03.05.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

0 |<br />

O) i<br />

rv> -<br />

-j ;<br />

01 :<br />

I<br />

-p> '-<br />

:<br />

er'<br />

q<br />

CD<br />

CD<br />

;*r<br />

CD<br />

<<br />

13<br />

3><br />

3<br />

C/3<br />

ST<br />

3.<br />

03<br />

3,


VERHANDELINGEN<br />

V A M<br />

J. F, MARTINET,


VERHANDELINGEN<br />

E N<br />

WAARNEEMINGEN<br />

OVER DE<br />

NATUURLIJKE HISTORIE,<br />

MEERENDEELS VAN ONS<br />

V A D E R L A N D ,<br />

DOOR<br />

JOFJANNES FLORENT1US MARTINET,<br />

MEESTER DER VRIJE KONSTEN, DOCTOR IN DE<br />

WIJSBEGEERTE, LID VAN DE HOLLANDSCHE,<br />

ZEEUWSCHE EN GELDEItSCHE MAATSCHAPPIJEN<br />

DER WEETENSCHAPPEN TE HAARLEM , ROT­<br />

TERDAM, VLISSINGEN EN ARNHEM J EN<br />

PREDIKANT TE ZUTPHEN.<br />

MET PU'ATEN,<br />

T E AMSTERDAM B I J<br />

J O H A N N E S A L L A H .<br />

MDCCXCV.


I N H O U D.<br />

i<br />

Antwoord aan de Hollandfche Maatfchap-<br />

pij van Weetenfchappen, te Haarlem,<br />

op Haare Vraage: Wat is 'er tot nu toe<br />

over de Natuurlijke Historie van ons<br />

Vaderland gefchreeven ? — wat ont­<br />

breekt 'er nog aan ? — en welke is de<br />

beste wijze, waarop de gemelde ge»<br />

fchiedenis zoude dienen gefchreeven te<br />

w o r d e n ?<br />

Bladz. i<br />

Waarneeming van drie Joorten van witte<br />

Hemel - boogen. 2 ^<br />

Waarneeming van een tijionder Luchtver-<br />

fchijnfel, in 1768. 2 J p<br />

Waarneemin&van een' witten Hémel-gordel. 263<br />

* 3 Proe.


VÏ I N H O U B.<br />

Proeven over den nieuwen Landbouw. Bladz. 269<br />

Verbaazende uitwerk/els van een Onweder,<br />

in 1768. . agj.<br />

Een Orkaan van 1770, en de ongewoons<br />

Lucht-verfchijnfels in 1771. 2C.><br />

Befchrijving van een wanfchapen Bot, van<br />

een Wind'ei, van een Uitwas aan den<br />

tak van een Eikenboom, en van blaauwe<br />

Aarde. 3 2 I<br />

Waarneeming omtrent het Goud van den<br />

Rhijn. 2 f t ?<br />

Verhandeling over 't Wier der Zuiderzee. 337<br />

Waarneeming van eene Oog - ziekte, in eene<br />

familie op het eiland Wieringen. 413<br />

Verhandeling over het Grond-ijs. 419<br />

Waarneeming van een Onweer en eene Hoos,<br />

W 1780. 4 3,<br />

ANT-


A N T W O O R D<br />

OP DE<br />

V R A A G E;<br />

WAT IS 'ER TOT NU TOE OVER DE NATUUR-?<br />

LIJKE HISTORIE VAN ONS VADERLAND GE-<br />

j^CHREEVEN ? — WAT QNTBREEKT 'ER NOQ<br />

AAN ? — EN WELKE IS DE BESTE WIJZE ,<br />

WAAROP DE GEMELDE GESCHIEDENIS<br />

£OUDE DIENEN GESCHREEVEN Tl?<br />

WORDEN? •<br />

DOOR DE<br />

POLLANDSCHE MAATSCIJAPFJJ<br />

D E R<br />

WEETENSCHAPPEN T E HAARLEM?<br />

OP DEN 21 MEIj'1769, MET DEN PRIJS<br />

JEENER ZILVEREN MEDAILLE JBEKRQOND,


NilfcHbitur Uturn. Qtiis hoe mare efundetf<br />

Multum valent recifa parva de magnis.<br />

Momentarerum, & qua argumenta funt fumm<br />

Suffecerit traStaJe, Nullus abfolvet.


£i


4 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

den Schepper der waereld in zijne groote<br />

Werken, gevonden in onze enge Landpaalen,<br />

nederig aan te bidden, zijne verwonderlijke<br />

Almagt te erkennen, zijne ondoorgrondelijke<br />

Wijsheid te roemen , en zijne verbaazende<br />

Goedheid jegens ons dagelijks te danken*<br />

Nog zag ik, door zulk eene Historie , den<br />

weg gebaand, om onzen Landgenooten eene<br />

vermaakelijke tijdkorting, bekoorlijke uitfpanning,<br />

verhevener wijze van denken, aangenanmer<br />

verkeering met vrienden, nuttiger<br />

en verftandiger onderhoud in gezelfchappen,<br />

en, waarom mag ik 'er niet bijdoen, deugdzaamer<br />

gedrag , gelukkiger leeven, ijveriger<br />

bewaaring van gezondheid, en meer andere<br />

zegeningen, te leeren,<br />

Daar ik dan alle deeze dingen met aandagt<br />

overwoog, en ernftig ter harte nam, wie zal<br />

het wraaken, dat ik mij toen genoopt vond<br />

mijne kragten ter beantwoordinge van deeze<br />

opgegeeven' Vraag te beproeven ?<br />

Wat is 'er tot nu toe over de Natuurlijke<br />

Historie van ons Vaderland gefchreeven ?<br />

Wat ontbreekt 'er nog aan'i<br />

Mn, welke is de beste wijze, waarop de ge*<br />

melde Gefchiedenis zoude dienen gefchreeven<br />

te worden ?<br />

Eer


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 5<br />

Eer ik tot dit zo groot als nuttig ftuk<br />

overgaa , meen ik noodig te zijn met één<br />

woord te zeggen, wat ik door 's Lands Natuurlijke<br />

Historie verftaa, op dat het beloop<br />

mijner vcrhandelinge des 'te gemakkelijker<br />

begrepen worde.<br />

Door de NATUURLIJKE HISTORIE VAN ONS<br />

VADERLAND verftaa ik eene befchrijving van.<br />

den aart en hoedanigheden van alle de gefchaapcn'<br />

dingen , die zich in ons vaderland,<br />

in de wateren, in of op het drooge,<br />

in of aan de lucht, niets uitgeflooten, opdoen<br />

en vertoonen.<br />

Voorheen, en nu nog, heeft men wegens<br />

Verfcheiden' redenen, onnodig hier te melden,<br />

dit alles, niet ten onregte verdeeld in<br />

drie zo genoemde Rijken der Natuur , naamelijk<br />

in dat der Dieren, der Gewas/en, en<br />

der Delffloffen , waar bij ik noodzaaklijk<br />

geoordeeld heb te voegen eene befchrijving<br />

van de lucht onzes Lands, en der verfchijnzelen,<br />

die daar in voorkoomen: zo dat dan<br />

deeze Natuurlijke Historie onzes Lands, volgens<br />

dit gemaakte plan, hoe eng onze zeven<br />

Gewesten met de geasfocieer de Landfchappen<br />

mogen zijn , van een wijden omtrek is, en<br />

alles in zich bevat, wat zich aan ons oog<br />

ontdekt, of-onder onze zinnen "vallen kan.<br />

3 On»


HISTORIE VAN HET VADERLAND.<br />

Terwijl ik mij met het vooruitgezigt van<br />

zulk eene groote edelmoedige onderneeminge,<br />

die ons Vaderland zo veel luisters zal<br />

bijzetten, vermaake , gaa ik over om haatte<br />

zeggen , welke onvolledige werken over<br />

de Natuurlijke Gefchiedenisfe des Lands gefchreeven<br />

zijn. In den Tegenwoordigen Staat<br />

der Vereenigde Nederlanden , Amjlerdam 1739.<br />

ontmoet men wel veele zaaken, die dit fl.uk<br />

ten opzigt van fommige Provinciën en Landfchappen<br />

betreffen, maar wat ontbreekt 'er<br />

niet al aan ? zij gaat niet over alle Gewesten,<br />

noch raakt alles aan. Hoe onvolmaakt<br />

is 't Systema der Natuurlijke Historie in IV.<br />

Rijken, 'sHaage 1765.; en niet meer voldoen<br />

de vroegere Schriften , bij voorbeeld, De<br />

Wonderen van 't Heelal, in 't licht gegeeven<br />

door een Natuurkundigen dezes tyds , Gouda<br />

1718. L. VAN BOS het oude nieuws der ontdekte<br />

Waereld, of hefchrijving van Bergen %<br />

Wateren, Vrugten, Vogelen, Menfchen, en<br />

Beesten, Amjl. 1667. Of 't geen vreemden<br />

gedaan hebben, als : w. OLIVIER, a Letter,<br />

giving his remarks in a late Tourney into Denmark<br />

and Holland; Philof. Transadt. -vol. 23.<br />

Ten deezen tijde hebben F. SJOERDS in zijne<br />

Algemeene Befchrijving van Oud en Nieuw<br />

Friesland, Leeuw. 1765. — en j. H. KNOOP<br />

in den Tegenwoordigm Staat of Historifche<br />

Befchrijving van Friesland^ Leeuw. 1763.- de<br />

A 4 Na-


B SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK^<br />

Natuurlijke Historie 'hunner Provincie j bijzonder<br />

de laatfte, wel niet vergeeten; maat<br />

zij hebben ze Jiiet uitvoerig noch naaüwkeurig<br />

behandeld , dewijl zc dat ftuk tot hun<br />

oogwit niet voornaamelijk gefteld hadden. De<br />

eenigej dien ik weet dit werk ondernoomen<br />

te hebben op de regte wijze, is de kundi­<br />

ge Heer j. L E FRANCQ VAN BERKHEIJ , die<br />

Ons, binnen korten, het eerfte Deel van de<br />

Natmnijke Historie van Holland zal gee«<br />

ven (*). Dan dit is maar van ééne Provincie<br />

; en wie zal 't onderneemen van de<br />

overigen te doen?<br />

. Terwijl dan mijne Landgenooten, die hief<br />

Van iets weeten, niet ten onregt, met verlangen<br />

dit werk te gemoet zien , gaa ik aatf<br />

de MAATSCHAPPIJ, aan welke ik nu de eer<br />

heb te fchrijven, verflag doen van het geen*<br />

tot hier toe , over de Natuurlijke .Historie'<br />

onzes Lands gefchreeven is, en bepaal mij<br />

dan allereerst tot-<br />

t HET RIJK DER DIEREN,<br />

A. Hier toe breng ik den Mensch 6 of de IN*<br />

WOONERS van ons Vaderland, van welker i<br />

t. Li*<br />

| (*) Vóór weinige dagen 0^.) is dit werk in7*<br />

wal gekodmööj


HISTORIE VAN HET VADERLANDi §<br />

it Lichaamsgeflel ik niets meer zegge, dan<br />

dat i behalven de oude beroemde Ontleedkundigcn<br />

onzes Vaderlands, de vermaarde<br />

Heeren ALBINUS , CAMPER, VAN DOEVEREN,<br />

en anderen, van het zelve in hunne Werken,<br />

gelijk ook de Heer HOUTTUIN in zijne<br />

Natuurlijke Historie, Amjl. 1761. i.d.i.fl.<br />

II 138, enz. de naauwkeurigfte befchrijving<br />

gegeeven hebben.<br />

2. Van de Ziekten, waar voor onze Landgenooten<br />

in het bijzonder bloot ftaan, maaken<br />

melding de Tegenwoord. Staat der Pereen.<br />

Nederlandtn, 1, d t bl 17. over het algemeen;<br />

doch van de geenen, die/in den Lande van<br />

Over-Maaze in 't bijzonder heerfchen, 2. d.<br />

bl. 374. L. STOCKE over de kwijnende ziek'<br />

ten der Nederlanders , Utrecht 1764. , en de<br />

Verhandeling over de Galkoortfen van Zeeland.<br />

C. A. KLOEKHOF Opusc. Medica, Traj. ad<br />

Rhen. 174.7. pag. 1. over een kwaadaartige<br />

Koorts te Kuilenburg regeerende. j. H. KNOOP<br />

in zijne befchrijv. van Friesland, fpreekt bl.<br />

26. van de ziekten , die in zijne Provincie<br />

regeeren ; en j. GOUT heeft aan die van<br />

Groningen gedagt in zijne Differt. de Morbis<br />

Regioni Groningo - Omlandicce maxime familiaribus,<br />

eorumque caufis praacipuis, Groning. 1763.<br />

Aan die van Zeeland was j. BASTER indagtig,<br />

toen hij fchreef zijne Geneeskundige Proe.<br />

Ven wer de Lucht, in de Verhand, der Holland-<br />

A 5 fche


IO SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

fche Maatjchappij, 3. d. bl. 124,. En over<br />

de tegenwoordige Zenuw - Ziekten wilde L.<br />

BIKKER zijne gedagten zeggen, agter het beroemd<br />

Werk van R. WHYT, Rott. 1777. T.<br />

SCHWENCKE heeft ons aangaande de Kinderpokjes<br />

berigt, in de gemelde Verhand. 8. d.<br />

Éi ft. bl. 488 , dat ze alle vijf jaaren in<br />

ons land epidemicq grasfeeren. De beroemde<br />

CAMPER heeft ons niet alleen geleerd in 't<br />

7. d. van dat Werk, 2. ft. bl. 458, 459, dat<br />

in de Steden de meeste Manken gevonden<br />

worden, maar zelfs het nette getal der geenen,<br />

die te Franeker dat gebrek hebben, bl.<br />

451. opgegeeven. *<br />

3. Over de Vrugtbaarheid van Nederlands<br />

Inwooners weet ik niet, dat 'er iets meer is<br />

aangetekend, dan de Heer CAMPER, bl. 361.<br />

van 't gemelde boek, gezegd heeft, naamelijk,<br />

dat de Boeren vrugtbaarer zijn, dan de<br />

Stedelingen.<br />

4. Tot dus verre, is mij niet bewust, dat<br />

de Invloed onzer Luchtftreek op de Gefteltenis van<br />

onze Vaderlanderen door iemand is befchreeven:<br />

wij hebben over dit onderwerp niet anders<br />

dan een algemeen Stuk, welk eene vertaaling<br />

is , te vinden in de Nieuwe VaderL<br />

Letieroef. 1. d. Mengelw. bl. 372.<br />

5. Dat de Inwendige Gefteldheid der Lichaamen<br />

onzer Landgenooten merkelijk van eikanderen<br />

verfchilt, heeft men, ten opzigt van<br />

dc


HISTORIE VAN HET VADERLAND. II<br />

de inwooners van het eiland Marken , alleen<br />

aangetekend in den Tegenwoord. Staat der<br />

Vereen. Nederland. 8. d. bl. 625. waar gezegd<br />

wordt , .dat men die lieden ten tijde van<br />

ziekte een ongelooflijk grooter gift van geneesmiddelen<br />

gceven moet, dan anderen; en<br />

dat dit waaragtig is, heeft mij de tegenwoordige<br />

Schout van dat eiland, die daar de<br />

geneeskunde oeffent, bevestigd.<br />

6. Dat onze Landslieden ten opzigte der Lichaamen<br />

van de Voorouders ontaart zijn, blijkt<br />

genoegzaam, als men ze hedendaags vergelijkt<br />

bij de geenen, die TACITUS en anderen .<br />

befchreeven hebben; en BALLAXSERD heeft<br />

dit ook opgemerkt in zijne Verhand, over de<br />

opvoed der Kinderen, te vinden in de Verhand,<br />

der Hollandfche Maatfch. 7. d. 2. ft. bl,<br />

109 , 112.<br />

7. Niemand heeft over de Grootte der Liehaamen<br />

gefchreeven; dan een paar voorbeelden<br />

vind ik aangetekend, naamelijk, in den<br />

Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. 7. d. bladz.<br />

473. dat te Lekkerkerk geleefd heeft GERRIT<br />

SASTIAANSZ , die 99 duimen lang, en zo<br />

fterk als twee andere menfehen was; en in<br />

den Vuur- en Water-nood van Edam, door<br />

A. T. KRUITHOF , wordt gemeld, dat TRIJNT­<br />

JE CORNELIS KEEVER, aldaar in 't jaar 1633.<br />

geftorven, de lengte van 9 voeten hadt: en<br />

dewijl haare fchilderij in eene der openbaare<br />

Stads-


12 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

Stads-gebouwen nog bewaard wordt, heb ik<br />

den Stads - bouwmeester, JAKOD DE GEEST ,<br />

verzogt, haar haauwkëürig te meeten ; die<br />

haar bevonden heeft 9 voeten Amfterdamfche<br />

maat, dat is 97 Rhijnlandfche duimen, lang<br />

te zijn.<br />

8. Over den Leeftijd dei' Nederlanders hebben<br />

wij deeze volgende fchrijvers. w. KERS-<br />

SEBOOM Proeven van Politieke Rekenkunde, N.<br />

STRUIJCK Aanmerkingen op de jaarlijks Geboorenen,<br />

Getrouwden en Gejlorvenen in eenige<br />

Plaatzen van Holland. Uitgezogte Verhandel.<br />

• bij F. Houttuijn, 7. d. bl. 138. — Nadere<br />

Aanmerk, over het getal der Jnwooneren van<br />

verfcheide Landen en Steden, 2. d. bl. 507.<br />

Aanmerk, over 't fterven van Kinderen, bl.<br />

70. — over den Staat des Menfchelijken Geflagts,<br />

Amjl. 1740. T. SCHWENCKE over het getal der<br />

Dooden in 's Hage, A". 1759 — 1763. in de<br />

Verhand, der Hollandfche Maatfchappij, 8. d.<br />

i. ft. bl. 488. N. DUIJN over het jaarlijksch<br />

Sterftal der Menfchen in fommige Steden van<br />

Holland, in zijne Aanmerkingen over de Strengt<br />

Winters, Haarl, 1746. bladz, 185.<br />

9. Zeer onvolmaakt zijn het KaraEter, de<br />

Aart en Hoedanigheid onzer Landgenooten gefchetstin<br />

de Redevoering voor de Vreemdelingen,<br />

1762. in dmNederlandfchenStaatsJ'chrijver,<br />

's Haage 1760. — in de Sterren - voorzegkunde<br />

van EL. VAN 01, Rat. 1762. Met weinige<br />

woór-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 13<br />

woorden, doch veel beter , .door DE R E A L ,<br />

Vaderlandfche Letteroefening'. 4. d. Mengelw.<br />

bladz. 133. GUICCIARDIN en TEMPLE haal ik<br />

niet aan. Onder de laateren behoort de<br />

Hoogleeraar CAMPER in zijne Verhand, over<br />

het bejlier der Kinderen , in de Verhand, der<br />

Holl. Maatfchappij, 7. d. 2. ft. bl. 380. Het<br />

Karafter der FRIESEN heeft KNOOP in zijne<br />

Eefchrijv. bl. 456. opgegeeven. In den Te.<br />

genw. Staat der Vereen. Nederl. wordt 't algemeen<br />

Karafteronzer Landgenooten, i.d. bladz.<br />

12. gemeld, doch bijzonder dat der GELDER-<br />

pCHEN, 3. d. bl. 45. waar aan PONTANUS<br />

Histor. Gelrice, lib. 2. c. 677. ook gedagt<br />

heeft. — dat der HOLLANDERS I. d. bl. 12.<br />

en 4. d, bl. 28. — dat der GOOILANDERS 8. d.<br />

bl. 91. — dat der ZEEUWEN 9. d. bl. 24. —<br />

dat der STICHTSCHEN, II. d. bl. ir. Het Ka^-<br />

rafter van alle de Inwooners der zeven Gewesten<br />

onzes Lands wordt kort, doch zeer<br />

fraai, aangetekend in de Aanmerk, op den Geographifchen<br />

Onderwijzer van F. OSTERVALT,<br />

Amfl. 1765. naamelijk dat der GELDERSCHEN<br />

in 't 1. d. bladz. 158, 159. — der HOLLAN­<br />

DERS , bl. 186. — der ZEEUWEN , bl. 19a,<br />

Ï93. — der STICHTSCHEN, bl. 200. — der<br />

ÏRIESEN, bl. 208. — der OVERIJSSELSCHEN,<br />

ï>l. 213. — der GRONINGERS , bl. 219.<br />

10. Wat aangaat het Getal der Inwooners,<br />

KNOOP heeft dat va# Friesland, bl. 159. de


14 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. dat van Holland,<br />

4. d. bladz. 5. en dat der Stichtfchen in<br />

't lm 1748. 11. d. bl. 11. bepaald. Voorts<br />

kan men het getal der Stedelingen in de Befchrijvingen<br />

der Steden meestal vinden, welk<br />

wij hier niet kunnen aanhaalen.<br />

B. Ik gaa over tot de DIEREN,<br />

1. De aandagt der Natuurkundigen heeft<br />

zich op de waarneeming en befchrijving der<br />

Bieren onzes Lands zo naauwkeurig niet bepaald,<br />

als wel behoorde. Wij hebben ons<br />

te veel vergenoegd met de Werken van AL-<br />

BERTUS MAGNUS , ARISTOTELES, PL1NIUS ,<br />

V. ALDROVANDUS , HILDEGARDIS, DE PIN-<br />

GUIA ABBATISSA, GESNERUS , JOHNSTON, ED-<br />

WARDS , CATESBY , CASSER1US , J. M. FA-<br />

IiRICIUS , LISTER , DE CONDILLAC , BARTIIO-<br />

LINUS , KLEIN , VAN DEN BOSSCHE , DE<br />

NOBLEVILLE en SALERNE , BOCHART ,<br />

• HARVEUS, FRANZIUS , BOYLE, DE LA CHAJI-<br />

15RE, BUFFON , BRISSON, H. FABRICIUS AB<br />

AQUAPENDENTE , IIILL , CUBA, LINN^EUS ,<br />

en anderen , die ook waarlijk aan deezen<br />

Tak der Natuurlijke Historie zo veel lichts<br />

bijgezet hebben , dat men waardig geoordeeld<br />

heeft, de Boeken van veelcn dcezer<br />

Mannen in ons Vaderland te drukken. Hier,<br />

en bij de meeste ftukken van mijn Antwoord<br />

op


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 15<br />

op dit eerde deel der Vraage , zou ik kunnen<br />

en moeten voegen die Verhandelingen,<br />

welken in de Gedenkfchriften der buitenlandfche<br />

Keizerlijke en Koninglijke Academiën en<br />

Sociëteiten , in verfcheiden' taaien uitgegeeven,<br />

gevonden worden, en aan de drie Rijken<br />

der Natuur , zo als ze in ons Land voorkoomen,<br />

licht zouden kunnen bijzetten; dan<br />

eischt de MAATSCHAPPIJ van mij deezen<br />

grooten, en zo ik meen, weinig voordeeligen<br />

arbeid ? daar ze toch niet nagenoeg aan<br />

het oogmerk voldoen zal.<br />

2. Liever geef ik op de vertaalde Schriften<br />

van Vreemden over dit deel der Natuurlijke<br />

Historie. Zij zijn de volgenden, 'f Algemeen<br />

Woordenboek der Natuurlijke Historie,<br />

door VALMONT DE BOMARE, Dord. I761. I.<br />

deel. Algemeene tafel tot de Natuurlijke Historie<br />

der viervoetige Dieren, door j. T. KLEIN.<br />

Uitgezogte Verhand, i. d. bl. 45. BOURGE­<br />

LAT over den gang der Poerden, 7. d. bl. 436.<br />

BUFFON over den oorfprong van het verfchiU<br />

lend Ras der Honden, 3. d. bl. 203. DAU-<br />

BENTON berigt van de voornaamjte Verjcheidenheid<br />

der Katten, 2..d. bl. 523. — Over het verfchillend<br />

Ras der Honden, 3. d. bl. 1. j. RAY<br />

Gods Wijsheid in de Werken der Scheppinge,<br />

Amjierd. 1765. F. WATSON de Dierlijke Waereld<br />

ter befehouwing opengezet, Amjl. 1761. Befchrijving<br />

van de Huiskat, Vaderl. Lettemfen.<br />

3. d.


*ó SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

3- d. Mengelw. bl. 1S8. Onfeilbaar middel om<br />

de Mollen in de tuinen te dooden , bl. 367,<br />

CHOMEL Huishoudelijk Woordenboek. Leid. 1769.<br />

3. Onder de Onzen, die hier aan gewérkt<br />

hebben, tclle ik B. NIEUWENTIJT Waereldbefeh.<br />

Amjl. 1720. bl 529. L. VINCENT Wondertoneel<br />

der Natuur, Amjl. 1706. A.'VAN<br />

LEEUWENHOEK over de Djeren, Leiden 1686.<br />

G. BLASIUS Anatome Animahum, Amflel, 1673.<br />

H. RUYSCH Theatrum Univerfale, Amjl. 1718.<br />

F. RUYSCHII Thefaurus Ammalium, Amjl,<br />

1700. A. SEBA Locu^kt- Jfvnus Rerum Natura*<br />

Hum Thefaurus, Amjl. variis ann. Befchouw.<br />

van de Werken der Nat. of Vervolg op RAY,<br />

Amfl. 1768.<br />

a. Eenigen onzer Landgenooten hebben<br />

alleen over fommige Dieren onzes Lands , of<br />

bijzonder over derzelver Deelen gefchreeven.<br />

Ziet 'er hier deeze lijst van. p. VAN MUSse<br />

HENBROEK Disfertat. de prcefentia Aeris in<br />

humoribus Animalium, Lugd. Bat. 1715. AL-»<br />

BINUS over de Zee-konden, in Annot. Academ.<br />

I. 3. c. 15. c. NOZEMAN Be/chrijving van<br />

den Das, Uitgez. Perhandel 8. deel, bl. 367,<br />

j. BAS : ER over de Iiekle> ézelen van de Huid<br />

der Dieren, Perhand. der Holl. Maatfchappij,<br />

6. d. 2. Jl. bl. 746. Tegen-woord. 'Staat der<br />

Vereen. Nederl. ovtv de Schaapen der Veluwe ,<br />

3. d. bl. 340. — over het minder getal der<br />

Konijnen in Holland, 4. d. bl. 9, — over


HISTORIE VAN HET VADERLAND. I?<br />

de Muizen, die men altoos in Zeevank nabij<br />

Edam heeft, 8. d. bl 519. — over de Schaapen<br />

van Zeeland , 9. d. bl. 11. SJOERDS<br />

over die van Friesland, in zijne befchrijving,<br />

bl. 179 , 192. CAMPER over die de beste<br />

Wol hebben, Verhand, der Holl. Maatfchappij,<br />

6. d. 2. ft. hl. 750. KNOOP , in zijne 6efchnjv<br />

van Friesland, befchrijft het groot en<br />

zwaar Rundvee zijner Provincie, bl. 61. —•<br />

de zwaare Kalven en manier van weiden, bl.<br />

63. — de Friefche en Drentfche Schaapen,<br />

bl. 66, 67. — hun toeneemend, getal Bl.<br />

68. — de Geiten, bl. 69. — de Varkens<br />

en welk foort men 'er heeft, bl. 69. — de<br />

Paarden, bl. 70. en bij SJOERDS, bl. 176. —<br />

Dat men 'er veele Haazen , doch geen Konijnen<br />

heeft, tekent hij aan, bl. 73. — geen<br />

Wolven, maar wel veele Vosfen en Wezels<br />

in Zevenwouden, bl. 84. p. CLANT Encomium<br />

Bovis, Haarl. 1714.. De Tegenwotrd. Staat der<br />

Vereen. Nederlanden , waar men de mest der<br />

Dieren in plaats van Turf brandt. 10. d. bl. 354.<br />

b. Over de Ziekten der Dieren hebben gefchreeven<br />

onder de Buitenlanders , wier<br />

Schriften vertaald zijn, LAYARD over de Nuttigheid<br />

van de Inenting der Veeziekte, Uitgezogte<br />

Verhandel. 4. d. bl. 600. ALERECHT over de<br />

Rii'iderziekte, 7. d. bl. $79. BOURGELAT over<br />

het zelfds Stuk , 8. d. bl. 196. DE LA FOSSE<br />

over de Ziekten der Paarden, 10. d. bl. 315.<br />

B c. Ons


l9 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

c. Onze Landgenooten hebben de volgen^<br />

de Stukken in het licht gebragt: Remedie<br />

voor Paarden, Amfi. 1731'. bij hunnen kwaaien<br />

Broes, HOUTTUIN in zijne Natuurlijke<br />

Histor. t>. d. 3. Ji. bl. 363. CAMPER over de<br />

platte Leverwormen in Schaapen en Runderen,<br />

in de Nieuwe wijze van Landbouwen, Amjl.<br />

'1763. 2. Jl. bl. 303. en 4 Jl. bl. 320. —<br />

over den kwaaden Droes der Paarden, 2. Jl.<br />

bl. 321. —hoe men ze's Winters gezond op Jlal zal<br />

houden, 4. Jl. bl. 238. — voordeelen van [hel<br />

zout voor Paarden, Hoornbeesten, Schapen en<br />

Geiten, bl. 234. De Nederlandfche Stalmees»<br />

ter, door L. W. F. VAN OEBSCHELWITZ,<br />

*r Haage 1763. s. A. VAN COUR Accidenten,<br />

der Paarden en Koebeesten. De voortreffelijke<br />

Paarden, die men in 't Land van Leerdam<br />

iokt, zijn bijna zo goed, zo niet beter, dan<br />

de Friefchen , j. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ<br />

Nat. Hijlorie van Holland, bl. 23. De Burger<br />

Boer of Land-Edelman, Amjl. 1761. p. AL«<br />

TA over de Ziekte van het Rundvee, Leeuw. 1765.<br />

Over de Ziekte onder Paarden en Hoornbeesten,<br />

in het jaar 1732. Vitgelezene Nat. of EU. Verhandelingen,<br />

Amjï.1764. I. d. M. 318. J. EN­<br />

GELMAN Waarneemingen in de Runderjlerfte<br />

van 1756-1759- Verhandel, der Holl. Maatfchapij,<br />

6.d. 2. Jl. bl. 955. enyd.i.fi. bl. 247.<br />

en 34/-. KNOOP Befchrijv. van Friesland, bl.<br />

64. j. G. Btrigt aangaande de Inenting der be-<br />

/biet-


HiSTORÏE VAN MÉT VADERLAND. IJ<br />

fmettelijke Ziekte in het Rundvee , Uitgez.<br />

Verhandel. 3. d. bl. 246. De Nederlmdfche<br />

Jaarboeken op 't jaar 1755. HOUTTUIN over<br />

de Feepesten van de jaar en 1272, 1503, 1617,<br />

£653, 1682, 1713, en 1744. in de Nat. Hifi.<br />

1. d. 3. ft. bl. 288, 289. — hoe veele Koetjen<br />

in Holland en West-Friesland , in 't<br />

jaar 1744 en 1745. geftorven zijn, bl. 300.<br />

êf. Over het Zwemmen der Bieren hebben<br />

we, mijns weetens, niets meer dan het vertaald<br />

Stuk van BA-ZIN, in de Uitgez. Verhand.<br />

1. d. bl. 260.<br />

e. In 't ftuk van de Voortteelinge der Bieren<br />

hebben , onder de vreemden, ons geholpen<br />

DE MAUPÈRTUIS over de voortteeling van.<br />

Menfchen en Dieren, Vaderl. Letteroefening.<br />

4. d. Mengelw. bladz. 257. G. GAR.DEN in d«<br />

keurige Verzamelingen van HALLEY , Amft.<br />

1734. j. PARSONS Natuurk. Aanmerkingen over<br />

de overeenkomst en votsrtteeeling der Bieren en<br />

Gewasfen, 's Hage 1753, dat voortreffelijker<br />

behandeld is door j. BASTER, in zijne Verhand,<br />

over de voortteeling der Dieren en Plan»<br />

ten, Haarl. 1768. HALLER over de vorming<br />

Van 't Kuiken in 't Ei, en HARVÊUS over<br />

de voortteeling der Hinden, vergeleken door<br />

BONNET , Uitgez. Verhand. 9. d. bl. 171.<br />

Onder de onzen tellen wij, behalven den zo<br />

even genoemden j. BASTER , den vermaardtR<br />

A. VAN- LEEUWENHOEK , in zijne -Werken.<br />

B s>, ƒ. Aan-


20 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

ƒ. Aangaande de Verbastering der Dieren<br />

hebben wij een vertaald Stuk van den beroemden<br />

BUFFON , in de Nieuwe Vaierl. Letteroefen.<br />

2. d. Meng-lw. bl. 16.<br />

g. Omtrent de Warmte der Dieren heeft ons<br />

toegelicht A. DUNTZE Differtat. compkclens<br />

varia experimenta circa Calorem Animamium<br />

fpeclantia, Lugd. Bat. 1754.<br />

h. Over de Taal der Dieren hebben wi|<br />

bijkans geen andere dan vreemde hulp gekreegen,<br />

naamch'jk , van H. FABRICIUS AB<br />

AQUAPENDENTE de loquela Brutorum , Franc.<br />

1624. A. ARNDIUS de loquela Animant. brutor.<br />

Upf. 1708. Verhand, af zij eene fpraak<br />

hébben, Uitgez. Verhandel. 5. d. bl. 512. BON­<br />

NET Gedagten over de Taal der Beesten, Vaderl.<br />

Letter oef en. 6. d. Mengelw. bl. 31. H.<br />

s. REIMARUS over de Driften en Konstdriftea<br />

der Dieren; Leid. 1761. A. DEUSINGII Fafcic.<br />

Differt. de ratione fc? loquela Brutorum , Groning.<br />

1660.<br />

i. Zeer veelen hebben over de Ziel der Die­<br />

ren gepeinsd, als: CARTESIUS, WILLIS,JENK,<br />

GUER, BOUILLER, BUFFON, WINKLER , GAS­<br />

TON, PARDIES, BORARIUS, SCHMIDIUS , DAR-<br />

WANSONIUS, CHANET, DE BEAUMONT, HE-<br />

RING en REIMARUS. Dan wij vergenoegen<br />

ons met A. LE GRAND de Carent. fenf. cogitat.<br />

in brutis, Londin. 1675. MEIER over<br />

de Zielen der Dieren, c. MYLJUS Gedagten<br />

over


HISTORIE VAN HET VADERLAND. si-<br />

Otter de Driften der Dieren, KRUGER over de<br />

Reden der Dieren, KLEMAN over de Geest-<br />

kunde, 'sHage 1765. MARTINIUS over de Re-<br />

denlooze Dieren, Amfl. 1765. en A. BUURT in<br />

zijne Godgeleerdheid, Amfl. 1763. §. 156. en<br />

318. behooren onder onze laateren.<br />

k. Waar men in ons Land het fmaakelijk-<br />

fte WM vindt, heeft veel gemakkelijker kun­<br />

nen bepaald en befchreeven worden , hoe­<br />

wel het niet gebeurd zij. In den Tegenw.<br />

Staat der Vereen. Nederl. wordt met één woord<br />

gerept van 't Wild en de Kapoenen van Bre­<br />

da, 2. d. bl. 201. en van dat der Meijerije van<br />

's Bosch, a. d. bl. 27.<br />

Dan , onder alle deeze bovengenoende<br />

Schrijvers en Landgenooten is 'er niet één,<br />

die in onze Taal , zo fraai en naauwkeurig<br />

volgens het Samenftel van den grooten LIN-<br />

N^EUS , de Natuurlijke Historie der Dieren<br />

gefchreeven heeft, als de Heer HOUTTUIN ,<br />

Geneesheer te Amflerdam, in zijn reeds aan­<br />

gehaald Werk: Natuurlijke Historie of Uitvoe­<br />

rige Befchrijving der Dieren, Vogelen, Infec-<br />

ten, enz. Amfl. 1761 — 1768. zonder zijnen<br />

ïiaam op den titel te melden.<br />

Daar dan die kundige Heer de eerfte on­<br />

der de onzen geweest is , die aan dit ftuk<br />

op de gezegde wijze de hand geflaagen heeft,<br />

zal de BIAATSCHAPPIJ, hoop ik , mij ten<br />

goede houden, als ik mij hier met eene al-<br />

B 3 g*~


«2 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKS<br />

gemeene verwijzinge naar dien Schrijver niet<br />

te vrede ftelle; maar kortlijk alle de Dieren<br />

mzes Lands, en de plaatzen waar befchreeven,<br />

volgens de orde van LINN^US, dus<br />

•opgeeve.<br />

1. Tot den eerjlen Rang brengt hij den<br />

Mensch, ,. d. %. ft. bl, x 38. - de Vlederapuis,<br />

bl. 403.<br />

2. Tot den derden Rang de Zee - honden,<br />

2. ft. hl. 14 _ de Honden en hunne verfehillende<br />

foorten, bl. 33. en hunne dolheid ,<br />

bl. 6J, — den Wolf, bl. 69. - de Vosfen,<br />

iZ. 85, — de Katten, bl. 127. — de Weezeis<br />

en Otters, bl. i 79. de Bonfems, bl.<br />

zoo. — de Fretten, bh 203. _ de Weezeis %<br />

bl. 206, — de Dasfen, bl. 228.<br />

3. Tot den vierden Rang de tamme Zwijnen,<br />

bl. 250. — de wilden, bl. 257. — de<br />

Egels, bl. -87. — en dc Mollen, bl. 299.<br />

4. Tot den vijfden Rang behooren de Haazen,<br />

bl. 369. — de Konijnen, bl. 391. — de<br />

Bevers, bl. 409. — de Veldmuis, bl. 469.—<br />

de Water-Rot, bl. 470. — de Huis-Rot,<br />

bl. 471. — de Huis-Muis, bl. 478. — de<br />

Rel-Muis, bl. 485. — en de Inkhoornen,<br />

bl. 493-<br />

5. Tot den zesden Rang worden gebragt<br />

de Herten, 1. d. 3. ft. bl. 59. — de Rheen<br />

bl. 143, — de Geiten, waar toe behooren<br />

Bokken en Geiten zonder hoornen, bl. 150".


HISTORIE VAN HET VADERLAND. S§<br />

—. de Schaapen zonder hoornen bl. 219. —<br />

en met hoornen, bl. 221. — de Wormen in<br />

de Levers, bl. 235. — de Koeijen, bl. 270. —<br />

't getal der Beesten in Holland in den jaare<br />

1737. bl 301. bij welke gelegenheid van de<br />

Kaas wordt gehandeld, bl, 316.<br />

6. Tot den zevenden Rang brengt hij de<br />

Paarden, bl. 333. — de Ezels, bl. 385. —<br />

de Vinvisfchen, waar van men 'er éénen vondt<br />

op de Zeeuwfche Stroomen in 't jaar 1682,<br />

(zie ook den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl.<br />

10. d. bl. 370 en 520.) en welke men<br />

op de Hollandfche Kusten heeft gevonden in<br />

de jaaren 1531, 1578, 1598, 1601 , 1617,<br />

1635, 1641, en 1762, wordt bl. 505, en<br />

hoe veelen van 't jaar 1531 tot 1762, op bl.<br />

519 gemeld, en wat daar van de oorzaak zij,<br />

hl. 520. — den Bruinvisch, 11. 539.<br />

C Thans koome ik tot de VOGELEN,<br />

1. Onze Landgenooten hebben, tot geleide<br />

in dit deel der Natuurlijke Historie,<br />

gebruikt de werken van ARISTOTELES , AL-<br />

DROVANDUS, WLLOUGBY, BELON DE MANS ,<br />

EDWARDS , JOHNSTON , LACHMUND , KLEIN ,<br />

GESZNER, FRISCH, ALBIN , BRISSON , CUBA,<br />

CATESBY, BUFFON , LINN/EUS , enz.<br />

2. Men heeft daarenboven verfcheiden ftuk»<br />

Ken van Vreemden vertaald, om dut ze ons<br />

B 4 fa


E4 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

té ftade kwamen ; bij voorbeeld, R Ay<br />

Gods Wijsheid in de Werken der Schepping, bl.<br />

8, 17, 144. en w. DERHAM Godgel. Natuurkunde,<br />

bl. 357. Kort begrip van het natuurlijk<br />

Samenflel der Vogelkunde, getrokken uit p. h.<br />

G. MOEHRINGII Genera Avium, (welk werk<br />

ook in 't Nederduitsch vertaald is met Aanmerkingen<br />

door VOSMAER en NOZKMAN , Amjl,<br />

17580 Uitgezogte Verhand. 1, d. bl. 585*<br />

LINN^US Natuurlijk Samenjïel der Vogelen<br />

5. d. bl. 149. KLEIN over de Strijk en Trek-<br />

Vogelen, bl. 18. HERISSANT over de Ingewanden<br />

van een Koekkoek, 4. d. bl. 109. en<br />

Vaderl. Letteroefen. 2. d. Mengelw. bl. 846.<br />

REAUMUR over de verteering der Spijzen in de<br />

Maag der Vogelen, 4. d. bl. 345. Verhandeling<br />

over de Her/enen der Vogelen door A. VAN<br />

IIALLER in de Verhand, der Holl. Maatfchap-<br />

P'j, 10. d. 2. Jl. bl. 287.<br />

3. Onder de Onzen, die zich tot dit Stuk<br />

verledigd hebben, behooren B. DE MOOR de<br />

Pifcium £f Avium Creatione, Harderov. 1721.<br />

M. SCHOOCKHIS de Ciconiis, Amfl. 1661. —<br />

deOvotf Pullo, Ultra}. 1643. B. NIEUWEN-<br />

TIJT Waereldbefchmimng, bl. 529. Befchouwingen<br />

van de Werken der Natuur , of Vervolg<br />

Op RAY, bl. 89. A, VAN LEEUWENHOEK OWT<br />

de Vogelen, Leiden 16S6. Verhandeling over<br />

êen Nagtegaal, i 759. c. NOZEMAN , waar<br />

de Zwaluwen, Uitgezogte Verhandelingen, 2, d f<br />

bh


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 25<br />

bl, 185. en waar de Oijevaars overwinteren ,<br />

bladz. 260. — over den Leeurik met den bek<br />

van een Kruïsvink , 3. d. bl. 479. j. LE<br />

FRANCQ VAN BERKHEY merkt aan van de<br />

Meeuwen - Eijeren op Eijerland, dat de weêr-<br />

kaatzende Zonneftraalen, in 't duinzand val­<br />

lende , dezelven ter uitkipping koesteren,<br />

Nat. Historie van Hol'.ani , 1. d. bl. 91.<br />

SJOERDS heeft de groote Vogelen van Fries­<br />

land, als Zwaanen, Ganzen, Kraanen, Rei­<br />

gers, Eenden, enz. opgegeeven; doch KNOOP<br />

heeft 'er breeder van gehandeld, en bijzon­<br />

der aangetekend, dat men daar veele Hoen­<br />

deren en Duiven, maar weinig Ganzen en<br />

Kalkoenen heeft , en waarom, bl. 71. en<br />

welk wild Gevogelte, bl. 72. geen Korhoen-<br />

deren, behalven op de Grenzen van Gronin­<br />

gen en Drenthe , bl. 74 ; maar veele Kwar­<br />

tels , en wilde Eenden, die in het Najaar<br />

komen, en in het Voorjaar wederom ver­<br />

trekken , bl. 75 ; doch wilde Ganzen en<br />

Zwaanen, bl. 77. Hij voegt 'er bij, met<br />

welken wind, en van waar de Houtfnippen<br />

overkomen, en waar zij zich meest ophou­<br />

den , gelijk ook een meenigte van Lijsters en<br />

Krammets - Vogelen, bl. 78. en dat 'er ner­<br />

gens meer Kievieten, dan in zijne Provincie<br />

zijn, bl. 70. doch Robben en Kemphaantjes,<br />

bl. 80. en waar zij met de Spreeuwen 's Win­<br />

ters blijven, bl. 81, Dat aldaar de Musfchen<br />

B 5 troeps-


$6 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

troepswijze, als de Spreeuwen, naar de Boo-<br />

Uien des avonds vliegen, 'er in overnagten ,<br />

en 'smorgens, eer zij uitvliegen, ééne van<br />

hen op kondfchap uitzenden, bl. 82. Eindelijk,<br />

dat men 'er Kraaijen, Exters, Wijkels<br />

cn Koekkoeken , doch dat men 'er<br />

gcene Woudvogclen heeft , ten ware foms<br />

in de Zevenwouden, bl. 83.<br />

Hier ben ik wederom verpligt aan te merken,<br />

dat niemand onzer Landslieden dit gedeelte<br />

der Natuurlijke Historie zo naauwkeurig<br />

en uitvoerig befchreeven heeft , als Dr.<br />

HOUTTUIN, in zijne Nat. Hist. 1. d. 4. Jl.<br />

bl. 80. waar hij de Rangen der Vogelen<br />

opgegeeven , en hunne kenmerken bepaald<br />

heeft, bl. 85, na alvorens de Land- Wateren<br />

Strandvogelen, bl. 3. den tijd van<br />

gaan en komen der Trekvogelen, bl. 10, en<br />

de verhuizing van Zwaluwen en Oijevaars,<br />

met verfchciden waarneemingen , daar omtrent<br />

in andere Landen genoomen, bl. 12.<br />

befchreeven te hebben.<br />

Na deezen weg gebaand te hebben, vangt<br />

hij aan met den<br />

1. Eerjlen Rang, in welken hij plaatst de<br />

Gieren, bl. 96. — de Valken, waar toe behooren<br />

de Arenden, bl. 122. — de Kuikendieven,<br />

bl. 145. — de Valken, zo wel de<br />

egte Valken, Sperwers en Havikken, als de<br />

kleinen „ bl. 149. (over welken men ook kan


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 27<br />

ijazien de NEDERL. JAARBOEKEN op het jaar<br />

1750.) de Uilen en de Schuif-uilen, bl. 183.<br />

— den Rans-uil, bl. 190. — den Boom-uil,<br />

bl. 194. — den Nagt-uil , bl. 196 — den<br />

Steen- of Kerkuil, bl. 197, enz. — welke<br />

Rang met het geflagt der Klaauwieren, en<br />

daar onder den Beemer of zwarten Mantel<br />

(fiarrulus Bohetnicus^), bl. 223. beflooten wordt.<br />

2. Den tweeden Rang bekleeden de Raaf3 bl. 294. — de Kraai, bl. 303. — de Roek,<br />

d e<br />

41. 3°5- — Bontekraai, bl 306. — de Kaauw,<br />

bl. 309. — de Vlaamfche Gaai , bl. 313. —<br />

de Aakfter , bl. 319. — de Wielewaal of<br />

Goud-Merel, bl. 332, — de Koekkoek, bl.<br />

354. — de groene of geele Specht bl. 380.<br />

— de Ysvogel, bl. 401. — de Hoppe, bl. 414.<br />

3. Tot den derden Rang brengt hij de<br />

Zwem- of Water-Vogelen , als: Eenden , Talingen,<br />

enz. die eertijds in ons Land, door<br />

de meenigte van V°gelkooijen, te talrijk waren<br />

, gelijk blijkt uit het Keizerlijk Plakkaat<br />

van 1550. te vinden in het Groot Plakkaat-<br />

Boek, 1. d bl. 1308. als uit dat van Prins<br />

MAURITZ, A 8<br />

. 1604. uitgegeeven. De Eenden<br />

en Zwaanen komen voor in 't x. d. 5.<br />

jl. bl. 13. — de Ganzen, bl. 27. — de Rotganzen,<br />

en waar men die vindt, bl. 38. —•<br />

de Eenden (Strepera), bl 48. — de Smient,<br />

hl. 54. — de Winter-Eend, bl. 56. — de<br />

"ginter-Taling, bl. 58. — de Zomer-Taling,


28 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

ling, bl. 6i. de gewoone Eend, bl. 61. —<br />

de Wilde en Tamme, 6/ 66. — de Duiker-Gans,<br />

bl. 72. — de Pijlftaart, bl. 79.<br />

— de Duiker, bl. 138. — de Mantel-Meeuw<br />

bl. 146.<br />

4. In den viertfe« Rang worden gefchaard<br />

de Kraaien,,«. 184. — de Oijevaars, bl.<br />

193- — (Dat 't woord Oijevaar, in Overijsfel<br />

Heilover van Hainover genoemd, bij de><br />

Oude Nederlanders den aart van dien Vogel<br />

regt uitgedrukt hebbe, ziet men in H. CAN-<br />

NEGIETERI Epistola ad illuflriJJ. Comitem 0.<br />

F. DE LIJNDEN) de blaauwe Reiger, bl. 201.<br />

(Dat men fomtijds in ons Land roode of<br />

rosfe vangt, vindt men bij c. NOZEMAN in<br />

WATSON'S Dierlijke Waereld, bl. 223.) de Roerdomp,<br />

bl 211. _ de gemeene Wulp , bl.<br />

32i. _ de Wulp, bl. 223. — de Houtfnep,<br />

bl. 225. _ de Snep, bl. 230. — de Kempbaan<br />

, bl. 238. — de Kieviet, bl. 240. — de<br />

Koet of Plevier, bl. 246. — de Griel , (OedienemuO<br />

bl. 260. — de Koet (J'ulica atra)<br />

M. 270. — de Trapgans, bl. 288.<br />

5- In den vijfden Rang volgt de Paauw,<br />

bl. 317. - de Kalkoen, bl 336. — de Haan,<br />

bl. 349- de Kapoen, bl. 359. _ de Hen ,<br />

bl. 360. — de Faifant, bl. 381. — 't Berkhoen,<br />

bl. 397. _ ' t Korhoen, bl. 401. —<br />

de Patrijs, bl. 415. — en de Kwartel, U.<br />

422,<br />

6. De


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 2£<br />

6. De geheele troep wordt in den zesden<br />

Rang beflooten door de wilde en tamme<br />

Duiven, bl. 430. — de Kroppers en Kappers ,<br />

439. — de Paauw-ftaartcn, bl. 440. —<br />

de Eriefdraagers , bl. 441. — de Pagadetten,<br />

bl. 442. — de Ringduiven, bl. 447. — de<br />

Tortelduiven, bl. 453. den Akker - Leeurik ,<br />

bl. 461. — den Spreeuw, bl. 472. — den<br />

Kramsvogel, bl. 482. — den Zinglijster, bl.<br />

485. — den Merel, bl. 492. — den Kruisbek,<br />

bl. 498. — den Goudvink, bl. 502. —<br />

den Groenling, bl. 511. — den Geelvink,<br />

bl. 523. — de Vinken, bl. 532. — den Distelvink,<br />

bl. 538. — den Kauarijvogel, fchoou<br />

geen Inlandfchen, bl. 545. — 't Sijsje, bl.<br />

549. — 'tKneutje, bl. 550. — den Vlasvink,<br />

bl, 55L den Rietmosch, bl. 553. — den<br />

gemeenen Mosch, bl. 554. — den Nagtegaal,<br />

bl. 564. — den Grasmoseh, bl. 570. —<br />

't Geelborstje, bl. 571. — den witten Kwikftaart,<br />

bl. 573- — ' £<br />

Roodborsje, bl. 584. —<br />

't Winterkoningje , bl. 586. — 't Boomlopertje,<br />

bl. 589. — de Koolmees , bl 593.<br />

— 't Pimpeltje, bl. 596. — den Zwartkop ,<br />

11 5 9 7. _ de Rietmees , bl. 598. — de<br />

Huiszwaluw , hl. 603. — de Boeren-<br />

Zwaluw, hl. 6


30 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

D. Dus ben ik voortgeraakt tot de DIEREN<br />

VAN BEIDERLEI LEVEN.<br />

1. 't Lust mij niet op nieuws aan te haat<br />

len de Schrijvers over de DIEREN, hier boven<br />

gemeld, van welken fommigen ook over<br />

dit foort gefchreeven hebben, bij voorbeeld ,<br />

JOHNSTON , enz. Ik. kan 'er bijvoegen , o.<br />

JACOB/EI Obferv. de Kanis '6f Lacertis. c.<br />

OWEN Natural History of Serpents, Lond. 1742»<br />

r. REDI de Viperis, Amft. 1685. B. A. ABBA-<br />

Tiusda Viperis, Hag. Com, 1660.<br />

2. Onder de Vertaalingen bezitten wij<br />

GEOFFROY over het Gehoor in de kruipende<br />

Dieren, Uitgez. Verhand. 5. d. bl. 297. RÖ-<br />

SEL over de Huishouding en Voortteeling der<br />

Kikvorfchen en Padden , 7. d. bl. 28. R.<br />

BRADLEY Wijsgeerige Verhand, over de Werken<br />

der Natuur, Amft. 1740.<br />

3. Onze Landgenooten hebben 'er weinig<br />

over gefchreeven. Behalven GRONOVIUS en<br />

VOSMAER , die alleen aantekenen, waar ze<br />

Slangen gevonden hebben, kan men de Befchouv/ingen.<br />

van- de Werken der Natuur, of<br />

Vervolg op RAY, bl. 297. opflaan , en p.<br />

CAMPER over de Padden, Verhand, der Holl.<br />

Müatfchappij, 6. d. 1. ft. bl. 277..<br />

Dan allermeest en liefst wil ik verflag<br />

doen van de rangfchikking en befchrijving,<br />

door


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 31<br />

door den Heer HOUTTUIN in zijne Nat. Hist.<br />

ons van deeze Dieren gegeeven.<br />

1. In den eerften Rang naar LINN^EUS<br />

Sameiiftel, plaatst hij. in 't 1. d. 6. ft. bl. 13.<br />

de Schildpad. Ik erken, men vindt ze wel<br />

niet in onze Zeeën, maar wij haaien ze hier<br />

aan, om dat men den 2. Oftober van het jaar<br />

1707. eene Schildpad gevangen heeft in 't<br />

Wijier - Meer. Zie Kronijk van Medemblik ,<br />

11. 231. Ook hebben wij wel geene Land-<br />

Schildpadden , dan die uit de West - Indien<br />

tot ons overgebragt, en in onze Tuinen gezet<br />

worden: zij leeven daar gezond, eeten<br />

's zomers Moeskruiden, en voornaamelijk Salade,<br />

en kruipen 's winters in den grond.<br />

In het bovengenoemde Werk ftaat de Water-<br />

Salamander, bl. 102. befchreven. — de groene<br />

of fcherp genagelde Hagedis , bl. 125. — de<br />

gemeene Hagedis, bl. 160. — de Water-Hagedis,<br />

bl. 164. — de Pad, bl. 194. — de Bruine<br />

Land-Kikvorsch, bl. 242 — de Boom-Kikvorsch,<br />

bl. 255.<br />

2. In den tweeden Rang komen te voorfchijn<br />

de kruipende Adders of Ring-Slangen,<br />

die men, volgens het berigt van den Heer L.<br />

T. GRONOVIUS, in Gelderland vindt, bl. 375.<br />

— gelijk in West - Friesland, en in 't Dienver-<br />

Meer bij Amfterdam, bl. 378. — als mede in<br />

't Sticht van Utrecht, volgens VOSMAER Befchr.<br />

der Surin. Ratel/lang, Amjl. 1767. bl. 8;<br />

3. Den


3& SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

3. Den derden Rang beflaan de zwemmende<br />

Dieren, als: de Lamprei of Prik, befchreeven<br />

bl. 444. — de Roch of Vleet, bl. 464.<br />

— de Pijlitaart, bl, 477. (welke ook door<br />

den Heer j. BASTER , in zijne Natuurkundige<br />

Vitf anningen , 2. d. bl. 39. befchreeven zijn);<br />

onze gewoone Roch, bl. 480. — de Zee-<br />

Duivel, b.. 530. — en de Steur, bl. 541.<br />

E. Dus ben ik voortgeraakt, en kan thans<br />

zonder hinder mij bepaalcn tot de NE-<br />

DERLANDSCHE VISSCHEN.<br />

1. De Liefhebbers der Natuurkunde in ons<br />

Vaderland hebben, niet zonder reden, altoos<br />

gebruik gemaakt van de Werken van ARis-<br />

TOTELES , ^ELIANUS , OPPIANUS , PAULUS<br />

JOVIUS , MARSIGLI , BELL0N1US , GESZNER ,<br />

ALDROVANDUS , WILLOUGBY , SALVIANUS ,<br />

CATESBY , RÖSEL , RENARD , GUALTERUS ,<br />

KLEIN , PLANCIUS , ELLIS , BOSSUET , LISTER ,<br />

BONNANNI, ME AD , RONDELET, AR.TEDI ,<br />

RAY , BONNET , LUIDIUS , LINN.-EUS , eil ail-<br />

deren, wanneer zij zich in dit ftuk der Natuurlijke<br />

Historie wilden oefenen.<br />

2. liehalven de hulp van deczen , hebben<br />

wij den bijftand van eenige Vertaalde Hukken<br />

genooten , bij voorbeeld , RAY Gods<br />

Wijsheid in de Werken der Schepping, bl 8,<br />

i8, enz. DERHAM Godgel. Natuurkunde, bl.<br />

426.


•HISTORIE VAN HET VADÈRLANÖ. 33<br />

426. F. WATSON Dierlijke Wa-reld , Natuurlijke<br />

Historie van den Haring, F ad. Letter oef. 3. d.<br />

Mengelw. bl. 416. WATSON over het Lubben<br />

der Visfihen, Uitgez. Verhand. 1. d. bl. 389.<br />

OEOFFROY over het Gehoor der Visfchen, 5. d.<br />

bl. 297. Konst om Otters leevendig te houden<br />

en tam te maaken, 2. d. bl. 6.1. LUND over<br />

de voortplanting der Visfchen in de binnenland'<br />

fche Wateren, 10. d. bl. 371» LINN/EUS over<br />

den' Goud- en Zilver • visch , Natuurkundige<br />

Verhand. Amjl. 1767- £ ft- bl. 209» Over<br />

de wijze van het voortteelen der Snoeken, Vadert.<br />

Letteroefen. 2. d. bl. 209. A. VAN HAL­<br />

OER, over de herfenen der Visjchen, Verhand*<br />

der Holl. Maatfchappij, 10. d. 2. Jl. bl. 314-<br />

3. Men denke echter niet , dat onze<br />

Landslieden dit voornaame ftuk uit het oog<br />

verlooren, en eigen arbeid hier in gefpaard<br />

hebben: neen, wij hebben de Werken van<br />

M. SCHOOCKIUS de Harengis, Gron. 1649. c*<br />

NOZEMAN over de Haringen, in WATSÖN'S<br />

Dierlijke Waereld, bladz. 212. j. F. GRONO-<br />

VIUS the Figure of the Mustela fojftlis» communicatedtoP.<br />

Collinfon, Phil. Transacl. vol. 44 —<br />

Pifces Belgü, in A8. Upfal. 1741. en in de<br />

Uitgezogte Verhand. 1. d. bl. 145. — Pi/cet<br />

Belgü rariores, in ASt. Upfal. 1742 6? 1744-<br />

L. T. GRONOVII Mufeum Ichthyologicum,*. tom.<br />

v a n e m i<br />

Lugd. Bat. 1754 8* — &<br />

Viifchen in Neerland, Uitgezogte Verhand^<br />

C i» *•


34 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

1. d. hl. 324 en 581. — in aclis Helveticis. —*<br />

NIEUWENTIJT Waereldbefchouw. hk 529. H.<br />

RUISCH Theatrum 6?c, SEBA Thefaurus &c. t A.<br />

VAN LEEUWENHOEK over de Visfchen , 7 Z,e£.<br />

den 1686. — Befchouwingen van de Werken<br />

der Natuur, of Vervolg op RAY, bl. 195. c,<br />

WOZEMAN Be/chrijv. van den Rivier - Harder t<br />

Uitgezogte Verhand. 1. d. bl. 576. — van<br />

een zeldzaamen Visch, 3. d. bl. 381. j.<br />

BASTER over de Schübberl der Visfchen, Verhand,<br />

der Hollandjche Maatfchappij, 6. d. 2. ft.<br />

bl. 746. en Natuurt Uitfpann. 1. d. bl. 147. -m<br />

over het Gehoor der Visfchen, bl. 98. — over<br />

een Hermaphrodiet - Kabeljaauw, 2. d. £/. 156.<br />

— over den Goud- Visch, Verhand, der Holl.<br />

Maatfchappij. 7. d. 1. ft. bl. 79. en Natuurk.<br />

Uitfpann. 2. d. bl. 83. p. CAMPER over het<br />

Gehoor der gefehubde Visfchen , Verhand, der<br />

Holl. Maatfchappij, 7. d. 1. ft. bl. 79. en j.<br />

BASTER over de Schubben der Visfchen, 6. d.<br />

2. ft. bl. 746. In den Tegenwoord. Staat der<br />

Vereen. Nederlanden worden de Visfchen van<br />

het Bijlener - Meer opgegeeven, 8. d. bl. 147.<br />

— die men in de Waal vangt, 15. d. hl. 2.67.<br />

— die in de Lek zijn, hl. 317. — die van<br />

de Zuider Zee, 8. d. bl. 67. — waar de Sia,<br />

eene Rivier in de Meijerij van 'sBofch, zeer<br />

vischrijk is, 3. d. bl. 122. — dat men zeldzaam<br />

Zalm te Katwijk vangt, 6. d. bl. 442.<br />

en voorheen, te Geertruidenherg op éénen dag<br />

1800»


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 3§<br />

iSooo Zalmen , Steuren en Elften gevangen<br />

zijn, 7. d. bl. 24. Over het paaren en voortreden<br />

van den Zalm, kan men naleezen de<br />

Uitgez. Perhand. 4. d. bl. 236. De Visfchen,<br />

die men in 't grootfte getal te Workum vindt j<br />

meldt SJOERDS in zijne Bejchrijv. bl. 196. —<br />

Wanneer de Schelvisch op de Friefche Kust<br />

komt , en wanneer hij weêr vertrekt , 1. d.<br />

Breedvoeriger heeft KNOOP zich uitgelaaten<br />

over Frieslands Visfchen , naamelijk 0verde<br />

groote en lekkere Snoek en Baars, met<br />

de menigte van Aal, bl. 85, 86. en na dé<br />

opgaave der geenen, die men 'er niet vindt,<br />

laat hij eene' lijst volgen der Visfchen, welken<br />

de Noord- en Zuider-Zee opgeeft, dart<br />

die ik niet met naame zal noemen, om dat<br />

ze ftraks hier op volgen zullen.<br />

Meer algemeen en allernaauwkeurigst zijn<br />

de Visfchen onzer Wateren, in onze Taaie,<br />

door den kundigen Dr. HOUTTUIN in zijné<br />

Natuurl. Hijtor. befchreeven, van welken wi]<br />

eene lijst zullen opgeeven.<br />

Na dat hij in het 1. d. 7. Jl. bl. 1. van<br />

derzelver Eigenfchappen , en bladz, 14. van<br />

hunne Voortteeling gehandeld heeft , volgt<br />

hij wederom LINN^EUS leertrant, en maakt<br />

4e volgende fchiftirig*<br />

Cs. t. vs*


%i SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK»<br />

I. VISSCHEN DER ZEëN.<br />

1. In den Eerjlen Rang komen vóór de<br />

Paaling en Aal, bl 92, 93. - de Conger-<br />

aal, bl. 103. en de Smelt, bl 129, 131.<br />

2. In den tweeden Rang volgen de Schelvisch-<br />

Duivel, bl. 148. — de Pot-Visch, bl. 150.<br />

— de Pieterman, bl. 156. de Schelvisch,<br />

bl. 166. — de Kabeljaauw, bl. 183. en of<br />

orize Kabeljaauw de Noordfche Dorsch, dan<br />

welde Morrhua is, wordt onderzogt,bl. 183.<br />

— de Steenbolk bl. 201. — de Molenaar ,<br />

bl. C02. de groene Schelvisch, bl. 204. — de<br />

Wijting, bl. 206. de Puit-aal, bl. 218. — de<br />

Maag-aal, bl. 225.<br />

3. Den derden Rang maaken uit: de Lunrj»<br />

bl. 250. — 'tGoverken, bl. 279. — deMeu-<br />

11e, bl. a8i. — de Knorhaanen, bl. 298. —<br />

de Zonnevisch , bl. 313. — de Heilboth,<br />

bl. 324. — de Scharretong, bl. 328. — de<br />

Schol, bl. 331. — de Both, bl 336. — de<br />

ruuwe Schol, bl. 341 de Tongen, bl. 342.<br />

— de Scharren , bl. 345. — de Grieten ,<br />

bl. 347. — de Tarboth, bl. 348. — de Kaan,<br />

bl. 350. — de Zee - Braasfem, bl. 376. — de<br />

Steen-Visch, bl. 436.<br />

II. VJSSCHEN DER ZOETS WATEREN» 1<br />

Ia 't i. i. 8. Jt. vangt Dr. ;HOUTTUIN de<br />

be«


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 37<br />

ï>efchrijving der Visfchen onzer Rivieren en<br />

Meeren aan: bijzonder de Rivier-Baars, bl, 1.<br />

— de Snoek-Baars, hl. 9. — de Zee-Snoek,<br />

hl. 12. — de Zee-Baars, bl. 15. — dePosch,<br />

hl. 28. — de Zee-Stekelbaars, hl. 43. — de<br />

Makreel, hl. 51. — de Knorhaan, bl. 81. —<br />

de Koekkoek, bl. 83.<br />

4. In den vierden Rang vinden we gefchaard<br />

den Meeraal, hl. 103. — den Zalm, bl. 128.<br />

den Spiering, hl. 199. — den Witvisch ,<br />

bl. 213. — den Houting, bl. 218. — den<br />

Snoek, bl. 237. — den Koornair-visch, bl. 259.<br />

— den Harder hl. 265. — den Haring, bl. 281.<br />

— de Sprot, hl. 331. — de Elft, hl. 339. —<br />

de Ansjovis, en welke die bij ons is, bl. 316<br />

en 356. — den Barm, bl. 356. — den<br />

Karper , bl. 360. — de Grondels , bl. 381.<br />

— den Zeelt, hl. 387. — den Dikkop, hl. 393.<br />

— 't Chineesch Goud-vischje, bl. 396. — de<br />

Hesfeling, hl. 417. (welke eene nieuwe Visch<br />

is volgens de Uitgez. Verhand. 1. d. bl. 576.)<br />

— de Grijzert, bl. 419. — den Voorn ,bl.420.<br />

— den Cyprinus, bl 424. den Ruisch-voorn,<br />

11. 425. — en vier andere Visfchen, die nog<br />

geenen naam hebben, hl. 429. — den Neste­<br />

teling, hl. 436. — den Braasfem, bl. 441. —<br />

den Bliek , hl. 446.<br />

5. De vijfde Rang, waar toe de Molen-<br />

Heen-Visch, hl. 491. wordt gebragt, beflnit<br />

het geheelc ftuk.<br />

( ' C 3 f". Ik


3? SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

JF. Ik gaa over tot de Befchouwing DER IN­<br />

SECTEN.<br />

I, Land- en Water - Infeclen.<br />

I, Nadien eene groote meenigteUitlandfche<br />

Schrijvers, door hunne beroemde Werken,<br />

een aangenaam licht over dit gedeelte der Na-*<br />

tuurlijkc Historie verfpreid, en daar door aan<br />

ons wezenlijke diensten gedaan hebben, zo<br />

meene ik verpligt te zijn, zo al niet hunne<br />

Werken, waar en wanneer te voorfchijn gcfcoomen,<br />

ten minsten hunne Naamen te noemen.<br />

Men kan van VARRO, ARISTOTELES, PLI-<br />

3JIUS , GESNER, U. ALDROVANDUS , CATES-<br />

B Y , RAY , EDWARDS , MONFETUS , REDI ,<br />

FRISCH , MALPIGHIUS , KRUZE , RÖSEL , AL-<br />

B1NI, VALISNIERI , SCHEUCHSER , GAUTIER ,<br />

JOHNSTON, LISTER, GOTTORP , BUSBEQUIUS ,<br />

SONTIUS , MURALTO , PEUCER , IIARRISON ,<br />

BURGUNDIUS, T R A U T H , GENDERUS , KEIL,<br />

ANDRY, CAMERARIUS , F. M. NIGROSOLUS,<br />

PAITONI , HOMBERG, SCOPOLI, LINDUS ,<br />

BONNET, ROUSSET, DE GEER , REAUMUR ,<br />

LESSER , en anderen niet hooren , zonder<br />

hunne verdiensten te erkennen.<br />

Sommigen hebben alleen over één of eenige<br />

Weinige bloedelooze Diertjes gefchreeven, als;<br />

YARRO 3 SCHMIDIUS , KOENING , WAR DER ,


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 39<br />

COSERUS , HOFFLERUS , PICI , ROCH , LIBAr<br />

VIUS , VIDA, GEDDE , MALPIGHIUS , CORFUC<br />

SASCOBURENSIS , BAJERUS , BELON , DU BOIS ,<br />

en BONONI, die over de Bijen en Bijenhui­<br />

zen , —— en BUTTLER, CANTIPRATAR, MOL-<br />

LER , CAMERARIUS , en SAUBERLICIIS , die<br />

©ver den Honing, BARTH, DIEGO en<br />

REVIGLIUS , die over de Muggen , .<br />

SCHEUCKIUS, die over de Schalbijters, ——<br />

LISTER en DABON , die over de Spinnen en<br />

Slakken, SCALIGER, BUSBEQUIUS, GOT-<br />

TORP en BONTIUS. , die over de Scorpioe-<br />

nen, —— BARTHOLINUS, SACHO, RIVINUS ,<br />

GESNER , VOGÈL en HOEGEN , die over de<br />

Infeclen, welken 's nagts lichten , MANI-<br />

TUS , VAL. CHIMENTELLI, P. BOCCO en HA-<br />

GEDORN, die over de ruikende en ftinkende<br />

Infeften, — WILKES, die over de Kapellen en<br />

Motten, — BONNET, DE GEER, SCHOEFFER ,<br />

CLERK , BAKER en REIMARUS , die over eenige<br />

bijzondere Infeften, — FRISCH en GLEDITSCH<br />

die over de Trek-Sprinkhaanen, — GEOFFROY<br />

en JAMES , die over de Spinnen gefchreeven<br />

hebben. Anderen hebben flechts eenige<br />

deelen der Infeften onderzogt, als: ALBRECHT ,<br />

330RELLI, GRIENDEL , DE ASCH , HOOK , JO-<br />

BLOT , HARTZOEKER , MURALTE , POWER , RE-<br />

Di, SANGALLO, CATELAN en BONNANNI. —<br />

Eenigen hebben ze alleen getekend, als: FRANK ,<br />

MERLANJ HOEFNAGEL, of gelijk AVELIN en<br />

C 4 EAEK-


4


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 41<br />

Filof. Verhand. Amft.1764. i.d. bl. 64. en 2. d.<br />

bl. 239. c. DE GEER over het Schuimbeestje of<br />

Vloo fprinkhaan, 3- d. bl. 397. E. WEIS Waarneeeming<br />

omtrent de Springkeevers, Uitgezogte<br />

Verhand. 2. W. 399- FORSKAHL aanwijzing<br />

der InfeElen, die op veelerlei Bloemen en Planten<br />

huisvesten, 2. d. bl. 408. KLERCK over het<br />

vangen en bewaaren der lnfecJen, 3. d. bl. 228.<br />

BONNET Aanmerking over den Lintworm sbl. 309.<br />

REAUMUR over den Leeuwworm, 4. d. bl. 197.<br />

BONNET over de groote Rups der-Wilgen- Boomen,<br />

5. d. bl. %i6. DE GEER Waarneemingen<br />

over de Plant- en Boom - Luizen, bl. 255. —<br />

over het Haft en deszelfs Paaring, 7. d.<br />

bl. 271. G. DE RIVILLE over de Paaring der<br />

Muggen, bl. 57. BOUX over de Uitwerking<br />

van den Waasjem der Mieren, 8. d. bl. 262.<br />

en Vaderl. Letteroeff. 2. d. bl. 816. BUFFON<br />

over de verandering der InfeBen, en oorfprong<br />

der Wormen in de Kinderen , wederlegd door BON­<br />

NET, 9. d. bl. 27. Befchrijv. van een Acarus<br />

of Luis van 't Winter - Kening je, Natuurkund.<br />

Verhand. Amjl. 1767. 1. ft. bl. 116. CARRé<br />

Historie der Mieren , 2. ft. bl. 28. DE LA SO-<br />

NIERE Ophelderingen over de Mieren, bl. 70.<br />

RÖSEL Hifi. der Kevers, bl. 167. POUPART<br />

over 't witte fchuim der Planten, 3. ft. bl. 131.<br />

DERHAM Godgel. Natuurkunde, bl. 383. Kort<br />

begrip van de Historie der InfeSlen, Amft.<br />

176.7, 1768. H. BAKER over hit Microfcoop,<br />

C 5 AmJjL


42 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

Amfl. 1744. — Nuttig Gebruik van het zelve,<br />

1756, Ophelder, van het Spinrag, in 't voor- en<br />

najaar in de lucht vlottende, Vaderl. Letter oef en.<br />

%. d. bl. 740. JUSTI over de Zijwormen ,bl. 901.<br />

Middel tegen de Klanders in 'f Koorn , 3. d.<br />

Mengelw. bl. 31. Historie van een Mieren-krijg,<br />

bl. 256. Historie van de Spin, 4. d. Mengelw.<br />

II. 58. CHARVET over de Hoornen op 't hoofd<br />

der Slakken, 5. d. Mengelw. bl. 350. Verhand,<br />

over de lnfeclen, die de Boeken doorknaagen ,<br />

7. d. Mengelw. bl. 271. SPALANZANI , dat de<br />

Tuin-Slakken, haar hoofd afgefneden zynde, een<br />

ander wederkrijgen, Nieuwe Vaderl. Letteroefen.<br />

a. d. Mengelw. bl. 297. BONNET over de Koningin<br />

der Bijen, bl. 22.2. THORSLEY over de<br />

Bijenkorven, in de Vaderl. Letteroefen. en s,<br />

WHITE over de. houten Bijenkorven, Nieuwe wijze<br />

van Landbouwen, 4. ft. bl. 282. RATHLEFF<br />

Histor. en Godg. Verhand, over de Sprinkhaa.<br />

nen, Amfl. 1750. UNZER Mengelfloffen, Amfl*<br />

1767. 1768.<br />

3. Laat mij aan de Schriften onzer Landgesooten<br />

thans ook eene beurt geeven. Deezen zijn<br />

hunnen oorfprong verfchuldigd aan H. RUIJSCH<br />

Theatrum univerfale omnium Animalium , Pifcium,<br />

Avium, Quadruped. Exang. Aquat. Infecïorum<br />

Angium , Amfl. 1710 , 1718. j.<br />

SWAMMERDAM Biblia Nature , jive Hifloria<br />

InfeEtorum, Lugd. Batav. 1737. in folio, die<br />

de bloedelooze Diertjes uitmuntend befchreeven.


HISTORIE VAN HET VADERLAND, f 43<br />

ven, en hier in alle onze Landgenooten overtroffen<br />

heeft. Dan ons beftek laat niet toe<br />

eene fchets van zijn werk , dat genoeg bekend<br />

is, te geeven. Eenigen zijner werkjes<br />

zijn in kleiner formaat gedrukt, als: j. SWAM*<br />

MERDAM Hijl. Infeclorum Gener. , opera HEN-<br />

NINII , Lugd. Bat. 1733. — Over't Oever-<br />

Aes, Amfl. 1675. — Verhand, over de bloedelooze<br />

Diertjes, Utr. 1669. J. NETTIS een<br />

Vittrekfel uit Swammerdam over de Bijen, Uitgelez.<br />

Natuurk. of Filof. Verhand. Amjl. 1764,<br />

2, d. bl, 385, Voorts het kostbaar en voortreffelijk<br />

Werk van A. SE BA , geheten Locw<br />

pletiff. Rerum Natur. Thefaurus, Amjl. 1734,<br />

en de werken van A. VAN LEEUWENHOEK,<br />

welken wij allen niet zullen opnoemen, noch<br />

hunnen inhoud melden: 't zij genoeg, dat<br />

2.6 jlukken van hem briefswijze in het Engelsch ,<br />

ï4 in het Nederduitsch, en 3 in 't Latyn, in<br />

verfcheidene tijden gedrukt zijn. Nog komt<br />

hier in aanmerking G. BLASII Animal. terr.<br />

varior. Aquatil. Serpent. & InfeSlorum, Amfl.<br />

1681. En ik geef hier ook eene plaats aan<br />

M. s, MERIAN , (hoewel zij geen Nederlandfche<br />

Juffer geweest zij,) over de Surinaamfche<br />

en Europifche InfeSlen, en der Rupfen verandering,<br />

Amfl. 1730. j. L'ADMIRAL Naauw.<br />

keurige Waarneem, van veele geftalte-verwijfe'ende<br />

gekorve Diertjes , in omtrent 30 jaaren in<br />

Frankrijk , Engeland, en Holland vergaderd.<br />

L.


44 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

i , VINCENT Wondertooneel der Natuur, Am-<br />

J}e/d. 1706. j. GOEDAERT Hijtor. Befchrijv.<br />

van de Wormen, Rupfen, Maaden en Vliegen,<br />

Middelb. s. BLANKAERT Schouwburg der Rupfen,<br />

Wormen, Maaden, en vliegende Dieren,<br />

Amjl 1688. Ik geef hier ook eene plaats aan.<br />

de Theologie des Infetïes , par Mr. LESSER,<br />

o la Haye 1742. om dat 'er zo veele fraaie<br />

Aanmerkingen van den Heer LYONET bijgevoegd<br />

zijn. En waarom zou ik , bij het<br />

noemen van deezen naam , hier vergeeten<br />

het uitmuntend Werk van dien beroemden<br />

en kunftigen Heer , die zijn Vaderland zo<br />

veel eers bijgezet heeft door zijn Traité Anatomique<br />

de la Chenille, qui ronge le Bois de Saule,<br />

dia Haye 1762. voorzien met de fchoonfte<br />

Plaaten, door zijne eigen hand gegraveerd<br />

? Bij deeze gelegenheid denk ik ook<br />

aan de Memoires pour fervir d l'Hidoire d'im<br />

Genre de Polypes d'eaudouce , par K. TREMBLEY,<br />

a Leid. 1744. G. VAN DOEVEREN DiJJert. de<br />

Vermibus Intejlinor. Lugd. Bat. 1753. en mijne<br />

Verhandeling, geheten: Dijjtrt. deRefpiraiione<br />

InJeÏÏorum, maxime Chryfalidum, Lugd.<br />

Bat. 1753 (*). H. DAPPER de Vermibus, ibid.<br />

1671.<br />

[ (*) De Schrijver van dit antwoord heeft, hier<br />

en elders in zijn handfchrift, zijn eigen naam ge><br />

plaatst, om onbekend te blijven; doch bij het drukken<br />

van het zelve heeft hij dien agtergelaaten, en


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 4$<br />

167!, j. MALBOIS de Vvrmibus in intest. nidulant.<br />

ibid. 1751. c. COMMELIN DiJJertat. de Lumbricis ><br />

ïbid. 1694. A. RAVEN DiJJert. de Vermibus In«<br />

teftin. ibid. 1675. A. COULET Trafitat. Hiflor.<br />

de Afcarid. ö 3<br />

Lumbr. ibid. 1729. j. L. ARO-<br />

NIS DiJJert. de Lumbr. Traj. 1728. M. VAN<br />

PHELSUM Rijior. Phyjiologica Ajcaridum, Leov.<br />

1762. D. MEESE over de Aars-Manden, Uitgez.<br />

Verhand. 9. d. bl. 338. H.... vergelyk.<br />

der Aardwormen met der Menfchen wormen, 5. d.<br />

bl. 207. P. CAMPER over de platte Leverwormen<br />

in Schaapen en Runderen, Nieuwe Wijze van<br />

Landbouvoen , 2 jl. bl. 303. en 4. Jl. bl. 320.<br />

o. BIDLOO over de Dieren, die men in de Lever<br />

der Schaapen vindt, Delft 1768. H. SNEL­<br />

LEN de Animalibus in Ovino , aliorumque Animalium<br />

hepate detegendis , Lugd. Bat.<br />

Voorts voeg ik hier bij eenige Schrijvers over<br />

1698.<br />

de Zee-Wormen, als: ROUSSET over den Zee-<br />

Worm , Leid. 1733. G. SILLIUS Hijlorie van<br />

den Zee - Houtworm, Utr. 1733. Verhaal van<br />

Dijkgraaf, Heemraaden, enz. van de vier Noorm der Koggen, van 29. Febr. 1732. Historie van<br />

de OordeelenGods door de Zeewormen, Rott. 1733.<br />

Tegenw. Staat der Vereenigde Nederlanden, 4.<br />

d. bl. 14. van de Paalwormen, c. BELKMEER<br />

Na-<br />

eene kleine verandering in de woorden gemaakt;<br />

doch op andere plaatzen den verzweegen naam- tijger<br />

wooninge, enz, >er ingevoegd.]


46 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

Natuurkundige Verhandeling over den Zeewetm j<br />

Amft.1735. A. DE BRUYN de Zeeworm befchouwd<br />

in zyn eigen aart en natuur, Rott. 1745. P-<br />

MASSUET Recherches intereffantes fur l'Origine<br />

£?c. desVersdTuyau, qui ir.faftent lesPaisfeaux<br />

Ê? les Digues, Amft. 1733. in 't duitfch vertaald<br />

door p. LE CLERCQ. H...» over de Wormen<br />

, die den Arduinfteen op 't Eiland Walcheren<br />

doorknaagd hebben. Uitgez. Verhand. 4. d. bl.<br />

291. Nederlandjche Jaarboeken, op Maart 1759 i<br />

bl. 317. Hollandfche Wysgeer, Amfl. 1761.<br />

num. 138, 185. Aanmerkingen over de Mieren,<br />

in de Boekzaal der Geleerden, op Juli]' 1765. T.<br />

CLUTIUS over de Bijen, Amft. 1648, Ontdek»<br />

king van de Staatkunde der Natuur in de Bijen en<br />

Zijdewormen, Amft. 1764/ SJOERDS en KNOOP<br />

hebben berigt, hoe men met de Bijen in Frietland<br />

handelt, bl. 45. Verhand, over de Vlieg,<br />

die den Walnoot doorboort, Vaderl. Letteroef. 5*<br />

d. Mengelw. bl. 529. j. F. GRONOVIUS a letter<br />

to P. Collinfon concerning a Water-lnject. Phil<br />

TransaSt vol. 4*. An Account of Locufts, which<br />

did vaft damage in the years 1747, 1748. in<br />

Phil, TransaSl. vol. 46. van welk ftuk ik hier<br />

melding maak , om dat we dezelfde foort van<br />

Sprinkhaanen in die jaaren in ons Land gehad<br />

hebben. Bejchouwingen van de Werken der<br />

Natuur, bl. 385. c. SEPP over de Nederland,<br />

fche InfeSlen, Amft. 1762. Diverjce Injtctorum<br />

Volatilium Jcones ad vivum depiSia per D. J,<br />

HOEF-


HISTTjRlE VAN HET VADERLAND. 47<br />

HOEFNAGEL, Amfterd. i6%o. Voorts mijne<br />

Waarneemingen omtrent de Herfstdraaden, die<br />

in ons Vaderland, en in welke Provincie het meest,<br />

vliegen, Vaderl. Letteroefen. 6. d. Mengelw. bh<br />

119. en M. SLABBER oorfprong van den Pdarel-<br />

Worm met de daar uit komende goud-oogige Stink"<br />

Vlieg, Verhand, der Holl. Maatfchappij, 10.<br />

i. 2. ft. bl. 387.<br />

Uit dit groot Berigt blijkt genoegzaam, hoe<br />

ongelooflijk veel 'er, federt eenige jaaren, aan<br />

dit gedeelte der Natuurlijke Gefchiedenis gedaan<br />

zij, en niet te min is 't zeker, dat 'er<br />

nog oneindig veele duisterheden overblijven:<br />

dan wie ook, in de laatfte jaaren , hier aan<br />

moge gearbeid hebben , niemand onzer Landgenooten<br />

heeft dit uitgebreid ftuk in een naauw»<br />

keuriger en geregelder orde , naar den leertrant<br />

van den vermaarden LINN^EUS , gebragt, dan<br />

de arbeidzaame Dr. HOUTTUIN, in 'r 9 , 10,<br />

11 en 12. ftuk des i. deels zijner Nat. Hist.<br />

De MAATSCHAPPIJ, vertrouw ik, zal niet<br />

van mij eisfchen, dat ik alle de naamen der<br />

InfeSlen, in ons Vaderland voorkomende, en<br />

daar befchreeven, met de aanwijzinge der<br />

bladzijden, gelijk ik van de Dieren, Vogelen<br />

en Visfchen deed, zal opgeeven: ik oordeelde<br />

de laatften van meer belang te zijn, en<br />

daar toe om meer dan ééne reden verpiigt.<br />

Schrijf ik nu geen Boek, maar een Antwoord,<br />

ik


48 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

ik meen dan aan haar oogmerk te zullen<br />

roldoen, wanneer ik hier, alleenlijk, een kort<br />

verflag geeve van de wijze zijner bchandelinge<br />

, en wel bijzonder van de zijne , om dat<br />

hij de nieuwfte Waarneemingen van • anderen<br />

in zijn Werk heeft ingelast, en dit ftuk<br />

in de beste orde gebragt.<br />

Gelijk hij de Dieren, Vogelen en Visfchen<br />

in Rangen heeft gefchikt , zo heeft hij dit<br />

ook ten opzigte der Infeften in acht genoomen.<br />

1. Dus brengt hij tot den eerjïen Rang alle<br />

fchildvleugelige en met knodsagtige fprieten voorziene<br />

Infeften, bij voorbeeld , de Tor, het Torretje<br />

, Mest-Kevertje, Bastaard-Olijphantje ,<br />

enz. — en die geenen, welken draad'dchtige fprieten<br />

hebben, gelijk het Schildpadje, Goudhaantje<br />

, Mei-tor, Aardvloo; en eindelijk die borstelige<br />

fprieten hebben, als: de Bok, St. Jans-<br />

Vlieg, Kevertje, enz.<br />

2. In den tweeden Rang worden aangevoerd<br />

de Halffchildige Infetlen, als : de Cicada, Water-wants,<br />

Water-fcorpioen, enz.<br />

3. Den derden Rang bekleeden de Donsvleugeligen,<br />

als: de Dag-Kapel, Pijlftaart, Nagt-<br />

Kapel, enz.<br />

4. Tot den vierden Rang brengt hij de Peesvleugeligen,<br />

als: 't geflagt der Jufferen, Rombouten,<br />

't Haft, Wateruil, enz.<br />

5. Ia


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 49<br />

5. In den vijfden Rang volgen de Vliesvleu-<br />

geligen, als: de Gal-Wesp, Rupsdooder , Wes­<br />

pen, Bij, enz.<br />

6. Tot den zesden Rang behooren de Twee-<br />

vleugeligen, als: de Horzel, Langpoot, Vlieg ,<br />

enz. Waar mede het 12. Stuk des 1. deels,<br />

onlangs in het licht gegeeven , beflooten<br />

wordt.<br />

7. Den zevenden en laatjlen Rang zullen,<br />

in het volgende Huk, dat onder handen is,<br />

bofluiten: de Ongevleugelden met zes Pooten, en<br />

den kop van het borstjluk afgefcheiden, als: de on­<br />

gevleugelde Mot, Plant-vloo, Luis, Vloo,<br />

enz. —— of die met meer Pooten zijn voorzien,<br />

doch den kop met het borstjluk vereenigd hebben,<br />

als: de Mijt, Spiimekop, Scorpioen, enz. —<br />

of die veele Pooten hebben, als: de Pisfebed,<br />

Duizendpoot, enz.<br />

II. Zee-Infeften.<br />

Na eene lijst der Vaderlandfche Schrijvers<br />

over de Land- en Water - Infeften gegeeven te<br />

hebben, meen ik gehouden te zijn dit ftuk<br />

te moeten befluiten met de opgaaven der gee-<br />

nen, die over de Zee-Infeften gefchreeven<br />

hebben.<br />

1. Onder de Uitlanders, die ons hier ïri<br />

geholpen hebben, behooren, behalven de gee-<br />

»en, die over de Visfchen gefchreeven, ca<br />

D te-


5


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 51<br />

bi. 576. L. T. GRONOVIUS Brief aan c. N.<br />

over een nieuwe Waarneeming omtrent zeker<br />

Zee-gewas, 2. d. bl. 219. — over nieuw- ont'<br />

dekte Zee - Diertjes, 4. d. bl. 464.<br />

Dan, niemand onder de Natuur-Onderzoe»<br />

kers onzes Lands heeft met zulken lof en<br />

gewenscht gevolg aan dit ftuk, waaraan nog<br />

weinig was gedaan, en na hem nog veel gedaan<br />

moet worden, gearbeid, als de beroemde<br />

JOB BASTER, die zijne fchoone ontdekkingen<br />

der waereld heeft medegedeeld in<br />

zijn werk, Natuurkundige TJitfpanrtingen geheeten.<br />

Zal ik ook hier wat volledig aan de Vraa-<br />

ge der HOLL. MAATSCHAPPIJE voldoen, men<br />

zal van mij een kort verflag van zijnen arbeid<br />

eisfchen, welken ik in de volgende fchets ga*<br />

opgeeven.<br />

De Heer BASTER befchrijft in 't 1. deel de<br />

Polypi of de Diertjes op Zee-mosch, bl. 28. —<br />

andere Zee -Infeften, bl. 35. — dat de lichtende<br />

Vonkjes op de oppervlakte van bewoogen<br />

Zee-water Infeften zijn, bl. 36. — over<br />

de Voortteeling der Alijkruiken, — bl. 43,<br />

— over de Plantdieren, bl. 61. — de Oesters,<br />

bl. 71. — de Kreeftflak, bl. 85. —<br />

de groote gepluimde Koker-Scolopendra ,<br />

bl. 88. — over de Serpula's, bl. 91. — de<br />

ongefchaalde Zee-flak, &/.«p3. — de Bloedzuiger<br />

der Visfchen, bl. 94. —• de fteenag-<br />

D 2 «-


5* SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

tige Efchara, bl. 96. -— de Zakpijp, bl. 97. •**<br />

de Mosfelen, bl. 117. — de Zee - klitten ,<br />

II. 128. — de Zee-fchaften, bl. 134. — de<br />

Zee-quallen, bl. 142. en in 't 2. d. bl. 55. —.<br />

de Zee-puisten , 1. d. bl. 144. — In 't 2. dwZ<br />

befchrijft hij de Kreeften, bl. 5. — de Krabben,<br />

bl. ai. — de Garnaat, £J. 29. — de<br />

Steur-Garsaat, bl. 33. — de Zee-Vloo, bl. 34.<br />

— den Pijlftaart, R 36. — de Zee-Muizen,<br />

5J. 65. — de Steen -Mosfels, bl. 70. — de<br />

Slik-Mosfelen, bl. 72. — de Kok-Haanen,<br />

bl. 76. — de gladde Strand-fchulpjes, bl. 78.<br />

— 't Drijf hoorntje, bl. 81. — de Zee-Duizendbeen<br />

, bl. 147. — de Zee- en Visch-Luizen,<br />

bl. 150.<br />

II. 'T RIJK DER GEWASSEN.<br />

Ik onderneem thans op te geeven, wat 'er<br />

omtrent de Gewas/en onzes Vaderlands gedaan<br />

zij.<br />

1. Veelen zijn in de groote Werken, door<br />

beroemde Kruidkundigen van andere Landen<br />

opgefteld, zeer fraai befchreeven: des kunnen<br />

wij ons bedienen van u. ALDROVANDUS ,<br />

'XRAGUS , FABER , BISLERUS , RUELLIUS , ERI-<br />

SIUS, BAUHINUS, PLUCKNET, PENA, BRUNS,<br />

SWEERTIUS, T R E W , iBLACKWALL , MATTHIO-<br />

LI, FUCHSEN, BOCK, KNORR , BOODT , RAV,<br />

SONNET , UFFENBASH , JONHSTON , DEDU ,<br />

MA-


HISTORIE VAN HET VADERLANS.<br />

JIARIOTTE, CiESALPINUS, MALPIGHIUS, BU-<br />

MALDUS , HOTTON , MILLER , GEORGIUS A<br />

TURRE , MARSIL, WALHBOM , MORELAND ,<br />

MORISON , RIVINUS , TOURNEFORT , HER-<br />

MANNUS , MAGNOL1US PONTEDERA , CAME-<br />

RARIUS , LINN^EUS , en anderen.<br />

a. Ter ophelderinge van dit uitgeftrekte<br />

Deel der Natuurlijke Historie heeft men ons<br />

ook veele nuttige Vertaalingen aangebooden :<br />

onder anderen bezitten wij: j. B. VAN ROHR<br />

Godleerende Plantkunde, Haarlem 1764. HA-<br />

LES groeiende Weegkunde, Amft. 1754. ——<br />

Weegkundige Proeven omtrent de Planten, Uit'<br />

gelez. Nat. of Filof. Verhand. Amft. 1764. 1. d.<br />

dl. 17. T. MADDEN over de gevaarlijkheid<br />

van het Water der Laurierbladen, 1. d. bl. 131.<br />

H. CURTEIS Waarneem, omtrent Bollen, Plan-<br />

tenen Zaaden, die in 't Water groeijen, 2. d.<br />

bl. 114. Hoe men het Koorn tegen de Klander<br />

zal bewaaren, 3. d bl. 212. j. MONTIUS over<br />

het bewaaren der Bloemen in haare Schoenheid<br />

Uitgez. Verhand. 2. d. bl. ii. HALES over de<br />

manier om de lucht in Broeibakken te zuiveren,<br />

en de vrarmte te regelen, bl. 222. DU HAMEL DU<br />

MONCEAU over de vorming van het Hout in de<br />

Boomen, 3. d. bl. 271. DU HAMEL over de<br />

bewaaring der Graanen, bijzonder der Tarwe,<br />

bl. 347. E. ASPELIN Aanwijzing van het nut­<br />

tig Gebruik eeniger Gewas/en, bl. 396. j. B.<br />

VERGIN Verbetering der Haver, bl. 405. LIN-<br />

D 3 NiEys


54 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

NJÊVS over de Verandering van Haver in Rogge,<br />

4. d. bl. 67. DALIBARD over den Reuk<br />

der Bloemen, bl. 187. GLEDITSCH over de wijze,<br />

hoe men Inlandfche Planten tot Leertouwen<br />

gebruiken kan, bl. 423. MARRIGUES over de<br />

iraakverwekkende kragt der Tabak, bl. 447. LIN-<br />

NASUS over het Jlaapen en waaken der Planten,<br />

die 'er meest aan onderworpen zyn, 5. d. bl. t.<br />

ROGER over de Tuinier • konst, bl. 422. LAN-<br />

TINGSHAUSEN over den aart en de nuttigheid der<br />

Aardappelen, bl. 566. DU HAMEL DU MON-<br />

CEAU over het verfchillend Voedzel, dat de<br />

Planten uit den grond haaien, 1<br />

6. d. bl. 159.<br />

VAN DEN BLOK over de Cicuta, bl. 315. MAR-<br />

TEAU over de Belladona, bl. 330. — over de<br />

Cicuta , bl. 349. (Ter deezer plaatze herinner<br />

ik mij, 't geen in ons Land de Heer j.<br />

VAN DER HAAR 't allereerst tegen de kragteloosheid<br />

der Cicuta in de Kanker gefchreeven<br />

heeft, na dat het Werkje van den Heer<br />

STORCK door den Heer L. BIKKER was uitgegeeven.)<br />

TILLETS onderzoek wat de Tarv<br />

in^den Halm zwart maakt, en hoe zulks te beletten<br />

s bl. 355. Manier om uit enkele Bloemen dubbelen<br />

voort te hmigen door kweeking, 7. d. bl. 67.<br />

AIMEN over den oorfprong en voortgang van den<br />

Kanker in het Koorn, bl. 220. INTIERI Manier<br />

om Graanen tegen broeijing en ongedierte<br />

te bewaaren, bl. 511. OVELGUUN over het gebruik<br />

en misbruik van Tabak, 8. d. bl. 129.<br />

RAM-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 55<br />

RAMSTROM over dc voortteeling der beide Sexen<br />

in Dieren en Planten, 9. d. bl. 41. RUNEBERG<br />

Proeven om door middel van eleëlrifeeren den<br />

groei der Planten te bevorderen, 10. d- bl. 170.<br />

BONNET over het gebruik, der Bladen in Plant'<br />

gewas/en, bl. 345. FRIEWALD over Broeibak'<br />

ken en Trekkasfen , verwarmd door den damp van<br />

koolend Water, Uügelez. Nat. of Filof, Verhand.<br />

3. d. bl. 424. TOZETTI over de Zeeplanten,<br />

Natuurk. Verhand. Amft. 1767. 1. ft.<br />

bl. 94. STONE over den Bast der Willige Eoo.<br />

men ter geneezinge van afgaande Koortfen,<br />

bl. 140. LEMERY over het Tzer der Planten,<br />

2. ft. bl. 151. DODARD waarom de Stammen der<br />

Planten altoos loodregt ftaan, 3. ft. bl. 52. Bedenkingen<br />

en Waarneemingen aangaande het vogt<br />

van het NeSlarium in de Planten, Vaderl. Lett<br />

eroef. 1. d. bl. 426. M. DE GOYON DE LA<br />

PLOMBANY over het groeijen der Planten en Boomen,<br />

2. d. bl. 733. DE MONTI over de betvaaring<br />

der Bloemen, 3. d. Mengelw. bl. 219,<br />

en 4. d. Mengelw. bl. 196. DU HAMEL D«T<br />

MONCEAU over de verfehillende fexe en groei<br />

der Boomen, 3. d. Mengelw. bl. 294. over de<br />

verfehillende Kunne der Bloemen, bl. 302. Hoe<br />

men 's Winters natuurlijke versch onllooken Bloe-'<br />

men kan hebben, 4. d. Mengelw. bl. 78. FITZ-<br />

GERALD Pr oef neemingen over het beteugelen van<br />

den al te weeligen groei der Vrugtboomen,<br />

bl. 299. Over den Jlaap der Planten, bl, 232.<br />

D 4 SI-M-


56 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

SIMMONDS over het behandelen van vroeg bloei-<br />

jende Tulpen, bl. 362. BIICHELI over het Voed-<br />

fel der Planten, bl. 396. Scheikundige Befchou»<br />

wingen van 't Rijk der Plantgewasfen en Die­<br />

ren, bl. 349, 395, 442, 492. Over het zaai<br />

en zaaijen van Sparreboomen, bl. 141 en 191.<br />

Uittrekzel van de Historie der Galnoot-Infetïen,<br />

door REAUMUR ,- 5. d. Mengelw. bl. 434 en 478.<br />

Aardveijl vergiftig voor de Paarden, 6, d.<br />

bl. 364. Hier valt mij in, dat ik ook ergens<br />

in dit Werk iets geleezen heb van de Kolkrin-<br />

gen, die men in Engeland vindt, zonder mij<br />

thans de nette plaats te kunnen herinneren,<br />

't welk ik hier alleen aanhaal , hoewel het<br />

mij niet voldaan heeft. — Voorts hebben wij<br />

SCHAEFFER over de Manier om de Studie der<br />

Kruidkunde gemakkelijker en tevens zekerer te<br />

maaken, Nieuwe Vaderl. Letteroef. 1. d. Men­<br />

gelw. bl. 24. Over het brood der Aardappelen,<br />

bl. 117. P. MILLER Maandelijkfche Tuinoejfe-<br />

ningen, vertaald door j. BASTER , met eene korte<br />

Inleiding tot de Kruidkunde, Haarl. 1767. De<br />

Nieuwe Wijze van Lanibouwen, door de Heeren<br />

TULL en DU HAMEL DUMONCEAU, Amft. 1762.<br />

uit welk Werk ik verpligt meen te zijn te<br />

'zeggen, wat men hier aan gedaan heeft. In<br />

het zelve wordt eerst gehandeld van de<br />

Wortels der-Boomen en Planten, 1. ft. bl. 32.<br />

van de Bladeren der Planten, bl. 43. —<br />

van het Voedzcl, bh 5i« — of verfehillende<br />

Plan.


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 57<br />

Planten 't zelfde Vocdzel uit den grond haa­<br />

ien , bh 56. — dat het Voedzel allerweege<br />

verfpreid zij, bl. 74. — van het ploegen,<br />

tl. 79. — van het bereiden der woeste, be­<br />

plante , braakleggende of natte Landen ,<br />

met de verfehillende wijzen van bouwen ,<br />

bl. 93-110. — van 't roeren der Gronden,<br />

bl. 132-139. — hoe diep en hoe veel Zaad<br />

men zaaijeii moet, hl. 140-143. — over het<br />

Onkruid , hl. 151. — over het verwisfe-<br />

len van Zaadkoorn, bl. 159. over het teelen<br />

van Raapen en Knollen naar den ouden trant,<br />

bl. 167. — en naar den nieuwen trant, hl. 169.<br />

:— over het bouwen van Tarwe naar de ou­<br />

de, bl. 183. en naar de nieuwe wijze, hl. 195.<br />

over verfcheidenc ziekten der Tarwe ,<br />

hl. 218-225. — over de zwarte Tarwe,<br />

bl. 228. — over de Haanekammetjes, bl. 235.<br />

— over de Rups - Spaanfche en Tamme Kla­<br />

ver, bl. 255. en 4. ft, bl. 155-168. over de<br />

voordeden der nieuwe manier van Landbou»<br />

wen, bl. 262. en vergelijking met de oude s<br />

bl. 167 , 275.<br />

In het 2. ftuk worden de Proeven omtrent<br />

de Nieuwe Wijze van Landbouwen, in opzigt<br />

van verfcheiden Graanen en Gewasfen, in de<br />

verfehillende Landen van Frankrijk en Zwis-<br />

ferland, in verfehillende tijden genomen, door<br />

Mannen van aanzien en kundigheid, opge-<br />

jeeven, bh J 'TL 2<br />

m e t<br />

4°"» de Werktuigen, die<br />

1) 5 men


ïjS SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

inen tot den nieuwen Landbouw gebruikt.<br />

W. 251 — 2<br />

79»<br />

In 't 3. ftuk treft men aan eenige fraaie nieuwe<br />

Proeven en Waarneemingen over de Ziekten<br />

der Graanen, en bijzonder der Tarwe, bl. 1.<br />

— 101. —- over de verfehillende foorten van<br />

Gronden, en de Beginzelen van groei en vrugt-<br />

baarheid, door F. HOME , bl. 106 — 157. —<br />

over het teelen van Hennip, om tot Linnen<br />

te bereiden, met eenige verbeteringen, daar<br />

in aangeweezen, bl. 166. — Befchrijving van<br />

een nieuw Zaaituig, endeszelfs uitwerkingen,<br />

U, 196 — 2S5.<br />

In het 4. en laatfte ftuk leest men de Proeven<br />

van den nieuwen Landbouw, in den omtrek<br />

van Geneve, geduurende het jaar 1754 geno­<br />

men door den Heer DE CHATEAUVIEUX , bl.<br />

x. — Tafel der Proeven aangaande de Inoog-<br />

fting , bl. 4. — Proefneeming om Aardappelen<br />

zonder Mest te teelen. bl. 27. — SCHIFFELI<br />

over de wijze hoe men Vlas zal zaaijen, kwee­<br />

ken en behandelen, bl. 29. — en onder het<br />

Vlas Turkfche Tarwe in den grond werpen,<br />

bl. 45. — Voordeden van de Kaltanje - Kina­<br />

boom, bl. 51. — Proeven over 't aanleggen<br />

van Konstweiden, bl. 63. — over het gebruik<br />

van Konst-planten, 't zij vreemde, 't zij in-<br />

landfche, bl. 67 — 120. — Berigt wegens de<br />

Haanekammetjes of het gezond Hooi, bl. 129,<br />

150. — Manier om de oude Weiden te verbe-<br />

tè-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 59<br />

teren, bl. 173. en naar de nieuwe wijze het<br />

beste Zaadkoorn te winnen, bl, 178. — de<br />

voordeelen van ïurf-asch, bl. 198. — over<br />

het Teelen van Zoethout , bl. 213. — een<br />

nieuwe fchikking van een Kourn-Magazijn om<br />

de Graanen veele jaaun voor het bederf tc licwaaren,<br />

bl. 223.<br />

3. Dan 't wordt tijd, dat ik dc fchrinenonzer<br />

Vaderlanderen omtrent dit ftuk ter baane<br />

gaa voeren. Zij zijn dceze volgenden. 1»,<br />

JVIEUWENTIJT WaertU-btfth. 61. $67. H.UOF.R-<br />

HAAVE Elementa Chévtix, Lugd. Bat. 1752. —<br />

de Plantis fub mari cnjaniibus. — Index Piantarum<br />

Horti Lugd. Bat. j. COMMELIN Catalogus<br />

Plantarum Indigenarum Hollandice, Amfl,.<br />

1709. — Horti Medici Amftelcedam. Rariorum<br />

Catalogus, i7°4- H. BRUMANNI Index Plantarum<br />

circa Zwollam in Transyfalania crescenr<br />

tium, 16Ó2. j. BASTER de Plantis, Harlem.<br />

1759. D. DE GORTER Flora Gelro-Z.utpha.nica,<br />

1745- — Flora Belgica , Traj ad Rhen. 1767.<br />

cum Append. M. W. SCIIWENKE de Locis natal.<br />

quar. Plantar. circa Hagam Comit. crescentium.<br />

D. MEESE Flora Friflca , Franeq. 1760. xix.<br />

ClaJJis de Generibus Plantarum, 1762. — Plantarum<br />

Rudimenta, Leov. 1763. 1. p. num. 1.<br />

— Plantarum Methodus , 1. p. num. 2. —.<br />

over het Nut der Kruidkunde ten voordeele onzer<br />

Landen, Verhand, der Holl. Maatfchappij,<br />

10, d, 2. Jl. bl, Ï33 — I70. M. W. SCHWENK5<br />

Kruid*


60 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK-U<br />

Kruidkundige befchrijving der In- en Uitlandfche<br />

Gewaffen, 's Hage 1766. j. LE FRANCQ VAN<br />

BERKHEJJ Expofitio Charatteristica Jlruttum Florum,<br />

qui dicuntur compojiti, Lugd. Bat. 1761,<br />

die ook in de Inleiding voor zijne Natuurt.<br />

Hijlorie van Bolland, 1. d. 1769, de eerrte en<br />

oudfte Schrijvers van ons Land over de Planten<br />

opgegeeven heeft, als: A. JUNIUS over de<br />

Paddefloelen — c. PETRUS Aantek. over Dioscoridss<br />

— P. PAAW — E. VORSTIUS — c.<br />

CLUSIUS. — JE. UE KOOKER, enz. Befchouwingen<br />

van de Werken der Natuur , bl. 493.<br />

M. DE LOBEL Kruidboek , Antw. 1581. A.<br />

MUNTING de vera herba Brittannica — Naauwkeurige<br />

Befchrijving der Aardgewajfen, Boomen,<br />

HeeJiers en Bloemen, Leid. 1696. R. DODONAEUS<br />

Kruidboek, Antw. 1644. p. BOCCONE Natuurt.<br />

Nafpooringen omtrent den groei der Planten,<br />

Haage 1745, welken Schrijver ik hier plaatze ,<br />

fchoon hij geen Nederlander zij, om meer dan<br />

ééne reden. K. STEVENS Veldbouw , Amft.<br />

1622. j. H. KNOOP beknopte Huishoudelijke Hovenier<br />

, Leeuw. 1760. Volmaakt Burger Tuinboek,<br />

Delft 1766. Over de Verandering van Haver<br />

in Rogge. Uitgelez. Verhand. 3. d. bl. 481.<br />

en 't verfchil tujfchen beide, 4. d. bl. 49. Twee<br />

Brieven van den Heer j. DE ZOLLICOFFER over<br />

de verandering van Haver in Rogge, Verhand,<br />

der Holl. Maatfchappij, 6. d. 1. ft. bl. 439. j.<br />

LE FRANCQ VAN BERKHEIJ , ever 't Onkruid,<br />

S. 4,


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 0£<br />

8. d. a, fi. bl. 155» en hoe men Brand in 't<br />

Ivoorn voorkomt , bl. 184. w. VAN HAAZEover<br />

de noodzaaklijklteid van veel Pijnboomen op<br />

de Duinen te zetten, om dat ze de Snij winden<br />

best verduwen , bl. 169. Over het Stedehout.<br />

Uitgezogte Verhand. 3. d. bladz. 121. j. SCHUT<br />

Speeling der Natuur in Appel-en Kerjjeboomenhout,<br />

Verhand, der Hollandfche Maatfchappij , 4. d.<br />

in de Berigten, bl. 34. j. c. PALIER over eenig<br />

Stedehout, S. d. 2. ft. bl. 223. C A . VAN SIJPE-<br />

STEIJN over de verbetering van Zaadkoorn, 4,<br />

d. in de Berigten , bl. 26. j. F. DRIJFHOUT<br />

©ver eene zonderlinge Wortelfchieting van een<br />

Boom , 5. d. bl. 112. p. CAMPER over den<br />

aart der Aardappelen , 7. d. 2. ft. bl. 415. j.<br />

BASTER over de Zeeboomtjes , Natuurk. Uitfpanningen,<br />

1. d. bl. 19. — over 't Zeemos,<br />

bl. 2e. — 't Alcyonium , bl. 26. — 't Krab'<br />

bekwaad of Zeegrappe, 2. d. bl. 115. — 'tZetrui<br />

of Strandwier, bl. 129. — 't Zeewier, bl. 137.<br />

— V'.rhandeling over de Voortteeling der Dieren<br />

en Gewaffen, Haarl. 1768. j. c. KRAIJENHOF<br />

proef kundige befchouwing van den aart, hoedanig,<br />

ïxid, enfterktevan Timmerhout, 's Hage 1762.<br />

Nieuwe Kweekkonst der Boomen, 1719. Bijzondere<br />

Aanmerkingen over het aanleggen van Landhuizen,<br />

Amft. 1763. Wanneer de Boekweit in<br />

Europa is gebragt, REIMARUS Waarh. van den<br />

Natuurl. Godsdienst , bl. 59. Van het teelen<br />

en planten van Tabak aan en om Amersfoort, A.<br />

VAN


6a SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

VAN BEMMEL Befchrijv. van die Stad. Berigt<br />

wegens 't Tabakplanten van Neêrland, bijzonder<br />

in 't Boven-Stichtfche en deLaage Velwte, Uitgez.<br />

Verhand. 7. d. bl. 1. Wanneer 't Tabakplanten<br />

in ons Land begonnen is, Tegenw. Staat<br />

der Vereen. Nederlanden, 3. d. bl. 38. — over<br />

het Tabakplanten bij Amersfoort , bl. 39. — bij<br />

Doesburg, bl. 377 bij Wageningen, bl. 476.<br />

— én bij. Hattem, bl. 477. dat de Boomen op<br />

de Veluwe zo weelig niet meer groeien als voorheen<br />

j en waarom, 3. d. bl. 429. — waar de<br />

beste Tarw in Holland groeit, 4. d. bl. 81 —<br />

over het Langeftraats-hooi, 6. d. bl. 243 —<br />

over den aart der Biezen , 7. d. bl. 419. —.<br />

waar de befte Vrugten in Holland groeien, bij<br />

voorbeeld: Afperfies te Uitgeest, Aardbeziën<br />

te Aalsmeer, Peulen in de Beverwijk, Kersfert<br />

te Velzen, uitneemende Groenten in Zeevank<br />

8. d. bl. 510. en voorts welke Boomen hier<br />

en daar in Holland groeien, bijzonder jonge<br />

Boomen te Boskoop, 6. d. bl. 377. witte Tarw<br />

om 's Gravezande, bl. 518. waar men Zeewier<br />

vindt, 8. d. bl. 616. — waar de beste Hennip,<br />

bl. 316. en 7. d. bl. 386. (Zie ook de Be»<br />

fchouw. van de Werken der Natuur over den Hennip<br />

. bl. 556.) Hoe en ten welken einde men<br />

helm op de Duinen plant, 9. d. bl. 12. —<br />

over de Meekrap , bl. 384. en 4. d. bl. 26.<br />

enz. j. LE FRANCQ VAN BERKHEY over de<br />

beste middelen om onze Landen, zohoogeals laage.<br />

elk


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 63<br />

elk naar zijnen aart, ten meesten voordeele aan te<br />

leggen, Verhand, der Holl. Maatfchappij, 8. d.<br />

2. ft. dl. 3. en Aanmerkingen over de nieuwe<br />

wijze van Landbouwen , bl. 171 enz. Ia<br />

de ftreek van Beverwijk groeit eene zo verfehillende<br />

meenigte van Land-Kruiden, dat men<br />

nergens in geheel Zuid- of Noord-Holland de<br />

weêrgaê daar van vindt. Nat. Hift. van Holl.<br />

1. d. bl. 66. — over den Honigdaauw der<br />

Planten, bl. 318. — nadeel der Zeevlammen ,<br />

345- — over de Harften en Gommen der<br />

Boomen, bl. 511. P. CAMPER Proeven over<br />

de beste middelen om de Landerijen in de Vereenigde<br />

Nederlanden, zo hooge als laage, elk naar<br />

zijnen aart, ten meesten voordeele aan te leggen,<br />

Nieuwe wijze van Landbouwen, 3. ft. bl. 295. —<br />

over het voordeel der Landerijen, bl. 296. —<br />

over het getal der Inwooners en het Vee ,<br />

bl. 303. en het geen 'er gevoed kan worden<br />

in de geheele Provincie van Holland en West-<br />

Friesland, ald. — over den aart en groeijing<br />

op hoog en laag Land, en welke mest te gebruiken<br />

, gelijk ook wat de Kruiden en Planten<br />

doet groeijen, bl. 325. — hoe men hoog<br />

Land tot Weiland moet aanleggen, bl. 335. —<br />

of woest- tot Bouw- en Gras - land maaken ,<br />

bl. 341. — eindelijk over den aart en het verfchil<br />

van Mest en leevendige Steenkalk, bl. 347.<br />

Hier op volgen de Proeven van den nieuwen<br />

Landbouw, in Gelderland aan den ïx-


64 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

fel, genomen in 1762. bl. 356. met Paardeboanen,<br />

bl. 36a. -— op de Veluwe genomen,<br />

bl- 365- — door den Heer G. ANTWERPEN<br />

VERBRUGGEN genomen te V Graveland , bl.<br />

367. — nader Berigt van dien Heer wegens<br />

de Oogden van Boekweit en Haver, naar de<br />

Nieuwe Wijze van Landbouwen geteeld ,<br />

tl. 371. — Brief van de Heeren HOFFMAN en<br />

MEESE , over den nieuwen Landbouw , bl.<br />

378 — 382. — over eene nieuwe manier out<br />

de Aardbeijen , Kruisbesfen en Aalbesfcu tot<br />

eene ongemeene volmaaktheid te brengen, en<br />

de eerden den geheelen Zomer door te kunnen<br />

plukken, 4. ft. bl. 243. — Aanmerkingen over<br />

de Teelt, en het gebruik van Koolzaad, BL<br />

251. — over de Boomen en Heesters, welken<br />

digt bij de Zee willen groeijen, bl. 265, —<br />

Proeven van D. MEESK omtrent den nieuwen<br />

Landbouw, bl. 269. — Proeven in Gelderland<br />

aan den Tjjel gedaan, bl. .279. — Befchrijving<br />

van de nieuwe uitgevonden Zaaiploeg, bl. 304.<br />

Ten opzigte der Provincie Friesland heeft KNOOP<br />

in zijne Befchrijving aangetekend : wat .'etniet<br />

groeit, als: Turkfche Boontjes en Tabak ,<br />

bl. 40, 41; maar veel fchoon Ooft, Moeskruiden,<br />

en Veldvrugten, bl. 41, 43. — en<br />

waar de Moeskruiden 't vroegfte aankomen,<br />

bl. 44. wat het zo genoemde Talhout zij, bl.<br />

46. — dat men daar meest Els , Berk , Eik en<br />

Ypen plant, en in welke gronden, bl. 119. —<br />

ep


HISTORIE VAN HET VADERLAND.. 65"<br />

op de Hei, Denne- en Pijn-Boomen , bl. 120»<br />

— en waar men meest Populier- en Abelie-hout<br />

Vindt, bl. 123.<br />

III. H E T RIJK D E R DELF­<br />

STOFFEN.<br />

1. Over dit zo voordeelig als gewigtig e«<br />

uitgebreid ftuk der Natuurlijke Hiftorie heb.'<br />

ben ous verfcheiden'voertreffelijke Schrijvers^<br />

voor zo ver ons laag en wateragtig Land iets ,<br />

dat men tot de DELFSTOFFEN brengt , uitlevert<br />

, uitneemend toegelicht. Laat ons D'AR-<br />

GENVILLE, K A L M , BACCIUS , KONING, BER-<br />

TRANT, JUSSIEU , BAJERUS , LESSER , BARTON ,<br />

BËURERUS , HENCKELIUS , BOODT , BOURGUET ,<br />

GEVERUS , BÜTTNER , HEBENSTREIT , HELVI-<br />

GIUS , BREYNIUS , BOURDELIN , H1LL , WELSCH,<br />

KIRCHERUS , KYLBET , KNORR , WOODWARD %<br />

j. en j. J. SCHEUCHZER hooren, en wil men<br />

zulken, die meer ons Land raaken, opflaan ,<br />

men gaa tot j. CAESAR , TACITUS , CLUVE-<br />

RIUS , MUNSTERUS , GUICCIARDIN , VARENIUS ,<br />

BUSCI-IING , én andere Befchrijvers van ons<br />

Vaderland.<br />

1. Noodig heeft men geoordeeld de volgende<br />

vertaalde Hukken ons in handen te Hellen,<br />

als THERRIAT over de Vrugtbaarheid der Aar­<br />

de, Nieuwe Vadert, Letter oef. 1. d. Mengelw. bl.<br />

li. A. A. BARBA Verhandelingen over ae Me»<br />

E M£


66* SCHRIFTFN OVER. DE NATUURLIJKE<br />

taaien , Mijnen en Mineraalen ^ Leid. 1740;<br />

Merkwaardige VerfchijnfeU in aardagtige Lighaa»<br />

men en Mijn/lof en, Uit gel. Nau of Fil. Verhand.<br />

1. d. bl. 456. en R. BRADLEY Wijsg.<br />

Verhand, over de Werken der Natuur, bl. 4.<br />

BUFFON over verfcheiie Beddingen det Aarde,<br />

Natuurk. Verhand 1. d. bl. 44. GUETTARÖ<br />

Oorfprong der Lelij. en Sterre fteenen, Uitgez.<br />

Verhand. 6. d. bl. 389. E. WRIGHT over derï<br />

oorfprong der verfteende ScJmlpen en Delfftofen,<br />

7. d. bh 101. BERTRAND Verhand, over de Donderfteenen,<br />

bladz. 373. R. A. VOGEL ptaclicaal<br />

Zamenftel der Mineraalen, 8. d. dl. 387.'<br />

LE ROYER over de Schelpen in de Aarde, Natuurk.<br />

Verhand, i. ft. hl. 170. EOULANGÈR,<br />

dat de meefte Steenen uit Schelpen hsftaan, 3, fti<br />

bh 18, 27.<br />

3. Ik gaa over tot onze eigen Schrijvers./<br />

en wel allermeest die gefchreeven hebben<br />

I. Over het Land zelve.<br />

Onder deezen telt men de Befchrijving van<br />

het oude Batavifche Zeeftrand. L. SMIDS Schatkamer<br />

der Nederl. Oudheden, Haarl. 1737. AU<br />

TING notitia Germanim inferioris. EOXHORN<br />

Chronijk van Zeeland, VAN LEEUWEN Batavia<br />

llluftrata. JUMI Batavia, j. VOUSJE AnMes.<br />

J. PARS Kafwïjkfche Oudheden, ALKEMADE en<br />

v. 0. SCHELLING Befchrijving van den Briel en<br />

Voorns


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 6?<br />

Voorn. Be Befchrijving van Friesland, door<br />

SJOERDS en KNOOP, HEEMSKERK Batavifche<br />

Arcadia. Befchrijving van Gelderland , Amjl.<br />

2765. j. WAGENAAR Vaderlandfche Historie ,<br />

1. d. en meer andere Schrijvers over de Historiën<br />

van Nederland, en de bijzondere Steden<br />

, die ik allen niet zal opnoemen; waar bij<br />

men voegen kan de Kaarten, die .men in hunne<br />

Wérken vindt, en bijzonder die van SCHO­<br />

TANUS en A. ORTELIUS in 't jaar J5S7. ge­<br />

drukt , en van w. A. BACHIENE , in de eerjle beginzelen<br />

tot de Geographie, 1760,wiens voortreffelijke<br />

Kaarten bekend] zijn: waar bij ik voege<br />

de Geographifche Bejchrijv. van Zuid- en Noord-<br />

Holland , dOOr J. LE FRANCQ VAN BERKHEY, in<br />

de Nat. Hijlorie van Holland, bl. i* enz.<br />

II. Over de Breedte en Lengte van ons<br />

Vaderland.<br />

De lengte is van fommige Steden bijzonder<br />

genoomen , bij voorbeeld van Amjlerdam, in<br />

j. VAN DER WALL D'Jfert. de Navigandi Arte.<br />

Lugd. Bat. 1756. De breedte van Alkmaar,<br />

door SNELLIUS in zijn Eratosth. Batav. I. 2.<br />

c. 9. Over de meeting der Affianden tusfehen<br />

fommige Steden,P. VANMUSSCHENBROEKBisfert.<br />

Experiment.. Geom. pag. 337-420. Over<br />

dc lengte van Neerland , Tegenw. Staat der<br />

Vereen. Nederlanden, 11. d. 1. ft. bl. 6.ct<br />

Ê a SPECH'T


68 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

SPECHT 'Kaart der Vereen. Nederl. —• Methode<br />

pour apprendre facilement la Geographie, par Mr.<br />

'ROBBE, torn. i. pag. 2S2. Vaderl. Letteroefen.<br />

2. d. bl. 135. De Lengte op Zee door 't compas<br />

te vinden, j. LULOFS Aanmerkingen,' op<br />

den Brief van M. Semeijns, Uitgez. Verhand.<br />

9. d. bl. 253.<br />

III. Over den Ouden Staat des Lands.<br />

Dat Holland en Zeeland eerst door dc Zee<br />

bedekt zijn geweest, beweert j. RAY 'S Werelds<br />

begin en einde, Rott. 1719. bl. 154 en 251.<br />

Hoe de Eilanden van Walcheren gekomen<br />

z-ijn, j. DE MEY Theologifche Werken, Middelb.<br />

1681. bl. 141. — Voorts YARENIUS<br />

Geograph. Gener. c. iS. propof. 9. j. LULOFS<br />

over. den Aardkloot, Leiden 1750. bl. 414 era<br />

419. en waar van daan de Eilanden en Zandbanken<br />

zijn gekomen , bl. 149 en 168.<br />

IV. Over den Tgenwoordigen Staat dis<br />

Lands.<br />

Dit ftuk vindt men nergens, dan voor zo<br />

verre het eenige en niet alle Provinciën betreft<br />

, opgegeeven, als in den Tegenwoordige^<br />

Staat der Vereenigde Nederlanden, te Amfl. in<br />

verfcheiden jaaren gedrukt, waarom ik 'er een<br />

kort verflag, van zal geeven. Men leest da<br />

Be-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 6$<br />

Befchrijving van de gelegenheid, grootte, ri­<br />

vieren en luchtsgefteldheid van Nederland,<br />

in 't algemeen, ï. d. bl. i. enz. — der gron­<br />

den van de Mcijerij van 's Bosch, mede in 't<br />

algemeen, 2. d. bl. 26. — van die der Stad,<br />

bl. 29, — van fommige Dorpen, als: Moer-<br />

Geftel, Oers, Loon op Zand, Hapert, Vesfent,<br />

enz. gelijk ook van de Peel, welker diepte<br />

op fommige plaatfen van 8 ellen gezegd wordt<br />

te zijn, bl 99. — van Maasland, Os, Bergen<br />

op den Zoom, bi 141. — en de gronden der<br />

Polders Reiemoer, en Heiningen, — van Bre­<br />

da, bl. 202. — van Oosterhout, bl. 230. —<br />

van het Land van Kuik, bl. 246. — van de.<br />

Stad Graave , bl. 267. — van den Lande<br />

van Overmaaze, bl. 374. van Kadzand, bl. 473.<br />

— van Arkel, bl. 535. — In 3. Deel de<br />

gronden van Gelderland, b r<br />

. 38. — dat<br />

die Provincie drooger Is dan de meeste<br />

anderen , bl. 40. — van Thiel, bl. 223. —<br />

van Bommel, bl. 226. — van Bemmel, bl. 253,<br />

— van Rijswijk, bl. 266. — van Ek, bl. 277<br />

— van Leeuwen, bl. 275. — van den Thie-<br />

lerwaard, bl. 284. van Geldermalfen, bl. 291.<br />

— van Amerzode, bl. 298. — van Kuilen­<br />

burg , bl. 320. — van Buuren, bl. 336. —<br />

van Zutphen, bl. 346. — van Doesburg,<br />

bl. 377. — van 'sHerenberg, bl. 405. —<br />

van Zeddam, bl. 406. — van Bredevoort,<br />

bl, 419, _ ran de Veluwe, il. 428, 430. —*<br />

E 3 van


79 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

van Wageningen , R 476= — van Elburg 9<br />

fc'. 483. — van Nieuwkerk, hl. 499. — vail<br />

Eepe, £l. 503. — van Beekbergen, bl. 506. —<br />

van Middagten, hl. 514.'— In 't 4. Des/ de<br />

gelegenheid , grootte en landsgefteldlicid van<br />

Holland, bl. 1-9. — van Leiden, bl. 498. —<br />

In't 5. Deel, de landsgefteldheid van Hoorn,<br />

bl. 407. — van Edam, bl. 479. — van Pur*<br />

merend, bl. 518. — In 't 6. Deel die van den<br />

Haag, bl. 2. — van Rhijnland', bl. 162. —•<br />

van Leiderdorp, bl. 247. — van Alphen"<br />

tl. 251. — van Aar/anderveen, bl. 271. —-><br />

Van Zevenhoven, bl. 285. —van Zoeterwoude s<br />

en of daar de beste Leidfche Boter valt<br />

tl. 293. — yan Voorburg, bl. 309. —« van<br />

Noordwijkerhout, bl. 330. —• vanLïx/ê, JJ. 332J<br />

— van Hillegom, bl. 335. — van Zwammerdam,<br />

bl. 345. — van Koudekerk, bl. 359. —<br />

van Hazerswoude, bl. 367. — van Alkemade,<br />

tl. 396. — van Wasfenaar, bl. 423. — van<br />

Noor'dwijk-binnen, bl. 464. — van Delfland,<br />

bl. 469. — van 'sGravezande, bl. 514. —<br />

van Waterings, hl. 566. — van Loosduinen,<br />

bl. 58S. — van Naaldw'jk, bl. 592. — In 't<br />

.7. Df£* de landsgefteltenïs van Schieland,<br />

bl. 5. — van Zevenhuizen, hl. 29. — van<br />

't Land van Voorn , bl. 42. — van Oost'<br />

Voorn, bl. 72, 81. — van Rozenburg, bl. 103.<br />

— van Abbenbroek , bl. 114. — van West'<br />

Voorn, bl. 120. — van de Nieuwe Tonge,<br />

bl.


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 71<br />

ffl. 149. — van het Land van Putten,bl. 154. -—<br />

yan Korendijk, bl. 168. — va.n\Ooltgens-Plaat,<br />

II, 175. — van Stad aan''tHaringvliet, hl. 179.<br />

van 't Land van Putten over de Maaze,<br />

bl. 186. — van den Hoekjehen Waard, bl. 194.<br />

— van Oud - Beyerland, bl. 197. — van het<br />

Land van Strijen, bl. 204. — van het Land<br />

van Zevenbergen, bl. 222. — van de Lange-<br />

Jlraat, hl. 243. van het Land van Heusden,<br />

bl. 251. —j bijzonder van Vlijmen, hl. 275. —<br />

van Drongeien en Wijk. bl. 281. — van Veen,<br />

bl. 284. — van Meeuwen , bl. 285. van 't<br />

Land van 'Altena, bl. 287. — Landsgefteltenis<br />

van Zuid - Holland, hl. 318. — van 't Eiland<br />

van Dordrecht, hl. 357. — van den Alblasferwaard,<br />

hl. 385. — van Liesveld, bl. 434.<br />

van het Overlaat van H^rdinxveld, hl. 449.<br />

van den Krimpenerwaard, hl. 451. — van<br />

Leerdam, bl. 502. — van Asperen, hl. 526.<br />

— van Tsfeljiein, bl. 554. — In 't 8. Deel de»<br />

landsgefteltenis van Woerden, bl. 3. — van<br />

Gooiland, bl. 76. — van, Naar den, bl. 93. —<br />

van Laaren, bl. 114. — van Muiderberg ,<br />

bl. 127. — van Amjlelland, hl. 150. — van<br />

de Diemermeer, hl. 182. — van Kennemerland,<br />

bl. 208, 209. — van Uitgeest, hl. 221. —<br />

van Heemjlfde, hl. 258. — van 't Koegras,<br />

lil. 374. — van Ouddorp, hl. 398. — van<br />

Dregterland, bl 476. —van Zeevank, bl 510.<br />

— van Waterland, bl. 521. — van Broek,<br />

E 4 tl.


7a SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

bl. 542. — van de Beemjier, 11. 562. — van<br />

de Purmer; bl. 565. — van Texel, bl. 586. —<br />

van Eierland, bl- 587. — van Flieland, bl. 606.<br />

van ter Schelling , bl. 609. — van Hoorn ,<br />

bl. 613. — van Wieringen, bl. 616. — van<br />

Urk, bl. '627. — In het 9. Deel de grootte<br />

van Zeeland, bl. 7. — van de gronden en<br />

vrugtbaarheid, bl. 10, 11. — In het 10.<br />

Deel, de landsgefteltenis van Goes, bl. 2.<br />

van Tholen, bl. 66. — van Vlisfingen, bl. 97.<br />

— van ter Veere, bl. 134. _ Van Domburg,<br />

II. 219. — van Zuid Beierland, bl.-26s, 320,<br />

353. — van 't Buursn-Ambagt, bl. 282. —<br />

van de breede Watering, tot bij de Stad Goes,<br />

bl. 283. — van Sichuit 'en Sturmefant, bl. 285.<br />

— van Haamftede, bl. 390. — van Noord-<br />

gouwe, bl. 419, — van Duiveland, bl. 485. —<br />

van den Polder van Oosterland, bl. 505 ,<br />

513. — van Bruinis/e, bl 531. — van 't Ei­<br />

land Tholen, bl. 567. —- In 't 11. Deel van<br />

de gelegenheid , grootte , en landsgeftelte­<br />

nis van de Provincie Utrecht in 't algemeen,<br />

bl. 4,5-<br />

Uit dit breedvoerig berigt, vooral van Holland,<br />

blijkt genoeg, welke onvolmaakte kennis<br />

wij nog van de gronden deezer Provincie<br />

hebben. Dan, hoe treflijk word dit nu<br />

vergoed in de uitgaave der Nat. Historie van<br />

Holland , door de voortreffelijke penne van<br />

den Heer j. LE FRANCO, VAN BERKHEY, die<br />

hier


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 73<br />

hier in voorzien, en den aart der gronden<br />

van dit Gewest zo naauwkeurig heeft opgeteekend,<br />

bl, 5-96. dat ik er niets, van kan<br />

ppgeeven, zonder het Werk ten halyen uittefchrijven.<br />

Zo breedvoerig heb ik alles, wat des aangaande<br />

in het groot en fraai Werk (den Te.<br />

genw. Staat) voorkomt , (indien ik niet 't<br />

een of ander Dorp over het hoofd gezien<br />

hcbbe) opgegeeven, om dat ik juist onder het<br />

oog moest brengen , wat hier aan gedaan is ,<br />

en dat, hoeveel dit zij, 'er egter nog wel de<br />

helft aan ontbreekt, naamelijk eene befchrijving<br />

van het platte Land van Utrecht, van<br />

de geheele Provincie van Overijs/el, van Gro­<br />

ningen, Friesland, en *t Landfchap Drenthe,enz.<br />

welke tot heden toe niet is uitgegeeven.<br />

Het gemis eener befchrijvinge van de laatstgenoemde<br />

Provincie is eenigermaate vergoed,<br />

zo door den arbeid van SJOERDS , die in 't<br />

1. deel van zijne Befchrijving de vrugtbaarheid<br />

des Lands, bl. 156. — de Graangewasten,<br />

bl. 157. — de vette Weilanden, bl. 167.<br />

— het Boomgewas, bl. 183. — en de Veldvrugten<br />

, bl. 181. befchreeven heeft; als door<br />

KNOOP, die in zijn Werk gelet heeft'op de<br />

oorzaak van de vlak- en effenheid van Friesland,<br />

en der andere Provinciën , bl. 9. —<br />

op de gefteldheid en gronden, 11. 12, 15. —<br />

ie foorten van gronden, en waarom zij zo<br />

£ 5 veei


£4 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

yeel yerfchjllen , bl. 35. — den aart der.<br />

gronden, die door de Zee aanfpoclen, bl. 36.<br />

— en derzelver vrugtbaarheid, bl. 38.<br />

V. Over de Veranderingen der Landen en.<br />

Gronden.<br />

Welke Veranderingen op de Bergen en,<br />

Heuvels voorvallen , heeft j. LULOFS over den<br />

Aardkl. bl. 417. aangetekend. Dat 't Zand<br />

op de Vehiwe, federt eenige jaaren, zeer is<br />

toegenoomen, berigt mij de Tegenwoord, Staat.<br />

van\ de Vereen. Nederl. 3. d. bl. 428. — over<br />

de Doorgraaving te Katwijk lees ik 6. d.<br />

bl. 174. — over het affiaan der Duinen bij<br />

Scheveningen, bl. 152. — bij Katwijk op Zee,<br />

bl. 444. — bij 't Huis te Britten, bl. 447. —<br />

bij ter Heide, bl. 588. — te Petten, [8. d.<br />

bl. 366. — te Ègmond op Zee, bl. 359. — op<br />

de Helder, bl. 376. — op 't Eiland Urk,<br />

bl. 629. — te Domburg in 't jaar 1646. 10. d.<br />

bl. 222,257. — op 'tEiland Schouwen, bl.346.<br />

.— op West-ter - Schelling , 8. d. bl. 614.<br />

over de veranderingen in het. Land van Kadzand,<br />

2. d. bl. 473. (bijzonder heeft WILD­<br />

SCHUT Wiskund. gronden, 1. d. bl. 162. bepaald,<br />

hoe veel land Kadzand aan Duinen<br />

verlooren heeft federt 1703 tot 1746.) —<br />

©ver de Droogmakerijen, 6. d. bl. 276, 297,<br />

333. enz. — over het rijzen van den weg


SSISTOIUE VAN HET VADERLAND. 75<br />

•sran den Hang naar Scheveningen, 6. d. hl. 157.<br />

M. BOLSTRA, waar door 't Lani bij Petten<br />

federt eenige jaaren zo aanmerkelijk is afgenoo-<br />

men, en hoe best te bewaaren. Verhand, der<br />

Holl. Maatfchappij, 1. d. bl. 637. Dat de<br />

Moerasfige gronden bij Koeverden allengskens<br />

dröoger worden, heeft KNOOP bl. 56. aan­<br />

getekend.<br />

VI. Over het Zinken der Landen.<br />

Omtrent dit Stuk hebben ons geholpen,<br />

L'EPIE , onderzoek over de oude en tegenwoor=<br />

dige natuurlijke gejleldheid van Holland. j„<br />

LULOFS , Aanmerkingen over het rijzen der<br />

Zee, en het zinken der Landen aan de Neder-<br />

landfche Kusten, Verh. der Holl. Maatfchappij,<br />

1. d. bl. 56. Verhaal van den Heer QUESNOY»<br />

J. A. LEEGIIWATER Haarlemmer - Meerhoek, s.<br />

VAN LEEUWEN Batavia Jllujlrat. A. A. S. EIKE-<br />

LENBERG Gedaante en Gefteldheid van West-<br />

Friesland. N. CRUQUIUS over de Merwede*<br />

j. LULOFS over de Landzinkingen, in'zijn<br />

Werk over den Aardkl. hl. 421. j. LE FRANCO<br />

VAN BERKHEY over het zakken van 't Die.<br />

mer-Meer, Verhand, der Holl. Maatfchappij,<br />

8. d. 2. Jl. bl. 103. Over het zinken der<br />

Landen, Tegenw. Staat der Vereen. Ned. 6. d.<br />

Él. 169. Dat de Zuider-Zee hooger dan<br />

Noord-Holland is , zegt NLEUWENTYT Wae-<br />

reld*


7Cf SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

reldbefchouwing, hl. 44.3. en wat Holland ter<br />

gen den Oceaan bewaart, bl. 447.<br />

VII. Over de Zee-gaten.<br />

De fchrijvers over de Rivieren , die nog<br />

volgen zullen, fpreeken tevens hier over. Nog<br />

vindt men 'er van gewag gemaakt in den 7ë-<br />

genw. Staat der Vereenigde Nederl. 7. d. bl. 43.<br />

44. ten opzigte van het Gat van Goederede 3<br />

en van de Zee-gaten van het Noorder-Kwar­<br />

tier, S. d. bl. 569.<br />

VIII. Over de Gronden der Zee-plaaten.<br />

De Gronden van de Haaks en Rofijnenplaat<br />

liaan befchreeven in den Tegenw. Staat der<br />

Vereen. Nederl. 8. d. hl. 572. en die van het<br />

Enkhuizer • Zand, 5. d. bl. 448. en voorts in<br />

de Zee-boeken.<br />

IX. Over de Oester- en Mos/el - banken.<br />

Hier van vindt men in 't zo even gemelde<br />

Werk, den. Tegenw. Staat der Vereen. Ne­<br />

derl. 7. d. bl. 149. ten opzigte der gecnen,<br />

die men bij de Nieuwe Tonge heeft, en iu 't<br />

ö. d. hl. 17.<br />

X. Ovet


HISTORIE VAN HET VADERLAND. ff<br />

X. Over de Bosfchen.<br />

Eenige Bosfchen van Gelderland zijn opge-<br />

geeven in de Befchrijv. van Gelderland, Amfl.<br />

1765. — en in den Tegenw. Staat der Vereen.<br />

Nederl. 3. d. — V Haarlemmer - Hout, in 't<br />

4. d. bl. 423. — 't Alkmaarer-Hout, 5. d.<br />

bl. 402. — 't Haagfche Bosch, 6. d. U. 135.—<br />

het Bosch van Vianen, 7. d. bl. 524. Dan j .<br />

LE FRANCQ VAN BERKHEY in zijne Nat. HlS'<br />

torie van Holl. 1. d. heeft deezen cri anderen,<br />

die hier vergeeten zijn , naauwkeurig opge-<br />

geeven. De Bosfchen van Zevenwouden ia<br />

Friesland, bij KNOOP, bl. 117.<br />

XI. Over de Duinen, Stranden, en Eergen*<br />

Flier van is aangetekend, dat de Duinen<br />

van Domburg in Zeeland, af- en aanneemen ,<br />

Nedefl. Jaarboeken op 't jaar 1749. Dat de<br />

Duinen goed zijn om 'er Schaapen op te fok­<br />

ken- , Tegenw. Staat der Vereenigde Nederl.<br />

1, d. bl. 573. — wat zij uitleveren, en hoe<br />

groot zij zijn, 4. d. bl. 9, 10. — die van<br />

Zeeland, 9. d. bl. 12, 13. waar de hoogden<br />

zijn, j. LE FRANCQ VAN BERKHEY Nat. Hist.<br />

van Holl. 1. d. bl. 66, aoó. — over de Stran­<br />

den, bl. 205-208. Over de Bergen kan meri<br />

opQaan j. LULOFS , over den Aardkloot, bl. 172.<br />

— en van denSf. Pietersberg, bij Maastricht,<br />

in-


?3 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

in den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. i. èl<br />

II. 365-<br />

XII. Over de Bijken.<br />

Uier in brengen ons hulp toe p. VAN<br />

ÜBLEISWIJK Bijjert. de Aggeribus, Lugd. Bat.<br />

w a 1745 5 3r in de Dijken van Veenaarde bij*<br />

Hoorn, de Zee -dijk bij West-Kapelle, en anderen<br />

befchreeven worden , met eene bepaaling<br />

hunner Merkte. . Aangaande de Grondbraaken<br />

of Vallen in de Zeeuwfche Dijker!<br />

vindt men in den Tegenw. Staat der Vereen.<br />

Nederl. 10. d. bl. 351. Ontwerp ter verbetering<br />

der Rivier - dijken, Uitgez. Verhand. 1. i.<br />

tl. 491.' B. GOUDRIAAN JANSZ. over de beste<br />

wijze om een Bijkbreuk te floppen, Verhand, dep<br />

Holl. Maatfchappij, 5. d. bl. 567. en j. PIER-<br />

LINCK over het zelfde Stuk, bl. 579^<br />

XIII. Over de Turf-graaverijen, enz'.<br />

Hier over heeft men M. SCHOOCKIUS de Tur*<br />

fis, Groning. 1668. j. H. DEGNERUS deTurfisl<br />

Traj. ad Rhen. 1729. — R. LENTILIUS de Turfis,<br />

feu Cefpitibus foco Batavorum infervientibus,<br />

AEt. Phyf. Medica, vol. ï. obf, 15. pag. 228.<br />

Zeedige aanmerkingen over de Veengraverijen in<br />

Friesland, Leeuw. 1766. Vertoog over de Veengraaverijen,<br />

door j. VEGELIN VAN CLAERBER-<br />

GEN, Leeuw. 1766. Verzameling van drie ftuk»<br />

ken


HISTORIE VAN HET VADERLAND. ' I 9<br />

ken over de Veengraverijeh, Leeuw. 1766'. met<br />

eene aanwijzing van turf baare Veengronden ,<br />

erf aangröe'ijende Landen, j. LE FRANCQ VAN<br />

EERKHEY befchrijft in zijne Verhandeling, té<br />

vinden iri die der Holl, Maatfchappij, 8. d.<br />

2. ft. de hooge en laage legging der Landeri<br />

in de Provincie van Holland, bl. 7. — de<br />

Klaaigrondcn en hunne oorzaakert, bl.n. _<br />

hunne verfehillende foorten , bl. 29. — de<br />

Veengronden, en hoe zij het worden, bl. 43;<br />

— hunne bijzondere foorten, % 53. —. gemengde<br />

en gebouwde Veengronden, bl. 60<br />

de Darij in Holland cn Zeeland, bl. 57. — heg<br />

2and en de Zandgronden, bl. 64. de o n_<br />

derfcheiden foórten van Veengronden, bl. 67.<br />

— de verbetering van Klaaigronden, Bl. 80.<br />

— der Veengronden, bl. 91. — der Zandgronden<br />

bij de Duinen, bl. 110. — der Heilanden,<br />

bl. 117. — der Geestlanden, bl. 123.<br />

— het mesten der Landen , bl. 136. — het<br />

braakleggen der Landen, Bl. 147. — hetploegen<br />

en zaaien, bl. 161 en 177. — Over de<br />

oorzaak der Veenlanden kan men nazien c.<br />

VELZEN Rivierkundige Aanmerkingen , Amft.<br />

1749. bl. 105. Over-dé verfehillende foorten<br />

van Aarde, H. BOERHAAVE Elementa Chemice,<br />

part. 1. pdg. 240. Over de Veengronden ,<br />

N. CRUQUIUS Verhand, over den Staat der Vaderlands,<br />

ten opzigte der Wateren, 7. Meij 1731.<br />

3; LULOFS over den Aardkloot, Bl. 304. Over<br />

de


8b SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

de bijzondere plaatzen der Tiirfgraaverijen , iri<br />

den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., bijzonder<br />

van die men vindt in de Peel van de<br />

Meijerij van 's Bosch, 2. d. bl. 100. — bij<br />

Bergen op Zoom, bl. 141. — in bet Land van<br />

Kuik , bl. 246. — in het Graaffehap Zutphen,<br />

3. d. bl. 346. — op de Veluwe, É',430.<br />

— in Holland, 4. d. bl. 22. — in Zeevank,<br />

8. d. bl. 510. — Derrie in Zeeland, 9. d.<br />

bl. 11, 12, 373. (en WAGENAAR Vaderl. Historie,<br />

4. d. bl. 170.) — in Utrecht, 11. d.<br />

4,5.— in Friesland, volgens het breedvoerig<br />

berigt van den Heer KNOOP , bl. 46.<br />

die aldaar zeven foorten van Turf optelt en<br />

befchrijft, bl. 48. — met den oorfprong der<br />

Veenen , bl. 54. welken hij zegt wel zeer<br />

turfrijk te zijn, doch fterk minderen, maar<br />

in moerasfige kuilen weder aangroeien, bl. 59.<br />

XIV. Oyfr de Gronden, goed tot Potten- Panen<br />

Steen • Bakkerijen.<br />

Dat men de Gronden te Bergen op Zoom beter<br />

vindt tot Potten dan elders , wordt berigt<br />

in den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl.<br />

a. d. bl. 164. Men treft ze ook goed te Oosierhout<br />

, U. 230. — tot Porcelein of Aardewerk<br />

te Delft, 4. d. bl. 474. — tot Pannen<br />

te Leiderdorp, 6. d. bl. 246. — tot Tabakspijpen<br />

en Pannen te Alphen, bl. 252. — tot<br />

Pan-*"


HISTORIE VAN HET VADERLAND. Si<br />

Pannen te Oudshoorn, bh 262. — tot Tegels<br />

te Noord - Waddinxveen, bl. 314. — tot Stee»nen<br />

te Valkenburg, bl. 430. — tot Steenen<br />

te Gouderak, 7. d. bl. 481. en Thienhoven,<br />

bl. 533, en meer anderen, hier niet vermeld,<br />

doch die men vinden kan in de Nat. Historie<br />

van Holland, door j. LE FRANCQ VAN BERK-<br />

HEY zeer naauwkeurig befchreeven. Volgens<br />

de Befchrijving van Friesland door den Heer,<br />

KNOOP , zijn daar veele Steenbakkerijen en<br />

plaatzen, waar men van Zee-Schulpen Kalk<br />

brandt, bl. 113. en SJOERDS Befchrijving,<br />

bl. 184. Het groot verfchil van Steenen, die<br />

in ons Land gebakken zijn, leert ons, uit genoomeneProeven,<br />

P. VANMUSSCHENBROEK in<br />

de Differtat. de Aggerïbus PETRI VAN BLEYS-<br />

WYK , Lugd. Batav. 1745. pag. 20.<br />

XV. Over de Deljjloffen.<br />

i. Hier over bezitten we eenige ftukken,<br />

die in onze Taal zijn overgezet, als: DE JUSTI<br />

Aanmerkingen over den tijd, dien de lighaamen<br />

ter verjleening noodig hebben, Vaderl. Letterosf.<br />

5. d. Mengelw. bl. 207. welke reden men van<br />

de verjleening geeven zal, Nieuwe Vaderl. Let'<br />

teroefen. 1. d. Mengelw. bl. 170. WIIRIGT<br />

Bedenkingen over den oorfprong van verjleenie<br />

Schulpen, Uitgelez. Verhand. 7. d. bl. 101. p.<br />

BOCCONE Natuurkund. Nafpooringen omtrent<br />

F von-


9* SCHRIFTEN OVER. DE NATUURLIJK*<br />

wonderbaar e verfteeningen, 'sHage 1745. Me»<br />

moirés pour fervir a l'Hist. des Petrifications dans<br />

les qua.tres parties du Monde, & la Haye 1742.<br />

2. Onder de Onzen tellen wij A. LAVING-<br />

TON DiJJert. de Ferro, Lugd. Bat. 1739. j. PI-<br />

CART Antiquiteiten van Drenthe, 1760. j. VAN<br />

LIER Oudheidskundige Brieven, 's Hage 1760.<br />

waar in de Steenen der beroemde Hunnebedden<br />

, die men in Groningen en Drenthe vindt,<br />

onderzogt worden, en de Aanmerkingen, die<br />

de Heer VOSMAER daar op gemaakt heeft, bl. 10.<br />

Befchouwingen over de Werken der Natuur,<br />

tl. 581. j. F. GRONOVIUS Index fupelleclilis Lapidete,<br />

Lugd. Bat. 1750. j. p. LOBÉ DiJJertat.<br />

de diverfa Lapidum origine, ibid. 1742. M. PSEL-<br />

LUS de Lapidum virtutibus, ibid. 1785. accedit<br />

Fragmentum de calore fanguinis e doclrina Me»<br />

dica Perfarum , e codice MSS. Bibliotheek<br />

Lugd. Batav. Hoedanig men den aart der<br />

graauwe Kalk in ons Land bevindt, Vaderl.<br />

Letteroefen. 7. d. Mengelw. bl. 34. L. S. DE<br />

CREUTZNACH Verhand, over de Kalk, Verhand,<br />

der Holl. Maatfchappij, 5. d. bl. t. j. LE<br />

FRANCQ VAN BERKHEY over de Verfteening<br />

aan de Rots te Rockangien, 8. d. *.. ft. bl. 18.<br />

— (zie ook den Tegenw. Staat der Vereen. Nederl.<br />

7. d. bl. 87.) —over het Oer bij Zutphen,<br />

en de Klapperfteenen , bl. 41. — de Amersfoortfche<br />

Diamantjes, bl. 66. — dat in Holland<br />

'geene laagen Ijzer zijn, maar wel in Gelder-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 83<br />

isrlani, bl. 73. *t Oer Wordt ook in Drenthe<br />

gevonden, j. VAN LIER Oulhetdsk. Brieven t<br />

bl. 163. In Friesland vindt men geene Steenen<br />

in de gronden, dan alleen eenige Keijen ia<br />

de Zevenwouden, KNOOP Befchrijving . bl. 114a<br />

Over de Boomen, die in ons Land onder den<br />

grond liggen, kan men raadplegen de Nederlandfche'Oudheden,<br />

Amft. 1700. Men vindt ze<br />

in Drenthe, volgens j. VAN LIER Oudh. Briev.<br />

bl. 196. Ook bij Demi--hm, Tegenw. Staat der<br />

Vereen. Nederl. 3. d. En KNOOP zegt, dat ze<br />

pok in Friesland zijn, en hoe daar gekomen,<br />

bl. 56. j. LULOFS, over den Aardkloot, merkt<br />

aan, dat men Eike- en Denne-boomen ondef<br />

den grond vindt te Abcou.. Ouderkerk, Woerden<br />

, Oudewater, en in Penland , IA. 415 ,<br />

416. — en handelt over de Schulpen, die mert<br />

onder den groad aantreft, bl. 398. en 403. —<br />

over den Tand van een Oliphant, even buiten<br />

Zutphen gevonden , en een Haaye-tand bij<br />

Borkulo onder de aarde aangetroffen, bl. 416"»<br />

Over de Donderfteenen vindt men berigten bij<br />

j. VAN LIER Oudh. Brieven, bl 102. en L.<br />

SMIDS leert ons in BLANCARD Collectan Phyp.<br />

Mei. Cent. 8. pag. 174. dat voor 100 jaaren<br />

aan de Herberg de Daniël, in de Stad Gronin*<br />

gen, het Wrak van een Schip onderden grond<br />

gevonden zij.<br />

• Volgens den Tegenw. Staat der Vereen, Ne»<br />

derl. delft men , in het Land van Overmaats,<br />

F i Steen^


54 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

Steenholen, Tzer, Lood, 2. d.. hl. 374. —!<br />

uit de Veenen van het Graaffchap Zutphen,<br />

eene ftof, die zo ligt vuur vat, als de Tonder<br />

of Zwam , waarom de Boeren dezelve<br />

daar voor gebruiken, 3. d. hl. 346. gelijk ook<br />

eenige Ijzer - erts op zeer veele plaatzen, die<br />

men te Deutichem verwerkt, en 'er verfcheiden<br />

dingen van maakt, hl. 346, 347'. — op<br />

en omtrent den Berg bij Lochem, vindt men<br />

eene foort van groove Diamanten, bh 328. —<br />

en op den weg van Arnhem naaf Utrecht ,<br />

buiten de eerstgemelde Stad, eenen Heuvel,<br />

die Vul- of Pot-aarde, uitlevert, hl. 439. —<br />

eok pleegt men voorheen in geheel Nederland<br />

Zout te maaken van de asfche eener zilte<br />

Veenagtige aarde , 3. d. hl. 236. (Zie ook<br />

SOXHORN Chronijk van Zeeland, 1. d. bl. 112.)<br />

Eindelijk hoe verfehillende de Beddingen der<br />

aarde in een Waterput te Amfterdam bevonden<br />

zijn, 5. d. bl. 3. en bij COMMELIN Befchrijving<br />

van Amjlerd* 1. d. hl. 153.<br />

XVI. Over de Noord- en Zuider • Zeel<br />

Hoe en waar de Noord-Zee onze Landen befpoelt,<br />

vindt men, behalven bij de door mij<br />

boven gemelde Schrijvers , hl. 133. ook bij<br />

KNOOP, hl. 89. en in den Tegenw. Staat der<br />

Vereen. Nederl. 4. d. hl. 10. Over de Oorzaak<br />

der Zuider-Zee leeze men KNOOP hl. 35.<br />

en


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 85<br />

•en vooral j. LE FRANCQ VAN BERKHEY Nat.<br />

Historie van Holl. 1. d. hl. 213-220. De Veranderingen<br />

deezer Zee geeft j. SCHRASSERT<br />

jop, in zijne Befchrijv. van Harderwijk, 4. d.<br />

hooftd. 6. als mede de Tegenw. Staat der Vereen.<br />

Nederl. 4. d. hl. 10. j. LULOFS over den<br />

Aardkl. bl. 408- L<br />

- SMIDS Schatkamer der Ne.<br />

derl. Oudheden, L'EPIE onderzoek over den ouden<br />

en tegenw. Staat van Holland, 1. hooftd. AL-<br />

TING Notitia Germanice inferioris, part. 1.<br />

pag. 63. en p. WILDSCHUT over de Verfihijn]<br />

zelen op de Zecuwfche Stroomen. Over het afneemen<br />

van het Zee-Water op onze Kusten,<br />

Vaderl. Letteroefeningen, 7. d. Mengelw. hl. 174.<br />

Dat de Zee veele Schulpen aan de Noordzijde<br />

van het Eiland Ter Schelling op Strand<br />

werpt, Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. 8. d.<br />

tl. 610.<br />

XVI [. Over de zwaarjle Waterjlagen.<br />

Hier van ftaat befchreeven , dat ze in *t<br />

gemeen gevonden worden tegen de vier Wateringen<br />

in Zeeland, Tegenwoord. Staat der<br />

Vereen. Nederl. 10. d. hl. 256-263. — bijzonder<br />

tegen den West-Kapelfcheh Dijk, hl. 260.<br />

— te Koudorpe, hl. 313. — en den Hoek vaa<br />

Holland, zie ANEMAAT over den Hoek van<br />

Holland, enz.<br />

F 3 XVIII.


86 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

XVIII, Over de hooge Watervloeden, veroorzaakt<br />

door Zee of Rivieren.<br />

Hier van maaken bijzonder gewag c. VEL-<br />

2EN Rivierk. Ammerk. bl, 128. De Watervloeden<br />

te Vlisfingen ftaan opgetekend in den<br />

Tegenw. Staat der Vereen. Nederl 10. d.bl. ui,<br />

— het verdrinken van 't Buuren Ambagt ,<br />

bl 282. — het wegfpoelen van Siehuit en Stor*<br />

mefant , bl. 285. de overttroomingen van<br />

het Eiland Schouwen, bl. 462. die van Duive*<br />

lond, bl. 484. Dergelijke Aantekeningen zal<br />

men bij de meeste Historiefchrijvers van ons<br />

Vaderland vinden, waarom ik hen allen niet<br />

zal noemen ; maar alleen uit de beroemde<br />

Vaderl. Historie van den Heer WA GEN AAR de<br />

jaaren, waar in zulke Vloeden zijn voorge-»<br />

vallen, en de plaats, waar men ze bij dien<br />

Schrijver vinden kan , opgeeven, welken men<br />

kan naflaan, zo 't ons lust breedvoeriger be.rigt<br />

daar van te ontvangen.<br />

Hei


HISTORIE VAN HET VADERLAND.<br />

Het Jaar — Boekdeel — Bladzjde.<br />

839 2. 58.<br />

1170 —- 2. -— 263.<br />

1286 — 3. 43.<br />

1324 —— 3. —— 221.<br />

1334 — 3- —<br />

2 a 8<br />

«<br />

I 42I 3. —— 453.<br />

1523 4« 445*<br />

1530 4- J<br />

3«<br />

1532 5. 48.<br />

1570 — 6. 323. 324.<br />

1624 10. 1<br />

486.<br />

ï675 14- 377-<br />

1682 — 15. 105.<br />

1686 15. 335.<br />

*7*5 ' 18. 105.<br />

1717 — - 18. 167.<br />

1726 18. • 1 396.<br />

1740', 1741 19. 329-<br />

1744 - 19 474.<br />

1747 20. 175.<br />

I75 1<br />

20. 383.<br />

De redenen van de Watervloeden en Overftroomingen<br />

in den Alblasfer waard liaan geboekt<br />

in den Tegenw. Staat der Vereen. Ned.<br />

7. d. bl. 399. — en de ellende, die Friesland<br />

bij de overftrooming van het jaar 1717. onderging,<br />

heeft KNOOP, bl. 22. uitgebeeld.<br />

F 4 XIX.


gS SCHRIFTEN OVER Dl NATUURLIJRE<br />

XIX. Over de Ebbe en Vloed in de Zeeën van<br />

ons Vaderland.<br />

Met één woord teken ik hier maar aan, dat<br />

onder de meenigte der Natuurkundigen, die<br />

dit Verfchijnzel tragten te verklaaren, uitmunten<br />

MARIOTTE in zijn fraai Werk les Mouvements<br />

des Eaux. —— en HALLEY regte befchou-<br />

%ingder Water-Getijden, in de keurige Verzamel.<br />

Amfl. 1734. tl. 20. — Onder de Onzen acht<br />

men de Werken van HARTZOEKER, 's GRA-<br />

VESANDE , MTJSSCHENBROEK, en LULOFS OVCr<br />

den Aardkloot, bl, 264. c. VELZEN Rivierkundige<br />

Aanmerkingen, hl. 87. Wanneer het te<br />

Vlisfingen , en hoe veel laater hoog Water<br />

te Amfterdam is, zegt ons LULOFS, bl. 282.<br />

en de Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. 5. d.<br />

bl. 6. en 10. d. hl. 134. Over de ongewoone<br />

Ebbe, in den jaare 1672, op Tesfel, die den<br />

Engelfchen het lande» belette, j. WAGENAAR<br />

Vaderl. Hist, 14. d. bl. 128. welke voor een<br />

Wonderwerk gehouden is, zie Refolutien van<br />

Bolland op 12. Julij 1672. Nog hebben [we<br />

eene zeer fraaie Verhandeling over dit ftuk<br />

van den Heere en Mr. G. STAPERT, ten titel<br />

voerende: Specimen Phyficum de JEfiu Maris,<br />

Lugdun. Bat. 1765, die mij onder het<br />

fchrijven deezes, door zijne vriendelijkheid,<br />

ten gefchenke gezonden wordt , waar in ik<br />

vinde, dat hij bl. 11. bepaalt, hoe veele uu-<br />

reis


HISTORIE VAN HÉT VADERLAND. 89<br />

ren de Ebbe en vloed te Katwijk aan Zee<br />

duurt , naamelyk de Vloed 4!, en de Ebbe<br />

8 geheele uuren; dat de middelmaatige<br />

Vloed te Katwijk 5 Rhijnlandfche voeten, 20<br />

in Vlaanderen, en alleen 2 te Amjlerdam oploopt,<br />

bl. is.. — dat de Vloed te Katwijk<br />

in 't 1. uur oploopt 2 Rhijnl. duimen.<br />

2. — 12<br />

De Ebbe in 't<br />

4. enz. 29<br />

Dus 63 duimen.<br />

x. uur loopt af 8 Rhijnl. duimen.<br />

2. — 11<br />

3. — 12<br />

4. — 10<br />

6. — $<br />

7. — 4<br />

8 4<br />

Dus 63 duimen.<br />

Wat hier van de reden kan zijn, hl. 45. —<br />

dat de ongewoone Ebbe van Julij 1672 geen<br />

Wonderwerk genoemd , maar wel aan eene<br />

F 5 bij-


SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE-<br />

bijzondere Voorzienigheid van God kan en<br />

jnag toegefchreeven worden, bl. 15, en welken<br />

daar van de natuurlijke oorzaaken kunnen<br />

geweest zijn, bl. 46. Nog voeg ik hier bij<br />

j. LE FRANC Q VAN BERKHEY over de Ebbe.<br />

en Vloed, in zijne Nat. Histor. van Holland»<br />

j. d. bl. 208-211.<br />

XX. Over het Lichten der Zee bij nagt.<br />

Hier over hebben wij twee vertaalde Stukken<br />

, naamelijk van LE ROY Waarneemingen<br />

over het Licht, 't welk het Zee-water bij nagt<br />

geeft, Uitgezogte Verhand. 6. d. bl. 407. GO-,<br />

DEHEU DE RIVILLE Vertoog over het vuuren<br />

der Zee, 7- d. bl. 255. — Onder de Onzen<br />

kan men daar over naleezen j. LULOFS over<br />

den Aardkl. bl. 262. j. BASTER over de bij<br />

nagt lichtende vonkjes in Zee-water, Uitgez.<br />

Verhand. 7. d. bl. 116. en j. LE FRANCQ VAN<br />

BERKHEY, Nat. Historie van Holland, 1. d.<br />

bl. 349, 487, enz.<br />

XXI. Over de Meeren en Moeras/en,<br />

Over den tegenwoordigen Staat van het<br />

Haarlemmer Meer heeft gefchreeven c. VEL-<br />

ZEN Aanmerk. Leid. 1725. Over de Haarl. en<br />

Leidfche Meeren, Nederlandfche Oudheden ,<br />

Amft. 1700. bl. 34. en Tegenw. Staat der Vereen.<br />

Ni-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. gt<br />

Nederl. 4. d. II. 10. Over het droogmaaken<br />

van het zelve, D. SLOB, Amft. 1766,. en Tegenw.<br />

Staat der Vereen. Nederl. 6. d, bl. 186.<br />

Over de Haarlemmer Meer, bl. 163. en door<br />

SLOB, Amft. 1763. j. H. LEEG 11 WATER Haarlemmer<br />

Meer-bonk. Wélke de beste middelen zijn<br />

6m 't afneemen haarer Oevers te beletten. en hoedanig<br />

haar tegenwoordige ftaat zij, Verhand, der<br />

Holl. Maatfchappij, 10. d. 1. ft. bl. 3. Befchrijving<br />

van 't Prikgat, een bekadijkt Waterpoeltje<br />

bij Vlaardingen, Tegenw. Staat der<br />

Vereen. Nederl. 6. d. bl. 499. — 't Uddelermeer<br />

op de Feluwe 3. d. bl. 431. — 't Bijlemermeer,<br />

8. d bl. 144, —• 't Naardermeer,<br />

bl. 129, — 't Wijkermeer, bl. 301. — de Waterlandfche<br />

Meeren, bl. 554. « de Lange Meer<br />

lij Alkmaar, bl. 218. — doch de naauwkeurigfte<br />

opgaaf en befchrijving der Zuid- en<br />

Noordkollandjche Meeren moet men zoeken bij<br />

J. LE FRANCQ VAN BERKHEY Nat. Historie<br />

van Holl. 1. d. bl. 221-244, De 20 Meeren<br />

van Friesland zijn door SJOERDS en KNOOP ,<br />

él. 107. befchreeven.<br />

XXII. Over de Rivieren.<br />

Over de Rivieren van Gelderland leest men<br />

in den Tegenw. St iat der Vereen. Nederl. 3. d.<br />

bl, 40. — van Zui 1 Holland, 7. d. bl. 320. —<br />

ouden toeftand van de Maas , bl. 321. —<br />

ver-


94 SCHRIFTEN OVER, DE NATUURLIJKE<br />

verandering der Rivieren de Bornisje en de Grote<br />

in 'tLand van Voorn, bk.yz. De Schelde<br />

befchreeven, 9. rf. bl. 15. — de Le/fc, kromme<br />

en oude Rhijn , Vegt , Tsfel en Eems,<br />

10. d. tl. 6. — verlanding van 't Goefche Diep<br />

tl. 50. — van Arnemuide, enz. Dat bij Lom«<br />

mei in de Meijerij van 's Bosch, een loopend<br />

water zich een ftuk wegs onder den grond<br />

verbergt, en daar na wederom te voorfchijn<br />

komende , in twee takken zich verfpreidt ,<br />

2. d. tl. 80. De Rivieren en Zijlen van Friesland<br />

zijn door *SJOERDS en KNOOP tl. 104.<br />

befchreeven, en de Hoek van Holland door<br />

s. ANEMAAT. Kort vertoog tegen de Verhandel,<br />

der Landerijen, j. LULOFS Over de Rivieren<br />

van Maas, Waal, Lek en Tsfel, in de Nederlandfche<br />

Jaarboeken op de jaaren 1767 en 1768.<br />

c. VEL ZEN Rivier k. Aanmerkingen, toegepast op<br />

den Rhijn, Maas,Waal, Lek, enz. Amjl. 1749.<br />

waar in hij den toeftand deezer Rivieren<br />

vóór 't jaar 1421 aantoont, nevens de veranderingen<br />

, die 'er federt in voorgevallen zijn,<br />

ook hoe men ze herftellen, en de overftroomingen<br />

voorkomen zal, enz. N. CRUQUIUS<br />

Verhand, over den Staat van 't Vaderland ten<br />

opzigt der Wateren, aan den Opper dijkgraaf en<br />

Heemraaden van Delfland gefchreeven en overgegeeven<br />

den 7. Meij 1731. Aanmerkingen over<br />

het Panderfche Kanaal, en de Rivier de Lek,<br />

1751. Ontwerp ttt verbeetering en beveiliging<br />

van


HISTORIE VAN HET VADERLAND, 93<br />

van de Rivierdijken onzes Lands, Uitgez. Verhandel,<br />

1. d. bl. 491. GENETé Proefneemingen<br />

ovzr den loop der Rivieren, 6. d. bl. 177.<br />

M. BOLSTRA hot veel de Ncdert Rivieren federt<br />

den aanwasch deezer Eeuwe verzand zijn,<br />

Verhandeling der Hollandfche Maatfchappij, 1. d.<br />

bl. 732. en j. LULOFS over den Aardkloot ,<br />

bl. 419. Eerlijnfche Wijsgeer, 1. d. bl. 436.<br />

Hoogte van gewoon Water in de Rivieren<br />

van Gelderland, Tegenwoord. Staat der Vereen.<br />

Nederlanden, 3. d. bl. 43. j. BENT allervreegjie<br />

Nederlandf. Oudheden, Hoorn 1-761.<br />

A. KLUIT wederlegging der ontzwagtelde en ge.<br />

zuiverde allervroegjle Paderlandfche Oudheden,<br />

'sHage 1761. s. EIKELENBERG gedaante en ge-<br />

Jteldheid van West-Friesland voor het jaar 1300.<br />

Alkm. 1714. En eindelijk j. L E FRANCQ VAN<br />

BERKHEY over de Rivieren van Holland, Nat.<br />

Nat. Historie van Holl. 1. d. bl. 97-205. wiens<br />

arbeid, fchoon die hier de laatfte plaats bekleedt<br />

, eene der eerften verdient. — over den<br />

«orfprong van de Eem, bl. 201, 202.<br />

XXIII. Over ie Tskroppingen,<br />

Hier van vindt men Aantekeningen in c.<br />

VELZEN Rivierk. Aanmerkingen , hl. 127 m<br />

169. — in den Tegenw. Staat der Vereen. Neierl.<br />

7. d. bl. 403-405.<br />

XXIV,


94 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

XXIV. Over de Bronnen en Beeken.<br />

1. De oorfprongen der Bronnen en Beeken<br />

hebben de aandagt van KIRCHERUS , LICETUS,<br />

DOMINICUS , GULIELMINUS , FAVENTINUS ,<br />

BAYERUS, BURSERUS, BARTH1LINUS, DEL-<br />

PHINUS en anderen , naar zich getrokken ,<br />

welker Werken ons zeer veel lichts in dit<br />

Stuk kunnen geeven.<br />

2. Onder de Onzen , die anderen hier in<br />

niets toegegeeven hebben , behoort j. vossius<br />

de Nili aliorumque Fluminum origine , Hagi<br />

Comit. 1666. N. AMAMA Decad. DiJJertationum<br />

marinarum,Franeq. 1651. T. -MosETusdeJEJlü<br />

maris, Aniv. 1665. j. LULOFS over de Bronnen,<br />

in 't Werk over den Aardkloot, bl. 308.<br />

die ons ook leert , dat Dampen, op onze<br />

Duinen geftremd en opgehouden , Bronnen in<br />

ons Land doen voortkomen , bl 317. —•<br />

over de Bron te Bergen op Zoom, die na den<br />

afloop des zouten vloeds, zoet water opgeeft,<br />

bl. 326. De oorfprong der Stroompjes van<br />

Beek bij Heumen en Maliën, Tegenw. Staat der<br />

Vereen. Nederl. 2. d. bl 24^. — Een zeldzaame<br />

Waterkolk in een Land van den Polder<br />

West- Geest . onder het Dorp Burg op<br />

Texel, 8. d. bl 603. - De Diepte der Waterputten<br />

op Urk, — Een fraaie Waterval<br />

van eene merkelijke hoogte in het Doornwaardfche<br />

Bosch , 3. d. bi, 521. j. LE FRANCQ<br />

VAN'


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 95<br />

VAN BERKHEY over de Bronnen en Beeken van<br />

Holland, Nat. Historie, i. d. bl. 240-244.<br />

XXV. Over het Water in de Rivieren.<br />

Het Water van het Mallegat bij Katwijk aan<br />

Zee wordt befchreeven in den Tegenw. Staat<br />

der Vereen. Nederl. 6. d. bl. 449. Hoe veel<br />

het Water in de Waal, van Stad tot Stad ,<br />

valt, berigt ons de Heer c. VELZEN Rivierk.<br />

Aanmerk, bl. 54 en 126. Wanneer wij het<br />

laagfte,Water in onze Rivieren hebben, zegt<br />

ons j. LULOFS over den Aardkl. bl. 376. Dat<br />

het Water in de Moerasfen bij Zundert, in<br />

de Baronnie van Breda , 150 voeten boven<br />

het peil van die Stad ftaat, en door 30 Schutiluizen<br />

wordt opgehouden, lees ik in den<br />

Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. 2. d. bl. 226,<br />

zo ook, dat het Water in de Zuider-Zee en<br />

h Y, in 100 jaaren, 20. Duimen opgezwollen<br />

zij„ 6. d. bl. 169.<br />

XXVI. Over 't Water in 't bijzonder.<br />

Tk oordeel hier te reppen van eene natuurkundige<br />

befchrijving over den aart des Waters,<br />

door BOERHAAVE en MUSSCHENBROEK ZO<br />

keurlijk gegeeven, overtollig te zijn; des ik<br />

alleen , ook zonder te melden van 't fraaie<br />

"Werk van na MARSIGLI, Histoire Phyjique<br />

de


f6 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

de laMer, £fc. aangaande het Zeewater, 'twelk<br />

ons uitmuntende dingen kan leeren,<br />

i. Van de volgende vertaalde Stukken allereerst<br />

melding zal maaken. CHERVAIN Ma.<br />

nier om Zeewater zoet te maaken, Nieuwe Vaderl.<br />

Letteroefeningen, 3. d. Mengelw. bl. 63. HA-<br />

LES Manier om Zeewater drinkbaar te maaken,<br />

Uitgel. Natuurk. of Fil. Verhand. 3. d. bl. 306.<br />

waar in voorkomen de Proeven , die men<br />

des aangaande in Holland heeft genomen, —<br />

en in de Verhand, der Holland.. Maatfchappij ,<br />

2. d. bl. 380. door den Hoogl. ALLAMAND<br />

medegedeeld, CHAPMAN over de Manier om uit<br />

Zeewater versch water te distilleer en, Uitgez. Verh.<br />

4. d. bl. 633. APPLEBY manier om Zeewater<br />

zoet te maaken, 1. d. bl. 219.<br />

2'. De aart en zoutigheid van 't Zeewater<br />

zijn , onder onze Landgenooten , befchreeven<br />

door j. LULOFS over den Aardkl. bl. 254.<br />

— en de wijze om Zeewater drinkbaar te<br />

maaken, bl. 257. Over de hoedanigheid van 't<br />

Zeewater, enden aart der Wateren in Gronin*<br />

gen, j. GOUT Differt. de Morb. Groning. propriis,<br />

pag. 21. Proefkundige Bevindingen wegens<br />

het Water der Viaanfche Bron , Rott. 1753.<br />

Hoe veel het Water te Utrecht en te Rhijns.<br />

burg uitwaasfemt, heeft p. VAN MUSSCHEN-<br />

BROEK in, Injlit. Phyf cap. de Met, a'éreis, en<br />

j. LULOFS bl. 429. opgegeeven. Wat kwaad<br />

Water te Amfterdara is, en waar door het<br />

ver-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 97<br />

Veroorzaakt wordt, leert ons de Heer HOUT­<br />

TUIN, Nat. Hist. 1. d. 7. Jl. bl. 11. — wat<br />

befmet Water daar is, bl. 26. Welke Wateren<br />

in Zuid- en Noord - Holland eene ijzeragtige<br />

kragt in zich hebben, j. LE FJRANCQ VAN<br />

BERKHEY Nat. Hist. van Holland, 1. d. bl.67,<br />

245-251. — verfchillend Water in 't Haarlemmer-Meer,<br />

bl. 2.2.7. — 't ruisl'chen van 't<br />

Water , bl. 472. — agter Warmond in een<br />

Poeltje, rood water, bl. 471. — kleur van<br />

ons Zeewater, bl. 472. — aart van 't Hollandsch<br />

Zeewater, bl. 483. — hoe veel Zout<br />

een pond uitlevert, bl. 484. aart van 't Zeezout<br />

, bl. 486. van 't Veenwater in Holland,<br />

bl. 503. Waar van daan het Zeewater in het<br />

eene Gewest zouter is dan in het andere, en<br />

waar door zout Zeewater, in ftilftaande Poelen<br />

gekomen, zoet wordt, berigt KNOOP in zijne<br />

Befchrijving van Friesland, bl. 109, met den<br />

aart des Waters in die Provincie, bl. 36. en<br />

dat het Water der Veen - gronden aldaar fchadelijk<br />

is, bl. 37. De kragt van het Duin-Water<br />

in Holland om het Linnen wit te bleeken,<br />

vind ik aangetekend in den Tegenw. Staat der<br />

Vereen. Nederl. 4. d. bl. 406. en dat het Water<br />

te 'i Graaveland zo goed zij tot Linnebleke<br />

rijen als dat van Haarlem, 8. d. bl. 121. De<br />

affcheiding van 't zoete Maaswater van 't zoute<br />

Zeewater is bij den Hoek van Holland dui-<br />

G de-


JS SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK?<br />

delijk te zien, j. LE FRANCO, VAN BERKHEY'<br />

Nat. Historie van Holl. i.' d. bl. 14.<br />

XXVII. Over de Water - beroeringen.<br />

Hier over hebben de Duitfchers in 't licht<br />

gegeeven Phyjicalifche Betrachtungen von den<br />

Erdbeben, Frankf. 1756, waar van ik alleen<br />

melding maake, om dat ze betrekking hebben<br />

op de Waterberoering, die wij den 1. November<br />

1755. in ons Vaderland gezien hebben.<br />

Voorts kan men raadplegen met j. FOCKENS<br />

oorzaak der Aard- en Water • beroeringen, Amjl.<br />

1756. Verdediging van de oorzaak der Aardbeeving<br />

en Waterberoering, Amfl. 1766. Nederlandfche<br />

Postrijder op November 1755. Nederlandfche<br />

Jaarboeken op 't jaar 1755, bl. 993 en<br />

looi. KNOOP Befchrijv. van Friesland, bl. 33.<br />

en voornaamelijk de fraaie Verhandeling over<br />

de Waterberoering van den 1. November 1755.<br />

door j. F. DRIJFHOUT, in de Verhand, der<br />

Holl. Maatfchappij, 7. d. v. Jl. bl. 136. j. LE<br />

FRANCQ VAN BERKHEIJ , Nat. Hist. van Holl.<br />

1. d. bl. 370.<br />

XXVIII. Over de Aardbevingen in ons Land.<br />

1. Over de oorzaak der Aardbeevingen hebben<br />

wij een vertaajd Stuk van j. A. PEYSSO-<br />

NEi


HISTORIE VAN HET VADERLAND. $y<br />

WÉL in de Vaderland/. Letteroefen. 6, d. Men*<br />

gelw. bl. 415.<br />

2. Behalven de Heeren FOCKENS en DRIJF­<br />

HOUT , die over de Aardbeeving van 1755<br />

hebben gefchreeven, vindt men de anderen,<br />

die vroeger voorvielen, in de volgende Schriften<br />

gemeld, P. EENNINGA Kronijk van Oost'<br />

Friesland op 't jaar 1262, bl. 117. j. DE BEKA<br />

inChronico, a Beuchelio illujlrato. D. BURGER<br />

VAN SCHOREL Kronijk van Medenblik en Scha'<br />

gen, bl. 280. Die Kronijke van Holl., Zeel. en<br />

West -Friesland op 'tjaar 1342. REYGERSBER-<br />

GEN Kronijk van Zeeland op 't jaar 1504. VE-<br />

LIUS Kronijk van Hoorn, BOR en P. C. HOOFT<br />

Nederl. Historie op 't jaar 1580, 1602 en 1640.<br />

COMMELIN Vervolg van de Befchrijv. van Amjierdam<br />

op 't jaar 1640. — eindelijk, behalven<br />

andere Nederlandfche Gefchiedfchrijvers,<br />

p. SCHAGEN Differtat. de Terra motu, Traj. ai<br />

Rhen. 1757. op 't jaar 1692. j. LE FRANCQ<br />

VAN BERKHETJ Nat. Historie van Holl. i< dt<br />

bl. 370. en HARTZOEKER Beginzelen der Natuurkunde,<br />

bl. 67.<br />

&Ï2 rv.


100 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

IV. OVER DE LUCHTSGESTELDHEID<br />

VAN NEDERLAND, EN DE VER­<br />

SCHIJNZELEN, DIE 'ER IN VER-<br />

NOOMEN WORDEN.<br />

Tot hier toe heb ik alle de Schrijvers van<br />

ons Vaderland over de drie Rijken der Natuur<br />

, met eene aanwijzing der Vreemden en<br />

der meeste Vertaalde Hukken, die ze eenig<br />

licht konden bijzetten, voor zo verre zij mij<br />

bekend waren, opgegeeven. De MAATSCHAP­<br />

PIJ zal van mij niet verwagten, dat ik mijn<br />

Antwoord op haare eerfte Vraag hier eindige ,<br />

zonder iets te zeggen van Nederlands Luchtsgefieldheid,<br />

en de Verfchijnzelen, die 'er in voorvallen<br />

, welken toch wel degelijk behooren tot<br />

de Natuurlijke Historie van ons Vaderland.<br />

Ik zal niet reppen van die Schrijvers, welken<br />

als Natuurkundigen, in 't algemeen, van<br />

de Lucht en de Verfchijnzelen , in dezelve<br />

voorkomende, gefchreeven hebben. Wie der<br />

Uitlanderen heeft onzen BOERHAAVE', 'SGRA-<br />

VESANDE en MUSSCIIENBROEK hier in overtroffen<br />

? en bij deezen kunnen we genoegzaam<br />

omtrent dit Huk berusten.<br />

Eer ik egter tot de bijzondere Deelen van<br />

dit Hoofdfluk overgaa, meen ik van de volgende<br />

vreemde Schrijvers, welken wij noodig<br />

hebben, te moeten melding maaken.<br />

Ik haal dan hier aan: WAGNERI Meteorologie<br />

Bru>


HISTORIE VAN HET VADERLAND. IOI<br />

Brutorum. Natuurkundige en Weerkundige Waarneemingen<br />

van B. FRANKLIN , Vaderl. Letteroef.<br />

l. d. Mengelw. bl» 64. Over het gebruik van<br />

den Barometer , Nieuwe Vaderl. Letteroefen.<br />

1. d. Mengelw. bl. 310. j. POINTER Voorteke»<br />

nen van het Weder, Uitgelez. Nat. of Filofof.<br />

Verhand. 3. d. bl. 150. Kentekenen van de<br />

Verandering der Saifoenen en des Weder s, Stokholm<br />

1759. medegedeeld door den Ed. Heer<br />

L. VAN MARTEVILLE, Ambasfadeur van onzen<br />

Staat bij dat Hof, in eenen Brief, door<br />

hem gefchreeven aan Hun Hoog Mogenden,<br />

de Staaten Generaal, den 4. December 1759.<br />

I. Over den Dampkring.<br />

33. NIEUWENTYT , in zijue Waereldbefch.<br />

over den Dampkring fpreekende, heeft eenige<br />

aanmerkingen gemaakt over het uitdampen<br />

van het Water in de Purmer, bl. 426. j. LU­<br />

LOFS over den Aardkloot, bl. 424, en P. VAN<br />

MUSSCHENBROEK in zijne Inftüut. Pliyf. cap.<br />

de Aere — zoo ook in de Beginzelen der Natuurkunde,<br />

§. 1326. —> en in de Additamenta<br />

ad Experim. Florentin. part. 2. pag. 125. hebben<br />

over de zwaarte van Neêrlands Dampkring<br />

gefchreeven, en die bepaald. De hoogde<br />

ftand van de Quikin den Barometer is geweest<br />

van ka\% duimen , door den beroemden MUS­<br />

SCHENBROEK gezien, Uitgelez. Nat. of Filofof.<br />

G 3 r*r-


102 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

Verhand, i. d. bl. 289. —- de laagfte van 27<br />

duimen en 3. lin. gezien door N. DUYN over<br />

de Strenge Winters, hl. 405 doch MUSSCHEN»<br />

BROEK zegt, dat in Nederland de grootftc<br />

hoogte van 30 duimen, en de laagfte van 27<br />

duimen en 2 linien is, in Inftit. Phyf. cap. de<br />

Aere. — en hoe zwaar de Lucht zij op den<br />

Dom-tooren van Utrecht, in Experim. Florent,<br />

part. 1. pag. 51. De Luchtsgefteldheid van<br />

Holland overweegt j. LE FRANCQ VAN BERKHEY<br />

Nat. Historie van Hêlland, 1. d. hl. 322 — 324.<br />

die ons zeer fraaie Waarneemingen mededeelt.<br />

Dat nergens in een bekend deel der Waereld<br />

zo wit Linnen gebleekt wordt als in de Ban<br />

vanVelfen, Heemjlede, enz. leest men in den<br />

Tegenw. Staat der vereen. Nederlanden, 8. d. bl.<br />

287.<br />

II. Over de Luchtsgefteldheid ten opzigte der<br />

Gezondheid.<br />

De Luchtsgefteldheid van geheel Nederland,<br />

in 't algemeen, is met één woord befchreeven<br />

in den Tegenw. Staat der vereen. Nederl. 1. d.<br />

II. 9, 10. — en wordt gezegd in de Meijerij<br />

van 's Bosch zeer gezond te zijn, 2. d. bl 27.<br />

r- gelijk ook in de Baronnie van Breda, bl.<br />

201. — die van 't Land van Knik zagt en gezond<br />

, bl. 246. — zo ook in 't Land van Overmaa%ei<br />

bl. 374. -» in Hulst of Staats - Flaande <<br />

ren


HISTORIE VAN HET VADERLAND. I03<br />

ren niet ongezond, bl. 508. — in Gelderland<br />

gemaatigd, zuiver en gezond, 3. d. bl. 38.<br />

— hoedaanig de Lucht van Holland zij, 4. d.<br />

tl, 10. in en om Haarlem gezond, bl. 361. —<br />

van welken aart de Amjlerdamfche zij, 5. d.<br />

bl. 4. — te Gouda heeft men eene frisfche,<br />

tl. 185. — te Rotterdam eene gezondere, zuivere<br />

, bl. 216. — in Zeeland geen ongezonde,<br />

9. d. bl. 9. — te Middelburg eene zuivere, bl.<br />

138. — doch te Utrecht eene gezonder lucht<br />

dan in Holland, 11. d. bl. 6. En van die van<br />

Friesland geeft KNOOP , bl. 22. een voordeelig<br />

getuigenis, naamelijk dat ze gezond zij. JOB<br />

BASTER. heeft , in de Verhand, der Hollandfche<br />

Maatfchappij, 3. d. bl. 37, fraaie aanmerkingen<br />

over Nederlands Luchtsgefteldheid gemaakt<br />

, en bijzonder zeer naauwkeurig onderzogt,<br />

of die van Zeeland met regt in zulk een<br />

kwaad gerugt ftaat.<br />

III. Over de Davipheffing of Straalbuiging.<br />

De beroemde , onlangs ter onzer fmerte<br />

overleeden Iloogleeraar LULOFS , heeft dit ftuk<br />

ten naauwkeurigften befchreeven in zijn voortreffelijk<br />

Werk over den Aardkloot, bl. 453.<br />

en bijzonder over die van Nederland, bl. 404<br />

— 466.<br />

G 4<br />

IV.


104 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

IV. Over het Opdoemen der Zee.<br />

Deeze Artijkel behoort tot den voorigen;<br />

doch ik heb dien, om dat de fpreekwijs bij<br />

onze Zee - lieden alleen bekend is, en flegts de<br />

dampheffing onzes Lands betreft, bijzonderlijk<br />

geplaatst. Hier over heb ik gefchreeven:<br />

Waarneemingen omtrent het Opdoemen der Zuider<br />

- Zee, te vinden in de Vaderl. Letteroefen.<br />

7. d. Mengelw. bl. 305, waar in tevens voorkoomen<br />

de befchrijvingcn van witte Voorjaars-<br />

Dampen tusfchen Edam en Monnikendam. —<br />

van zwaare Voorjaars Nevels. — van fchielijke<br />

verwisfelingen der Lucht in die oorden. —<br />

en van laagdrijvende Wolken in ons Land ,<br />

die, tegen Toorens fluitende, regendroppelen<br />

uitftorten.<br />

V. Over den Roest.<br />

Alzo de Lucht eene der voornaamfte oorzaa»<br />

ken van den Roest zij, heb ik deezen Artijkel<br />

hier laaten volgen. Mij is 'niet bewust, dat<br />

'er veel van gezegd is , behalven door MUS-<br />

SCHENBROËK eil J. LE FRANCQ VAN BERKHEY<br />

Nat. Historie van Holl. 1. d. bl. 492, dan zo<br />

ik meen, niets van 't verfchillend roesten der<br />

Metaalen in Nederland , dat) zeer wel deimoeite<br />

waardig zou zijn. De Aanmerkingen<br />

van den kundigen en naauwkeurigen ELLIS<br />

over


HISTORIE VAN HET VADERLAND. 10$<br />

over den Roest, in zijne fraaie Reize naar Hud'<br />

fons - baai, bl, 380, verdienen lof.<br />

VI. Over de Waarneemingen omtrent de Lucht!'<br />

gefteldheid van Nederland.<br />

Over de voorige, deezen, en de volgende<br />

Artijkelen durf ik L.FROMONDUS, wiens werk<br />

Meteorolog. Lib. Jex. Antv. 1627, bekend is,<br />

eenen der beste Schrijveren van zijnen tijd<br />

noemen, en ik haal hem hier aan, om dat hij<br />

een Nederlander geweest is. Zo ik het wel<br />

heb, heeft ANDALA eenige Obfervationes Meteorologica<br />

gefchreeven, die ik maar eens gezien<br />

heb. NIEUWENTYT heeft over dit fluk mede<br />

eenige Aanmerkingen, bl. 353. Dan de wijze,<br />

op welke men Weerkundige Waarneemingen<br />

moet maaken, heeft niemand beter geleerd,<br />

dan onze beroemde MUSSCHENBROEK , wiens<br />

Werken men daar over kan nazien. Onder<br />

de Nederduitfche Stukken behooren deszelfs<br />

Dagelij'kfche Waarneemingen van het Weder, den<br />

Barometer, Thermometer, enz. te Utrecht gedaan<br />

in de jaaren 1729 — 1732. en befchreeven<br />

in de Uitgelez. Nat. of Filofof. Verhand. 1.<br />

d. bl. 162. en 287. j. NOPPEN Aanmerkingen<br />

ever de Nuttigheid in 't doen van Waarneemingen<br />

van Weder en Winden , Verhandel, der Holl.<br />

Maatfchappij, 1. d. bl. 398. Waarneemingen<br />

omtrent de Luchtsgejleldheid. Weder en Winden<br />

G 5 op


IDÖ SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

op Zwanenburg, voor de jaaren 1751 — 1766.<br />

Verhand, der Holl. Maatfchappij, 1. — 10. d,<br />

t. ft. Waarneemingen der Luchtsgefteldheid te<br />

Amfterdam, van 't jaar 1759. Uitgez. Verhand.<br />

4. d. — 1760. 5. d 1761. 6. d. — 1762. 7.<br />

d. — 1763. 8. rf. — 1764. 9. d 1765. 10. d.<br />

Vergelijking der zwaare Koude over den Winter<br />

des jaars 1760. met de Waarneemingen op de af.<br />

grijzelijke Koude in Siberien, Uitgez. Verhandel.<br />

5. d. bl. 119. Waarneemingen en Aanmerkingen<br />

over de Kouie van Jan. 1767. door j. c. PALIER ,<br />

Verhandel, der Holl. Maatfchappij, 9. d. 1. Jl.<br />

hl. 645. — Waarneemingen van eene fchielijke<br />

verandering der Luchtsgefteldheid te Wel, nabij 's<br />

Bosch, op den 2.0. Julij 1767. door denzclfden<br />

Heer, 10. d. 2. ft, bl. 461. Waarneemingen<br />

omtrent de Luchtsgefteldheid, Weder en Wind<br />

te Amfterdam, van Maart tot Decemb. 1768,<br />

Nieuwe Vaderl. Letteroef. 2. d. Historifche Aan.<br />

merkingen van drie meer dan gemeen ftrenge Win.<br />

ters, door w, DUYN, Haarl. 1746. Berigt wegens<br />

de warmte der Lucht in ver'cheide deelen des<br />

Aardkloots tot vergelijking met de uitjleekende Zomer'hitte<br />

detzes jaars 1759. Uitgez. Verhand. 4.<br />

d. bl. 457. Over de Winden en de Luchtsgefteldheid<br />

te Groningen, j. GOUT Disfertat. de Morbis<br />

Region. Groning. propr. pag. JO. &c. j. DE<br />

WEY Theologifche Merken , Middelb. 1681. bl.<br />

487, 493. Welk Weder men in Friesland heeft<br />

ten tijde der vier jaar - faifoenen, KNOOP Be,<br />

fchrij-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. I07<br />

fehrijving, bl. 27. — dat men federt eene Eeuw<br />

veele laate Voorjaaren aldaar gehad hebbe, bl.<br />

2.9. De veranderingen van 't Climaat in Hol­<br />

land, J. LE FRANCQ VAN BERKHEY Nat. His-<br />

torie van Holland, 1. d. bl. 238 — 2(56. — over<br />

den Vorst, en wanneer het in Holland begint<br />

te vriezen, enz. bl. 275, —. hoe geweldig in<br />

de Binnenwateren, bl. 278. — in de Noordzee,<br />

bl. 278, 279.<br />

VII. Over de Koude en Hette.<br />

Op welken tijd des jaars men de grootfte<br />

Warmte in ons Vaderland gevoelt, heeft j,<br />

LULOFS aangetekend in zijn Werk over den<br />

Aardkloot, bl. 597. — bijzonder op welk uur<br />

van den dag, bl. 571. Wanneer men de grootfte<br />

Warmte en Koude in ons Land befpeurt,<br />

heeft j. c. PALIER , Verhand, der Holl. Maatfchappij,<br />

9. d. 3. jl, bl, 654, door proeven<br />

geftaafd. 't Groot verfchil in Koude, op den»<br />

zelfden tijd, op verfehillende plaatzen, niet<br />

ver van eikanderen gelegen, N. DUYN Hist.<br />

Aanmerkingen, bl. 75. en 129. — de Koude<br />

van 't jaar 1700. en 1740. bl. 29. j. LE FRANCO,<br />

VAN BERKHEY Natuurl. Hist. van Holland,<br />

over den trap der Hette, 1. d. bl. 266. —»<br />

trap van Koude , bl. 271.<br />

VIII.


108 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

VILT. Over de Wolken, Nevels en MisU<br />

Wanneer men die meest in ons Land heeft,<br />

ftaat geboekt bij MUSSCHENBROEK in zijne inftit.<br />

Phyfic. cap. de Meteor. Aq. waar bij hij<br />

bepaalt, boe veele donkere en heldere dagen<br />

men ,\ in den tijd van één jaar, te Leiden heeft.<br />

Hoe laag fomtijds de Wolken drijven, heb ik<br />

waargenomen, en Art. 4. gemeld. Voorts<br />

komen de Weêrkundige Waarneemingen van<br />

Art. 6. hier ook te ftaade. Vooral voege<br />

men hier bij j. LE FRANCQ VAN EERKHEY Nat.<br />

Historie, over den Mist, 11. 303. — over den<br />

Jtfevel, bl. 305.<br />

IX. Over de Wolkbreuken.<br />

Men leeze hier over de Verklaaring en<br />

Waarneemingen van P. VAN MUSSCHENBROEK<br />

in Inftit. Phyfic. cap. de Meteor. Aq.<br />

X. Over den Regen.<br />

Dezelfde voortreffelijke Man heeft ons berigt,<br />

hoe veele dagen in 't jaar Regen te<br />

Utrecht en Leiden valt, en tot welk eene<br />

hoogte in den tijd van één jaar. De beroemde<br />

DE GORTER heeft dit ook 38 jaaren lang,<br />

aangetekend, j. LE FRANCQ VAN BERKHEY<br />

heeft dit ftuk kort en zaaklijk in zijne Nat.<br />

Hist.


HISTORIE VAN HET VADERLAND. IOO<br />

Hist. van Holland , i. d. bl. 237. enz. overwoogen.<br />

XI. Over den Daauw.<br />

De Proeven , door MUSSCHENBROEK te<br />

Utrecht en Leiden genoomen over den Daauw ,<br />

zijn voortreffelijk , en hebben dat duister<br />

Stuk, waar van wij voorheen weing wisten ,<br />

in een helder licht gefield. Men vindt ze in<br />

eene Dijputatio Philofoph. de Rore, defendente<br />

D. VAN GOENS, Ttaj. ad Rhen. 1737. en in<br />

de Inflit. Phyf. of Beginzelen der Natuurkunde.<br />

Nieuwe Proeven treft men aan bij j. LE<br />

FRANC Q VAN BERKHEY , Nat.HiSt. bl. 307-319.<br />

XII. Over de Hoofen en Houwen.<br />

Behalven de Waarneemingen van den gemelden<br />

Natuurkundigen, en van HARTZOEKER ,<br />

heeft men een vertaald Stuk in de Nieuwe Vaderl.<br />

Letteroefen. i. bl. 263. — en van de<br />

onzen een ander fraai Stuk, ik meen, j. F.<br />

DRIJFHOUT Bejchouwing van een Hoos- en Houwmouwen<br />

, Verhand, der Hollandfche Maatfchap-<br />

'pij, 3. d. bl. 321, waar bij ik voege j. LE.<br />

FRANCQ VAN BERKHEY Nat. HlSt. I. d.<br />

bl. 432. enz.<br />

XIII.


ItO SCHRIFTEN OVER DE NATUURLijKB<br />

XIII. Over den Hagel.<br />

j. DE MEY, in zijne Theol. Werken, maakt<br />

melding van eenen zwaaren Hagel den ia Julij<br />

1665. te Haamftede gevallen , dl. 493. MUS­<br />

SCHENBROEK geeft eene fchoone verklaaring<br />

van den Hagel, en voegt'er bij, dat het te<br />

Utrecht en Leiden niet dikwils hagelt, en<br />

wanneer het gebeurt, met welke Winden men<br />

dit al, en met welken men het niet verneemt.<br />

De verfchrikkelijke Hagel, den 20. Julij 1767,<br />

in en rondom 's Bosch gevallen , waar van<br />

de fchaade , door de Dorpen alleen geleeden<br />

, en onder eede opgegeeven , beliep op<br />

ƒ 222062:- 19:- 13. is in de Nieuwe Jaarboeken<br />

van dat 'jaar, bl. 181 , opgegeeven.<br />

Men voege hier nog bij j. LE FRANCQ VAN<br />

ÏERKHEY Nat. Hist. van Holland, 1. d. bl. 288*<br />

XIV. Over de Sneeuw.<br />

Een groot aantal van uitmuntende Sneeuw*<br />

Figuuren met eene fraaie Verhandeling over<br />

dezelven, zijn wij den Heere j. ENGELMAN<br />

fchuldig, in zijn Werk over de Sneeuw - Figuuren,<br />

Haarl. 1747. Ook heeft p. VAN MUS­<br />

SCHENBROEK eenigen, door L. STOCKE in den<br />

Winter van 1740 in Zeeland waargenoomen ,<br />

met de zijnen , in zijn Werk, geheeten Inftit.<br />

Phyf. ingelast, en voorts de dunheid der<br />

Sneeuw


HISTQR1E ,VAN HET VADERLAND. ITÏ<br />

Sneeuw te Utrecht, boven die van het Water<br />

bepaald , gelijk ook , wanneer het in ons<br />

Land ftfeeuwt. j. LE FRANCQ VAN BERKHEY<br />

befchrijft mede de Sneeuw in zijne Nat. Hist.<br />

van Holland, i. d, bl. 280. en voegt 'er eenige<br />

Figuuren bij, die hij waargenoomen heeft,<br />

bl. 283-288.<br />

XV. Over de Tzel.<br />

Behalven FROMONDUS en MUSSCHENBROEK,<br />

die 'er eene befchrijving van gegeeven hebben<br />

, lees ik bij j. WAGENAAR Befchrijving<br />

van Amfterdam, 5. ft. dat 'er eene geweldige<br />

zwaare Yzel gevallen zij in ons Land, den<br />

ao. December 1664, en de zwaarfte, die j.<br />

LE FRANCQ VAN BERKHEY den 12. Februarij<br />

1766. gezien heeft, ftaat in zijne Nat Hist.<br />

van Holland, bl. 292, 293. zeer fraai uitgebeeld.<br />

XVI. Over den Rijp.<br />

Van den Rijp hebben MUSSCHENBROEK en<br />

j. LE FRANCQ VAN BERKHEY, bl. 295, eene<br />

befchrijving gegeeven , gelijk ook FROMON­<br />

DUS , die egter in eenige dingen des aangaande<br />

mistast.<br />

XVII.


112 SCHRIFTEN OVER DE NBTUURLIJKE<br />

XVII. Over de Figuuren op Glasvenfteren»<br />

's Winters, door dn Vorst veroorzaakt.<br />

Zoo veel ik weet , hebben wij hier over<br />

niets, dan eene Verhandeling in de Vaderl. Let'<br />

teroefen. 7. d. Mengelw. bl. 451.<br />

XVIII. Over het Ts.<br />

De vermaarde MUSSCHENBROEK heeft hier<br />

over met iijne gewoone groote naauwkeurigheid<br />

gefchreeven: ik voeg 'er bij een vertaald<br />

Stuk over de uitwaasfeming van het Ts, door<br />

13. BARON , Uitgezogte Verhandel. 3. d. bl. 495.<br />

XIX. Over het Grond-Ts.<br />

Hier over ken ik een vertaald Stuk van<br />

den Abt NOLLET , in zijne Natuurkund. Lesfen,<br />

4. d. 1. ft. bl. I74- I i m l 8<br />

O o k<br />

7 #7 3-<br />

vind ik 't aangeroerd in de Befchouw. der Natuur,<br />

bl, 243.<br />

XX. Over de Regenboogen aan de Zon en<br />

de Maan.<br />

MUSSCHENBROEK en FROMONDUS hebben ze<br />

beiden befchreeven; één der laatften is dooiden<br />

Heer j. VAN LIER naauwkeurig opgegeeven


HISTORIE VAN HET VADERLAND; lig<br />

ven in sleFerhand. der Holl. Maatfchappij % f. d.<br />

i. Jl. bl. 361.<br />

XXI. Over de Bij-Zonnen, en Bij - Maanin.<br />

FROMONDUS heeft ze gekend, doch. MUS­<br />

SCHENBROEK daarenboven dit aangemerkt, dat<br />

de eerften zelden op twéé , hoéwei niet ver<br />

van elkander gelegen, plaatzen , gezien worden<br />

, téri voorbedde bijbrengende, dat de<br />

Bijzonnen , die , die den 23. Februarij 1734.<br />

verfcheenen, wel te Haarlem, maar niet te<br />

Utrecht, en die van den 12. Maart,. wel te<br />

Leiden en Koudekerk , maar niet té Utrecht,.<br />

gezien zijn,. — en eindelijk, op welken tijd<br />

dés jaars zij meest gezien worden, enz.<br />

XXII. Over de Roeden in de Lucht.<br />

Dat zij ftraalen zijn def Zon'ne, fchailende<br />

agter de Wolken, hebben wij mede van Hem'<br />

geleerd'.'<br />

XXIII. Over de Kringen om de Zon en Maan.<br />

, Zij zijn aan FROMONDUS bekend geweest j'<br />

doch de naauwkeurige Waarneemer , MUS*<br />

SCHENBRDEK , heeft ze beter befchreeven,<br />

én 'er bijgedaan, dat ze niets betekenen, en.<br />

tioe véelen 'er, 'sjaars, in Nederland gezien<br />

H . wor«


114 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJK»<br />

worden , in de Beginzelen der Natuurkunde',<br />

hl. 813. enz. bijgevoegd.<br />

XXIV. Over het Rood-zien der Zonne.<br />

De gemelde Hoogleeraar beeft 'er eene voldoende<br />

reden van gegeeven in zijn reeds dikwils<br />

aangehaald Werk.<br />

XXV. Over de ongewoone Lucht-Verfchijnzelen.<br />

ï>. GABRV heeft de Befchrijving van een<br />

zeldzaaam Verfchijnzel met twee Bij-Zonnen,<br />

in 's Hage gezien , der HOLL. MAATSCHAP-<br />

PYE medegedeeld in de.Verhandel. 1. d.bl.52.6,,<br />

en j. F. DRIJFHOUT een ander, den 18,<br />

Oélob. 1753 waargenoomen, a d. bl. 75.<br />

XXVI. Over het Noorder-Licht.<br />

Over 't zelve hebben uitlandfche Natuurkundigen<br />

veel gefchreeven , dan ik bepaal<br />

mij alleen tot het geen MUSSCHENBROEK ia<br />

zijne Werken , en LULOFS in de Uitgelez.<br />

Natuurk. of Filofof. Verhand, bl. 209. daarvan<br />

gezegd hebben, KNOOP berigt ons, wanneer<br />

hij het zwaarfte in Friesland heeft gezien,<br />

bi. 32.<br />

XXVIL


HtSTORIE VAN HET VADERLAND. ïï£<br />

XXVII. Over de Lichtjes, die zich ten tijde<br />

van Omveder aan de Masten en Touwen der<br />

Schepen zetten, — lichtende Wolken, —<br />

vallende Starren, — Dwaallichten, —.<br />

Lichten, die zonder vuur zyn en kragteloos,<br />

— anderen, die iets in brand<br />

fteeken, — Puurklooten, — Zeevlammen,<br />

—- Weerlicht* enz.<br />

FROMONDUS heeft fommigen van deezen befchreeven<br />

; doch zo men denkt, wie hij<br />

was, en in welken tijd hij leefde, zijn eenige<br />

misdagen hem te vergeeven. MUSSCHEN­<br />

BROEK heeft ze zo verklaard, als men van<br />

den besten der Waarneemeren zou verwagten,<br />

en bijgedaan: hoe dikwils het laatfte te<br />

Utrecht wordt gezien in één jaar, en dat het<br />

zeer zelden fchaade doet. Men voege hier<br />

bij N. ENGELHART over een merkwaardig<br />

Verfchijnzel , Verhandeling der Holl. Maatfchappij,<br />

3. d. hl. 601. Over de Zeevlam-<br />

men leeze men j. LE FRANCQ VAN BERKHEÏ<br />

Nat. Histor. van Holland, 1. d. hl. 345. —.<br />

over de vallende Starren, hl. 351. — over<br />

de Zee-lichtjes, hl. 352. — over de VüurbaL<br />

len, bl. 355. — oyer het Weerlicht, bl. 356*<br />

XXVIII. Over den Doüder en Blixetn.<br />

1. Onder de Vreemden heeft RICHTERUS<br />

Ha *veï


$ï6 SCHRIFTEN OVER DE NATÜlfRLÏTKS<br />

övef dit ftuk uitmuntend gefchreeven. MAF--<br />

FEUS della formazione di Fulmin. Veron. 174?.<br />

geeft hierover ook veel toelichting; Onder<br />

de Vertaalingen tel ik B. FRANKLIN Ontwerp<br />

om de Verfchynzelen van Donderbui] en te.ver-<br />

klaaren, Uitgez. Verhandel. 2. d. bl. 145. —<br />

over de wijze om de ongelukken van den Blixent<br />

nor'te komen, Vaderl. Letteroefen. 6,. d. Men.<br />

gelw. bl. 29.<br />

2. Niemand onzer Landslieden heeft hier<br />

over voortreffelijker Waarneemingen gemaakt,*<br />

dan mijn Leermeester , de beroemde MUS­<br />

SCHENBROEK, die ten opzichte van Utrecht<br />

bepaald heeft, in welke Maanden , met welke<br />

Winden, en hoe dikwils men daar Onweder<br />

heeft — hoe dikwils men Donder te Leiden<br />

heeft, die daar bijna nooit (maar eens in eene<br />

gchccle Eeuw) fchaade • doet , enz. Men<br />

lecze ook de Theologifcke Befpiegelingen over<br />

Donder en Blixem. Rott. 1760. j.< DE MEIJ'<br />

geeft ons in zijne Tlieol. Werken, bl. 487;<br />

op, hoe de Donder de menfehen doodt. De<br />

befchrijving van een zwaar Onweder, den<br />

s8'.< Meij 1730 te Waalwijk gevallen, word»<br />

gevonden in den Tegenw. Staat der Vereen.<br />

Nederl. met bijvoeging, dat men daar omtrent<br />

meer zwaare Onweeren gehad heeft, 2. d.<br />

li. 74^ — Een Onweei, te Utrecht in 't jaar<br />

1674. ftaat aangetekend bij L. smvs, Schat*<br />

iamer } enz. bl. 362.- Van 't Onweer den, 20<br />

f 1 , 1 J*"<br />

r


HISTORIE VAN HET VADERLAND. II7<br />

Julij 1767. te V Bosch gevallen, heb ik Art,<br />

13. gewag gemaakt.. Een wonderbaar Uit»<br />

werkzel van


3l§ SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKS<br />

Verhandeling der Holl. Maatfchappij, i, d.<br />

hl. 2.67. en 3. d. hl. 518. gedenken, en j. LE.<br />

FRANCQ VAN BERKHEY Nat. Histor. H. 364,<br />

enz. bijvoegen,<br />

!XXX, Over de Magnetifche kragt» &e in on%%<br />

Lucht is.<br />

1. In 5<br />

t algemeen hebben KIRCHERUS, ÏB(<br />

zijn Magn. Rom. 1654, QUELLMALTZIUS ert<br />

CRELLIUS de Magnete, Lipf. 1723, en anderen ,<br />

•waar onder de uitmuntende HALLEY , met<br />

lof gearbeid aan dit ftuk, E. SWEDENBORG<br />

de Phoenomenis Magnet. Amft. 1721. ken ik.<br />

niet.<br />

2. Onder de Vertaalingen plaatst men j.<br />

CANTON over de Verandering der Compas*<br />

naald, Vaderlandfche Letteroefeningen» 1. d.<br />

11. 574-<br />

3. Ondpr de Onzen heeft onlangs, metnieu-,<br />

wen ijver en arbeid , dit ftuk onderzogt de<br />

Grgningiche Hoogl. A. BRUGMANS, Tentain.<br />

Philofoph. de Mater. Magnet. Franeq. 1765,<br />

•die veele nieuwe Proeven gedaan heeft.<br />

Voorts vordert hier eene plaats M, SEMEYNS<br />

torthondige Redeneering over de gefteldheid van<br />

ien Aardkloot van binnen, üit de Magnetifche<br />

Werken, 1760. — ''t Nieuw ontdekt Magnetisch<br />

Systhema , Enk. 1767. — Kortbondige Demon-,<br />

fixatie x 1762. — Brieven tusfehen j. LULOFS.<br />

m


. HISTORIE VAN HET VADERLAND. «9<br />

en M. SEMEYNS gewisfeld, 's Hage 1764. MUS*<br />

.SCHENBROEK over de Veranderingen der Compasnaald<br />

te Utrecht, Uitgelez. Nat. of Filofof.<br />

Verhand. 1. d. dl. 161. en 287. — (en in<br />

zijne Latijnfche Werken de Magnete ,) —<br />

dat de Blixem deszelfs Compas-naald eens<br />

•bedorven heeft, hl. 292. A. MARCEL om<br />

zonder het middel van een Zeiljïeen de Magnelifche<br />

kragt aan Tzer en Staal mede te deelen,<br />

il. 261. met bijvoeving, dat het ijzeren kruis<br />

.van den agtergevel der Franfche Kerk te Dordrecht<br />

de Magnetifche kragt ontvangen hadt,<br />

H. 073. — e n dat, volgens een verhaal, op<br />

den Tooren te Zierikzee eene zwaare ijzeren<br />

ftaaf zou Maan, waar aan fommigen hunne<br />

jmesfen nijpen, om ze eene Magnetifche kragt<br />

-in te boezemen, bl. 274.<br />

XXXI. Over de Winden.<br />

Ik haal geene anderen dan CRUQUIUS en<br />

.MUSSCHENBROEK. over dit ftuk aan. De<br />

laatfte voornaamelijk heeft, veele jaaren lang,<br />

een onvermoeiden arbeid bedeed om te bepaalen,<br />

welke Winden in ons Land 't meeste<br />

waaien, waarom, hoe dikwils , en hoe<br />

ver zij in de Pravincien doordringen; waar<br />

in hij gelukkig gedaagd, en verder dan iemand<br />

onzer Landgenooten gevorderd is. j.<br />

,i& FRANCQ VAN BERKHEY heeft van deszelfs<br />

H 4 ar-


'I-O SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

arbeid een verftandig gebruik gemaakt in<br />

zij'ne Natuurlijke Historie van Holland, bl. 391,<br />

én oris eene algeméene Tafel der Winden vari<br />

2.2. jaaren agter een, dat is , van 1743 — 1764.<br />

gegeeven , die zeer fraai is. Ik zal zijne<br />

verftandige Berekeningen hier niet fchetzen:<br />

fCózij genoeg, dat ik, hém zijnen verdien-<br />

den lof óver zijn' Werk gegeeven hebbende,<br />

?net deeze aanhaalinge befluite : naamelijk,<br />

M) merkt op dat de nagten in ons Vader-<br />

•land, bij 't waaien van Noordewinden,<br />

lichter zijn, dan bij het blaazen van andere<br />

Hoofd-Winden, bl, 400. — dat alle Zee.<br />

Winden in Holland licht aanbrengen , enz.<br />

bl. 400. — Voorts befchrijft hij de Wind-<br />

.dooren , 61. 443. — de Dwarrelwinden ,<br />

II. 444. — de Wind.boomen, bl. 446. j, LU-<br />

J-OFS over den Aardkloot voert ook fraaie Aan­<br />

merkingen over de Winden aan , bl. 447. —<br />

hij bepaalT'de fnelheid, en hoe men ze best<br />

^al meeten, Verhand, der Holl. Maatfchappy,<br />

•9. d. bl. f230. en 661. welk ftuk MOSSCHEN-<br />

BROEK ook opgeeft , bl. 1343. N. DUYN'over<br />

.de Strenge Winters bepaalt de Streeken, waar<br />

uit de meefte Stormen in ons Land waaien, en<br />

befchrijft dien van den 19. Januarij 1735. bl<br />

161. 166. De heevige Storm van den 12*<br />

December 1747. is niet vergeeten in denTegen-<br />

woord. Staat der Pereen. Nederlanden, 10. d. bl.<br />

412- Wellce Winden de grootfte fchaade a;.n<br />

de


HISTORIE VAN HET VADERLAND. I2J<br />

de Boomen doen, heeft j, LE FRANCQ VAN<br />

BERKHEY , behalven in het bovengenoemde<br />

'. Werk , opgegeeven in de Verhandeling der<br />

Hollandfche Maatfchappy, 8. d. 2. ft. hl. 109.<br />

,en SEMEYNS heeft ,^ 3. d. bl. 183. over de<br />

Pasfaat- Winden, gefchreeven.<br />

XXXII. Over Starrekundige Waarneemingen.<br />

Van de geenen, die in ons Vaderland gedaan<br />

zijn door c. HUYGENS onder de vroegeren, en<br />

door andere beroemde Mannen in laatere tijden,<br />

zal ik niets zeggen. Ik vertrouw, dat<br />

de HOLL. MAATSCHAPPY haare Vraag zo verre<br />

niet ingerigt hebbe. Alleenlijk roeme ik hier<br />

.onzen LULOFS en anderen , wier Schriften<br />

qnder de Verhandelingen der Hollandfche Maat*<br />

fchappye zijn uitgegeeven.<br />

A A N H A N G Z E L .<br />

Indien de Vraag der HOLL. MAATSCHAPPYR<br />

haar uitzigt hebben mogte , niet alleen tot de<br />

zeven Gewesten en Geasfocieerde Landfchappcn,<br />

maar ook tot de Landen der beide Indien;<br />

dan heeft ze mij verpligt deeze volgende Lijst<br />

van Schrijvers , over derzelver Natuurlijke<br />

Historie, hier aan te hangen.<br />

II 5 OVSF*<br />

)


322 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

I. Over de Oost-Indien.<br />

JOSEPHI D'ACOSTA , Historia Natural y<br />

tnoral de las Indias, in 't Nederduitsch overgezet<br />

door j. HUYGHEN VAN LINSCHOTEN ,<br />

Amfl. 1624. j. 0. HELBIGIUS de variis rebus<br />

Indicis. PETIVERI Aquatil. Animalium Amboinm<br />

Icones £f Nomina. Londin. 1713. G, .PISONIS<br />

de India utriusque re Naturali &ƒ Medica , Libr.<br />

Xiv, Amft. 17S8. F. REDI Experimenta circa<br />

yarias res naturales , quce ex Jndiis afferuntur,<br />

Amftel. 1685. j. BONTII Historiae Naturalis<br />

Medicce Indice Orientalis, Lib. iv. B. BERQUIN<br />

les Merveilles des Indes Orientales &P Occidentales<br />

, d Paris 1660. N. CHEVALLIER<br />

Defcription de lp Piece d'Ambre Gris &c.<br />

Amft 1700. — Recherche curieufe d'Antiquités ,<br />

é? óüune grand nombr.e d'Animaux des Mineraux,<br />

Plantes des Indes, &c. Utr. 1709. j.<br />

r. DAHLMAN Befchreibung eines Oostindifchen<br />

Thier Manis. w. DAMPIER an Account of a new<br />

Voyageroundthe World, Lond. 1697, door SE WEL<br />

vertaald , 's Hage 1698. R. KNOX Historical<br />

r.elation of the Island Ceylon — vertaald onder<br />

den titel : 't Eiland Ceylon in zyn binnenfte,<br />

Amft. 1693. F. LEGUAT Voiages & Avantures<br />

en deux Isles defertes des Indes Orientales, Lond.<br />

1708. M, LISTER.a Letter from St. George in<br />

theEast-lndies. T. LQPEISDI CASTAGNEDAHWtoria<br />

dell' India Qrient.Ventt,j75B. F. PÏRARD<br />

Dis-


HISTORIE VAN HET VADERLAND. JJJ<br />

Discours du Voiage des Frangois aux Indes Orientales,<br />

a Paris 1611. L. RENARD Poijfons, Ecreviffes,<br />

£? Crabes, ÖV. augmentè d'une Pref ace<br />

por A. VOSMAER, Amft. 1754. c. M. SPENER<br />

Catalogus vom Natur-feltenheiten in regno animali,<br />

auch Indianifchen Infeclis , Berlin 1718.<br />

STRACHAN an Account of Elephants in Zeylan. —<br />

Obfervations 011 Serpents, Corail, large Oiflers,<br />

£fc. BYRON Reize rondom den AardkL Haarl.<br />

1767. bl. 170, Historifche Befchrijving der Reizen<br />

, of Algemeene Land- en Zeetogten, 's Hage<br />

1747. — G. E, RUMPHII Amboinfche Rariteitkamer,<br />

Amft. 1741. F. VALENTYN Befchryving<br />

van Oud- en Nieuw- Oost • Indien, Amfl;. 1724. —<br />

.1726. Schipvaart naar Oost- en Portugaels Indien<br />

, door -j. HUYGHEN VAN LINSCHOTEN,<br />

Amfl. 1644. Befchryving van de verfehillende<br />

foorten van Kaneel-Boomen op Ceylon , Vaderl.<br />

Letteroefen. 3. d. Mengelw. bl. 251. Over de<br />

Dieren, Vogelen, Visfchen en Infeclen kan men<br />

raadplegen de Werken van Dr. HOUTTUYN en<br />

NOZEMAN. j. A. SCHLOSSER befchryving der<br />

Amboinfche Haagdis , Amfl. 1768. Waarneemingen<br />

op den Thermometer, van de Kaap naar<br />

Batavia, Verhand, der Holl. Maatf. i.d. bl. 729.<br />

Weerkundige Waarneemingen aan de Kaap de<br />

Goede Hoop, Amfl. 1751 en 1752 . door den<br />

Abt DE LA CAILLE , Verhand, der Holl. Maatfchappy,<br />

2. d. bl. 93. Mi SEMEYNS over de Zeeen.<br />

Land-Winden langs de Kusten van Java m<br />

Ra-


X24 SCHRIFTEN OVER DE NATUURLIJKE<br />

Batavia, bl. 413. — over de Dampverheffing<br />

op een Eiland benoorden Batavia, bl. 419. —r<br />

over de Pasfaatwinden , 3. d. bl. 1S3, over<br />

welk ftuk mpn^ook de Werken van den beroemden<br />

MUSSCHENBROEK,' en de keurige Verzamelingen<br />

van E. HALLEY , Amft. 173[. kan<br />

nazien, gelijk ook B. NIEUWENTYT Waereldbefclwuw.<br />

bl. 369. KRIEL Waarneemingen der<br />

Lucht'sgttfteldheid te Batavia, Verhand, der Hoty.<br />

Maatfchappy , 6. d. a. ft. in de Berigten, bl.-§.<br />

• Over de Hette in Indien, Uitgezogte Verhandel.<br />

.4. d. bl. 457, — Gelegenheid .van de Kaap de<br />

Goede Hoop, en de Stormwinden aldaar, Tegenw.<br />

. Staat der Vereen. Nederlanden, 1. d. bl. 446.<br />

ï>. KOLBE befchryv.. van de Kaap de Goede Hoop ,<br />

Amfl. 1729. — BOSMAN befchryv. van de Kust<br />

van Guiné. Befchryv. van een Africaansch Basterd<br />

• Mormeldier uit 't Mufeum van den ERF­<br />

STADHOUDER van Nederland, door A. VOSMAER,<br />

Amft. 1767. — Oostindifchen-vliegenden Eek-<br />

1 hoorn, ald,<br />

II. Over de West-Indien.<br />

Onder de opgenoemde Schrijvers zijn 'er<br />

fommigen, die tevens de Natuurlijke Historie<br />

van ditWaerelddeelbefchreeven hebben, waar<br />

bij men verder voegen kan G. PISONIS de Medicina<br />

Brafilienfi, Lib. iv. Amft. 1648. j. DE<br />

L A E T NOVUS Orbis,feu Defcriptio Indice Occi-<br />

dentalis, Upr.xvm. Lugd. Bat. 163^. ROCHE-<br />

FORT'S A •


HISTORIE VAN HET VADERLAND; , lz$<br />

TÖRT'S Voor' Eilanden van America, M. S. ME-<br />

RIAN de Generat.- £? Metamorphof. InfeSloruni<br />

Surinamenfium, Amftel. 1730. c. LINN^EI Amoa-<br />

nitat'ét Academies, , vol. li Z-ttgi, Z?dt. 1749,<br />

j. NIEUHOF Gedenkwaardige Brafiliaanfche Zee-<br />

en Land-Reizen , ^WJ/Z. 1682. j. L. H. TL.<br />

Befchr. van de Volkplanting te Suriname, Leeuw 1<br />

:<br />

Ï718. Kortbondige befcliryv. van de Colonie de<br />

Berbice, Amft. 1763. T. PISTORIUS Befchryv.<br />

van Suriname , Amfl. 1763. De befchryving<br />

van de Surinaamfehe Ratelflang uit 't Mufeüm<br />

van Nederlands ERFSTADHOUDER , door A. vos-<br />

MAER , Amjl. 1767. — van een Surinaamfcher»<br />

Trompetter, ald. 1768. — van een langftaar-'<br />

tigen Ysvogel uit de Berbice, 176%. — van eert<br />

ander Ysvogeltje, enz. 1768. c. DOERFFEL<br />

over de Ziekten van Curacao, Verhand, der<br />

Holl. Maatfchappij, 4. d. hl. 331. én 6. d. 1.'<br />

jl. bl. 408. —* Weerkundige Waarneemingen ' al­<br />

daar in de jaaren 1756, 1757. 4. d. bl. 315, eri<br />

6. d. Ï. ft. hl. 397. P. CAMPER over de Pipa,<br />

bl. 266. FERMIN óver de Pipa, Nieuwe Va­<br />

derl. Letteroefen. tl d. Mengelw. bl. 72. en 251.<br />

Traité des Maladies d Surinam, pat ?. FERMIN,<br />

Maftr. 1764. — Histoire Naturelle de la Hol-'<br />

lande Equinoêliale, Amjl. 1765. Over de Dra-<br />

mnculus op Curacao , Vaderl. Letteroefen. 7. dj<br />

Mengelw. bl. 394. —( Voorts kan men over de<br />

Dieren, Vogelen, Visfchen en Infecten , de<br />

Werken van SEBA , HOUTTUYN, NOZEMAN, en'<br />

ffndere Schrijvers over de Planten, raapleegen.-


t26 WAT 'ËR NOG ONTBREEK* AAN DE<br />

I 1<br />

M et Vermaak gaa ik over tot het Tweede<br />

Deel der Vraage , waar toe minder arbeid,<br />

doch uitgeftrekter kennis, behooren gal, naamelijk:<br />

WAT ONTBREEKT 'ER NOC AAN?<br />

Deeze Vraag merke ik aan Van eene onge*<br />

looflijke uitgeftrektheid, en daarom de moeilijkfte<br />

van allen te zijn. 't Valt kommerlijk<br />

in eenkert Antwoord ten naauwkeurigften<br />

aan te flippen, wat 'er , mijns agtens, aan<br />

de Natuurlijke Historie onzes Lands , waar<br />

van reeds zo veel gezegd is, nog ontbreeke.<br />

Ligtelijk fchreef men 'er een geheel Boek<br />

over; en al dijdde mijn arbeid tot een groot<br />

Werk uit, hoe kon ik 'er ten vollen aan vol-'<br />

doen ? In ons kleene Vaderland zijn nog<br />

duizend dingen, niet enkel aangeroerd, maaP<br />

nog geheel onbekend , welken wij niet dan<br />

na langduurige Waarneemingen , of bij toeval<br />

zullen ontdekken; en wanneer wij, niet<br />

ten onregte, meenen verre daar in gevorderd<br />

te zijt}, zal 'er nog genoeg voor onze Nakomelingen<br />

ten onderzoeke overfchieten. Ons<br />

bekrompen Vaderland, zo noeme ik het in<br />

vergelijking met andere Landen, kan eene der<br />

uit»


KAT', HISTORIE VAN HET VADERLAND, ia?<br />

üitmuntendfte Natuurlijke Historiën, uit hoofde<br />

van zijne verfehillende gefteldheid, uitleveren.<br />

Ik doe geene reize , ik zet nergens<br />

voet, of ik leer 'er iets. — Dank zij der HÖLL.<br />

MAATSCHAPPYE , die óns heeft opgewekt", om<br />

met meer ernst, dat over het hoofd is gezien,<br />

gade te flaan.<br />

Maar wat weet ik 'er van ? — Ik moest inelk<br />

Landfchap gewoond, en aldaar eenige jaaren<br />

omgezworven hebben, om vollediger te<br />

kunnen zeggen: WAT 'ER AAN ONTBREEKE.<br />

In dit deel mijns Antwoords vreeze ik te kort<br />

te zullen fchieten, en egter begrijp ik volkoomen<br />

de noodzaaklijkheid van deeze Vraage,<br />

en het Antwoord, dat 'er op gegeeven moet<br />

worden.<br />

Dan ik heb begonnen, en moet, hoe het<br />

liitvalle, mijne taak afdoen. Met fchroomgaa<br />

ik dan van eenige weinige Hoofdzaaken gewag<br />

maaken , op dat men weete, waar op men<br />

mijns achtens, in het vervolg, allermeest be*<br />

hoore te letten, en te onderzoeken, zal men<br />

onze Natuurlijke Historié tot eenige volmaaktheid<br />

brengen.<br />

Vooraf moet ik zeggen , dat ik, in dit gedeelte<br />

mijns Antwoords, dezelfde orde volgen:<br />

zal, welke ik in het eerfte heb waargenomen ,<br />

op dat de klaarheid, zo veel mij mogelijk is ,<br />

iiiet geheel hierin ontbreeke.<br />

AU


1*8 WAT 'ER NGG ONTBREEKE AAN £>i<br />

• Algemeene Aanmerking<br />

Ik meen verpligt te zijn, ter deezer plaatze ?<br />

óver 't algemeen op te merken, dat het ons<br />

mangelt aan eene Verhandeling over. de verfcheiden<br />

trapsvyijze opklimmingen in de bijzondere<br />

Deelen der gefchaapene Dingen onzes<br />

Lands, als; Dieren,. Plantgewas/en en Delffioffen,<br />

welken men, in aavolginge van'R. BRAD-<br />

LEY , behoorde op te maaken, om de verwonderlijke<br />

aaneenfchakeling en opklimming in<br />

de Werken Gods, in eene welgefchakelde orde<br />

, van nabij te kunnen befchouwen. Kan<br />

men zulk een ftuk tot die Volmaaktheid niet<br />

brengen, waar toe BRADLEV het zelye gebragt<br />

heeft, en treft men gaapingen tusfchen beiden,<br />

aan, (de reden waarom is niet duister)dit belet<br />

niet, dat men aan zulk een ftuk beginne, ?<br />

en 't voltooie, zo ver mogelijk zij.<br />

I. HET RIJK DER DIEREN,<br />

A. Ik bepaal mij eerst tot den Mensclu<br />

i. Onnoodig pordeele ik op te geeven<br />

welke duistere ftukken men nog heeft in de<br />

Ontleedkunde, en wat to,t deeze Wetenfchap<br />

yerder behoort. De meeften zijn bekend : dan<br />

hoe veel 'er reeds in opgelost, mag zijn, 'er<br />

Blijft nog genoeg in te doen. Behaagt het der<br />

Voor="


KAT. HISTORIE VAN HET VADERLANS?. I3G<br />

Voorzienigheid de levensjaaren van den be­<br />

roemden ALBINUS, CAMPER, VAN DOEVEREN,<br />

en anderen te verlengen, wij hebben grond,<br />

om van hunnen loflijken onverdrooten arbeid<br />

veel meer liehts in deeze edele Weetenfchap<br />

èe verwagten.<br />

a. Hehben STOCKÈ , GOUT en BASTER de<br />

Ziekten, waar aan de Inwooners hunner Pro­<br />

vinciën, of van geheel Nederland, meest bloot<br />

Haan , befchreeven ; reiken hunne Werken<br />

wel toeten opzigte van ons geheel Vaderland?<br />

Wij moeten eeme Lijst van de Krankheden heb­<br />

ben , die meest in elke Provincie heerfchen ;<br />

bij voorbeeld , — dat de meefte fleepende<br />

Ziekten, Veel Scheurbuik, kwaade Beenen ,<br />

ontaarting des Slokdarms , doch bijna geene<br />

waare zijd - ontfteekingen, of heete Ziekten<br />

in Noord-Holland gevonden worden , welke<br />

laatften zo gemeen zijn in Gelderland, als de<br />

eerden zeldzaamer zijn in de Meijerij. Wei­<br />

nige Zenuwziekten zijn mij in Noord - Holland<br />

Voorgekoomen , in vergelijking van andere<br />

Gewesten. Dan, 't was der moeite waardig<br />

te berekenen, hoe veel meer Najaars-Koortzen<br />

daar , dan in 't hooge van Gelderland regee-<br />

ren , en door welk eene leevenswijze men die<br />

veel zou kunnen voorkoomen. Maar 't zij<br />

ten troofte van die inwooners gezegd, dat die<br />

Koortzen minder geweld doen op de lichaa-<br />

xnen der geenen, die daar gebooren, dan op<br />

I die


33© WAT BR NOG ONTBREEKE AAN ÜM- '<br />

die van elders daar in gekoomen zijn. Trefi<br />

men niet de meeste Zenuwkwaaien in die Steden<br />

, welken, gelijk Bommel, Gorinchem, Bord'<br />

recht, enz. aan de zoomen der Rivieren lig»<br />

gen ? Vindt men zo veele Kankers in de Dorpelingen<br />

ten platten Lande, als onder de geeuen,<br />

die nabij de Zee leeven ? Hebben d»<br />

Mannen alleen, en geen Vrouwen die kwaal<br />

aan de onderlip, om dat de eerden veele korte<br />

tabakspijpjes gebruiken, welken, 't zij door<br />

de drukking op de weeke lip, 't zij om dat<br />

ze van eene grove en fchadelijke dof gebakken<br />

Zijn , zulk een ongeneeslijk kwaad veroorzaaken?<br />

Heeft men aangetekend, dat het<br />

mankgaan in de eene Stad van ons Land meer<br />

heerscht dan in de andere, of waar de meefte<br />

mismaakte menfchen zijn? en dat in Leü<br />

den een zeer groot getal onder de aanzienlijkfte<br />

Vrouwen dat gebrek hebben? Is ons<br />

gezegd , dat het Kolijk van Poitou , Engelfche<br />

Ziekte en Roode Loop weinig in de<br />

Provincie van Groningen gevonden worden?<br />

Zijn de Kinderpokjes door ons geheele Land<br />

alle vijf jaaren Epidemicq? Zijn ze overal<br />

even doodelijk ? Waarom heeft men meer<br />

Epidemicque Ziekten in de Meijerij van 's Bofch ,<br />

dan elders ? Zijn deeze de gevolgen van de<br />

daar doortrekkende Legers, of van den handel,<br />

dien deeze Lieden met de Legers in Braland<br />

drijven ten tijde van oorlog, of van hunnen


IÏAT; iatétóiftiÉ VAN HET VADERLAND, 131<br />

hen zwaateu arbeid ? — ik kon dit artijkel<br />

nög meer uitbreiden ; doch 't zij genoeg<br />

ter aanftippinge van 't geen ons hier in nog<br />

Ontbreekt.<br />

3. Den invloed van de Lüchtjlreek 'op onze<br />

lighaamen ontkent niemand; maar waar ftaat<br />

befchreeven, hoe veel en wat de verfehillende<br />

Lüchtftreeken onzes Lands, op dezelveri<br />

tütwerken ? Ik erken het geen de opvoeding y<br />

levenswijze , arbeid, rust , enz. in deezen<br />

doen, maar doen zij alles ? — wélke Provincie<br />

is dan de gezondfte ? Welke voor deeze<br />

en niet voor eene andere Kwaal? Dwaal ik j<br />

als ik beweere j dat allen der onzen , door<br />

Zenuw - ziekten ontfteld , des Zomers eert<br />

groot deel hunner geneezingé , of mogelijk<br />

de volkoomene, in 't hooge van Gelderland,<br />

moesten gaan zoeken? — Dringt ons niet dë<br />

liefde voor den lijdenden naasten nader té<br />

bepaalen; wat hier in ons ontbréeke ?<br />

4. Ik ken als nog geene befchrijving van dè<br />

verfehillende gejleldheid of lichaamlijke gedaante<br />

onzer Vaderlanderen, en niet te min, hoe groot<br />

is dezelve ? Vergelijk eene Hollandfche Juffer +<br />

of oordeelt men hier door aan deeze oneere<br />

aan te doen, vergelijk eene Noord - Hollandfche<br />

of Friefche Boerin met eene G'elderfche<br />

of Meijerijfche , ja zelfs de Boeren van die<br />

Gewesten onderling, of een Stedeling met<br />

een Dorpeling, of Zeeman: hoe zeer zal ons<br />

12 het


Ï32 WAT *ER NOG ONTBREEKE AAN DÉ<br />

het onderfcheidin lichaamslcden, kleur, frisch-<br />

heid en Merkte in 't oog loopen ? — Ik kon:<br />

*er meer van zeggen; dan 't zij genoeg te wee­<br />

ten , dat men behoort aantetekenen, hoe veel<br />

in ons Land, Mannen van Mannen, Vrouwen<br />

van Vrouwen, en Kinderen van Kinderenver-<br />

fchillen. Ik durf mijne kleene Waarneemin­<br />

gen des aangaande nog niet het licht doen<br />

zien.<br />

5. Algemeen beklaagt men zich met regt<br />

over onze lichaamelijke ontaarting van onze Voor.<br />

ouders, en zij is bekend: dan ik weet niet,-<br />

dat men bepaald heeft, hoe veel onze lichaa--<br />

men ontaarten, wanneer wij uit de eene Pror<br />

vincie gaan woonen in de andere; want waar­<br />

lijk alle Landfchappcn zijn zo gezond niet,<br />

als de Schrijver van den Tegenmord. Staat der<br />

Vereen. Nederlanden heeft opgegeeven. Daï<br />

'er zulk eene ontaarting plaats heeft, heb ik<br />

uit de ondervinding van anderen genoeg<br />

geleerd, indien ook maar niet uit mijne<br />

eigen!<br />

6. In alle Provinciën vindt men oude Lie­<br />

den; maar ons ontbreekt een berigt, waar men<br />

de meesten van de hoogjle jaaren vindt, waar van<br />

we geene Lijsten hebben, en die men egter<br />

ligtelijk kon verkrijgen. Ei de Meijerij van 's<br />

Bosch, treft men oude Lieden aan, zo niet de<br />

cudften. Ik heb mij althans eens in gezclfchap<br />

bevonden te Laage Mierden met een Man van


JJAT. HIST0RÏE VAN HET VADERLAND. IJJ<br />

109 jaaren, en met drie zijner Zusters, die<br />

allen nabij de 90 waren.<br />

7. Wie de KaraSters van de Inwooners der<br />

Zeven Gewesten best heeft opgegeeven, heb ik<br />

boven gemeld: dan ik durf zeggen , dat de<br />

opgaave niet volledig zij. Ik kon 'er meer<br />

dingen bijvoegen ; maar ik fcbrijf een Antwoord<br />

, en geen Boek. Men moet dit ftuk<br />

volkoomener opgeeven , en de geasfocieerde<br />

Landfchappcn niet vergeeten; te meer, alzo<br />

men ook in ééne Provincie verfehillende karacters<br />

vindt; dat is, dat de Bewooners van<br />

een Dorp of Stad merkelijk in aart verfchülen<br />

van anderen.<br />

8. Het getal der Inwooners van weinige Provinciën<br />

is bepaald; maar dat van alle Gewesten<br />

ontbreekt ons nog, — gelijk ook waarvan<br />

het koomc , dat de vrugtbaarfte Provinciën<br />

geen meer Inwooners hebben dan voorheen, —<br />

en eindelijk zegge men ons, waar de Inwooners<br />

vermeerderen of verminderen, en wat daarvan<br />

de reden zij.<br />

9. De beroemde CAMPER heeft ons berigt,<br />

dat de Prugtbaarheid der Boeren grooter is, dan<br />

die der Stedelingen: dan men heeft dit van de<br />

Zee-Dorpen niet aangetekend: ook weeten<br />

wij nog niet, hoe groot dit verfchil zij, en<br />

wij zijn niet beter onderrigt , of de vrugtbaarheid<br />

op de Dorpen van het eene Gewest<br />

grooter zij, dan van het andere, 't geene ik<br />

I 3 mee-


134 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DIJ<br />

meene te mogen Hellen; en eindelijk vind ik<br />

nergens een berigt , of de vrugtbaarheid in<br />

Land- en Zee- Dorpen gelijk zij,<br />

lp. Men heeft in fommige Steden het getal<br />

der Zoonen en Bochteren, die gebooren worden,<br />

waargenomen ; dan dit is maar in weinigen<br />

gefc.hied. Het is van belang, dat men niet<br />

alleen in de Steden, maar ook op de Dorpen,<br />

yoornaamelijk in de gr.oote.re, uit de Doopboeken<br />

van alle Gezindheden, uitrekene, of het<br />

getal dei; eerften dat derlaatftenbeftendigoverr<br />

treffe, gelijk ik op fommigen bevonden heb.<br />

Mogelijk leeren we dan dingen, waar van we<br />

nog niets weeten,<br />

ii. Men behoorde ook alzo met het. getal<br />

der Geflorvenen te handelen , en , ware hes<br />

mogelijk, op te geeven, in welke jaaren d#<br />

meesten in elke Provincie fterven; want ik meene<br />

grond te hebben van te denken, dat dit op<br />

de eene plaats anders bevonden zal worden,<br />

dan op de andere, waar. van men, mijns agtens,<br />

de reden ten deele'zal kunnen ontdekr<br />

ken , zo. ik niet aireede dezelve van meer dan<br />

ééne plaats gevonden heb. 't Was niet moeilijk<br />

dit in Rolland in te voeren., daar toch het<br />

getal der geHorvenen , ieder, week , aan de.<br />

Regcering moet berjgt worden, en 't zou der<br />

zelve maar.één woord behoeven te.kosten, om<br />

de Kosters der Kerken te verpligten, de jaaren<br />

tier geHorvenen daarbij pp te geeven, waar<br />

uit


HAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND.<br />

uit dan, na verloop van eenige jaaren, eene<br />

sslgemeene Tafel kon opgemaakt worden.<br />

12. 't Zij mij geoorlofd eene onaangeroerde<br />

zaak op te merken, naamelijk dat het verjchil<br />

in de uit/praak der Taaie onzes Lands, van niemand<br />

, zo veel ik weet, naauwkeurig zij berigt.<br />

Vrij algemeen weet men , dat in alle<br />

Provinciën, en in Steden zelve, bij voorbeeld<br />

Amfterdam , een groot verfchil van fpraake<br />

gehoord werde : dan ons ontbreekt een berigt,<br />

hoe veel de eene Provincie hier in van de<br />

andere verfchille, — hoe veel in elke Provincie<br />

Stad van Stad, Steden van Dorpen, Dorpen<br />

van Dorpen; en eindelijk moest men hebben<br />

eene aanwijzing van de trapswijze opklimming<br />

van de Taaie ten platten Lande, enz.<br />

Van 's Bosch eens naar Gellicum reizende , een<br />

weg van vijf uuren, moest ik door vijf plaatzen<br />

trekken, in welken ik vijf verfehillende<br />

nitfpraaken, trapswijze veranderende en opklimmende<br />

, gevonden heb.<br />

B. Den welverdienden lof heb ik , hier<br />

voor, mijnen Landgenooten , die over de<br />

DIEREN gefchreeven hebben, niet geweigerd<br />

, en bijzonder niet aan den Heer HOUT.<br />

TUYN : dan hij vergunne mij , gelijk ik van<br />

2ijn edelmoedig hart verwagte, te mogen aanmerken<br />

, dat hoe uitmuntend zijn Werk moge<br />

zijn, het zelve nog eene andere gedaante<br />

jcoet gegeeven worden, zal het niet eene al~<br />

I * ge.


I3


WAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 13?<br />

fte piaatzen daar in overloopen, dat egter<br />

zeldzaam is. In 't jaar 1749. heb ik een op?<br />

gezet Wolven-vel, op een Hollandsch Dorp<br />

nabij Woerkom , waar hij gefchootên was, aan<br />

den Kerktooren zien hangen. In welke Pro­<br />

vinciën vindt men ze meer?<br />

4» Men befchrijve ook, waar men in ons<br />

Land Vos/en vindt, en welke foorten. De<br />

zwartagtigen in de Meijerij, waar ze in grooten<br />

getale zijn, en Brandvorjèn gehèeten worden ,<br />

zijn minder geacht dan de Witbuiken, welker<br />

pellen voortreffelijker zijn: heeft men dit on§<br />

berigt ?<br />

5. Van de tamme Huis - Katten vind ik ner­<br />

gens gezegd van hoe veel kleuren men 'er in<br />

ons Land heeft, waar toe men de vellen ge­<br />

bruikt , en welke de besten zijn. De blaauw-<br />

hairigen zijn in grooten getale in Overysfel,<br />

als: Blokzijl, Vollenhove, enz. vanwaar men<br />

ze naar Noord - Holland overvoert en ver­<br />

koopt. Ik heb die foort op fommige plaaf*<br />

zen nooit of zeer zelden gezien. Men be-<br />

paale, of men wilde Katten in ons Vaderland<br />

heeft: want die men in de Velden der Meije­<br />

rij , een half of geheel uur , van de Huizen<br />

vindt, zijn waarfchijnlijk verwilderde Huis-<br />

Katten, volgens de opmerking van den kun-<br />

digen Heer c. KEUCHENIUS , Predikant te<br />

Vugt.<br />

Waar vindt men Otters, Bons/ems, We-<br />

l 5


J38 WAT *ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

tels 3 enz. in ons Land? en waar de meesten?<br />

De laatften zijn toeh weinige in getale opfonv»<br />

mige plaatzen, en men zegge, of ze wel ergens<br />

zo veel en fraai van hair en kleuren zijn ,<br />

als in de Meijerij 1<br />

7. Ik lees niet, dat men wilde Zwijnen in die<br />

Landftreek en op de Veluis* ontmoet, waar ik<br />

ze egter gezien heb.<br />

. 8. Nog is onbepaald, hoe veele foorten van<br />

Zwijnen men in ons Land heeft, — welke<br />

Ziekten onder die Dieren regeeren , en<br />

het groot onderfcheid tusfchen die met Gras s<br />

Appelen , enz. of met Ekels gevoed worden.<br />

9. Nergens vinde ik aangetekend, waar men<br />

in ons Land, of in éene Provincie, de meeste<br />

Mollen ziet. Hier in is zeer groot verfchil,<br />

gelijk ik opgemerkt heb. Ook tekene men<br />

aan, waar men witte Mollen ziet; zij zijn 'er<br />

toch, gelijk men 'er dit jaar te Lommei, een<br />

Dorp in de Meijerij, eenen, die volmaakt wit<br />

was, gevangen heeft.<br />

10. Heeft men overalDasjenen Egeh? Geen<br />

van beiden heb ik in Holland gezien. Men bepaale<br />

dan, dat de eerden in Groningen gevoni<br />

den worden, en de laatden heb ik te Vugt en,<br />

nog meer te Hilvarenbeek aangetroffen.<br />

11. Ons ontbreekt ook, dat men blaauwe en<br />

tcode Konijnen in de Meijerij vindt, en waarze<br />

nog al meer zijn in ons Land.<br />

%a. Zijn'er geen Rotten in Drenthe? of geen


NAT.. HISTORIE VAN HET VADERLAND.' 139<br />

Rotten en Mollen op 't Eiland Wielingen? gelijk<br />

fommigen gezegd hebben.<br />

13. Wie heeft ons het groot onderfcheid der<br />

Haazen, ten opzigte van kleur en fmaak, geleerd,<br />

la de Meijerij is een Peel- of Hei-Haas<br />

zwarter dan de anderen; dan hoe ver overtreffen<br />

deezen in fmaak de. Hollandfche Grasr Haazen. W* 6<br />

heeft o.ns geboekt, dat men in,<br />

Groningen , te Farmzum en Ulrum , witten<br />

fchiet? Een' dergelijken heeft men, dit jaar,<br />

buiten de Stad Graave gefchooten.<br />

14. De Veld-Muizen zijn, ten opzigte van<br />

haare gedaante, maakzel, kleur, enz. waarin<br />

ze van de anderen onderfcheiden zijn,<br />

niet genoeg befchreeven ; veel min hoe diep<br />

zij in den grond kruipen; of hoe ver ze over<br />

Zee trekken; waar door ze derven, en hoe<br />

men ze best doodt , enz.<br />

15. - Men leest niet, waar in ons Land<br />

Eeklioornen zijn, die 'er egter gevonden worden.<br />

16. Men tekene aan, dat Herten en Rhein<br />

in de Bosfchen van 't Vorftelijke Loo en daar.<br />

omftreeks leeven, e» waar men ze meer vindt.<br />

Mijn Vader heeft 'er eens een , magteloos<br />

door den geweldigen loop, te.Deurne gevangen.<br />

17. Ik heb veele. foerten van Bokken en Geiten<br />

gezien; doch allen nog onbefchreeven, voor<br />

20 ver zij in ons Land woenen.<br />

18,. Ik vjn.de wel ; de, Texel/clie. Schaapen ge-,<br />

noemd ,


Ï4« WAT *ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

tóoemd, en het onderfcheid tusfchen Früfehs<br />

en Drentfche door SJOERDS en KNOOP opge­<br />

geeven : dan mij blijkt klaar, dat 'er ten min?<br />

ften vijf foorten in ons Land zijn, die men be-<br />

fchrijveli moet, en vooral agtgeeven, welken<br />

de voörtreiTelijkfte Wol hebben, waar zij best<br />

voorttcelen, het aangenaamfte vleesch geeven,<br />

enz.: dingen, die, mijns oordeels, maar al te<br />

Wéinig omlerzogt zijn, en waar aan egter de«<br />

Landman zeer veel gelegen ligt.<br />

19. Zij, die Osfen en Koeien befchreeven heb­<br />

ben , zijn nalaatig geweest in het opgeevender<br />

Plaatzen onzes Lands, waar men de cerlten<br />

yöor den Ploeg en in de Kar gebruikt, of hoe<br />

lang , en hoe veel voordeel dit aanbrengt. Ik<br />

heb Dorpen gevonden, waar men bijkans gee-<br />

jne Paarden gebruikt, en dat voordeel heeft<br />

men daar zeer wel berekend, 't geen men in<br />

Holland niet kent. — Men heeft van hunne<br />

kragt, welke die der Paarden verre overtreft,<br />

en dikwils die van twee of meer evenaart 4<br />

niets gezegd — ook vinde ik niets berigt van<br />

het onderfcheid tusfchen deeze Dieren, 't welk<br />

niet alleen in de grootte en gedaante beftaat,<br />

maar ook bijzonder in het groeien eu vet wor­<br />

den. Men zegge ons dan, dat een Groning-<br />

fche Os, bij voorbeeld, die in gedaante en<br />

fchoonheid voor een Friefchen zwigten moet,<br />

in eene Noord-Hollandfche Weide overgebragt,<br />

yecl fterker zal groeien en zwaarcr worden ,'<br />

dan


KAT. HÏSTOKIE VAN HET VADERLAND'. 14*<br />

dan een Friefche. Dit onderfcheid , dat 'er'<br />

tusfchen de Koeien al mede plaatsheeft, fchijnt<br />

alleen den Boeren, en nog niet aan allen bekend<br />

te zijn. Ook hebben wij geen berigt:<br />

van alle de verfehillende foorten van Kaazen,<br />

die men, in ons Land, van Koeien, Scliaapen en<br />

Geiten maakt. Onlangs heb ik in den Haag<br />

een namaakzel van Limborger Kaas, te Leiden<br />

toegedeld, geproefd, welke volkomen gelijk<br />

daar aan was , en zo wel eene befchrijving<br />

als aanmoediging waardig is.<br />

Ten opzigte haarer ziekten heb ik in Gelderland<br />

iets bijzonders opgemerkt, dat alhier<br />

eene plaats verdient. Men vindt daar, onder<br />

de Boeren, Geneesheeren der Runderen , aan<br />

welken men , ten tijde van ziekte, het hair<br />

van 't Beest, uit zekere plaatzen des lichaams<br />

getrokken, in een papiertje , uuren verre , overbrengt,<br />

welken eerst deszelfs onderde deelen<br />

óf wortels naauwkeurig bezien, als dan van<br />

de kwaal oordeelen, en daarop dranken voor<br />

het Beest toebereiden, waarop ik dikwils de<br />

heerlijkde geneezingen heb zien volgen. T wee<br />

Boeren te Tuil en Waardenburg, nabij Bommel^<br />

zijn in die ftreeken, voor zeer ervarene Geneesmeesters<br />

der Beesten beroemd. Te Geffen ,<br />

een Dorp in de Meijerij van 's Bosch, heb ik'<br />

eenen Geneesmeester Voornaamlijk van Paarden<br />

gekend , die zijne geheele geleerdheid<br />

tót een boek haalde, hem, als zijn eenigfle<br />

en


j/f.2 WAT 'ER NÓG ONTBREEKE AAN DB<br />

en grootfte fchat, van zijne voorouders int»<br />

gelaaten , en dat in waarheid hem een middel<br />

van beftaan gaf, dewijl hij in-deeze geneeskunst<br />

zo bedreeven was , dat hij dikwils<br />

ver in Holland gehaald werdt, om kostbaare<br />

kranke Paarden te herdeden. Dan, hetgeen<br />

mij zeer verwonderd heeft, is , dat ik ,<br />

Holland doorkruisfende , ten minden in de<br />

Beemfter en Purmer , waar men het fehoonfte<br />

Vee vindt , deezen Geneestrant nergens<br />

in gebruik gevonden heb bij de Hollandfche<br />

Boeren;<br />

20. Nergens heeft men ons hét onderfcheid<br />

tusfchen de Paarden van ons Land geleerd,<br />

noch gezegd, Waar men de fraaiden en besten<br />

vindt, en van welke kleur.<br />

• 21. Aan de Ezels en Ezelinnen, die ten diende<br />

van zieken en gezonden zijn, en waar men<br />

,ze in ons Land fokt, fchijnt mede niet gedagt<br />

te zijn.<br />

22. Hoe veele foórten van Honden telt men<br />

in onze Gewesten? Waar zullen de Liefhebbers<br />

der Jagt de derkden en vlugden haaien, en<br />

op welke foort, als de getrouwde , zullen'<br />

zich de eenzaamwoonende Boeren in de Mei'<br />

jerij en Veluwe best verlaaten ?<br />

Dus heb ik eenige algemeene Aanmerkingen<br />

gemaakt van 't geen ons in dit 'deel der<br />

Natuurlijke Historie voornaamelijk ontbreekt r<br />

liet mijn bedek het toe, ik zou het met meer<br />

der«


NXTs HISTORIE VAN HET VADERLAND;' IA^<br />

dergelijke aanwijzingen vermeerderen, en dan<br />

befluiten met te zeggen: dat ons ook nog ontbreekt'eene<br />

befchrijving van den aart, de hoedanigheden<br />

, de kunstdriften onzer Dieren, enz.<br />

Bij voorbeeld, een Boer ^ die uit de Peel Turf<br />

in 's Bosch gebragt heeft, rijdt 's avonds uit<br />

de Stad, en legt zich op zijne kar te flaapen ,<br />

verlaatende zich op het geheugen van zijn<br />

Paard, 't welk 's nagts, eenen weg van<br />

of ia uuren, voorheen nu en dan betreeden,<br />

mits dat de hekkens der wegen * gelijk 's winters<br />

gebeurt , weggenoomen zijn , weet te<br />

vinden, en zijnen bezitter, zonder bedierd<br />

te worden, tot vóór de deur zijner wooninge<br />

brengt. Weinig gebruikt men daar teugels<br />

om die Dieren te regeeren; twee woorden,<br />

hot en haar, welken alle Paarden van die Landftreek<br />

verdaan, doen hun eenen weg ter regter<br />

of linker hand inllaan. — Ik vinde ook niets<br />

gezegd van de wijze , hoe zich Paarden en<br />

Koeien, met veele Veulens of Kalven in de<br />

•Weide belast, tegen de Wolven verdedigen.<br />

Dat KNOOP van de friefche Schaapen zegt,<br />

moet ook van de Meijerijfche, ja zelfs van de<br />

Runderen aangetekend worden, hoe naamelijk<br />

een geheele troep deezer Dieren, uit de<br />

hei 's avonds te huis komende, en, op 't geblaas<br />

des herders, de daden open gezet zijnde<br />

, zich uit elkander fcheidt, en elk den zijnen<br />

intreedt, zonder ooit in eenen vreemden<br />

k ? te


te gaan. — De list der Vosfen , Wolven eH<br />

Jagthonden, Waar van men verbaazende proeven<br />

heeft, zullen aantekening verdienen.<br />

C. De VOGELEN vallen thans onder<br />

óns oog, over welken ik in 't algemeen, gelijk<br />

als te voren over de Dieren, aanmerke,<br />

dat, hoe naauwkeurig dezelven mogenbefchree-<br />

•ven zijn, men 'er dat geen van mist, dat zijne<br />

meeste betrekking tot ons Vaderland heeft.<br />

Dit mijn zeggen zal klaarer worden, wanneer<br />

ik, kortelijk, door eenige ftukken toone „<br />

wat ons desaangaande nog ontbreeke.<br />

1. Men heeft niet genoeg bepaald, wat men<br />

Ook van de Trekvogelen moge gezegd hebben,<br />

welken men daar Voor moet houden, en welken<br />

niet. — Men moet 'er ook naaüwkeuriger<br />

bijdoen den netteren tijd van hunne aankomst<br />

en vertrek, met welke Winden men<br />

hen in elke Provincie al of niet moet verwagten,<br />

ik doel ten opzigte der kleinere, als: Vinken<br />

, enz.<br />

2. Men geeve ook acht, of men Gieren in<br />

ons Land vindt, en zo ja, in welke Provinciën.<br />

3. En daar de Heer HOUTTUYN ons berigt,<br />

dat 'er elf foorten van Arenden in Europa worden<br />

gevonden, zo moet men eerst bepaalen ,<br />

dat men Arenden in ons Land vindt, waar,<br />

en dan van welke foort. Het eerfte is zeker:<br />

want voor eenige jaaren heeft men 'er eenen<br />

te


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 145<br />

tc Helvoirt, nabij 's Bosch, gefchooten, en iu<br />

den laatften winter heeft 'er DoQor KEUCHE-<br />

NIUS te Stavoren eenen gekwetst niet een Snap.<br />

haanfehoot.<br />

4. Ons ontbreekt niet alleen een berigt, of<br />

'er in ons Land Valken zijn, maar ook waar,<br />

en welken van de zes foorten. Wij hebben:<br />

ook noodig eene nette befchrijving van de<br />

wijze , hoe deeze Vogelen in het beroemde<br />

Meijerijfche Dorp , Valkenswaard, jaarlijks door<br />

allerlei Valkeniers geleerd, geoelfend, en ter<br />

jagt, zo op Haazen als Vogelen, afgerigt worden<br />

, en ongelooflijk ver in deeze kunst vorderen.<br />

Dit ftuk kan eene fraaie en groote plaats<br />

in onze Natuurlijke Historie beflaan.<br />

5. Men heeft ten opzigte der Uilen aan te<br />

tekenen, of ze in alle Provinciën gevonden<br />

worden, welken, en waar toe men ze gebruikt.<br />

— Vijf foorten heb ik te Ho>ge- Mierden<br />

en .te Hilvarenbeek, in de Meijerij , aangetroffen<br />

, daar wel de fchoonften en grootften<br />

zijn; dan hoe veelen van deeze blijven in ons<br />

Land? Vier foorten, meen ik, vertrekken, en<br />

één blijft 'er maar.<br />

6. Ik lees van den Beemer (Garrulus Bohémiens')<br />

niet, waar men hem in ons Land ontdekt..<br />

Men tekene aan, dat hij in Groningen, doch<br />

zeldzaam, gevonden wordt, en onderzoeke,"<br />

of hij ook elders voorkomt. Ik heb 'er eene»<br />

bij den Hoogl. VAN DOEVEREN gezien.<br />

K 7. Laa»


14Ö WAT 'ER ÏÏOÖ ONTBREERE AAN DE<br />

7. Laaten ook de Raaven en Kraaien het oog<br />

der Waarneemers naar zich trekken, op dat<br />

ze fchrijven mogen, of ze in alle onze Landfchappen<br />

zijn, en waar meest: want hier in<br />

heb ik groot verfchil gevonden.<br />

8. Dit zelfde zou ik ook van den Roek willen<br />

weeten, en bijzonder welke fchaade zij<br />

aan de Landvrugten doen.<br />

9. Van de Bonte Kraai heb ik niets anders<br />

aan te tekenen.<br />

10. Dan van de Vlaamfche Gaai, Markolf<br />

geheten in de Meijerij van 's Bofch, kan men<br />

zeggen , dat deeze in fommige Provinciën een<br />

onbekende Vogel is, zo veel ik heb nagefpoord.<br />

In Friesland vindt men dien ook<br />

niet , maar overvloedig in de Betuwe en de<br />

Meijerij.<br />

11. En waarom zijn in Holland en Zeeland<br />

geene Aakjlers ? Is 't, om dat ze, volgens het<br />

Plakkaat van 't jaar 1656, in het eerde, en<br />

dat van 1712 in het tweede Gewest moesten<br />

uitgeroeid worden ?' gelijk dat bevel, in den<br />

jaare 1751, ook in 't Graaffchap Zutphen gegeeven<br />

is. Dan , zijn ze daar allen weg ?<br />

Vindt men ze wel ergens meer dan in de Beluwe<br />

en Meijerij?<br />

11. Men tekene te boek, of de voortreffelijke<br />

en fchoone Goudmerel of Wielewaal ooit in<br />

de Betuwe, of in 't Oodelijk deel van Noord-<br />

Holland gevonden worde, waar al meer niet,


KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 14?<br />

en dat ik ze bij meenigte te Hilvarenbeek, en<br />

andere Dorpen van de Meijerij gevonden heb.<br />

13. Van den Koekkoek zou ik verlangen te<br />

Weeten , of hij zich , des Zomers, in alle<br />

Provinciën ophoudt, en waar meest, — hoe<br />

vroeg hij doorgaans komt, hoe lang hij blijft,<br />

en waar het langde; want hier in heb ik verfchil<br />

gevonden.<br />

14. Even dit wilde ik ook in acht genoomen<br />

hebben van de Spechten, en haare foorten: ik<br />

meen 'er vier te kennen. En waar is de zwarte<br />

elders, dan in de Meijerij, hoe wel zeld*<br />

zaam ? De groenen en geelen zijn daar in overvloed,<br />

en waar meer?<br />

13. Van 't Tsvogeltje moet men opgeeven,<br />

of men 't in alle Gewesten ziet — dat het op<br />

fommige plaatzen nooit is — op anderen, als<br />

in de Meijerij, niet meenigvuldig — en meest<br />

aan de Rivieren van Gelderland.<br />

16. Van de Hoppe kan men in acht neeitien,<br />

waaf die niet, of zo veel is , als in de<br />

Meijerij.<br />

17. Ook heb ik 'er niets tegen, dat het<br />

kleine Boomkruipertje het zelfde onderzoek ondergaa.<br />

184 Van de Zwanen moet men aantekenen,<br />

dat ze Trekvogelen zijn, althans de Wilde, die<br />

zeldzaam zijn in de Meijerij, en waar al meer ?<br />

Ik meen , dat men ze voorheen in het Tuilfche<br />

Veld, dat is, tusfchen Beest en Bommel, op<br />

K 2 eene


148 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

eene zeer aartige wijze, die der aantckeninge<br />

waardig is, plagt te vangen. Dat 't een voorregt<br />

van fommige Steden is, dezelven in de<br />

gragten te houden, is bekend: dan men dient<br />

te onderzoeken, of die, welke te Edam des<br />

Zomers in de Wateren buiten de Stad wegzwemmen<br />

, en in de Velden broeien , ooit<br />

wild worden en vertrekken ; — als mede in<br />

welke Wateren men 's Winters bijten moet<br />

hakken, om ze daar in te voeden en te bewaaren:<br />

want voorleeden Winter heb ik in onze<br />

Stad, tot mijne uiterfte verwondering, bijna<br />

de helft van dertien zien fterven in eene bijt,<br />

daar men ze, in voorige tijden, nooit in geplaatst<br />

hadt, doch daar ze anderszins zeer wel<br />

gevoed wierden; en deeze fterftê hieldt niet<br />

up, voor dat ze daar uitgenoomen , en niet ver<br />

Van daar in een ander Water, waarin men anderen<br />

voorheen gehoudenhadt,overgebragt waren,<br />

- 19. Van de Ganzen wordt niets meer aange"<br />

lekend, dan dat men ze plukt: maar is dat<br />

genoeg'? Ons ontbreekt nog te weeten: hoe<br />

veel fchaade zij aan het Gras doen — waar<br />

men ze best zal laaten weiden — dat men weinigen<br />

in Holland, veelen in Gelderland, meer<br />

of meest in Overijsfel, en ten grootften getale<br />

in het Land van Kuik vindt, duizenden bij een ,<br />

gehoed door Herders, inzogenaamde-Broeken ,<br />

—, eindelijk wanneer, en hoe dikwils men<br />

haar moet plukken.<br />

20. Is


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. I-Jf)<br />

20. Is dc Rotgans nergens dan op Wieringm,<br />

gelijk ik aangetekend vinde?<br />

21. Zijn in ons Land overal de Eend en de<br />

Smient ?<br />

22. Men zegge ons ook, waar men de Win-<br />

tertaaling , de gewoone Eend, de Duiker, de<br />

Duikergans, en Pijlfiaart meest vindt, en vangt;<br />

want hier in vinde ik groot verfchil.<br />

23. Waar zijn de Meeuwen meer dan op Texel<br />

en Eijerland? Hoe hoog zijn haare Eijereu<br />

geacht ? enz. Waar vindt men de andere foor­<br />

ten deezer Vogelen ? Hoe ver vliegen de klei­<br />

nen Landwaards in ? Beduidt zulks ftorm in<br />

Zee ? In welke Steden koomen ze Vischjes<br />

uit de gragten haaien ? Waarom heb ik ze in<br />

't Najaar, 's morgens, uit de Zuider-Zee<br />

zien komen, Landwaards in vliegen naar de<br />

Purmer, Wormer en Beemjler, en waarom kee-<br />

» ren zij, 's avonds, weêr naar Zee te rug?<br />

— Mij valt ter deezer plaatze in, dat ik te<br />

Vierlingsbeek in 't Land van Kuik, en op ver-<br />

fcheiden andere plaatzen , dit dagelijks heen<br />

en weêr trekken van Vogelen dikwils gezica<br />

heb, en welke is daar van de rede ? Gefchicdt<br />

dit niet, om dat ze naar dö Bosfchen gaan<br />

llaapen? Althans de Kerk- Kaauwen, die men<br />

in meenigte op den fchoonen Tooren van 't<br />

Dorp Boxtel bij dage ziet woonen , en daar<br />

geplant zijn, vóór 70 jaaren, door den Eerw.<br />

Heer DE WAAL , die 'er twee uit de Provincie<br />

K 3 van


l$0 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DB<br />

van Utrecht bragt, en daarop zette , gaan<br />

's avonds naar de Bosfchen. Dan, laat mij<br />

hier nog iets, dat ons ontbreekt, aantekenen.<br />

Op hoe veele Toorens vindt men deeze Vogelen<br />

? wat doen zij 'er ? en op welke vindt men<br />

ze nooit ? — Hier in heb ik door ons geheele<br />

Land groot verfchil gevonden. Voorts mag<br />

men hun aartig rondvliegen om de Toorens ,<br />

bij troepen en al fchreeuwende, gelijk ik te<br />

JVoordwijk binnen en elders dikwils met vermaak<br />

en- verwondering waarnam , aantekenen ,<br />

met de reden waarom zij dit doen. En op<br />

dat ik tot de Meeuwen, van welken ik afdwaalde,<br />

wederkeere , men vergeete de vlugheid<br />

van deezen Vogel niet , die , wanneer een<br />

Vifchje hem ontvalt, zo dra hij het in eenige<br />

hoogte boven 't water heeft, ijlings zich<br />

omwerpt, en 't onder het vallen op nieuws kan<br />

grijpen.<br />

24. Waar, vyanneer, en hoe dikwils ziet<br />

men in onze Gewesten de Kraanen ?<br />

25. Heeft men ons gezegd, dat de Oijevaars<br />

niet overal in ons Land zijn; ten minsten nooit<br />

of zeer zeldzaam op veele Dorpen in de Mei.<br />

jerij, hoewel men ze fomtijds bij dage in de<br />

Veenen daar ziet — dat in den Thielerwaard<br />

Dorpen zijn, waar bijna op elk huis een nest<br />

ftaat — wanneer zij aankoomen en vertrekken<br />

, en of dat in geregelde faifoenen omtrent<br />

den 10. Augustus voorvalt? — hoe verzamelen


KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. l$t<br />

Jen zij zich om heen te gaan? — en waar meer<br />

dan in de Velden van Meppel, en fomtijds op<br />

de Groote Kerk te 's Bofch ? Men geeve ons<br />

ook eene nettere befchrijving van den aart deezer<br />

Vogels, dien ik zeggen durf, dat men nog<br />

niet genoeg kent: ten minften heb ik het genoegen<br />

gehad twee jonge Oijevaars in mijnen<br />

tuin groot te maaken, te leeren, te oefenen ,<br />

en met 't grootfte vermaak en de uiterfte verwondering<br />

te zien, hoe ongelooflijk verre men<br />

hen kan gewennen en brengen.<br />

26. Ik heb den blaamvsn Reiger niet overal<br />

in 't zelfde getal gevonden. Waarom zijn 'er<br />

zo veclen te Tzum en Turhajum in Friesland,<br />

en op zeekere Buitenplaats in de Beemfler V<br />

27. Doet zich de Roerdomp , elders Domphoorn<br />

gehectcn, overal in ons Land hooren ?<br />

Zijn 'er ergens meer dan in de Moerasfen van<br />

'f Bosch, in den Thielerwaard en in Overijsfel ?<br />

Hoe maakt deeze Vogel zijn wonderbaar<br />

brommend geluid ? Hoe verre kan men het<br />

hooren ? Mijns oordeels verder dan iemant<br />

denkt.<br />

28. Vindt men de gemeene Wulp nergens dan<br />

in Friesland? gelijk ik bij den Heer HOUTTUYN<br />

vinde aangetekend , dat hij daar is.<br />

29. Is de kleine Wulp, die onder de inlandfchen<br />

geteld wordt, overal? Ik heb dien Vogel<br />

in Drenthe gezien; maar nooit op veele an«<br />

dere plaatzen.<br />

K 4 30. Men


152 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

30. Men bepaak dit ook van Houtfneppen*<br />

Glutten, Poel/neppen, Kempliaanen, Kieviten*<br />

Koeten, Griels, enz., naamelijk wanneer, en<br />

met welke Winden zij overkomen — waar ze<br />

al, en waar ze niet, of waar ze meest zijn —»<br />

hoe men aan een vliegende Kievit kan zien,<br />

waar' zijn Nest is, en of de Eijeren nog fchoon<br />

zijn, ja hoe men uiterlijk van 't Ei bepaalcn<br />

kan, of het reeds vuil zij.<br />

31. Maar vindt men Trapganzen in ons<br />

Land? Vóór eenige jaaren fchoot men 'er eene<br />

te Crotnvoirt, een Dorp in de Meijerij, maar<br />

waar treft men ze meer aan ?<br />

32. Laaten de aanzienlijke Lieden ons een<br />

naauwkeuriger Historie van de Paauwen geeven?<br />

33. Terwijl de Boeren in den Thiehrwaard<br />

ons zullen zeggen, dat 'er nergens meer Kalkoenen<br />

zijn clan bij hen — hoe de Landsgcfteldheid<br />

overal niet toelaat dezelven in'gelijke meenigte<br />

te houden — hoe zij van die Dieren,<br />

onder een Tobbe gezet , en met geweld gedwongen,<br />

weeken agter een, eene ongelooflijke<br />

meenigte Hoender-Eijeren uittebrocden ,<br />

lütncemende voordeden trekken.<br />

34. Wat is 'er weinig over de Haanen en<br />

Hennen onzes Lands gezegd! Hoe zijn die<br />

nuttige Huis - Vogels zo zeer vergeetcn ! zij<br />

verfchillen in kleur, vederen (want ibmmigen<br />

hebben omgekeerde.) , grootte, en vrugtbaar-<br />

heid.


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 153<br />

held'. Heeft men aangetekend, hoe veel een<br />

Schager Hen oïHaan verfchilt in kleinheid van<br />

eene Gelderfche, en dat de Meijerijfchen groo­<br />

ter zijn dan de laatstgenoemden ? Hoe veel lig-<br />

tér zijn de Eijeren der eerften? Hoewel ver­<br />

fchilt hun romp offcelet van die der anderen?<br />

— Hoe veele foorten deezer Vogels telt men<br />

in elke Provincie ? en men zegge daarbij: of<br />

de fraaiften de voordeeligften zijn: ook hoe<br />

Verre eene min fierlijke Boere-Hen uit de Mei.<br />

jerij veele anderen in vrugtbaarheid overtreft —<br />

of men aan de Eijeren zien kan, welke<br />

Haanen en welke Hennen voortbrengen zul­<br />

len, enz. Dit eenvoudig ftuk, waar aan niets<br />

gedaan is, was, uit hoofde van het voordeel,<br />

't welk het den Landman zou kunnen geeven,<br />

het aandagtig onderzoek der kundigen zeer<br />

wel waardig.<br />

35. De Faifanten, zegt de Heer HOUTTUYN<br />

zijn in Holland en Overrijsfel: Maar heeft men<br />

ze niet in de andere Provinciën?<br />

36. En zijn de Berkhoenen alleen in Gelder­<br />

land?<br />

37. Ook zegt de'gemelde Natuurkundige,<br />

dat de Koekhoenderen in Holland en Utrecht ge­<br />

weest zijn; maar waar zijn ze nu? Ik heb<br />

deezen fraaieri Vogel in Groningen gezien, en<br />

men mag aantekenen, dat de meesten bij Coe-<br />

verden voorkomen.<br />

38. Men moet ons berigten, dat men in fom-<br />

" K 5 mi-


154<br />

W A Ï<br />

E R N 0 G<br />

'<br />

ONTBREEKE AAN T.E<br />

mige plaatzen onzes Lands geene Patrijzen<br />

vindt; waar weinigen, en waar zeer veclen<br />

zijn, als: in Drenthe, Gelderland, Overijsfel,<br />

de Meijerij, en in de Baronnie van Breda, enz.<br />

39. Ons mangelt het ook nog aan eene<br />

naauwkeurige befchrijving der Duiven, zo wel<br />

der gemeenen, als der Houtduiven, enz. en<br />

waar men geheele Vlugten deezer Vogelen<br />

vindt, met een berigt, hoe veel voor- en nadeel<br />

zij doen, enz.<br />

40. Ons ontbreekt ook nog veel ten opzigte<br />

der Tortelduiven, die te Leiden in de Boomen<br />

der Stads - Binnengragten , meer dan elders,<br />

woonen. Waar heeft men ze meer, en wel<br />

in het grootfte getal?<br />

41. De Spreeuwen, zegt de Heer HOUTTUYN ?<br />

zijn geene Trekvogelen. Waar blijven dau<br />

die duizenden, die jaarlijks onder de Pannendaken<br />

der Huizen in de Noord-Hollandjche Steden<br />

en Dorpen uitgebroeid worden , die in<br />

het Najaar naar de Velden trekken met de<br />

Ouden, daar langen tijd met geheele troepen<br />

zwieren, en eindelijk verdwijnen; en waar<br />

zijn 'er ergens meer dan in die oorden; waa<br />

minder dan in de Meijerij; en of men nie ?<br />

tegen KNOOP beweeren mag , dat ze in holle<br />

Boomen nestelen, ten minften buiten Friesland?<br />

42. Voorts bepaale men , waar , en waar<br />

men meest de verfehillende foorten van Lijste-


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 1$$<br />

teren, Kernbijteren, Finken, Kwikftaarten, Mee-<br />

fen en Zwaluuwen vindt — met welke Win­<br />

den zij in elke Provincie overkoomen — hoe<br />

fommige Winden, te lang voor hun waaiende,<br />

of omzwaaiende, doodelijk worden, en hoe<br />

lang zij bij ons blijven, enz.<br />

43. Ik eindige met den Nagtegaal, van wel­<br />

ken men niet gezegd heeft, dat hij zich op<br />

alle plaatzen onzes Lands niet ophoudt — dat<br />

hij in fommige jaaren maar zeerflaauw, en,<br />

gelijk men 't noemt, niet doorflaat — dat ze<br />

te Dturae zo meenigvuldig zijn in getal en zo<br />

gemeenzaam , als de Huis-Mosfchen alhier —<br />

dat ik ze aldaar, en te Steenwijk in Overijsfel,<br />

beter heb hooren doorflaan, dan ooit elders —<br />

dat het eene vergisfing zij van den Heer<br />

KNOOP , te zeggen, dat die Vogel meer bemint<br />

rondom de Huizen der Aanzienlijken te woo-<br />

nen, om die met zijnen zang te vermaakcn ,<br />

dan bij die der Boeren — wat hier van de<br />

natuurlijke reden zij , dewijl het zeker is ,<br />

dat op duizend plaatzen geene Lieden van aan­<br />

zien , maar Boeren alleen ctoor derzelver zang<br />

vermaakt worden.<br />

44. Dus heb ik maar eenige weinige dingen<br />

Van 't geen ons omtrent de Natuurlijke Histo­<br />

rie der Vogelen onzes Lands ontbreekt, opgegee­<br />

ven. Hadt mijn bedek het toegelaaten , ik<br />

zou 'er eene grooter aantal ter baane gevoerd<br />

hebben; dan ik heb moeten intoomen, en zal<br />

m.


I56 WAT 'KR NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

ten flotte alleen zeggen, dat niet alleen de opgenoemde<br />

zaaken, maar ook al wat hunnen<br />

oorfp'rong, geboorte, opvoeding, zamenleeving,<br />

listen, vijandlijkheden, behulpzaamheden,<br />

verfehillende wijze van vliegen , lankmoedigheid<br />

in t onderwijzen hunner Jongen<br />

in dit ftuk, (dus heb ik, bij voorbeeld , eens<br />

eene Zwaluuw een halven dag zien befteeden,<br />

om haare uit den nest voor 't eerst gevloogen<br />

Jongen te leeren 'er in te rug te keeren, dat<br />

niet lijnregt toevliegende, maar met eèn bogt<br />

te maaken, moest gefchieden, 't welk de Jongen<br />

in het eerfle niet konden vatten,) geftalte-maakfel<br />

der in- en uitwendige deelen , met<br />

de bijzondere bekwaamheden voor dien ftaat,<br />

waarin de alwijze Schepper hen gcfteld heeft,<br />

betreft, befchreeven moet worden. Niemant,<br />

die het reeds aangetekende weet, en daar bij<br />

dit ftuk met een opmerkzaam oog befchouwt,<br />

zal ontkennen, dat 'er in dit gedeelte der Natuurlijke<br />

Gefchiedenis nog oneindig veel kan<br />

gedaan worden. Voorts zal men 'er bij moeten<br />

voegen de gedaante en de ftoffe der Nesten<br />

, die foms verwonderlijk aartig gemaakt<br />

zijn, met eene befchrijving van hunne Eijeren,<br />

in welken te kennen een Boeren-jongen<br />

uit de Meijerij , waar ze allen Liefhebbers<br />

van klimmen, van 't ledigen der Vogelen-nesten,<br />

van 't uithlaazen en 't rijgen<br />

der Eijer - doppen aan fnoerai zijn , den<br />

geoef-


KAT. HWTORU VAN HET VADERLAND. 157<br />

geoeffenden Natuurkundigen lesfen zou kunnen<br />

geeven.<br />

D. Omtrent de Dieren van beiderlei keven<br />

ontbreekt ons nog:<br />

1. Een berigt , of men in deeze Eeuw<br />

Schild - Padden in onze Wateren gevonden<br />

hebbe.<br />

a. Of de Amerikaan/die Land-Schild-Padden<br />

, die , gelijk ik boven heb aangehaald,<br />

zo vrolijk in onze Tuinen leeven, hier zouden<br />

vermeenigvuldigcn.<br />

3. Of de Water- Salamander, die, volgens<br />

de medegedeelde berigten , iu de Hollandfche<br />

Meeren is, en dien ik ook te Leiden in de<br />

flooten heb gevangen , in de andere Provinciën<br />

ook gevonden worde.<br />

4. Ik lees niet, waar men Hagedisfen vindt,<br />

waar men de meeften aantreft, en welk on r<br />

derfcheid in haare kleuren zij. Hier is merkelijk<br />

verfchil in.<br />

5. Heeft men overal dezelfde foorten van<br />

Kikvorfclien ? waar zeer weinigen ? waar de<br />

meesten ?<br />

6. Dat men, behalven in de reeds befchreeven<br />

plaatzen, Adders en Slangen heeft teVugt,<br />

Boxtel en Schijndel, en aldaar bijzonder in een<br />

Bosch van den Wel Ed. Groot Achtb. Heet<br />

A. VERSTER , vinde ik niet geboekt.<br />

7. Heeft


I58 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN BE<br />

7. Heeft men overal Padden , en houden<br />

zich de meesten te Emmenes of op de Hel-<br />

det op?<br />

8. Waar vangt men Prikken in de Holland-<br />

fche Rivieren?<br />

9. Waar Roch, Pijljlaart, Sternhaaij, en<br />

Steur?<br />

Voorts zal men de huishouding deezer Dieren<br />

naauwkeuriger moeten naargaan.<br />

E. Van de VISSCHEN, en bijzonder van<br />

de geenen,<br />

I. Die men in de Noord- en Zuider-Zee vangt.<br />

Men bepaale omtrent deeze Visfchen,<br />

1. Welken men in de volle Noord-Zee vangt;<br />

2. Welken digter aan onze Stranden , en<br />

op de Kusten van Holland en Zeeland.<br />

3. Welken in de Noord- en Zuider - Zee ,<br />

op de Zeeuwfche Stroomen en Dollen , of<br />

welken op de eene plaats, en op de andere<br />

niet.<br />

4. [n welken tijd des jaars is elk foort best<br />

om te eeten?<br />

5. Wanneer kunnen zij ten meesten voorof<br />

nadeele gevangen worden, en welke Netten<br />

zijn de voordeeligften ?<br />

6. Hoe veel verfchillen de Visfchen van<br />

eener-


KAT. HISTORIÉ VAN HET VADERLAND. Ï59<br />

eenerlei foort in fmaak, grootte, enz. die men<br />

in de Noord- en Zuider - Zee of Bollen vangt.<br />

7. Welke Visfchen komen uit de Noord- in<br />

de Zuider-Zee, en met welke' Winden zwemmen<br />

zij op en af? — bij voorbeeld, of niet<br />

de Ansjovis kome tegen Wind en Stroom in<br />

de Zuider - Zee ? — Waarom de Garnaaten weg<br />

zijn, zo dra bet begint te vriezen, en waar<br />

zijn ze dan, in de Noord- of Zuider - Zee? —<br />

Waarom ziet men ze niet weder, ten zij het<br />

begint te regenen ? Waarom verneemt men<br />

ze niet in den aankoomenden Zomer, tenzij<br />

de Wind uit het Zuiden waaie ?<br />

8. Welke Visfchen blijven in de Noord- en<br />

welken in de Zuider-Zee?<br />

9. Hoe veel verfchillen de Visfchen van<br />

eene foort, die in de Zuider-Zee op verfehillende<br />

plaatzen gevangen worden met verfehillende<br />

Netten , van eikanderen in fmaak en<br />

grootte — hoe veel , die men in de Zuider-<br />

Zee en in 't T vangt, — en hoe veel die<br />

men in het Tvischt, van de geenen, die men<br />

bij Zaandam in de Netten krijgt? De ondervinding<br />

leert dit; maar 't is nog onbefchreeven.<br />

10. Waarin verfchillen de Visfchen van eenerlei<br />

foort, bij voorbeeld, Baars, Paling ,<br />

enz. welken men in de Zuider-Zee vangt, van<br />

die geenen, welken de Visfchers in de binnenlandfche<br />

brakke, of zoete Wateren ophalen?<br />

11. Hos


IÓO WAT '£R NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

ii. Hoe veele veranderingen vindt men in<br />

de klcnr van eencrlei foort van Visfchen? De<br />

Heer HOUTTUYN zegt, bij voorbeeld, dat de<br />

Heer GRONOVIUS eenen Both heeft, die aan<br />

beide zijden wit is. Men zal 'er moeten bijdoen<br />

, dat men 'er in de Zuider-Zee vangt,<br />

die geheel zwart of bont zijn , gelijk ik 'er<br />

eenen heb, die een zwarten kop, en een wit<br />

lijf heeft. Dergelijke dingen moet men omtrent<br />

andere Visfchen ook waarneemen.<br />

ia. Welke Visfchen van eene foort vindt<br />

men in de Zuider-Zee, nu allerovervloedigst,<br />

dan maar in een kleen getal , en foms van<br />

deezen geen een ? — Dit gadeflaande , zal<br />

men behooren te onderzoeken, waarom men,<br />

eenige jaaren geleden , zo veele millioenen<br />

Amjovisfen'm die Zee aantrof, dat mennaauwlijks<br />

met Schuiten door hen kon heen vaaren<br />

, en vóór twee en drie jaaren werden'er,<br />

door meer dan 50 Visfchers , geen drie in<br />

een geheelen Zomer gevangen? — Waarom<br />

men in 36 jaaren tijds zoo veele Krabben in<br />

die Zee niet gehad heeft, als in het jaar 1767,<br />

waar door zij, die met zijde Netten visfchen,<br />

niet weinig fchaade leeden?<br />

13. En welke zijn de zeldzaamfié Zee-Pis*<br />

fchen ?<br />

Jl. Pis-


WAT» HISTORIE VAN HET VADERLAND, iö|<br />

II. Visfchen, die men in de Rivieren vangt*<br />

Hier ontbreekt ons een berigt aangaande<br />

1. Die Visfchen, welken men overal in alle<br />

onze Rivieren vangt.<br />

2. En welken men in de eene heeft, en in<br />

de andere niet.<br />

3. Welken in de groote Rivieren alleen voorkoomen.<br />

4. En welken in de kleine.<br />

5. Welke bepaalde plaatfen zijn 'er in de<br />

Rivieren, waar Visfchen zonder te verhuizen<br />

beftendig blijven?<br />

6. Of hoe komt het toe , dat de lekkere<br />

i Grondels alleen in 't hooge der Stroomen van<br />

de Meijerij blijven , gelijk ik ze daar in meenigte<br />

gevonden heb , en niet in het laagere<br />

afzakken ?<br />

7. Welke Visfchen zijn 'er thans in de Rivieren<br />

, die 'er voorheen niet waren, ten minften<br />

niet in zulk een groot getal; of welken<br />

zijn 'er thans minder, en welke zijn hier van<br />

de oorzaaken ?<br />

8. Welken zijn de zeldzaamfte, of nog niet<br />

befchreeven? Men vindt in den ftroom der<br />

Meijerij, die van Oasterwijk door Esch loopt,<br />

en bij Heslaar in de Dommel valt , Karpers,<br />

Steenkarpers, enz. maar kent men de weergaö<br />

Van dien Karper, die in 't jaar 1692. in dien<br />

L ftroom


l6i WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DÈ<br />

ftroom gevangen werdt, weegende 8 ponden,<br />

voorzien van een gering getal Schubben, zijnde<br />

deeze veel grooter , dan die Vitn andere<br />

Karpers , niet het geheele lichaam bedekkende ,<br />

maar laatende verfcheideh' ledige vakken doof<br />

hunnen afftand van elkander open? En waaróm<br />

zijn 'er, na het vangen VStt dién Visch,<br />

welke van veelen zijner Onderdaatien véfzetd<br />

was , weinige foortgclijken op dien ftroom<br />

gevangen? — Deszelfs af beeldzei , naar 't<br />

leven gefchilderd, heb Ik op het Landgoed<br />

Baarfchót, nabij 's Bosch, bij den Generaal<br />

CIIAMBRIËR gezien.<br />

9. Hoe veel verfchillen Visfchen vati dezelfde<br />

foort, die men in verfehillende Rivieren,<br />

Meeren en Poelen vindt, Van eikanderen<br />

in kleur, grootte , enz. bij voorbeeld , Gffrinchemfche<br />

Voorn, dobf het Haft gevóed, Snoek<br />

uit de Maas, Baars uit Zeevank, en van andere<br />

plaatzën?<br />

10. Op welke Rivieren vliegt het Haft, en<br />

welke Visfchen worden 'cr meest door gëvöed?<br />

11. In Welke Rivieren , Stroomen en Vijvers<br />

vindt men Rivier - Mosfelen , én hoe veele<br />

verfehillende foortcn?<br />

12. Vangt men nergens Rivier-Kreeften, dan<br />

in de Stroomen van het Graaffchap Zutphn,<br />

en nu en dan in die der Meijènj, nabij de<br />

Dorpen Dinther, Qosterwijk, Bladel, enz. welke<br />

ver van elkander liggen?<br />

13. Is


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 163<br />

13. Is 't zeker, dat openbaare vischrijke<br />

Wateren, wanneer 'er niet in gcvischt wordt,<br />

in het vervolg minder Visch uitleveren, dan<br />

wanneer ze verpagt worden; en welke is hief<br />

Van de reden?<br />

14. Waar van daan is 't, dat de Schepper<br />

zo veele verfehillende oogen aan de Visfchen<br />

gegeeven heeft? Hoe verfchillend is hier door<br />

hun gezigt in de diepe Wateren ? En hoe is<br />

dit naar hunnen bijzonderen ftaat gefchikt?<br />

Hier van, meene ik, is nog niets gezegd.<br />

Eindelijk, om niets meer te zeggen , daar<br />

dit Artijkel , tot alle onze Landfchappen<br />

betrekkelijk gemaakt, ons genoeg leert, wat<br />

'er nog aan ontbreeke, en van een wijden inhoud<br />

is; befluite ik, met alleenlijk nog aan<br />

te merken , dat men de voortteeling, het<br />

getal, den aart, enz. der Visfchen onzes Lands<br />

op veele, zo niet alle plaatzen, naauwkeuriger<br />

zal moeten nafpooren.<br />

F. 't Zij thans de beurt der INSECTEN.<br />

Ik denke niet, dat de HOLLANDSCHE MAAT-<br />

SCHAPPY van mij begeeren zal eene uitgebreide<br />

opgaaf van alles, wat aan dit gedeelte<br />

der Natuurlijke Historie nog ontbreeke.<br />

Welk een ruim veld had ik hier anderzins<br />

om uit te weiden ; maar tevens welk een<br />

zwaar Werk ? Wat kan 'er nog al niet aan<br />

L a dit


364 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

dit ftuk gedaan worden, als men den arbeid<br />

van TREMBLEY , SEPP , en den uitmuntenden'<br />

LYONET voor zich legt ? Wie ftaat niet ontzet<br />

over deszelfs allernaauwkeurigde verrigtingen<br />

in het ontleden van eene Rups? — En<br />

al gaan we zo verre niet, al erkennen we, dat<br />

de vermoogens van maar éénen Vaderlander,<br />

. die de Reaumur van Holland is , zo verre<br />

reiken , wat is 'er voor ons , die minder kunnen<br />

, egter niet al te doen?<br />

Laaten deeze redenen zo veel bij U, HOL-<br />

LANDSCHE MAATSCHAPPY ! voor mij uitwerken<br />

, dat de volgende algemeene Aanmerkingen<br />

over dit Stuk voldoende geoordeeld worden.<br />

,<br />

1. De Ondervinding heeft mij geleerd, dat<br />

alle Infeften, die men in ons Vaderland, 't zij<br />

op 't Land, 't zij in de Wateren vindt, nog<br />

niet befchreeven zijn, en bijgevolg ontbreekt<br />

ons nog een berigt der onbekenden.<br />

2. Heeft men in Friesland, Groningen,<br />

Drenthe, Zutphen, Meijerij, Baronnie van Breda<br />

, Lande van Overmaaze, Vlaanderen, enz.<br />

zo veel aan dit duk gewerkt, als in de Provincie<br />

van Holland alleen ?<br />

3. Heeft men ons gezegd, dat men fommjge<br />

en welke Inheden, overal, door het geheele<br />

Land, en welken op bijzondere plaatzen alleen<br />

aantreft ? Hebben wij berigten, dat men<br />

den Mieren-Leeuv in de Provincie van Groningen


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. l6g<br />

gen vindt ? Zoekt men niet vrugteloos in<br />

verfchciden Provinciën de groote Tor , 't vlie­<br />

gend Hart in Gelderland geheten ? Waar treft<br />

men fraaier Juffertjes aan , dan in de water-<br />

agtige oorden rondom 's Bosch? Daar ziet<br />

men ook Kapellen vliegen , die ik nooit buiten,<br />

den Haag en Leiden heb gevonden. Waar zijn<br />

meer lichtende Infeften, dan in Gelderland en<br />

de Meijerij ? Een der fchoonfte lichtende<br />

Vliegen heb ik, 's avonds aan tafel zittende<br />

ten huize van de BARONNESSE VAN SPAEN ,<br />

GRAAVINNE VAN NASSAU, te Cleef, gezien en<br />

gevangen, welke, gelijk men mij verzekerde,<br />

ook in Gelderland waren , en zelfs fommigen,<br />

die nog meer lichtten, en waarbij men gefchrift<br />

kan leezen. Waar zijn die in Gelderland en<br />

in de Meijerij?<br />

4. Men tekene de Infeften op, die men in<br />

't eene jaar bij millioenen meer heeft, dan in<br />

het andere, en waar men die vindt. Des zal<br />

men van de Rombouten, door Dr. HOUTTUYN,<br />

1. d. 9. ft. bl. 1. befchreeven, welke hij zegt,<br />

dat in Vlaanderen gezien zijn, moeten bijvoe­<br />

gen , dat ze toen ook in grooten getale in<br />

V Bosch vernoomen zijn — dat de Sprinkhaa-<br />

nen, in 't jaar 1748 uit JJuitschlandovergtkoo-<br />

men, ook in mcenigte daar gezien zijn, en<br />

wel in grooter getal dan in Holland — dat men<br />

in Gelderland fomtijds zulk eene meenigte groo­<br />

te Vliegen heeft, die de Beesten geweldig ftee-<br />

L 3 ken,


%66 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

ken, dat men de ruggen der Koeien met teer<br />

beftrijken moet — ik zwijge van de Luizen,<br />

die de Groote Boonen in mijnen Tuin voor<br />

twee jaaren geheel bedorven hebben, en elders<br />

niet te vinden waren, enz.<br />

5. Ons ontbreekt een naauwkeuriger kennis<br />

van de Infeclen, die men in de Zuider-Zee, in<br />

den Dollen , en in andere Poelen vindt. —-<br />

Ook moesten de Veenen en Moerasfen in alle<br />

de Gewesten, en, ik meene met grond te mogen<br />

zeggen, bijzonder in de Meijerij en Baronnie<br />

van Breda, onderzogt worden.<br />

6. Heeft men in Zeeland de Steenen, door<br />

Wormen doorboord , begonnen gade te flaan.<br />

Men behoorde dit ook te doen omtrent de geenen<br />

, die aan de Zuider-Zee onder water liggen;<br />

wijl ik bij het opmaaken der Nieuwe-<br />

Slui:, boven Medemblik aan de Zee , over het<br />

Eiland Wieringtn , in den jaare 1764 veele dergelijke<br />

doorboorde Steenen gevonden heb : of<br />

dit door 't zelfde foort van Wormen gefchied<br />

ware, moet men nog onderzoeken. De Ar*<br />

beiders aan die Sluis hebben hunne belofte niet<br />

gehouden, van mij de Steenen, met de Wormen<br />

in dezelven , te zenden.<br />

7. Ons ontbreekt een Vervolg van de Historie<br />

der Paal-Wormen. Men behoorde die te<br />

vervolgen: want hoe fterk ze verminderd mogen<br />

zijn, ik weet, dat men ze aan de Scheepen<br />

, de Zuider-Zee bevaarende , in de zes<br />

laat?


KAT, HISTORIE VAN HUT VADERLAND, gg]<br />

Iaat Me jaaren zo veel niet befneurd heeft, als<br />

in 't voorleeden jaar 1767. toen ik 'er nieuwe<br />

uitwerkzelen yan gezien heb— En blijft het een<br />

vaste regel, dat ze in grooter getale toenee-<br />

men, wanneer wc veel warmte hebben in de<br />

Haanden van Augustus en September ?<br />

8. En hoe verre vliegt het Haft in ons Va­<br />

derland? Waar ziet men het nooit? enz. waar<br />

waar van ik hl. 162. reeds iet gezegd heb.<br />

9. De uitmuntende SWAMWERDAM, en an­<br />

deren hebben ons de Historie der Bijen voor­<br />

treffelijk geleerd; maar ik weet niet, dat men<br />

de Reizen der Bijen befchreven heeft, behal-<br />

ven KNOOP , die 't geene zijne Provincie raakt,<br />

te boek heeft gellagen. Men tekene dan aan , ,<br />

dat de Gelderfchen hunne Bijen in het voor­<br />

jaar naar Noord-Holland over de Zee voeren,<br />

en die van den Thielermard de hunne naar de<br />

zijde yan Amersfoort in het Najaar brengen —»<br />

met de redenen waarom — en hoe lang zij daar<br />

blijven — dat de Meijerijfche Boeren en anderen<br />

dit ook in agt neemen — waar men den besten<br />

Honing en Wasch vindt— en of onze gewoone<br />

Bijen- korven zwigten moeten voor de nieuwen<br />

van Thorsly en White? — Mijn bedek laat<br />

niet toe verder uit te wijden omtrent het geen<br />

hier nog aan ontbreekt.<br />

L 4 IL 'T


IÖ8 WAT 'ÊR. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

II. 'T RIJK DER GEWASSEN,<br />

L Aangaande de Boomen.<br />

1. Ontbreekt ons een naauwkeurig berigt,<br />

welken in elke Provincie groeien, welken niet:<br />

want hoe groot 't onderfcheid in deezen is,<br />

heb ik dikwils met verwondering opgemerkt.<br />

2. En welk foort heeft men in elk Land-<br />

fchap onnoemlijk meer, dan in het andere ?<br />

3. De Bosfchen zijn niet geregeld befchreven,<br />

4. Welk foort groeit het weeligfte in elke<br />

Provincie , en brengt het beste hout voort ?<br />

5. Waar flaagt men best met Kreupel-Bosch ,<br />

en in welke aarde ?<br />

6. Welke Boomen plant men thans met het<br />

meeste voordeel in elk Gewest, en in welken<br />

grond ?<br />

7. Welke Boomen fchieten thans beter op,<br />

dan voorheen , en welke is 'er de reden van ?<br />

8. Waarom groeien de Boomen op AzPeluwe<br />

en in de Purmer van Noord-Holland niet meer<br />

zo tierig als voorheen ? — waar heeft dit meer<br />

plaats? — en hoe zalmen dit nadeel best voor-<br />

koomen ?<br />

9. Sterven de Boomen, die ter wederzijden<br />

eener Laan ftaan, beltrooid met Zee-Schulpen,<br />

en op welk eene wijze doen deezen zo veel<br />

nadeel ?<br />

10. Is 'er geen middel om Harjlen en Gow-


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. IÖO<br />

men uit de Boomen met voordeel te verzamelen?<br />

waar vloeien ze overvloediger uit dezelven,<br />

dan op veele Plaatzen in O verijs fel en dcMeijerij?<br />

11. Hoe groot is het verfchil tusfchen de<br />

Eiken-Boomen in ons Land? — Is 't hout van<br />

den eenen beter dan dat van den anderen ?<br />

12. Welke Vrugt- Boomen groeien best in elke<br />

Provincie? — Hoe veele foorten telt men van<br />

dezelven? en in welke gronden moet men die<br />

Planten , om 't meeste Ooft te verkrijgen ?<br />

13. Zou het planten van Moerbezie - Boomen,<br />

dat te Utrecht vóór eenige jaaren mislukt is ,<br />

aldaar, of elders niet hervat kunnen worden<br />

met gegronder hoop van beter uitflag ?<br />

14. Welke Boomen moet men rondom open<br />

Landhuizen zetten, om 's zomers de meeste<br />

koelte en 's Winters de meeste warmte te hebben?<br />

15. Ons ontbreekt eene aantekening, waar<br />

men de grootfte Boomen van ons vaderland<br />

vindt. Zijn 'er uitgeftrekter dan de fteeds toeneemende<br />

Linde-boom op 't Marktveld te Rilvarenbeek<br />

, of die te Oosterwijk Maat , onderwelken<br />

laaften wel duizend menfehen kunnen<br />

fchuilen? Waar is dikker Wilg dan te Zaandam<br />

, die twee menfehen pas omarmen kunnen?<br />

16. Waar vindt men de oudfte Boomen in<br />

ons Vaderland? Op welke jaaren moet men<br />

elk foort hakken? Hoe veel verfchilt dit in<br />

alle de Provinciën ?<br />

L 5 17. Be.


Ï70 WAT 'ER. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

17, Beneemen de vierkante planken-kokers,<br />

rondom jonge Boomen gezet , iets van den<br />

wasdom ? En is 't best aan de Zuidzijde lang­<br />

werpige openingen daarin te maaken, om den<br />

groei te bevorderen, gelijk men in eene nieuw-<br />

aangelegde Laan buiten eene der Poorten yan<br />

Groningen onlangs gedaan heeft?<br />

18. Waar vindt men geheele Laanen of Boo­<br />

men in ons Land, die ten onderftc boyen zijn<br />

gekeerd , zo dat de Takken thans Wortelen<br />

zijn , en de Wortelen Bladeren en Bloesfem<br />

dragen ?<br />

iy. Wat is de rede , dat de Bladeren der<br />

Boomen in fommige Herfften veel vroeger ver­<br />

dorren , dan in de anderen ? en waar befpeurt<br />

men dat meest?<br />

II. Over het Kromhout.<br />

Onder het Kromhout, gelijk men het noemt<br />

in het Graaffchap Zutphen, welk eigenlijk niets<br />

anders is dan Wortels van Boomen, die men<br />

uit de Bosfchen haalt, vindt men zulke fraaie<br />

en wonderbaare fpeelingen der Natuur , welke<br />

ik nergenB vinde aangetekend, dat'ik mij ver-<br />

pligt gerekend hebbe, om 'er melding van te<br />

maaken. Nabij Zutphen heb ik eens, bij eenen<br />

Landman, een Kromhout gevonden, 't welk<br />

de gedaante van een Dier hadt, zo uitucemend<br />

aartig door de Natuur toegeftcld. zonder dat<br />

'er


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 171<br />

'er de kunst de hand aan geleend hadt, dat<br />

het mi] verrukte , en bij den Man zeiven zo<br />

hoog gefehat werdt, dat ik 't met geld niet<br />

kon magtig worden. Op het Strand bij Petten)<br />

heb ik eens een ftuk gevonden, 't geen ik nog<br />

bewaar, verbeeldende een jong gekuifd Vogeltje.<br />

Waar vindt men dergelijken meer?<br />

III. Over de Gewas/en , Planten en Bloemen.<br />

1. Ik vinde niet gezegd, hoe veele foorten<br />

van Bes/en in het wilde van ons Land groeien —<br />

noch wat men met de Walbesfen doet, die in<br />

Overijsfel en buiten Harderwijk veel groeien —.<br />

waar men de Genista en de Juniperus in de<br />

Meijerij vindt, en wat nut ze daar doen —»<br />

waarde fterkriekende Gagel, die fommige Boeren<br />

gebruiken om de Vlooien uit hunne bedden<br />

te verdrijven, en welker knoppen Wasch uitleveren<br />

— of waar men de Kappers aantreft,<br />

enz. En daar men de laatften in het wilde<br />

vindt in het hooge der Meijerij, moest men<br />

beproeven , of men ze niet nabij de Steden<br />

en grootere Dorpen kon doen groeien om 'er<br />

voordeel mede te doen. Ik heb ze meermaalen<br />

geplukt, en bij gebraad zo goed bevonden,<br />

dat men de Vreemden wel kan misfen.<br />

2. De beroemde OË GORTER heeft in zijne<br />

Flora Belgica zo veele honderd Planten befchreeven,<br />

en 'er bijgevoegd, welken men nog mist:<br />

des


Ïf2 WAT 'ER. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

des men de laatlten, die men in de Provincie<br />

van Groningen, de Meijerij van 's Bosch, de<br />

Baronnie van Breda , Vlaanderen, en in den<br />

Lande van Overmaaze nog onaangetekend vinden<br />

uiogt, moet nafpooren.<br />

3. Men befchrijve ook alle Zee- en Waterplanten<br />

, die in de Rivieren, Beeken, enz,<br />

gevonden worden, en waar ter plaatze: want<br />

veelen heb ik in de Meijerij gevonden, die ik<br />

nooit in Holland zag , en in Holland, die ik<br />

daar niet befpeurde. Ook meene ik, dat men<br />

alle foorten van Gras en Mosch, welke zo<br />

veelen zijn , niet geboekt heeft, noch waar<br />

men ze aantreft.<br />

4. Ons ontbreekt eene naauwkeurige befchrijving<br />

van het Wier der Zuider - Zee, naamelijk<br />

, wanneer het begint te groeien , tot<br />

welk eene hoogte het opkomt, op welken tijd<br />

het los fchiet, wanneer men het opvischt, op<br />

welke plaatzen het in die Zee alleen groeit,<br />

en waarom ; eindelijk , of men het niet tot<br />

het mesten der Landen zou kunnen gebruiken<br />

, en zo men het dan meer noodig heeft,<br />

waar men het best zou kunnen planten, enz.<br />

5. Welke Planten brengen de verfehillende<br />

Provinciën ten meesten voordeele voort?<br />

6. Waarom vindt men thans zo weinig Aard-<br />

Peeren ?<br />

7. Waar graaft men Aard - akkers ? Zijn<br />

de Gelderfchen, Overijsfelfchen, of Zetuwfchen


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. I7J<br />

fchen de besten? Waarom vindt men ze elders<br />

niet?<br />

8. Van waar is het, dat onze Winter-Saladc,<br />

Vette, Vetteke, of Veld-Sala , in de Meijerij<br />

in het wilde groeit, en elders niet? gelijk<br />

ook de Aardbeijen in fommige Bosfchen<br />

van Gelderland? Overtreffen zij de geenen<br />

die wij in onze Tuinen hebben?<br />

9. Men heeft ons ook niet opgegeeven, waar<br />

van het zij, dat de Hoornfchegeele Wortelen en<br />

Aalbesfen , de Nijmeegfche , Rosmalenfche , en<br />

bijzonderdc Vugtfche Knollen, de Bosfche Selderij,<br />

de Leidfche Bloemkool, de Artichokken uit<br />

de ftreek bij Enkhuizen, de Schijndelfche Hop,<br />

enz. zo beroemd zijn in ons Vaderland.<br />

10. Waar inbeftaat het onderfcheid tusfchen<br />

de Leidfche en Friefche Boter ? — ik zwijge<br />

van de andere foorten , die in ons Land gemaakt<br />

worden.<br />

11. Waar groeien de beste Aardappelen ?<br />

Waarom roemt men zoo hoog de Zeeuwfchen ?<br />

Welk is 't onderfcheid tusfchen de geelen en<br />

de rooden , welke laatften de Boeren in de<br />

de Meijerij in grooten getale teelen? en die,<br />

dat mij bijzonder is voorgekomen , den Engelfchen<br />

naam van dit gewas meest behouden,<br />

daar wij die vergeeten hebben.<br />

12. Welk onderfcheid is 'er tusfchen de<br />

Kaas, die men in ons Vaderland maakt; waar<br />

van ik bi. 140, 141. reeds iets gezegd heb?<br />

Van


174 WAT 'ÊR NÓC ÖNTBREÉKE AAK Dfi<br />

Van waar komt dat onderfcheid, en waarom<br />

geeft het beste Land de beste Kaas niet ?<br />

13. Het kleine Veldgewas, Spurrie geheten ,<br />

zo onbekend aan de Hollandjche Boeren, als<br />

hoog gefebat in *t hooge van Overijsfel , te<br />

Delden, en in de Meijerij van 's Bosch, vindè<br />

ik niet befchreeven; dat is te zeggen, wanneer<br />

de Boeren hetzelve zaaien , maaien, dröogen,<br />

en 's Winters met Knol-foppen voor hun<br />

Vee , met zeer groot voordeel, ftooven, en<br />

voorgeeven.<br />

t 4. Waar groeien de beste Biezen tot het<br />

maaken van Matten, en hoe worden zij be­<br />

handeld ?<br />

15. Waar het beste Riet tot 't dekken van<br />

Huizen? enz.<br />

16. Waar neemt men de Rietplantingen in<br />

acht, en hoe veel nut doen zij overal tegen<br />

den waterdag?<br />

17. Hoe gefchiedt 't Duin-planten, en hoe<br />

veel bewaart het de Duinen tegen het ver-<br />

ftuiven ?<br />

18. Waar groeit de Hennip in ons Land?<br />

Waar de flegtfte? Hoe die te verbeteren , en<br />

waarom wordt die van de Alblasfer- en Krim.<br />

pner-Waarden zo hoog geroemd?<br />

19. Welk is de beste en minst kostbaars<br />

wijze van Distels uit te roeijen : 't zij met<br />

houten tangen uit den grond te laaten rukken,<br />

gelijk men in Noord-Hollend op fommige plaatzen


NAT. HÏSTORIE VAN HET VADERLAND. 175<br />

zen doet, 't zij met mesjes te laaten affnijden,<br />

ten tijde dat ze met de Tarw oprchieten, zo<br />

als in Gelderland — of moet men tot den Herfst<br />

wagten, en dezelven voor eene vallende Regen-bui<br />

afmaaien, op dat het water, in de<br />

open pijp der Plant vallende, dezelve doet<br />

rotten ?<br />

20. Waar vindt men de meeste Agaricus?<br />

Leveren niet de l oomen buiten 's Bosch de<br />

meeste uit, of waar is de beste ?<br />

21. Zijn de Morilles der Meijerij befchreeven,<br />

en waarom tragt men ze niet te vermeenigvuldigen<br />

?<br />

22. Waarom brengt het zelfde Knolzaad in<br />

den eenen grond, langftaartige, en in den anderen,<br />

ronde Knollen voort?<br />

23. Waar vindt men de Eriophorum , in<br />

Drenthe de Moeren geheeten j anderszins Wdlevlas,<br />

of Katoen - Bloem, ten grootden getale?<br />

en waarom beproeft men niet dezelve zo fterk<br />

te vermeenigvuldigen, dat men ze tot Bedden<br />

en Kusfens, of andere dingen gebruike, gelijk<br />

mij in Drenthe gezegd is, dat de Boeren<br />

daar doen; of is dit onmoogelijk , om dat ze<br />

meest natte plaatzen beminnnen ? Kan men<br />

niet onze Hei» gronden daar door tot meer<br />

voordeel aanleggen ?<br />

24. Waar groeit het beste Gras ? Waar<br />

door kotót het Riet-gras in de Landen, en hoe<br />

is dat best weg te neemen ?<br />

25. Hoe


tf6 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DÈ<br />

25. Hoe veel verfchilt het Langejlraatsch $<br />

Noord-Hollandsch en Friesch Hooi van elkander<br />

? Is het Hooi, dat in de Bilt van Friesland<br />

groeit, het beste ? en waarom is dat van<br />

het Eiland Marken beter voor Osfen en Schaapen,<br />

dan voor Koeijen?<br />

26. Men heeft ons ook nog niet berigt,<br />

waarom Hooi van het eene Land altoos broeit,<br />

hoe lang het moge gedroogd hebben, daar dat<br />

van een ander nabij liggend ftuk Lands nooit<br />

broeit, gelijk ik dit veeltijds in de Purmer gezien<br />

heb. Zijn 'er geene middelen uit te vinden<br />

, om dit kwaad voor te koomen, waar<br />

door mert den Landlieden van deeze fchoone<br />

Landftreek den uitneemendften dienst zou<br />

doen: en heeft men gezegd hoe veel kragts<br />

het Hooi door dit broeien ve'rlieze ?<br />

27. Hebben anderen het middel, om 'sWin*<br />

ters versch ontlooken Bloemen te hebben , dat<br />

ik bl. 56. uit de Vaderl. Letteroefeningen heb<br />

opgegeeven, en bij mij mislukt is, goedgevona<br />

en? — Of de Bijen, Hommels, en andere<br />

Infeften oorzaak zijn, dat enkele Bloemen foms<br />

dubbel zijn, en meer andere dingen, hier toe<br />

behoorende, gaa ik voorbij. Zij zijn bekend,<br />

en verdienen ongetwijfeld verdere nafpooring.<br />

28. Wij ontbeeren nog eene nette befchrijving<br />

van de Kolkringen, hoe zeer het bijgeloof<br />

daaromtrent verminderd zij. Ik heb ze<br />

in Noord-Holland gevonden , maar niet op veele


NAT» HISTORIE VAN HET VADERLAND, iff<br />

U andere plaatzenJ Waar zijn ze meer ?'<br />

wat is'er de oorzaak van? waarom koomen<br />

ze niet alle jaaren op dezelfde plaats wede­<br />

rom ? waarom blijven ze fomtijds lang agter ?'<br />

waarom wil het Vee derzelver Gras niet ee-<br />

ten, of is 't om dat zij het met de lippen<br />

niet vatten kunnen, dewijl het te kort is ?<br />

IV. Aangaande de Graanen, enz;<br />

t. Wij misfen eene naauwkeurige befchrij­<br />

ving van de Graanen ,• die algemeen in allé<br />

Landfchappen groeien , of die bijzonder en<br />

alleen in fommige Provinciën geteeld worden.<br />

2. En welken heeft men hier en daar be=<br />

proefd te zaaien, die mislukt zijn ?<br />

3. Welk Gewas zaait men minder dan voor­<br />

heen ?<br />

4. Daar het verbod van den uitvoer van Vlas<br />

uit Brdband, vóór weinige jaaren de Gelderfchtt<br />

Boeren allereerst genoopt heeft om ditvoordee-<br />

lig Gewas in den Thielerwaard te zaaien , mogt<br />

men wel bepaalen hoe hun dit gelukt, en<br />

welke voordeden zij thans meer van hun Land<br />

trekken, dan te vooren.<br />

5. Dewijl men ten minden in vijf Landfchap­<br />

pen Plas zaait, en het onderfcheid tusfchen<br />

het een en ander vrij aanmerkelijk is, zou men<br />

een net berigt van de behandelinge Van 't Vlas 9<br />

?n het onderfcheid kunnen begeeren: en mo i<br />

M gdijk ?


37$ WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN L>B><br />

gelijk , zo de aatidagt der Natuurkundigen<br />

met ernst hier op viel, waren 'er verbeteringen<br />

in te maaken.<br />

6. Waar groeit in ons Land de beste Tar*<br />

we,Rogge, Boekweit, Haver, Raapzaad, Gierst,<br />

Paardeboonen, Garst, Linfen, Erwten, Mostard,<br />

enz. en welk is het verfchil in de zwaarte<br />

en deugd deezer Graanen?<br />

7. Wanneer is het voordeelrgfre, naar de<br />

gefteldheid van de lucht en gronden, deeze<br />

en andere Gewasfen te zaaien ? — Is dit al<br />

befchreven , en voor elke Provincie bepaald ?<br />

Ik meene hierin een groot verfchil gevonden<br />

te hebben in ons Land; en het zon noch onaangenaam<br />

noch onvoordeelig zijn , op dit<br />

ftuk met alle mogelijke aandagt te letten, en<br />

door Proeven te onderzoeken.<br />

8. Waar groeit elke foort van Graan het<br />

weeligfte , en waar brengt het den rijkften<br />

Oogst voort ?<br />

9. Ons ontbreeken nog de fraaie Proeven<br />

omtrent den nieuwen Landbouw , die de<br />

Eerw. Heer e. KEUCHENIUS, Predikant te<br />

• Vugt, aldaar heeft laaten doen, en meer anderen,<br />

elders te werk gefield.,<br />

Eindelijk merke ik in 't algemeen, ten flot.<br />

te van dit Artijkel , aan , dat niemand ,<br />

mijns weetens, uitgerekend heeft , in welke<br />

Provincie van ons Land de Boomen eerst uitfpruiten<br />

, de Moeskruiden vroeger voortkooj&en-


NAT» HISTORIÉ VAN HET VADERLAND» If(J<br />

men , en het Ooft eer geplukt wordt —- hoe<br />

groot dit Verfchil tusfchen allen zij — en Voof<br />

hoe verre men dat aan de Lucht en de Gron><br />

den moet toefchrijven.<br />

III. 'T R.YK DER DELFSTOFFEN.<br />

I. Over de ligging en grootte des Lands.<br />

De uitgedrektheid des Vaderlands, de lengte<br />

en breedte der Steden, de afdand Van elk*<br />

anderen, de grootte Van elk Landfchap, enz.<br />

behootden naauwkeurig gemeeten 4 en door<br />

Starrekundige Waarneemingen bepaald te Wor*<br />

den, op dat men betere Landkaarten krijge.<br />

II. Over de tegenwoordige gejleldheid des Lands%<br />

Wij behöorden te weeten i<br />

i. Welke Provinciën het hoogde liggen<br />

en welke het laagde.<br />

2» Hoe veel ligt de ëene hooger dan de andere<br />

5 bij voorbeeld, 't Valkenhof te Nijmee*<br />

gen boven den Dam in Amfterdam ?<br />

3. Waar ligt elk Landfchap het hoogde 4<br />

Waar het laagde , en hoe Veel daalt elke Pro'a<br />

Vindie ten opzigte der anderen ?<br />

4. Waar beginnen de hoogde eli laagftg<br />

Plekken $ en waar eindigen zij ?<br />

H J I» Hoi


IÖO WAT 'fiR- NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

• 5. Hoe veel drooger is het eene Landfchap<br />

dan het andere ?<br />

6. Welke zijn de nog onbefchreeven Eilan<br />

den in de Rivieren ?<br />

7. SMen r<br />

geeve ons eene nette lijst en befchrijving<br />

van de Gronden in elk Landfchap ,<br />

naamelijk, waar goede en vrugtbaare Landen<br />

waar Veen , Hei, of Broek- en Graslanden<br />

zijn — waar men alleen Klei, waar alleen<br />

Zand, gemengde of zuivere aarde vindt —<br />

hoedanig de verfehillende gronden der Kleilan-den<br />

zijn, enz. Ik doele hier voornaamelijk op<br />

de Gronden der Zes Gewesten, met die der<br />

Ceasfocieerde Landfchappen, welken wij niet<br />

ten halve kennen uit den Tegenw. Staat der<br />

Vereenigde Nederlanden, zo als boven genoeg<br />

gebleekenis. En al wat wij, ten opzigte van<br />

de Provincie Holland, 'eruit vernoomen hebben<br />

, was ook zeer gebrekkig; doch 't geen we<br />

breedvoerig voorftelden, om dat wij 'er toen<br />

geene andere befchrijving van hadden* en dieopgaaf<br />

zoude ik voorzeker zeer ingekort, of<br />

met één woord alleen daar van gefprooken<br />

hébben, - indien ik de Natuurlijke Historie van<br />

Holland, 1. d. door den ktmdigen Dr. j. L E<br />

ÏRANCQ VAN BERKHEij , vroeger ontvangen<br />

hadde, die ons, op eene zeer geregelde wijze<br />

, alle de Gronden van Holland heeft opgegeeven<br />

, en waar op ik mij dan alleenlijk zon<br />

beroepen hebben, gelijk ik thans doe.<br />

8. Hoe


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. l8l<br />

8. Hoe veele foorten van Aarde, Zand, enz.<br />

hebben wij in ons Land, en hoe veel verfchillen<br />

zij in kleur, taaiheid, fijnheid, aart enz.?<br />

Dit weeten we alleen van Holland en Utrecht,<br />

doch niet van de andere Provinciën.<br />

III. Over de veranderingen van Landen en<br />

Gronden.<br />

1. Naardien ons Vaderland eene geduurige<br />

verandering ondergaat, is het der moeite waardig<br />

, en 't behoort tot de Natuurlijke Historie<br />

dat men aantekene, waar het Land door de<br />

Zee of Rivieren toe- of afneeme — waar de<br />

Rivieren ondieper worden —- waar ze haaren<br />

loop veranderen — waar de Zandplaaten verfchieten<br />

, of opkoomen, enz. en dus moet<br />

men de nog onbefehreeven veranderingen opgeeven.<br />

2. Ons ontbreekt een Berigt, hoe fterk de<br />

Dollert jaarlijks vermindert; hoe veel fchoon<br />

Land de Provincie van Groningen daar door<br />

reeds aangewonnen heeft, en nu weder om op<br />

nieuw ftaat aan te winnen,<br />

3. 't Mangelt ook aan eene nette befchrijving<br />

van 't affpitten van 12 voeten Lands bij<br />

Wüdervank in Groningen , welken louter<br />

Turf zijn , die door 1200 Schippers naar<br />

Holland gevoerd , en verkeerdlijk voor Friefehe<br />

Turf wordt gehouden —• van 't goede<br />

M 3 Zaai-


3:S2 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

Zaailand, 't geen men van dat afgefpitte Land<br />

maakt — van de uitneemend fraaie Beddim»<br />

gen, die men in de hoogte van die 12 voeten<br />

Lands zeer aartig ziet liggen,<br />

4. Ook kan men hier eisfchen een vcrflag<br />

van de uiterlijke verandering der Landen door<br />

de zeer toeneemcnde Hout-pooterijen in Zuid-<br />

Bolland, en welken, in de laatfte jaaren, in<br />

de Meijerij , zo aan de openbaare wegen, als<br />

in de heien in acht genomen, de gedaante van<br />

die niet onaangenaame Landdreek ten haaren<br />

voordeele zeer doen veranderen, — Voorts<br />

hadt men noodig een berigt van de nieuwaangelegde<br />

groote Zaailanden in de woede Hei,<br />

niet verre van Breda, waarop ik met verwondering,<br />

in 't jaar 1766, het fchoonfte Koorn<br />

heb zien wasfen — van den Overlaat, zo genoemd<br />

, nabij Hemden, ingerigt om de Maas<br />

van 't overtollig water te verlosfen, en.'* Bosch<br />

van overltroomingen te bevrijden, en van derzelver<br />

voortreffelijke dienden, die men 'er bij<br />

ondervindinge van verneemt — van het graaven<br />

eener nieuwe groote Vaart naar Meppel,<br />

om de Turf uit Overijsfel gemakkelijker te kunnen<br />

vervoeren , waar van men mij,. deezen<br />

^omer , het Plan aldaar aanwees, en waar<br />

•aan men mogelijk al bezig is,<br />

5, Men leere ons, hoe veel en waar doorhet<br />

fchaadelijk Zand op de Velwwe vermeerdert<br />

-s- waar, en waar door de Moerasfen,<br />

voor.


KAT. HÏSTORIE VAN HET VADERLAND. 1S3<br />

voorheen zo week, thans vast Land worden,<br />

waar van ik verfcheiden voorbeelden ken.<br />

IV. Zinken der Gronden.<br />

Hier van behoorden wij van tijd tot tijd te<br />

verneemen,<br />

1. Of Noord-Holland blijft zinken.<br />

2. Of men dit niet hier of daar, maar door<br />

het geheele Kwartier befpeurt.<br />

3. Hoe veel dit zij federt de laatfte meeting.<br />

Welk berigt noodzaakelijk is , zal men de<br />

gefchillen over het maaken van houten of ilecnen<br />

Waterloopen aan de Schepradmolens gelukkiger<br />

beflisfen.<br />

4. Of men in de andere Provinciën iets, en<br />

hoe veel van dit zinken verneemt.<br />

V. Zee - Gaten.<br />

De HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ moest altoos<br />

verflag ontvangen van de minfte veranderingen,<br />

die men in de Zee-gaten befpeurt,<br />

federt de laatfte berigten, die 'er in voorgevallen<br />

zijn, welker nuttigheid ik hier niet behoef<br />

te betoogen.<br />

M 4 VI;


•184 WAT ?<br />

£R NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

VI. Gronden der Zee , der Zee - Banken en<br />

Plaaten.<br />

1. Hoedaanig zijn de Banken, Plaaten, en<br />

Gronden in de Noord- en Zuider-Zee, volgens<br />

de nieuwHe waarneemingen, die 'er gedaan<br />

en nog onbekend zijn, of nog gedaan moeten<br />

worden ?<br />

2. Hoe veele verfehillende gronden van Klei,<br />

ïand, Modder,, enz. vindt men in de Zuider-<br />

Zee, welken ons nog onbekend zijn ; maar<br />

waar in ik veele Schippers zo bedreeven gevonden<br />

heb, dat zij zich veeltijds, 's nagts ,<br />

op het bevoelen der gronden met hunne Mokken<br />

, zo verre durfden verlaaten , dat ze<br />

daar uit bepaalden de plaats , waar zij waren<br />

, en welken koers zij in het zeilen moesten<br />

houden.<br />

VII. öejler- en Mosfelbanken.<br />

Men heeft ons niet naauwkeurig berigt s<br />

waar deezen in Zeeland en de Zuider - Zee liggen<br />

— veel min hoe groot en voordeellg zij<br />

zijn — welken den besten Visch uitleveren ~<br />

en Welken af- oftoeneemen.<br />

VIII. Bosfchen.<br />

$»pven heb ik reeds te kennen gegeeven dat<br />

wij


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. I§5<br />

wij eene nette befchrijving moesten hebben van<br />

de groote en kleine Bosfchen onzes Lands —<br />

welke Boomen dezelven uitmaaken, en welken<br />

best daar in groeien, met eene aanwijzirtge<br />

van de Gronden, waar in zij Haan.<br />

IX. Stranden, Duinen, Bergen, enz.<br />

1. Van de Stranden aan de Noord-Zee zon<br />

ik eene volmaakter befchrijving begeerd hebben<br />

: juist wordt ze mij thans door den 'oplettenden<br />

Dr. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ in zijne<br />

Natuurl. Historie gegeeven; —. en zullen<br />

nu de Stranden der Zuider-Zee naar de kanten<br />

yan Gelderland en Overijsfel geen opmerking<br />

verdienen ? Dit meen ik, bij Blokzijl en el?<br />

ders geleerd te hebben.<br />

£. Waar heeft men de hoogfle Duinen, en<br />

welke is haare hoogte ?<br />

3. Men overhandige ons eene fraaie befchrijving<br />

van den Pieters-berg bij Maastricht, —<br />

van den Berg, waar op Groningen ligt, den<br />

Bisfchops • rug geheeten , met de plaats waar<br />

hij begint, en hoe verre hij in Duitschland<br />

voortloopt — van den Amersfoortfchen Berg —<br />

(Mi der geenen, die men aan de zijden van Arnhem<br />

vindt, of daar men naar Rhenen afdaalt,<br />

bijzonder van den Taf Merg, waar van men de<br />

verrukkelijklte gezigten heeft — van de Ber-.<br />

gen of hooge Heuvelen , indien men "mij de<br />

M 5 eer.


,x86 WAT 'ER. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

eerfte bcnaaming betwisten mogte, die ik te<br />

Loon- op- Zand , Hilvarenbeek, Eakel, waar<br />

de Kerk op den hoogften Berg ftaat, Nieuwland,<br />

alle Dorpen van de Meijerij, en meer<br />

anderen gezien, beklommen, en van dezelven<br />

de fchoonfte Gezigten met 't uiterfte genoegen<br />

befchouwd hebbe. — Ook wilde ik de Mookfche<br />

Bergen niet vergeeten hebben, aan welker<br />

voet, ter zijde der Maaze, men een' verrukkelijken<br />

oord vindt, en welker toppen, op<br />

den afftand van zes of zeven uuren, zich als<br />

een blaauwe ftreep in de lucht vertoonen, gelijk<br />

ik dikwils heb gezien van de Wallen van<br />

's Bosch bij helder weder.<br />

X. Dijken.<br />

Men heeft in ons Land verfcheiden foorten<br />

Van Dijken, op eene verfehillende wijze en<br />

van verfehillende Aarde gemaakt, waar van<br />

men wel eene befchrijving mogt bcgecren, met<br />

de verfehillende wijze van aanleggen, verbeteren<br />

en herftellen; (ik doele niet in geval van<br />

Dijkbreuken, dewijl dat ons geleerd is) waar<br />

uit men veele nuttigheid zou haaleÉ. Men<br />

kan hier die der Overlaaten, waar van ik bl.<br />

ï8a gefprooken heb, bijvoegen.<br />

Xf


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 187<br />

XI. Turfgraverijen.<br />

Wij hebben onlangs naauwkeurige befchrijvingen<br />

van de Turfgraverijen in Friesland ontvangen:<br />

de bekwaame Dr. LE FRANCQ VAN<br />

BERKHEIJ heeft ons meer van die van Holland<br />

gezegd, en zal 'er ongetwijfeld in het vervolg<br />

nog meer van zeggen. Meermaal heb ik met<br />

oplettendheid de zagte moerasfige Peel in de<br />

Meijerij, en nog onlangs de Turfgraverijen<br />

van Drenthe bezien: ik zou van deeze en alle<br />

andere Turfgraverijen in de Gewesten onzes<br />

Lands eene goede befchrijving begeeren ; te<br />

meer, om dat ons de Peel geheel onbekend<br />

is, en men daar, gelijk ook in Groningen ,<br />

meer dan ééne foort van Turf heeft. Waar ,<br />

eindjijk 9 groeien de Turfgronden wederom<br />

aan ? Waar brandt men meer Koe-mist, gedroogd<br />

zijnde, voor Turf, dan we hier boven<br />

opgegeeven hebben ? —- nog twee andere<br />

foorten vinde ik onbefchreeven, naamelijk de<br />

Broek- en Hei - Turf, die men in 't hooge<br />

van Overijsfel, en overal in de. Meijerij brandt,<br />

XII. Gronden tot Steen - Pot- en Panbakkerijen r<br />

enz.<br />

Ons ontbreekt eene nette opgaaf van alle<br />

plaatzcn onzes Lands, waar men Steenen,<br />

Potten, Pannen, enz. bakt -— gelijk ook ee-


léS WAT 'ER. NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

ne befchrijving, hoe men ze inaakt, en bijzonder<br />

van 't. fraaie Delffche Werk, en 't<br />

geen .men onlangs begonnen heeft te Arnhem<br />

te maaken. Vooral zou ons noodig zijn de<br />

fterkte van al wat men bakt, te leeren. MUS­<br />

SCHENBROEK heeft ons dat van de Steenen<br />

gezegd, en aan ons overgelaaten Proeven omtrent<br />

't overige te doen, om die Bakkerijen,<br />

waar men niet dan broos goed verkoopt, te<br />

leeren , zo dit daar geleerd kan worden, 'E<br />

;?elve fterker te maaken.<br />

XIII. Delfftoffen.<br />

i. Ons ontbreekt hier een berigt van de<br />

fraaifte en meest verfehillende Beddingen van<br />

aarde in alle de Gewesten, waar van wij maar<br />

zeer weinig , of, zo men Amfterdam , enz.<br />

uitzondert,'niets weeten. En daar men ze<br />

van alle plaatzen niet kan krijgen, en ook<br />

niet noodig heeft, behoorde men , gelijk ik<br />

zo even gezegd heb, de fraaifte en meest verfehillende<br />

alleen te hebben. En wie weet,<br />

als we hier van geregelde berigten hebben,<br />

wat wij nog leeren zullen!<br />

a. In welke Provincie vindt men geene Stenen<br />

onder den grond?<br />

3. Waar vindt men grootere dan te Laage-<br />

Mierden in de Meijerij, 'mGroningen, Drenthe,<br />

Qyerijsfel, en bijzonder nabij Steenrijk?<br />

4. Waa?


ï


190 WAT 'ER NÓG ONTBREEKE AAN BB<br />

eenige zeer fraaie in Groningen, en ook in<br />

Drenthe gevonden heb — van den grootften<br />

Agaat, die mogelijk in ons Land gevonden<br />

is, hebbende af voet in zijn diameter, en<br />

bijna i| voet dikte , ontdekt en nog in handen<br />

van mijnen Vriend , den Heer H. TUT­<br />

TEL, Secretaris te Steenwijk, die de Agaaten<br />

van zijne Landftreek klooft, en tot vuurfteenen<br />

op zijne Snaphaanen gebruikt — van de<br />

Keifleenen, die foms 100 ponden zwaar zijn,<br />

en meer dan 14 voeten diep onder den grond<br />

zitten — van 't Krijt, dat men buiten Steenwijk<br />

vindt, en zo goed als het onze is, dat<br />

wij dagelijks gebruiken — van eene ongemeene<br />

foort van Oer, 't welk men daar fomtijds<br />

aantreft, waar uit men, mogelijk, Staf-ijzer<br />

zou kunnen maaken — van het Oer der Meijerij<br />

, dat men te Vugt, Vechel , enz. aantreft<br />

, 't geen men , zo als men het in den<br />

grond vindt liggen, en zo als 't in de lucht<br />

komende, verandert, nog niet heeft aangete^<br />

kend — van het Blaauwfel, dat men daar in<br />

eene kleine veelheid, Volgens het berigt van<br />

den oplettenden c. KEUCHENIUS, aantreft;<br />

doch eene uitmuntende kleur heeft — van<br />

de andere nog onbekende plaatzen in de Provinciën<br />

, daar men Oer vindt, en welk nadeel<br />

het aan de Boomen doet — van de aartige<br />

verfchillend gekleurde Steentjes, die men<br />

•aan 't Strand der Noord-Zee, in Groningen,<br />

Brtn*


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. JOI<br />

Drenthe, Gelderland, en de Meijerij vindt —<br />

van het geweldig groot verjleend Heupbeen<br />

van een Dier, waarfchijnlijk een Olijphant,<br />

hij den doorbraak van den Dijk van Hedel ,<br />

te Wel gevonden, in handen van den Eervv.<br />

Heer PALIER gevallen, en daarna met de<br />

Wervelbeenderen aan den • Hoogl. CAMPER<br />

gezonden — van de Boomen , die in de Meijerij<br />

onder den grond liggen; doch niet allen<br />

naar die flreeken , welken LULOFS en VEL-<br />

ZEN opgegeeven hebben : des moet men de<br />

anderen zorgvuldig nafpooren , en bijvoegen,<br />

dat de Boerinnen derzelver ftukkeij tot Kaarzen<br />

of Flambouwen gebruiken , en 'er bij gaan<br />

zitten fpinnen in den Winter: deeze aart des<br />

houts is, mijns weetens, ook nog onbefchreeven<br />

-- van de geweldig groote Boomen, hoog<br />

rood van kleur, zo mij gezegd is, in 't jaar<br />

bij Ameide onder den grond gevonden,<br />

waar van men nagelaaten heeft, mij (tukken<br />

te zenden op mijn verzoek, om het naauwkeurig<br />

te toetzen; doch 't geen ongetwijfeld<br />

wel in handen van andere Natuurkundigen zal<br />

gevallen zijn. — Ik fluite dit Artijkel, met<br />

de volgende Vraagen ten onderzoeke op te<br />

geeven. — Vindt men nog zo veel Barnfleen<br />

op 't Eiland Urk, gelijk voorheen ? Groeien<br />

de Steenen onder 't water in de Putten aldaar<br />

nog fteeds aan? Zijn Zee-Schulpen, in Noord-<br />

Hüland geworpen in de paden der Tuinen ,<br />

waas


fyfi' WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DÈ"<br />

waar de bedden tegen het afvallen der aarde*<br />

met planken omzet zijn , oorzaak, dat het<br />

onder ile deel van die planken verfteent? Gaat<br />

het vast, dat Nooten, Hout, enz. gezakt in<br />

het zand op het Landgoed van de Hoog-Welgeb.<br />

GRAAVINNE vi&sr WELDEREN , bij Heumen<br />

in Gelderland , aldaar verfteenen enz. Alle<br />

deeze, en meer andere dingen, die mijn beltek<br />

verbiedt op te geeven, zijn der naauwkeurigfte<br />

navorfching, gelijk de bovengemelden, der<br />

netfte befchrijvinge waardig.'<br />

XIV. Noord-Zee,<br />

t, Hoe veel verfchilt haare kleur en zoutheid<br />

van die der Zuider-Zee?<br />

2. Hoe veel voordeel doet zij ons met haare<br />

Schulpen op het Strand te werpen, en waar<br />

geeft ze de meeften op ?<br />

3. Welk is haare diepte langs de Zeeuwfche<br />

en Hollandfche Kusten?<br />

Meer hadden we hier Van te zeggen; doch<br />

de fchrandere Dr. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ<br />

is ons met de oplosfinge thans voorgekoomen.-<br />

XV. Zuider-Zee,<br />

t. Waar en wanneer is het water in deeze<br />

J£ee, met een gewoon tij, 't zoutfte? — Hier<br />

in, weet ik, is zeer veel verfchil, en de be«-


NAT'. HISTORIE VAN HET VADERLAND. Ip|<br />

fiaaling van dit ftuk door Proeven te maaken,<br />

zou ten voordeele en gemak van alle Waterfchcpen<br />

dienen, die alle dagen uit de Noüri'<br />

Hollandfche Zee - Steden zeewaards moeten om<br />

het zoutfte water voor de Zoutkeeten te haaien<br />

, laatende de Schippers hunne Vaartuigen<br />

maar vol water loopen, daar, naar hunne gisfing<br />

of overleevering, het zoutfte gevonden wordt.<br />

a. Hoe veel verfchilt niet alleen de kleur<br />

deezer Zee van die der Noord • Zee, gelijk ik<br />

20 even voorftelde, maar ook hoe groot is 't<br />

verfchil der kleur van dit water voor of na eenen<br />

Storm ?<br />

3. Wanneer is dié Zee best bekwaam , buiten<br />

tijden van Storm, om fnel te zeilen: want<br />

de ondervinding leert j dat hierin een aanmerklijk<br />

verfchil zij.<br />

4. Hoe veel Water ftaat 'er in deeze Zee<br />

met een gewoon getij, öp verfehillende plaatzen<br />

? Oude en ervaaren Zeelieden en Visfchers<br />

weeten dit, gelijk de Ondervinding mij<br />

dit geleerd heeft j nagenoeg; dan het behoorde<br />

aan het Algemeen uit vaste Proefneemingen<br />

bekend gemaakt te worden;<br />

5. Hoe veel hooger of laager ligt deeze Zqtë<br />

thans, dan de omliggende Landen?<br />

6. Hoe veel neemt haar water af of aan ?<br />

7. Waar doet ze de zwaarfte en felfte Waterdagen<br />

; waar is ze het meefte^ waar het<br />

rainfte te vreezen ?<br />

N 8, Töf>


f94 WAT *£R NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

8. Tot welk eene dikte vriest zij toe ? ik<br />

doel op plaatzen , daar de IJsfchotzen zicll<br />

niet op elkander zetten.<br />

9. Men geeve eene befchrijving met eene<br />

afbeelding van de hooge Ijsbergen , die zij op<br />

«ene keurlijke wijze, en, gelijk ik gezien heb ,<br />

dikwils in haar raidderr of ver van het drand ,<br />

maakt.<br />

10. Men bepaale, zo 't mogelijk zij , de<br />

kragten, die haare IJsfchotzen hebben, wan­<br />

neer dezelven, bij haar losgaan, maar zeer zagt-<br />

jes komen aandrijven.<br />

11. Waar is het voor de Schepen veiligst in<br />

een' Storm, of bij een' fchielijk opkoomenden<br />

Vorst, en geene Haven kunnende bereiken ,<br />

in deeze Zee het anker uittewerpen , en te<br />

gaan liggen?<br />

12. Over haare verfehillende gronden heb ik<br />

bl. 184. eene aanmerking gemaakt.<br />

13. Welk is de toedand der Colven bij 't<br />

veranderen van den Wind, en hoe hoog ver­<br />

heffen zij zich in eenen vollen Storm ?<br />

14. Hier boven hebben we opgegeeven ,<br />

wat 'er van 't lichten der Zee bij nagt gezegd<br />

is door onze Landgenooten; en welk verfchil<br />

'er tusfchen hen is, kan elk blijken, die de,<br />

aangeweezen plaatzen opflaat. 't Is der moei*<br />

te zeer wel waardig, dit duk nader te onder­<br />

zoeken , en het gefchil door Proefneemingen<br />

ajt te doen.<br />

I 15. Vindt


KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 195<br />

15. Vindt men 's nagts Lichtjes aan de Touwen<br />

en Masten der Schepen op de Zuider-Zse?<br />

16. Waarom zien in deeze Zee de vergulde<br />

Klooien op den top der Masten zo veel rooder<br />

en vuuriger ten tijde van Storm, dan in<br />

andere ftonden?<br />

17. Welk voor- of nadeel doet deeze Zee<br />

door haare overftroomingen aan 't Eiland Markenï<br />

XVL. Ebbe en Vloei.<br />

1. Hoe veel helpen de Stroomen , of de.<br />

Ebbe of Vloed in 't af- of aanleiden aan onze<br />

Kusten?<br />

2. Hoe ver dringt de Vloed bij een gewoon<br />

Getij op onze Rivieren?<br />

3. Wanneer heeft men, met eenen Oostenwind<br />

, de laagfte Noord- en Zuider-Zee gehad,<br />

en tot welke laagte daalde het water ten tijde<br />

der Ebbe?<br />

4. Wanneer heeft men de hoogfte Noords<br />

en Zuider-Zee gehad ten tijde des Vloeds,<br />

en hoe hoog is toen het water gereezen?<br />

5. Hoe fchielijk rijst de Vloed, en hoe traag<br />

loopt de Ebbe in de Zuider-Zee af ? Volgen zij<br />

geregeld de ftonden van klimmen en daalen,<br />

gelijk in de Noord Zee, zo als ik uit de Verhandeling<br />

van Dr. STAPERT hier boven bl.-<br />

88. heb gemeld?<br />

Na 6. Is


ip6 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

6. Is 't ten vollen zeker, dat de tijd van<br />

Vloed, in de geheele Maand van Maart, on­<br />

zeker is in de Zuider-Zee?<br />

XVIL Meeren* Moeras/en, enz.<br />

Men moet de geenen, die men in alle de<br />

Gewesten vindt, opgeeven, gelijk de naauwkeurige<br />

Heer LE FRANCQ VAN BERKHEIJ , ia<br />

zijne Natuurl. Historie van Holland, ten opzigte<br />

van die Provincie gedaan heeft.<br />

XVIII. Water in de groote en kleine Rivieren.<br />

i. Hoe veel verfchilt het Water in de groote<br />

en kleine Rivieren onzes Lands van elkander<br />

in aart, hoedanigheid, kleur, fmaak, enz.<br />

waar van de Heer LE FRANCQ VAN BERKHEIJ,<br />

ten opzigte van die van Holland , verfcheiden<br />

aanmerkingen reeds gemaakt heeft, die met<br />

genoegen zullen ontvangen worden.<br />

i. Welke veranderingen befpeurt men, nu<br />

en dan, in de groote Rivieren, als: in de Maas ,<br />

Waal, Lek, enz. en voorfpellen deezen het<br />

wasfen of het vallen der Rivieren?<br />

3. Welke is de reden , dat het uitloopend<br />

water door Edam in Zee, fomtijds donker,<br />

fomtijds ligt bruin, en op andere tijden, bijzonder<br />

in 't Voorjaar, geel van kleur is?<br />

4> Welke kragt heeft het Peel-Water, dat<br />

naar


fïAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 19?<br />

naar 's Bosch afzakkende , het Ijs, wanneer<br />

het derk is, en menfehen draagen kan , binnen<br />

korten tijd doorfchuurt, verderft, en verteert<br />

?<br />

5. Waar ziet men duidelijker het onderfcheid<br />

van Rivierwater, met grooter onwilligheid zich<br />

met ander zaamen mengende, dan te Creveceeur,<br />

eene derke Schans nabij 's Bosch, waar<br />

het water der Maêze, dat wit of geel is, en<br />

dat der Dieze, 't welk bruin is, in elkander<br />

vloeiende, niet dan met moeite, en alleen door<br />

het geweld van den wegvoerenden droom vereenigd<br />

wordt?<br />

6. Waneer en welke wateren der Rivieren,<br />

doen door hunne overdroomingen voordeel,<br />

en welke nadeel?<br />

7. Heeft men een voorbeeld, dat het water<br />

in de groote Rivieren zo laag is geweest als<br />

in 't Najaar van 1766, en tot welk eene laagte<br />

was het toen gedaald?<br />

8. Hoe veel hooger of laa^r is het Land in<br />

de verfehillende Provinciën, dan het gewoon^<br />

Peil van het water?<br />

XIX. Water in Beeken, Bronnen, Wellen, enz.<br />

1. Hier ontbreekt ons een berigt, of men<br />

nog, gelijk voorheen , Zilver vinde in de Beek ,<br />

of den Stroom, de Berkel, die drie uuren van<br />

Zutphen heenen vloeit,<br />

N 3 3» Waaf


Ï08 WAT 5<br />

ER NOG ONTBREEKE AAN DS<br />

- 2. Waar ontfpringen de Beeken van de<br />

Meijerij, van Gelderland, enz. en welke is<br />

haare eerde oorzaak of oorfprong? Eene reis<br />

door Gelderland voorleeden jaar doende, is<br />

het mij, hier op naauwkeurig lettende, voor­<br />

gekomen, dat, gelijk men behoort, dat zal<br />

kunnen ontdekken.<br />

3. Is 't niet der moeite waardig, de ver­<br />

fehillende diepte der Wellen te bepaalen ?<br />

Daar men te Steenwijk op 14 voeten veeltijds<br />

water vindt, moet men op andere plaatzen<br />

52 voeten diep graaven. Is niet de Put van<br />

Teriet op de Vtluwe 135 voeten diep? Is die<br />

bij Garderen en 't Uddelermeer, welke eene<br />

ongelooflijke diepte heeft, reeds gepeild?<br />

4. Is 't een verdigtzel of zekere waarheid,<br />

dat de Putten, met zoet water op 't Eiland<br />

XJrk voorzien, rijzen en daalen, naar maate<br />

de Rivier, de Tsfel, verre van daar beneden<br />

Cantpen uitdroomende, daalt, of zwelt? —<br />

Mijne navorfchingen des aangaande zijn nog<br />

niet ingekoomen.<br />

5. Klimt en daalt de beroemde Put van<br />

Hoog-Elten, niet naar gelange van den digt<br />

voorbijflroomenden Rhijn; maar in gevolge<br />

van den toedand der Maaze, die vier uuren<br />

van dezelve voorbij de Stad Graave heenen<br />

droomt ?<br />

6. Heeft men aangetekend , en kan men<br />

door Proeven tegenfpreeken, 't geen mij door<br />

Vee-


KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. I$0<br />

veele kundige Lieden te Nijmegen is bevestigd<br />

, naamelijk, dat de Pompen in het hoogfte<br />

der Stad eene onderaardfche gemeenfchap<br />

hebben , niet met de Rivier de Waal, die<br />

voorbij den voet der Stad loopt, maar met<br />

de Maat, die 'er drie uuren van daan is ?<br />

Men meent zelfs, het geen men nog nader<br />

moet beproeven, dat de Pompen, zelfs in het<br />

laagde gedeelte der Stad, waar de Waal digt<br />

bij heenen fpoelt, ook niet met dien wijden<br />

en diepen droom, maar, gelijk de anderen,<br />

met de Maas door verborgen Kanaalen zich<br />

vereenigen.<br />

7. Is 't zo, dat de Kolk in 't Land van<br />

de Polder Weste-geest, onder het Dorp Burg<br />

op Texel, haare vreemde hoedanigheid van<br />

door den regen niet te vermeerderen, noch<br />

door de hette te verminderen , nog behouden<br />

heeft?<br />

8. Zijn 'er in ons Land meer Stroomen ,<br />

die zich, gelijk die te Lommei in de Meijerij,<br />

een duk wegs onder den grond verbergen,<br />

en daarna wederom te voorfchijn koomen<br />

?<br />

X£. Over het Water in 't bijzonder.<br />

1. Ons ontbreekt eene befchrijving van de<br />

Watereu, die men in alle de Gewesten vindt,<br />

gelijk de kundige Dr. LE FRANCQ VAN EERK-<br />

N 4 HEIT


aoo WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

BEIJ ons, met zuik eene , die Holland be^<br />

treft, is voorgegaan, welke fraaie fchets, die.<br />

bl. 450 in zijne Natuurl. Historie gevonden<br />

wordt, behoorde gevolgd te worden.<br />

2. Daar uit zal men dan het verfchil der. *<br />

Wateren in de eene en andere Provincie na-,<br />

der kunnen opmaaken.<br />

3. Waar door verandert het Water in ftilflaande<br />

Poelen za dikwils van kleur?<br />

4. Waar aan moet men toefehrijven, dat<br />

fbminige Wateren dan deeze, dan geene kleur<br />

hebben, of eene dandvastig behouden?<br />

5. Welk Water bevriest in onze Landschappen<br />

niet fchielijk?<br />

6. Waarom zijn de Beeken op Clareribeek<br />

bij Arnhem in den drengen Winter van 't jaar<br />

3767 niet bevroozen geweest?<br />

7.. Waar. haperde het aan, dat 't Water ,<br />

't geen ik in Augustus 1767. uit eene floot aan.<br />

de zuidzijde van Edam gefehept , en op mijne<br />

kamer veel had laaten uitwaasfemen , in<br />

den felden Vorst van den laatften Winter,<br />

alleen met een dun IJsvliesje overtrokken<br />

werdt, toen ander daarbij gezet Water fchie*<br />

lijk tot 3 of 4 duimen dikte dolde? —-<br />

Waar heeft men meer dergelijk Water in<br />

ons Land?<br />

8. Men onderzoeke , of 'er te Wijk bij<br />

Duurjiede, in of na een Onweder, zoutagtig.<br />

Water valle., gelijk fomraigen mij aldaar verze.-


ÏSAT, HISTORIE VAN HET VADERLAND. 201<br />

zekerd hebben, en of het de Schaapen ongans<br />

doet worden, gelijk men daar fpreekt.<br />

9. Zijn niet de Wateren, die uit de Duïpen<br />

zijpelen, of die op de Lusthuizen Rozendaal<br />

en Klarenbeek door het zand der Bergen<br />

zakken en gezuiverd worden , de gezondfte<br />

van ons geheele Vaderland?<br />

10. Waar heeft men, behalven in Holland,<br />

daar Dr. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ de eerfte<br />

hand aan deszelfs Nat. Historie, en ook<br />

aan dit ftuk met zo veel roems geflagen<br />

heeft, mineraal of ijzeragtig Water?<br />

n. Hoe verre breidt zich het brakke Water<br />

in onze Provinciën uit?<br />

12. Hoe veel verfchilt bruin-geel brak<br />

Water, tot Ijsklompen bevroozen, en daarna<br />

aan de lucht blootgefteld, zo lang tot het<br />

door den Vorst geheel wit en helder is geworden,<br />

van ander Water?<br />

13. Waar zijn, behalven te Haarlem, de<br />

beste Linnen Blekerijen ? Waarom kunnen die,<br />

welken men aan den Maaskant vindt, of de<br />

geroemde Blekerijen te Boxtel in de Meijerij,<br />

daar bij niet haaien?<br />

14. Welk Water doet het Linnen minst of<br />

meest geel worden ?<br />

15. Waar heeft men befchreeven, dat men<br />

in 't Water te Mede in Friesland dezelfde<br />

uitwerkzels verneemt, als bij de Rots van<br />

Rockangien ?<br />

N<br />

5 IV,


£02 WAT *ER. N° C<br />

ONTBREEKE AAN DE<br />

JV. OVER DE LUCHT VAN NEDERLAND»<br />

EN DE VERSCHIJNSELEN, DIE'ER<br />

JN VOORKOMEN<br />

i. Over de Lucht.<br />

Ti Ons mangelt het, in 't algemeen, aan<br />

eene naauwkeurïger kennis van de Lucht onzes<br />

Lands. Niemand is daarin verder gevorderd<br />

geweest , dan de beroemde MUS­<br />

SCHENBROEK; maar heeft hij die der andere<br />

Provinciën zo naauwkeurig kunnen kennen<br />

als die van Holland en Utrecht?<br />

2. Waar is 't doorgaans het koudde of het<br />

warmde in onze Gewesten?<br />

3. Hoe veel verfchilt hierin de Zee-lucht<br />

aan de Stranden, van die, welke men op de<br />

Veluwe, in 't Land van Kuik, in de Meijerij,<br />

of elders inademt ?<br />

4. Vindt men ze in de eene Provin&ie<br />

zwaarer of ligter, dan in de andere?<br />

5. Welk onderfcheid is 'er in de droogte<br />

of vogtigheid op verfehillende plaatzen?<br />

6. Moet men den Schrijver van den Tegenmordigen<br />

Staat der Vereen. Nederlanden , die<br />

voor de gezondheid van dezelve allerwege<br />

vry derk pleit, in alles toedemmen ?<br />

7. Op welke Landhuizen is zij door het weg­<br />

hakken der Boomen verbeterd?<br />

8. Zal


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 203<br />

8. Zal het fterk aanleggen en pooten van<br />

jong Hout eenig nadeel aan de gezondheid<br />

van Nederlands Luqht doen , wanneer het<br />

groot zal geworden zyn?<br />

9. Welk voor- of nadeel doet eene ongemee-<br />

ne Koude of Hette in ons Vaderland?<br />

10. Waar heeft men meestal de grootde<br />

en fchielijkde veranderingen in de Lucht ?<br />

11. Waar de minde of langzaamde ?<br />

12. Wanneer is 't in de aarde en 't water<br />

veel warmer , dan in de lucht; waar door<br />

wordt dit veroorzaakt , en hoe groot is dit<br />

verfchil ?<br />

13. Hoe veel koeler is 't fomtijds in de»<br />

grond, of in 't water, dan in de lucht ?<br />

14. Hoe fchielijk kan dit beginnen en em><br />

digen ? Men geeve op deeze drie dukken<br />

agt, welken, om 't voordeel, dat men 'er uit<br />

zou kunnen trekken , mij zullen aanfpooren<br />

tot 't ijveriger voortzetten mijner Proeven.<br />

15- Voorfpelt een drooge Herfst , gelijk<br />

de Heer KNOOP zegt in Friesland opgemerkt<br />

te zijn, een vrugtbaar jaar in alle Gewasfen;<br />

en een heete drooge Zomer veel Koude ?<br />

16. Welke zigtbaare Proeven heeft men ,<br />

behalven de aanwijzing des Thermometers ,<br />

dat de Koude met eenige min of meer regte<br />

dreeken het Land doortrekt, buiten welke<br />

ftreeken de lucht warmer is?<br />

17. Kan men bepaalen , hoe veel grooter<br />

de


W A T<br />

*o4<br />

* E R N 0 G 0 N T B R E E K E A A N D B<br />

fle Koude ten platten Lande meestal is, dan<br />

in bemuurde en hoogbetimmerde Steden ?<br />

j8. Welke Boomen kunnen de minfte of<br />

meeste Koude doorftaan en welken graad de<br />

Noote-Boomen? Is 'er aangetekend , dat zij<br />

bij eenen feilen Vorst, gelijk op den 6 Jan,<br />

1768 , zulk een hard geluid maaken , als of<br />

'er Pistool-fchooten gedaan werden, zo als de<br />

oplettende en kundige Heer H. TUTTEL te<br />

Steenwijk dikwils gehoord heeft ? Hoe<br />

veele duizenden van die foort zijn 'er in GeU<br />

derland in deeze twee laatfte Winters geftorv<br />

e n ? Heeft men ooit de weergaê van zulk<br />

eene vernieling gezien?<br />

19. Hoe veel Water waasfemt 'er in elka<br />

Provincie uit, of waar is zij 't fterkfte?<br />

II. Damphejpng, Opdoemen van Zee en Landen,<br />

1. Waar verneemt men de grootfte, waar<br />

de minfte Dampheffing in ons Vaderland?<br />

2. Waar ziet men het Opdoemen der Zee meer<br />

dan te Edam, waar het door mij waargenor<br />

men is; want ik weet zeker, dat men dat aan<br />

de Stranden der Noord-Zee, aan de Kusten van<br />

Friesland en Overjsfel, en op de Meeren van<br />

Noord-Holland ook verneemt.<br />

3. Het Opdoemen of opgeeven der Landen<br />

heeft Dr. LE FRANCQ VAN BERKHEIJ opgemerkt.<br />

Dan in welke plaatzen onzes Lands<br />

wordt dit nog meer befpeurd?<br />

III. Ove?


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. SO


So6 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

Veengronden in Overijsfel, in welken de Boeren<br />

daarna Boekweit zaaien , ('t geen al mede<br />

onaangeroerd is,) doordringe met eenen Oosten-Wind<br />

, of waar die vernoomen wordt»,<br />

en hoe men denzelven met den Mist niet verwarren<br />

, maar van denzelven onderfcheiden<br />

zal.<br />

V. Over de Wolkbreuken.<br />

Hier omtrent misfen wij de noodige Aantekeningen<br />

en Berigten uit alle de Landfchappen<br />

van ons Vaderland : des weet men zeer<br />

weinig van die geenen , welke voorvallen.<br />

Of men iets in ons Land verHOomen heeft van<br />

de geene, die den 7 Augustus 1767 te Geef<br />

voorgevallen is , en welke ik uit 't berigt,<br />

dat de Hoogwelgeb. BARONNESSE VAN SPAEN ,<br />

GRAAVINNE VAN NASSAU , daar van aan mij<br />

heeft gelieven te zenden , eene Wolkbreuk<br />

zou noemen, weet ik niet.<br />

,VI. Over den Regen.<br />

1. Uit Waarneemingen moet men bewijzen'}<br />

dat het Bijgeloof en eene Volksdwaaling zij',<br />

te zeggen , dat de Regen , vallende op den<br />

20 Julij, zes weeken lang zal aanhouden ,<br />

gelijk de Boeren in de Meijerij, meestal, gelooven.<br />

3. Wij


NAT. HISTORIE VAjM HET VADERLAND. £0/<br />

2. Wij weeten nog niet, hoe veele dagen<br />

het regent in de andere Provinciën ; en<br />

hoe veele heldere of donkere dagen men daat<br />

heeft.<br />

3. Dus ontbreekt 't ons ook aan kennis,<br />

waar de meeste , en waar de minfte regen<br />

valt.<br />

4. Gelijk ook, of niet, daar men de hoogfte<br />

Boomen en Gebouwen heeft, meer regen<br />

dan elders valt.<br />

VII. Over den Daauw.<br />

Dewijl de fraaie Proeven van MUSSCHEN­<br />

BROEK in alle de Gewesten niet gedaan zijn,<br />

zo veel ik weet , kunnen wij niet bepaalen ,<br />

hoedanig de Daauw zij in dezelven , dat is ,<br />

welk zijn aart zij, op welke lichaamen hij al<br />

of niet valt, in welke veelheid, enz.<br />

VIII. Over de Hoozen en Houwen,<br />

Even onkundig zijn wij , bij gebrek van<br />

Aantekeningen, hoe het hier mede in de verfehillende<br />

Landfchappen gefteld zij. Men<br />

heeft ook niet gezegd , dat zij dikwils op de<br />

Zuider-Zee vernoomen worden. Eén mijner<br />

Vrienden heeft daar eens vijf te gelijk<br />

gezien.<br />

IX. Uver


£08 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DÈ<br />

IX. Over den Hagel.<br />

1. Door gebrek van Aantekeningen weeten<br />

wij niet, hoe dikwils het, in één jaar tijds ,<br />

buiten de Provinciën van Holland en Utrecht<br />

hagelt.<br />

2. Waar zelden of nooit zwaare hagel valt.<br />

3. Mert tekêne aaft', dat den 5 Julij I7 6<br />

°<br />

éëne der zwaarfte Hagelbuijen in de Meijerij<br />

viel, zo dat men fteenen vondt, r} pond<br />

zwaar, en op fommige plaatzen zag men op<br />

den Maandag nóg fteenen liggen, die op deiï<br />

voorgaanden Saturdag gevallen waren.<br />

4. Dit jaar heeft men ook te Amfterdam op<br />

fommige plaatzen zwaaren hagel gehad , die*<br />

men er niet gewoon is.<br />

X. Ovet den Sneeuw.<br />

1. Wij weeten niet, of dezelfde Sneeuw-<br />

figuuren overal in ons Land vallen, en welke ,<br />

nog onbekenden.<br />

2. Zijn we niet tot de verpligting gebragt,<br />

door den arbeid Van de Heeren ENGELMAN én<br />

LE FRANCQ VAN BERKHEIJ , om de fraaiheid<br />

der Sneeuw-figuuren nader te onderzoeken,<br />

en te beflisfen , of 'er niet waarlijk<br />

zulk eene regelmaatigheid en netheid in gevonden<br />

wordt, als de eerfte Heer afgetekend<br />

heeft?. '<br />

3. En


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 20$<br />

3. En heeft men waargenoomen , waar de<br />

meeste Sneeuw valt?<br />

4. Of het thans minder fneeuwt , dan in<br />

voorige jaaren ?<br />

5. Of de Sneeuw overal van dezelfde dikte<br />

zij , dat is , of ze overal evenveel watec<br />

geeve.<br />

6. Tot welke grootfte hoogte zij in ons<br />

Land valt op eene plaats, daar de wind haar<br />

niet doet verduiven.<br />

7. Of 'er meer Sneeuw valt na eenen Zomer,<br />

waar in het veel gedonderd heeft.<br />

8. Waar de Sneeuw het meeste voordeel<br />

aan onze Landen doet.<br />

9. Waar het Sneeuw-water fchaade doet,<br />

en of het de Visfchen doet fterven ?<br />

XL Over den Rijp.<br />

Ik durf zeggen, dat aan dit ftuk niets van<br />

belang gedaan is, waarom men onderzoeken<br />

moet,<br />

1. Op welk eene wijze dezelve in ons Land<br />

valt.<br />

2. Welke de verfehillende gedaanten zijn»<br />

waar onder hij zich vertoont.<br />

3. Met welke Winden verneemt men meest<br />

den Rijp, of wanneer, met eene betrokkene<br />

of heldere lucht, enz?<br />

Meer andere vraagftukken zou ik omtrent<br />

O dit


2IO WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN O E<br />

dit ftuk kunnen opgeeven , dan dewijl de<br />

Eerw. Heer PALIER met mij twee Verhandelingen<br />

over den Rijp , in Gelderland en<br />

Noord-Holland waargenoomen , aan de MAAT­<br />

SCHAPPIJ zal aanbieden, zal ik , wijl 'er zeer<br />

veel van te zeggen valt, niets meer 'er bijdoen.<br />

XII. Over den Tsfel.<br />

Daar IJsfel niets anders is, dan eene overvloediger<br />

neergevallen Rijp , zal ze waarfchijnlijk<br />

in de gemelde Verhandelingen ook<br />

befchreeven worden : alleen ontbreekt ons<br />

1. Een berigt , of ze in alle Provinciën<br />

éven overvloedig valle.<br />

2. En dat men ze onderfcheiden moet<br />

van neerdaalenden of in de lucht zweevenden<br />

Mist, ten tijde van Vorst, welke naar<br />

de Windftreeken zich aan die zijden der<br />

Boomen zet , waar tegen de Wind waait ,<br />

bevriezende dus de vogtige Mistdeelen, foms<br />

tot eene ongemeene dikte. De weergaê van<br />

die op den 31 Januarij dcezes jaars 1768<br />

viel, is nooit van mij gezien.<br />

XIII. Over de Ts-Figmren.<br />

Komen dezelfde Figuuren , die in het begin<br />

van den Winter op de Glasvenfteren gezien


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 2.11<br />

zien worden , na de ontdooing , bij eenen<br />

tweeden Vorst wederom?<br />

XIV. Over het Grond-Ys.<br />

Is 't Grond - Ijs , naamelijk , dat op den<br />

grond der Wateren geformeerd wordt, waarlijk<br />

eene Volksdwaaling ?<br />

XV. Regenboogen bij de Zon.<br />

1. Men weet niet, of 'er in alle onze<br />

Landfchappen evenveel, of waar de meesten<br />

gezien worden.<br />

2. En hoe zeer het onderfcheid in hunne<br />

helderheid en fchoonheid bekend moge zijn ,<br />

weinigen ziet men , die regt uitmunten : althans<br />

ik heb 'er in mijn leeven niet meer dan<br />

twee of drie gezien , die alle anderen verre<br />

overtroffen.<br />

3. Heeft men gezegd, dat men ze bij verfehillende<br />

Luchtsgefteldheden ziet , naamelijk,<br />

ik heb eenen der allerfchoonften gezien,<br />

toen het in mijnen Tuin , den 6 Januarij 1766,<br />

hagelde, en tusfchen beiden eenige Sneeuw-<br />

Figuuren vielen , vallende eenige weinige<br />

zwaare Regendroppelen , ten zelfden tijde ,<br />

agt huizen van 't mijne, en verder heen eene<br />

zwaare Regenbui.<br />

O 2 XVI. Wit-


212 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

XVI. Witte Hemelboogen van verfcheiden foorten.<br />

Ik zal niets van deezen zeggen, om dat ik<br />

eene Verhandeling over drie foorten van witte<br />

Hemelboogen aan de HOLLANDSCHE MAAT­<br />

SCHAPPIJ overgegeeven heb , welke het licht<br />

zal zien.<br />

XVII. Regenboogen aan de Maan.<br />

Wij weeten niet , hoe dikwils deezen<br />

voorkoomen in onze Gewesten. Men kan<br />

aantekenen, dat zij meer voorvallen dan men<br />

denkt ; men is toch in den nagt weinig bezig<br />

met Waarneemingen. Ik weet, dat men,<br />

in den tijd van vijf jaaren , in onze Stad<br />

twee gezien heeft, en mogelijk zijn 'er meer<br />

geweest.<br />

XVIII. Bij-Zonnen en Bij-Maanen.<br />

Men heeft niet aangetekend , dat ze buiten<br />

Hofland en Utrecht gezien worden , gelijk<br />

ik ze daar buiten gezien heb , waarom<br />

hier op meer behoort gelet te worden.<br />

XIX. Rood zien der Zonne.<br />

Dit ziet men veeltijds in den Zomer, maar<br />

O' • .een


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 213<br />

een bloedig rood ondergaan der Zonne, heb<br />

ik nooit zo veele avonden lang, en zo Merk<br />

gezien, als in 't jaar 1747, 't welk ik nergens<br />

aangetekend vinde.<br />

XX. Kringen om de Zon en Maan.<br />

1. Deezen zijn meenigvuldiger , dan men<br />

denkt.<br />

2. Men heeft niet in gefchrift gefield, waar,<br />

en in welke Maanden men de meesten in de<br />

Gewesten, buiten Holland, ziet,<br />

XXI. Lucht •Verfchijnzeh.<br />

Men heeft fommige zeldzaamen in ons Land<br />

gezien; maar 't is jammer, dat kundige Lieden<br />

dezelven niet te boek geflagen hebben ,<br />

zonder bijgeloovige vertelzels, of ingebeelde<br />

vergrootingen.<br />

XXII. Lichtende Wolken.<br />

Al te weinig zijn deeze waargenoomen.<br />

XXIII. Vallende Starren, Dwaallichten enz.<br />

Het voorige merk ik hier ook aan, en voeg<br />

'er nog bij, dat 't mij is voorgekoomen, dat<br />

men in het eene Gewest veel meer vallende<br />

O 3 Star-


SI4 WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN DE<br />

Starren ziet, dan in het andere. De zwaarfte,<br />

die een geweldig licht maakte, viel, zo<br />

veel ik weet, toen ik-op reis was van Edam<br />

naar Amfterdam, 's nagts den 7 Oftob. 1768,<br />

XXIV. Noorderlicht.<br />

Hier van ontbreeken ons de berigten uit de<br />

andere Gewesten; des men niet kan zeggen,<br />

wanneer , hoe dikwils, en hoe fterk hetzelve<br />

overal gezien worde.<br />

XXV. WeSrlicht.<br />

Even zo veel ontbreekt ook aan de kennis<br />

van dit Verfchijnzel. Men moet allerwege<br />

het voetfpoor van MUSSCHENBROEK volgen,<br />

en berigten geeven,<br />

1, Hoe dikwils men het in elke Provincie<br />

ziet. 1<br />

2. Waar het al of geene fchaade doet.<br />

XXVI. Donder en Blixem,<br />

Niet veel meer lichts hebben we tot nu toe<br />

3n dit ftuk. De ondervinding heeft mij geleerd<br />

dat een zeer groot, en ik durf zeggen<br />

ongelooflijk, verfchil in 't getal der Onweeren<br />

3h ons Land op verfehillende plaatzen gevonden<br />

wordt, waarom men verpligt is optegeeven,<br />

1. Hoe


NAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 2l£<br />

1. Hoe dikwils het dondert in elke Provincie<br />

, welke rekening men niet ten eerften,<br />

maar na verloop van eenige jaaren zal kunnen<br />

opmaaken.<br />

2. Men lette daar op niet alleen , maar<br />

ook op 't getal der Onweeren , die in eene<br />

Provincie op de eene plaats meer dan op de<br />

andere vallen : zelfs op plaatzen , die niet<br />

meer dan twee uuren van eikanderen liggen ,<br />

zal een duidelijk verfchil bevonden worden ,<br />

gelijk ik zulken meen te kennen.<br />

3. Men fpoore de redenen daar van na,<br />

en men bewijze door eene veelheid van Waarneemingen<br />

, dat de^ meeste Onweeren van het<br />

Land naar de Zee trekken.<br />

4. Men leere ons nader, of het eerfte Onweder<br />

in 't Voorjaar den weg voor de volgenden<br />

baane; dat is, als het eerfte uit 't Westen<br />

, bij voorbeeld, opkoomt, en door 't Zuiden<br />

aftrekt, of dan alle volgenden van dien Zomer<br />

ook dien weg neemen, en nooit, ten minften<br />

zeer zeldzaam , door het Noorden heen drijven.<br />

5. Men geeve nÉauwkeurig agt, of niet de<br />

Onweeren, in Gelderland boven het vaste Land<br />

hangende, meest naar de groote Rivieren van<br />

die Provincie aftrekken.<br />

6. Waar is de Donder in ons Land geduuriglijk<br />

fchaadelijk , en waar hoort men bijna<br />

nooit van ongelukken ? — hier in zal men<br />

mede een zeer groot verfchil vinden.<br />

O 4 7. Hoe


Ei6 WAT 'ER. NOC ONTBREEKE AAN DE<br />

7. Hoe veele Toorens van ons Vaderland<br />

zijn, in 150, 100, of 50 jaaren tijds, door<br />

" den Blixem getroffen, welken toch, en welken<br />

meer dan eens ?<br />

8. Welken heeft men federt dien tijd, dat<br />

ze door het Onweder getroffen zijn, laager<br />

begonnen te timmeren , hoe groot is 't verfchil<br />

, en blijven zij nu geheel daar van bevrijd?<br />

9. Meer dan eens heb ik Eikenboomen door<br />

den Donder getroffen gezien , en ik denk<br />

niet, dan met ontzetting, aan de wijze, op<br />

welke ik eenen derfchoonde en grootde Boomen<br />

, van boven tot beneden, tot fpaandcren<br />

en vezelen gedagen , aanfchouwd heb in 't<br />

Dorp Dungen in de Meijerij; maar gaat 't<br />

daardoor vast, 't geen de Heer KNOOP zegt,<br />

dat de Donder meest flaat in Eiken Boomen,<br />

of in Huizen, waar in men veel van dat hout<br />

Vertimmerd heeft?<br />

10. Wanneer het in een Winter veel gefneeuwd<br />

heeft , volgt dan daaruit geregeld,<br />

dat men, den volgenden Zomer, een grooter<br />

getal van Onweeren heeft?<br />

11. Zijn 'er middelen in ons Land met<br />

vrugt beproefd, welken het geweld des Donders<br />

afleiden?<br />

ia. Ons ontbreekt nog eene naauwketirige<br />

Gefchiedenis van de verfehillende uitwerkzels<br />

des Donders in Toorens, Huizen, Boomen,<br />

Ge-


KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 217<br />

Gewasfen, Dieren, Menfehen, enz. die 'er<br />

door getroffen zijn.<br />

Ik durf zeggen, dat liet jammer zij zulk<br />

eene Gefchiedenis te misfen , fchoon derzelver<br />

leezing wel altoos ontzachlijke en verwonderlijke;<br />

maar ook dikwils de finertelykfte<br />

gevallen onder ons oog zou brengen , waar<br />

aan wij niet dan met beevinge zouden gedenken.<br />

Men kon thans, hadt men maar Aantekeningen<br />

van 50 jaaren gehouden , eene<br />

groote fchoone verzaameling van de allerverbaazendfte<br />

gevallen hebben, die ons, behalven<br />

't ontzag voor onzen geduchten Maaker,<br />

wie weet, welke dingen in dit nog zo<br />

duister ftuk zouden leeren. Ik voor mij<br />

wenschte zulk eene Verzaameling te hebben<br />

bij de verbaazende gevallen , die mij bekend<br />

zijn.<br />

XXVII. Over de EleSlriciteit.<br />

Dat de Eleclri/che ftof in de eene Provincie<br />

meer dan in de andere befpeurd zal worden,<br />

gelooft men ; dan zo men op vast bepaalde<br />

tijden , in alle de Gewesten, dezelfde Proeven<br />

nam , zou men het verfchil ontdekken.<br />

Men behoorde ook meer Proeven te doen,<br />

ter naauwkeuriger ontdekking van den aart<br />

deezer ftoffe, waar in ik niet uitwijden kan.<br />

O 5 XXVIII.


ftlS WAT 'ER NOG ONTBREEKE AAN BE<br />

XXVIII. Magnetifche Kragt.<br />

i. De nieuwe Proeven van den Groningfchen<br />

Hoogleeraar BRUGMANS behoorden meer<br />

overwogen en voortgezet te worden.<br />

a. De dagelijkfche Aantekeningen der veranderingen<br />

en aanwijzingen van de Compasnaald<br />

behoorden zorgvuldig gehouden te worden.<br />

3. En waarom beproeft men niet meer, of,<br />

en waar 't Yzer, op Toorens en Kerken in<br />

ons Land, de Magnetifche kragt in de open<br />

lucht gekreegen hebbe ? Ik beklaag mij de moeiten<br />

niet, in deeze genoomen , fchoon zij vrugteloos<br />

geweest zijn tot nu toe.<br />

XXIX. Over de Winden,<br />

1. Men moet beginnen in alle provinciën<br />

aantetekenen, gelijk in Holland en Utrecht gedaan<br />

is, (welk men egter niet moetlaatenfteeken)<br />

welke Winden 'er jaarlijks waaien , om<br />

dus eindelijk eens te kunnen koomen tot<br />

eene volmaakter kennis van dit ftuk in ons<br />

Land.<br />

2. Men lette in Vlaanderen, Zeeland, Holland,<br />

West-Friesland, en Groningen, met alle<br />

mogelijke aandagt, ter bepaalinge van het nog<br />

duister ftuk, naamelijk, of wij Zee-en Land-<br />

Winden hebben.<br />

3. Zou


KAT. HISTORIE VAN HET VADERLAND. 219<br />

3. Zoute Utrecht de Zuide-Wïnd zeldzaamer<br />

waaien, dan op 't Huis Zwanenburg?<br />

4. Wij behooorden naaukeuriger te weeten,<br />

hoe ver de Winden in de Provinciën doordringen,<br />

en waar zij eindigen; gelijk ook, hoe<br />

veele verfehillende Winden fomtijds ten zelfden<br />

tijde op verfehillende plaatzen van ons<br />

Vaderland waaien.<br />

5. Hoe veel verfchilt de wijze van waaien<br />

van den Oosten-Wind des Zomers op de Zuider<br />

• Zee van die des Westen • Winds ? welk<br />

verfchil ik wel eens tot 'mijn leetweezen en<br />

vertraging mijner reize ondervonden heb;<br />

met één'woord, welke zijn de naauwkeurigfte<br />

Waarneemingen omtrent het waaien der<br />

Winden op de Zee?<br />

6. Hoe vogtigzijn fomtijds de Weste- Winden<br />

op deeze of geene plaatzen in ons Land.',<br />

hoe droog de anderen?<br />

7. Welk nadeel of voordeel doen de Winden<br />

in het algemeen aan ons Vaderland , of<br />

welken zijn in 't bijzonder voor- of nadeelig<br />

aan bijzondere Provinciën, en als de eene Provincie<br />

vrugt trekt uit eenen Wind, welk nadeel<br />

lijdt dan dikwils de andere?<br />

8. Over de Stormen van September zeg ik<br />

niets, om dat ik derzelver onderzoek op nieuws<br />

begonnen heb.<br />

AAN-


oio WAT'ERNOG ONTB. AAN DE NAT. HISTORIE.<br />

A A N H A N G S E L .<br />

Zal ik thans ook onderneemen te bepaalen,<br />

wat 'er aan de Natuurlijke Historie van OOST­<br />

EN wEST-iNDiëN ontbreeke? Ik! die'er nooit<br />

voet gezet', noch de Werken der Natuur met<br />

de Befchrijvingen , die men 'er ons van gegeeven<br />

heeft , heb kunnen vergelijken. Indien<br />

't mij egter vrij ftaat, over de Schrijvers,<br />

die wij 'ervan hebben, te oordeelen, zo zou<br />

ik het een en ander, wat ons ontbreeke, kunnen<br />

opnoemen. Dan , naardien ik niet ten<br />

vollen overreed ben , dat de HOLLANDSCHE<br />

MAATSCHAPPIJ dit onder Haare Vraage mede<br />

betrokken heeft, wil ik liefst, het geen ik<br />

anderszins daar over zou kunnen zeggen, agterhouden.<br />

HL


HOE DE NAT. HIST. TE SCHRIJVEN. 221<br />

I I I.<br />

Dus verre is 't mij gelukt, hoe? zullen anderen<br />

oordeelen, op de twee eerfte Vraagen<br />

der HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJE een Antwoord<br />

te fchrijven: niets is 'er overig, dan<br />

dat ik tot deeze laatfte overflappe:<br />

EN WELKE IS DE BESTE WIJZE , WAAROP<br />

GEMELDE GESCHIEDENIS ZOU DIENEN *<br />

GESCHREEVEN TE WORDEN ?<br />

Uit mijne opgaave van het geen 'er aan de<br />

Natuurlijke Historie onzes Vaderlands nog ontbreekt,<br />

blijkt niet duister, dat, hoe klein onze<br />

Gewesten mogen zijn , 'ei' nog oneindig<br />

veel aan dit edel ftuk te doen zij.<br />

Een arbeid , mag ik het zeggen? in mijn<br />

oog zo gewigtig en moeilijk, dat men het<br />

op de fchouders van éénen Man, al hadt hij<br />

niets anders te doen, niet kan noch mag leggen.<br />

Veelen zullen 'er dan te gelijk aan moeten<br />

arbeiden, en zij zullen 'er werks genoeg<br />

aan vinden. Dan zal dit Werk geregeld be T<br />

gonnen, fpoedig en gelukkig voortgezet, en<br />

met gewenschten uitflag voleindigd worden,<br />

indien ik dit laatfte woord gebruiken mag ,<br />

en 'er voleindigen aan is; — of zal ik daarom<br />

liever zeggen: indien gemelde Gefchiedenis


222 HOE DE NATUURLIJKE. HISTORIE |<br />

nis tot eer , blijdfchap en nuttigheid onzes<br />

Vaderlands , eenigen trap van volmaaktheid<br />

verkrijgen zal; een groot Genootfchap van<br />

edelmoedige Mannen moet 'er, mijns agtens,<br />

de hand aan Haan; en welk zal ik daar toe<br />

het bekwaamfte keuren, als de HOLLANDSCHE<br />

MAATSCHAPPIJ zelve, waar aan ik thans de<br />

eer heb te fchrijven, waar toe zij (zij houde<br />

mijne vrijmoedige taal ten beste) zo door de<br />

uitgaave van veele voortreffelijke Stukken ,<br />

die de Natuurlijke Historie onzes Lands betref­<br />

fen, als door haar edel oogmerk, om het Va­<br />

derland en de voortzetting der Weetenfchappen<br />

ten diende te daan, ik zwijge nu van de Uit-<br />

fchrijvinge deezer Vraage , zich fchijnt ver-<br />

pligt te hebben.<br />

Daar Zij dan, uit dit gezegde, genoeg be­<br />

grijpt , in welk oogpunt ik dit ftuk befchouw,<br />

gaa ik, met allen eerbied, vrijmoedig onder-<br />

neemen , mijne gedagten omtrent de wijze,<br />

waar op zij, ter bereiking van dit groote ftuk,<br />

gelukkigst zou kunnen geraaken , vóór Haar<br />

open te leggen. — Zij zijn deeze volgende:<br />

1. De MAATSCHAPPIJ moest, in haare eer­<br />

fte Groote Vergaderinge, voorflaan en bedui­<br />

ten , eene Bibliotheek van alle Boeken, die de<br />

Natuurlijke Historie onzes Lands best toe­<br />

lichten , op te rigten.<br />

2. Zij moest eene Verzaameling maaken van<br />

alle Natuurlijke Zeldzaamheden, die in ons<br />

Va-


VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. 223<br />

Vaderland voorkomen : ten welken einde Zij<br />

alle haare Leden moest nodigen, om het geen<br />

ze daar van bezitten mogten, ter gemeene nuttigheid<br />

te vereeren, of foortgelijken aan Haar<br />

te verzorgen , ten zij ze liefst verkoos aan<br />

alle onze Landgenooten openlijk te verzoeken ,<br />

al het fraaie, dat in de verfehillende Gewesten<br />

voorkomt, aan Haar te zenden, waar toe geen,<br />

regtgeaart Vaderlander ongenegen zal zijn.<br />

3. Gaat dit laatfte voorftel door, de MAAT­<br />

SCHAPPIJ behoorde dan, jaarlijks, agter haaren<br />

uitgegeevene Verhandelingen een Berigt<br />

mede te deelen van het geen zij ontvangen<br />

hadt, waar door men niet alleen het tweemaal<br />

zenden zou voorkoomen, maar waar uit<br />

men tevens de bezittingen der MAATSCHAPPIJE<br />

zou leeren kennen, 't geen ook zijne nuttigheid<br />

zou hebben.<br />

4. In de eerstkoomende Groote Vergaderinge<br />

behoorde de MAATSCHAPPIJ omvraag te<br />

deenaan alle de Leden, (vooraf hun berigt hier<br />

van gegeeven zijnde) wie tijd, lust, en gelegenheid<br />

zou hebben, om een of meer onbekende<br />

ftukken der Natuurlijke Historie onzes<br />

Vaderlands na te fpooren; waarna de Naamen<br />

der Leden, die dit op zig neemen, en de arbeid<br />

, dien zij verkoozen hadden , behoorde<br />

opgetekend te worden , zo wel, om daarna te<br />

weeten, wie en waar aan hij werkte, als om<br />

alles beter te kunnen regelen.<br />

5- AI-


D B<br />

224 HOE<br />

NATUURLIJKE HISTORIE<br />

5. Alle deeze zich aangegeeven hebbende<br />

Leden moeten niet in ééne Provincie woonen,<br />

maar ten allerminfte drie of vier in elk Gewest<br />

bij voorbeeld, in de Meijerij. in Drenthe , de<br />

Baronnie van Breda, Vlaanderen, en Lande van<br />

Overmaaze ; welken , vervolgens , op zich<br />

moesten neemen zulk een Gewest, waar zij<br />

de Natuurlijke Historie zouden nafpooren ,<br />

onderling te verdeden, opdat elk wist, welke<br />

Dorpen en Streeken voor zijne rekening lagen,<br />

ten zij ze liefst , al wat de Gronden betreft<br />

, te zaamen wilden onderzoeken.<br />

6. Zo dra zich dan eenige Leden daar toe<br />

aangegeeven hebben, zullen ze tevens hunne<br />

Woonplaatzen opgeeven , op dat de MAAT­<br />

SCHAPPIJ hun getal, en de plaatfen, waar zij<br />

Waaarneemingen omtrent de Luchtgefteldheid ,<br />

Zeën, Rivieren, enz. zullen doen, beter uit<br />

elkander kan fchikken.<br />

7. Bevindt de MAATSCHAPPIJ, dat de meesten<br />

van die Leden, bijvoorbeeld, in Holland<br />

woonen, zij kan hun allen wel in het algemeen<br />

verzoeken, alles, wat ze ontdekken, aan<br />

Haar te zenden ; dan wijl de ondervinding<br />

leert, hoe noodig het zij, dat één mensen<br />

zich niet op alles te gelijk toelegge, maar bepaaldelijk<br />

eene zaak verkieze, daarop alleen<br />

denke , lette, en uitwerke J zo kan de MAAT­<br />

SCHAPPIJ fommige Leden alleen uitkippen<br />

tot het doen van zulke Onderzoekingen en<br />

Waar-


VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. 325<br />

Waarneemingen, die alleen den geheelen arbeid<br />

van éénen Mensch eisfchen, doch welken<br />

ik thans niet bepaalen zal.<br />

8. Is 't, dat geene Leden in de Gewesten,<br />

Artikel 5. vermeld, of in de andere Provinciën,<br />

hunne vaste woonplaats hebben; de<br />

MAATSCHAPPIJ behoorde dan om te zien naar<br />

Mannen, die daar hun beltendig verblijf houden<br />

, die kundig zijn in het doen van Waarneemingen,<br />

en bereidwillig, om aan de uitvoeringevan<br />

dit groot Ontwerp ijverig de han".<br />

den te (laan, welken men dan ook aanftonds<br />

tot Leden van de MAATSCHAPPIJ benoemen<br />

moest.<br />

9. Naardien 'er Takken zijn in de Natuur*<br />

lijke Historie, waar toe de lust van den eenen<br />

mensch meer dan die van den anderen<br />

overhelt, of waar in hij, door natuurlijke,<br />

of verkreegene vermogens , meer ervarenis en<br />

kennis heeft ontvangen; zo behoorde de MAAT- •<br />

SCHAPPIJ aan elk Lid volle vrijheid te geeven,<br />

waar aan hij liefst wilde arbeiden, 't zij aan<br />

één of meer (lukken, die men gemakkelijk te<br />

gelijk onder handen kan neemen, en welken<br />

ik onnoodig vinde hier naauwkeuriger te noemen:<br />

ik meen toch genoeg aangeweezen te<br />

hebben, wat ons nog ontbreeke.<br />

10. Zo dra de MAATSCHAPPIJ, na dat eenige<br />

Leden zich verklaard hebben , weet ,<br />

Welke Tak der Natuurlijke Historie hun ten<br />

P CR--


S.ü6 HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />

onderzoeke meest behaagt, zal de Heer SË«<br />

CRETARIS opleezen, tot welk ftuk zich niemand<br />

verbonden heeft: waar op men overleggen<br />

zal , wie het zelve op zich zal neemen<br />

, of wie men onder de Vreemden, ik><br />

meen, die nog geene Leden zijn, daar toe<br />

noodigeii zal, welken men ,dan door Brieven<br />

het oogmerk der MAATSCHAPPIJ berigten,<br />

en hunne hulp verzoeken moest, tegelijk<br />

met een antwoord tegen zekeren bepaalden<br />

tijd, uiterlijk van eene maand of zes weeken<br />

, op dat elk op zijn gemak overlegge,<br />

of hij den voorflag zal aanneemen.<br />

II. Daarna behoorde de MAATSCHAPPIJ,<br />

in eene tweede daartöe belegde Groote Vergaadering,<br />

zaamen te koomen , om de ontvangen<br />

Brieven te leezen, en dan te befluiten, weliten<br />

de vaste Waarnecmers der MAATSGHAPPIJE<br />

in alle Gewesten zullen zijn, en welk ftuk zij<br />

met opzet en met alle hunne magt zullen beproeven<br />

; terwijl 't den overigen, die zich<br />

wel mede aangegeeven hebben, doch die men<br />

uit hoofde van hunne woonplaatfen enz*<br />

niet verkiezen kan, (want in eene Stad konden<br />

'er fomtijds verfcheiden zijn , die zich<br />

tot een ftuk aanbieden, welke allen men niet<br />

noodig zou hebben,) zal vrijftaan met hunne<br />

eigene en vrijwillige Waarneemingen, de<br />

groote zaak te onderltuenen. En indien 'er<br />

thans reeds eenige Boeken in de Bibliotheek<br />

ge-


VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. 22/<br />

gekogt, of door edelmoedige Mannen aan<br />

dezelve gefchonken zijn , kan men dezelven<br />

aan de vaste Waarneemers ter leen bieden,<br />

en op een handfchrift van terugzendinge<br />

overgeeven.<br />

12. Onverfcbillig is 't, waar de Waarneemers<br />

in de Provinciën woonen; — in een zeker<br />

opzigt was 't voor hun gemakkelijker té<br />

woonen in de Hoofdlieden, om dat ze daar<br />

de beste gelegenheden doorgaans vinden om!<br />

de Provincie naar alle kanten te doorkruisfen,<br />

om met Lieden, die van 't platte Land derwaards<br />

vloeien, kennis te maaken , en door<br />

deeze de eerlle aanleiding te krijgen tot hèfr<br />

ontdekken van zaaken, die dikwils niemand<br />

weet , dan alleen de Bewooners van zulke'<br />

oorden — in een ander opzigt Ts het beter,<br />

dat fommige Waarneemers zich ten platten lande<br />

ophouden, om dat ze daar ruimer uitzigt<br />

hebben tot het befchouwen en meeten van<br />

Luchtverfchijnzelen, beter in daat zijn om de<br />

Koude te bepaalen, wijl de Luchtsgefteldheid<br />

in de Steden altoos warmer is, en gemakkelijker<br />

de Planten, Delfdoffen, enz. kunnen nagaan.<br />

13. Heeft de MAATSCHAPPIJ geduld genoeg,<br />

om mijn plan al verder te hooren; 't<br />

komt mij voor , dat men de Woonplaatzeri<br />

Ser Waarneemers dus moest verdeelen:<br />

p 9 t i§


228 HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />

I. In Gelderland,<br />

Moest 'er één woonen te Nijmegen, één ïrt<br />

de Betuwe, één in den Thielerwaard, twee of<br />

drie op de Veluwe: alle van eikanderen afgezonderd<br />

, als : één te Arnhem, één te Zutphen<br />

of Deutekom, en één te Harderwijk of Elburg.<br />

II. In Holland,<br />

Moest 'er één woonen op de Helder, één te<br />

Enkhuizen, één te Alkmaar, één te Edam, één<br />

te Amfterdam, één te Haarlem, één in den<br />

Haag, één te Gouda, één te Dordrecht, één<br />

te Gorinchem of Asperen, en één te Nieuwpotrt.<br />

Of is dit getal te groot, men kan r<br />

t naar welgevallen<br />

verminderen; doch men moet vooral<br />

niet vergeeten, Waarneemers aan de Zee<br />

te hebben. Ook zou ik zeer wenfchen , dat ze<br />

ook op de Eilanden gevonden konden worden.<br />

III. In Zeeland,<br />

Zou ik, begeert men alleen weinige plaatzen<br />

ter waarneeminge , Middelburg en Zirkzee<br />

beftemmen, hoewel het platte Land ook,<br />

wel éénen Waarneemer hebben mogt.<br />

IV. In Utrecht,<br />

Kon men 'er éénen te Utrecht, éénen te<br />

Amersfoort, en éénen te Wijk te Duurftede<br />

plaatzen.<br />

V. In


VAN'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. &Zp<br />

V. In Friesland,<br />

Zou ik, volgde men mijne keuze, vier benoemen<br />

, naamelijk éénen te Leeuwarden ,<br />

Harlingen, Dokkum en Stavoren.<br />

VI. In Overijsfel,<br />

Zouden Zwol, Delden, en Campen of Deventer<br />

bekwaame- Steden tot dit Werk zijn.<br />

VII. In Groningen,<br />

Behoorden 'er één in de Hoofdftad van die<br />

Provincie, en één te Jppingendam, te woonen.<br />

VIII. In Drenthe,<br />

Eén te As/en ; — en moet men Coeverden<br />

vergeeten ?<br />

IX. In 's Bofch en de Meijerij.<br />

Men laate éénen in 'j Bosch, éénen te Osch,<br />

een derden in Rehnont, en een vierden te Ei?idhoven<br />

woonen.<br />

X. In Breda,<br />

Behoorde 'er één in de Stad, en één ten<br />

platten Lande te huisvesten.<br />

XI. In Vlaanderen.<br />

Sluis, en eene tweede plaats eisfchen twee<br />

Waarneemers.<br />

P 3 XII. In


£30 HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />

XII. In den Lande van Overmaaze<br />

Zou Maasticht, en twee plaatzen daar buir<br />

ten, te zamen drie Waarneemers noodig heb­<br />

ben.<br />

En over 't algemeen merke ik aan, dat zij,<br />

die de Luchtsgefteldheid waarneemen zullen,<br />

in hunne Stad eenen anderen moeten opzoeken<br />

, -die, wanneer zij ziek of van huis zijn,<br />

de Waarneemingen voortzette.<br />

14. Door zulk een groot getal van Waarneemers<br />

kon de Natuurlijke Historie van ons<br />

Vaderland , zeer fchielijk, tot eene ongemeene<br />

hoogte opftijgen , welke anderzins niet<br />

dan kruipende zal voortgaan. Dit geeft mij<br />

de MAATSCHAPPIJ gereedelijk toe; maar mij<br />

dunkt Zij ftaat verfteld over mijnen voorflag<br />

van zo veele Waarneemers, en zal mij tegenwerpen<br />

: waar zijn , op die verfehillende<br />

plaatzen, zo veele kundige en hereidwillige Waarneemers<br />

te vinden? — Ik voele, tot mijne<br />

fmerte, en ter onëere mijns Vaderlands, het<br />

gewigt deezer teganwerpinge , en meen te<br />

weeten , wat het zij , wél waarteneemen ;<br />

dan de oplosfmg van de laatfte uitgefchreeven<br />

Vraag der MAATSCHAPPIJE : Wat wordt 'er ver?<br />

eischt tot de Kunst van Waarneemen ? enz. welke<br />

wij verwagten, ten eerften gedrukt, en<br />

£en Waarneemeren in handen gegeeven zijnde,<br />

zal hen, die niet zeer bedreeven zijn in<br />

dit


VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. Z^t<br />

dit ftuk, wel dra in Maat kunnen ftellen, om<br />

-"er gelukkig de hand aan te Haan; — en wat<br />

de bereidwilligheid betreft, mij dunkt, dat 'er<br />

geen Vaderlander zal gevonden worden zo<br />

onheusch, dat hij der MAATSCHAPPIJE weigeren<br />

zal, aan dit groot en edel Werk de hand<br />

te leenen.<br />

15. Deeze zwaarigheid dus uit den weg geruimd<br />

hebbende, gelijk mij voorkoomt, dat<br />

de MAATSCHAPPIJ zelve heeft willen doen ,<br />

ten minlten door haare laatfte Vraag den Vaderlande<br />

eenen weg aanwijzen, hoe men door<br />

goede Waarneemingen deszelfs Natuurlijke<br />

Historie regt zal kunnen befchrijven! zo zeg<br />

ik hiervan niets meer, dan dat de MAATSCHAP­<br />

PIJ het getal der Waarneemers, zo veel als<br />

Haar lust, kan verminderen, en dat ik en veele<br />

anderen, onverzogt, gaarne onze geringe<br />

vermoogens willen aanwenden , om dit edel<br />

ftuk te helpen voortzetten.<br />

16. Welke Waarneemers dan ook verkooren<br />

mogen worden, en hoe veelen in getale ;<br />

zij moeten , mijns oordeels, allen voorzien<br />

zijn , of ten minsten in elke Provincie en<br />

Landfchap één Waarneemer, met-eenen Bak<br />

van gelijke foort en grootte, om de veelheid<br />

van den gevallen Regen en Uitwaasfemingen<br />

te kunnen in agt neemen — met een Compas<br />

van 't zelfde foort en uit ééne hand gehaakt<br />

; — met Werktuigen, om de Lucbtver-<br />

P 4 fchijn-


232 HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />

fchijnzelen te meeten — met Windmeeters van<br />

het zelfde maakzel — en eindelijk met Baro~<br />

meters en Thermometers , gemaakt door ééns<br />

hand, allen gelijk loopende, en overeendem-<br />

-mend met die, welken op de Zaal hangen, daar<br />

de MAATSCHAPPIJ haare natuurlijke zeldzaamheden<br />

bewaart: want een Barometer en Thermometer<br />

moesten voor de MAATSCHAPPIJ gemaakt,<br />

en daar altoos bewaard worden, op<br />

dat ze tot Modellen dienen, wanneer 'er één<br />

der geenen, die de Waarneemers gebruiken,<br />

ontfteld of gebroken mogt worden , waarna<br />

men dan anderen kon laaten maaken, en aan<br />

deeze Modellen toetzen , dewijl het van het<br />

niterfte- belang is, gerust te kunnen zijn, dat<br />

alle Barometers en Thermometers in de Landfchappen<br />

gelijk loopen zouden, wanneer ze<br />

bij eikanderen in één vertrek hingen. Alle<br />

deeze Weerglazen moesten in eigendom aan<br />

de MAATSCHAPPIJE blijven, waarom haar Zegel<br />

op 't plaatjen der Graaden gefneden moest<br />

worden, en elk Waarneemer moest zich bij<br />

gefchrift verbinden , dezelven bij derven,<br />

enz. aan Haar te doen wedergeeven, of bij<br />

nalaatigheid van dien de drkdubbelde waarde<br />

in geld. Ik heb onderdeld, dat ze allen een<br />

Microscoop hebben.<br />

17. De Waarneemers zullen zich edelmoedig<br />

verbinden , om alles , waartoe zij zich<br />

verpligt hebben, ten uaauwkeurigften waar t«<br />

> '' • ne§«


VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. 2J


£34 HOE DE. NATUURLIJKE HISTORIE<br />

2.1. De waarneemers der Delfjloffen zul*<br />

ïen zich moeten verbinden, om allen, die<br />

zij vinden, en der moeite waardig zijn, of<br />

welken de MAATSCHAPPIJ nog mogt misfen,<br />

jaarlijks in de Groote Vergadering te brengen<br />

, wanneer de MAAATSCHAPPIJ het genoegen<br />

kan hebben van de Vrugten deezes Ontwerps<br />

te befchouwen. En hier aan zullen<br />

zij ook indagtig moeten zijn, die vreemde<br />

Visfchen, Vogelen, Infeften, enz. in handen<br />

krijgen. Dan zij, die vóór 't oog onzigtbaare<br />

dingen door het Microscoop ontdekken,<br />

zullen verpligt zijn, met de Befchrijviuge<br />

derzelven eene Afbeeldinge te geeven,<br />

22. Tot dus verre komt mij dit Plan gemakkelijk<br />

ter uitvoeringe voor: dan 't zal nu<br />

bezwaarlijker vallen te bepaalen , hoe men<br />

met alle de ingekoomen Berigten handelen<br />

zal. Wie zal ze in orde brengen ? Zal men<br />

elk ftuk tot zyne Provincie brengen, of zal men<br />

de Waarneeemingen van alle de Landfchappen<br />

by een voegen? Welke leiding zal men verkiezen?<br />

Hoe veele jaaren zal men met de uitgaave<br />

wagten? enz.<br />

Begeert de MAATSCHAPPIJ ook hier op mijne<br />

gedagten , ik ben gereed , zo goed ik<br />

kan, Haar te voldoen.<br />

a. Eén van haare Leden , die zich daar toe<br />

aanbiedt , of verkoozen wordt, zal, bij<br />

voorbeeld , de jaarlijkfche Geboorte- en<br />

Sterf-


vw 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN. &35<br />

Sterf • lijsten , door de Waarneemers aan<br />

de MAATSCHAPPIJE gezonden, overneemen<br />

, dezelven onderzoeken , en het opgemaakte<br />

flot en verfchil , in de volgende<br />

Groote Vergaderinge moeten opgeeven.<br />

Een ander zal zich met de Waarneemingen<br />

van de Thermometers, in alle de Landfchappen<br />

gedaan, moeten ophouden.<br />

Een derde met die der Barometers.<br />

Een vierde met die der Winden.<br />

Een vijfde met die der Delfjtoffen , en<br />

zo vervolgens,<br />

l. Volgt men eene bijzondere orde en rangfchikking<br />

, bijzonder die van LINN^EUS J<br />

men zal in fommige deelen groote gaapingen<br />

vinden , en de Natuurlijke Historie<br />

onzes Lands zal, gelijk ik weet , dor ,<br />

Xchraal , ftijf voorkoomen , en niet met<br />

lust geleezen worden, waar op ik meene<br />

dat wel degelijk gelet moet worden, Bij<br />

mij is 't wat anders eene Algemeene Natuurlijke<br />

Historie, of eene Natuurlijke Historie<br />

van een Bijzonder Land te fchrijven,<br />

' Doétor HOUTTUIN heeft het eerlte , volgens<br />

eene vaste rangfchikking, met roem<br />

gedaan : wij moeten 't op eene andere<br />

wijze doen. Had ik vrijheid, ik kon<br />

mij nog lang met dit betoog ophouden ;<br />

maar nu zegge ik alleen , dat men het<br />

voor-


ütf HOE DE NATUURLIJKE HISTORIE<br />

voorbeeld der volgende Schrijvers met<br />

eenige verbeteringen kan volgen, of daar<br />

uit den besten kiezen, om naar zijne leest<br />

de onze te fchoeijen. Ik doele op A.<br />

RUSSEL , Befchrijving van Aleppo en der-<br />

zeiver Omlanden , Leid. 1762. ASTRUC ,<br />

Histoire Naturelle de Languedoc. p.<br />

ÏLOTT , Natural History of Oxfordfhire.<br />

p. BROWNE a Civil and Natural His~<br />

tory of Jamaica, London 1756. 1<br />

\v.<br />

BORLACË , the Natural History of Corn-<br />

wal, Oxford 1758. Of keurt de MAAT­<br />

SCHAPPIJ af, dat ik buiten 't Vaderland<br />

omzwerve, en onzen Landgenoot, j. LE<br />

FRANCQ VAN BERKHEY vergeete ? laat mij<br />

dan Hem noemen, die toch alleen de eer<br />

geniet , dat hij de eerde is, welke dit<br />

edel en nuttig Werk zo loflijk begonnen<br />

heeft. In de Inleiding zijns Werks geeft<br />

hij ons verflag van de wijze, hoe en waar­<br />

om hij dezelve uitgekipt heeft, tegen<br />

welke men, onzes oordeels, niet veel zal<br />

in te brengen hebben. De Natuurlijke<br />

Historie van elke Provincie moet dan be­<br />

fchreeven worden , gelijk de Heer LE<br />

FRANCQ die van Holland heeft begonnen,<br />

elk in het bijzonder ; • doch op die<br />

wijze , dat men , bij voorbeeld , niet op<br />

nieuws gaa befchrijven een Dier, Vogel,<br />

lufecl-, enz. dat reeds, toen men over<br />

Hol-


VAN 'T VADERLAND TE SCHRIJVEN, 237<br />

Holland fclireef, aangetekend is; men kan<br />

dan eenvoudig volftaan met te zeggen ,<br />

waar het befchreeven is, en zo men eenig<br />

verfchil vindt , dat naauwkeurig ^opteke-<br />

nen.<br />

c. Op de laatfte Vraag: /20e lang men met de<br />

Uitgaaf van zulk eene Historie waglen<br />

moet, antwoorde ik , dat, wanneer men<br />

zo veele Waarneemers verkiest, als ik<br />

hier boven opgegeeven heb , zulk eene<br />

Gefchiedenis binnen korten tijd-kan opgc-<br />

fteld en uitgegceven worden. Dan, naar<br />

eenige deelen van dezelve, bij voorbeeld,<br />

der Winden, Luchtsgefteldheid, enz. zal<br />

men veele jaaren moeten wagten , eer<br />

men , op het voetfpoor van MUSSCHEN­<br />

BROEK , tot de bepaalinge van vaste re­<br />

gels koome ; en alle andere laatere ont­<br />

dekkingen zullen ook, bij wijze van Ver­<br />

handelingen, naderhand kunnen gedrukt,<br />

en elk tot zijne Provincie gebragt worden.<br />

Elk jaar behoorde men egter te ontvangen<br />

eene Lijst van de Geboorenen en Geftorve-<br />

nen der beide Sexen in elke Provincie van<br />

den Koudften en Warmjïen dag — van de<br />

Donkere en Heldere dagen — van de ligt-<br />

Jle en zwaarfie Lucht — van de Winden, dit<br />

het meest en minst gewaaid hebben — van<br />

de veelheid der Onweeren , enz., welke<br />

Stukken ik allen geplaatst wilde hebben


S38 HOE DÊ NA7ÜURLÏJKÈ HISTORIE*<br />

in de Verhandelingen der Hollandfche Maatfchappije,<br />

waar uit dan , na verloop van<br />

30 , 40 , of 50 jaaren , eenige Befluiten<br />

konden getrokken worden. — Ook valt<br />

mij in, dat wij van elk Landfchap eene<br />

bijzondere Kaart moesten hebben, volgens<br />

nieuwe Starrekundige Waarneemingen gemaakt<br />

, gelijk ik boven geeischt heb; en<br />

dat op dezelve de verfehillende gronden<br />

van Zand , Aarde , Klei , en gemengde<br />

Aarde , met verfehillende kleuren moesten<br />

afgezet worden , waar door men ,<br />

met het opflag van 't oog , de geheele<br />

Grondgedeldheid van eene Provincie te<br />

gelijk zal kunnen zien , en dat gemaklijker<br />

, dan uit de befchrijvingen , kunnen<br />

onthouden , 't geen , vooral onze jeugd,<br />

in de kennis van het Vaderland, zeer zon<br />

te daade koomen.<br />

di Dan, wie zal zulk eene Gefchiedenis befchrijven,<br />

en wie dat moeilijk Werk willen<br />

aanvatten ? — Ik antwoorde , dat, indiert<br />

mijn Plan doorgaat, en elk Waarneemer<br />

uit eene Hoofdftad zijne Waarneemingen,<br />

en die der geenen, welken hem ophet platte<br />

Land geholpen hebben , aan de MAAT­<br />

SCHAPPIJE zende, het als dan aan deeze<br />

weinige moeite zal kosten , het geheele<br />

ftuk in orde te brengen, 't welk ik niet<br />

behoef te betoogen. De MAATSCHAPPIJ zal<br />

jfiaaf


VAN 'ff VADERLAND TÉ SCHRIJVEN. 5."J)<br />

maar één Lid te benoemen hebben, die de<br />

Natuurlijke Historie, bij voorbeeld, van<br />

Utrecht, uit de toegezonden Waarneemingen,<br />

opmaake volgens het Plan, dat gekoozen<br />

is. — En wie weet, of 'er niet<br />

meer Leden zich tot dat Werk zullen aanbieden,<br />

dan 'er noodig zijn?<br />

Is 't noodzakelijk, dat ik zegge, dat de<br />

MAATSCHAPPIJ mede in Oost- en West. Indien<br />

dergelijke Waarneemers moest benoemen, op<br />

dat wij ook eenmaal eene betere en in orde gefchikte<br />

Natuurlijke Historie van die Landen<br />

mogen verkrijgen ?<br />

23. Behaagt mijn Plan aan de MAATSCHAPPIJ ,<br />

en vindt zij goed het zelve, ten decle of in<br />

het geheel te volgen; ik durf zeggen, dat zi}<br />

een Werk zal beginnen, het welk, zo veel ik<br />

weet, tot nog toe, door geene SOCIËTEIT in<br />

Europa begonnen is , hoewel de KEIZERIN van<br />

RUSEAND , en de KEURVORST van de PALTS ,<br />

deszelfs nuttigheid begrijpende, den Wijsgeejen<br />

gebooden hebben , geleerde Reizen door<br />

hunne Landfchappen te doen : een Werk, 't<br />

geen wij volmaakter door eigen Waarneemers<br />

in onsbekrompen Vaderland kunnen uitvoeren.<br />

En dus , dunkt mij , zal de MAATSCHAPPIJ<br />

aan het groot oogmerk: de Eer van GOD,<br />

en het Nut van den Mensch het best voldoen ;<br />

en zelve daar door eenen roem behaalen bij de<br />

tegenwoordige en toekomende Gellagten, die<br />

al-


t 4o HOE DE NAT. HIST. VAN *t VAD. TE SCHR*<br />

allen anderen roem, thans reeds verworven»<br />

oneindig overtreffen zal.<br />

24. Dan, heeft de eigenliefde mij al te gunftig<br />

van mijn Plan doen denken, en zijn 'er<br />

onoverkomelijke zwaarigheden , die de uitvoeringe<br />

ftremmen , en geheel zullen tegenhouden?<br />

Doorziet de MAATSCHAPPIJ dezelven<br />

volkoomen, daar ze geheel voor mijn oog verborgen<br />

zijn? — ja, zal ze daarom het mijne,<br />

zo dra deszelfs leezing ten einde is , afkeuren!<br />

welaan, ik gaa Haar helpen mijn eigen<br />

Plan, hoe zeer 't mij bekoort , den bodem in<br />

te flaan, en wil Haar dan een ander voordellen:<br />

„ Zij verklaare in het openbaar, dat zij<br />

„ nooit de hand aan de Befchrijvinge van de<br />

„ Natuurlijke Historie onzes Vaderlands zal<br />

„ flaan, en met genoegen zal zien dat wij den<br />

„ Heere j. LE FRANCQ VAN BERKHEY helpen<br />

,, in zijn begonnen Werk; " dan zal ik alle<br />

mijne Landgenooten bidden, dat zij zich met<br />

mij vereenigen, om alle onze Waarneemingen<br />

aan Hem te zenden, en met alle kragten<br />

zo te onderfteunen, dat men , na verloop van<br />

van weinig tijds , niet behoeve te vraagen:<br />

WAAR IS DE NATUURLIJKE HISTO­<br />

RIE VAN NEDERLAND?


WAARNEEMINGEN,<br />

PROEVEN, BERICHTEN<br />

E N<br />

VERHANDELINGEN.<br />

0-


H E MEL-B O O G E N.<br />

Q »


W A A R N E E M I N G<br />

V A N<br />

DRIE S O O R T E N<br />

V A N<br />

WITTE HEMEL -B O OGEN.<br />

2]al de tegenwoordige Eeuw zich met ons<br />

verlustigen in de Werken des grooten Scheppers<br />

, en de toekomende weeten , wat wij<br />

geleerd en waargenoomen hebben ; men zal<br />

dan niet afkeuren , dat men onbefchreeven<br />

of nieuw-ontdekte Verfchijnfelen te boek gaat<br />

flaan. Op dien grond zal ik drie foorten<br />

van Lucht - Verfchijnfelen, die ik Witte-Hemel-Boogen<br />

noeme, en in ons Vaderland van<br />

mij gezien zijn, opgeeven.<br />

i. Aan den eerlten deezer drie , zijnen oorfprong<br />

uit den Mist hebbende , geef ik den<br />

naam van eenen Mistboog : Een Verfchijnfel,<br />

den buitenlandfchen Natuurkundigen niet onbekend;<br />

althans DECHALES heeft denzelven,<br />

volgens de aanhaaling van MUSSCHENBROEK,<br />

waargenoomen. Hoe veelen in Nederland dat<br />

Verfchijnfel opgemerkt hebben, valt niet ligt<br />

te zeggen. Zo veel ik weet, is hetzelve van<br />

niemand befchreeven. Onder de geenen, die<br />

Q 3 bet


24-5 BRIE S O O R T E N V A N<br />

het gezien hebben , tel ik den Eerw. Heer<br />

PALIER, Predikant in 's Bosch , welken ik<br />

liefst alleen aanhaale, om dat de Natuurkundigen<br />

onzes Vaderlands hunne Waarnemingen<br />

daarna kunnen inrigten. Hij heeft, in eenen<br />

zijner Brieven, deeze bijzonderheden daarvan<br />

aan mij gemeld. „ Ik heb, zegt hij, den<br />

„ Mistboog dikwils gezien , en nog onlangs<br />

„ den 20. en 21. van Herfstmaand deezes<br />

„ jaars (1767.) Men verneemt dien meest in<br />

,, Herfst- en Wijnmaand des morgens, wan-<br />

„ neer de Zon tusfchen de 15 en 25 graaden<br />

„ boven de kimmen is , bij mistig weder,<br />

„ en wel op dien tijd , als de Mist eenigzins<br />

optrekt, en de Zon flaauwlijk 'er door heen<br />

„ begint te fchijnen."<br />

Van deezen Boog kan ik, in 't bijzonder,<br />

de volgende hoedanigheden opgeeven. Hij<br />

heeft alle de eigenfchappen van eenen Re-<br />

' genboog, en zijne verfchijning moet zekerlijk<br />

op dezelfde wijze verklaard worden, gelijk<br />

eik, die weet wat de Mist zij, en dien<br />

ik , als buiten miju bellek , niet verklaare ,<br />

genoeg kan opmaaken : alleenlijk vindt men<br />

dit onderfcheid tusfchen beiden, dat de Mistboog<br />

geene fchoone kleuren gelijk de Regenboog<br />

heeft. Hij is alleen witagtig, en zijne<br />

breedte, naamelijk van de ftreep, en niet van<br />

de verre van een daande fchenkels , is, naar<br />

oogenfchijn en gisfing, wel een derde grooter<br />

, dan die van den Regenboog, 't Valt<br />

niet


WITTE HEMEL-BOOGEN. 24?<br />

niet zwaar te begrijpen, waarom deeze zich<br />

meest vertoont in de twee gemelde Maanden.<br />

Men weet toch , dat de Dampen , in de beneden<br />

lucht hangende , door de toeneemende<br />

koude van het najaar, ligtelijk verdikt worden ,<br />

in welk geval, de Zon dan fchijnende , een<br />

Boog, volgens deNatuur-wetten, aan ons oog<br />

vertoond moet worden; mids, gelijk ik vooronderltclle,<br />

eene noodige hoeveelheid van dampen<br />

in de lucht gevonden worde. Dan ,<br />

waarom deeze Boog de fchoone kleuren mist,<br />

zal ik in de befchrijving van den derden Boog<br />

genoegzaamst kunnen zeggen, 't Zij genoeg<br />

opgemerkt te hebben, dat deeze Boog bij dampig<br />

, donker , mistig weder , wanneer men<br />

geene aangenaame Verfchijnfelen verwagt, eene<br />

fraaie vertooning geeft. Dan, hoe dikwils<br />

ontmoet men blijken van 's Scheppers Magt,<br />

daar men ze niet dagt te vinden ?<br />

2. Ik heb eenen anderen Witten Hemel-Boog ,<br />

ongelijk zeldzaamer dan den eerden , niet<br />

meer dan tweemaal, tot nu toe o, waargenoomen<br />

, hoewel ik zeker weet, dat hij meermaal<br />

wordt gezien. Toen ik mij te Leiden in de<br />

Weetenfchappen oefende, zag ik 's avonds,<br />

den 27. van Sprokkelmaand des jaars 1750,<br />

in de volkoomen heldere lucht een zuiveren<br />

witten Boog, beginnende in het Oosten, loopende<br />

boven mijn hoofd door het midden des<br />

Hemels, en eindigende in het Westen, zijnde<br />

zo helderen doorfchijnende, dat hij mij niet be-<br />

Q 4 lette


248 DRIE S O O R T E N VAN<br />

lette de Starren 'er door heen, te zien. Zijne<br />

breedte was gelijk die van den Regenboog;<br />

doch hij miste alle kleuren. De verdwijning<br />

hadt reeds in het Oosten eenen aanvang geno­<br />

men, en eindigde trapswijze in het Westen.<br />

MUSSCHENBROEK verklaarde mij den volgenden<br />

dag, toen ik hem daarvan berigt gaf, dat ver­<br />

fchijnfel nooit gezien te hebben. — Eenen an­<br />

deren van dit foort zag ik, den 14. van Lente­<br />

maand in het jaar 1752, te 's Hertogenbosch,<br />

's avonds ten half negen. Ik vond 'er dezelf­<br />

de hoedanigheden in als in den reeds gemelden;<br />

dan deeze was fchooner, geheel volmaakt,<br />

zonder de minfte verflaauwing, ftaande met<br />

den eenen voet in de Ooster- en met den ande­<br />

ren in de Wester-kimmen, hebbende overal<br />

eene gelijke breedte, zijnde helder , wit, lee-<br />

vendig en doorfchijnende, niet verdwijnende<br />

voor negen uuren, zo dat ik hem een geheel<br />

half uur met verwondering bezag. Straks zeide<br />

ik verzekerd te zijn, dat deeze foort van Boo-<br />

gen meermaalwordt gezien, en tot getuige kan<br />

ik hier roepen den Wel Ed. Gr. Achtb. Heer<br />

TUTTEL, Burgemeester te Steenwijk, die, vóór<br />

viei jaaren, dergelijken aldaar waargenoomen<br />

heeft.<br />

, Vraagt men mij de reden van dit Verfchijn­<br />

fel, moet ik zeggen, dat deeze Boog een vlam­<br />

mend Noorder-licht zij, en wordt dit opge­<br />

helderd door ZORGDRAGER's Berigt, in zijne<br />

Groenlandfche Visjcberij, bladz. 270, gegeeven,<br />

/<br />

dat


WITTE HEMEL-B O O G E N. Ö49<br />

dat men, naamelijk 's avonds den 17. Maart<br />

van het jaar 1716, in het Zuiden te Brest in<br />

Frankrijk een witten helderen Regenboog ,<br />

door Noorderlicht geformeerd, gezien hebbe?<br />

Ik heb 'er dit alleen tegen, dat de gemelde<br />

Boog de gedaante van eenen Regenboog hadt,<br />

doch die door den Heer TUTTEL en mij ge­<br />

zien zijn , liepen lijnrecht door het midden<br />

des Hemels over onze hoofden. 0 Ook heb ik,<br />

op die beide avonden, het minfte Noorderlicht<br />

niet gezien. Of was het eene Wolk'van die<br />

foort, welke licht van zich geeven , door den<br />

Wind dus geformeerd ? Dit komt mij min<br />

waarfchijnlijk voor ; dan het fmart mij, dat<br />

ik, toen nog een Kind zijnde in het doen van<br />

Waarneemingen , geen acht op den toen<br />

waaienden Wind geflaagen heb , ten minlten<br />

vinde ik 'er niets van in mijne Aantekeningen<br />

gemeld. Of kan het niet geweest zijn eene<br />

ontflooken , brandende en vlammende ftof,<br />

in eenen regelmaatigen weg door den Wind<br />

voortgedreeven ? — Wie bepaalt zo ligtlijk de<br />

oorzaak van dergelijke Verfchijnfelen , geboo-<br />

ren op eene plaats, waar ons de toegang ten<br />

onderzoeke geweigerd is?<br />

3. Ik zag den derden Witten Hemel.Boog ,<br />

verwonderlijker dan den eerften , en zo vreemd<br />

als de tweede , den 5. van Louwmaand des<br />

jaars 1767, toen ik mij buiten de Stad Edam<br />

nabij de Zee bevond, 't Was toen quartier<br />

na één uur 's middags. De lucht was in het<br />

Q 5 Noor-


£50 DRIE S O O R T E N VAN<br />

Noorden blaauwachtig , donker , doch vrij<br />

helder inde Zuider - kimmen ; wat hooger en<br />

metnaame boven mijn hoofd bewolkt, waar<br />

door de Zon met flaauwe kragten heen fcheen.<br />

De Wind was zo ftil, dat men met moeite bepaalenkon,<br />

uit welken hoek hij waaide: naar<br />

mijn beste gevoel en gezigt kwam hij uit het<br />

Noord-Oost ten Oosten. De Zee doemde geweldig<br />

op, en lag, zo ver ik zien kon, ftyf<br />

toe bevroozen.<br />

Ruglings naar de Zon gekeerd, zag ik toen<br />

vóór mij, hoog in de lucht, een witten Boog,<br />

den bovenden rand wat geelagtig, doch een<br />

oogenblik daarna verdween die kleur, en de<br />

geheele Boog werdt wit. De dreep was breeder<br />

dan die van de gewoone Regenboogen:<br />

zijne hoogte was, naar mijne beste gisfing,<br />

tusfchen de 36 en 40 graaden: de lucht binnen<br />

den boog vertoonde zich blaauwagtiger , en<br />

donkerer, dan die van buiten: de fchenkels<br />

ftonden geheel op den grond , doch werden<br />

daarna waf ingekort, en hij fcheen toen in de<br />

lucht te hangen: ik zag hem een geheel vierendeel<br />

uurs ftaan, waar na de verdwijning in<br />

het Westen langzaam begon , fchielijk toenam,<br />

en niets overliet, dan eene donkere blaauwagtige<br />

droevige lucht, die eenigen tijd daarna<br />

geheel betrok. De Wind waaide 's avonds ten<br />

6 uuren uit het westen, bragt vogt en fneeuw<br />

aan, welke van 6 tot ia uuren 's nagts ter<br />

boogte van 4 of 5 duimen viel; liep daarna in<br />

het


W I T T E H E M E L - B O O G E N . 251<br />

liet Oosten , vervolgens in het Zuiden , en<br />

bragt ons die felle koude aan, welke in 'tIX.<<br />

Deel 3. ftuk der Verhandel, van de Hollandfche<br />

Maatfchappij, bladz. 649— 651. opgegeeven<br />

is. — Waarneemingen, die, fchoon ik niet<br />

geloof, dat ze op deeze Boogen eenige betrekking<br />

hebben, 'er bij gedaan worden, om de<br />

Waarneemingen van ZORGDRAGER, die ftraks<br />

volgen zullen, te toetzen.<br />

Hoe dikwils men zulke witte Boogen in ons<br />

Vaderland ziet, is mij onmooglijk geweest te<br />

ontdekken. Veelen mijner Vrienden , daar<br />

over geraadpleegd, betuigen nimmer dezelven<br />

gezien te hebben. Eén der Visfchers van ons<br />

nabuurig Zeedorp Volendam, een half uur ten<br />

Zuiden van onze Stad gelegen, verhaalde mij<br />

eenige dagen daarna, dat hij niet alleen denzelfden<br />

witten Boog op denzelfden tijd aldaar<br />

hadt waargenoomen; maar dat hij ook dergelijken,<br />

in den Winter van het jaar 1765, en<br />

dus nog niet meer dan twee in zijn leven gezien<br />

hadt.<br />

a. WOL F F , handelende in zijne Natuurkunde ,<br />

I. deel, bladz. 37a. %. 302, van den Regenboog,<br />

zegt: dat een Regenboogzomwijlen zwak,<br />

en wel zonder verwen is; en dit ontftaat, naar<br />

zijne meening , uit tweederleie oorzaaken ;<br />

naamelijk, wanneer de regendroppelen, waar in<br />

het licht gebrooken en wederom gefluit wordt ,<br />

niet in meenigte genoeg, noch ook groot en waterogiig<br />

genoeg zijn: want het eerjle veroorzaakt,<br />

" dat


g 52 DRIE S O O R T E N VAN<br />

dat de verwen verjlrooid zijn , blinkende ginds en<br />

weder andere ongeverwde dampen door hem; daarentegen<br />

maakt het tweede, dat de verwen regt<br />

helder zijn Als beide de oorzaaken zamenkomen,<br />

dan kannen de verwen zo verzwakt worden , dat.<br />

men ze geheellijk niet kan onderkennen; hebbende.<br />

dan den fchijn, als of de Regenboog geen kleur<br />

luidde; maar Jlaat 'er agter dezelve een heldere<br />

Wolk, die niet geheel dik en duifier is, dan kan<br />

de Regenboog wit uitzien. Doch ik zal nu niet<br />

onderzoeken, of 'er' nog niet andere oorzaaken kunnen<br />

weezen, waarom de Regenboog wit uitziet.<br />

Deeze oorzaaken heeft WOLFF niet goedgevonden<br />

ter deezer plaatze bij te doen; doch<br />

merkt in het flot alleen aan, dat door eene nieuwe<br />

jiraalbreeking van het licht in de lucht, alvoorens<br />

dezelve in 't oog komt, de Regenboog van<br />

deszelfs kleuren kan beroofd worden.<br />

De flaauwheid derhalven in de kleuren, of<br />

de zogenaamde witheid zou dan, volgens deeze<br />

gronden, in den Boog van mij gezien, ontftaan<br />

zijn, of uitte weinige regendroppels, om<br />

zo veele ftraalen, als 'er noodig zijn om de juifte<br />

kleuren op dien afftand in ons oog uit te beelden,<br />

af te kaatzen: - of om dat de gekleurde<br />

ftraalen in een volmaakt wit punt zijn zaamcngeloopen,<br />

en dus gebrooken worden, welke<br />

llraalbreking in onzen dampkring door deszelfs<br />

fomtijds zeer verfchiUeude gcfteldheid zou kunnen<br />

voorvallen, wanneer dan ook de Boog van<br />

ftandplaats zou veranderd zijn , hoewel zulks<br />

voor


W I T T E HEMEL-BOOGEN. 253<br />

voor ons oog niet te merken is: — ofomdatde<br />

regendroppelen door de fterke drift des Winds,<br />

en zamenvoeging van twee of meer droppels ,<br />

de regre gedaante tot het voortbrengen van eenen<br />

gekleurden Regenboog verlooren hadden.<br />

b. D. CRANZ , in zijne Historie van Groenland<br />

, Amft. i 76>. II. deel, bl. 54, ZCgt: dat<br />

hij op de terug-reize een Regenboog gezien heeft,<br />

die in plaats van bonte verwen te hebben, Jl'gts<br />

wit was met een bleek blaauwen Jlreep. Het was<br />

toen juist buiagtig weder met hagel, MARTENS<br />

heeft het zelfde ook bij Spitsbergen opgemerkt.<br />

De opmerkzaame ZORGDRAGER verhaalt in zijne<br />

Groenlandfche Visfcherij, bladz. 92, dat de<br />

Rijp omtrent Spitsbergen gelijk kleine puntige<br />

Sneeuwdeeltjes in Zee valt, waar door fomtijds de<br />

Zee als van Jlof bedekt wordt. — Deeze door koude,<br />

bevrooze Sneeuwdeeltjes kan men bij heldere Zon-<br />

-nefchijn en vriezend weder glinfleren zien, want<br />

anders vallen ze als de Daauw omigtbaar neder.<br />

Bijzonder befchouwt men ze uit eene fchaduwagtige<br />

plaats tegen de Zon opgezien, vertoonendezich<br />

als blinkende jlof vezeltjes, maar op het hoogjle van<br />

den dagfmelten ze, en veroorzaaken dan een vogt<br />

gelijk de Daauw. —Aanmerkelijk is het, dat men<br />

omtrent Spitsbergen in deeze Sneeuw deeltjes een<br />

Boog gewaar wordt, naar een Regenboog gelijkende,<br />

waarin zich tweederlei verwe vertoont, gemengeld<br />

wit en bleek geel, gelijk het fchijnzel van de Zon<br />

in donkere Jchaduwagtige wolken. Aan deeze IJsdeeltjes<br />

fchrijft de kundige ELLIS , in zijne Rei-<br />

ze


254 D R I E S O O R T E N V A N<br />

ze naar de haai van Hudfon, bladz. 237, ook<br />

toe, dat men daar zo dikwils Bijzonnen en Krin­<br />

gen om de Zon en Maan ziet, die zeer glansrijk<br />

mt alle de verfcheidene verwen des Regenboogs<br />

gekleurd zijn, ten zij men zegge, dat hij daar<br />

de oorzaak in dikke en vogtige misten zoeke,<br />

't geen hij niet duidelijk heeft bepaald.<br />

c. Schoon men volgens GBMMA en SENNER-<br />

TUS, door FROMONDUS aangehaald, Meteoro-<br />

log. lib. VI. art. 16. pag.,393, 394, gekleurde<br />

Maans-Regenboogen verneemt, hoedanigen<br />

ik meen, dar men vóór ruim 25 jaaren, in 's Ha-<br />

ge heeft waargenoomen , gelijk men ook een<br />

geelen in 't jaar 1736 te Tsfeljlem gezien heeft,<br />

zijn egter die Boogen meest wit, en zulks<br />

fchrijft MUSSCHENBROEK in lnji. Phyf. part.<br />

II- pag. 676. edit. 1748 , aan de zwakke laag­<br />

ten van het maanlicht toe, waar toe LE FRANCQ<br />

in zijne Nat. Historie van Holland, I. deel,<br />

bladz. 32S. ook overhelt; weshalven wij hiet<br />

drie oorzaaken van de witheid der Hemelboogen<br />

door de Natuurkundigen opgegeeven vinden.<br />

Uit deeze berigten leeren wij, dat witte He­<br />

mel-Boogen niet ongemeen zijn in de Noord-<br />

fche Landen, en verfehillende redenen daar<br />

voor ter baane gebragt worden. Dan welken<br />

zullen wij houden voor de waare oorzaak des<br />

geenen, die van ons gezien is ?<br />

1. Of volgens de oorzaaken , door WOLFF<br />

opgegeeven, naamelijk uit al te weinige of on-<br />

regelmaatige regendroppelen, de onze gebooren


WITTE HEMEL-EOOGEN. 255<br />

ren is, kan niet bepaald worden. Die witte<br />

Boog ftondt ten minsten met éénen fchenkel<br />

boven de Zee, en mogelijk ook met den<br />

anderen , het geen ik niet kon bepaalen wegens<br />

de verfcheiden inhammen , die wij aan<br />

ons ftrand ten Noorden vinden: de Zee was<br />

digt, doch het Ijs nog zo gevaarlijk, dat ik<br />

niet kon onderneemen een onderzoek te doen ,<br />

of 'er veel of weinig Regen gevallen ware.<br />

2. ZORGDRAGER fchrijft die Boogen toe aan<br />

Sneeuwdeeltjes. Onze lucht is 's Winters van<br />

dezelven niet vrij, gelijk men ze duizendmaal<br />

als blinkende ftofvezeltjes, zo als hij ze noemt,<br />

zien kan , wanneer men eene heldere lucht<br />

beeft, en tegen de Zon, 's middags, inziet.<br />

Althans uit mijne opgaave hier boven blijkt<br />

het, dat de lucht vol was van Sneeuwdeeltjes,<br />

gelijk 'er dan ook dien avond zeer veel Sneeuw<br />

Viel. Dan ik begrijp niet, dat deeze fchitterende<br />

Ijs- of Sneeuwdeeltjes •, zo als wij ze hier zien,<br />

.oneindig fijn en dun, het verfchijnfel van zulk<br />

eenen Boog hebben kunnen veroorzaaken.<br />

3. En het zij zo, dat de Zee toen ter tijd<br />

geweldig opdoemde door de menigvuldigheid<br />

der in de lucht hangende dampen, zij zullen<br />

wel Kringen om de Zon, maar geen Boogen<br />

tegen over dezelve voortbrengen. Ook heeft<br />

men van ons ftrand geen witten Boog gezien,<br />

toen de Zee zo geweldig opdoemde , dat men<br />

de verfehillende Daken van de Wooningen in<br />

Enlhuizen , en het Eiland ürk van hier kon<br />

be-


'2$6 DRIE WITTE HEMELBOOGEN.<br />

befchouwen, welke laatfte in het leven van eenen<br />

man van 80 jaaren maar tweemaal was gezien,<br />

toen dit opgeeveri der Zee oneindig zwaarer<br />

was, dan toen ik den Boog zag. Zelfs befpeurde<br />

ik niets van deezen aart den 18 October<br />

1769, 's middags ten 2 uuren, toen ik de<br />

Zuider-Zee fterker zag opdoemen, dan ik ooit<br />

voorheen gezien heb. De ganfehe Stad Enkhuizen<br />

, van welke men hier duizendmaal niets<br />

ziet, vertoonde zich, hoewel veele uuren van<br />

ons ftrand liggende, ten duidelijkfte voor mijn<br />

oog: een teken van eene met dampen allerzwaarst<br />

belaaden lucht, die egter geene Boogen<br />

voortbragt.<br />

4. Wanneer ik dan in aanmerkinge neem,<br />

dat de witte Maan-Regenboogen alleen voortkoomen<br />

door de flaauweLichtltraalenderMaane<br />

; dat de Zon op gemelden dag, op welken<br />

ik den Boog zag, met flaauwe kragten door eene<br />

bewolkte lucht fcheen; en dat de lucht met<br />

regen bezet was , meen ik best te zijn, deezen<br />

Boog eenen Zons-Regenboog te noemen, wiens<br />

witheid aan derzelver zwakke ftraalen alleen<br />

toetefchrijven is. Dit Verfchijnfel is intusfchen<br />

ten uiterften zeldzaam, en deswegen in ons<br />

oog verwonderlijk. Wij weeten dus, dai ook<br />

in ons Vaderland Witte Regeuboogen gezien<br />

wórden, 't welk wij der aantekeninge waardig<br />

geoordeeld hebben.


LUCHTVERSCHIJNSEL.<br />

R


W A A R N E E M ING<br />

V A N E E N<br />

B IJ Z O N D E R<br />

LUCHT - VERSCHIJNSEL.<br />

Den 14 van Slagtmaand des jaars 1768 ,<br />

's namiddags na twee uuren , zag ik , even<br />

buiten Edam , een zeldzaam Lucht-Verfchijnfel<br />

, 't welk aan dezelfde oorzaken , die de<br />

gekleurde Kringen rondom Zon en Maan voortbrengen<br />

, moet toegefchreeven worden; doch<br />

in de gedaante zo weinig overeenkomst met<br />

dezelven had, dat ik het der uitbeeldinge ert<br />

befchrijvinge waardig gekeurd hebbe;<br />

AAAAA. verbeeldt eene, ligt geftreepte bank<br />

aan den Gezigteinder.<br />

BBBBB. eene heldere hemelsblaauwe ftreep<br />

in de Lucht zonder eenige Wolken.<br />

GCCCC. eene donkere bank boven dé hemelsblaauwe<br />

, die wij in BBBBB hebbeü<br />

aangetekend.<br />

D. de Zon , bijkans geheel van agter de bank<br />

te voorfchijn komende , fchietende haare<br />

ftraalen door eenige dunne Wolkjes , dié<br />

tusfchen D en G zweefden, naar boven.<br />

R 2 jg.


2ÖO LUCHTVERSCHIJNSEL.<br />

E. verbeeldt eene donkere zwarte Wolk, die<br />

naar beneden dunner wordt, en m H het<br />

ftuk van eenen boog bedekte.<br />

F. duidt aan een heldere Wolk , die mede<br />

naar beneden zich dunner vertoonde, en<br />

in 1 het ander deel des Boogs verborg.<br />

G. verbeeldt eenen Boog, in 't midden ingeboogen<br />

naar beneden, en daar het breedst<br />

zich vertoonende, fchuins naar I en H oploopende<br />

, alwaar hij wederom twee bogten<br />

maakt , en verder door de Wolken<br />

word bedekt. Dèeze Boog had alle de kleuren<br />

van een Regenboog , welken ik, een<br />

groot quartier lang, zag ftaan, waar na hij<br />

in I en H eerst begon te verdwijnen.<br />

K. zijn eenige dunne Wolkjes, die boven de<br />

Zon, dat is tusfchen G en D zweeveude ,<br />

over den Boog in G naar boven dreeven.<br />

LLLLL. zag men eene fchoone hemelsblaauwe<br />

Lucht , die aan den bovenrand des<br />

Boogs door het fchijnfel der Zonne wat beneveld<br />

fcheen , en tevens verlicht was.<br />

De Wind waaide toen met 3 krachten uït<br />

het Zuiden. De Thermometer ftond op 46<br />

graaden , en de Barometer op 29 duimen en<br />

a lijnen Rhijnlands.


HEMELGORDEL.<br />

R 3


W A A R N E E M I N G<br />

VAN EENEN<br />

WITTEN HEMELGORDEL.<br />

D e befchrijving van eenen Witten Hemelboog,<br />

dus van mij genoemd , geplaatst in het XII.<br />

Deel der Perhandelingen , uit gegeeven door de<br />

Hollandfche Maatfchappij, bl. 362 — 364 geleezen<br />

zijnde dooi* den Heer SCHIM, Mede-Lid<br />

onzer Maatfchappye, bragt hem te binnen, ten<br />

dien tijde , dat zelfde Verfchijnfel ook gezien<br />

, en nog al met eenige omftandigheden<br />

aangetekend te hebben. Het behaagde dien<br />

Heer dezelven in zijne aantekeningen op te<br />

zoeken; en daar ik mij beklaagd had over<br />

mijne geringe kundigheid in het doen van<br />

Waarneemingen ten tijde der verfchijninge<br />

deezes Boogs, heeft hij de vriendelijkheid ge.had<br />

van mij dezelven te zenden, (waar voor<br />

ik thans in 't openbaar dankzegge), en daarna<br />

verlof te geeven om 'er gebruik van te<br />

R 4 maa-


*&]. WAARNEEMING VAN EENEN<br />

maaken, gelijk ik thans, ter ophelderinge van<br />

dat zeldzaam Verfchijnfel, met veel genoegen<br />

due.<br />

,, Den 27. Februarij 1750. (dus fchrijft hij<br />

„ aan mij) heb ik alhier te Maesfluis een<br />

,, foortgelijken Hemel - gordel gezien; 't be-<br />

gin heb ik ook niet waargenomen , maar<br />

zag denzelven pas over 10 uuren , be-<br />

,, flaande omtrent 180 graaden in den He-<br />

,, mei : want dezelve vertoonde zich van<br />

,, den Horizont in 't O. t. N. tot door de<br />

,, 5 graaden naar gisfing benoorden 't Top-<br />

„ punt, op den Horizont in 't W. t. Z.; de-<br />

„ zelve was niet rond gelijk een Regenboog,<br />

maar met eenige bogten, gelijk een uit-<br />

„ gefpreiden Gordel, waarom hij te regt een<br />

Hemelgordel wordt genoemd. Zijn breed-<br />

5, te was omtrent den Horizont circa §, en<br />

,, in 't midden ruim een geheele graad, zoo<br />

,, ik giste ; en zoo wel aan de Oost- als<br />

„ Westzijde, tusfchen de 20 en 40 graaden<br />

„"hoogte, boven den Horizont, fchooten 'er<br />

„ verfcheidene bleekroode draaien regt op<br />

,, naar 't Toppunt , en dus maar even be-<br />

,, zuiden den Gordel, en ook niet gezwind.<br />

Deeze Hemelgordel week vervolgens Zuid<br />

,, over door 't Toppunt, (zoo dat echter de<br />

„ einden in 't W. t. Z. cn O. t. N. wei-<br />

nig van plaats veranderden,) tot wel 15<br />

of 20 gr. vzn 't Toppunt af, en verbleek-<br />

„ te


WITTEN HEMEL GORDEL, 265<br />

„ te ook allengs van kleur, zodanig dat zij-<br />

„ ne einden in 't O. t. N. en W. t, Z.<br />

„ geheel verdwenen, doch daartegen wierdt<br />

hij in zijn midden breeder tot over de 2<br />

„ a 3 graaden naar gisfing , doch naar dat<br />

„ hij breeder wierdt , werdt hij ook blee-<br />

„ ker, zo dat hij , na dat ik hem in 't geheel<br />

i uur aanfchouwd had, zich voor mij-<br />

„ ne oogen geheel onttrok. Zijn Zuidelijkst<br />

„ deel was bleek rood , en 't Noordelijkst<br />

„ bleek wit, kunnende men door hem Ster-<br />

„ ren van de 1. 2. en 3. grootte gemaklijk<br />

„ zien. Voorts was 't een zeer heldere<br />

„ lucht, zonder wind, die toen lang Zuiden<br />

„ was geweest. Omtrent den Horizont in 't<br />

„ N. N. O. was zeer licht Noorderlicht,<br />

„ en de Maan voor haar opgang bij de twee<br />

„ uuren."<br />

Uit dit net berigt, vergeleeken met mijne<br />

onvolmaakte befchrijving, blijkt, dat wij het<br />

zelfde Verfchijnfel gezien hebben; doch mei<br />

eenig verfchil, dat ik ten deele aan de huizen<br />

der Stad Leiden , die mij het vrij gezigt<br />

benamen, waar door ik, bij voorbeeld, het<br />

laage Noorderlicht niet gewaar ben geworden<br />

, ten deele aan 't verfchillend tijddip onzer<br />

waarneemingen, waar door ik geene bogten<br />

vernomen heb, toefchrijve. Het naauwkeuriger<br />

berigt van den Heer SCHIM moet<br />

ons aanfpooren, om in het vervolg, wanneer<br />

R- 5 men


&66 WITTE BEMELC01DEL.<br />

men dergelijk Verfchijnfel'op nieuws verneemen<br />

mogt, aandagtig op alle omftandighcden<br />

te letten, om, is het mogelijk , daar van<br />

iets meer te leeren, dan wij tegenwoordig<br />

weeten.


L A N D B OUW,


P R O E V E N<br />

OVER DEN<br />

NIEUWEN LANDBOUW.<br />

Daar het van belang is, de regels omtrent<br />

den Nieuwen Landbouw, door Vreemden ons<br />

opgegeeven, in allerleïe Gronden van ons Vaderland<br />

, ter toetze te brengen, vertrouwe ik ,<br />

dat het der HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJE<br />

niet mishaagen zal, de volgende Proeven daar<br />

over te ontvangen.<br />

Ik ben dezelven verfchuldigd aan de vriendelijkheid<br />

van mijnen hooggeachten Neef, den<br />

Eerw. Heer CLEMENS KEUCHENIUS , Predikant<br />

te Vugt, in de Meijerije van 's Bosch, die mij<br />

fchrijfc de regels van den nieuwen Landbouw,<br />

voor eenigen tijd, fchriftelijk gegeeven te<br />

hebben aan RUDOLPH SCHALCHLIJ , voorheen<br />

Wagtmcester in het Regiment Zwitfers van den<br />

Generaal CHAMBRIER; doch die daarna, wegens<br />

zijne betoonde dapperheid -in de Belegering<br />

van Bergen op den Zoom , door wijlen<br />

Haare Koninglijke Hoogheid, DE GOUVERNAN­<br />

TE, met een Penfioen befchonken zijnde, zich<br />

in 't gemelde Dorp ter inwooninge hadt neerge-


270 P R O E V E N OVER. DEN<br />

gezet, en den ledigen Krijgsman ter ondernee-<br />

minge van Proeven aangefpoord, met den vol­<br />

genden uitflag.<br />

EERSTE PROEF in 't jaar 1767.<br />

•<br />

SCHALCHLIJ, de opgegeeven regels terbouwinge<br />

van een ftuk Lands leczende, en onder<br />

anderen, dat men de helft voor eenen tijd<br />

ledig moet laaten liggen, vondt zich verpligt<br />

toen hij hand aan 't werk zou daan, het laatfte<br />

wegens gebrek aan plaats niet te volgen;<br />

doch het overige in agt te neemen. Hij bemestte<br />

dan een klein ftukje Lands in zijnen<br />

Tuin ten behoorlijken ' tijde , fpitte het zelve<br />

diep om , en verdeelde het in tien Bedden,<br />

ter langte van agttien en ter breedte van twee<br />

voeten, laatertde tusfchen beiden een pad van<br />

ruim eenen voet breed. Op elk Bed pootte<br />

hij met de hand, in het einde van September,<br />

vier reijen zeer goede blanke Tarw, aldaar<br />

van Zeeuwfche gewasfen, zettende elk Graantje<br />

zes duimen van het andere. Vóór den<br />

Winter kwam deeze gepootte Tarw zeer wel<br />

op, zijnde niet meer dan omtrent een dertigfte<br />

deel daar van geftorven. Die na den Winter<br />

in het leven was overgebleeven, fchoot,<br />

in de Lente en vervolgens, ongemeen fchoon<br />

op , tot ieders verwondering : elk Graantje<br />

btagt eenen fteel of ftruik van verfcheiden'<br />

hal-


NIEUWEN LANDÈOÜW. 27T<br />

halmen ter hoogte van zes voeten voort:


»72 PROEVEN OVER DEN<br />

Air en. Graan - korrels.<br />

1 van 46 dus 46<br />

a 47 94<br />

2 48 96<br />

1 49 49<br />

I 50 5o<br />

4 51 a<br />

°4<br />

a _ 52 104<br />

a 53<br />

1 0 6<br />

1 54 54<br />

3 55 165<br />

1 .57 57<br />

i 58 — 58<br />

I 59 59<br />

1 60 —— 60<br />

I — 62 62<br />

ï 63 63<br />

3 65 195<br />

a 66 • 13*<br />

! 67 67<br />

I 68 68<br />

! — 70 70<br />

I 71 71<br />

1 73 73<br />

1 74 74<br />

1 — 76 76<br />

37<br />

2I<br />

53'<br />

IJJer


N I E U W E N LANDBOUW. 2; 3<br />

Hier uit blijkt dan, dat uitéén Tarwegraantje,<br />

zonder dit met vergrootinge op te geeven,<br />

zijn voortgekomen 2153 frisfche gezonde Tarwe-graanen,<br />

die, gewoogen zijnde, bevonden<br />

werden bijna 6 loot zwaar te zijn. Tot<br />

't bcpooten van de bovengemelde tien Bedden<br />

was niet meer dan een half theekopje Tarw<br />

gebruikt, en daar van , na dat de Musfchen<br />

een deel geroofd, en de Pagters der Tienden,<br />

volgens de Ordonnantie der Overheid , het tiende<br />

deel 'er van gehaald hadden: (want deezen<br />

wilden in dit geval, om dat zij het voor een<br />

vreemd wonder der Natuur befchouwden ,<br />

met geld, gelijk zij anders wel gewoon zijn,<br />

zich niet laaten voldoen,) heeft de Pdoter nog<br />

overgehouden i| vat der mitste daar in gebruik<br />

, en dus is van een half thee-kopje Tarw<br />

meer dan twee Vaten gegroeid.<br />

Toevallige PROEF in ROGGE.<br />

Hoe gezegend deeze Proef in Tarwe gelukt<br />

zij, erkent egter de Heer KEUCHENIUS, dat<br />

de zandagtige gronden van zijn Dorp niet<br />

zwaar genoeg zijn, om Tarw voort te brengen<br />

; maar veel bekwaamer voor Rogge - teek,<br />

gelijk uit deeze twee Proeven, om van geene<br />

anderen hier te melden, genoegzaam kan blijken.<br />

Op één van de bovengemelde tien Bed-<br />

S den,


274 J?R O E VEN OVER DEN<br />

den, met Tarw bepoot, was bij toeval opgekomen<br />

ééh Rogge - graantje, waar uit voortfproot<br />

een froel of ftruik van 63 halmen, de<br />

meeften meer dan 6 voeten lang: elke halm<br />

hadt een air, en dus vertoonden zich 63 aireh*<br />

drie van deezen werden door den wind<br />

of een ander toeval ter neêr gcflagen, zonder<br />

zich wederom te kunnen oprigten , waarin<br />

meest zwarte, verdorven, en niet dan weinige<br />

goede en volkomen Graankorrels gevonden<br />

werden, zijnde in de eene maar 4, in de<br />

tweede maar 8 , en in de derde flegts 15<br />

Graantjes. De zestig volkoomen airen leverden<br />

uit 3197 Graanen, en hierbij gevoegd<br />

de 27 uit de drie onvolkoomen, zo blijkt uit<br />

de bijeenvoeging deezer twee getallen , dat,<br />

uit één Rogge-graantje 3224 Graanen, zonder<br />

de konst te hulp te roepen, voortgekomen<br />

zijn. Gemelde Leeraar heeft de ftruik van 63<br />

Rogge-, nevens de drie bovengenoemde afgefneeden<br />

ftruiken Tarwe - halmen bewaard, en<br />

aan veelen vertoond, die deeze groote vrugtbaarheid,<br />

door den Schepper in dit Graan gelegd,<br />

met verwondering befchouwd hebben.<br />

Nog heeft zijn Eerw- in zijne Aantekeningen<br />

gevonden, dat, in 't jaar 1752, van één Rogge-graantje<br />

, dat wel twee voeten van den<br />

Akker op deszelfs uiterften rand, onder het<br />

zaaien, was gevallen , een ftoel van 25 halmen<br />

gewasfen was , elk voorzien van ééne air , en<br />

dat


NIEUWEN LANDBOUW. 0.7$<br />

dat deze 25 airen hadden uitgeleverd , 1639<br />

goede rijpe Rogge-graanen.<br />

TWEEDE PKOEF in 't jaar 1768.<br />

Het ongemeen welgelukken der eerde Proeve<br />

heeft den Heer KEUCHENIUS aangefpoord,<br />

om den arbeidzaamen SCHALCHLIJ eene tweede<br />

Proef te laaten neemen op een Akkertje<br />

agter zijnen Hof, welk, zonder de rondom<br />

loopende paden te rekenen, 152 voeten,<br />

Rhijnlandjche maat, lang, en 62 voeten breed<br />

bevonden wcrdt. Dit ftukje Lands behoorlijk<br />

gemest, en verfcheiden maaien omgeploegd zijnde<br />

met den gewoonen Ploeg, dien men daar<br />

gebruikt, werdt verdeeld in 25Bedden, ftrekkende<br />

zich in de langte van het Oosten,<br />

naar 't Westen , hebbende eene breedte van<br />

anderhalven , en met paden tusfchen beiden<br />

van éénen voet. In het laatde van September<br />

zette hij met de hand, op elk bedde, drie<br />

reijen fchoone witte Tarw, uit Zeeland ontbooden;<br />

eiken Graankorrel een halven voet<br />

van den anderen, in een gaatje ter diepte van<br />

eenen duim. Deeze Tarw kwam redelijk wel<br />

op; doch fcheen, vóór en kort na den Winter,<br />

fchraal te daan en weinig te belooven:<br />

dan, in het Voorjaar van 1769, wies dezelve<br />

weelig op , beloofde eenen fchoonen en<br />

overvloedigcn Oogst, en heeft dien ook ge-<br />

S a- gee-


276 PROEVEN OVER D E N<br />

geeven. Hij liet vóór den Winter deeze<br />

Tarw, vol onkruids zijnde, om dat te vooren<br />

op dat akkertje Knollen geftaan hadden, die<br />

in 't zaad waren gefchooten geweest , niet<br />

wieden , en na den Winter maar eenmaal ,<br />

zijnde de tweede wieding nagelaaten, om dat<br />

de Tarw nu 2i voet opgefchooten was, en de<br />

paden dus te eng geworden waren om 'er in te<br />

gaan, en het Graan, zonder het te befchaadi-<br />

gen, te zuiveren. Hier door is de Tarw van<br />

dien tijd af, tot dat ze gemaaid werdt, vol<br />

onkruids gebleeven, en de paden tusfchen de<br />

Bedden niet meer dan eenmaal omgefpit.<br />

Het twintigfte deel deezer Tarwe is niet op­<br />

gekomen , of, opgekomen zijnde, geftorven,<br />

en de negentien overige deelen hebben de<br />

volgende ftruiken voortgebragt.<br />

Zeven van die negentien deelen<br />

hadden ftruiken boven de 35 halmen en airen,<br />

Zeven 25<br />

t o t<br />

35 ><br />

Vijf 1 onder de 25 ——<br />

Onder welke laatften maar weinigen waren,<br />

beneden de 15 halmen en airen.<br />

Men heeft daarna genoomen drie ftruiken,<br />

elk'van één enkelen Graan-korrel gegroeid,<br />

en bevonden , dat die voortgebragt hadden<br />

het volgende getal:<br />

De eerfte ftruik 38 airen, en daarin 1337 gr.<br />

De tweede — 39 1560 gr.<br />

De derde — 52 1898 gr.<br />

Dee-


NIEUWEN LANDBOUW. 277<br />

Deeze drie ftruiken nader onderzogt hebbende,<br />

bevondr men de airen, in 't dragen van<br />

Graanen, op de volgende wijze van eikanderen<br />

te verfchillen.<br />

Be eerjle ftruik hadt Be tweede hadt<br />

1 Air van 19 Graanen. 1 Air van 14 Graanen.<br />

4 elk 21 84 —— 1 19 .. .....<br />

1 van 22 , 2 elk 22 44<br />

1 —— 23 1 van 24<br />

2 elk 28 56 1 29 .<br />

1 van 29 1 32<br />

2. elk 30 60 1 33 .<br />

1 van 32 1 34<br />

1<br />

34 3 elk 35 105<br />

2 elk 35 70<br />

2 elk 36 72<br />

Ï<br />

1<br />

V A N 38<br />

39<br />

5 elk 38190 1 40<br />

2 elk 39 78 2 elk 41 82<br />

a elk 42 84 2 elk 42 84<br />

1 van 43 3 elk 43 129<br />

1 45 2 elk 46 92<br />

1 4 6<br />

1 van 47 •<br />

2 elk 49 98 \ 49<br />

1 van 51 2 elk 50100<br />

1<br />

5- 2 elk 51 102<br />

1 —— 54 1 van 52 ——-<br />

2 elk 53 106<br />

1 van 55<br />

1 59<br />

58. 1337. 39- 1560.<br />

S 3 De


2/8 PROEVEN OVER DEN<br />

De derde Struik hadt<br />

i Air van 12 Graanen.<br />

1 • 19<br />

1 23<br />

2 elk 25 50<br />

1 van - 27 1<br />

4 elk 28 112 •<br />

5 elk 29145<br />

3 elk 31 93<br />

I van - 33<br />

3<br />

e l k<br />

i o<br />

35 5<br />

1 van - 38 • •<br />

5 elk 40 200 -<br />

a elk 41 82 •<br />

4 elk 42 168 ——<br />

1 van - 44 ——<br />

1 —— 47<br />

2 elk 48 96 . •<br />

3 elk 50 150<br />

3 elk 51 153<br />

1 van - 53<br />

l 53<br />

52. ' 1898.<br />

Het


N I E U W E N LANDBOUW. 279<br />

Het geheele voortbrengfel van voorgefchreeven<br />

§§ deelen Tarwe , op 't voorgemelde Akkertje ,<br />

is geweest 29 vaten goede fchoone witte Tarwe<br />

, zijnde 't tiende deel van het te veld ftaande<br />

en gemaaide Graan bij de Tiendenaars afgekogt<br />

voor drie Guldens, op dat men het geheele<br />

Produël zou wee ten.<br />

Deeze Oogst zou zekerlijk veel grooter geweest<br />

zijn, indien de Akker met zo veel on.<br />

kruids niet bezet ware geweest.<br />

Men mag dan rekenen, dat, van f| van een<br />

vat, drie zakken en vijf vaten, of f van eenen<br />

zak gegroeid zijn, en dus alles door één<br />

gerekend , zal elke Graan-korrel 339 Graanen<br />

hebben uitgeleverd ; een Oogst, aldaar<br />

zo aanmerkelijk , dat de Boeren en andere<br />

lieden denzelven met verbaazing befchouwd<br />

hebben.<br />

DERDE PROEF in 't jaar 1760.<br />

Men heeft het zelfde Akkertje den 16. iS<br />

19. en 20. September wederom met Tarw<br />

bepoot, en wel van die foort, welke in het<br />

zelfde jaar daarop was rijp geworden en gewonnen.<br />

De behandeling is dezelfde geweest<br />

als in't jaar'1768, uitgezonderd, dat de grond,<br />

wat ongelijk liggende, effen is gemaakt, twee<br />

fpitten diep daarna omgefpit en bemest. De<br />

Bedden heeft men veranderd, en nu van het<br />

S 4 Zui-


28o PROEVEN OVER DEN<br />

Zuiden naar het Noorden gelegd, ter lengte<br />

van 62 en ter breedte van 3 voeten, met paden<br />

van eenen voet breed. Dus heeft men 48<br />

Bedden toegefteld , waarop de Tarw zeer wel<br />

is opgekomen; doch de grond heeft, in den<br />

Winter, i| voet diep onder water geftaan , *t<br />

welk bevroozen is geweest. Over dat Ijs<br />

wandelende, zag men de Tarw daar onder Haan,<br />

groen en in een zeer goeden ftaat. Het water<br />

is daarna fchielijk gevallen, en 't Ijs, op de<br />

Tarw liggende , fpoedig gefmolten. Omtrent<br />

55 deel is 'cr van geftorven, de overigen<br />

II deelen zijn levend' gebleeven, en kwamen<br />

fchoon voor den dag. Na de inoogfting<br />

heeft men bevonden een weinig Graans, namelijk<br />

2 of 3 vat, minder te hebben gewonnen<br />

, dan in 't voorige jaar , fchoon men<br />

meer verwagt hadt. Dan over 't algemeen,<br />

meen ik, is de Oogst van't jaar 1770. fchraa-<br />

Ier geweest, dan die van 't jaar 1769, en dus<br />

is deeze ook een weinig minder uitgevallen.<br />

Geringe omftandigbeden zijn 'er veeltijds oorzaak<br />

van. De vervvagting eener groote inzameling<br />

zag ik voorleeden jaar in Gelderland<br />

verijdeld worden, alzo 'er ten tijde, dat da<br />

Graanen moesten zwellen, eene grootedroogte<br />

hccrschte, en ééne frisfche Regenvlaag gemist<br />

vverdt , waar door de Graan - korrels<br />

klein biceven, en weinig daarna uitleverden,<br />

M en heeft ia 't bovengenoemde Dorp de<br />

Proef,


NIEUWEN LAND I! OU W. 28l<br />

Proef, in 't najaar van 1770, hervat, en de<br />

uitkomst daar van in het tegenwoordige voorneemende<br />

, hoope ik 'er der Maatfchappije<br />

verflag van te zullen geeven.<br />

Toevallige PROEF in 't jaar 1770.<br />

Dat de gronden der Meyery , waar men<br />

niet dan aan derzelver zoomen bif de Maas,<br />

Klai vindt, gefchikter zijn voor Rogge , dan<br />

wel voor Tarwe, is boven te regt aangemerkt<br />

: en ik kan 'er uit de derde volgende<br />

Proef nog bijdoen, dat het zetten der Graankorrels<br />

, op een gelijken afftand , ook in<br />

Rogge grooter Oogst zou voortbrengen,<br />

en veel Graans in 't zaaien uitwinnen. Op<br />

eene Klaverweide van Baar/chot, het Lusthuis<br />

van den Generaal CHAMBRIER, gelegen onder<br />

Esch, omtrent anderhalfuur van 's Besch,<br />

zag men voorleeden jaar uit één Roggegraantje<br />

eene ftruik voortkomen, die met<br />

73 Airen pronkte, welken bij de inoogfting<br />

4337 Graan - korrels uitleverden , tot welk<br />

groot getal anderzins eene meenigte van de<br />

gewoone Airen, op onze Akkers groeiende,<br />

zouden vereischt worden. Deeze verbaazen.<br />

de Proef overtreft verre de twee, die ik op<br />

bladz. 274 en 275, heb opgegeeven, en zal<br />

naauwlijks geloofbaar voorkomen bij de geenen,<br />

die nooit iets van dien aart gezien heb-<br />

S?5 ben.


2§2 NIEUWE LANDBOUW.<br />

ben. Men eerbiedige in dit kleine des Scheppers<br />

Almagt en Goedheid. De genoomen<br />

Proeven zetten veel eers bij aan den prijswaardigen<br />

ijver van den Heere KEUCHENIUS ,<br />

en aan de onvermoeide vlijt van SCHAI.CHLIJ.<br />

Zij verdienen alle oplettendheid der geenen,<br />

welken die of foortgelijke Landftreeken bewoonen,<br />

alzo 'er thans niets anders te doen<br />

is, dan de zwarigheden , welken in de navolginge<br />

deezer wijze van Landbouwen voorkomen<br />

, zo veel mogelijk zij, uit den weg te ruimen.<br />

Het aangenaam vooruitzigt van de overgroote<br />

voordeden voor zich zeiven zo wel als<br />

van den dienst, dien men daar door aan<br />

het Vaderland bewyzen zal,-moeten hen ten<br />

kragtigften daar toe aanfpooren.<br />

22. Maart 1771.


O N W E D E R .


VERBAAZENDE<br />

U I T W E R K S E L S<br />

VAN EEN<br />

O N W E D E R .<br />

De Donder is een gemeen Verfchijnfel,<br />

doch, onder alle Verhevelingen, het ontzaglijkfte<br />

en vrugtbaarfte in Wonderen. Ontelbaare<br />

voorbeelden leeren ons , dat men nog<br />

verre is van deszelfs eigenfchappen te doort<br />

gronden. De verfcheidenheid egter , en de<br />

duisterheid van deszelfs werking op 'allerleie<br />

lichaamen, behooren ons niet af te fchrikken<br />

van naauwkeurige waarneemingen, en aantekeningen<br />

der bijzondere gevallen , die hijvoortbrengt<br />

, te maaken, welken met 'er tijd<br />

wie weet hoe veel lichts ! in dit duifter en<br />

verborgen ftuk , zullen kunnen geeven. Ik<br />

oordeele daarom , dat de Edele Maatfchappij<br />

gaarne in haare Gedenkfchriften bewaaren zal<br />

de ongemeene en bijzondere gevallen, die in<br />

ons Vaderland gebeuren, met naame het vol.<br />

gende, dat, op mijn verzoek, mij gezonden<br />

is door mijnen hooggeachten Neef, den Weleerwaardigen<br />

Heere, SAMUEL KEUCHENIUS ,<br />

Predikant te Aelm , een Dorp in de Meijerij<br />

, • van


286 VERBAAZENDE UIÏWERKZELS<br />

van 's Bosch , geleegen aan de Rivier de Maas ,<br />

nabij de Schans St. Andries, aan den zoom<br />

van Gelderland.<br />

„ De 21. Augustus van 't jaar 1768 was<br />

een dag (uus luidt het naauwkeurig berigt) van<br />

benaauwde warmte. De Wind waaide uit<br />

het West-Zuid-Westen: de Lucht was helder<br />

, doch bezwalkt of blaakagtig door de<br />

hitte. Omtrent twee uuren 's namiddags<br />

naar de Kerk gaande (a), zag ik eene Donderbui<br />

, zeer donker zich vertoonende, uit<br />

het West- Zuid- Westen opkoomen: zij fcheen<br />

mij toe laag in de beneden - lucht te hangen ,<br />

waarom ik haar gevaarlijk oordeelde , en<br />

langzaam op ons aan te koomen drijven. De<br />

voorfte Wolken van de Bui dorpelden, gelijk<br />

men hier fpreekt, of rolden, gelijk rook en<br />

damp, over en onder eikanderen : de lucht<br />

was toen zeer ftil met weinig of geenen wind.<br />

Ter Kerke ingegaan zijnde met een voorneemen<br />

, om mijne Leerreden, wegens het<br />

opkoomende Onweder, zeer te bekorten, zag<br />

ik , onder het prediken , omtrent quartier<br />

vóór drie uuren , reeds het licht van den<br />

Blixem, en, na verloop van eenige feconden,<br />

hoorde ik van verre de Donderflagen. Toen<br />

oordeelde ik raadzaam mij nog meer te bekorten,<br />

en vleide mij met de hoop van den<br />

Gods-<br />

(«) 21. Augustus viel op eenen Zondag.


VAN EEN ONWEDER. 287<br />

Godsdienst ten einde te zullen brengen, eer<br />

het Onweder tot ons zou zijn gekomen : dan,<br />

den Wind opflekende , kwam het zelve zo<br />

fnel aandrijven, dat de kleine tijd tusfchen de<br />

flikkeringen des Blixems en de flagen des Donders<br />

mij deeden vastftellen, dat het Onweder<br />

ons reeds zeer nabij was; en hier van wierden<br />

wij, op de ontzaglijkfte wijze, ten vollen<br />

overtuigd, omtrent zes of zeven minuuten<br />

vóór drie uuren , wanneer een geweldige Dondcrflag<br />

, oogenblikkelijk op den Blixcm volgende,<br />

boven ons hoofd uitbarstte. In datzelfde<br />

ontzaglijk tijdflip zag ik eene meenigte<br />

fpaanders van balken, ribben en planken van<br />

boven nederkomen ; vuurftraalen , zigtbaar<br />

voor 't oog, en met zwaveldamp omgeeven,<br />

door de Kerk vliegen; eenigen mijner Toehoorderen<br />

in hunne banken neerflorten ; en<br />

anderen , maakende het meerder gedeelte uit<br />

eene vallende beweeging van 't Noorden naar<br />

het Zuiden vertoonen, zijnde deeze beweeging<br />

in hen veroorzaakt door eene zeer fterke<br />

persfing der lucht, komende en dringende<br />

van dien kant , van waar de Blixem in de '<br />

Kerk floeg, drukkende mij, op den Predikftoel<br />

Maande, even als een fterke Wind, een<br />

weinig agterwaards. Het geluid des Donders<br />

was dermate geweldig, dat verfcheiden' mijner<br />

Toehoorderen eenigen tijd doof waren;<br />

maar tevens dof en fmoorende, zonder den<br />

min-


a88 VERBAAZE ND E DITWERKSELS<br />

minften klank, even als een zwaar blok, ia<br />

mulle aarde vallende, een enkelen pof geeft.<br />

Na dit vreefelijk en ontzettende geval was<br />

'er, geduurende eenige oogenbiikken, eene<br />

diepe ftilte in de Kerk, zijnde wij allen,<br />

door den flag en 't gezigt des vuurs verbaasd<br />

en bedwelmd. Een weinig bedaard zijnde,<br />

greep ik moed , en ondernam mijnen Toehoorderen<br />

een woord naar tijdsomftandigheden<br />

toe te fpreeken; doch naauwlijks had ik<br />

mijne lippen geopend , of ik hoorde een<br />

verward gefchreeuw , en zag een ieder met<br />

verhaafting uit de Kerk vlugten , nitgenoomen<br />

twee Mannen , zijnde onze Vorder Barbie<br />

met zijnen Zoon, die door den Blixem getroffen<br />

, niet konden opftaan. Mij van allen<br />

verlaaten ziende, klom ik van den Predikftoel<br />

, en vond , bij deeze lieden gekomen<br />

zijnde, de beide beenen des ouden Mans gefchroeid,<br />

gelijk ook den regter-fchouder en<br />

den regter-voet des Zoons, welke laatfte,<br />

ruim een half uur, buiten zijn verftand bleef<br />

liggen. Bij nader onderzoek bleek het, dat<br />

de gekwetfte iichaamsdeelen zwart gebrand<br />

waren als door eigenlijk vuur ; doch ze zijn<br />

daarna met de gewoone brandmiddelen geneezen.<br />

Meer bedaard zijnde, onderzogt ik het begin<br />

en den voortgang deezer geweldige gebeurtenis<br />

, welke ik dus bevond. De Blixem<br />

hadt


V A I? EEK D N W E b It ft; fiS§<br />

hadt het Spits van den Tooren &an de West*<br />

zijde, van boven tot half weg beneden, getroffen,<br />

en was vandaar, roerens nevens het<br />

Uurwerk , daar van alleenlijk eenén fplinter<br />

wegneemendê, op den Kerk-zolder (b) nêêrgedaald<br />

, hadt aldaar eene opening in de<br />

Planken, omtrent drie voeten lang en twee<br />

duimen breed gemaakt, twee ribben tot vezels<br />

en fpaanders verbrijfeld , en in den Kerkmuur<br />

aan de Noordzijde , boVen het hoofd<br />

van die twee bovengenaamde gekwetde Lieden<br />

, vier kleine openingen gemaakt , even<br />

als of'er met zo Veele Musket-kogels door<br />

gefchooten was. Waarfchijnlijk is het, dat<br />

een gedeelte van de Blixemdöffe döör die ope-.<br />

ningen in den muur , een ander gedeelte door<br />

den Kerk-zolder , en een derde door den<br />

Tooren is uitgevlogen. De Blfxem fchijnt<br />

dus zijn geweld tevens naar beneden en ttaar<br />

boven geoeffend te hebben i men zag tóch *<br />

behalven de omlaag gevallen fplirtters op den<br />

grond der Kerke , eene menigte onder aart de<br />

planken van den zolder hangen, en 't gêen<br />

opmerkelijk is, eene andere menigte Was uit<br />

die zelfde planken aan de bovenzijde Van den<br />

Zolder uitgeflagen , en hing, verfclieiden voeren<br />

hoog , in 't fpinrag tegen de pannen ,<br />

waar mede de Kerk bedekt is. Deeze waren<br />

O) De Kerk heeft geen Gewelf, maar eenen bolder»<br />

T<br />

de


ggg VERHAAZENDE UITWEE. K/5 ELS<br />

de uitwerkfels van dit Onweder aan en in<br />

mijne Kerk , welke , meer dan twee uuren<br />

daarna, met eenen benaauwden zwaveldamp<br />

en llank vervuld bleef. — Een geval, Waar<br />

aan ik nog niet, dan met fchrik en ontroering<br />

kan gedenken , cn tevens niet zonder<br />

dankbaare erkentenis voor Gods zonderlinge<br />

bewaaring- , aan mij , de mijnen , en mijne<br />

geliefde Gemeente, in dat vreefelijk oogen*<br />

blik, beweezen.<br />

, De uitwerkfels van dien zelfden Donder-»<br />

llag en Blixem buiten onze Kerk, bevond ik<br />

hierop niet min verbaazend en wonderlijk,<br />

dan de reeds befchreeven.<br />

. Geloofwaardige ooggetuigen, Lieden van<br />

eene andere Gezindheid , die zich toen op<br />

ïlraat bevonden, hebben mij verzekerd, dat<br />

de Blixem, als eene menigte vuurs,vóór, op.,<br />

en rondom onze Kerk op dat tijdftip nederviel;<br />

en zich. in verfclieiden Hangen of ftraa-><br />

kn gefcheiden hebbende, vloog 'er één in het<br />

naastbijftaande huis door eenen nicuwgebouwden<br />

Voormuur tusfchen twee venfterraamen,<br />

maakende tusfchen de voegen der fteenen,<br />

even onder een ijzeren, anker, eene opening,<br />

ter breedte van eenen kleinen duim , en te*<br />

langte van eenen vinger. Dus ingedrongen,<br />

verbrijzelde hij allereerst eenen Spiegel, die<br />

met een oog van koper aan eenen fpijker hing,<br />

Welk oog voor een gedeelte gefmolten wierdt,<br />

'en


VAN EEN O N W E D E R . a^t<br />

en 't geen zeer bijzonder is-, de fpijker ten<br />

deele met dit koper zeer keurig overtrokken.<br />

Dit huis een herberg zijnde, bevonden zich<br />

in dat vertrek, onder anderen, twee Vreemdelingen<br />

, Inwooners van 't tegen ons over<br />

liggende Gelderfche dorp Driel: de een zat<br />

bijna onder den verbrijzelden fpiegel , eii<br />

werdt door den Blixem , die eenen fplinter<br />

van 't ven der-raam medenam, en langs denmuur<br />

afliep, in de heup getroffen, waaror)<br />

hij ter aatde zeeg, kunnende noch Haan noch<br />

zitten, weshalven men hem te bedde moest<br />

leggen , waarop men hem ten dien zelfden<br />

avond, naar zijne eigen woöiiing heeft vervoerd.<br />

De pijnlijke plaats befchouwende<br />

kon ik 'er geene verbranding of kwetzing<br />

ontdekken, alleenlijk fcheen mij de heup eeii<br />

weinig gezwollen te zijn, en is daarna, gelijk<br />

men mij gezegd heeft, paars- of zwartagtig<br />

geworden. Hij kermde , eenige dagen ,<br />

over önuitfpreekelijke brandpijnen , die hem<br />

Op den oever des doods bragten; doch, na<br />

verloop van agt dagen, Verminderden dezelven<br />

langzaamer hand, en hij is eindelijk ten<br />

Vollen herfteld. Zijn Metgezel werd plotzeling<br />

ter aarde geflagen; doch van de bedwelming<br />

bekomen zijnde, flondt hij op , eri<br />

vondt zich .onbefchadigd: deeze laatfte hadt<br />

met zijnen rug tegen een geflooten cetenskasje<br />

gezeeten, waar in een middenfchot was I dit<br />

T 2 inid^ •


ftpa VERTlAAZENDE UITWERKSELS<br />

middenfchot werd tot fplinters verbrijzeld J<br />

doch men heeft uitwendig niet kunnen ontdekken,<br />

waar de Blixem in- of uitgegaan zij.<br />

Boven dit kasje hingen aan den wand eenige<br />

tinnen kannen, waar van 'er twee door<br />

het vuur .getroffen werden, even als of men<br />

ze door een gloeiendcn foudeer-bout hier en<br />

daar hadde. aangeraakt. De Blixem-, voortgaande,<br />

nam eenen fplinter van dat rak mede<br />

, waar aan die kannen hingen , en floeg<br />

eenen koperen ketel van eene kas af, tenzij<br />

men denke , dat zulks door den dreun van<br />

den Dondefflag gefchied zij: want aan den<br />

ketel was geen voetfpoer van den Blixem te<br />

ontdekken.<br />

Uit dit vertrek vloog hierop 't Blixemvuur<br />

door eene gang naar eene agterkeuken, waar<br />

eene oude Vrouw zat, die onbefchadigd bleef,<br />

en zelfs mij zcide niets gevoeld te hebben ;<br />

doch willende daarna eens fnuiven, en haatzilveren<br />

doosje tot dat einde uit den zak<br />

haaiende , ontdekte zij tot haare groote verwondering<br />

, dat het zelve op het bovenfte<br />

platte deel zwart geflipt en gebrand was.<br />

Boven de agterkeuken geen zolder zijn-*<br />

de, vloog waarfchijnlijk de Blixem van hier<br />

naar boven op den zolder die het geheels<br />

huis bedekte. Hier rigtte dezelve zijne verwoesting<br />

aan op het houtwerk : twee vliering-gebinten<br />

werden met verfcheid.cn kloo-<br />

& ï ven,


VAN EEN ONWEEER. 293<br />

-ven, vari beneden ; naar boven ,. opgerceten;<br />

verfclieiden' opleggers, waar op bet dak rust­<br />

te , moesten hier het zelfde lot • ondergaan ;<br />

en de naald van het huis werdt dermaate ge­<br />

teisterd, dat men 'er aan alle kanten de fplin-<br />

ters bij zag hangen, neemende het vuur,<br />

langs die naaide , zijne uitvlugt door den<br />

muur van den Schoorfteen naar buiten.<br />

Dit alles gefchiedde in^én oogenblik tijds.<br />

De zolder lag bezaaid met fpaanders en fplin-<br />

ters, zonder dat men dezelven hadt hooren<br />

vallen; een blijk, dat alles tevens met en on­<br />

der den Donderdag verrigt was. Het hout<br />

op den zolder was hier en daar gezengd: op<br />

andere plaatzen , daar het verbrijzeld was ,<br />

kon men niet ontdekken , dat 'er het vuur<br />

oorzaak van ware. Aanmerkelijk is het, dat,<br />

niettcgenftaande dit huis .met riet en ftroo<br />

gedekt was, die braudbaare doffen egter niet<br />

in vlam gezet zijn geworden. Ook heeft men<br />

aan de kleederen der gekwetfte Lieden gee­<br />

ne hindernis of fcheurin-g kunnen vinden: al­<br />

leenlijk was in den fchouder van den jongen<br />

Barbie een kleine fplinter uit den zolder der<br />

Kerk door rok, kamizool, borstrok en hemd<br />

geflagen tot in het vleesch,<br />

©ogenblikkelijk na den Donderdag viel 'er<br />

een zwaare dortregen: de lucht was. gebro­<br />

ken , en het Onweder fcheen al zijn kragt op<br />

ons ujtgeftort te hebben : men zag geen<br />

T 3 Blixem,*


2,04 VERBA AZENDE UITWERKSELS*.<br />

Blixem, men hoorde geen Donder meer, als<br />

tegen den avond, en Hechts van verre."<br />

Dus verre gaat het aanmerkelijke berigt van<br />

den Eervv. Heer KEUCHENIUS.<br />

In mijne Waarneemingen op den 21 Augustus<br />

alhier (te Edam) vinde ik, dat mijn T.her-_<br />

mometer ten twee uuren op 77 graaden, en de<br />

Barometer op 28 duimen en II lijnen Rhynl.<br />

gedaan hebben ; dat de Wind uit gelijken,<br />

hoek gewaaid , en wij ten vier uuren in 'c<br />

Noorden Donder-gehoord hebben.<br />

Dan, onder 't fchrijven deezes , is mij te<br />

binnen gekomen eene Aanmerking van den<br />

kundigen en letterlïevenden Zee-Kapitein ,<br />

WILLEM 'MAY, in zijn Verhaal der Uitwerking<br />

van eenen enkelden Blixem-Jlag op een van<br />

'/ Lands OorlogsfcLepen (c) , over het Onweder.<br />

,, Het zal, zegt hij (d), denkelijk toe-<br />

,, geftemd. worden, dat het Blixem-vuur ,<br />

,, (gelijk meest alle andere Vuuren ,) lucht<br />

„ tot deszelfs onderhoud noodig heeft , en<br />

3, gevolglijk een lugtledige ruimte of vacuüm<br />

„ kan te weeg brengen ; en mogelijk is 'er.<br />

„ geen vuur. bekend , dat een fpoediger en<br />

volmaakter vacuüm kan, veroorzaaken, dan<br />

(O Verhandel, der Hollandfche Maatfchappij<br />

XII. Deel, bladz, 39r.<br />

(d) Aldcar, bladz. 402,


VAN EEN ONWEDEH. 295!<br />

„ de Blixem." Op welke onderftelling ver­<br />

klaart die Heer het fcheuren van den Mast<br />

eens Schips door den Blixem? Tot ftaaving<br />

van die gedagte oordeele ik hier eene plaats<br />

te moeten geeven aan eene Waarneeming,<br />

die mi] , al voor langen tijd , in het zelfde<br />

denkbeeld heeft gebragt, en, hoewel ze niets<br />

doet ter vcrklaaring van 't Onweder , te<br />

Alem gebeurd , egter dienen kan, om fom­<br />

mige uitwerkfels van den Blixem op te hel­<br />

deren , bijzonder 't bovengezegde.<br />

Ik bevond mij , voor eenige jaaren , in<br />

den Zomer, in 't Dorp Liempde, gelegen in<br />

de Meijerij van 's Bosch, ten tijde , dat 'er ,<br />

na eene zwaare hitte , een Onweder volgde.<br />

Op een gedeelte van eenen Akker hadt zeker<br />

Boer groote Boonen gezet, die thans zo<br />

groot waren, dat zij dagelijks konden geë'e-<br />

ten worden. Bij gelegenheid van dat Onwe­<br />

der fqhoot 'er een felle Blixemftraal, laag,<br />

nabij den grond, langs dit Veld met Boonen<br />

heen. Men zag dit; doch men kreeg geen<br />

vermoeden, dat dezelve eenige gevolgen zou<br />

nalaaten. Bij toeval kwam men, na 't afge-<br />

dreeven Onweder , bij dezelven, en men<br />

ftondt verbaasd op 't zien, dat niets op den<br />

Akker befchaadigd was ; maar dat geheele<br />

reijen Boonen , ter plaatze alleen, waar de<br />

Blixem - ftraal voorbij gefchooten was , uit<br />

haare fcheeden gefprongen , en deeze losge-<br />

T 4 bor-


«9$ UITWERKSELS VAN EEN ©NWEDER.<br />

hortten waren. Dit zeldzaam Verfchijhfe.1,<br />

bragt mij aanftonds in gedagten, dat de fel<br />

vliegende Blixemftraal eene lngtledige plaats<br />

moest gemaakt hebben, juist daar, waar ze<br />

haaren weg genomen hadt, -en dat, bij ge-><br />

volg, de lucht, in de fcheeden der Boonen<br />

opgeflooten , en van buiten geen tegenftand<br />

of weêrdrukking van andere lucht nu hebi<br />

bende , zich uitgezet hadde, waar door de<br />

fcheeden open waren gebarften, en de Boonen<br />

'er uitgevallen. Ik wierd hierin bevesi<br />

tigd, om dat ik de Boonen , op een ander<br />

deel des Velds, waar de Straal niet geweest;<br />

was, gaaf en onbeledigd vond. Ik twijfel<br />

.niet, of men zal, uit deeze twee Waarneem<br />

mingen, aadere Uitwerkfels van den Blixem,<br />

die dezelfde oorzaak hebben , i.n 't vervolg<br />

kunnen verklaaren.


O R K A A N<br />

E N<br />

LUCHT - VERSCHIJNSELS»<br />

T 5


E E N<br />

O R K A A N<br />

VAN HET JAAR 1770,<br />

EN DE ONGEWOONE<br />

&UCHT - VERSCHIJNSELS<br />

VAN DEN JAARE 1771,<br />

ï~ïet einde van het jaar 1770 is aanmerkelijk<br />

geweest door eenen zo geweldigen Orkaan,<br />

op den 19 December, dat men moge<br />

zeggen, foortgelijken, fints dien van den 12<br />

December 1747, niet gehad te hebben. Mogelijk<br />

is 'er geene Stad van ons Vaderland ,<br />

zonder van het platte Land te fpreeken, welke<br />

aan Kerken , Huizen , Molens en Boomen<br />

geen fchaade geleeden heeft. Men heeft<br />

van Zalt-Bommel, buiten welke Stad twee<br />

menfehen van den Dijk in de Rivier , dt<br />

Waal , waaiden en verdronken , gelijk ook<br />

van Amfterdam en Vlisfingen, niet dan zeer.


gOO ORKAAN EN ON GIWOON E<br />

korte Berigten gegeeven (a). Dat alles is,<br />

zo veel ik weet wat wij 'er van hebben.<br />

Men vernam denzelven, tusfchen den 18 en<br />

19, omtrent middernagt te Romn en Touloufê<br />

in Frankryk : 's morgens hadt mcrt denzelven<br />

te Oujlende, waar hij hevig woedde;<br />

ten 9 uuren te Amfterdam; 's namiddags ten<br />

4 uuren te TVeenen en Dresden; en ten 5 uuren<br />

te Leipzig, komende daar uit het Noord-<br />

Westen (fc). Wij kreegen denzelven te Edam<br />

in deezer voege. Een maatige Zuid-Westen<br />

,Wind van vijf kragten waaide 'er, dien morgen,<br />

tot half tien uuren , wanneer dezelve<br />

allerfchielijkst in het Noord-Westen fchoot,<br />

{taande den Barometer op, 28 duimen en 3 lijnen<br />

Rhijnlands , en dus niet ongemeen,<br />

laag, De Wind kwam , bij die fchielijke<br />

verandering , met zulk een gedruisch aan ,<br />

dat ik, dugtende eene allerzwaarfte Hagelbui.,<br />

naar buiten vloog, om eenen uitmuntenden<br />

Thermometer, dien ik niet gaarne verbrijzeld<br />

sag, in te neemen. Naauwlijks dit gedaan<br />

hebbende , en weêr naar buiten keerende,<br />

was 'er reeds zo veel wind, dat ik niet, dan<br />

met de uiterlte moeite, de deur kon houden,. '<br />

Bij<br />

(a) Nieuwe Nederlandfche Jaarbocktn, »p het jaar<br />

1770. bladz. 1314, 1449. H5°' MS 1<br />

'<br />

O) Nieuwe Vaderlandfche Letteroefenipgen , V,<br />

deel, 3. ftuk., bladz. 52,


tUCHT-VERSCHIJNSELS. §&t<br />

Bij dit uitharden van den Orkaan floegeff<br />

oogenblikkelijk, de zeilen Van agt of tieri<br />

fchepen, een weinig van de reede der Stad in<br />

de Zuider-Zee zeilende, geheel in Hukken.<br />

Eene menigte Huizen leedt fchaade : door<br />

één brak de wind geheel door: het waaide zd<br />

vreefelijk, dat'ik niet anders dan eene inftorting<br />

onzer wooningen vreesde, terwijl veele<br />

fchoorfteenen , pannen , planken, enz. van<br />

boven neêr kwamen (f). Het Water uit Zeevang<br />

zette dcrmaate op, dat zwaare balken •<br />

liggende aan de berde Houtzaagmolens, buiten<br />

de Stad, aan de Trekvaart naar Hoorn $<br />

door het zelve vervoerd, en over de andera<br />

nooit onderloopeude Weilanden, op een verren<br />

afltand , tegen den Zeedijk geworpen<br />

werden.<br />

Tegen den middag bedaarde de Orkaan ,<br />

ftaande den Barometer ten twaalf uuren op 28<br />

duimen en 8 lijnen, ten twee uuren op 91 lijn',<br />

en, 's avonds ten negen uuren , op 29 dui*<br />

men en i lijn, toen de wind ffil was, en alleen<br />

met twee kragten waaide.<br />

Na deezen Orkaan hadden we alle de ove-,<br />

rige dagen van dit jaar regén; dOch den 27<br />

'savonds eenen ftorm uit het Noord-Westen.<br />

Hier op volgde het jaar iffï , welk door<br />

alle<br />

ft) Naamelijk te Edam, van waar dit berigt ge*<br />

geeven it. t


§02 ORKAAÏï EN ONGEWOOWË<br />

alle Waarneemers der Luchtsgefteldheid önzë§<br />

Lands gerekend zal worden onder de bijzonderfte<br />

jaaren, zo wel wegens het vogtig, koel<br />

en veranderlijk Weder, als wegens de zwaare<br />

Onweêren, welken op verfclieiden' plaatzen<br />

fchaade toebragten , en wegens verfclieiden<br />

ongemeene Lucht-Verfchijnfels. Ik zal mij<br />

niet inlaaten in eene bijzondere opgaave der<br />

hitte en koude van het Weder: de Weerkundige<br />

Waarneemingen op den Huize Zwanenburg,<br />

Welke de Holl. Maatfchappij jaarlijks geregeld<br />

mededeelt, zullen dit genoegzaam leeren. Alleen<br />

zal ik zeggen , dat men hier en elders<br />

dikwijls den Wind ongemeen verfchillend zag<br />

waaien. Veeltijds zag men vijf of zes Windwijzers<br />

, op eenen korten afftand, verfehillende,<br />

en zelfs tegenftrijdige ftreeken aanwijzen.<br />

Niet zelden hingen de Dampen in den Dampkring<br />

ongemeen laag; De lucht zag men dikwijls<br />

geheel betrokken; doch een opkomend<br />

windje waaide deeze dampen in eene gelijke<br />

ftreek, even gelijk men eene gordijn gelijkelijk<br />

wegfehuift , allerfchielijkst weg. In Maart«<br />

Junij en Augustus hadden we hier maar driemaal<br />

Onweder ,! in elke maand eens , doch<br />

zevenmaal in Maij, en agtmaal hoorde of zag<br />

men dat op verfehillende tijden van verre.<br />

Elders waren de Onweêren menigvuldiger ;<br />

meestal zwaar. In Januarij en Februarij telde<br />

ik zeventien, in Maart vijftien, en dus twee-<br />

Éfis


L ü C H T - V E R S C H IJ «r S E L S. 303<br />

en-dertig Sneeuwdagen. Op twee-en-twintig<br />

anderen zag men Mist, en op honderd-driet<br />

•n-tagtig, Regen. Vier Regenboogen zag<br />

men op den 20 November , en den 14 Octo-<br />

ber ebde de Zuider-Zee zo derk, dat men,<br />

in zeventien jaaren, dezelve zo laag niet ge.<br />

zien hebbe. Het vogtige, koele en verander-<br />

lijk Weder was oorzaak dat de Oogst mis-<br />

lukte; dan, aan de andere zijde, gaf de koel*<br />

beid des Zomers dit voordeel , dat men t<br />

noch hier noch elders , zo veele Najaars-<br />

koortzen heeft zien regeeren, als 'er anders-,<br />

zins altoos gevonden worden.<br />

Onder de bijzondere Lucht-Verfchijnfels*<br />

waar van ik oordeele aan de Maatfchappije<br />

verflag te moeten geeven, telle ik de Bij­<br />

zonnen , de menigte Hoozen, eenen roode*<br />

Zons- en eenen witten Maans- Regenboog t<br />

allen deezen jaare gezien.<br />

B IJ Z O N N E N.<br />

De Heer ERUGMANS zag , op den 23 Maij<br />

deezes jaars, buiten de Stad Docktm, twee<br />

Bijzonnen, waarvan eene Befchrijving aan de<br />

Maatfchappije aangebooden is. Twee ande­<br />

ren , op een anderen tijd, zijn 'er buiten<br />

Leiden gezien, doch juist van lieden, onbe­<br />

kwaam om 'er zulk eene nette aftekening en<br />

befchrijving van te geeven, als die vanger*<br />

Heer


304 ORKAAN EN ONCEWOoNÊ<br />

Heer BRUGMANS is. 't Zij alleen genoeg of<br />

te merken, dat men dit Verfchijnfel tweemaal<br />

deezen Zomer in ons Land gezien<br />

hebbe»<br />

H O O S .<br />

Den s.6 Junij, 's avonds ten half zes Uuren,<br />

met een zagten wind, 't Y, vóór Amfterdam<br />

overvaarende, zag ik , in eene heldere<br />

lucht, eene groote afgezonderde wolk ,<br />

uit het Noorden naar Zaandam of naar 't Y<br />

drijven, uit welke het eenige weinige reizen<br />

donderde, en in welke daarna, boven Westzaan,<br />

een Hoos gevormd werdt, de fchoonftë<br />

en grootfte, die ik immer zag, 't geen ook<br />

een Zee - Kapitein , toen juist bij mij zijnde,<br />

die 'er op zijne Zeetogten veelvuldigen gezien<br />

hadt, verklaarde. Berigten , mij doorden<br />

vriendelijken Heer DICO , Burgemeester<br />

te Zaandyk, die ze ook waargenomen heeft,<br />

gezonden, melden , dat men te Westzaan ,<br />

met "eene losfe lucht, en weinig winds uit<br />

het Westen, eerst eene bui zich zag zetten in<br />

het Noord-Westen, waarna, den wind eensklaps<br />

naar het Noorden trekkende met eene<br />

zeer ftijve' koelte, deeze bui zich fcheidde ,<br />

onder eenige tamelijk harde donderdagen, in<br />

twee omtrent gelijke deelen; waarna de eene<br />

helft langzaam en met een weinig zagter donder-


LUCHT" VESStHIJSSEES. $CS<br />

derflagen , Oostwaards om, wegzakte; doch<br />

de andere helft, Westwaards, naar het Zuiden<br />

trok , onder het uitdorten van veele hageldeenen<br />

, vallende uit het Westelijke deel<br />

der Wolk; terwijl uit het Oostelijke , naamelijk<br />

van de zijde van fFestzaan befchouwd ,<br />

een Hoos geformeerd werdt. Middelerwijl,<br />

viel 'er , op fommige plaatzen , een weinig<br />

regen ; doch in haaren loopdreek bleef alles<br />

droog. In eenen doot bij de Watering ten<br />

Westen van Wormerveer zou zij in haaren loop<br />

twee lieden , in een fchuitje komende aanroeijen,<br />

overvallen hebben; doch deeren, het<br />

gevaar ziende aankomen , hadden het geluk<br />

van zich , offchoon ter naauwer nood , te<br />

redden. Op het Zuidereinde van de Koog be*<br />

gon zij, in het veld , water uit de flooten,<br />

die Westwaarts bij de landen heen loopen ,<br />

fterk op te haaien : dus, van den eenen doot<br />

•tot den anderen dwars over , haaren loop,<br />

Zuid-Zuid-West , vrij eenpaarig houdende ,<br />

trof ze eindelijk den Oliemolen , de Reynout<br />

geheéten, daande aan de Mallegatfloot bij het<br />

Noord-einde van Zaandam, met een vreefelijk<br />

geweld aan. Deeze dondt, op dat oogenblik ,<br />

met de roeden Noord-Noord Oost, met drié<br />

tamelijk zwaare touwen wél vastgemaakt ,<br />

welken oogenblikkelijk verbrooken zijnde,<br />

werdt de Molen een vierde van een dag, dat<br />

is 9 tegen over het Noord - Noord - West ge*<br />

V draaid |


JOO* ORKAAN EN ONGEW0ONE' •<br />

draaid; de hekkens van een der beneden-ein»<br />

den eener roede verbrijzeld, twee zo genaamde<br />

Velden der rondom loopende ftelling naar<br />

boven in de lucht opgevoerd , en weêr nedervallende<br />

vermorzeld; het Riet, waarmede<br />

de kap gedekt was, voornaamelijk boven op,<br />

uit den band en regt over einde gerukt; het<br />

touw van den vangftok opwaards op den kap<br />

geworpen, ftaande intusfchen de zwaare vaste<br />

deelen van den Molen te trillen; de dekpannen<br />

van de eene zijde der nabij ftaande<br />

fchuur werden weggenomen , en een hek of<br />

fchutting , omtrent vijftig voeten van den<br />

Molen, uit den grond gerukt, en meerendeel<br />

verbrijzeld. Deeze Hoos , haare loopftreek<br />

naar het midden der Banne van Zaandam<br />

voorts verwijderende, nam nog een glasraam<br />

uit eenen der nabijftaande Molens weg , en<br />

trekkende over een land, dat gemaaid werdt,<br />

voerde zij een deel van het gemaaide gras<br />

weg, met eene fchuit, welke zij, uit het water<br />

geligt hebbende , twintig of dertig voe-.<br />

ten verder, op een ander nabij geleegen Land<br />

neêrzette ; waarna zij het gras wat verder<br />

Zuidwaards in dezelfde Banne liet vallen , gelijk<br />

ze ook elders de medegevoerde Pannen,<br />

Riet, Kroos , Linnen , enz. gedrooid hadt.<br />

Tot den Zeedijk tusfchen Zaandam en Westzaan<br />

genaderd, trok zij daarover boven 't Y,<br />

waar een menigte Schepen, haar ziende, alle


tIC HT-VER SCfilJNSELS. gÖf<br />

Je zeilen in haast inhaalden: hier werdt haar<br />

ongemeen lang punt dan opgekort , dan verlengd.<br />

Ik zag haar hier het water in menigte<br />

uitftorten , en eindelijk geheel Verdwijnen t<br />

hebbende ruim , een half uur in 't geheel i<br />

zich vertoond.<br />

H 0 O Z E N.<br />

Eenigen tijd daarna den Heer LE FRANCé<br />

VAN BERKHMJ ontmoetende, en hem Verhaald<br />

ftebbende de menigte Van Hoozen, deezen<br />

Zomer op de Zuider-Zee gezien , bevestigde<br />

hij zulks ook van de Noord - Zee , eh<br />

verëerde mij naderhand in een' brief mét de<br />

volgende merkwaardige Waarneeming; ,, Zié<br />

•„ hier, dus fchrijft hij , de aftekening van<br />

„ Vijf Hoozen, op den 17 September 1771,<br />

„ door mij en verfclieiden andere lieden ge-<br />

,, zien. 's Morgens ten half elf uuren van<br />

„ dien dag was de Lucht , zo als zij reeds<br />

„ veele dagen te vooren geweest was, vol<br />

„, van zwaare graauwe Regen-wolken. Twéé<br />

„ dagen te vooren , en zelfs meermaaien iri<br />

„ deezen Zomer , had ik , hü en dan Hoo-<br />

„ zen gezien, en meest altijd de wolkën éii<br />

„ dampkring zeer laag, met gedüurige regenj,<br />

vlaagen en wind: dan, op den gèmelden dag<br />

j, helde de wind, met groote ftilte , ten hë-<br />

„ gen uuren Zuidzuidwestelijk, en het zwerk<br />

V a 33 dreef


3GS ORKAAN EtT ONGEWOONS<br />

dreef met kragt ten Oosten of- Noordoos-»<br />

.„ telijk heen. De Lucht was zwaar, graauw,<br />

,, en vol van zwarte wolken ; doch aan den Ge*<br />

zigteinder , en , tusfchen dien en dc wol-<br />

„ ken, licht en witagtig, hoewel betrokken,<br />

„ met eenen effen' fchijn , en flegts weinig<br />

„ wolkjes, die naauwlijks te bepaalen waren.<br />

,, De ftreek en' de lengte der ineenwentelen-<br />

„ de zwarte Wolken waren van over het<br />

,, Dorp Oestgeest i , tot Noordwijk 2, en<br />

„ Voorhout 3, een afftand van ongeveer ruim<br />

één uur , voor zo verre het oog vertoon-<br />

„ de, en, in deeze aftekening, met de twee<br />

Toorens en den Watermoolen ,1,2,3,<br />

„ is afgefchctst. In het eerfte tijdftip , dat<br />

ik deeze Hoozen ontdekte, vertoonde zich<br />

,, de eerfte Hoos a zeer fterk , beneden en<br />

,, tusfchen twee hangende wolkjes b b, wel-<br />

ke reeds verlamde of uitgewerkte Hoozen<br />

3, waren. Tevens en naar mate dat de ge-<br />

3, melde Hoos a afnam , ontftondt of was te-<br />

3, genwoordig de Hoos c ; dan deeze zeer<br />

3, flaauw zijnde , ftrekte zich niet neder-<br />

„ waards, maar boog zich ten Noordoosten<br />

,, om, werdt opgeflurpt door het wolkje a",<br />

,, en verdween daarop in de wolken , terwijl<br />

,, op het zelfde oogenblik de Hoos e met eene<br />

3, geweldige flingering neerzijpelde ; doch al<br />

,, mede fchielijk opkromp , en de Hoos ƒ,<br />

die aireede haare zakking, bij het verfchij-<br />

nen


lUCHT-VERSCHIJNSELS. 3C9<br />

nen der eerfte Hoos aanduidde, ten zelf-<br />

„ den tijde geweldig toenam, en tot de aarde<br />

-,, of den gezigteinder doordrong. Tevens<br />

,, deedt 'er zich eene zakking in de wolken<br />

„ op bij g. Het wolkje g , met de Hoos ƒ<br />

,, vereenigd, veroorzaakte eene fterke flingering<br />

, die eindelijk verminderde door het<br />

„ toeneemen van de Hoos h, welke regtftreeks<br />

j, neerzakkende, de eenige is geweest, waar<br />

„ van ik zeer klaar eene beweeging en uit-<br />

„ werking op de aarde kon zien. Ik zag ,<br />

„ naamelijk , eene dunne Huivende bewee-<br />

„ ging onder aan de punt van de Hoos, even<br />

5, als een zeer dun wolkje f, werken, geduu-<br />

• „ rig in beweeging , en langzaam met de<br />

,, Hoos in arbeid. Naar het beloop der<br />

„ ftreek giste ik, dat die Hoos toen over de<br />

Haarlemmer-Meer omftreeks Halfwegen ,<br />

., of misfehien over 't Y dreef. Niet lang<br />

„ duurde die beweeging , welke tevens met<br />

,, de Hoos verdween , en agter het geboomte<br />

„ uit mijn gezigt geraakte , na dat de drie<br />

„ eerfte Hoozen a , e , e reeds in de wolken<br />

geheel vermengd en verdweenen wa-<br />

,, ren. Ondertusfchen fcheen de Lueht, vast<br />

„ voortdrijvende , wederom nieuwe zakkin-<br />

„ gen van Hoozen te formeeren; doch daar<br />

„ van heb ik niets meer gezieiK Dan , ik<br />

„ kan niet naalaaten te melden , dat ik ,<br />

n a d e u<br />

9 niiddag, met eenige Zeelieden van<br />

V 3 „ Noord."


ORKAAN EN ONGEWOONS<br />

Noordwyk op Zee , voorbij mijn huis ko-<br />

mende, in gefprek geraakte, hun vraagen-<br />

3, de, of'zij ook op deeze Hoozen gelet had-<br />

5, den ? Zij antwoordden mij niet alleen een-<br />

5, paarig daar op , deeze vijf Hoozen, maar<br />

zelfs, tot elf in getal, dien morgen op Zee<br />

a, gezien te hebben ; dat bij hun geheugen<br />

5, geen Zomer hun bekend ware , waarin zij<br />

3, dagelijks zo veele Hoozen over Zee za-<br />

a, gen, enz. welk berigt mij naderhand door<br />

a, veele lieden , als uit éénen mond , beves-<br />

tigd is. In mijne aftekening kan men uit;<br />

3, de ingekrompene wolkjes b. b. d. d. I. nog<br />

zeer duidelijk de overblijffels der overige<br />

„ Hoozen befpeuren. Door dit Verfchiju-<br />

%, fel ben ik in geheel andere gevoelens over<br />

„ de Hoozen geraakt , dan men tot hu toe<br />

5, daarover gehad heeft , waarvan ik reeds.<br />

3, ten deele mijne gedagten aan u verklaard<br />

„ heb. Het is u bekend, hoe men den oor-<br />

a, fprong der Hoozen aan de ontmoetinge van<br />

^ twee tegenftrijdige Winden, die eene Wa-<br />

terwolk persfen , en aan het draaien hel-<br />

3, pen , t


t, O C H T-V E R S C H IJN SE t S. 3TI<br />

,, van den Wind en het Zwerk heb waargenomen<br />

, ben ik volftrekt in andere gedagten<br />

„ gekomen ; want, voor eerst , was, gelijk<br />

,, vermeld is, de Wind, op den dag der vijf<br />

Hoozen , beftendig in zijne ftreek ; noch<br />

„ in de Hoozen , noch in de Wolken was<br />

,, geene blijk van tegenftrijdige werking. Maar<br />

,, zie hier, hoe de eene Hoos voor , en de<br />

„ andere na ontftondt. De Lucht zwaar ,<br />

„ laag hangende , en vol zijnde van zwaare<br />

Waterwolken , gebeurde het , gelijk wij<br />

„ dagelijks zien , dat de Wolken , hier en<br />

„ daar, in een liepen, en, zwanger van wa-<br />

„ ter, door de zwaarte fcheenen neêr te zij-<br />

,, gen , ja hier en daar regen uit te Horten ,<br />

,, zo als bij k. L te zien is. De druipwolken<br />

„ bleeven nu hangen , dan vereenigden zij<br />

„ zich , tot dat ze eindelijk in een liepen ,<br />

„ en met eene langzaame neerzijging door-<br />

,, zakten tot beneden de bovenwolken , en<br />

,, halfwegen den gezigteinder; doch daar ge-<br />

„ komen , begon de Hoos zien eerst regt<br />

„ te formeeren , en men kon duidelijk den<br />

,, toevloed van water uit de bovenwolk in<br />

,, de Hoozen zien fchieten. Intusfchen ge-<br />

beurde het zeer veel, dat 'er zich nieuwe<br />

„ doorzakkingen vertoonden ; doch die ver-<br />

„ dweenen telkens weêr in andere wolken ,<br />

,, in zo verre dat de geheele Hoos c , zich<br />

„ omkrommeude vóór den Wind, door eene<br />

Y 4 ar>


|I4 ORKAAN EN ONGEWOONE<br />

„ andere wolk werdt aangetrokken , en ine-n<br />

,, duidelijk in de wolken nieuwe waterverga-<br />

,, deringen zag. Dit in acht neemende, kon<br />

•£ ik niet wel begrijpen, hoe twee tegenftrij-<br />

, dige Winden in zo veele overgebleevene,<br />

„ nog aangroeiende, en tegenwoordige Hoor<br />

„ zen dermaate konden werken, dat ze, op<br />

,, één ftond, zulke verfehillende uitwerkfe-<br />

„ len vertoonden in zo veele verfehillende<br />

„ plaaaen , en men. dus in de vijf tot elf<br />

„ Hoozen, (de tegenwerking der- verfchillen-<br />

„ de Hoozen nog daar bij gefield), ten mi&-<br />

„ den wel vier- en- twintig verfehillende<br />

Windftreeken zoude moeten vooronderfteta<br />

> len, het geen ik geloof op geenerlei wijze<br />

„ te beweeren is. Dus ben ik in de gedagten<br />

„ gekomen , dat deeze Hoozen niet anders<br />

,» zijn 'geweest, dan eene doorzakking van<br />

£ water uit eene en meer andere zwaare wa-<br />

„ terwolken, die, uit hoofde der laagte aaa<br />

„ onze aarde gevoegd bij. den zwakken wind,<br />

, a niet in. ftaat waren om haaren bezwanger-<br />

„ den waterboezem driftig te houden ; 't<br />

„ welk, mijns, bedunkens, daaruit blijkt, dat<br />

de wolken , zo veel mogelijk , medewerkten.<br />

om, de, verfebeidene nieuwgeboorens<br />

„ Hoozen weder op te flurpen :• eene gebeur,<br />

^ tenis,, die men. dagelijks, in. de tuimeling<br />

k s f l<br />

^ der wolken gemakkelijk befpeuren,<br />

^ d.a?s d£ eene, wolk; me.t de andere vereenigd,


lOCHT-VERSCHIJN SEtS. 313<br />

,, blijft tot zo lang dat ze eindelijk, vol wa-<br />

„ ters zijnde, en dat .niet langer boven den<br />

„ Dampkring kunnende houden, zich eindelijk<br />

,, door regenvlaagen ontlast; welke vlaagen<br />

„ geweldiger worden , naar maate dat°de<br />

„ Lucht zwaar en laag is: hierom treft men<br />

„ bij donderbuien de fterkfte vlaagen aan ,<br />

„ nademaal de wolken dan geweldiger in een<br />

,, dringen. Dan , tegen deeze gedagte doet<br />

„ zich zekerlijk op die fterke draaijing , die<br />

„ men in de Hoozen, vooral in hunne over-<br />

„ helling naar de windftreek , gewaar wordt:<br />

„ maar zou men dit niet natuurlijk kunnen<br />

„ verklaaren uit de eigenfchap van het water<br />

,, en de wolken zelve ? want gelijk de wol-<br />

„ ken nu afgefcheiden, dan vereenigd, zich<br />

„ vertoonen, kan men zeker geen nader be-<br />

„ grip , ten minsten zo denk ik, zich voor-<br />

,, ftellen , of 'er moet een zeker foort van<br />

„ aantrekking in de wateFdeelen zijn, die ze<br />

„ zamenhoudt, en te gelijk een tegenftand<br />

„ in den dampkring , die ze ophoudt , in<br />

,, diervoege , dat wanneer ze dermaate in<br />

„ zwaarte toeneemen , dat ze door den te-<br />

„ genftand van den dampkring niet langer<br />

„ kunnen worden opgehouden , zij, als 't<br />

„ ware , daardoor heenbooren , en wél met<br />

„ eene hoekfche doorpersfing, tot dat ze ,<br />

s, daardoor heen gedrongen zijnde , natuur-<br />


314 ORKAAN EN 0NGEW00NE<br />

„ gende , het eerfte water door veel meer<br />

ander wordt neêrgedrukt , eii , eindelijk<br />

„ toeneemende , eene geweldige Waterkolom<br />

„ formeert , die puntig eindigt , en altoos<br />

,, draaiende blijft, 't welk men door de een-<br />

„ voudigfte proef bevestigd kan zien; want<br />

„ 't zij men door eenen tregter, emmer,<br />

„ bierkan, of ander vat, met water gevuld ,<br />

,, het zelve van eene genoegzaame hoogte<br />

„ langzaam nederftort , zal men duidelijk<br />

„ zien, hoe het water altoos in eene omge-<br />

„ keerde konifche gedaante nedervalt, en te*<br />

„ vens altoos iii zich zeiven door de aantrek-<br />

„ kende kragt eene draaijing veroorzaakt, zo<br />

s, dat het water op een ftroom of waterbak<br />

„ uitgeftort, daarin eene geweldige beroering<br />

„ maakt. Dit in acht neemende , vind ik<br />

„ voor mij geene reden, om eene zo klaarblij-<br />

„ kelijke werking, die aan het water natuur-<br />

„ lijk eigen is , in de wolken te ontkennen,<br />

„ en dezelve, als in 't minst niet ftrijdende<br />

„ tegen de gezonde reden en de natuur, voor<br />

„ goed aan te neemen ; hangende voorts de<br />

3, beweeging en voortgang der Hoozen naar<br />

„ eene of andere ftreek van dezelfde oorzaak<br />

„ af, daar alle rcgenvlaagen , buijen, en wol-<br />

„ ken door worden voortgedreeven, naame-<br />

„ lijk den Wind."<br />

Deeze fraaije Waarneeming van den Heer<br />

LE FRANCQ VAN BERKHEJJ verdient, met zijne


E V e H T-V E R S C H IJ N S E L S. 31^<br />

»e nieuwe gedagte, de opmerking der Natuurbefchouweren<br />

, en zo ze hen al niet mogta<br />

overhaalcn ter goedkeuringe , zullen andere<br />

Waarneemingen van Hoozen , op dergelijke<br />

wijze gedaan , het gefchil ten eenigen tijde<br />

moeten beflisfen.<br />

RO ODE ZONS-REGENBOOG.<br />

Den 27. Oclober des jaars 1771, een weinig<br />

na zeven uuren, 's morgens , de Lucht<br />

met opmerking te Edam befchouwende, gelijk<br />

ik in deezen ongemeenen Zomer meer dan<br />

naar gewoonte had gedaan, meende ik, uit<br />

het vertrek , waar ik zat, eenen Schenkel<br />

van een rooden Zons-Regenboog te zien.<br />

Mijn gezigt door andere huizen belemmerd<br />

zijnde, vloog ik op om te verneemon wat 'er<br />

van ware. Daar buiten gekomen, zag ik met<br />

met verwondering in het Noord-Westen een<br />

volmaakten rooden Zons-Regenboog , ongemeen<br />

groot en hoog , zonder eenige andere<br />

kleuren. Defchenkel, die ten Noorden Mondt,<br />

was breeder dan die zich in het Westen vertoonde<br />

, en een weinig gekarteld. Van fejg»<br />

nen, meest aan de Noordzijde naar beneden,<br />

zag men eenige roode Wolkjes , gelijk men,<br />

bij den op- en ondergang der Zonne , veeltijds<br />

verneemt. De Lucht was geheel, doch<br />

yQornqarnelijk beneden , zeer dik bezet me:<br />

dpp.*-


Jt6 ORKAAN EN ONCEWOONE a<br />

donkere zwaare Regenwolken , die opkwa*<br />

men, haar een wild dreigend aanzien gaven,<br />

en den fchenkel ten Westen met het midden<br />

des Boogs eerst bedekten , waarna hij, niet<br />

langer dan twee of drie minuuten van mij<br />

gezien zijnde , in een oogenblik geheel ver-,<br />

dween. Een Noord-Westen Wind waaide<br />

toen met drie kragten. De Barometer ftondt<br />

op 29 duimen en 3 lijnen Rhijnlandsch , de<br />

Thermometer op 46' graaden. Deeze roode<br />

Regenboog is de eerfte , dien ik ooit gezien<br />

hebbe. Deszelfs oorzaak moet men aan de<br />

gclteldheid der dampen in de lucht toefchrijveu,<br />

welke fomtijds andere ftraalen doorlaatende<br />

, de rooden , die de minfte breeking<br />

ondergaan, van de anderen affcheiden, en te<br />

rug kaatzen. NEWTON heeft berekend , dat<br />

de roode ftraalen , door de dikte van 6| duizendmaal<br />

duizendfte deelen eenes Londonfchen<br />

duims , terug gekaatst worden in het water<br />

(c). Deeze gefteldheid der dampen in de<br />

nicht , ter voortbrenging eens rooden Rcgcnboogs<br />

, is intusfehen , gelijk andere zeldzaatne<br />

Verfchijnfels, te wonderbaarer, en dringt<br />

ons om de magt van den Schepper der natuuï<br />

te eerbiedigen.<br />

, Dikwils valt 'er eene verfehillende brecking<br />

- van<br />

• (


tV C HT-VERS C HIJ s s EL S. 317<br />

ym dichtdraaien in de lucht voor , welke of<br />

weinig opgemerkt of niet aangetekend wordt.<br />

Mij valt bij deeze gelegenheid in, dat ik, op<br />

eenen avond van den voorigen Zomer, de<br />

groene kruiden, planten, enz. in mijnen tuin,<br />

die al het zagte en teêre van die kleur, welke<br />

men bij 't uitfpruiten verneemt , reeds<br />

verboren hadden , en door de zomerhette ,<br />

lucht en ouderdom bruinagtig geworden waren,<br />

dermaate veranderd zag., dat ze niet meer<br />

dezelfden fcheenen te zijn. Men zou volftrekt<br />

beweerd hebben , dat ze met een ander<br />

teer en zagt groen waren overdekt, of<br />

geheel andere planten geworden. Dit duurde<br />

zo lang, tot dat de geheime ftraalbreeking in<br />

de lucht veranderde, wanneer de oude, min<br />

zagte en min aangenaame kleur te rug kwam.<br />

Dit verfchijnfel is zeer fraai.<br />

Ik heb dit,den 3. Maij deezes jaars (1774),<br />

na een Onweder, 's morgens van vijf tot half<br />

zes uuren , andermaal gezien. De planten ,<br />

en bladen der boomeh' hadden het eerde zag!<br />

te en lieflijke groen nog niet verlooren, het<br />

welk de guure fnij-winden en koude hun daarna<br />

vóór den gewoonen tijd ontnöomen hebben;<br />

egter was deezè zagte kleur in zo hoogen<br />

trap veranderd, dat ik eenige Lieden in<br />

mijnen tuin riep, om hun dit fchoon verfchijnfel<br />

, voorheen nooit van hun opgemerkt, te<br />

vertoonen. Met verwondering zagen zij alle<br />

plan-


318 ORKAAN EN LUCHT-VERSCHIJNSEL*.<br />

planten aan, naauwlijks kunnende geloovefl^<br />

datze dezelfden waren. Alles hadt , om mij<br />

van eene gelijkenis te bedienen , de kleur<br />

Van wit papier, wanneer het door licht groen<br />

gefmolten wasch is doorgehaald , bij gevolg<br />

waren 'er veele blaauwe licht - ftraalen door<br />

de breeking doorgelaaten. Deeze verandering<br />

duurde één half uur , langzaam afneemende.<br />

Eenige weeken daarna zag ik het nog eens,<br />

maar niet zo fterk.<br />

M A A N S - R E G E N B O O G .<br />

Den 13. November 1771. 's avonds ten zei<br />

ven uuren ftond hier de Lucht, gelijk het mij<br />

voorkwam, zo voordeelig voor eenen Maans-<br />

Regenboog , dat ik het aan eenen mijner<br />

Vrienden te kennen gaf. Eén uur daarna<br />

zag men 'er ook eenen, welke het laatfte ongemeene<br />

Verfchijnfel van dit jaar geweest iSi<br />

Edam 20. Maij i774«


VERSCHEIDENE<br />

BESCHRIJVINGEN.


B E S C H R Y V I N G<br />

VAN E E N<br />

WANSCHAPEN BOT,<br />

VAN E E N<br />

W I N D - É Ij<br />

VAN E E N<br />

U I T W A S<br />

AAN DEN TAK VAN EEN EIKENBOOM,<br />

E N TAN<br />

B L AA UWE AARDE.<br />

hebben verfcheidene Schrijvers, die de<br />

Monsters, welken onder de Menfehen en Dieren<br />

voorkomen, aangetekend hebben : ook zijn<br />

--er, die 'er nog in voortgaan, gelijk de beroemde<br />

CAMPER , die 'er een groot Werk over<br />

onder handen heeft genoomen. — Niemand<br />

heeft echter, zooveel ik weet, over de Monsters<br />

, die onder de Visfchen vallen, opzettelijk<br />

gefchreeven, waarover wij ons niet te verwonderen<br />

hebben, wanneer men aanmerkt ,'<br />

dat Mismaakten onder dezelven zeer zeldzaam<br />

aangetroffen worden, 't geen.in de daad onze<br />

opmerking zeer verdient. — Indien dan de<br />

grootde Mannen van belang gerekend hebben,<br />

X en


322 OVER EEN WANSCHAPEN ïiCT,<br />

en nog achten, de Wanfchepfels, onder Menfehen<br />

en Dieren gevonden , hoe gemeen, echter<br />

te befchrijven en aftebeelden, zal het, vertrouw<br />

ik, der Hollandfche Maatfchappije niet<br />

onaangenaam zijn, dit Monster, onder onze<br />

Vaderlandfche Visfchen gevonden , te ontvangen<br />

, en in haar Kabinet van Natuurlijke Zeldzaamheden<br />

te bewaaren. — Het is een gewoone<br />

Bot, door de Visfchers van het Zee-Dorp<br />

Vollendam in de Zuider-Zee gevangen, aan<br />

anderen van zijn Geflagt volkomen gelijkvormig,<br />

uitgezonderd dat hij den Staart mist:<br />

doch de goede Schepper, het gewigtig gebrek<br />

van dit gering Dier met gunstige oogen aanziende<br />

, heeft dat willen vergoeden door deszelfs<br />

Zij-Vinnen zodanig te verlengen, dat<br />

ze thans aan beide kanten afloopen tot aan de<br />

plaats, waar anders de Staart gevonden wordt.<br />

Het Wind-Ei, dat ik hier bij veege., is mij<br />

vereerd door den Heer KRAAI te Monnikendam,<br />

die het in den nest zijner Hoenderen gevonden<br />

heeft. Het verfchilt van de gebrekkige afbeelding<br />

, welke MISSON van een foortgelijk<br />

gemaakt heeft (V), als ook van de naauwkeuriger<br />

uitbeelding, welke de Heer PALIER van<br />

een ander gegeeven heeft (&); des het bij het<br />

mz£\lL-i isss flsvisssb^ahnb nstósr:..-:"-laat*<br />

(«) Reize door Italien, \. Deel, bladz. p3.<br />

' (b) Verhandel, der Hollandfche Maatfchappije,<br />

XII. Deel, in de Berichten, bladz. nö en 117.


WIND-El , UITWAS, ENBLAAUWE AARDE. 323<br />

laatfte kan bewaard worden in ons Kabinet,<br />

om het getal der Vaderlandfche Wanfchepfels<br />

te vermeerderen.<br />

Nog voeg ik hier bij een Takje van een' Eikenboom,<br />

omzet met eenen ongemeen groo»<br />

ten Uitwas, gegroeid in de Meijerij van 's Bosch.<br />

Aan knodfen en uitwasten aan de ftammen der<br />

Boomen is ons oog gewoon, maar die aan<br />

de takken zijn overzeldzaam. Dit Takje ,<br />

dat deswegen aan eenen oplettenden terftond<br />

onder het oog viel, heeft een hobbelagtigen<br />

Uitwas, die zich volmaakt rondom het<br />

zelve gezet heeft, ovaal rond. Het Takje heeft<br />

in den omtrek de geringe dikte van anderhalven<br />

duim, Rhijnlandfche maat; den Uitwas<br />

in de rondte heb ik van twaalf en een halven<br />

duim bevonden, en in de lengte heeft dezelve<br />

de 'maat van veertien volle duimen.<br />

Eindelijk heb ik de eer van der Maatfchappije<br />

aan te bieden eenige brokken Blaauwe Aarde<br />

van eene zeer fraaie kleur, gevonden onder<br />

de aarde van een uitgegraaven floot te Peghel,<br />

een Dorp in de Meijerij van 's Bosch.<br />

Weetende, dat de Hoogleeraar CAMPER begerig<br />

was dezelve te zien, heb ik Hem daarvan<br />

een gedeelte gezonden , en terug ontvangen<br />

een brok van deeze hierbij gaande, welke in<br />

het delven van eenen floot in de Wildervank ,<br />

of Pekel - a. Veenen, in de Provincie van Groningen<br />

gevonden, en geflagen was van een groot<br />

X 2, plat


3124 OVER EEN VfANSCHAAPÏÏN BOT, ENZ»<br />

plat ftuk , anderhalven voet lang, meer dan<br />

het Veghelfche met Oer bezwangerd. — Beide,<br />

foorten fcheikundig onderzogt zijnde , ter<br />

ontdekkinge of die Aarden voor onze Fabrieken<br />

van eenige nuttigheid zouden kunnen zijn,<br />

fcheenen zij, in alle opzigten, van denzelfden<br />

aart te weezen , naamelijk la Mine de Fer Li'<br />

moncufe, ou le Taf ferrugineux ; Minera Ftrri<br />

lacujiris 6? palujiris ; TopJius Marlis; Minera<br />

Ferri fubaquofa; in het Hoogduitsch See-erts,<br />

oder Sumpf-erts, van BERTIIAKD , in zijn Di£t.<br />

OryStolog. pag. 219. of de Slibagtige Yzer-erts<br />

van B0MARE , op. 't artikel Tzer, geheeten.<br />

Met Scheivogten onderzogt zijnde , bevond<br />

men, dat deeze Aarde grootendeels uit Yzeren<br />

Kalkagtige Aarde belfond: door precipitatüf<br />

kwam 'er eene blaauwagtige Verw uit, doch<br />

die noch door haare fraaiheid noch waardij eene<br />

zodanige Fabriek zou aanprijzen. De zo<br />

genoemde Schrijvers prijzen ze ook niet zeer<br />

aan , om ?<br />

er Yzer uit te fmclten, het geen ik<br />

meen, dat men in voorige tijden omtrent de<br />

Veghelfche beproefd , doch niet voortgezet<br />

heeft, om dat men 'er de kosten niet van goed<br />

kon maaken.<br />

L m ' t


R H Y N - G O U D .<br />

X 3


W A A R N E E M . ING<br />

OMTRENT HET<br />

GOUD VAN DEN RHYN.<br />

Xn den jaare 1767 kwamen drie Mannen van<br />

den Boven - Rhijn in het Dorp Burik of Buderik<br />

hij Wezel aan, die de aldaar voorbij flroomende<br />

Rivier, den Beneden - Rhijn , bezigtigd<br />

hebbende, oordeelden, dat daar en elders zo<br />

veel Gouds zou kunnen gevonden worden, dat<br />

het der moeite wel waardig ware daar naar te<br />

zoeken. — De ondervinding heeft aan hunne<br />

verwagting en arbeid ook indedaad beantwoord.<br />

Na gedakn onderzoek ontdekte men hetzelve<br />

niet alleen aldaar, maar ook op veele andere<br />

plaatzen in die Rivier, zelfs daar zij onze<br />

grenzen bewatert. —. Ik twijfel niet, of<br />

men zal hetzelve ook laager, dat is, dieper<br />

in ons Vaderland, mogelijk ook hier in de nabuurfchap<br />

der Stad Zutphen , vinden, wanneer<br />

men den loop van dien fchoonen Stroom,<br />

die ons hier eenen zijner groote takken, den<br />

Ijs fel, geeft, en de gronden van denzelven<br />

waarneemt. — Of iemant dit onderzogt heeft,<br />

weet ik niet. Onkunde, vooroordeelen, en<br />

werkeloosheid Haan zulke onderneemingen in<br />

X 4 den


323 WAARNEEMING OMTRENT HET<br />

den weg. — Ik heb de Rivier in den winter<br />

daartoe ongefchikt gevonden , en, geen zomer<br />

hier beleefd hebbende , bijzonder geen'<br />

tijd van zeer laag water , moet ik de proeven<br />

zo lang uitltellen, en denzelven afwagten. —<br />

Gebeurt het mij, iets van belang te ontdekken<br />

, zal ik daarvan verftag zenden aan de<br />

edele MAATSCHAPPIJE.<br />

De gemelde drie Mannen , het Goud in<br />

den Rhijn ontdekt hebbende, begonnen hetzelve<br />

te verzamelen. De Inwooners dier<br />

Landdreêk volgden hun voorbeeld. Eenigen<br />

volharden daarin tot heden toe; doch een groot<br />

aantal wordt daarvan weêrhouden door eenen<br />

fchroom, dat men , werdt dit algemeen, welhaast<br />

hunne daaruit getrokkene winsten door<br />

belastingen zou bezwaaren, en wegneemen.<br />

Den Winter, deels wegens de koude, deels<br />

wegens de gevvoone hoogte der Rivier, tot<br />

deezen arbeid te lastig zijnde , neemt men<br />

de andere faifoenen des jaars, vooral den zomer<br />

, daartoe waar. Wanneer dan het water<br />

daarin , tot eene buitengewoone hoogte te<br />

vooren geklommen, gedaald is, begeeft zich<br />

de Goudzoeker naar de oude aangewonnen<br />

oeverlanden , die meestal uit harde gronden<br />

beftaan , en voornaamelijk naar de hoogde<br />

plekken van dezelven. Hij ziet egter geenszins<br />

over het hoofd de nieuw - aangefpoelde<br />

flikken , en let bijzonder op de kleine laagten,


GOUD VAN DEN RHYN. 329<br />

ten, die agter de zogenaamde golf heuveltjes ,<br />

door den afloopenden ftroom, gevormd zijn ;<br />

zich vleiende , dat dezelve aldaar een grooter<br />

deel van dat kostelijk metaal zal neêrgelegd,<br />

en agtergelaaten hebben. Zijn aandagt<br />

keert zich ook naar de plaatzen, daar hij eenen<br />

ruuwen grond, of eenige uitfchietende<br />

grasfpiertjes ontdekt, wordende zijn oog mecrmaalen<br />

geleid door de ondervinding, welke<br />

hierin geen kleinen dienst doet.<br />

Op zulke plaatzen fchept de Man het zand<br />

van den grond met eene fchop , en draagt<br />

het naar de boord der rivier , alwaar hij te<br />

vooren zijne machine gebragt heeft om het<br />

zelve te zuiveren. Dit werktuig beftaat uit<br />

een langwerpigen vierkanten raam, van hout<br />

gemaakt, boven aan drie zijden met een omloopenden<br />

rand Fig. I. aaa a, rustende beneden<br />

op vier ftijlen, waarvan b b kort, en<br />

twee anderen c c hoog zijn, op dat het werktuig<br />

eene fchuinfche zagt - oploopènde gedaante<br />

zou hebben. Flet platte van deezen raam<br />

a a a a, gelijk ook het -binnenfte deel des<br />

rands , van d tot d , zijn met wollen laken<br />

bekleed; doch het bovenfte en grootfte deel<br />

van den raam , van e tot f, en voorts tot<br />

het einde naar boven onder den horden<br />

raam, is befpannen met beddetijk , het welk<br />

aan het boven-einde overdekt is met een<br />

X 5 klei-


.333 WAARNEEMING OMTRENT HET<br />

kleinen hordenraam gggg, welke door pinnen<br />

op den grooten raam a a , juist op de<br />

vier hoeken , wordt vastgezet : de ftokjes ,<br />

uit welken deeze vierkante hordenraam is<br />

toegefteld , zijn rond. Op denzelven hebben<br />

wij de opgeworpen aarde of zand en fteenen<br />

afgebeeld.<br />

Op deezen hordenraam werpt de Goudzoeker<br />

zijn opgefchept zand : vervolgens haalt<br />

hij water uit de Rivier, verdunt met het zelve<br />

het zand of de aanklcevende aarde, en<br />

fpoelt ze af. Wanneer dezelve door de Hokjes<br />

van den hordenraam op het beddetijk door<br />

zijn rijkelijk fpoelen geloopen is , trekt Jiij de<br />

vier pinnen van den hordenraam in g g g g<br />

los, neemt 'er dien af, en werpt de fteentjes<br />

, die te vooren in de aarde of het zand<br />

zaten, en op denzelven waren blijven liggen,<br />

weg, door dien omtekeeren. Deezen raam<br />

nu daar aflaatende, gaat hij voort, met de<br />

reeds ten deele naar beneden afgezakte aarde<br />

of zand te begieten , en , over het beddetijk<br />

ƒ e, naar het wollen laken in d. d. laager af<br />

te drijven. Dus komt het zand door herhaalde<br />

fpoelingen , eindelijk , geheel op dat laken<br />

in g g. De min zwaare aarde, of 't zand,<br />

met het water gemengd, loopt beneden den<br />

grooten raam af op den grond in h h: de<br />

zwaare deelen, het Goud in zich bevattende,<br />

blij-


GOUD VAN DEN BHYN. 33*<br />

blijven op bet wollen laken van d tot',d hangen,<br />

en worden nu daarvan afgenomen, en<br />

ter verdere zuivering bewaard.<br />

Deeze zuivering gefchiedt dus. De zwarte<br />

aarde of 't zand , van het laken verza-?<br />

meld, dort men, te huis, in bakken of diepe<br />

fchotels: men giet 'er een deel waters bij,<br />

waarmêe het zagtkens wordt gefchud, en<br />

voorts met kwik gemengd, door welke fchudding<br />

de aardagtige deelen zich verder ontbinden,<br />

en het Goud, met de kwik vereenigd,<br />

naar beneden ftrijkt. Nu laat men het overtollig<br />

geworden water, en de bovendfte aarddeelen<br />

verder afloopen, en men bewaart het<br />

bezonkene.<br />

Dit overblijffel wordt vervolgens in een<br />

linnen doekje Fig. II. gedaan, en, tot de<br />

gedaante van een buideltje of bol, fterk bewoeld<br />

met een touw. Men begint bij a, en<br />

windt langzaamerhand af naar b, waardoor<br />

, de kwik, nu zeer derk geperst, genoodzaakt<br />

wordt zich van het Goud aftefcheiden. Het<br />

geen in het buideltje c overgebleeven is , wordt<br />

in papiertjes , of in den loop van. een pistool<br />

gedaan (de arme Goudzoeker heeft geen beter<br />

werktuigen daartoe) en fchuins op of<br />

boven een zagt vuur gelegd, om 'er de nog<br />

overgebleeven kwik van aftefcheiden, waar-<br />

•na het volkomen gezuiverde Goud 'er uitgehaald<br />

wordt, dat men aan de Jooden of de<br />

Goud*


332 V/AARNEËM1NG OMTRENT HET<br />

Goudfmeders, voor tweeënveertig Hollandfche<br />

guldens de once , verkoopt.<br />

Wie lust. heeft , en zich den arbeid laat<br />

welgevallen , kan het zoeken. De winst<br />

fchikt zich naar dat de Goudzoeker eene meer<br />

of min gelukkige plaats , waar dat Metaal<br />

zich fchuil houdt, aangetroffen heeft. Valt<br />

het hem tegen , zo moet hij zich met een<br />

winstje van tien ftuivers vergenoegen; doch<br />

Haagt hij beter , dan kan hij , eiken dag ,<br />

van tien tot vijftig Huivers verdienen.<br />

Op dat de MAATSCHAPPIJ alles met eigen<br />

oogen bezigtige, heb ik in het bijgaande doosje<br />

A gedaan het zand der Rivier, zo als het<br />

daaruit gefchept, en op den hordenraam gedraagen<br />

wordt. Het is van eene graauwe koleur,<br />

om dat het, gelijk het microscoop mij<br />

geleerd heeft, beHaat uit geel, wit en zwart<br />

zand, met groote fteenen van allerlei koleuren<br />

doormengeld. Onder de laatften heb ik<br />

eenen gevonden, gelijkvormig aan de zo genoemde<br />

Poddingfteenen , die men ons uit<br />

andere Landen ten gefchenke zendt, om ze<br />

in onze Kabinetten onder de Natuurlijke zeldzaamheden<br />

te bewaaren , beftaande uit eene<br />

menigte kleine zandftcentjes , onregelmatig gegroeid<br />

in eene, vaste ftccnfioffe. Deeze heb<br />

ik agtergehouden, dewijl ik eenen verlang te<br />

hebben, diegrooteris, om a?nde MAATSCHAP­<br />

PIJE aantebieden.<br />

In


GOUD VAN DEN RHYN. .333<br />

In.liet doosje B heb ik 't zand gedaan, dar,<br />

na veele affpoelingen , op het wollen laken<br />

blijft hangen. Met het microscoop onderzoekende<br />

, bevond ik, dat hetzelve beftondt<br />

uit eene ontelbaare menigte zwarte fteentjes<br />

of zand van onregelmatige figuuren , zeer<br />

fraai glinsterende , ten deele of geheel uit<br />

ijzer beliaande. Van verre een goeden magneet<br />

'er bij houdende , raakten zij in eene geduurige<br />

beweeging, cn, wanneer ik denzelven<br />

digter bij hieldt, vloog dit zand tegen den<br />

zeilfteen, ftraals wijze, met geheele risten daaraan<br />

blijvende hangen. Een ander deel vertoont<br />

zich als heldere doorfchijnende Amersfoortfche<br />

Diamanten: een derde is van grijzer<br />

koleur: een vierde gelijkt brokjes van<br />

Barnfteen te zijn. Dit zand is doorfchijnend ,<br />

een deel is fraai zagt geel, een ander is van<br />

een hooger gloeijende geele of roode koleur,<br />

maakende de mengeling van dit veelkoleurig<br />

zand eene fraaie vertooning voor het oog.<br />

Onder dit zand ontdekt men de Goudffof,<br />

of de brokjes van dit Metaal. Het glinstert<br />

niet gelijk de geele zandfteentjes, noch het is<br />

doorfchijnend. Ligtelijk kent men het aan de<br />

gedaante der brokjes, en de kleine zagt blinkende<br />

ftipjes , die zich op de oppervlakte<br />

vertoonen.<br />

Een brokje gezuiverd Goud, zoo als het<br />

daar uit den tromp van een pistool, gelouterd,<br />

wordt


334 GOUD VAN DEN RHYN.<br />

wordt gehaald , heb ik in het doosje C gedaan.<br />

Ik heb het van een grooter duk afgefneden:<br />

het bedraagt omtrent de waarde van vierentwintig<br />

duivers. Op den toetsdeen onderzogt<br />

zijnde, komt het allernaast aan 't Hollandfche<br />

Dukaaten Goud, en men mag het van dezelfde<br />

waarde houden, 't Is een weinig plat geworden<br />

door den hamer, met welken ik het<br />

tot een plaatje wilde flaan: ik zag 'er egter<br />

van af, om dat ik merkte, dat het begon te<br />

brokkelen.<br />

Zutphen,<br />

den 20. Maart, 1776".


W I E R<br />

DER<br />

Z U I D E R - Z E E.


VERHANDELINO<br />

O V E R H E T<br />

WIER DER ZUIDER-ZEE,<br />

Be Naam van Wier*<br />

D e Zeeën leveren verfcheidene foortén Van<br />

Wier, welken den Ouden onder de naamert<br />

van Ulva, Fucus en Alga bekend zijn geweest ,<br />

gelijk men uit VITRUVIUS , PLIMUS , VIRGI-<br />

LIUS , HORATIUS en het boek van JONAS kan<br />

befluiten. Die in onze Zuider-Zee groeien,<br />

Haan aangetekend in de Flora Belgica van dert<br />

Hoogleeraar DE GORTER. De foort , welke<br />

ik zal befchrijven, noemen Hij en LINN^EUS<br />

Zoflera Marina. BAUHINUS geeft ze den naam<br />

Van Alga angujiifolia vitriariorum , of Fucut<br />

anguflifolius ligulas referent, DODON^BUS heet<br />

ze Fucus marinus alter. In onze taal noemt<br />

men dezelve Zee-Nestelen, Zee Wieri, of Wier,<br />

Gelijk de Dorpen KOORNDTJK , KOORN\VAARD ,<br />

enz. hunne Naamen verfchuldigd zijn aan dó<br />

aldaar in menigte wasfende Graanen van Koofrt<br />

enz.; zo fchijnt het, dat ook het Eiland WIE-<br />

RINGEN den zijnen van deeze Zee-plant, vaü<br />

Y het


338 VERHAWDEtrWO OTI« SET<br />

het Wier, in grooten getale nabij het zelve<br />

groeiende, gekreegen hebbe. De geleerde H.<br />

JUNIUS, die, in den jaare 1570, zijne Batavia<br />

fchreef, ftelt dit vast , zeggende in dat<br />

Werk , (edit. Dardr. 1652. cap. 3. pag. 68.)<br />

parro Wieringce , cujus modo facla eft mentio,<br />

demus etiam hic obiter fuum etymon , quod labet<br />

ab algce marince Icetisjïmo proventu . . Algam<br />

autem Wieram vsmacula ïingua appellat,<br />

tmde infulce nomen .... ten zij men ftelle,<br />

dat dit Zeegewas, daar omdreeks eerst gezien<br />

zijnde, zijnen Naam ontleend hebbe van<br />

het daarbij liggende Eiland WIROM , nu WIE-<br />

RINGEN geheeten, het geen men, bij mangel<br />

van genoegzaame overoude befcheiden, onbeflist<br />

moet laaten.<br />

Plaats van groeing.<br />

Weinig groeide het Wier in voorige jaaren ;<br />

doch' thans, ten meesten deele, aan de zuidzijde<br />

van Wieringen, dat is, aan den kant,<br />

die naar de Noord - Hollandfche Kust drekt.<br />

Wie van de zogenoemde Nieuwe - Sluis, zijnde<br />

de digstbij gelegen oord van Noord Holland<br />

waar het Veer is, naar het gemelde Eiland,<br />

in den zomer, ten fchepe gaat, ziet, op zijne<br />

vaart, ter diepte van drie tot zes voeten ,<br />

eindelooze Wiervelden, die den bodem der<br />

Zee beflaan. Ook verneemt men het, doch<br />

in


WIER. DES. ZUIDER-SEE. 320<br />

in minder getal , op andere plaatzen rondom<br />

dat Eiland, zo 'er de grond maar eenigermaa-<br />

te toe gefchikt is , en daar geene aanmerklijke<br />

ftroomen gaan. Aan de Noordzijde, waar<br />

men , voorheenen, dat Gewas in de groot-<br />

fte menigte vondt , befpeurt men het thans<br />

Veel minder; dewijl de gedeldheid der Gron­<br />

den daar veranderd is. Men treft thans ook<br />

Zeewier aan in den Grooten Waard, of in<br />

het Oude Vlie , ook op Lutjewaard , en bij<br />

Breehorn, als mede op verfcheidene plaatzen<br />

der Zuidwal , te weeten bij Colhorn , Aars~<br />

woud, enz. In vroege tijden waste het Wier<br />

meer in het Oude Vlie, dan bij Wieringen ,<br />

waartoe de goede gelegenheid der gronden<br />

aanleiding gaf: de Waarden en Velden zijn'er<br />

grooter. Dan, fmts de laatde jaaren, gere­<br />

kend naar gelange van de grootte der oorden ,<br />

fchiet het heden, bezuiden het gezegde Ei­<br />

land , al zo veel op, als elders. Dan, voor­<br />

heen waren deeze Zeeplanten in het Oude Vlie<br />

veel zwaarer en vaster, dan die bij dit Eiland<br />

groeiden, en daarom beter gefchikt tot Dijka-<br />

gien. Evenwel het geen thans, ten Zuidwes­<br />

ten van Wieringen, voorkomt, acht men he­<br />

dendaags niet minder.<br />

Vermeerdering of Vermindering.<br />

Op de eene plaats vermeerdert, op de an-<br />

Y * de-


340 VERHANDELING O VER HET<br />

dere vermindert, en in fommige plekken gaat<br />

dit nuttig Gewas geheel weg : of daar het<br />

voorheenen niet gevonden werdt , komt het<br />

nu op , en neemt toe, van jaar tot jaar. Op<br />

den Waard, ten Westen van Wieringen, trof<br />

men het, voormaals, aan in eene overgroote<br />

menigte; doch thans weinig, of niet. Dit<br />

hangt af van den veranderlijken aart en diepte<br />

der Gronden , die zo vaak verwisfelen ;<br />

ook van de ftroomen, die, door eene mindere<br />

of meerdere verhooging der Gronden,<br />

dan wel door andere oorzaaken eene andere<br />

keer neemende, zwakker of fterker gaan.<br />

Deeze Zee-plant groeit niet in modderige<br />

of zandige, maar in flibberige Gronden. Ontmoet<br />

men ze op plaatzen , daar ze te vooren<br />

niet vernoomen was; men moet dat toefchrijven<br />

aan het Zaad, het geen, elders in<br />

Zee gewonnen , daarna door de fchommelingen<br />

der Wateren , of door de ftroomen vervoerd<br />

, en in bekwaame Gronden ingewoeld,<br />

daar vast is geraakt, toen 'er weinig ftrooms<br />

ging, daar wortelen gefchooten heeft, endaarna<br />

is uitgefprooten. Dan, vlieten ergens de<br />

woelende Wateren te fterk, en maaken ze de<br />

Gronden raauw, dat is, ontblooten ze dezelven<br />

van de' vette flibbe, of (forten zij'erzand<br />

over heen, gelijk, vóór eenige jaaren, gebeurde,<br />

bij het breeken en booren der Zee<br />

door een gedeelte van PUeland, waar door veel<br />

zands


WIER DER ZUIDER-ZEE. 341<br />

zands op den grooten Waard geworpen werdt;<br />

dan worden de Wier-planten daar door over­<br />

dekt, verminderd of vernield. Wanneer 'er<br />

harde Winden komen, en de Zee zo laag blijft<br />

vloeien, dat het water op de Wierbedden be­<br />

vriest, en het Ijs daarna door fterke Winden<br />

of hooge Vloeden met veel kragts wordt opge­<br />

zet ; dan gaat Plant, Wortel, Slibbe en alles<br />

mede, en niets dan een dorre zandige Grond<br />

beweent de verwoesting.<br />

In de eerfte jaaren is het Wier, opgeflagen<br />

op eenen nieuwen grond, fchraal: maar neemt<br />

de Slibbe aldaar toe , en wordt de Grond<br />

- door de gerotte en gezonken bladen , die<br />

in den zomer niet los fchieten , (gelijk dit<br />

aan eenige jonge uitfpruitfels van het laate<br />

gewas eigen is) gemest; dan wordt de Plant<br />

van tijd tot tijd zwaarer. Waar het hoogfte<br />

Water boven de onderzeefche Wiervelden<br />

Haat , daar valt het beste Wier , daar aan<br />

kenbaar, dat het breeder, langer, grover en<br />

zwaarer is. Waar men ondiepe wateren bo­<br />

ven de Wiervelden aantreft, gelijk, bij voor­<br />

beeld , even aan de zo genoemde Nieuwe Sluis,<br />

daar men uit Noordland ten fchepe naar<br />

Wieringen gaat; daar valt het , gelijk ik ge­<br />

zien heb, fmaller , korter, fijner, en du3<br />

llegter.<br />

Naar gelange het Saifoen min of meer gun-<br />

flig is, fpruit het Zeewier uit, op de onder<br />

Y 3 water


342 VERHANDELING OVER HET<br />

water ftaande Zeevelden; even gelijk ons<br />

Gras, in April en Meij, welk opwasfen zeven<br />

, agt of negen weeken duurt, tot dat het<br />

zijnen vollen wasdom bekomt. Koude en<br />

droogte vertraagen, regen en warmte vervroegen<br />

egter het uitfpruiten, en bevorderen den<br />

groei. 'Er fehijnt dus eene aanmerkelijke overeenkomst<br />

tusfchen het Gras- en het Wiergroeien<br />

te zijn. Krijgt memhet eerfte in overvloed,<br />

men mag zich dan ook eenen goeden<br />

oogst van het tweede belooven. Hiervan<br />

komt het fpreekwoord: Veel Hooigewas, veei<br />

Wiergewas.<br />

Manier van groeing,<br />

De Wortel fchiet, vier of vijf duimen diep,<br />

an den grond, en breidt zich daarin uit, gelijk<br />

die van Riet of Kweek-gras, evenaarende<br />

de dikte van eene groven [pijpenfteel, uitwendig<br />

ros of bruinagtig, van binnen wit,<br />

zoet van fmaak, met leden voorzien, waaruit<br />

veele vezelen opfchieten, die het gewoone voed»<br />

fel der Rotganzen zijn.<br />

Deeze Planten groeien , gelijk ik zeide , op<br />

de diepte van drie tot zes, en foms van meer<br />

voeten waters. Die op eene mindere diepte<br />

wasfen, en dus met de Ebbe droog vallen ,<br />

gijn korter en fmaller van blad, Ipruiten ook<br />

teer uit 3 cc neemen langzaaraer toe ; ook<br />

vale


WIER DER ZUIDER-ZEE. 343<br />

valt derzelyer Zaad veel kleiner, dan die onder<br />

water blijven ftaan.<br />

Was 'er eene volkomen ftilte in de Zee, het<br />

Wier zou regt over end ftaan ; maar Ebbe en<br />

Vloed daarin gaande , fchikt het zich altijd naar<br />

dezelven, en ligt dus, nu ginds dan herwaards ,<br />

geboogen.<br />

De Bladen , ongelijk van langte zijnde,<br />

fomsvan zeven of agt voeten , liggen dikmaals<br />

wel vier of vijf, elders één of twee voeten ,<br />

onder den ftroom, naarmaate 'er meer of minder<br />

waters bij den Vloed opkomt, of met de<br />

Ebbe afloopt.<br />

Gedaante van het Wier.<br />

Het jonge Wier is groener dan het volwasfen,<br />

hebbende dit een bruin of geelagtig aanzien.<br />

In den natijd ziet men, wanneer het,<br />

volwasfen , van den wortel afgefchooten is, een<br />

nieuw Gewas, dat groener, korter en fchraalcr<br />

is. Het eerfte noemen de Visfchers Ganfe y<br />

en het ander geeven zij den naam van Plok/el:<br />

een Nagewas, dat zijne rijpheid niet krijgt;<br />

maar , daar de grond wat ftug en ftijf is, valt<br />

de koleur doorgaans geeler, dan op andere<br />

plaatzen.<br />

Y4 Be-


VERHANDELING OVER HET<br />

Befchrijving eener Wier-Plant.<br />

Vermids het ons, tot hier toe , mangelt<br />

nan goede Afbeeldingen eener Wierplant ,<br />

heb ik noodig gedacht dezelve, bij deeze gelegenheid<br />

, hier te geeven. Dan, te ver van<br />

Zee woonende, en dus zulke Planten mij niet<br />

kunnende gezonden worden , zonder veel nadeels<br />

op de reize te lijden, heb ik den Heer<br />

VAN DER. TOOREN te Alkmaar, als nader bij<br />

de hand, en volkomen daar toe in ftaat, (ge-<br />

Juk deeze keurige Aftekeningen toonen) verzogt<br />

dezelve voor mij te maaken. De zonderlinge<br />

vriendelijkheid van deezen Heer heeft<br />

mij aauftonds daar mede geholpen. Hij vertoont<br />

, Plaat I., eene geheele Wierplant met<br />

haare zaaddraagende Bladen bij a, a, a, a, a, a,a.,<br />

als mede een gedeelte van den Wortel, alles<br />

in grootte berekend volgens de Rhijnlandfche<br />

Voetmaat, Men kan daar uit ligtelijk nagaan,<br />

van welke hoogte zulk eene Plant is. Dan,<br />

wegens, de aanmerklijke verkleining, welke<br />

in deeze Tekening noodzaaklijk vallen moest<br />

heeft men de Bladen der Plant, eenigermaate<br />

breeder, dan de evenredigheid anders zou medebrengen,<br />

moeten tekenen; te meer, om dat<br />

het onderfcheid tusfchen den Steel der Plant,<br />

in b, en de breedte dar Bladen, zigtbaa*<br />

xer zouden blijven.<br />

Op de ƒ/, Plaat ziet men Fig, i, vier op*


WIER DER ZUIDER-ZEE. 345<br />

/taande Wierbladen, waarvan één in a afgebrooken<br />

is, en drie anderen in b, b, b. zich<br />

wegens de zwaarte omkromtnen. De Bloemen<br />

, zo genoemd , zitten hier niet aan bijzondere<br />

(teelen, of aan den ton, gelijk in andere<br />

Planten , maar aan bijzondere Bladen,<br />

zo als blijkt in c, c, c, c, die men dan Bloemof<br />

Vrucht-draagende Bladen noemt; terwijl<br />

andere Bladen, zo als men in d, d , befpeurt,<br />

niets daar van vertoonen. Deeze drie Vruchtdragende<br />

Bladen zijn, in het midden, waare<br />

fcheeden , waaruit eenige vliezige puntjes<br />

, die men den Bloeifem heet, voorkomen.<br />

Eén van deeze heeft men uit de fcheede genomen,<br />

en zo als het zich van vooren vertoont<br />

, Fig. 2., ook als zich op eene der zijden<br />

laat befchouwen, Fig. 3. afgebeeld; alles<br />

in zijne natuurlijke grootte. — LINN^EUS<br />

geeft ons hier van de volgende Befchrijving.<br />

„ Het Voetftuk van het Blad is fchéevormig,<br />

„ overlangs zich fluitende , van boven we-<br />

„ derzijds uitgerand , in zich hebbende de<br />

„ Vruchtfteng , welke , gelijk een liniaal ,<br />

„ plat is , boven aan de eene zijde met Meel-<br />

„ draaden, en onder met Stampers voorzien..<br />

„ Men vindt 'er noch Bloemhuisje , noch<br />

„ Bloemkrans. De Helmdraaden ftaan over-<br />

„ hoeks, zijn veel in getal, zeer kort, bo-<br />

„ ven de Vruchtbeginfelen in de Vruchtfteng<br />

%•>, ingehegt. De Helmtjes hebben de gedag»<br />

Y<br />

5 „te


346 VERHANDELINC OVER HET<br />

„ te van een ei, en zijn langwerpig, nik-<br />

„ kende, ftomp, van boven, elswijze , naar<br />

„ agteren omgeboogen. De Vruchtbeginfe-<br />

,, len zijn weinig, van gedaante als een ei,<br />

gekneepen, tweefnijdig, iets gedeeld, aan<br />

,, den top aangehegt, nikkende,-en overhoeks<br />

„ gezet. Stijlen treft men 'er niet in aan.<br />

,, De Stempels zijn hairwijze en eenvoudig.<br />

„ Het Zaadhuis vertoont zich vliezig , on-<br />

„ veranderd, aan den zijlingfchen hoek op-<br />

„ fplijtende."<br />

Om alles duidelijker voor het oog te brengen<br />

, heeft men, Plaat 111., een Wierblad in<br />

zijne natuurlijke koleur, grootte en gedaante<br />

, Fig. i. getekend; doch één der uitfteekende<br />

puntjes Fig. 2. met zijn middenrifje in<br />

a merkelijk vergroot afgebeeld.<br />

Wanneer de Vrucht of het Zaad geformeerd<br />

is, laaten deeze vliezige puntjes zich los op<br />

de minste aanraaking of geblaas, en dan ziet<br />

men , Plaat IV. Fig. ii een ftuk van een<br />

Blad, plat liggende , vol rimpels , ten blijke ,<br />

dat het de Vruchtdeelen bevat. — Slaat men<br />

de oogen op ééne der zijden van zulk een<br />

vruchtdraagend Blad, dan ontdekt men, hoe<br />

dik het geworden is. — Komen de Vruchtdeelen<br />

, in het Blad beflooten, tot meerderen<br />

aanwas, en houdt men dan zulk een Blad tegen<br />

het daglicht, dan verneemt men 'er eenige<br />

dunne, fijne, overhoeks liggende ftreep-<br />

jes


WIER DER ZUIDER-ZEE. 347<br />

fes in Fig. 3. — Wagt men langer, dan ontdekt<br />

men, dat deeze ftreepjes, niet anders<br />

dan Vruchtdeelen zijnde, in groote en dikte<br />

zijn toegenomen. Fig. 4. — Zij liggen<br />

zamen in eene afzonderlijke fcheede, of binnenvlies,<br />

Fig. 5, a, a, a, hetwelk men , de<br />

langwerpige fpleet in 't midden des Wierblads<br />

b, b, b. plaats hebbende, bij een voorzigtig<br />

openen , 'er uit kan neemen. Dit<br />

ziende , zou men waanen twee regels van<br />

Zaaden , overhoeks in ééne binnen - fcheede<br />

verborgen, onder het oog te hebben : dan ,<br />

wanneer de geheele Vruchtformeering volbragt<br />

is, vindt men zich bedroogen: want 'er blijft,<br />

ten einde van alles, niet meer overig, dan<br />

één Regel van Zaaden, liggende in het midden<br />

van het Wierblad, Fig, 6.a,a,a,a,a,a,<br />

duidelijk te voelen, en meer zigtbaar, wanneer<br />

men de beide vliezen van het Wierblad ,<br />

eene fpleet maakende , gelijk ik zeide , met<br />

een fijnen naald van eikanderen fcheidt , en<br />

de eene naar de regte, en de andere naar de<br />

linke zijde overbuigt, om de Zaaden duidelijk<br />

te kunnen zien, gelijk ik ze aldaar heb<br />

afgebeeld : alles is tri zijne natuurlijke gedaante<br />

, uitgenomen de Zaaden , die kleiner<br />

vallen, doch welke ik, duidelijkheidshalve,<br />

een weinig vergroot heb afgebeeld. — Deeze<br />

geheele toeftel geeft , gelijk in alle andere<br />

Bloemen en Planten, niets anders op, dan<br />

merk'


348 VERHANDELING OVER HET<br />

merktekenen van de zorg des almagtigen en<br />

wijzen Formeerders. De Zaaden, altijd kostelijk,-om<br />

de Gewasfen voort te planten,<br />

liggen in zulk een vlies of fcheede , en deeze<br />

wederom in eene andere, voorzigtig beflooten<br />

en bewaard. Boven en beneden is,<br />

in zodanig vruchtdraagend Blad , eene geleding<br />

, een affchutfel of knoop, gelijkvormig<br />

aan een fmal ftreepje , Fig. 6. in b, b,<br />

die aan het geheele werk der Zaadformeering<br />

meer veiligheid geeft. — Was 'er dit binnenvlies<br />

of deeze tweede fcheede niet , het<br />

fchommelen der wateren zou nadeel kunnen<br />

doen, wanneer het groot werk der Zaadformeering<br />

ftil en ongeftoord verrigt moet worden.<br />

Zaad van Zeewier.<br />

Het Zaad is klein, langrond , met eenen<br />

Bast omgeeven. De natuurlijke grootte is ,<br />

Plaat V. Fig. I , afgebeeld. Met het Microscoop<br />

bezien, vertoont het zich, zo als ,<br />

Fig. 2. a. b. c. d. e, is getekend, en, wanneer<br />

men een nog fterker vergrootend Glas<br />

gebruikt, ziet men het, Fig. 3, de gedaante<br />

eener Komkommer nabootzen , met zwaare<br />

ribben , golfswijze loopende , tusfchen welken<br />

men zeer keurige fijne ftreepen, door andere<br />

dwarsloopende gekruist, verneemt. Dus heeft<br />

dit


"WIER DER ZÜIDER-ZEE. 349<br />

dit kleine Zaadje eigen fchoonheden: men kan<br />

het fierlijk overfijne grondwerk niet zonder verwondering<br />

befchouwen. Het Bandje of de<br />

Steel, welken men aan zommige Zaadjes vindt,<br />

is geboogen; aart anderen ontbreekt het, zijnde<br />

in de fcheede gebleeven, of van het Zaadje<br />

los gegaan. In Fig. 2. bij d. ziet men het<br />

Zaadje in de opengefpleeten Bolfter, en in b<br />

verneemt men van dezelve nog eenige overblijfzelen.<br />

Dit Zaad, in Augustus rijp zijnde, ftrekt<br />

tot een gewoon voedfel van Eendvogelen,<br />

Pijlftaarten , en anderen , die op versch water<br />

afkomen , en naar de Vogelkooien gaan ,<br />

welken, van dit Zaad eetende, wel dra vet<br />

worden, Behalven deezen heeft het Zaad nog<br />

andere Vijanden. Eenige Infetlen , vlug en<br />

levendig van aart, komen 'er ook op af, doorbooren<br />

de fcheeden, en gaan dan op het inwendige<br />

meelagtige deel te gast. Deeze Diertjes<br />

dragen, bij LINN^EUS , den naam van Oniscus<br />

entomon, bij KLEIJN Entomon piramidale,<br />

en worden door Dr. BASTER in het 11. Deel<br />

der Natuurkundige Uitfpanningen, bl. 158. befchreeven.<br />

Losfchieten yan het Wier.<br />

Wanneer de Wierplant Zaad gegeeven, voor<br />

de voortplanting van haar Geflagt rijkelijk<br />

ge-


350 VERHAKDELINS OvËR gEtf<br />

gezorgd, en daardoor haare kragten verfpilc!<br />

heeft , fchiet zij gelukkiglijk los van haaf<br />

voetftuk of wortel. Wie toch zou zo veele<br />

millioenen Bladen of Planten onder het water<br />

kunnen gaan afmaaien of los rukken ?<br />

De wijze Schepper , die, in alles , zo wél<br />

Voor ons zorgt, heeft gewild, dat dit werk<br />

zonder onzen arbeid verrigt zou worden. De<br />

Bladen gaan los , buiten ons toedoen, door<br />

zijne goede beftelling. Veeltijds gebeurt dit in<br />

Julij, zo naamelijk het Weder gunftig is geweest<br />

, doch de volle oogst valt eerst voor in<br />

Augustus.<br />

De groffte en fleurigde Bladen gaan , één<br />

voor één, eerst los van den doel der Wierplanten<br />

, fchieten dan naar boven , drijven op<br />

het water, en worden gevischt. De konden<br />

en fmalden blijven aan den wortel vast, en<br />

zijn zigtbaar op den grond, waar dezelve<br />

niet te diep is. Zij komen niet $ gelijk ik<br />

zeide , tot volle rijpheid , en zijn dus een<br />

Misgewas, verrottende, bij gebrek van nieuwe<br />

aangevoerde fappen , in het Voorjaar. Dit<br />

lot ondergaan ook de Zaaddengels , als ze<br />

hunne taak volbragt hebben. Zij toch, fchieten<br />

niet met de Bladeren naar boven; maar ver»<br />

flenfen en verderven op den grond, te gelijk<br />

met een gedeelte van den wortel, dat geene,<br />

naamelijk, welk den.Zaadftengel voortgebragt<br />

heeft,<br />

't Is


WIER DER ZUIDER-ZEE. 35I<br />

't Is waar, de fmalle Bladen en Zaaddengels<br />

ontduiken dus de handen van den Wier-<br />

Visfcher; zij gaan verboren. Dan, men beklaage<br />

zich dit verlies niet al te zeer. Deeze<br />

Bladen en Zaadftengels, zamen rottende ,<br />

vermeerderen de flibbe des gronds, en mesten<br />

den overgebleeven leevenden Wortel. En is<br />

dan hier een groot verlies ? Of is dit niet<br />

eene wijze en goede bedelling des Almagtigen,<br />

die ook voor het onderhoud der Zeeplanten<br />

zorgt? 1<br />

Verfcheiden oorzaaken werken te zaamen ,<br />

om deeze Wierplanten van derzelver grondfteun<br />

los te doen gaan. — De eerfte is, dat de Bladen<br />

, door den verminderden aanvoer van<br />

fappen, in Augustus voorvallende, van onder<br />

eerst zwak worden, en hierdoor weinigtegen»<br />

ftands aan uitwendig geweld kunnen bieden. —<br />

De tweede is, het opvloeien van het Water,<br />

het geen de Wierbladen , op het zelve rustende,<br />

optilt, en kragt oefenende op debogt,<br />

welke zij, bij het krom liggen in het water,<br />

maaken, van den wortel affcheurt. —<br />

Ten derden , helpen hier toe zeer veel de<br />

zwaare Winden, die groote en derke golven<br />

maaken, welken , tegen de Bladen aanflaande,<br />

dezelven als dan afrukken van het grondfteunfel.<br />

Oogst


3J2 VERHANDELING OVER H E Ï<br />

Oogst van het Zeewier.<br />

Wordt dit vernoomen , dan komt de Oogst<br />

aan. Eertijds waren de fPieringers, zo wel<br />

tot- dit werk gelegen , de voornaamfte Wiervisfchers<br />

: ook zijn zij 'er , jaarlijks, nog<br />

mede bezig ; doch niet meer zo veel, als in<br />

voorige jaaren. Z] houden zich thans meer<br />

op met het ligten van zwaare lasten uit diepgaande<br />

Scheepen, die, gelaaden zijnde, over<br />

de ondiepe Banken der Zuider-Zee, niet kunnen<br />

heen komen. Hunne Nabuuren, de Zee.<br />

lieden van het aangenaam gelegen Colhorn $<br />

Haan dan, ten dien tijde, handen aan het werk.<br />

In de fchoone Haven van dat Dorp , ten fchepe<br />

wagtende, tot dat de Eerstelingen van deezen<br />

Zee - oogst vernomen worden , kiezen zij<br />

den aanvang merkende, de volle Zee, om het<br />

Wier, nu los gefchooten, door het fchommelen<br />

der wateren in eikanderen verward, en<br />

bij geheele Velden drijvende, op te visfchen.<br />

Zo dra zij het zelve in 't ruime fop aantreffen<br />

, valt een deel der rappe Scheepslieden in<br />

Schuiten, en haaien het, met haaken en dokken<br />

, op in dezelven, waarna zij, vragts ge«<br />

noeg hebbende, zich naar het op henwagtend<br />

Schip begeeven, om hef daarin over telaaden.<br />

Met deezen afmattenden arbeid blijft men bezig<br />

, tot dat het groote Vaartuig de volle la*<br />

ding heeft ontvangen.<br />


WIER DER ZUIDER-ZEE,. 353<br />

ïn een Schip, dus op één geworpen , begint<br />

deeze Zeeplant fchielijk te broeien , en<br />

geeft dan van zich eenen dank, zo afgrijslijk ,<br />

dat ik niet weete foortgelijken ooit gérooken<br />

te hebben. Moet de Zeeman dit Wier., reeds<br />

verkogt, of nog moetende verkogt worden ,<br />

aan eenen ver afgelegen Dijk of Haven brengen<br />

; vallen Èbbe of Vloed, Wind en Weder<br />

hem tegen, nu hij zo gaarne de Zeilen in top<br />

zou haaien; of vindt hij zich door dilte gedwongen<br />

, om ten anker te gaan liggen, en<br />

wordt dus de gewenschte reis vertraagd ; ligrlijk<br />

loopt hij dan gevaar van een ongemak te<br />

krijgen, dat veelen onzer Vaderlanderen niet<br />

kennen. Is zijn Schip nieuw en zeer digt,<br />

waarin dus weinig of geen Zeewater indringt'<br />

en door pompen weêr geloosd wordt; des te<br />

meer dreigt hem het ongeval. Dan, is zijn<br />

Vaartuig oud en lek , waarin telkens frisch.<br />

Zeenat komt, en ook wederom uitgepompt<br />

wordt; dan heeft hij 'er minder van te vreezen<br />

, om dat de dampen van het broeiend<br />

Wier, in het Schip omzweevende, zich met<br />

het water vereenigen , en daar mede verbonden<br />

, vervolgens bij het uitpompen geloosd<br />

worden: het Water toch, gelijk beweezen<br />

is , florpt eene beünette vuile lucht jen<br />

vogten op.<br />

2 M0>


354 VERHANDELING OVER HET<br />

Elindwètden door de Dampen van het Zeewier,<br />

Het Ongeval, of het Ongemak, 't welk het<br />

Zeevolk in een nieuw digt Schip, meer dan<br />

in een oud lek Vaartuig, 'gevaar loopt te krijgen<br />

, is dat van , eenigen tijd lang, blind te<br />

worden , en wel op eene wijze, die , in den<br />

eerden opflag, allervreemdst moet voorkomen<br />

, en niet fchijnt verklaard te kunnen<br />

worden.<br />

Wanneer, naamelijk, een Vaartuig, gelaaden<br />

met nat Zeewier , pas gevischt, in Zee<br />

op droom ligt (gelijk men fpreekt) , en de<br />

Wind tegen de boeg aanwaait; dan worden<br />

de Knegten des Schippers, in het Vooronder<br />

zich ophoudende , blind ; hoewel men zou<br />

waanen, dat het geblaas des Voorwinds, de<br />

dampen van hen afdrijvende , hen tegen de<br />

fchaadelijke uitwaasfemingen van het Wier<br />

zou behoeden : doch de Schipper, in de Kajuit<br />

zich ophoudende, werwaards alle dampen<br />

door den Voorwind gedreeven, zou men zeggen<br />

, heen gaan, blijft van dat ongemak vrij.<br />

In tegendeel, wanneer de wind omloopt, en<br />

het Schip zwenkt niet, om dat het, bij eene<br />

Ebbe , op eene ondiepte geraakt is ; of het<br />

ligt nu aan den wal, of in eene haven, met<br />

ouwen aan paaien vast, en het geblaas komt<br />

in dat geval van agteren; dan wordt'de Schipper<br />

in het Agterönder met dat ongemak van<br />

-** . . blind


WIER DER ZUIDER-ZEE. 35jT<br />

hlind worden bezogt, en zijne Knegten in het<br />

Vooronder weeten van geen lettel, offchoon<br />

men zich verbeelden zou in dit geval ,<br />

dat zij , en niet hij , door den Wind , die<br />

de dampen afjaagt , hindernis zouden lij­<br />

den.<br />

Allereerst werdt mij dit Verfchijhfel door<br />

eenen kundigen en onbekenden Schipper, toe­<br />

vallig met mij reizende , onder het gemeen­<br />

zaam zamenkouten verhaald, met bijvoeging,<br />

dat hij eens , en tevens zyne knegten, in het<br />

Vooronder thee drinkende, terwijl zijn Vaar­<br />

tuig in volle Zee ten anker lag , en dus de<br />

Wind van vooren kwam, op het ónverwagtst<br />

zodanig met blindheid werden overvallen, dat<br />

zij niets konden uitvoeren , en , één etmaal<br />

lang, moesten blijven liggen daar zij lagen,<br />

eer zij herdeld waren , en de reis konden<br />

voortzetten.<br />

Bij deeze gelegenheid vernam ik tevens ,<br />

dat hij en alle Zeelieden, die dit Verfchijnfel<br />

kennen , in dat vaste geloof daan , dat de<br />

dampen van het Wier tegen den Wind intrek­<br />

ken , het geen, bédondt dit in de daad zo in<br />

de natuur, eene uitzondering zou weezen op<br />

den algemeenen onveranderlijken regel in<br />

de Godlijke Onderhouding : „ dat alle fterke<br />

,, kragten de minderen overwinnen," alzo in<br />

dit geval de min vermogende uitwaasfemingen<br />

van het Zeewier de bovenhand zouden heb-<br />

Z * ben


3J"6 VERHANDELING OVER HET<br />

ben op den meer fterken Wind, en tegen denzelven<br />

zouden kunnen indringen.<br />

Toen ik dit geval , bijna niemant, gelijk ik<br />

merkte , dan zulke Zeelieden bekend , aan<br />

anderen verhaalde, ftondt men deswege verbaasd<br />

: men trok het in twijfel ; met één<br />

woord, verftandige en kundige Lieden zelfs<br />

geloofden het niet. Geene Dampen , zeiden<br />

zij, zo zwak van kragten, dringen ooit in tégen<br />

den Wind; maar worden in eene gelijke<br />

ftreek met hem afgevoerd.<br />

Dit laatfte ftondt zeker, maar niet min even<br />

vast het blind worden ; des hier eene andere<br />

oorzaak onder fchuilen moest.<br />

De vreemdheid van dit Verfchijnfel overweegende<br />

, en geene gelegenheid hebbende ,<br />

om hen, door de ondervinding, van de waarheid<br />

der zaake te overtuigen ; ook zelf vart<br />

de oorzaak onkundig, befloot ik eenen zekeren<br />

weg in te liaan , en mijnen gedienftigen<br />

Vriend , den achtingswaardigen CAARL , een<br />

kundig Heelmeester , en onpartijdig Natuurkenner<br />

, op het Eiland Wieringen , te verzoeken<br />

mij hiervan de waarheid te Willen<br />

zeggen.<br />

De vaardige Man fchreef mij daarop , dat<br />

bet Verfchijnfel van het blind worden niet alleen<br />

indedaad plaats hadt; maar men hem ook<br />

verhaald hadt, dat, vóór veertig jaaren, een<br />

Knegt in de kooi van een nieuw Schip, met<br />

Wier


WIER DER ZUIDER-ZEE. 25?<br />

Wier beladen , dood gevonden was , zijnde<br />

geftikt door de Wierdampen; doch dat men,<br />

ten aanziene der oorzaake van het blind wor­<br />

den , door onkunde en vooroordeelen dwaalde.<br />

Dit Getuigenis, hoe zeer alle geloof waar­<br />

dig , fcheen echter niet vermogend genoeg ,<br />

dm alle bedenkingen weg te neemen. Men<br />

vorderde plegtige Verzekeringen, ten minften<br />

van meer dan éénen. Op het vertellen van<br />

éénen Schipper kon men niet afgaan : den<br />

Heer CAARL kende men niet.<br />

Om dan de zulken te beweegen der braave<br />

trouw mijns Vriends hulde te doen, fchreef<br />

ik hem andermaal, verzoekende om Getuige-<br />

nisfen , door eenen Notaris , of door eenen<br />

anderen Man van een publiek karaSler (want<br />

zodanigen vorderde men indedaad) gegeeven ,<br />

mij te willen zenden.<br />

Hij , dit twijfelen hoorende, en altoos<br />

even zeer der Waarheid gezind, onttrok zich<br />

geenszins mijn verzoek; ging daarop verder,<br />

en zondt mij daarvan Gerechtelyke Atteitatien,<br />

voor Schepenen van het Eiland Wieringen ge­<br />

geeven.<br />

,, In de eerfte verklaart KLAAS LIEFHEB­<br />

BER , Ligterfchipper van Colhorn, vóór COR-<br />

NELIS VOLKERTZ. MULDER , en SIJMON MEI-<br />

JLRTZ. WAGEMAKER , beide Schepenen der<br />

Stede Hypolituslioef op het Eiland Wieringen<br />

dat zijne beide Zoonen, KLAAS en DIRK LIEF-<br />

Z 3 HEB *


358 VfiRHANDELINC OVER HST<br />

HEBBER, in den jaare 1775, met hem vaaren»<br />

de, in een Schip vol van gevischte Wier ,<br />

bij Aarswoud , door deszelfs broeing , met<br />

Blindheid , verzeld van zwaare pijn in de<br />

Oogen , zijn aangetast geworden ; in welk<br />

geval men dezelven met versch Regenwater<br />

wiesch , het geen het ongemak baate toebragt,<br />

en in twee of drie dagen deedt ophouden<br />

, zonder eenig hinder na te laaten. De<br />

beide [genoemde Zoonen hebben ook dit geval<br />

vóór de Schepenen van Wieringen bevestigd ,<br />

met bijvoeging, dat zij meermaalen, nu minder<br />

dan meerder , daar mede zijn overvallen<br />

geworden, en 't ook in anderen gezien hebben.<br />

De Vader voegde 'er bij, dat hij, federt den<br />

jaare 1732, een Wierhaalder geweest zijnde,<br />

dit blind worden veelmaalen heeft bijgewoond ,<br />

en in anderen gezien ; zelfs dat eens twee zijner<br />

Knegten dermaate daardoor aangetast werden<br />

, dat zij genoodzaakt waren zijn Schip<br />

geduurende dien tijd, te verhaten, WILLEM,<br />

COK, Ligterfchipper van Colhorn, verklaarde<br />

mede , dat hij , op verfclieiden tijden , met<br />

Blindheid, bij het haaien van Wier, nu minder<br />

dan meerder, is bezogt geworden. Zij<br />

allen, doch bijzonder de eerde en laatde Getuige<br />

, verklaarden ook , door langduurige<br />

ondervinding, gezien te hebben , dat al wat<br />

in het Schip is, door den Wierdank bellaar;<br />

dat het Zilver zwart wordt, en het Koper in-<br />

ge«


WIER DER ZUIDER-ZEE. 359<br />

gevrccten, vooral wanneer het met uitgezijperd<br />

Wierwater , dat men , bij het broeien<br />

des Wiers, binnen boord verneemt, befpat<br />

wordt: des men, ter voorkominge van bederf<br />

in Koperwerk, het zelve , vóór dien tijd, befmeert<br />

met eenig gemeen Vet, en, dat afgefleeten<br />

zijnde , zulks wederom hervat.<br />

In de tweede Geregtelijke Verklaaring , vóór<br />

dezelfde Schepenen van Wieringen gedaan ,<br />

getuigt JACOB NANNINGSZ. OMIS , Ligterfchipper,<br />

woonende aan den Oever op Wieringen,<br />

dat hij, voor Ligterfchippersknegt vaarende,<br />

eens 's morgens uit de kooi komende , daar<br />

het Schip met Wier volladen was , niet kon<br />

zien, en hevige pijn in de oogen voelende ,<br />

naar Land, en vervolgens naar den Heelmeester<br />

CAARL , geleid moest wórden , die hem<br />

daarvan genas: voorts dat hij , meermaalen,<br />

met dat ongemak, in dergelijke gelegenheden ,<br />

is aangetast geworden. —. In de derde Geregtelijke<br />

Verklaaring , vóór KLAAS PIETERS<br />

SMIT en CORNELIS VOLKERTS MULDER, Schepenen<br />

der Stede Hypolitushoef op Wieringen,<br />

verklaart KLAAS VREGAT Oud-Ligterfchipper<br />

aldaar, dat, hij eens met een Schip vol<br />

van gevischte Wier in den Waard liggende,<br />

één zijner Knegten, genoemd PIETER KLAASZ<br />

EUIJPER , zich in het Vooronder des Vaartuigs<br />

onthoudende, terwijl de Wind van vooren<br />

waaide, met Blindheid werdt bezogt, klaa-<br />

Z 4 gen-


300 VERHANDKLING OVER HÉT<br />

gende over pijn in de oogen, en niet te.<br />

kunnen zien ; dat, den Wind daarop keeende<br />

. en van agteren komende , de tweede<br />

Kliegt, geheeten JAN CAAN, (die thans, als<br />

Kapitein van een Koopvaardijfchip naar Curacao<br />

op reis is) liggende in het Agterönder,<br />

zo hevig met Blindheid en pijn in de Oogen<br />

geflaagen werdt , dat hij Schipper (KLAAS<br />

VREGAT) zich gedrongen vondt om naar de<br />

wal te zeilen, om deezen Knegt aan land te<br />

zetten; en*dat de eerfte Knegt (PIETER KLAAS<br />

KUIJPFR) wiens oogen toen eerst wat opgehelderd<br />

waren, zijnen Maat (JAN CAAN) aan<br />

de wal geb r<br />

agt hebbende , bij de hand naar<br />

huis moest geleiden. Voorts verklaarde KLAAS<br />

VREGAT , dat dit Blind worden niet vreemd<br />

ware, en dus toeginge : „ De Knegt, die in<br />

het Vooronder flaapt, wordt daar mede aangetast,<br />

als de Wind van vooren komt; doch<br />

de Schipper , die in het Agterönder flaapt,<br />

blijft daar van vrij : maar, omgekeerd als de<br />

Wind van agteren waait, wordt de Schipper<br />

in het Agterönder daarmede bezogt en de<br />

Knegt , die zich in 't Vooronder onthoudt,<br />

ondergaat niets van dat ongemak. (Zij ver?<br />

klaaren dit volgens hun beste weeten. Zeelieden<br />

zijn geene Wijsgeeren. Voorts voegde<br />

gemelde K. VREGAT hier bij, dat hij, zevenendertig<br />

jaaren lang gevaaren hebbende, altoos<br />

bevonden heeft, dat de dank des broeienden<br />

Wiers


WIER DER ZUIDER«ZEE. 3&"Ï<br />

Wiers in het Schip tegen den Wind aanperst,<br />

en zulks te fterker , naar gelange dezelve<br />

harder waait. Dit getuigenis werdt plegtiglijk<br />

bevestigd door PIETER KLAASZ KUIT-<br />

PER , die mede in het Gerigt tegenwoordig<br />

was , zeggende hetzelve, geduurende den tijd<br />

van zevenendertig jaaren, fteeds ondervonden<br />

te hebben. —— GERRIT POEL , die negenendertig<br />

jaaren als Schipper gevaaren heeft,<br />

heeft mede getuigd, dat hij niet alleen in anderen<br />

gezien , maar ook zelf ondervonden<br />

heeft dit onderfcheiden Blind worden van<br />

Schipper of Knegten in het Voor- of Agterön­<br />

der. SIJMON COSTER, een vierde Getuige,,<br />

die, als Schipper, éénentwintig jaaren<br />

op het Wierhaalen had gevaaren, verzekerde<br />

al mede dezelfde zaak in anderen gezien, en<br />

in eigen perfoon ondervonden te hebben. —<br />

Eindelijk heeft LUCAS 'VREGAT , als vijfde Getuige<br />

, die zestien jaaren als Schipper gevaaren<br />

heeft , de waarheid van dit indringen<br />

des broeienden Wlerftanks tegen den Wind,<br />

en het verfchillend Blind worden, bevestigd."<br />

Laat mij deeze Geregtelijke Verklaaringen ,<br />

of de Gros/en, welken mij daarvan gegeeven<br />

zijn, te gelijk met deeze Verhandeling , aan<br />

de HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WEE-<br />

TENSCHAPPEN aanbieden , deels om Haar te<br />

verzekeren van de waarheid, die ik fchrijf;<br />

deels om onder Haare. papieren bewaard te<br />

Z 5 wor*


%ÓZ VERjIAKDELiHG OVER HET<br />

worden , ter overtuiginge der geenen, welken,<br />

nog twijfelende, dezelve zonden willen<br />

onderzoeken.<br />

Deeze zo plegtig gegeeven Getuigenisfen<br />

moeten egter, dunkt mij, gereedlijk een einde<br />

van alle twijfelingen maaken. Men geloove<br />

dan de voorige verhaalen van dit Blind<br />

worden.<br />

Waare Oorzaak van het Blind worden.<br />

Eene tweede Vraag zal thans, eigenaartig,<br />

boven komen. „ Welke is toch de reden,<br />

,, dat de Knegten in het Vooronder alleen<br />

„ blind worden , als de Wind van vooren<br />

,, komt; en de Schipper alleen in het Agter-<br />

„ onder, wanneer de Wind van agteren waait ?<br />

Ter oplosfinge van dit raadfel gaf de Heer<br />

CAARL deeze zeer natuurlijke reden: „ Volgens<br />

het gemeene zeggen, trekt de ftank van<br />

het broeiend Wier tegen den Wind op , doch<br />

dit is niet zo: maar de ftank volgt den ftroom<br />

der aanpersfende Lucht. De Wind, die vóór<br />

tegen de boeg van het Schip aankomt, duit<br />

daar tegen, en krijgt geene betrekking op het<br />

hol of ruim des Vaartuigs; maar dat deel des<br />

Winds , 't welk over het opboeifel van het<br />

Voorfchip heen vliegt, duit tegen den binnenkant<br />

van het opboeifel des Agterfchips , en<br />

van daar terug gekaatst, dringt liet zelve in<br />

het


WIES DER ZUIDER-ZEE. 363<br />

liet ruim des Vaartuigs door de openingen ,<br />

die het daar vindt. Dus daarin gekoomen zijnde<br />

, drijft deeze Wind de dampen des broeienden<br />

Wiers naar vooren, daar de Knegten zich<br />

bevinden in het Vooronder, en zij worden als<br />

dan door dezelven aangedaan; hunne oogen<br />

worden blinde — Dit nu gaat wedcrkeerig<br />

Als de Wind van agteren overkomt, en tegen<br />

het opboeifel van het Voorfchip duit, keert<br />

hij terug, en, in het hol des Vaartuigs, waar<br />

het Wier legt, door de reeten indringende,<br />

jaagt hij de daardeeds zweevende Dampen den<br />

Schipper toe in het Agterönder, die daarop<br />

met blindheid wordt bevangen. Egter wordt<br />

deeze in zijne Kajuit zeldzaamer daardoor aangedaan<br />

dan de Knegten in het Voorfchip, om<br />

dat de wederom duitendeWind van het Voorfchip<br />

minder toegang tot het hol vindt, dan<br />

de Wind, die van het Agterfchip naar vooren<br />

gaat, hangende dit af van het maakfel of<br />

legging des Vaartuigs; want, daar de Scheepen<br />

ter Wiervisfcherij, bij dijve Winden ,<br />

ten anker liggende, altoos op den Wind liggen<br />

, dat is, daar de Wind van vooren komt;<br />

daar zij, met Wier beladen, zelden lang of<br />

niet aan paaien vast aan de wal liggen; daar<br />

zij geene ongemeen verre reizen doen; daar<br />

zij zeldzaam op Banken raaken , waar 't wenden<br />

onmooglijk valt, en dus de Wind niet<br />

zeer dikwijls van agteren aanblaast, zo zijn<br />

al-


364 VERHANDELING OVER HET<br />

altijd de Knegten meer in het geval van het<br />

blind worden gefield, dan de Schipper. En<br />

zeilen zij vóór den Wind, dan bevinden zich<br />

Schipper en Knegten meest boven op het Vaartuig<br />

in de vrije lucht, waar geene vrees voor<br />

dit letfel is."<br />

Uit dit alles blijkt, dat deeze oplosfing het<br />

wonderbaare van het indringen der Wierdam.<br />

pen tegen den Wind volkomen ontknoopt.<br />

Hier in is dan niets vreemds, niets tegennatuurlijks,<br />

gelijk~onze Wiervisfchers waanen;<br />

dan, dit is in hun, die, gelijk wij zeiden, geene<br />

Wijsgeeren zijn , te verfchoonen. Zij<br />

geeven maar acht op het geen zij ondervinden.<br />

Tot de waare oorzaak in te dringen, gaat hun<br />

vermogen niet. De Dampen des Wiers gaan<br />

dan met den Wind af. En dit is niet alleen<br />

waaragtig ten aanziene van den ftank des<br />

broeienden Wiers; maar ook van alle andere<br />

Reuken , voortkomende uit Goederen , in<br />

zulke Scheepen gelaaden. De vijf laatfte Getuigen,<br />

met naame genoemd bladz. 257-261,<br />

fluiten toch hunne Geregtelijke Verklaaring<br />

aldus: Wij hebben, geduurende ons vaan<br />

,, ren, beftendig ondervonden, dat niet al-<br />

,, leen de Wierftank , maar ook alle andere<br />

van ingelaaden Goederen in onze Schee-<br />

,, pen, op de voorgemelde wijze , tegen, den<br />

„ Wind aantrekken , naamelijk , dat , den<br />

Wind van agteren zijnde, het Agterönder,<br />

53 en-.,


WIER DER ZUIDER-ZEE. 36^<br />

j 9 en, van vooren zijnde, het Vooronder door<br />

„ derzelver uitwaasfeming en ftank vervuld<br />

„ worden." — Hieruit blijkt zeer klaar, dat<br />

dit intrekken der Wierdampen niet van den<br />

aart des Wiers afhangt; maar van den Wind,<br />

en aan alle gelaadenGoederen eigen is. Dan,<br />

tevens ziet men 'eruit, dat de gemelde Schippers<br />

'en Knegts, louter door onkunde, het<br />

intrekken der Dampen tegen den Wind gelooven,<br />

daar het tegendeel juist plaats heeft, gelijk<br />

wij beweezen hebben.<br />

Middelen tegen het blind zijn.<br />

Overkomt egter dit ongeval den Zeelieden }<br />

gelijk dit mijnen Reisgezel en den gemelden<br />

Perfoonen, in de Atle::atien genoemd, wedervoer,<br />

dan wendt men aanftonds hulpmiddelen<br />

aan , om de gevaaren, die een onbeftuurd<br />

Schip en blinden weerloozen Zeemannen moeten<br />

overkomen , zo ze geen anker kunnen<br />

werpen, af te wenden. Overvalt hen het<br />

ongemak niet plotzelings , of blijft één van<br />

hen vrij, en kan hij aan land komen, om Sijroop<br />

van Roozen of Kaas-wrongel te haaien,<br />

en daar mede de Oogen te fmeeren; dan wijkt<br />

het ongemak. Versch gevallen Regenwater<br />

kan anders, gelijk wij gezien hebben, verligting<br />

geeven. Doch is men te ver van land,<br />

of moet men blijven Zee houden; dan kunnen<br />

af-


365 VERHANDELINC OVER HET<br />

afgetrokken Theebladen, waarvan men he«<br />

dendaags maar al te veel, ook op de Scheepen<br />

, bij de hand krijgt , het letfel wel dra<br />

verhelpen, gelijk mijn Reisgezel mij zeide,<br />

zich en zijne Knegten daar mede geneezen te<br />

hebben.<br />

Aart van dit Ongemak.<br />

Blijkt dus niet, dat dif ongemak eene waare<br />

ontfteeking der Oogen zij ? — Vraagt mén ,<br />

welke de reden zij, dat deeze broeiende Wierdampen<br />

alleen de Oogen aandoen ? Men mag<br />

met eene andere Vraag daarop antwoorden,<br />

en zeggen: Waarom tasten de fcherpe Voorjaars<br />

Winden; waarom de Rook van vogtig<br />

Eikenhout, aan het vuur gelegd - y waarom<br />

meer andere dingen, van welken men het niet<br />

verwagten zou , die tedere Lichaams - deelen<br />

aan ? Waarom wordt alleen het Hair der<br />

geenen, die in de Koper --Mijnen arbeiden ,<br />

groen? Kénnen wij genoegzaam de onzigtbaare<br />

deelen, die zich in deeze Dampen ophouden<br />

, en zulk een groot vermogen oefenen<br />

? Zij doen het Zilver, gelijk ik zeide ,<br />

niet alleen zwart worden , en het Koperwerk,<br />

niet met Vet befmeerd, vergaan: maar zij doen<br />

ook eene brandende Kaars uitgaan, en maaken<br />

het op nieuw aanfteeken onmooglijk. Geen<br />

Vuur zelfs kan men fcheep, wegens het geweld<br />

hun-


WIER DER ZUIDÉR-ZEÏ. 367<br />

hunner werking, aan brand krijgen tor bereidinge<br />

van fpijzen, en het Ongedierte zelf derft<br />

'er door. Alleen wordt hét Hout van 't Schip<br />

"er niet door benadeeld, maar veel eer door<br />

verbeterd : een geluk in de daad voor onze<br />

Wierhaalders.<br />

Aart des Zeevoiers. ,<br />

Dewijl het, in mijn oog,' wel der moeite<br />

waardig fcheen het Wier zelve te onderzoeken<br />

, om , ware het mogelijk, agter dit geheim<br />

te komen, nam ik, geene gelegenheid<br />

te Edam hebbende , waar ik toen woonde,<br />

om verfche Wierplanten te krijgen, op nieuw<br />

mijne toevlugt.tot mijnen behuipzaamen Wieringfchen<br />

Vriend , hem biddende, mij eene<br />

fles met versch Sap, daaruit geperst, te willen<br />

zenden. Even bereidwillig als voorheen,<br />

doeg Hij handen aan het werk ; vulde eene<br />

mand met groen Zeewier, om eerst het ziltë<br />

Zeewater daarvan af te laateu loopen; en<br />

dampte daarna deeze menigte (want Wierbladen<br />

geeven weinig faps) in eenen marmeren<br />

mortier, waaruit hij, na veele moeite , zo<br />

veel verzamelde , dat hij 'er eene fles mede<br />

kon vullen. Deeze zondt hij aan mij langs<br />

den kortden en gercedden weg: dan, helaas!<br />

pas was dit voor mij zo kostbaar Vogtin huis,<br />

of, de fles fprong door de fterke gisting, en<br />

del-


§68 VERHANDELING OVER HET<br />

ïtelde alle mijne voorgenoomene onderzoekingen<br />

te loor. Nog heugt mij de fpijt, daarover<br />

toen gevoeld.<br />

Dit moeilijk werk andermaal te herhaalen ,<br />

ichoot mij wel, oogenblikkelijk, in den zin;<br />

doch kwam, bij meerdere bedaardheid, niet<br />

raadzaam voor. De gevaaren der mislukkingen<br />

bleeven toch altoos dezelfde. De brandende<br />

begeerte egter, om den aart van het<br />

Wier te weeten, door dit ongeval geenszins<br />

uitgebluscht, drong mij iets anders daarop uit<br />

te denken. Mij viel gelukkig in, den Edelen<br />

Heere PALUDANUS te verzoeken eenen<br />

kundigen Man voor mij op te fpooren, die,<br />

digter bij de hand, versch Wier kon krijgen ,<br />

en, in mijne plaats, het gewenschte onderzoek<br />

op zich wilde neemen. — Deeze zocht<br />

daartoe uit den Heer GORTER , een' bedreeven<br />

Apotheker te Alkmaar, die, op den eeriten<br />

voorflag, gereed was, om aan eene menigte<br />

goed Zeewier, hem door den eerstgenoemden<br />

Heer bezorgd t zijnen arbeid te beiteeden.<br />

Weetende , dat de Heer VAN RIEMSDIJK<br />

een ervaaren Apotheker in \r Haage, de vier<br />

foorten van Zeewier, door DODON^EUS opgegeeven<br />

, fterk gedroogd , en toen verbrand<br />

hebbende, eenen Hinkenden reuk vernoomen<br />

hadt, en dat, de vlam ophoudende, 'er nog<br />

veel Phlogiston (brandbaare deelen) in het<br />

Zout


WIER DER SÜIDER-ZEE. 36$<br />

gout verflikt, overbleef; dat deeze overblijvende<br />

ftoffe , tot een Loog gekookt, en door<br />

vloeipapier gelekt! groenagtig zich vertoonde,<br />

den reuk van vuile Eieren hadt, aan Zilver<br />

eene zwarte loodagtige koleur gaf, Sijroop<br />

Van Vioolén groen maakte, door den Geest<br />

van Vitriool meer begon te Hinken, met het<br />

in Water ontbonden Vitriolum Mortis precipiteerde<br />

tot een JEthiops Martialis (alle tekenen<br />

eener zwavelagtige ontbindinge), dat op dit<br />

Loog, maar even verkoeld,' een zwavelig of<br />

oliagtigVlies met verfcheidenkoleuren kwam,<br />

en, eindelijk, door eene zagte uitwaasfeming,<br />

de gedaante van een zoutagtig Vlies aannam,'<br />

verminderende,' van tijd tot tijd, de zwavelagtige<br />

eigenfchap : voorts dat dit Loog, op 1<br />

nieuw onderzogt, een Vitriolisch éirdagtig,<br />

óf zo genoemd Selenitisch Zout fcheen te zijn;<br />

dat het zelve, op nieuw uitgedampt en vere<br />

koeld, eene menigte Kristallen, volkomen in<br />

gedaante, aart en eigenfchappen met het Sol<br />

mirabile Glauberi gelijk, vertoonde, dat het<br />

laatfte uit gemeen Zeezout, en het Zout uit<br />

het Vitriolisch en Zeezuur in eene aardagtige<br />

Bajis fcheen te beftaan , dat een ander deel<br />

Wiers, mede verbrandflijf in eenen kroes<br />

gepakt, één uur lang, in een hevig vuur gegloeid<br />

, en het even zo bereide Loog merkelijk<br />

zwaveliger bevonden werdt, dan het voorige,<br />

werkende het Hoofd, wat veel daar bo-<br />

A'3 Ver?


«570 VERHANDELING OVER HET<br />

ven gehouden zijnde, zo Merk op het zelve,<br />

en op de Zenuwen , dat het eene hevige<br />

hoofdpijn met braaking veroorzaakte, enz. —<br />

de Heer GORTER , zeg ik , deeze proeven<br />

weetende uit de Verhandeling van den Heer<br />

VAN RIEMSDIJK (in de Verhandel, der Hollandfche<br />

Maatfchappij, XVI. Deels 2. Stuk,<br />

bl. S32O befloot eenen anderen weg in te<br />

flaan, om te zien, waar die hem zou brengen.<br />

Hij liet derhalven het ontvangen Wier met<br />

zuiver Regenwater wél afwasfen , om , waren<br />

'er eenige Zoutdeelen van het zilte Zeewater<br />

aan blijven hangen , dezelven ter dege<br />

af te fpoelen. Dit Wier , éénen nagt ter afdruipinge<br />

geftaan hebbende, fneedt hij daarop<br />

in kleine (tukjes, liet ze daarop nog kleiner ftooten,<br />

en perste toen daaruit zes pinten Saps ,<br />

Albnaarfche maat, weegende elke pint vierentwintig<br />

oneen. Dit Sap liet hij vervolgens<br />

éénen nagt over ftaan , en wierp 'er toen een<br />

ftukje van Roodkoper, en een van Zilver in.<br />

Des morgens was daarop het eerfte glad, en<br />

het ander zwart geworden. Toen nam hij<br />

de helft van het uitgeperste Sap, en dampte<br />

het uit, na dat hij het intusfehen geclarificeerd<br />

hadt tot de dikte van Honing. Onder het<br />

uitdampen gaf het van zich eenen onaangenaamen<br />

en benaauwden reuk, even als dat van<br />

uitgeperste Cicuta. Hierna bragt hij het overgebleevene<br />

in den kelder, om te zien, of het<br />

«e-


WIER. DER ZUIDER-ZEE. 37*<br />

eenige Zoufkriftallen zou vertoonen; doch<br />

hij veraam ze niet. Het vogt was bitter van<br />

fmaak , en fcheen een goed braakmiddel te<br />

kunnen zijn. Het ander deel van het uitgeperfte<br />

Sap deedt hij in eenen Kromhals , aan<br />

wiens einde een wijde Ontvanger was geplaatst<br />

, om dat men bemerkt hadt, dat het<br />

Vogt, beginnende te kooken, fterk opbruischte.<br />

Het eerfte Nat, bij het dejlilleren overkomende<br />

, was een bijna fmaakloos Vogt, waaromtrent<br />

men wilde; weeten, of het ook eenigen<br />

Olie los zou laaten. Twaalf dagen liet<br />

men het dan, onaangeroerd , ftaan, en 'er<br />

toen een nieuw vuur onder gebragt hebbende ,<br />

haalde de Heer GORTER een heel ander Nat,<br />

zo van koleur als fmaak $ over. Het hadt<br />

eene bruine gedaante met eenen asphaüifcheii<br />

lijmag'igen reuk. Het overgeblevene in den<br />

Kromhals was gelijk Houtskool; doch wilde<br />

in het vuur niet glimmen, veel minder bram*<br />

den. Eenig ander overgefchoten Wier liet<br />

hij in den oven drogen; doch hoe droog het<br />

ook mogte geworden zijn, het wilde geen VUUE<br />

Vatten. Bij het verbranden , gaf het eenen<br />

zeer Hinkenden zwaaren rook, het geen overeenkomt<br />

met de ondervinding van den Heer<br />

VAN RiEMsoYK. Vervolgens op de gewoone<br />

manier voortgaande, om 'er Zout van te maaken<br />

, ontdekte hij insgelijks , dat het veel<br />

verfchilde van de alcaline Zouten. Het was<br />

Aa 2 eenig-


372 VERHANDELING OVER HET<br />

eenigzins geelagtig yan koleur: door het Microscoop<br />

bezien , ontdekte men Kristallen<br />

van mindere en meerdere volkomenheid ,<br />

Plaat VI. Fig. ï, en meer vergroot Fig. z,<br />

vertoond. Beide overgehaalde Vogten daarna<br />

in twee Flesfchen , op een portaal, in<br />

huis gezet zijnde , bevondt hij , dat ze, bij<br />

eenen ftrengen Vorst (tekenende de Thermomether<br />

toen 16 graaden boven o , wanneer<br />

andere gedefinieerde Wateren daarbij<br />

ftaande en bevriezende , moesten weggenoomen<br />

worden) nog onbevroozen waren.<br />

Wanneer men nu de Proeven deezer twee<br />

Heeren onderling vergelijkt, dan zal duidelijk<br />

blijken , dat deeze Wierplanten , zeer<br />

veele zoute en verbrandbaare deelen in zich<br />

bevattende , en , in eene groote menigte ,<br />

vogtig op eikanderen gepakt zijnde , door<br />

*ene daaruit ontftaande broeing en hette ,<br />

eene aanmerkelijke verrotting en ontbinding<br />

haarer zamenftellende deelen ondergaan, waardoor<br />

niet alleen het Phlogifton, of het zuiver verbrandbaar<br />

beginfel, met ftank uit zijne boeien<br />

breekt en vervliegt; maar ook , door de<br />

warme zomer-hette en zuiging der lucht in<br />

de Scheepen, van veele fcherpe zoute deelen,<br />

insgelijks door de broeing ontbonden , ge»<br />

volgd word. En neemt men nu in aanmerking<br />

den grooten hoop van broeiend Zeewier<br />

, alsmede de kleine beflooten plaats ,<br />

waar


"WIER DER ZUIDER-ZEE. 373<br />

waar de persfende lucht in deeze fchaadelijke<br />

Dampen indringt, is het dan wel te verwonderen<br />

, dat de Oogen der Zeelieden, in zulke<br />

gevallen fcheep zijnde, door dezelven worden<br />

aangedaan ? Hebben we niet gehoord<br />

uit het getuigenis van KLAAS LIEFHEBBER en<br />

WILLEM COK ; hebben we niet gezien uit de<br />

proeven van den Heer GORTER, welk een<br />

vermogen deeze Dampen en Sappen op Roodkoper<br />

en Zilver oefenen ? Dit gaat zelfs,<br />

volgens de ondervinding, zo ver, dat, wanneer<br />

een ftuk Koper, fcheep in gebruik zijnde<br />

, toevallig op den bodem van het Vaartuig<br />

in het uitgezijpelde Wierfap valt, het zelve ,<br />

binnen kort, dermaate doorvreeten wordt,<br />

dat men het met de handen in Hukken kunne<br />

wrijven. En kan men ook hier uit nie<br />

afleiden de billijkheid eener Voorwaarde , die<br />

bij de Verpagting der Dijken in de Zijpe,<br />

welke alla drie jaaren gefchiedt, afgeleezen<br />

wordt? In die gevallen naamlijk, wordt 'er<br />

altoos, ten aanziene van die Parken des Di jks ,<br />

tegen welken de Zee aanfpoelt, bedongen :•<br />

„ dat de Huurders het aangeftrande Wier, en<br />

,, andere ruigte, ten hunnen koste, van den<br />

„ Dijk en deszelfs glooinge moeten afbrengen ,<br />

„ ten genoegen van de Heeren Verhuurders ,<br />

„ die, ten allen tijde , daaromtrent de Schouw<br />

„ zullen mogen doen." En welk oogmerk<br />

zullen wij van deeze voorzigtige bepaaling,.<br />

Aa 3 hij


VERHANDELING OVER HET<br />

bij de verpagting plaats hebbende, zoeken,<br />

dan deeze , op dat niet het zo genoemde<br />

Groen, onder aan de Dijken, het welk geen<br />

gras is , zoude docd gaan , gelijk gebeuren<br />

zou, wanneer het Wier 'er op bleef liggen;<br />

ook, op dat niet de Grond daar door kaal en<br />

mul zou worden , waar door de Zee nog<br />

meer gaten in denzelven zou kunnen flaan ? i<br />

Bedenking weggenomen.<br />

Maar zal men nu, dit groot vermogen van<br />

bet Wier ten nadeele der Oogen, ter verbijtinge<br />

van Koper en Zilver, en ter doodinge<br />

van 't Groen der Dijken, in aanmerking neémende,<br />

hevig uitvaaren tegens deszelfs fchaadelijkheid?'<br />

Zal men zich niet fchaamen den<br />

wijzen, goeden Schepper , in de formeering<br />

van den aart deeze Bladen , van kvvaade iri»<br />

aigten te befehuldigen? Zn handele een boaze<br />

blinde. Waereld, die gewoon is de zaaken<br />

oppervlakkig of in een vnls&b. lkhr.te befchou*<br />

wen, en den "goeden Formeerder te verdenken<br />

: de bedagtzaame zal altoos eenen waa«<br />

ren afkeer hier van gevoelen.<br />

Laat ons de Ondervinding rsadpleegen, en<br />

Zij zal ons eenen geheel auderen weg aanwij»<br />

Zen , en. tot dit wijs befluit geleiden. — In-»<br />

dien Zeelieden uit deeze Waarneeming koniaën<br />

leeren voorzigtig te zijn, i ea liever oude


WIER DER ZUIDER-ZEE. 3?£<br />

de lekke, dan nieuwe digte Scheepen bij de<br />

Wiervisfcherij te gebruiken : of, geene andere<br />

dan onlangs gemaakte, wél digt getimmerde<br />

Vaartuigen hebbende, openingen daarin<br />

te laaten, waardoor de ftinkende D.ampen<br />

bij 't broeien kunnen uittrekken; heeft men<br />

dan eenig regt, om hier den Schepper aan te<br />

randen, en Hem van eene verkeerde Schepping<br />

te befchuldigen ? — Indien, in het geval van<br />

blind worden, goede tegengiften ons ter hand<br />

gefteld zijn, moet 'er dan morren, veel eer<br />

dan dankzeggingen, plaats hebben ? — Indien<br />

men uit de Scheikundige proeven des Heeren<br />

VAN RIEMSDIJK leert, dat men Geneesmiddelen<br />

van groote kragten uit deeze Zeeplanten<br />

kan bereiden, en de Geneesheeren tevens gewaarfchouwd<br />

worden, geen Alcali marinum of<br />

minerale, veel min het vegetabile , in dede van<br />

het Sal quercus marine te gebruiken, gelijk zo<br />

menigmaal, wel ter goeder trouwe , doch verkeerd,<br />

gedaan is; zal men dan den goeden<br />

Alverzorger der Waereld, die geen vermaak<br />

vindt in de ellende zijner Schepfelen , van<br />

kwaade voorzorgen kunnen of mogen betigten?<br />

Nuttigheden van het Zeewier aan Zeedyken.<br />

Indien Onze Vaderlandfche Kusten altoos<br />

bloot liggen voor de geweldige aanvallen der<br />

Aa 4 woes»


3^6 VERHANDELING OVER HET<br />

woeste bruisfchende Zee , en de Zee zelve deeza<br />

nuttige, doch in veeier oog verachtelijke Plant<br />

in haare Wateren bij millioenen laat groeien,<br />

voedt, en tot rijpheid brengt, op 't bevel van<br />

Hem , die de Zee uit Niet riep : ja , indien<br />

deeze Wierbladen, opéén gelegd , zich zon?<br />

der moeite dermaate vast pakken, dat een<br />

Kanons - kogel , dat de allerfelde Zeedagen<br />

zulke Dijkagien en Zeeweeringen niet ligte-r<br />

lijk doorbooren zullen; waarom zullen we dan<br />

den Almagtigen Geever van zulke veel vermogende<br />

Middelen ter duitinge der Zeegolven<br />

wandanken? De Zee moet ons dus tegen het<br />

e e<br />

geweld der Z hijdaan, eii elk jaar nieuwen<br />

Voorraad tot afweering haarer woede opleveren<br />

! Een voorraad , niet flegts alle jaaren<br />

jiieuw , maar. daarenboven ongemeen duurzaam<br />

: want 'er komen misgewasfen; en waar<br />

zou het heen, zo men elke Zeeweering, all«<br />

jaaren nieuw moest maaken 1 Op eikanderen<br />

liggende, vergaan niet alleen de Bladen niet s<br />

maar zij maaken zelfs, door de geduurige inzakking<br />

, een pakwerk ongelijk vaster. De<br />

tijdfehijnt dan, om zo te fpreeken, hier niets<br />

te vernielen, maarte verbeteren. Menigmaaien<br />

befchouwde ik de Noordhollandfche Zeedijken;<br />

dikwijls ftond ik aan 't Wierhoofd Ite<br />

Edam en deszelfs Wierwerken met de hand<br />

betastende, vernam ik altoos met geene kl.eeae<br />

verwondering , dat wel de bovenfte. Wie*.<br />

laag


, WIER DER ZUIDER-ZEE. 377<br />

kag , of laat ik mij" beter uitdrukken, dat alken<br />

de bovenfte Wierbladen door Zon en<br />

Lucht kragt en koleur verloeren hadden j<br />

maar dat verder alle andere daar onder liggende<br />

oude Bladen nog in zo goeden onvergaanen<br />

ftaat zich bevonden , als of zij 'er pas<br />

veisch gelegd waren. Wat wederftaat dan<br />

met zoo veel kragts, zeide ik, de brandende<br />

Zomerzon of de fcherpe Zeeluchten ? wat beter<br />

, dan eenige dunne Blaadjes Zeewier! Wilde<br />

ik dan mijne verwondering in dit flag van<br />

zaaken telkens nieuw maaken , ik -had mij<br />

maar tot een Wierwerk te wenden, en ze<br />

werdt in mij herbooren. Verder gaat nogjde<br />

ondervinding van mijnen geachten 'CAARL.<br />

Meermaalen , dus fchreef hij mij voorheen,<br />

heb ik gezien, dat men bij het delven vanputten<br />

aan den oever van dit Eiland, ter diepte<br />

van agttien of twintig voeten , laagen of<br />

fpreiden Wier vondt, die 'er zo fleurig en<br />

geelgroen uitzagen , als of ze toen eerst op<br />

het Strand verzameld waren , hoewel ze, ongetwijfeld,<br />

heele Eeuwen ter dier diepte met<br />

aarde bedekt zijn geweest. Uit dit alles kan<br />

men gereedlijk afleiden , hoe billijk onze<br />

Voorouders, gelijk de Hoornfche JONIUS verhaalt,<br />

(Batavia Hiftorice, cap. 3. pag. 68, 60,<br />

«dit. Dordr.) ingefteld hebben , jaarlijks eenen<br />

bijzonderen Bededag te houden, om daarop<br />

God te fmeeken om een overvloedig en goed<br />

A& $ Wier o


g^S VERHANDELING OVER HET<br />

Wiergewas. En , bij deeze gelegenheid ,<br />

merkt hij tevens aan,, dat, in het volgende<br />

}, jaar, na den geweldigen Watervloed van den<br />

jaare 1570 het Wier zo overvloedig gegroeid<br />

„ en wél gedijd was, dat bij der Menfehen<br />

geheugen dergelijks niet was gefchied."<br />

En men heeft, zegt'hij vervolgens, niet te<br />

twijfelen , of dit was door eene bijzondere<br />

weldaadigheid van Gods Barmhartigheid gebeurd<br />

; dewijl, door dien ongehoorden en<br />

fchrikkelijken Vloed van den gemelden jaare<br />

, bijna alle Dijken van Holland dermate geteifterd,<br />

afgeflagen, en met het . Land gelijk<br />

gemaakt waren, dat 'er geene hoop geweest<br />

zou zijn van ze immer weder te herftellen,<br />

indien niet deeze weldaad, door zulken grooten<br />

overvloed , dat vergoed hadde." Hierom<br />

tekent ook de Vaderlandfche Historie (Korte<br />

Schets der Nederland/chc Historiën; voor de zevende<br />

maal gedrukt te Amfl. bij de Weduwe<br />

J. Haffman en P. van Dorth, bl. 69.) op het<br />

jaar 1.675 •> bet volgende aan. ,, In dit jaar<br />

was 's Heeren hand tegen ons ten kwaade.<br />

„ Het Gras en het Koorn wierdt van de Mui-<br />

„ zen meestendeel afgegeeten. Ook hadt dat<br />

„ Ongedierte de Zeedijken zo doorgraaven,<br />

dat zij , hier door zeer verzwakt zijnde,<br />

„ geen tegenftand konden bieden: want een<br />

„ zwaare Orkaan veroorzaakte zo veele en<br />

„ zwaare Overflxoomingen , dat verfcheiden<br />

«, ftree-


•WIER DER ZUIDER-ZEE. 379<br />

s, ftreeken van ons Land, bijzonder het Noor-<br />

„ derkwartier, als ineen zilten Waterplas veranderden.<br />

Het Wier, benevens het gunftig<br />

„ Wéér en Wind, ftelde ons in ftaat, orn<br />

,, zonder letfel de Dijkbreuken te heelen en te<br />

„.verzorgen."<br />

Gebruik en andere Nuttigheden van het Wier.<br />

Begeert men hier eene uitvoeriger Befchrijving<br />

, zo van de Plaatzen waar men het zelve<br />

tot Zeeweeringen gebruikt, als van de wijze ,<br />

op welke die aangelegd worden, gelijk ook<br />

van de Nuttigheden, die men daardoor verkrijgt,<br />

voornaamelijk j omdat deeze ftukken ,<br />

die tot de Natuurlijke. Historie onzes Vaderlands<br />

behooren , door niemand , zo veel ik<br />

weet , opzetlijk befchreven zijn; dan zullen<br />

de volgende korte trekken daartoe kunnen<br />

dienen. — De Plaatfen , waar men het Zeewier<br />

ter afkeering der Zee gebruikt, zijn menigvuldig.<br />

Onze Eilanden in de Zuider-Zee<br />

kunnen het zo weinig misfen, als de meeftc<br />

ftreeken der Dijken, van den Helder af tot 't T<br />

toe, Dus is half Noordholland , te weeten ,<br />

aan de zijde der Zuider- Zee , gewis eene<br />

ftrook lands van geene kleine lengte ! door<br />

hetzelve, op de meeste plaatzen, verzekerd.<br />

Voornamelijk heeft men het noodig aan de<br />

Westftiefche Zeedijken, tegen het Noorden<br />

ge-


m<br />

•^80 VERHANDELING OVER HET<br />

gelegen, bijzonder aan die, welken tusfchen de<br />

Steden Enkhuizen en Medemblik liggen; voorts<br />

agter'delaatstgemelde Stad, en vervolgens West--,<br />

Waards heen. De reden hiervan is , om dat<br />

men daar de meeste diepte en den zwaarden<br />

aanflag der Zee heeft uit te Itaan, vooral bij.<br />

hooge Vloeden ; weshalven men ook het<br />

Wier aldaar , op eene andere wijze dan elders<br />

, aangelegd heeft. Wijkt men van daar<br />

terug naar Hoorn, Edam, en verder, dan treft<br />

men daar fmaller en ligter Dijken aan , op<br />

eene andere wijze met Wier bezet; zelfs op<br />

fommige plaatzen vindt men het in het geheel<br />

niet, bijvoorbeeld, van het Zeedorp Polendam,<br />

Zuidwaards op, naar Katham, en ver.<br />

volgens , waar men ondiepe Gronden ziet ,<br />

en eenen min vermogenden aanval van Water<br />

heeft te lijden.<br />

De Wijzen , op welken men het Zeewier<br />

aan de Dijken van Noordholland gebruikt, zijn<br />

verfehillende* Dit hangt af, gelijk ik zo even<br />

zeide, van de min of meer diepe Gronden,<br />

en van den zagteren of zwaarderen aanflag des<br />

"Waters. Voorleden jaar heb ik zeer veelen<br />

deezer Plaatzen opzetlijk bezogt, om te zien ,<br />

op welke manieren men daar het Wier behandelde.<br />

, ;<br />

Drie zijn mij onder het oog gekomen, die<br />

der opmerkinge overwaardig zijn. Men maakt<br />

naamlijk op de noodige plaatzen Wiervakken<br />

of


WIER DER ZUIDER-ZEE. 38*<br />

of Wïerbeddingen, met of zonder fteenen a?Jj<br />

den buitenvoet der Dijken , gelijk ik op<br />

Wierif gen, en tusfchen Enkhuizen en Medemblik,<br />

heb waargenomen. Elders legt, of pakt<br />

men flegts eenig Wier boven op den Dijk naar<br />

den Waterkant, weinig voeten breed, !<br />

laatende<br />

den Rijweg en het Voetpat daarvan geheel vrij.<br />

Ook heb ik al voorlang gezien, dat nien het<br />

Wier gebruikte aan het hoofd eener Haven, het<br />

zelve werpende tusfchen twee regels ingeheide<br />

Paaien; en eindelijk heb ik het op fommige<br />

plaatzen zien wegneemen. Laat mij een geregeld<br />

verflag van het een en ander geeven.<br />

1. Dewijl fommige der Wesfvriefche Zeedijken<br />

3 aan den Zeekant, geheel uit Wier<br />

beftaan , en foms vernieuwd moeten worden,<br />

fteektmen zulke Wiervakken des Dijks, op bepaalde<br />

lengte, met fcherpe fpaaden , tot onderen<br />

toe, geheel uit, om 'er een nieuw Vak wederom<br />

in te zetten. Dit maakt een geweldig diep gat;<br />

laat ons eens ftellen van twaalf voeten, in het<br />

vierkant en even zo veel voeten diep, lang<br />

«n breed. Dit uitfteeken kost zeer veel afbeids,<br />

wijl het oude Wier zo vast op elkander<br />

zit gepakt, dat men zou zeggen eene<br />

bruinzwarte Aarde of Turflaag te zien. D§<br />

kosten , om dit gaapend Vak met nieuwe<br />

Wier vast en hegt te vullen, zijn zeer ongelijk.<br />

Soms betaalt men voor één Schip, met<br />

Wier gelaaden, zo veel, als op andere tijden<br />

voos


382 VERHANDELING OVER HET<br />

voor twee of drie.- De Oogst valt ongelijk.<br />

Nu wast het Wier overvloedig, dan fchraal.<br />

Ook zijn de vragten der Schepen niet altijd<br />

van eenen gelijken prijs; des het Wier, hebben<br />

de Schippers veel te vaaren, duur, en hebben<br />

zij weinig om handen, beter koop moet weezen.<br />

De Stormen der jaaren 1771 en 1776<br />

hebben onze Westfriefche Wierdijken , hief<br />

en daar , waarvan ik getuige ben geweest,<br />

op eene geweldige wijze gehavend; des men, na<br />

dien tijd, -zeer veel Wiers heeft noodig gehad<br />

to. hcrdelling der geflaagen breuken. Volgens<br />

de aan mij medegedeelde opgaave door<br />

eenen naauwkeurigen en kundigen Man ,<br />

heeft men , in de jaaren 1776 en 1777, voor<br />

eenen' cubicquen voet Wiers moeten bedeeden<br />

4I duiver, en daar omtrent. In het jaar<br />

1779, toen het Wier in overvloed gegroeid<br />

was, en men dat minder noodig hadt, befteedde<br />

men niet meer dan ruim 2 duivers<br />

voor eene gelijke maat. In den jaare 1780<br />

betaalde men daar voor 3 duivers, alles onder<br />

die bepaaling, dat de Wierbaas (dus<br />

noemt men de Maakers van zulke werken)<br />

den Dijk, of het gemaakte Vak, drie jaaren<br />

lang , moet onderhouden , en , geduurende<br />

de volgende twee jaaren , op zijne hoogte<br />

brengen. Wanneer het Wier op den laagden<br />

prijs daat , gelijk in voorige jaaren , dan<br />

heeft men , op verfcheiden tijden , minder<br />

dan


WIER DER ZÜIDER-ZEE. 383<br />

dan twee ftuivers voor eenen vierkanten voet<br />

gegeeven. Toen men wat meer noodig kreeg,<br />

liep de prijs hooger, zelfs tot drie ftuivers;<br />

doch, naar den gewoonen loop , reikte men<br />

twee cn een halve ftuiver uit voor den cubic*<br />

quen voet. Aan den vier Noorder-Coggen-dijk ^<br />

dat is bewesten Medemblik, wordt egter het leveren<br />

van Wier altoos iets minder aangenomen,<br />

dan op andere plaatzen; dewijl deeze<br />

. het voorregt heeftom het Wier, onder het<br />

Eiland Wieringen groeiende, zelve te mogen<br />

laaten visfchen , en ter behoorlijke plaatze<br />

te brengen, van welk voorregt andere Oorden<br />

zijn uitgeflooten, om dat het gemelde Eiland<br />

daar mede moet onderhouden worden. Hoe<br />

het verder met den prijs van het Wier gelegen<br />

moge zijn , men kan uit het gemelde ligtlijk<br />

berekenen , dat geen groot Wiervak eenige<br />

honderd guldens kost. — Vraagt men, hoe<br />

diep en breed men zulke Wiervakken doorgaans<br />

uitfpit , en nieuwen in de plaats zet?<br />

Daarop moet geantwoord worden , dat zij<br />

meestal gelijk , of beneden den bodem der<br />

Zee , na zoo diepe uitfpitting, ingezet worden:<br />

bij gevolg, daar de diepte verfchilt, is<br />

dan ook deeze arbeid ongelijk. Aan den Dregterlandfchen<br />

Noorder-Dijk op de hoeken , houdt<br />

men doorgaans negentien voeten in het oog;<br />

doch valt 'er grooter diepte vóór den Dijk ,<br />

dan fpit men het vak tot twintig , en zelfs<br />

twte-


384 VERHANDELING OVE-R HET<br />

tweeëntwintig voeten uit , altoos in acht neemende<br />

, dat het Wier boven het dagelijkse!!<br />

Zeewater ftaat, van zestien tot agttien of<br />

negentien voeten. Dan' aan de Vier Noorder-<br />

Coggen wordt het oude Wier, op fommigs<br />

plaatzen, wel twee of drie voeten dieper uitgefpit,<br />

en nieuwe ingezet. — De breedte<br />

van zulk een Wiervak is onderfcheiden. Aan<br />

den Dregterlandfchen Noorder - Dijkj worden<br />

thans twaalf voeten ingezet: agter Medemblik<br />

en verder westwaards, aan den voorgenoemden<br />

Vier Noor der,-Coggen-dijk, van twaalf tot<br />

twintig voeten, naar dat de aanflag der Zee<br />

fterker is. En hierom valt de inzetting aan<br />

den Dregterlandfchen Zeedijk , bewesten de<br />

Stad Enkhuizen, en verder tegen het Zuiden<br />

op, maar van agt tot tien voeten breedte. —.<br />

Uit de gevaaren , voor welken zulke Dijken<br />

bloot ftaan, die nu min, dan meer zijn, kan<br />

men genoegzaam opmaaken , dat het niet<br />

wél te bepaalen zij, hoe lang zulk een Wierdijk<br />

kunne beftaan, eerde geheele vernieuwing<br />

noodzaaklijk wordt. Wanneer een nieuw Vak<br />

.wél en in alles naar behooren wordt ingezet,<br />

kan het honderd en zelfs, meer jaaren ftaan, gelijk<br />

men weet uit de overblijffels , die van<br />

zulke oude Dijken nog heden te zien zijn, bij<br />

voorbeeld aan den ouden Westfriesfchen Zeedijk.<br />

Deeze was oülings een waare Zeedijk,<br />

jeer de Wieringer • Waard in den jaare 1008, en<br />

4f"


WIER-DER ZUIDER-ZEE. 38^<br />

de' Zyp in het jaar 1553 bedijkt welden. Men<br />

hadt hem, op veele plaatzen, met eenen Wierriem<br />

voorzién tegen de Zee. De overblijffels<br />

van denzelven , nu zo veele jaaren oud , kan<br />

men bewesten Colhorn bij de Kryl, nevens het<br />

Dorp Barfingerhorn, en op veele andere plaatzen<br />

, nog befchouwen. Spit men dezelven op ,<br />

dan bevind men het Wier , onder in het hart<br />

des Dijks, nog gaaf en goed. Bezo.kt men den<br />

Dregterlandfchen Zeedijk, bewesten Hoorn, alwaar,<br />

in den jaare 1675 , eene Doorbraak voorviel<br />

, daar hij met Wier en Paalwerk voorzien<br />

is geweest; dan kan men, de aarde een weinig<br />

daar van afneemende, :de overblyffels nog vinden.<br />

—— Verwondert men zich over zo verbaazende<br />

langduurzaarnheid; men weete egter,<br />

dat de .bovenfte Wierlaag van zodanigen Dijk"<br />

het eerst vergaat. Blootftaande voor de Zon,<br />

voor de Lucht, voor den Regen en allerleie<br />

Winden, zonder eenige fchadüw te hebben,,<br />

moet het Boven • wier eerst aangetast worden ,<br />

en de vèrganglykheid ondergaan. Dit is de reden,<br />

waarommen 'er, alle twee of drie jaare,<br />

eenig nieuw Wier . boven op moet zetten , omden<br />

Dijk ongefchonden te bewaaren , en opde<br />

bepaalde hoogte te houden. Het onderfte ,<br />

gelijk reeds gezegd is, vergaat.niet; maar blijft<br />

frisch en goed, te weeten, wanneer het Wier vak<br />

op eene Mat,, gelijk men fpreekt^ gezet wordt.<br />

Deeze zo genoemde Mat beftaat uit Bladrief y<br />

Bb frisch


3§GT V E R H A N D E L I N G O V E R . H E T<br />

frisch afyefcbooren van zijnen wortel, welké^<br />

in de Maanden van July of Augustus, (de be­<br />

kwaamde tijd wegens Weer, Wind en Zee,<br />

om dit werk te maaken,_) op den grond van het<br />

oude uitgefpitte Wiervak uitgefpreid wordt,<br />

ter hoogte of dikte van omtrent éénen voet,<br />

waarop als dan het. Wier geworpen wordt , on­<br />

der het opzigt van den Wierbaas. Voorleden<br />

jaar heb ik, op verfcheiden plaatzen , dit werk,<br />

zo vreemd voor Uitlandfche als aangenaam<br />

voor Vaderlandfche oogen , dewijl het behoud<br />

van duizenden daar van afhangt, met genoegen<br />

zien verrigteii. Dit Wier , op zulk eene Mat<br />

gelegd j, blijft altoos- gaaf en vast rusten op dit<br />

droog :en vast fondament , waar Lucht noch<br />

Water eenig letfel aan het zelve kunnen aan­<br />

brengen. En .daar. het-van tijd tot tijd , zinkt,<br />

en men 'er telkens nieuwe lasten opbrengt,<br />

raakt alles , zich in eikanderen persfende, zo­<br />

danig hegt in ééii , dat het Kanonskogels kan<br />

tarten. - Dus maakt rnien onze Muuren tegen de<br />

Zee ! Muursn'die: indedaad llcrker zijn , dan<br />

de eigenlijk gezegde Muuren onzer Bolwerken<br />

aan de Frontier-lieden. Delft men een Wiervak<br />

uit; men bevindt, dat zulk eene Riet-mat, hoe<br />

oud zij ook moge zijn , frisch voor dén dag<br />

komt, zelfs fomtijds nog groen van koleur, als<br />

ware zij nu eerst gelegd, en zelfs zo hard, dat<br />

men 'er met een fpitter kwalijk kan dooriteeken.<br />

Dan, in zulk een gezet Vak zal de Wier naar<br />

den


WIER DER ZUTDER-ZEE. 387<br />

den Zeekant langer goed blijven, dan het geen<br />

aan de overzijde naar den Dijk ligt, om dat het<br />

«erde , deor het Zeewater befpat, deszelfs ziltigheid<br />

naar zich neemt, en dus beter tegen het<br />

bederf bewaard Wórdt. Hoe meer nu dit befpatten<br />

gebeurt, te minder is het aan vergaan<br />

onderworpen. Hierboven van de Vermeerdering<br />

en Vermindering des Wiers fpreekende, hebben<br />

wij, in het flot, het verfchil tusfchen zwaar en<br />

grof Wier op diepe , en tusfchen fijn en flegt<br />

Wier op ondiepe Velden opgemerkt. Wij voegen<br />

'er nu bij, dat het groove beter tegen de<br />

Lucht kan , dan het fijne , 't geen fchielijker<br />

vergaat. Wanneer dan de eerde groove foort<br />

onder en in het hart van een Wiervak gelegd<br />

wordt , waar de lucht geenen vrijen toegang<br />

tot. hetzelve heeft, ondervindt men deszelfs<br />

duurzaamheid en vastheid , alzo het daar zo<br />

veel digter in en op elkander zinkt. Waar de<br />

Wierriem des Dijks- hoog belegd is aan den<br />

Zeekant met eene fteenen glooing , daar blijft<br />

het Wier wel goed , om dat het daardoor gedekt<br />

is; maar boven de deenen vergaat het des<br />

te eer, wijl het dagelijks, zo hoog op, door<br />

het Zeewater niet befproeid kan worden , en<br />

dus rasfer door Lucht en Regen wordt verteerd.<br />

Aan het agterfte der Wiervakken , ik<br />

meen, aan de zijde derzelven naar den kant des<br />

Dijks , verneemt men , eenigermaate, blijken<br />

van vergaan , in zo verre naamelijk, als het<br />

Bb 2 Wier


388 VERHANDELING OVER HET<br />

Wier zijne bezakking heeft gekreegen , en ais<br />

tot een vast lichaam geworden is. De ruige losfe<br />

binnenkant van het Wier, ra'akende de aarde<br />

des Dijks, wordt toch aldaar, van tijd tot tijd,<br />

verteerd , en met de aarde des Dijks gelijk.<br />

Dit zal egter weinig nadeel doen, alzo het vast<br />

lichaam van het Wier inwendig beftendig blijft,<br />

indien het maar in het Wiervak wél ingezet<br />

wordt (het geen hier de groote zaak, of het<br />

eigenlijk werk der Wierbaazen is) en dè aarde<br />

des Dijks niet te ligt bevonden wordt : want,<br />

indien één of beide gevallen hier te zamen plaats<br />

hebbe , en 'er veel Regenwaters tusfchen het<br />

Wier en de aarde des Dijks indringe en doorzakke<br />

, zo zal dit veel toebrengen tot de onbeftendigheid<br />

des werks. Om deeze reden houden<br />

de oplettende Wierbaazen altoos, in het oog,<br />

dat de aarde fchuins tegen het Wier zo aangeglooid<br />

worde, dat het water van het Wier kunne<br />

afzakken. Wanneer ook het Wier , in den<br />

aanvang, niet wél in een Vak ingezet wordt,<br />

op bepaalde vallingen , naar den Dijk toe , zo<br />

dat de bezakking, daar door, met den tijdoverhelle;<br />

dan is het geheele werk onbettendig, wijl<br />

'er dan geduurige kleine openingen, langs heen ,<br />

agter het Wier, in den Aarden-dijk vallen, door<br />

welken het water indringt: des zulk een Vak,<br />

als dan, in het midden, of op de helft, naar<br />

maate het van vooren voorzien is van Steen , in<br />

de gedaante van eenen buik zich uitzet, waardoor


WIER DER ZUIDER-ZEE. 58O<br />

door het zijne kragt verliest, en geen weerftand<br />

kan bieden aan de zwaar aanvliegende Zeegolven<br />

bij hooge Vloeden of felle Stormen. ———<br />

Ziet men niet uit dit alles de ongemeene nuttigheid<br />

van 't Wier in het afweeren der Zee ?<br />

2. Op andere plaatzen onzer Noordhollandfche<br />

Zeedijken, waar minder diepte en dus ook<br />

zagter aanilagen der Zee zijn, kent of beoefent<br />

men niet dit diep inzetten van Wiervakken.<br />

Daar heeft men , bij voorbeeld, op den Zeedijk<br />

, ten Zuiden der Haven van Edam naar<br />

Volendam heen , alleen eene zwaare fteenen<br />

glooing, gelegd tegen eenen hegten Klaidijk,<br />

die de Zee zeer gelukkig afkeert. Wanneer<br />

egter zulk een Zeedijk , hoog genoeg in oude<br />

tijden wegens de toen laager gaande Vloeden,<br />

ten deezen dage, om de van tijd tot tijd wijder<br />

geworden Zeegaten , die zo fchielijk een onnoemelijk<br />

getal van Wateren, uit de Noordzee opgejaagd<br />

, inlaaten, niet langer de noodige hoogte<br />

heeft, gelijk het daar en elders zo gelegen<br />

is, dan fpat de Zee, bij hooge Vloeden daar<br />

op , of daar over heen. Daar dit ongemak gaf<br />

aan zulken, die te voet of met wagens deeze<br />

Dijken gebruiken moesten; daar veel en fchaadelijk<br />

Zeewater hier door in de drooge Polders<br />

overkwam; daar tevens de Dijken week en zagt<br />

door het telkens opgeworpen water werden ;<br />

daar de aarde *er ook van afgefpoeld werdt , en<br />

dit alles zamen genomen , Dijk-breuken deedt<br />

Bb 3 dug-


3


fTlER DER ZUIDER-ZEE. S9*<br />

veroorzaakt, bloot Raat. Dit gezegde zal klaarer<br />

worden , wanneer ik het volgende ter opheldering<br />

bijdoe. Aan de Edamfche Zee-Haven<br />

heeft men langen tijd, ten Zuiden en Noorden,<br />

twee Hoofden gehad; doch de gefleldheid van<br />

deezen was zodanig, dat ze noch de vereischte<br />

digtheid offteevigheid hadden, noch het inflaan<br />

van modder in dezelve beletteden , noch het<br />

water in de Haven ftiller maakten. Om den<br />

voortgang van deeze vier ongemakken te fluiten,<br />

befloot men, vóór eenige jaaren, het Zuiderhoofd<br />

te veranderen, het Paalwerk aan beide<br />

zijden met gordingen te voorzien , en tusfchen<br />

dezelven , gelijk ook aan het Noorderhoofd<br />

, Wier te werpen. Deeze twee zo genoemde<br />

Wierriemen, aan beide kanten van de<br />

Haven ftevig gemaakt, hebben daarop een zeer<br />

gelukkig gevolg gehad , en de gemelde ongemakken<br />

weggenomen. Men ziet 'er uit, dat<br />

men, geen Wier gehad hebbende, niet zo gemaklijk<br />

deeze vier gebreken zou hebben kunnen<br />

herftellen. Mij is gezegd, dat men een ongemak<br />

van gelijken aart , in de Rivier de Lek,<br />

niet heeft kunnen beletten , dan alleen met<br />

Wier, welks gebruik anders op onze Rivieren<br />

zeer vreemd is. Een zeker Berigt van de wijze,<br />

hoe dit werk gemaakt is, heb ik niet kunnen<br />

verkrijgen.<br />

4. De Nuttigheden des Wiers aan onze Zeekusten<br />

dus bevveezen hebbende , gaa ik over<br />

Bb 4 OEI.


$02 VEkH ANDELING OVER HËÏ'<br />

om te zeggen, dat men het zelve op verfclieiden<br />

plaatzen weggenomen heeft. Dit mag voor fommigen<br />

vreemd klinken , en anderen , die mee<br />

geen grooten lof van Wier • Dijken fpreeken,<br />

behaagen: dan ons gezegde is zeker , en de<br />

waarheid mag niet verheeld worden. Men heeft<br />

toch , federt eenigen tijd , op fommige plaatzen,<br />

de Wierdijken weggenomen, of, daar ze<br />

vernield waren, onherfteld laaten liggen. Het<br />

eerfte heeft plaats, bij voorbeeld , aan den hoek<br />

van 't Dorp War iet, aan tex\'Zeevanks-dyk benoorden<br />

Edam , aan den Waterlandfchen Zeedijk<br />

bezuiden die Stad, en elders. Hier heeft<br />

men dezelven op eene fchuinfche wijze naar den<br />

Zeekant afgenomen, en voorts, van onder uit<br />

de Zee naar boven , met eene fteenen glooing<br />

bedekt, om het jaarlijksch onderhoud te voorkomen<br />

, en de Dijken aldaar hegter te maaken. —<br />

Op Wieringen hebben de Wierdijken thans<br />

alleen maar plaats aan de zuidzijde des Eiland»,<br />

waar ze , zeven of agt Rhynlandfche voeten<br />

breed, van veertien tot zeventien hoog, en twee<br />

voeten diep , in den vasten grond gezet zijn.<br />

Aan de Noordzijde zijn de ouden, in den<br />

Storm en Vloed van de jaaren 1775 en 1776,<br />

vernield, en, in derzelver ftede , op fommige<br />

plaatzen, aarden Gboidijken aangelegd ; blijvende<br />

nog een aanme-rklijk gedeelte , voorbij<br />

Hippolytusltoef en -westwaards aan , open. en<br />

bloot liggen , waar het de, Zee, op- en afvloeit<br />

over-


WIER DER ZUIDER-ZEE. 393<br />

over het Land. —— Aan de Helder heeft men,<br />

vóór eenige jaaren, de geweldigfte Verzinkingen<br />

gehad. Het is gebeurd , dat een Visfcher,<br />

's avonds, op den vasten grond bij de Zee nog<br />

wandelde , waar , één half uur daarna , door<br />

eene onverwagte ijsfelijke Verzinking , zestig<br />

voeten waters ftonden. Hier door zijn de Wierdijken<br />

weggegaan, en men heeft aldaar agteruit<br />

gedijkt met eene overzwaare zagt afbopende<br />

fteenen glooing tegen de Zee. Aan het-zo genoemde<br />

Kaaphoofd bij het Nieuwe Diep aldaar,<br />

heb ik egter het Wier voorleden Zomer nog<br />

zien ftaan. De reden van dit wegneemen , of<br />

niet herftellen der oude vernielde Wierdijken in<br />

zulke gevallen , is deeze : Men oordeelt, dat<br />

een Wierdijk, bij het verloopen der Stranden ,<br />

nabij eene groote diepte, op laager wal min<br />

voordeelig zij, dan eene fteenen glooing. Tusfchen<br />

de Helder en het zo genoemde Kaap*<br />

•hoofd, heeft men een laager wal bij Stormen uit<br />

het Noord • westen, en West - noord - westen ,<br />

met eene groote diepte kort vóór den Dijk. Te<br />

vooren hadt men daar geene fteenen glooing;<br />

maar eene fteilte van ingezet Wier, gelijk nog,<br />

zo als ik zeide, aan het Nieuwe Diep te zien is.<br />

In zulk een geval oordeelde men , dat de Zee,<br />

door den gevonden tegenftand tegen en aan den<br />

fteilen Wierdijk, teveel woede en kragts daar<br />

op oefende, en dus vernielde : in tegendeel,<br />

dat, wanneer haare Golven tegen eene fteenen<br />

Bb S glooing,


394 VERHANDELING OVER HEI<br />

glooing , zeer fchuins en zagt opliepen, zij<br />

haare kragten zouden verliezen, of, gelijk men<br />

fpreekt, zich dood zouden werken. — Anderen<br />

zijn van een verfchillend oordeel : dan het is<br />

onze zaak niet, om in dit gcfchil het vonnis te<br />

.ftrijken. De ondervinding zal het, ten genoegen<br />

des eenen of anderen , met den tijd beflisfen.<br />

— Het is zeker , al zij het, dat eene<br />

fteenen glooing op eene laager wal bij eene<br />

diepte beter bevonden wordt op den duur,<br />

evenwel de geheele roem van het Zee-wier daar<br />

door niet verdonkerd zal worden. Alwaar toch<br />

geene laager wal is , kan een Wierdijk zonder<br />

fteenen glooing , bij Noord-weste Stormen,<br />

die het hoogfte Zeewater geeven, gcveldig veel<br />

Zeewaters af keeren , gelijk , bij voorbeeld,<br />

blijkt aan het Oude Schild op Texel, en aan andere<br />

Oorden. — Komt het aan op het afkeereu<br />

van Zee-flibbe (gelijk in het bovengenoemde<br />

geval aan de Edamfche Haven), op het afleiden<br />

yan Stroomen , op het beletten van het doordringen<br />

van water in Gragten en Slooten, op<br />

het bewaaren van den Grond , op het aanwinnen<br />

van Stranden, of op het eenigerniaate be?<br />

paaien van Zeegaten, zal het Wier, onzes oordeels<br />

, zijnen ouden luister blijven behouden,<br />

nadien het zelve den grond gelijker dekt, dan<br />

Steenen , en het Welzand 'er niet doordringt,<br />

gelijkt het door Steenen doet. En was men al<br />

bedugt, dat.een geftuite of afgekeerde Stroom,<br />

aas.


#IER DER ZUIDER-ZEE. 395<br />

aan de einden der Hoofden woelende, daar een<br />

ander nadeel mogt veroorzaaken , ik meen, den<br />

grond dieper te maaken, dan zou men die cin«<br />

den met Steenen kunnen voorzien , om dus de<br />

voetingdier Hoofden voor ondermijning te bedekken.<br />

Egter behoefde men de Steenen niet<br />

hoog te leggen , en , bij verzakking, zouden<br />

zij ligtlijk aangevuld kunnen worden. Laat<br />

dit genoeg geoordeeld worden ter betooging,<br />

dat de ééne zijde van Noord-Holland haar behoud<br />

aan het Wier te danken hebbe , en dat<br />

het dus van eene onbegrijpelijke nuttigheid<br />

voor ons Vaderland is.<br />

Andere voor deelen van het Zeewier.<br />

Laat mij thans overgaan ter optellinge van<br />

andere nuttigheden des Zeewiers. — Indien het<br />

Wier van eene zo onveranderlijke natuur is, en<br />

het Ongedierte, (gelijk wij boven hoorden uit<br />

het aangehaalde in de Vaderlandfche Historie),<br />

men denke hier op Mollen en Muilen, foms zo<br />

geweldigjde Dijken doorgraaft, dan durf ik de<br />

vrijheid neemen, om den Heeren DIJK-HEEM-<br />

RAADEN in 't algemeen , eu bijzonder die het<br />

opzigt hebben over de Kaaien van den grooten<br />

Sloot in de Zijpe, waar het Wier niet ver van de<br />

hand is, in overvveeging te geeven, of het niet<br />

beter ware, de gemaakte gaten door Muizen,<br />

Mollen, Hermelijnen, enz. voortaan, in ftede<br />

van


gpé* VERHANDELING OVER HET<br />

van met Zand en Steenen, met Wier digt te<br />

maaken, tegen het doorzijpelen van het Water.<br />

Voor den goeden uitflag van het floppen zulker<br />

Gaten met Zeewier heb ik wel, als nog, geene<br />

bewijzen uit de Ondervinding. Dan, wanneer<br />

men de hier boven reeds genoemde Proeven,<br />

dat, naamlijk, het Zeewier, vast opéén liggende<br />

, niet vergaat en deszelfs onaangenaamen<br />

fmaak in aanmerking neemt, is het dan wel<br />

waarfehijnlijk, dat het Wier, twee of drie voeten<br />

diep in zulk een gat gefteeken zijnde, ligt<br />

zal verteeren ; dat Rotten en Muizen daaraan<br />

zullen knaagen; of dat kunnen doorbooren ? ïn<br />

den aanvang mag dit werk een grooter uitfchot<br />

van geld vorderen, doch naderhand zouden, wegens<br />

de grooter duurzaamheid deezes aanlegs ,<br />

de inkoraften talrijker zijn. Men zou dus nieuwe<br />

Voordeelen van het Zeewier inzamelen. —<br />

Voorts, indien de bovenfte Wierbladeren, gelijk<br />

men aan de Zeeweeringen verneemt , door<br />

de Lucht zuiver uitgebleekt worden , en men<br />

hiervan zeer goed Papier kan maaken, heeft dan<br />

deeze Plant maar ééne nuttigheid ? 't Is waar,<br />

Op die plaatzen wordt maar weinig, en wel alleen<br />

het bovenfte Wier wit; doch het onderfte<br />

blijft bruin, en dus valt 'er geene genoegzaame<br />

ftoffe, indien het al geoorlofd ware, het geen<br />

nu verbooden is, het gebleekte van de Zeeweeringen<br />

te haaien, om een aanmerkelijk gedeelte<br />

Papiers] te krijgen. Willende beproeven , wat<br />

men


WIER DER ZUIDER-ZEE. ^97<br />

men hierin zou kunnen uitvoeren, heb ik een<br />

partij Zeewier, twee jaaren lang, in mijnen tuin<br />

te Edam , aan de lucht bloot gefield , willen<br />

bleeken; doch de uitflag was, dat, alleen de<br />

bovenfte bladeren wit wordende , mijn werk<br />

vruchtloos is afgeloopen. Dit moet ons egter<br />

den moed niet deen opgeeven. Toen ik hulpmiddelen,<br />

ter algemeene en fpoedige bleeking,<br />

ter hand wilde vatten, moest ik, naar Zutphen<br />

geroepen, van daar vertrekken : anders zou ik<br />

een onkostbaar Loog uitgedacht hebben , (al<br />

ware dezelve maar toebereid, bij voorbeeld, uit<br />

asfche van verbrand Zeewier) om te beproeven,<br />

of men hier in niet zou kunnen flagen; want<br />

zo lang 'er in Europa gebrek aan Papier is, en<br />

deszelfs prijs uit dien hoofde fteeds hooger<br />

wordt, is het niet verachtingswaardig iets van<br />

dien aart te onderneemen. ——. Nog meer, indien<br />

Zeelieden zich van Wier bedienen , wanneer<br />

zij lekke gezonken Scheepen uit het water<br />

willen boven werken, en tot dat einde, als het<br />

Vaartuig zo ver is opgehaald, dat men pompen<br />

kan, heele Wierbosfen met ftokken inbrengen,<br />

ter plaatze, daar het lek onder water fchuilt,<br />

welk Wier zich, door het van buiten indringend<br />

water bij het pompen, tegen het lek zet, en,<br />

dus 'er ingezoogen, dat toeftopt, vermindert<br />

dan niet grootlijks het denkbeeld van de fchaadelijkheid<br />

deezer Zeeplant? — Indien ook on«<br />

ze Zeelieden het Wier gebruiken, wanneer een<br />

Schip


398 VERHANDELING OVER HET<br />

Schip door een openbaar groot gat zo veel waters<br />

in gekreegen heeft, dat het half gezonken<br />

is, zettende als dan, dwars in het midden van<br />

't Schip, eenen Wierdam, !<br />

enpompende, 't zij<br />

uit het voorfte, 't zij uit het agtèrfte gedeelte,<br />

't zij uit beiden , het water. Indien veele<br />

Commandeurs , op Groenland vaarende , Zee.<br />

wier in vaten medeneemen , om , in tijd van<br />

nood , wanneer hunne Scheepen door het ijs<br />

befchaadigd worden, dat te gebruiken, en het<br />

in de gaten te laaten inzuigen. — Indien, daarenboven,<br />

dit zelfde Gewas den Huisdekker te<br />

ftadekomt, en hem, wil hij een digt' dak maaken<br />

, in de hand werkt, daar hij de vOrften van<br />

't Huis of Schuure eerst met hetzelve belegt,<br />

en daarna, opdat het niet verwaaié, met'groene<br />

graszooden overdekt, is dan ook het Wier<br />

buiten het gebruik van het huishoudelijk leven<br />

geflooten? Deeze manier van Huisdekken is op<br />

het vlakke Eiland Wieringen in trein, met een<br />

gelukkigen uitflag, dewijl de daar erg regeerende<br />

Winden nergens beter door geftuit, en met<br />

Vorst en Regen buiten gehouden worden, dan<br />

door dit eenvoudige middel. — Verder, indien<br />

deeze Zeeplant, gedroogd en tot ffrooing in<br />

Beestenftallen gebruikt , of onder andere mest<br />

gemengd, in beide'gevallen tot mesting der Velden<br />

dient, is dan ook niet door dezelve voor dé<br />

meerdere welvaart des Landmans gezorgd?<br />

Wanneer toch in het najaar het Wier , zo wel<br />

het


WIER DER ZUIDER-ZEE. 390<br />

het lange als het korte , uit Zee of van het zo<br />

geheeten Koegras , aan de Zijpfche Dijken of<br />

Stranden komt aan drijven, met zo genoemde<br />

Schapenftronten, zijnde een gewas met blaauwe<br />

Bloemen, waarop de Bijen zo fterk aazen, en<br />

met andere ruigte; dan verzamelen de Bruikers<br />

der Dijken, of de daarbij woonende Landlieden<br />

het een en ander , om 'er langen mest van te<br />

maaken. Zij noemen dit Zeedrift, en zetten 'er<br />

klein Vee of Schaapen op, om dus hunne mest<br />

daardoor te vermenigvuldigen. Men ftrooit bet<br />

ook wel daar buiten in een vierkant hok, waarin<br />

men daaglijks de Koeien laat komen om ze te<br />

melken, en dan werpt men , alle twee of drie<br />

dagen, ander Zeedrift met ftroo daar op, het<br />

geen eene zeer goede mengeling van voortreffelijken<br />

mest maakt. Wanneer zodanige Zeedrift<br />

in het voorjaar aan de Zijpfche Dijken komt<br />

aanzetten , dan fleept men het over dezelven<br />

binnen waards in de Landen, en zet het op hoopen<br />

ten gebruike in het najaar, nadien het groot<br />

en klein Vee, als dan naar de weiden gejaagd ,<br />

niet kan medewerken, om hetzelve tot mestte<br />

maaken. In deezen Oord is een zeker Landman,<br />

die nooit .eenigen anderen, dan zodanigen mest<br />

gebruikt. Dan, nimmer brengt hij ze , ten eerften,<br />

op zijn land, om dat deeze Zeedrift langen<br />

tijd ter rottinge noodig heeft. De ondervinding<br />

leert, dat deeze foort van mest ook beter<br />

is op Zaad- dan op Groen-land, om dat het Wier<br />

eer


400 VERHANDELING ©VER HET<br />

eer onder, dan boven op den grond verrot: en<br />

het gaat zeker, dat hetzelve, tot mest verteerd<br />

zijnde , allerbest voldoet in gronden , waarin<br />

men Haver teelt. Zulke Haver ziet men uitmunten<br />

boven andere, in landen gegroeid, die met<br />

koeimest worden vet gemaakt. —- Indien, al<br />

verder , de Rotganzen zelve de Wierbladeren<br />

eeten, en de wilde Eendvogelen, tegen 't naderen<br />

van den Winter, of vroeger, uit het Noorden<br />

overkomende , gaande naar onze Kooien,<br />

om daar, als een fmaakelijk wintergebraad, voor<br />

ons gevangen te worden, na alvoorens het genoegen<br />

gehad te hebben, van hunne hongerige<br />

maagen met het Zaad deezer Planten te vullen ,<br />

en door dat voedfel vet worden, om te beter op<br />

onze tafels te verfchijnen ; is'er dan niet tevens ,<br />

voor hun en voor ons, door de Schepping deezer<br />

Plant gezorgd? — Indien veele Infeften,<br />

boven genoemd, die de gaapingen in de Schepping<br />

vullen, die dus tot de volmaaktheid van<br />

het Heelal mede dienen, en bij gevolg ook keven<br />

moeten, vrijheid en trek gekreegen hebben,<br />

om ook op de Plant en het Zaad te gast te gaan ;<br />

rijst dan niet hierdoor onze achting voor deeze<br />

Zeeplant? — Indien ook Plantdieren van verfclieiden'<br />

foorten keven moeten , en in de groote<br />

Schepping niet onnut zijn, moesten zij dan<br />

geene plaats hebben , waar ze groeien en hunne<br />

woning zouden bouwen; mogt dan het Zeewier<br />

daartoe niet dienen ? De Mülepora pulymorpha<br />

•f


1W1E& DER SUIDER'ZE E» 40?<br />

,eï coriacea, dus geheeten door de Heeren LIK*<br />

H-JEUS en HOUTTUIJN, kiezen deeze Plant, om<br />

'er millioenen fraaie witte Cellen op te maaken.<br />

De Flujira pilo/a , niet minder fierlijk, beiden<br />

in den KATECHISMUS DER NATUUR. , III. Deel,<br />

Plaat 3. bladz. 224-226 , door mij afgebeeld en<br />

befchreeven, verkiezen het zelfde Gewas, 't Is<br />

onuitfpreeklijk, welk eene menigte deezer Cellen<br />

of Plantdieren op het Wier woonen 1 Een<br />

handvol deezer Planten aanvattende , mag men<br />

zeggen, meer Diertjes of wooningen in de hand<br />

te hebben, dan 'er Huizen in ons Vaderland zijn.<br />

Het verbaazend aantal deezer Plantdieren, dikwerf<br />

op deeze Gewasfen vernomen , hebben mij<br />

vaak tot de grootfte vervoering gebragt. Geene<br />

Landplanten kunnen zo bevolkt zijn,. Onder de<br />

Wateren is dan ook, zo wel als '*er boven , alles<br />

bewoond tot verheerlijking van denAlmagtigen<br />

Schepper. — Verder, indien men ook de<br />

Wortels des Wiers., 's winters, in Noord-Hol'<br />

land gebruikt, om daar mede Rotganzen te vangen<br />

, of liever te lekken, alzo dezelven hunne<br />

geliefdde fpijs zijn, dan wordt het gezegde al<br />

meer bevestigd. Bij deeze vangst (op dat ik 'er<br />

dit bijzondere, nog weinig bekend, bijvoege)<br />

komen tamme Rotganzen te pas, die fomtijds<br />

vijfentwintig jaaren daartoe kunnen dienen. Een<br />

zeker Man, die zich met dit werk in den winter<br />

bezig houdt, heeft 'er onlangs ééne verloo-.<br />

ren , die hem twintig jaaren gediend ,hadt., en ,<br />

zijns Vaders leven, was 'er ééae geflorven ,<br />

Ce welp


402 VERHANDELING OVER HET<br />

welke vijfentwintig jaaren de Vogels van zijne*<br />

foort hadt helpen bedriegen. Hij getuigt, dat<br />

hij eens, in éénen winter, met zijnen Vader,<br />

agthonderdRotganzen hadt helpen vangen; doch<br />

dat zij toen de flegtfte vangst van allen hadden,<br />

terwijl 'er diestijds een ander zestienhonderd hadt<br />

gekreegen. — Indien , eindelijk , deeze Zeeplanten<br />

tot voedfel voor Visfchen dienen, of de<br />

Wiervelden de fchuilplaatzen voor onnoemlijke<br />

Aaien zijn , die veele Lieden door het vangen<br />

den kost doen winnen, en anderen daarna ter<br />

fpijze dienen , zullen wij dan over deeze tal»<br />

rijke Nuttigheden van het Wier niet verbaasd<br />

ftaan, en dén.Schepper, wegens deszelfs voortbrenging<br />

en nuttige fchikking , eere geeven ?<br />

Aaien in de Wiervelden.<br />

'lil , '. SVOO "fi. £UÏ iï'« (>X t>J00 Iïi.i> cl Si _j<br />

'tZij mij, bij deeze gelegenheid, geoorlofd ,•<br />

door eenen kleinen uitftap hier te maaken, iets<br />

ter ophelderinge van de Natuurlijke Historie deezer<br />

Visfchen,'en ter aanfpooringe van hun, die<br />

in deetse Oorden ,• wél gefchikt ten onderzoeke<br />

van het geen'-hienh'-nog verborgen is, te zeggen.<br />

In de Wiervelden^ zeide ik, houden zich onnoemlijk<br />

veele Aaien op, naamelijk', «f den win -<br />

eertijd.- Zij draagen den naam van roode Aaien,<br />

die inden Herfst, of in den aativang vah het<br />

guure Saifoéii,- wanneer ze geen vöedfel, zo veel<br />

wijWèêYen-^meer gebruiken , alhier itt den grond<br />

kruipen, en door dè -zo genoemde Zeil- Elgers<br />

in deezer voege gevangen worden-. De Zeil-<br />

El-


WlëR DER ZUIDER-ZEE. 403<br />

Elger is eene foort van ijzeren kam: de onderfte<br />

tanden (want veelen ftaan aan denzelven) zijn<br />

langer dart de bovenften : aan deezen is een ftob<br />

Vastgemaakt, die door eenen man, zittende in<br />

het agterfte van eene zeilende fchuit, zo wordt<br />

beftierd, dat de Elger door den grond heenen<br />

getrokken wordt, waar door de Aaien , in de<br />

Zeeflibbe zittende , geraakt en gevangen worden.<br />

Dan hier worden deeze Vraagen, van ons<br />

eigenlijk bedoeld, gebooren. „ Hoe komt het<br />

bij, dat men in deeze Aaien nooit jongen vindt?<br />

Zijn ze allen van het Manlijk Geflagt ? Waarom<br />

draagen daarentegen allen , die , in September of<br />

Oétober, onze Zuider - Zee beginnen te verhaten<br />

, en zich naar de Noordzee begeeven, (of<br />

blijven zij ergens anders?) jongen bij zich ? Of<br />

verfchillen deeze foorten van Visfchen onderling'?<br />

Verfchillen ze in den tijd van voortteelen?<br />

Waarom kiezen zij, die deeze reis aanneemen,<br />

daartoe ftormagtig Weder, Oostelijke Winden,<br />

en eene donkere Maan? Schikte de Hemelfche<br />

Voorzienigheid het alzo, op dat zij, met don.<br />

ker wéder, meest langs de Noord - Hollandfche<br />

Kusten loopende, by duizenden in de uitgezette<br />

en op haar wagtende fuiken gevangen zouden<br />

worden ? Wanneer keeren dé geenen , die het<br />

gevaar ontkomen zijn, uit de Noordzee tot ons<br />

Weder ? Hoe diep gaan zij daarin weg? En welken<br />

Wind of Weder neemen zij op haaren hertogt<br />

waar ? Wanneer en waar hebben zij in de<br />

Noordzee hunne jongen voortgebragt ? Komen<br />

Cc 2 de§>


404 VERHANDELING OVER HET<br />

deeze allen met de Ouden te rug?" Hoe<br />

veele Vraagen ! En wie zal ons op dezelven antwoorden<br />

? Men leere hier uit , hoe veel 'er<br />

«og , ter ophekleringe van de Natuurlijke Historie<br />

onzes Vaderlands, te doen zij, en het<br />

moedige anderen aan ten onderzoeke !<br />

Oorzaaken van de Vermeerdering des Wiers.<br />

Dan, om nu , voor. 't laatst, tot het Wier,<br />

wiens ongemeene Nuttigheid ik befchouwd en<br />

opgegeeven heb, weer te keeren; mogelijk zal<br />

men nog vraagen: „ Groeit hetzelve nog in z»<br />

groote menigte, als in overoude tijden? ....<br />

Wat zullen wij, die geene genoegzaame befeheiden<br />

hebben van de oorden, waar men het toen ,<br />

al of niet, voudt; wat van het getal der Seheepen<br />

, die toen op deeze Visfcherij uitgingen;<br />

wat van alle plaatzen der Zeedijken , waar men<br />

het gebruikte , met eene volkomen' bepaaling<br />

zeggen? En indien wij dit al vermogten,<br />

welke voordeden zou het ons geeven ?<br />

. Zou 'er nü minder groeien, om dat de Eendvogelen<br />

, Rotganzen , enz. hetzelve meer met<br />

wortel en al los plukken, en dus doen (terven ?<br />

Is 'er dan nu een grooter aantal dier Vogelen ,<br />

dan in overoude tijden ? Eu zo ja , wie zal<br />

dat keeren?<br />

Zou 'er nu minder groeien , om dat de Slib*,<br />

gronden in de Zuider-Zee, best gefchikt tot ti»<br />

aanteelt, veranderen en met Zaud overdekt worden,<br />

Waartoe, onder anderen, door het door»<br />

' « - . " • boo-


•WIER DER 2UIDER-ZEE. 405<br />

booren der Vlielandfche Stranden, (het° welk,<br />

volgens de verzekering van eenen Ooggetuigen,<br />

op den 21 Januarij van het jaar 1756, 's morgens<br />

ten zeven uuren , gebeurde) aanleiding<br />

kan gegeeven zijn ? . . . . Maar, groeit 'er dan<br />

«ergens eenig Wier in Zandgronden , of verneemt<br />

men het nu niet, daar het te vooren<br />

vrugtloos gezogt werdt? Wij hebben dit, aangaande<br />

Wieringen en andere plaatzen , reeds<br />

bepaald.<br />

Zou 'er nu minder groeien, of zou men niet<br />

tot dien waan gebragt zijn door het minder visfchen<br />

, wijl men thans minder noodig heeft,<br />

«u zo veele Dijken fteenen glooingen ontvangen<br />

hebben?<br />

Dus komen wij tot de Vraag : of men thans<br />

gebrek van Wier heeft ; of men gaarne meer<br />

zou hebben; vooral voor onze Eilanden, waar<br />

men het niet misfen kan ; bijzonder voor de<br />

Zijpfche Kaaien en Dijken, voornaamelijk wanneer<br />

de Heeren HEEMRAADEN tot het befluit<br />

zouden overgaan, om de vallende Gaten in dezelven<br />

, door het graaven der Mollen enz. met<br />

Wier te floppen; en eindelijk, om onze Noord'<br />

hollandfche Landlieden meer doffen tot mestinge<br />

te bezorgen?.... Men zegt ja; maar laat ons<br />

dan zien, wat hiertoe zou kunnen dienen.<br />

Middelen tot Vermeerdering.<br />

Sommige Middelen ftaan hier niet in onze<br />

snagt: zij hangen alleen af van den grooten Re-<br />

Cc 3 geer-


400* VÏRHAHDELINC OVER HET<br />

geerder'der Waereld, die ook de Zee beheerscht.<br />

Wanneer dan de Slik - gronden, waar de beste<br />

Wiervelden vallen , bewaard worden, verbeteren<br />

, of aangroeien j dan heeft men daar geene<br />

Vermindering , maar veel eer eene vermeerdering<br />

van dit Gewas te wagten. Sommige Velden<br />

zijn toeh in zekeren zin nieuw, en van deezen<br />

kan men, door de Godlijke Voorzienigheid ,<br />

aanwas hoopen. De aangewonnen Wiergronden,<br />

vastgehouden door de in één geftrengelde<br />

Wortelen deezer Planten, worden toch op deeze<br />

wijze , buiten ons toedoen , behoed. De<br />

Wortelen bewaaren den Slibgrond, en de lange<br />

bladeren deezer Planten keeren , als met vereeftigde<br />

kragten, haare ruggen tegens de aanfnellende<br />

droomen, om dezelven de loswoelingen<br />

der gronden te betwisten. Zij keeren dus, door<br />

den algemeenen tegenftand, den ftroom af, en<br />

noodzaaken hem elders zijne kragt te oefenen,<br />

't zij op het mulle zand, of't zij tot formeering<br />

van diepten, waarze dienftig kunnen zijn voor<br />

onze Scheepvaart. Hoe meer derhalven de Slibgronden<br />

bewaard worden, te beter zij zullen<br />

worden; of waar zij aanneemen, te meer kan<br />

de aanwas of de verbetering van het Zeewier<br />

verwagt worden.<br />

Maar, zou het Menschlijk Verftand niets kunnen<br />

uitdenken, om, met de daad, de vermeerdering<br />

van het Wier uit te werken ?<br />

Uit de Ondervinding kunnen wij hierop , zo<br />

ik weet, nog geen antwoord geeven. Evenwel<br />

\<br />

be-


WIER DER ZUIDER-ZEE. 4O7<br />

behoort men te beproeven, wat in'deezen gelukkig<br />

zou kunnen flagen, te meer, daar men ,<br />

het Wier wél gebruikende, 'er niet te veel van<br />

kan hebben.<br />

Men ontzie dan geene moeite; men beproeve<br />

allerleïe gronden , en lette op den uitilag ;<br />

want vooraf bepaaldlijk te beflisfen, welken, al<br />

of in 't geheel niet, daartoe kunnen dienen,<br />

zullen wij niet onderneemen , zo lang wij zO<br />

kleine gelegenheid hebben, om de Gronden onder<br />

het water naauwkeuriglijk te leeren kennen.<br />

Daar het zeker is, dat het water in de Zuider-Zee<br />

overal denzelfden trap van Ziltigheid<br />

niet hebbe; daar het , bij voorbeeld, bij Medemblik<br />

of Wieringen zouter is dan bij Harder-<br />

•wijk of Campen; zal men wél doen te letten,<br />

of niet het gebrek van eenen zekeren trap van<br />

zoutheid oorzaak van het niet groeien zij. Vindt<br />

men dit zo , gelijk wij denken , dan zal het<br />

vruchtloos zijn te beproeven, om in min zoute<br />

Wateren eene Zeeplant, als buiten haar Element<br />

, te doen wasfen , ten zij dezelve ook<br />

eenen ontbreekenden trap van zoutheid in eenen<br />

goeden grond mogt kunnen doorftaan uit<br />

eigen aart, of zich daaraan gewennen , het<br />

geen mij onbekend is.<br />

Onzes oordeels zijn de Slibgpönden op Banken<br />

of Ondiepten, waar omheen Stroomen of<br />

Wateren gaan, die eenen zo genoemden Keerftroom<br />

hebben, de besten, om de Voortteeling<br />

van nieuw Wier te beproeven. Het water, met<br />

Cc 4 de


4oé VERHANDELÏNC OVER HEtf<br />

de Ebbe uitvloeiende , fleept door den fterkeft<br />

ftroom veelerlei ftoffe mede , en blijft door de<br />

fterke beweeging met dezelve vereenigd , tot<br />

dat de Vloed aankomt, welke het water opftuwt<br />

regens en op deeze Banken of Ondiepten. Hier<br />

komt het , eenen korten tijd, tot ftilfïand , of ;<br />

tot eene kleine rust, waar door het onheldere<br />

zinkt, en deeze ftoffe op den grond blijft liggen.<br />

Deeze Slibben zijn , naar mijne gedachten<br />

, uit de ondervinding afgeleid , de beste<br />

gronden ter aangroeinge van Zeewier.<br />

Merkt men nu op , dat op veele plaatzen<br />

der diepe Vaarwateren , als de Zee begint op te"<br />

vloeien, nog wel één nur, zelfs langer daarna,<br />

Ebbe gaat, hoewel het op andere plaatzen zo<br />

veel niet verfchilt, en altoos het water op dewallen<br />

eerst begint te wasfen , terwijl 'er nog<br />

eenigen tijd daarna in de diepten Ebbe gaat: zo<br />

behoorde men znlkeplaatzen uit te zoeken, om<br />

'er eene proef te beginnen. Een naauwlettend<br />

oog op de beweeging der Wateren, en tevens<br />

der gronden kundig, zal best hierin flaagen.<br />

Bedrieg ik mij' niet,' dan is 'er , aan de<br />

Noordzijde Van het Eiland Urk, eene Ondiepte<br />

of Bank , d?e zich , van dat Eiland af tot op<br />

eenigen afftand, in Zee uitftrekt, alwaar, door<br />

de aldaar langs gaande ftroomen , in derzelver<br />

dröaijinge of keerttroom waarfchijniijk zodaanigê<br />

zinking van ftoffe , of deeze bedoelde Slibbe<br />

Opgeworpen wordt. Meer andere zulke plaat-<br />

Sten sullen 'er ongetwijfeld- zijn in onze Zuider"-<br />

Zes


WIER DER ZUIDER-ZEE» 40$<br />

%z*: dan, waar ze ook voorkomen, men vange<br />

daar de proefneeming aan.<br />

Die te beginnen met de Wortelen van het<br />

Zeewier komt mij bedenkelijk voor , hoewel<br />

men het mag onderftaan. Weinig moeite gaat<br />

'er mede verlooren. Liever egter zou men met<br />

het Zaad eenen aanvang kunnen maaken, 't zy<br />

dat men eenige Zaadplanten, waaraan de met<br />

Zaad gevulde Airen nog zitten , neeme, en,<br />

beneden aan ftokken gebonden, in den grond<br />

fteeke, op dat daar het Zaad, by het uitvallen ,<br />

zijne eigenaartige plaatzing zoeke, en in de<br />

ilibbe inwoele; 't zij dat men in zulke gronden<br />

, by de grootfte ftilte van Wind en Stroomen<br />

, het Zaad, dat zwaar van aart is, en in<br />

het Zeewater plotzeling zinkt, ftrooie.<br />

Daatoe behoorde men zulk Zaad te verkiezen,<br />

dat nog in zijnen bolder is, en zijn bandje<br />

, waar mede het in de fchede vast zit, en<br />

waardoor het, groeiende, gevoed wordt, bezit<br />

(gelijk hier voor Plaat V. Fig. 2. in e, en<br />

Fig. 3. vergroot getekend is), dewijl dit krom<br />

bandje gemakkelijker kan hegten in de vuile<br />

ruige Slibbe, en dus vast blijven zitten. De<br />

bolfter, door het weeken van het Zaad in het<br />

ivater barftende , en wijders plaats beilaande,<br />

zal dus bewaard worden tegen eene al te diepe<br />

inwoeling of verzinking in den grond, waardoor<br />

het foms belet zou worden in zijne uitfpruitinge.<br />

C c § Oia


ilD VERM. OVER HEI' WIER DER JtütDBR-ZEE.<br />

iOm eenigermaate zeker te weezen van deeze<br />

proefneeming, zou men kunnen neemen eenige<br />

Glazen met Zeewater, en daarin werpen ééne<br />

laag Strand-zand; vervolgens daarop eene ééne<br />

laag Slibbe, of andere foorten van fijne ligte<br />

Aarde, op verfcheiden plaatzen uit de Zee gehaald,<br />

en daarin het Zaad laaten vallen, om<br />

te zien, of hetzelve daarin wil vatten, en uitfpruiten.<br />

Men behoort deeze Glazen te merken , en<br />

op verfehillende tijden , ook bij verfehillende<br />

graaden van koude of hette, het Zaad daarin<br />

te werpen, om te leeren, hoe lang het in de<br />

Slibbe blijft zitten-, en wanneer de juifte tijd<br />

van uitfpruiten komt.<br />

In andere Glazen kon men de Slibbe, waar<br />

op men het Zaad geftrooid hadt, een weinig<br />

met een ftokje omroeren, op dat Zaad en Slibbe<br />

met eikanderen vermengd werden, en dan<br />

acht geeven, of dit beter dan het eerfte wil gelukken.<br />

Dit alles zou ons leeren.<br />

Woonde ik nog aan de Zee, met hoe veel<br />

vermaaks zou ik deeze Proeven te werk ftellen,<br />

om mijn Vaderland hier mede te kunnen dienen!


OOG-ZIEKTE.


WAARNEEMING<br />

VAN EENE<br />

OOG-ZIEKTE,<br />

IN EENE FAMILIE<br />

OP HET EILAND<br />

W I E R I N G E N .<br />

O P het Eiland Wieringen is eene Familie, bij<br />

welke de Oogleden zich niet behoorlijk kunnen<br />

verwijden , om dat het bovenfte Ooglid,<br />

verlamd zijnde, niet kan opgetrokken worden;<br />

weshalven de fpleet, tusfchen het bovenlte en<br />

onderfte Ooglid, zeer naauw moet vallen. —•<br />

Wanneer dan de geenen, die tot deeze FamL.<br />

lie behooren, horifontaal willen zien, moeten<br />

zij hunne Hoofden agterwaards overbuigen.<br />

De Oogbollen deezer Lieden zijn doorgaans<br />

kleiner, dan die van andere Menfehen, en ftaan<br />

ook dieper in de Oogkast gezonken; doch de<br />

Oogen zelve zijn goed van gezigt, en men kan<br />

'er niets meer van zeggen, dan dat het Ooggeftel<br />

deezer Lieden veele overeenkomst heeft met<br />

dat der Varkens. — Wegens het gezegde gebrek<br />

draagen de Leden deezer Familie meestal<br />


414 OOG-ZIEKTE IN EENE PAM TI. IE.<br />

De zeldzaamheid van het Geval, welk ik op.<br />

geef, beftaat in de zonderlinge voortplanting<br />

van dit zoo klein, plaatzelijk, en werktuiglijk<br />

ongemak, van de Ouders naamlijk tot de Kinders.<br />

Het fchijnt toch nagenoeg vast te gaan,<br />

dat, om,het. andere Kind, het dén wel, en het<br />

ander ongefteld, ten aanziene der boven - Oog.<br />

leden, is geweest, even gelijk- de Ouders,<br />

waarvan de één een goed , en de ander'een<br />

kwaad gezigt heeft gehad, zonder dat, in dit<br />

geval, het één Kind eenig aandeel aan het ander<br />

heeft. Gemengdheid heeft toch hier geen<br />

plaats.<br />

Om dit gemakiijker te kunnen nagaan, heb ik<br />

best gedacht, het tegenöverftaand Tafeltje van<br />

Bet Gefinclit tipr Xlouekijbert hier bii te voesen.<br />

Dé Letter k agter de naamen betekent<br />

kwaacle, en de Létter g goeds Oogen.<br />

' Ten aanziene vtö SIJMON HANSSEN , met<br />

goede Oógen geboorert, en die , getrouwd<br />

zijnde met eène'raij onbekende Vrouw, Kinders<br />

, alle met goede Oogen géboorett, geteeld<br />

heeft, is zeer opmerkelijk, dat hij een tweeling<br />

is geweest, ter eener dragt in dè waereld<br />

gekomen met TRIJNTJE HANSSEN zijne Zuster,<br />

die kwaade oógen gehad heeft: eene bijzonderheid,<br />

welke in dit geval zeer gewigtig is.<br />

GE-


f ><br />

•3 £L<br />

-?* - K<br />

1 «• a 3 • ~ B<br />

• SSN . re 1<br />

ê o<br />

' 1 . li, |i0 2<br />

3 w X*<br />

* S • ? ' Hj<br />

trq <br />

ö<br />

3<br />

» . S' . . o<br />

„ 3 * "B. re w O. • %<br />

I ^Üo Q o f . . a . . g


G R O N D-LJ &


VERHANDELING<br />

OVER. HET<br />

G R O N D - IJ S.<br />

]^iet alleen in ons Vaderland, maar ook in<br />

Frankrijk en elders, heeft men, zints langen<br />

tijd , onderfcheid gemaakt tusfchen het Ijs,<br />

dat, bij een aankomende Vorst, op de oppervlakte<br />

der Wateren wordt geformeerd, en eene<br />

andere foort, welke men, nu en dan, bij deeze<br />

of geene gefteldheid van de Zee, van de Rivieren<br />

of Winden, te voorfchijn zag komen.<br />

De eerfte foort heeft den gemeenen naam van<br />

Ts gekreegen; de andere dien van Grond - ijs:<br />

om dat men meende, dat het laatfte op den<br />

grond der Wateren gevormd werdt ; of om<br />

dat men het van daar zag opfchieten.<br />

w. a WINSCHOTEN, die voor ruim honderd<br />

jaaren leefde, heeft'er ons, in zijnen Zeeman,<br />

dit volgende van gezegd: Grond • ijs, naar het<br />

gevoelen van den gemeenen man, is Ts,<br />

dat, als het fel begint te vriefen, uit den grond<br />

opfchiet; maar het is met dit Ts geheel anders<br />

gelegen : want dat kan niet zijn , dat 'er in<br />

het begin van de vorst Ts op den grond kan<br />

leggen; de reden is klaar: om dat hoe diepst:<br />

onder Water , hoe lijdelijker de koude is (ik<br />

beroep mij op de ervaarsndheid der Zeelie-<br />

Dd a den)j


4£0 V E R H A N D E L I N G<br />

den); en hoe minder koude, hoe minder vorst;<br />

hoe minder vorst, hoe minder Ts; en derhalven<br />

foo befluitik, dat dit zogenaamdeGrowi-if/j-, op<br />

eene gants andere wijze voorkomt: te weeten,<br />

dat het firiverftè, en dienvolgens het foetfte gedeelte<br />

van het Water, allensjes door de koude<br />

eenige lijvigheid, of, zo de Philofoophenfpreeken<br />

, eenige conjijientiehegint te krijgen, en dat<br />

zulks gants niet gemerkt zijnde, zo lang het<br />

Ts de gedaante, en bij naa de zelve klaarheid<br />

heeft van het Water , de oorzaak is, dat de<br />

Luiden meenen, dat gefien wordende, uit de<br />

grond is komen opfchieten; te meer als het gebeurt,<br />

dat 'er een harde Wind waait, en het<br />

Water hol gaat : want dan heb ik met aandagt<br />

gemerkt, dat, door het kabbelen van het<br />

Water, het jonge Ts, als groom of grom door<br />

het Water drijft, en allensjes aaneengroeit, en<br />

dan eindelijk bij fchollen fig komt te vertoonen<br />

; en daarom is altijd het Ts in holgaande<br />

Water ruuw en ongelijk , en dat door de<br />

kanten, die ieder fchots Ts van te vooren<br />

had, eer zij met de andere te faamen gevroozen<br />

was. Uit dit alles (meen ik) nu genoeg<br />

te blijken , dat nog de naam van Grond-ijs,<br />

nog de daad goed is ; maar dat men feggen<br />

moet Grom of Groom • ijs : om dat het als<br />

Grom, dat is, de vuiligheid, die in de Rob of<br />

Darmen van de Visfen gevonden werd, te faamen<br />

vermengd is; of zo andere willen, te faamen


OVER HET G R O N D - IJ S. 4»I<br />

men gelijk bloed geronnen is : waarom fij het<br />

gaarn zouden noemen geronnen Ts.<br />

NOLLET heeft zich mede , zo veel laater ,<br />

tegen de formeering van het Jjs op den bodem<br />

der Wateren verzet: „ hoewel, zegt hij,<br />

een beroemd Schrijver, onderfteund door het<br />

getuigenis van Schuitevoerders , Molenaars ,<br />

en, in 't gemeen, van allerhande foorten van<br />

Arbeidslieden, gewoon bij ftroomende Wateren<br />

te werken, voor het eerfte gevoelen gepleit<br />

heeft". Hij oordeelt dit eene misvatting te<br />

zijn, en fchrijftze daar aan toe, dat, wanneer<br />

men in ftroomend Water eene bijt hakt, en het<br />

Ijs daar uit neemt, men niet lang daarna, van<br />

onder, aan den kant en de opening der bijt,<br />

IJsfchotzen vour den dag ziet komen, van eene<br />

nog onvolkomene fponsagtige foort van Ijs ,<br />

met aarde en andere vuiligheid daarin gemengd<br />

en vast gevroozen , ft welk j onkundigen doet<br />

denken, dat die fchotzen van den grond komen<br />

opfchieten of als men eene bijt in kant • ijs<br />

hakt, en 'er een ftuk uitneemt, raakt het zo<br />

genoemd Grond • ijs, dat 'er onder aan hangt<br />

door zijne eigen zwaarte los, valt 'er van af,<br />

zinkt meer of min diep weg, en komt daarna<br />

weer boven: uit welke twee verfchijnfelen men<br />

de IJsformeering, op den grond gefchiedende,<br />

heeft vastgefteld.<br />

NOELET wederlegt daarop dat gevoelen ,<br />

door twee bewijzen: namelijk, dat de koude,<br />

Dd s di§


422 V E R H A N ü E L I N ö<br />

die het Ijs vormt en uit den dampkring komt,<br />

geen Ijs kan maaken op den grond der Wateren,<br />

zonder eerst al het Water, dat boven is,<br />

te hebben doen bevriezen; -— en daarna, dat<br />

men nooit op den bodem van ftroomend Water<br />

Ijs zal vinden; -en de Aarde darfr van een anderen<br />

aart is, dan die, waar mede het Grondijs<br />

is belaaden.<br />

Dan , alle deeze redenen gelden bij veelen<br />

niet: zij blijven de Ijs - formeering, namelijk<br />

die van het Grond-ijs, op den bodem der Wateren<br />

beweeren, en brengen daartoe zulke verfchijnfelen<br />

bij, die, in den eerden opdag, zeer<br />

fterk voor hun gevoelen fchijnen te pleiten. —.<br />

Zij zeggen, bij voorbeeld, dat men, bij het<br />

ontlaaten van weder, wanneer heL fpiegel-gladde<br />

van het Ijs geweeken is, Zand aantreft, namelijk<br />

, op de oppervlakte van het Zee-ijs, bij<br />

voorbeeld tusfchen het Eiland Ens in de Zuider-Zee<br />

en de Stad Campen. En is dat Zand ,<br />

vraagen zij, daarin niet geraakt, toen het Ijs<br />

aldaar op den grond werdt geformeerd ? —.<br />

Men voegt hier bij, dat, wanneer de Bewoo»<br />

ners van dat Eiland, bij eene doorgaande vorst,<br />

gebrek aan zoet Water gekregen hebben , zij<br />

dan, bij eenen dooi, de los gegaane, en uit<br />

het zo genaamde Zwarte Water afdrijvende<br />

IJsfchotzen, die, van Zwol af, door den afloopenden<br />

droom naar de Zuider-Zee vervoerd<br />

worden , opyangen, om in hunne warme ketels


9 V J£ 2. B Ë X CS OSD-IJÏ. 4*$<br />

tels te ontdooien, en dus in hun gebrek vaa<br />

zoet Water te voorzien. Maar deeze Ijsfchotzen<br />

laaten mede veel Zands op den bodem der<br />

ketels zinken; en dit, beweert men, bevestigt<br />

ook het voorige. — Nog meer, de Zeeüeden<br />

van 't Eiland Ens en het Noordhollandsch Zeedorp<br />

Vokndam hebben mij verzekerd, dat de<br />

Zee bij eene vorst nog open zijnde en het zo<br />

genoemde Grond-ijs geformeerd wordende, de<br />

Zwaarden hunner Vischfchuiten dermaate met<br />

zwaare Ijsklompen behangen en bezet raaken ,<br />

dat zij dezelven naauwlijks kunnen ophaalen.<br />

Zij voegen 'er bij , dat als dan ook de Touwen<br />

hunner Vaartuigen, onder Water hangende<br />

, zo fterk door dit Ijs omkorst worden,<br />

dat zij drie- of viermaal dikker fchijnen , dan zij<br />

in de daad zijn. Verder, dat 'er ook, als dan,<br />

zo veel Ijs aan den bodem en de zijden hunuer<br />

Schuiten groeit , 't geen den voortgang in het<br />

zeilen geweldig tegenhoudt , dat zij verpligt<br />

worden, om Touwen voor aan onder den boeg<br />

te laaten zinken, en dezelve, als dan, van vooren<br />

naar agteren, al fcheurende, te trekken ,<br />

op dat het vast zittende Grond-ijs losgaa en<br />

van het Vaartuig afvalle. En dit is, meent<br />

men, eene derde proef voor de formeering van<br />

het Ijs op den bodem der Zee, en deszelfs opfchieten<br />

naar boven. — Men haalt ook aan,<br />

dat men, in denkleinen Zeeboezem, tusfchen<br />

Vokndam en Katwouw , aan den oever der<br />

Dd 4. Nooté*


4S4 V E R H A N D E - f c l t f o -<br />

Noordhollandfche kust , fchuins over het Elland<br />

Mar ken gelegen, dikwijls bij eene bevroo,.<br />

zene Zee, verneemt Zee-fchulpen, oude Mui,<br />

len en Schoenen, boven in het Ijs vast zittende.<br />

Een ander blijk, zegt men, van opgekomen<br />

Ijs, van den Zee-bodem, met dergelijke<br />

dingen. — De Visfchcrs van Volendam, Marken<br />

en Ens, naar deeze gevallen gevraagd, hebben<br />

mij verhaald, dat hunne Fuiken, diep in<br />

de Zuider-zee met ftokken vast gezet, ora Haring<br />

te vangen , menigmaalen zodanig met Ijs<br />

bezet raaken in zodanige tijden, dat het zelve<br />

de Mokken uit den grond lo&.rukt , en ze naar<br />

boven doet fchieten; en dat, meenen veelen,<br />

helpt de bovengemelde (telling bevestigen.<br />

Nog meer, de Touwen »« Dre Sg c n, die veertig<br />

ponden, zwaar zijn, en uitgeworpen , om<br />

het ligte Vaartuig vast te doen leggen , wor,<br />

den dikwerf, bij eene formeering van Grond»<br />

% , 'deraiaare daar mede omzet , dat zij hx<br />

door uit den grond worden gerukt , eu de<br />

Vaartuigen driftig worden ; en hier uit haal*<br />

men eenen anderen aandrang voor het gazegde<br />

gevoelen. - Eindelijk, de,Netten der/4<br />

lendamfclie Visfchers , door de Zee gefleept<br />

op eene diepte van twaalf of meer voeten, om'<br />

Garnaal en<br />

Spkring te vangen, raaken, bij zodapigeljs-formeeringen,<br />

zo vol van Grond-ijs, datze<br />

naar boven fchieten, en het Visfchen geftaakt<br />

m s t w e n<br />

^ 5 en dit,, meent men, doet alles at;<br />

In.


OVER H E T CR ON D-IJ S. 425<br />

In onze Rivieren oordeelt men, nieuwe<br />

proeven voor de genoemde (telling aan te treffen.<br />

De Voorftmders van de Ijs-formeering<br />

op den grond der Wateren hebben toch gade<br />

geflagen, dat de Fuiken en Korven, waar mede<br />

de Visfchers op de Maas en Waal Prikken<br />

vangen, door bijten bij toegevroozen Wateren,<br />

op den bodem nedergelaaten, ter diepte<br />

van zes tot twaalf voeten , en daarin tien of<br />

twaalf nuren blijvende, bij het opnaaien, mids<br />

de vorst fierk aanhoudt , geheel met fchilfers<br />

Ijs bedekt bevonden worden , zijnde die zo<br />

groot als een zestehalf, en zo dik als een<br />

dubbeltje. — En helpt , vraagt men , zulk<br />

eene ondervinding niet zeer veel tot ftaaving<br />

van liee heertellend gevoelen ?<br />

Hier op zou men ja moeten antwoorden.<br />

wanneer men bewijzen kon , dat , in fommige<br />

tijden , het oppervlak der Wateren niet<br />

wordt aangedaan door de vriesdeelen , die 'er<br />

uit de lucht op neêrkomen; dat die deelen,<br />

in zodanige gevallen , door de Wateren heen<br />

dringen , tot op den bodem der Zee en der<br />

Rivieren, en aldaar het Ijs formeeren; en dat<br />

het, ten dien tijde, op den grond kouder is,<br />

dan boven aan , of op de oppervlakte. Hoe<br />

veele vooronderftellingen , die egter nooit beweezen<br />

-zijn! Zullen de Waterdeelen aan de<br />

oppervlakte , blootttaande aan de werking der<br />

vriesdeelen, niet gedremd worden; maar wel<br />

Dd 5 de


42


©VER H E T GROM D-IJ S. 4a?<br />

•ven. Op zodanigen afftand gekomen zijnde,<br />

liet ik deezen tweeden Thermometer, onder het<br />

draagen door de warmte van mijn lichaam geklommen<br />

, eerst bekoelen , en volkomen gelijk<br />

worden met de waare koude der lucht.<br />

Hierna een touwtje aan deszelfs boven einde<br />

gebbndenhebbende, liet ik denzelven dooreen»<br />

bijt, die Visfchers.in het Ijs gehakt, en eenige<br />

dagen open gehouden hadden, op den bodem<br />

der Zee zinken. Eenen tijd lang daarin gelaaten<br />

hebbende, haalde ik den zeiven zo fchielijk<br />

op, als mij mooglijk was, om de waare warmte<br />

van den grond te weeten. En hoedanig was<br />

dé uitflag ?<br />

De in Zee gelaaten Thermometer ftondt, hoe<br />

dikwijls ik deeze proeven, op verfehillende dagen,<br />

herhaalde, altijd op 33 graaden, volgens<br />

de fchaal van FAHRENHEIT ; dan , de andere ,<br />

die t'huis in de ftad gebleeven was, had, gelijk<br />

ik naderhand vernam , op dezelfde uuren<br />

geteekend 25, 26, 27 en 29 graaden : bijgevolg,<br />

zonder nu te rekenen de meerdere warmte<br />

in fteden , dan daar buiten op het vlakke<br />

der Zee, was het , in de lucht , of boven de<br />

oppervlakte des waters, 4, 6, 7 of S graaden<br />

kouder geweest.<br />

Om niet onderworpen te zijn aan eene be^<br />

denking, dat het verfchil, of de gelijkheid der<br />

lucht, op twee plaatzen , drie kwartier uurs<br />

van eikanderen geleegen, niet berekend of verger<br />

lee«


428 V E R H A N D E L I K G<br />

leekeii kon worden; liet ik den tweeden Thermometer<br />

in handen van eenen goeden Vriend<br />

bij de Zee woonende, die in de volgende dagen<br />

, de proeven hervattende op eene gelijke<br />

wijze, telkens vernam, dat het op den bodem<br />

der Zee warmer was, dan in de open lucht,<br />

maakende het verfchil, van vier tot agt graaden<br />

grooter koude in de lucht , geen verfchil<br />

op de warmte van drieëndertig graaden op den<br />

grond der Zee. Laat ons (feilen, dat het<br />

JJs der Zee de koude van het Water afgekeerd<br />

hebbe, die er dus geene zigtbaare verandering<br />

op maaken kón , of dat de kolom Waters te<br />

hoog was, om die meerdere koude door te lasfe<br />

ten : tot 32 graaden kon egter de grotid niet<br />

bekoelen zonder te bevriezen , ten zij men eenen<br />

grooteren trap van koude zonder vorst<br />

ftelle, dat is, waarin geene vriesdeelen tegenwoordig<br />

zijn: hoewel er in dat geval ook geene<br />

bevriezing plaats kan hebben ; en dus dit<br />

hier in geene aanmerking kan komen.<br />

Hoe het zij, in de volgende maand bij eene<br />

toegevroozene Zee, omtrent één kwartier uurs<br />

van mijn huis, daar mijn Thermometer, 'smiddags<br />

, op 32J graad ftondt, ging ik naar de<br />

groote Zeelluis der ftad, aan de Zee, waar het<br />

Water open was, en liet eenen anderen geiijk<br />

loopenden Thermometer , ter diepte van tien<br />

voeten, in het Water zinken; na eenigen tijd<br />

was de kwik tot 34 graaden geklommen, en,<br />

m


O V E R H E T O R O {? D • IJ S. 42J<br />

na herhaalde proeven , bleef hij ook daarop<br />

liaan ; des 'was het , op den bodem der wij­<br />

de Zee-fluis , ii graad warmer, dan in de<br />

lucht.<br />

Alle deeze proeven bevestigen dus, dat het<br />

onder Water warmer was dan daar boven. En<br />

dit heeft, zo verre ik weet, altoos plaats, uitgezonderd<br />

eenige tijden in den zomer, wanneer<br />

men, zwoel weder met Zuidelijke Winden gehad<br />

hebbende, den Wind fchielijk in het Noorden<br />

ziet keeren, en eene fterke koelte aanvoeren.<br />

Het water is als dan , zelfs op het gevoel<br />

, veel warmer voor zekeren tijd, dan de<br />

lucht, om dat het zelve niet zo ras kan kouder<br />

worden.<br />

Hoe diep decüe warmte in bet Water gaat,<br />

en de verfchillen, die daarbij voorkomen, heb<br />

ik wel begonnen waar te neemen , doch niet<br />

voleindigd: om datze mij in dat geval niet te<br />

llade kwamen. — Het zou egter wel der moeite<br />

waardig zijn , om , geduurende één geheel<br />

jaar, van tijd tot tijd, aaneengefchakelde proeven<br />

te neemen, omtrent de graaden van koude<br />

en warmte in de Zee, op verfehillende diep.<br />

ten. WEITBRECHT en GMELIN hebben iets van<br />

dien aart in het Noorden van EURÖPA ondernomen<br />

(Comment. Academ. Scient. Petropol. torn.<br />

VII. et X.)<br />

Zaliemant, na zo veele overtuigende proeven<br />

, nog beweeren, dat, juist en alleen ten tijde


430 V E R H A S D Ê t r S *<br />

de der formeering van het Grond ijs, de koude<br />

grooter zij, op den bodem der Zee, dan boven<br />

aan, nabij , of op de oppervlakte der Zee ?<br />

Zal men, de werking der vriesdeelen of de wetten<br />

der beweeging gade flaande, dit gelooven<br />

kunnen ? Zouden de vriesdeelen beneden én<br />

niet boven kunnen werken ? Hoe gaarne<br />

zou ik ook dit, hoewel nodeloos, zelfs bij onguur<br />

weder, beproefd hebben, zo de gelegenheid<br />

mij maar niet ontbrooken had !<br />

- Dan , hoe zal men het tegengeftelde gevoelen,<br />

namelijk, de formeering van alle foorten<br />

van Ijs, dus ook van het zo genoemd Grondijs,<br />

niet beneden, maar boven aan de oppervlakte<br />

der Wateren, flaaven ? Hoe verklaaren ,<br />

dat het Grond-ijs zich tusichen de oppervlakte<br />

des Waters en den bodem der Zee of der<br />

Rivieren vertoonen kan ? Of hoe de opgegeevene<br />

verfchijnfelen, die zo fterk voor het tegendeel<br />

fchijnen te pleiten , wederleggen ? —<br />

Wij willen thans op dit alles antwoorden.<br />

In eene onberoerde Zee, in ftille Rivieren<br />

en Wateren heeft altoos eenerlei, dat<br />

is, de gewoone Ijs-formeering , plaats, dezelfde<br />

namelijk , die men zien kan in een<br />

glas , met Water ten tijde van vorst in eene<br />

venfter - raam gezet ; maar wanneer deeze<br />

gebeurt, wordt 'er nooit eenig Grond - ijs<br />

vernomen. De Wateren gaan fiil toe , worden<br />

gelijkelijk bevloerd, of met eenen een-<br />

vor-


OVER H E T GROND «IJ S. 43*S<br />

vormigen korst van Ijs overdekt; dit noemen<br />

onze Zeelieden Beleg-ijs. Dan, wie het zogenoemde<br />

Grond-ijs wil zien, moet nimmer naar<br />

ftille Wateren gaan , alzo daarin de gewoone<br />

Ijs-forrrieeriug ongeftoord begonnen en voltrokken<br />

wordt, en nooit, gelijk ik zeide , eenig<br />

Grond-ijs opkomt. — In eene beroerde Zee, in<br />

fnel ftroomende Rivieren , wordt alleen de<br />

gewoone vorming van het Ijs, door de onophoudelyke<br />

beweegingen en fchommelingen veranderd<br />

, deeze zijn de oorzaak van het Grondijs.<br />

Wanneer er namelijk een fcherpe vorst<br />

fchielijk , vooral met eenen doorwaaijenden<br />

Oostenwind, opkomt, poogen wel de Wateren<br />

, volgens de gewoone wijze, toe te gaan ;<br />

maar derzelver beroering, 't zij door den fnel<br />

vlietenden ftroom, 't zij door den wind, veroorzaakt<br />

, beletten de geregelde formeering der<br />

IJsplaatjes, IJstakjes enz. , die men in een<br />

glas met water kan zien geformeerd worden.<br />

In weerwil deezer verhinderingen, werken egter<br />

de vriesdeelen der lucht, op de oppervlakte<br />

der Wateren, fteeds voort: dan, deeze rusteloos<br />

zijnde, en geene IJsbelegging duldende,<br />

wegens de telkens veranderende golven , for*<br />

meeren üegts kleine IJsfchilfers of dunne Ijsplaatjes.<br />

Deeze, zich niet kunnende boven hou*,<br />

den , noch fterk toeneemen , worden door de<br />

golven of de beweeging der Wateren, telkens s>m<br />

en om geflagen. Alle IJsfchilfers kenteren dus,<br />

raa-


43* ï M B - i B D i t i i f e<br />

r&aken onder eikanderen, worden naar de diep*<br />

te gedreven, en door de voortgaande bekoeling<br />

der Wateren , onder derzelver oppervlakte 5<br />

niet ontdooid. De Vorst en Wind aanhouden'<br />

de, vermeerderen deeze IJsfchilfers bij millioenen.<br />

Al wat zij onder Water aantreffen, grijpen<br />

zij aan, en hegten 'er zich aan vast :<br />

fchoenen, fchulpen, fteenen, zand, touwen,<br />

netten, fchuiten, niets blijft vrij. Zo dra nu<br />

de Wind bedaart , en 'er eenige ftilte komt,<br />

of deeze IJsplaatjes in een onnoemlijk getal vermenigvuldigd<br />

zijn, en zich, of vereenigd hebben<br />

, of grooter geworden zijn , fchieten zij<br />

naar boven , gelijk de luchtbellen in eenen<br />

ziedenden pot. — De Zee fchijnt dan te kooken.<br />

Het Grond-ijs, zegt men dan , fchiet op.<br />

En dit verfchijnfel heeft ongetwijffeld alleen<br />

aanleiding gegeven, tot den waan, dat deeze<br />

foort van Ijs op den grond der Wateren geformeerd<br />

wordt. Zeer ras is dan de Zee, als<br />

met een dunne pap, met een ftremfel belegd,<br />

niet anders zijnde dan dunne IJsfchilfers, wel*<br />

ke onze Zeelieden Kis noemen. .Weinig tijds<br />

is 'er noodig, om de bovenfte tot eene algemeene<br />

korst, of eene doorgaande wel vereenigde<br />

fchots te vormen. Dus bevriezen alle woelen*<br />

de Zeeën , alle loopende Stroomen en Rivieren;<br />

hier in verfehillende van ftilftaande Wateren,<br />

die alleen het Beleg-ijs kennen.<br />

De tegenwerpingen, die men ontleent utt<br />

zand,


OVER H E T GROND -IJ S. 433<br />

«and, fteenen, fchulpen, fchoenen, enz. welke<br />

men, gelijk boven gezegd is, in de oppervlakte<br />

van het Ijs , bevroozen vindt zitten;<br />

waar uit men ten onregte befluit, dat het zelve,<br />

op den bodem geformeerd zijnde, daarna<br />

met die dingen , te famen naar boven opgefchooten<br />

is, kunnen ligtlijk opgelost worden,<br />

zo dra men een regt denkbeeld heeft van eene<br />

beroerde Zee. Uit de ondervinding weeten wij<br />

dat deeze beroeringen fomtijds zo groot zijn,<br />

dat Zeelieden, wanneer zij, in onze Zuider-<br />

Zee, op eene diepte van zestien en meer voeten<br />

Waters liggen, en met hunne puts Water<br />

fcheppen, daarin Zee-zand aantreffen. Wanneer<br />

dan het Water, op de ondiepe gronden bij<br />

Ens beroerd gemaakt zijnde, bevriest; wanneer<br />

de flag der Golven, die bij Katwouw, onder<br />

het waaijen van eenen fterken Oostenwind<br />

, zeer zwaar is , de gronden loswoelt;<br />

bijzonder op plaatfen, waar ik, peilende, niet<br />

meer dan vier voeten Waters gevonden heb,<br />

kan dan het opkomend Grond-ijs geen zand<br />

met zich voeren ? Kunnen de millioenen IJsfchilfers<br />

, door de Golven naar de diepte geflaagen<br />

, zich niet hegten aan daar liggende<br />

fchoenen , fchulpen, netten, touwen , fchui*<br />

ten , dreggen enz, f Moeten zij, in groote<br />

klompen zich daar aan gezet hebbende, waar<br />

door alles ljgter wordt, dan de bovenftaande


434 V E R H A N D E L I N G<br />

kolom Waters , met zulke dingen niet opfchieten<br />

en boven komen ? Klaagen niet onze<br />

Visfchers, dat zij, als dan, het visfchen<br />

ftaaken moeten , wijl hunne netten driftig<br />

worden ?<br />

Dit alles in aanmerking genomen zijnde, gaat<br />

het zeker, dat de oppervlakte der Wateren ,<br />

alleen en allereerst, door den Vorst getroifen<br />

wordt; dat 'er alleen kleine IJsplaatjes geformeerd<br />

worden, in den beginne onzigtbaar voor<br />

het oog; dat deeze, terwijl de oppervlakte nog<br />

geene korst krijgt, door de fchommelingen der<br />

Wateren, naar beneden raaken; dat zij, mits<br />

het fel vriest, gaande weg grooter worden, en<br />

beneden niet ontdoojjen, wegens de met zich<br />

gevoerde koude, en kortduurendheid des tijds,<br />

dat zij, bij ftilte of door den tijd, grooter en<br />

uitgebreider geworden zijnde, opfchieten, dewijl<br />

zij ligter dan het Water zijn , en dat zij<br />

dus, eindelijk, op de oppervlakte, eene gelijke<br />

fchots of korst vormen. Op den grond, die<br />

altoos warmer dan der Wateren oppervlakte is,<br />

wordt dan nooit eenig Ijs geformeerd, gelijk<br />

gezegd is.<br />

De naam van Grond-ijs, nu in trein, kan<br />

behouden worden , mids men 'er de gezegde<br />

dwaaling niet aan hegte. Dezelve moet alleen<br />

beteekenen eene andere foort van gevormd Ijs,<br />

dan men in ftilftaande Poelen vindt; Groom ijs,<br />

heeft


OVER HST CROS D-IJ S. 435<br />

heeft WINSCHOOTEN liefst willen aanneemen ;<br />

maar zijne aanprijzing heeft weinig navolgers<br />

gehad.<br />

Hoe raadzaam is het niet voor alle Zeelieden<br />

en Visfchers , bij eenen opkomenden Vorst, en<br />

vooral bij eenen Iterk optteekenden Oostenwind ,<br />

verzeld van felle Koude, naar eene Haven te<br />

vlugten, eer het Grond - ijs opkome en hen zodanig<br />

vast zette, dat 'er geen doorkomen aan<br />

zij. In ftilftaande Waterenis zodanig gevaar,<br />

zo zwaar Ijs, en zo fpoedig, niet te vreezen.<br />

Mij heugt, dat ik, te Rhenoij in Gelderland woonende,<br />

in den Winter, 'savonds ten zes uuren,<br />

naar Gellicum, in mijne Boot, over de fmalle,<br />

doch fnel vlietende, Rivier de Linge overvoer,<br />

met riemen te gebruiken; zonder het mintteljs,<br />

fchoon het vroor, te verneemen. Na eene aldaar<br />

gehoudene katechifatie, bleef ik daar, geen<br />

erg dugtende, bij eenen Vriend ten eeten. Dan,<br />

ten elf uuren naar huis willende, was de Rivier<br />

zodanig, door intusfehen opgekomen Grond-ijs,<br />

digt en vast geraakt, dat ik, met mijne riemen,<br />

niets kon uitvoeren. Ten mijnen gelukke had<br />

ik eenen haak mede genomen; met deezen moest<br />

ik, voorop ftaande, in 't IJsllaan; dan de boeg<br />

der Boot op hetzelve trekken, en dus, door die<br />

zwaarte, het fterke Ijs breeken. Het kostte<br />

mij dien avond één uur zwaaren arbeid, eer ik<br />

over kwam, door het Ijs heenen , daar het,<br />

Ee a vijf


436 VERHAKDELING OVER HET GROND-Ijs.<br />

yijf uuren te vooren, mij flegts eene geringe<br />

moeite, die in vijf minuten volbragt was, gekost<br />

hadt Hoe zuur leerde ik toen, het<br />

fpoedig opfchieten van het Grond • ijs kennen!


ONWEER EN HOOS.


WAARNEE M ING<br />

VAN EEN<br />

ONWEER EN EENE HOOS,<br />

IN 178o.<br />

De jaaren 1779 en 1780 zullen in de gefchiedenis<br />

der Vaderlandfche Luchtsgefteldheid onder<br />

de zonderlingfte aangetekend ftaan. Zij<br />

hebben eene groote overeenkomst met eikanderen<br />

gehad , naamelijk , zagte, voorafgaande<br />

winters, weinig regen, veel warmte, weinig<br />

ftormen en onweêren: doch verfchilden alleen<br />

hierin , dat het voorjaar van 1779 zo vroeg<br />

kwam en zo gunftig was, dat men een dubbelen<br />

zomer fcheen te bekeven. Dan het<br />

voorjaar van 1780 was zeer koud, en de zomer<br />

fcheen zo veel laater te komen. Ik tekende<br />

aan, als iets zeldzaams, dat ik den 23<br />

Maij ten huize van zekeren Heer was geweest<br />

, waar men toen den kaggel nog ftookte,<br />

weinig denkende, dat mij dit den 2 Junij<br />

1782 ook gebeuren zou. De beide eerstgenoemde<br />

jaaren hadden ten gevolge, dat koortzen<br />

en loopziekte, in het najaar, ons Vaderland<br />

overftroomden. — Men hadt te Zutphen,<br />

in den jaare 1780, van omtrent half Julij tot<br />

half September , bijna geen regen. Alleen<br />

Ee 4 vier


44° WAARNEEM ItfC vAN IIR<br />

Vielen 'er, op den 19 Augustus, eenige droppels<br />

, en den 22 van die maand een tamelijke<br />

bui bij een onweêr. Op veele plaatzen moesten<br />

de Landlieden diepe gaten graavén, om<br />

water voor zich zeiven en hun vee te krijgen.<br />

Men hadt in de nagten der heetfte dagen<br />

meestal vorst, met fchraale ooste- en noordoostelijke<br />

winden. Zij droogden de velden te<br />

meer uit, knakten de Boekweit, die, bij gebrek<br />

van vogt verdorrende , om verre floeg*<br />

en op veele plaatzen , als verhageld ftond,<br />

De weiden verbrandden zo zeer, dat men 'er<br />

verfcheiden zag , die volkomen dor waren,<br />

Men moest het loof der Aardappelen afmaaien<br />

voor het vee, dat honger lcedt. Groenten en<br />

fruiten waren 'er zeer weinig. Oude lieden<br />

zeiden, dat zij in hun leven maar één jaar<br />

gezien hebben, ik meen het jaar 1719 , w eik<br />

aan 1780 zo zeer gelijk ftondt. — Een Onweêr<br />

en eene Hoos in deezen jaare zal ik hier<br />

befchrijven.<br />

Op den 2 Junij 1780 ftondt mijn Thermome-<br />

-ter 's morgens ten 7 uuren op 62, 's middags<br />

ten 2 uuren op 68, en 's avonds ten 9 uuren<br />

op ö 5 graaden. De Barometer tekende op die<br />

drie onderfcheiden tijden, 's morgens 28 duimén<br />

, tien en een halve lijn Rhijnl. maat;<br />

's middags en 's avonds 28 duimen 9 lijnen.<br />

De wind waaide op die uuren uit het noord-oost<br />

met weinige kragten. 's Morgens vóór vijf


O N W E E R EN E E N E HOOS. 44,1<br />

uuren wandelde ik, om de middag - hitte te mijden,<br />

naar buiten, waar ik iets wilde gaan bezien.<br />

In het zuid-westen zag ik toen eene<br />

onweêrs-bui hangen, waarin zich een Regenboog<br />

vertoonde; doch men hoorde geen donder.<br />

Eenige wolken kwamen daaruit op , en<br />

gaven weinige regendroppels. Ten 9 uuren<br />

keerde ik weder naar de Stad, en zag (want<br />

het gezigt was mij vrij) overal aan den Horizont<br />

donderwolken. De zon brandde fel,<br />

en het was zeer warm. Alles fcheen mij toe<br />

een zwaar onweêr op dien dag te voorfpellen.<br />

Lieden , die zich ten elf uuren buiten<br />

de Stad bevonden, hoorden reeds den donder.<br />

Vóór 1 uur dreeven drie verdeelde buien tegen<br />

eikanderen boven de Stad. Van één tot<br />

half twee braken zij allergeweldigst uit. Men<br />

zag vier of vijf blixemftraalen om eenen der<br />

Toorens dikwijls vliegen , fommigen door de<br />

ftraaten. Eenigen zeiden , dat zij 'er gezien<br />

hadden , die de dikte van eens mans lichaam<br />

evenaarden , met één woord , het vuur was<br />

geweldig en veel. De hagelfteenen vielen ,<br />

onder eenen overzwaaren regen, zeer verfchillend<br />

in de Stad; op mijne (toep ter grootte<br />

van duiven - eieren , elders kleiner. Zij vloogen<br />

door den feilen wind onder eikanderen,<br />

gelijk fneeuwvlokken. Dan, de donder was<br />

niet minder. Veele flagen fchaterden , volgden<br />

zeer fchielijk op eikanderen en met zulk<br />

Ee 5 een


442 WAARNEEMING VAN EEN<br />

een geweld , dat het alle verbeelding te boven<br />

ging. Alle voorige onweêren in mijn leven<br />

gehoord, konden hierbij niet vergeleken<br />

worden. Ik dacht niet anders , dan dat de<br />

halve Stad , waarop de zwaarfte flagen mij<br />

fcheenen neer te komen, tot eenen platten<br />

puinhoop geflagen wierdt. Niets, meende ik,<br />

kon blijven (laan. De oudfte lieden getuigden<br />

daarna , nimmer een zodanig Onweêr beleefd<br />

te hebben; en Meeren, die in Italië en Duitschland<br />

gereisd hadden, verklaarden in die Landen<br />

geen zwaarer gehóórd te hebben. Intusfchen<br />

bewaarde ons de Voorzienigheid in dat<br />

geweldig halfuur op eene uitneemende wijze.<br />

Zo veel ik weet, werden niet meer dan twee<br />

huizen , 't geen mij eerst ongelooflijk voorkwam<br />

, geraakt. Ik ging ze beiden bezien,<br />

zo dra het Weder bedaarde. In het een was<br />

één der gebindten op den zolder in ftukken geflagen<br />

: in het ander was een gat in één der<br />

vier muuren van eenen fchoorfteen te zien.<br />

't Kwam mij voor, dat een blixemftraal, fchuins<br />

op den muur des fchoorfteens vallende , daar<br />

door was gegaan, vervolgens een gedeelte van<br />

eene rollaag des zijmuurs van het huis hadt<br />

weggenomen en vertlrooid, daar op door of<br />

over de goot tusfchen de twee kappen van<br />

het huis heen gevlogen, en vervolgens in den<br />

naasten tuin was neêrgevallen. Dit laatfte<br />

hadt men gezien. Men bevondt daarna het<br />

lood


ONWEER EN EENE HOOS. 443<br />

lood in de goot hier en daar gefmolten, en<br />

het hout, daar onder, zwart geworden. Eene<br />

andere blixemftrasl daalde neer op ftraat, vertoonde<br />

aan 't onderfte deel een kloot vuurs,<br />

die barstte en veele vonken overal heenen deedt<br />

fpringen. De presfende lucht was oorzaak ,<br />

dat een daar ftaande foldaat op den grond<br />

wierdt geworpen. — Zo gelukkig liep dit onweder<br />

in de Stad af. — Daar buiten was het<br />

niet zagter. Eep zeker Heer zag de bui,<br />

's middags, uit het westen opkomen, en zich<br />

in tweeën verdeelen : eene trok naar het noorden,<br />

eene andere naar het zuiden. De eerfte<br />

fcheen te rug te komen , en woedde, omtrent<br />

anderhalf uur van Zutphen ten zuiden , één<br />

uur dang , verzeld van eenen ontzaggelijken<br />

wind , en alles overftroomenden regen , terwijl<br />

men hagelfteenen als duiven - eieren vernam.<br />

Op de tijding , dat het onweêr geflagen<br />

was in eene herberg, het Scheepje genaamd,<br />

ftaande op den weg van Zutphen naar<br />

Steenderen , ging gemelde Heer derwaards na<br />

het bedaaren des onweêrs. Onder weg vondt<br />

hij twee boomen door den blixem midden<br />

door gekloofd, en verfcheiden anderen waren<br />

door den wind uit den grond gerukt , door<br />

midden geflagen en verbrooken. Onder deezen<br />

behoorde een eikenboom, wiens ftam anderhalf<br />

voet over het kruis dik was, zijnde<br />

ie breuk gevallen tien of twaalf voeten boven


444 WAARNEEMING VAN EÉN<br />

ven den grond. Zij , die weeten, hoe taai,<br />

fterk en buigzaam een groenende eik is, welke<br />

zich in de grootfte kragt van zijnen groei<br />

bevindt, kunnen hieruit ligtelijk afneemen ,<br />

hoe ontzaggelyk de wind bij dit onweêr moet<br />

geweest zyn. Aan "de gemelde herberg gekomen<br />

zijnde , vondt die Heer een zeer verflagen<br />

huisgezin , bij eikanderen zittende, nog<br />

niet herkomen van den fchrik en het gevaar,<br />

waarin hetzelve zich kort te vooren bevonden<br />

hadt. De blixem was , ten half twee uuren,<br />

in het huis geflagen , wanneer de bewooners<br />

met eenige andere lieden, die eene fchuilplaats<br />

zogten, ten getale van dertien zich daarin be*<br />

vonden. Zij zaten ta eamcn in de keuken,<br />

een vertrek by de Landlieden alleen bewoond ,<br />

het, welk niet boven de veertien voeten in het<br />

vierkant hadt. De blixem floeg in den fchoorfieen,<br />

die tegen het noorden ftondt, en zich<br />

vier of vijf voeten uit het dak verhief. De<br />

huiswaard zat, met den rug naar het noorden<br />

aan het einde des fchoorfleens, toen de blixem<br />

daar door in het vertrek, waar alle die lieden<br />

waren, nedervloog. Oogenblikkelijk lagen z\}<br />

allen onder den voet, en konden daarna niets<br />

meer 'er van zeggen, dan dat zij, in dat punt<br />

des tijds, niets dan vuur gezien hadden, en<br />

zodanig daardoor verzet te zyn geweest, dat<br />

zij niets gehoord hadden. Een man , die ia<br />

de binnen keukendeur, lijnregt over den fchoor-*<br />

fteen.


O H W EED EJS EENE HOOS. 4^5<br />

fteen, gezeten hadt, getuigde alleen gezien te<br />

hebben eene kolom van vuur ter dikte van<br />

eene bierton, regt door den fchoorfteen op den<br />

grond neêrflaande, die hem ook terftond agterover<br />

hadt geworpen; doch in den val hadt hij<br />

de uitbarfting vernomen, zijnde gelijk aan den<br />

flag van een zwaar ftuk kanon. De blixem<br />

was vervolgens gegaan tusfchen alle die dertien<br />

menfehen heenen, naar de westzijde van<br />

het vertrek, waar de venfters waren, maakende<br />

in den muur beneden die raamen een gat<br />

ter grootte van eene wijnfles. Behalven het<br />

gemelde gat hadt de ftraal, naar boven gaande<br />

, zich eene opening bereid door eeu kruisraam<br />

, en alle de glazxn mee het geheele raam<br />

wel twaalf voeten verre van het huis op den<br />

grond geworpen. In deeze genomen ftreek<br />

hadt de blixem in huis een houten tafel gevonden<br />

, en derzelver voet in fpaanderen geflagen.<br />

Een der dertien menfehen was , bij<br />

het inkomen des blixems , bezig met eeten,<br />

en zat, op dat tijdftip, met een bloot mes in<br />

de hand. Dit werdt hem uit de hand geflagen,<br />

en men vondt het naderhand op eenigen<br />

afftand van hem liggen. Deeze man klaagde<br />

zeer over pijn in den arm , en meende , dat<br />

dit door den val , gefchied toen hij neêr geflagen<br />

werdt, veroorzaakt was. Dan, hij hadt<br />

niet gelet, dat de pijn juist in dien arm was,<br />

wiens hand het mes hadt vastgehouden , des<br />

de-


44&" WAARNEEM ING VAN EEN<br />

dezelve niet aan den val, maar aan den elektrieken<br />

flag , toen de blixem het mes raakte,<br />

toe te fchrijven was. Men kon ook de minlte<br />

rood- of biaauwheid niet aan den arm zien.<br />

Men liet denzelven naderhand met brandewijn<br />

vrijven , het geen de pijn in eene doofheid<br />

deedt veranderen , en den volgenden dag ophouden.<br />

De twaalf andere lieden (welk een<br />

wonder !) bevondt men onbefchaadigd. Gevraagd<br />

zijnde, wat zij gevoeld hadden, toen<br />

zij op den grond ter neer gefmakt werden,<br />

zeiden zij, als verflikt te zijn geweest, voelende<br />

eene drukking op de borst; doch dat,<br />

zo-dra de man, die in de binnen keukendeur<br />

gezeten hadt, de voordeur hadt open gedaan,<br />

zij als wederom lucht gekregen hadden, en<br />

bijgekomen waren. De huiswaard, die bij den<br />

haard onder den fchoorfteen gezeten hadt,<br />

verklaarde dat bij eene geweldige hitte aan<br />

beenen en voeten was gewaar geworden , zo<br />

dat hij in den beginnè gemeend hadt, dat ze<br />

verbrand waren. Toen men hem kousfen en<br />

fchoenen liet uittrekken, en daarop de beenen<br />

en voeten onderzogt, vondt men geen het'<br />

minfte teken van verbranding, zelfs niet eenige<br />

roodheid. Ook verdween het gevoel van<br />

hette na eenige uuren. De gemelde Heer, het<br />

huis daarop onderzoekende, bevondt, dat de<br />

fchoorfteen tot in het dak, het welk van ftroo<br />

was toegefteld, ter neêr geflagen, en het gan-<br />

fche


ONWEüR EN EENE HOOS. 447<br />

fche huis uit een gezet was. zo wel van vooren<br />

als van agteren. Hij verwonderde zich<br />

derhalven zeer, dat het niet geheel ware ingeftort.<br />

Ter plaatze waar de blkem in de<br />

keuken, bevloerd met eenen fteenen vloer, was<br />

ingekomen, kon men niet het minste bewijs<br />

van vuur of zwavelftoffe vinden. Aan • het<br />

ventter waar hij was uitgegaan , aan den in<br />

fiukken gellagen tafelvoet, of aan het gat des<br />

muurs beneden de raamen, was geen zwarte<br />

plek te ontdekken. Aan het dak van ftroo ,<br />

en bijzonder daar de fchoorfteen was ingeflagen<br />

en ter neder geworpen , kon men geer»<br />

brand , veel min eenige verzenging vinden.<br />

Alleen was hef geheele huis vervuld met eenen<br />

dikken zwaveldamp , dien men zelfs in een<br />

ander vertrek, het welk digt geflooten was geweest<br />

, vernam. Men heeft fommige deezer<br />

lieden ader gelaaten om des fchriks wille;<br />

doch zij zijn allen gezond gebleeven. Toen<br />

de bovengemelde Heer hun de zonderlinge bewaaring<br />

van God in alles deedt opmerken, beleeden<br />

zij die met traanen, en zonden mét<br />

gevouwen handen hunne dankzeggingen tot<br />

God op , met zulke tekenen van opregtheid,<br />

dat hij getuigde, nooit in een huis van zulke<br />

geringe lieden zodanige aandoenlijke en nederige<br />

onderwerping gezien te hebben. Het hartvogtigfte<br />

en ongevoeligfte hart zou door zulk<br />

eene betaamelijke vertooning tot traanen ge-<br />

bragt


4*8 WAARNEEMING VAN EEN<br />

bragt zijn geworden. — Eene maand daarna ,<br />

dat is , den iften Julij 1780 hoorde men'<br />

omltreeks Lochem , in het zuidwesten donderen.<br />

Men bleef op den huize Ampfen, een<br />

kwartier uurs ten oosten van die Stad gelegen<br />

, de opkomende Bui befchouwen, met ongeduld<br />

uitziende naar de komst van éénen der<br />

huisgenooten , die op reis was, en verwagt<br />

werdt. — Ten tien uuren 's avonds kwam<br />

'er eensllags eene uitbarfting van eenen geweldigen<br />

wind, zonder dat men blixem zag, of<br />

donder hoorde. Het blijkt genoeg van agteren<br />

, dat 'er eene Hoos bij geweest zij , hoewel<br />

niemant dezelve, waarfchijnlijk wegens de<br />

duisternis, gezien hebhe. 't Schijnt mij toe,<br />

dat dezelve nevens Lochem's zuidzijde heenen<br />

gefchooten zij, geen ander nadeel aan de Stad<br />

doende, dan dat zij twee boomen op de markc<br />

raakte, éénen van welken zij om verre ftnakte,<br />

en uit den anderen den top wegnam. Nevens<br />

de zuidzijde der Stad dan heenen gaande<br />

over eenen vlakken akker, ontmoette zij<br />

allereerst eene fchop of hut, door ééne vrouw<br />

bewoond , die zij opnam en verzette. Door<br />

dit geweld viel de fchop in , en de benaauwde<br />

vrouw, in en met dezelve vervoerd, doch<br />

verwonderlijk bewaard , maakte in dezelve,<br />

daar ze neerkwam, al krabbende, een gat,<br />

fchreeuwde daar door om hulp, werdt, na dat<br />

de eerfte woede voorbij was , gehoord, en<br />

daar^.


ONWEER EN EENE Hoos. 44#<br />

daarop geholpen. Van daar viel de Hoos, in<br />

een regte ftreek, op een Bosch , ftaande aan<br />

de zuidzijde van den huize Ampjen. Een vreefelijk<br />

geweld werdt daarop gedaan. Twaalf<br />

of meer der zwaarfte eikenboomen Werden geveld,<br />

en den volgenden dag vondt men -daar<br />

eenige Visfchen leggen , ongetwijffeld door de'<br />

Hoos elders uit een Meer of Vyver opgenor<br />

men, en , bij het vinden van zo veel tegenftands<br />

, alhier neer geworpen. Verwonderlijk<br />

kwam het mij voor, dat vervolgens in dit<br />

bosch, hier en daar, een top uit eenen boöm<br />

of een groote tak waren afgeflagen. Verder<br />

op was een open veld , waar men tabak geplant<br />

hadt. Hier fcheen het geweld der Hoos,<br />

van boven uit ,1e toppen der verlaaten boomen<br />

, afgedaald te weezen : want eene reij<br />

rijzeren , naar gewoonte om dat Tabaksland<br />

geplant, was in het midden 'er uit weggenomen<br />

, maar geene planten befchadigd. Daar<br />

over gevlogen j hervatte zij haare kragt, en<br />

deedt eenen nieuwen aanval op een ander deel<br />

van het Bosch , dat is, aan geerië zijde van<br />

het Tabaksland. Daar ftonden veele eikenboomen<br />

, laager en minder van kragt dan de<br />

eerften. De verwoetting begon hier op nieuw.<br />

Al wat hier voorkwam , werdt neÊrgefmakr.<br />

Alles zag ik daarna bezaaid met takken, fpaan*<br />

deren en zwaare ftukken houts. Maar hier<br />

£hfüM ook tevens alle geweld verfpüd te sijn,<br />

ff ft


45° WAARNEEMING VAN EEK<br />

alzo men verder op geene verwoesting meer<br />

vernam. Gelukkig was de vervaarlijke kragt<br />

der Hoos het groot en aanzienlijk huis van<br />

Ampjen en de (lallen voorbij gefnord, zonder<br />

het welk waarfchijnlijk niets zou ftaande gebleeven<br />

zijn. Alles fcheen daar in dat tijdftip<br />

te zullen vergaan. Alle fchuifraamen aan de<br />

west- en zuidzijde werden door den aanpersfenden<br />

wind, ter hoogte van éénen of anderhalven<br />

voet, opgefchooven ; daardoor ftoof<br />

een geweldige menigte van water naar binnen.<br />

De deuren binnen 't huis fprongen open. Driemaal<br />

gebeurde dit aan de dubbele voordeur,<br />

U'hoewel die wél geflooten was. Men kon ze<br />

uietTdigt houden, dan toen 'er de ketting op<br />

\ gedaaïf'was. Aan d P nrrl*;j


ONWEEREN EENE HOOS. 45I<br />

den omtrek dik, was niet ontworteld; maar<br />

de ftam op de hoogte van vijf voeten Rhijnlandfche<br />

maat over het kruis afgeflagen. Het<br />

bovenfte gedeelte des.ftams was, half van dit<br />

benedendeel als afgewrongen op zulk eene<br />

ongemeene wijze , dat men het naauwlijks<br />

kan begrijpen : het geweld , daarop gedaan,<br />

moet allerverbaazendst zijn geweest. De eene<br />

zijde van den benedenftam behield zijn fchofs<br />

ter halver wege , en is hier en daar gefpleeten;<br />

maar de andere zijde of helft zonder fchors<br />

is dermaate uit een gewerkt, dat men meer<br />

dan honderd losfe ftukken , boven ter hoogte<br />

van drie voeten van eikanderen gefcheiden ,<br />

doch beneden nog vast zittende , tellen kan.<br />

.Zij verbeelden eene rammelende roede , zeer<br />

veerkragtig, wonderlijk gelijk; fommige twee,<br />

anderen drie of vier lijnen van eenen duim<br />

Rhijnlandfche maat breed. De aartige, doch*<br />

geweldige fcheiding kan niet genoeg bewonderd<br />

worden. Niemant ziet dit ftuk houts bij<br />

mij , dan met ontzetting. — Dit alles nam,<br />

gelijk ik zeide, ten tien uuren eenen aanvang<br />

en ten half elf was alles gedaan. De verwoesting<br />

onder de boomen gefchiedde ongetwijfeld<br />

in één oogenblik; doch het geraas des<br />

ijsfelijken winds en de regen , een half uur<br />

duurende, beletten alles naauwêeuriger waar<br />

te neemen.<br />

Ff 3


De VI. plaaten van het Zeewier te plaatzen<br />

tegen over bladz. 410.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!