03.05.2013 Views

6 - Training Registration System

6 - Training Registration System

6 - Training Registration System

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

6 INDELING<br />

9815<br />

DIAGNOSE<br />

REMSCHEMA’S<br />

WERKING REMCOMPONENTEN<br />

REMCOMPONENTEN<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4


INDELING 6<br />

9815


6 DIAGNOSE<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. REMWERKING .................................................................................... 1-1................................... 9815<br />

1.1 Wat wordt er verstaan onder een goede remwerking .................1-1................................... 9815<br />

2. REMDIAGNOSE .................................................................................. 2-1................................... 9815<br />

2.1 Luchtlekkage .............................................................................. 2-1................................... 9815<br />

2.2 Slepen van de remmen ..............................................................2-2................................... 9815<br />

2.3 Afwijkende remvertraging ...........................................................2-4................................... 9815<br />

2.4 Scheeftrekken tijdens remmen ................................................... 2-6................................... 9815<br />

2.5 Ongelijkmatige voeringslijtage .................................................... 2-7................................... 9815<br />

2.6 Remcomfort................................................................................2-8................................... 9815<br />

2.7 Afstemming voor- en achteras van het voertuig ......................... 2-10 ................................. 9815<br />

9815 1<br />

1


1<br />

DIAGNOSE 6<br />

Inhoud<br />

2 9815


6 DIAGNOSE<br />

Remwerking<br />

1. REMWERKING<br />

1.1 WAT WORDT VERSTAAN ONDER EEN<br />

GOED REMMEND VOERTUIG<br />

Wanneer zich problemen voordoen met remmen,<br />

zoals overmatige voertuigslijtage, remtrillingen of<br />

scheefremmen, moet de oorzaak vooral gezocht<br />

worden in een onevenwichtige remkrachtverdeling<br />

over de verschillende assen.<br />

Voorwaarden voor een praktijkgerichte remkrachtverdeling<br />

Het voertuig moet een pneumatische en mechanische<br />

intact remsysteem hebben met voldoende<br />

werking.<br />

Mogelijke oorzaken van een slecht remmend<br />

voertuig:<br />

- De slag van de remkamers is te groot.<br />

- De stand van de remhefbomen is verkeerd.<br />

- De membranen in de remkamers zijn gescheurd.<br />

- De voeringen zijn vet, geglazuurd of geheel<br />

versleten.<br />

- Het mechanische deel van de wielrem loopt<br />

niet soepel.<br />

- Het remsysteem is lek.<br />

- Het leidingsysteem is verstopt.<br />

- Niet alle ventielen werken goed.<br />

Uitgangspunt is het verdelen van de remkrachten<br />

over de assen van het voertuig in dezelfde verhouding<br />

als de asbelastingen.<br />

Daarmee zal ook de temperatuurontwikkeling goed<br />

over de assen verdeeld worden.<br />

9815 1-1<br />

1


1<br />

DIAGNOSE 6<br />

Remwerking<br />

1-2 9815


6 DIAGNOSE<br />

Storing zoeken<br />

2. STORING ZOEKEN<br />

2.1 LUCHTLEKKAGE<br />

Controleer het remschema.<br />

Zorg ervoor dat de druk in de luchtketels<br />

maximaal is.<br />

Luchtlekkage kan tijdens het remmen van het<br />

voertuig en bij stilstand van het voertuig voorkomen.<br />

Controleer per kring (kring 1, kring 2, kring 3 of<br />

kring 4) waar de lekkage is. Probeer of het bijvoorbeeld<br />

het voetremventiel, het parkeerremventiel of<br />

een ander ventiel kan zijn. Probeer eventueel het<br />

lek op te zoeken met een zeepoplossing.<br />

Lekkage aan leidingaansluitingen<br />

Controleer of de koppelingen goed gemonteerd<br />

zijn.<br />

Lekkage aan ventiel<br />

Dit kan via ontluchting of aan het ventielhuis zijn.<br />

Indien de lekkage aan het ventielhuis is, dan lekt<br />

dit ventiel.<br />

Lekkage via ontluchting<br />

Voetremventiel, relaisventiel en handremventiel<br />

(voetrem niet bediend). Maak eerst alle uitgaande<br />

leidingen los (aansluitingen 2, 21, 22, etc).<br />

Indien de lekkage blijft, dan is dit ventiel lek. Indien<br />

de lekkage aan de ontluchting verdwenen is dan<br />

lekt er een ander ventiel.<br />

Loop de uitgaande leidingen na (zie remschema)<br />

en onderzoek de andere ventielen. Controleer ook<br />

de stuurdrukken en eventuele restdrukken op de<br />

andere ventielen.<br />

Overige ontluchtingen (voetrem bediend).<br />

Indien de ontluchtingen lucht doorlaten dan lekt dit<br />

ventiel.<br />

Luchtdichtheid<br />

Als globale norm mag gelden dat een voertuig,<br />

waarvan het remsysteem op de maximale druk is<br />

gebracht, na 48 uur onderbroken stilstand in staat<br />

moet zijn weg te rijden zonder dat eerst het remsysteem<br />

op voldoende druk gebracht moet<br />

worden.<br />

N.B. Sluit de nevenverbruikers en<br />

accessoires altijd aan op kring 4.<br />

9815 2-1<br />

1


1<br />

DIAGNOSE 6<br />

Storing zoeken<br />

2.2 SLEPEN VAN DE REMMEN<br />

Koppel eerst de aanhangwagen af en controleer<br />

het voertuig. Indien bij het voertuig geen slepende<br />

remmen wordt geconstateerd, dan zit het probleem<br />

in de aanhangwagen.<br />

Voertuig met slepende remmen<br />

Voor het oplossen van de klacht zijn er verschillende<br />

mogelijkheden:<br />

- Controleer welke remtrommels na een rit links<br />

of rechts op een as warmer zijn de andere.<br />

Een indicatie voor het blijven slepen van de<br />

remmen is de temperatuur van de remtrommels.<br />

Als deze ongelijk zijn, dan blijft een<br />

wielrem slepen.<br />

- Krik de wielen op en kijk welke remmen<br />

aanlopen. Gebruik de remmen en controleer<br />

of de remmen opnieuw aanlopen. Sluit een<br />

manometer aan op de remcilinder (testnippel).<br />

Met de manometer kan worden nagegaan of<br />

het een pneumatische of een mechanische<br />

oorzaak is. Indien er een restdruk op de<br />

desbetreffende remkamer staat heeft het een<br />

pneumatische oorzaak (voetremventiel niet<br />

gebruikt).<br />

- Gebruik in ieder geval een remmentestbank.<br />

Mechanische oorzaken<br />

- Te krappe speling tussen remschoenen en<br />

remtrommels (bij nieuwe voeringen: let op<br />

zwel).<br />

- Onvoldoende druk in de veerremcilinders.<br />

- Gebroken of te slap geworden terugtrek-veren<br />

tussen de remschoenen.<br />

- Gangbaarheid van S-nokas, remschoenen en<br />

rollen slecht.<br />

- Controleer of de juiste remvoering is gemonteerd.<br />

Pneumatische oorzaken<br />

- Meet de uitgaande drukken van het voetremventiel<br />

(aansluiting 21 en 22).<br />

Indien er wel een restdruk wordt gemeten,<br />

controleer de vrije slag van het voetremventiel.<br />

- Controleer eventueel de tussenliggende<br />

ventielen tussen het voetremventiel en de<br />

remkamers. (Denk aan de relaisventielen,<br />

etc.).<br />

Controleer of deze ventielen een stuurdruk<br />

ontvangen en/of druk uitsturen.<br />

- Controleer of er restdruk op de gele<br />

koppelingskop is. (zet de handrem er niet op).<br />

2-2 9815


6 DIAGNOSE<br />

Storing zoeken<br />

Volgwagenstuurventiel<br />

Indien er een restdruk op de gele koppelingskop<br />

staat en er geen druk aanwezig is op aansluiting 41<br />

en 42 is (41 en 42 losnemen) en volle druk op<br />

aansluiting 43, dan zit het defect in het volgwagenstuurventiel<br />

zelf.<br />

Druk op aansluiting 43 tijdens het rijden is afhankelijk<br />

van hulpparkeerrem uitvoering (zie technische<br />

gegevens).<br />

Druk niet hoog genoeg op aansluiting 43 van het<br />

volgwagenstuurventiel<br />

- Parkeerrrem in de stand rijden stuurt niet<br />

genoeg druk uit.<br />

- Onafhankelijk volgwagenrem stuurt de druk<br />

niet ongelimiteerd uit. Ingestuurde en uitgestuurde<br />

druk moet aan elkaar gelijk zijn.<br />

- Vierkringsbeveiligingsventiel vervuild of<br />

defect.<br />

Als er restdruk op aansluiting 41 en 42 staat, dan<br />

stuurt het voetremventiel druk uit.<br />

Controleer het voetremventiel.<br />

- Controleer of het tweewegventiel druk doorlaat<br />

naar aansluiting 41 of 42. Tweewegventiel is<br />

lek.<br />

- Controleer of het relaisventiel druk doorlaat.<br />

Koppel nu de aanhangwagen weer aan en controleer<br />

de aanhangwagen op slepende remmen.<br />

9815 2-3<br />

1


1<br />

DIAGNOSE 6<br />

Storing zoeken<br />

2.3 AFWIJKENDE REMVERTRAGING<br />

Bij klachten over de remvertraging kan de<br />

remvertaging worden gemeten met een remvertragingsmeter<br />

of op een remmentestbank.<br />

Voorwaarden voor het meten van de remvertraging.<br />

- Controleer de keteldruk.<br />

- Controleer de slag van de remstellers<br />

(zie hoofdstuk controle en afstelling).<br />

- Zorg ervoor dat het voertuig beladen is in de<br />

situatie waarin de klacht optreedt.<br />

De volgende afwijkende remvertragingen kunnen<br />

worden gemeten:<br />

A Afwijkende remvertraging van het voertuig<br />

B Afwijkende remvertraging van de aanhangwagen.<br />

A Afwijkende remvertraging van het voertuig<br />

Mechanische oorzaken<br />

- Controleer de mechanische gangbaarheid van<br />

de S-nokas, remschoenen en -rollen.<br />

- Controleer de dikte van de voering.<br />

- Controleer de toestand van de remvoering op:<br />

- vet<br />

- verkeerd type<br />

- glazuren (komt alleen voor als een<br />

voering laag wordt belast).<br />

Pneumatisch oorzaken<br />

Indien de keteldruk goed is:<br />

- Controleer de uitgestuurde druk van het<br />

voetremventiel.<br />

- Controleer de voorraaddruk, stuurdruk en<br />

uitgaande druk van de ventielen in het remschema.<br />

Werk van de veerremcilinders of<br />

remkamers naar het voetremventiel toe.<br />

Indien de keteldruk te laag is:<br />

- Controleer de uitschakeldruk van de drukregelaar.<br />

2-4 9815


6 DIAGNOSE<br />

Storing zoeken<br />

B. Afwijkende remvertraging van de aanhangwagen<br />

Het gebruik van de onafhankelijke volgwagenrem<br />

(indien gemonteerd) tijdens een proefrit geeft een<br />

aanwijzing of het voertuig, dan wel de aanhangwagen<br />

slecht remt.<br />

Het is ook mogelijk de losbouten van de veerremcilinders<br />

op het voertuig uit te draaien en met de<br />

handrem/noodrem de functie van de onafhankelijke<br />

volgwagenremventiel te laten vervullen.<br />

Het is wettelijk verboden om op de openbare<br />

weg een remproef te doen.<br />

De noodrem van het voertuig functioneert niet<br />

meer, als de losbouten zijn uitgedraaid.<br />

Denk daarom aan de verkeersveiligheid.<br />

Sluit in alle gevallen een manometer op de gele<br />

koppelingskop en controleer de druk die uitgestuurd<br />

wordt.<br />

Wanneer de uitgestuurde druk op de gele<br />

koppelingskop te laag is, dan volgt er een slechte<br />

remvertraging van de aanhangwagen.<br />

De voorijling van het volgwagenstuurventiel moet<br />

dan worden afgesteld.<br />

9815 2-5<br />

1


1<br />

DIAGNOSE 6<br />

Storing zoeken<br />

2.4 SCHEEFTREKKEN TIJDENS REMMEN<br />

- Controleer een klacht over scheefremmen<br />

altijd met een beladen voertuig.<br />

- De neiging tot scheefremmen kan toenemen<br />

naarmate de belasting en daarmee de temperatuur<br />

van de voering hoger wordt.<br />

- Daarom is het noodzakelijk de remkrachten<br />

goed over vooras en achteras te verdelen, om<br />

oververhitting van vooral de vooras te voorkomen.<br />

- Op de remmentestbank mag het verschil<br />

tussen de remkracht links en rechts op een as<br />

niet meer bedragen dan 20%.<br />

Bij scheefremmen maken we onderscheid<br />

tussen:<br />

A Nieuwe remvoeringen<br />

B Ingelopen remvoeringen<br />

Een remvoering is ingelopen als reeds enige<br />

duizenden kilometers met het voertuig gereden is.<br />

A. Nieuwe remmen.<br />

- Controleer of aan beide zijden van de as<br />

afgeschuinde remvoering en hetzelfde type is<br />

gemonteerd.<br />

- Bij nieuwe remmen wordt het scheeftrekken<br />

veelal veroorzaakt door fabriekstoleranties op<br />

de remvoering of door slecht afgedraaide<br />

remvoering.<br />

Hierdoor ontstaat een slecht draagbeeld. Dit<br />

draagbeeld kan gecorrigeerd worden.<br />

B. Ingelopen remmen.<br />

- Als scheefremmen gaat optreden bij reeds<br />

ingelopen remmen zal eerst gezocht<br />

moeten worden naar inmiddels opgetreden<br />

mechanische of pneumatische defecten.<br />

Controleer c.q. corrigeer daarna weer de<br />

remkrachtafstemming.<br />

- Het heeft nu geen zin de voeringen af te<br />

draaien.<br />

Indien een remrollentestbank aanwezig is, meet<br />

dan eerst of er verschil is in remkracht tussen<br />

linker- en rechterzijde van iedere as.<br />

Indien niet, dan wijst dit op dynamische effecten,<br />

welke vooral gezocht moeten worden bij de wielen<br />

en de asophanging.<br />

2-6 9815


6 DIAGNOSE<br />

Storing zoeken<br />

Mechanische oorzaken.<br />

- Controleer de mechanische gangbaarheid van<br />

de S-nokas, remschoenen en remrollen.<br />

- Controleer de dikte van de remvoering.<br />

- Controleer de toestand van de remvoering op:<br />

- vet (deze remvoering altijd vervangen).<br />

- verkeerd type.<br />

- Te sterke/te slappe terugtrekveren.<br />

- Verschillende remstellerlengten.<br />

Pneumatische oorzaken.<br />

- Sluit een manometer aan op zowel de rechter<br />

als de linker remkamer van de as.<br />

- Kijk of de drukken gelijk oplopen.<br />

Als het voertuig in koude toestand goed remt,<br />

maar in warme toestand niet, dan is er<br />

waarschijnlijk sprake van overbelasting.<br />

- Controleer de afstemming van de voor- en<br />

achteras.<br />

- Controleer de afstemming van voertuig en<br />

aanhangwagen.<br />

Remt het voertuig zowel onder koude en warme<br />

omstandigheden niet goed:<br />

- Zie onder mechanische oorzaken.<br />

N.B. Een fuseelagering die niet in orde is, kan<br />

tijdens remmingen het voertuig naar een kant<br />

trekken.<br />

2.5 ONGELIJKMATIGE VOERINGSLIJTAGE<br />

Een verschil in voeringslijtage tussen de assen<br />

onderling kan de volgende oorzaak hebben:<br />

- te groot remdrukverschil tussen de assen.<br />

Bovendien is de remvoeringslijtage sterk afhankelijk<br />

van de transportomstandigheden van het<br />

voertuig (b.v. veel korte ritten).<br />

9815 2-7<br />

1


1<br />

DIAGNOSE 6<br />

Storing zoeken<br />

2.6 REMCOMFORT<br />

A. Remtrillingen<br />

B. Geluid (denk aan piepende remmen).<br />

A. Remtrillingen<br />

Remtrillingen kunnen het gevolg zijn van ovaliteit<br />

van een of meerdere remtrommels van de vooras<br />

en/of de achteras.<br />

De trillingen kunnen worden versterkt door een<br />

onjuiste afstemming.<br />

Deze ovaliteit kan zijn ontstaan door overmatige<br />

warmte-ontwikkeling. Verbetering wordt verkregen<br />

door het uitdraaien van de remtrommels.<br />

Dit dient te gebeuren met wielen, naaf en trommel<br />

tezamen gemonteerd. Wanneer dit niet tezamen<br />

mogelijk is, monteer dan naderhand het wiel<br />

zorgvuldig en haal alle wielmoeren kruislings aan<br />

met het halve aanhaalmoment. Zet ze daarna weer<br />

kruislings en met het juiste aanhaalmoment vast.<br />

Belangrijk<br />

Velg, naaf en trommel moeten natuurlijk op de<br />

vlakken waarop ze elkaar raken geheel schoon en<br />

vlak zijn: geen roest, geen ongelijkmatige verflaag,<br />

geen vuil, geen beschadigingen etc.<br />

Vet de pasrand licht in met vet. Deze vetlaag heeft<br />

tot doel om “vastroesten” van de velg tegen te<br />

gaan.<br />

Wanneer de remmen zijn ingelopen dan beslist<br />

geen voering afdraaien, omdat dit weer tot hetzelfde<br />

probleem kan leiden.<br />

Het bovenvermelde blijft een tijdelijke oplossing als<br />

niet ook de afstemming wordt gecontroleerd c.q.<br />

gecorrigeerd.<br />

Indien de remtrillingen nog steeds niet verdwenen<br />

zijn, dan bestaat nog altijd de mogelijkheid om op<br />

de vooras verzwaarde remtrommels toe te passen.<br />

DAF nr. 0762000.<br />

Deze trommels zitten al op de achterassen.<br />

Deze remtrommel past op de voorassen 130N,<br />

132N, 140N, 142N, 152N, 154N en 172N voor<br />

remafmetingen Ø 420 x 175 mm, met 22,5” schijfwielen.<br />

20” schijfwielen en de opzetring voor 24” Trilex<br />

wielen passen niet om deze remtrommel.<br />

Bij toepassing van deze remtrommel moeten ook<br />

de stofplaten vervangen worden.<br />

2-8 9815


6 DIAGNOSE<br />

Storing zoeken<br />

B. Piepende remmen<br />

Een oorzaak voor het ontstaan van piepende<br />

remmen kunnen lichte remmingen bij niet al te<br />

hoge snelheden zijn of versleten lagering van de<br />

S-nokas/ophanging van de remschoenen.<br />

Een andere oorzaak kan zijn dat de remvoering<br />

foutief geklonken is, hetgeen ertoe leidt dat de<br />

voering foutief tegen de remtrommel aanligt. Dit<br />

kan ertoe leiden dat de klinknagels van de voering<br />

los gaan zitten of dat de voering rondom de klinknagels<br />

loskomt.<br />

Gebruik eventueel vloeibare pakking voor montage<br />

van de voering.<br />

9815 2-9<br />

1


1<br />

DIAGNOSE 6<br />

Storing zoeken<br />

2.7 AFSTEMMING VOOR- EN ACHTERAS<br />

VAN HET VOERTUIG<br />

Afhankelijk van de opbouw van het voertuig kan er<br />

verschil optreden tussen de voeringslijtage van de<br />

diverse assen. DAF BUS streeft ernaar om de<br />

voertuigslijtage van de diverse assen gelijk te laten<br />

verlopen. Wanneer er een groot verschil is kan er<br />

als volgt te werk worden gegaan.<br />

Voer de metingen uit zoals hieronder beschreven.<br />

- Sluit manometers aan op de remkamers van<br />

de achter- en vooras.<br />

Meet bij de in de onderstaande tabel genoemde<br />

referentiewaarden de remdrukken op de<br />

achteras (denk om de betrouwbaarheid van de<br />

manometers).<br />

Remdruk vooras 0,5 0,8 1,0 1,5 2,0 3,0<br />

Remdruk achteras ... ... ... ... ... ...<br />

eerste meting ... ... ... ... ... ...<br />

tweede meting ... ... ... ... ... ...<br />

De gemeten remdruk op de achteras moet bij 1 bar<br />

remdruk op de vooras tussen de 1,0 en 1,25 bar<br />

liggen. Bij afwijkingen hierop onderscheiden we<br />

drie situaties:<br />

- De achterasdruk is hoger dan de voorasdruk.<br />

- De voorasdruk is hoger dan de achterasdruk.<br />

- De drukken zijn gelijk en toch zijn er klachten.<br />

2-10 9815


6 DIAGNOSE<br />

Storing zoeken<br />

De achterasdruk is hoger dan de voorasdruk.<br />

Wanneer dit drukverschil aanzienlijk is (zie tabel)<br />

heeft dat verhoogde voeringslijtage op de achteras<br />

tot gevolg.<br />

Bovendien bestaat bij voertuigen die niet voorzien<br />

zijn van ABS het gevaar dat de ACHTERAS te snel<br />

blokkeert en vervolgens uitbreekt.<br />

De voorasdruk is hoger dan de achterasdruk.<br />

Wanneer dit drukverschil aanzienlijk is (zie tabel)<br />

heeft dat verhoogde voeringslijtage op de vooras<br />

tot gevolg.<br />

Bij het optreden van één van bovenstaande situaties:<br />

- Controleer de ventielen tussen het vierkringsventiel<br />

en de remkamers.<br />

Opmerking:<br />

Controleer nadat onderdelen vervangen/gerepareerd<br />

zijn de remdrukken van de assen opnieuw.<br />

Controleer het slijtageverloop bij de volgende<br />

onderhoudsbeurt.<br />

De drukken liggen binnen de tolerantie en toch<br />

zijn er nog klachten.<br />

De hierboven beschreven metingen zijn statische<br />

metingen, dat wil zeggen het voertuig staat stil.<br />

Tijdens het remmen op de weg (dynamisch) neemt<br />

de belasting op de vooras toe en op de achteras<br />

af. Dit duikeffect kan, afhankelijk van het type<br />

opbouw, versterkt worden.<br />

Het gevolg hiervan is dat er toch klachten blijven<br />

bestaan, hoewel de statische metingen in orde<br />

zijn.<br />

9815 2-11<br />

1


1<br />

DIAGNOSE 6<br />

Storing zoeken<br />

2-12 9815


6 REMSCHEMA’S<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. ALGEMEEN .........................................................................................1-1................................... 9815<br />

1.1 Coderingen op remcomponenten ...............................................1-1................................... 9815<br />

1.2 Overzicht van functies en DIN symbolen .................................... 1-2................................... 9815<br />

1.3 Legenda remschema’s ............................................................... 1-14 ................................. 9815<br />

2. REMSCHEMA’S .................................................................................. 2-1................................... 9815<br />

9815 1<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Inhoud<br />

2 9815


6 REMSCHEMA’S<br />

Algemeen<br />

1. ALGEMEEN<br />

1.1 CODERING OP REMCOMPONENTEN<br />

0 AANZUIG-AANSLUITING<br />

1 ENERGIETOEVOER (DRUK)<br />

2 ENERGIEAFVOER<br />

3 ONTLUCHTING<br />

4 STUUR-AANSLUITING<br />

5 VRIJ<br />

6 VRIJ<br />

7 ANTIVRIES-AANSLUITING<br />

8 SMEEROLIE-AANSLUITING<br />

9 KOELVLOEISTOF-AANSLUITING<br />

Wanneer een aansluiting meerdere functies heeft worden meerdere 1 e cijfers toegekend. Deze worden<br />

van elkaar gescheiden door een horizontaal streepje.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

1 -2<br />

Wanneer meerdere aansluitingen voorkomen met dezelfde functie wordt een tweede cijfer toegevoegd<br />

achter het 1 e cijfer.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

21, 41, 42, 43 etc.<br />

9815 1-1<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Algemeen<br />

1.2 OVERZICHT VAN FUNCTIES EN DIN SYMBOLEN<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

1. Compressor<br />

2. Overstroomventiel (met<br />

volledige terugstroming)<br />

2a. Overstroomventiel zonder<br />

terugstroming<br />

00901B 00902B<br />

01295B<br />

1-2 9815<br />

01296B<br />

01298B 01297B


6 REMSCHEMA’S<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

2b. Overstroomventiel met<br />

beperkte terugstroming<br />

3. Vorstbeveiliger<br />

4. Drukregelaar<br />

4a. Drukregelaar<br />

01300B 01299B<br />

01302B 01301B<br />

01304B 01303B<br />

01305B 013067B<br />

9815 1-3<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

4b. Drukregelaar<br />

5. Terugslagventiel<br />

5a. Terugslagventiel met gesmoorde<br />

terugstroming<br />

7. Luchtketel<br />

01307B<br />

01307B 01308B<br />

00903B 00904B<br />

00945B 00904B<br />

00905B 00906B<br />

1-4 9815


6 REMSCHEMA’S<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

8. Geluidsdemper<br />

10. Tweewegventiel<br />

12. Koppelingskop<br />

13. Snellosventiel<br />

00949B 00950B<br />

00907B 00908B<br />

00909B 00910B<br />

00911B 00912B<br />

9815 1-5<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

14. Remkamer<br />

15. Onafhankelijk<br />

volgwagenremventiel<br />

16. Voetremventiel<br />

16a. Voetremventiel<br />

met retarder<br />

00913B 00914B<br />

01309B 01310B<br />

00915B 00916B<br />

01311B 01312B<br />

1-6 9815


6 REMSCHEMA’S<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

17. Electro-pneumatisch<br />

ventiel<br />

18. Stoplichtschakelaar<br />

19. Lage-druk schakelaar<br />

00917B 00918B<br />

00919B 00920B<br />

00921B 00922B<br />

9815 1-7<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

22. Leidingfilter<br />

26. Motorremventiel<br />

28. Manometer<br />

32. Anti-optel<br />

relaisventiel<br />

1-8 9815<br />

01102B<br />

01470B<br />

01290B<br />

00923B 00924B<br />

02242B 02243B


6 REMSCHEMA’S<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

33. Relaisventiel<br />

34. Tweevlaks relaisventiel<br />

36. Lucht- hydraulisch<br />

hoofdremcilinder<br />

39. Reduceerventiel<br />

00925B 00926B<br />

01313B 01314B<br />

01104B 00948B<br />

01315B 01316B<br />

9815 1-9<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

40. Drukbegrenzingsventiel<br />

44. Waterafblaasventiel<br />

46. Volgwagenstuurventiel<br />

49. Veerremcilinder<br />

00927B 00928B<br />

00929B 00930B<br />

00931B 00932B<br />

00933B 00934B<br />

1-10 9815


6 REMSCHEMA’S<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

50. Parkeerremventiel met<br />

druk-begrenzing,<br />

met volgwagen aansluiting<br />

51. Parkeerremventiel met<br />

drukbegrenzing, zonder<br />

volgwagen aansturing<br />

00935B 00936B<br />

01317B 01318B<br />

9815 1-11<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

52. Parkeerremventiel met<br />

volgwagen aansluiting<br />

62. Noodvul/proefaansluiting<br />

63. Vierkrings beveiligingsventiel<br />

01319B 01320B<br />

00937B 00938B<br />

00939B 00940B<br />

1-12 9815


6 REMSCHEMA’S<br />

Algemeen<br />

Nummer Benaming Functie symbool DIN symbool<br />

64. Veiligheidsventiel<br />

66. Luchtdroger<br />

00941B 00942B<br />

00943B 00944B<br />

9815 1-13<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Algemeen<br />

1.3 LEGENDA REMSCHEMA’S<br />

NR. COMPONENT<br />

1. Compressor<br />

2. Overstroomventiel (met volledige terugstroming)<br />

2a. Overstroomventiel zonder terugstroming<br />

2b. Overstroomventiel met beperkte terugstroming<br />

3. Vorstbeveiliger<br />

4. Drukregelaar<br />

4a. Drukregelaar<br />

4b Drukregelaar<br />

5. Terugslagventiel<br />

5a Terugslagventiel met gesmoorde terugstroming<br />

7. Luchtketel<br />

8. Geluidsdemper<br />

10. Tweewegventiel<br />

12. Koppelingskop<br />

13. Snellosventiel<br />

14. Remkamer<br />

15. Onafhankelijk volgwagenremventiel<br />

16. Voetremventiel<br />

16a. Voetremventiel met retarder<br />

17. Electro-pneumatisch ventiel<br />

18. Remlichtschakelaar<br />

19. Lage-druk schakelaar<br />

22. Leiding filter<br />

26. Motorremventiel<br />

28. Manometer<br />

32. Anti-optel relaisventiel<br />

33. Relaisventiel<br />

34. Tweevlaks relaisventiel<br />

36. Lucht- hydraulische hoofdremcilinder<br />

39. Reduceerventiel<br />

40. Drukbegrenzingsventiel<br />

44. Waterafblaasventiel<br />

46. Volgwagenstuurventiel<br />

49. Veerremcilinder<br />

50. Parkeerremventiel met drukbegrenzing, met volgwagen aansluiting<br />

51. Parkeerremventiel met drukbegrenzing, zonder volgwagen aansturing<br />

52. Parkeerremventiel met volgwagen aansluiting<br />

62. Noodvul/proefaansluiting<br />

63. Vierkrings beveiligingsventiel<br />

64. Veiligheidsventiel<br />

66. Luchtdroger<br />

1-14 9815


6 REMSCHEMA’S<br />

Remschema’s<br />

2. REMSCHEMA’S<br />

Zie de stamkaart voor het juiste remschema nummer<br />

9815 2-1<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Remschema’s<br />

Drawing : Brake diagram Sheet : 1 of 2<br />

Model : SB 250 Date : 9815<br />

Drawing no. : 1197697/01<br />

2-2 9815


6 REMSCHEMA’S<br />

Remschema’s<br />

Drawing : Brake diagram Sheet : 2 of 2<br />

Model : SB 250 Date : 9815<br />

Drawing no. : 1197697/01<br />

9815 2-3<br />

2


2<br />

REMSCHEMA’S 6<br />

Remschema’s<br />

2-4 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. BESCHRIJVING COMPONENTEN .....................................................1-1................................... 9815<br />

1.1 Codering van componenten ....................................................... 1-1................................... 9815<br />

1.2 Compressor ............................................................................... 1-2................................... 9815<br />

1.3 Terugslagklep .............................................................................1-3................................... 9815<br />

1.4 Geluidsdemper ........................................................................... 1-5................................... 9815<br />

1.5 Tweewegventiel ..........................................................................1-6................................... 9815<br />

1.6 Koppelingskop ............................................................................ 1-8................................... 9815<br />

1.7 Snellosventiel .............................................................................1-9................................... 9815<br />

1.8 Remkamer ................................................................................. 1-10 ................................. 9815<br />

1.9 Voetremventiel ........................................................................... 1-11 ................................. 9815<br />

1.10 Stoplichtschakelaar ....................................................................1-15 ................................. 9815<br />

1.11 Lagedrukschakelaar ................................................................... 1-16 ................................. 9815<br />

1.12 Anti-optel relaisventiel ................................................................ 1-17 ................................. 9815<br />

1.13 Relaisventiel ............................................................................... 1-22 ................................. 9815<br />

1.14 Drukbegrenzingsventiel ..............................................................1-24 ................................. 9815<br />

1.15 Waterafblaasventiel ....................................................................1-28 ................................. 9815<br />

1.16 Volgwagenstuurventiel ............................................................... 1-29 ................................. 9815<br />

1.17 Veerremcilinder ..........................................................................1-34 ................................. 9815<br />

1.18 Parkeerremventiel ...................................................................... 1-36 ................................. 9815<br />

1.19 Vierkrings beveiligingsventiel .....................................................1-45 ................................. 9815<br />

1.20 Veiligheidsventiel ........................................................................ 1-53 ................................. 9815<br />

1.21 Luchtdroger ................................................................................1-54 ................................. 9815<br />

1.22 Automatische remsteller............................................................. 1-62 ................................. 9815<br />

1.23 Schijfrem RL-85 ......................................................................... 1-64 ................................. 9815<br />

1.24 Schijfrem 4K85 ........................................................................... 1-68 ................................. 9815<br />

9815 1<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Inhoud<br />

2 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1. BESCHRIJVING COMPONENTEN<br />

1.1 CODERING VAN COMPONENTEN<br />

Op de componenten zijn cijfer coderingen aangebracht.<br />

Opbouw van de codering.<br />

1e cijfer:<br />

0 Aanzuigaansluiting<br />

1 Energietoevoer (druk)<br />

2 Energieafvoer<br />

3 Ontluchting<br />

4 Stuuraansluiting<br />

5 vrij<br />

6 vrij<br />

7 Antivriesaansluiting<br />

8 Smeerolieaansluiting<br />

9 Koelvloeistofaansluiting<br />

Wanneer een aansluiting meerdere functies heeft<br />

worden meerdere 1e cijfers toegekend. Deze<br />

worden van elkaar gescheiden door een horizontaal<br />

streepje. Wanneer meerdere aansluitingen<br />

voorkomen met dezelfde functie wordt een tweede<br />

cijfer toegevoegd achter het 1e cijfer.<br />

Toepassingsvoorbeeld<br />

Drukregelaar<br />

Hierin betekent:<br />

1 energietoevoer van de luchtcompressor/<br />

reservoir<br />

21 energieafvoer naar het volgende component<br />

(voorraadtank).<br />

22 energieafvoer naar het volgende component<br />

(stuurdruk naar luchtdroger of antivriespotje)<br />

9815 1-1<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.2 COMPRESSOR<br />

Zie DIN symbool 1 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 911 504 056 0 watergekoeld<br />

Merk: Knorr LP 4823-II/15697<br />

Merk: Knorr LP 4969-II/34404<br />

De compressor is een twee-cylinder uitvoering<br />

met watergekoelde cilinderkop. De aandrijving<br />

gebeurt via een tandwiel vanaf het<br />

nokkenastandwiel.<br />

1-2 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.3 TERUGSLAGVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 5 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Voss 0 233 314 249<br />

Voss 0 233 324 249<br />

Voss 0 233 124 200<br />

Doel<br />

Het terugslagventiel voorkomt het terugstromen<br />

van samengeperste lucht, uit het gedeelte van het<br />

remsysteem dat voorbij het ventiel ligt.<br />

Werking<br />

De samengeperste lucht kan alleen in een richting<br />

(aangegeven via een symbool op het ventiel) het<br />

terugslagventiel passeren (zie pijlrichting bij<br />

afbeelding). Het terugstromen van de lucht wordt<br />

voorkomen doordat de veerbelaste klep, bij drukvermindering<br />

aan de ingang, op de zitting afsluit.<br />

Wanneer de druk stijgt, wordt de klep tegen de<br />

veerdruk in geopend, zodat de samengeperste<br />

lucht kan passeren.<br />

9815 1-3<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0500100006<br />

Uitvoering<br />

Merk: SCHÄFER 40 32 027 M<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 434 014 000<br />

1-4 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.4 GELUIDSDEMPER<br />

Zie DIN symbool 8 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 432 407 060 0 (Type 1)<br />

WABCO 432 407 070 0 (Type 2)<br />

Doel<br />

Het reduceren van ontluchtingsgeruis dat ontstaat<br />

door de ontluchting van de remmen ten gevolge<br />

van hoge luchtsnelheid.<br />

9815 1-5<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.5 TWEEWEGVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 10 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: SOD PVA 27 (Type 1)<br />

Merk: WABCO 534 017 009 0 (Type 1)<br />

Merk: WABCO 434 202 100 0 (Type 2)<br />

Merk: WABCO 434 208 030 0 (Type 3)<br />

Toepassing<br />

Dit ventiel wordt toegepast als anti-optelventiel,<br />

d.w.z. als beveiliging dat niet gelijktijdig de maximale<br />

bedrijfsrem en parkeerrem de wielremmen<br />

kunnen bedienen.<br />

Doel<br />

Dit ventiel heeft tot doel, de hoogste van twee<br />

aangeboden druksignalen ongewijzigd door te<br />

laten.<br />

Werking<br />

Wanneer op een van de ingangen druk gezet<br />

wordt, of als de druk op een ingang groter is dan<br />

op de andere, zal het zuigertje de andere ingang<br />

afsluiten en kan de lucht ongehinderd via de<br />

uitgang het ventiel weer verlaten. Er kan geen<br />

verbinding tot stand komen tussen de twee ingangen.<br />

Type 1<br />

Type 2<br />

1-6 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Type 3<br />

9815 1-7<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.6 KOPPELINGSKOP<br />

Zie DIN symbool 12 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Diverse merken, onderling uitwisselbaar.<br />

Rode, automatische, voorraadkoppelingskop.<br />

Gele, automatische, commandokoppelingskop.<br />

Onderling verschil<br />

De kleur (geel/rood) van de koppelingskopdeksel<br />

en de plaats van de beveiligingsnok.<br />

Toepassing<br />

Met veerbelaste klep. Toegepast in het tweeleiding<br />

remsysteem van uitvoeringen met aanhangwagenaansluiting.<br />

Bij toepassing van deze automatische koppelingskoppen<br />

is een luchtkraan overbodig.<br />

Doel<br />

Het verbinden van het luchtdruk remsysteem van<br />

het trekkende voertuig met dat van de aanhangwagen.<br />

Werking<br />

De veerbelaste klep (2) in de koppelingskop zorgt<br />

ervoor dat het systeem van de buitenlucht wordt<br />

afgesloten.<br />

Bij het koppelen moet de tegenkoppelingskop<br />

zover worden gedraaid, dat de klauwen van de<br />

beide koppen onder de borgplaten tegen de<br />

aanslag liggen.<br />

Hierdoor wordt het vanzelf ontkoppelen van de<br />

koppelingskop voorkomen.<br />

Doordat de twee afdichtingen (1) op elkaar worden<br />

gedrukt blijft de veerbelaste klep geopend en<br />

wordt een luchtdichte verbinding verkregen. Bij<br />

het ontkoppelen sluit de veerbelaste klep de<br />

leiding op het trekkend voertuig af.<br />

De koppelingskop heeft een beveiligingsnok om te<br />

voorkomen, dat niet bij elkaar horende koppelingskoppen<br />

met elkaar verbonden kunnen worden.<br />

Wanneer de aanhangwagen niet is aangesloten,<br />

moet het deksel van de koppelingskop gesloten<br />

zijn om vervuiling te voorkomen.<br />

1-8 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.7 SNELLOSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 13 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 973.500.000.0<br />

Doel<br />

Het doel van het snellosventiel is de remkamers<br />

en veerremcilinders zo snel mogelijk af te blazen.<br />

Werking<br />

In ongeremde stand van de bedrijfsrem bevindt<br />

zich bij alle aansluitingen atmosferische druk.<br />

Zodra er geremd wordt , wordt bij aansluitpunt (1)<br />

lucht toegevoerd, waardoor het membraan op de<br />

zitting wordt gedrukt terwijl de buitenomtrek gaat<br />

rusten op de ruggen in het huis (Fig. A).<br />

De lucht kan nu om het membraan heen naar<br />

aansluitpunt (2), dus naar de remkamers waardoor<br />

de remmen gaan aanliggen. Wanneer de<br />

remmen worden gelost, valt de druk bij aansluitpunt<br />

(1) weg en de druk bij aansluitpunt (2) duwt<br />

het membraan omhoog zodat deze afdicht tegen<br />

het deksel. De verbinding met de ontluchting komt<br />

vrij, doordat het membraan tevens van zijn zitting<br />

is vrijgekomen. De samengeperste lucht bij<br />

aansluitpunt (2) kan nu via de ontluchting in de<br />

buitenlucht ontwijken (Fig. B).<br />

9815 1-9<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.8 REMKAMER<br />

Zie DIN symbool 14 op remschema’s<br />

Doel<br />

De remkamer heeft tot doel de remschoenen<br />

tegen de trommel te drukken.<br />

Werking<br />

Wanneer het voetremventiel wordt bediend, komt<br />

samengeperste lucht aan de drukzijde van het<br />

membraan (1). Het membraan (1) met drukstang<br />

(2) wordt tegen de veerdruk in naar buiten gedrukt,<br />

waardoor de remschoenen door middel van<br />

een hefboomstelsel tegen de remtrommel worden<br />

gedrukt. De lucht aan de andere zijde van het<br />

membraan kan via ontluchtingsgaatjes en de<br />

speling rond de drukstang ontwijken. Wanneer de<br />

remmen worden gelost, drukt de schroefveer (3)<br />

de drukstang en het membraan weer in de uitgangspositie<br />

terug. De remkamer zuigt bij het<br />

lossen van de remmen aan de niet-drukzijde<br />

steeds buitenlucht aan. Bij het lossen van de<br />

remmen moet de drukstang volledig teruggaan.<br />

De aanspreekdruk mag niet hoger zijn dan 0,5<br />

bar.<br />

1-10 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.9 VOETREMVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 16 op remschema’s<br />

Uivoering<br />

Merk: WABCO 461 317 009 0<br />

461 318 003 0<br />

461 318 014 0<br />

461 318 601 0<br />

Drukverschil tussen kring 1 en kring 2<br />

circa 0 - 0,4 bar.<br />

Doel<br />

Het voetremventiel heeft tot doel de twee bedrijfsremkringen<br />

onafhankelijk van elkaar fijngevoelig te<br />

be- en ontluchten.<br />

Aansluitingen<br />

De kringverdeling is als volgt:<br />

Kring 1: achteras<br />

Kring 2: vooras<br />

Aansluiting 11 Voorraad kring 1<br />

Aansluiting 12 Voorraad kring 2<br />

Aansluiting 21 Remdruk kring 1<br />

Aansluiting 22 Remdruk kring 2<br />

Werking<br />

Het voetremventiel bestaat uit een boven-(kring 1)<br />

en een ondergedeelte (kring 2); op beide bevindt<br />

zich een aansluiting voor de voorraadleiding (resp.<br />

11 en 12) en een aansluiting voor de remleiding<br />

(resp. 21 en 22). Trapt men het pedaal in dan zal<br />

d.m.v. drukstang (1), veerschotel (2) en rubber<br />

regelveer (3) een kracht worden uitgeoefend op<br />

regelzuiger (4). De regelzuiger beweegt naar<br />

beneden, sluit uitlaat (5) af en opent inlaat (10).<br />

De op de aansluiting (11) staande voorraaddruk<br />

stroomt via ruimte (A) en aansluiting (21) naar de<br />

remkamers van kring (1). Tegelijkertijd stroomt<br />

perslucht via boring (D) in de ruimte (B) boven<br />

regelzuiger (7), waardoor deze laatste naar<br />

beneden wordt gedrukt. De uitlaat (9) sluit en<br />

inlaat (8) opent. De voorraaddruk in aansluiting<br />

(12) stroomt nu via ruimte (C) en aansluiting (22)<br />

naar de remkamers in kring (2).<br />

9815 1-11<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

De zich in ruimte (A) opbouwende druk staat ook<br />

op de onderzijde van regelzuiger (4), welke hierdoor<br />

tegen de kracht van de rubber regelveer (3)<br />

in, naar boven beweegt totdat een krachtenevenwicht<br />

optreedt. In deze evenwichtsstand zijn<br />

zowel uitlaat (5), als inlaat (10) gesloten. In kring<br />

(2) treedt op dezelfde wijze een krachtenevenwicht<br />

op. Wanneer het pedaal dieper wordt<br />

ingetrapt, herhaalt zich de hierboven omschreven<br />

cyclus, zodat trapsgewijs tot de maximale luchtdruk<br />

kan worden geremd. Wanneer de druk op het<br />

rempedaal wordt verminderd, ontspant de rubber<br />

regelveer (3) zich, waardoor de regelzuiger (4) en<br />

(7) naar boven bewegen. De remleidingen worden<br />

ontlucht en de druk in de remkamers daalt dienovereenkomstig.<br />

Wanneer een lekkage in de<br />

onderste kring (kring 2) optreedt functioneert de<br />

bovenste kring zoals hierboven werd omschreven.<br />

Treedt een lekkage in de bovenste kring op dan<br />

stroomt in de ruimte (B) boven de regelzuiger (7)<br />

geen samengeperste lucht. Met behulp van het<br />

pedaal moet zuiger (4) nu zo diep worden ingetrapt<br />

totdat de onderzijde van de zuigerbuis (6) de<br />

regelzuiger (7) raakt. De afregeling vindt op<br />

dezelfde wijze plaats als hierboven beschreven.<br />

De regelzuiger (7) is voorzien van twee O-ringen<br />

om een goede en veilige scheiding van de beide<br />

kringen te krijgen. De ruimte tussen deze twee<br />

afdichtmanchetten is met de ontluchting verbonden.<br />

Wanneer lekkage zou optreden, is dit direkt<br />

hoorbaar door afblazen van het voetremventiel<br />

tijdens remmen.<br />

1-12 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

VOETREMVENTIEL MET RETARDER<br />

BEDIENING<br />

Zie DIN symbool 16a op remschema’s<br />

Uivoering<br />

Merk: WABCO 461 318 009 0<br />

WABCO 461 324 027 0<br />

461 324 031 0<br />

461 324 041 0<br />

Drukverschil tussen kring 1 en kring 2<br />

circa 0 - 0,4 bar.<br />

Doel<br />

Het voetremventiel heeft tot doel de twee bedrijfsremkringen<br />

onafhankelijk van elkaar fijngevoelig te<br />

be- en ontluchten. Tevens zorgt de voetremklep<br />

voor de pneumatische aansturing van de retarder<br />

via de geintegreerde drukregelklep nog voor de<br />

bedrijfsrem wordt ingeschakeld.<br />

Aansluitingen<br />

De kringverdeling is als volgt:<br />

Kring 1: achteras<br />

Kring 2: vooras<br />

Aansluiting 11 Voorraad kring 1<br />

Aansluiting 12 Voorraad kring 2<br />

Aansluiting 13 Voorraad retarder<br />

Aansluiting 21 Remdruk kring 1<br />

Aansluiting 22 Remdruk kring 2<br />

Aansluiting 23 Retarder uitgestuurde druk<br />

9815 1-13<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Werking<br />

Het voetremventiel bestaat uit 3 gedeeltes; de<br />

retarderaansturing, een bovengedeelte (kring 1)<br />

en een ondergedeelte (kring 2). Op alle drie<br />

gedeeltes bevinden zich aansluitingen voor de<br />

voorraadleiding (resp. 13, 11 en 12) en aansluitingen<br />

voor de beremming (resp. 23, 21 en 22).<br />

Bij het bedienen van het rempedaal zal door de<br />

hefboom het ventiel voor de retarderaansturing<br />

bediend worden.<br />

De zuigerbuis (1) wordt naar beneden geduwd en<br />

via veer (4) wordt de zuigerstang (2) tegen de<br />

zuiger (3) geduwd. De uitgang 23 is nu afgesloten<br />

van de ontluchting 3.<br />

Bij het verder indrukken van het rempedaal<br />

stroomt lucht van aansluiting 13 via de openingen<br />

(a) en (b) naar aansluiting 23.<br />

Daardoor gaat de retarder remmen nog voor de<br />

bedrijfsrem bediend wordt.<br />

De werking van de voetremventiel is hetzelfde<br />

zoals hiervoor omschreven bij “voetremventiel”.<br />

Na het ontluchten van de beide bedrijfsremkringen<br />

wordt klep (2) gedurende de “vrije”slag van het<br />

rempedaal naar boven bewogen. Uitlaat (c) opent<br />

en de luchtdruk van aansluiting 23 kan via<br />

ontluchting 3 ontwijken.<br />

1-14 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.10 STOPLICHTSCHAKELAAR<br />

Zie DIN symbool 18 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 441 024 007 0 (Type 1)<br />

WABCO 441 014 063 0 (Type 2)<br />

Doel<br />

Het in werking stellen van de remlichten tijdens<br />

het remmen. De inschakeldruk bedraagt circa 0,5<br />

tot 0,7 bar.<br />

Werking<br />

De stoplichtschakelaar is opgenomen in de luchtleiding<br />

(zie remschema’s). De stoplichtschakelaar<br />

bestaat uit een membraan (1) en een contactplaat<br />

(2). Contactplaat (2) wordt door veer (6) in de<br />

getekende positie gehouden. Zodra er geremd<br />

wordt komt er druk onder het membraan, waardoor<br />

het membraan naar boven wordt gedrukt.<br />

Contactplaat (2) wordt tegen de veerdruk in naar<br />

boven gedrukt, contacten (3) en (4) worden<br />

verbroken. Valt de druk weg onder het membraan<br />

dan zorgt veer (6) ervoor dat de uitgangspositie<br />

weer wordt ingenomen.<br />

Type 1<br />

Type 2<br />

9815 1-15<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.11 LAGE DRUK-SCHAKELAAR<br />

Zie DIN symbool 19 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 441 014 025 0<br />

441 014 063 0<br />

441 014 067 0<br />

441 024 007 0<br />

Doel<br />

Het inschakelen van controlelampen wanneer een<br />

bepaalde druk is bereikt. Voor inschakeldruk zie<br />

technische gegevens.<br />

Werking<br />

Wanneer de ingestelde druk in de luchtleiding is<br />

bereikt, wordt de bestaande verbinding van de<br />

beide contacten (3) en (4) door het membraan (1)<br />

verbroken. Wanneer de druk onder de ingestelde<br />

waarde daalt, worden de beide contacten weer<br />

verbonden.<br />

1-16 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.12 ANTI-OPTEL RELAISVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 32 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 973 011 200 0<br />

Doel<br />

1. Beluchten en ontluchten van de veerremkamer<br />

van de veerremcilinder.<br />

2. Beluchten van de veerremkamer op het<br />

moment dat het parkeerremventiel in de<br />

parkeerrempositie staat en het voetremventiel<br />

in deze situatie wordt bediend (anti-optelfunctie).<br />

Werking anti-optelrelais bij uitvoeringen<br />

zonder halterem<br />

Voetrem<br />

Op aansluitpunt 1 is de luchtvoorraad aangesloten.<br />

Aansluitpunt 2 staat in verbinding met de veerremkamer<br />

van de veerremcilinder.<br />

Wordt de voetrem bediend dan staat op aansluitpunt<br />

42 een ingestuurde druk afkomstig van het<br />

voetremventiel.<br />

Hierdoor wordt zuiger (1) naar beneden bewogen<br />

waardoor de ontluchting (3) wordt afgesloten en er<br />

een uitgestuurde druk staat op aansluitpunt 2 van<br />

het anti-optel relaisventiel.<br />

Deze uitgestuurde druk staat ook onder zuiger (2)<br />

welke een groter werkzaam oppervlak heeft dan<br />

zuiger (1), hierdoor wordt de uitgestuurde druk op<br />

aansluitpunt 2 gereduceerd tot een bepaalde<br />

waarde (zie grafiek).<br />

Parkeerrem<br />

Met het parkeerremventiel in de rijpositie, staat op<br />

aansluitpunt 41 een ingestuurde druk afkomstig<br />

van het parkeerremventiel.<br />

Hierdoor wordt zuiger (2) naar beneden bewogen<br />

tegen klep (4), klep (4) wordt vervolgens tegen de<br />

veerdruk in naar beneden gedrukt waardoor een<br />

1:1 verbinding ontstaat tussen aansluitpunt 1 en 2.<br />

Met het parkeerremventiel in de parkeerrempositie<br />

is aansluitpunt 41 drukloos.<br />

Hierdoor staat aansluitpunt 2 in verbinding met de<br />

ontluchting (3). De veerremkamer van de veerremcilinder<br />

wordt nu ontlucht waardoor het voertuig<br />

op de parkeerrem staat.<br />

41. parkeerremventiel<br />

42. voetremventiel<br />

1. luchttoevoer<br />

2. veerremcilinder<br />

9815 1-17<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Parkeerrem + voetrem bediening<br />

Indien bij een ingeschakelde parkeerrem het<br />

voetremventiel wordt bediend, wordt aansluitpunt<br />

42 van het anti-optel relaisventiel belucht, waardoor<br />

er een uitgestuurde druk staat op aansluitpunt<br />

2 van het anti-optel relaisventiel.<br />

De veerkamer van de veerremcilinder wordt nu<br />

belucht met dezelfde drukwaarde als de ingestuurde<br />

druk op aansluitpunt 42 van het anti-optel<br />

relaisventiel.<br />

M.a.w. de druk in de remkamer van de veerremcilinder<br />

is nu gelijk aan de druk in de veerremkamer<br />

van de veeremcilinder (anti-optel functie<br />

van het relaisventiel is in werking).<br />

1-18 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Werking anti-optelrelais bij uitvoeringen met<br />

halterem<br />

Voetrem<br />

Op aansluitpunt 1 is de luchtvoorraad<br />

aangesloten.<br />

Aansluitpunt 2 staat in verbinding met de remkamer<br />

van de veerremcilinder.<br />

Wordt de voetrem bediend dan staat op aansluitpunt<br />

41 van het relaisventiel een ingestuurde druk<br />

afkomstig van het voetremventiel.<br />

Hierdoor wordt zuiger (2) naar beneden bewogen<br />

tegen klep (4), klep (4) wordt tegen de veerdruk in<br />

naar beneden gedrukt waardoor een 1:1 verbinding<br />

ontstaat tussen aansluiting 1 en 2.<br />

Remkamer is belucht!!; tegelijkertijd staat wanneer<br />

de voetrem bediend is, op aansluitpunt 42<br />

van het anti-optelrelais een ingestuurde druk<br />

afkomstig van het voetremventiel.<br />

Hierdoor wordt zuiger (1) naar beneden bewogen<br />

waardoor de ontluchting (3) wordt afgesloten en er<br />

een uitgestuurde druk staat op aansluitpunt 2 van<br />

het anti-optel relaisventiel.<br />

Deze uitgestuurde druk staat ook onder zuiger (2)<br />

welke een groter werkzaam oppervlak heeft dan<br />

zuiger (1), hierdoor wordt de uitgestuurde druk op<br />

aansluitpunt 2 gereduceerd tot een bepaalde<br />

waarde (zie grafiek).<br />

Parkeerrem<br />

Met het parkeerremventiel in de rijpositie staat op<br />

aansluitpunt 41 een ingestuurde druk afkomstig<br />

van het parkeerremventiel.<br />

Hierdoor wordt zuiger (2) naar beneden bewogen<br />

tegen klep (4), klep (4) wordt vervolgens tegen de<br />

veerdruk in naar beneden gedrukt waardoor een<br />

1:1 verbinding ontstaat tussen aansluitpunt 1 en 2.<br />

Met het parkeerremventiel in de parkeerrempositie<br />

is aansluitpunt 41 drukloos.<br />

Hierdoor staat aansluitpunt 2 in verbinding met de<br />

ontluchting (3). De veerremkamer van de veerremcilinder<br />

wordt nu ontlucht waardoor het voertuig<br />

op de parkeerrem staat.<br />

Bediening voetrem + parkeerrem<br />

Indien in deze situatie het voetremventiel wordt<br />

bediend wordt aansluitpunt 42 van het anti-optel<br />

relaisventiel belucht, waardoor er een uitgestuurde<br />

druk staat op aansluitpunt 2 van het anti-optel<br />

relaisventiel. De veerkamer van de veerremcilinder<br />

wordt nu belucht met dezelfde drukwaarde<br />

als de ingestuurde druk op aansluitpunt 42 van het<br />

anti-optel relaisventiel.<br />

Anti-optel relaisventiel<br />

41. parkeerremventiel<br />

42. voetremventiel<br />

1. luchttoevoer<br />

2. veerremcilinder<br />

Relaisventiel<br />

41. voetremventiel<br />

42. halteremventiel<br />

1. luchttoevoer<br />

2. veerremcilinder<br />

9815 1-19<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

tegelijkertijd wordt zuiger (2) van het relaisventiel<br />

naar beneden bewogen tegen klep (4), klep (4)<br />

wordt vervolgens tegen de veerdruk in naar<br />

beneden gedrukt waardoor een 1:1 verbinding<br />

ontstaat tussen aansluitpunt<br />

1 en 2.<br />

M.a.w. de druk in de remkamer van de veerremcilinder<br />

is nu gelijk aan de druk in de veerremkamer<br />

van de veeremcilinder (anti-optel functie<br />

van het relaisventiel is in werking).<br />

Halterem<br />

Waneer de halterem niet bediend is, is aansluiting<br />

42 drukloos.<br />

Hierdoor staat aansluitpunt 2 in verbinding met de<br />

ontluchting (3). De remkamer van de veeremcilinder<br />

wordt ontlucht, geen remwerking.<br />

Wanneer de halterem wordt bediend, dan staat op<br />

aansluitpunt 42, van het relaisventiel een ingestuurde<br />

druk afkomstig van het halteremventiel.<br />

Hierdoor wordt zuiger (1) naar beneden bewogen<br />

waardoor de ontluchting (3) wordt afgesloten en er<br />

een uitgestuurde druk staat op aansluitpunt 2 van<br />

het relaisventiel.<br />

Deze uitgestuurde druk staat ook onder zuiger (2)<br />

welke een groter werkzaam oppervlak heeft dan<br />

zuiger (1), hierdoor wordt de uitgestuurde druk op<br />

aansluitpunt 2 gereduceerd tot een bepaalde<br />

waarde (zie grafiek).<br />

Halterem + parkeerrem<br />

Omdat bij een niet bediende parkeerrem de leiding<br />

drukloos is, is er ook geen halterem mogelijk.<br />

Halterem + voetrem<br />

Wanneer de halterem bediend is, staat op<br />

aansluitpunt 42, van het relaisventiel een ingestuurde<br />

gereduceerde druk van een bepaalde<br />

waarde (zie grafiek).<br />

Wanneer nu de voetrem bediend wordt blijft het<br />

voertuig geremd, maar zal de systeemdruk van<br />

het voetremcircuit bij een druk van > 3 bar de<br />

systeemdruk van de halterem overnemen.<br />

LET OP: Het omwisselen van de lucht<br />

leidingen verandert de remgedrag<br />

1-20 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

- Bij het aansturen van poort 42 wordt de<br />

uitgaande druk gereduceerd: Indien poort 42<br />

wordt aangestuurd met 10 bar is de uitgaande<br />

druk 8,3 bar. Bij het aansturen van poort 41<br />

vindt deze reducering niet plaats. 10 bar<br />

stuurdruk levert 10 bar uitgaande druk.<br />

- Indien beide poorten worden aangestuurd zal<br />

de uitgaande druk gelijk zijn aan de hoogste<br />

waarde (of de uitgaande druk behorende bij<br />

poort 41, of behorende bij poort 42).<br />

9815 1-21<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.13 RELAISVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 33 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 481 026 021<br />

Bosch 0 481 026 022<br />

Bosch 0 481 400 037<br />

Doel<br />

Het relaisventiel heeft tot doel de remkamers snel<br />

te kunnen beluchten en ontluchten, waardoor de<br />

aanspreektijd en het lossen van de remmen<br />

worden verkort.<br />

Werking<br />

Op aansluiting (1) is de luchtketel aangesloten.<br />

Wanneer aansluiting (4) drukloos is, is inlaat (5)<br />

gesloten en uitlaat (6) geopend. De remkamers,<br />

die op aansluiting (2) zijn aangesloten, zijn nu<br />

ontlucht.<br />

Zodra de samengeperste lucht binnenstroomt via<br />

aansluiting (4) in ruimte a boven zuiger (7), wordt<br />

deze naar beneden gedrukt. Uitlaat (6) wordt<br />

gesloten en inlaat (5) wordt geopend. De samengeperste<br />

lucht stroomt nu vanuit de luchtketel<br />

naar de remkamers.<br />

1-22 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Een evenwichtstoestand wordt bereikt, wanneer<br />

de druk aan beide zijden van zuiger (7) gelijk is.<br />

Dan zijn zowel uitlaat als inlaat gesloten.<br />

Wanneer de druk in aansluiting (4) en daarmee in<br />

ruimte (a) daalt, wordt zuiger (7) naar boven<br />

bewogen. Inlaat (5) sluit en uitlaat (6) opent,<br />

waardoor via de ontluchtingsopening (3) de<br />

remkamers afblazen.<br />

Om te voorkomen dat via opening (3) vuil binnen<br />

kan komen, is een rubber klep gemonteerd, die<br />

tijdens afblazen een grote opening vrijgeeft.<br />

9815 1-23<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.14 DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 40 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 475 009 021 0 (type 1)<br />

475 009 022 0 (type 1)<br />

475 009 026 0 (type 1)<br />

475 010 008 0 (type 2)<br />

475 010 322 0 (type 3)<br />

475 015 300 0 (type 4)<br />

475 015 400 0 (type 4)<br />

Doel<br />

Het begrenzen van de uitgaande druk op een<br />

bepaalde ingestelde waarde. Lagere drukken<br />

worden onveranderd doorgelaten.<br />

Werking Type 1<br />

In rust wordt regelplunjer (4) in de onderste positie<br />

gedrukt door veer (2).<br />

Afsluitklep (6) wordt dan door pijpje (5) naar<br />

beneden gedrukt. Hierdoor kan de druk via<br />

aansluitnummer 1 langs pijpje (5) via aansluiting 2<br />

naar buiten stromen. Veer (2) heeft een vooraf<br />

ingestelde voorspanning. Deze voorspanning<br />

bepaald de afregelde druk bij aansluiting 2.<br />

De druk bij aansluiting 2 staat via doorverbinding<br />

(7) in contact met de ruimte onder membraan (3).<br />

Op deze manier komt er een drukverschil over het<br />

membraan (3) te staan waardoor membraan (3)<br />

tegen de veerdruk van veer (2) in omhoog schuift.<br />

Regelplunjer (4) is gekoppeld aan membraan (3).<br />

Als de druk bij aansluiting 2 de ingestelde waarde<br />

heeft bereikt, zal de regelplunjer (4) zo ver omhoog<br />

worden gedrukt zodat het pijpje (5) vrij komt<br />

van afsluitklep (6). Afsluitklep (6) wordt door veer<br />

(8) naar boven tegen het huis gedrukt. Hierdoor<br />

wordt de toegang van ingang 1 naar uitgang 2<br />

afgesloten.<br />

Als de druk bij aansluiting 2 te hoog is (hoger dan<br />

ingesteld) dan zal het membraan (3) omhoog<br />

bewegen en de regelplunjer (4) met daaraan vast<br />

pijpje (5) meenemen. Op het moment dat het<br />

pijpje (5) los komt van afsluitklep (6) is er een<br />

verbinding van uitgang 2 via het holle pijpje (5)<br />

naar de ruimte boven het membraan (3). De<br />

overtollige druk wordt dan afgelaten via de<br />

ontluchtingsklep (1).<br />

Type 1<br />

1-24 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 475 010 008 0 (type 2)<br />

Doel<br />

Het begrenzen van de uitgaande druk op een<br />

bepaalde ingestelde waarde. Lagere drukken<br />

worden onveranderd doorgelaten.<br />

Werking type 2<br />

De via aansluiting 1 binnenkomende luchtdruk<br />

(hogedruk) komt in ruimte (A) en door inlaatklep<br />

(4) in ruimte (B) en vandaar naar aansluiting 2.<br />

Gelijktijdig komt de luchtdruk op zuiger (5) welke<br />

door veer (6) in de bovenste stand wordt gedrukt.<br />

Bereikt de druk in ruimte (B) de voor de lagedruk<br />

ingestelde waarde, dan wordt zuiger (5) tegen de<br />

veerkracht van veer (6) in naar beneden bewogen.<br />

De kleppen (1) en (3) zullen dan de inlaten (2) en<br />

(4) sluiten.<br />

Is de druk in ruimte (B) boven de ingestelde<br />

waarde gestegen dan beweegt zuiger (5) nog<br />

verder naar beneden en opent daarmee uitlaatklep<br />

(8).<br />

De overtollige lucht stroomt door de centrale boring<br />

van zuiger (5) en de ontluchting 3 naar buiten. Bij<br />

het bereiken van de ingestelde druk beweegt<br />

zuiger (5) weer naar boven en sluit uitlaatklep (8)<br />

weer. Wanneer de druk op aansluiting 2 daalt dan<br />

gaat zuiger (5) naar boven en heft klep (1) waardoor<br />

inlaat (2) opent en de benodigde luchtdruk<br />

wordt toegevoerd. Bij het ontluchten van aansluiting<br />

1 tilt de nu hogere druk in ruimte (B) klep (3)<br />

omhoog als ook de daarop rustende klep (1). De<br />

inlaat (4) opent en de luchtdruk op aansluiting 2<br />

kan nu via ruimte (A) en aansluiting 1 wegstromen.<br />

Hierbij wordt de zuiger (5) door de<br />

veerkracht (6) in de bovenste stand gedrukt.<br />

De ingestelde drukbegrenzing kan met stelbout (7)<br />

binnen bepaalde grenzen gewijzigd worden.<br />

9815 1-25<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 475 010 322 0 (type 3)<br />

Doel<br />

Het begrenzen van de uitgaande druk op een<br />

bepaalde ingestelde waarde. Lagere drukken<br />

worden onveranderd doorgelaten.<br />

Werking type 3<br />

Bij aansluitnummer 1 komt samengeperste lucht<br />

binnen (maximale systeemdruk), terwijl bij 2 de evt.<br />

in druk begrensde lucht weer naar buiten komt.<br />

Wanneer de uitgaande lucht zijn grenswaarde nog<br />

niet bereikt heeft, staat de zuigervormige klep (2)<br />

open.<br />

Als de druk boven bij de zuigervormige klep (2) de<br />

door de stelbout (6) ingestelde grenswaarde<br />

bereikt, zal klep (2) tegen de veer (5) in naar<br />

beneden gedrukt worden tot hij komt aan te liggen<br />

op zitting (3).<br />

Er passeert nu geen lucht meer.<br />

Mocht de druk bij aansluiting 2 groter zijn dan bij<br />

aansluiting 1, zal de druk via zuiger (4) de veerbelaste<br />

afdichting (1) lichten van zitting (2).<br />

Hierdoor kan de lucht terugstromen naar aansluiting<br />

1.<br />

1-26 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 475 015 300 0 (type 4)<br />

475 015 400 0 (type 4)<br />

Doel<br />

Het begrenzen van de uitgaande druk op een<br />

bepaalde ingestelde waarde. Lagere drukken<br />

worden onveranderd doorgelaten.<br />

Werking type 4<br />

De drukbegrenzer is zo ingesteld, dat hij een<br />

bepaalde druk doorlaat op aansluiting 2. Veer (1)<br />

werkt constant op zuiger (3) en (4), hierdoor wordt<br />

zuiger (3) in zijn bovenste stand gehouden,<br />

waarbij hij tegen huis (8) aanligt. De inlaat (2) is<br />

geopend. De op aansluiting 1 binnenkomende<br />

voorraadlucht stroomt van ruimte (C) in ruimte (D)<br />

en verlaat via aansluiting 2 de drukbegrenzer.<br />

Is de kracht van de binnenstromende lucht groter<br />

dan de veerkracht (1), dan beweegt zuiger (3) en<br />

(4) naar beneden. De klep (7) sluit inlaatklep (2)<br />

en een evenwichtssituatie is bereikt. Ten gevolge<br />

van luchtverbruik op aansluiting 2 wordt de<br />

evenwichtssituatie opgeheven. Veer (1) drukt<br />

zuiger (3) en (4) weer naar boven.<br />

Inlaatklep (2) opent en er komt een<br />

luchtdruknavulling tot de ingestelde druk weer<br />

bereikt is. Zou de druk op aansluiting 2 de ingestelde<br />

waarde overschrijden, dan opent de als<br />

veiligheidsklep uitgevoerde zuiger (3) de uitlaatklep<br />

(5). De overtollige luchtdruk wijkt via de<br />

ontluchting 3 naar buiten. Wordt de druk in ruimte<br />

(C) lager dan van ruimte (D) dan drukt de druk in<br />

ruimte (D) terugslagklep (6) open. De luchtdruk uit<br />

ruimte (D) kan nu via boring (B) naar aansluiting 1<br />

terugstromen, tot veerkracht (1) de kracht van de<br />

luchtdruk overwint en inlaatklep (2) opent. Nu<br />

komt een drukuitwisseling tussen de aansluitingen<br />

1 en 2.<br />

9815 1-27<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.15 WATERAFBLAASVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 44 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: VOSS 0258865052<br />

Doel<br />

Het afblaasventiel heeft tot doel het eventueel<br />

aanwezige condenswater in de luchtketel of<br />

luchtdrukleidingen te kunnen aftappen en indien<br />

nodig het systeem te ontluchten.<br />

Werking<br />

De klep wordt door de veer en de keteldruk<br />

gesloten gehouden. Door in de zijdelingse richting<br />

tegen de pal te duwen wordt de klep van zitting<br />

gelicht, waardoor het condens-water en luchtdruk<br />

kunnen ontwijken. Door de pal los te laten wordt<br />

de klep gesloten.<br />

Er dient op te worden gelet, dat onder de<br />

afblaasplug geen andere componenten aangebracht<br />

zijn; dit in verband met het verontreinigen<br />

van deze componenten tijdens het afblazen.<br />

1-28 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.16 VOLGWAGENSTUURVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 46 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 481 061 245<br />

Doel<br />

Het doorgeven van de remcommando’s van de<br />

motorwagen naar de volgwagen.<br />

Werking<br />

Rijden<br />

Tijdens het rijden met de reminstallatie in rust zal<br />

op aansluiting 43 (parkeerrem) luchtdruk staan.<br />

De voorraadlucht komt via aansluiting 11 in kamer<br />

VIII en kan rechtstreeks via de doorgang in klep<br />

(16) naar kamer III stromen. Op deze manier<br />

wordt de luchtvoorraadketel van de volgwagen<br />

gevuld. (aansluiting 21) De kamers I en V zijn<br />

drukloos. Over zuiger (12) staat geen drukverschil<br />

zodat veer (14) de zuiger (12) omhoog kan drukken.<br />

Zuiger (11) wordt door zuiger (12) mee<br />

omhoog genomen en zal met de bovenzijde tegen<br />

het huis gedrukt worden. In deze positie zal<br />

uitlaatklep (5) vrij worden gemaakt door klep (15)<br />

en zal kamer II in verbinding komen te staan met<br />

de ontluchting 3. Hierdoor kan eventuele nog<br />

aanwezige stuurdruk op de commandoleiding van<br />

de volgwagen ontwijken.<br />

Zuiger (16) zal niet omhoog gedrukt worden door<br />

het drukverschil in de kamers II en III omdat het<br />

werkzame oppervlak van zuiger (18) groter is dan<br />

dat van zuiger (16). Op zuiger (18) staat een<br />

drukverschil omdat in kamer IV de druk van de<br />

parkeerrem heerst en kamer V (remkring 2)<br />

geheel drukloos is.<br />

Smoorventiel<br />

Tijdens het rijden bevindt het smoorventiel zich in<br />

rust. Er staat geen druk in kamer VI van het<br />

smoorventiel, tevens is kamer VII drukloos. Veer<br />

(2) zal de smoorzuiger (3) naar beneden drukken<br />

totdat schijf (6), van de met een voorspankracht<br />

uitgevoerde veerpakket (4), tegen het huis aanligt.<br />

De veerkracht van veerpakket (4) is groter dan<br />

drukveer (2) zodat smoorstift (9) in de bovenste<br />

stand wordt gedrukt, waardoor er een<br />

ongesmoorde doorgang van aansluiting 11 naar<br />

kamer VIII is.<br />

9815 1-29<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Remmen met de bedrijfsrem<br />

- Deellast remmen; Drukopbouw<br />

Op het moment dat de bedrijfsrem wordt bediend,<br />

wordt kring 1, aansluiting 41 en kring 2, aansluiting<br />

42 onder druk gezet. De drukken in de kamers<br />

I en V zijn gelijk aan de stuurdruk van de<br />

bedrijfsrem. De druk in kamer I zal zuiger (12)<br />

,tegen de veerdruk van veer (14) in, naar beneden<br />

drukken. Veer (1) zit tussen de zuigers (11) en<br />

(12). Zuiger (11) zal door veer (1) mee naar<br />

beneden worden gedrukt. Hierdoor wordt uitlaatventiel<br />

(5) tegen klep (15) gedrukt en zal de<br />

ontluchting van kamer II worden afgesloten. Bij<br />

het verder naar beneden bewegen van zuiger (12)<br />

zal klep (15) verder naar beneden worden verplaatst<br />

zodat inlaatklep (7) geopend wordt.<br />

Voorraaddruk op aansluiting 11 kan nu van kamer<br />

VIII via klep (15) en kamer II naar aansluitpunt 22<br />

, koppelingskop (geel) commando volgwagen, en<br />

leidt de beremming op de volgwagen in.<br />

- Afregelen<br />

Op het moment dat er een druk staat in kamer II<br />

zal deze druk tegen de onderzijde van zuiger (11)<br />

werken. Het werkzame oppervlak van zuiger (12)<br />

is groter dan dat van zuiger (11). Op het moment<br />

dat de opwaartse kracht op zuiger (11) groter is<br />

dan de neerwaartse kracht van veer (1) zal zuiger<br />

(11) omhoog bewegen en zal het inlaatventiel (7)<br />

weer worden afgesloten door klep (15).<br />

Er is nu een evenwicht ontstaan tussen de ingestuurde<br />

druk op aansluiting 41 en de uitgestuurde<br />

druk op aansluiting 22.<br />

- Lossen<br />

Bij het lossen van het voetremventiel valt de<br />

ingestuurde druk op aansluitingen 41 en 42 weg.<br />

De zuigers (11) en (12) worden omhoog gedrukt<br />

door de uitgestuurde druk op aansluiting 22.<br />

Hierdoor wordt klep (15) gesloten en uitlaatklep<br />

(5) geopend, zodat aansluitpunt 22 wordt verbonden<br />

met de ontluchting.<br />

1-30 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Vollast remmen<br />

Op het moment dat de bedrijfsrem volledig wordt<br />

bediend, zal de maximale druk in kamer I komen<br />

te staan. De neerwaartse kracht op zuiger (12) zal<br />

via veer (1) zuiger (11) naar beneden drukken.<br />

Inlaatventiel (7) zal nu volledig vrijgegeven worden<br />

door klep (15). En de druk in kamer II zal nu gelijk<br />

worden aan de voorraaddruk. Zodat de volgwagen<br />

volledig bediend wordt.<br />

Voorijling<br />

- Drukopbouw<br />

Wanneer door middel van het voetremventiel druk<br />

wordt opgebouwd op aansluiting 41 en of 42, zal<br />

zuiger (12) ,tegen de veerdruk van veer (14) in,<br />

naar beneden drukken. Veer (1) zit tussen de<br />

zuigers (11) en (12). Zuiger (11) zal door veer (1)<br />

mee naar beneden worden gedrukt. Hierdoor<br />

wordt uitlaatventiel (5) tegen klep (15) gedrukt en<br />

zal de ontluchting van kamer II worden afgesloten.<br />

Bij het verder naar beneden bewegen van zuiger<br />

(12) zal klep (15) verder naar beneden worden<br />

verplaatst zodat inlaatklep (7) geopend wordt.<br />

- Wijziging<br />

Wanneer stelbout (9) rechtsom wordt gedraaid,<br />

zal de uitgestuurde druk (aansluiting 22) hoger<br />

moeten worden om zuiger (11) naar boven te<br />

bewegen waardoor klep (15) sluit.<br />

Dit verhogen van de commandodruk naar de<br />

volgwagen t.o.v. de remdruk van de motorwagen<br />

heet voorijling.<br />

Voor de afstelprocedure zie verder onder hoofdstuk<br />

“controle/afstelling”.<br />

9815 1-31<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Remmen met de parkeerrem<br />

Op het moment dat de parkeerrem bediend wordt<br />

zal aansluiting 43 gedeeltelijk of geheel drukloos<br />

worden gemaakt. In kamer III heerst de voorraaddruk<br />

deze werkt op het oppervlak van zuiger (16).<br />

Aan de bovenkant van zuiger IV staat nu weinig of<br />

geen druk. Op deze manier wordt de opwaartse<br />

kracht op zuiger (16) groter dan de neerwaartse<br />

kracht op zuiger (18) en zal zuiger (16) omhoog<br />

bewegen. Uitlaatventiel (5) wordt gesloten door<br />

klep (15) en bij verder omhoog bewegen van<br />

zuiger (16) zal het inlaatventiel (5) geopend<br />

worden en kan er druk van kamer III in kamer II<br />

komen. Op het moment dat kamer II op druk komt<br />

zal deze druk op de bovenzijde van zuiger (16)<br />

werken. De resterende druk in kamer IV zal een<br />

neergaande kracht op zuiger (18) uitoefenen<br />

samen met de druk die aan de bovenzijde van<br />

zuiger (16) staat. Op het moment dat beide<br />

krachten samen in staat zijn om de opwaartse<br />

kracht op de onderzijde van zuiger (16) te overwinnen<br />

zal zuiger (16) naar beneden bewegen en<br />

zal inlaatklep (7) worden afgesloten en zal de druk<br />

in kamer II niet meer toenemen. Op deze manier<br />

kan de druk in de commandoleiding van de volgwagen<br />

worden ingesteld met de parkeerrem.<br />

Op het moment dat de parkeerrem wordt gelost<br />

zal er weer druk in kamer IV komen. De resulterende<br />

neerwaartse kracht op zuigers (18) en (16)<br />

is nu veel groter dan de opwaartse kracht aan de<br />

onderzijde van zuiger (16). Zuiger (18) zal nu<br />

volledig naar beneden worden gedrukt tegen de<br />

aanslag in het huis. Inlaatventiel (7) wordt direct<br />

gesloten door klep (15) en uitlaatklep (5) wordt<br />

komt vrij van klep (15). Op deze wijze wordt de<br />

commandoleiding weer snel ontlucht via de<br />

ontluchting.<br />

Remmen met een defecte remkring<br />

Op het moment dat remkring 1 defect is, zal er<br />

tijdens het remmen in kring 1 geen druk opgebouwd<br />

kunnen worden. (aansluiting 41) Kamer I<br />

zal hierdoor drukloos blijven, terwijl de druk in<br />

kamer V toeneemt. De opwaartse kracht aan de<br />

onderzijde van zuiger (18) zal samen met de<br />

opwaartse kracht aan de onderzijde van zuiger<br />

(16) ervoor zorgen dat uitlaatventiel (5) gesloten<br />

wordt door klep (15) en inlaatventiel (7) geopend<br />

wordt. Op deze manier kan de druk in kamer III in<br />

verbinding komen met kamer II. Op het moment<br />

dat er druk komt in kamer II zal er een neerwaartse<br />

kracht komen op de bovenzijde van<br />

1-32 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

zuiger (16). Als de neerwaartse kracht op zuiger<br />

(16) groter wordt dan de resulterende opwaartse<br />

krachten op de onderzijden van de zuigers (18) en<br />

(16) dan zal zuiger (16) naar beneden bewegen<br />

totdat inlaatventiel (7) wordt gesloten door klep<br />

(15). Op deze manier kan er een druk worden<br />

ingesteld op de commandoleiding van de volgwagen.<br />

Deze druk zal ten alle tijden iets lager zijn<br />

dan de ingestelde druk in kring 2.<br />

Op het moment dat remkring 2 defect is, zal er<br />

tijdens het remmen geen druk worden opgebouwd<br />

in kamer V. Dit heeft echter geen invloed op het<br />

functioneren van het volgwagen rem ventiel. Deze<br />

zal normaal functioneren (zie beschrijving “remmen<br />

met de bedrijfsrem”)<br />

Defecte commandoleiding volgwagen<br />

Tijdens het remmen met de bedrijfsrem zal er een<br />

ingestelde druk komen te staan in de kamers I en<br />

V. De zuigers (12) en (11) zullen naar beneden<br />

bewegen en uitlaatventiel (5) zal worden gesloten<br />

door klep (15). Inlaatventiel (7) zal worden geopend<br />

door klep (15) zodat de druk van de kamers<br />

III en VIII in kamer II kan komen. Daar er een lek<br />

is in de commandoleiding van de volgwagen zal<br />

alle druk uit de ketel van de volgwagen en de<br />

aanvoer van het trekkende voertuig kunnen<br />

ontsnappen. Om te voorkomen dat de voorraaddruk<br />

van het trekkende voertuig weg valt komt het<br />

smoorventiel in werking. Tijdens het remmen komt<br />

er een ingestelde druk in kamer I. Deze kamer<br />

staat in verbinding met kamer VI, zodat de ingestelde<br />

druk in remkring 1 boven op het werkzame<br />

oppervlak van smoorzuiger (3) komt te staan. In<br />

kamer II wordt door het lek geen druk op gebouwd,<br />

deze kamer staat in verbinding met kamer<br />

VII. De neerwaartse kracht op smoorzuiger (3)<br />

wordt groter dan de opwaartse kracht van veer<br />

(4), zodat smoorzuiger (3) naar beneden beweegt.<br />

Hierdoor zal smoorstift (9) de doorgang van<br />

aanvoer 11 naar kamer VIII smoren en vervolgens<br />

afsluiten. De voorraadketel van de volgwagen<br />

loopt echter snel leeg via het lek in de commandoleiding<br />

van de volgwagen. Hierdoor worden de<br />

veerremcilinders van de remmen van de volgwagen<br />

ook drukloos en zal de volgwagen geremd<br />

worden.<br />

9815 1-33<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.17 VEERREMCILINDER<br />

Zie DIN symbool 49 op remschema’s<br />

Doel<br />

De veerremcilinder heeft tot doel om bij bediening<br />

van de bedrijfs-, parkeer- en noodrem, de schoenen<br />

tegen de remtrommel te drukken.<br />

Werking<br />

De veerremcilinder bestaat uit twee gedeelten:<br />

een gedeelte voor de bedrijfsrem, uitgevoerd als<br />

een normale remkamer, en een gedeelte voor de<br />

parkeerrem: de veerremkamer.<br />

Normale stand tijdens het rijden<br />

Alvorens te gaan rijden, dienen de luchtketels op<br />

een veilige druk te zijn. Als dit niet het geval is<br />

wordt dit door een waarschuwingssignaal (b.v.<br />

zoemer) aangegeven. Indien deze druk wordt<br />

toegelaten tot de veerremkamer zal de zuiger de<br />

zware veer samendrukken. De drukstang wordt nu<br />

niet meer belast en zal onder andere door de<br />

werking van de veer in de niet geremde stand<br />

komen.<br />

Bedrijfsrem<br />

Door de scheiding tussen de remkamer en de<br />

veerremkamer, kan de veerrem de werking van de<br />

bedrijfsrem niet beinvloeden. Bij gebruik van de<br />

bedrijfsrem blijft de zware veer samengedrukt,<br />

terwijl de luchtdruk op het membraan van de<br />

remkamer werkt. Wanneer het voetremventiel<br />

wordt bediend, komt de samengeperste lucht via<br />

aansluiting 11 in de ruimte achter het membraan.<br />

Het membraan met drukstang wordt tegen de<br />

kracht van de veer in naar buiten gedrukt, waardoor<br />

de remschoenen door middel van een<br />

hefboomstelsel tegen de remtrommel worden<br />

gedrukt. De lucht aan de andere zijde van het<br />

membraan kan via ontluchtingsgaatjes ontwijken.<br />

Wanneer de remmen worden gelost, drukt de veer<br />

de drukstang en het membraan weer in de uitgangspositie<br />

terug.<br />

1-34 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Parkeerrem<br />

Aansluitpunt 12 wordt ontlucht. De zware veer<br />

drukt nu de zuiger met de zuigerbuis tegen membraan<br />

waardoor de drukstang naar buiten wordt<br />

gedrukt. Hierdoor worden de remschoenen door<br />

middel van de remhefboom tegen de remtrommel<br />

gedrukt. Hierbij maakt men gebruik van de energie<br />

van de samengedrukte zware veer, welke steeds<br />

aanwezig is.<br />

Losinrichting<br />

Wanneer door een storing geen samengeperste<br />

lucht in de veerremcilinder beschikbaar is, staat<br />

het voertuig automatisch geremd. Toch moet het<br />

mogelijk zijn het voertuig te verslepen. Aan de<br />

achterzijde van de veerremcilinder bevindt zich<br />

een losbout. Door deze bout met een sleutel<br />

linksom te draaien, wordt de zware veer samengedrukt.<br />

Door toepassing van een druklager op de<br />

bout bedraagt het benodigde moment hiervoor<br />

niet meer dan 20 - 40 Nm. Voor deze handeling<br />

mag geen luchtsleutel gebruikt worden.<br />

Let op<br />

Het voertuig heeft nu geen parkeerrem meer,<br />

omdat de veerremmen nu mechanisch gelost<br />

zijn.<br />

Wanneer de storing is opgeheven en voldoende<br />

perslucht aanwezig is, kan met het bedieningsventiel<br />

weer lucht in de veerremcilinder worden<br />

toegelaten. Daarna moet met de sleutel de losbout<br />

worden ingeschroefd en vastgezet met 30<br />

Nm. De druk in het veerremcilindercircuit moet<br />

hierbij minstens 5,1 bar zijn.<br />

9815 1-35<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.18 PARKEERREMVENTIEL<br />

PARKEERREMVENTIEL MET<br />

DRUKBEGRENZING EN VOLGWAGEN-<br />

AANSLUITING<br />

Zie DIN symbool 50 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Met volgwagenaansluiting en controlestand<br />

Merk: Wabco 961 723 200<br />

Doel<br />

Met het parkeerremventiel kunnen de parkeerreminstallatie<br />

op het voertuig en gelijktijdig de volgwagenremmen<br />

regelbaar bediend worden.<br />

1-36 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Werking<br />

Rijden<br />

Wanneer de handgreep in de rijstand staat is er in<br />

het ventiel een doorverbinding van de voorraaddruk<br />

(aansluiting 1) met de aansluitingen voor de<br />

veerremcilinders 21 en de volgwagen 22. De<br />

ontluchting is nu gesloten. In de rijstand vindt er in<br />

het parkeerremventiel een drukbegrenzing plaats.<br />

Op aansluiting 1 staat 10 bar. Deze druk staat op<br />

zuiger (5) en hierdoor gaat zuiger (5) naar beneden.<br />

Klep (6) gaat open. Als de druk onder zuiger<br />

(5) staat en een waarde bereikt van 6,8-7,5 bar,<br />

dan gaat zuiger (5) tegen de veerdruk van veer (4)<br />

omhoog.<br />

Klep (6) sluit nu weer.<br />

De uitgestuurde druk op aansluiting 21 en 22 is nu<br />

circa 6,8-7,5 bar (Zie grafiek).<br />

Hulprem<br />

Wanneer de handgreep tegen een veer in, een<br />

stukje naar achteren getrokken wordt, zal via<br />

excenter (2) stoter (3) naar beneden bewegen.<br />

Ruimte a kan nu ontluchten, waardoor de druk op<br />

aansluiting 21 zal zakken. Door de boring in klep<br />

(10) zal ook de druk op aansluiting 22 zakken.<br />

Veer (4) duwt zuiger (5) zover naar beneden, tot<br />

klep (6) weer op de afdichtkraag van stoter (3)<br />

rust. Er is nu evenwicht.<br />

Als de handgreep wordt verdraaid tot aan aanslag<br />

(7), zal de ontluchting geopend blijven, zodat de<br />

veerremmen en de volgwagen-remmen max. in<br />

werking treden (max. noodrem).<br />

9815 1-37<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Parkeerrem<br />

Wordt de handgreep over aanslag (7) heen getrokken,<br />

dan valt hij in een blokkering. Dan zal nok<br />

(8) stoter (9) naar beneden bewegen, waardoor de<br />

boring in klep (10) afgesloten is en bovendien<br />

deze klep los van zijn zitting is gekomen. De<br />

voorraaddruk kan nu door een boring in zuiger (5)<br />

(ongereduceerd) passeren naar aansluiting 22.<br />

Hierdoor zullen de volgwagenremmen lossen.<br />

Aansluiting 21 blijft ontlucht zodat de veerremmen<br />

het voertuig op de parkeerrem houden.<br />

Controlestand<br />

De latere uitvoering van het hulpparkeerremventiel<br />

is uitgevoerd met een controlestand. Bij deze<br />

ventielen zijn de aansluitingen 21 en 22 nog<br />

steeds drukloos in de parkeerrem positie. Wordt<br />

de handgreep verder bewogen dan de parkeerstand,<br />

dan zal via aansluiting 22 het volgwagenstuurventiel<br />

ongereduceerd belucht worden. De<br />

volgwagenremmen worden dan weer gelost. De<br />

combinatie staat nu uitsluitend geremd door de<br />

veerkracht van de veerremcilinders op het trekkende<br />

voertuig. Nu kan gecontroleerd worden of<br />

de combinatie stil blijft staan wanneer de<br />

aanhangwagen niet meeremt. Na het loslaten<br />

komt de handgreep automatisch terug in de<br />

parkeerstand.<br />

Lossen van de remmen<br />

Wordt de handgreep weer geheel naar voren<br />

bewogen, dan zal stoter (3) naar boven bewegen,<br />

gaan aanliggen tegen klep (6) en deze los duwen<br />

van zijn zitting in zuiger (5). Daardoor kan de<br />

voorraaddruk de aansluitingen 21 en 22 bereiken.<br />

De druk in ruimte a stijgt weer.<br />

Bij het bereiken van de gereduceerde waarde<br />

(6,8-7,5 bar) zal zuiger (5) zover naar boven zijn<br />

bewogen, dat klep (6) op zijn zitting ligt. De<br />

beginsituatie is weer bereikt.<br />

1-38 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

PARKEERREMVENTIEL MET<br />

DRUKBEGRENZING ZONDER VOLGWAGEN-<br />

AANSTURING<br />

Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 961 723 001 0<br />

961 723 025 0<br />

961 723 032 0<br />

Doel<br />

Met het parkeerremventiel kan de parkeerreminstallatie<br />

op het voertuig regelbaar bediend<br />

worden.<br />

Werking<br />

Rijden<br />

Wanneer de handgreep in de rijstand staat is er in<br />

het ventiel een doorverbinding van de voorraaddruk<br />

(aansluiting 1) met de aansluitingen voor de<br />

veerremcilinders 2. De ontluchting is nu gesloten.<br />

In de rijstand vindt er in het parkeerremventiel een<br />

drukbegrenzing plaats. Op aansluiting 1 staat 10<br />

bar. Deze druk staat op zuiger (5) en hierdoor<br />

gaat zuiger (5) naar beneden. Klep (6) gaat open.<br />

Als de druk onder zuiger (5) staat en een waarde<br />

bereikt van:<br />

961 723 001 0 : 6,8-7,5 bar<br />

961 723 025 0 : 7,4-8,1 bar<br />

961 723 032 0 : 6,8-7,5 bar<br />

dan gaat zuiger (5) tegen de veerdruk van veer (4)<br />

omhoog. Klep (6) sluit nu weer. De uitgestuurde<br />

druk op aansluiting 2 is nu circa:<br />

961 723 001 0 : 6,8-7,5 bar<br />

961 723 025 0 : 7,4-8,1 bar<br />

961 723 032 0 : 6,8-7,5 bar<br />

(Zie grafiek).<br />

9815 1-39<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Hulprem<br />

Wanneer de handgreep tegen een veer in, een<br />

stukje naar achteren getrokken wordt, zal via<br />

excenter (2) stoter (3) naar beneden bewegen.<br />

Ruimte a kan nu ontluchten, waardoor de druk op<br />

aansluiting 2 zal zakken. Veer (4) duwt zuiger (5)<br />

zover naar beneden, tot klep (6) weer op de<br />

afdichtkraag van stoter (3) rust. Er is nu evenwicht.<br />

Als de handgreep wordt verdraaid tot aan aanslag<br />

(7), zal de ontluchting geopend blijven, zodat de<br />

veerremmen max. in werking treden (max. noodrem).<br />

Parkeerrem<br />

Wordt de handgreep over aanslag (7) heen getrokken,<br />

dan valt hij in een blokkering. Aansluiting<br />

2 blijft ontlucht zodat de veerremmen het voertuig<br />

op de parkeerrem houden.<br />

Lossen van de remmen<br />

Wordt de handgreep uitgetrokken en weer geheel<br />

naar voren bewogen, dan zal stoter (3) naar<br />

boven bewegen, gaan aanliggen tegen klep (6) en<br />

deze los duwen van zijn zitting in zuiger (5).<br />

Daardoor kan de voorraaddruk de aansluiting 2<br />

bereiken. De druk in ruimte a stijgt weer.<br />

Bij het bereiken van de gereduceerde waarde<br />

6,8-7,5 of 7,4-8,1 zal zuiger (5) zover naar boven<br />

zijn bewogen, dat klep (6) op zijn zitting ligt. De<br />

beginsituatie is weer bereikt.<br />

961 723 001 0 : 6,8-7,5 bar<br />

1-40 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

961 723 025 0 : 7,4-8,1 bar<br />

961 723 032 0 : 6,8-7,5 bar<br />

9815 1-41<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

PARKEERREMVENTIEL MET<br />

DRUKBEGRENZING ZONDER VOLGWAGEN-<br />

AANSTURING<br />

Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 961 722 160 0<br />

Werking<br />

Stand rijden<br />

Hendel (1) is verbonden met nokkenschijf (2). Als<br />

de hendel (1) in de rijstand is gezet zal de nok van<br />

nokkenschijf (2) zuiger (3) in de onderste positie<br />

drukken. Veer (4) wordt ingedrukt en zal onder<br />

voorspanning komen te staan. Veer (4) drukt<br />

veerkom (5) naar beneden. Via de instelschroef<br />

zal zuiger (12) naar beneden worden gedrukt<br />

tegen de veerkracht van veer (7) in. Uitlaatventiel<br />

(6) zal op schijf (9) sluiten en klep (11) tegen de<br />

veerkracht van veer (12) in naar beneden bewegen.<br />

Omdat klep (11) naar beneden wordt gedrukt,<br />

zal inlaatventiel (8) vrij komen van schijf (9). De<br />

voorraaddruk van aansluiting 11 kan nu via kamer<br />

A langs inlaatventiel (8) naar kamer B stromen en<br />

via aansluiting 21 de veerremcilinders beluchten.<br />

Hulprem<br />

Op het moment dat de hulprem wordt aangesproken,<br />

moet de hendel (1) verdraaid worden.<br />

Nokkenschijf (2) zal meedraaien waardoor de nok<br />

verplaatst wordt van zuiger (12). Zuiger (12) zal<br />

nu omhoog worden gedrukt door de veren (7) en<br />

(4). De voorspanning van veer (4) zal nu sterk<br />

verminderen. In ruimte C staat de buitendruk en in<br />

ruimte B staat een druk die gelijk is aan de druk<br />

van de veerremcilinders (aansluiting 21). Aan de<br />

onderzijde van zuiger (12) zal een opwaartse<br />

kracht gaan werken tengevolge van het druk<br />

verschil tussen de ruimten B en C. Tevens zal ook<br />

veer (7) een opwaartse kracht uitoefenen op<br />

zuiger (12). Deze opwaartse kracht is groter dan<br />

de neerwaartse kracht van veer (4), omdat de<br />

voorspanning van veer (4) kleiner is geworden.<br />

Zuiger (12) wordt op deze manier omhoog gedrukt.<br />

Klep (10) wordt door veer (11) omhoog<br />

gedrukt totdat schijf (9) tegen inlaatventiel (8)<br />

komt en de toevoer van de voorraaddruk naar de<br />

veerremcilinders wordt afgesloten.<br />

Aangezien zuiger (12) verder naar boven beweegt<br />

zal het uitlaatventiel (6) vrij van schijf (9) komen.<br />

1-42 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Op deze manier kan de druk in ruimte B ontwijken<br />

naar de ontluchting (aansluiting 3). De druk in de<br />

veerremcilinders neemt af en de wagen wordt<br />

beremd.<br />

Evenwichtssituatie<br />

Op het moment dat de druk van de veerremcilinders<br />

via de ontluchting kan ontwijken, zal de<br />

druk in ruimte B zakken. Op het moment dat deze<br />

druk zakt zal ook de opwaartse kracht aan de<br />

onderzijde van zuiger (12) afnemen. Op een<br />

bepaald moment zal deze opwaartse kracht zo<br />

klein worden dat de neerwaartse kracht van veer<br />

(4) overwint. Veer (4) zal nu in staat zijn om zuiger<br />

(12), tegen de veerkracht van veer (7) en de<br />

opwaartse kracht aan de onderzijde van zuiger<br />

(12) in, naar beneden te drukken. Uitlaatventiel zal<br />

nu tegen schijf (9) komen en afsluiten. Op dit<br />

moment zal de druk in ruimte B (en in de veerremcilinders)<br />

niet meer zakken.<br />

Als er meer moet worden geremd zal hendel (1)<br />

verder verdraaid moeten worden, zodat de nok<br />

van nokkenschijf (2) verder van zuiger (3) beweegt.<br />

Zuiger (3) zal weer verder omhoog worden<br />

gedrukt door de veren (4) en (7). Hierdoor zal de<br />

voorspanning van veer (4) verder afnemen.<br />

Hierdoor is de opwaartse kracht aan de onderzijde<br />

van zuiger (12), tengevolge van het drukverschil in<br />

de ruimten B en C en de veerkracht van veer (7),<br />

weer in staat om zuiger (12) omhoog te drukken.<br />

Hierdoor komt uitlaatventiel (6) vrij van schijf (9)<br />

en kan de druk in kamen B weer ontwijken naar<br />

de ontluchting (aansluiting 3). Dit ontluchten gaat<br />

net zolang tot er weer een evenwichtssituatie<br />

ontstaat waardoor uitlaatventiel (6) tegen schijf (9)<br />

sluit.<br />

Als er minder moet worden geremd, zal hendel (1)<br />

teruggedraaid moeten worden waardoor de nok<br />

van nokkenschijf (2) zuiger (3) verder naar beneden<br />

drukt. Veer (4) zal nu weer verder gespannen<br />

worden en uitlaatventiel (6) tegen schijf (9) drukken<br />

en klep (10) verder naar beneden drukken.<br />

Inlaatventiel (8) zal weer vrij komen van schijf (9)<br />

en de voorraaddruk in ruimte A zal in ruimte B<br />

kunnen stromen zodat de veerremcilinders weer<br />

belucht worden. Op het moment dat de druk in<br />

ruimte B stijgt, stijgt ook de opwaartse kracht aan<br />

de onderzijde van zuiger (12). Als deze opwaartse<br />

kracht groter wordt dan de neerwaartse kracht van<br />

veer (4), dan zal zuiger (12) omhoog worden<br />

gedrukt. Inlaatventiel (8) wordt door de omhoog-<br />

9815 1-43<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

komende klep (10) via schijf (9) afgesloten. Op<br />

deze manier zal de druk in ruimte B (en aansluiting<br />

21) niet meer stijgen. De hendel (1) wordt<br />

automatisch terug gedrukt in de rijstand als de<br />

hendel wordt losgelaten.<br />

Stand parkeren<br />

Om het ventiel in de parkeerstand te zetten moet<br />

hendel (1) omhoog worden getrokken en maximaal<br />

verdraaid worden. Als de hendel nu wordt<br />

losgelaten zal de hendel in deze positie blijven<br />

staan.<br />

De nok van nokkenschijf (2) zal volledig verwijdert<br />

zijn van zuiger (3). Zuiger (3) zal nu in de bovenste<br />

stand worden gedrukt door de veren (4) en (7).<br />

De voorspanning van veer (4) is nu zo minimaal<br />

dat veer (7) in staat is om zuiger (12) omhoog te<br />

houden (ongeacht de druk in ruimte B. Uitgangsventiel<br />

(6) blijft nu vrij van schijf (9) op deze<br />

manier zal de ontluchting in verbinding staan met<br />

ruimte B. De veerremcilinders zullen nu continu<br />

geremd blijven.<br />

1-44 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.19 VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Knorr AE 4437-II/17189<br />

Doel<br />

Het vierkringsbeveiligingsventiel heeft als doel de<br />

reminstallatie in vier parallelle kringen te splitsen<br />

en bij uitval van een kring de overige te beveiligen<br />

tegen leegstromen.<br />

Werking<br />

Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca. 6,2-6,5 bar<br />

Openingsdruk kring 3 ca. 7,0-7,3 bar<br />

Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />

De openingsdruk is de op aansluitpunt 1 aanwezige<br />

druk om de kleppen 8-9-10 en 11 te openen<br />

bij een drukloos remsysteem. De openingsdruk<br />

wordt bepaald door het membraanoppervlak a en<br />

de kracht van de veer werkend op het membraan.<br />

De statische sluitdruk is de druk in de intacte<br />

kringen waarbij in deze kringen de kleppen weer<br />

op hun zitting worden gedrukt als in een defecte<br />

kring luchtlekkage aanwezig is en de compressor<br />

het systeem niet navult. De statische sluitdruk<br />

wordt bepaald door het membraanoppervlak a en<br />

b en de kracht van de veer werkend op het membraan.<br />

9815 1-45<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Op het ventiel zijn vier kringen aangesloten, kring<br />

1-2-3 en 4. De kringen 1 en 2 (aansluitingen 21 en<br />

22) bedienen de bedrijfsrem op resp. achter- en<br />

vooras. Kring 3 (aansluiting 23) verzorgt de<br />

parkeerrem en volgwagenrem, en kring 4 (aansluiting<br />

24) de nevenverbruikers. De samengeperste<br />

lucht komt via aansluiting 1 het ventiel binnen en<br />

stroomt via de drie kleine by-pass klepjes (5), (6),<br />

en (7) in het systeem. Tegelijkertijd bouwt zich<br />

onder de kleppen (8),(9),(10) en (11) een druk op.<br />

Bij het bereiken van een bepaalde druk, de<br />

openingsdruk, openen deze kleppen, waarbij de<br />

membranen, tegen de veerspanning van de<br />

instelbare veren in, omhooggedrukt worden. De<br />

samengeperste lucht kan nu ongehinderd in vier<br />

kringen stromen. Waarbij dient te worden opgemerkt<br />

dat de kringen 1-2 en 4 een lagere<br />

openingsdrukwaarde hebben dan kring 3 (zie<br />

technische gegevens). Wanneer bijvoorbeeld door<br />

lekkage of leidingbreuk een kring uitvalt, dan zal in<br />

eerste instantie de druk in de overige kringen<br />

dalen tot de dynamische sluitdruk van de defecte<br />

kring. De sluitdruk is niet exact vast te leggen<br />

daar deze afhankelijk is van de snelheid waarmee<br />

de druk in het systeem wegvalt. Vandaar dat we<br />

spreken over een dynamische sluitdruk. De intact<br />

zijnde kringen worden hierna weer nagevuld tot de<br />

openingsdruk van de defecte kring. Het doel van<br />

de drie by-pass klepjes in de kringen 1-2 en 4 is,<br />

om een drukloos remsysteem waarvan de kring<br />

met de laagste openingswaarde (in verband met<br />

toleranties) defect is, toch op druk te brengen en<br />

wel tot de openingsdruk van de defecte kring. Dit<br />

gaat als volgt. De samengeperste lucht van de<br />

compressor komt via aansluiting 1 onder de<br />

kleppen (8),(9),(10) en (11) welke nog gesloten<br />

blijven door de veren. Via de by-pass klepjes (5),<br />

(6), en (7) worden deze kringen, echter zeer<br />

beperkt, van lucht voorzien. In de intact zijnde<br />

kringen, en dus ook onder de membranen vindt<br />

een kleine drukopbouw plaats, waardoor de<br />

openingsdrukken van de intact zijnde kringen waar<br />

een by-pass klepje aanwezig is dalen, en wel<br />

zover dat deze lager komen te liggen dan die van<br />

de defecte kring. Hierdoor zullen nu eerst de<br />

intact zijnde kringen worden nagevuld tot de<br />

openingswaarde van de defecte kring.<br />

1-46 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 934 702 380 0<br />

934 702 381 0<br />

934 702 387 0<br />

Doel<br />

Het vierkringsbeveiligingsventiel heeft als doel de<br />

reminstallatie in vier parallelle kringen te splitsen<br />

en bij uitval van een kring de overige te beveiligen<br />

tegen leegstromen.<br />

Werking<br />

- Openingsdruk kring 1-2 en 4<br />

934 702 380 0 ca. 7,0 -0,3 bar<br />

934 702 381 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />

934 702 387 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />

- Openingsdruk kring 3<br />

934 702 380 0 ca. 7,0 -0,3 bar<br />

934 702 381 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />

934 702 387 0 ca. 7,5 -0,3 bar<br />

- Statische sluitdruk alle kringen<br />

934 702 380 0 ≥ 4,5 bar<br />

934 702 381 0 ≥ 4,0 bar<br />

934 702 387 0 ≥ 4,0 bar<br />

Werking<br />

De vierkringsbeveiligingsklep bestaat uit vier<br />

gedeelten, elk gedeelte bedient een kring. Beide<br />

bovenste kringen (kring 1 en 2) bedienen de<br />

bedrijfsrem, terwijl kring 3 het parkeer-noodremcircuit<br />

bedient en kring 4 de volgwagen verzorgt<br />

De kleppen (7) en (12) en de kleppen (9) en (10)<br />

worden, wanneer de kringen intact zijn, en de druk<br />

boven de openingswaarde ligt opengehouden door<br />

de veren (15), die in de doorstroomrichting werkzaam<br />

zijn. Hierdoor wordt bij een geringe drukval<br />

in kring 1 of 2 respectievelijk 3 of 4, compenseren<br />

van druk mogelijk, waardoor de drukregelaar niet<br />

zo vaak hoeft in te schakelen.<br />

De samengeperste lucht komt van de drukregelaar<br />

via de aansluiting 1 de klep binnen.<br />

9815 1-47<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

De kleppen (7) en (12) worden bij het bereiken<br />

van de openingsdruk geopend, waarbij de membranen<br />

(6) en (13) tegen de veerspanning van de<br />

instelbare veren (5) en (14) in, omhoog worden<br />

gedrukt. Vervolgens stroomt de samengeperste<br />

lucht via de aansluitingen 21 en 22 naar de luchtketels<br />

van kring 1 en 2 van de bedrijfsrem.<br />

Tevens komt de samengeperste lucht, nadat de<br />

beide terugslagkleppen (8) en (11) zijn geopend,<br />

in de ruimte A. De kleppen (9) en (10) worden bij<br />

het bereiken van de openingsdruk geopend en via<br />

de aansluitingen 23 en 24 worden de kringen 3 en<br />

4 gevoed. Op kring 3 en 4 zijn het parkeerremcircuit<br />

en de voeding van de volgwagen<br />

aangesloten.<br />

Wanneer, bijvoorbeeld door Iekkage, kring 2<br />

uitvalt, sluiten de terugslagkleppen (8) en (11).<br />

Wanneer de druk in de defecte kring daalt<br />

beneden de sluitdruk, zal klep (7) sluiten en<br />

zodoende de intact zijnde kringen beveiligen ten<br />

opzichte van de defecte kring. Vervolgens worden<br />

de intact zijnde kringen nagevuld tot de openingsdruk<br />

van klep.<br />

Bij uitval van kring 1 wordt de druk in de kringen<br />

2, 3 en 4 op dezelfde manier beveiligd. In beide<br />

overstroomkleppen (7) en (12) van de bedrijfsremkringen<br />

bevinden zich de kleppen (16) en (17).<br />

In de ruststand sluiten deze kleppen de boringen<br />

af.<br />

De beide kieppen (7) en (12) werken bij dezelfde<br />

openingsdruk echter binnen een tolerantiegebied<br />

van 0,3 bar.<br />

De beide kleppen (16) en (17) treden in functie<br />

onder de volgende omstandigheden:<br />

Stel dat beide kringen 1 en 2 leeg zijn en een van<br />

beide ook defect terwijl deze de Iaagste openingsdruk<br />

heeft, dan zal een van de kleppen (16) of<br />

(17) ervoor zorgdragen dat de intact zijnde kring<br />

toch wordt gevuld tot de openingswaarde van de<br />

defecte kring.<br />

Dit gaat als volgt:<br />

De compressor perst samengeperste lucht via de<br />

aansluiting 1 onder de overstroomkleppen. Deze<br />

blijven gesloten vanwege de spanning van de<br />

veren (5) en (14).<br />

Via de boring worden de kleppen (16) en (17)<br />

geopend en beide kringen van lucht voorzien.<br />

Door de weerstand van de boringen kan druk<br />

worden opgebouwd in de intact zijnde kring.<br />

Deze drukopbouw zorgt ervoor dat de openingswaarde<br />

van de overstroomklep in de intact zijnde<br />

kring overeenkomstig daalt met als gevolg dat<br />

1-48 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

deze eerder opent (voor de overstroomklep in de<br />

defecte kring).<br />

De overstroomklep wordt nu geheel van zijn zitting<br />

gelicht en de intacte kringen worden op druk<br />

gebracht.<br />

Hiermee is de normale situatie voor deze kringen<br />

ingetreden waarbij de maximale druk in de kringen<br />

nu wordt bepaald door de openingsdruk van de<br />

defecte kring.<br />

Wanneer kring 4 uitvalt zal eerst samengeperste<br />

lucht terugstromen uit kring 1, 2 en 3 totdat de<br />

sluitwaarde van de klep (9) is bereikt.<br />

De beide bedrijfsremkringen 1 en 2 en kring 3<br />

blijven op een druk welke gelijk is aan de<br />

openingsdruk van de uitgevallen kring 4.<br />

Bij uitval van kring 3 worden de bedrijfsremkringen<br />

1 en 2 en kring 4 op dezelfde wijze beveiligd.<br />

9815 1-49<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 481 062 207<br />

Bosch 0 481 062 406<br />

Doel<br />

Het vierkringsbeveiligingsventiel heeft als doel de<br />

reminstallatie in vier parallelle kringen te splitsen<br />

en bij uitval van een kring de overige te beveiligen<br />

tegen leegstromen.<br />

Werking<br />

Onbeschadig luchtsysteem<br />

Op het ventiel zijn vier kringen aangesloten, kring<br />

1-2-3 en 4. De kringen 1 en 2 (aansluitingen 21 en<br />

22) bedienen resp. achter en vooras. Kring 3<br />

(aansluiting 23) verzorgt de parkeerrem en volgwagenrem,<br />

en kring 4 (aansluiting 24) de nevenverbruikers.<br />

Bij lege luchtketels drukken de veren (2) de<br />

membraanzuigers (3) bij alle vier de overloopventielen<br />

(I-IV) op de zittingen (4).<br />

Het ventiel is hiermee gesloten.<br />

Zodra de druk op aansluiting 1 gelijk is aan de<br />

openingsdruk van een van de ventielen, worden<br />

de overloopventielen I en/of II geopent.<br />

Nu stroomt luchtdruk via de aansluitingen 21 en/of<br />

22 naar de kringen 1 en/of 2 en bouwen hier druk<br />

op.<br />

Deze druk werkt gelijktijdig tegen de kracht van<br />

drukveer (2) in, omdat nu het gehele oppervlakte<br />

van zuiger (3) werkzaam wordt.<br />

Van deze stijgende luchtdruk wordt een steeds<br />

groter deel door de veerkracht van de drukveer<br />

opgenomen, zodat de minimale druk, nodig voor<br />

het openhouden van het ventiel, geringer is dan<br />

de openingsdruk.<br />

De druk in de luchtketels wordt evenredig met de<br />

binnenkomende luchtdruk op aansluiting 1.<br />

Bij verdere drukopbouw zal de membraanzuiger<br />

zich steeds verder van de zitting af bewegen.<br />

Hierdoor zal de volle doorstroming van het ventielzitting<br />

vrijgegeven worden.<br />

Door het loskomen van de zuigermembranen van<br />

de zittingen is (als gevolg van de kleine<br />

doorsnede) de voor het openen van de zuigers<br />

benodigde druk hoger dan de theoretische<br />

openingsdruk, die berekend wordt a.d.h.v. het<br />

zuigerzittingsoppervlak en de veerkracht.<br />

Vullen van een luchtketel<br />

1-50 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

De luchtketels op aansluitingen 21 en 22 worden<br />

ofwel gelijktijdig of na elkaar gevuld, afhankelijk<br />

van of de openingsdruk van overloopventielen I en<br />

II gelijk zijn of in geringe mate afwijkend. Over de<br />

beide terugslagkleppen (5), die de aansluitingen<br />

21 en 22 onderling beveiligen, stroomt de luchtdruk<br />

naar de overloopventielen III en IV.<br />

De overloopventielen zijn op dezelfde openingsdruk<br />

ingesteld als de overloopventielen I en II en<br />

werken op dezelfde manier.<br />

Tevens zijn achter de overloopventielen vaste<br />

smoringen (6) aangebracht.<br />

Deze vaste smoringen zorgen ervoor, dat bij een<br />

groot luchtverbruik, bijvoorbeeld bij aansluiting 23,<br />

de druk onder zuiger (3) niet zo snel zakt en dat<br />

het ventiel of te wel zeer snel sluit of bij een te<br />

hoge druk sluit.<br />

Door de smoorwerking kan bij een hoog luchtverbruik<br />

in een bepaalde kring genoeg luchtdruk<br />

uit de andere kringen toestromen.<br />

Defect remsysteem<br />

Algemeen<br />

Zodra in het remsysteem een lek optreed waardoor<br />

de compressor het luchtverbruik niet meer<br />

kan compenseren, sluit het vierkringsbeveiligingsventiel<br />

de onbeschadigde kringen af.<br />

De druk waarbij het overloopventiel de defecte<br />

kring afsluit, is afhankelijk van de grote van het<br />

luchtverbruik.<br />

Daalt de luchtdruk in de defecte kring langzaam,<br />

dan is de druk onder het totale werkzame oppervlak<br />

van zuiger (3) uniform (statische sluitdruk).<br />

Is de lekkage groter, dan ontstaat bij de zuigerzitting<br />

een smoorwerking tussen zuiger en zuigerzitting.<br />

Hierdoor daalt de druk onder het<br />

ringvormig zuigeroppervlak sterker als de druk<br />

onder de zuigerzittingoppervlak en ontlast drukveer<br />

(2), zodat de drukveer de zuiger bij een<br />

hogere druk sluit (dynamische sluitdruk).<br />

Bij een leidingbreuk bereikt de dynamische sluitdruk<br />

de openingsdruk.<br />

Vullen van een luchtketel<br />

Vullen van alle luchtketels<br />

9815 1-51<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Uitval van de bedrijfsrem (aansluiting 21 of 22)<br />

De druk in de onbeschadigde bedrijfsremkring<br />

zakt zover tot de zuiger (3) de zitting van de<br />

defecte kring afsluit.<br />

Het terugslagventiel (5) zorgt ervoor dat er geen<br />

drukval is in de kringen 23 en 24. De compressor<br />

vult nu de onbeschadigde kringen bij tot de<br />

openingsdruk van de defecte kring is bereikt.<br />

Uitval van de kringen 23 en 24<br />

In de onbeschadigde kringen zakt de druk op<br />

grond van het naijlen van de sluitdruk van de<br />

defecte kringen.<br />

Aansluitend stijgt de druk tot de openingsdruk van<br />

de defecte kring is bereikt.<br />

Alle luchtketels zij leeg en een bedrijfsremkring<br />

is uitgevallen<br />

Zelfs bij een ongunstige verdeling van de tolerantie<br />

in de openingsdruk, wordt de onbeschadigde<br />

kring op druk gebracht.<br />

Zodra in een onbeschadigde bedrijfsremkring een<br />

geringe druk opgebouwd is, daalt de overloopdruk<br />

van het betreffende overloopventiel, zo dat door<br />

het geheel geopende ventiel de volle luchtdruk in<br />

de onbeschadigde remkring stromen kan.<br />

Op dezelfde manier worden ook de kringen 23 en<br />

24 gevuld, tot uiteindelijk alle onbeschadigde<br />

kringen de openingsdruk van de defecte kring<br />

bereikt hebben.<br />

1-52 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

1.20 VEILIGHEIDSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 64 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Voss 0 268 924 200<br />

Voss 0 268 874 200<br />

Wabco 434 602 011 0<br />

Kenmerken<br />

De openingsdrukwaarde is afhankelijk van uitvoering<br />

13 +2 bar, 16 +2 of 12 +2 bar.<br />

Deze waarde staat aangegeven op het veiligheidsventiel.<br />

Doel<br />

Het begrenzen van de drukopbouw op een<br />

bepaalde waarde.<br />

Werking<br />

De van de compressor komende lucht komt bij L<br />

binnen en staat onder de veerbelaste kogel 1.<br />

Wanneer de druk de ingestelde waarde overschrijdt,<br />

wordt de kogel van zijn zitting gelicht. De<br />

overtollige lucht stroomt nu via boringen E naar<br />

buiten. Als de druk onder de ingestelde waarde<br />

zakt, zal de kogel weer sluiten.<br />

9815 1-53<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.21 LUCHTDROGER<br />

Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 484 460 127<br />

0 484 460 135<br />

0 484 811 009<br />

0 484 811 020<br />

0 484 811 045<br />

0 484 831 002<br />

0 484 831 045<br />

Kenmerk<br />

Luchtdroger met ingebouwde drukregelaar.<br />

Doel<br />

Het verwijderen van water, olie en andere<br />

bestanddelen uit de lucht nog voor deze het<br />

remsysteem ingaat.<br />

Werking<br />

De door de compressor geleverde lucht stroomt<br />

via aansluiting 1 de Iuchtdroger binnen en passeert<br />

de ontluchtings-/veiligheidsklep (9). Via een<br />

boring stroomt de lucht naar het filterelement (1).<br />

In het filterelement doorstroomt de lucht eerst een<br />

groffilter (3), waarbij olie- en vuildeeltjes gedeeltelijk<br />

verwijderd worden. Tevens condenseert de<br />

lucht doordat deze langs de koele wand van het<br />

element stroomt. Vervolgens stroomt de lucht<br />

door de droogkorrels.<br />

De speciale filterkorrels hebben een zeer groot<br />

absorberend vermogen, dit wil zeggen dat de<br />

waterdamp door deze korrels aan de lucht wordt<br />

onttrokken. Voorfilter (15) voorkomt dat korrels of<br />

korrelstof meegenomen worden met de luchtstroom.<br />

De zo gedroogde lucht stroomt nu via terugslagklep<br />

(13) naar uitgang 21. Tegelijkertijd stroomt<br />

een klein gedeelte van de gedroogde lucht via een<br />

vernauwing (11) naar uitgang 22. Op uitgang 22 is<br />

een voorraadtankje aangesloten, het zogenaamde<br />

regeneratietankje.<br />

1-54 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Bij het bereiken van de ingestelde uitschakeldruk<br />

zal het membraan (5) zover naar rechts zijn<br />

verplaatst dat de regelklep (4) van zijn zitting<br />

wordt gelicht. De lucht stroomt nu in de ruimte<br />

boven de ontluchtingsklep (9) en zal deze naar<br />

beneden drukken.<br />

Zo ontstaat een rechtstreekse verbinding met de<br />

buitenlucht en wordt de door de compressor<br />

aangevoerde lucht afgeblazen. Het filterelement<br />

wordt drukloos. De onder druk staande lucht in het<br />

regeneratietankje zal nu via vernauwing (12)<br />

expanderen en in omgekeerde richting door het<br />

filterelement stromen. Deze luchtstroom onttrekt<br />

water en vuil aan de korrels, waardoor het<br />

absorberende vermogen van deze korrels weer<br />

wordt hersteld. Het opgenomen water en vuil<br />

wordt via afblaasmond (10) afgeblazen.<br />

Zal door luchtgebruik de druk in het remsysteem<br />

dalen, dan komt regelklep (4) weer op zijn zitting<br />

en wordt de ruimte boven de ontluchtingsklep (9)<br />

via de ontluchtingsbout (5) van de drukregelaar<br />

ontlucht.<br />

De ontluchtingsklep (9) sluit, waardoor het remsysteem<br />

weer gevuld wordt. Om bevriezing van<br />

afblaasmond (10) in de winter te voorkomen is<br />

verwarmingselement (8) ingebouwd.<br />

9815 1-55<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

LUCHTDROGER<br />

Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 484 460 170<br />

Kenmerk<br />

Luchtdroger met ingebouwde drukregelaar.<br />

Doel<br />

Het verwijderen van water, olie en andere bestanddelen<br />

uit de lucht nog voor deze het remsysteem<br />

ingaat.<br />

Werking<br />

Omschrijving<br />

Deze luchtdroger heeft de functie van luchtdroger<br />

en van drukregelaar. De drukregelaar zal een druk<br />

afregelen tussen de 8.6 en 9.8 bar. Verder is deze<br />

luchtdroger speciaal aangepast voor DAF BUS.<br />

Het betreft hier de aansluitingen 41, 4 en 24.<br />

Bij voertuigen bestemd voor het openbaar vervoer<br />

zullen de aansluitingen 41 en 4 met elkaar worden<br />

doorverbonden. Aansluiting 24 zal worden voorzien<br />

van een blindstop. Bij voertuigen bestemd<br />

voor de touringmarkt zullen deze aansluitingen<br />

gebruikt worden om de luchtdroger af te blazen<br />

nadat het contact afgezet is. Dit om te voorkomen<br />

dat de luchtdroger dichtvriest als het voertuig<br />

geparkeerd is. De luchtdroger is voorzien van een<br />

warmte-element (15). Het warmte-element wordt<br />

echter niet altijd aangesloten. In het element is<br />

een thermostaat geplaatst die inschakelt bij een<br />

temperatuur van 1°C en uitschakelt bij 25 à 35 °C.<br />

1-56 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Situatie tijdens vullen<br />

Tijdens het vullen van het systeem, zal de perslucht<br />

via aansluiting 1 binnen komen in kamer A.<br />

Deze perslucht stroomt via het gesloten<br />

afbaasventiel (17) naar kamer B. De lucht zal via<br />

het voorfilter (1) naar het droogmiddel stromen.<br />

Hier geeft de gecomprimeerde lucht het vocht af<br />

aan het droogmiddel (2). Het vocht wordt vastgehouden<br />

door het droogmiddel (2) en de droge<br />

lucht stroomt verder door naar het nafilter (3). De<br />

droge lucht komt in kamer C. Terugslagklepje (4)<br />

wordt, tengevolge van het druk verschil tussen de<br />

kamers C en D, naar rechts gedrukt. Het systeem<br />

wordt nu gevuld via aansluiting 21.<br />

Op aansluiting 22 is het regeneratievat<br />

aangesloten. Tijdens het vullen van het systeem<br />

wordt het regeneratievat gevuld met droge lucht.<br />

Kamer D staat via een kanaaltje in verbinding met<br />

de drukregelaar. De drukregelaar bezit twee<br />

kamers E en F. De druk in kamer D komt via de<br />

verbinding in kamer F.<br />

Kamer E staat via doorvoer (12) in verbinding met<br />

de buitenluchtdruk. Membraan (6) wordt door veer<br />

(7) naar rechts gedrukt. Hierdoor zal plunjer (11)<br />

naar rechts bewegen en klep (9) tegen de zitting<br />

van het huis drukken. Klepveer (10) zal hierdoor<br />

worden ingedrukt en zal de klep (9) tegen de<br />

zitting gedrukt houden.<br />

Situatie afregelen druk<br />

Op het moment dat het systeem zover gevuld is<br />

dat de eindruk wordt bereikt, zal het drukventiel in<br />

werking treden. Tengevolge van het drukverschil<br />

in de kamers F en E, zal er op membraan (6) een<br />

kracht gaan werken die tegengesteld is aan de<br />

voorspanningskracht van veer (7). Op het moment<br />

dat deze kracht groter wordt dan de voorspanningskracht<br />

van veer (7), zulllen het membraan<br />

(6) en de plunjer (11) naar links worden<br />

gedrukt. Klepveer (10) zal ontspannen worden en<br />

klep (9) komt los van de klepzitting. Op dit moment<br />

kan de druk van kamer F naar kamer G<br />

stromen. Via aansluitingen 41 en 4 komt de druk<br />

in kamer H boven zuiger (13) van het afblaasventiel<br />

terecht. Zuiger (13) zal door de neerwaartse<br />

kracht omlaag worden gedrukt tegen de<br />

veerkracht van veer (16) in. Het afblaasventiel<br />

(17) zal de druk in kamer A direct naar de<br />

ontluchting 3 koppelen. De persleiding van de<br />

compressor zal nu drukloos zijn. De druk in kamer<br />

C zal nu gelijk zakken. De veer van de terugslagklep<br />

(4) zal nu de terugslag klep sluiten om te<br />

9815 1-57<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

voorkomen dat het systeem leeg loopt. De druk uit<br />

het regeneratievat zal nu langzaam via restrictie<br />

(5) in kamer C stromen. De droge lucht stroomt nu<br />

andersom door het droogmiddel (2). Hierdoor<br />

neemt de droge lucht de vocht uit het droogmiddel<br />

(2) op en zal via het afblaasventiel naar buiten<br />

worden afgeblazen. De luchtdroger is nu weer<br />

klaar voor gebruik.<br />

Op het moment dat de systeemdruk weer gezakt<br />

is zullen membraan (6) en regelplunjer (11) weer<br />

naar rechts worden gedrukt door veer (7).<br />

Klep (9) wordt tegen de zitting gedrukt terwijl<br />

regelplunjer (11) nog verder beweegt.<br />

Hierdoor zullen de doorvoer-openingen (18) vrij<br />

komen van de klep (6). Plunjer (11) is hol van<br />

binnen en komt uit in kamer E. Kamer G staat nu<br />

via deze doorvoer-openingen in verbinding met<br />

kamer E. De druk in kamer H kan via de doorverbinding<br />

van de poorten 4 en 41 in kamer G<br />

komen. De druk kan nu naar buiten ontwijken.<br />

Zuiger (13) wordt door veer (16) naar boven<br />

gedrukt en het ontluchtingsventiel zal weer sluiten.<br />

Het systeem kan nu gevuld worden.<br />

Afblazen na het afschakelen van het contact<br />

(alleen bij voertuigen toeringmarkt)<br />

Op het moment dat het contact wordt uitgeschakeld,<br />

zal de electropneumaat zo’n 2,5 à 3 minuten<br />

worden bekrachtigd door de CTU. De druk op<br />

poort 24 zal via de electropneumaat doorgekoppeld<br />

worden op ingang 12 van de tweewegklep.<br />

Via uitgang 2 van het tweewegklep komt<br />

druk op poort 4.<br />

1-58 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

In kamer H staat nu de systeemdruk.<br />

Zuiger (13) zal door de neerwaartse kracht<br />

omlaag worden gedrukt tegen de veerkracht van<br />

veer (16) in. Het afblaasventiel (17) zal de druk in<br />

kamer A direct naar de ontluchting 3 koppelen.<br />

De persleiding van de compressor zal nu drukloos<br />

zijn. De druk in kamer C zal nu gelijk zakken.<br />

De veer van de terugslagklep (4) zal nu de terugslag<br />

klep sluiten om te voorkomen dat het<br />

systeem leeg loopt. De druk uit het regeneratievat<br />

zal nu langzaam via restrictie (5) in kamer C<br />

stromen. De droge lucht stroomt nu andersom<br />

door het droogmiddel (2). Hierdoor neemt de<br />

droge lucht de vocht uit het droogmiddel (2) op en<br />

zal via het afblaasventiel naar buiten worden<br />

afgeblazen. De luchtdroger is nu weer klaar voor<br />

gebruik.<br />

9815 1-59<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

LUCHTDROGER<br />

Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bendix AD6<br />

Kenmerk<br />

Luchtdroger met ingebouwde drukregelaar.<br />

Doel<br />

Het verwijderen van water, olie en andere bestanddelen<br />

uit de lucht nog voor deze het remsysteem<br />

ingaat.<br />

A Toevoerpoort 11. Conische veer 24. Pakking<br />

B Afvoerpoort 12. O-ring 25. Huis<br />

C Regeneratieaansluitpunt 13. Geleider 26. Geperforeerde plaat<br />

1. Filterpatroon 14. Spanring 27. Element<br />

2. Klep 15. O-ring 28. Houder<br />

3. Zuiger 16. Zuiger 29. Deksel<br />

4. Bus 17. Veer 30. O-ring<br />

5. Klep 18. Huis 31. Verwarmingselement<br />

6. Regelstang 19. Verbindingsventiel 32. Veiligheidsventiel<br />

7. Veer 20. Schroef<br />

8. O-ring 21. O-ring<br />

9. Huis 22. Steunring<br />

10. Regelventiel 23. Spanring<br />

1-60 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Werking<br />

De door de compressor geleverde lucht stroomt<br />

via aansluiting A de luchtdroger binnen. In het<br />

filterelement doorstroomt de lucht eerst het groffilter,<br />

waarbij olie- en vuil gedeeltelijk verwijderd<br />

worden. Tevens condenseert de lucht doordat<br />

deze langs de koele wand van het filterelement<br />

stroomt. Vervolgens stroomt de lucht door de<br />

droogkorrels. De waterdamp wordt hier aan de<br />

lucht onttrokken, een stoffilter voorkomt dat<br />

korrels meegenomen worden met de luchtstroom.<br />

De gedroogde lucht stroomt via een terugslagklep<br />

naar het regeneratietankje, vierkringsveiligheidsventiel<br />

en inwendig naar de drukregelaar.<br />

Indien er een verstopping in het filterelement<br />

optreedt, zal het veiligheidsventiel openen waardoor<br />

het luchtsysteem niet meer gevuld wordt!<br />

Bij het stijgen van de druk wordt het klepje (5)<br />

tegen de veer (7) in bewogen. Zodra de druk de<br />

ingestelde waarde heeft bereikt zal het klepje (5)<br />

een opening vrijmaken. Door deze opening wordt,<br />

via een uitwendige leiding (van 4 naar 4.1), de<br />

afblaasklep aangestuurd. Wanneer de afblaasklep<br />

aangestuurd is zal de door de compressor geleverde<br />

lucht rechtstreeks afgevoerd worden.<br />

Tevens zal de gecomprimeerde lucht uit de<br />

regeneratietank terugstromen. De droge lucht zal<br />

tijdens het afblazen door het filterelement stromen<br />

en daar het aanwezige vocht afvoeren. Het filterelement<br />

is nu geregenereerd.<br />

9815 1-61<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.22 AUTOMATISCHE REMSTELLER<br />

Uitvoering<br />

Merk: Haldex<br />

Doel<br />

De automatische remsteller stelt de door slijtage<br />

van de remvoering optredende speling tussen de<br />

remvoering en de remtrommel automatisch na.<br />

Hierdoor blijft de slag van de remkamer tijdens het<br />

remmen nagenoeg constant.<br />

Werking<br />

Voeringslijtage geeft extra ruimte tussen voering<br />

en trommel, die wordt nagesteld tijdens de teruggaande<br />

slag van de remsteller. De remcilinderslag<br />

is uit de volgende drie delen opgebouwd:<br />

De basis remslag die overeenkomt met de normale<br />

ruimte tussen voering en trommel. De extra<br />

slag die overeenkomt met de extra ruimte tussen<br />

voeringen trommel t.g.v. voeringslijtage. De<br />

elastische slag t.g.v. elasticiteit van trommel,<br />

voering, schoenen en S-nokas.<br />

1. Huis<br />

2. Lagerbus<br />

3. Tandwiel van vrijloopkoppeling<br />

4. Veer van vrijloopkoppeling<br />

5. Konische ring van vrijloopkoppeling<br />

6. Wormas<br />

7. Axiaal naaldlager<br />

8. Schroefdeksel<br />

9. Wormwiel<br />

10. Commandostang<br />

11. Veerschotel<br />

12. Schroefveer<br />

13. Schroefdeksel<br />

14. Stuur/bedieningsplaat<br />

Hoek A: de hoek die overeenkomt met de<br />

basis remslag<br />

1-62 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Basis remslag<br />

De basis remslag wordt bepaald door de inkeping<br />

in de bedieningsplaat (14), die bevestigd is aan<br />

het aslichaam. In de ruststand moet de<br />

tandheugel tegen de bovenkant van de inkeping<br />

rusten. Wanneer de slag de hoek A overschrijdt,<br />

wordt het verstelmechanisme in werking gezet.<br />

Hoek A komt overeen met de normale slag.<br />

Extra slag<br />

Als de normale slag overschreden wordt, duwt de<br />

onderzijde van de inkeping van de bedieningsplaat<br />

de tandheugel (10) naar boven. Deze verdraait het<br />

rondsel (3). Tussen rondsel en wormas (6) bevindt<br />

zich een vrijloopkoppeling, die bestaat uit een veer<br />

(4) en een konische koppeling (5), die vrij draaien<br />

in deze richting toestaat.<br />

Tijdens de teruggaande slag wordt de tandheugel<br />

door de bovenzijde van de inkeping omlaag<br />

getrokken. Het rondsel draait nu andersom,<br />

waardoor de vrijloopkoppeling de wormas (6)<br />

meeneemt en de rem wordt nagesteld.<br />

Elastische slag<br />

Tijdens het elastische deel van de slag wordt door<br />

de grote kracht die nu wordt overgebracht de<br />

wormas (6) axiaal tegen de veer (12) in geduwd.<br />

De wormas komt vrij van de konische koppeling.<br />

Bij de teruggaande slag zal deze daarom een<br />

stukje vrij kunnen draaien zonder de wormas mee<br />

te nemen, tot de verbinding weer gemaakt wordt.<br />

Vanaf dat moment heeft een verdraaiing van het<br />

rondsel weer invloed op het nastellen van de slag.<br />

Door deze constructie wordt de slag t.g.v. de<br />

elasticiteit niet nagesteld.<br />

9815 1-63<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.23 SCHIJFREM RL-85<br />

Algemeen<br />

De vooras is uitgerust met zelfstellende schijfremmen<br />

met zwevende remklauwen die worden<br />

bediend via remcilinders.<br />

De schijfrem bestaat uit de volgende hoofdcomponenten:<br />

- remklauw<br />

- remschijf<br />

- remhouder<br />

- remcilinder<br />

De remklauw schuift in axiale richting over<br />

geleidingsbussen die bevestigd zijn in de<br />

remhouder. De remblokken worden door de<br />

remhouder en een beugel op hun plaats<br />

gehouden.<br />

De rem wordt na een remactie door twee veren<br />

automatisch in de beginstand teruggedrukt. Een<br />

automatisch afstelmechanisme zorgt ervoor dat<br />

de luchtspleet (speling) tussen remschijf en<br />

remblokken constant blijft.<br />

De slijtage van de remblokken kan bij<br />

gemonteerde wielen gecontroleerd worden d.m.v<br />

mechanische slijtageindicators, of d.m.v<br />

elektrisch/electronische sensoren.<br />

1-64 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Onderdelentekening<br />

1. Inbusbout<br />

2. Remschijf<br />

3. Bekrachtigingsring ABS-sensor<br />

4. Fusee<br />

5. Inbusbout<br />

6. Remhouder<br />

7. Bus (messing)<br />

8. Inbusbout<br />

9. Rubberen balg<br />

10. Klemring<br />

11. Geleidingsbus<br />

12. Afdekkap<br />

13. Inbusbout<br />

14. Geleidingsbus<br />

15. Geleidingshuls<br />

16. Remcilinder<br />

17. Moer<br />

18. Connector<br />

19. Remblokslijtageindicator<br />

20. Inbusbout<br />

21. Houder<br />

22. Borgpen<br />

23. Borgclip<br />

24. Onderlegring<br />

25. Beugel<br />

26. Steun<br />

27. Veer<br />

28. Remblok<br />

29. Remklauw<br />

30. Ring<br />

31. Rubberen balg<br />

32. Drukstuk<br />

33. Klembus<br />

9815 1-65<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Werking<br />

Wanneer de remmen worden bediend, wordt de<br />

lineaire beweging van de remcilinderdrukstang via<br />

een in hefboom (37) excentrisch gelagerde rol,<br />

brugstuk (38) en drukstuk (32) op de binnenste<br />

remblok (28) overgebracht.<br />

Na het overwinnen van de luchtspleet tussen<br />

remschijf (2) en remblok (28) wordt de remkracht<br />

via de remklauw (29) overgebracht naar de andere<br />

remblok. Daarbij glijdt de remklauw (29) over<br />

de geleidebussen (11,14) zodat de krachten aan<br />

weerskanten van de remschijf even groot worden.<br />

Na de remactie wordt de remklauw door de twee<br />

veren (39,40) in de uitgangssituatie teruggedrukt.<br />

Afstelmechanisme (automatisch)<br />

Het afstelmechanisme (35) treedt in werking bij<br />

elke bediening van hefboom (37).<br />

Bij slijtage van de remblokken en de remschijf<br />

wordt de speling steeds groter. Het afstelmechanisme<br />

(35) en meenemers (36) zorgen<br />

ervoor dat de draadbussen (33) zodanig verdraaid<br />

worden dat de speling t.g.v slijtage gecompenseerd<br />

wordt.<br />

De totale speling (de som van de speling aan<br />

beide zijde van de remschijf) dient te liggen<br />

tussen 0,6 - 0,9 mm.<br />

Een kleinere speling kan leiden tot oververhitting.<br />

1-66 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

2. Remschijf<br />

6. Remhouder<br />

7. Bus (messing)<br />

8. Inbusbout<br />

9. Rubberen balg<br />

10. Klemring<br />

11. Geleidingsbus<br />

12. Afdekkap<br />

13. Inbusbout<br />

14. Geleidingsbus<br />

15. Geleidingshuls<br />

22. Borgpen<br />

23. Borgclip<br />

24. Onderlegring<br />

25. Beugel<br />

02175B<br />

28. Remblok<br />

29. Remklauw<br />

31. Rubberen balg<br />

32. Drukstuk<br />

33. Draadbus<br />

34. Rubberen balg<br />

35. Stelmechanisme<br />

36. Meenemer<br />

37. Hefboom<br />

38 Brugstuk<br />

39 Drukveer<br />

40 Drukveer<br />

41 Electronische slijtage sensor (optional)<br />

42. Tandwiel<br />

43. Rollenketting<br />

44. Klembus<br />

9815 1-67<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

1.24 SCHIJFREM 4K85<br />

Algemeen<br />

De vooras is uitgerust met zelfstellende<br />

schijfremmen met twee vaste remklauwen per<br />

aszijde.<br />

De twee aan elkaar bevestigde remzadels bezitten<br />

ieder een remcilinder met daarin een remzuiger.<br />

De remcilinders zijn met elkaar doorverbonden.<br />

Bij een nieuwe rem is de dragerplaat van de<br />

remblokken 8 mm dik. Na afslijten van de remschijf<br />

(afhankelijk van de dikte van de remschijf)<br />

moeten remblokken worden toegepast met een<br />

drager van 10 mm dik.<br />

De rem wordt na een remactie automatisch in de<br />

beginstand terug gedrukt. Een automatisch<br />

afstelmechanisme zorgt ervoor dat de luchtspleet<br />

(speling) tussen remschijf en remblokken constant<br />

blijft.<br />

De slijtage van de remblokken kan bij gemonteerde<br />

wielen gecontroleerd worden middels de<br />

lengte van het naar buiten stekende gedeelte van<br />

de geleidepennen.<br />

1-68 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Beschrijving componenten<br />

Werking<br />

Remdruk opbouwen.<br />

Wanneer de remmen worden bediend, zal er druk<br />

opgebouwd worden in de remcilinder. Ten gevolge<br />

van de druk in de cilinder wordt de remzuiger (5)<br />

naar buiten geperst. De drukkracht van de<br />

remzuiger (5) op remblok en remschijf (2), is<br />

afhankelijk van de druk in de cilinder en het<br />

oppervlak van de remzuiger (5).<br />

De remblokken (4) worden door de remzuiger (5)<br />

tegen de remschijf gedrukt. Daarbij neemt het<br />

remblok (4) de geleidepen (3) mee die vervolgens<br />

ten opzichten van de remzadel (1) beweegt.<br />

De remblokhouders zijn via een borgpen<br />

verbonden met een van de twee geleidepennen.<br />

Remdruk aflaten.<br />

Bij het lossen van de rem zal de zuiger in de<br />

hoofdremcilinder door een sterke veer worden<br />

terug gedrukt. Hierdoor ontstaat een onderdruk in<br />

het remsysteem. Remzuiger (5) zal worden<br />

teruggetrokken. De remblokken (4) zullen door de<br />

schijf worden teruggedrukt.<br />

Automatische afstelling.<br />

Bij het naar buiten bewegen van de remzuiger (5)<br />

zal klemstuk (11) samen met de remzuiger (5)<br />

mee verplaatsen. Klemstuk (11) wordt om de<br />

remzuigerschacht vastgezet met seegerring (12).<br />

Het klemstuk(11) heeft een axiale speling t.o.v. de<br />

remzuiger (5). Deze speling is 2 mm. Het klemstuk<br />

(11) drukt tegen de wand van de remzadel<br />

(1). Bij het naar buiten drukken van de remzuiger<br />

(5) zal de wrijvingsweerstand van het klemstuk<br />

(11) ten opzichte de wand (1) overwonnen<br />

worden, zodat de zuiger verder naar buiten kan<br />

bewegen. Op het moment dat de druk wegvalt<br />

(bij lossen van de rem) zal de terugstellende<br />

kracht, de onderdruk op de remzuiger (5), niet<br />

voldoende zijn om de wrijvingskracht van het<br />

klemstuk (11) t.o.v. het huis te overwinnen. Het<br />

gevolg is dat het klemstuk(11) vastgeklemd blijft in<br />

het huis en dat de remzuiger (5) alleen middels de<br />

axiale speling kan terug bewegen. Op deze<br />

manier wordt bereikt dat er een constante speling<br />

van 2 mm blijft tussen het remblok (4) en de<br />

remschijf (2). Als de remblokken (4) en/of remschijf<br />

slijt (2), dan zal de remzuiger (5) verder naar<br />

buiten worden gedrukt. Klemstuk (11) zal dan<br />

weer verder meebewegen en de speling wordt<br />

bijgesteld.<br />

1. Remzadel<br />

2. Remschijf<br />

3. Geleidepen<br />

4. Remblok<br />

5. Remzuiger<br />

6. Borgklem<br />

7. Centreerpen<br />

8. Bladveer<br />

9. O-ring<br />

10. Klemring<br />

11. Klemstuk<br />

12. Seegerring<br />

13. Drager remklauw<br />

14. Bevestigingsbout<br />

15. Stofkap<br />

9815 1-69<br />

3


3<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Beschrijving componenten<br />

Functie bladveer<br />

De remblokken (4) worden via geleidepennen (3)<br />

op hun plaatst gehouden. De geleidepennen (3)<br />

zijn aan een zijde met het remblok (4) middels<br />

borgpennen verbonden. De andere zijde van de<br />

geleidepen (3) kan vrij in/door de boring in het<br />

remzadel (1) bewegen. Het pasgat in het remzadel<br />

(1) heeft een bepaalde speling. Ten gevolgen<br />

van deze speling is het mogelijk dat de<br />

remmen tijdens het rijden met geloste remmen<br />

gaan rammelen (trillen van remblokken t.g.v<br />

aanstoting van het wegdek). Om deze speling op<br />

te heffen heeft men een veerblad (8) geplaatst<br />

samen met een centreerpen (7). Veerblad (8)<br />

steunt in het midden op de centreerpen (8) en<br />

wordt aan de uiteinden onder voorspanning onder<br />

de geleidepennen (3) geklemd. De geleidepennen<br />

(3) worden nu tegen het remzadel (1) gedrukt,<br />

zodat de remblokken (4) niet meer vrij kunnen<br />

bewegen.<br />

1. Remzadel<br />

2. Remschijf<br />

3. Geleidepen<br />

4. Remblok<br />

7. Centreerpen<br />

8. Bladveer<br />

1-70 9815


6 WERKING REMCOMPONENTEN<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. TECHNISCHE GEGEVENS .................................................................1-1................................... 9815<br />

1.1 Technische gegevens .................................................................1-1................................... 9815<br />

2. SPECIAAL GEREEDSCHAP ..............................................................2-1................................... 9815<br />

2.1 Speciaal gereedschap ................................................................ 2-1................................... 9815<br />

3. ALGEMEEN .........................................................................................3-1................................... 9815<br />

3.1 Aandachtspunten bij remrevisie ................................................. 3-1................................... 9815<br />

4. CONTROLE EN AFSTELLING ............................................................ 4-1................................... 9815<br />

4.1 Compressor ............................................................................... 4-1................................... 9815<br />

4.2 Compressorleiding ..................................................................... 4-2................................... 9815<br />

4.3 Terugslagklep .............................................................................4-3................................... 9815<br />

4.4 Snellosventiel .............................................................................4-4................................... 9815<br />

4.5 Voetremventiel ........................................................................... 4-5................................... 9815<br />

4.6 Anti-optel relaisventiel ................................................................ 4-7................................... 9815<br />

4.7 Relaisventiel ............................................................................... 4-8................................... 9815<br />

4.8 Drukbegrenzingsventiel ..............................................................4-9................................... 9815<br />

4.9 Volgwagenstuurventiel ............................................................... 4-10 ................................. 9815<br />

4.10 Parkeerremventiel ...................................................................... 4-13 ................................. 9815<br />

4.11 Vierkrings beveiligingsventiel .....................................................4-19 ................................. 9815<br />

4.12 Luchtdroger ................................................................................4-22 ................................. 9815<br />

4.13 Automatische remsteller............................................................. 4-24 ................................. 9815<br />

4.14 Remtrommels .............................................................................4-25 ................................. 9815<br />

4.15 Remvoeringen ............................................................................ 4-27 ................................. 9815<br />

4.16 Schijfrem RL-85 ......................................................................... 4-32 ................................. 9815<br />

4.17 Schijfrem 4K85 ........................................................................... 4-38 ................................. 9815<br />

5. VERWIJDEREN EN AANBRENGEN ..................................................5-1................................... 9815<br />

5.1 Leidingen.................................................................................... 5-1................................... 9815<br />

5.2 Leidingaansluitingen ................................................................... 5-2................................... 9815<br />

5.3 Remkamer ................................................................................. 5-7................................... 9815<br />

5.4 Veeremcilinder ........................................................................... 5-8................................... 9815<br />

5.5 Automatische remsteller............................................................. 5-9................................... 9815<br />

5.6 Remtrommel .............................................................................. 5-11 ................................. 9815<br />

5.7 Remschoenen ............................................................................ 5-13 ................................. 9815<br />

5.8 Klinken van remvoeringen .......................................................... 5-16 ................................. 9815<br />

5.9 Lagering remschoenen............................................................... 5-20 ................................. 9815<br />

5.10 S-nokas ......................................................................................5-22 ................................. 9815<br />

5.11 Lagering S-nokas .......................................................................5-24 ................................. 9815<br />

5.12 Remankerplaat ........................................................................... 5-27 ................................. 9815<br />

5.13 Cilinderkoppakking compressor ................................................. 5-28 ................................. 9815<br />

5.14 Schijfrem RL-85 ......................................................................... 5-30 ................................. 9815<br />

5.15 Schijfrem 4K85 ........................................................................... 5-46 ................................. 9815<br />

9815 1<br />

4


4<br />

WERKING REMCOMPONENTEN 6<br />

Inhoud<br />

6. DEMONTAGE EN MONTAGE ............................................................. 6-1................................... 9815<br />

6.1 Remkamer .................................................................................6-1................................... 9815<br />

6.2 Veerremcilinder F-serie ..............................................................6-2................................... 9815<br />

6.3 Veerremcilinder G-serie..............................................................6-5................................... 9815<br />

2 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Technische gegevens<br />

1. TECHNISCHE GEGEVENS<br />

1.1 TECHNISCHE GEGEVENS<br />

COMPRESSOR<br />

Zie DIN symbool 1 op remschema’s<br />

Merk: Wabco 911 504 056 0<br />

Uitvoering: 2 cilinder met watergekoelde<br />

cilinderkop<br />

Slagvolume: 440 cc<br />

Aanhaalmoment:<br />

Cilinderkopbouten 20 ± 2 + 90°hoekverdraaiing<br />

Merk: Knorr LP 4823-II/15697<br />

Uitvoering: 2 cilinder met watergekoelde<br />

cilinderkop<br />

Slagvolume: 440 cc<br />

Aanhaalmoment:<br />

Cilinderkopbouten 30 + 3 Nm<br />

Merk: Knorr LP 4969-II/34404<br />

Uitvoering: 2 cilinder met watergekoelde<br />

cilinderkop<br />

Slagvolume: 600 cc<br />

Aanhaalmoment:<br />

Cilinderkopbouten 30 + 3 Nm<br />

9815 1-1<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Technische gegevens<br />

REMKAMER<br />

Zie DIN symbool 14 op remschema’s<br />

Aanhaalmomenten<br />

Uitvoering<br />

Merk: Knorr BS 3500-II/15227 (type 24)<br />

BS 3450-II/14540 (type 22)<br />

2 moeren: 180 ± 20 Nm<br />

(gehele cilinder aan steun)<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 423 105 080 0<br />

423 105 081 0<br />

423 105 089 0<br />

423 105 092 0<br />

423 105 130 0<br />

1 bout aan de klemband: 10 +2/0 Nm<br />

(Druk moet minstens 6 bar zijn)<br />

2 moeren: 180 +30/0 Nm<br />

(gehele cilinder aan steun)<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 423 106 098 0<br />

423 106 086 0<br />

423 106 087 0<br />

423 106 098 0<br />

423 106 135 0<br />

423 106 136 0<br />

1 bout aan de klemband: 10 +2/0 Nm<br />

(Druk moet minstens 6 bar zijn)<br />

2 moeren: 180 +30/0 Nm<br />

(gehele cilinder aan steun)<br />

Bij uitvoeringen met een instelbare drukstang dient<br />

de afstand hart gaffelpen tot het montagevlak<br />

remkamer als volgt te worden ingesteld.<br />

WABCO 423 105 089 0: 50 mm<br />

423 105 092 0: 117 mm<br />

423 106 098 0: 85 mm<br />

1-2 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Technische gegevens<br />

VOETREMVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 16 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 461 317 009 0<br />

461 318 003 0<br />

461 318 009 0<br />

461 318 014 0<br />

461 318 601 0<br />

Drukverschil tussen kring 1 en kring 2<br />

(voorijling ∆p) is:<br />

type 461 317 009 0 0,15 - 0,4 bar<br />

461 318 003 0 0 - 0,2 bar<br />

461 318 009 0 0 - 0,2 bar<br />

461 318 014 0 0,15 - 0,4 bar<br />

461 318 601 0 0 - 0,2 bar<br />

Aansluitingen<br />

De kringverdeling is als volgt:<br />

Kring 1: achteras<br />

Kring 2: vooras<br />

Aansluiting 11 Voorraad kring 1<br />

Aansluiting 12 Voorraad kring 2<br />

Aansluiting 21 Remdruk kring 1<br />

Aansluiting 22 Remdruk kring 2<br />

Uitvoering met retarder<br />

Merk: WABCO 461 324 027 0<br />

461 324 031 0<br />

461 324 041 0<br />

Drukverschil tussen kring 1 en kring 2<br />

(voorijling ∆p) is:<br />

type 461 324 027 0 0 - 0,2 bar<br />

461 324 031 0 0 - 0,2 bar<br />

461 324 041 0 0,15 - 0,4 bar<br />

Aansluitingen<br />

De kringverdeling is als volgt:<br />

Kring 1: achteras<br />

Kring 2: vooras<br />

Aansluiting 11 Voorraad kring 1<br />

Aansluiting 12 Voorraad kring 2<br />

Aansluiting 13 Voorraad retarder<br />

Aansluiting 21 Remdruk kring 1<br />

Aansluiting 22 Remdruk Kring 2<br />

Aansluiting 23 Retarder uitgestuurde druk<br />

9815 1-3<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Technische gegevens<br />

STOPLICHTSCHAKELAAR<br />

Zie DIN symbool 18 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 441 024 007 0<br />

441 014 063 0<br />

De inschakeldruk bedraagt 0,5 - 0,7 bar.<br />

LAGEDRUK SCHAKELAAR<br />

Zie DIN symbool 19 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 441 014 025 0<br />

De uitschakeldruk bedraagt 5,3 - 6,7 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 441 014 063 0<br />

De uitschakeldruk bedraagt 0,5 - 0,7 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 441 014 067 0<br />

De uitschakeldruk bedraagt 5,4 - 6,2 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 441 024 007 0<br />

De uitschakeldruk bedraagt 0,5 - 0,7 bar<br />

DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 40 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO uitgaande druk P2<br />

475 009 021 0 1,2 bar<br />

475 009 022 0 2,0 bar<br />

475 009 026 0 3,0 bar<br />

475 010 008 0 3,0 bar<br />

475 010 322 0 4,2 bar<br />

475 015 300 0 0,0 - 2,0 bar<br />

475 015 400 0 2,0 - 4,5 bar<br />

1-4 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Technische gegevens<br />

VOLGWAGENSTUURVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 46 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 481 061 245<br />

Voorijling<br />

ingestuurde druk: 2,0 bar<br />

uitgestuurde druk: 2,5 bar<br />

voorijling: 0,5 bar<br />

VEERREMCILINDER<br />

Zie DIN symbool 49 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

merk: WABCO<br />

925 322 102 0 925 421 342 0<br />

925 322 112 0 925 421 346 0<br />

925 329 140 0 925 422 102 0<br />

925 329 021 0 925 422 112 0<br />

925 329 031 0 925 429 140 0<br />

925 420 007 0<br />

Aanhaalmomenten<br />

8 bevestigingsboutjes<br />

aan de omtrek: 20 Nm<br />

Klembout van klemband: 10 +2 Nm<br />

losbout (vastzetten): 30 Nm<br />

Druk moet minstens 5,1 bar zijn.)<br />

2 moeren: 180 +30 Nm<br />

(gehele cilinder aan steun)<br />

Bij de instelbare drukstang dient de afstand hart<br />

gaffelpen tot het montagevlak remkamer 64 mm te<br />

bedragen voor deze uitvoeringen.<br />

PARKEERREMVENTIEL<br />

MET DRUKBEGRENZING EN<br />

VOLGWAGENAANSLUITING<br />

Zie DIN symbool 50 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Met volgwagen aansluiting en controlestand<br />

Merk: WABCO 961 723 200 0<br />

Max. uitgestuurde druk<br />

in de rijstand: 6,8 - 7,5 bar<br />

9815 1-5<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Technische gegevens<br />

PARKEERREMVENTIEL MET<br />

DRUKBEGRENZING ZONDER<br />

VOLGWAGENAANSLUITING<br />

Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 961 723 025 0<br />

Max. uitgestuurde druk<br />

in de rijstand: 7,4 - 8,1 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 961 723 001 0<br />

961 723 032 0<br />

Max. uitgestuurde druk<br />

in de rijstand: 6,8 - 7,5 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 961 722 160 0<br />

Max. uitgestuurde druk<br />

in de rijstand: 5,9 - 6,6 bar<br />

VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO<br />

Type 934 702 380 0<br />

Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.7,0 -0,3 bar<br />

Openingsdruk kring 3 ca.7,0 -0,3 bar<br />

Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />

Type 934 702 381 0<br />

Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />

Openingsdruk kring 3 ca.6,5 -0,3 bar<br />

Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,0 bar<br />

Type 934 702 387 0<br />

Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />

Openingsdruk kring 3 ca.7,5 -0,3 bar<br />

Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,0 bar<br />

1-6 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Technische gegevens<br />

Uitvoering<br />

Merk: Knorr AE 4437-II/17189<br />

Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />

Openingsdruk kring 3 ca.7,3 -0,3 bar<br />

Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 481 062 207<br />

Openingsdruk kring 1-2-3 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />

Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 481 062 406<br />

Openingsdruk kring 1-2 en 4 ca.6,5 -0,3 bar<br />

Openingsdruk kring 3 ca.6,8 -0,3 bar<br />

Statische sluitdruk alle kringen ≥ 4,5 bar<br />

VEILIGHEIDSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 64 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Voss 0 268 874 200<br />

Openingsdruk: 16 +2 bar<br />

Aanhaalmoment: 70-75 Nm<br />

Uitvoering<br />

Merk: Voss 0 268 924 200<br />

Openingsdruk: 13 +2 bar<br />

Aanhaalmoment: 70-75 Nm<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 434 602 011 0<br />

Openingsdruk: 12 bar<br />

Aanhaalmoment: 70-75 Nm<br />

9815 1-7<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Technische gegevens<br />

LUCHTDROGER<br />

Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 484 460 127<br />

0 484 460 135<br />

0 484 460 170<br />

0 484 811 020<br />

0 484 811 055<br />

0 484 831 002<br />

0 484 831 045<br />

Uitschakeldruk: 9,8 ± 0,2 bar<br />

Toepassingsbereik: -30°C/+65°C<br />

Minimale lengte tussen<br />

compressor en luchtdroger: 6 meter<br />

Inschakeldruk: 8,4-9,4 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 484 811 009<br />

Uitschakeldruk: minimaal 8,5 bar<br />

Toepassingsbereik: -30°C/+65°C<br />

Minimale lengte tussen<br />

compressor en luchtdroger: 6 meter<br />

Inschakeldruk: maximaal 10 bar<br />

Uitvoering<br />

Merk: BENDIX AD-6<br />

Uitschakeldruk: 9,8±0,2 bar<br />

Toepassingsbereik: -40°C/ +110°C<br />

Minimale lengte tussen<br />

compressor en luchtdroger: 6 meter<br />

Inschakeldruk: 0,7+0,5/-0 bar<br />

AUTOMATISCHE REMSTELLER<br />

Uitvoering<br />

Merk: Haldex<br />

Basis remslag: 35 - 40 mm<br />

Terugdraaimoment<br />

stelbout: > 18 Nm<br />

1-8 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Technische gegevens<br />

REMANKERPLAAT<br />

AANHAALMOMENT VOORASSEN<br />

Diameter bevestigingsgat ∅14,1 mm<br />

Flensbout M14 12.9 180 ± 15 Nm<br />

Torxbout M14 12.9 170 Nm + 60°<br />

hoekverdraaiing *<br />

Diameter bevestigingsgat ∅14,5 mm<br />

Torxbout M14 12.9 170 Nm + 60°<br />

hoekverdraaiing *<br />

AANHAALMOMENT ACHTERASSEN<br />

Diameter bevestigingsgat ∅14,1 mm<br />

Flensbout M14 8.8 115 ± 8 Nm<br />

Torxbout M14 10.9 170 Nm + 60°<br />

hoekverdraaiing *<br />

Diameter bevestigingsgat ∅14,5 mm<br />

Torxbout M14 10.9 170 Nm + 60°<br />

hoekverdraaiing *<br />

*<br />

- Bij montage altijd nieuwe bouten gebruiken,<br />

tenzij een bijbehorende nieuwe moer met de<br />

hand over de gehele boutdraad gedraaid kan<br />

worden.<br />

- Eerst aanhaalmoment realiseren daarna<br />

hoekverdraaiing toepassen.<br />

- Altijd de opgeven hoek realiseren ondanks het<br />

eventueel vloeien van de bout.<br />

SOORTEN REMVOERINGEN<br />

TYPE OPMERKING<br />

JURID 570 Toegepast op LHD<br />

voertuigen<br />

JURID 570 Toegepast op RHD<br />

voertuigen<br />

Het draagbeeld van de remvoering kan verbeterd<br />

worden door de remvoering af te draaien op een<br />

diameter die maximaal 1 mm kleiner is dan de<br />

trommeldiameter.<br />

9815 1-9<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Technische gegevens<br />

REMTROMMELS<br />

Algemeen<br />

Een remtrommel mag toegepast worden tot de<br />

inwendige diameter de maximale waarde bereikt<br />

heeft, zoals die in de onderstaande tabel vermeld<br />

staat.<br />

Zodra deze diameter overschreden wordt, moet de<br />

remtrommel vervangen worden.<br />

Diameter rem Standaard diameter Maximaal in mm Maximale uitdraaimaat<br />

remtrommel in mm in mm<br />

16 1/2" 420 + 0.250 425 423<br />

15 1/2" 393.7 + 0.127 396.7 395.7<br />

De ovaliteit (trommelvervorming) van de remtrommel<br />

wordt gecontroleerd, of met de remtrommel op de<br />

naaf, of op een remmentestbank.<br />

1-10 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Technische gegevens<br />

SCHIJFREM RL-85<br />

Remsysteem<br />

Type: Volledig luchtdruk tweekringssysteem<br />

Bediening:<br />

Voetrem: Luchtdruk<br />

Schijfrem<br />

Type remklauw: Knorr SB 7000<br />

Afstelling: Automatisch<br />

Maximale slingering remschijf: 0,2 mm per zijde<br />

Dikte remschijf nieuw: 45 mm<br />

Minimum dikte remschijf na afdraaien: 41,5 mm<br />

Minimum dikte remschijf (afkeurmaat): 37 mm<br />

Diameter remschijf: 430 mm<br />

Minimum dikte remblokvoering: 2 mm<br />

Remcilinders<br />

Type: Wabco/Knorr-drukstangbediening type 22, 24,<br />

afhankelijk van voertuigspecificatie.<br />

Aanhaalmomenten<br />

Bevestigingsbouten remhouder aan fusee: 675 Nm<br />

Bevestigingsbouten remklauw: 279 - 310 Nm<br />

Bevestigingsbouten membraancilinder: 160 - 200 Nm<br />

Bevestigingsbouten remschijf aan voornaaf: 120 Nm<br />

Borgbout klemmoer: 32 Nm<br />

Bevestigingsbouten naafdeksel: 23 Nm<br />

Wielaanslagbouten: 390 Nm<br />

Smeermiddelen<br />

Specificaties<br />

Toepassing Gebruikstemperatuur<br />

°C<br />

Draadbussen<br />

kogelgewricht<br />

Geleidingshulzen<br />

Zeeptype Druppelpunt°C<br />

DIN 51804<br />

Penetratie in<br />

10 -1 mm<br />

DIN 51804<br />

Roertest °C Zwelling<br />

Vol %<br />

Fabrikant/type<br />

-40 tot +140 Lithium 185 265-295 -50 -5 tot +5 Füchs<br />

Renolit HLT2<br />

-50 tot +150 - >220 280-310 - - Klüber<br />

Syntheso GLEP1<br />

9815 1-11<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Technische gegevens<br />

SCHIJFREM 4K85<br />

Technische gegevens<br />

Remsysteem<br />

Type: Pneumatisch - hydraulisch<br />

Bediening:<br />

Voetrem: Luchtdruk<br />

Schijfremmen Hydraulisch bediend<br />

Schijfrem<br />

Type: 4K85<br />

Uitvoering: Vaste remklauw<br />

nastelling: Automatisch<br />

Speling remschijf: Max. 0,2 mm per zijde<br />

Dikte remschijf nieuw: 48 mm<br />

Min. dikte remschijf na afdraaien: 45 mm<br />

Min. dikte remschijf (afkeurmaat): 38 mm<br />

Diameter remschijf: 460 mm<br />

Min. dikte remblok remschijf voor: 2 mm<br />

Remcilinder<br />

Hydraulische hoofdremcilinder,<br />

pneumatisch bediend FTE H3-38721.0.2<br />

Bedieningscilinder Wabco type 30<br />

Aanhaalmomenten<br />

Bevestigingsbouten remhouder aan fusee: 196 - 216 Nm<br />

Verbindingsbouten remzadels: 440 Nm<br />

Bevestigingsbouten remklauw aan remhouder: 400 Nm<br />

Bevestigingsbouten remschijf: 400 Nm<br />

Smeermiddelen<br />

Remklauw ATE-remcilinderpasta of een gelijkwaardig<br />

produkt.<br />

Cilinderwand remzuiger, remzuiger, stofkap Siliconenvet<br />

Geleidepennen, centreerpen Plastilube 2<br />

1-12 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Speciaal gereedschap<br />

2. SPECIAAL GEREEDSCHAP<br />

2.1 SPECIAAL GEREEDSCHAP<br />

Benaming Toepassing DAF nummer<br />

Wabco testkoffer Controleren van diverse drukken 0535654<br />

Draadspindel veerremcilinder Demonteren van de WABCO F serie<br />

veerremcilinder 0535947<br />

Nippel montagetang Aanbrengen van nippels in de remleiding 0694829<br />

Klinkstempel Gereedschap voor het klinken van 1240000<br />

remvoeringen op de remschoen<br />

S-nokasbustrekker Gereedschap voor het verwijderen van 0694794<br />

de S-nokas lagerbussen<br />

Torx bit T70 - 5/8" Gereedschap voor Torx bouten 1240108<br />

en moeren<br />

Bithouder voor torx bit T70 - 5/8" Hulpstuk voor het gebruik van een 1240109<br />

torxbit op een schroefmachine<br />

Bithouder en torx bit T70 - 5/8" Zie torx bit en T70 - 5/8" en bithouder 1240112<br />

voor torx bit T70 - 5/8"<br />

Stempel lagerbussen en Gereedschap voor het aanbrengen van 1310421<br />

keerringen S-nokas de lagers en de keerringen van de<br />

S-nokas in het S-nokashuis<br />

Revisiegereedschap Gereedschap voor het reviseren van de 0484840<br />

veerremcilinder Wabco G serie veerremcilinder<br />

Adapter (i.c.m. 0484840) Gereedschap voor het reviseren van de 0484845<br />

Wabco G serie veerremcilinder<br />

9815 2-1<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Speciaal gereedschap<br />

2-2 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Algemeen<br />

3. ALGEMEEN<br />

3.1 AANDACHTSPUNTEN BIJ REMREVISIE<br />

Tijdens een remrevisie dienen vetgesmeerde<br />

wielagers schoongewassen en van nieuwe vet<br />

voorzien te worden.<br />

Zie voor verdere informatie onder groep 7 en 8.<br />

9815 3-1<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Algemeen<br />

3-2 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4. CONTROLE EN AFSTELLING<br />

4.1 COMPRESSOR<br />

Laat alle ketels even afblazen om te controleren of<br />

er water of olie in voorkomt. Als u tijdens het<br />

aftappen van de luchtketels constateert dat er een<br />

overmatige hoeveelheid olie in de luchtketels<br />

aanwezig is, controleer dan de conditie van de<br />

compressor en eventuele koolaanslag in de<br />

compressor (zie compressorleiding controleren).<br />

Capaciteitscontrole<br />

1. Breng de motor op bedrijfstemperatuur.<br />

2. Indien het een luchtgeveerd voertuig betreft<br />

dient het chassis op normale rijhoogte te<br />

staan.<br />

3. Zet de parkeerrem in de rijstand.<br />

4. Ontlucht het gehele remsysteem.<br />

5. De capaciteitscontrole houdt in dat een<br />

volledig leeg systeem binnen 5 minuten op<br />

bedrijfsdruk moet zijn waarbij het motortoerental<br />

gelijk is aan 0,6 x maximum<br />

motortoerental.<br />

9815 4-1<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

4.2 COMPRESSORLEIDING<br />

Controle doorstromingsweerstand<br />

compressorleiding<br />

Opmerking:<br />

Bij het meten van een te hoge waarde moet eerst<br />

het inwendige van het luchtdrogerhuis en de<br />

geluidsdemper van de ontluchting worden<br />

gereinigd.<br />

Hierna de controle nogmaals uitvoeren.<br />

1. Breng de motor op bedrijfstemperatuur.<br />

2. Breng het remsysteem op druk<br />

(drukregelaar moet uitschakelen).<br />

3. Sluit, indien gemonteerd, een manometer<br />

(meetbereik 0-16 bar) aan op de testaansluiting<br />

vóór de luchtdroger (zie remschema)<br />

of; verwijder, bij niet draaiende<br />

motor, het veiligheidsventiel uit de<br />

compressorleiding en breng op deze plaats<br />

een testnippel aan.<br />

4. Start de motor en laat deze draaien op het<br />

maximum motortoeretal.<br />

5. De manometer moet (bij uitgeschakelde<br />

drukregelaar) een lagere druk aangeven dan<br />

2 bar, indien de gemeten druk hoger is dan de<br />

aangegeven waarde moet de<br />

compressorleiding worden vernieuwd.<br />

Opmerking:<br />

bij een te hoge gemeten waarde is er een<br />

overmatige koolaanslag aanwezig in de<br />

compressorleiding, de oorzaak hiervan kan zijn<br />

een slechte conditie van de compressor<br />

(olieverbruik).<br />

6. Laat de motor draaien op stationair toerental.<br />

7. Blaas het remsysteem af totdat de inschakeldruk<br />

van de drukregelaar is bereikt en zet de<br />

motor af. De wijzer van de manometer mag<br />

nu niet snel teruglopen, controleer indien<br />

nodig het systeem op luchtlekkage schenk<br />

hierbij vooral aandacht aan de<br />

compressorleiding en compressor.<br />

8. Verwijder de manometer en breng indien<br />

verwijderd het veiligheidsventiel weer aan.<br />

4-2 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.3 TERUGSLAGVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 5 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Voss 0 233 314 249<br />

0 233 324 249<br />

0 233 124 200<br />

Bosch 0 500 100 006<br />

SCHÄFER 40 32 027 M<br />

WABCO 434 014 000<br />

Functiecontrole<br />

1. Sluit een manometer aan op de ingaande<br />

zijde.<br />

2. Breng druk op de uitgaande zijde. De<br />

manometer mag geen uitslag vertonen.<br />

9815 4-3<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

4.4 SNELLOSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 13 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 973 500 000 0<br />

Functiecontrole<br />

In de stand remmen, moet de membraan bij een<br />

druk van 20 kPa op aansluiting 1 de ontluchting 3<br />

afgesloten hebben.<br />

4-4 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.5 VOETREMVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 16 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 461 317 009 0<br />

461 318 003 0<br />

461 318 014 0<br />

461 318 601 0<br />

met retarder bediening<br />

461 318 009 0<br />

461 324 027 0<br />

461 324 031 0<br />

461 324 041 0<br />

Functiecontrole<br />

1. Sluit een manometer op een remkamer van<br />

de vooras aan (vóór het leeg/last ventiel,<br />

indien aanwezig).<br />

2. Sluit een manometer aan op een remkamer<br />

van de achteras (vóór het leeg/last ventiel,<br />

indien aanwezig).<br />

3. Sluit een manometer aan op de uitgang van<br />

de retarderaansturing bij een voetremventiel<br />

met retarderbediening.<br />

4. Breng het systeem op druk.<br />

5. Trap het rempedaal enkele malen, afwisselend<br />

snel en langzaam, tot de aanslag in.<br />

Controleer of beide meteraanwijzingen parallel<br />

oplopen (afwijking maximaal 0,3 bar).<br />

6. Bij geleidelijk intrappen van het rempedaal<br />

mogen er in beide kringen geen grotere<br />

druksprongen dan 0,3 bar optreden.<br />

7. Wanneer het voetremventiel geheel wordt<br />

ingetrapt dienen beide manometers de keteldruk<br />

aan te geven.<br />

8. De manometer op de retarderaansluiting moet<br />

bij ingetrapt voetremventiel 3,0 +0,2 bar aan te<br />

geven.<br />

9. Bij niet ingetrapt rempedaal mogen beide<br />

meters geen druk aangeven.<br />

9815 4-5<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Afstellen van het rempedaal<br />

Controleer of het rempedaal volledig kan worden<br />

ingetrapt. Hierbij mag het pedaal niet aanliggen<br />

tegen de vloermat. Dit is vooral belangrijk in het<br />

geval kring 1 zou uitvallen. Er is dan meer pedaalslag<br />

nodig om de volle druk van kring 2 te kunnen<br />

uitsturen. Stel de aanslagbout zodanig af, dat er<br />

een voelbare speling tussen bout en pedaal is.<br />

4-6 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.6 ANTI-OPTEL RELAISVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 32 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 973 011 200 0<br />

Functiecontrole (zie ook grafiek)<br />

Controleren relaiswerking<br />

1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />

2. Sluit een manometer met behulp van een Tstuk<br />

aan op aansluitpunt 42 van het anti-optel<br />

relaisventiel, en een manometer op aansluitpunt<br />

12 van de veerremcilinder.<br />

3. Bedien het voetremventiel en controleer de<br />

gereduceerde uitgestuurde druk afkomstig<br />

van het anti-optel relaisventiel naar aansluitpunt<br />

12 van de veerremcilinder.<br />

(Zie grafiek).<br />

Controleren van de anti-optel functie<br />

1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />

2. Sluit een manometer aan op de proefaansluiting<br />

van aansluitpunten 11 en 12 van<br />

de veerremcilinder.<br />

3. Zet het hulp- parkeerremventiel in de parkeerstand.<br />

4. Trap het voetrempedaal langzaam in, beide<br />

manometers moeten gelijkmatig oplopen.<br />

(Zie grafiek P41 ≤ 42).<br />

9815 4-7<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

4.7 RELAISVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 33 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Robert Bosch 0 481 026 021<br />

Robert Bosch 0 481 026 022<br />

Robert Bosch 0 481 400 037<br />

Functiecontrole (zie ook grafiek)<br />

1. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 2<br />

van het relaisventiel.<br />

2. Sluit een manometer aan op aansluiting 4 van<br />

het relaisventiel.<br />

3. Breng het systeem op druk.<br />

4. Bedien, afhankelijk van de plaats van het<br />

relaisventiel in het remsysteem, langzaam de<br />

bedrijfsrem of parkeerrem.<br />

5. De druk in beide manometers moet nu gelijkmatig<br />

oplopen. Hierbij mag de manometer<br />

aangesloten op aansluitpunt 2 niet sprongsgewijs<br />

oplopen. Beide meters dienen ongeveer<br />

dezelfde waarde aan te geven.<br />

4-8 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.8 DRUKBEGRENZINGSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 40 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 475 009 021 0<br />

475 009 022 0<br />

475 009 026 0<br />

475 010 008 0<br />

475 010 322 0<br />

475 015 300 0<br />

475 015 400 0<br />

Functiecontrole<br />

1. Plaats een manometer op aansluiting 2.<br />

2. Verhoog en verlaag de druk op aansluiting 1<br />

maar blijf onder de begrenzingsdruk; de<br />

manometeraanwijzing moet onmiddellijk mee<br />

stijgen en zakken.<br />

3. Verhoog de druk op aansluiting 1 tot boven de<br />

opgegeven begrenzingsdruk: de manometer<br />

moet de begrenzingsdruk aangeven. Indien<br />

nodig stel deze druk dan in m.b.v. de stelbout.<br />

9815 4-9<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

4.9 VOLGWAGENSTUURVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 46 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 481 051 245<br />

Functiecontrole (zie ook grafiek)<br />

Zorg voor voldoende systeemdruk, systeemdruk<br />

gedurende de gehele meting ≥ 8 bar.<br />

Controleer of er lucht ontsnapt via de ontluchting.<br />

Trap op de rem en controleer weer op lekkage.<br />

1. Maak de leiding van aansluiting 42 los en plug<br />

deze leiding af.<br />

2. Sluit manometers aan op aansluitingen 41, 43<br />

en 22.<br />

3. Bedien de parkeerrem enkele malen maximaal<br />

(tegen de blokkeernok). De manometer<br />

op aansluiting 22 zal hierbij druk aangeven,<br />

terwijl de manometer op aansluiting 43 terugvalt<br />

naar 0 bar.<br />

4. Bedien het parkeerremventiel vanuit rijstand<br />

zodanig dat de manometer op aansluiting 43<br />

een druk aangeeft van 7,1 - 6,6 bar. De<br />

manometer op aansluiting 22 moet druk<br />

aangeven.<br />

5. Zet het parkeerremventiel in de noodremstand.<br />

De manometer op aansluiting 43 geeft<br />

geen druk aan, de manometer op aansluiting<br />

22 geeft een waarde aan tussen 7,2 - 7,8 bar.<br />

6. Bedien het parkeerremventiel vanuit de<br />

noodremstand zodanig dat de manometer op<br />

aansluiting 43 0,5 bar aangeeft. De<br />

manometer op aansluiting 22 moet in druk<br />

afvallen.<br />

Het ontluchten van de klep moet duidelijk<br />

hoorbaar zijn.<br />

7. Laat de druk van de manometer op aansluiting<br />

43 oplopen tot 7,1 - 7,7 bar.<br />

0 1 2 3 4 5 6 7 8<br />

P41/42 (bar)<br />

4-10 9815<br />

P22 (bar)<br />

7,5<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

2.5 0.1 +<br />

0.25 +0.15<br />

B<br />

A<br />

01739B


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

Manometer op aansluiting 22 mag geen druk<br />

aangeven.<br />

8. Zet het parkeerremventiel in de rijstand.<br />

9. Bedien het rempedaal enkele malen. De<br />

manometer op aansluiting 22 zal hierbij druk<br />

aangeven.<br />

10. Bedien vervolgens het rempedaal zodat de<br />

manometer op aansluiting 41 0,3 bar aangeeft.<br />

Manometer op aansluiting 22 moet druk<br />

aangeven.<br />

11. Controleer de voorijling bij een uitslag van 2,0<br />

bar op de manometer op aansluiting 41.<br />

Manometer op aansluiting 22 moet 2,1 bar<br />

aangeven.<br />

12. Trap het rempedaal langzaam in, manometer<br />

op aansluiting 22 mag geen grotere druksprongen<br />

dan 0,3 bar vertonen.<br />

Verklaring grafiek<br />

A karakteristiek bij uitval kring 1<br />

B karakteristiek bij intacte kring 1 en kring 2, of<br />

bij uitval van kring 2<br />

Instellen voorijling (zie ook grafiek)<br />

De drukverhouding tussen voorwagen en volgwagen<br />

is 10:8 (10 bar systeem voor voorwagen en<br />

8 bar systeem voor volgwagen). Dit betekent dat<br />

als er geen voorijling wordt toegepast dat bij een<br />

ingestuurde druk op aansluitpunt 41 van 3 bar de<br />

uitgestuurde druk op aansluitpunt 2 gelijk is aan<br />

(3x8): 10 = 2,4 bar.<br />

Indien nu een voorijling wordt toegepast van 0,5<br />

bar moet de uitgestuurde druk op aansluitpunt 2<br />

zijn: 2,4 + 0,5 = 2,9 bar.<br />

Sluit een manometer 1 aan op het meetpunt 11 bij<br />

de veerremcilinder en een manometer 2 op de<br />

commandokoppelingskop. Trap op de rem totdat<br />

de ingestuurde druk (manometer 1) 3 bar is.<br />

Manometer 2 moet nu 2,9 bar aangeven. Dit komt<br />

overeen met 0,5 bar voorijling.<br />

Indien de remprestatie van de (in goede staat<br />

verkerende) volgwagen minder is dan van het<br />

voertuig, kan de voorijling met enige tienden bar<br />

verhoogd worden (voorijling moet liggen tussen<br />

0,4 en 0,6 bar).<br />

0 1 2 3 4 5 6 7 8<br />

P43 (bar)<br />

9815 4-11<br />

P22 (bar)<br />

7,5<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

P (41)<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

1<br />

P11/12 = 8 bar<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

01740B<br />

P (2) W603076<br />

8<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Verwijder de seegerring aan de onderzijde en<br />

neem de ontluchtingsklep weg.<br />

Draai stelschroef (9) met een schroevedraaier:<br />

- linksom wanneer de uitgestuurde druk op<br />

aansluiting 22 lager afgesteld dient te worden;<br />

- rechtsom wanneer de uitgestuurde druk op<br />

aansluiting 22 hoger afgesteld dient te worden.<br />

Meet de voorijling opnieuw. Herhaal deze handelingen<br />

tot de gewenste voorijling bereikt is.<br />

Monteer de onluchtingklep weer.<br />

Opmerking:<br />

Bij metingen moet de opgegeven druk waarbij<br />

gemeten wordt altijd opgebouwd worden. Als<br />

die druk gepasseerd wordt, ontlucht dan weer<br />

voldoende ver en bouw de druk weer op.<br />

4-12 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.10 PARKEERREMVENTIEL<br />

Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing en<br />

volgwagenaansturing<br />

Zie DIN symbool 50 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Met volgwagenaansluiting en controlestand<br />

Merk: Wabco 961 723 200<br />

Toepassing<br />

Bij voertuigen met volgwagenaansluiting<br />

9815 4-13<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Functiecontrole (zie ook grafiek)<br />

1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />

2. Sluit twee manometers met behulp van Tstukken<br />

aan op aansluitpunt 43 van het<br />

volwagen stuurventiel, en op aansluitpunt 12<br />

van een veerremcilinder.<br />

Controleren rijpositie<br />

3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />

beide manometers moeten nu een druk<br />

aangeven van circa 6,8 + 0,7 bar. (Dit is de<br />

begrensde druk van het hulpparkeerremventiel).<br />

Controleren hulprem<br />

4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />

in de richting van de parkeerstand. De beide<br />

manometers moeten nu geleidelijk afvallen<br />

naar 0 bar, (met uitzondering van de eerste<br />

10° hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />

Controleren parkeerpositie<br />

5. In de parkeerpositie moeten de beide<br />

manometers 0 bar aangeven.<br />

Controleren testpositie<br />

6. Zet het hulp-parkeerremventiel in de parkeerstand,<br />

druk de hendel in en beweeg deze<br />

naar de testpositie. De manometer op<br />

aansluitpunt 43 van het volgwagen stuurventiel<br />

moet nu de systeemdruk aangeven.<br />

De manometer op aansluitpunt 12 van de<br />

veerremcilinder moet 0 bar aangeven.<br />

4-14 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing<br />

zonder volgwagenaansturing<br />

Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 961 723 001 0<br />

Toepassing<br />

Bij voertuigen zonder volgwagenaansluiting<br />

Functiecontrole (zie grafiek)<br />

1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />

2. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 12<br />

van een veerremcilinder.<br />

Controleren rijpositie<br />

3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />

de manometer moet nu een druk aangeven<br />

van circa 6,8 + 0,7 bar. (Dit is de begrensde<br />

druk van het hulp-parkeerremventiel).<br />

Controleren hulprem<br />

4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />

in de richting van de parkeerstand. De<br />

manometer moet nu geleidelijk afvallen naar 0<br />

bar, (met uitzondering van de eerste 10°<br />

hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />

Controleren parkeerpositie<br />

5. In de parkeerpositie moet de manometer 0<br />

bar aangeven.<br />

9815 4-15<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing<br />

zonder volgwagenaansturing<br />

Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 961 723 025 0<br />

Toepassing<br />

Bij voertuigen zonder volgwagenaansluiting<br />

Functiecontrole (zie grafiek)<br />

1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />

2. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 12<br />

van een veerremcilinder.<br />

Controleren rijpositie<br />

3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />

de manometer moet nu een druk aangeven<br />

van circa 7,4 + 0,7 bar. (Dit is de begrensde<br />

druk van het hulp-parkeerremventiel).<br />

Controleren hulprem<br />

4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />

in de richting van de parkeerstand. De<br />

manometer moet nu geleidelijk afvallen naar 0<br />

bar, (met uitzondering van de eerste 10°<br />

hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />

Controleren parkeerpositie<br />

5. In de parkeerpositie moet de manometer 0<br />

bar aangeven.<br />

4-16 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing<br />

zonder volgwagenaansturing<br />

Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 961 723 032 0<br />

Toepassing<br />

Bij voertuigen zonder volgwagenaansluiting<br />

Functiecontrole (zie grafiek)<br />

1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />

2. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 12<br />

van een veerremcilinder.<br />

Controleren rijpositie<br />

3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />

de manometer moet nu een druk aangeven<br />

van circa 6,8 + 0,7 bar. (Dit is de begrensde<br />

druk van het hulp-parkeerremventiel).<br />

Controleren hulprem<br />

4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />

in de richting van de parkeerstand. De<br />

manometer moet nu geleidelijk afvallen naar 0<br />

bar, (met uitzondering van de eerste ± 10°<br />

hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />

Controleren parkeerpositie<br />

5. In de parkeerpositie moet de manometer 0<br />

bar aangeven.<br />

9815 4-17<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Hulp/parkeerremventiel met drukbegrenzing<br />

zonder volgwagenaansturing<br />

Zie DIN symbool 51 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Wabco 961 722 160 0<br />

Toepassing<br />

Bij voertuigen zonder volgwagenaansluiting<br />

Functiecontrole (zie grafiek)<br />

1. Zorg voor voldoende systeemdruk.<br />

2. Sluit een manometer aan op aansluitpunt 12<br />

van een veerremcilinder.<br />

Controleren rijpositie<br />

3. Zet het hulp-parkeerremventiel in de rijpositie,<br />

de manometer moet nu een druk aangeven<br />

van circa 5,9 + 0,7 bar. (Dit is de begrensde<br />

druk van het hulp-parkeerremventiel).<br />

Controleren hulprem<br />

4. Beweeg het hulp-parkeerremventiel langzaam<br />

in de richting van de parkeerstand. De<br />

manometer moet nu geleidelijk afvallen naar 0<br />

bar, (met uitzondering van de eerste 12°<br />

hoekverdraaiing, zie grafiek).<br />

Controleren parkeerpositie<br />

5. In de parkeerpositie moet de manometer 0<br />

bar aangeven.<br />

4-18 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.11 VIERKRINGS BEVEILIGINGSVENTIEL<br />

Zie DIN symbool 63 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Knorr AE 4437-ll/17189<br />

Functiecontrole kring 1,2 en 4<br />

1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />

2. Sluit manometers aan op de kringen 2 en 4.<br />

3. Maak kring 1 van de bedrijfsremkring defect<br />

(leiding los aan vierkrings beveiligingsventiel).<br />

4. Breng de andere kringen op druk m.b.v. de<br />

compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />

min).<br />

5. De druk in de intact zijnde kringen moet nu<br />

oplopen tot minstens 6,5 bar (af te lezen op<br />

de manometers.<br />

6. Zet de motor af. De druk in de intact zijnde<br />

kringen mag niet onder de aangegeven<br />

sluitdruk zakken (zie technische gegevens).<br />

Controleer de andere kringen op dezelfde wijze.<br />

Functiecontrole kring 3<br />

1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />

2. Sluit manometers aan op de kringen 1 en 3.<br />

3. Breng de kringen op druk m.b.v. de<br />

compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />

min).<br />

4. Bij een druk van circa 7,5 bar in kring 1, moet<br />

de manometer op kring 3 beginnen op te<br />

lopen.<br />

5. Zet de motor af en blaas een kring af. De druk<br />

in kring 3 mag niet onder de aangegeven<br />

sluitdruk zakken, (zie technische gegevens).<br />

9815 4-19<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Uitvoering<br />

Merk: WABCO 934 702 380 0<br />

934 702 381 0<br />

934 702 387 0<br />

- Openingsdruk kring 1-2 en 4<br />

934 702 380 0 ca. 7,0 -0,3 bar<br />

934 702 381 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />

934 702 387 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />

- Openingsdruk kring 3<br />

934 702 380 0 ca. 7,0 -0,3 bar<br />

934 702 381 0 ca. 6,5 -0,3 bar<br />

934 702 387 0 ca. 7,5 -0,3 bar<br />

Functiecontrole kring 1,2 en 4<br />

1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />

2. Sluit manometers aan op de kringen 2 en 4.<br />

3. Maak kring 1 van de bedrijfsremkring defect<br />

(leiding los aan vierkrings beveiligingsventiel).<br />

4. Breng de andere kringen op druk m.b.v. de<br />

compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />

min).<br />

5. De druk in de intact zijnde kringen moet nu<br />

oplopen tot minstens 6,5 of 7,0 bar (af te<br />

lezen op de manometers.<br />

6. Zet de motor af. De druk in de intact zijnde<br />

kringen mag niet onder de aangegeven<br />

sluitdruk zakken (zie technische gegevens).<br />

Controleer de andere kringen op dezelfde wijze.<br />

Functiecontrole kring 3<br />

1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />

2. Sluit manometers aan op de kringen 1 en 3.<br />

3. Breng de kringen op druk m.b.v. de<br />

compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />

min).<br />

4. Bij een druk van circa 7,5 bar in kring 1, moet<br />

de manometer op kring 3 beginnen op te<br />

lopen.<br />

5. Zet de motor af en blaas een kring af. De druk<br />

in kring 3 mag niet onder de aangegeven<br />

sluitdruk zakken, (zie technische gegevens).<br />

4-20 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 481 062 207<br />

Bosch 0 481 062 406<br />

Functiecontrole kring 1,2 en 4<br />

1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />

2. Sluit manometers aan op de kringen 2 en 4.<br />

3. Maak kring 1 van de bedrijfsremkring defect<br />

(leiding los aan vierkrings beveiligingsventiel).<br />

4. Breng de andere kringen op druk m.b.v. de<br />

compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />

min).<br />

5. De druk in de intact zijnde kringen moet nu<br />

oplopen tot minstens 6,5 bar (af te lezen op<br />

de manometers.<br />

6. Zet de motor af. De druk in de intact zijnde<br />

kringen mag niet onder de aangegeven<br />

sluitdruk zakken (zie technische gegevens).<br />

Controleer de andere kringen op dezelfde wijze.<br />

Functiecontrole kring 3<br />

1. Laat de druk in het systeem zakken tot 0 bar.<br />

2. Sluit manometers aan op de kringen 1 en 3.<br />

3. Breng de kringen op druk m.b.v. de<br />

compressor (motortoerental ± 1000 omw/<br />

min).<br />

4. Bij een druk van circa 6,7 (Bosch 0 481 062<br />

207) en 7,0 (Bosch 0 481 062 406) bar in<br />

kring 1, moet de manometer op kring 3<br />

beginnen op te lopen.<br />

5. Zet de motor af en blaas een kring af. De druk<br />

in kring 3 mag niet onder de aangegeven<br />

sluitdruk zakken, (zie technische gegevens).<br />

9815 4-21<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

4.12 LUCHTDROGER<br />

Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bosch 0 484 460 127<br />

0 484 460 135<br />

0 484 460 170<br />

0 484 811 009<br />

0 484 811 020<br />

0 484 811 055<br />

0 484 831 002<br />

0 484 831 045<br />

Afstelling uitschakeldruk (9,8 ± 0,2 bar)<br />

1. Stel de uitschakeldruk in met stelbout (7).<br />

Regeneratie-werking van luchtdroger<br />

controleren<br />

1. Breng het luchtdrukremsysteem op druk<br />

(drukregelaar moet uitschakelen).<br />

2. Zet de motor af.<br />

3. Via de ontluchtingsopening van de luchtdroger<br />

moet de regeneratie-lucht gedurende<br />

enige tijd ontwijken.<br />

4-22 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

Bendix luchtdroger<br />

Zie DIN symbool 66 op remschema’s<br />

Uitvoering<br />

Merk: Bendix AD6<br />

Kenmerk<br />

Luchtdroger met ingebouwde drukregelaar.<br />

Afstellen uitschakeldruk<br />

De uitschakeldruk kan worden bijgesteld door<br />

middel van de instelschroef in huis 9 te verdraaien.<br />

Hiervoor is het noodzakelijk eerst de<br />

beschermdop te verwijderen. Het verdraaien van<br />

de instelschroef dient te gebeuren met een veertang.<br />

Regeneratie-werking van luchtdroger<br />

controleren<br />

1. Breng het luchtdrukremsysteem op druk<br />

(drukregelaar moet uitschakelen).<br />

2. Zet de motor af.<br />

3. Via de ontluchtingsopening van de luchtdroger<br />

moet de regeneratie-lucht gedurende<br />

enige tijd ontwijken.<br />

9815 4-23<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

4.13 AUTOMATISCHE REMSTELLER<br />

Uitvoering<br />

Merk: Haldex<br />

Functiecontrole<br />

Bij een te grote speling tussen remtrommel en<br />

remvoering wordt de remhefboom automatisch<br />

bijgesteld. Hierdoor wordt de speling tussen<br />

remvoering en remtrommel automatisch gecorrigeerd.<br />

1. Meet de basisafstelling L1<br />

2. Meet de positie als de remmen zijn aangezet,<br />

L2 (minimale remdruk 6 bar)<br />

3. Bereken de remslag L3.<br />

L3 = L2 - L1 (L3 = 35-40 mm)<br />

4. Indien de remslag wezenlijk afwijkt van de<br />

opgegeven waarde, ga dan als volgt te werk:<br />

- Controleer of de stuurplaat (1 ) geborgd is ten<br />

opzichte van de fixeerpuntsteun.<br />

- Is dit niet het geval druk dan de stuurplaat in<br />

de aangegeven richting (zie pijl) tot aan de<br />

(inwendige) aanslag en zet de stuurplaat<br />

d.m.v. de fixeerpuntsteun en boutje M.8 in<br />

deze positie vast.<br />

- Controleer met behulp van een momentsleutel<br />

de inwendige slip.<br />

- U gaat hierbij als volgt te werk:<br />

1. Zorg voor voldoende luchtdruk in de ketels<br />

(min.6,5 bar).<br />

2. Zet het voertuig van de parkeerrem.<br />

3. Plaats een momentsleutel met 12 mm dop op<br />

het stelzeskant en draai deze linksom (tegen<br />

de klok).<br />

4. Wordt een draaimoment van 18 Nm niet<br />

bereikt, maar gaat de wormas al bij een<br />

lagere waarde draaien, dan moet de remsteller<br />

worden vernieuwd.<br />

4-24 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.14 REMTROMMELS<br />

Bij nieuwe voertuigen moet i.v.m. het preserveren<br />

de remtrommels met een schoonmaakmiddel<br />

worden schoongemaakt.<br />

De remtrommels moeten worden gelicht met<br />

hijsgereedschap. Er bestaat namelijk gevaar voor<br />

knellen.<br />

Wees met nieuwe remtrommels en remvoeringen<br />

altijd voorzichtig met remmen.<br />

Een remtrommel die thermisch overbelast wordt<br />

vertoont warmtescheuren. Deze warmtescheuren<br />

worden bij een langere looptijd groter en dieper.<br />

Warmtespanningen geven dus een snelle toename<br />

van scheuren.<br />

De oorzaken hiervan kunnen zijn:<br />

- slechte remkrachtverdeling<br />

- vastzittende remmen.<br />

- klemmende remassen of remcilinders.<br />

- te weinig speling tussen remvoering en<br />

trommel in geval van nieuwe voering.<br />

- continu aanliggen van de bedrijfsrem tijdens<br />

het rijden.<br />

Scheuren zijn toelaatbaar tot een breedte van ca.<br />

0,7 mm en een lengte van 50 mm. Deze moeten<br />

bij het uitdraaien van de trommel verwijderd<br />

kunnen worden. Als bij het uitdraaien van zulke<br />

remtrommels de scheuren niet volledig verwijderd<br />

kunnen worden, dient met een snellere voeringslijtage<br />

rekening te worden gehouden. Bij opnieuw<br />

optredende thermische belasting komen de<br />

randen van de scheuren opnieuw omhoog en slijt<br />

de voering door afschaving voortijdig.<br />

Remtrommels die scheuren hebben die breder<br />

zijn dan 0,7 mm en langer dan 50 mm zijn<br />

mogen niet opnieuw worden gebruikt.<br />

9815 4-25<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Een remtrommel kan ook brandplekken vertonen<br />

en plaatselijke verhardingen die eveneens door<br />

hoge temperaturen veroorzaakt zijn.<br />

Deze brandplekken waarin de materiaalstructuur<br />

van de trommel zich wijzigt, moeten door<br />

uitdraaien en slijpen verwijderd worden.<br />

Als dit niet lukt, dan zal het remmen in ieder geval<br />

met trillingen gepaard gaan. De remvoering zal op<br />

plekken overeenkomstig altijd het eerst slijtagegroeven<br />

met een zekere ruwheid gaan vertonen.<br />

Een remtrommel mag toegepast worden tot de<br />

inwendige diameter de maximale waarde bereikt<br />

heeft.<br />

Zodra de inwendige diameter overschreden wordt,<br />

moet de remtrommel vervangen worden.<br />

Voor afmetingen en uitdraaitoleranties zie<br />

Technische gegevens.<br />

Uitdraaien van remtrommels<br />

Als de draaibeitel grote en diepe harde plekken<br />

raakt, let dan op voor knarsende geluiden.<br />

Als dit knarsende geluid wordt gehoord moet de<br />

remtrommel worden geslepen om een zuiver rond<br />

slijtvlak te verkrijgen. Indien de remtrommel<br />

uitgedraaid is, neem dan overmaat remvoering en<br />

draai deze af.<br />

4-26 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.15 REMVOERINGEN<br />

Bij gedeelde remvoering zijn de woorden<br />

“remnokzijde” en “draaipuntzijde” op de zijkant van<br />

de voering aangebracht.<br />

De remvoering met de benaming “remnokzijde”<br />

moet aan de remnok worden bevestigd.<br />

De remvoering met de benaming “draaipuntzijde”<br />

moet aan het draaipunt worden bevestigd.<br />

Voor de soorten remvoeringen, (zie Technische<br />

gegevens) .<br />

Monteer op een voertuig altijd dezelfde type<br />

remvoeringen.<br />

- Als de remmen worden aangesproken wordt<br />

de bewegingsenergie omgezet in warmte.<br />

- De temperaturen op de remvoering kunnen<br />

zeer hoog oplopen.<br />

- Een remvoering moet effectief werken in een<br />

zeer breed temperatuurgebied, wat betekent<br />

dat de wrijvingscoefficiënt onafhankelijk moet<br />

zijn, zover mogelijk van de temperatuur.<br />

- De remvoering moet tevens een lange levensduur<br />

hebben.<br />

- De remvoering moet ongevoelig zijn voor het<br />

weer en indien mogelijk zo weinig mogelijk<br />

geluid veroorzaken.<br />

- Sterke warmte-ontwikkeling kan bepaalde<br />

wijzigingen meebrengen in het slijtvlak van de<br />

remtrommel.<br />

Aspecten om de remvoering (inclusief remschoen)<br />

te controleren.<br />

- remprestaties na inlopen.<br />

- glazuren.<br />

- vochtopname (olie-opname).<br />

- voeringslijtage.<br />

- hittescheuren.<br />

- corrosie<br />

- zwel<br />

Corrosie<br />

Remschoenen die tengevolge van te sterke<br />

veroudering en door inwerking van vocht op het<br />

montagevlak van de voering kunnen een sterke<br />

corrosie vertonen.<br />

9815 4-27<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Onjuist aanlegvlak<br />

Het oppervlak is niet vlak meer. De voering heeft<br />

aan de randen van de nageluitsparing geen goed<br />

oplegvlak meer en scheurt bij het klinken in. De<br />

voering kan losraken van de schoen en omhoog<br />

komen. Daardoor wordt de speling tussen voering<br />

en trommel verminderd of verdwijnt helemaal.<br />

Zonder dat er geremd wordt, stijgt toch de temperatuur<br />

van de rem en hierdoor kunnen warmtescheuren<br />

in het loopvlak van de trommel optreden.<br />

Draagbeeld<br />

Bij het afdraaien van de remvoering draagt de<br />

remvoering op de straal van de trommel met het<br />

gehele remoppervlak. Met een dergelijk draagbeeld<br />

worden vanaf het begin de best mogelijke<br />

remprestaties verkregen. Het afdraaien kan<br />

gebeuren met een remprofessor of met een<br />

speciale dummyremplaat op een speciale draaibank.<br />

Het draagbeeld wordt verbeterd door de<br />

remvoering af te draaien op een diameter die<br />

max. 1,0 mm kleiner is dan de trommeldiameter.<br />

Dus bij een trommelmaat van 420 mm de remvoering<br />

afdraaien op max. 419 mm.<br />

Wielrem met aangepaste voeringdiameter (zie<br />

afbeelding)<br />

4-28 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

De voering zal eerst in het midden van de lengte<br />

gaan dragen, waarna van daaruit het draagbeeld<br />

wordt uitgebreid naar de uiteinden toe. Hierdoor<br />

wordt een (te) grote zelfbekrachtiging tijdens de<br />

inloopfase voorkomen. Bij het afdraaien moet niet<br />

teveel voeringmateriaal in een keer worden<br />

weggenomen.<br />

De beitel zal dan buigen en de neiging hebben de<br />

oplopende remschoen op te lichten van de S-nok.<br />

Het draagbeeld zal aanvankelijk niet optimaal zijn.<br />

Het is niet nodig het gehele oppervlak “schoon” te<br />

draaien. Voldoende is als 75 % door de beitel<br />

geraakt is.<br />

9815 4-29<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Een wielrem met een voering welke niet geheel<br />

draagt<br />

De uiteinden van de remvoering liggen nog vrij.<br />

Hierdoor wordt het kleinere remvoeringsoppervlak<br />

bij onveranderde aandrukkracht aanmerkelijk<br />

zwaarder belast. Als gevolg daarvan treedt een<br />

grote samenpersing van de voering op, een<br />

sterker optreden van de temperatuur en een<br />

hogere slijtage tot het moment dat de voering<br />

uiteindelijk volledig draagt. Het is in ieder geval<br />

aan te bevelen indien bij uitgedraaide remtrommels<br />

nieuwe remvoering wordt aangebracht,<br />

de remvoering in gemonteerde stand af te draaien<br />

op de straal van de remtrommel.<br />

Glazuren van remvoeringen<br />

Glazuren is het langzaam slechter worden van de<br />

wrijving van de remvoering. Dit komt ten gevolge<br />

van zeer lichte remmingen. Beoordeling van het<br />

remoppervlak is zeer moeilijk. Bij moderne voeringen<br />

komt dit nauwelijks nog voor. Op het slijtvlak<br />

van de voering worden materiaaldeeltjes verzameld<br />

met een smerende werking. Deze deeltjes<br />

worden meestal verwijderd door een paar keer<br />

krachtig te remmen of de voering af te draaien.<br />

Op deze manier wordt er een nieuw slijtvlak<br />

gemaakt.<br />

De stabiliteit van de wrijvingscoefficient varieert<br />

erg veel, afhankelijk van de kwaliteit van de<br />

voering.<br />

Daarom is het belangrijk dat er altijd orginele<br />

voeringen worden toegepast.<br />

4-30 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

Remvoeringdikte controleren<br />

Draag altijd beschermende kleding,<br />

een gezichtsmasker en een<br />

veiligheidsbril.<br />

Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />

NIET in en blaas<br />

dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />

voor aanvang van de werkzaamheden<br />

met de daarvoor geschikte<br />

apparatuur, volg hierbij de instructies<br />

van de fabrikant op. Verwijder<br />

stof met behulp van een vochtige<br />

doek of een stofzuiger en voer alle<br />

gebruikte, nog vochtige doeken af<br />

volgens de daarvoor geldende<br />

wettelijke bepalingen.<br />

Indien het gebruik van reinigingsmiddelen<br />

nodig is, dienen de<br />

daarvoor geschikte onderhoudsprodukten<br />

te worden gebruikt<br />

of brandspiritus.<br />

1. Leg blokken voor en achter de achterwielen.<br />

2. Breng het luchtdruksysteem op druk (drukregelaar<br />

moet uitschakelen) en zorg ervoor<br />

dat het voertuig niet op de parkeerrem staat.<br />

3. Controleer de dikte van de remvoering via de<br />

opening in de stofplaat.<br />

4. De remvoering moet worden vernieuwd als de<br />

remvoering is versleten tot aan de slijtageindicator,<br />

welke is aangebracht op de remvoering.<br />

Opmerking:<br />

Wanneer u twijfelt over de slijtage van de<br />

remvoering, stel dan de remmen terug en verwijder<br />

de stofplaat.<br />

Men dient de remvoering te vervangen wanneer<br />

deze tot op ca. 1 mm boven de nagelkop of verder<br />

is versleten.<br />

9815 4-31<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

4.16 SCHIJFREM RL-85<br />

VEILIGHEIDSINSTRUCTIES<br />

Alvorens er werkzaamheden aan de remmen<br />

worden uitgevoerd, moeten de volgende<br />

voorzorgsmaatregelen zorgvuldig zijn opgevolgd:<br />

Draag altijd beschermende kleding,<br />

een gezichtsmasker en een<br />

veiligheidsbril.<br />

Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />

NIET in en blaas<br />

dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />

voor aanvang van de werkzaamheden<br />

met de daarvoor geschikte<br />

apparatuur, volg hierbij de instructies<br />

van de fabrikant op. Verwijder<br />

stof met behulp van een vochtige<br />

doek of een stofzuiger en voer alle<br />

gebruikte, nog vochtige doeken af<br />

volgens de daarvoor geldende<br />

wettelijke bepalingen.<br />

Volg bij het afdraaien van remschijven/voeringen<br />

ALTIJD de<br />

veiligheidsinstructies van de<br />

fabrikant op.<br />

Indien het gebruik van een<br />

reinigingsmiddel nodig is, dient<br />

brandspiritus te worden gebruikt.<br />

Houd de remklauw alleen aan de<br />

buitenzijde vast, nooit tussen<br />

remklauw en remhouder<br />

BEKNELLINGSGEVAAR.<br />

4-32 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

Foutzoek diagram Schijfrem RL-85<br />

Restdruk in<br />

remcilinder<br />

NEE JA<br />

Luchtspleet OK<br />

NEE JA<br />

Automatisch<br />

afstelinrichting OK<br />

NEE JA<br />

Vervang remklauw<br />

EINDE<br />

Remklauwgeleiding<br />

OK<br />

NEE JA<br />

Controleer en<br />

vervang zonodig<br />

geleidingshulzen<br />

remklauw<br />

EINDE<br />

Controleer en<br />

vervang zonodig de<br />

remcilinder<br />

EINDE<br />

Controleer de<br />

wielnaaf<br />

EINDE<br />

Schijfrem<br />

RL-85<br />

Hef het voertuig<br />

op, draai het wiel<br />

met de hand rond.<br />

Draait het wiel<br />

soepel rond<br />

NEE JA<br />

Controleer<br />

automatisch<br />

afstelmechanisme<br />

Luchtspleet OK<br />

NEE JA<br />

Opmerking: Verschil tussen binnenste en<br />

buitenste remblokdikte en<br />

diagonale slijtage ≤ 2 mm.<br />

9815 4-33<br />

EINDE<br />

Remblokslijtage<br />

ongelijk<br />

NEE JA<br />

EINDE<br />

Controleer en<br />

vervang zonodig<br />

geleidingshulzen<br />

remklauw<br />

EINDE<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

CONTROLE DIKTE REMBLOKKEN<br />

Mechanische slijtageindicator<br />

Het is mogelijk de conditie van de remblokken te<br />

controleren bij gemonteerde wielen.<br />

Korte geleidingshuls (standaard)<br />

1. Leg blokken voor en achter de achterwielen.<br />

2. Wanneer het uiteinde van de geleidingsbus<br />

(4) gelijk ligt met de rubberen geleidingshuls<br />

(6),dienen de remblokken gedemonteerd en<br />

gecontroleerd te worden.<br />

Lange geleidingshuls<br />

1. Leg blokken voor en achter de achterwielen.<br />

2. Wanneer maat D groter is dan 18 mm dienen<br />

de remblokken gedemonteerd en gecontroleerd<br />

te worden.<br />

Remvoering < 2mm remblokken vervangen.<br />

Korte geleidingshuls<br />

C = nieuw stand<br />

D = demonteren en controleren<br />

Lange geleidingshuls<br />

C = nieuw stand<br />

D = > 18 mm remblokken demonteren en<br />

controleren<br />

4-34 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

CONTROLEREN AUTOMATISCHE<br />

STELINRICHTING<br />

1. Verwijder de afdekkap.<br />

LET OP! Gebruik geen buitensporig geweld<br />

om de stelinrichting te verstellen<br />

Gebruik alleen een 8 mm ringsleutel<br />

met een maximale lengte<br />

van 100 mm. Gebruik geen steeksleutel<br />

om beschadiging van de<br />

stelas te voorkomen.<br />

2. Verdraai met ringsleutel SW 8 de stelinrichting<br />

tegen de wijzers van de klok in totdat de<br />

stelinrichting 2-3 maal hoorbaar overklikt.<br />

LET OP! Controleer of de ringsleutel bij de<br />

controle vrij rond kan draaien.<br />

3. Rem 5- 10 maal bedienen.<br />

Bij een correct functionerende stelinrichting<br />

zal de ringsleutel zich met de klok mee<br />

schoksgewijs ronddraaien.<br />

Opmerking:<br />

Bij toenemende klikken wordt de hoekverdraaiing/<br />

verdraaiing van de sleutel kleiner/minder.<br />

Draait de sleutel zoals beschreven terug, dan is de<br />

stelinrichting in orde.<br />

Treden de volgende storingen op:<br />

De stelinrichting of ringsleutel verdraait:<br />

a. helemaal niet;<br />

b. Alleen bij de eerste rembediening;<br />

c. bij iedere rembediening heen en terug;<br />

dan dient de remklauw vervangen te worden.<br />

4. Verwijder de ringsleutel.<br />

5. Smeer de binnenzijde van de afdekkap licht in<br />

met Renolit HLT2 en breng de afdekkap aan.<br />

9815 4-35<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

CONTROLE RUBBEREN BALGEN EN<br />

REMKLAUW<br />

Indien de remblokken vervangen worden, dienen<br />

tevens de rubberen balgen en de remklauw<br />

gecontroleerd te worden.<br />

1. Inspecteer de rubberen balgen van drukstukken<br />

(32) op scheurtjes of andere<br />

beschadigingen.<br />

Indien gebreken geconstateerd worden<br />

dienen de rubberen balgen vervangen te<br />

worden.<br />

Zijn bij de inspectie gebreken aan de rubberen<br />

balgen geconstateerd dan dient het<br />

afstelmechanisme als volgt op corrosie en<br />

gangbaarheid gecontroleerd te worden:<br />

a. Verwijder de binnenste remblok.<br />

ATTENTIE<br />

Om te voorkomen dat de draadbussen<br />

(33) geheel uit de remklauw<br />

gedraaid worden dient:<br />

1. Bij niet verwijderde remklauw;<br />

moet een nieuwe remblok (28) aan de<br />

buitenzijde van de remschijf (2)<br />

geplaatst worden.<br />

2. Bij verwijderde remklauw;<br />

dient een afstandstuk (E) (lengte = 70<br />

mm) geplaatst te worden in de remklauw<br />

Wanneer de draadbussen geheel uit<br />

de remklauw gedraaid zijn dient de<br />

basis instelling van de remklauw<br />

opnieuw ingesteld worden door een<br />

erkende ZF werkplaats.<br />

70 mm<br />

4-36 9815<br />

33<br />

E<br />

1<br />

02215B


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

b. Draai met sleutel SW-8 het stelzeskant<br />

met de wijzers van de klok mee<br />

tot de draadbussen (33) van de<br />

stelinrichting max. 30 mm uitsteken.<br />

c. Controleer de schroefdraad van de<br />

draadbussen (33) op corrosie, indien<br />

er corrosie geconstateerd wordt dient<br />

de remklauw door een gespecialiseerd<br />

bedrijf gereviseerd te worden.<br />

d. Vet de schroefdraadbussen in met<br />

vet, zie technische gegevens.<br />

2. Controleer of de remklauw zich met de hand<br />

soepel over de gehele arbeidsslag van >30<br />

mm over de geleidingsdelen (7,11) en (14,15)<br />

laat bewegen. Controleer rubberbalgen (31)<br />

en (9) op scheurtjes of andere beschadigingen.<br />

Reviseer indien nodig de remklauw.<br />

9815 4-37<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

CONTROLE REMSCHIJF<br />

Inspecteer de remschijven als volgt op overmatige<br />

slijtage, vervorming of beschadigingen:<br />

- Lichte oppervlakkige groeven of een netwerk<br />

van haarscheurtjes op het wrijvingsoppervlak<br />

van de remschijf (1) zijn toegestaan.<br />

- Radiaalbarsten over het gehele wrijvingsoppervlak<br />

van de schijf (2) zijn NIET toegestaan.<br />

- De maximale breedte of diepte van een<br />

gedeeltelijke barst in het wrijvingsoppervlak<br />

van de schijf (3) mag NIET groter zijn dan 1,5<br />

mm.<br />

- De maximale breedte of diepte van een groef<br />

in het wrijvingsoppervlak van de schijf (4) mag<br />

NIET groter zijn dan 1,5 mm.<br />

- Scheuren die door de schijf heen gaan (5),<br />

zijn NIET toegestaan.<br />

- De maximale slingering A (vervorming) van<br />

de schijf mag NIET groter zijn dan 0,2 mm per<br />

zijde.<br />

Vervang indien nodig, de remschijf/remschijven.<br />

4. Slijtagegrens remschijf/remblokken<br />

Opmerking:<br />

Meet de dikte van de remschijf op de dunste plaats.<br />

A = Totale dikte remschijf nieuw 45 mm<br />

B = Minimale schijfdikte 37 mm<br />

C = Totale dikte remblok nieuw 30 mm<br />

D = Dikte remblokdrager 9 mm<br />

E = Minimale dikte remvoering 2 mm<br />

F = Minimale dikte remblok,<br />

inclusief remvoering 11 mm<br />

WAARSCHUWING<br />

Het niet nauwgezet opvolgen van<br />

bovenstaande voorschriften heeft<br />

gevolgen voor de VERKEERS-<br />

VEILIGHEID.<br />

Het doorrijden met minder dan de<br />

minimaal toegestane dikte van<br />

remvoering en remschijf resulteert<br />

in een sterk gereduceerde remwerking,<br />

of in het uiterste geval<br />

een totaal verlies van de remwerking.<br />

4-38 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

4.17 SCHIJFREM 4K85<br />

VEILIGHEIDSINSTRUCTIES<br />

Alvorens er werkzaamheden aan de remmen<br />

worden uitgevoerd, moeten de volgende<br />

voorzorgsmaatregelen zorgvuldig zijn opgevolgd:<br />

Draag altijd beschermende kleding,<br />

een gezichtsmasker en een<br />

veiligheidsbril.<br />

Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />

NIET in en blaas<br />

dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />

voor aanvang van de werkzaamheden<br />

met de daarvoor geschikte<br />

apparatuur, volg hierbij de instructies<br />

van de fabrikant op. Verwijder<br />

stof met behulp van een vochtige<br />

doek of een stofzuiger en voer alle<br />

gebruikte, nog vochtige doeken af<br />

volgens de daarvoor geldende<br />

wettelijke bepalingen.<br />

Volg bij het afdraaien van remschijven/voeringen<br />

ALTIJD de<br />

veiligheidsinstructies van de<br />

fabrikant op.<br />

Indien het gebruik van een<br />

reinigingsmiddel nodig is, dient<br />

brandspiritus te worden gebruikt.<br />

Houd de remklauw alleen aan de<br />

buitenzijde vast, nooit tussen<br />

remklauw en remhouder<br />

BEKNELLINGSGEVAAR.<br />

9815 4-39<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

CONTROLE DIKTE REMBLOKKEN<br />

In gemonteerde toestand kan de dikte van de<br />

remremblokken eenvoudig gecontroleerd worden.<br />

Hiertoe dient men de lengte op te meten van het<br />

gedeelte van de geleidepen (3) dat buiten het<br />

remzadel uitsteekt. Men dient dan te meten ten<br />

opzichte van het platte vlak (zie tekening).<br />

Als de pennen gelijk liggen met het platte vlak dan<br />

is er nog 4 mm remmateriaal over.<br />

Bij nieuwe remblokken (situatie A) zal de<br />

uitstekende lengte 20 mm zijn.<br />

Rekenvoorbeeld:<br />

opgemeten lengte X (in mm) + 4 mm =<br />

remblokdikte<br />

Als de geleide pennen (3) gelijk liggen met het<br />

remzadel (1) (situatie B) en er moet een lange rit<br />

gemaakt worden, is het aan te bevelen de remblokken<br />

te vervangen.<br />

Remvoering < 2mm remblokken vervangen.<br />

4-40 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

CONTROLE REMSCHIJF<br />

Inspecteer de remschijven als volgt op overmatige<br />

slijtage, vervorming of beschadigingen:<br />

- Lichte oppervlakkige groeven of een netwerk<br />

van haarscheurtjes op het wrijvingsoppervlak<br />

van de remschijf (1) zijn toegestaan.<br />

- Radiaalbarsten over het gehele wrijvingsoppervlak<br />

van de schijf (2) zijn NIET toegestaan.<br />

- De maximale breedte of diepte van een<br />

gedeeltelijke barst in het wrijvingsoppervlak<br />

van de schijf (3) mag NIET groter zijn dan 1,5<br />

mm.<br />

- De maximale breedte of diepte van een groef<br />

in het wrijvingsoppervlak van de schijf (4) mag<br />

NIET groter zijn dan 1,5 mm.<br />

- Scheuren die door de schijf heen gaan (5),<br />

zijn NIET toegestaan.<br />

- De maximale slingering A (vervorming) van<br />

de schijf mag NIET groter zijn dan 0,2 mm per<br />

zijde.<br />

Vervang indien nodig, de remschijf/remschijven.<br />

4. Slijtagegrens remschijf/remblokken<br />

Voor het vervangen van standaard remblokken<br />

door overmaat remblokken en<br />

vervangingscrireria van de remschijf, zie<br />

tabellen 1 en 2.<br />

WAARSCHUWING<br />

Het niet nauwgezet opvolgen van<br />

onderstaande voorschriften heeft<br />

gevolgen voor de VERKEERS-<br />

VEILIGHEID.<br />

Het doorrijden met minder dan de<br />

minimaal toegestane dikte van<br />

remvoering en remschijf resulteert<br />

in een sterk gereduceerde remwerking,<br />

of in het uiterste geval<br />

een totaal verlies van de remwerking.<br />

9815 4-41<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

Tabel 1. Remblokafmetingen<br />

Maat Standaard Overmaat<br />

remblok remblok<br />

Totale dikte C 32 34<br />

Dikte remdrager D 8 10<br />

Dikte remvoering G 24 24<br />

Tabel 2. Afdraai- en afkeurmaten remschijf,<br />

toepassing standaard of overmaat<br />

remvoeringen<br />

A B<br />

Nieuw 48 120 Aleen voor remblokken<br />

47 119,5 met 8 mm remdrager<br />

46 119<br />

Max. afdraaimaat 45 118,5<br />

voor 8 mm remdrager 44 118<br />

43 117,5<br />

42 117<br />

41 116,5 Aleen voor remblokken<br />

Max. afdraaimaat 40 118,5 met 10 mm remdrager<br />

voor 10 mm remdrager 39 118<br />

Afkeurmaat 38 117,5<br />

- De remblokken dienen vervangen te worden<br />

indien de dikte van de remvoering minder is<br />

dan 2 mm.<br />

- Een nieuwe remschijf heeft een dikte van 48<br />

mm. De minimale dikte van de remschijf is 38<br />

mm.<br />

- Vanaf een remschijfdikte van 42 mm of<br />

minder dienen overmaat remblokken toegepast<br />

te worden. (Voor de afmetingen van de<br />

remblokken zie tabel 1).<br />

- Bij remblokken met een remdrager van 8 mm<br />

dik is de absolute afdraaimaat van de remschijf<br />

45 mm, en de absolute slijtmaat 43 mm.<br />

- Het is aan te bevelen de remschijf op de naaf<br />

te laten en samen in de draaibank te plaatsen<br />

alvorens met het afdraaien te beginnen.<br />

4-42 9815<br />

2<br />

D<br />

B<br />

C<br />

G<br />

02183B<br />

A<br />

30˚ 30˚<br />

RZ12<br />

RZ12<br />

410<br />

02184B


6 REMCOMPONENTEN<br />

Controle en afstelling<br />

Als de remschijfdikte minder is dan<br />

is voorgeschreven, dan is de kans<br />

groot dat bij slijtende remblokken<br />

de maximale slag van de remzuiger<br />

wordt overscheden en de totale<br />

remwerking op die zijde van de as<br />

wegvalt.<br />

9815 4-43<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Controle en afstelling<br />

4-44 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5. VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />

5.1 LEIDINGEN<br />

Wanneer doorschuren van leidingen op kan treden<br />

tegen elkaar of tegen andere voertuigdelen, kan<br />

vaak verbetering verkregen worden door een of<br />

meer leidingkoppelingen los te draaien en in een<br />

iets andere stand weer vast te zetten. Indien dit<br />

niet mogelijk is moet de leiding vastgezet worden<br />

met verende kunststof leidingklemmen of<br />

trekbandjes.<br />

9815 5-1<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.2 LEIDINGAANSLUITINGEN<br />

SNELKOPPELINGEN (VOSS 230)<br />

De VOSS snelkoppeling bestaat uit vier<br />

onderdelen, te weten:<br />

- steker (mannetje) met slangpilaar<br />

- stekerzitting (vrouwtje)<br />

- borgclip<br />

- ring<br />

Op de steker (mannetje) zitten een zwarte en een<br />

rode O-ring.<br />

De zwarte O-ring zorgt ervoor dat er geen lucht<br />

ontsnapt, de rode dat er geen vuil binnenkomt.<br />

Deze laatste dient tevens om aan te geven of de<br />

steker goed is aangebracht.<br />

1. Kunststofleiding<br />

2. Steker (mannetje)<br />

3. Rode O-ring<br />

4. Stekerzitting (vrouwtje)<br />

5. O-ring<br />

6. O-ring<br />

7. Ventiel<br />

8. Borgclip<br />

9. Ring<br />

5-2 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Toepassing polyamide leidinegn<br />

Polyamide-leidingen mogen gebruikt worden<br />

binnen een temperatuur bereik van -40° C tot<br />

+100° C. Kortstondige temperatuurbelastingen in<br />

drukloze toestand b.v. 3 uur bij +110° C in een<br />

lakdroogcabine is toegestaan. De leidingen mogen<br />

niet bevestigd worden aan metalen leidingen die<br />

zijn aangesloten aan de volgende onderdelen:<br />

- de motor in het algemeen<br />

- de compressor<br />

- het verwarmings- en koelsysteem<br />

- hydrauliek<br />

De minimale afstand tot het uitlaat systeem moet<br />

200 mm zijn. Tijdens las werkzaamheden moeten<br />

alle kunststof-koppelingen in de buurt verwijderd<br />

worden.<br />

Route van de polyamide-leidingen<br />

De kunststof-leidingen mogen niet te dicht bij hitte<br />

bronnen liggen en moeten niet onderhevig zijn aan<br />

wrijving, torsie, trekken of buigen.<br />

Polyamide-leidingen krimpen bij koude. Dus om<br />

optimaal te kunnen functioneren bij -40°C<br />

moet ongeveer 1% van de totale lengte worden<br />

opgeteld bij de gemeten lengte.<br />

Vastzetten van polyamide-leidingen<br />

De leidingen moeten worden vastgezet met de<br />

orginele leiding klemmen.<br />

De afstand tussen de klemmen moet ongeveer<br />

500 mm bedragen.<br />

Buigradius<br />

De polyamide-leidingen kunnen zonder enig<br />

probleem worden vastgezet en gebogen. Er mag<br />

tijdens het vastzetten geen hitte worden toegevoegd.<br />

Een klem moet voor en na iedere buiging<br />

worden toegepast. Voor leidingbundel clips geldt<br />

hetzelfde.<br />

De kleinst geadviseerde buigradius:<br />

Leiding Buigradius<br />

6x1 30<br />

8x1 40<br />

12x1,5 60<br />

14x2 75<br />

16x2 95<br />

9815 5-3<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Verwijderen van de leiding van een koppeling<br />

1. Snijd de leiding net voor de slangpilaar af.<br />

2. D.m.v. verhitting of m.b.v. een soldeerpistool<br />

met”snijpunt” kan het restant leiding verwijderd<br />

worden.<br />

Verwijderen van een complete snelkoppeling<br />

van een ventiel<br />

1. Maak eerst de betreffende aansluiting drukloos.<br />

2. Draai de stekerzitting m.b.v. een steeksleutel<br />

los.<br />

Aanbrengen van de kunststofleiding op de<br />

slangpilaar<br />

- De kunststofleiding mag niet verwarmd<br />

worden.<br />

- De slangpilaar mag absoluut geen beschadigingen<br />

hebben. Beschadiging geeft een grote<br />

kans op lekkage.<br />

- De slangpilaar moet schoon en vetvrij zijn.<br />

Voor het aanbrengen is een kleminrichting en een<br />

kunststof hamer nodig. Door met behulp van de<br />

kleminrichting de leiding vast te houden, kan de<br />

snelkoppeling zonder enige moeite met een<br />

kunststofhamer in de leiding worden geslagen.<br />

Opmerking:<br />

Alle stekers (mannetjes) worden met een kunststof<br />

beschermkap geleverd. Deze dient ervoor om<br />

beschadiging bij het aanbrengen van de leiding te<br />

voorkomen.<br />

5-4 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Aanbrengen van VOSS koppeling<br />

Opmerking<br />

Voor het aanbrengen moeten de O-ringen ingevet<br />

zijn met remvet DAF nr. 1250185.<br />

1. Leg de ring in de aansluitboring van het<br />

ventiel.<br />

2. Leg de borgclip in de aansluitboring.<br />

3. Draai met de hand de stekerzitting met O-ring<br />

zover mogelijk in.<br />

4. Zet de stekerzitting met het voorgeschreven<br />

aanhaalmoment vast.<br />

5. Verwijder de beschermkap van de steker<br />

(mannetje).<br />

6. Druk de steker in de stekerzitting, totdat de<br />

borgclip in de groef van de steker valt.<br />

7. De steker zit goed op zijn plaats als de rode<br />

O-ring in de stekerzitting verdwenen is en niet<br />

meer zichtbaar is.<br />

Aanhaalmoment stekerzitting: 10 Nm<br />

9815 5-5<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

GEWONE KOPPELINGEN<br />

Verwijderen van aansluitstukken met<br />

slangpilaar<br />

Snijd de leiding dicht bij het aansluitstuk af.<br />

Verwijder het stukje leiding op het aansluitstuk<br />

door het te verwarmen, en niet door het in lengterichting<br />

door te snijden. Daardoor ontstaat nl. een<br />

beschadiging van de slangpilaar en wordt een<br />

lekkage veroorzaakt.<br />

Aansluiten van aansluitstukken met<br />

slangpilaar<br />

1. Indien in het leidinguiteinde al eerder een<br />

slangpilaar gemonteerd geweest is snij dan<br />

dat stukje leiding af.<br />

2. Zorg dat de leiding lang genoeg is, eventueel<br />

vernieuwen.<br />

3. Verhit in geen geval nu de leiding.<br />

4. Gebruik een speciale tang om de leiding vast<br />

te klemmen (DAF nr. 0694829, voor leidingdiameters<br />

6, 8, 10 en 12 mm).<br />

5. De leiding dient in de tang gevoerd te worden<br />

vanaf de zijde met de kleinste boring. Aan de<br />

andere zijde van het klemstuk is dan ruimte<br />

over om de uitzetting van de leiding mogelijk<br />

te maken.<br />

6. De banjo of nippel kan nu met weinig moeite<br />

met een kunststof hamer in de leiding worden<br />

geslagen.<br />

Lekkende leidingkoppelingen<br />

- Indien een knelkoppeling lekt mag de wartelmoer<br />

slechts één maal een halve omwenteling<br />

vaster gedraaid worden.<br />

- Wanneer de lekkage nog niet is opgeheven<br />

moet de verbinding worden losgenomen en<br />

gecontroleerd op beschadiging of vervuiling.<br />

- Vernieuw eventueel de hele verbinding.<br />

- Lekkende banjobouten mogen niet extra<br />

aangehaald worden.<br />

Controleer op beschadiging of vervuiling;<br />

vernieuw eventueel de verbinding.<br />

5-6 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.3 REMKAMER<br />

Stel (indien nodig) de afstand hart gaffelpen<br />

montage remkamer op de juiste waarde in<br />

(zie technische gegevens).<br />

Verwijderen<br />

1. Stel de remmen terug totdat er geen spanning<br />

meer op de gaffelpen staat. (Zie verwijderen<br />

en aanbrengen automatische remsteller).<br />

2. Verwijder de splitpen en de gaffelpen.<br />

3. Verwijder de luchtaansluiting op de remkamer.<br />

4. Verwijder de bevestigingsmoeren van de<br />

remkamer en verwijder de remkamer.<br />

Aanbrengen<br />

1. Breng de remkamer aan op de steun en haal<br />

de bevestigingsmoeren aan met het voorgeschreven<br />

aanhaalmoment. (Zie technische<br />

gegevens).<br />

2. Breng de gaffelpen en de splitpen aan.<br />

3. Breng de luchtleiding aan.<br />

4. Stel de remmen. (Zie verwijderen en aanbrengen<br />

automatische remsteller).<br />

9815 5-7<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.4 VEERREMCILINDER<br />

Verwijderen<br />

1. Plaats blokken voor en achter de wielen.<br />

2. Zet het parkeerremventiel in de stand rijden.<br />

Draai met een 24 mm sleutel de in de veerremcilinder<br />

aanwezige losbout zover mogelijk<br />

uit (linksom draaien).<br />

3. Zet het parkeerremventiel in de stand parkeren<br />

en maak de twee luchtleidingen van de<br />

veerremcilinder los.<br />

4. Verwijder de kop-pen uit de gaffel en de<br />

remhefboom.<br />

5. Verwijder de bevestigingsmoeren en veerringen<br />

en neem de veerremcilinder van de<br />

steun.<br />

Aanbrengen<br />

1. Stel (indien nodig) de afstand hart gaffelpen<br />

montagevlak veerremcilinder op de juiste<br />

waarde in (zie technische gegevens).<br />

2. Breng de veerremcilinder aan op de steun en<br />

zet deze vast met behulp van de veerringen<br />

en moeren.<br />

3. Steek de kop-pen door de gaffel en de remhefboom.<br />

Steun moet vlak zijn<br />

(afwijking < 0,4 mm).<br />

4. Sluit de luchtleidingen aan: aansluiting 11<br />

bedrijfsrem, aansluiting 12 parkeerrem.<br />

5. Breng de luchtketels op druk en zet het<br />

parkeerremventiel in de stand “rijden”. Draai<br />

de losbout geheel in en zet deze vast met een<br />

aanhaalmoment van 45 Nm.<br />

6. Controleer op lekkage.<br />

Controleer de remschoenafstelling.<br />

5-8 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.5 AUTOMATISCHE REMSTELLER<br />

Verwijderen<br />

De druk in het remsysteem moet tenminste 6,5<br />

bar bedragen.<br />

1. Ondersteun de as en plaats stopblokken voor<br />

en achter de wielen van de andere as.<br />

2. Zet de parkeerem in de stand rijden.<br />

3. Draai de losbout van de veeremcilinder<br />

helemaal uit.<br />

4. Stel de remmen geheel terug door het stelzeskant<br />

linksom te draaien. Het terugdraaien<br />

gaat gepaard met klikken.<br />

5. Verwijder de splitpen en de gaffelpen A.<br />

6. Verwijder de bevestigingsmoer B van de<br />

stuurplaat.<br />

7. Draai de stel-zeskant linksom zodat de<br />

remsteller zich uit de gaffel beweegt.<br />

8. Verwijder de bevestigingsbout C met sluitplaat<br />

en afstelringen.<br />

9. Verwijder de remsteller.<br />

Opmerking:<br />

Het is mogelijk dat tijdens het monteren van de<br />

remsteller de remnokas naar binnen wordt<br />

gedrukt. Dit kan men voorkomen door een bout in<br />

de remnokas te monteren, zodat de remnokas<br />

tijdens montage van de remsteller in zijn positie<br />

kan worden gehouden.<br />

Aanbrengen<br />

1. Controleer de splines van de remnokas op<br />

beschadiging en slijtage en vet deze opnieuw<br />

in.<br />

2. Monteer de afstandsring, zodat de remsteller<br />

in lijn komt te liggen met de gaffel.<br />

3. Schuif de remsteller op de remnokas. Let<br />

hierbij op de pijl, welke de bewegingsrichting<br />

van de remsteller tijdens remmen aangeeft.<br />

4. Draai de stel-zeskant rechtsom totdat het gat<br />

van de remsteller en de gaffel samenvallen.<br />

9815 5-9<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5. Monteer de gaffelpen met splitpen.<br />

6. Smeer de bevestigingsbout in met Loctite en<br />

monteer de bout met sluitplaat.<br />

7. Controleer nu de axiale speling van de remsteller.<br />

Deze moet 0,5 mm tot 1 mm bedragen.<br />

De stuurplaat moet nog kunnen bewegen.<br />

8. Beweeg de stuurplaat zover mogelijk (totdat<br />

een inwendige aanslag voelbaar is) in de<br />

draairichting waarin de remsteller wordt<br />

bewogen tijdens het remmen. Zet de stuurplaat<br />

in deze stand vast door middel van de<br />

bevestigingsmoer op de vaste steun.<br />

9. Stel de remmen door het stel-zeskant<br />

rechtsom te draaien. Draai de stelbout totdat<br />

de remvoering aanligt tegen de remtrommel.<br />

Draai hierna de stelbout zover terug<br />

(90° - 120°) tot het wiel juist vrij loopt.<br />

5-10 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.6 REMTROMMEL<br />

Verwijderen<br />

1. Breng het luchtdruksysteem op druk.<br />

2. Plaats blokken voor en achter de wielen van<br />

een andere as waar niet aan gewerkt word.<br />

3. Zet de parkeerrem vrij met behulp van het<br />

parkeerremventiel, of door de losbouten uit de<br />

veerremcilinders te draaien.<br />

4. Stel de automatische remsteller helemaal<br />

terug. (zie verwijderen en aanbrengen automatische<br />

remsteller).<br />

5. Draai de wielmoeren los.<br />

6. Krik de betreffende as op.<br />

7. Ondersteun de as met bokken.<br />

8. Verwijder de wielen.<br />

9. Verwijder de twee bevestigingsbouten (A) van<br />

de remtrommel.<br />

10. Plaats twee afdrukbouten in de draadgaten<br />

(B)<br />

11. Draai de afdrukbouten gelijkmatig aan zodat<br />

de remtrommel van de naaf komt. Gebruik<br />

hijsgereedschap om de remtrommel te verwijderen.<br />

9815 5-11<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Aanbrengen<br />

1. Reinig de pasrand van de remtrommel en de<br />

wielvelg met een staalborstel.<br />

2. Vet de pasrand licht in met vet.<br />

Deze vetlaag heeft tot doel om “vastroesten”<br />

van de remtrommel tegen te gaan.<br />

3. Verwijder de afdrukbouten uit de remtrommel.<br />

4. Breng de remtrommel met behulp van hijsgereedschap<br />

aan.<br />

5. Breng twee wielmoeren, tegenover elkaar<br />

aan.<br />

6. Draai de twee wielmoeren gelijkmatig aan<br />

zodat de remtrommel goed op de naaf komt<br />

te zitten.<br />

7. Verwijder de wielmoeren.<br />

8. Breng de bevestigingsbouten van de<br />

remtrommel aan.<br />

9. Breng de wielen en wielmoeren aan en draai<br />

vervolgens de moeren gelijkmatig en in de<br />

juiste volgorde aan (zie groep 7).<br />

10. Stel de remmen (zie verwijderen en aanbrengen,<br />

automatische remstellers).<br />

11. Verwijder de krik en de blokken bij de achterwielen.<br />

Indien men de veerremcilinder mechanisch<br />

gelost heeft, dient de losbout weer<br />

ingedraaid te worden en vastgezet met 30<br />

Nm. De druk in het veerremcilindercircuit<br />

moet hierbij minstens 5 bar zijn.<br />

5-12 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.7 REMSCHOENEN<br />

U720/724-ACHTERAS<br />

Verwijderen<br />

1. Verwijder de remtrommel (2). (zie verwijderen<br />

en aanbrengen remtrommel)<br />

2. Neem de slijtageindicator (6) los.<br />

3. Verwijder triangel (3) met de terugtrekveren<br />

(4) en (5) en verwijder de remschoenen.<br />

4. Verwijder de nokrollen (9).<br />

1. Afdrukbout<br />

2. Remtrommel<br />

3. Triangel<br />

4. Terugtrekveer<br />

5. Terugtrekveer<br />

6. Slijtageindicator<br />

7. Ring<br />

8. Lagerbus<br />

9. Nokrol<br />

10. As<br />

11. Centreerpen<br />

12. Veer<br />

13. Remdrager<br />

9815 5-13<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Aanbrengen<br />

1. Reinig alle onderdelen.<br />

2. Smeer de nokrollen, de aanligvlakken van de<br />

remschoenen met remdrager en het aanlegvlak<br />

van de triangel met de remnokas in met<br />

Copaslip.<br />

3. Monteer de terugtrekveren (4) en (5), triangel<br />

(3) en de veren (12) in de remschoenen.<br />

4. Monteer de remschoenen. Controleer of de<br />

remschoenen correct in de groef van de<br />

remdrager (13) liggen.<br />

5. Breng de nokrollen (9) aan.<br />

6. Sluit de slijtageindicator aan.<br />

7. Breng de remtrommel aan (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remtrommel).<br />

OVERIGE ASSEN<br />

Verwijderen<br />

1. Verwijder de remtrommel. (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remtrommel)<br />

2. Verwijder aan een zijde van de remschoen de<br />

borgringen, viltringen, sluitringen.<br />

3. Verwijder de borgbouten of borgtapeinden van<br />

de ankerpennen.<br />

5-14 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

4. Verwijder de ankerpennen.<br />

5. Verwijder eerst de onderste remschoen door<br />

deze vanaf de ankerpengaten naar buiten te<br />

draaien.<br />

6. Haak de terugtrekveer los en verwijder de<br />

bovenste remschoen.<br />

Aanbrengen<br />

1. Reinig alle onderdelen.<br />

2. Smeer de ankerpennen, nokrollen en de<br />

aanligvlakken van de remschoenen in met<br />

Copaslip.<br />

3. Monteer de terugtrekveer in de remschoenen.<br />

4. Breng eerst de bovenste remschoen op zijn<br />

plaats, daarna de onderste.<br />

5. Monteer de ankerpennen. Let erop dat het<br />

afgeplatte gedeelte onder de boring in de<br />

ankerplaat komt te liggen.<br />

6. Breng de viltring, sluitring en borgring aan op<br />

de ankerpen.<br />

7. Borg de ankerpennen met de borgbout en<br />

breng de borgdraad aan of borg de ankerpennen<br />

met behulp van een tapeind.<br />

8. Breng de stofplaten aan.<br />

9. Breng de remtrommel aan (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remtrommel).<br />

9815 5-15<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.8 KLINKEN VAN DE REMVOERINGEN<br />

Een remvoering dient op de juiste wijze te worden<br />

geklonken met de klinkmachine om beschadigingen<br />

zoals scheuren in het klinknageloppervlak te<br />

voorkomen. Gebruik daarom altijd de voorgeschreven<br />

klinknagels.<br />

1. Men dient de remvoering te vervangen als er<br />

olie of vet ingetrokken is, of wanneer deze tot<br />

op ca. 1 mm boven de nagelkop of tot de<br />

slijtage-indicator zijn versleten. Deze dikte<br />

kan men meten via de inspectiegaten van de<br />

ankerplaten (indien aanwezig).<br />

5-16 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

2. Zorg ervoor dat de juiste voeringen en klinknagels<br />

voorhanden zijn. (zie onderdelenboek).<br />

Controleer of de binnendiameter van de<br />

voering ook hetzelfde is als de buitendiameter<br />

van de remschoen, door ze op elkaar te<br />

passen. Ook het gatenpatroon van beide<br />

onderdelen moeten precies overeenkomen.<br />

3. De voering en remschoen moeten goed<br />

schoon zijn, eventueel met een staalborstel<br />

reinigen. Controleer of het oppervlak van de<br />

remschoen vlak en onvervormd is. De eventueel<br />

aanwezige hoge kanten rondom de<br />

gaten wegslijpen. De gaten in de remschoen<br />

mogen niet beschadigd of te groot geworden<br />

zijn, door onzorgvuldige verwijdering van<br />

vroegere nagels.<br />

4. De klinkstempel moet een diameter hebben<br />

van ca. 11 mm (=buitendiameter felskraag) en<br />

een juiste vorm hebben.<br />

Het klinken<br />

5. Plaats de voering op de schoen. Let daarbij<br />

op dat, indien aanwezig, het opschrift<br />

“draaipuntzijde” ook aan draaipuntzijde en<br />

“remnokzijde” ook aan de remnokzijde worden<br />

gemonteerd. Indien deze markeringen niet<br />

aanwezig zijn, dan de dunne zijde van de<br />

voering aan de draaipuntzijde en de dikke<br />

zijde van de voering aan de S-nokzijde.<br />

6. Begin te klinken bij de twee gaten in het<br />

midden van de voering. Let daarbij op dat de<br />

gaten in de voering en de remschoen goed<br />

tegen elkaar liggen en beide delen goed tegen<br />

elkaar gedrukt zijn. (gebruik een of meer<br />

klemmen.)<br />

7. Stel de klinkmachine niet op een te grote<br />

klinkkracht in. Deze dient ca. 20.000 N te<br />

bedragen.<br />

9815 5-17<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

8. Leg de bovenstempel rustig aan en vergroot<br />

geleidelijk de kracht (de nagel zal dan stuiken<br />

= gat opvullen, en felsen =kraag vormen).<br />

9. Controleer nu de gemaakte verbindingen op<br />

de volgende punten:<br />

- De felskraag moet gelijkmatig gevormd<br />

en niet naar een zijde geplet zijn.<br />

Zo niet:<br />

- gaten in de voering en de remschoen<br />

liggen niet goed tegenover elkaar.<br />

- de remschoen is niet goed recht<br />

gehouden tijdens het klinken.<br />

- verkeerde klinknagels.<br />

- de felskraag moet zonder barsten zijn.<br />

Indien er wel barsten zijn, dan is de<br />

klemkracht te groot.<br />

- de felskraag moet goed tegen de<br />

remschoen aanliggen. Indien dit niet het<br />

geval is, dan is de klinkkracht te laag.<br />

- de nagelkop mag niet scheefgedrukt zijn.<br />

Dit is te controleren met bijvoorbeeld de<br />

dieptemeter van een schuifmaat, ofwel te<br />

zien aan de asymetrische gevormde<br />

felskraag. Indien dit wel het geval is, dan<br />

liggen de gaten in de remvoering en de<br />

remschoen niet goed tegenover elkaar of<br />

de remschoen is niet goed recht<br />

gehouden tijdens het klinken.<br />

5-18 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

10. Controleer of de remvoering rondom de<br />

nagelkop niet gescheurd is. Indien dit het<br />

geval is dan is de klinkkracht te groot of de<br />

boring in de remvoering is te klein.<br />

Om namelijk scheuren te voorkomen, dient<br />

het gat in de voering ca. 0,5 mm groter<br />

geboord te zijn dan in de remschoen.<br />

11. Indien de verbinding in orde is dan de remvoering<br />

verder klinken. Zorg ervoor dat ter<br />

plaatse van iedere te klinken verbinding de<br />

remvoering goed aangedrukt ligt tegen de<br />

schoen. Werk van het midden uit naar de<br />

einden toe, afwisselend van het ene einde<br />

naar het andere einde toe, steeds per twee<br />

nagels deze procedure te volgen. Hiermee<br />

bereikt men dat de voering over de volle<br />

lengte gelijkmatig aanligt.<br />

Controle van verbindingen<br />

12. Controleer nu alle klinkverbindingen op de<br />

hiervoor beschreven wijze en meet met een<br />

voelermaat de eventuele ruimte tussen<br />

remvoering en remschoen. Deze mag aan de<br />

zijkant bij lucht-mechanische remmen niet<br />

meer bedragen dan 0,1 mm. De voelermaat<br />

mag niet verder dan tot ongeveer de eerste<br />

nagelrij er tussen kunnen worden geschoven.<br />

Aan de kopse kant van de voering mag deze<br />

ruimte tot aan de eerste nagelrij bij luchtmechanische<br />

remmen 0,1 mm bedragen.<br />

Helemaal geen speling mag zich bevinden<br />

5 mm rondom de nagels.<br />

9815 5-19<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.9 LAGERING REMSCHOENEN<br />

LAGERING ANKERPENNEN<br />

1. Verwijder de remschoenen (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remschoenen).<br />

2. Pers de nieuwe lagerbussen in de remschoen.<br />

Controleer of de ankerpennen kunnen<br />

draaien in de nieuwe lagerbussen.<br />

3. Breng de remschoenen aan (zie verwijderen<br />

en aanbrengen remschoenen).<br />

LAGERING NOKROLLEN<br />

De assen voor de rolremnokken bestaan uit twee<br />

uitvoeringen:<br />

- Borging door middel van as en twee spanstiften.<br />

- Borging door middel van as met kartelrand.<br />

5-20 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Bij de uitvoering van de as met kartelrand, dient<br />

het volgende in acht te worden genomen:<br />

- De eerste keer is de as met kartelrand in<br />

produktie gemonteerd.<br />

De as kan totaal DRIE MAAL aan een zijde<br />

van de remschoen worden gebruikt. Na elke<br />

HERGEBRUIK de remschoen merken met<br />

een centerpunt.<br />

Twee centerpunten geven aan dat de eerst<br />

volgende keer de as OMGEKEERD moet<br />

worden gemonteerd. Ook hier mag de as<br />

maar drie keer gemonteerd worden. Nadat de<br />

as aan de andere kant van de remschoen drie<br />

keer gemonteerd is, dan MOET de remschoen<br />

vervangen worden.<br />

Verwijderen<br />

1. Verwijder de remschoenen (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remschoenen).<br />

2. Verwijder indien aanwezig de spanstiften.<br />

3. Pers de as uit de remschoen. Bij de de<br />

uitvoering van een as met kartelrand de as<br />

zodanig uit de schoen persen dat de kartelrand<br />

niet door de gehele remschoen wordt<br />

geperst.<br />

Aanbrengen<br />

1. Controleer de remschoen, as, en nokrol op<br />

beschadigingen, zonodig vernieuwen.<br />

2. Pers de nieuwe lagerbus in de nokrol.<br />

3. Pers de as in de remschoen met nokrol. Bij<br />

de uitvoering van de as met kartelrand, deze<br />

merken zoals in dit hoofdstuk beschreven.<br />

4. Breng de remschoenen aan (zie verwijderen<br />

en aanbrengen remschoenen).<br />

9815 5-21<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.10 S-NOKAS<br />

Voor het verwijderen en aanbrengen van de Snokas<br />

bij de Rockwell U720/U724 en<br />

DANA (GKN) D66-11B-1G achteras, zie groep 8.<br />

Verwijderen<br />

1. Verwijder de remschoenen (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remschoenen).<br />

2. Verwijder de automatische remsteller (zie<br />

verwijderen en aanbrengen automatische<br />

remsteller).<br />

3. Neem de luchtleiding los naar de remcilinder.<br />

4. Verwijder de bevestigingsbouten van de<br />

remcilindersteun.<br />

5. Schuif de remcilindersteun compleet met<br />

remcilinder van de s-nokas. Ondersteun<br />

hierbij de s-nokas.<br />

6. Neem de s-nokas uit de ankerplaat.<br />

Controle<br />

De kromming waar de rollen tegenaan lopen, mag<br />

niet ingesleten of beschadigd zijn.<br />

5-22 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Aanbrengen<br />

1. Alvorens tot montage over te gaan eerst alle<br />

delen reinigen en insmeren met copaslip.<br />

2. Controleer de keerringen in de steun. Indien<br />

nodig deze vervangen. (zie verwijderen en<br />

aanbrengen lagering s-nokas).<br />

3. Steek de s-nokas met de opvulring door de<br />

ankerplaat en schuif de remcilindersteun<br />

compleet met remcilinder over de s-nokas.<br />

4. Bevestig de remcilindersteun met het voorgeschreven<br />

aanhaalmoment aan de ankerplaat.<br />

(zie technische gegevens).<br />

5. Controleer de radiale speling. Deze dient<br />

minimaal te zijn. Indien nodig de lagerbussen<br />

vervangen. (zie verwijderen en aanbrengen<br />

lagering s-nokas).<br />

6. Breng de remschoenen aan (zie verwijderen<br />

en aanbrengen remschoenen).<br />

7. Breng de automatische remsteller aan. (zie<br />

verwijderen en aanbrengen automatische<br />

remsteller).<br />

9815 5-23<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.11 LAGERING S-NOKAS<br />

Voor het vervangen van de s-nokas lagerbussen<br />

is speciaal gereedschap (0694794) ontwikkeld<br />

waarmee het verwijderen en aanbrengen hiervan<br />

sterk vereenvoudigd is.<br />

Verwijderen<br />

1. Verwijder de s-nokas. (zie verwijderen en<br />

aanbrengen s-nokas).<br />

2. Verwijder de keerringen uit de remcilindersteun.<br />

Deze dienen altijd te worden vernieuwd.<br />

3. Bepaal voor elke lagerbus het juiste stel<br />

wiggen en plaats deze op de trekker.<br />

4. Plaats de losse wig (1) zover terug totdat de<br />

twee helften van het trekstuk (2), welke door<br />

de O-ring bij elkaar gehouden worden, op<br />

elkaar liggen.<br />

5-24 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5. Plaats de trekker zodanig in de remcilindersteun<br />

dat de borst (a) achter de lagerbus ligt.<br />

Let er bij de vooras op dat de borst in de<br />

uitsparing valt tussen de lagerbus en de<br />

remcilindersteun.<br />

6. Draai met behulp van moer (4) de wiggen<br />

maximaal naar binnen. Zet de moer handvast.<br />

7. Breng de afstandsbus (5) tegen de remcilindersteun<br />

en draai moer (6) aan totdat de<br />

lagerbus uit de steun getrokken is. Let er<br />

hierbij op dat het aanlegvlak van moer (6) en<br />

afstandsbus (5) en de draadspindel (8) goed<br />

gesmeerd zijn.<br />

Controle<br />

- Controleer de remcilindersteun op beschadigingen.<br />

Indien nodig deze vernieuwen.<br />

- Controleer of de smeernippel open is, zodat<br />

de lagers voorzien kunnen worden van vet uit<br />

het automatisch smeersysteem.<br />

9815 5-25<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Aanbrengen<br />

1. Breng met behulp van het speciaal gereedschap<br />

(1310421) de lagerbussen aan.<br />

2. Controleer de gangbaarheid van de s-nokas.<br />

Bussen eventueel ruimen. Speling as en bus<br />

0,1 tot 0,2 mm.<br />

Let op:<br />

De keerring aan de wielremzijde dient af te<br />

dichten, de keerring aan de zijde van de remsteller<br />

moet vet uit de steun kunnen afvoeren.<br />

3. Breng de keerringen aan.<br />

4. Breng de s-nokas aan. (Zie verwijderen en<br />

aanbrengen s-nokas).<br />

5-26 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.12 REMANKERPLAAT<br />

Verwijderen<br />

1. Verwijder de remtrommel (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remtrommel).<br />

2. Verwijder de remschoenen (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remschoenen).<br />

3. Verwijder de automatische remsteller (zie<br />

verwijderen en aanbrengen automatische<br />

remsteller).<br />

4. Verwijder de s-nokas (zie verwijderen en<br />

aanbrengen s-nokas).<br />

5. Verwijder de naaf (zie groep 7 en/of groep 8<br />

van de werkplaatsinstructie).<br />

6. Verwijder de remankerplaat.<br />

Aanbrengen<br />

1. Reinig de contactvlakken van de remankerplaat<br />

en de as, en laat deze daarna circa 20<br />

minuten uitdampen voordat de ankerplaat<br />

aangebracht wordt. Reinig verder alle delen<br />

grondig.<br />

2. Breng de ankerplaat aan en haal de<br />

bevestigingsbouten aan met het voorgeschreven<br />

aanhaalmoment (zie technische gegevens).<br />

3. Breng de naaf aan (zie groep 7 en/of groep 8<br />

van de werkplaatsinstructie).<br />

4. Breng de s-nokas aan (zie verwijderen en<br />

aanbrengen s-nokas).<br />

5. Breng de remschoenen aan (zie verwijderen<br />

en aanbrengen remschoenen).<br />

6. Breng de remtrommel aan (zie verwijderen en<br />

aanbrengen remtrommel).<br />

7. Breng de automatische remsteller aan (zie<br />

verwijderen en aanbrengen automatische<br />

remsteller).<br />

9815 5-27<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.13 CILINDERKOPPAKKING COMPRESSOR<br />

De cilinderkop van de compressor bestaat uit<br />

twee delen, te weten:<br />

- Kleppenhuis<br />

- Cilinderkop<br />

Watergekoelde compressor<br />

Verwijderen<br />

1. Tap een gedeelte van de koelvloeistof af. (Zie<br />

groep 2 van de werkplaatsinstructie, Aftappen<br />

en vullen koelsysteem).<br />

2. Verwijder de aanzuigleiding.<br />

3. Verwijder de persleiding.<br />

4. Verwijder de koelwateraansluitingen<br />

5. Verwijder de cilinderkopbouten.<br />

6. Verwijder de cilinderkop compleet.<br />

Aanbrengen<br />

1. Reinig alle onderdelen grondig.<br />

2. Controleer of er zich geen delen op de zuigers<br />

in de compressor bevinden.<br />

3. Breng de koppakking aan. Gebruik eventueel<br />

tapeinden om het aanbrengen te vergemakkelijken.<br />

4. Breng het kleppenhuis inclusief de inlaatplaten<br />

en veerplaten aan.<br />

5. Breng de kleppenhuispakking en de cilinderkop<br />

aan.<br />

6. Breng de cilinderkopbouten aan en haal deze<br />

vanuit het midden aan met het voorgeschreven<br />

aanhaalmoment. (zie technische gegevens).<br />

7. Breng de aanzuigleiding aan.<br />

8. Breng de persleiding aan.<br />

9. Breng de koelwateraansluitingen aan.<br />

5-28 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

10. Vul het koelsysteem, (Zie groep 2 van de<br />

werkplaatsinstructie, Aftappen en vullen<br />

koelsysteem).<br />

11. Controleer de werking van de compressor.<br />

(Zie controle en afstellingen, Compressor).<br />

9815 5-29<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.14 SCHRIJFREM RL-85<br />

VEILIGHEIDSINSTRUCTIES<br />

WAARSCHUWINGEN<br />

Alvorens er werkzaamheden aan de remmen<br />

worden uitgevoerd, moeten de volgende voorzorgsmaatregelen<br />

zorgvuldig zijn opgevolgd:<br />

Draag altijd beschermende kleding,<br />

een gezichtsmasker en een<br />

veiligheidsbril.<br />

Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />

NIET in en blaas<br />

dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />

voor aanvang van de werkzaamheden<br />

met de daarvoor geschikte<br />

apparatuur, volg hierbij de<br />

instructies van de fabrikant op.<br />

Verwijder stof met behulp van een<br />

vochtige doek of een stofzuiger en<br />

voer alle gebruikte, nog vochtige<br />

doeken af volgens de daarvoor<br />

geldende wettelijke bepalingen.<br />

In een remblokken/voering mag<br />

NIET worden geboord, ook mogen<br />

deze NIET worden geslepen, tenzij<br />

anders vermeld.<br />

Volg bij het afdraaien van remschijven/voeringen<br />

ALTIJD de<br />

veiligheidsinstructies van de<br />

fabrikant op.<br />

Bij het vervangen van remblokken/<br />

voeringen moeten de veiligheidsinstructies<br />

van de fabrikant<br />

altijd worden opgevolgd.<br />

Indien het gebruik van een<br />

reinigings -middel nodig is, dient<br />

brandspiritus te worden gebruikt.<br />

Het openen of demonteren van de<br />

remklauw is niet toegestaan tenzij<br />

anders vermeld.<br />

Houd de remklauw alleen aan de<br />

buitenzijde vast, nooit tussen<br />

remklauw en remhouder<br />

BEKNELLINGSGEVAAR.<br />

5-30 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERVANGEN REMBLOKKEN<br />

Verwijderen<br />

Remblokken moeten als complete<br />

assenset worden vervangen.<br />

Monteer op een voertuig altijd<br />

dezelfde type remblokken<br />

Bij het vervangen van remonderdelen<br />

mogen alleen onderdelen<br />

worden gebruikt die door de<br />

fabrikant van het voertuig zijn<br />

goedgekeurd.<br />

Opmerking<br />

Voordat de remblokken verwijderd worden dient<br />

de luchtspleet tussen remblok en remschijf gecontroleerd<br />

te worden. De luchtspleet dient 0,6-1,0<br />

mm te bedragen, indien dit niet het geval is dient<br />

de werking van het afstelmechanisme gecontroleerd<br />

te worden.<br />

1. Koppel de accu’s los.<br />

2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />

en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />

van het voertuig ontsnappen.<br />

3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />

4. Neem connector van de de slijtage-indicator<br />

van de remblokken los (indien van<br />

toepassing).<br />

5. Verwijder borgclip (23) en onderlegring (24).<br />

6. Druk de beugel (25) met een schroevendraaier<br />

naar achteren en verwijder de borgpen<br />

(22) en beugel (25). Controleer of beugel<br />

(25) gecorrodeerd is, indien gecorrodeerd<br />

beugel vervangen.<br />

7. Hef de afstelling van de rem als volgt op:<br />

- Verwijder de kunststof afdekdop (12) van<br />

de afstelinrichting.<br />

- Draai met een zeskantsleutel (SW-8)<br />

het stelzeskant tegen de wijzers van de<br />

klok tot de buitenste remblok<br />

uitgenomen kan worden.<br />

9815 5-31<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

LET OP! Gebruik geen buitensporig geweld<br />

om de stelinrichting te verstellen<br />

Gebruik alleen een 8 mm ringsleutel<br />

met een maximale lengte<br />

van 100 mm. Gebruik geen steeksleutel<br />

om beschadiging van de<br />

stelas te voorkomen.<br />

Opmerking:<br />

Wanneer men bij het bereiken van de aanslag<br />

verder draait zal de vrijloopkoppeling van de<br />

afstelinrichting in werking treden, dit is hoorbaar<br />

d.m.v een klikgeluid.<br />

8. Druk de remklauw naar binnen en verwijder<br />

de binnenste remblok.<br />

9. Reinig op de remklauw en remhouder de<br />

raakvlakken met de remblok en smeer deze in<br />

met copaslip.<br />

10. Controleer de rubberen balgen, remklauw en<br />

remschijf; zie “Controle en afstelling”.<br />

Aanbrengen<br />

Monteer op een voertuig altijd<br />

originele remblokken van hetzelfde<br />

type<br />

Opmerking:<br />

Bij een ingelopen remschijf moeten de nieuwe<br />

remblokken aan de binnen en buitenzijde<br />

afgeschuind (4x 45°) te worden.<br />

Reinig op de remklauw en remhouder de raakvlakken<br />

met de remblok en smeer de achterkant van<br />

de remblokdrager en de raakvlakken in met<br />

copaslip.<br />

1. Controleer of het afstelmechanisme geheel<br />

teruggesteld is.<br />

Druk de remklauw voorzichtig naar de buitenzijde<br />

van het voertuig en breng de buitenste<br />

remblok aan.<br />

2. Druk de remklauw voorzichtig naar de binnenzijde<br />

van het voertuig en breng de binnenste<br />

remblok aan.<br />

5-32 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Afstellen en controleren luchtspleet<br />

3. Druk met een geschikt gereedschap de<br />

binnenste remblok zover mogelijk naar buiten,<br />

weg van de drukstukken.<br />

Stel nu de luchtspleet tussen remblok en<br />

remschijf als volgt af:<br />

- Plaats een voelermaat van 0,7 mm tussen<br />

drukstuk (30) en de binnenste remblok, draai<br />

met sleutel SW-8 het stelzeskant (35) van de<br />

stelinrichting met de wijzers van de klok mee<br />

tot de luchtspleet 0,7 mm bedraagt.<br />

- Smeer de binnenzijde van afdekkap (12) licht<br />

in met Renolit HLT2 en breng de afdekkap<br />

aan.<br />

- Monteer de beugel (25) en breng de borgpen<br />

(22) aan, breng hierna de onderlegring (24)<br />

en borgclip (23) aan.<br />

4. Sluit de connector van de slijtage-indicator<br />

aan bij de stekkerverbinding.<br />

5. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />

op druk komen.<br />

6. Trap het voetpedaal enkele malen in om het<br />

afstelmechanisme de kans te geven automatisch<br />

de optimale bedrijfsspeling voor de<br />

remmen in te stellen.<br />

- Controleer door het ronddraaien van de<br />

wielnaaf dat de remschijf niet aanloopt, stel<br />

zonodig de luchtspleet opnieuw af.<br />

7. Breng de wielen aan; zie bestuurdershandboek.<br />

8. Maak een proefrit.<br />

Rem nieuwe remblokken voorzichtig<br />

in, vermijd hierbij lang achtereen<br />

constant remmen en noodstoppen<br />

9815 5-33<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERVANGEN RUBBEREN BALGEN DRUK-<br />

STUKKEN<br />

Verwijderen<br />

Opmerking:<br />

Het vervangen van de rubberen balgen is mogelijk<br />

bij gemonteerde remklauw.<br />

1. Draai de drukstukken (32) met de stelinrichting<br />

zover uit dat de rubberen balgen<br />

toegangkelijk zijn.<br />

2. Druk een schroevendraaier max. 4mm in de<br />

remklauw, dit om beschadiging van de binnenste<br />

afdichtkap te voorkomen, en lepel de<br />

rubberen balg uit de boring.<br />

Uiterste voorzichtigheid is geboden<br />

bij het verwijderen van de rubberen<br />

balg om beschadiging van de<br />

binneste afdekkap te voorkomen.<br />

Bij beschadiging van de binneste<br />

afdekkap dient de complete remklauw<br />

vervangen te worden.<br />

3. Verwijder met een afdrukvork (A) (ZF nr.<br />

1132202 de drukstukken (32) met rubberenbalgen<br />

van de draadbussen.<br />

4. Verwijder nu de drukstukken van de rubberbalgen<br />

en maak deze schoon.<br />

Vervang de klembussen (44).<br />

Controle<br />

Controleer de binnenste afdichtkap op<br />

beschadiging.<br />

Bij beschadiging dient de remklauw vervangen te<br />

worden.<br />

5-34 9815<br />

A<br />

A<br />

32<br />

32<br />

44<br />

02214B


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Aanbrengen<br />

1. Pers de nieuwe balg, met behulp van een<br />

persdoorn (ZF nr. 5870.100.039), op de wijze<br />

zoals aangegeven over het drukstuk (let op<br />

de juiste positie van de balg).<br />

2. Wrijf de draadbussen in met vet, zie technische<br />

specificaties.<br />

Draai de draadbussen (33) terug door het<br />

terugdraaien (linksom) van het afstelmechanisme.<br />

3. Breng nieuwe klembussen (44) aan.<br />

4. Plaats het drukstuk (met korte steun) met<br />

balg, op het uiteinde van de draadbus.<br />

5. Centreer het persgereedschap (B)<br />

(ZFnr. II 19252) op het drukstuk en pers de<br />

rubberenbalg (34) op zijn plaats.<br />

6. Draai het persgereedschap (B) om en pers de<br />

drukstukken (32) op de draadbussen.<br />

9815 5-35<br />

34<br />

44<br />

32<br />

B<br />

02216B<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Aanbrengen rubberen balg met gedemonteerde<br />

remklauw<br />

1. Pers de nieuwe balg, met behulp van een<br />

persdoorn (ZF nr. 5870.100.039), op de wijze<br />

zoals aangegeven over het drukstuk (let op<br />

de juiste positie van de balg).<br />

2. Wrijf de draadbussen in met vet, zie technische<br />

specificaties.<br />

Draai de draadbussen (33) terug door het<br />

terugdraaien (linksom) van het afstelmechanisme.<br />

3. Breng nieuwe klembussen (44) aan.<br />

4. Plaats het drukstuk (met lange steun) met<br />

balg, op het uiteinde van de draadbus.<br />

5. Centreer het persgereedschap (B)<br />

(ZFnr. II 19252) op het drukstuk en pers de<br />

rubberenbalg (34) op zijn plaats.<br />

6. Draai het persgereedschap (B) om en pers de<br />

drukstukken (32) op de draadbussen.<br />

5-36 9815<br />

B<br />

B<br />

32<br />

32<br />

02217B<br />

02218B


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />

REMKLAUW<br />

Verwijderen<br />

Maak voor het verwijderen van de<br />

remklauwen gebruik van hijsgereedschap.<br />

Houd de remklauw alleen aan de<br />

buitenzijde vast, nooit tussen<br />

remklauw en remhouder<br />

BEKNELLINGSGEVAAR.<br />

1. Koppel de accu’s los.<br />

2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />

en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />

van het voertuig ontsnappen.<br />

3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />

4. Verwijder de remcilinder.<br />

5. Verwijder de remblokken en drukstukken.<br />

6. Verwijder de klemband (10) en rubberen balg<br />

(9).<br />

7. Ondersteun de remklauw. Verwijder<br />

inbusbouten (8) en (13) en neem de remklauw<br />

(29) weg.<br />

Aanbrengen<br />

Het openen of demonteren van de<br />

remklauw is niet toegestaan<br />

Maak voor het aanbrengen van de<br />

remklauwen gebruik van hijsgereedschap.<br />

Houd de remklauw alleen aan de<br />

buitenzijde vast, nooit tussen<br />

remklauw en remhouder<br />

BEKNELLINGSGEVAAR.<br />

Controleer het juiste type remklauw aan de hand<br />

van het onderdeelnummer op het typeplaatje van<br />

de remklauw.<br />

Ruil-remklauwen zijn te herkennen aan een blauw<br />

typeplaatje.<br />

Ruil-remklauwen zijn voorzien van een beschermkap<br />

op de plaats van de remcilinder. Verwijder<br />

deze afdekkap na montage van de remklauw.<br />

02219B<br />

9815 5-37<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

1. Plaats de remklauw tegen de remhouder en<br />

zet de remklauw vast met inbusbouten (8) en<br />

(13). Draai de inbusbouten aan met het juiste<br />

aanhaalmoment, zie technische gegevens.<br />

2. Controleer of de remklauw soepel heen en<br />

weer schuift.<br />

3. Controleer de positie van balg (31) op<br />

gekeidingsbus (11).<br />

4. Controleer de werking van het afstelmechanisme.<br />

5. Controleer of het aanlegvlak van balg (9) vrij<br />

is van vet. Monteer de rubberen balg (9) en<br />

zet deze vast met de klemband (10).<br />

6. Monteer de drukstukken en remblokken.<br />

7. Monteer de remcilinder.<br />

8. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />

op druk komen.<br />

9. Trap het voetpedaal enkele malen in om het<br />

afstelmechanisme de kans te geven automatisch<br />

de optimale bedrijfsspeling voor de<br />

remmen in te stellen.<br />

- Controleer het remsysteem op werking en<br />

dichtheid.<br />

10. Breng de wielen aan; zie bestuurdershandboek.<br />

5-38 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERVANGEN RUBBEREN BALG (31)<br />

1. Verwijder de remklauw.<br />

2. Verwijder ring (30).<br />

3. Verwijder geleidingsbus (11).<br />

4. Verwijder met een schroevendraaier de<br />

rubberen balg (31) uit de boring.<br />

5. Reinig de balgzitting en controleer de zitting<br />

op corrosie.<br />

6. Plaats de nieuwe rubberen balg in het speciaal<br />

hulpgereedschap (C) (ZF nr. II 19253),<br />

zie pijl.<br />

7. Trek de rubberen balg, met behulp van het<br />

speciaal hulpgereedschap (C), in de remklauw<br />

zoals aangegeven tot tegen de aanslag.<br />

8. Monteer geleidingsbus (11).<br />

9. Druk balg (31) in de groef van geleidingsbus<br />

(11), zie pijl.<br />

10. Schuif ring (30) op geleidingsbus (11) en druk<br />

deze vast.<br />

Voor montage van de remklauw<br />

dient gecontroleerd te worden of de<br />

geleidingsbus met balg<br />

gemakkelijk heen en weer schuift.<br />

11. Breng de remklauw aan.<br />

9815 5-39<br />

30<br />

11 31<br />

02220B<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERVANGEN GELEIDINGSPENBUSSEN<br />

- VERVANGEN RUBBEREN GELEIDINGS-<br />

HULS (15)<br />

Verwijderen<br />

1. Verwijder de remklauw.<br />

2. Verwijder geleidingsbus (14).<br />

3. Trek de beschadigde geleidingshuls (15) uit<br />

de remklauw.<br />

LET OP:<br />

Er zijn twee verschillende type geleidingshulzen<br />

(15) (kort en lang).<br />

Wrijf de geleidingshuls aan de binnen en buitenkant<br />

in met SYNTHESO GL EP1 vet, zie technische<br />

gegevens.<br />

Aanbrengen<br />

1. Druk de nieuwe geleidingshuls samen en<br />

breng deze vanaf de binnenzijde in de boring.<br />

2. Druk de geleidingshuls (15) zover in de boring<br />

totdat de borgring, zie pijl, goed in de groef<br />

ligt.<br />

Wrijf de geleidingshuls aan de binnen en<br />

buitenkant in met ca. 3-5 gr. vet, zie technische<br />

gegevens.<br />

Gebruik alleen mineraalolie vrij vet<br />

3. Breng geleidingsbus (14) aan.<br />

4. Monteer de remklauw en controleer of men de<br />

remklauw soepel heen en weer kan bewegen.<br />

5-40 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

- VERVANGEN MESSINGBUS (7)<br />

Verwijderen<br />

1. Verwijder de remklauw.<br />

2. Verwijder het drukstuk met rubberen balg.<br />

3. Verwijder met behulp van het speciaal<br />

hulpgereedschap (D) (ZF nr. II 19254) de bus<br />

(7) uit de remklauw.<br />

Aanbrengen<br />

- Remklauw zonder groef (zie pijl)<br />

(Opmerking: De groef bevindt zich altijd aan<br />

de binnenzijde).<br />

a. Trek de nieuwe bus met hetzelfde<br />

speciaal hulpgereedschap (D) tot tegen<br />

de aanslag in de remklauw.<br />

- Remklauw met groef<br />

(Opmerking: De groef bevindt zich altijd aan<br />

de binnenzijde).<br />

a. Trek de nieuwe bus met hetzelfde<br />

speciaal hulpgereedschap (D) tot tegen<br />

de aanslag in de remklauw.<br />

b. Om horizontale verschuiving te<br />

voorkomen dient bus (7) van een groef<br />

voorzien te worden. Maak hiervoor<br />

gebruik van speciaal gereedschap F<br />

(ZF nr. II 36797).<br />

1. Controleer de zitting van de bus op bramen,<br />

zonodig verwijderen.<br />

2. Wrijf de bus in met vet, zie technische<br />

gegevens.<br />

3. Breng het drukstuk met rubberen balg aan.<br />

4. Monteer de remklauw en controleer of men de<br />

remklauw soepel heen en weer kan bewegen.<br />

9815 5-41<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />

REMCILINDERS<br />

Reparatie van de remcilinder is niet<br />

toegestaan i.v.m de inwendige<br />

afdichting.<br />

Verwijderen<br />

1. Koppel de accu’s los.<br />

2. Laat alle lucht uit het luchtsysteem van het<br />

voertuig ontsnappen.<br />

3. Neem de luchtleiding van de remcilinder bij de<br />

remcilinder los.<br />

4. Verwijder de bevestigingsmoeren en verwijder<br />

de remcilinder (16).<br />

Let op de positie van de luchtaansluiting i.v.m<br />

montage.<br />

Aanbrengen<br />

Opmerking:<br />

Bij nieuwe remcilinders dienen de onderste<br />

afdichtstoppen (zie pijlen) voor de 2e<br />

kamerontluchting verwijderd te worden. Alle<br />

overige afwateringsgaten dienen afgeplugd te zijn.<br />

1. Reinig het montagevlak van de remcilinder.<br />

Breng vet, zie technische gegevens aan op<br />

het kogelgewricht van de hefboom (37)<br />

(ATTENTIE: gebruik geen molykote).<br />

2. Monteer de remcilinder, draai de moeren aan<br />

op het juiste aanhaalmoment, zie technische<br />

gegevens en sluit de luchtleiding aan.<br />

3. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />

op druk komen.<br />

4. Trap het voetrempedaal enkele malen in om<br />

het afstelmechanisme de kans te geven<br />

automatisch de optimale bedrijfsspeling voor<br />

de remmen in te stellen.<br />

5. Controleer de werking van het remsysteem.<br />

5-42 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />

REMSCHIJF<br />

Verwijderen<br />

ATTENTIE<br />

Assen uitgerust met ABS:<br />

Bij onderhoudswerkzaamheden<br />

waarbij de ABS-bekrachtigingsring<br />

blootgelegd wordt MOETEN de<br />

volgende voorzorgsmaatregelen<br />

worden genomen.<br />

- Gebruik de bekrachtigingsring NIET<br />

als hefpunt.<br />

- Sla NIET op de bekrachtigingsring;<br />

deuk de ring NIET in; zorg dat de ring<br />

niet wordt beschadigd.<br />

- Zet de wielnaaf NIET op de<br />

bekrachtigingsring.<br />

1. Koppel de accu’s los.<br />

2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />

en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />

van het voertuig ontsnappen.<br />

3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />

4. Verwijder de remblokken.<br />

5. Verwijder de remhouder met remklauw en<br />

remcilinder compleet.<br />

6. Demonteer de wielnaaf, zie Groep 7 “Vooras<br />

en stuurinrichting”.<br />

7. Verwijder de inbusbouten waarmee de remschijf<br />

aan de wielnaaf is bevestigd, haal de<br />

remschijf van de wielnaaf.<br />

8. Reinig alle onderdelen grondig met een<br />

geschikt reinigingsmiddel en droog deze<br />

grondig.<br />

9815 5-43<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Aanbrengen<br />

1. Breng de remschijf op de wielnaaf aan en<br />

haal de flensbouten aan met het juiste<br />

aanhaalmoment, zie technische gegevens.<br />

Borg de inbusbouten met Loctite 620, zie ook<br />

Groep 7 “Vooras en stuurinrichting”.<br />

2. Breng de wielnaaf aan, zie Groep 7 “Vooras<br />

en stuurinrichting”.<br />

3. Verwijder eventueel aanwezig beschermend<br />

vet/anti-roestmiddel van de remschijf.<br />

4. Voertuigen uitgerust met ABS:<br />

Druk de ABS-sensor (B) zo ver naar binnen<br />

dat deze de bekrachtigingsring (A) net raakt<br />

en draai vervolgens de wielnaaf een aantal<br />

omwentelingen om een minimale bedrijfsspeling<br />

tussen de sensor en de<br />

bekrachtigingsring in te stellen (maximale<br />

speling 0,5 mm).<br />

5. Breng de remhouder met remklauw aan op de<br />

wielnaaf en bevestig deze, draai de bouten<br />

met het voorgeschreven aanhaalmoment<br />

vast, zie technische gegevens.<br />

6. Breng de remblokken aan.<br />

7. Breng de wielen aan, zie bestuurdershandboek.<br />

8. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />

op druk komen.<br />

9. Trap het voetrempedaal enkele malen in om<br />

het afstelmechanisme de kans te geven<br />

automatisch de optimale bedrijfsspeling voor<br />

de remmen in te stellen.<br />

5-44 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />

REMHOUDER<br />

1. Verwijder de remklauw.<br />

2. Verwijder de bevestigingsbouten en neem de<br />

remhouder (6) weg.<br />

De bevestigingsbouten mogen maar<br />

eenmalig worden gebruikt.<br />

Bevestig nieuwe bouten met loctite<br />

620.<br />

3. Reinig de montagevlakken op de fusee.<br />

4. Monteer de remhouder, draai de bevestigingsbouten<br />

aan op het juiste aanhaalmoment, zie<br />

technische gegevens.<br />

5. Monteer de remklauw.<br />

9815 5-45<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5.15 SCHRIJFREM 4K85<br />

VEILIGHEIDSINSTRUCTIES<br />

WAARSCHUWINGEN<br />

Alvorens er werkzaamheden aan de remmen<br />

worden uitgevoerd, moeten de volgende voorzorgsmaatregelen<br />

zorgvuldig zijn opgevolgd:<br />

Draag altijd beschermende kleding,<br />

een gezichtsmasker en een<br />

veiligheidsbril.<br />

Adem stof afkomstig van remblokken/voeringen<br />

NIET in en blaas<br />

dit stof niet weg. Reinig de remmen<br />

voor aanvang van de werkzaamheden<br />

met de daarvoor geschikte<br />

apparatuur, volg hierbij de<br />

instructies van de fabrikant op.<br />

Verwijder stof met behulp van een<br />

vochtige doek of een stofzuiger en<br />

voer alle gebruikte, nog vochtige<br />

doeken af volgens de daarvoor<br />

geldende wettelijke bepalingen.<br />

In een remblokken/voering mag<br />

NIET worden geboord, ook mogen<br />

deze NIET worden geslepen, tenzij<br />

anders vermeld.<br />

Volg bij het afdraaien van remschijven/voeringen<br />

ALTIJD de<br />

veiligheidsinstructies van de<br />

fabrikant op.<br />

Bij het vervangen van remblokken/<br />

voeringen moeten de veiligheidsinstructies<br />

van de fabrikant<br />

altijd worden opgevolgd.<br />

Indien het gebruik van een<br />

reinigings -middel nodig is, dient<br />

brandspiritus te worden gebruikt.<br />

Het openen of demonteren van de<br />

remklauw is niet toegestaan tenzij<br />

anders vermeld.<br />

Houd de remklauw alleen aan de<br />

buitenzijde vast, nooit tussen<br />

remklauw en remhouder<br />

BEKNELLINGSGEVAAR.<br />

5-46 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERWIJDEREN EN AANBRENGEN<br />

REMBLOKKEN<br />

Verwijderen<br />

Remblokken moeten als complete<br />

assenset worden vervangen.<br />

Monteer op een voertuig altijd<br />

dezelfde type remblokken<br />

Bij het vervangen van remonderdelen<br />

mogen alleen onderdelen<br />

worden gebruikt die door de<br />

fabrikant van het voertuig zijn<br />

goedgekeurd.<br />

Opmerking<br />

Voordat de remblokken verwijderd worden dient<br />

de luchtspleet tussen remblok en remschijf gecontroleerd<br />

te worden. De luchtspleet dient 0,6-1,0<br />

mm te bedragen, indien dit niet het geval is dient<br />

de werking van het afstelmechanisme gecontroleerd<br />

te worden.<br />

1. Koppel de accu’s los.<br />

2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />

en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />

van het voertuig ontsnappen.<br />

3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />

4. Verwijder de borgpennen uit de geleide<br />

pennen (3).<br />

5. Verwijder de geleide pennen (3). Hierdoor zal<br />

bladveer (8) ontspannen en verwijdert kunnen<br />

worden.<br />

6. Neem de remblokken (4) samen met de<br />

centreerpen (7) uit de remklauw.<br />

7. Reinig de remklauw<br />

9815 5-47<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Controle<br />

1. Inspecteer de stofkap (15) op scheurtjes of<br />

andere beschadigingen.<br />

2. Controleer of er remvloeistof achter de stofkap<br />

(15) aanwezig is. Ligt hiervoor de stofkap<br />

voorzichtig met een schroevedraaier uit de<br />

remcilinder. Indien remvloeistof achter de<br />

stofkap aanwezig is duid dit op een defecte<br />

O-ring, vervang deze.<br />

Aanbrengen<br />

Monteer op een voertuig altijd<br />

originele remblokken van hetzelfde<br />

type<br />

Opmerking:<br />

Bij een ingelopen remschijf moeten de nieuwe<br />

remblokken aan de binnen en buitenzijde<br />

afgeschuind (4-5 x 45°) te worden.<br />

Reinig op de remklauw en remhouder de raakvlakken<br />

met de remblokken. Smeer de achterkant van<br />

de remblokdrager en de raakvlakken in met<br />

copaslip.<br />

1. Druk een van de twee remzuigers (5) voorzichtig<br />

terug met een bandijzer. Draai hiervoor<br />

eerst de ontluchtingsnippel van de andere<br />

remzadel los. Hierdoor wordt remvloeistof<br />

naar buiten geperst.<br />

Alleen zuivere, ongebruikte, remvloeistof<br />

mag bij het vullen gebruikt<br />

worden. Remvloeistof, die<br />

bijvoorbeeld bij ontluchten, terug<br />

drukken van de remzuigers naar<br />

buiten gekomen is, mag niet weer<br />

in het systeem gebruikt worden.<br />

5-48 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

2. Smeer het blad van de remblok in met<br />

PLASTILUBE 2 en plaats deze terug in de<br />

remklauw.<br />

3. Herhaal deze handeling (stappen 1 & 2) voor<br />

de andere remzuiger (5).<br />

4. Smeer de geleidepennen (3), centreerpen (7)<br />

en bladveer (8) in met PLASTILUBE 2 en<br />

steek de centreerpen (7) in de boring in de<br />

remblokken (4).<br />

5. Plaats één geleidepen (3) in de remzadel (1)<br />

en druk deze door de remblokken.<br />

6. Steek het bladveer (8) onder de gemonteerde<br />

geleidepen (3) en laat het bladveer over de<br />

centreerpen (7) vallen.<br />

7. Druk de bladveer (8) in en plaats de andere<br />

geleidepen (3) zo dat de bladveer (8) onder<br />

voorspanning staat.<br />

8. Borg de geleidepennen (3).<br />

9. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />

op druk komen.<br />

10. Controleer het hydraulisch olieniveau van de<br />

hoofdremcilinder en vul zonodig bij.<br />

11. Trap het voetpedaal enkele malen in om het<br />

afstelmechanisme de kans te geven automatisch<br />

de optimale bedrijfsspeling voor de<br />

remmen in te stellen.<br />

12. Breng de wielen aan; zie bestuurdershandboek.<br />

13. Maak een proefrit.<br />

Rem nieuwe remblokken voorzichtig<br />

in, vermijd hierbij lang achtereen<br />

constant remmen en noodstoppen<br />

9815 5-49<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERWIJDEREN EN AANBRENGEN REMKLAUW<br />

Verwijderen<br />

Maak voor het verwijderen van de<br />

remklauwen gebruik van hijsgereedschap.<br />

Houd de remklauw alleen aan de<br />

buitenzijde vast, nooit tussen<br />

remklauw en remhouder<br />

BEKNELLINGSGEVAAR.<br />

1. Koppel de accu’s los.<br />

2. Voertuig opbokken volgens werkplaatsinstructies<br />

en laat alle lucht uit het luchtsysteem<br />

van het voertuig ontsnappen.<br />

3. Verwijder de wielen, zie bestuurdershandboek.<br />

4. Verwijder de hydraulische aansluiting van de<br />

remklauw en vang de remolie op.<br />

Hydraulische remvloeistof is een<br />

giftige stof die niet mag worden<br />

ingenomen of in aanraking mag<br />

komen met de huid. In het geval<br />

van huidcontact/oogcontact of<br />

inname moet onmiddelijk medische<br />

hulp worden ingeroepen.<br />

5. Verwijder de remblokken, zie verwijderen en<br />

aanbrengen remblokken.<br />

6. Ondersteun de remklauw (1). Verwijder de<br />

bevestigingsbouten (14) van de remklauw en<br />

neem de complete remklauw van de remdrager<br />

(19).<br />

Aanbrengen<br />

Maak voor het aanbrengen van de<br />

remklauwen gebruik van hijsgereedschap.<br />

Houd de remklauw alleen aan de<br />

buitenzijde vast, nooit tussen<br />

remklauw en remhouder<br />

BEKNELLINGSGEVAAR.<br />

5-50 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

1. Plaats de remklauw (1) tegen de remhouder<br />

(19) en zet de remklauw vast met<br />

bevestigingsbouten (14). Draai de bouten aan<br />

met het juiste aanhaalmoment, zie technische<br />

gegevens.<br />

2. Monteer de remblokken.<br />

3. Sluit de hydraulische leiding aan op de remklauw.<br />

4. Sluit de accu’s aan en laat het luchtsysteem<br />

op druk komen.<br />

5. Ontlucht het hydraulisch remsysteem<br />

6. Trap het voetpedaal enkele malen in om het<br />

afstelmechanisme de kans te geven automatisch<br />

de optimale bedrijfsspeling voor de<br />

remmen in te stellen.<br />

- Controleer het remsysteem op werking en<br />

dichtheid.<br />

7. Breng de wielen aan; zie bestuurdershandboek.<br />

9815 5-51<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

REVISIE REMKLAUW<br />

Verwijderen en uit elkaar nemen<br />

1. Verwijder de remklauw, zie “verwijderen en<br />

aanbrengen remklauw”.<br />

2. Verwijder doorverbindingsleiding (17) tussen<br />

beide remzadels.<br />

3. Verwijder de vier verbindingsbouten (16) uit<br />

de remzadels. En neem de twee remzadels<br />

van elkaar.<br />

4. Verwijder de stofkap (15) voorzichtig met een<br />

kleine schroevedraaier.<br />

5. Leg de remzadel met de remzuiger naar<br />

beneden gericht op de werktafel. Zorg ervoor<br />

dat de ondergrond de remcomponenten niet<br />

kan beschadigen.<br />

6. Plaats op de remvloeistof aansluiting de<br />

spuitmond van een luchtpistool. Blaas nu met<br />

een geringe hoeveelheid lucht de remzuiger<br />

naar buiten. Let op bij het uitpersen van de<br />

remzuiger dat er geen delen van ledematen<br />

tussen de remzuiger en de ondergrond geplaatst<br />

zijn.<br />

7. Verwijder de O-ring (9) en de steunring (10)<br />

uit de remcilinder.<br />

8. Verwijder de borgring (12) van de remzuigerschacht<br />

(5).<br />

9. Verwijder het klemstuk (11) van de remzuigerschacht<br />

(5).<br />

5-52 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Reinigen en controleren<br />

1. Reinig alle onderdelen met zuivere remvloeistof<br />

of spiritus en blaas ze droog met<br />

olievrije perslucht.<br />

2. Vervang bij elke revisie de stofkap, O-ring en<br />

steunring.<br />

2. Controleer de remzuiger en zuigerboring op<br />

beschadigingen.<br />

Indien beschadigingen aan zuiger of<br />

cilinderboring geconstateerd worden dient de<br />

zuiger of remklauw vervangen te worden.<br />

Lichte oxydatie verschijnselen op zuiger en in<br />

de zuiger boring kunnen met polijstpapier<br />

worden bijgewerkt. Gebruik in geen geval<br />

schuur of slijpmiddelen. Vervang indien nodig<br />

beschadigde onderdelen.<br />

Montage<br />

Bij de monteren van de remcomponenten is het<br />

van uiterst belang, dat men zuiver te werk gaat.<br />

1. Smeer de nieuwe O-ring (9) licht in met ATE<br />

remcilinderpasta of remvloeistof en plaats<br />

deze in de remcilinder (1).<br />

2. Smeer de steunring (10) licht in met ATE<br />

remcilinderpasta. Plaats de steunring (10) in<br />

de remcilinder (1).<br />

Het klemstuk (11) moet in gemonteerde<br />

toestand licht draaibaar zijn. Bij een te geringe<br />

speling tussen klemstuk (11) en remzuigerschacht<br />

(5), zal de speling tussen<br />

remschijf en remblokken te gering zijn en zal<br />

overmatige slijtage optreden.<br />

3. Smeer de cilinderwand en de remzuiger (5)<br />

licht in met ATE remcilinderpasta of schone<br />

remvloeistof.<br />

4. Plaats de klemring (11) over de remzuigerschacht<br />

(5) en monteer de borgring (12).<br />

9815 5-53<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

5. Centreer de remzuiger (5) en druk de remzuiger<br />

(5) met een geschikt (in de handel<br />

verkrijgbaar) gereedschap. Let erbij op dat er<br />

geen schade aangebracht wordt aan de<br />

verschillende onderdelen.<br />

6. Reinig de contactvlakken van de stofkap met<br />

remzuiger en remklauw en smeer deze<br />

contactvlakken licht in met siliconenvet. Breng<br />

de stofkap eerst aan in de groef van de zuiger<br />

en druk de stofkap vervolgens, met de hand<br />

gelijkmatig in de remklauw.<br />

7. Breng de vier verbindingsbouten (16) aan en<br />

draai de bouten aan met het juiste aanhaalmoment,<br />

zie technische gegevens.<br />

8. Monteer doorverbindingsleiding (17) tussen<br />

beide remzadels.<br />

9. Breng de remklauw aan, zie “verwijderen en<br />

aanbrengen remklauw”.<br />

5-54 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VLOEISTOFNIVEAU CONTROLEREN/<br />

BIJVULLEN<br />

Reinig de vuldop en de directe<br />

omgeving van de vuldop, zodat er<br />

absoluut geen vuil in het reservoir<br />

terrecht kan komen.<br />

Remvloeistof is een giftige stof die<br />

niet mag worden ingenomen of in<br />

aanraking mag komen met de huid.<br />

In het geval van huidcontact/<br />

oogcontact of inname moet<br />

onmiddelijk medische hulp worden<br />

ingeroepen.<br />

Remvloeistof is zeer agressief voor<br />

het lakwerk, vermijd daarom het<br />

morsen hiervan. Indien er gemorst<br />

is, moet deze plek onmiddelijk met<br />

veel water afgenomen worden, daar<br />

anders de lak aangetast wordt.<br />

Indien er relatief veel remvloeistof<br />

bijgevuld moet worden, dan MOET<br />

het gehele systeem op lekkage<br />

worden gecontroleerd en zonodig<br />

worden hersteld<br />

1. Controleer door middel van het doorzichtig<br />

reservoir, het vloeistofpijl.<br />

Het vloeistofpijl moet altijd tussen de “MAX.”<br />

en “MIN.” merktekens liggen.<br />

2. Vul zonodig bij via de vuldop tot aan het<br />

maximum niveau.<br />

9815 5-55<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

ONTLUCHTEN HYDRAULISCH REMSYSTEEM<br />

Reinig de vuldop en de directe<br />

omgeving van de vuldop, zodat er<br />

absoluut geen vuil in het reservoir<br />

terrecht kan komen.<br />

Remvloeistof is een giftige stof die<br />

niet mag worden ingenomen of in<br />

aanraking mag komen met de huid.<br />

In het geval van huidcontact/<br />

oogcontact of inname moet<br />

onmiddelijk medische hulp worden<br />

ingeroepen.<br />

Remvloeistof is zeer agressief voor<br />

het lakwerk, vermijd daarom het<br />

morsen hiervan. Indien er gemorst<br />

is, moet deze plek onmiddelijk met<br />

veel water afgenomen worden, daar<br />

anders de lak aangetast wordt.<br />

Gebruik alleen schone nieuwe<br />

remvloeistof met de juiste specificatie<br />

uit een afgesloten orginele<br />

verpakking. Zorg ervoor dat er<br />

geen vuil in het remreservoir kan<br />

komen. Water of vuil in het systeem<br />

kan resulteren in het plotseling<br />

uitvallen van de remwerking op<br />

de vooras.<br />

De verpakking niet schudden of op<br />

een andere manier lucht in de<br />

vloeistof laten komen.<br />

(Het ontluchten kan ook gebeuren als de wielen<br />

nog op hun plaats zitten)<br />

1. Bok het voertuig op en verwijder de wielen.<br />

2. Vul het reservoir tot aan het maximum niveau.<br />

3. Zorg ervoor dat bij het ontluchten de luchtdruk<br />

in het remsysteem minimaal 6 bar is.<br />

4. Controleer vooraf of alle leidingen en aansluitingen<br />

lekvrij zijn.<br />

5. Begin bij het linkerwiel (LHD).<br />

Maak de omgeving van de ontluchtingsnippels<br />

schoon. Sluit transparante slangen aan op<br />

een van de ontluchtingsnippels van beide<br />

remklauwen op dezelfde as.<br />

5-56 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

Breng de slangen in een bus, die voor een<br />

gedeelte met schone remvloeistof gevuld is,<br />

tot onder het vloeistofoppervlak.<br />

Open de nippels en pomp met het rempedaal<br />

totdat er schone remvloeistof zonder luchtbellen<br />

uittreedt.<br />

Houd het rempedaal ingedrukt en sluit de<br />

nippels. Laat het pedaal los en controleer het<br />

remvloeistofpeil.<br />

6. Herhaal deze handelingen voor het rechter<br />

voorwiel<br />

7. Controleer of het systeem volledig ontlucht is<br />

volgens onderstaande procedure:<br />

- Sluit een manometer aan in kring 2 op de<br />

testaansluiting welke zich bevindt vóór de<br />

hoofdremcilinder.<br />

- Sluit een manometer aan op de testaansluiting<br />

welke zich bevindt in de<br />

vebindingsleiding tussen beide remklauwen<br />

(zie tekening).<br />

- Bij een remdruk van 6 bar dient de druk bij de<br />

remklauwen 100 of 120±8 bar te bedragen<br />

(afhankelijk van bustype).<br />

MB230 / SBR3000 120±8 bar<br />

SB 2300 / SB3000 100±8 bar<br />

- Indien deze waardes niet bereikt worden, dan<br />

zit er nog lucht in het systeem en dient het<br />

systeem verder ontlucht te worden.<br />

8. Breng alle stofdopjes op de ontluchtingsnippels<br />

aan.<br />

9. Breng de wielen weer aan.<br />

9. Controleer de werking van het remsysteem.<br />

9815 5-57<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Verwijderen en aanbrengen<br />

VERVANGEN HYDRAULISCH REMVLOEISTOF<br />

Reinig de vuldop en de directe<br />

omgeving van de vuldop, zodat er<br />

absoluut geen vuil in het reservoir<br />

terrecht kan komen.<br />

Remvloeistof is een giftige stof die<br />

niet mag worden ingenomen of in<br />

aanraking mag komen met de huid.<br />

In het geval van huidcontact/<br />

oogcontact of inname moet<br />

onmiddelijk medische hulp worden<br />

ingeroepen.<br />

Remvloeistof is zeer agressief voor<br />

het lakwerk, vermijd daarom het<br />

morsen hiervan. Indien er gemorst<br />

is, moet deze plek onmiddelijk met<br />

veel water afgenomen worden, daar<br />

anders de lak aangetast wordt.<br />

Gebruik alleen nieuwe remvloeistof<br />

met de juiste specificatie in de<br />

orginele verpakking. Water of vuil<br />

in het systeem kan resulteren in<br />

het plotseling uitvallen van de<br />

remwerking op de vooras.<br />

Schud remvloeistof NIET OF ZO<br />

MIN MOGELIJK voor gebruik.<br />

(Het ontluchten kan ook gebeuren als de wielen<br />

nog op hun plaats zitten)<br />

1. Bok het voertuig op en verwijder de wielen.<br />

2. Pomp de remvloeistof uit het remvloeistofreservoir<br />

(zorg ervoor dat het reservoir geheel<br />

leeg is).<br />

3. Vul het reservoir met nieuwe remvloeistof tot<br />

aan het maximum niveau.<br />

4. Trap enkele malen het rempedaal in totdat er<br />

geen luchtbellen meer ontsnappen in het<br />

remvloeistofreservoir.<br />

5. Ontlucht nu het remsysteem zoals beschreven<br />

in hoofdstuk “Ontluchten hydraulisch<br />

remsysteem”.<br />

5-58 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Demontage en montage<br />

6. DEMONTAGE EN MONTAGE<br />

6.1 REMKAMER<br />

Vervangen van de membraan<br />

Verwijderen<br />

1. Stel de remmen, met de losbout, zover terug<br />

dat de veer in de remkamer onder spanning<br />

staat.<br />

2. Merk de stand van de remkamerhelften t.o.v.<br />

elkaar.<br />

3. Verwijder de klemband van de remkamer.<br />

4. Verwijder de achterste remkamerhelft en de<br />

membraan.<br />

Aanbrengen<br />

1. Breng de nieuwe membraan en de remkamerhelft<br />

aan. (let op de merktekens of op het<br />

afwateringsgaatje).<br />

2. Breng de klemband aan.<br />

3. Stel de remmen.<br />

(Zie verwijderen en aanbrengen automatische<br />

remsteller)<br />

4. Controleer de remkamer compleet op luchtlekkages.<br />

Demonteren remkamer<br />

1. Verwijder de gaffel en de contramoer van de<br />

drukstang.<br />

2. Schuif over de drukstang een sluitring en een<br />

stukje pijp.<br />

3. Draai de contramoer zover op de drukstang,<br />

totdat de veer in de remkamer een beetje<br />

gespannen wordt.<br />

4. Merk de stand van de remkamerhelften t.o.v.<br />

elkaar.<br />

5. Maak de klemband los en verwijder remkamerhelft,<br />

drukstang en membraan.<br />

Monteren<br />

1. Reinig alle onderdelen grondig.<br />

2. Controleer alle onderdelen op beschadiging<br />

en vervang deze zonodig.<br />

3. Vervang in ieder geval het membraan.<br />

Aanbrengen geschiedt in de omgekeerde<br />

volgorde van verwijderen.<br />

9815 6-1<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Demontage en montage<br />

6.2 VEERREMCILINDER WABCO<br />

WABCO VEERREMCILINDER F SERIE<br />

Demonteren<br />

1. Draai losbout geheel uit of belucht aansluiting<br />

12 van de veerremcilinder ( ± 6 bar).<br />

2. Verwijder de gaffel en contramoer van de<br />

drukstang en verwijder de rubber hoes.<br />

3. Schuif over de drukstang een sluitring en een<br />

stukje pijp.<br />

4. Draai de contramoer zover op de drukstang<br />

dat de veer in de remkamer een beetje<br />

gespannen wordt. Bij de nieuwe uitvoeringen<br />

is dit niet meer mogelijk, hier moet bij<br />

demontage van de klemband de remkamerhelft<br />

met de hand tegen gehouden worden.<br />

5. Maak de omloopleiding los.<br />

6. Merk de stand van de remkamer t.o.v. de<br />

veerremkamer.<br />

7. Maak nu de klemband van de remkamer los<br />

en verwijder de remkamerhelft, drukstang en<br />

membraan.<br />

8. Draai de losbout geheel in of ontlucht de<br />

veerremcilinder.<br />

9. Plaats twee houtblokjes in de remkamer en<br />

belucht de cilinder langzaam, zodat de<br />

sluitplug geleidelijk uit de zuigerbuis wordt<br />

gedrukt.<br />

10. Ontlucht de cilinder.<br />

6-2 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Demontage en montage<br />

11. Verwijder de spanstift en de moer van de<br />

losbout.<br />

12. Verwijder de losbout.<br />

13. Plaats het hulpgereedschap (DAF nr.<br />

0535947) in de cilinder en wel zover dat de<br />

zuigerbuis ca.1 cm naar binnen is gedrukt. De<br />

spanning is nu van de huishelften afgenomen.<br />

14. Verwijder de 8 bevestigingsboutjes.<br />

Opmerking:<br />

Als de veer gebroken is, is het mogelijk dat<br />

deze blijft steken in het huis. Wees erop bedacht,<br />

dat het gevaar aanwezig is dat de veer<br />

dan plotseling los kan springen.<br />

15. Schroef het hulpgereedschap voorzichtig<br />

terug, totdat de veer zijn spanning volledig<br />

kwijt is.<br />

Monteren<br />

1. Reinig alle onderdelen grondig.<br />

2. Controleer alle onderdelen op beschadiging<br />

en vervang deze zonodig.<br />

3. Vervang in ieder geval de O-ringen, keerringen,<br />

afdichtringen en het membraan. Smeer<br />

de binnenzijde van de veerremcilinder en de<br />

buitenzijde van de zuiger in met vet (DAF<br />

nr.1250185).<br />

4. Plaats de veer met rubber in de cilinder.<br />

5. Plaats de zuiger in de cilinder.<br />

6. Breng de O-ring aan op de tussenflens.<br />

7. Span de veer met behulp van het hulpgereedschap.<br />

8. Zet de remkamerhelft en de tussenflens vast<br />

met de 8 bevestigingsboutjes.<br />

9. Smeer de losbout in met Molykote “G-rapid” of<br />

een gelijkwaardig produkt en draai hem in de<br />

veerremcilinder.<br />

10. Breng de moer aan op de losbout, en de<br />

spanstift.<br />

9815 6-3<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Demontage en montage<br />

11. Breng een nieuwe ring aan op de sluitplug en<br />

smeer deze in met vet DAF nr.1250185.<br />

12. Breng de sluitplug aan. Belucht de cilinder.<br />

Monteer nu de onderdelen van het remkamergedeelte.<br />

6-4 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Demontage en montage<br />

6.3 WABCO VEERREMCILINDER G SERIE<br />

Demonteren remkamer<br />

1. Reinig de veerremcilinder.<br />

2. Verwijder de ontluchtingsslang met inwendig<br />

sinterfilter.<br />

3. Plaats een griptang op de gaffelstang ter<br />

plaatse van het montagevlak van de remkamer.<br />

4. Zet druk op aansluitpunt 12 (min. 6.0 bar).<br />

5. Verwijder de klemband.<br />

6. Verwijder het voordeksel van de remkamer.<br />

7. Verwijder het membraan.<br />

8. Verwijder het voordeksel van de gaffel.<br />

9815 6-5<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Demontage en montage<br />

9. Verwijder de gedeelde ring tussen gaffel en<br />

veerschotel, de veerschotel en veer kan nu<br />

verwijderd worden.<br />

Monteren remkamer<br />

1. Zet druk op aansluitpunt 12 (min.6.0 bar).<br />

2. Breng het membraan aan.<br />

3. Breng de veer en de veerschotel aan op de<br />

gaffel en monteer de gedeelde ring.<br />

4. Breng het voordeksel van de remkamer aan<br />

op de gaffel en druk deze tegen de veerspanning<br />

in naar beneden. Plaats een<br />

griptang op de gaffelstang ter plaatse van het<br />

montagevlak van de remkamer.<br />

5. Monteer het voordeksel compleet op de<br />

remkamer en breng de klemband aan met het<br />

voorgeschreven aanhaalmoment. Verwijder de<br />

griptang.<br />

6. Breng de ontluchtingsslang aan met het<br />

sinterfilter gemonteerd aan de remkamerzijde.<br />

Zorg ervoor het filter goed in de<br />

ontluchtingsslang zit om ervoor te zorgen dat<br />

er geen vuil in het veerremgedeelte kan<br />

binnendringen.<br />

Demonteren veerremgedeelte<br />

1. Verwijder de ontluchtingsslang met inwendig<br />

sinterfilter.<br />

2. Breng merktekens aan op de huishelften van<br />

de veerremcilinder.<br />

6-6 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Demontage en montage<br />

3. Verwijder de spanstift uit de losbout en verwijder<br />

de moer, sluitring en de o-ring van de<br />

losbout.<br />

4. Draai de losbout met behulp van een<br />

inbussleutel volledig in de veerremkamer<br />

totdat deze los in de veerkamer valt.<br />

5. Verwijder de drie schroeven met het instructieplaatje<br />

aan de achterzijde van de veerremcilinder.<br />

6. Plaats de veerremcilinder compleet in het<br />

speciaal gereedschap (DAF nr. 0484840) en<br />

zet de veerremcilinder vast met twee moeren<br />

aan het speciaal gereedschap.<br />

9815 6-7<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Demontage en montage<br />

7. Zet druk op aansluitpunt 11, de gaffel komt nu<br />

uit de remkamer. plaats een griptang op de<br />

gaffelstang ter plaatse van het montagevlak<br />

van de remkamer, ontlucht daarna de remkamer.<br />

8. Plaats het hulpgereedschap (DAF nr.<br />

0484845) op de veerremcilinder en draai het<br />

gereedschap aan totdat dit onder spanning<br />

staat.<br />

9. Verwijder vier van de acht bevestigingsbouten<br />

aan de omtrek van de veerremcilinder en<br />

breng daarvoor in de plaats vier draadeinden<br />

voorzien van twee moeren aan. Draadeinden<br />

zelf te maken, lengte circa 210 mm.<br />

10. Verwijder de vier overgebleven bevestigingsbouten.<br />

11. Ontspan het gereedschap en daarmee de<br />

veer. Neem de diverse veerremdelen uit het<br />

speciaal gereedschap.<br />

Monteren veerremgedeelte<br />

1. Breng de bovenste veerschotel aan in de<br />

veerremcilinder.<br />

2. Breng een nieuwe manchet voorzien van vet<br />

aan op de onderste veerschotel.<br />

3. Breng een nieuwe o-ring en afdichtring aan in<br />

het tussenhuis van de veerremcilinder.<br />

4. Breng de onderste veerschotel voorzien van<br />

vet aan in het tussenhuis.<br />

5. Breng de veer aan op de onderste veerschotel.<br />

Het uiteinde van de veer moet aanliggen<br />

tegen de nok in de veerschotel.<br />

6. Breng de veerremcilinder en het hulpgereedschap<br />

aan over de veer.<br />

6-8 9815


6 REMCOMPONENTEN<br />

Demontage en montage<br />

7. Breng vier draadeinden aan in de<br />

bevestigingsgaten, Let op de merktekens.<br />

8. Breng met behulp van het speciaal gereedschap<br />

de veer onder spanning totdat de<br />

huishelften tegen elkaar liggen. De draadeinden<br />

dienen hier tevens voor geleiding.<br />

9. Breng vier bevestigingsbouten aan met het<br />

voorgeschreven aanhaalmoment.<br />

10. Verwijder de draadeinden en breng de overige<br />

vier bevestigingsbouten aan met het voorgeschreven<br />

aanhaalmoment.<br />

11. Verwijder de griptang.<br />

12. Verwijder de veerremcilinder compleet uit het<br />

speciaal gereedschap.<br />

13. Plaats de veerremcilinder zodanig dat de<br />

losbout in de veerremcilinder op de bovenste<br />

veerschotel valt. Draai de losbout in de veerschotel.<br />

14. Breng de o-ring en de sluitring aan over de<br />

losbout. Breng de moer en de spanstift aan,<br />

en draai de losbout aan met het voorgeschreven<br />

aanhaalmoment.<br />

15. Breng de ontluchtingsslang aan met het<br />

sinterfilter gemonteerd aan de remkamerzijde.<br />

Zorg ervoor het filter goed in de<br />

ontluchtingsslang zit om ervoor te zorgen dat<br />

er geen vuil in het veerremgedeelte kan<br />

binnendringen.<br />

9815 6-9<br />

4


4<br />

REMCOMPONENTEN 6<br />

Demontage en montage<br />

6-10 9815

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!