zal dan buigen en de neiging hebben de<br />
oplopende remschoen op te lichten van de S-nok.<br />
Het draagbeeld zal aanvankelijk niet optimaal zijn.<br />
Het is niet nodig het gehele oppervlak “schoon” te<br />
draaien. Voldoende is als 75 % door de beitel<br />
geraakt is.<br />
9815 4-29<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Een wielrem met een voering welke niet geheel<br />
draagt<br />
De uiteinden van de remvoering liggen nog vrij.<br />
Hierdoor wordt het kleinere remvoeringsoppervlak<br />
bij onveranderde aandrukkracht aanmerkelijk<br />
zwaarder belast. Als gevolg daarvan treedt een<br />
grote samenpersing van de voering op, een<br />
sterker optreden van de temperatuur en een<br />
hogere slijtage tot het moment dat de voering<br />
uiteindelijk volledig draagt. Het is in ieder geval<br />
aan te bevelen indien bij uitgedraaide remtrommels<br />
nieuwe remvoering wordt aangebracht,<br />
de remvoering in gemonteerde stand af te draaien<br />
op de straal van de remtrommel.<br />
Glazuren van remvoeringen<br />
Glazuren is het langzaam slechter worden van de<br />
wrijving van de remvoering. Dit komt ten gevolge<br />
van zeer lichte remmingen. Beoordeling van het<br />
remoppervlak is zeer moeilijk. Bij moderne voeringen<br />
komt dit nauwelijks nog voor. Op het slijtvlak<br />
van de voering worden materiaaldeeltjes verzameld<br />
met een smerende werking. Deze deeltjes<br />
worden meestal verwijderd door een paar keer<br />
krachtig te remmen of de voering af te draaien.<br />
Op deze manier wordt er een nieuw slijtvlak<br />
gemaakt.<br />
De stabiliteit van de wrijvingscoefficient varieert<br />
erg veel, afhankelijk van de kwaliteit van de<br />
voering.<br />
Daarom is het belangrijk dat er altijd orginele<br />
voeringen worden toegepast.<br />
4-30 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
Remvoeringdikte controleren<br />
Draag altijd beschermende kleding,<br />
een gezichtsmasker en een<br />
veiligheidsbril.<br />
Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />
NIET in en blaas<br />
dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />
voor aanvang van de werkzaamheden<br />
met de daarvoor geschikte<br />
apparatuur, volg hierbij de instructies<br />
van de fabrikant op. Verwijder<br />
stof met behulp van een vochtige<br />
doek of een stofzuiger en voer alle<br />
gebruikte, nog vochtige doeken af<br />
volgens de daarvoor geldende<br />
wettelijke bepalingen.<br />
Indien het gebruik van reinigingsmiddelen<br />
nodig is, dienen de<br />
daarvoor geschikte onderhoudsprodukten<br />
te worden gebruikt<br />
of brandspiritus.<br />
1. Leg blokken voor en achter de achterwielen.<br />
2. Breng het luchtdruksysteem op druk (drukregelaar<br />
moet uitschakelen) en zorg ervoor<br />
dat het voertuig niet op de parkeerrem staat.<br />
3. Controleer de dikte van de remvoering via de<br />
opening in de stofplaat.<br />
4. De remvoering moet worden vernieuwd als de<br />
remvoering is versleten tot aan de slijtageindicator,<br />
welke is aangebracht op de remvoering.<br />
Opmerking:<br />
Wanneer u twijfelt over de slijtage van de<br />
remvoering, stel dan de remmen terug en verwijder<br />
de stofplaat.<br />
Men dient de remvoering te vervangen wanneer<br />
deze tot op ca. 1 mm boven de nagelkop of verder<br />
is versleten.<br />
9815 4-31<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
4.16 SCHIJFREM RL-85<br />
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES<br />
Alvorens er werkzaamheden aan de remmen<br />
worden uitgevoerd, moeten de volgende<br />
voorzorgsmaatregelen zorgvuldig zijn opgevolgd:<br />
Draag altijd beschermende kleding,<br />
een gezichtsmasker en een<br />
veiligheidsbril.<br />
Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />
NIET in en blaas<br />
dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />
voor aanvang van de werkzaamheden<br />
met de daarvoor geschikte<br />
apparatuur, volg hierbij de instructies<br />
van de fabrikant op. Verwijder<br />
stof met behulp van een vochtige<br />
doek of een stofzuiger en voer alle<br />
gebruikte, nog vochtige doeken af<br />
volgens de daarvoor geldende<br />
wettelijke bepalingen.<br />
Volg bij het afdraaien van remschijven/voeringen<br />
ALTIJD de<br />
veiligheidsinstructies van de<br />
fabrikant op.<br />
Indien het gebruik van een<br />
reinigingsmiddel nodig is, dient<br />
brandspiritus te worden gebruikt.<br />
Houd de remklauw alleen aan de<br />
buitenzijde vast, nooit tussen<br />
remklauw en remhouder<br />
BEKNELLINGSGEVAAR.<br />
4-32 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
Foutzoek diagram Schijfrem RL-85<br />
Restdruk in<br />
remcilinder<br />
NEE JA<br />
Luchtspleet OK<br />
NEE JA<br />
Automatisch<br />
afstelinrichting OK<br />
NEE JA<br />
Vervang remklauw<br />
EINDE<br />
Remklauwgeleiding<br />
OK<br />
NEE JA<br />
Controleer en<br />
vervang zonodig<br />
geleidingshulzen<br />
remklauw<br />
EINDE<br />
Controleer en<br />
vervang zonodig de<br />
remcilinder<br />
EINDE<br />
Controleer de<br />
wielnaaf<br />
EINDE<br />
Schijfrem<br />
RL-85<br />
Hef het voertuig<br />
op, draai het wiel<br />
met de hand rond.<br />
Draait het wiel<br />
soepel rond<br />
NEE JA<br />
Controleer<br />
automatisch<br />
afstelmechanisme<br />
Luchtspleet OK<br />
NEE JA<br />
Opmerking: Verschil tussen binnenste en<br />
buitenste remblokdikte en<br />
diagonale slijtage ≤ 2 mm.<br />
9815 4-33<br />
EINDE<br />
Remblokslijtage<br />
ongelijk<br />
NEE JA<br />
EINDE<br />
Controleer en<br />
vervang zonodig<br />
geleidingshulzen<br />
remklauw<br />
EINDE<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
CONTROLE DIKTE REMBLOKKEN<br />
Mechanische slijtageindicator<br />
Het is mogelijk de conditie van de remblokken te<br />
controleren bij gemonteerde wielen.<br />
Korte geleidingshuls (standaard)<br />
1. Leg blokken voor en achter de achterwielen.<br />
2. Wanneer het uiteinde van de geleidingsbus<br />
(4) gelijk ligt met de rubberen geleidingshuls<br />
(6),dienen de remblokken gedemonteerd en<br />
gecontroleerd te worden.<br />
Lange geleidingshuls<br />
1. Leg blokken voor en achter de achterwielen.<br />
2. Wanneer maat D groter is dan 18 mm dienen<br />
de remblokken gedemonteerd en gecontroleerd<br />
te worden.<br />
Remvoering < 2mm remblokken vervangen.<br />
Korte geleidingshuls<br />
C = nieuw stand<br />
D = demonteren en controleren<br />
Lange geleidingshuls<br />
C = nieuw stand<br />
D = > 18 mm remblokken demonteren en<br />
controleren<br />
4-34 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
CONTROLEREN AUTOMATISCHE<br />
STELINRICHTING<br />
1. Verwijder de afdekkap.<br />
LET OP! Gebruik geen buitensporig geweld<br />
om de stelinrichting te verstellen<br />
Gebruik alleen een 8 mm ringsleutel<br />
met een maximale lengte<br />
van 100 mm. Gebruik geen steeksleutel<br />
om beschadiging van de<br />
stelas te voorkomen.<br />
2. Verdraai met ringsleutel SW 8 de stelinrichting<br />
tegen de wijzers van de klok in totdat de<br />
stelinrichting 2-3 maal hoorbaar overklikt.<br />
LET OP! Controleer of de ringsleutel bij de<br />
controle vrij rond kan draaien.<br />
3. Rem 5- 10 maal bedienen.<br />
Bij een correct functionerende stelinrichting<br />
zal de ringsleutel zich met de klok mee<br />
schoksgewijs ronddraaien.<br />
Opmerking:<br />
Bij toenemende klikken wordt de hoekverdraaiing/<br />
verdraaiing van de sleutel kleiner/minder.<br />
Draait de sleutel zoals beschreven terug, dan is de<br />
stelinrichting in orde.<br />
Treden de volgende storingen op:<br />
De stelinrichting of ringsleutel verdraait:<br />
a. helemaal niet;<br />
b. Alleen bij de eerste rembediening;<br />
c. bij iedere rembediening heen en terug;<br />
dan dient de remklauw vervangen te worden.<br />
4. Verwijder de ringsleutel.<br />
5. Smeer de binnenzijde van de afdekkap licht in<br />
met Renolit HLT2 en breng de afdekkap aan.<br />
9815 4-35<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
CONTROLE RUBBEREN BALGEN EN<br />
REMKLAUW<br />
Indien de remblokken vervangen worden, dienen<br />
tevens de rubberen balgen en de remklauw<br />
gecontroleerd te worden.<br />
1. Inspecteer de rubberen balgen van drukstukken<br />
(32) op scheurtjes of andere<br />
beschadigingen.<br />
Indien gebreken geconstateerd worden<br />
dienen de rubberen balgen vervangen te<br />
worden.<br />
Zijn bij de inspectie gebreken aan de rubberen<br />
balgen geconstateerd dan dient het<br />
afstelmechanisme als volgt op corrosie en<br />
gangbaarheid gecontroleerd te worden:<br />
a. Verwijder de binnenste remblok.<br />
ATTENTIE<br />
Om te voorkomen dat de draadbussen<br />
(33) geheel uit de remklauw<br />
gedraaid worden dient:<br />
1. Bij niet verwijderde remklauw;<br />
moet een nieuwe remblok (28) aan de<br />
buitenzijde van de remschijf (2)<br />
geplaatst worden.<br />
2. Bij verwijderde remklauw;<br />
dient een afstandstuk (E) (lengte = 70<br />
mm) geplaatst te worden in de remklauw<br />
Wanneer de draadbussen geheel uit<br />
de remklauw gedraaid zijn dient de<br />
basis instelling van de remklauw<br />
opnieuw ingesteld worden door een<br />
erkende ZF werkplaats.<br />
70 mm<br />
4-36 9815<br />
33<br />
E<br />
1<br />
02215B
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
b. Draai met sleutel SW-8 het stelzeskant<br />
met de wijzers van de klok mee<br />
tot de draadbussen (33) van de<br />
stelinrichting max. 30 mm uitsteken.<br />
c. Controleer de schroefdraad van de<br />
draadbussen (33) op corrosie, indien<br />
er corrosie geconstateerd wordt dient<br />
de remklauw door een gespecialiseerd<br />
bedrijf gereviseerd te worden.<br />
d. Vet de schroefdraadbussen in met<br />
vet, zie technische gegevens.<br />
2. Controleer of de remklauw zich met de hand<br />
soepel over de gehele arbeidsslag van >30<br />
mm over de geleidingsdelen (7,11) en (14,15)<br />
laat bewegen. Controleer rubberbalgen (31)<br />
en (9) op scheurtjes of andere beschadigingen.<br />
Reviseer indien nodig de remklauw.<br />
9815 4-37<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
CONTROLE REMSCHIJF<br />
Inspecteer de remschijven als volgt op overmatige<br />
slijtage, vervorming of beschadigingen:<br />
- Lichte oppervlakkige groeven of een netwerk<br />
van haarscheurtjes op het wrijvingsoppervlak<br />
van de remschijf (1) zijn toegestaan.<br />
- Radiaalbarsten over het gehele wrijvingsoppervlak<br />
van de schijf (2) zijn NIET toegestaan.<br />
- De maximale breedte of diepte van een<br />
gedeeltelijke barst in het wrijvingsoppervlak<br />
van de schijf (3) mag NIET groter zijn dan 1,5<br />
mm.<br />
- De maximale breedte of diepte van een groef<br />
in het wrijvingsoppervlak van de schijf (4) mag<br />
NIET groter zijn dan 1,5 mm.<br />
- Scheuren die door de schijf heen gaan (5),<br />
zijn NIET toegestaan.<br />
- De maximale slingering A (vervorming) van<br />
de schijf mag NIET groter zijn dan 0,2 mm per<br />
zijde.<br />
Vervang indien nodig, de remschijf/remschijven.<br />
4. Slijtagegrens remschijf/remblokken<br />
Opmerking:<br />
Meet de dikte van de remschijf op de dunste plaats.<br />
A = Totale dikte remschijf nieuw 45 mm<br />
B = Minimale schijfdikte 37 mm<br />
C = Totale dikte remblok nieuw 30 mm<br />
D = Dikte remblokdrager 9 mm<br />
E = Minimale dikte remvoering 2 mm<br />
F = Minimale dikte remblok,<br />
inclusief remvoering 11 mm<br />
WAARSCHUWING<br />
Het niet nauwgezet opvolgen van<br />
bovenstaande voorschriften heeft<br />
gevolgen voor de VERKEERS-<br />
VEILIGHEID.<br />
Het doorrijden met minder dan de<br />
minimaal toegestane dikte van<br />
remvoering en remschijf resulteert<br />
in een sterk gereduceerde remwerking,<br />
of in het uiterste geval<br />
een totaal verlies van de remwerking.<br />
4-38 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
4.17 SCHIJFREM 4K85<br />
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES<br />
Alvorens er werkzaamheden aan de remmen<br />
worden uitgevoerd, moeten de volgende<br />
voorzorgsmaatregelen zorgvuldig zijn opgevolgd:<br />
Draag altijd beschermende kleding,<br />
een gezichtsmasker en een<br />
veiligheidsbril.<br />
Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />
NIET in en blaas<br />
dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />
voor aanvang van de werkzaamheden<br />
met de daarvoor geschikte<br />
apparatuur, volg hierbij de instructies<br />
van de fabrikant op. Verwijder<br />
stof met behulp van een vochtige<br />
doek of een stofzuiger en voer alle<br />
gebruikte, nog vochtige doeken af<br />
volgens de daarvoor geldende<br />
wettelijke bepalingen.<br />
Volg bij het afdraaien van remschijven/voeringen<br />
ALTIJD de<br />
veiligheidsinstructies van de<br />
fabrikant op.<br />
Indien het gebruik van een<br />
reinigingsmiddel nodig is, dient<br />
brandspiritus te worden gebruikt.<br />
Houd de remklauw alleen aan de<br />
buitenzijde vast, nooit tussen<br />
remklauw en remhouder<br />
BEKNELLINGSGEVAAR.<br />
9815 4-39<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
CONTROLE DIKTE REMBLOKKEN<br />
In gemonteerde toestand kan de dikte van de<br />
remremblokken eenvoudig gecontroleerd worden.<br />
Hiertoe dient men de lengte op te meten van het<br />
gedeelte van de geleidepen (3) dat buiten het<br />
remzadel uitsteekt. Men dient dan te meten ten<br />
opzichte van het platte vlak (zie tekening).<br />
Als de pennen gelijk liggen met het platte vlak dan<br />
is er nog 4 mm remmateriaal over.<br />
Bij nieuwe remblokken (situatie A) zal de<br />
uitstekende lengte 20 mm zijn.<br />
Rekenvoorbeeld:<br />
opgemeten lengte X (in mm) + 4 mm =<br />
remblokdikte<br />
Als de geleide pennen (3) gelijk liggen met het<br />
remzadel (1) (situatie B) en er moet een lange rit<br />
gemaakt worden, is het aan te bevelen de remblokken<br />
te vervangen.<br />
Remvoering < 2mm remblokken vervangen.<br />
4-40 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
CONTROLE REMSCHIJF<br />
Inspecteer de remschijven als volgt op overmatige<br />
slijtage, vervorming of beschadigingen:<br />
- Lichte oppervlakkige groeven of een netwerk<br />
van haarscheurtjes op het wrijvingsoppervlak<br />
van de remschijf (1) zijn toegestaan.<br />
- Radiaalbarsten over het gehele wrijvingsoppervlak<br />
van de schijf (2) zijn NIET toegestaan.<br />
- De maximale breedte of diepte van een<br />
gedeeltelijke barst in het wrijvingsoppervlak<br />
van de schijf (3) mag NIET groter zijn dan 1,5<br />
mm.<br />
- De maximale breedte of diepte van een groef<br />
in het wrijvingsoppervlak van de schijf (4) mag<br />
NIET groter zijn dan 1,5 mm.<br />
- Scheuren die door de schijf heen gaan (5),<br />
zijn NIET toegestaan.<br />
- De maximale slingering A (vervorming) van<br />
de schijf mag NIET groter zijn dan 0,2 mm per<br />
zijde.<br />
Vervang indien nodig, de remschijf/remschijven.<br />
4. Slijtagegrens remschijf/remblokken<br />
Voor het vervangen van standaard remblokken<br />
door overmaat remblokken en<br />
vervangingscrireria van de remschijf, zie<br />
tabellen 1 en 2.<br />
WAARSCHUWING<br />
Het niet nauwgezet opvolgen van<br />
onderstaande voorschriften heeft<br />
gevolgen voor de VERKEERS-<br />
VEILIGHEID.<br />
Het doorrijden met minder dan de<br />
minimaal toegestane dikte van<br />
remvoering en remschijf resulteert<br />
in een sterk gereduceerde remwerking,<br />
of in het uiterste geval<br />
een totaal verlies van de remwerking.<br />
9815 4-41<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
Tabel 1. Remblokafmetingen<br />
Maat Standaard Overmaat<br />
remblok remblok<br />
Totale dikte C 32 34<br />
Dikte remdrager D 8 10<br />
Dikte remvoering G 24 24<br />
Tabel 2. Afdraai- en afkeurmaten remschijf,<br />
toepassing standaard of overmaat<br />
remvoeringen<br />
A B<br />
Nieuw 48 120 Aleen voor remblokken<br />
47 119,5 met 8 mm remdrager<br />
46 119<br />
Max. afdraaimaat 45 118,5<br />
voor 8 mm remdrager 44 118<br />
43 117,5<br />
42 117<br />
41 116,5 Aleen voor remblokken<br />
Max. afdraaimaat 40 118,5 met 10 mm remdrager<br />
voor 10 mm remdrager 39 118<br />
Afkeurmaat 38 117,5<br />
- De remblokken dienen vervangen te worden<br />
indien de dikte van de remvoering minder is<br />
dan 2 mm.<br />
- Een nieuwe remschijf heeft een dikte van 48<br />
mm. De minimale dikte van de remschijf is 38<br />
mm.<br />
- Vanaf een remschijfdikte van 42 mm of<br />
minder dienen overmaat remblokken toegepast<br />
te worden. (Voor de afmetingen van de<br />
remblokken zie tabel 1).<br />
- Bij remblokken met een remdrager van 8 mm<br />
dik is de absolute afdraaimaat van de remschijf<br />
45 mm, en de absolute slijtmaat 43 mm.<br />
- Het is aan te bevelen de remschijf op de naaf<br />
te laten en samen in de draaibank te plaatsen<br />
alvorens met het afdraaien te beginnen.<br />
4-42 9815<br />
2<br />
D<br />
B<br />
C<br />
G<br />
02183B<br />
A<br />
30˚ 30˚<br />
RZ12<br />
RZ12<br />
410<br />
02184B
6 REMCOMPONENTEN<br />
Controle en afstelling<br />
Als de remschijfdikte minder is dan<br />
is voorgeschreven, dan is de kans<br />
groot dat bij slijtende remblokken<br />
de maximale slag van de remzuiger<br />
wordt overscheden en de totale<br />
remwerking op die zijde van de as<br />
wegvalt.<br />
9815 4-43<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Controle en afstelling<br />
4-44 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5. VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />
5.1 LEIDINGEN<br />
Wanneer doorschuren van leidingen op kan treden<br />
tegen elkaar of tegen andere voertuigdelen, kan<br />
vaak verbetering verkregen worden door een of<br />
meer leidingkoppelingen los te draaien en in een<br />
iets andere stand weer vast te zetten. Indien dit<br />
niet mogelijk is moet de leiding vastgezet worden<br />
met verende kunststof leidingklemmen of<br />
trekbandjes.<br />
9815 5-1<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.2 LEIDINGAANSLUITINGEN<br />
SNELKOPPELINGEN (VOSS 230)<br />
De VOSS snelkoppeling bestaat uit vier<br />
onderdelen, te weten:<br />
- steker (mannetje) met slangpilaar<br />
- stekerzitting (vrouwtje)<br />
- borgclip<br />
- ring<br />
Op de steker (mannetje) zitten een zwarte en een<br />
rode O-ring.<br />
De zwarte O-ring zorgt ervoor dat er geen lucht<br />
ontsnapt, de rode dat er geen vuil binnenkomt.<br />
Deze laatste dient tevens om aan te geven of de<br />
steker goed is aangebracht.<br />
1. Kunststofleiding<br />
2. Steker (mannetje)<br />
3. Rode O-ring<br />
4. Stekerzitting (vrouwtje)<br />
5. O-ring<br />
6. O-ring<br />
7. Ventiel<br />
8. Borgclip<br />
9. Ring<br />
5-2 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Toepassing polyamide leidinegn<br />
Polyamide-leidingen mogen gebruikt worden<br />
binnen een temperatuur bereik van -40° C tot<br />
+100° C. Kortstondige temperatuurbelastingen in<br />
drukloze toestand b.v. 3 uur bij +110° C in een<br />
lakdroogcabine is toegestaan. De leidingen mogen<br />
niet bevestigd worden aan metalen leidingen die<br />
zijn aangesloten aan de volgende onderdelen:<br />
- de motor in het algemeen<br />
- de compressor<br />
- het verwarmings- en koelsysteem<br />
- hydrauliek<br />
De minimale afstand tot het uitlaat systeem moet<br />
200 mm zijn. Tijdens las werkzaamheden moeten<br />
alle kunststof-koppelingen in de buurt verwijderd<br />
worden.<br />
Route van de polyamide-leidingen<br />
De kunststof-leidingen mogen niet te dicht bij hitte<br />
bronnen liggen en moeten niet onderhevig zijn aan<br />
wrijving, torsie, trekken of buigen.<br />
Polyamide-leidingen krimpen bij koude. Dus om<br />
optimaal te kunnen functioneren bij -40°C<br />
moet ongeveer 1% van de totale lengte worden<br />
opgeteld bij de gemeten lengte.<br />
Vastzetten van polyamide-leidingen<br />
De leidingen moeten worden vastgezet met de<br />
orginele leiding klemmen.<br />
De afstand tussen de klemmen moet ongeveer<br />
500 mm bedragen.<br />
Buigradius<br />
De polyamide-leidingen kunnen zonder enig<br />
probleem worden vastgezet en gebogen. Er mag<br />
tijdens het vastzetten geen hitte worden toegevoegd.<br />
Een klem moet voor en na iedere buiging<br />
worden toegepast. Voor leidingbundel clips geldt<br />
hetzelfde.<br />
De kleinst geadviseerde buigradius:<br />
Leiding Buigradius<br />
6x1 30<br />
8x1 40<br />
12x1,5 60<br />
14x2 75<br />
16x2 95<br />
9815 5-3<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Verwijderen van de leiding van een koppeling<br />
1. Snijd de leiding net voor de slangpilaar af.<br />
2. D.m.v. verhitting of m.b.v. een soldeerpistool<br />
met”snijpunt” kan het restant leiding verwijderd<br />
worden.<br />
Verwijderen van een complete snelkoppeling<br />
van een ventiel<br />
1. Maak eerst de betreffende aansluiting drukloos.<br />
2. Draai de stekerzitting m.b.v. een steeksleutel<br />
los.<br />
Aanbrengen van de kunststofleiding op de<br />
slangpilaar<br />
- De kunststofleiding mag niet verwarmd<br />
worden.<br />
- De slangpilaar mag absoluut geen beschadigingen<br />
hebben. Beschadiging geeft een grote<br />
kans op lekkage.<br />
- De slangpilaar moet schoon en vetvrij zijn.<br />
Voor het aanbrengen is een kleminrichting en een<br />
kunststof hamer nodig. Door met behulp van de<br />
kleminrichting de leiding vast te houden, kan de<br />
snelkoppeling zonder enige moeite met een<br />
kunststofhamer in de leiding worden geslagen.<br />
Opmerking:<br />
Alle stekers (mannetjes) worden met een kunststof<br />
beschermkap geleverd. Deze dient ervoor om<br />
beschadiging bij het aanbrengen van de leiding te<br />
voorkomen.<br />
5-4 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Aanbrengen van VOSS koppeling<br />
Opmerking<br />
Voor het aanbrengen moeten de O-ringen ingevet<br />
zijn met remvet DAF nr. 1250185.<br />
1. Leg de ring in de aansluitboring van het<br />
ventiel.<br />
2. Leg de borgclip in de aansluitboring.<br />
3. Draai met de hand de stekerzitting met O-ring<br />
zover mogelijk in.<br />
4. Zet de stekerzitting met het voorgeschreven<br />
aanhaalmoment vast.<br />
5. Verwijder de beschermkap van de steker<br />
(mannetje).<br />
6. Druk de steker in de stekerzitting, totdat de<br />
borgclip in de groef van de steker valt.<br />
7. De steker zit goed op zijn plaats als de rode<br />
O-ring in de stekerzitting verdwenen is en niet<br />
meer zichtbaar is.<br />
Aanhaalmoment stekerzitting: 10 Nm<br />
9815 5-5<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
GEWONE KOPPELINGEN<br />
Verwijderen van aansluitstukken met<br />
slangpilaar<br />
Snijd de leiding dicht bij het aansluitstuk af.<br />
Verwijder het stukje leiding op het aansluitstuk<br />
door het te verwarmen, en niet door het in lengterichting<br />
door te snijden. Daardoor ontstaat nl. een<br />
beschadiging van de slangpilaar en wordt een<br />
lekkage veroorzaakt.<br />
Aansluiten van aansluitstukken met<br />
slangpilaar<br />
1. Indien in het leidinguiteinde al eerder een<br />
slangpilaar gemonteerd geweest is snij dan<br />
dat stukje leiding af.<br />
2. Zorg dat de leiding lang genoeg is, eventueel<br />
vernieuwen.<br />
3. Verhit in geen geval nu de leiding.<br />
4. Gebruik een speciale tang om de leiding vast<br />
te klemmen (DAF nr. 0694829, voor leidingdiameters<br />
6, 8, 10 en 12 mm).<br />
5. De leiding dient in de tang gevoerd te worden<br />
vanaf de zijde met de kleinste boring. Aan de<br />
andere zijde van het klemstuk is dan ruimte<br />
over om de uitzetting van de leiding mogelijk<br />
te maken.<br />
6. De banjo of nippel kan nu met weinig moeite<br />
met een kunststof hamer in de leiding worden<br />
geslagen.<br />
Lekkende leidingkoppelingen<br />
- Indien een knelkoppeling lekt mag de wartelmoer<br />
slechts één maal een halve omwenteling<br />
vaster gedraaid worden.<br />
- Wanneer de lekkage nog niet is opgeheven<br />
moet de verbinding worden losgenomen en<br />
gecontroleerd op beschadiging of vervuiling.<br />
- Vernieuw eventueel de hele verbinding.<br />
- Lekkende banjobouten mogen niet extra<br />
aangehaald worden.<br />
Controleer op beschadiging of vervuiling;<br />
vernieuw eventueel de verbinding.<br />
5-6 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.3 REMKAMER<br />
Stel (indien nodig) de afstand hart gaffelpen<br />
montage remkamer op de juiste waarde in<br />
(zie technische gegevens).<br />
Verwijderen<br />
1. Stel de remmen terug totdat er geen spanning<br />
meer op de gaffelpen staat. (Zie verwijderen<br />
en aanbrengen automatische remsteller).<br />
2. Verwijder de splitpen en de gaffelpen.<br />
3. Verwijder de luchtaansluiting op de remkamer.<br />
4. Verwijder de bevestigingsmoeren van de<br />
remkamer en verwijder de remkamer.<br />
Aanbrengen<br />
1. Breng de remkamer aan op de steun en haal<br />
de bevestigingsmoeren aan met het voorgeschreven<br />
aanhaalmoment. (Zie technische<br />
gegevens).<br />
2. Breng de gaffelpen en de splitpen aan.<br />
3. Breng de luchtleiding aan.<br />
4. Stel de remmen. (Zie verwijderen en aanbrengen<br />
automatische remsteller).<br />
9815 5-7<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.4 VEERREMCILINDER<br />
Verwijderen<br />
1. Plaats blokken voor en achter de wielen.<br />
2. Zet het parkeerremventiel in de stand rijden.<br />
Draai met een 24 mm sleutel de in de veerremcilinder<br />
aanwezige losbout zover mogelijk<br />
uit (linksom draaien).<br />
3. Zet het parkeerremventiel in de stand parkeren<br />
en maak de twee luchtleidingen van de<br />
veerremcilinder los.<br />
4. Verwijder de kop-pen uit de gaffel en de<br />
remhefboom.<br />
5. Verwijder de bevestigingsmoeren en veerringen<br />
en neem de veerremcilinder van de<br />
steun.<br />
Aanbrengen<br />
1. Stel (indien nodig) de afstand hart gaffelpen<br />
montagevlak veerremcilinder op de juiste<br />
waarde in (zie technische gegevens).<br />
2. Breng de veerremcilinder aan op de steun en<br />
zet deze vast met behulp van de veerringen<br />
en moeren.<br />
3. Steek de kop-pen door de gaffel en de remhefboom.<br />
Steun moet vlak zijn<br />
(afwijking < 0,4 mm).<br />
4. Sluit de luchtleidingen aan: aansluiting 11<br />
bedrijfsrem, aansluiting 12 parkeerrem.<br />
5. Breng de luchtketels op druk en zet het<br />
parkeerremventiel in de stand “rijden”. Draai<br />
de losbout geheel in en zet deze vast met een<br />
aanhaalmoment van 45 Nm.<br />
6. Controleer op lekkage.<br />
Controleer de remschoenafstelling.<br />
5-8 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.5 AUTOMATISCHE REMSTELLER<br />
Verwijderen<br />
De druk in het remsysteem moet tenminste 6,5<br />
bar bedragen.<br />
1. Ondersteun de as en plaats stopblokken voor<br />
en achter de wielen van de andere as.<br />
2. Zet de parkeerem in de stand rijden.<br />
3. Draai de losbout van de veeremcilinder<br />
helemaal uit.<br />
4. Stel de remmen geheel terug door het stelzeskant<br />
linksom te draaien. Het terugdraaien<br />
gaat gepaard met klikken.<br />
5. Verwijder de splitpen en de gaffelpen A.<br />
6. Verwijder de bevestigingsmoer B van de<br />
stuurplaat.<br />
7. Draai de stel-zeskant linksom zodat de<br />
remsteller zich uit de gaffel beweegt.<br />
8. Verwijder de bevestigingsbout C met sluitplaat<br />
en afstelringen.<br />
9. Verwijder de remsteller.<br />
Opmerking:<br />
Het is mogelijk dat tijdens het monteren van de<br />
remsteller de remnokas naar binnen wordt<br />
gedrukt. Dit kan men voorkomen door een bout in<br />
de remnokas te monteren, zodat de remnokas<br />
tijdens montage van de remsteller in zijn positie<br />
kan worden gehouden.<br />
Aanbrengen<br />
1. Controleer de splines van de remnokas op<br />
beschadiging en slijtage en vet deze opnieuw<br />
in.<br />
2. Monteer de afstandsring, zodat de remsteller<br />
in lijn komt te liggen met de gaffel.<br />
3. Schuif de remsteller op de remnokas. Let<br />
hierbij op de pijl, welke de bewegingsrichting<br />
van de remsteller tijdens remmen aangeeft.<br />
4. Draai de stel-zeskant rechtsom totdat het gat<br />
van de remsteller en de gaffel samenvallen.<br />
9815 5-9<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5. Monteer de gaffelpen met splitpen.<br />
6. Smeer de bevestigingsbout in met Loctite en<br />
monteer de bout met sluitplaat.<br />
7. Controleer nu de axiale speling van de remsteller.<br />
Deze moet 0,5 mm tot 1 mm bedragen.<br />
De stuurplaat moet nog kunnen bewegen.<br />
8. Beweeg de stuurplaat zover mogelijk (totdat<br />
een inwendige aanslag voelbaar is) in de<br />
draairichting waarin de remsteller wordt<br />
bewogen tijdens het remmen. Zet de stuurplaat<br />
in deze stand vast door middel van de<br />
bevestigingsmoer op de vaste steun.<br />
9. Stel de remmen door het stel-zeskant<br />
rechtsom te draaien. Draai de stelbout totdat<br />
de remvoering aanligt tegen de remtrommel.<br />
Draai hierna de stelbout zover terug<br />
(90° - 120°) tot het wiel juist vrij loopt.<br />
5-10 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.6 REMTROMMEL<br />
Verwijderen<br />
1. Breng het luchtdruksysteem op druk.<br />
2. Plaats blokken voor en achter de wielen van<br />
een andere as waar niet aan gewerkt word.<br />
3. Zet de parkeerrem vrij met behulp van het<br />
parkeerremventiel, of door de losbouten uit de<br />
veerremcilinders te draaien.<br />
4. Stel de automatische remsteller helemaal<br />
terug. (zie verwijderen en aanbrengen automatische<br />
remsteller).<br />
5. Draai de wielmoeren los.<br />
6. Krik de betreffende as op.<br />
7. Ondersteun de as met bokken.<br />
8. Verwijder de wielen.<br />
9. Verwijder de twee bevestigingsbouten (A) van<br />
de remtrommel.<br />
10. Plaats twee afdrukbouten in de draadgaten<br />
(B)<br />
11. Draai de afdrukbouten gelijkmatig aan zodat<br />
de remtrommel van de naaf komt. Gebruik<br />
hijsgereedschap om de remtrommel te verwijderen.<br />
9815 5-11<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Aanbrengen<br />
1. Reinig de pasrand van de remtrommel en de<br />
wielvelg met een staalborstel.<br />
2. Vet de pasrand licht in met vet.<br />
Deze vetlaag heeft tot doel om “vastroesten”<br />
van de remtrommel tegen te gaan.<br />
3. Verwijder de afdrukbouten uit de remtrommel.<br />
4. Breng de remtrommel met behulp van hijsgereedschap<br />
aan.<br />
5. Breng twee wielmoeren, tegenover elkaar<br />
aan.<br />
6. Draai de twee wielmoeren gelijkmatig aan<br />
zodat de remtrommel goed op de naaf komt<br />
te zitten.<br />
7. Verwijder de wielmoeren.<br />
8. Breng de bevestigingsbouten van de<br />
remtrommel aan.<br />
9. Breng de wielen en wielmoeren aan en draai<br />
vervolgens de moeren gelijkmatig en in de<br />
juiste volgorde aan (zie groep 7).<br />
10. Stel de remmen (zie verwijderen en aanbrengen,<br />
automatische remstellers).<br />
11. Verwijder de krik en de blokken bij de achterwielen.<br />
Indien men de veerremcilinder mechanisch<br />
gelost heeft, dient de losbout weer<br />
ingedraaid te worden en vastgezet met 30<br />
Nm. De druk in het veerremcilindercircuit<br />
moet hierbij minstens 5 bar zijn.<br />
5-12 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.7 REMSCHOENEN<br />
U720/724-ACHTERAS<br />
Verwijderen<br />
1. Verwijder de remtrommel (2). (zie verwijderen<br />
en aanbrengen remtrommel)<br />
2. Neem de slijtageindicator (6) los.<br />
3. Verwijder triangel (3) met de terugtrekveren<br />
(4) en (5) en verwijder de remschoenen.<br />
4. Verwijder de nokrollen (9).<br />
1. Afdrukbout<br />
2. Remtrommel<br />
3. Triangel<br />
4. Terugtrekveer<br />
5. Terugtrekveer<br />
6. Slijtageindicator<br />
7. Ring<br />
8. Lagerbus<br />
9. Nokrol<br />
10. As<br />
11. Centreerpen<br />
12. Veer<br />
13. Remdrager<br />
9815 5-13<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Aanbrengen<br />
1. Reinig alle onderdelen.<br />
2. Smeer de nokrollen, de aanligvlakken van de<br />
remschoenen met remdrager en het aanlegvlak<br />
van de triangel met de remnokas in met<br />
Copaslip.<br />
3. Monteer de terugtrekveren (4) en (5), triangel<br />
(3) en de veren (12) in de remschoenen.<br />
4. Monteer de remschoenen. Controleer of de<br />
remschoenen correct in de groef van de<br />
remdrager (13) liggen.<br />
5. Breng de nokrollen (9) aan.<br />
6. Sluit de slijtageindicator aan.<br />
7. Breng de remtrommel aan (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remtrommel).<br />
OVERIGE ASSEN<br />
Verwijderen<br />
1. Verwijder de remtrommel. (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remtrommel)<br />
2. Verwijder aan een zijde van de remschoen de<br />
borgringen, viltringen, sluitringen.<br />
3. Verwijder de borgbouten of borgtapeinden van<br />
de ankerpennen.<br />
5-14 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
4. Verwijder de ankerpennen.<br />
5. Verwijder eerst de onderste remschoen door<br />
deze vanaf de ankerpengaten naar buiten te<br />
draaien.<br />
6. Haak de terugtrekveer los en verwijder de<br />
bovenste remschoen.<br />
Aanbrengen<br />
1. Reinig alle onderdelen.<br />
2. Smeer de ankerpennen, nokrollen en de<br />
aanligvlakken van de remschoenen in met<br />
Copaslip.<br />
3. Monteer de terugtrekveer in de remschoenen.<br />
4. Breng eerst de bovenste remschoen op zijn<br />
plaats, daarna de onderste.<br />
5. Monteer de ankerpennen. Let erop dat het<br />
afgeplatte gedeelte onder de boring in de<br />
ankerplaat komt te liggen.<br />
6. Breng de viltring, sluitring en borgring aan op<br />
de ankerpen.<br />
7. Borg de ankerpennen met de borgbout en<br />
breng de borgdraad aan of borg de ankerpennen<br />
met behulp van een tapeind.<br />
8. Breng de stofplaten aan.<br />
9. Breng de remtrommel aan (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remtrommel).<br />
9815 5-15<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.8 KLINKEN VAN DE REMVOERINGEN<br />
Een remvoering dient op de juiste wijze te worden<br />
geklonken met de klinkmachine om beschadigingen<br />
zoals scheuren in het klinknageloppervlak te<br />
voorkomen. Gebruik daarom altijd de voorgeschreven<br />
klinknagels.<br />
1. Men dient de remvoering te vervangen als er<br />
olie of vet ingetrokken is, of wanneer deze tot<br />
op ca. 1 mm boven de nagelkop of tot de<br />
slijtage-indicator zijn versleten. Deze dikte<br />
kan men meten via de inspectiegaten van de<br />
ankerplaten (indien aanwezig).<br />
5-16 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
2. Zorg ervoor dat de juiste voeringen en klinknagels<br />
voorhanden zijn. (zie onderdelenboek).<br />
Controleer of de binnendiameter van de<br />
voering ook hetzelfde is als de buitendiameter<br />
van de remschoen, door ze op elkaar te<br />
passen. Ook het gatenpatroon van beide<br />
onderdelen moeten precies overeenkomen.<br />
3. De voering en remschoen moeten goed<br />
schoon zijn, eventueel met een staalborstel<br />
reinigen. Controleer of het oppervlak van de<br />
remschoen vlak en onvervormd is. De eventueel<br />
aanwezige hoge kanten rondom de<br />
gaten wegslijpen. De gaten in de remschoen<br />
mogen niet beschadigd of te groot geworden<br />
zijn, door onzorgvuldige verwijdering van<br />
vroegere nagels.<br />
4. De klinkstempel moet een diameter hebben<br />
van ca. 11 mm (=buitendiameter felskraag) en<br />
een juiste vorm hebben.<br />
Het klinken<br />
5. Plaats de voering op de schoen. Let daarbij<br />
op dat, indien aanwezig, het opschrift<br />
“draaipuntzijde” ook aan draaipuntzijde en<br />
“remnokzijde” ook aan de remnokzijde worden<br />
gemonteerd. Indien deze markeringen niet<br />
aanwezig zijn, dan de dunne zijde van de<br />
voering aan de draaipuntzijde en de dikke<br />
zijde van de voering aan de S-nokzijde.<br />
6. Begin te klinken bij de twee gaten in het<br />
midden van de voering. Let daarbij op dat de<br />
gaten in de voering en de remschoen goed<br />
tegen elkaar liggen en beide delen goed tegen<br />
elkaar gedrukt zijn. (gebruik een of meer<br />
klemmen.)<br />
7. Stel de klinkmachine niet op een te grote<br />
klinkkracht in. Deze dient ca. 20.000 N te<br />
bedragen.<br />
9815 5-17<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
8. Leg de bovenstempel rustig aan en vergroot<br />
geleidelijk de kracht (de nagel zal dan stuiken<br />
= gat opvullen, en felsen =kraag vormen).<br />
9. Controleer nu de gemaakte verbindingen op<br />
de volgende punten:<br />
- De felskraag moet gelijkmatig gevormd<br />
en niet naar een zijde geplet zijn.<br />
Zo niet:<br />
- gaten in de voering en de remschoen<br />
liggen niet goed tegenover elkaar.<br />
- de remschoen is niet goed recht<br />
gehouden tijdens het klinken.<br />
- verkeerde klinknagels.<br />
- de felskraag moet zonder barsten zijn.<br />
Indien er wel barsten zijn, dan is de<br />
klemkracht te groot.<br />
- de felskraag moet goed tegen de<br />
remschoen aanliggen. Indien dit niet het<br />
geval is, dan is de klinkkracht te laag.<br />
- de nagelkop mag niet scheefgedrukt zijn.<br />
Dit is te controleren met bijvoorbeeld de<br />
dieptemeter van een schuifmaat, ofwel te<br />
zien aan de asymetrische gevormde<br />
felskraag. Indien dit wel het geval is, dan<br />
liggen de gaten in de remvoering en de<br />
remschoen niet goed tegenover elkaar of<br />
de remschoen is niet goed recht<br />
gehouden tijdens het klinken.<br />
5-18 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
10. Controleer of de remvoering rondom de<br />
nagelkop niet gescheurd is. Indien dit het<br />
geval is dan is de klinkkracht te groot of de<br />
boring in de remvoering is te klein.<br />
Om namelijk scheuren te voorkomen, dient<br />
het gat in de voering ca. 0,5 mm groter<br />
geboord te zijn dan in de remschoen.<br />
11. Indien de verbinding in orde is dan de remvoering<br />
verder klinken. Zorg ervoor dat ter<br />
plaatse van iedere te klinken verbinding de<br />
remvoering goed aangedrukt ligt tegen de<br />
schoen. Werk van het midden uit naar de<br />
einden toe, afwisselend van het ene einde<br />
naar het andere einde toe, steeds per twee<br />
nagels deze procedure te volgen. Hiermee<br />
bereikt men dat de voering over de volle<br />
lengte gelijkmatig aanligt.<br />
Controle van verbindingen<br />
12. Controleer nu alle klinkverbindingen op de<br />
hiervoor beschreven wijze en meet met een<br />
voelermaat de eventuele ruimte tussen<br />
remvoering en remschoen. Deze mag aan de<br />
zijkant bij lucht-mechanische remmen niet<br />
meer bedragen dan 0,1 mm. De voelermaat<br />
mag niet verder dan tot ongeveer de eerste<br />
nagelrij er tussen kunnen worden geschoven.<br />
Aan de kopse kant van de voering mag deze<br />
ruimte tot aan de eerste nagelrij bij luchtmechanische<br />
remmen 0,1 mm bedragen.<br />
Helemaal geen speling mag zich bevinden<br />
5 mm rondom de nagels.<br />
9815 5-19<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.9 LAGERING REMSCHOENEN<br />
LAGERING ANKERPENNEN<br />
1. Verwijder de remschoenen (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remschoenen).<br />
2. Pers de nieuwe lagerbussen in de remschoen.<br />
Controleer of de ankerpennen kunnen<br />
draaien in de nieuwe lagerbussen.<br />
3. Breng de remschoenen aan (zie verwijderen<br />
en aanbrengen remschoenen).<br />
LAGERING NOKROLLEN<br />
De assen voor de rolremnokken bestaan uit twee<br />
uitvoeringen:<br />
- Borging door middel van as en twee spanstiften.<br />
- Borging door middel van as met kartelrand.<br />
5-20 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Bij de uitvoering van de as met kartelrand, dient<br />
het volgende in acht te worden genomen:<br />
- De eerste keer is de as met kartelrand in<br />
produktie gemonteerd.<br />
De as kan totaal DRIE MAAL aan een zijde<br />
van de remschoen worden gebruikt. Na elke<br />
HERGEBRUIK de remschoen merken met<br />
een centerpunt.<br />
Twee centerpunten geven aan dat de eerst<br />
volgende keer de as OMGEKEERD moet<br />
worden gemonteerd. Ook hier mag de as<br />
maar drie keer gemonteerd worden. Nadat de<br />
as aan de andere kant van de remschoen drie<br />
keer gemonteerd is, dan MOET de remschoen<br />
vervangen worden.<br />
Verwijderen<br />
1. Verwijder de remschoenen (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remschoenen).<br />
2. Verwijder indien aanwezig de spanstiften.<br />
3. Pers de as uit de remschoen. Bij de de<br />
uitvoering van een as met kartelrand de as<br />
zodanig uit de schoen persen dat de kartelrand<br />
niet door de gehele remschoen wordt<br />
geperst.<br />
Aanbrengen<br />
1. Controleer de remschoen, as, en nokrol op<br />
beschadigingen, zonodig vernieuwen.<br />
2. Pers de nieuwe lagerbus in de nokrol.<br />
3. Pers de as in de remschoen met nokrol. Bij<br />
de uitvoering van de as met kartelrand, deze<br />
merken zoals in dit hoofdstuk beschreven.<br />
4. Breng de remschoenen aan (zie verwijderen<br />
en aanbrengen remschoenen).<br />
9815 5-21<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.10 S-NOKAS<br />
Voor het verwijderen en aanbrengen van de Snokas<br />
bij de Rockwell U720/U724 en<br />
DANA (GKN) D66-11B-1G achteras, zie groep 8.<br />
Verwijderen<br />
1. Verwijder de remschoenen (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remschoenen).<br />
2. Verwijder de automatische remsteller (zie<br />
verwijderen en aanbrengen automatische<br />
remsteller).<br />
3. Neem de luchtleiding los naar de remcilinder.<br />
4. Verwijder de bevestigingsbouten van de<br />
remcilindersteun.<br />
5. Schuif de remcilindersteun compleet met<br />
remcilinder van de s-nokas. Ondersteun<br />
hierbij de s-nokas.<br />
6. Neem de s-nokas uit de ankerplaat.<br />
Controle<br />
De kromming waar de rollen tegenaan lopen, mag<br />
niet ingesleten of beschadigd zijn.<br />
5-22 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Aanbrengen<br />
1. Alvorens tot montage over te gaan eerst alle<br />
delen reinigen en insmeren met copaslip.<br />
2. Controleer de keerringen in de steun. Indien<br />
nodig deze vervangen. (zie verwijderen en<br />
aanbrengen lagering s-nokas).<br />
3. Steek de s-nokas met de opvulring door de<br />
ankerplaat en schuif de remcilindersteun<br />
compleet met remcilinder over de s-nokas.<br />
4. Bevestig de remcilindersteun met het voorgeschreven<br />
aanhaalmoment aan de ankerplaat.<br />
(zie technische gegevens).<br />
5. Controleer de radiale speling. Deze dient<br />
minimaal te zijn. Indien nodig de lagerbussen<br />
vervangen. (zie verwijderen en aanbrengen<br />
lagering s-nokas).<br />
6. Breng de remschoenen aan (zie verwijderen<br />
en aanbrengen remschoenen).<br />
7. Breng de automatische remsteller aan. (zie<br />
verwijderen en aanbrengen automatische<br />
remsteller).<br />
9815 5-23<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.11 LAGERING S-NOKAS<br />
Voor het vervangen van de s-nokas lagerbussen<br />
is speciaal gereedschap (0694794) ontwikkeld<br />
waarmee het verwijderen en aanbrengen hiervan<br />
sterk vereenvoudigd is.<br />
Verwijderen<br />
1. Verwijder de s-nokas. (zie verwijderen en<br />
aanbrengen s-nokas).<br />
2. Verwijder de keerringen uit de remcilindersteun.<br />
Deze dienen altijd te worden vernieuwd.<br />
3. Bepaal voor elke lagerbus het juiste stel<br />
wiggen en plaats deze op de trekker.<br />
4. Plaats de losse wig (1) zover terug totdat de<br />
twee helften van het trekstuk (2), welke door<br />
de O-ring bij elkaar gehouden worden, op<br />
elkaar liggen.<br />
5-24 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5. Plaats de trekker zodanig in de remcilindersteun<br />
dat de borst (a) achter de lagerbus ligt.<br />
Let er bij de vooras op dat de borst in de<br />
uitsparing valt tussen de lagerbus en de<br />
remcilindersteun.<br />
6. Draai met behulp van moer (4) de wiggen<br />
maximaal naar binnen. Zet de moer handvast.<br />
7. Breng de afstandsbus (5) tegen de remcilindersteun<br />
en draai moer (6) aan totdat de<br />
lagerbus uit de steun getrokken is. Let er<br />
hierbij op dat het aanlegvlak van moer (6) en<br />
afstandsbus (5) en de draadspindel (8) goed<br />
gesmeerd zijn.<br />
Controle<br />
- Controleer de remcilindersteun op beschadigingen.<br />
Indien nodig deze vernieuwen.<br />
- Controleer of de smeernippel open is, zodat<br />
de lagers voorzien kunnen worden van vet uit<br />
het automatisch smeersysteem.<br />
9815 5-25<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Aanbrengen<br />
1. Breng met behulp van het speciaal gereedschap<br />
(1310421) de lagerbussen aan.<br />
2. Controleer de gangbaarheid van de s-nokas.<br />
Bussen eventueel ruimen. Speling as en bus<br />
0,1 tot 0,2 mm.<br />
Let op:<br />
De keerring aan de wielremzijde dient af te<br />
dichten, de keerring aan de zijde van de remsteller<br />
moet vet uit de steun kunnen afvoeren.<br />
3. Breng de keerringen aan.<br />
4. Breng de s-nokas aan. (Zie verwijderen en<br />
aanbrengen s-nokas).<br />
5-26 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.12 REMANKERPLAAT<br />
Verwijderen<br />
1. Verwijder de remtrommel (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remtrommel).<br />
2. Verwijder de remschoenen (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remschoenen).<br />
3. Verwijder de automatische remsteller (zie<br />
verwijderen en aanbrengen automatische<br />
remsteller).<br />
4. Verwijder de s-nokas (zie verwijderen en<br />
aanbrengen s-nokas).<br />
5. Verwijder de naaf (zie groep 7 en/of groep 8<br />
van de werkplaatsinstructie).<br />
6. Verwijder de remankerplaat.<br />
Aanbrengen<br />
1. Reinig de contactvlakken van de remankerplaat<br />
en de as, en laat deze daarna circa 20<br />
minuten uitdampen voordat de ankerplaat<br />
aangebracht wordt. Reinig verder alle delen<br />
grondig.<br />
2. Breng de ankerplaat aan en haal de<br />
bevestigingsbouten aan met het voorgeschreven<br />
aanhaalmoment (zie technische gegevens).<br />
3. Breng de naaf aan (zie groep 7 en/of groep 8<br />
van de werkplaatsinstructie).<br />
4. Breng de s-nokas aan (zie verwijderen en<br />
aanbrengen s-nokas).<br />
5. Breng de remschoenen aan (zie verwijderen<br />
en aanbrengen remschoenen).<br />
6. Breng de remtrommel aan (zie verwijderen en<br />
aanbrengen remtrommel).<br />
7. Breng de automatische remsteller aan (zie<br />
verwijderen en aanbrengen automatische<br />
remsteller).<br />
9815 5-27<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.13 CILINDERKOPPAKKING COMPRESSOR<br />
De cilinderkop van de compressor bestaat uit<br />
twee delen, te weten:<br />
- Kleppenhuis<br />
- Cilinderkop<br />
Watergekoelde compressor<br />
Verwijderen<br />
1. Tap een gedeelte van de koelvloeistof af. (Zie<br />
groep 2 van de werkplaatsinstructie, Aftappen<br />
en vullen koelsysteem).<br />
2. Verwijder de aanzuigleiding.<br />
3. Verwijder de persleiding.<br />
4. Verwijder de koelwateraansluitingen<br />
5. Verwijder de cilinderkopbouten.<br />
6. Verwijder de cilinderkop compleet.<br />
Aanbrengen<br />
1. Reinig alle onderdelen grondig.<br />
2. Controleer of er zich geen delen op de zuigers<br />
in de compressor bevinden.<br />
3. Breng de koppakking aan. Gebruik eventueel<br />
tapeinden om het aanbrengen te vergemakkelijken.<br />
4. Breng het kleppenhuis inclusief de inlaatplaten<br />
en veerplaten aan.<br />
5. Breng de kleppenhuispakking en de cilinderkop<br />
aan.<br />
6. Breng de cilinderkopbouten aan en haal deze<br />
vanuit het midden aan met het voorgeschreven<br />
aanhaalmoment. (zie technische gegevens).<br />
7. Breng de aanzuigleiding aan.<br />
8. Breng de persleiding aan.<br />
9. Breng de koelwateraansluitingen aan.<br />
5-28 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
10. Vul het koelsysteem, (Zie groep 2 van de<br />
werkplaatsinstructie, Aftappen en vullen<br />
koelsysteem).<br />
11. Controleer de werking van de compressor.<br />
(Zie controle en afstellingen, Compressor).<br />
9815 5-29<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.14 SCHRIJFREM RL-85<br />
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES<br />
WAARSCHUWINGEN<br />
Alvorens er werkzaamheden aan de remmen<br />
worden uitgevoerd, moeten de volgende voorzorgsmaatregelen<br />
zorgvuldig zijn opgevolgd:<br />
Draag altijd beschermende kleding,<br />
een gezichtsmasker en een<br />
veiligheidsbril.<br />
Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />
NIET in en blaas<br />
dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />
voor aanvang van de werkzaamheden<br />
met de daarvoor geschikte<br />
apparatuur, volg hierbij de<br />
instructies van de fabrikant op.<br />
Verwijder stof met behulp van een<br />
vochtige doek of een stofzuiger en<br />
voer alle gebruikte, nog vochtige<br />
doeken af volgens de daarvoor<br />
geldende wettelijke bepalingen.<br />
In een remblokken/voering mag<br />
NIET worden geboord, ook mogen<br />
deze NIET worden geslepen, tenzij<br />
anders vermeld.<br />
Volg bij het afdraaien van remschijven/voeringen<br />
ALTIJD de<br />
veiligheidsinstructies van de<br />
fabrikant op.<br />
Bij het vervangen van remblokken/<br />
voeringen moeten de veiligheidsinstructies<br />
van de fabrikant<br />
altijd worden opgevolgd.<br />
Indien het gebruik van een<br />
reinigings -middel nodig is, dient<br />
brandspiritus te worden gebruikt.<br />
Het openen of demonteren van de<br />
remklauw is niet toegestaan tenzij<br />
anders vermeld.<br />
Houd de remklauw alleen aan de<br />
buitenzijde vast, nooit tussen<br />
remklauw en remhouder<br />
BEKNELLINGSGEVAAR.<br />
5-30 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERVANGEN REMBLOKKEN<br />
Verwijderen<br />
Remblokken moeten als complete<br />
assenset worden vervangen.<br />
Monteer op een voertuig altijd<br />
dezelfde type remblokken<br />
Bij het vervangen van remonderdelen<br />
mogen alleen onderdelen<br />
worden gebruikt die door de<br />
fabrikant van het voertuig zijn<br />
goedgekeurd.<br />
Opmerking<br />
Voordat de remblokken verwijderd worden dient<br />
de luchtspleet tussen remblok en remschijf gecontroleerd<br />
te worden. De luchtspleet dient 0,6-1,0<br />
mm te bedragen, indien dit niet het geval is dient<br />
de werking van het afstelmechanisme gecontroleerd<br />
te worden.<br />
1. Koppel de accu’s los.<br />
2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />
en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />
van het voertuig ontsnappen.<br />
3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />
4. Neem connector van de de slijtage-indicator<br />
van de remblokken los (indien van<br />
toepassing).<br />
5. Verwijder borgclip (23) en onderlegring (24).<br />
6. Druk de beugel (25) met een schroevendraaier<br />
naar achteren en verwijder de borgpen<br />
(22) en beugel (25). Controleer of beugel<br />
(25) gecorrodeerd is, indien gecorrodeerd<br />
beugel vervangen.<br />
7. Hef de afstelling van de rem als volgt op:<br />
- Verwijder de kunststof afdekdop (12) van<br />
de afstelinrichting.<br />
- Draai met een zeskantsleutel (SW-8)<br />
het stelzeskant tegen de wijzers van de<br />
klok tot de buitenste remblok<br />
uitgenomen kan worden.<br />
9815 5-31<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
LET OP! Gebruik geen buitensporig geweld<br />
om de stelinrichting te verstellen<br />
Gebruik alleen een 8 mm ringsleutel<br />
met een maximale lengte<br />
van 100 mm. Gebruik geen steeksleutel<br />
om beschadiging van de<br />
stelas te voorkomen.<br />
Opmerking:<br />
Wanneer men bij het bereiken van de aanslag<br />
verder draait zal de vrijloopkoppeling van de<br />
afstelinrichting in werking treden, dit is hoorbaar<br />
d.m.v een klikgeluid.<br />
8. Druk de remklauw naar binnen en verwijder<br />
de binnenste remblok.<br />
9. Reinig op de remklauw en remhouder de<br />
raakvlakken met de remblok en smeer deze in<br />
met copaslip.<br />
10. Controleer de rubberen balgen, remklauw en<br />
remschijf; zie “Controle en afstelling”.<br />
Aanbrengen<br />
Monteer op een voertuig altijd<br />
originele remblokken van hetzelfde<br />
type<br />
Opmerking:<br />
Bij een ingelopen remschijf moeten de nieuwe<br />
remblokken aan de binnen en buitenzijde<br />
afgeschuind (4x 45°) te worden.<br />
Reinig op de remklauw en remhouder de raakvlakken<br />
met de remblok en smeer de achterkant van<br />
de remblokdrager en de raakvlakken in met<br />
copaslip.<br />
1. Controleer of het afstelmechanisme geheel<br />
teruggesteld is.<br />
Druk de remklauw voorzichtig naar de buitenzijde<br />
van het voertuig en breng de buitenste<br />
remblok aan.<br />
2. Druk de remklauw voorzichtig naar de binnenzijde<br />
van het voertuig en breng de binnenste<br />
remblok aan.<br />
5-32 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Afstellen en controleren luchtspleet<br />
3. Druk met een geschikt gereedschap de<br />
binnenste remblok zover mogelijk naar buiten,<br />
weg van de drukstukken.<br />
Stel nu de luchtspleet tussen remblok en<br />
remschijf als volgt af:<br />
- Plaats een voelermaat van 0,7 mm tussen<br />
drukstuk (30) en de binnenste remblok, draai<br />
met sleutel SW-8 het stelzeskant (35) van de<br />
stelinrichting met de wijzers van de klok mee<br />
tot de luchtspleet 0,7 mm bedraagt.<br />
- Smeer de binnenzijde van afdekkap (12) licht<br />
in met Renolit HLT2 en breng de afdekkap<br />
aan.<br />
- Monteer de beugel (25) en breng de borgpen<br />
(22) aan, breng hierna de onderlegring (24)<br />
en borgclip (23) aan.<br />
4. Sluit de connector van de slijtage-indicator<br />
aan bij de stekkerverbinding.<br />
5. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />
op druk komen.<br />
6. Trap het voetpedaal enkele malen in om het<br />
afstelmechanisme de kans te geven automatisch<br />
de optimale bedrijfsspeling voor de<br />
remmen in te stellen.<br />
- Controleer door het ronddraaien van de<br />
wielnaaf dat de remschijf niet aanloopt, stel<br />
zonodig de luchtspleet opnieuw af.<br />
7. Breng de wielen aan; zie bestuurdershandboek.<br />
8. Maak een proefrit.<br />
Rem nieuwe remblokken voorzichtig<br />
in, vermijd hierbij lang achtereen<br />
constant remmen en noodstoppen<br />
9815 5-33<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERVANGEN RUBBEREN BALGEN DRUK-<br />
STUKKEN<br />
Verwijderen<br />
Opmerking:<br />
Het vervangen van de rubberen balgen is mogelijk<br />
bij gemonteerde remklauw.<br />
1. Draai de drukstukken (32) met de stelinrichting<br />
zover uit dat de rubberen balgen<br />
toegangkelijk zijn.<br />
2. Druk een schroevendraaier max. 4mm in de<br />
remklauw, dit om beschadiging van de binnenste<br />
afdichtkap te voorkomen, en lepel de<br />
rubberen balg uit de boring.<br />
Uiterste voorzichtigheid is geboden<br />
bij het verwijderen van de rubberen<br />
balg om beschadiging van de<br />
binneste afdekkap te voorkomen.<br />
Bij beschadiging van de binneste<br />
afdekkap dient de complete remklauw<br />
vervangen te worden.<br />
3. Verwijder met een afdrukvork (A) (ZF nr.<br />
1132202 de drukstukken (32) met rubberenbalgen<br />
van de draadbussen.<br />
4. Verwijder nu de drukstukken van de rubberbalgen<br />
en maak deze schoon.<br />
Vervang de klembussen (44).<br />
Controle<br />
Controleer de binnenste afdichtkap op<br />
beschadiging.<br />
Bij beschadiging dient de remklauw vervangen te<br />
worden.<br />
5-34 9815<br />
A<br />
A<br />
32<br />
32<br />
44<br />
02214B
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Aanbrengen<br />
1. Pers de nieuwe balg, met behulp van een<br />
persdoorn (ZF nr. 5870.100.039), op de wijze<br />
zoals aangegeven over het drukstuk (let op<br />
de juiste positie van de balg).<br />
2. Wrijf de draadbussen in met vet, zie technische<br />
specificaties.<br />
Draai de draadbussen (33) terug door het<br />
terugdraaien (linksom) van het afstelmechanisme.<br />
3. Breng nieuwe klembussen (44) aan.<br />
4. Plaats het drukstuk (met korte steun) met<br />
balg, op het uiteinde van de draadbus.<br />
5. Centreer het persgereedschap (B)<br />
(ZFnr. II 19252) op het drukstuk en pers de<br />
rubberenbalg (34) op zijn plaats.<br />
6. Draai het persgereedschap (B) om en pers de<br />
drukstukken (32) op de draadbussen.<br />
9815 5-35<br />
34<br />
44<br />
32<br />
B<br />
02216B<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Aanbrengen rubberen balg met gedemonteerde<br />
remklauw<br />
1. Pers de nieuwe balg, met behulp van een<br />
persdoorn (ZF nr. 5870.100.039), op de wijze<br />
zoals aangegeven over het drukstuk (let op<br />
de juiste positie van de balg).<br />
2. Wrijf de draadbussen in met vet, zie technische<br />
specificaties.<br />
Draai de draadbussen (33) terug door het<br />
terugdraaien (linksom) van het afstelmechanisme.<br />
3. Breng nieuwe klembussen (44) aan.<br />
4. Plaats het drukstuk (met lange steun) met<br />
balg, op het uiteinde van de draadbus.<br />
5. Centreer het persgereedschap (B)<br />
(ZFnr. II 19252) op het drukstuk en pers de<br />
rubberenbalg (34) op zijn plaats.<br />
6. Draai het persgereedschap (B) om en pers de<br />
drukstukken (32) op de draadbussen.<br />
5-36 9815<br />
B<br />
B<br />
32<br />
32<br />
02217B<br />
02218B
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />
REMKLAUW<br />
Verwijderen<br />
Maak voor het verwijderen van de<br />
remklauwen gebruik van hijsgereedschap.<br />
Houd de remklauw alleen aan de<br />
buitenzijde vast, nooit tussen<br />
remklauw en remhouder<br />
BEKNELLINGSGEVAAR.<br />
1. Koppel de accu’s los.<br />
2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />
en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />
van het voertuig ontsnappen.<br />
3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />
4. Verwijder de remcilinder.<br />
5. Verwijder de remblokken en drukstukken.<br />
6. Verwijder de klemband (10) en rubberen balg<br />
(9).<br />
7. Ondersteun de remklauw. Verwijder<br />
inbusbouten (8) en (13) en neem de remklauw<br />
(29) weg.<br />
Aanbrengen<br />
Het openen of demonteren van de<br />
remklauw is niet toegestaan<br />
Maak voor het aanbrengen van de<br />
remklauwen gebruik van hijsgereedschap.<br />
Houd de remklauw alleen aan de<br />
buitenzijde vast, nooit tussen<br />
remklauw en remhouder<br />
BEKNELLINGSGEVAAR.<br />
Controleer het juiste type remklauw aan de hand<br />
van het onderdeelnummer op het typeplaatje van<br />
de remklauw.<br />
Ruil-remklauwen zijn te herkennen aan een blauw<br />
typeplaatje.<br />
Ruil-remklauwen zijn voorzien van een beschermkap<br />
op de plaats van de remcilinder. Verwijder<br />
deze afdekkap na montage van de remklauw.<br />
02219B<br />
9815 5-37<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
1. Plaats de remklauw tegen de remhouder en<br />
zet de remklauw vast met inbusbouten (8) en<br />
(13). Draai de inbusbouten aan met het juiste<br />
aanhaalmoment, zie technische gegevens.<br />
2. Controleer of de remklauw soepel heen en<br />
weer schuift.<br />
3. Controleer de positie van balg (31) op<br />
gekeidingsbus (11).<br />
4. Controleer de werking van het afstelmechanisme.<br />
5. Controleer of het aanlegvlak van balg (9) vrij<br />
is van vet. Monteer de rubberen balg (9) en<br />
zet deze vast met de klemband (10).<br />
6. Monteer de drukstukken en remblokken.<br />
7. Monteer de remcilinder.<br />
8. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />
op druk komen.<br />
9. Trap het voetpedaal enkele malen in om het<br />
afstelmechanisme de kans te geven automatisch<br />
de optimale bedrijfsspeling voor de<br />
remmen in te stellen.<br />
- Controleer het remsysteem op werking en<br />
dichtheid.<br />
10. Breng de wielen aan; zie bestuurdershandboek.<br />
5-38 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERVANGEN RUBBEREN BALG (31)<br />
1. Verwijder de remklauw.<br />
2. Verwijder ring (30).<br />
3. Verwijder geleidingsbus (11).<br />
4. Verwijder met een schroevendraaier de<br />
rubberen balg (31) uit de boring.<br />
5. Reinig de balgzitting en controleer de zitting<br />
op corrosie.<br />
6. Plaats de nieuwe rubberen balg in het speciaal<br />
hulpgereedschap (C) (ZF nr. II 19253),<br />
zie pijl.<br />
7. Trek de rubberen balg, met behulp van het<br />
speciaal hulpgereedschap (C), in de remklauw<br />
zoals aangegeven tot tegen de aanslag.<br />
8. Monteer geleidingsbus (11).<br />
9. Druk balg (31) in de groef van geleidingsbus<br />
(11), zie pijl.<br />
10. Schuif ring (30) op geleidingsbus (11) en druk<br />
deze vast.<br />
Voor montage van de remklauw<br />
dient gecontroleerd te worden of de<br />
geleidingsbus met balg<br />
gemakkelijk heen en weer schuift.<br />
11. Breng de remklauw aan.<br />
9815 5-39<br />
30<br />
11 31<br />
02220B<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERVANGEN GELEIDINGSPENBUSSEN<br />
- VERVANGEN RUBBEREN GELEIDINGS-<br />
HULS (15)<br />
Verwijderen<br />
1. Verwijder de remklauw.<br />
2. Verwijder geleidingsbus (14).<br />
3. Trek de beschadigde geleidingshuls (15) uit<br />
de remklauw.<br />
LET OP:<br />
Er zijn twee verschillende type geleidingshulzen<br />
(15) (kort en lang).<br />
Wrijf de geleidingshuls aan de binnen en buitenkant<br />
in met SYNTHESO GL EP1 vet, zie technische<br />
gegevens.<br />
Aanbrengen<br />
1. Druk de nieuwe geleidingshuls samen en<br />
breng deze vanaf de binnenzijde in de boring.<br />
2. Druk de geleidingshuls (15) zover in de boring<br />
totdat de borgring, zie pijl, goed in de groef<br />
ligt.<br />
Wrijf de geleidingshuls aan de binnen en<br />
buitenkant in met ca. 3-5 gr. vet, zie technische<br />
gegevens.<br />
Gebruik alleen mineraalolie vrij vet<br />
3. Breng geleidingsbus (14) aan.<br />
4. Monteer de remklauw en controleer of men de<br />
remklauw soepel heen en weer kan bewegen.<br />
5-40 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
- VERVANGEN MESSINGBUS (7)<br />
Verwijderen<br />
1. Verwijder de remklauw.<br />
2. Verwijder het drukstuk met rubberen balg.<br />
3. Verwijder met behulp van het speciaal<br />
hulpgereedschap (D) (ZF nr. II 19254) de bus<br />
(7) uit de remklauw.<br />
Aanbrengen<br />
- Remklauw zonder groef (zie pijl)<br />
(Opmerking: De groef bevindt zich altijd aan<br />
de binnenzijde).<br />
a. Trek de nieuwe bus met hetzelfde<br />
speciaal hulpgereedschap (D) tot tegen<br />
de aanslag in de remklauw.<br />
- Remklauw met groef<br />
(Opmerking: De groef bevindt zich altijd aan<br />
de binnenzijde).<br />
a. Trek de nieuwe bus met hetzelfde<br />
speciaal hulpgereedschap (D) tot tegen<br />
de aanslag in de remklauw.<br />
b. Om horizontale verschuiving te<br />
voorkomen dient bus (7) van een groef<br />
voorzien te worden. Maak hiervoor<br />
gebruik van speciaal gereedschap F<br />
(ZF nr. II 36797).<br />
1. Controleer de zitting van de bus op bramen,<br />
zonodig verwijderen.<br />
2. Wrijf de bus in met vet, zie technische<br />
gegevens.<br />
3. Breng het drukstuk met rubberen balg aan.<br />
4. Monteer de remklauw en controleer of men de<br />
remklauw soepel heen en weer kan bewegen.<br />
9815 5-41<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />
REMCILINDERS<br />
Reparatie van de remcilinder is niet<br />
toegestaan i.v.m de inwendige<br />
afdichting.<br />
Verwijderen<br />
1. Koppel de accu’s los.<br />
2. Laat alle lucht uit het luchtsysteem van het<br />
voertuig ontsnappen.<br />
3. Neem de luchtleiding van de remcilinder bij de<br />
remcilinder los.<br />
4. Verwijder de bevestigingsmoeren en verwijder<br />
de remcilinder (16).<br />
Let op de positie van de luchtaansluiting i.v.m<br />
montage.<br />
Aanbrengen<br />
Opmerking:<br />
Bij nieuwe remcilinders dienen de onderste<br />
afdichtstoppen (zie pijlen) voor de 2e<br />
kamerontluchting verwijderd te worden. Alle<br />
overige afwateringsgaten dienen afgeplugd te zijn.<br />
1. Reinig het montagevlak van de remcilinder.<br />
Breng vet, zie technische gegevens aan op<br />
het kogelgewricht van de hefboom (37)<br />
(ATTENTIE: gebruik geen molykote).<br />
2. Monteer de remcilinder, draai de moeren aan<br />
op het juiste aanhaalmoment, zie technische<br />
gegevens en sluit de luchtleiding aan.<br />
3. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />
op druk komen.<br />
4. Trap het voetrempedaal enkele malen in om<br />
het afstelmechanisme de kans te geven<br />
automatisch de optimale bedrijfsspeling voor<br />
de remmen in te stellen.<br />
5. Controleer de werking van het remsysteem.<br />
5-42 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />
REMSCHIJF<br />
Verwijderen<br />
ATTENTIE<br />
Assen uitgerust met ABS:<br />
Bij onderhoudswerkzaamheden<br />
waarbij de ABS-bekrachtigingsring<br />
blootgelegd wordt MOETEN de<br />
volgende voorzorgsmaatregelen<br />
worden genomen.<br />
- Gebruik de bekrachtigingsring NIET<br />
als hefpunt.<br />
- Sla NIET op de bekrachtigingsring;<br />
deuk de ring NIET in; zorg dat de ring<br />
niet wordt beschadigd.<br />
- Zet de wielnaaf NIET op de<br />
bekrachtigingsring.<br />
1. Koppel de accu’s los.<br />
2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />
en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />
van het voertuig ontsnappen.<br />
3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />
4. Verwijder de remblokken.<br />
5. Verwijder de remhouder met remklauw en<br />
remcilinder compleet.<br />
6. Demonteer de wielnaaf, zie Groep 7 “Vooras<br />
en stuurinrichting”.<br />
7. Verwijder de inbusbouten waarmee de remschijf<br />
aan de wielnaaf is bevestigd, haal de<br />
remschijf van de wielnaaf.<br />
8. Reinig alle onderdelen grondig met een<br />
geschikt reinigingsmiddel en droog deze<br />
grondig.<br />
9815 5-43<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Aanbrengen<br />
1. Breng de remschijf op de wielnaaf aan en<br />
haal de flensbouten aan met het juiste<br />
aanhaalmoment, zie technische gegevens.<br />
Borg de inbusbouten met Loctite 620, zie ook<br />
Groep 7 “Vooras en stuurinrichting”.<br />
2. Breng de wielnaaf aan, zie Groep 7 “Vooras<br />
en stuurinrichting”.<br />
3. Verwijder eventueel aanwezig beschermend<br />
vet/anti-roestmiddel van de remschijf.<br />
4. Voertuigen uitgerust met ABS:<br />
Druk de ABS-sensor (B) zo ver naar binnen<br />
dat deze de bekrachtigingsring (A) net raakt<br />
en draai vervolgens de wielnaaf een aantal<br />
omwentelingen om een minimale bedrijfsspeling<br />
tussen de sensor en de<br />
bekrachtigingsring in te stellen (maximale<br />
speling 0,5 mm).<br />
5. Breng de remhouder met remklauw aan op de<br />
wielnaaf en bevestig deze, draai de bouten<br />
met het voorgeschreven aanhaalmoment<br />
vast, zie technische gegevens.<br />
6. Breng de remblokken aan.<br />
7. Breng de wielen aan, zie bestuurdershandboek.<br />
8. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />
op druk komen.<br />
9. Trap het voetrempedaal enkele malen in om<br />
het afstelmechanisme de kans te geven<br />
automatisch de optimale bedrijfsspeling voor<br />
de remmen in te stellen.<br />
5-44 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />
REMHOUDER<br />
1. Verwijder de remklauw.<br />
2. Verwijder de bevestigingsbouten en neem de<br />
remhouder (6) weg.<br />
De bevestigingsbouten mogen maar<br />
eenmalig worden gebruikt.<br />
Bevestig nieuwe bouten met loctite<br />
620.<br />
3. Reinig de montagevlakken op de fusee.<br />
4. Monteer de remhouder, draai de bevestigingsbouten<br />
aan op het juiste aanhaalmoment, zie<br />
technische gegevens.<br />
5. Monteer de remklauw.<br />
9815 5-45<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5.15 SCHRIJFREM 4K85<br />
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES<br />
WAARSCHUWINGEN<br />
Alvorens er werkzaamheden aan de remmen<br />
worden uitgevoerd, moeten de volgende voorzorgsmaatregelen<br />
zorgvuldig zijn opgevolgd:<br />
Draag altijd beschermende kleding,<br />
een gezichtsmasker en een<br />
veiligheidsbril.<br />
Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />
NIET in en blaas<br />
dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />
voor aanvang van de werkzaamheden<br />
met de daarvoor geschikte<br />
apparatuur, volg hierbij de<br />
instructies van de fabrikant op.<br />
Verwijder stof met behulp van een<br />
vochtige doek of een stofzuiger en<br />
voer alle gebruikte, nog vochtige<br />
doeken af volgens de daarvoor<br />
geldende wettelijke bepalingen.<br />
In een remblokken/voering mag<br />
NIET worden geboord, ook mogen<br />
deze NIET worden geslepen, tenzij<br />
anders vermeld.<br />
Volg bij het afdraaien van remschijven/voeringen<br />
ALTIJD de<br />
veiligheidsinstructies van de<br />
fabrikant op.<br />
Bij het vervangen van remblokken/<br />
voeringen moeten de veiligheidsinstructies<br />
van de fabrikant<br />
altijd worden opgevolgd.<br />
Indien het gebruik van een<br />
reinigings -middel nodig is, dient<br />
brandspiritus te worden gebruikt.<br />
Het openen of demonteren van de<br />
remklauw is niet toegestaan tenzij<br />
anders vermeld.<br />
Houd de remklauw alleen aan de<br />
buitenzijde vast, nooit tussen<br />
remklauw en remhouder<br />
BEKNELLINGSGEVAAR.<br />
5-46 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />
REMBLOKKEN<br />
Verwijderen<br />
Remblokken moeten als complete<br />
assenset worden vervangen.<br />
Monteer op een voertuig altijd<br />
dezelfde type remblokken<br />
Bij het vervangen van remonderdelen<br />
mogen alleen onderdelen<br />
worden gebruikt die door de<br />
fabrikant van het voertuig zijn<br />
goedgekeurd.<br />
Opmerking<br />
Voordat de remblokken verwijderd worden dient<br />
de luchtspleet tussen remblok en remschijf gecontroleerd<br />
te worden. De luchtspleet dient 0,6-1,0<br />
mm te bedragen, indien dit niet het geval is dient<br />
de werking van het afstelmechanisme gecontroleerd<br />
te worden.<br />
1. Koppel de accu’s los.<br />
2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />
en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />
van het voertuig ontsnappen.<br />
3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />
4. Verwijder de borgpennen uit de geleide<br />
pennen (3).<br />
5. Verwijder de geleide pennen (3). Hierdoor zal<br />
bladveer (8) ontspannen en verwijdert kunnen<br />
worden.<br />
6. Neem de remblokken (4) samen met de<br />
centreerpen (7) uit de remklauw.<br />
7. Reinig de remklauw<br />
9815 5-47<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Controle<br />
1. Inspecteer de stofkap (15) op scheurtjes of<br />
andere beschadigingen.<br />
2. Controleer of er remvloeistof achter de stofkap<br />
(15) aanwezig is. Ligt hiervoor de stofkap<br />
voorzichtig met een schroevedraaier uit de<br />
remcilinder. Indien remvloeistof achter de<br />
stofkap aanwezig is duid dit op een defecte<br />
O-ring, vervang deze.<br />
Aanbrengen<br />
Monteer op een voertuig altijd<br />
originele remblokken van hetzelfde<br />
type<br />
Opmerking:<br />
Bij een ingelopen remschijf moeten de nieuwe<br />
remblokken aan de binnen en buitenzijde<br />
afgeschuind (4-5 x 45°) te worden.<br />
Reinig op de remklauw en remhouder de raakvlakken<br />
met de remblokken. Smeer de achterkant van<br />
de remblokdrager en de raakvlakken in met<br />
copaslip.<br />
1. Druk een van de twee remzuigers (5) voorzichtig<br />
terug met een bandijzer. Draai hiervoor<br />
eerst de ontluchtingsnippel van de andere<br />
remzadel los. Hierdoor wordt remvloeistof<br />
naar buiten geperst.<br />
Alleen zuivere, ongebruikte, remvloeistof<br />
mag bij het vullen gebruikt<br />
worden. Remvloeistof, die<br />
bijvoorbeeld bij ontluchten, terug<br />
drukken van de remzuigers naar<br />
buiten gekomen is, mag niet weer<br />
in het systeem gebruikt worden.<br />
5-48 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
2. Smeer het blad van de remblok in met<br />
PLASTILUBE 2 en plaats deze terug in de<br />
remklauw.<br />
3. Herhaal deze handeling (stappen 1 & 2) voor<br />
de andere remzuiger (5).<br />
4. Smeer de geleidepennen (3), centreerpen (7)<br />
en bladveer (8) in met PLASTILUBE 2 en<br />
steek de centreerpen (7) in de boring in de<br />
remblokken (4).<br />
5. Plaats één geleidepen (3) in de remzadel (1)<br />
en druk deze door de remblokken.<br />
6. Steek het bladveer (8) onder de gemonteerde<br />
geleidepen (3) en laat het bladveer over de<br />
centreerpen (7) vallen.<br />
7. Druk de bladveer (8) in en plaats de andere<br />
geleidepen (3) zo dat de bladveer (8) onder<br />
voorspanning staat.<br />
8. Borg de geleidepennen (3).<br />
9. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />
op druk komen.<br />
10. Controleer het hydraulisch olieniveau van de<br />
hoofdremcilinder en vul zonodig bij.<br />
11. Trap het voetpedaal enkele malen in om het<br />
afstelmechanisme de kans te geven automatisch<br />
de optimale bedrijfsspeling voor de<br />
remmen in te stellen.<br />
12. Breng de wielen aan; zie bestuurdershandboek.<br />
13. Maak een proefrit.<br />
Rem nieuwe remblokken voorzichtig<br />
in, vermijd hierbij lang achtereen<br />
constant remmen en noodstoppen<br />
9815 5-49<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERWIJDEREN EN AANBRENGEN REMKLAUW<br />
Verwijderen<br />
Maak voor het verwijderen van de<br />
remklauwen gebruik van hijsgereedschap.<br />
Houd de remklauw alleen aan de<br />
buitenzijde vast, nooit tussen<br />
remklauw en remhouder<br />
BEKNELLINGSGEVAAR.<br />
1. Koppel de accu’s los.<br />
2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />
en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />
van het voertuig ontsnappen.<br />
3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />
4. Verwijder de hydraulische aansluiting van de<br />
remklauw en vang de remolie op.<br />
Hydraulische remvloeistof is een<br />
giftige stof die niet mag worden<br />
ingenomen of in aanraking mag<br />
komen met de huid. In het geval<br />
van huidcontact/oogcontact of<br />
inname moet onmiddelijk medische<br />
hulp worden ingeroepen.<br />
5. Verwijder de remblokken, zie verwijderen en<br />
aanbrengen remblokken.<br />
6. Ondersteun de remklauw (1). Verwijder de<br />
bevestigingsbouten (14) van de remklauw en<br />
neem de complete remklauw van de remdrager<br />
(19).<br />
Aanbrengen<br />
Maak voor het aanbrengen van de<br />
remklauwen gebruik van hijsgereedschap.<br />
Houd de remklauw alleen aan de<br />
buitenzijde vast, nooit tussen<br />
remklauw en remhouder<br />
BEKNELLINGSGEVAAR.<br />
5-50 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
1. Plaats de remklauw (1) tegen de remhouder<br />
(19) en zet de remklauw vast met<br />
bevestigingsbouten (14). Draai de bouten aan<br />
met het juiste aanhaalmoment, zie technische<br />
gegevens.<br />
2. Monteer de remblokken.<br />
3. Sluit de hydraulische leiding aan op de remklauw.<br />
4. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />
op druk komen.<br />
5. Ontlucht het hydraulisch remsysteem<br />
6. Trap het voetpedaal enkele malen in om het<br />
afstelmechanisme de kans te geven automatisch<br />
de optimale bedrijfsspeling voor de<br />
remmen in te stellen.<br />
- Controleer het remsysteem op werking en<br />
dichtheid.<br />
7. Breng de wielen aan; zie bestuurdershandboek.<br />
9815 5-51<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
REVISIE REMKLAUW<br />
Verwijderen en uit elkaar nemen<br />
1. Verwijder de remklauw, zie “verwijderen en<br />
aanbrengen remklauw”.<br />
2. Verwijder doorverbindingsleiding (17) tussen<br />
beide remzadels.<br />
3. Verwijder de vier verbindingsbouten (16) uit<br />
de remzadels. En neem de twee remzadels<br />
van elkaar.<br />
4. Verwijder de stofkap (15) voorzichtig met een<br />
kleine schroevedraaier.<br />
5. Leg de remzadel met de remzuiger naar<br />
beneden gericht op de werktafel. Zorg ervoor<br />
dat de ondergrond de remcomponenten niet<br />
kan beschadigen.<br />
6. Plaats op de remvloeistof aansluiting de<br />
spuitmond van een luchtpistool. Blaas nu met<br />
een geringe hoeveelheid lucht de remzuiger<br />
naar buiten. Let op bij het uitpersen van de<br />
remzuiger dat er geen delen van ledematen<br />
tussen de remzuiger en de ondergrond geplaatst<br />
zijn.<br />
7. Verwijder de O-ring (9) en de steunring (10)<br />
uit de remcilinder.<br />
8. Verwijder de borgring (12) van de remzuigerschacht<br />
(5).<br />
9. Verwijder het klemstuk (11) van de remzuigerschacht<br />
(5).<br />
5-52 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Reinigen en controleren<br />
1. Reinig alle onderdelen met zuivere remvloeistof<br />
of spiritus en blaas ze droog met<br />
olievrije perslucht.<br />
2. Vervang bij elke revisie de stofkap, O-ring en<br />
steunring.<br />
2. Controleer de remzuiger en zuigerboring op<br />
beschadigingen.<br />
Indien beschadigingen aan zuiger of<br />
cilinderboring geconstateerd worden dient de<br />
zuiger of remklauw vervangen te worden.<br />
Lichte oxydatie verschijnselen op zuiger en in<br />
de zuiger boring kunnen met polijstpapier<br />
worden bijgewerkt. Gebruik in geen geval<br />
schuur of slijpmiddelen. Vervang indien nodig<br />
beschadigde onderdelen.<br />
Montage<br />
Bij de monteren van de remcomponenten is het<br />
van uiterst belang, dat men zuiver te werk gaat.<br />
1. Smeer de nieuwe O-ring (9) licht in met ATE<br />
remcilinderpasta of remvloeistof en plaats<br />
deze in de remcilinder (1).<br />
2. Smeer de steunring (10) licht in met ATE<br />
remcilinderpasta. Plaats de steunring (10) in<br />
de remcilinder (1).<br />
Het klemstuk (11) moet in gemonteerde<br />
toestand licht draaibaar zijn. Bij een te geringe<br />
speling tussen klemstuk (11) en remzuigerschacht<br />
(5), zal de speling tussen<br />
remschijf en remblokken te gering zijn en zal<br />
overmatige slijtage optreden.<br />
3. Smeer de cilinderwand en de remzuiger (5)<br />
licht in met ATE remcilinderpasta of schone<br />
remvloeistof.<br />
4. Plaats de klemring (11) over de remzuigerschacht<br />
(5) en monteer de borgring (12).<br />
9815 5-53<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
5. Centreer de remzuiger (5) en druk de remzuiger<br />
(5) met een geschikt (in de handel<br />
verkrijgbaar) gereedschap. Let erbij op dat er<br />
geen schade aangebracht wordt aan de<br />
verschillende onderdelen.<br />
6. Reinig de contactvlakken van de stofkap met<br />
remzuiger en remklauw en smeer deze<br />
contactvlakken licht in met siliconenvet. Breng<br />
de stofkap eerst aan in de groef van de zuiger<br />
en druk de stofkap vervolgens, met de hand<br />
gelijkmatig in de remklauw.<br />
7. Breng de vier verbindingsbouten (16) aan en<br />
draai de bouten aan met het juiste aanhaalmoment,<br />
zie technische gegevens.<br />
8. Monteer doorverbindingsleiding (17) tussen<br />
beide remzadels.<br />
9. Breng de remklauw aan, zie “verwijderen en<br />
aanbrengen remklauw”.<br />
5-54 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VLOEISTOFNIVEAU CONTROLEREN/<br />
BIJVULLEN<br />
Reinig de vuldop en de directe<br />
omgeving van de vuldop, zodat er<br />
absoluut geen vuil in het reservoir<br />
terrecht kan komen.<br />
Remvloeistof is een giftige stof die<br />
niet mag worden ingenomen of in<br />
aanraking mag komen met de huid.<br />
In het geval van huidcontact/<br />
oogcontact of inname moet<br />
onmiddelijk medische hulp worden<br />
ingeroepen.<br />
Remvloeistof is zeer agressief voor<br />
het lakwerk, vermijd daarom het<br />
morsen hiervan. Indien er gemorst<br />
is, moet deze plek onmiddelijk met<br />
veel water afgenomen worden, daar<br />
anders de lak aangetast wordt.<br />
Indien er relatief veel remvloeistof<br />
bijgevuld moet worden, dan MOET<br />
het gehele systeem op lekkage<br />
worden gecontroleerd en zonodig<br />
worden hersteld<br />
1. Controleer door middel van het doorzichtig<br />
reservoir, het vloeistofpijl.<br />
Het vloeistofpijl moet altijd tussen de “MAX.”<br />
en “MIN.” merktekens liggen.<br />
2. Vul zonodig bij via de vuldop tot aan het<br />
maximum niveau.<br />
9815 5-55<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
ONTLUCHTEN HYDRAULISCH REMSYSTEEM<br />
Reinig de vuldop en de directe<br />
omgeving van de vuldop, zodat er<br />
absoluut geen vuil in het reservoir<br />
terrecht kan komen.<br />
Remvloeistof is een giftige stof die<br />
niet mag worden ingenomen of in<br />
aanraking mag komen met de huid.<br />
In het geval van huidcontact/<br />
oogcontact of inname moet<br />
onmiddelijk medische hulp worden<br />
ingeroepen.<br />
Remvloeistof is zeer agressief voor<br />
het lakwerk, vermijd daarom het<br />
morsen hiervan. Indien er gemorst<br />
is, moet deze plek onmiddelijk met<br />
veel water afgenomen worden, daar<br />
anders de lak aangetast wordt.<br />
Gebruik alleen schone nieuwe<br />
remvloeistof met de juiste specificatie<br />
uit een afgesloten orginele<br />
verpakking. Zorg ervoor dat er<br />
geen vuil in het remreservoir kan<br />
komen. Water of vuil in het systeem<br />
kan resulteren in het plotseling<br />
uitvallen van de remwerking op<br />
de vooras.<br />
De verpakking niet schudden of op<br />
een andere manier lucht in de<br />
vloeistof laten komen.<br />
(Het ontluchten kan ook gebeuren als de wielen<br />
nog op hun plaats zitten)<br />
1. Bok het voertuig op en verwijder de wielen.<br />
2. Vul het reservoir tot aan het maximum niveau.<br />
3. Zorg ervoor dat bij het ontluchten de luchtdruk<br />
in het remsysteem minimaal 6 bar is.<br />
4. Controleer vooraf of alle leidingen en aansluitingen<br />
lekvrij zijn.<br />
5. Begin bij het linkerwiel (LHD).<br />
Maak de omgeving van de ontluchtingsnippels<br />
schoon. Sluit transparante slangen aan op<br />
een van de ontluchtingsnippels van beide<br />
remklauwen op dezelfde as.<br />
5-56 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
Breng de slangen in een bus, die voor een<br />
gedeelte met schone remvloeistof gevuld is,<br />
tot onder het vloeistofoppervlak.<br />
Open de nippels en pomp met het rempedaal<br />
totdat er schone remvloeistof zonder luchtbellen<br />
uittreedt.<br />
Houd het rempedaal ingedrukt en sluit de<br />
nippels. Laat het pedaal los en controleer het<br />
remvloeistofpeil.<br />
6. Herhaal deze handelingen voor het rechter<br />
voorwiel<br />
7. Controleer of het systeem volledig ontlucht is<br />
volgens onderstaande procedure:<br />
- Sluit een manometer aan in kring 2 op de<br />
testaansluiting welke zich bevindt vóór de<br />
hoofdremcilinder.<br />
- Sluit een manometer aan op de testaansluiting<br />
welke zich bevindt in de<br />
vebindingsleiding tussen beide remklauwen<br />
(zie tekening).<br />
- Bij een remdruk van 6 bar dient de druk bij de<br />
remklauwen 100 of 120±8 bar te bedragen<br />
(afhankelijk van bustype).<br />
MB230 / SBR3000 120±8 bar<br />
SB 2300 / SB3000 100±8 bar<br />
- Indien deze waardes niet bereikt worden, dan<br />
zit er nog lucht in het systeem en dient het<br />
systeem verder ontlucht te worden.<br />
8. Breng alle stofdopjes op de ontluchtingsnippels<br />
aan.<br />
9. Breng de wielen weer aan.<br />
9. Controleer de werking van het remsysteem.<br />
9815 5-57<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Verwijderen en aanbrengen<br />
VERVANGEN HYDRAULISCH REMVLOEISTOF<br />
Reinig de vuldop en de directe<br />
omgeving van de vuldop, zodat er<br />
absoluut geen vuil in het reservoir<br />
terrecht kan komen.<br />
Remvloeistof is een giftige stof die<br />
niet mag worden ingenomen of in<br />
aanraking mag komen met de huid.<br />
In het geval van huidcontact/<br />
oogcontact of inname moet<br />
onmiddelijk medische hulp worden<br />
ingeroepen.<br />
Remvloeistof is zeer agressief voor<br />
het lakwerk, vermijd daarom het<br />
morsen hiervan. Indien er gemorst<br />
is, moet deze plek onmiddelijk met<br />
veel water afgenomen worden, daar<br />
anders de lak aangetast wordt.<br />
Gebruik alleen nieuwe remvloeistof<br />
met de juiste specificatie in de<br />
orginele verpakking. Water of vuil<br />
in het systeem kan resulteren in<br />
het plotseling uitvallen van de<br />
remwerking op de vooras.<br />
Schud remvloeistof NIET OF ZO<br />
MIN MOGELIJK voor gebruik.<br />
(Het ontluchten kan ook gebeuren als de wielen<br />
nog op hun plaats zitten)<br />
1. Bok het voertuig op en verwijder de wielen.<br />
2. Pomp de remvloeistof uit het remvloeistofreservoir<br />
(zorg ervoor dat het reservoir geheel<br />
leeg is).<br />
3. Vul het reservoir met nieuwe remvloeistof tot<br />
aan het maximum niveau.<br />
4. Trap enkele malen het rempedaal in totdat er<br />
geen luchtbellen meer ontsnappen in het<br />
remvloeistofreservoir.<br />
5. Ontlucht nu het remsysteem zoals beschreven<br />
in hoofdstuk “Ontluchten hydraulisch<br />
remsysteem”.<br />
5-58 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Demontage en montage<br />
6. DEMONTAGE EN MONTAGE<br />
6.1 REMKAMER<br />
Vervangen van de membraan<br />
Verwijderen<br />
1. Stel de remmen, met de losbout, zover terug<br />
dat de veer in de remkamer onder spanning<br />
staat.<br />
2. Merk de stand van de remkamerhelften t.o.v.<br />
elkaar.<br />
3. Verwijder de klemband van de remkamer.<br />
4. Verwijder de achterste remkamerhelft en de<br />
membraan.<br />
Aanbrengen<br />
1. Breng de nieuwe membraan en de remkamerhelft<br />
aan. (let op de merktekens of op het<br />
afwateringsgaatje).<br />
2. Breng de klemband aan.<br />
3. Stel de remmen.<br />
(Zie verwijderen en aanbrengen automatische<br />
remsteller)<br />
4. Controleer de remkamer compleet op luchtlekkages.<br />
Demonteren remkamer<br />
1. Verwijder de gaffel en de contramoer van de<br />
drukstang.<br />
2. Schuif over de drukstang een sluitring en een<br />
stukje pijp.<br />
3. Draai de contramoer zover op de drukstang,<br />
totdat de veer in de remkamer een beetje<br />
gespannen wordt.<br />
4. Merk de stand van de remkamerhelften t.o.v.<br />
elkaar.<br />
5. Maak de klemband los en verwijder remkamerhelft,<br />
drukstang en membraan.<br />
Monteren<br />
1. Reinig alle onderdelen grondig.<br />
2. Controleer alle onderdelen op beschadiging<br />
en vervang deze zonodig.<br />
3. Vervang in ieder geval het membraan.<br />
Aanbrengen geschiedt in de omgekeerde<br />
volgorde van verwijderen.<br />
9815 6-1<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Demontage en montage<br />
6.2 VEERREMCILINDER WABCO<br />
WABCO VEERREMCILINDER F SERIE<br />
Demonteren<br />
1. Draai losbout geheel uit of belucht aansluiting<br />
12 van de veerremcilinder ( ± 6 bar).<br />
2. Verwijder de gaffel en contramoer van de<br />
drukstang en verwijder de rubber hoes.<br />
3. Schuif over de drukstang een sluitring en een<br />
stukje pijp.<br />
4. Draai de contramoer zover op de drukstang<br />
dat de veer in de remkamer een beetje<br />
gespannen wordt. Bij de nieuwe uitvoeringen<br />
is dit niet meer mogelijk, hier moet bij<br />
demontage van de klemband de remkamerhelft<br />
met de hand tegen gehouden worden.<br />
5. Maak de omloopleiding los.<br />
6. Merk de stand van de remkamer t.o.v. de<br />
veerremkamer.<br />
7. Maak nu de klemband van de remkamer los<br />
en verwijder de remkamerhelft, drukstang en<br />
membraan.<br />
8. Draai de losbout geheel in of ontlucht de<br />
veerremcilinder.<br />
9. Plaats twee houtblokjes in de remkamer en<br />
belucht de cilinder langzaam, zodat de<br />
sluitplug geleidelijk uit de zuigerbuis wordt<br />
gedrukt.<br />
10. Ontlucht de cilinder.<br />
6-2 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Demontage en montage<br />
11. Verwijder de spanstift en de moer van de<br />
losbout.<br />
12. Verwijder de losbout.<br />
13. Plaats het hulpgereedschap (DAF nr.<br />
0535947) in de cilinder en wel zover dat de<br />
zuigerbuis ca.1 cm naar binnen is gedrukt. De<br />
spanning is nu van de huishelften afgenomen.<br />
14. Verwijder de 8 bevestigingsboutjes.<br />
Opmerking:<br />
Als de veer gebroken is, is het mogelijk dat<br />
deze blijft steken in het huis. Wees erop bedacht,<br />
dat het gevaar aanwezig is dat de veer<br />
dan plotseling los kan springen.<br />
15. Schroef het hulpgereedschap voorzichtig<br />
terug, totdat de veer zijn spanning volledig<br />
kwijt is.<br />
Monteren<br />
1. Reinig alle onderdelen grondig.<br />
2. Controleer alle onderdelen op beschadiging<br />
en vervang deze zonodig.<br />
3. Vervang in ieder geval de O-ringen, keerringen,<br />
afdichtringen en het membraan. Smeer<br />
de binnenzijde van de veerremcilinder en de<br />
buitenzijde van de zuiger in met vet (DAF<br />
nr.1250185).<br />
4. Plaats de veer met rubber in de cilinder.<br />
5. Plaats de zuiger in de cilinder.<br />
6. Breng de O-ring aan op de tussenflens.<br />
7. Span de veer met behulp van het hulpgereedschap.<br />
8. Zet de remkamerhelft en de tussenflens vast<br />
met de 8 bevestigingsboutjes.<br />
9. Smeer de losbout in met Molykote “G-rapid” of<br />
een gelijkwaardig produkt en draai hem in de<br />
veerremcilinder.<br />
10. Breng de moer aan op de losbout, en de<br />
spanstift.<br />
9815 6-3<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Demontage en montage<br />
11. Breng een nieuwe ring aan op de sluitplug en<br />
smeer deze in met vet DAF nr.1250185.<br />
12. Breng de sluitplug aan. Belucht de cilinder.<br />
Monteer nu de onderdelen van het remkamergedeelte.<br />
6-4 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Demontage en montage<br />
6.3 WABCO VEERREMCILINDER G SERIE<br />
Demonteren remkamer<br />
1. Reinig de veerremcilinder.<br />
2. Verwijder de ontluchtingsslang met inwendig<br />
sinterfilter.<br />
3. Plaats een griptang op de gaffelstang ter<br />
plaatse van het montagevlak van de remkamer.<br />
4. Zet druk op aansluitpunt 12 (min. 6.0 bar).<br />
5. Verwijder de klemband.<br />
6. Verwijder het voordeksel van de remkamer.<br />
7. Verwijder het membraan.<br />
8. Verwijder het voordeksel van de gaffel.<br />
9815 6-5<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Demontage en montage<br />
9. Verwijder de gedeelde ring tussen gaffel en<br />
veerschotel, de veerschotel en veer kan nu<br />
verwijderd worden.<br />
Monteren remkamer<br />
1. Zet druk op aansluitpunt 12 (min.6.0 bar).<br />
2. Breng het membraan aan.<br />
3. Breng de veer en de veerschotel aan op de<br />
gaffel en monteer de gedeelde ring.<br />
4. Breng het voordeksel van de remkamer aan<br />
op de gaffel en druk deze tegen de veerspanning<br />
in naar beneden. Plaats een<br />
griptang op de gaffelstang ter plaatse van het<br />
montagevlak van de remkamer.<br />
5. Monteer het voordeksel compleet op de<br />
remkamer en breng de klemband aan met het<br />
voorgeschreven aanhaalmoment. Verwijder de<br />
griptang.<br />
6. Breng de ontluchtingsslang aan met het<br />
sinterfilter gemonteerd aan de remkamerzijde.<br />
Zorg ervoor het filter goed in de<br />
ontluchtingsslang zit om ervoor te zorgen dat<br />
er geen vuil in het veerremgedeelte kan<br />
binnendringen.<br />
Demonteren veerremgedeelte<br />
1. Verwijder de ontluchtingsslang met inwendig<br />
sinterfilter.<br />
2. Breng merktekens aan op de huishelften van<br />
de veerremcilinder.<br />
6-6 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Demontage en montage<br />
3. Verwijder de spanstift uit de losbout en verwijder<br />
de moer, sluitring en de o-ring van de<br />
losbout.<br />
4. Draai de losbout met behulp van een<br />
inbussleutel volledig in de veerremkamer<br />
totdat deze los in de veerkamer valt.<br />
5. Verwijder de drie schroeven met het instructieplaatje<br />
aan de achterzijde van de veerremcilinder.<br />
6. Plaats de veerremcilinder compleet in het<br />
speciaal gereedschap (DAF nr. 0484840) en<br />
zet de veerremcilinder vast met twee moeren<br />
aan het speciaal gereedschap.<br />
9815 6-7<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Demontage en montage<br />
7. Zet druk op aansluitpunt 11, de gaffel komt nu<br />
uit de remkamer. plaats een griptang op de<br />
gaffelstang ter plaatse van het montagevlak<br />
van de remkamer, ontlucht daarna de remkamer.<br />
8. Plaats het hulpgereedschap (DAF nr.<br />
0484845) op de veerremcilinder en draai het<br />
gereedschap aan totdat dit onder spanning<br />
staat.<br />
9. Verwijder vier van de acht bevestigingsbouten<br />
aan de omtrek van de veerremcilinder en<br />
breng daarvoor in de plaats vier draadeinden<br />
voorzien van twee moeren aan. Draadeinden<br />
zelf te maken, lengte circa 210 mm.<br />
10. Verwijder de vier overgebleven bevestigingsbouten.<br />
11. Ontspan het gereedschap en daarmee de<br />
veer. Neem de diverse veerremdelen uit het<br />
speciaal gereedschap.<br />
Monteren veerremgedeelte<br />
1. Breng de bovenste veerschotel aan in de<br />
veerremcilinder.<br />
2. Breng een nieuwe manchet voorzien van vet<br />
aan op de onderste veerschotel.<br />
3. Breng een nieuwe o-ring en afdichtring aan in<br />
het tussenhuis van de veerremcilinder.<br />
4. Breng de onderste veerschotel voorzien van<br />
vet aan in het tussenhuis.<br />
5. Breng de veer aan op de onderste veerschotel.<br />
Het uiteinde van de veer moet aanliggen<br />
tegen de nok in de veerschotel.<br />
6. Breng de veerremcilinder en het hulpgereedschap<br />
aan over de veer.<br />
6-8 9815
6 REMCOMPONENTEN<br />
Demontage en montage<br />
7. Breng vier draadeinden aan in de<br />
bevestigingsgaten, Let op de merktekens.<br />
8. Breng met behulp van het speciaal gereedschap<br />
de veer onder spanning totdat de<br />
huishelften tegen elkaar liggen. De draadeinden<br />
dienen hier tevens voor geleiding.<br />
9. Breng vier bevestigingsbouten aan met het<br />
voorgeschreven aanhaalmoment.<br />
10. Verwijder de draadeinden en breng de overige<br />
vier bevestigingsbouten aan met het voorgeschreven<br />
aanhaalmoment.<br />
11. Verwijder de griptang.<br />
12. Verwijder de veerremcilinder compleet uit het<br />
speciaal gereedschap.<br />
13. Plaats de veerremcilinder zodanig dat de<br />
losbout in de veerremcilinder op de bovenste<br />
veerschotel valt. Draai de losbout in de veerschotel.<br />
14. Breng de o-ring en de sluitring aan over de<br />
losbout. Breng de moer en de spanstift aan,<br />
en draai de losbout aan met het voorgeschreven<br />
aanhaalmoment.<br />
15. Breng de ontluchtingsslang aan met het<br />
sinterfilter gemonteerd aan de remkamerzijde.<br />
Zorg ervoor het filter goed in de<br />
ontluchtingsslang zit om ervoor te zorgen dat<br />
er geen vuil in het veerremgedeelte kan<br />
binnendringen.<br />
9815 6-9<br />
4
4<br />
REMCOMPONENTEN 6<br />
Demontage en montage<br />
6-10 9815