03.05.2013 Views

Heemstede inde historie - Historische Vereniging Heemstede ...

Heemstede inde historie - Historische Vereniging Heemstede ...

Heemstede inde historie - Historische Vereniging Heemstede ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

s. _<br />

.Pap 1<br />

»•Y*<br />

J*<br />

f (~<br />

(<br />

mr.J.W.Groesbeek •• • f<br />

<strong>Heemstede</strong><br />

<strong>inde</strong><br />

<strong>historie</strong><br />

SC


<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong>


uitgegeven in 1971 door het Gemccntcbestuui


mr. J. W. Groesbeek<br />

<strong>Heemstede</strong><br />

<strong>inde</strong><br />

<strong>historie</strong><br />

leven, werken,<br />

handel en koehandel in de<br />

woonplaats van Emece


Het raadhuis. Tekening van J.A. ten Hove.


inleiding<br />

Nu het manuscript van dit boek voor mij ligt, voel ik de<br />

vragen van de lezers op mij afkomen: "Waarom liebt u dit<br />

of dat zo en zo gedaan ? Waarom hebt u zoveel aandacht<br />

besteed aan dit onderwerp, terwijl liet andere, dar mij nu<br />

interesseerde, onbesproken is gebleven ? Ik erken, dat ik op<br />

die vragen een antwoord moet geven.<br />

Aan het gemeentebestuur van <strong>Heemstede</strong> stond voor ogen,<br />

dat er een boek /.on verschijnen waarin aan de inwoners<br />

en vooral ook aan de toekomstige inwoners, iets verteld<br />

zou worden over de geschiedenis van <strong>Heemstede</strong> als dorp,<br />

over de buitenplaatsen etc.<br />

Dat was geen eenvoudige opgave. Schrijven is altijd een<br />

persoonlijke aangelegenheid, is ook altijd min of meer<br />

subjectief, /owe! wat de keu'/.e van de stof aangaat als wat<br />

betreft de hoeveelheid aandacht die aan een bepaald aspect<br />

besteed wordt. Dit laatste wordt ook sterk beïnvloed door<br />

hetgeen er al over gepubliceerd is.<br />

Aan de geschiedenis van de buitenplaatsen is in dit boek<br />

vrij veel aandacht besteed, la de eerste plaats omdat een<br />

samenvattend overzicht ontbrak, anderzijds omdat er zoveel<br />

nieuws te v<strong>inde</strong>n was, dat publicatie ervan voor de hand<br />

lag. Gerechtvaardigd leek dit ook door de enorme belangstelling<br />

die er op het ogenblik voor kastelen en buitenplaatsen<br />

bestaat. Toch moest ook hier een sterke beperking<br />

toegepast worden, daar anders de omvang te groot geworden<br />

zou zijn. De geschiedenis van deze buitenplaatsen<br />

is zo opgezet, dar een bijzonder interessant: beeld ontstaan<br />

is van de eigenaars; zo zijn zoveel mogelijk de prijzen vermeld,<br />

waarvoor de buitens aangekocht en verkocht werden.<br />

Daardoor ontstaat een beeld van het prijsverloop voor onroerend<br />

goed in <strong>Heemstede</strong> en van de invloed van de sociale<br />

positie van kopers en verkopers en het verloop van de<br />

conjunctuur. Ook wordt de kijk op bekende persoonlijkheden<br />

uit de vaderlandse geschiedenis bepaald anders, als<br />

men achter de schermen van hun financieel beleid kijkt.<br />

Om niet de aandacht eenzijdig op de buitenplaatsen te<br />

richten, werd ook aandacht besteed aan bepaalde neringen,<br />

ambachten en boerderijen. Jammer is het daarbij dat de<br />

archieven, die wij voor ons doel hadden kunnen gebruiken<br />

nog in het geheel niet of nauwelijks toegankelijk waren. In<br />

het algemeen eindigt de geschiedenis van het onroerend<br />

goed omstreeks 1800. Een enkele maal is hiervan afgeweken.<br />

In principe hebben we ons beperkt tot de grenzen van het<br />

huidige <strong>Heemstede</strong>, hetgeen eigenlijk jammer is, want dit<br />

maakt het beeld onvolledig.<br />

Ook voor de andere onderwerpen moest een eindjaar gezocht<br />

worden: de tweede wereldoorlog leek hiervoor een<br />

geschikt punt. De oorlogsjaren en de stormachtige ontwikkeling<br />

daarna vormen een studieobject op zichzelf.<br />

Men kan gaan discussiëren over de wij/.e van behandeling<br />

van de stof. De ervaring leert, dat belangstellenden in de<br />

<strong>historie</strong> een wezenlijke inhoud prefereren boven gezellige<br />

verhaaltjes zonder werkelijke inhoud. Een vlotte pen en<br />

grote kennis van zaken is een zeldzame combinatie!<br />

Tenslotte: bronvermeldingen in de tekst werken erg storend<br />

en zijn dus achterwege gebleven. Achter in dit boek vindt<br />

men de bronnen opgegeven waaruit geput is. Zijn dit<br />

archivalia dan /.al een werkelijk geïnteresseerde de bron<br />

zeer gemakkelijk in het archief kunnen terugv<strong>inde</strong>n.<br />

Rest mij nog een woord van erkentelijkheid aan het adres<br />

van het gemeentebestuur van <strong>Heemstede</strong>. Ik wil hier met<br />

name noemen de gemeentesecretaris, mr. J. M. Kruitwagen,<br />

wiens belangstelling /.o stimulerend gewerkt heeft en die<br />

mij al het benodigde materiaal ter beschikking stelde.<br />

Ook mag hier niet de naam ontbreken van de wethouder,<br />

de heer H. J. Verkouw, die mij nuttige wenken gaf.<br />

De heer J.Persman, als archivist A verbonden aan het<br />

rijksarchief te Haarlem, is mij ook zeer behulpzaam geweest.<br />

Het gemeentearchief van Haarlem stelde mij welwillend<br />

veel afbeeldingen voor het boek ter reproductie beschikbaar.


schijnwerper op<br />

de <strong>historie</strong><br />

<strong>Heemstede</strong> is niet zo bijzonder oud en heeft geen wereldschokkende<br />

geschiedenis gehad. Het dorp ligt, evenals<br />

Haarlem, op de zogenaamde oude binnenduinen. We zouden<br />

nu een uiteenzetting kunnen geven over de vorming van de<br />

zeekust en het daarmede samenhangende probleem van de<br />

vorming van onze duinen. We doen dat echter niet, er is<br />

heel veel litteratuur over dit onderwerp en het is voor ons<br />

doel van ondergeschikt belang. In het kort alleen dit:<br />

deze binnenduinen moeten gevormd zijn door de Noordzee,<br />

die ver het land indrong. Daarna begon de zee zich weer<br />

terug te trekken en legde een eind verder westelijk een<br />

nieuwe duinenrij: de zeeduinen die wij uu nog kennen.<br />

Misschien is er nog verder westelijk sprake geweest van een<br />

derde rij, die weer verdween toen de zee opnieuw naar het<br />

oosten begon op te dringen. In dir verband valt te denken<br />

aan het befaamde kasteel Brittenburg, dat aan de monding<br />

van de Oude Rijn bij Katwijk lag, maar geheel in de<br />

Noordzee is verdwenen. Nog verder zecwaarts vindt men<br />

op de kaart uit de iée eeuw een toren aangegeven. Dat is<br />

de zogenaamde 'toren van Calla'; de maten ervan waren<br />

aan de maker van de kaart blijkbaar bekend.<br />

Dit alles bewijst, dat de in cultuur gebrachte gronden zich<br />

veel westelijker hebben uitgestrekt. Bij een flinke storm<br />

sloeg er bij Callantsoog een groot stuk duin weg en op de<br />

plaats waar dat gelegen had kwam een akker met ploegsporen<br />

voor de dag! We kunnen dus wel aannemen dat er<br />

hier en daar onder de duinen oude cultuurgronden verborgen<br />

liggen. Jammer is het, dat vondsten niet altijd in de<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

publiciteit komen. Wordt een belangrijke oudheidkundige<br />

vondst gedaan dan wordt de/e vaak ver/, wc gen. Men wil het<br />

gevondene graag voor zichzelf behouden of ziet er geldelijk<br />

gewin in. Aannemers van bouw- of cultuurtechnische<br />

werken zien bij vondsten stagnatie in bun werkzaamheden<br />

opdoemen en vernietigen de vondsten voordat men er iets<br />

van weet. Dat is jammer, want hierdoor wordt de opbouw<br />

van de oudere geschiedenis van ons land en onze streek<br />

ernstig belemmerd.<br />

Om tot ons onderwerp terug te keren: het is wel waarschijnlijk<br />

dat zich onder de zandgronden in <strong>Heemstede</strong><br />

oudete cultuurgronden bev<strong>inde</strong>n. Men wist in oude tijden<br />

nog niets van helmbeplanting en zo stond de boer machteloos<br />

toe te kijken als zijn akkertje onder het stuivende zand<br />

verdween.<br />

Dat gebeurde óók nog in historische tijd, tot zelfs in de 17e<br />

en 18e eeuw toe. Overigens moeten we bet belang van de<br />

aanwezigheid van deze oude cultuursporen niet overschatten,<br />

want op grond daarvan mogen we niet zeggen<br />

dat bijvoorbeeld I [eemstede al heel vroeg bestaan heeft.<br />

Zo is het niet, want voor een langdurig bestaan van een<br />

dorp is continuïteit in de bewoning noodzakelijk. Het is nu<br />

juist dat laatste wat vrijwel ovctal in onze provincie<br />

ontbreekt. Steeds talrijker worden de sporen van bewoning<br />

in eeuwen vóór onze jaartelling en in de ie en 2e eeuw<br />

daarna, doch dan stuiten we op een hiaat.<br />

een ander <strong>Heemstede</strong><br />

Pas in de Merovingisehc-Karolmgische tijd treedt opnieuw<br />

bewoning op. Voor <strong>Heemstede</strong> is zelfs dat feit nog niet<br />

belangrijk, want het dorp bestond toen nog niet. Men zal<br />

mij tegenwerpen : <strong>Heemstede</strong> wordt toch al in de 8e eeuw<br />

en daarna nog eens in 1064 genoemd? Ik moet de<br />

Heemstcdenaren, die graag in een dorp van hoge ouderdom<br />

willen wonen, teleurstellen. Mr is <strong>inde</strong>rdaad sprake van een<br />

<strong>Heemstede</strong> in de genoemde jaren, maar dat is niet ons<br />

<strong>Heemstede</strong>. Met dat oude <strong>Heemstede</strong> is bedoeld een<br />

gehuchtje op de grens van Heemskerk en Castricum.<br />

De constatering van dit feit biedt ons ook een betere<br />

vetklating voor de naam '<strong>Heemstede</strong>' dan de tot nu toe<br />

gebtuikelijke. Men zag in <strong>Heemstede</strong> twee woorden: heem


of heim CU Stede. Dus <strong>Heemstede</strong> betekent: 'de plaats van<br />

het heim'. Nu is verklaring van plaatsnamen een bijzonder<br />

moeiliik terrein. De wetenschappelijke beoefening van deze<br />

tak van wccnscliap dateert pas van de laatste jaren. Voor<br />

een met-des kundige op dat terrein is het dan ook oppassen<br />

geboden.<br />

Toch ga ik mijn verklaring van de naam u niet onthouden.<br />

Het oude <strong>Heemstede</strong> ligt op de grens van Heemskerk en<br />

Castricum. In Heemskerk v<strong>inde</strong>n we het woord heem<br />

eveneens. Het is zeker dat 1 leemskerk verklaard moet worden<br />

als de kerk die door heer Emece of vrouwe Emeca<br />

gesticht is. Het is dan verleidelijk in <strong>Heemstede</strong> de stede te<br />

zien waar heer of vrouwe Emeca woonde (ook in de<br />

provincie Utrecht ligt bij Vreeswijk een kasteel <strong>Heemstede</strong>).<br />

Mogelijk is het dan dat de naam <strong>Heemstede</strong> van dat oude<br />

dorp in latere tijd op ons <strong>Heemstede</strong> is overgegaan. In dat<br />

verband wijs ik u erop dat er een Schalkwijk bij Haarlem<br />

ligt, maar óók vindt men een Schalkwijk in de provincie<br />

Utrecht. Men heeft wel verband tussen beide verondersteld,<br />

maar een aanwijzing daarvoor is tot nu toe niet gevonden.<br />

Ik stel dus voor het tot nader order er maar op te houden<br />

dat <strong>Heemstede</strong> betekent: de woonplaats van zekere heer of<br />

vrouwe, die de naam van Emece droeg. Aangezien de<br />

naam vermoedelijk van elders (I Ieemstede bij Castricum?)<br />

hierheen is gekomen behoeven we ons niet te verdiepen in de<br />

vraag, wie die Emece (man of vrouw) dan wel geweest kan<br />

dorpje Haarlem<br />

De oudste, en oorspronkelijk de enige, nederzetting in dit<br />

zuidelijk deel van Kenuemerland was het dorp Haarlem,<br />

dat al in de 8e eeuw genoemd wordt. Van dat oude Haarlem<br />

uit die tijd moet men zich geen overdreven voorstelling<br />

maken. Het was niet meer dan een klein dorp, van niet veel<br />

meer betekenis dan het <strong>Heemstede</strong> uit de 13e en 14e eeuw.<br />

Uit het feit dat het hele gebied tussen het Haarlemmermeer,<br />

de zee, de grens met Zuid-Holland en in het Noorden die<br />

met Velsen, tot Haarlem gerekend werd, valt wel af te leiden,<br />

dat alle gemeenten die nu binnen deze grens liggen,<br />

niet of nog nauwelijks bestonden. Hier en daar een boerderijtje<br />

of woonhuis, aan de zee een paar '<br />

veel meer was er niet. De naam 'Hanrlennnerh<<br />

•ehijan er per op de bisi<br />

nog aan deze oude toestand. Ondanks het feit, dat in<br />

historische tijd elke boom van de Hout in <strong>Heemstede</strong> stond,<br />

heeft de oude naam zich weten te handhaven en is nooit<br />

door die van '<strong>Heemstede</strong>rhout' verdrongen.<br />

Haarlem was dus het hoofddorp van een uitgestrekt gebied<br />

waarin zich op verschillende tijdstippen nederzettingen gingen<br />

ontwikkelen: <strong>Heemstede</strong>, Bennebroek, Zandvoort,<br />

Aalbrechtsberg, Tetrode, Vogelen sang, Berkenrode, Akendam,<br />

Schoten. Deze vormden dus tezamen een bestuurlijke<br />

eenheid 'het Haarlemmerambacht'. Ook op kerkelijk terrein<br />

waren zij één: de parochie Haarlem. Deze kerkelijke eenheid<br />

is veel langer gehandhaafd dan de bestuurlijke, want<br />

nog toe de Reformatie was er slechts één parochie en <strong>Heemstede</strong><br />

kwam kerkelijk zelfs pas in 162.5 los van Haarlem.<br />

De oude bestuurlijke eenheid moet eeuwenlang voortbestaan<br />

hebben, tot de situatie opeens veranderde. Ik zou<br />

bijna zeggen door een enkele pennestreek. Onze graaf<br />

Willem 11 gaat op 23 november 1245 aan het dorp Haarlem<br />

stadsrecht verlenen. Eeuwenlang heeft men gestreden over<br />

de beantwoording van de vraag: wat is het essentiële vaneen<br />

stadsrecht? De meest verschillende antwoorden zijn gegeven.<br />

We zullen daar niet verder op ingaan, want we zijn het er<br />

nu wel over eens, dat het essentiële van een stadsrecht is,<br />

dat de nieuwe stad een eigen bestuur en eigen rechtspraak<br />

krijgt. Haar grondgebied wordt als het ware losgemaakt<br />

van haar oude omgeving die onder het gewone landrecht<br />

blijft ressorteren.<br />

Aangezien een stadsrecht een privilege is, een voorrecht,<br />

wordt dit slechts verleend aan een eng begrensd gebied. Dit<br />

gebied wordt vaak door de bewoners van de stad met wallen<br />

muren, grachten en poorten omgeven. Zo moet het met<br />

Haarlem gegaan zijn na 23 november 1145.<br />

ambachten<br />

Voor de omgeving van Haarlem had deze stadwording een<br />

zonderlinge consequentie. Het harr van het Haarlemmerambacht<br />

werd uitgesneden en de rest kwam dus volkomen<br />

in de lucht te hangen. Er was geen bestuurscentrum meer<br />

en een herstructurering van de omgeving van Haarlem was<br />

een dwingende noodzakelijkheid geworden. Graaf Willem 11<br />

en daarna graaf Floris V moeten er dus toe overgegaan zijn<br />

om de bestaande bewoningscentra, thans los van Haarlem,


om te vormen tot ambachten (bestuurs- en rechtskringen).<br />

Zo moet het ook met <strong>Heemstede</strong> gegaan zijn. <strong>Heemstede</strong><br />

moet een zelfstandig ambacht geworden zijn onmiddellijk<br />

na de stadwording van Haarlem. Nu kon de graaf met deze<br />

nieuwe ambachten weer twee dingen doen. Hij kon er<br />

schout en schepenen benoemen die namens hem bestuur en<br />

rechtspraak uitoefenden, of hij kon het ambacht in leen<br />

geven aan een van zijn leenmannen. Dit in leen uitgeven<br />

was een van de meest gebruikelijke wijzen om een leenman<br />

te belonen voor bewezen diensten. Misschien hecfr Floris v<br />

<strong>Heemstede</strong> nog een tijdlang laten besturen door een schout,<br />

die hij zelf benoemd had, maar op het eind van zijn leven<br />

is hij ertoe overgegaan <strong>Heemstede</strong> in leen te geven aan een<br />

edelman, die hem bijzondere diensten bewezen had. Dit moet<br />

geweest zijn Dirk van Hoijlede of diens vader heer Reynier<br />

van Hoijlede, behorende tot een geslacht dat uit Vlaardingen<br />

stamde en in het Westland gegoed was.<br />

In de geschilderde gang van zaken zien wij duidelijk de<br />

twee elementen waarop de grafelijke politiek steunde: de<br />

leenmannen en de steden. Aanvankelijk steunde de graaf<br />

bijna geheel op de hem toegewijde leenmannen en de geestelijkheid;<br />

steden waren er maar weinige. Maar langzamerhand<br />

worden beide eerstgenoemde groeperingen in de ogen<br />

van de graaf te veeleisend. De graaf gaat zijn gunsten verplaatsen<br />

naar de boeren en de ambachtslieden, in de hoop<br />

zo een tegenwicht te vormen tegen zijn vroegere gunstelingen.<br />

Heel sterk zien we dat bij graaf Floris v die de bijnaam<br />

kreeg van 'der keerlen god'. Deze politiek stuitte vanzelfsprekend<br />

op felle tegenstand van de kant van de adel, die<br />

'der keerlen god' renslottc vermoordde.<br />

In de dertiende eeuw zien we dat de graven aan nederzettingen<br />

van ambachtslieden en kooplieden stadsrecht verlenen.<br />

Deze nieuwe steden ontvingen hierbij een grote mate<br />

van zelfbestuur. Dat zij hiervoor belangrijke sommen gelds<br />

aan de graaf moesten offeren, behoeft nauwelijks gezegd te<br />

worden. Dat de graven hierdoor opnieuw in een afhankelijke<br />

positie raakten, is blijkbaar te laat tot hen doorgedrongen.<br />

Het gevormde tegenwicht tegen adel en geestelijkheid richtte<br />

zich tenslotte tegen de schepper van dit tegenwicht en holde<br />

diens macht dusdanig uit dat er in de iée eeuw vrijwel niets<br />

en in de 17e eeuw helemaal niets meer van over was.<br />

Met de afzwcring van koning Philips n kwam ook het e<strong>inde</strong><br />

van de grafelijke macht, al kwam die toen theoretisch bij de<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

staten te berusten. Ook de adel ging ten onder evenals de<br />

wereldlijke macht en de financieel sterke positie van de<br />

geestelijkheid.<br />

een kasteel<br />

Maar we dreigen al te ver af te dwalen. Er kwam dus een<br />

adellijk heer uit Vlaardingen naar <strong>Heemstede</strong>. Wat een<br />

kroon is voor een vorst, is een kasteel voor een adellijk heer.<br />

Er wordt dus in <strong>Heemstede</strong> een kasteel gebouwd. Wanneer<br />

dat heeft plaatsgevonden weten we niet precies. Waarschijnlijk<br />

in het laatste kwart van de 13e eeuw, misschien omstreeks<br />

Ï300.<br />

Waarom deze edelman zijn huis niet gesticht heeft op de<br />

hoge zandgronden blijft duister. Of is het een aanwijzing,<br />

dat hij zijn slot bouwde aan de oever van het Spaarne?<br />

Heeft hij de illusie gehad daar tol te kunnen heffen van de<br />

vele voorbijgaande schepen ? Het Spaarne was immers de<br />

doorvaartroute Amsterdam-Haarlem-naar het Zuiden. Als<br />

dat zo was, heeft hij /.ich verrekend, want er is nooit een tol<br />

gekomen. De graaf hief zelf tol te Sparendam.<br />

In diezelfde tijd, misschien iets later, duikt een tweede edelman<br />

in <strong>Heemstede</strong> op, één die de weinig welluidende naam<br />

heer Jan Scheven draagt. Meestal komt hij voor onder de<br />

naam heer Jan Scheven van Bennebroek. Dit Bcnnebroek<br />

was niet identiek met het huidige. Het strekte zich uit van<br />

Hillegom tot het slot van <strong>Heemstede</strong> en werd aan de westzijde<br />

begrensd door de weg van <strong>Heemstede</strong> naar Bennebroek<br />

(de Binnenweg). Wat ten Westen van die weg iag<br />

hoorde er dus toen nog niet bij.<br />

Heer Jan Scheven bouwde zich ook een kasteel. Dat stond<br />

op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en het Spaarne<br />

en moet er al geweest zijn voordat deze gracht gegraven<br />

werd. De noordelijke toegang tot dit kasteel moet gevormd<br />

zijn door de huidige Gravinncsteeg (vanouds Burggravinnesteeg),<br />

een zijstraat van de Kleine Houtstraat. Meer zuidelijk<br />

herinnert het Rozcnprieel aan dit oude kasteel. Voor<br />

zover wij weten heeft heer Jan Scheven geen bestuursrechten<br />

over Bcnnebroek uitgeoefend, want dit bleef tot <strong>Heemstede</strong><br />

behoren.<br />

Eveneens binnen <strong>Heemstede</strong> werd nog in de 13de eeuw<br />

het huis 'Berkenrode' gebouwd, dat aanvankelijk ook in het<br />

geheel geen rechtsgebied bezat: de heren van <strong>Heemstede</strong>


ezaten over het gehele gebied 'de ambachtshccrlijkheid'<br />

dat wil zeggen het bestuur en de lagere rechtspraak. Misdrijven<br />

werden door de baljuw van de graaf berecht.<br />

de grote buur<br />

We kijken nu weer even naar de grote buur in het Noorden:<br />

de stad Haarlem. Ik stel mij zo voor, dat de stadsrechtverlening<br />

in 1245 daar met grote feestelijkheden gevierd is.<br />

E<strong>inde</strong>lijk had men dan een grote mate van zelfbestuur en<br />

een eigen dcionsieariparaat. Grachten worden gegraven,<br />

wallen opgericht. Misschien direct al poorten en torens (dat<br />

is niet helemaal zeker). Maar als men achter de Grote Kerk<br />

de Warmoesstraat inloopt in de richting van de Anegang,<br />

zou de hoge ligging van deze straat kunnen verraden dat<br />

we hier de oudste stadswal van Haarlem moeten zoeken.<br />

Zelfs al zou men hier tegen in willen brengen, dat de hoge<br />

ligging van de Anegang te verklaren is uit het feit dat hier<br />

een hoge zandrug eindigt, dan verandert dit toch niets aan<br />

onze opvatting, dat hier de oudste stadsomwalling gezocht<br />

moet worden. Maar dan is dat ook het punt waar het ambacht<br />

van <strong>Heemstede</strong> begint. Dat was de keerzijde van de<br />

medaille voor Haarlem! Had Haarlem zich als dorp onbelemmerd<br />

naar alle kanten kunnen uitbreiden, dat was nu<br />

afgelopen. Als stad lag Haarlem ingekapseld binnen zijn<br />

grachten; de stad had «een enkele cxpansiemogelijkheid<br />

meer. Bij elke schrede over de grachten bevonden de Haarlemmers<br />

zich op 'vreemd' grondgebied.<br />

Dan begint Haarlem de strijd aan te b<strong>inde</strong>n tegen de dorpen<br />

waarmede de stad vroeger in vreedzame coëxistentie had<br />

samengeleefd. Zij weet maar al te goed, dat zij de graaf op<br />

haar hand zal krijgen, die immers financieel afhankelijk is<br />

van de steden. Ook kasteelheren zijn gevoelig voor geld.<br />

De familie Scheven wordt weggekocht; zij vertrekt uit<br />

<strong>Heemstede</strong> en vestigt zich te Leiderdorp. De ka steel terreinen<br />

worden bestemd voor bouwterrein. De heer van <strong>Heemstede</strong><br />

wordt teruggedrongen tot over de huidige Gedempte Oude<br />

Gracht.<br />

Nog in de 14e eeuw dringt Haarlem op tot de tegenwoordige<br />

Raamvest-Gasthuisvest-Kampervest. Van tegenweer<br />

horen we niet, misschien zwichtte de heer van <strong>Heemstede</strong><br />

voor fikse financiële tegemoetkomingen. Waarschijnlijker<br />

is echter dat de graaf deze financiële tegemoetkoming in<br />

schijnwerper op de <strong>historie</strong><br />

eigen zak gestoken heelt, door deze vergroting van Haarlem<br />

toe te staan op een moment dat hij ruzie had met heer<br />

Gerrit van <strong>Heemstede</strong>. Ik kom hier nog nader op terug.<br />

weer in ongenade<br />

Dat de heer van <strong>Heemstede</strong> gedwongen werd zich bij de<br />

vergroting van Haarlem neer te leggen, staat wel vast voor<br />

de volgende stadsuitbreiding van 142.8. Ook op dat moment<br />

is de heer van <strong>Heemstede</strong> weet: in ongenade gevallen en<br />

wordt al zijn grondgebied ten Zuiden van de Grote Houtpoorr<br />

(Houtplein) bijna tot aan de Meester Lottelaan geconfisqueerd.<br />

Zogenaamd krijgt hij schadevergoeding, en<br />

wel 20 gouden Franse croncn, een zelfs voor die tijd belachelijk<br />

laag bedrag.<br />

Toen was het voorlopig uit met de expansie van Haarlem<br />

naar het Zuiden. Hieraan zal ook wel meegewerkt hebben,<br />

dat de Haarlemmerhout toen een natuurlijke bufferzone<br />

tussen Haarlem en <strong>Heemstede</strong> vormde. Een tweede reden<br />

zal geweest zijn dat meer invloedrijke geslachten hun intrede<br />

op het slot te <strong>Heemstede</strong> deden. Een tijdlang zetelde daar<br />

de stadhouder-generaal van Holland, Zeeland en Friesland,<br />

heer Lodewijk van Brugge, graaf van Winchester, prins van<br />

Steenhuizen. Vooral de invloedrijke familie van de raadpensionaris<br />

Adriaan Pauw vormde wel ceu tegenwicht<br />

tegen territoriale aanspraken van Haarlem. Een derde -<br />

misschien wel voornaamste - reden: de welvaart van<br />

Haarlem was door het beleg en de daarop gevolgde overgave<br />

geknakt. De stad raakte voor een deel ontvolkt en<br />

veel behoefte aan nieuwe uitbreidingen zal er niet geweest<br />

zijn. Wel horen we in de 17e eeuw van een uitbreiding der<br />

stad naar het Noorden.<br />

Enige eeuwen lang bewaakten 'de blauwe stenen' - met<br />

aan de ene zijde het wapen van Haarlem, aan de andere<br />

zijde het wapen van <strong>Heemstede</strong> - de in 1418 vastgestelde<br />

grenzen.<br />

Zo lang stonden zij op dezelfde plaats, dat zij af en toe<br />

wegens slijtage vervangen moesten worden.<br />

Volledigheidshalve moet hier tenslotte nog vermeld worden<br />

dat Haarlem in 1480 (79) haar bevoegdheid om halsmisdaden<br />

te berechten uitgebreid zag tot een kwart mijl buiten<br />

haar bestaande rechtsgebied. Dit ging echter niet ten koste<br />

van de ambachtshcren, die deze misdrijven toch niet be-


'•f, "7. % TRW** %£swtf^ C&wïW^ *G9<br />

4; If<br />

"«<br />

BSENs.»<br />

'Geïicht in her Haarlemmerhout'. Gravure naar J. Andri<<br />

doorj.de Wit, 1801.<br />

rechten mochten. Alleen de baljuw van Kennemerland zag<br />

zich in zijn rechtsgebied enigszins beperkt.<br />

uitbreidingsplannen<br />

Pas in de 19c eeuw probeert Haarlem opnieuw gebiedsuitbreiding<br />

in zuidelijke richting, dus ten koste van <strong>Heemstede</strong>,<br />

te verkrijgen. Dergelijke pogingen werden gedaan in<br />

1867, 1869, 1880/81 en tussen 1893 en 1896. Toen echter<br />

bleek dat het onmogelijk was een plan tot stand te brengen<br />

dat zowel voor <strong>Heemstede</strong> als voor Haarlem aanvaardbaar<br />

was, werd de zaak door Gedeputeerde Staten op de lange<br />

baan geschoven. Ook in 190z horen we van territoriale<br />

mmm<br />

verlangens van Haarlem, die echter niet werden ingewilligd.<br />

In 1914 begon Haarlem een nieuwe aktie. Het liefst zou de<br />

stad alle omliggende gemeenten zonder meer geannexeerd<br />

hebben, maar toen bleek dat hiertegen bij het provinciaal<br />

bestuur overwegende bezwaren bestonden, veranderde zij<br />

van taktick en verklaarde zich bereid een kleiner plan, door<br />

Gedeputeerde Staten opgesteld, wel te willen accepteren.<br />

Doch ook tegen dit kleinere plan kwam <strong>Heemstede</strong> in verzet.<br />

Het gemeentebestuur gaf zelfs in 192.5 een brochure<br />

hierover uit. Deze is zeer gematigd van toon, zoals het een<br />

gemeente van standing past. Zij begint met een opsomming<br />

van de argumenten van de tegenpartij.<br />

1 Haarlem is een dichtbevolkte gemeente, de bevolkings-<br />

: blijft achter bij die van het rijk en de provincie


'waartegenover enkele aangrenzende gemeenten zich bovenmatig<br />

kunnen ontplooien'.<br />

2. Haarlem behoeft terreinen voor de volkshuisvesting en<br />

voor het uitvoeren van industrie- en i) aveu plannen. Binnen<br />

de bestaande grenzen zijn die nier beschikbaar.<br />

3 De omliggende gemeenten parasiteren op Haarlem. Zij<br />

genieten wel van de lusten die de stad biedt, maar onttrekken<br />

zich aan de hieraan verbonden lasten.<br />

Op goede gronden weerlegt <strong>Heemstede</strong> alle aangevoerde<br />

arg runen ren en onderstreept deze weerlegging nog eens<br />

door een memorie toe te voegen, opgesteld door mr.dr.<br />

J.van der Grinten, hoogleraar te Nijmegen, die zich ook<br />

zeer sterk tegen de annexatieplannen keert. Als al dit geschut<br />

in stelling is gebracht, speelt <strong>Heemstede</strong> een hoge<br />

troef uit: al de argumenten die Haarlem opsomt dienen<br />

slechts om te verbloemen, dat het erom te doen is om de<br />

gegoede belastingbetalers, die nu in <strong>Heemstede</strong> wonen,<br />

binnen Haarlems grenzen te brengen !<br />

Als men de brochure geloven mag, was er in 1915 al een<br />

uittocht van gegoede belastingbetalers uit de bedreigde<br />

gebieden begonnen. Dit had tot gevolg, aldus de brochure,<br />

dat veel huizen daat leeg kwamen te staan, hetgeen weer<br />

gepaard ging met een belangrijke waardeverm<strong>inde</strong>ring. De<br />

annexatie zou dus min of meer de ondergang van een<br />

krachtige gemeente ten gevolge hebben.<br />

Toch ging de annexatie door en al het Hccmsteedsc gebied<br />

tussen de Meester I.otrelaan en de Crayencstersingel werd<br />

bij Haarlem gevoegd. In een bewogen raadszitting bracht<br />

de burgemeester op 21 april 1917 dank aan al degenen die<br />

meegeholpen hadden in de strijd regen de annexatie, die<br />

onder leiding van mr. van der Plaats en daarna van baron<br />

van Hardenbrock van Ammerstol gevoerd was.<br />

schadevergoeding<br />

e vorderde van Haarlem een schadevergoeding<br />

van ƒ2.000000, een eis die maar zeer ten dele ingewilligd<br />

werd. Ondanks de sombere voorspellingen van het gemeentebestuur<br />

herstelde de gemeente zich snel van deze<br />

slag. Is hiermede een eind gekomen aan de strijd van zes<br />

eeuwen ?<br />

Er zijn ook andere pogingen gedaan om de grenzen van<br />

<strong>Heemstede</strong> te veranderen. Reeds in 182.9 was er sprake van<br />

schijnwerper op de <strong>historie</strong><br />

1 vereniging van Berkenrode met <strong>Heemstede</strong>. Toen men<br />

1.S4S wilde komen tot verm<strong>inde</strong>ring van het aantal, ge-<br />

1 de provincie Noord-Holland, werd overwogen<br />

<strong>Heemstede</strong>, Bennebroek, berken rode en V'ogelensang tot<br />

één gemeente te verenigen. Dit was het advies van een<br />

commissie uit Gedeputeerde Staten, dat in 1851 wetd uitgebracht.<br />

Maar nog in hetzelfde jaar adviseerde de commissie<br />

om Vogclensang buiten deze combinatie te laten.<br />

Het enige wat er van dit plan tenslotte uitgevoerd is, was<br />

de vereniging van Berkenrode met <strong>Heemstede</strong> in 1854.<br />

Ook nu weer (1969) hoort men amicxatiegcluiden. Men<br />

krijgt wel eens de indruk dat de roep om annexatie van<br />

naburige gemeenten door de grote steden een soort van<br />

afleidingsmanoeuvre is, een kreet die de aandacht van de<br />

interne problemen moet afleiden. Alles zal wel betet gaan<br />

als men eerst maar bet grondgebied van de buurman gekregen<br />

heeft. Deze geluiden kennen we al jaren lang in de<br />

wereldpolitiek.<br />

Het valt moeilijk in te zien hoe annexatie zou kunnen meehelpen<br />

om interne problemen op te lossen. Hoogstzelden<br />

zal dit voorkomen. Ook het feit dat de grote stad een zogenaamde<br />

centrumfunctie vetvult, dat wil zeggen allerlei<br />

kosten moet maken voor extra voorzieningen, die dan voor<br />

een belangrijk deel ren goede /.ouden komen aan de buitengemeenten,<br />

kan geen argument voor annexatie opleveren.<br />

Tegenover die extra kosten, die óók weer extra baten opleveren,<br />

staan weer inkomsten die de steden genieten doot<br />

de trek naat de stad van het winkelende publiek etc.<br />

Als men bijvoorbeeld bekijkt hoe de door Amsterdam geannexeerde<br />

gemeenten boven het IJ in het algemeen nog<br />

steeds achtergebleven gebied gebleven zijn, levert deze<br />

situatie bepaald geen argumenten op voor annexatie.<br />

blijvende wrijvingen<br />

Ik heb de opmerking gemaakt, dat <strong>Heemstede</strong> sedert het<br />

optreden van de familie Pauw geen last meer had van tetritoriale<br />

aanspraken van de stad. Dat is wel juist, maar<br />

grotete en kleinere wrijvingen waren toch niet van de lucht.<br />

De grondoorzaak hiervan was, dat velen trachtten zich aan<br />

het straffe stedelijke regime te onttrekken, door zich in de<br />

randgemeenten te gaan vestigen.<br />

Zo was de Haarlemmerhout één voortdurende conflicts-


on. De positie van de Hout was dan ook bijzonder ingewikkeld.<br />

Van oudsher weiden aile bossen, wildernissen,<br />

stranden, zeeën etc. gerekend te behoren tot het kroondomein.<br />

Zo kwam de Hout dan ook na het zelfstandig<br />

worden van de graven van Holland onder het beheer van<br />

deze graven. Zij stelden er een houtvester aan, die met<br />

meesterknapen een zekere mate van bestour en rechtspraak<br />

over de Hout uitoefende. Maar de Hout lag óók in de<br />

anibachtshectlijkheid <strong>Heemstede</strong>. Dus ook deze heer pretendeerde<br />

vrij ver gaande rechten in de Hout te bezitten.<br />

Om de complicaties nog te vergroten gaven de Staten van<br />

Holland op n december 1583 'de grond waar het Haarlemsche<br />

bosch op heeft gestaan' voor 32.5 pond 's jaars aan<br />

de stad Haarlem in erfpacht, onder voorwaarde dat binnen<br />

twee jaar niet de hevbeplanvin^ begonnen moest worden.<br />

Als vierde autoriteit treedt dan ook nog op de baljuw van<br />

Kennemcrland die belast was met de berechting van 'halsmisdrijven'.<br />

Dit laatste was ook een doorn in het oog van<br />

de heer van <strong>Heemstede</strong>, en ook van de stad Haarlem.<br />

Beide partijen vonden elkaar in deze oplossing: Haarlem<br />

ging er mee akkoord, dat <strong>Heemstede</strong> verheven zou worden<br />

tot hoge heerlijkheid, waartegenover <strong>Heemstede</strong> aan<br />

Haarlem de middelbare en lage jurisdictie over de Hout<br />

zou afstaan. Bij de hoge overheid kon dir voorstel echter<br />

geen genade v<strong>inde</strong>n (1655); er is dus van dit plan niets<br />

terechtgekomen.<br />

Om u eens een indruk te geven van de ruzietjes tussen<br />

Haarlem en <strong>Heemstede</strong>, zal ik u een paar punten noemen<br />

uit het akkoord van 1055:<br />

1 Een ruzie over het drijven van schouw in de Houtvaart.<br />

z Een ruzie over het drijven van zwanen in eikaars jurisdictie.<br />

Blijkbaar vingen de Haarlemmers de Heemsteedse<br />

zwanen die de grens clandestien passeerden, en omgekeerd.<br />

3 Haarlem protesteerde tegen een veiling van ossen in een<br />

herberg in de Hout. De heer van <strong>Heemstede</strong> verbood deze<br />

veiling tenslotte.<br />

4 <strong>Heemstede</strong> protesteerde tegen een veiling van hout te<br />

houden door een stadsbode van Haarlem in de Hout.<br />

Tenslotte ging deze veiling wel door, want de heer van<br />

<strong>Heemstede</strong> had deze 'tot continuatie van de goede vrientschap'<br />

bij provisie goedgevonden.<br />

5 Het spreekt wel vanzelf dat ook de aanleg van de Lcidse<br />

Trekvaart door het grondgebied van <strong>Heemstede</strong> nieuwe<br />

ItrnHSteJe hi de bistorh<br />

moeilijkheden gaf (1656). Visserijrechten van de heer van<br />

<strong>Heemstede</strong> werden aangetast, en er moest een brug komen<br />

in de Manpadslaan.<br />

6 Een doorn in het oog van Haarlem was ook dat tal van<br />

neringdoende ingezetenen zich onttrokken aan de stedelijke<br />

accijnzen doot zich in <strong>Heemstede</strong> te vestigen. Het krioelde<br />

van herbergen in en om de Hout. Bakkers, wevers en<br />

chirurgijns vestigden zieh in de Meester Lottelaan, die toen<br />

nog tot <strong>Heemstede</strong> behoorde. Zo af en toe verbood de heer<br />

van <strong>Heemstede</strong> dan een neringdoende zich in deze laan te<br />

vestigen, maar een e<strong>inde</strong> werd er niet aan gemaakt.<br />

7 Haarlem plaatste in de Hout verbodsborden, verbiedende<br />

'te lopen en te springen op en langs de nieuw gemaakte dijk<br />

bij het bosch tussen 'de blauwe Engel' en 'het Dronken<br />

huisje' ofte die te beschadigen op een boete van ƒ 3'. Toen<br />

<strong>Heemstede</strong> daartegen protesteerde, verontschuldigde Haarlem<br />

zich met de opmerking dat bet helemaal niet in de bedoeling<br />

lag de rechten van de Heemsteedse heer aan te<br />

rasten.<br />

8 Op 2.8 juni 1664 verbood de stad Haarlem aan Hermanus<br />

Cappoen om in zijn herberg 'Napels' te <strong>Heemstede</strong> een<br />

veiling van schilderijen te houden. Dit zijn maat een paar<br />

voorbeelden uit de lange reeks. Van sommige gevallen<br />

weten we hoe het geschil afliep, van andere weten we dat<br />

conflicten met de baljuw<br />

Ook met de baljuw van Kennemetland waren er voortdurend<br />

moeilijkheden:<br />

1 Over de aanstelling van de schouten. De heer van <strong>Heemstede</strong><br />

bezat het recht om een schout aan te stellen, maat de<br />

baljuw meende dat hij de benoeming moest goedkeuren.<br />

2 De heer van <strong>Heemstede</strong> had het recht keuren, wij zouden<br />

zeggen politieverordeningen, uit te vaardigen, maar in<br />

allerlei gevallen werd hem dat techt door de baljuw bc-<br />

De Heemsteedse - en ook de Haarlemse kermissen, die in<br />

de Hout werden gehouden, waren een voortdurende bron<br />

van moeilijkheden tussen Haarlem - <strong>Heemstede</strong> - baljuw.<br />

Ik hoop hier afzonderlijk enige aandacht aan te wijden,


omdat men hieruit ook allerlei folkloristische bijzonderheden<br />

kan aflezen.<br />

Een geval, dat misschien niet direct met de ketmis samenhing<br />

noem ik hier. In 1730 had de heer van <strong>Heemstede</strong><br />

'aen seecker inwoonder geconsenteerd aen sijn huijs een<br />

olyphant re mogen laten kijken, ende daattoe een schilderije<br />

uijt te hangen.' De baljuw nam dit niet, bekeurde de man<br />

en legde hem een boete van / 25 op. De man deed zijn<br />

beklag bij de heer, en deze raadde hem aan de boete niet te<br />

betalen. De zaak bleef verder zonder gevolgen 'also de<br />

baljuw die saak niet durfde voort te setten'.<br />

de kermis van <strong>Heemstede</strong><br />

In de tijd toen er wat amusement betreft weinig te beleven<br />

viel, was de kermis het jaarlijks weerkerende festijn. Het<br />

voorjaar bracht een dolle Vastenavond, in september vond<br />

de kermis plaats.<br />

Van het vieren van de Vastenavond weten we niet zo heel<br />

veel. We moeten niet vergeten dat we in de archieven<br />

meestal ambtelijke stukken aantreffen, Waarin wc slechts<br />

hier en daar sporen v<strong>inde</strong>n van het vieren van feesten.<br />

Meestal betreft het dan nog feestviering die over de schreef<br />

ging, en zodoende onder de strafrechtzaken terechtkomt.<br />

Wat nu die Vastenavond betreft: de heer van <strong>Heemstede</strong><br />

moet zijn toestemming geven voor bepaalde evenementen,<br />

en dat zien we dan ook gebeuren. Zo geeft de heer op<br />

19 februari 162,6 zijn toestemming 'dat in de a.s. Vastelavontsdagen<br />

de jonge blijden ende andere sulex begerende,<br />

in den dorpe van <strong>Heemstede</strong> sullen mogen treeken ende<br />

rijden de gans ofte snoeck ende eonijnen, ofte doen ende<br />

gebruyeken gclijcke exerciticn, mits 't selve niet sal mogen<br />

geschieden onder ofte gedurende de predicatie, ende dat<br />

sij haer voorts sullen onthouden van alle moetwille ende<br />

in solen tien'.<br />

Dat 'trecken ende rijden de gans ofte snoeck ende eonijnen'<br />

was een bij/on der wreedaardig volksvcrmaak, dat in<br />

heel Nederland in gebruik was. Het bestond hieruit, dat<br />

men te paard, in een wagen of op de schaats en ook te voet<br />

probeert de met vet besmeerde kop van een aan zijn poten<br />

opgehangen gans eraf te trekken.<br />

Bij het zogenaamde 'gansknuppelen' moest de kop van de<br />

gans er met een stok afgeslagen worden. Ter Gouw zegt<br />

schijnwerper op de hist<br />

hiervan in zijn 'Volksvermaken': 'wel begint men het katknuppclcn<br />

en ganstrekken ook op de boerekermissen al<br />

wat wreedaardig te v<strong>inde</strong>n, maar 't gaat er daarom niet<br />

m<strong>inde</strong>r jolig en dartel toe. In Venlo moesten zes ganzen<br />

hun kop verloren hebben voordat "het spel" ophield'. Het<br />

was al op het eind van de 19e eeuw toen Ter Gouw dit<br />

neerschreef !<br />

Het was bijzonder kies van de heer van <strong>Heemstede</strong>, dat hij<br />

dergelijke spelletjes tijdens de predikatie verbood, en dat hij<br />

aankondigde baldadigheden niet te zullen tolereren. Zestien<br />

jaar later (2.2. febmari 1642) verbood de Heer 'het ganstrecken<br />

en ander vasrenavondspclen' op zondagen.<br />

Ook het knuppelen van hazen en konijnen was een geliefde<br />

bezigheid, waarvan de naam wel voor zichzelf spreekt.<br />

De kermis bood andere geneugten. Zoals reeds gezegd,<br />

vond de kermis in september plaats. 'Van ouden herkommen'<br />

viel de kermis op een datum om en nabij de 11e september.<br />

Eigenlijk genoten de Hcemsredenaren van twee<br />

kermissen, want ook de Haarlemse Sint janskermis werd<br />

voor een groot deel buiten de stad in de Haarlemmerhout<br />

gevierd.<br />

lotritreckkramen<br />

Al vroeg bleek het nodig deze festiviteiten binnen de perken<br />

te houden. Zo werd er in 1597 reeds een keur (politieverordening)<br />

uitgevaardigd op 'het stellen van de couck-,<br />

freuijt(fruit)-, wafel- en rijffclkramen' in de Hout. Ook nu<br />

kunnen we deze nog op onze kermissen aantreffen, behalve<br />

de rijffclkramen, waarin gedobbeld en aan loterij gedaan<br />

werd. Die loterijen konden een grore omvang hebben. We<br />

v<strong>inde</strong>n namelijk op 10 juni x6zj een verzoek van Rogier<br />

Louwersz. van Amsterdam, die er zijn beroep van gemaakt<br />

had met 'lotritreckkramen' op de kermissen rond te reizen.<br />

Hij wil nu voor de Sint Janskermis een dergelijke kraam<br />

opstellen, waarin van drie tot zesduizend gulden omgezet<br />

zou mogen worden. Verloot zouden worden 'verguit ende<br />

s il ver wc rek, schoone spiegelen, schilderijen ende meer<br />

andere cleynodien'. Zijn verzoek werd ingewilligd.<br />

Koorddansers - 'koordespclcrs' - vormden een vast onderdeel<br />

van het programma. Iets meer omstreden waren 'de<br />

earner- ofte rerhoriekspeclders'. Hun aanwezigheid op de<br />

kermis werd niet altijd toegestaan.


De comedianten van 't schouburgh van Amsterdam kregen<br />

in 1656 verlof op de <strong>Heemstede</strong>r kermis 'eenige comédien<br />

ende tragédien publijckelijek re mogen vertoonen'.<br />

Zij voerden hun stukken binnenshuis op - in 1656 ten huize<br />

van Willem Frcccken - en de voorstelling verliep zonder<br />

incidenten.<br />

verstoorde schouwburgvoorstelling<br />

Dat was een jaar daarvoor wel anders geweest! Toen hadden<br />

enige comedianten permissie ontvangen om in de Hout<br />

een toneel te mogen oprichten 'tot vertoninge van hare<br />

speelden geduurende de Hacrlemmerkermis'. Zij begonnen<br />

hun voorstellingen op maandag 28 juni (1655). Maar<br />

halverwege de voorstelling kwam de substituut-baljuw van<br />

Kenncmerland en verbood de spelers met hun voorstelling<br />

door te gaan, daar zij geen permissie aan de baljuw hadden<br />

gevraagd. De schout van Heemslede gelastte echter de<br />

voorstelling voort te zetten. De substituut-baljuw kwam<br />

toen met zijn vier dienaren, versterkt door twee of drie<br />

dienaren van de schout van Haarlem 'met zeer groot geweld<br />

en furie inloopen tot op het toneel' om de spelers te<br />

arresteren en beslag te leggen op hun bezittingen. Hij dreigde<br />

het theater te zullen afbreken.<br />

De comedianten waten dus verwikkeld geraakt in een<br />

machtsstrijd tussen de baljuw en de schout. Zij trachtten<br />

de baljuw gunstig te stemmen door ook aan hem verlof te<br />

vragen om met spelen te mogen voortgaan. De baljuw<br />

stemde hierin toe als zij de aanplakbiljetten veranderden.<br />

Daarop moest voortaan te lezen staan dat zij speelden 'in<br />

de jurisdictie van Kenncmerland in den banne van Heem-<br />

De baljuw wilde de heer van <strong>Heemstede</strong> een ptoces hierover<br />

aandoen, maar was bang dat hij de kosten daatvan<br />

uit eigen zak zou moeten betalen. Hij vroeg daarom aan de<br />

Rekenkamer in Den Haag de kosten van dit proces te betalen.<br />

Toen de Rekenkamct dit weigerde, liet de baljuw<br />

zich zonder verzet door het Hof van Holland veroordelen.<br />

De baljuw zou zich voortaan moeten onthouden van het<br />

belemmeren van de schout van <strong>Heemstede</strong> 'in het geven<br />

van consenten aan cenijiu comedian 11/11, kamcrspeelders,<br />

rethorijkers en andere personen'. De heer van <strong>Heemstede</strong><br />

gaf voortaan weer die consenten af, maar alleen onder<br />

<strong>Heemstede</strong> in de butane<br />

voorwaarde dat de aanvragers een verklaring aflegden, dat<br />

zij niet aan de baljuw hetzelfde verzoek gedaan hadden.<br />

Bij het opsommen van spelen waarbij beesten te pas kwamen<br />

mag ook een vermelding van 'het papegaai schieten'<br />

niet ontbreken. Al in 162,6 verleende de heer aan Jacob<br />

Pietersz., inwoner van <strong>Heemstede</strong>, verlof om 'regens den<br />

tijt dat het sact van het velt sal wesen' op de molcnwerf<br />

'een stenge met papegaijen' op te stellen 'om bij eenige<br />

liefhebbers mette hantbusse ofte roer afgeschoten te worden.<br />

De condities, prijzen etc. moest hij echter van te voren aan<br />

aan de schout opgeven. Dat et in de hetbetgen viool gespeeld<br />

en gedanst werd behoeft nauwelijks vermeld te<br />

worden.<br />

Merkwaardig is het te zien dat de heet in 1644 'het uijtsteecken<br />

ende laten waeijen van vlaggen op de <strong>Heemstede</strong>rkermis'<br />

verbood. In de winter van 1656 kreeg Leendert<br />

Jetoensz. echter consent met een tent met een vlag op het<br />

ijs te staan.<br />

Het vertonen van mismaakte personen op de kermis vormde<br />

ook een trekpleister. Het is geen wondet dat we in <strong>Heemstede</strong><br />

daatvan ook sporen v<strong>inde</strong>n. Philips de Moor verzoekt<br />

in het jaar 1676 gedurende de Sint Janskermisdagen van<br />

Haarlem in de Haarlemmer hour ten huize van Direk Willems<br />

te mogen vertonen 'seecker vrouwspersoon, hebbende aen<br />

beijdc handen maer 4 vingers en nochtans connende mitte<br />

selve doen allet hantwerk'. Hij verzoekt om voot het huis<br />

'een conterfeitsel (afbeelding) van deselve' te mogen ophangen<br />

en een entree re heffen van een halve stuivet.<br />

We hebben nu getracht een beeld te geven van de geschilpunten<br />

met de stad Haarlem, of anders uitgedrukt: van de<br />

bedreigingen van <strong>Heemstede</strong>'s onafhankelijkheid vanuit het<br />

Noorden. Deze bedreiging duurt tot de huidige dag voort.<br />

stuifzand<br />

Dat kan niet gezegd worden van een bedreiging uit het<br />

Westen. U zult niet zo gemakkelijk raden, wat hiermede<br />

bedoeld wordt, want tegenwoordig speelt dit probleem<br />

nauwelijks meer een rol. De vijand die <strong>Heemstede</strong> uit het<br />

Westen aanviel was het stuifzand. Machteloos moest men<br />

toezien hoe grote stukken cultuurland aan deze vijand geofferd<br />

moesten worden. Strenge voorschriften ten aanzien<br />

van helmbeplanting vormden wel een b es ttij ding s middel,


maar grote aantallen konijnen richtten vernielingen in de<br />

beplantingen aan en... het schijnt een sport bepalingen te<br />

ontduiken.<br />

Veel verloren terrein werd in later tijd weer teruggewonnen<br />

door omvangrijke zandafgravingen, die herwinning van<br />

oude cultuurgrond opleverden. Hoe erg de zandverstuivingen<br />

aanvankelijk wel huishielden, blijkt uit een rekening<br />

van het jaar 1586. Hierin wordt verteld dat in één jaar tijds<br />

3,5 morgen door duinveistuiving verloren is gegaan. Ook<br />

de ontwrichting van ons economisch bestel gedurende de<br />

80-jarige oorlog was funest voor dit terrein.<br />

het Haarlemmermeer<br />

Her meest had <strong>Heemstede</strong> echter te lijden van haar vijand<br />

in het Oosten: het Haarlemmermeer. Tussen de jaren<br />

1544 tot 1596 gingen 37 ha land verloren, in de volgende<br />

jaren bedroeg het verlies 12. ha. In een periode van 70 jaar<br />

was de oeverlijn gemiddeld 140 merer teruggeweken. In de<br />

volgende 100 jaren (1Ó45 tot 1740) gingen er nog 38 ha<br />

verloren, maar tussen 1740 tot 1846 slechts 6. Over een<br />

periode van 300 jaren (1544 tot 1848) verdwenen er 94 ha<br />

land te <strong>Heemstede</strong> in de golven.<br />

Verzwolgen werd hierbij ook een stuk land dat de naam<br />

droeg van 'het oude kerkhof'. Dit lag juist ten zuiden van<br />

de plaats waar het (oude) Spaarne in het meer uitmondde.<br />

Al in 1303 droeg het terrein die naam. Iets wat in 1300<br />

reeds 'oud' heet, moet voor onze begrippen wel heel oud<br />

'Ongewoone Waterbeweging in het Hunrlcmmer Meer, bespeurt<br />

op den 1 November 1755'. Gravure T.Houttuyn.<br />

zijn. Hier staan we nu voor een van de onopgeloste raadsels<br />

uit de geschiedenis van <strong>Heemstede</strong>. Wat was dat oude<br />

kerkhof? Lag dat oorspronkelijk bij een kerk en is deze<br />

kerk dan verdwenen zonder één enkel spoot na te laten?<br />

Maar als daar al zo vroeg een kerk gestaan heeft, waar is<br />

dan het dorp gebleven, dar er bij hoorde? Of was het misschien<br />

her kerkhof van de heren van <strong>Heemstede</strong>? Hun slot<br />

lag in de onmiddellijke nabijheid, maar kan in 1300 nog<br />

niet oud geweest zijn en bovendien /.uilen /.ij hun familiegraf<br />

wel in de Sint Bavo te Haarlem gehad hebben.<br />

In de 15e en 16e eeuw werden trouwens alle inwoners van<br />

<strong>Heemstede</strong> binnen Haarlem begraven. Een eigen kerk bezat<br />

her dorp pas sedert 1(325! De kapel die er vóór de Reformatie<br />

sedert het midden van de 15e eeuw stond, had geen<br />

beg raaf recht.<br />

Geeft de ligging van het oude kerkhof, precies op de hoek<br />

van het (oude) Spaarne en het meer, een aanwijzing voor<br />

het doel? Men zou zich kunnen voorstellen, dat er op dit<br />

punt nogal eens scheepsougelukken gebeurden en misschien<br />

werden de slachtoffers daar meteen begraven. Dat gebeurde<br />

immers ook met verdronkenen uit de zee; zij werden<br />

niet naat de kerk overgebracht, maar in de duinen begraven.<br />

Al met al blijft het een verklaring van het raadsel, die ook<br />

niet ten volle bevredigt. Er is namelijk nog een andere<br />

mogelijkheid : er heeft een dorpje van vissers aan het meer<br />

gelegen, dat geheel is weggespoeld. Hiervoor is echter tot<br />

nu toe nog geen enkele aanwijzing gevonden.<br />

U hebt wel gezien dat er gesproken is over het (oude)<br />

Spaarne. De oorspronkelijke uitmonding van het Spaarne<br />

lag namelijk oudtijds een eindje zuidelijker dan nu het geval<br />

is. De Haarlemmers was het blijkbaar een doorn in het oog<br />

dat het Spaarne zo dicht langs hel I Iecmsteedse slot liep.<br />

Zij verlegden her Spaarne over enige afstand en gaven het<br />

een nieuwe uitmonding. Het oude Spaarne was nog lange<br />

tijd in het landschap terug te v<strong>inde</strong>n en ook op oude kaarten<br />

zijn de restanten ervan duidelijk te zien.<br />

Leeghwater<br />

.litbreiding van het Haarlemmermeer vervulde<br />

de overheid met grote /ort; on op allerlei manieten werd<br />

getracht deze binnen de perken te houden. Onze pionier


op het gebied van grote droogmakerijen, Jan Adriaansz.<br />

Lccghwater, legde reeds in september 1630 een plan tot<br />

droogmaking van het meer voor aan Adriaan Pauw, de<br />

toenmalige ambachtsheer. Men achtte echter de onderneming<br />

vooral financieel te riskant. Er is dus nooit iets van<br />

gekomen. Alle andere plannen ondergingen hetzelfde lot.<br />

Het moest tot diep in de eye eeuw duren voordat de droogmaking<br />

een feit werd.<br />

Het is hier niet de plaats om uitvoerig op de land-wording<br />

van het Haarlemmermeer in te gaan. De gevolgen waren<br />

voor <strong>Heemstede</strong> belangrijk genoeg: de oostgrens van de<br />

gemeente was nu voorgoed beveiligd. De droog m aki ngswerkzaamheden<br />

brachten voor de gemeente nogal beslommeringen<br />

mee, want tal van arbeiders die hierbij te werk<br />

gesteld werden, vestigden zich tijdelijk in het dorp.<br />

Zoals elke medaille haar keerzijde heeft, zo was het ook<br />

met de droogmaking van het meer. Wat sommigen gevreesd<br />

hadden, werd werkelijkheid. De vaarten in <strong>Heemstede</strong><br />

misten nu hun natuurlijke uitstroming in het meer.<br />

At in 1858 baart de vervuiling van de Blekersvaart zorgen.<br />

Voor de Hccmstecdse blekcrijcn vooral dreigt deze gang<br />

van zaken catastrofale gevolgen te krijgen. Advies werd<br />

gevraagd aan prof. Von Baumhauer en ir. Van Diesen.<br />

Beide heren stelden voor om een door paarden gedreven<br />

watermolen te plaatsen, die het water zou moeten verversen.<br />

De Blekersvaart was echter eigendom van de gezamenlijke<br />

blekers langs deze vaart en zij oordeelden dit<br />

plan een te kostbare investering. Nog jaren lang lezen we<br />

van klachten over de watervervuiling. Dit probleem is dus<br />

voor <strong>Heemstede</strong> niet nieuw.<br />

Aan de drie kanten had <strong>Heemstede</strong> zich dus te verweren<br />

tegen aanslagen op zijn grondgebied. In het Noorden tegen<br />

Haarlem, in het Oosten tegen het Haarlemmermeer, en in<br />

het Westen tegen het stuifzand. De zuidelijke grens was<br />

de rustigste. Deze is in de loop van de eeuwen nimmer bedreigd<br />

geweest, want deze vormde de scheiding tussen<br />

Kcnnemerland en Noord-Holland. Deze laatste naam is<br />

geen drukfout, want hoe verwarrend het u in de oren mag<br />

klinken: liet oude Noord-Holland eindigde vroeger precies<br />

daar waar tegenwoordig Noord-Holland begint. Misschien<br />

nog iets duidelijker aldus geformuleerd: het oude Noord-<br />

Hoiland was de naam van het grootste deel van de tegen­<br />

r her Kaartboek van Rhijnlatul,<br />

door M. Bolstra, 1687/1740.<br />

woordige provincie Zuid-Holland. <strong>Heemstede</strong> lag dus<br />

oudtijds niet in Noord-Holland, doch in Kennemerland.<br />

afstand van Berkenrode en van Bennebroek<br />

Tot nu toe hebben wij het gehad over bedreigingen aan het<br />

adres van <strong>Heemstede</strong>. Min of meer vrijwillig heeft <strong>Heemstede</strong><br />

afstand gedaan van Berkenrode en van Bennebroek.<br />

Wat Berkenrode betreft: in 1466 staat Jan van <strong>Heemstede</strong><br />

zijn rechten op bestuur en rechtspraak aldaar af aan de<br />

bezitter van het kasteel Berkenrode. De afscheiding van<br />

<strong>Heemstede</strong> was echter niet blijvend, want op het e<strong>inde</strong> van<br />

de 18e eeuw kocht de vrouwe van <strong>Heemstede</strong> deze rechten<br />

terug. Dit verh<strong>inde</strong>rde niet dat Berkenrode in 1796 een zelfstandige<br />

gemeente wetd en deze zelfstandigheid tot 1857<br />

wist te bewaren. Toen weid Berkenrode definitief met<br />

<strong>Heemstede</strong> verenigd.<br />

Ingrijpender en van veel groter omvang was het verlies van<br />

Bennebroek. "Bennebroek" heette de strook I kemsteeds<br />

grondgebied, die zich uitstrekte vanaf Hillegom tot het<br />

oude slot toe, in het Oosten begrensd door de Binnenweg.<br />

De bczittct van <strong>Heemstede</strong>, de raadpensionaris Adriaan<br />

Pauw, behoorde tot dat soort mensen, dat graag alles 'geregeld'<br />

wil zien. Vandaar dat hij in 1610 al begon met het<br />

afstaan van Bennebroek aan Nicholaas Seys Pauw, de enige<br />

zoon uit zijn eerste huwelijk. De/.e stelde blijkbaar weinig<br />

prijs op dit bezit, want hij stond het acht jaar later al weer<br />

af aan zijn halfbroer Adriaan Pauw.<br />

Toen de raadpensionaris in 1653 overleed, had hij de verdeling<br />

van zijn nalatenschap al bij zijn leven geregeld. Een<br />

boedelscheiding kwam dan ook vlot en zonder ruzie (!) tot<br />

stand. De Staten van Holland gaven al in hetzelfde jaar<br />

toestemming voor de afscheiding van Bennebroek. Een<br />

afscheiding die nooit meer ongedaan is gemaakt.<br />

Bennebroek dateert als afzonderlijke rechts- en bestuurskring<br />

dus van 1653. Het omvat ook niet het oude Bennebroek,<br />

waarvan een groot deel bij <strong>Heemstede</strong> werd gevoegd,<br />

terwijl al het Bennebroeks gebied ten Wesren van de<br />

Glipperweg van <strong>Heemstede</strong> werd afgenomen.<br />

Herhaaldelijk sprak ik over de beren van <strong>Heemstede</strong>, zonder<br />

iets te zeggen over hun lotgevallen. De oudste heren droegen<br />

ook de naam 'van <strong>Heemstede</strong>'. Het meest in het oog vallende<br />

is wel dat /.ij vrijwel steeds op het verkeerde paard


wedden. Wonder boven wonder loopt het af en toe, te<br />

alle verwachtingen in, nog vrij goed af, maar zij ginger<br />

uite<strong>inde</strong>lijk toch aan ten onder.<br />

jonkvrouw Aleid vermoord<br />

Heer Gerrit van <strong>Heemstede</strong> kiest de kant van keizerin<br />

Margaretha die in oorlog raakt met haar zoon graaf<br />

Willem. Toen de keizerin het graafschap Holland aan haar<br />

zoon afstond in 1349, dreigden haar aanhangers in een<br />

moeilijke positie te geraken. Bij de winnende partij, die van<br />

graaf Willem, waren deze volkomen uit de gratie. Vandaar<br />

dat de keizerin nog op het e<strong>inde</strong> van het jaar 1350 aan een<br />

aantal edelen, o.a. heer Gerrit van <strong>Heemstede</strong>, moet beloven<br />

hen te beschermen en bovendien belooft zij garant te<br />

staan voor de schade die zij zullen lijden.<br />

Dat deze bclolte wei nodi^ was, bewijst een akte van 1351,<br />

waarin graaf Willem heer Gerrit onder zijn vijanden noemt.<br />

Het resultaat van deze vere was dat graaf Willem aan heer<br />

Gerrit het huis Teylingen weer ontnam dat hij hem in leen<br />

gegeven had. De gemoederen raakten zo verhit dat heer<br />

Gerrit zijn kasteel in <strong>Heemstede</strong> moest verlaten om in het<br />

buitenland zijn toevlucht te zoeken. Hij ging naar Utrecht<br />

en leende daar van de bisschop 100 oude schilden, terug te<br />

betalen zodra hij in <strong>Heemstede</strong> teruggekeerd zou zijn.<br />

Pas in 1355 schenkt graaf Willem hem vergiffenis. Zijn<br />

vrouw deelde zijn ongenade niet en was rustig (?) in <strong>Heemstede</strong><br />

blijven wonen. In 1355 keerde heer Gerrit naar zijn<br />

slot terug, waarschijnlijk na een flinke financiële aderlating<br />

ondergaan te hebben. Hij verschijnt zelfs weer aan het Hof<br />

van de graaf, en maakt daar mee dat deze in 1358 krankzinnig<br />

wordt. Diens broer hertog Albrecht van Beyeren<br />

wordt dan regent en neemt heer Gerrit in zijn 'Raad' op.<br />

Zonder verdere wederwaardigheden sterft heer Gerrit in<br />

1375 en wordt opgevolgd door zijn zoon heer Jan. Diens<br />

ster steeg aanvankelijk hoog; hij verkeerde in de hoogste<br />

hofkringen, maar dan komt een vrouw ten tonele. De bijzonder<br />

mooie jonkvrouw Aleid van Poelgeest weet in de<br />

gunst te komen bij de al wat oudere hertog Albrecht. Dat<br />

was niet zo heel vreemd in die dagen; vreemd is wel dat de<br />

hertog volkomen onder de invloed komt van de politieke<br />

denkbeelden van zijn maîtresse.<br />

Het kon niet anders of dat moest noodlottige gevolgen<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

hebben voor heer Jan van <strong>Heemstede</strong>, die vurig Hoeksgezind<br />

was, terwijl jonkvrouw Aleid de Kabeljauwse partij<br />

in bescherming nam. In heer Jan's gedachte rijpte een<br />

moordplan: Aleid moest uit de weg geruimd! Op 21 september<br />

139z werd zij op het buitenhof in Den Haag vermoord,<br />

's Hertogen hofmeester Willem Cuser, die haar te<br />

hulp snelde, vergezelde haar in de dood.<br />

Een wilde razernij maakte zich van de oude hertog meester<br />

om het verlies van zijn geliefde vriendin. Alle kastelen van<br />

zijn vijanden moesten tot de grond verwoest worden en...<br />

hun bezittingen verbeurd verklaard! In november 1393 geeft<br />

de hertog opdracht aan de stad Haarlem om het slot <strong>Heemstede</strong><br />

tot de grond toe af te breken. De hertog wist wat hij<br />

deed, want met grote vreugde en grondigheid braken de<br />

Haarlemmers het slot van hun tegenstander af.<br />

heer Jan op de vlucht<br />

Heer Jan moest naar het buitenland vluchten. Evenals zijn<br />

vader had hij op het verkeerde paard gewed. Een voor hem<br />

gunstige bijomstandigheid was evenwel dat ook de zoon en<br />

troonopvolger van de hertog, graaf Willem van Oostcrvanr,<br />

bij de dubbele moord betrokken was. Ook hij was gevlucht.<br />

Het gezin van heer Jan, dat hij niet achter had durven laren,<br />

vond voorlopig onderdak bij de gravin van Oostervant.<br />

De hertog wilde echrer geen definitieve breuk met zijn<br />

troonopvolger en verzoende zich reeds in 1394 met zijn<br />

zoon. Deze nam het op voor zijn strijdmakkers, maar het<br />

duurde nog twee jaar voordat de oude hertog zich met<br />

heer Jan van <strong>Heemstede</strong> wilde verzoenen.<br />

De hertog begon snel af te takelen en liet het bestuur hoe<br />

langer hoc meer aan zijn zoon over. Met de ster van de<br />

hertogelijke zoon rees ook weer die van zijn vriend en<br />

bondgenoor heer Jan. Graaf Willem logeerde zelfs bij hem.<br />

Gezamenlijk broedden zij daar plannen uit voor een wraakneming<br />

op de medestanders van de oude hertog Albrecht.<br />

Nu herhaalde zich de loop der gebeurtenissen in omgekeerde<br />

richting; wéér werden tal van edelen gedood, beroofd<br />

of het land uitgejaagd.<br />

Intussen is het huis van <strong>Heemstede</strong> herbouwd, althans in<br />

1401 staat het er weer, tot grote ergernis van de Haarlemmers.<br />

De dood van hertog Albrecht in december 1404<br />

gebruiken zij om zich opnieuw van het gehate slot te ont-


doen. Zij verwoesten de pas herbouwde burcht. Dit was<br />

voor graaf Willem, die zijn vader opvolgde, een bijzonder<br />

pijnlijke aangelegenheid. Hij kon de hulp (vooral financieel)<br />

van de steden niet missen en anderzijds kon hij zijn<br />

vriend, heer Jan van <strong>Heemstede</strong>, nier in de steek laten. Er<br />

vindt, maar pas vijf jaar later, een verzoening plaats. Heer<br />

Jan schenkt de Haarlemmers (waarschijnlijk wel tegen betaling)<br />

vergiffenis (1409) voor beide verwoestingen van zijn<br />

kasteel. Ook graaf Willem vi doet er wat bij en zo kan heer<br />

Jan weer aan de herbouw gaan werken. Of hij die beleefde<br />

is niet helemaal zeker, want drie jaar later overleed hij.<br />

Zijn zoon, heer Jan van <strong>Heemstede</strong> de jonge, was een echte<br />

vechtjas. Waar er wat te vechten was, werd hij genoemd.<br />

Maar evenals zijn vader en grootvader gedaan hadden,<br />

wedde ook hij weer op het verkeerde paard. Toen zijn beschermer<br />

overleed, koos hij de zijde van diens dochter,<br />

gravin Jacoba. Met vreugde zal hij op zijn beurt deelgenomen<br />

hebben aan het beleg van Haarlem, dat partij koos<br />

voor Jacoba's oom, hertog Jan van Beyeren. Er zijn berichten,<br />

dat het slot door de Haarlemmers opnieuw verwoest<br />

werd, maar dit blijft voorlopig onbewezen.<br />

Dat gravin Jacoba tenslotte het onderspit moest delven<br />

tegen de nieuwe troonpretendent hertog Philips van Bourgondië,<br />

die als lachende derde uit de strijd kwam, behoef<br />

ik nauwelijks te vermelden.<br />

Dat Haarlem zou trachten zich op <strong>Heemstede</strong> te wreken,<br />

had ook hertog Philips wel begrepen en als een voorloper<br />

van de Verenigde Naties, had hij aan beide partijen bevolen<br />

zich met elkaar 'te verdragen'. Dat 'verdragen' resulteerde<br />

tenslotte hierin, dat heer Jan van <strong>Heemstede</strong> al zijn grondgebied<br />

tussen de Raamsingel (Houtplein) en de Meester<br />

Lottelaan aan de stad Haarlem moest afstaan. Haarlem<br />

betaalde hem voor deze afstand van grondgebied 20 gouden<br />

Franse kronen. Het is niet zo eenvoudig de koopkracht van<br />

deze zo kronen vast te stellen, maar erg veel lijkt het niet.<br />

gevoelige knauw<br />

Eén troost was er voor heer Jan: Haarlem slaagde er niet<br />

in beslag te leggen op zijn kasteel, al was dat dan ook<br />

zwaar gehavend of ten dele zelfs verwoest. De financiële<br />

positie van zijn geslacht had echter opnieuw een gevoelige<br />

knauw gekregen en zwaar verarmd daalde heer Jan in 1437<br />

<strong>Heemstede</strong> in de eerste helft van de rade eeuw (de<br />

afbeelding van het Slot en het Klooster). Fragment<br />

kaart (zie ook omslag) uit archief Grote Raad van<br />

•Jpr - S -t - "<br />

ten grave. Met zijn zoon had hij nog getracht hun financiën<br />

wat te verbeteren door het verkopen van bezittingen.<br />

Dat was natuurlijk op zichzelf geen ongeoorloofde daad,<br />

maar wel wanneer het de verkoop van leengoederen betrof,<br />

tenzij de graaf zijn toe-stemming had gegeven.<br />

Verkoop, zonder de vereiste toestemming, van leengoederen<br />

was niet alleen verboden, maar werd zelfs als een misdrijf<br />

beschouwd. Vader en zoon maakten zich hieraan schuldig:<br />

zij verkochten (in het geheim) leengoederen. Niemand had<br />

dit opgemerkt. Toen echter de zoon, heer Gerrit van <strong>Heemstede</strong>,<br />

in 1446 stierf begon de narigheid. Zijn zoon Jan<br />

vroeg aan hertog Philips belening met de vootvaderlijke<br />

goederen en toen kwam aan het licht dat zijn vader en<br />

grootvader een deel daarvan wederrechtelijk verkocht<br />

hadden. Of kleinzoon Jan al beweerde, dat zijn vader en<br />

grootvader grote vorderingen hadden op het grafelijk huis,<br />

die nooit voldaan waren, het hielp hem niet. De hertog<br />

weigerde de gevraagde belening, en het duurde zestien jaar<br />

voordat deze kwestie werd geregeld.<br />

Opnieuw was een Van <strong>Heemstede</strong> bet kind van de rekening<br />

geworden. Hij kreeg <strong>inde</strong>rdaad de nog resterende goederen<br />

in leen, maar hij móest een streep halen door al zijn vorderingen<br />

op het grafelijk huis, tot een bedrag van 300<br />

Hollandse schilden, ['«wcndicn werd hem een boete van<br />

15 ponden opgelegd. Tenslotte behield de hertog zich het<br />

recht voor om alle verduisterde lenen terug te vorderen.<br />

Daar is hij ook <strong>inde</strong>rdaad mee begonnen, maar waarschijnlijk<br />

met weinig resultaat. Er kwam een nogal vervelende<br />

bij-omstandigheid aan het licht, namelijk dat het


Bernarditenkloostcr (thans het seminarie Hageveld) gesticht<br />

was op ontvreemde grond! Uit respect voor deze<br />

geestelijke instelling kon de hertog niet veel anders doen<br />

dan haar deze grond maar te schenken. Het klooster had<br />

de grond cadeau gekregen van een priester, die deze te<br />

goeder trouw van de heer van <strong>Heemstede</strong> gekocht en uit<br />

eigen zak betaald had.<br />

Deze aderlating was teveel voor de financiële positie van de<br />

heet van <strong>Heemstede</strong>. Hij moet <strong>Heemstede</strong> verkopen en hij<br />

doet dat aan de stadhouder van Holland, Zeeland en Friesland,<br />

Lodcwijk van Brugge heer van Gruijthuijze, een Zuid-<br />

Nederlander die hem wellicht al financieel gesteund had.<br />

De laatste heer Jan van <strong>Heemstede</strong> had echter één dochter,<br />

Hadewij geheten, die ook met een Vlaming getrouwd was,<br />

Roeland Ie Fèvre. Roeland vond het blijkbaar toch wel heel<br />

erg dat het voorvaderlijk kasteel in vreemde handen geraakt<br />

was en begon pogingen te doen om het terug te<br />

kopen. Lodewijk van Brugge voelde er wel wat voor om<br />

<strong>Heemstede</strong> aan Roeland over te doen en zo kwamen de<br />

Le Fèvre's in het bezit van <strong>Heemstede</strong>.<br />

Roclands kleinzoon Roclant Ie Fèvre stak zich echter zodanig<br />

in de schulden, dat zijn bezittingen bij executie werden<br />

verkocht. Het huis <strong>Heemstede</strong> werd toen uit de failliete<br />

boedel gekocht door Cornelia van Driebergen, weduwe van<br />

Gerrit van Lochorst (155z). Zij doet het goed weer over<br />

aan haar zoon Vincent van Lochorst (1565). Deze vermaakte<br />

het aan jonkvrouw Anna van Arkel, gehuwd met<br />

Walraven van Gent. Dit is de laatste adellijke bezitter van<br />

het kasteel. In 1607 komt het in handen van Hendrik<br />

Hovijnc, koopman te Amsterdam, voor de som van f 75 000.<br />

Diens erfgenamen transporteren de Heemsteedse bezitting<br />

aan Adriaan Pauw.<br />

Ilermstrili' in tin bin<br />

oude adel gaat teniet De Grebber<br />

We zien hier een interessante sociale ontwikkeling aan de<br />

gang; een maatschappelijke herstructurering. De oude Hollandse<br />

adel gaat in de loop van de 15e eeuw vrijwel geheel<br />

teniet. De gang van zaken ten aanzien van de oude Van<br />

Hccmstede's is illustratief voor de oude Hollandse adel.<br />

In de steek gelaten door hun natuurlijke beschermers, de<br />

Hollandse graven, voortdurend bedreigd door de Hollandse<br />

steden, die geen kastelen in hun onmiddellijke nabijheid<br />

duldden, werden zij financieel uitgeput. Daarbij kwam, dat<br />

de edelen het vennoten misten om zich bij de veranderde<br />

omstandigheden aan te passen. Het paste een edelman niet<br />

een beroep uit te oefenen. We zien in de 15c eeuw nog een<br />

soort ambtenaren-adel opkomen, voornamelijk gevormd<br />

door het ambtenarencorps, dat Philips van Bourgondië om<br />

zich heen formeerde, maar deze personen behoorden van<br />

huis uit niet tot de oude Hollandse adel.<br />

De 16e eeuw en vooral het begin van de 17e eeuw zien<br />

weer een nieuwe soort adel opkomen, één van rijk geworden<br />

kooplieden. Niet tevreden met hun rijkdommen, kijken<br />

deze met jaloerse blikken naar de leefwijze van de nog<br />

resterende adel. Het behoren tot de adel wordt een fel<br />

begeerd statussymbool. Geld speelt hierbij geen rol; zij gaan<br />

erop uit om de kastelen te kopen, die de verarmende oude<br />

adel thans weer tegen een goede prijs van de hand kan<br />

doen. Heerlijkheden zijn bijzonder in trek.<br />

Buitenlandse vorsten, maar ook keizer Karei V, waren bereid<br />

tegen Hinke financiële tegemoetkomingen aan kooplieden<br />

adellijke titels te verlenen. Huwelijken met rijke<br />

koopmansdochters vergulden het verweerde blazoen van<br />

oude ridd erge si achten echter slechts tijdelijk. Huwelijken<br />

van rijke kooplieden met adellijke dochters geven in het<br />

algemeen een beter resultaat. Maar een kasteel en het bezit<br />

van een heerlijkheid kunnen een burgerlijke afkomst wel<br />

vergulden, doch niet elimineren.<br />

Gewetenloze lieden zien in deze situatie weer brood en<br />

fantaseren een adellijke afkomst voor een burgerlijk geslacht.<br />

Ook Adriaan Pauw valt hieraan ten offer. Hem<br />

wordt op bestelling een gefingeerde afstamming geleverd<br />

uit een familie Pauw, die in de middeleeuwen tot de kleine<br />

adel in de Betuwe behoorde.<br />

Het is wel tragisch dat een dergelijke bekende figuur uit<br />

onze nationale geschiedenis hierdoor zo zijn kleinburgerlijke<br />

geestesgesteldheid manifesteert. Een tragedie die eigenlijk<br />

des te zieliger is, omdat hij in werkelijkheid uit een oud<br />

adellijk geslacht stamde, dat reeds in de 13e eeuw in onze<br />

provincie voorkomt al droeg het toen een andere naam,<br />

namelijk die van 'De Grebber'.<br />

Deze De Grebbers voerden zelfs het wapen van de oude


heren van Waterland. Maar de familie was aan lager wal<br />

geraakt en de oud-adellijke afkomst was vergeten. Het geld<br />

met koophandel verdiend schiep de basis voor her fantaseren<br />

van een nieuwe adellijke herkomst.<br />

In deze geestesgesteldheid kocht Adriaan Pauw de heerlijkheid<br />

en het slot te <strong>Heemstede</strong>. Van het slot maakte hij een<br />

herenhuis, dat waardig was om vorstelijke personen te herbergen.<br />

Anderzijds bleef hij koopman genoeg om aan alles<br />

mee te doen waar wat mee te verdienen was. Toen de<br />

blekcrijcn goede inkomsten in het verschiet stelden, richtte<br />

Adriaan Pauw er een paar op en liet die door anderen beheren.<br />

Hij deelde in de inkomsten van blekerijcn die niet<br />

zijn eigendom waren, door de gronden die hiervoor nodig<br />

waren eerst te verhuren aan de blekers. Zodra het bedrijf<br />

dan goed liep gaf hij de grond in erfpacht, soms tegen een<br />

erfpachtcanon die gedurende een aantal jaren (meestal<br />

zeven) steeds hoger werd, zodat hij in ieder geval deelde in<br />

de betere inkomsten van de bedrijven. Veel risico liep hij<br />

daarbij niet, want het ging in het algemeen om waardeloze<br />

gronden, die hij - ook al tegen betaling! - eerst had laten<br />

af zanden.<br />

Adriaan Pauw paarde dus een goed koopmansinzicht aan<br />

bestuurlijke kwaliteiten. Hij was driemaal raadpensionaris<br />

en in die functie was hij in 164S aanwezig bij het sluiten<br />

van de Vrede van Munster.<br />

Het was zonder meer duidelijk dat het bezit van een heerlijkheid<br />

niet alleen rechten gaf maar ook verplichtingen. Het<br />

recht om een predikant te benoemen schiep de verplichting<br />

ook voor de uitoefening van de eredienst zorg te dragen.<br />

Adriaan liet dus de kerk herbouwen en verbond daaraan<br />

een predikant, die wel in grote hoofdzaak door hem onderhouden<br />

zal zijn.<br />

Toen de kleinzoon van Adriaan Pauw, eveneens Adriaan<br />

Pauw geheten, in 1704 de heerlijkheid afstond aan zijn neef<br />

Gerard Hoeuft, deed dus een ander geslacht zijn intrede in<br />

<strong>Heemstede</strong>, dat zich echter 'Pauw geboren Hoeuft' gaat<br />

noemen. Leonardus Pauw geboren Hoeuft doet zijn Heemsteeds<br />

bezit over aan Johanna Maria Dutry, gescheiden<br />

vrouw van jan Frederik Hendrik de Drevon, in 1793. Toen<br />

zij vrouwe van <strong>Heemstede</strong> was kwam de Franse revolutie,<br />

die voorgoed een e<strong>inde</strong> maakte aan de wezenlijke inhoud<br />

van de heerlijke rechten.<br />

Mevrouw Johanna Maria Dotty aanvaardde de nieuwe orde<br />

bijzonder lakoniek. Vandaar dat wij niet veel merken van<br />

ichijuweriier op de bisi<br />

spanningen. Men respecteerde haar blijkbaar en haar titel<br />

vrouwe van <strong>Heemstede</strong> bleef een zeker respect inboezemen.<br />

Een van de weinige conflicten waarvan wij horen, is dat<br />

met haar schout Jan Dolleman. Jan Dolleman weigerde<br />

namelijk de recognitie te betalen die hij aan de vrouwe van<br />

<strong>Heemstede</strong> verschuldigd was. ilet schontsambt werd<br />

namelijk door de heren van <strong>Heemstede</strong> verpacht voor een<br />

bepaald bedrag. Zij ontslaat hem als zodanig, maar onze<br />

schout sluit zich aan bij de nieuwe orde en behoudt zodoende<br />

zijn schout- en secretarisambt. Wel wordt hij in 1799<br />

door het Hof van Justitie veroordeeld tot betaling van de<br />

verschuldigde recognitie aan de voormalige vrouwe van<br />

Heemsrede.<br />

Onze Jan Dolleman koopt in 1809 het slot te <strong>Heemstede</strong> en<br />

laat het meteen tot de grond toe afbreken. Zijn weduwe<br />

Elisabeth der K<strong>inde</strong>ren verkoopt de plaats waar het gestaan<br />

heeft in 1811 aan Jacob Scholting, die zich sedert 1809<br />

heer van <strong>Heemstede</strong> mocht noemen. Sedert 181Ö is de<br />

voormalige atnbachtsheerlijkheid in handen van de familie<br />

Beels. Maar zoals gezegd: een wezenlijke inhoud had de<br />

titel ambachtslied' \-.\n <strong>Heemstede</strong> toen al nier meer.<br />

Willem Terninc rooide een berkenbos<br />

Het slot en heerlijkheid Berkenrode hadden een heel wat<br />

m<strong>inde</strong>r stormachtige geschiedenis dan <strong>Heemstede</strong>. Een<br />

zekere Willem Terninc rooide daar een berkenbos en de<br />

vrijgekomen grond werd daarna gegeven aan een zekere<br />

Jan van Haerlem ver Aleijdcnzone, de stamvader der<br />

larere Van Berkenrodes. We weten verder niet veel van<br />

hem. Z'n moeder moet de weduwe van een ridder geweest<br />

zijn, die vermoedelijk hertrouwd was met een man van<br />

m<strong>inde</strong>re komaf. Om te tonen dat er toch adellijk bloed door<br />

zijn aderen stroomde, noemt Jan zich naar zijn moeder.<br />

De Van Berkenrode's bekleedden allerlei regeringsfuncties<br />

tn Haarlem en woonden dus niet permanent op het huis<br />

Berkenrode, dat vóór het jaar 1466 zelfs in het geheel geen<br />

rechtsgebied bezat. In genoemd jaar staat de heer van<br />

<strong>Heemstede</strong> zijn bevoegdheden over dit gebied af aan Gerrit<br />

van Berkentode en daarmede is de ambachtsheerlijkheid<br />

Berkenrode geboren.<br />

Een rol in de geschiedenis heeft Berkenrode n<br />

Het schijnt zelfs in de Spaanse tijd r


De familie Van Berkciirode blijft de rooms-katholieke<br />

godsdienst trouw, is dus uitgesloten van het bekleden van<br />

regeringsambten en sterft in het begin van de 17e eeuw uit.<br />

Slot en heerlijkheid vererven dan op de eveneens rooms-<br />

katholiek gebleven familie Van Alkemadc<br />

Maar dan eindigt ook hier de adellijke<br />

komt Berkenrodc in koopmanshanden,<br />

Benjamin Poulie (1691) en daarna in di<br />

Lestcvenon. Johanna Maria Diitry,<br />

in Berkenrode.<br />

n bezitters en<br />

in die van<br />

Mattheus<br />

<strong>Heemstede</strong>,<br />

kocht in 1799 ook de heerlijkheid Berkenrode, waarvoor zij<br />

ƒ2.000 betaalde. Op 2.8 juni 1809 nam Jacob Scholting,<br />

vroedschap van Haarlem, deze bezitting van haar over voor<br />

ƒ3500, doch dezelfde dag transporteert hij zijn aankoop weer<br />

aan mr. Jan Pieter van Wickevoort Crommelin, Staatsraad<br />

van Z.M. de koning van Holland, die er ƒ592.5 voor<br />

betaalde, zodat de magistraat Scholting op één dag aan<br />

deze transaktie ƒ2.425 verdiende!<br />

Zo groot was de drang naar het bezit van een adellijk huis,<br />

dat Pieter de la Court, schepen van Amsterdam, zijn naast<br />

Berkenrode gelegen huis 'Oud Berkenrode* noemde, zonder<br />

dat hij daartoe ook maar het minste recht bezat (1745).<br />

de slag bij het Manpad<br />

Een van de weinige gedenktekenen, die <strong>Heemstede</strong> rijk is,<br />

bevindt zich op de hoek van de Manpadslaan. Daarop staal<br />

uitgebeiteld:<br />

TER EERE VAN<br />

WITTE VAN HAEMSTEDE<br />

GRAVE FLORISZOON VAN HOLLAND<br />

EN \ LN<br />

DE BRAVE BURGERS VAN HAARLEM<br />

DIE MET HEM<br />

DE VREEMDE MANNEN LANGS DIT PAD<br />

VERDREVEN D(EN) XXV APRIL MCCC1I1I.<br />

EN TER EERE VAN HEN<br />

DIE TOT ONTZET VAN HAARLEM<br />

BIJ DIT MANNEPAD HUN LEVEN WAAGDEN<br />

DE(N) VIII JULY MDLXXIII<br />

:t deze gedenknaald er dus om<br />

de herinnering levendig te houden aan de slag die daar op<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

2.5 april 1304 geleverd zou zijn tussen de Haarlemmers<br />

en de Vlamingen. EcuwenIaap, leerden de k<strong>inde</strong>ren van<br />

de overwinning van Witte van Haemstede, die zelfs<br />

opgenomen werd in de rij van onze nationale helden.<br />

We leven nu in een tijd waarin we aan alles gaan twijfelen.<br />

Kenau zou geen heldenfiguur geweest zijn; de slag aan het<br />

Manpad zou nooit gestreden zijn. Met overtuiging ziet men<br />

deze stellingen verdedigd. Natuurlijk is het goed, dat we<br />

allerlei dingen kritisch bekijken, maar het gaat fout als men<br />

van een vooropgestelde mening uitgaat: Kenau is geen heldin;<br />

de slag bij het Manpad werd nooit gestreden.<br />

Evenals de schrijvers over deze gebeurtenissen het recht<br />

nemen en vanzelfsprekend het recht ook hebben om deze<br />

materie kritisch re bekijken, heeft de lezer weer het recht<br />

om de geleverde kritiek kritisch te bekijken. We krijgen dan<br />

allereerst te maken met de kernvraag: op wie rust de bewijslast<br />

voor de waarheid van bepaalde historische gebeurtenissen?<br />

Moer degene die deze in de middeleeuwen optekende<br />

bewijzen, dat zij werkelijk hebben plaats gevonden<br />

en mogen wij er ons toe zetten om te kijken of wij dit bewijs<br />

al dan niet geslaagd v<strong>inde</strong>n? Mer andere woorden: indien<br />

wij het bewijs niet geleverd v<strong>inde</strong>n, mogen wij dan zeggen:<br />

die verhalen zijn niet waar?<br />

Wij kunnen ons óók op het standpunt stellen: die verhalen<br />

zijn door de tradirie van waarde geworden en een hedendaagse<br />

historicus moet dan maar bewijzen, dat de verhalen<br />

ntel waar zijn. We staan hier voor een onoplosbare moeilijkheid.<br />

Ik zou het de hedendaagse historicus niet al te<br />

moeilijk maken: als hij ons geloof in de historiciteit van een<br />

verhaal aan het wankelen weet te brengen, dan geloof ik<br />

dat dit wel voldoende is. Maar strikte voorwaarde is dan<br />

ook dat de aangevoerde argumenten <strong>inde</strong>rdaad steekhoudend<br />

zijn, dat zij <strong>inde</strong>rdaad twijfel wekken aan de juistheid.<br />

Nu blijkt het bij kritische lezing, dat hieraan nogal eens wat<br />

ontbreekt. Een bijzonder uitvoerige studie over Kenau, die<br />

moest dienen om haar te onttronen als de heldin van<br />

Haarlem, bracht mij juist tot de stellige overtuiging, dar zij<br />

wél een heldin geweest is!<br />

geen druppel bloed ?<br />

Voor ons ligt nu de al enige jaren geleden verschenen studie<br />

van prof. Hugenholtz over de slag aan bet Manpad. Zijn


eindconclusie luidt: deze slag heeft nimmer plaats gevonden<br />

en er is geen druppel bloed gevloeid. Als u mij nu vraagt:<br />

wordt deze conclusie gerechtvaardigd door de argumenten<br />

die de schrijver te berde brengt, dan luidt mijn antwoord:<br />

neen! De schrijver blijft met teveel omstandigheden zitten,<br />

waar hij geen verklaring voor weet of hij geeft een verklaring<br />

die ook bestrijdbaar is.<br />

Even een resumé van de feiten: de Vlamingen worden door<br />

de koning van Frankrijk, die opperleenheer van Vlaanderen<br />

Js, tot de orde geroepen. Toen zij niet wilden gehoorzamen,<br />

zond hij een leger, dat in de Gulden Sporenslag in 1302.<br />

door de Vlamingen verpletterend verslagen werd. Overmoedig<br />

geworden door hun succes achtten de Vlamingen de tijd<br />

gekomen om Zeeland te veroveren, dat volgens hen onrechtmatig<br />

in het bezit was van de Hollandse graven. Het<br />

beleg wordt geslagen voor Zierikzce. Toen deze stad niet<br />

onmiddellijk veroverd kon worden, besloten zij tot een<br />

blokkade, en om bevrijdingspogingen te verijdelen vielen zij<br />

Holland binnen. Alleen Dordrecht hield stand, waarschijnlijk<br />

door zijn geïsoleerde ligging.<br />

Het werd voor de Vlamingen een militaire wandeling, zegt<br />

prof. Hugenholtz, de ene stad na de andere viel zonder slag<br />

of stoot in hun handen. Alle steden... behalve Haarlem.<br />

Haarlem viel dus niet in handen van de Vlamingen. Hier<br />

hebben we dan meteen een zwak punt in het betoog, want<br />

de vraag hoe het kwam, dat Haarlem niet viel, blijft<br />

onbeantwoord.<br />

Tijdens het beleg van Zierikzee is Witte van Haemstede, een<br />

onechte zoon van graaf Floris v, uit deze stad ontsnapt en<br />

naar Zandvoort gevaren. Toen men in Haarlem van zijn<br />

komst hoorde, trok een enthousiaste menigte hem tegemoet.<br />

In triomf werd hij in Haarlem binnengehaald. Daar<br />

ontrolde hij de Hollandse banier, en de Haarlemmers<br />

huilden van vreugde, dat zij de zoon van hun geliefde graaf<br />

Floris v in hun midden hadden. Het fatalisme was opeens<br />

verdwenen. Uit wijde omgeving rukten hulptroepen aan.<br />

En toen, wat gebeurde er toen ? Volgens prof. Hugenholtz:<br />

niets. Het verhaal van de kroniekschrijver breekt hier plotseling<br />

af, hij gaat op een ander onderwerp over: de bevrijding<br />

van de srad Utrecht. Het bevreemdt de schrijver<br />

wel, dat het verhaal zo abrupt afbreekt, maar toch concludeert<br />

hij: er gebeurde dus niets; Witte van Haemstede<br />

schijnwerper op de <strong>historie</strong><br />

deed niets, is van het toneel verdwenen en een tijd later als<br />

een vergeten burger gestorven.<br />

Er is echter een geheel andere gedachtengang mogelijk:<br />

Witte van Haemstede is aan het hoofd van een bijeengeraapte<br />

krijgsmacht de Vlamingen tegemoet getrokken,<br />

heeft ze in de pan gehakt en zo was Haarlem gered. Maar<br />

als het zo gegaan is, waarom zegl de kroniekschrijver er dan<br />

niets van en breekt hij zijn verhaal plotseling af als hij de<br />

heldendaden van Witte van Haemstede moet beschrijven?<br />

Het antwoord is even eenvoudig als verrassend. Melis Stoke,<br />

de kroniekschrijver, was verbonden aan het hof van de<br />

Hollandse graaf, die, let wel, tot het Henegouwse huis<br />

behoorde. Zou de Henegouwse graaf de vrees gekoesterd<br />

hebben, dar Witte van Haemstede, 1 (zij het dan<br />

niet legale) uit het oude Hollandse gra<br />

lijke rivaal zou kunnen worden?<br />

Het abrupte e<strong>inde</strong> van de zegetocht v 1 Witte is te opval-<br />

lend, dan dat we hieraan zonder n r voorbij kunnen<br />

lopen. De kroniekschrijver mocht en/of wilde hie:<br />

melding maken. Het verhaal van de slag is echter bij het<br />

volk blijven leven en de kroniekschrijver Johannes à Leidis<br />

stelt het in de 15e eeuw te boek. Hij is de eerste die zegt<br />

dat er slag bij her Manpad geleverd werd.<br />

Zie je nu wel, zegt prof. Hugenholtz, hij heeft het Manpad<br />

verzonnen, want geen van de oudere schrijvers noemt deze<br />

plaats. Ik kan dat niet zo tragisch v<strong>inde</strong>n: het Manpad<br />

stelde niets voor, het was een bospad, dat van de Heereweg<br />

in de richting van Aerdenhout liep. Men moest plaatselijk<br />

al goed bekend zijn om van het bestaan ervan te weten.<br />

Men kan dus gaan /.eggen: in de volksmond werd de plek<br />

van de slag nog steeds aangewezen en Johannes à Leidis<br />

wil deze plek voor zijn lezers vastleggen, het was 'an 't<br />

Manpad'.<br />

bewijzen<br />

We beschikken overigens over bewijzen, dat er van een<br />

militaire wandeling geen sprake was, want we weten (oorkonden<br />

van 2.9 en 30 december 1306} dat de Haarlemmers<br />

21 doden in de strijd tegen de Vlamingen te betreuren<br />

hadden en talrijke gewonden. Zij hadden ook voor 2.000<br />

ponden schade geleden. Velsen, Beverwijk (5 doden), Oostzaan,<br />

Wormer, Heemskerk (3 doden), Westzaan (16 doden),


Aalsmeer, Sparenwoude en 't Hofambacht (2. doden),<br />

Sloten, Nieuwetkerk (1 dode), Rietwijk (1 dode) getuigen<br />

behalve van hun doden ook van hun grote materiële verliezen.<br />

Allemaal plaatsen in de omgeving van Haatlem.<br />

Is het nu zo vreemd om verband te zoeken tussen deze verliezen<br />

en de door Witte van Haemsrede ontketende aktie?<br />

Ik hoor het verweer hiertegen al: deze verliezen zijn natuurlijk<br />

geleden bij de verdediging van Zierikzee! Er zijn<br />

echter vier akten, namelijk van Schieland, Bergen op Zoom,<br />

Dordrecht en van de heer van Putren en Strijen, die nadrukkelijk<br />

zeggen dat hun schade en verliezen geleden zijn<br />

op Duiveland. Maar deze plaatsen liggen dan ook alle in<br />

de onmiddellijke nabijheid van het strijdtoneel. Is het toeval<br />

dat verder alleen de dorpen om Haarlem verliezen leden ?<br />

Het komt mij voor dat deze verliezen een gevolg waren van<br />

strijd in de onmiddellijke omgeving van Haarlem. Dat deze<br />

gebeurtenis zich afspeelde bij het Manpad moeten we dan<br />

maat op gezag van Johannes à Leidis geloven. Hij had geen<br />

enkele teden om hier de geschiedenis te vervalsen. Zijn verhaal<br />

was voor de Haarlemmers en <strong>Heemstede</strong>naars veel te<br />

gemakkelijk te controleren, want zo vetschrikkelijk lang was<br />

het toch ook weer niet geleden en bovendien zal het wapenfeit<br />

een grote indruk gemaakt hebben.<br />

De eindconclusie uit dit alles is dus mijns inziens, dat de<br />

aangevoerde argumenten onvoldoende zijn om de slag bij<br />

het Manpad uit de geschiedenisboeken te schrappen. De<br />

gedenknaald kan wat mij aangaat rustig op zijn historische<br />

plek blijven staan, zonder de geschiedenis geweld aan te<br />

doen. Of het Manpad zijn naam ontleend heeft aan de slag,<br />

Iaat ik hierbij in het midden. Is er hier sprake van een<br />

staaltje van Volksetymologie of is er sprake van een herinnering<br />

aan het gebeurde? Of betekent 'Manpad' voetpad?<br />

Nog even wil ik hier een misverstand uit de weg ruimen.<br />

We moeten bij een veldslag bij het Manpad vooral niet<br />

denken aan een goed geregeld, georganiseerd leger. Het<br />

waren benden met een folkloristisch aandoende uitrusting<br />

met en zonder helmen, harnassen, speren, stokken etc.<br />

Zo moet men ook Kenau niet zien als een generalissima<br />

aan het hoofd van een goed bewapende, in het gelid marcherende<br />

vrouwencolonne. Dit zou allemaal veel te modern<br />

gedacht zijn. Ook van de aantallen sttijdenden moet men<br />

zich vooral geen al te ovetdreven voorstelling maken.<br />

Dat is ook niet zo belangrijk. Belangrijk is dat de redding<br />

van Haarlem het begin was van onze bevrijding. De slag<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

bij het Manpad was de vonk die Holland uit zijn lethargie<br />

deed ontwaken en spoedig waren Holland en Zeeland weer<br />

van de Vlamingen bevrijd. Het is en blijft een historisch<br />

gebeuren van ver gaande strekking.<br />

tweede veldslag<br />

De gedenknaald houdt de herinnering vast aan een tweede<br />

veldslag, die van 8 juli 1573. De uitslag hiervan besliste<br />

over het lot van Haarlem, want een te elfder ure uitgerukt<br />

bevrijdingsleger, dat deze stad had moeten ontzetten, werd<br />

op die dag volledig in de pan gehakt. Toen de nood van<br />

Haarlem steeds hoger steeg begon Prins Willem van Oranje<br />

op 2 juni met het bijeenbrengen van troepen re Sassenheim.<br />

Een legermacht van 4 à 5000 man werd daar op de been<br />

gebracht en trok op 8 juli naar Noordwijkerhout, waar het<br />

leger rust hield. Daarna trok het leget op 'om langs Hillegom<br />

en het Mannepad' Haarlem te bereiken.<br />

De prins voerde het leger niet zelf aan; de Staten verboden<br />

hem dat, en de leiding van de expeditie was opgedragen<br />

aan de heer van Batenburg. Er was echter verraad gepleegd,<br />

zodat de Spanjaatden op de hoogte waten van de komst<br />

van het leger. Zij trokken zich in de Hout terug en lieten<br />

hun schans, die lag op de plaats waar nu de kraamkliniek<br />

'Uit den Bosch' ligt, onbewaakt liggen. Batenburg meende<br />

dat de Spanjaarden de wijk genomen hadden, trok onbezorgd<br />

verder, tot hij onverhoeds door 5000 man vanuit<br />

het Westen aangevallen werd en vanuit het Oosten doot<br />

de troepen die zich in de Hout verborgen hielden.<br />

Van een veldslag was nauwelijks sprake. Het bevrijdingsleger<br />

werd gewoonweg afgeslacht. Johan van Oldenbarnevelt,<br />

die als vtijwilliget meegegaan was, wist zich met vele<br />

anderen doot de vlucht te redden, maar r 500 man aan<br />

gesneuvelden bleven op het slagveld achter, volgens Alva<br />

3000. Hierdoor was alle hoop om de stad te bevrijden<br />

de bodem ingeslagen.<br />

Dat was dus de tweede slag bij het Manpad. Het behoeft<br />

nauwelijks gezegd te worden dat het dorp <strong>Heemstede</strong> wel<br />

zwaar te lijden gehad zal hebben. Vast staat dat de kapel<br />

vetwoest werd. M<strong>inde</strong>r zeker is dit ten aanzien van het<br />

slot van <strong>Heemstede</strong> en het huis Berkenrode. <strong>Heemstede</strong><br />

kwam ook deze zware beproevingen weer te boven en er<br />

begon een nieuwe periode van bloei.


Aan Hccmsri.dc zelf gaan Je gebeulte nissen uit de 17c en<br />

18e eeuw vrijwel spoorloos voorbij. Zelfs de Franse revolutie<br />

vermocht niet veel ent hou si a s nie te wekken. U kimt<br />

hierover le/en het boekje van de heer G. van Duinen, getiteld<br />

'<strong>Heemstede</strong> in de Franse tijd'.<br />

Het eerste spoor dat de heer Van Duinen van de nieuwe<br />

tijd vond, was een vergadering die op 13 februari 1795 te<br />

Haarlem gehouden werd. Deze was bijeengeroepen om een<br />

afgevaardigde te benoemen, die de Vergadering der Provisionele<br />

Representanten in Den Haag moest bijwonen.<br />

Aangewezen werd hiervoor ds. Maximiliaan den Appel,<br />

predikant te Bennebroek, De/.e wilde de benoeming wel<br />

aannemen als zijn collega's in de omtrek zijn ambt in<br />

Bennebroek wilden waarnemen.<br />

Als vergoeding zou de dominee / 5 per dag ontvangen plus<br />

vergoeding van de gemaakte onkosten. Die afvaardiging<br />

van ds. Appel kostte in totaal f620, waarvan <strong>Heemstede</strong><br />

ƒ168 moest betalen. Daar kwam nog bij, dat de dominee<br />

met geen enkel positief resultaat thuiskwam. Ik /ou de<br />

woorden van de heer Van Duinen tot de mijne willen<br />

maken: 'Het oude afbreken gaat vrij vlug, maar het nieuw<br />

opbouwen kost veel tijd en veel moeite'.<br />

belangrijke verandering<br />

Toch was de verandering, die er plaatsgreep, wel een belangrijke.<br />

De ambachtsheerlijkheden werden afgeschaft, dat<br />

hield in dat de rechtspraak niet meer uitgeoefend mocht<br />

worden door of namens de ambachtshecr en dat deze ook<br />

niet meer de plaatselijke ambtenaren mocht aanstellen. Zo<br />

werd op 2. juni een vootlopigc municipaliteit gekozen door<br />

de burgerij /elf. Dit nieuwe college was in feite een voortzetting<br />

van het oude college van schout en schepenen. Aan<br />

de zaak werd niets veranderd, alleen een verandering in<br />

personen vond plaats.<br />

In december 1795 werd een definitieve municipaliteit gekozen.<br />

De heer Van Duinen vertelt ons hoe dat toeging:<br />

Alle stemgerechtigde burgers moesten in de kerk verschijnen<br />

Zij kozen daar tien kiezers, die op hun beurt weer zeven<br />

leden voor de municipaliteit kozen (tevens schepenen).<br />

Verder werden er vier plaatsvervangers aangewezen en<br />

bovendien werd een schout benoemd.<br />

Zoals dat ook nu nog pleegt te gebeuren: ook toen werd<br />

schijnwerper op de hist<br />

een onderzoek ingesteld naar de politieke gezindheid van<br />

de ambtenaren. Dat men weinig clementie had met^uidersdenkendeu<br />

lag in de lijn van die tijd. Zelfs gebeurtenissen<br />

van acht jaar geleden konden voor iemand noodlottig zijn.<br />

De schoolmeester jan Terwogt wctd wegens zijn oranjegezindheid<br />

ontslagen; ds. Rijnink, de predikant, werd voor<br />

enige maanden geschorst. Hij overleefde dit niet lang, want<br />

hij stierf in september 1796.<br />

Dat <strong>Heemstede</strong> soldaten moest leveren voor de verdediging<br />

van het vaderland was te verwachten. Hoewel er van<br />

<strong>Heemstede</strong> slechts twee soldaten gevraagd werden, bood<br />

zich niemand aan. Een ronselaar in Amsterdam wilde wel<br />

twee soldaten leveten voor /160 per stuk. Her gemeenrebesruur<br />

bood ƒ80 per sruk. Of de transaktie is doorgegaan,<br />

vermelden de notulen niet.<br />

De nieuwe orde was moeilijker te verwezenlijken dan men<br />

gedacht had. Prof. Brugmans zegt: 'Men vindt dat het zo<br />

niet langer kan; maar hoe het dan wel moet, daarvan hebben<br />

de mecsten zo goed als geen voorstelling. Vandaar dan<br />

ook, dat bijna iedere revolutie, na haar eerste voorspoedige<br />

aanloop, zeer spoedig haar vaart begint te m<strong>inde</strong>ren'. De<br />

<strong>Heemstede</strong>naar Gerrit Munk Jr. had het goed gezien: er<br />

was alweer een nieuwe groep elite-burgers aan het ontstaan.<br />

Gtote steden, kleine steden en hef platteland bekeken elkander<br />

met de grootste argwaan. De bevolking had de<br />

macht in handen gekregen, maar als keerzijde van de medaille:<br />

zij had nu ook de verplichting om te delen in alle<br />

lasten die aan de gemeenten werden opgelegd. En... aan de<br />

democratische gezindheid van de nieuwe machthebbers<br />

ontbrak ook wel het een en ander.<br />

Op xi maart 1798 verschenen er twee 'agenten van het<br />

administratief bestuur van het voormalig gewest Holland'<br />

in <strong>Heemstede</strong>, die eenvoudig alle leden van de municipaliteit,<br />

met inbegrip van de schout, ontsloegen uit hun ambt.<br />

Zij kozen met hun beiden een nieuw college, waarin slechts<br />

enkele leden van de oude municipaliteit zitting kregen. Wel<br />

werd de schout Jan Dolleman herbenoemd.<br />

schoolmeester en vroedvrouw ontslagen<br />

Het nieuwe college beschouwde blijkbaar een hernieuwd<br />

onderzoek naar de politieke gezindheid van de gemeenteambtenaren<br />

als haar voornaamste taak. Behalve de school-


:r, kreeg ook de dorps vroedvrouw ontslag. De overigen,<br />

legden de verklaring van 'onveranderlijke afkeer van<br />

het stadhouderlijk bestuur, het federalisme, de aristocratie<br />

en de regeringloosheid', al dan niet onder dwang af.<br />

De ambachtsvrouwe van <strong>Heemstede</strong> liet alles lakoniek over<br />

zieh heen gaan. We horen niet van conflicten. Ei was ook<br />

bij het nieuwe bewind nog een natuurlijk respect voor haar<br />

bewaard gebleven. I lieraan is het ook te danken, dat de<br />

graftombe van de familie Pauw in de kerk gespaard gebleven<br />

is voor vernieling. Elders werden de wapens van de<br />

grafzerken afgehakt, graftombes vernield en de wapenborden<br />

uit de kerken verwijderd. Waarschijnlijk heeft de<br />

vrouwe van <strong>Heemstede</strong> een grote invloed behouden, omdat<br />

haar financiële rechten niet waren aangetast door de revolutie.<br />

Iemand die dus huizen of land of blekerijen van haar<br />

in huur, pacht of erfpacht had, moest als tevoren zijn financiële<br />

verplichtingen blijven nakomen.<br />

We naderen nu de eeuwwisseling. De 19e eeuw gaat zijn<br />

intrede doen. Voordat de/c kwam moest <strong>Heemstede</strong> weer<br />

negen man leveren voor de verdediging van het vaderland.<br />

Er kwam wéér niemand vrijwillig opdagen. Toen een ronselaar<br />

te veel vroeg: ƒ15 en 15 stuiver per soldaat, plaatste<br />

het gemeentebestuur een advertentie in 'de oprechte Haarlemse<br />

courant'. Dat leverde één man op. Deze antimilitaristischc<br />

gezindheid belette de bevolking niet feest te<br />

vieren ter ere van de overwinning op het Engels-Russische<br />

leger. De voorzitter van de munieipaliteit, Gerrit Jacob Ris<br />

van Haffen, hield daarbij (op 19 december 1799) een brallende<br />

toespraak.<br />

geschil met de ambachtsvrouwe<br />

In 1800 horen wc voor het eerst van een verschil van mening<br />

met de anibaehtsvrmiwe. Gelden die haar rechtens<br />

toekwamen, waren in de dorpskas terecht gekomen. Dat<br />

dit zo was, erkent bet gemeentebestuur met zoveel woorden<br />

door het aanbieden van een vergoeding van ƒ300. Catharina<br />

Dutry vorderde echter ƒ800. Als volleerde zakenlui werden de<br />

partijen het na veel loven en bieden eens op het gemiddelde:<br />

ƒ550. Juridisch advies werd ingewonnen bij een jurist te<br />

Amsterdam, of dit nu wel aanvaardbaar was. De jurist<br />

adviseerde om de ƒ550 maar te betalen en voor het vervolg<br />

met vrouwe Dutry een overeenkomst te sluiten, die zou<br />

Ih'Oiisicdv in du bhu.<br />

gelden tot de zaak van hogerhand geregeld was.<br />

Ondanks het feit dat er bij de nieuwe staatsregeling van<br />

1798 bepaald was, dat deze niet binnen vijf jaar gewijzigd<br />

mocht worden, kwam er in 1801 alweer een nieuwe constitutie<br />

tot stand, die volgens goede democratische beginselen<br />

door de kiezers moest worden goedgekeurd. Resultaat:<br />

16500 stemden vóór de nieuwe grondwet, 51000 tegen. Door<br />

de 347000 thuisblijvers als vóórstemmers te beschouwen<br />

werd de concept-grondwet voor aangenomen verklaard.<br />

De heer Van Duinen vertelt ons, dat er in <strong>Heemstede</strong> drie<br />

kiezers opkwamen, die alle drie tegenstemden.<br />

Toen et in 180z een reglement voor het bestuur van het<br />

departement Holland ter goedkeuring aan de Heemsteedse<br />

kiezers werd voorgelegd, verscheen er van de 496 kiezers<br />

niemand! Het gemeentebestuur schreef daarop aan Den<br />

Haag, dat niemand zich er tegen had verklaard.<br />

ernstige beroering<br />

Een ernstige beroering wekte het plotselinge ontslag van<br />

Gerrit Jacob Ris van Haffen als voorzitter van de municipaliteit.<br />

De heer Van Duinen meent dat zijn al te fel patriottisme<br />

niet meer paste in de nieuwe verhoudingen, maar<br />

mijns inziens speelden malversaties een rok<br />

Even dreigde een nieuw conflict met de a m ba cht s vrouwe.<br />

De toenmalige Heerenlaan (thans Kerklaan) was in 1646<br />

door Adriaan Pauw op eigen kosten aangelegd. Tegen vergoeding<br />

van ƒ50 per jaar, te betalen uit de dorpskas,<br />

mochten de inwoners gebruik maken van deze weg. Dit<br />

was altijd goedgegaan, maar in 1802. weigerde de municipaliteit<br />

te betalen. Mevrouw Dutry liet toen een dam over<br />

de weg aanleggen, zodat deze afgesloten werd voor alle<br />

verkeer. De municipalitcit moest daarop voor de aandrang<br />

van de ingezetenen zwichten en betaalde weer gedwee haar<br />

f so.<br />

Een nieuwe schrik veroorzaakte een brief die in 1806 van<br />

mevrouw Dutry ontvangen werd, want daarin bevond zich<br />

een rekening van ƒ5087, die het gemeentebestuur haar<br />

schuldig was. Natuurlijk had zij begrip voor de leegte van<br />

de dorpskas. Zij stelde dus voor ƒ87 contant te betalen en<br />

voor de resterende ƒ5000 een schuldbekentenis op te maken,<br />

met een rente van 5% en een aflossing van ƒ500 per jaar.<br />

Het gemeentebestuur kon niet veel anders doen dan dit


voorstel maar te accepteren. Typisch is liet wel, dat juist<br />

in deze jaren een aanvang werd gemaakt met het bcstraten<br />

van verschillende wegen. Men zou zo denken, dat een lege<br />

kas nu niet bepaald een aanmoediging is om tot wegenaanleg<br />

over te gaan.<br />

vreemde mentaliteit<br />

Een eigenaardige kijk op de mentaliteit in die Franse tijd<br />

krijgt men, als men nu eens een Raadsbesluit van 2.4 januari<br />

1813 legt naast dat van 21 december van hetzelfde jaar.<br />

Op 24 januari 1813 nam de Raad het navolgende besluit:<br />

'De gemeente van <strong>Heemstede</strong>, van hart en gevoelens voor<br />

altoos aan liet Rijk verecnigd, verlangt niets vuriger dan<br />

hare verknochtheid aan den dag te leggen, tene<strong>inde</strong> tot de<br />

groote oogmerken van den kcijzcr krachtdadig mede te<br />

werken met andere gemeenten in het canton <strong>Heemstede</strong>,<br />

verlangt te worden toegelaten, om twee wel uitgeruste manschappen<br />

te mogen aanbieden'.<br />

Op zi december 1813 neemt men het navolgende besluit:<br />

'Het provisioneel bestuur der gemeente <strong>Heemstede</strong> heeft<br />

de eer aan Zijne Koninklijke Hoogheid den Heere Prince<br />

van Oranje en Nassau, Souverein Vorst der vcreenigde<br />

schijnwerper op de htetorii<br />

feit, dat ze onder hel koninkrijk weer geaccepteerd werden,<br />

zou men kunnen afleiden, dat men het zo erg niet vond,<br />

dat er op grote schaal gecollaboreerd was met een 'bevrijder'<br />

die zich ontpopte als een absolute heerser (in de<br />

persoon van Napoleon}, onder wie ons zellslaiidig bestaan<br />

als natie geheel verloren was gegaan [inlijving bij Frankrijk}.<br />

Gaarne geloven we dar velen uit idealisme gehandeld hebben.<br />

Zij hoopten en verwachtten, dat het nieuwe bewind<br />

aan allerlei wantoestanden een e<strong>inde</strong> zou maken. Zij konden<br />

ook niet voorzien dat onder ideële leuzen een keiharde<br />

veroveringspolitiek schuil ging.<br />

kritischer visie<br />

In onze geschiedenisboekjes is men vroeger nogal eens<br />

luchtig voorbijgelopen aan 'de samenwerking mer de vijand'.<br />

Na de tweede wereldoorlog werd ons echter als het ware<br />

een vergelijking opgedrongen van de toestand tussen 1795<br />

tot 1813 en 1940 tot 1945. Als gevolg hiervan zijn wij thans<br />

geneigd allerlei figuren uit de eerste periode kritischer te<br />

bekijken dan we tot nu toe gedaan hebben.<br />

We zijn intussen de 19e eeuw binnengegaan en zouden nu<br />

feitelijk voort moeten gaan met het hoofdstuk geschiedenis.<br />

Nederlanden, door deeze te verklaaren, dat de gemeente Aangezien de heerlijkheid <strong>Heemstede</strong> had opgehouden te<br />

<strong>Heemstede</strong> opregtelijk en van harte deelt i: de wen sehen bestaan en de heren van <strong>Heemstede</strong> ook geen rol meer<br />

en gevoelens door de steeden Amsterdam < 1 's Graven Hagt speelden in de nationale politiek, lijkt het ons beter om aan<br />

openlijk aan den dag gelegd, en dat dezelv niet meerder verschillende onderwerpen afzonderlijk enige aandacht te<br />

verlangt dan den Heere Prince ' :n Nassau te schenken.<br />

huldigen en ZK H als souverein : der vereen igde Ik doe dat niet zonder aarzeling want de 19e eeuw en in<br />

Nederlanden te erkennen en da alle ingezetenen dezer gc- nog sterkere mate de 20e eeuw gaat ons reeksen cijfers<br />

meente geene andere begeerte e 1 voorneemens hebben, dan leveren. Cijfers zijn belangrijk en worden steeds belang­<br />

om zich als hoogst Jes/elfs «etrun we onderdanen te gerijker. Zij registreren met een bijna leil!u/e zekerheid allerlei<br />

dragen en voor het behoud der tegenwoordige zoo ge- feitenmateriaal en maken het ons mogelijk daaruit allerlei<br />

wenschtc als onverwagte d.uitgestelde regecring al het conclusies trekken. Het zou wetenschappelijk gesproken<br />

hunne bij te dragen'.<br />

noodzakelijk zijn deze in statistieken vast te leggen. We<br />

'Het kan verkeren' /.eggen we met de heer Van Duinen on: zouden dan precies kunnen zien hoeveel scholen, hoeveel<br />

levenswijze Bredero na. Dezelfde mensen die de eed van onderwijzers, hoeveel leerlingen, en dan nog gesplitst naar<br />

onoverwinnelijke afkeer van het stadhouderlijk bestuur etc verschillende geestelijke stromingen, er waren, en hoe enorm<br />

hadden afgelegd, boden nu weer hun diensten aan ten de kosten van het onderwijs gestegen zijn. Persoonlijk vind<br />

behoeve van de souvereine vorst.<br />

ik cijfers onleesbaar, maar er is niet aan te ontkomen. Ik<br />

Er zijn van die figuren in de krause rijd geweest die gran­ bepaal mij cttoc hier en daar een greep te doen.<br />

dioos kans gezien hebben om met alle w<strong>inde</strong>n mee te Maar voordat ik hiermede begin eerst nog iets over het<br />

waaien. Kunnen en moeten we hen dat verwijten ? Uit het wapen van <strong>Heemstede</strong>.


Wapen in de gevel van hei R;i;itilmis<br />

foto van een officiële ontvangst op ifi april 1910<br />

t.g.v. de Internation Lik: lîloomeiitentoonsrelling).<br />

zeven rode mereltjes en<br />

een vrij kwartier<br />

Slaat men de officiële registers van de Hoge Raad van Adel<br />

- gevestigd in Den Haag - op, dan vindt men het wapen<br />

van <strong>Heemstede</strong> als volgt beschreven:<br />

'Van goud au franc canton of quartier, beladen met zeven<br />

canettes van keel geplaatst en orle, het schild gedekt met<br />

een kroon en vastgehouden door twee terugziende griffioenen,<br />

alles van goud'. Aldus werd het op %6 juni 1816<br />

vastgesteld en in de registers ingeschreven.<br />

Het is duidelijk dat de gemeente hiermee het wapen heeft<br />

overgenomen zoals dat door het oude geslacht van <strong>Heemstede</strong><br />

gevoerd werd en dar door de grore heraldicus,<br />

J.B.Rietstap, aldus beschreven wordt:<br />

'In goud en zeven zoomsgewij/.e gerangschikte roode<br />

mccrltjes, de plaats van het achtste ingenomen door cen<br />

rooden schildhock (derhalve van boven twee mecrltjes, aan<br />

elke schildzijdc één, en van onderen drie)'.<br />

Behalve door de familie van <strong>Heemstede</strong> werd dit wapen<br />

óók gevoerd door het geslacht van Hoylede (Holy), dat in<br />

de omgeving van Vlaardingcn thuishoort. Op goede gronden<br />

kunnen wij wel aannemen dat beide families aan elkaar<br />

verwant waren. Men neemt tegenwoordig zelfs aan, dat een<br />

jongere telg uit het geslacht Hoylede naar het hoge Noorden<br />

trok, zich in <strong>Heemstede</strong> vestigde en daar een kasteel<br />

bouwde. Misschien, heel misschien, was er toen al een<br />

kasteel, dat hij geërfd of aangekocht had. Opgravingen op<br />

het terrein van het oude slot zouden er evenwel op kunnen<br />

wijzen, dat hij het bouwde.<br />

Men vraagt natuurlijk direct: waarom is het rijtje mereltjes<br />

langs de schildrand onderbroken door dat rode vierkantje<br />

in de linker bovenhoek? Dat rode vierkantje is een zogenaamd<br />

vrijkwartier, waaruit - met enige voorzichtigheid -<br />

cen belangrijke conclusie te trekken zou zijn. Een vrijkwartier<br />

wijst er namelijk vaak (altijd?) op, dar degene die zo'n<br />

wapen voerde van onechte geboorte was. Voor ons geval<br />

kan dir betekenen dat de stamvader van de Van Hoyledes<br />

en dus ook van de Van <strong>Heemstede</strong>s een onechte telg was uit<br />

een adellijk geslacht, waarvan de vader onbekend wenste<br />

te blijven of als wapen een effen schild van rood voerde.<br />

Deze onechte telg moet dan als moeder een dame gehad<br />

hebben die de zeven mereltjes langs de schildrand als wapen<br />

voerde. Dit gegeven kan dus weer een uitgangspunt vormen<br />

voor een nieuw onderzoek naar de herkomst van de oudste<br />

Van <strong>Heemstede</strong>s.


gastarbeiders in<br />

de zeventiende eeuw<br />

Vanzelfsprekend interesseert ons ook de vraag: hoeveel<br />

mensen woonden er nu wel in <strong>Heemstede</strong> in de loop der<br />

rijden? Voor de vroegste tijden ontbreekt elk gegeven. We<br />

kunnen uit het ontbreken van een eigen kerk wel concluderen,<br />

dat er maar weinig mensen woonden. Dat wordt<br />

bevestigd door een enquête die de overheid in het jaar 1494<br />

liet instellen. Er waren toen 65 haardsteden, waarvan er<br />

7 leeg stonden. Hoewel 'haardstede' strikt genomen niet<br />

vertaald mag worden met 'huis', mogen we in dit geval wel<br />

aannemen dat er dus 58 bewoonde huizen waren. Gaat men<br />

uit van een gemiddelde bewoning van vier personen, dan<br />

zou <strong>Heemstede</strong> plus Bennebrock zo ongeveer 2.2.4 bewoners<br />

gehad hebben. Zelfs als men het gemiddelde getal bewoners<br />

per huis wat hoger stelt, dan komt men toch niet boven<br />

een schatting van 300.<br />

Toen in 1514 opnieuw<br />

men 82, haardsteden,<br />

van 75 bewoonde lu<br />

>nderzock werd ingesteld, telde<br />

i er 7 leeg stonden. Een aantal<br />

dus volgens dezelfde maatstaf<br />

eer 300 opleveren. In deze<br />

toestand kwam in de volgende honderd jaren maar weinig<br />

verandering, want in 1632 werd het aantal huizen gesteld<br />

op 83, waarvan er ook wel enige leeg gestaan /uilen hebben.<br />

Een eenvoudige berekening brengt dan ook het aantal inwoners<br />

op tussen 300-400.<br />

Uit verklaringen die in 1651 afgelegd zijn, kan men opmaken<br />

dat er toen 330 huisgezinnen in <strong>Heemstede</strong> woonden<br />

Dit zou neerkomen op een bevolking van 1300 à 1400 zielen.<br />

Een stijging dus van ca. i oco personen in 2,0 jaar tijd.<br />

Hoe is deze snelle toename te verklaren ? Op deze vraag<br />

: gelukkig een antwoord geven: door de snelle<br />

s van het aantal blekerijen. In de 12 grote lijnwaaden<br />

camerixdoekblekerijen werkten 30 à 60 personen en in<br />

de 28 kleerblekerijen 10 à 12 personen. Er was dus een<br />

beroepsbevolking van 800 a 900 personen geïmporteerd.<br />

Het aantal echte <strong>Heemstede</strong>naren kan dan begroot worden<br />

op 400 à 500.<br />

Al deze cijfers /.ijn natuurlijk globaal, maar /ij geven toch<br />

wel een indruk hoe het ongeveer geweest moet zijn. De<br />

aanwezigheid van grote aantallen werkkrachten van buitenaf<br />

en een groot aantal buitenplaatsen, waarvan we niet<br />

precies weten of zij al dan niet permanent bewoond werden,<br />

hetzij door eigenaars hetzij door huurders en/of personeelsleden,<br />

maakt een schatting voor de 17e en 18e eeuw bijzonder<br />

moeilijk. Toen er in 1731/32 dan ook 271 percelen<br />

geteld werden, waren daar behalve de woonhuizen ook<br />

blekerijen en buitenplaatsen, ja zelfs stalletjes en schuurtjes<br />

bij inbegrepen.<br />

Indien de stads- en dorpsbeschrijver L. van Ollefen in 1796<br />

goed geteld heeft zouden er in 1796 ongeveer 400 huizen<br />

met ca. 2200 ingezetenen in <strong>Heemstede</strong> geweest zijn.<br />

Zelfs voor de 19e eeuw moeten we ons met globale cijfers<br />

behelpen. De verschillen zijn wel niet zo groot, maar kloppen<br />

doen de cijfers toch niet. We besebikken namelijk over<br />

twee reeksen getallen: de opgaven die de gemeente jaarlijks<br />

doet en de resultaten van de tienjaarlijkse volkstellingen.<br />

Het volgende staatje-kan een en ander verduidelijken.<br />

INWONERS VAN HEEMSTEDE<br />

-<br />

839 1332<br />

849 2632<br />

»Ï9 2744 - 3139<br />

869 2870 2939<br />

879 3165 3165<br />

889 3748 3743<br />

»99 4722 4722<br />

909 7071 7095<br />

910 10483 10481<br />

930 14417 14386<br />

947 2-3755 22128<br />

960 25896 25886<br />

wettige bevolking; feitelijke 1846<br />

oorspronkelijk opgegeven 3178<br />

oorspronkelijk opgegeven 3872<br />

oorspronkelijk opgegeven 4931


De verklaring van de verschillen zal te v<strong>inde</strong>n zijn in het<br />

feit, dat bij de sterk fluctuerende personeelsbezetting van<br />

de blekerijen de gemeente niet altijd op de hoogte gehouden<br />

werd van aankomst en vertrek.<br />

vrouwenoverschot<br />

De ogenschijnlijk 20 droge cijfers geven aanleiding tot méér<br />

interessante beschouwingen. Een van de meest opvallende<br />

conclusies die men trekken kan, is wel bet permanente<br />

verschijnsel van het 'vrouwenoverschot'. Met deze term is<br />

niets denigrerends bedoeld, maar het is de technische term<br />

om aan te duiden dat bet aantal vrouwelijke inwoners dat<br />

der mannen overtreft.<br />

Tot het jaar 1870 wonen er steeds ongeveer too vrouwen<br />

méér in <strong>Heemstede</strong> dan mannen. In de volgende jaren begint<br />

dit verschil af en toe tegen de zoo te lopen, om dan<br />

weer te dalen tot ca. 100. Het getal blijft wisselen tussen de<br />

100 en 200, en stijgt na de eeuwwisseling tot 300. In 1904<br />

stijgt het zelfs tot boven de 400; in 1910 boven de 600!<br />

15(12.; ca. 800; 1915; ca. 900; 1918 bijna rooo.<br />

Merkwaardig is te zien dat <strong>Heemstede</strong> bij de annexatie<br />

(192.7) het grootste deel van zijn vrouwen o verse hot aan<br />

Haarlem overdoet. Op 1 januari 1917 woonden er in <strong>Heemstede</strong><br />

1239 méér vrouwen dan mannen, op 31 december<br />

waren dat er nog maar 32.2! Dat klopt ook wel als we zien<br />

dat er 2275 mannen en 3234 vrouwen van <strong>Heemstede</strong>naars<br />

tot Haarlemmers gemaakt werden.<br />

Merkwaardig is het te zien, dat het vrouwenoverschot zich<br />

dan weer opnieuw in stijgende lijn gaat bewegen: ca. 500<br />

in 1928; ca. 600 in 1930, 685 in 1934, 843 in 1935, bijna<br />

1000 in 1936, iets meer dai m 1940.<br />

Om een verklaring te v<strong>inde</strong>n \ r dit chronische vrouwen-<br />

overschot zullen we vooral me n denken aan her grote<br />

aantal vrouwelijke arbeidskrachtei 1 dat bij de blekerijen<br />

werkzaam was. De cijfers geven e 1 vrij sterk vestigingsoverschot<br />

van vrouwen te zien.<br />

Het ligt in ieder geval niet in het feit dat er meer meisjes<br />

dan jongens in <strong>Heemstede</strong> geboren werden, want in de<br />

periode 1853 t/m 1900 werden er in <strong>Heemstede</strong> in totaal 145<br />

méér jongens dan meisjes rer wereld gebracht.<br />

Zo kan men verder nog constateren, dat het sterftecijfer<br />

bijzonder laag ligt, vooral als men daarbij in aanmerking<br />

: Kerkplein mer kerk o<br />

i brug omstreeks 1900.<br />

seks 1900. Onder: Bij de<br />

trek in <strong>Heemstede</strong> genomen hebben. Ook merken wc op<br />

dat het aantal vestigingen het aantal vertrekkenden voortdurend<br />

in ruime mate overtreft.<br />

De bevolkingstoename vertoont bijzonder grote schommelingen.<br />

Het kleinst was deze in 1918, namelijk 0,42%, het<br />

hoogst in 1923: 12,60%. Ook het daaraan voorafgaande<br />

jaar, 1922, laat een bijzonder hoog percentage zien, namelijk<br />

van 11,83<br />

Zo kan men nog allerlei belangwekkende conclusies uit de<br />

cijferopstellingen trekken, maar dat zou voor dit boek<br />

veel te ver voeren. Wij hebben hier en daar wat cijfers uitgepikt,<br />

zonder de behoefte te gevoelen om deze systematisch<br />

te gaan verwerken.


wat kwam er uit de<br />

(stem)bus ?<br />

Een beetje vreemd onderwerp, zulc u misschien opmerken.<br />

Bovendien niet erg interessant. Daarin vergist u zich toch<br />

wel, want we kunnen het hierbij hebben over de vraag:<br />

welke invloed konden de <strong>Heemstede</strong>n aten uitoefenen op<br />

het plaatselijke, het provinciale en het landsbestuur?<br />

Die invloed was vóór 1795 wel bijzonder gering. Het platteland<br />

had op het landsbestuur vrijwel geen invloed. Ten<br />

aanzien van het dorpsbestuur ligt de kwestie wat moeilijker.<br />

We moeten hierbij onderscheid maken tussen theorie en<br />

praktijk. In theorie kwamen aan de ambachtsheer verstrekkende<br />

bevoegdheden toe. Hij stelde schout en schepenen<br />

aan. In zoverre zou men dus kunnen zeggen, dat hij<br />

het voor het zeggen had. In de praktijk viel dat allemaal<br />

wel heel erg mee. Met de uitoefening van rechtspraak en<br />

bestuur bemoeide de ambachtsheer zich nauwelijks. Het<br />

college van schout en schepenen oefende zelfstandig rechtspraak<br />

uit en ook keuren (dat wil zeggen politieverordeningen)<br />

werden door hen vastgesteld en deze werden<br />

hoogstens achteraf door de ambachtslied- goedgekeurd.<br />

Zo was het niet overal; elders horen we soms van ernstige<br />

conflicten tussen de dorpsregering en de ambachtsheer. De<br />

heren van <strong>Heemstede</strong> hadden het ook te druk met hun<br />

koopmansaffaires en in de nationale politiek, dan dat zij<br />

tijd hadden om zich met allerlei kleinigheden te bemoeien.<br />

Na 1795 kwam er geheel en al een e<strong>inde</strong> aan de invloed<br />

van de ambachtsheren op bestuur en rechtspraak. Maar<br />

ook de verwachte vrijheid bleef uit; een strak gecentraliseerde<br />

staatsbemoeiing bedolf de dorpsbesturen onder aan­<br />

schrijvingen en voorschriften. De grondwetsherziening v;<br />

1848 en de gemeentewet van 1851 legden de grondslag v<br />

de moderne gemeenten.<br />

kiezen bij aanslag van tien of twintig gulden<br />

De kieswet van Thorbecke (1850) stelde het kiesrecht feitelijk<br />

in handen van de welgestelde burgerij. Men moest ƒ2.0<br />

belasting betalen, wilde men als kiezer voor de Tweede<br />

Kamer kunnen optreden. Om aan de verkiezingen voor de<br />

gemeentebesturen deel te kunnen nemen behoefde men<br />

slechts ƒ 10 in de belastingen bij te dragen.<br />

Bekijken we de cijfers van het aantal kiezers in <strong>Heemstede</strong><br />

dan moeten we wel tot de conclusie komen dat de gemeente<br />

niet bijzonder welvarend was. Van de 1283 mannen,<br />

waarbij dus ook gerekend zijn degenen die te jong waren<br />

om aan de verkiezingen deel te nemen, mochten er in het<br />

jaar 1853 slechts 72 aan de verkiezingen voor de Tweede<br />

Kamer en voor de Provinciale Staten deelnemen. Voor de<br />

gemeenteraad waren er 106 kiezers toegelaten.<br />

Op een totale bevolking van 2,645 waren er dus maar<br />

weinig kiesgerechtigden (de vrouwen hadden in het<br />

geheel geen kiesrecht). Het aantal kiezers ging slechts<br />

langzaam omhoog. Zo waren er op 1 januari 1887 bij een<br />

totale bevolking van 3654 (waarvan 1790 mannen) nog<br />

slechts 112 kiezers voor de Tweede Kamer, 110 voor de<br />

Provinciale Staten en 165 voor de gemeenteraad.<br />

De grondwetsherziening van 1887 gaf het kiesrecht aan alle<br />

mannen, die voldeden aan 'door de kieswet te bepalen kentekenen<br />

van geschiktheid en maatschappclijken welstand'.<br />

Voor <strong>Heemstede</strong> hadden de nieuwe bepalingen tot gevolg<br />

dat het aantal kiezers meer dan verdubbelde; de gemeente<br />

kon nu (1888) 234 kiezers leveren voor de Tweede Kamer<br />

en voor de Provinciale Staten. Voor de gemeenteraad waren<br />

het er precies 233.<br />

Maar de drang naar vergroting van de volksinvloed hield<br />

aan. Op r januari 1897 trad een nieuwe kieswet in werking,<br />

die het kiezer-zijn niet alken afhankelijk stelde van het<br />

betalen van belasting. Er werden loon-, huur-, spaar- en<br />

examenkiczers geschapen. Een en ander had tot gevolg dat<br />

het aantal kiezers in 1897 steeg van 301 (in 1896) tot 538<br />

voor de Tweede Kämet, 533 voor de Provinciale Staten en<br />

471 voor de gemeenteraad.


algemeen kiesrecht<br />

Ook <strong>Heemstede</strong> moest wachten tot 1917 voordat het algemeen<br />

mannen kiesrecht ingevoerd werd waarna het<br />

vrouwenkiesrecht in 1919 volgde.<br />

Van de bijna 10000 inwoners was toen ruim de helft kiesgerechtigd<br />

geworden.<br />

Bij dit Hcemsteedse overzicht mag Berkenrode niet ontbreken.<br />

Deze gemeente telde bij haar vereniging met <strong>Heemstede</strong><br />

(1857) 4 kiezers voor de Tweede Kamer en de Provinciale<br />

Staten en 5 voor de gemeenteraad.<br />

Interesseert u zich voor de verschillende soorten kiezers, die<br />

er sedert 1897 waren? Ik geef u voor één jaar de cijfers,<br />

om hiervan een indruk te kijgen: In 1911 telde de gemeente<br />

3408 manlijke inwoners (m<strong>inde</strong>rjarigen inbegrepen).<br />

Daarvan waren er 1119 kiesgerechtigd (voor de Tweede<br />

Kamer). Men telde hieronder 1010 belasting kiezers, 81<br />

loonkiezers, 12. woningkiezers, 9 examenkiezers en 7 spaarbankkiezers.<br />

Op welke partijen stemden de kiezers ? Ook hier zullen we<br />

moeten volstaan met een enkel voorbeeld. Zo werden bij<br />

de gemeenteraadsverkiezingen in 1923 uitgebracht 4665<br />

geldige stemmen. Bijna 16% van de kiezers was niet op<br />

komen dagen. Van deze 4665 stemmen verkreeg de Rooms-<br />

Katholieke Staatspartij er 1366, de Vrijheidsbond 815, de<br />

Christelijk <strong>Historische</strong> Unie 596, de Rooms-Katholieke<br />

Arbeiderspartij 519, de Vrijzinnig Democraten 440, de<br />

Liberalen 245 en de Antirevolutionaire Partij 233.<br />

Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1931 (er waren toen<br />

6596 kiezers): de RK Staatspartij: 2256; de Vrijheidsbond:<br />

994! de Sociaal Democratische Arbeiders Partij 748; de<br />

CHU 591; de ARP 549 en de Vrijzinnigen 544.<br />

Een merkwaardig resultaat als men deze cijfers vergelijkt<br />

met die van de in hetzelfde jaar gehouden verkiezing voor<br />

de Provinciale Staten. Bij deze verkiezing verwierf de RK<br />

Staatspartij z35o stemmen (dat is dus bijna 100 meer dan<br />

bij de gemeenteraadsverkiezing); de CHU 1048 (tegen 591!);<br />

de Vrijheidsbond 992. (994); de SDAP 669 (tegen 748); de<br />

A *P 533 (549) en de Communistische Partij Nederland 38.<br />

Dat de Nationaal Socialistische Beweging in <strong>Heemstede</strong><br />

aanvankelijk weinig aanhangers telde bewijzen de Tweede<br />

Kamerverkiezingen in 1933. De NSB verwierf hierbij 5<br />

stemmen, en de Nederlandse Fascisten Unie 9. Het<br />

stemmenaantal van de CPN steeg hierbij van 38 op 93.<br />

De gemeenteraad in 1504. V.l.n.r. staande: J.H.M, van Houten,<br />

H.H.Höcker, A.G. A. baron Collot d'Escury, secretaris A.H.<br />

van Wickevoort Crommelin, J.Beelen sr., J.C. van de Eijkcn.<br />

Zittend: M. J.Roozen, J. van den Berg, A. van de Weiden, A. van<br />

de Horst, H.Peeperkorn Jr., jhr.J.B. van Merlen.<br />

Van een oplaaiende sympathie voor de NSö getuigen de<br />

Provinciale Statenverkiezingen van 1935. Van de 7S16<br />

uitgebrachte geldige stemmen kwamen er in <strong>Heemstede</strong><br />

1013 ten goede aan de NSB (bijna 13% van het totaal).<br />

Het enthousiasme voor het nationaal-socialisme daalde<br />

echter weer even snel als het opgebloeid was. In 1937<br />

stemden 706 <strong>Heemstede</strong>naren op de NSB, maar in 1939<br />

nog slechts Ó63. Het percentage was dus gedaald van 13%<br />

tot 7,4% en 6,7%.<br />

Nog een verkiezingsuitslag van het jaar vlak voor het uitbreken<br />

van de tweede wereldoorlog. Bij de verkiezingen voor<br />

de Provinciale Staten en de gemeenteraad werden bij een<br />

totaal van 10982 kiezers (waarvan er minstens 10% niet<br />

kwam opdagen) de navolgende s te m men aantallen<br />

verkregen: De RK Staatspartij 3289 resp. 3236; de Vrijheidsbond<br />

1648; de Vrijzinnig Democratische Partij 951 (beide<br />

laatste partijen deden samen bij de gemeenteraadsverkiezingen:<br />

2154 stemmen); de CHU 960 (1133); de ARP 878<br />

(731); de SDAP 796 (1084); de NSB 663 (deed niet mee aan<br />

de gemeenteraadsverkiezingen); de CPN 152 (130). De<br />

cijfers russen haakjes geven het aantal stemmen voor de<br />

gemeenteraadsverkiezingen aan.<br />

Men ziet hieruit hoe in een en hetzelfde jaar de aantallen<br />

stemmen op dezelfde partij kunnen verschillen. Vermoedelijk<br />

spelen persoonlijke gevoelens ten opzichte van de<br />

kandidaten hierin een vrij belangrijke rol. Wellicht ten<br />

overvloede wijzen we erop dat alleen de stemmenaantallen<br />

der grotere partijen vermeld zijn. Vanzelfsprekend namen<br />

een aanral snipperpartijen aan de verkiezingen deel.


een buitenplaats als<br />

tweede huis<br />

Bij de behandeling van de geschiedenis van de gemeente<br />

stellen we vanzelf sprekend ook de vraag aan de orde: hoe<br />

is de groei van- het dorp geweest ? Hoe heelt her zich van<br />

een minuscule buurtschap ontwikkeld rot de steedse<br />

gemeente die het nu is ?<br />

Wat <strong>Heemstede</strong> betreft zijn er gelukkig een aantal documenten<br />

en oude kaarten bewaard gebleven, die ons daarover<br />

kunnen inlichten. Het valt bij her bekijken daarvan<br />

niet helemaal re vermijden, dar we ons ook op Haarlems<br />

en Bennebroeks grondgebied moeten begeven, omdat<br />

<strong>Heemstede</strong> een groor deel van zijn territoir aan Haarlem<br />

geofferd heeft, en Bennebroek als zelfstandige gemeente<br />

van <strong>Heemstede</strong> is afgesplitst.<br />

We hebben al gezien, dat <strong>Heemstede</strong> vóór de stadwording<br />

van Haarlem deel uitmaakte van her grondgebied van<br />

Haarlem, en pas daarna een eigen leven is gaan leiden<br />

(rwcede helft van de 13e eeuw). In die tijd zien we dan ook<br />

kastelen op Heemsteed s grondgebied verschijnen. Het slot<br />

te <strong>Heemstede</strong>, waarvan we de povere resten nu nog kunnen<br />

zien. Het kasteeltje Berkenrode, waar niets meer van over<br />

is (de restanten liggen in een vijvertje op het terrein van<br />

het tegenwoordige huis Berkenrode). En in de derde plaats<br />

het huis van de familie Scheven van Bennebroek, waaraan<br />

de Gravinncsteeg (een zijstraat van de Kleine Houtstraat)<br />

binnen Haarlem, en het Rozenprieel (een buurc binnen<br />

Haarlem ten Zuiden van de Kampervest aan bet Spaame)<br />

de herinnering nog bewaren. Dit laatste kasteel moet reeds<br />

in de 14e eeuw verdwenen zijn.<br />

Het voornaamste van de drie was wel het slot, waar het<br />

bestuur over de heerlijkheid zetelde. Berkenrode ontwikkelde<br />

zich pas veel later tot een heerlijkheid (15e eeuw).<br />

Een eigenlijke dorpskern zal heel lang ontbroken hebben.<br />

Toen in 1348 de kapel gesticht werd, zal deze wel gebouwd<br />

zijn op de plaats waar de bebouwing dichter was dan elders.<br />

De bebouwing in deze kern was echter niet zo dicht, dat<br />

de kapel uitgroeide tot een parochiekerk en zo bleef <strong>Heemstede</strong><br />

tot de Hervorming kerkelijk onder Haarlem ressor-<br />

verbindingen<br />

De Hout drong oorspronkelijk veel verder naar het Noorden<br />

op dan thans het geval is. Door de Hout liep eigenlijk<br />

maar één grote weg, de Wagen- of Heerenweg. De tegenwoordige<br />

(Haarlemse) Dreef was aanvankelijk slechts een<br />

bospad, dat geen rechtstreekse verbinding met <strong>Heemstede</strong><br />

gaf. Ook de Kleine Houtweg was maar een onaanzienlijk<br />

bospad, dat tenslotte op het eerstgenoemde bospad uitkwam.<br />

Ook de vaarten, die wij nu kennen waren er toen<br />

nog niet. Zij werden pas op het eind van de 16e en in het<br />

begin van de 17e eeuw gegraven. Voor de aanleg van de<br />

Lcidse Vaart werd gebruik gemaakt van delen van reeds<br />

bestaande vaarten. De weg, die <strong>Heemstede</strong> met Bennebroek<br />

verbindt, zal zijn ontstaan te danken hebben aan de turfwinning<br />

in het gebied van Bennebroek. De Wagenweg liep<br />

dus feitelijk een heel eind buiten de dorpskern van <strong>Heemstede</strong><br />

om.<br />

Verbindingen met het Westen, met Aerdenhout en Vogelensang<br />

en het verder gelegen Zandvoort, waren er ook maar<br />

weinig. De venen van de beer van Brederode vormden een<br />

natuurlijke barrière. De Zijlweg verbond Haarlem met<br />

Overveen. De tegenwoordige Zandvoortsclaan bestond toen<br />

nog niet. Er was wel een weg, Gasthuislaan geheten, maar<br />

deze vormde slechts de toegang tot her gasthuis dat daar<br />

in de 14e eeuw gesticht was. De verbinding met Aerdenhout<br />

werd toen mogelijk gemaakt door de Aerdenhoutslaan,<br />

die noordelijker lag. Deze raakte evenwel buiten gebruik<br />

en werd vergraven in de buitenplaatsen.<br />

De Manpadslaan was wel een doorgaande weg. Daarlangs<br />

kwamen de troepen die van Noordwijkerhout oprukten om<br />

het beleg van Haarlem door de Spanjaarden te dootbreken.<br />

Het kan dan ook nauwelijks toeval zijn, dat deze laan twee-


i Croesbeek<br />

i de Hartecamp*<br />

3 Huis re Manpad*<br />

5 Duin en Vaart<br />

6 Berkenrode*<br />

7 Knapenburg<br />

8 Westerduin*<br />

3 Oud Berkenrode*<br />

Kcnnemerduin (PosthuisJ*<br />

i Kcnnemeroord (Dorstige<br />

Kuil)*<br />

: Bosch en Hoven<br />

I O'<br />

14 de Meermin<br />

15 Meeren berg*<br />

16 Bosbeek*<br />

17 Grocnendaal*<br />

ï8 Meeren Eoseh*<br />

19 Valkenburg<br />

20 Meer en Dorp<br />

2.1 het oude Slot*<br />

ii Meermond<br />

13 het Clooster (seminarie<br />

Hageveld)<br />

14 Lee uwen h o oft<br />

25 Craycnest<br />

2.6 Bronsree<br />

* nog bestaand


Moderne plattegrond van <strong>Heemstede</strong>,<br />

met aanduiding van de gevolgde route bij de beschrijving<br />

van de buitenplaatsen.<br />

lal ter sprake komt hij belegeringen van Haarlem. Mis­<br />

schien zijn de Vlamingen hier ook wel langs getrokken in<br />

1304, toen zij daar door Witte van Haemstede werden ver-<br />

Een al te weidse voorstelling moet men zich echter ook<br />

t van de/.e Manpadsla.m maken. De naam wijst er al op,<br />

dat er oorspronkelijk niet veel meer dan een pad was, dat<br />

zich bovendien niet voortzette door het duingebied van de<br />

Vogelensang. Dar. was wel het geval met de Jan Lottelaan<br />

die de zuidelijke grens vormde van Berkenrodc, maar ook<br />

1 deze laan is geen spoor meer te v<strong>inde</strong>n.<br />

Al met al is het duidelijk dut <strong>Heemstede</strong> tamelijk geïsoleerd<br />

lag. Ook de wegen binnen de heerlijkheid waren maar gering<br />

in aantal, om een paar van de oudste te noemen: de<br />

Camplaan, de Hoflaan, de Voorweg, de Achterweg. Het<br />

dorp ontwikkelde zieh aanvankelijk ook niet om een eigenlijke<br />

dorpskern, maar er groeiden verschillende buurtschappen.<br />

In het Zuidoosten ontstond Bennebroek, waarvan de Glip<br />

de kern vormde. Toen de Glip bij de vorming van de heerlijkheid<br />

Bennebroek (ca. 163:,) voor Bennebroek verloren<br />

ging (want deze buurt bleef bij I lecmstedc) ontstond een<br />

nieuwe kern om de Reek heen (Schoolstraat etc). Aan de<br />

Rijksstraatweg bij de grens met 1 lillegom vormde zich, in<br />

i nog weer later stadium, de tegenwoordige dorpskern<br />

n Bennebroek.<br />

In het Noorden van <strong>Heemstede</strong> zien we een drietal van<br />

deze buurtjes tot ontwikkeling komen. Om de stedelijke<br />

accijnzen en het straffe gildewezen te ontlopen vestigden<br />

zieh tal van neringdoenden juist buiten de grenzen van<br />

Haarlem. Zij profiteerden dan wel van de lusten, maar<br />

deelden niet in de lasten van de stad. Dat gebeurde overal<br />

n de omgeving van de grotere steden. We zien dan ook de<br />

redelijke overheden voortdurend in conflict met de 0111iggende<br />

dorpen.<br />

Binnen <strong>Heemstede</strong> zien wc een bewoningskeru ontstaan in<br />

de omgeving van de Pijlslaan, langs de Meester Lottelaan<br />

n een kleinere aan de Kleine Houtweg. Deze buurtschappen,<br />

die in feite dus meer op Haarlem dan op <strong>Heemstede</strong><br />

georiënteerd waren, vormden een stevige prikkel voor de<br />

annexatieneigingen van Haarlem.<br />

Een structurele verandering vond plaats door de komst van<br />

de blekerijen en het graven van de Zandvaarten. Aan de<br />

Gasrhuiszandvaart (nu de Crayenestersingcl) ontstaat de<br />

buurtschap het Crayenest. Door dir gehuchtje liep de enige<br />

rechtstreekse verbinding met Haarlem. Dergelijke buurtschappen<br />

ontwikkelden zich ook aan de Prineevaart en de<br />

Heeren Zandvaart.<br />

In een belastingkohier, opgemaakt in het jaar 1731 v<strong>inde</strong>n<br />

we <strong>Heemstede</strong> onderverdeeld in een vijftal districten: de<br />

Princcbuurt (telde 67 percelen), het dorp (55 percelen), de<br />

Heeren Zandvaart (69 percelen), het Crayenest (27 percelen)<br />

en tenslotte de Hout (49 percelen). 'De Hout' vormt<br />

hierbij een opsomming van alle percelen, die niet tot een<br />

der andere buurtschappen behoorden. Men ziet hieruit dat<br />

de eigenlijke dorpskern slechts 55 percelen telde, 212. percelen<br />

lagen daarbuiten. Deze cijfers geven dus wel een<br />

goede indruk van de eigenaardige structuur van Heemsrede.<br />

buitenplaatsen<br />

Van bijzondere invloed op deze structuur was ook het gtote<br />

aantal buitenplaatsen. De eigenaars daarvan woonden<br />

meestal elders, vooral in Amsterdam, maar ook in Haarlem.<br />

Zij vertoefden maar enkele maanden in het jaar op<br />

hun buitengoederen en onderhielden dan een levendig contact<br />

met hun collega's-eigenaren van landgoederen.<br />

Van een wezenlijke betekenis van deze tijdelijke inwoners<br />

voor de dorpsgemeenschap kon geen sprake zijn. Wel kunnen<br />

we zeggen, dat de buitenplaatsen een bron van welvaart<br />

vormden voor de dorpsbewoners. Maar zelfs de<br />

heren van het dorp, zoals de familie Pauw, zagen hun slot<br />

meer als een buitengoed, waar zij alleen maar uit een oogpunt<br />

van recreatie of représentai ie verhlijl hielden, dan als<br />

het centrum van een leefgemeenschap.<br />

Het contact met de bevolking werd dan ook hoofdzakelijk<br />

door de rentmeesters onderhouden. Aan deze functionarissen<br />

werden de renten, huren, pachten en recognities afgedragen.<br />

De akten werden wel op naam van de heer gesteld, maar<br />

in veel gevallen zal deze zich nauwelijks in de inhoud ervan<br />

verdiept hebben. Wel is aannemelijk, dat de heren aan de<br />

rentmeesters voorschriften gaven omtrent het financieel beheer.<br />

De geraffineerde financiële politiek die Adriaan Pauw<br />

voerde zal wel persoonlijk door hem ontworpen zijn.<br />

Opvallend is het, dat in <strong>Heemstede</strong> al vroeg buitenplaatsen<br />

voorkomen. In een artikel over Bennebroek ('Neerlands<br />

Volksleven', nummer 4, 1965) wezen we op een aantal


m: NoUenburg, Hoppenburg, Swarczenburg.<br />

al in de 16e eeuw buitengoederen geweest zijn.<br />

Wij zouden daar nog bij kunnen voegen 'de rode Hel',<br />

waaraan de Rooheller Zandvaart zijn naam ontleent. Maar<br />

van deze 'burgen' is vrijwel niets bekend.<br />

Hier ligt nog een terrein van onderzoek braak, dat zeket<br />

wel de moeite van het bestuderen waard is. Om een enkel<br />

voorbeeld te noemen: iets ten Zuidwesten van het huis te<br />

Manpad, aan de overzijde van de Lcidse Vaart, lag het<br />

huis 'Crocsbeek', ook wel 'Schapenbos' geheten. In het<br />

boek van dr. Hoekstra over Bloemendaal v<strong>inde</strong>n we dit<br />

huis vermeld onder de buitenplaatsen die op het e<strong>inde</strong> van<br />

de 17e eeuw in Bloemendaal ontstonden.<br />

Het een noch het ander is waar. Croesbeek lag in Heem­<br />

stede, al liep de grens met Vogelensang er vlak langs en<br />

lag een deel van de landerijen onder Vogelensang. Het meest<br />

interessant is echter, dat dit buiten al uit het begin van de<br />

de 16e eeuw moet dateren. Het eerste spoor dat we ervan<br />

gevonden hebben is dat het huis in het bezit was van<br />

Gerrit Dirksz. van den Anxter, die in 1476 schepen van<br />

Amsterdam was en ca. 1513 ovetlecd. Hij was gehuwd met<br />

Machteid Bicker, die eveneens tot een Amsterdams regentengeslacht<br />

behoorde.<br />

Een dochter van dit echtpaar - Ael Duijnen geheten - huwde<br />

in 151a met Jacob Pietersz. Schaap, die geboren was in<br />

14SÓ en in 1544 overleed. Ael Duijnen bracht het huis<br />

Croesbeek in het bezit van de familie Schaap. Vandaar dat<br />

het ook met de naam 'Schapenbos' aangeduid wordt.


Daar liet goed tot in de iSc eeuw steeds in de familie bleef<br />

is er maar weinig van bekend. Feu versterkt huis of<br />

kasteel is het waarschijnlijk nooit geweest.<br />

•moeten dus wel aannemen, dat een Amsterdamse<br />

regentenfamilie hier in ca. 1500 al een soort buitenverblijf<br />

bezar. Waar de naam vandaan komt is duister. Zij wordt<br />

altijd geschreven als 'Croesheek' of 'Kroesheek' en nooit<br />

Groesbeek.<br />

Dat er omtrent de lóe eeuwse buitenplaatsen nog 7.0 weinig<br />

bekend is, zal wel een gevolg van de Ko-jarigc oorlog. Vele<br />

zijn er toen verwoest en nooit meer herbouwd. Bovendien<br />

zijn heel wat documenten verloren gegaan, waaruit wc<br />

gegevens hadden kunnen putten.<br />

Wc stellen ons voor het dorp eens wat nader in details te<br />

bekijken, en zullen daartoe een soort rondwandeling door<br />

de gemeente maken en tl een en ander vertellen omtrenr<br />

letgeen er nog te zien is of wat soms helemaal verdwenen<br />

s. We vangen deze tocht aan op de grens, die <strong>Heemstede</strong> van<br />

Bcnnebroek scheidt.<br />

de Hartekamp<br />

Komend uit Bcnnebroek zien we dan allereerst aan onze<br />

linkerzijde 'de Hartekamp', nog altijd indrukwekkend al<br />

heeft het landgoed zijn oorspronkelijke bestemming verloren.<br />

Het is voor het laatst door mejuffrouw Andreas besproken<br />

het boekje 'Bennebroek-Vogelenzang', hoewel het in geen<br />

van beide dorpen ligt, en er dus feitelijk niet in thuis hoort:<br />

'de Hartekamp' maakt nog altijd deel uit van de gemeente<br />

<strong>Heemstede</strong>. Een zeer klein deel van het grondbezit bevindt<br />

zich in Bennebroek.<br />

de schrijfster begint de geschiedenis van 'de Hartekamp'<br />

laat. Zij noemt ons als eerste 'bewoner' de wolwever<br />

Jan Hinlopen. Een jaartal wordt daarbij niet genoemd,<br />

r deze Jan Hinlopen moet wel dezelfde zijn als de heer<br />

Johan Hinlopen, postmeester te Amsterdam, die op 14<br />

lari 1693 het goed kocht. Een buitenplaats was het toen<br />

nog niet, het wordt omschreven als 'een huijsmanswoninge,<br />

bestaande in huizingc, brede stallinge, weij- en tccllandcn,<br />

it in het geheel iz morgen, 178 roeden'. De koopprijs<br />

bedroeg / 5 000.<br />

Het valt op, dat er in de akte staat dat het huis van ouds<br />

'de Hattecamp' heette. Vóór het jaar 1693 heeft 'de Hartc-<br />

;s als tweede buis<br />

eamp' dan ook reeds een geschiedenis gehad, die we nu<br />

over een tijdvak van bijna anderhalve eeuw kennen. Dat<br />

was het resultaat van een nieuw onderzoek, dat door mij<br />

werd ingesteld naar de oudste geschiedenis van 'de Hartecamp'.<br />

Deze kunnen wc uu in grote trekken als volgt reconstrueren:<br />

de gronden, waarop later de buitenplaats gebouwd<br />

werd, behoorden vanouds aan de heren van het<br />

nabijgelegen 'Berkenrode'.<br />

In Duitsland en Engeland was het gewoonte, dat de oudste<br />

zoon het familiegoed verkreeg en zijn broers en zusters daarvoor<br />

op de een of andere manier moest schadeloosstellen.<br />

Zo was het echter niet bij ons. Alle k<strong>inde</strong>ren ontvingen hun<br />

deel, ook van het onroerende goed. Dit gaf aanleiding tot<br />

een steeds verdergaande versnippering van familie-eigendommen.<br />

Dat gebeurde ook bij de Van Berkenrode's. Adriaan van<br />

Berkenrode was het achtste kind uit een gezin en zou dus<br />

menselijk gesproken nooit heer van Berkenrode worden.<br />

Wel verkreeg hij een deel van hei Berkenrodese landbezit.<br />

Hij werd geboren in 1543, bekleedde regeringsfuncties in<br />

Haarlem en overleed daar in 1605. Een dochter van hem,<br />

Catharina van Berkenrode geheten, was zijn zesde kind,<br />

maar zij overleed vóór haar vader in 1599. Zij was<br />

getrouwd met Franc van Th oren vliet, burgemeester te<br />

Leiden, die in 1612 nog leefde. Hun zoon Cornells van<br />

Thorenvlict was toen nog m<strong>inde</strong>rjarig.<br />

Cornells trouwde daarna met Catharina van Khijn, die we ook<br />

met de naam van haar man als Catharina van Thorenvliet<br />

vermeld v<strong>inde</strong>n (1631). Deze Catharina bezat 'de Hartccamp',<br />

die dus afkomstig was uit de boedel van baar schoonvader.<br />

Twee dochters van dit echtpaar (Cornelis van Thorenvliet<br />

en Catharina van Rhijn), Johanna en Wcyduna geheten,<br />

zouden dus na de dood van hun ouders 'de Hartecamp'<br />

erven.<br />

Maar hun stond nog een Berkenrodese erfenis te wachten.<br />

Hun oudoom Hendrik van Berkenrode blcel ongehuwd en<br />

maakte (afgezien van grote legaten aan zijn bastaardzoon)<br />

zijn achternichtjes Johanna en Wcyduna tot zijn erfgenamen.<br />

Johanna overleed echter vóór haar oudoom, zodat Weyduna<br />

het van twee kanten gekomen Berkenrodese bezit - waaronder<br />

'de Hartecamp' - erfde. Weyduna huwde met<br />

Gillis van Heussen Steffensz., een lid van een bekende<br />

Haarlemse familie. De erfgenamen van jonkvrouw Weyduna<br />

van Thorenvlict verkochten op 3 april 1661 'de Hartecamp'


aan Heyndrick van de Camp, de bewoner van hec huis te<br />

Manpad.<br />

De 'Hartecamp' wordt omschreven als 'een wooninge, als<br />

huijs, bargh, potinge ende plantinge, mer weij-, teel- en<br />

hooyland, samen groot io morgen, 152 roeden.'<br />

De koopprijs, ƒ8880, wijst erop dat het toen een buitenplaatsje<br />

geweest moet zijn. Heyndrick van de Camp gaf het<br />

buiten zijn naam 'de Hartecamp' waarbij 'Camp' dus<br />

herinnerde aan zijn familienaam en tegelijk dienst deed om<br />

een verblijfplaats voor herten aan te duiden. Of er een<br />

echte 'Hertecamp' bij bet huis was weten we niet.<br />

Hendrik woonde dus zelf op het huis te Manpad en ook<br />

zijn zoon Gillis van de Camp bewoonde de Hartecamp niet.<br />

Hij woonde eetst in Haarlem en later in Amsterdam. De<br />

Hartecamp moet toen in verval geraakt zijn, misschien werd<br />

het herenhuis zelf afgebrokcn.Ditmoeten we afleiden uit het<br />

feit dat Gillis van de Camp 'de Hartecamp' als boerderij<br />

verkoopt aan zijn zwager de heer Jacobus Heyblok, rector<br />

van de Latijnse school te Amsterdam en wel op 7 december<br />

1Ó80.<br />

Zeven jaar lang schreef Heyblok in zijn vrije tijd gedichten<br />

op zijn boerderij, maar vooral bezong hij het aan zijn zwager<br />

toebehorende huis te Manpad. Maar daarna had hij<br />

echter al weer genoeg van zijn buitenbezit, want hij droeg<br />

dat op 4 december 1Ó87 over aan Arien Willemsz. van<br />

Brelofsbcrgen, die schepen van <strong>Heemstede</strong> was. Rijk<br />

was deze blijkbaar niet want hij kon maar 10% van de<br />

koopsom van ƒ4000 contant betalen. Waarschijnlijk was de<br />

gehele aankoop ver boven zijn macht gegaan, want drie<br />

jaar later (10 maarr i6yo) draagt luj zijn bezit weer over<br />

aan de gerechtsbode van <strong>Heemstede</strong>, Crijn Crijnsz. de Jongh<br />

geheten. Hij had blijkbaar toen nog geen kans gezien om<br />

ook maar iets van de hypotheek van ƒ3000 af te lossen.<br />

De koper nam de hypotheek over en gaf de verkoper ƒ376<br />

De gerechtsbode overleefde zijn aankoop helaas niet lang,<br />

want het was Gcertruijd Vermerck die als zijn weduwe op<br />

24 januari 1693 'de Hartecamp' overdeed aan de postmeester<br />

Johan Hinlopen, met een winst van ƒ1000.<br />

Met Johan Hinlopen waren we onze beschouwingen over<br />

'de Hartecamp' begonnen. Met hem ging 'de Hartecamp'<br />

een derde of vierde fase in zijn geschiedenis in. Die<br />

geschiedenis was: van boerderij tot buitenplaats en van<br />

buitenplaats weer tot boerderij. De postmeester maakte van<br />

de boerderij weer een buitenplaats. Hij liet er een herenhuis<br />

bouwen en stichtte er een 'orangehuys, een thuynmanshuys<br />

en een speelhuys'. Ook is aan hem een nieuwe tuinaanleg<br />

te danken, gezien de 'cingelen, lanen, vijvers en verdere<br />

plantagie', die we er aantreffen.<br />

Dat alles kreeg hierdoor een verkoopwaarde van ƒ2,1000.<br />

Die prijs betaalde tenminste de heer George Clifford,<br />

koopman te Amsterdam, toen hij het buiten op 5 mei 1709<br />

van de erfgenamen van de postmeester overnam. De heer<br />

Clifford is vooral in de geschiedenis van <strong>Heemstede</strong> blijven<br />

voortleven als de grote beschermheer van de beroemde<br />

botanicus Carolus Linnaeus, die van 1736 tot 1738 in het<br />

huis verblijf hield.<br />

Bijna tachtig jaar lang bleef 'de Hartecamp' in het bezit


I De Hartekamp. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840.<br />

Afbedding nil zijn 'Gu/igrcn in de omstreken van Haarlem'.<br />

van de familie Clifford, die het landbezit enorm uitgebreid<br />

bad tot in Bennebrock toe. De 2.6 morgen werden er nu<br />

42. en daar kwamen verder bij een smllmg voor 2.1 paarden<br />

I en koets- en wagenhuizen. Bovendien v<strong>inde</strong>n we er nog de<br />

'thuynmanswoninge, knegtskamcr (klein buis), groot<br />

orangehuis, speelhuis en diverse cabinettcn, broei- en andere<br />

I kassen, en een menagerie'. Deze aanwinsten rechtvaardigen<br />

\ toch'wel de prijs van ƒ34500 die de erfgenamen van mr.<br />

Picter Clifford in 178S van de nieuwe eigenaar, de heer<br />

Jan Clicquet te Amsterdam, bedongen. Voor ongeveer<br />

dezelfde prijs werd Johan Christiaan Meijer er in 1803<br />

eigenaar van, maar zes jaar later was deze reeds overleden<br />

en verkocht zijn weduwe 'de Hartecamp' aan de heer<br />

Christiaan Stumphius te Beverwijk.<br />

Er zijn vele dingen die wij niet weten en een daarvan is de<br />

reden van de aankoop in 1809, want nog geen jaar later<br />

doet Stumphius de buitenplaats al weer van de hand, thans<br />

voor een bedrag van /zSooo, terwijl hij et zelf ƒ41354 voor<br />

betaald bad. Het ziet er dus naar uit dat bij een verlies<br />

leed van ƒ14354. Dit behoeft echter niet zo te zijn als hij<br />

een deel van het land afzonderlijk verkocht had.<br />

De nieuwe eigenaar was de heer Daniel Ruijsch. We zijn<br />

j nu echter gekomen in de 19e eeuw. De lotgevallen van de<br />

bewoners uit die tijd zijn uitvoerig besproken in het alleraardigste<br />

boekje van jonkheer F.J.E.van Lennep, getiteld<br />

'Honderd jaar Hartekamp'. Een waarschijnlijk wel definitief<br />

e<strong>inde</strong> als buitenplaats beleefde lier landgoed toen het in<br />

1951 werd aangekocht door een instelling, die et een<br />

tehuis voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten vestigde,<br />

j dat zich, ten koste van het prachtige park, steeds verder<br />

uitbreidt.<br />

het huis te Manpad<br />

Ofschoon we dit huis nog iedere dag kunnen zien en er<br />

reeds heel veel over is geschreven, zijn de problemen er<br />

omheen nog lang niet opgelost. In een ander hoofdstuk van<br />

dit boek heb ik uiteengezet dat ik nog steeds geloof, dat<br />

we ons bij het Manpad op historische grond bev<strong>inde</strong>n,<br />

namelijk op de plek waar de twee veldslagen werden geleverd.<br />

De een, die van 1304, die de stoor gaf tot de bevrijding<br />

van Holland, de andere die een tragische episode<br />

in onze nationale geschiedenis inleidde: de val van Haarlem.<br />

Dat de naam 'het Manpad' de herinnering zou zijn aan de<br />

veldslag van 1304 lijkt onwaarschijnlijk. Het Manpad was<br />

oorspronkelijk een gewoon pad, dat daar door het bos liep;<br />

misschien is de naam identiek met 'voetpad'. Het pad is<br />

dus al erg oud, het bestond reeds in 1304 en het wordt in<br />

de tweede helft van de 14e eeuw al met de naam 'Manpad'<br />

aangeduid. Men vindt het ook wel eens aangeduid als<br />

'Mannepad', maar die naam werd er pas in de 16e eeuw<br />

aan gegeven en hield geen stand. Het was niet meer dan<br />

een krampachtige poging om aan de legendarische herkomst<br />

van de naam als 'pad waar veel mannen gesneuveld waren'<br />

een taalkundige achtergrond te geven.<br />

Dat er bij het Manpad een kasteel gestaan zou hebben lijkt<br />

eveneens onwaarschijnlijk. Er is nooit een spoor van een<br />

middeleeuws kasteel gevonden. M<strong>inde</strong>r zeker is het of er<br />

al dan niet in de 16e eeuw een kasteelacbtig huis heeft gestaan.<br />

Op gezag van Jacob van Lennep moeten we geloven<br />

dat er een tekening van het huis bestaat met de titel: 'het<br />

huis te Manpad in de 16e eeuw', waarop het huis voorkomt<br />

als een ruim en statig kasteel met een /ware hoektoren<br />

en enige kleine torens.<br />

Er bestaan een paar akten waarin misschien sprake is van<br />

het hier besproken 'huis te Manpad'. Op zó mei 1535<br />

wordt 'het huis bij het Mannepad' genoemd als grens van<br />

het gebied buiten Haarlem, waarvoor een tapverbod gold.<br />

Dat er in dat huis wel getapt mocht worden, doet de vraag<br />

rijzen of bier soms sprake is van een herberg. Op de oudste<br />

kaart van <strong>Heemstede</strong>, die în verband met deze tapkwestie<br />

gemaakt werd, Staat deze omgeving afgebeeld als een bosgebicd.<br />

Een huis is er niet te zien. Van 'het huis te Manpad'<br />

is sprake in een akte van 16 november 1558. Willem van<br />

Lockhorst ontvangt verlof om een op dit huis rustende<br />

rente af te lossen. Vermoedelijk is dit huis in de Spaanse<br />

tijd verwoest, want in het testament van vrouwe Anna van<br />

Atkel, vrouw van Vincent van Lockhorst wordt genoemd<br />

'het etf van het huis aan bet Mannepad', Is dit nu hetzelfde<br />

huis als het volgende? Jonkvrouw Maria de Groot, dochter<br />

van Hugo de Groot te Delft, een familielid van de bekende<br />

Hugo de Groot draagt namelijk als weduwe van Abtaham<br />

van Almond e, haar bezitting aan de Manjiadslaan over aan<br />

Pieter Woutersz. Vogelesanck te Haarlem. Dit moet wel<br />

het huidige huis te Manpad zijn. De datum van deze verkoop<br />

is niet bekend.


Wel weren wc dat Pieter Woutcrsz. Vogelesanck en zijn<br />

zijn zoon Jan op zz februari 1Ê34 het gehele complex overdroegen<br />

aan 'de eersame sinjeur Cornells Heuts, koopman<br />

te Amsterdam'. Her wordt daarbij omschreven als 'seeckere<br />

hofstede, als woninge, bouwhuys, schuur, erf, werff, boomgaerden<br />

en landen, groot 6 morgen'. Verkopers bewoonden<br />

het nier zelf, maar Cornel is Cornells/.. Landrman bewoonde<br />

het huis als huurder. De koopsom, fj 500, is gezien het geringe<br />

landbezit (6 morgen) zó hoog, dat men wel moet aannemen<br />

dat het huis enige allure gehad moet hebben, hetgeen<br />

ook wel blijkt uit een tekening vervaardigd door<br />

A. van de Velde. De conclusie uit de naamrocvoeging<br />

'landman' getrokken namelijk dar hier slechts van een<br />

boerderij sprake was, is dus volkomen ongegrond. Landman<br />

kan ook de familienaam van Cornells geweest zijn.<br />

Ds. Ludolf Smids, die het hele land doortrok om zo veel<br />

mogelijk bezienswaardigheden te bezichtigen, bracht er op<br />

2,5 mei 1706 een bezoek. Hij zag een 'vernieuwd heerenlandhuis',<br />

dat volgens hem leek op het kasteeltje 'Amaliastern'<br />

bij Vianen. Hij zegt er uitdrukkelijk bij, dar het helemaal<br />

niet leek op de afbeelding die jacobus Heyblok er in<br />

het jaar 1660 van gaf.<br />

Jacobus Heyblok, rector van de Latijnse school in Amsterdam,<br />

die wij als eigenaar van 'de Hartecamp' ontmoetten,<br />

en die tevens getrouwd was met de stiefdochter van de<br />

eigenaar van het huis te Manpad, moet wel zeer goed met<br />

de plaatselijke situatie bekend geweest zijn. Hij geeft een<br />

afbeelding van een werkelijk kasteel met slotkapel en al,<br />

<strong>Heemstede</strong>. In de his\<br />

gelegen vlak aan het •<br />

Leidse Trekvaart, die<br />

', dat niet anders kan zijn dan de<br />

vlak achter het landgoed langs<br />

Er is echter aanleiding te veronderstellen dat de afbeelding<br />

op fantasie berust. Op de voorgrond van de gravure zien<br />

wc namelijk een ronde brug. Boven op de brug staat een<br />

soort wachthuisje van waaruit de brug met een ketting<br />

afgesloten kon worden. Een bruid en bruidegom met een<br />

hond bestijgen vanal de linkeroever van het water de brug,<br />

waarbij de bruidegom de bruid op hoofse wijze vóór laat<br />

gaan. Aan de overzijde, dus bij het huis te Manpad zien we<br />

een reusachtige heistelling. Een grote massa mensen is bezij<br />

die heistelling te bedienen. Bij deze gravure bevindt zich<br />

een gedicht, dar als titel draagt<br />

Heij - Geschreeuw<br />

over 't samen-rukken<br />

van de<br />

Eerw. Hooftman over Hondert<br />

D.Jacob Heijblok<br />

Bruydegom<br />

Ende d' eer boa re joffrouw<br />

Maria de Lange,<br />

Bruydt<br />

Gepleegt op den eersten dag van de Bloedt-Vlietende<br />

Maend,<br />

En daags dacmia neu de Gcnaoden itijtgegeven,<br />

in het jaar 1650.<br />

Als ondertitel staat er nog 'Aen de Campse Heijblok<br />

Treckers', blijkbaar een toespeling op de naam van zijn<br />

schoonvader (van de Camp) en die van hemzelf.<br />

De gravure moest dus dienen als .symbool van zijn eigen<br />

huwelijk, dat op het huis te Manpad gesloten en gevierd<br />

werd. De brug, die daar nooir gelegen heeft, de heistelling,<br />

alles wijst op een symbolische voorstelling. Dat kan dus ook<br />

het geval zijn met de afbeelding van 'het huis te Manpad'.<br />

Maar... die conclusie gaat misschien te ver, want op de<br />

kaart van Rijnland, in 1647 vervaardigd door Cornelis<br />

Danckert, komt het huis te Manpad voor als een aanzienlijk<br />

huis met een oprijlaan.<br />

Misschien kunnen we alle moeilijkheden oplossen door aan<br />

te nemen dat er in de 16e eeuw een kasteclachtig landhuis


Het Huis re Manpad. Stotiulruk van P. j.Lutgers, ca. 184c<br />

- *x-<br />

5' " " TWSH<br />

Links: Het Huis te Manpad naar een fantasie (?) van J.Hciblocq.<br />

Afbeelding uit zijn boek 'Farrago l.ariiKi-lk'lgica', enz.<br />

gestaan heeft, dat in de Spaanse tijd<br />

vervallen toestand gelegen heeft, zodat kaartmakers het<br />

niet de moeite waatd vonden het te vermelden en daarna<br />

weet hersteld is, vermoedelijk door sinjeur Cocnelis Heuts,<br />

die her in 1634 kocht. Cornells 1 ïcuts was gehuwd met<br />

Hester du Pire, die na de dood van haar man hertrouwde<br />

met Hendrik van de Camp, de schoonvader van onze rector<br />

Heyblok.<br />

Niet onvermeld mag blijven, dat Heyblok ook de 'Lof van<br />

het huis te Manpad' dichtte, dat zelfs gezongen kon<br />

worden op de wijs van 'O, Heilig, zaalig etc.'. Dit gedicht<br />

had op ds. Ludolf Smids zo'n indruk gemaakt, dat hij er<br />

enige coupletten van overneemt, namelijk het eerste en het<br />

derde. Dit is door de heer van Duinen noch door mejuffrouw<br />

:...'..'.• •••: ••',:<br />

dr. Kurtz opgemerkt. Wa;<br />

verzwegen? Dir luidt:<br />

1 wordt het tweede couplet<br />

'Voor zulke geevels wijken zelf<br />

De plaatsen van bekende buuren:<br />

De toppen reiken aan 't gewelf<br />

Des Heemels, die de nijd verduwen'.<br />

De reden is ons nu duidelijk. Ds. Smids wilde zijn andere<br />

gastheren en opdrachtgevers niet voor het hoofd stoten<br />

doot het opnemen van een gedicht, waarin het huis te<br />

Manpad verheven wordt boven de andere buitenplaatsen<br />

in de omgeving!<br />

Toen Cornelis Heuts het huis kocht stond er op de hoek


van de Manpadslaan en de Heerenweg nog het huisje van<br />

de duinmeier, Yeff Reyersz. geheten. De ondergrond van<br />

het huisje had hij in erfpacht van de heer van <strong>Heemstede</strong>.<br />

De heer Heuts kocht het huisje met zijn ondergrond en<br />

voegde dat bij het huis te Manpad. Hij begon zijn bezit<br />

door verdere aankopen te vergroten, maar of hij het huis<br />

zelf is gaan bewonen weten we niet.<br />

Toen hij gestorven was, hertrouwde, zoals reeds is gezegd,<br />

zijn weduwe, Hester du Pire, met Hendrik van de Camp,<br />

eveneens koopman te Amsterdam. Na haar dood blijkt ook<br />

haar zuster Maria du Pire medegerechtigd te zijn, want de<br />

erfgenamen van de beide zusters dragen het huis te Manpad<br />

over aan de heer Daniel Lestevenon, ook al koopman te<br />

Amsterdam (2,7 juli 1666). Op het landgoed was intussen<br />

'het kleine huis te Manpad' gebouwd. Dat was niet bij de<br />

koop inbegrepen, maar werd op dezelfde dag verkocht aan<br />

een makelaar in Amsterdam.<br />

Niet lang daarna overleed Daniel Lestevenon en zijn<br />

weduwe, juffrouw Elisabeth l'Egillon, kocht 'het kleine<br />

huis te Manpad' van de makelaar terug en verenigde het<br />

weer met het huis te Manpad (19 februari 1668). Zij hield<br />

beide huizen nog zeven jaar lang in haar bezit, maar verkocht<br />

ze toen tezamen aan de heer Cornells van Goor, ook<br />

een Amsterdammer (13 oktober 1675).<br />

De nieuwe koper beijverde zich zijn bezit verder uit te<br />

breiden. Van de regenten van het Sint Elisabcthsgasthuis<br />

te Haarlem kocht hij een stuk land, 'Rouwkoop' geheten,<br />

grenzend aan zijn bezit. Ook kocht hij het huis 'de Capel',<br />

gelegen op de zuiderhoek van Leidse Vaart en de Manpadslaan.<br />

Dit huis zou een tijdlang gediend hebben als schuilkerk<br />

voor de Rooms-katholieken. Men leidt dit waarschijnlijk<br />

af uit de naam.<br />

In 1661 werd de grond waar later dit huis op gebouwd<br />

werd door de heer van <strong>Heemstede</strong> in erfpacht gegeven aan<br />

een zekere Dammis Pietersz. Vóór 1677 werd er een huis<br />

gebouwd, dat in genoemd jaar eigendom was van zijn zoon<br />

Gerrit Dammisz. Riethoorn. Diens weduwe is echter verplicht<br />

het huis met een hypotheek van ƒ600 te belasten.<br />

Die som leent zij van de eigenaar van het huis te Manpad<br />

(2, april 1704). Blijkbaar was de schuldenlast te groot, want<br />

vier jaar later moet zij het huis voor fSoo aan Cornells van<br />

Goor overdoen.<br />

Het huis te Manpad is 45 jaar lang in het bezit van de<br />

familie van Goor gebleven. De k<strong>inde</strong>ren van Cornells van<br />

tlriTilStvdc Vi! lil' hifi<br />

Goor verkopen het, samen met her huis 'de Capel', aan<br />

mr. Wigbolt Slichcr Jr., schepen van Amsterdam. Merkwaardig<br />

is het dat de koopsom van ƒ2.0000 volledig als<br />

hypotheek gevestigd wordt. Maar hij genoot niet lang van<br />

zijn bezit. Zijn weduwe, vrouwe Brcgitta Rendorp, hertrouwde<br />

met Jan Reael, vrijheer van Vreeland, en deze verkocht<br />

de hofstede op 2,8 oktober 1730 aan de heer Dirk<br />

van der Meer, president-schepen van Amsterdam, voor<br />

ƒ2.8 000. Diens weduwe, vrouwe Debora Elias, verkocht het<br />

gehele complex, dat thans uitgegroeid is tot een bezitting<br />

Lennep, in wiens familie het tot 1954 gebleven is.<br />

Nu er aan deze periode al zoveel aandacht besteed is,<br />

schijnt het weinig zinvol dat alles nog eens te herhalen. Nog<br />

een enkel woord over de bouw van het huis. De heer Van<br />

Duinen zegt op bladzijde 84 van zijn 'het huis te Manpad'<br />

dat het in vijf bouwperioden tot stand is gekomen. 'In zijn<br />

oudste vorm verroonde het de gedaante van een vermoedelijk<br />

in het tweede kwartaal van de 17e eeuw onrsraan, uit<br />

onregelmatig gegroepeerde vleugels bestaand complex'.<br />

Dit zou na 1720 gemoderniseerd zijn door afbraak van de<br />

uitstekende vleugels en opvijzeling van het overblijvende<br />

vierkante hoofdgebouw. Indien dit juist is hoe kan ds.<br />

Ludolf Smids dan in 1706 spreken van 'een vernieuwd<br />

heerenlandhuis', dat er heel anders uitzag dan op de afbeelding<br />

die de heer Heyblok ervan gaf?<br />

Iepenrode<br />

De gronden, die tot lepenrode behoren, hebben van ouds<br />

gedeeltelijk onder de heerlijkheid Berkenrode gelegen. Zij<br />

moeten dus tot het kasteel Berkenrode behoord hebben,<br />

maar zijn daarvan al vroeg afgescheiden. De kern van het<br />

latere iepenrode' wordt gevormd door de hofstede 'de<br />

Voorkoekoek', die wel 5 morgen groot was, maar slechts<br />

via een uitweg over Berkenrodes gebied de Heerenweg kon<br />

bereiken.<br />

Zo was de toestand toen Pieter Symonsz. Ruyter zijn hofstede<br />

in 1608 overdeed aan Cors Cornelisz. van Pollcnburch.<br />

Diens weduwe droeg in 1616 'de Voorkoekoek' over<br />

aan Carharina van Gonbau (Goban), de weduwe van<br />

Maximiliaan Laignier. Catharina zette hiermede de politiek<br />

van haar overleden man voort, die zich eveneens met


grondaankopen in deze omgeving had beziggehouden. Hij<br />

bezat ook reeds 'de Ach ter koekoek'.<br />

Of 'de Voor- en Achterkoekoek' oorspronkelijk één geheel<br />

gevormd hebben is niet zeker. 'De Voorkoekoek' lag aan<br />

de oostzijde, 'de Achterkoekoek' aan de westzijde van de<br />

Leidse Va; t, die echter pas later gegraven is.<br />

Het is nogal il ingewikkeld met die Koekoeken. Of met de<br />

overdracht v in 5 morgen 50 roeden land, op 13 maart 1606<br />

door de erve a Fransen aan mr. Frans van Nesse reeds 'de<br />

Voorkoekoek' bedoeld is, blijkt niet duidelijk, maar aangezien<br />

de grootte precies overeenkomt mer die van 'de<br />

Voorkoekoek' zou het mogelijk zijn. In dat geval ontbreekt<br />

dan echter een akte waarbij mr. Frans van Nesse deze 5<br />

morgen aan Pieter Symonsz. Ruyter transporteert, want<br />

Pieter was in 1608 eigenaar van 'de Voorkoekoek'.<br />

We zullen ons de zaak zo moeten voorstellen, dat er oorspronkelijk<br />

één 'Koekoek' geweest is, die later in verschillende<br />

delen gesplitst is: 'Voor- en Achrerkoekoek'. Ook is<br />

er nog een gewone 'Koekoek' blijven bestaan, want in de<br />

18e eeuw bestaat er ook nog een buitenplaats die de naam<br />

'Koekoek' draagt.<br />

Dit alles maakt het niet eenvoudig om de gang van zaken<br />

te reconstrueren. Vast staat in ieder geval dat zowel 'de<br />

Voor-' als 'de Achterkoekoek' toebehoord hebben aan het<br />

echtpaar Laignier-Goban (Gonbau), dat beide hofsteden<br />

tezamen in één koop op 4 april 1641 overdroeg aan Cornells<br />

Fransz. van der Wiel, brouwer in her Fortuyn re Haarlem.<br />

Door allerlei aankopen breidde van der Wiel zijn bezit<br />

belangrijk uit. Toen de Edeie Franciscus van der Wiel,<br />

doctor in de medicijnen en mr. Pieter van der Wiel, beiden<br />

wonende re Haarlem, 'de Voorkoekoek' op 10 januari 165z<br />

transporteerden aan de Edele Cornclis Ormea, luidde de<br />

omschrijving precies als die van de 'de Hartecamp' en 'het<br />

huis te Manpad' namelijk 'een hofstede als huysinge, schuur<br />

etc'. Alleen de grootte verschilt. De 'Voorkoekoek' telt<br />

17,5 morgen wei- en teelland. De koopsom bedraagt ƒ18000.<br />

Dat er toen al een herenhuis stond is nier waarschijnlijk.<br />

Noch de Laignicrs (ook l.ongicr genoemd) noch de Van<br />

der Wiei's hebben er verblijf gehouden, want in 1641 was<br />

'de Voorkoekoek' reeds verhuurd aan Mcyndert Elbertsz.<br />

en deze had er in r652 nog een jaar huur aan.<br />

Ormea beëindigde de huur en bouwde er 'een heerschapswoningc';<br />

het oude huis bleef waarschijnlijk als boerenwoning<br />

voortbestaan. De grootte bedroeg toen reeds 2.1<br />

ii baïtfiijil.i.its ,ili t'.L'Ccdc huis<br />

morgen 300 roeden. 'De Voorkoekoek' bleef in het bezit<br />

van de familie Ormea tot 1688. De herenhuizinge en de<br />

boerenwoning kwamen voor ƒ15000 in dat jaar in handen<br />

van de heer Hendrik Honthom. Hij vergrootte het bezit<br />

tot ruim 25 morgen, maar ook in zijn familie bleef het niet<br />

zo heel lang.<br />

Voor bijna ƒzIO0O ging het in 1716 over in handen van<br />

mr. Abraham Guldewagen, die gehuwd was met Maria Dix,<br />

die toen reeds weduwe genoemd wordt van Franchoys<br />

Druyvesteyn. Haar enige zoon mr. François Aernoud<br />

Druyvesteyn, raad en president schepen van Haarlem erfde<br />

van zijn moeder het buiten, dat in hun tijd de naam iepenrode'<br />

ontving. Zijn moeder en hijzelf breidden her landbezit<br />

uit tot ruim 34 morgen. Toen mr. François het in<br />

1738 aan Abraham Tarelinck, koopman te Amsterdam,<br />

verkocht, bracht het een prijs van ƒ28000 op.<br />

Met een verlies van ƒ2000 droeg diens zoon Jan het zes<br />

jaar later al weer over aan mr. Constantijn Sautijn, secretaris<br />

van Amsterdam. Diens weduwe, vrouwe Catharina<br />

Jacoba Geelvinck, liet het buiten in 1759 na aan haar broer<br />

mr. Nicolaes Geelvinck, die het (een maand na de boedelscheiding)<br />

overdeed aan de heer Abraham Dedel, commissaris<br />

der stad Amsterdam, die gehuwd was met Anna<br />

Jacoba Geelvinck, dochter van de zoeven genoemde mr.<br />

Nicolaes Geelvinck. De prijs die hij ervoor betaalde was<br />

/iêooo.<br />

Ook Abraham Dcdel breidde het grondgebied opnieuw<br />

uir mer gronden die oorspronkelijk aan Leiduin behoord<br />

hadden. Vermoedelijk heeft hij ook het huis vergroot met<br />

een aanbouw aan de achterzijde. Uit zijn huwelijk met<br />

Magdalena Antones Muyssart werden geen k<strong>inde</strong>ren geboren.<br />

Zij overleed in 1793 en Abraham op 11 december<br />

1798, een vermogen van ƒ837400 nalatende. Bij zijn leven<br />

had hij zijn neef, mr. Jan van de Poll, al in zijn zaken betrokken.<br />

Aan deze neef vermaakte Abraham het huis Iepen-<br />

Toen deze overleed werd het buiten toebedeeld aan zijn<br />

weduwe Katharina Valckenier, die het bij haar dood in<br />

1842. weer naliet aan haar dochter Sara Johanna van de<br />

Poll, weduwe van jonkheer mr. J. W. Calkoen.<br />

Haar dochter, gehuwd met baron van Boetzelaar, liet het<br />

buiten weer na aan haar dochter die gehuwd was met een<br />

graaf van Bijlandt. Zij verkoche het aan de heer H. van<br />

Wickevoort Crommelin, die het huis niet zelf bewoonde


maar aan verschillende families verhuurde. Dat het huis<br />

toen in verval raakte is bijna vanzelfsprekend.<br />

Een periode van bloei begon weer voor het huis toen jonkheer<br />

Deurz van Lennep het in 1890 kocht en tot 1906 bewoonde.<br />

De daarop volgende eigenaar, mr.Johan Enschede,<br />

heeft veel voor de verfraaiing gedaan. Heel lang heeft hij<br />

van zijn nieuwe bezitting niet kunnen genieten, want hij<br />

ovetleed reeds in 1911, waarna zijn weduwe het huis tot<br />

haar dood in 192.1 bezat. Nadat haar oudste zoon, eveneens<br />

mr.Johan Enschedé geheren, het tot zijn dood in 1938<br />

bezeten had, kwam het in handen van zijn jongere broer,<br />

mr.B.F.Enschedé. Nu, in 1970, is er weer een e<strong>inde</strong> gekomen<br />

aan de bewoning door de familie Enschedé. Iepenrode<br />

is opnieuw in andere handen overgegaan.<br />

Duin en Vaart<br />

Tussen lepenrode en Berkenrode lag oorspronkelijk een<br />

buirenplaats, die in latere tijd de naam 'Duin en Vaart'<br />

droeg. Een lang leven is daaraan niet beschoren geweest;<br />

zij heeft ongeveer 100 jaar bestaan. Als hofstede is zij<br />

echter ouder. Wc weten hiervan dat er in her begin van de<br />

17e eeuw een 'hofstede en woningc' stond die toebehoorde<br />

aan een zekere Hendrik Outgersz. Karrcman, die reeds vóór<br />

het jaar 1(132. overleed.<br />

De hofstede was blijkbaar 12 morgen groot, en grensde aan<br />

de noordzijde aan de Jan Lottelaan, die zoals wij zagen een<br />

verbindingsweg vormde met Vogclcnsang. De erfge­<br />

namen verkochten hun porties bij gedeelten aan Wendel<br />

Feyntensdoehter, weduwe van Matheus Corsz. Heemskerk<br />

en aan Cornelis Cornclisz. Denijt, maar in 1644/45<br />

kocht de heer Andrics Stilte het geheel weer op. Hoewel<br />

deze aankopen hem meer dan ƒ19000 kostten, had hij daarvoor<br />

dan ook een huis met 12, morgen land verworven.<br />

Aangezien de koopprijs bij/onder hoog zou zijn voor een<br />

gewone hofstede, kunnen we vermoeden dat de Heemskcrk's<br />

er reeds een herenhuis bezaten. In ieder geval ging Andries<br />

Stilte zich op zijn nieuw verworven bezit vestigen, dat hij<br />

omschrijft als 'zijn huysinge, hofstede, boomgaarden,<br />

cingels, visscherijen, plantagic, landerijen, zo wey- als teelland,<br />

groot 14 morgen'.<br />

Maar het oude huis was hem niet fraai genoeg. Hij moest<br />

zijn bezit wel met hypotheken belasten, maar zo kwam hij<br />

dan ook in het bezit van 'een welgelegen woninge versien<br />

met een schoon, nieuw, weldoortimmert huys, met een<br />

welbeplantc boogert, manteling, peerdestal, wagenhuys,<br />

woonhuys voor de stalknecht, schone vijver, weyland, met<br />

twee lanen, waarvan de enen 'Jan Lottelaan' geheten, gelegen<br />

onder Berkenrode'.<br />

In 166z wordt al dit fraais echter verkocht voor ƒ2.0000<br />

aan de heer Lcendert Marcelis. Zeven jaar later blijkt de<br />

heer Marcelis reeds overleden te zijn, maar de buitenplaats<br />

blijft in de familie, want zijn weduwe draagr die voor<br />

ƒ20000 over aan de heer Frans van Marcelis, heer van<br />

Kallenburg. Het bezit van een heerlijkheid rechtvaardigde<br />

wel dat aan de eenvoudige voornaam Mareelis een 'van'<br />

werd toegevoegd.


ca. 1840.<br />

11 straatweg'. Steendruk v<br />

Het grondbezit was toen al weer ingekrompen tot ruim<br />

6 morgen. Een koopje had Frans er beslist niet aan, want<br />

het bracht slechts ƒ13750 op toen hij het buiten in 1685<br />

overdeed aan de heer Rogier van Waert {ook Van Weert<br />

geheten) koopman in Amsterdam. Deze moet behept geweest<br />

zijn met een bijzonder goed zakelijk inzieht, want nog<br />

in hetzelfde jaar verkoopt hij alles met een winst van<br />

ƒ1250 aan de heer Jeronimus de Haese de Giorgio, raad<br />

en oud-schepen van Amsterdam.<br />

Toch moeten we eerder aannemen dat de heer van Marcelis<br />

een te lage koopsom bedongen had, dan dat we moeten<br />

geloven dat de kopet de Haese de Giorgio te veel betaalde,<br />

want toen deze laatste na twee maanden reeds spijt kreeg<br />

van zijn aankoop, wist hij het herenhuis aan de heer Willem<br />

Adriacn van der Stel, te Amsterdam, van de hand te doen<br />

tegen dezelfde prijs die hij ervoor betaald had.<br />

De prijs beweegt zich dan verder in opgaande lijn. De heer<br />

van der Stel, die schepen van Amsterdam geweest is, verkoopt<br />

het ruim elf jaar later (1697) voor ƒ17600 aan de<br />

heer Daniel Kick, koopman in Amsterdam. Bijna een halve<br />

eeuw blijft het in zijn bezit maar toen hij overleden was<br />

verkocht zijn executeur testamentair op 2.4 april 1743 de<br />

'hofstede genaamd Duin en Vaart, met deszelfs heeienhuis,<br />

stalling voor 8 paarden, koets-, tuinmans- en orangehuis,<br />

met vier staande uijlgehouwcn stenen beelden niet peedestallen,<br />

een Triton en een Mercuriusbeeld van lood, groot<br />

ruim 6 morgen', voor ƒ18100 aan de heer Matheus Lestevenon<br />

heer van Berkenrode. Het deftige huis zo onmiddellijk<br />

naast zijn buiten Berkenrode moet hem dusdanig geh<strong>inde</strong>rd<br />

hebben, dat hij het onmiddellijk liet afbreken.<br />

Aan de overzijde van de Leidse Trekvaart lag een boerderij,<br />

die de naam 'Duyn en Vaart' nog lang bleef dragen, maar<br />

ondanks zijn grootte, bijna 30 morgen, niet meer waard<br />

geacht werd dan ƒ3000 à ƒ3300. De boerderij scheen een<br />

nieuwe toekomst tegemoet te gaan, toen hij op 2 mei 1781<br />

voor het exorbitante bedrag van ƒ9018 werd aangekocht<br />

door de heer Diederik Johan van Hogendorp.<br />

Of hij het plan gekoesterd heeft hier een buitenplaats te<br />

bouwen, weten we niet. Wel weten we dat hij alle belangstelling<br />

voor 'Duin en Vaart' verloren had toen hij door<br />

zijn gemachtigde de boerderij op 9 januari 1790 aan de<br />

heer Johan Nicolaes van Eijs liet verkopen. Dat hij hierbij<br />

een verlies leed van ƒ628 deerde hem blijkbaar niet. In de<br />

akte wordt hij nu genoemd Diderik Johan grave van Ho­<br />

gendorp van Horwegen, here van Tilburg. Bij zulk een<br />

titulatuur past geen verdriet over financiële tegenslag. Ook<br />

de boerderij is thans verdwenen. Zij bestond nog in de<br />

vorige eeuw.<br />

Berkenrode<br />

De Jan Lottelaan scheidde het zoeven besproken 'Duin en<br />

Vaart' van 'Berkenrode', hoewel later ook deze laan tot<br />

'Duin en Vaart' ging behoren. Over 'Berkenrode' is heel wat<br />

geschreven, zowel over het huis als over het geslacht van<br />

die naam. We zullen de daarbij gerezen vragen laten rusten<br />

en willen slechts constateren dat Jan van Hacrlem ver<br />

(— vrouwe) Aleidenzone van Graaf Floris v een camp land<br />

ontving die 'Berkenrode' geheten was.<br />

Hij nam zelf nog niet de naam ervan aan, dat deed wel zijn<br />

zoon Arend. Deze noemde zich Van Berkenrode, evenals<br />

zijn nageslacht, dat zich op het e<strong>inde</strong> van de ifie eeuw<br />

terecht of ten onrechte 'Van Haarlem van Berkenrode' is<br />

gaan noemen.<br />

Over het slot sprak de heer Van Duinen in zijn boekje over<br />

de geschiedenis van de heerlijkheid Berkenrode. Over de<br />

Van Berkenrode's publiceerde mejuffrouw dr.G.Kurtz een<br />

studie, die later aangevuld en verbeterd werd door de heer<br />

Thierry de Bije Dolleman.<br />

Het heeft dus weinig zin hier nog eens te herhalen wat er<br />

reeds allemaal ge/.egd is. Anderzijds kunnen we de lezers<br />

hier ook niet met een vacuüm laten zitten. Wc willen dus<br />

toch een paar punten aanstippen. De Van Berkenrode's<br />

verkregen wel van de graat de camp tand die 'Berkenrode'<br />

heette, maar geen bestuursrechten, met andere woorden<br />

'Berkenrode' werd geen heerlijkheid, en bleei dus onder<br />

<strong>Heemstede</strong> ressorteren.<br />

Op 18 augustus i_|rt6 droeg Jan van <strong>Heemstede</strong> zijn heerlijke<br />

rechten op 'Berkenrode' over aan de toenmalige bezitter<br />

van het huis 'Berkenrode', die er op 1 oktober 1466<br />

mede beleend werd. Gerrit van Berkenrode Jans/., mocht<br />

zich toen voortaan ambachtsheer van 'Berkenrode' noemen.<br />

Of de Van Berkenrode's al spoedig een huis op hun terrein<br />

gesticht hebben, is onzeker. Uitdrukkelijk wordt het huis<br />

pas in 1451 vermeld, en dit zou kloppen met het resultaat<br />

van de opgravingen op het terrein van 'Berkenrode', waarbij<br />

geen oudere resten dan uit de 15e eeuw aangetroffen wer-


den. Bovendien is het wel zeker dat de Van Berkenrode's<br />

hun hoofdverblijf binnen Haarlem hielden, waar zij allerlei<br />

regeringsfuncties bekleedden.<br />

Toch blijven wc het een vreemde zaak v<strong>inde</strong>n dat een min<br />

of meer aanzienlijke familie zich zou noemen naar een stuk<br />

land dat 'Berkenrode' heette omdat de betken, die er oorspronkelijk<br />

op stonden, gerooid waren, zonder dat er een<br />

huis gestaan zou hebben. Dit is vrijwel onaanvaardbaar.<br />

Aannemelijker lijkt het dat et reeds in het begin van de<br />

14e eeuw een huis, al was het dan misschien geen kasteel,<br />

gestaan beeft op een andere plaats.<br />

Hoc het ook zij, het oudste huis, dat bij de opgravingen<br />

is Teruggevonden, vertoont niet het beeld van een echt<br />

kasteel, maar meer dat van een landhuis met een kasteelachtig<br />

uiterlijk. Bij het beleg van Haarlem ging het in<br />

vlammen op en het bleef als ruïne liggen. De Van Berkenrode's<br />

hielden immers binnen Haarlem verblijf, de noodzaak<br />

van een herstel van het oude sramhuis werd niet zo<br />

gevoeld.<br />

De omstandigheden waren intussen veranderd. De<br />

Reformatie was zich gaan voltrekken, maar niet alle Van<br />

Berkenrode's gingen met de nieuwe leer mee, zodat hun rol<br />

in Haarlem uirgespeeld raakte. Dirk van Haerlem van<br />

Berkenrode, de laatste mannelijke afstammeling uit het<br />

oude geslacht, die zich nog heer van Berkenrode mocht<br />

noemen, liet het voorgedeelte van het huis in bewoonbare<br />

staat brengen en vestigde zich daar met een of twee ongetrouwde<br />

zusters.<br />

Een triest e<strong>inde</strong> voor een aanzienlijke familie die een belangrijke<br />

rol gespeeld heeft in de geschiedenis van Haarlem.<br />

Er is geen enkele akte gevonden waaruit kan blijken dat<br />

hij ooit gehuwd geweest is. Toch meldt een schrijver ons<br />

dar hij op latere leeftijd nog gehuwd is met Anna Christina<br />

barones Taets van Amerong.cn, maar bewezen is dit, voor<br />

zover hekend, nog steeds niet.<br />

Als laatste afstammeling van zijn geslacht werd hij op<br />

29 november 1642. met schild en helm in de Sint Bavokerk<br />

te Haarlem begraven. Zijn zuster Goedele, die getrouwd<br />

was met haar achterneef Floris van Alckemade, was zijn<br />

universele erfgename. Na de dood van zijn zoon Hcndrick<br />

van Alckemade geraakte 'Kerken rod e' definitief in vreemde<br />

handen.<br />

Voor de som van fzçi 2.50 werd op 17 februari 1691 Benjamin<br />

Poulie er eigenaar van. Hij was evenais bijna alle<br />

i stede in de historù<br />

kopers van landgoederen koopman van beroep. Door aankoop<br />

van de ambaclushccrlijklicid van Berkcnrode, waarvoor<br />

hij aan de Staten van Holland nog eens /ioooo betaalde,<br />

was hij nu in de gelegenheid om zich heer van<br />

Berkenrode re noemen, maar daarmede was hij nog niet in<br />

de Hollandse adel opgenomen. In het buitenland echter<br />

was alles wat men begeerde voor geld te koop. Vooral de<br />

nieuwe rijken uir de 17e eeuw waren tuk op adellijke titels<br />

en forse geldleningen of -schenkingen maakten vaak diepe<br />

indruk op buitenlandse vorstenhuizen. Zo werd aan Benjamin<br />

Poulie door de koningin van Engeland in 1701 de<br />

riddcrtitcl verleend.<br />

Zijn vrouw, I-'.lisabeth Tiellens, schonk hem echter geen<br />

k<strong>inde</strong>ten. Zij was zijn enige erfgename en troostte zich over<br />

het verlies van haar man door een huwelijk met Jan Trip,<br />

een aanzienlijk Amsterdammer. Zij liet ook bij hem geen<br />

k<strong>inde</strong>ren na. Haar bezittingen - ter waarde van ƒ1900000! -<br />

kwamen aan neven en nichten.<br />

Haar man kreeg voor zijn leven het vruchtgebruik van<br />

'Berkenrode', dat zij in eigendom naliet aan haar neef Mattheus<br />

Lestevenon. Benjamin Poulie had het huis 'Berkenrode'<br />

geheel laten restaureren, zodat het gehele huis weer bewoonbaar<br />

werd. De nog bestaande gebouwen op het voorplein<br />

lier hij echter afbreken en door andere vervangen.<br />

Ook brachr hij een geheel nieuwe tuinaanleg tot stand.<br />

Maar ook aan het gcrestauteerde huis was geen lang leven<br />

beschoren. Volgens de verhalen, die de een van de ander<br />

overschrijft, btandde het in de nacht van 4 op 5 mei 1747<br />

af. Het huis was geïllumineerd met kaarsen en vetpotjes,<br />

waardoor op een of andere wijze brand ontstaan was.<br />

Eigenaar van 'Berkcnrode' was toen Mattheus Lestevenon<br />

de jonge. Hij liet het huis op de oude grondslagen herbouwen.<br />

Maar ook dit nieuwe huis hield maat een halve eeuw stand.<br />

De k<strong>inde</strong>ren van Mattheus waren kennelijk patriottisch<br />

gezind, want zijn dochter Maria Jacqueline was gehuwd<br />

met Pierre Domonique 'prevost brigade-gen e ra ai ten dienste<br />

van de Franse republiek, gcc'mployecrd in de noordelijke<br />

armee in Holland', zoals blijkt uit een akte van 2.9 september<br />

1797, waarin van haar broer Willem Anne Lestevenon<br />

gezegd wordt 'thans uitlandig'. Hij was dus blijkbaar<br />

gevlucht. De Franse gezindheid zullen zij wel van hun<br />

vader geërfd hebben, want deze was van 1749 tot 1791<br />

ambassadeur bij het Franse Hof.


lJiti^eeriQrae.jivkleâri,'tSwtBezlceni-oa&bcJ^n-,, '(t/oerivoona die Sixun. noch


Knapenburg. Steendruk van<br />

na de aankoop van het huis 'Berkenrode' in 1797 dit tot<br />

de grond toe heeft laten afbreken. Het stond er nog geen<br />

50 jaar en de ruime beurs waaruit het gebouwd was, wettigt<br />

toch wel het vermoeden dat het een solide bouwwerk<br />

was. Zelfs het puin werd verkocht. Als woonhuis op zijn<br />

bezitting benutte mr. Jan Picter voortaan het huis 'Westerduin',<br />

aanvankelijk een afzonderlijke buitenplaats.<br />

Het is wel opvallend dat 'Berkenrode' althans in latere tijd<br />

in het geheel niet aan de Herenweg lag. Oorspronkelijk<br />

moet dat wel zo geweest zijn, want van bet terrein, dat de<br />

stamvader van de Van Berkcnrode's in 1284 ontving, wordt<br />

uitdrukkelijk gezegd dat het door de Herenweg in het<br />

Oosten belend werd. Op kaarten van omstreeks 162.0 ziet<br />

men dan ook nog du la,u,c oprijlaan die hel huis 'Berkenrode'<br />

met de Herenweg verbond. In 1670 is er sprake van 'de<br />

oude laan na het huys Berkenrode'. Toen moet de 'nieuwe'<br />

laan dus ook reeds bestaan hebben. De nieuwe laan iiep<br />

niet rechtstreeks naar de Herenweg, maar eindigde bij de<br />

Jan Lottelaan, die 'Berkenrode' voortaan met de Herenweg<br />

verbond.<br />

Knapenburg<br />

"We bespraken onmiddellijk vóór 'Berkenrode' de hofstede<br />

'Duin en Vaart' die op de zuidelijke hoek van de Jan<br />

Lottelaan en de Herenweg lag. Bij deze hofstede behoorde<br />

ook het land ten Noorden van genoemde laan. Vermoede-


lijk werd ecu duel hiervan weer verkocht aan de heer Dirk<br />

Tulp, OLid-schepcn van Amsterdam en bewindhebber van<br />

de Oost-Indische Compagnie. De heer Tulp gebruikte zijn<br />

lankoop blijkbaar als buitenverblijf, want hij heeft er twee<br />

'paviljocnc' aan de Herenweg (2,8 juli 1670).<br />

Zijn drie dochters erfden het buiten van hem en zo zien we<br />

het dan ook in 173z staan op naam van mevrouw Ester<br />

Elisabeth Tulp, weduwe van mr. Jan van den Bempden, in<br />

leven president-schepen en raad van Amsterdam.<br />

Nog geen twee jaar later doet zij het over aan de heer<br />

Guiljclmus Roel, doctor in de medicijnen en professor in de<br />

e te Amsterdam. Hij betaalde er (10 september<br />

1734) maar ƒ2,800 voor. Veel kan het zo op het oog dan<br />

ook niet geweest zijn 'de hofstede Knapenburg met zijn<br />

huysinge, spcelhuys. wagenhuys, groot 3Z0 roeden'.<br />

Vijf jaar later doet hij zijn bezit voor precies hetzelfde berer<br />

aan de heer Abraham Engelgraaf. Deze<br />

nieuw huis gebouwd hebben. Zijn weduwe<br />

verkocht het op 16 april 1781 als 'een welgelegen en vermakelijke<br />

buitenplaats genaamd Knaapenburg, mer deszelfs<br />

hegte, sterke en logeable hccrenhui/ingc. Mailing voor 7<br />

, koets- en wagenhuis, tlminmanswomnge, grote<br />

koepel'.<br />

De prijs voor al dat fraais lag dan ook aanzienlijk hoger:<br />

ƒ13100! De koper, Isaac de Neufville van der Hoop hield<br />

het er nog geen tien jaar uit. Cornelis I [artsen bood er<br />

ƒ18500 voor en de verkoop was een feit. Of de verkoper<br />

winst maakte van bijna vijfeneenhalf mille is niet zeker,<br />

t de 'extra plaisante en goed gesitueerde hofstede' was<br />

itgebreid met een overturn 'zijnde nieuw plant-<br />

1 en aangelegd tot slinger bossen, laanen, boomgaerden,<br />

gaarden, goud vise lik om, bergjes, wandelingen en andere<br />

aangename partijen en agrementen'.<br />

Na een aantal wisselingen van eigenaars, onder andere de<br />

familie van Eeghen, werd het in 1909 gesloopt. De 'overplaats'<br />

maakte deel uit van 'Kenncmcrduin'. We zouden<br />

hier dus weer de zo vaak misbruikte woorden 'Sic transit<br />

gloria mundi' kunnen gebruiken.<br />

Rooms-katholieke kerk en pastorie<br />

Deze stonden ten Zuiden van Knapenburg. Het is hier nii<br />

de plaats om iets te vertellen over de Rooms-katholieke<br />

'i buitenplaats als tweede hui<br />

parochie, dat gebeurt hierna. Het gaat dus hier slechts over<br />

de gebouwen zelf. Het eerste spoor ervan vindt men in een<br />

akte van 21 oktober 1695, waarin de heer Benjamin Poulie,<br />

heer van Berkenrode, aan de heer Franciscus Basius, pastoor<br />

van 'de Catholycque gemeente' in erfpacht geeft een 'croft<br />

lants, waarop nu staat de huysinge en opstal van de voornoemde<br />

Basius', ter grootte van 492 roeden 72 voeten.<br />

De erfpacht bedroeg ƒ63 per jaar. Het huis stond er dus<br />

reeds vóór die tijd, zonder dat er iets voor betaald werd.<br />

Hoelang dat het geval geweesr is, weten we niet. De heer<br />

Poulie stapte hiermede af van de patriarchale bescherming<br />

die de vorige heren van Berkenrode aan de Rooms-katholieken<br />

verleend hadden.<br />

Er verrees ook een kerkje dat pas in 1817 vervangen werd;<br />

het oude verkeerde toen in een vergaande staat van bouwvalligheid.<br />

Drie jaar later moest het nieuwe kerkgebouw<br />

al weer vergroot worden, en in 1851 kwam er een kerkhof<br />

bij. Na een ruim 60-jarig bestaan werd ook dit kerkje weer<br />

gesloopt (in 1880). Het werd vervangen door de nu nog<br />

bestaande kerk aan de overzijde van de weg, op de boek<br />

van de Kerklaan.<br />

Westerduin<br />

Zoals wij reeds gezien hebben werd 'Knapenburg' aan de<br />

zuidzijde begrensd door kerk en pastorie. Aan de noordzijde<br />

lag echter weer een buitenplaats 'Westerduin' genaamd.<br />

Dit is de hofstede die thans, dus ten onrechte, de<br />

naam 'Berkenrode' draagt.<br />

De heer Van Duinen begint de <strong>historie</strong> Van 'Westerduin'<br />

pas met het jaar 1700. De geschiedenis gaar echter vee!<br />

verder terug. Reeds op 1 januari 1637 v<strong>inde</strong>n we hier de<br />

heer Cornelis Bol als grondbezitter. Hij stichtte er een buitenplaatsje,<br />

voorlopig naamloos. Evenmin als 'Knapenburg'<br />

had het een grote omvang, het was slechts 1740 Rijnlandse<br />

roeden groot.<br />

De prijs die de dochters van Cornelis Bol er op 12 augustus<br />

1658 voor bedongen, namelijk ƒ8000, wijst er echter op<br />

dat het huis enig aanzien gehad moet hebben. Ook de naam<br />

van de koper staat hier garant voor. Dit was de Edele heer<br />

Gerard Colterman, raad en vroedschap van Haarlem.<br />

Behalve de 'hofstede ofte woninge' was er nog een huysmanswoning<br />

en een wagenhuis en zelfs een boomgaard.


Het was een zo aantrekkelijk verblijf dat de heer Hans Aux<br />

Brebis, te Amsterdam, het op 6 december 1663 aankocht<br />

voor ƒ9500. Enigszins vreemd doet het aan dat er gezegd<br />

wordt dat de heer Aux Brebis samen met zekere Christoffei<br />

Jansen in 1654 een nieuw huis bouwde, terwijl wc zoeven<br />

zagen dat de heer Aux Brebis pas in 1663 eigenaar van<br />

'Westerduin' werd. Misschien bezaten beide genoemde<br />

heren een huis, dat zij in 1663 vergrootten door de aankoop<br />

van 'Westerduin'.<br />

Hiertegen pleit echter dat dit buiten in 1658 groot was 1740<br />

roeden, hetgeen in 1679 nog steeds het geval was. In dit<br />

jaar was de heer Aux Brebis reeds overleden en verkochten<br />

zijn erfgenamen de hofstede - nu voor ƒ12000! - aan de<br />

heer Joan François Massis, wederom een koopman te<br />

Amsterdam. Een koopman overigens die op dat moment<br />

blijkbaar slecht bij kas was, want de volle koopsom moest<br />

als hypotheek op bet huis gevestigd blijven.<br />

Misschien was de koopsom veel te hoog geweest of misten<br />

zijn k<strong>inde</strong>ren bet zakeninstinct van vader, een feit is dat<br />

zij er op 19 juni 1700 van Thomas Boddens slechts ƒ5500<br />

als koopsom voor ontvingen. Vermoedelijk is de laatste<br />

veronderstelling juist, want de weduwe van Thomas<br />

Boddens, Johanna van Ghcscl, die intussen hertrouwd was<br />

met mr. Willem van Ham, schepen van Amsterdam, beurde<br />

er ƒ 102.50 voor (1709) van Cornelis de Hulter. Dezelfde<br />

prijs die hij ervoor ontving toen hij het buiten drie jaar<br />

later (1712.) overdeed aan zijn stadgenoten de heren Willem<br />

en Hendrik van Uchclen.<br />

Deze heren hebben voor het tot dusverre naamloze buiten<br />

de naam 'Westerduin' bedacht. Die naam droeg het althans<br />

toen mr. Cornelis Hop, schepen en raad van Amsterdam<br />

het in 1728 voor ƒ13 500 kocht. De prijs was dus weer<br />

hoger geworden, maar aankopen van gronden hadden de<br />

grootte op drie morgen gebracht.<br />

Mr. Cornelis Hop bewoonde het buiten zo uu en dan<br />

evenals daarna zijn enige zoon Jacob Hop, die ook<br />

regeringsfuncties te Amsterdam bekleedde. Toen liet echter<br />

de beer van Berkenrode zijn oog op 'Westerduin' vallen.<br />

Dit leek hem een geschiktere woonplaats dan het buis<br />

'Berkenrode'. Het kostte hem echter (in 176z) ƒ11000 om<br />

zich eigenaar van 'Westerduin' te kunnen noemen.<br />

Zijn opvolger in bet bezit, mr. Jan Pieter van Wickevoort<br />

Crommelin (1797) liet het huis 'Berkenrode' afbreken en<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

droeg de naam over op 'Westerdi:<br />

draagt van het huis 'Berkenrode'.<br />

het rechthuis<br />

Aan weerszijden van de laan die van de Herenweg toegar<br />

gaf tot het huis 'Berkenrode', stonden nog twee huisjes. Een<br />

daarvan deed gedeeltelijk dienst als "het reehthnis' van de<br />

heerlijkheid 'Berkenrode' - wij zouden het raadhuis genoemd<br />

hebben - en gedeeltelijk werd het huis bewoond door de<br />

chirurgijn. Het andere buis diende tot woning voor de<br />

gerechtsbode. Veel meer is er niet van te vertellen, want<br />

beide huizen waren eigendom van de heer van Berkenrode.<br />

Oud Berkenrode<br />

Ook dit buiten is gespaard gebleven (tot nu toe!). We<br />

kunnen bet nog steeds zien liggen even voorbij het begin<br />

van de Zandvoortsclaan, aan de westzijde van de Herenweg.<br />

Het draagt zijn naam helemaal ten onrechte. Wel hebben<br />

de gronden waarop het gebouwd is, oorspronkelijk deel<br />

uitgemaakt van 'Berkenrode', maar het huis Berkenrode<br />

heeft daar nooit gestaan. Honderd jaar lang is er door de<br />

eigenaren van 'Berkenrode' geprocedeerd over het misbruiken<br />

van de naam 'Oud Berkenrode'. Zonder succes<br />

overigens, want het huis is de naam 'Oud Berkenrode'<br />

blijven dragen.<br />

De heer Van Duinen zegt: 'De eerste gegevens over de<br />

eigenaren dateren uit 1637.' Dat is een beetje wonderlijke<br />

uitspraak, wanr de heer Van Duinen noemt reeds ^bewoners'<br />

in 1553. Zonder veel moeite is de lijsr van eigenaars reeds<br />

100 jaar vóór 1637 te reconstrueren.<br />

De geschiedenis leert ons dan dat de hofstede eigendom was<br />

van mr. Gerrit Gerritsz. van Berkenrodc, die geboren moet<br />

zijn ca. 1455 en op 13 juni 1533 overleed. Zijn dochter Haze<br />

erfde de bezitting van hem. Deze trouwde in 1531 met<br />

Engbrecht Willemsz. Ramp. In ca. 1630 was haar kleindochter<br />

Catharina van Mate er eigenares van. De neef van<br />

Catharina, Henrick van Alckemade heer van Berkenrode<br />

zegr heel oneerbiedig van baar erfgenamen dat deze 'een<br />

krul of worm in den bol of kop gekregen hebben' door hun<br />

huis de naam 'Oud Berkenrode' te geven.


Aanvankelijk moert het een boerderij geweest zijn, doch<br />

Philippus van Holten liet er kort na 1654 twee huizen onder<br />

een dak bouwen, waarvan er één bewoond werd door<br />

zekere Engel Cornelisz.<br />

Philippus van Hülfen wordt in een kohier van 16(35 no 8 a l s<br />

naar genoemd. Kort daarna moet hij echter overleden<br />

wam toen 'de hofslecde., boogaert, mitsgaders thuynmanswoninge<br />

en landerijen', tezamen groot 15 morgen,<br />

op 7 juli 166H verkocht werden, trad als verkoper op<br />

Francisais van Hulten, zoon en erfgenaam van Philippus<br />

van Hulten. Als koper (voor de aanzienlijke som van<br />

f16000) trad op de Edele I larmanus van den Nicupoort,<br />

wiens vrouw de zoeven genoemde Engbrecht Ramp haar<br />

bet-overgrootvader mocht noemen. I let goed was dus toen<br />

nog steeds in handen van rechtstreekse afstammelingen van<br />

de oude Van Berkenrode's.<br />

Toch woog deze traditie bij hem blijkbaar niet zwaar. Toen<br />

hij de hotstede voor de/.elfde prijs kon verkopen die hij ervoor<br />

gegeven had, deed hij deze over aan de heer Jacob Backer,<br />

een lid van de bekende Amsterdamse regeringsfamilie van<br />

die naam (10 augustus 1679).<br />

Bijna honderd jaar lang wordt het buiten niet meer in de<br />

transportregisters genoemd. Dat was geen wonder, want<br />

het vcrerfde steeds. Van Jacob Backer kwam het op zijn<br />

zuster Elisabeth Backer, gehuwd met Matthews Lcstevcnon<br />

de oude. Hun zoon, die zich Jacob Backer Lestevenon<br />

noemde en bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie<br />

en ook schepen van Amsterdam, Üet het na aan zijn<br />

dochter Sara Maria Lestevenon, die getrouwd was met<br />

mt.Pieter de la Court, secretaris van Amsterdam.<br />

We hebben hiermede de eeuw overbrugd die ons scheidt<br />

de akte van zS oktober 1775, waarbij mt.Adriacn<br />

Salomon van der Hoop, óók bewindhebber van de Oost-<br />

Indische Compagnie, als erfgenaam van zijn vrouw Anna<br />

de la Court, dochter van mr. Pierer, het buiten met zijn<br />

overtuin overdroeg aan vrouwe Margaretha Elisabeth Loot,<br />

vrouwe van Schoten etc, weduwe van de heer Pieter<br />

Marrens. Zij telde er het enorme bedrag van ƒ52.000 voor<br />

neer.<br />

Het was blijkbaar een begeerde bezitting want toen jonkvrouw<br />

Cornelia Catharina Hodshon haar op 9 november<br />

1773 kocht, was de prijs gestegen tot ƒ75000. Haar broer<br />

Izaak Hodshon maakt zij in 1818 tot eigenaar. Zijn twee<br />

:hten, die het van hem erfden, verkochten het in iSSó<br />

••Hfiliiiits als tivcsdr huis<br />

aan mr. Jacob Pieter Crommelin, secretaris van het hoogheemraadschap<br />

Amstelland.<br />

Thans heeft ook dit huis zijn staat van buitenplaats verloren.<br />

Het heeft ecu zakelijke bestemming gekregen, die<br />

momenteel het uiterlijk nog niet h<strong>inde</strong>rlijk beïnvloedt. Dat<br />

deed wel de min of meer rommelige bebouwing op de hoek<br />

van de Zandvoortselaan, die nu - in 1970 - gelukkig<br />

het tolhuis<br />

Achter op het terrein van 'Oud Berkenrode', aan de<br />

Leidsc Vaart, bouwde de stad Haarlem in 1654 het tolhuis,<br />

dat op naam van de heren commissarissen van 'de Leytse<br />

Trekvaart' kwam te staan.<br />

Tegenover de Posthuislaan verrees óók een tolhuis. De<br />

grond hiervan werd door de directie van de Straatweg van<br />

Haarlem op den Haag, van heer Jacob Scholting heer van<br />

<strong>Heemstede</strong> in erfpacht genomen voor ƒ2,0 's jaars (7 maart<br />

1810).<br />

We zijn nu bij de Zandvoortselaan gekomen. Het zal u<br />

daarbij opgevallen zijn, dat op onze wandeling alleen<br />

aandacht besteed werd aan de buitenplaatsen, die westelijk<br />

van de Herenweg liggen of gelegen waren: de Hartekamp,<br />

het Manpad, lepenrode en Berkenrode. Historisch gezien<br />

was er aan de oostzijde van de Herenweg niets te beleven.<br />

Al de daar gelegen terreinen behoorden tot 'de wildernis'.<br />

Een aarzelend begin van ontginning was het aanleggen van<br />

overtuinen, die soms tot zelfstandige buitenplaatsen uitgroeiden.<br />

'Eikenrode' op de hoek van de Prinsenlaan, 'DennenheuveP<br />

daar tegenover gelegen, 'Kennemcroord' en 'Kennemerduin'<br />

- beide tegenover 'Berkenrode' - zijn alle nieuwe creaties.<br />

'Grocnendaal', 'Bosbeek' en 'Meer en Berg' zijn ouder,<br />

maar die bespreken we liever bij de Glipperdreef.<br />

het Posthuis<br />

Een merkwaardige instelling aan de oostzijde van de<br />

Herenweg willen we niet onvermeld laten en wel het oude<br />

Posthuis. Iedere rechtgeaarde <strong>Heemstede</strong>naar zal de oude<br />

Posthuisstraat nog wel kennen. Deze loopt van de Herenweg


naar de Burgemeester van Lcnnepwcg. Geen lange straat,<br />

maar wel het enige wat ons nog herinnert aan het Posthuis,<br />

dat gestaan heeft op de noorderhoek van de Herenweg en<br />

de oude Postluiislaan.<br />

Wanneer dat Posthuis daar gesticht werd heeft nog niemand<br />

precies nagegaan. Het stond er al op 3 juni 1672. en behoorde<br />

toen aan sinjeur franco Bisdommer en zijn compagnons,<br />

die 'beleijders en participanten van de postwagens<br />

rijdende van den Hage op Amsterdam' genoemd worden.<br />

Het Posthuis was wel eigendom van genoemde heren, maar<br />

de ondergrond niet. Deze hadden zij in huur van de heer<br />

van <strong>Heemstede</strong>. Zij wilden deze basis graag wat verstevigen<br />

en verzochten aan Gerard Pauw, ridder, heer van <strong>Heemstede</strong>,<br />

de 40 roeden grond waarop het Posthuis gebouwd was,<br />

in erfpacht te mogen ontvangen. Aan dit verzoek gaf de<br />

heer van <strong>Heemstede</strong> gevolg en de erfpachtscanon werd op<br />

de reeds genoemde datum vastgesteld op ƒ6 per jaar.<br />

De bedoeling waarmee het Posthuis gesticht was, is wei<br />

duidelijk. Het moest de plaats zijn, waar de postkoetsen<br />

van paarden wisselden. De verse paarden werden er voor<br />

de koets gespannen en de vermoeide kregen er een plaatsje<br />

in de stal. Of er ook een mogelijkheid tot recreatie voor<br />

de inzittenden van de postwagens was, blijkt niet uit de<br />

akten. Daarin wordt niet gesproken over een herberg of<br />

bierstal. Of is de 'relaijsplaats voor de Haagschc postwagen'<br />

zoals het Posthuis in T777 genoemd wordt, ook een<br />

'relaijsplaats' voor personen? Pas in 1795 lezen we van een<br />

'kleyn huysje op deselve grond, waarin thans de tapnering<br />

van de passagiers van de postwagens' uitgeoefend wordt.<br />

Oorspronkelijk /uilen er twaalf aandeelhouders geweest zijn,<br />

die hun aandelen echter weer geheel of gedeeltelijk verkochten,<br />

zodat de situatie tenslotte geheel veranderd was.<br />

De waarde van zo'n twaalfde part laat zich berekenen op<br />

ongeveer ƒ1100. Het erin gestoken kapitaal moet dan<br />

ongeveer ƒ13000 bedragen hebben. Een van de aandeelhouders<br />

noemden we reeds: Franco of Frans Bisdommer,<br />

die 'commissaris van de uytheemse depechen van de Staten<br />

Generaal' of ook wel 'commissaris van de uitbeemse<br />

brieven te 's-Gravcnhage' genoemd wordt. Een andere aandeelhouder<br />

was Hugo du Bois 'commis-fiscaal ter recherche<br />

over de gemecne landsmiddclcn van Holland'. Een derde<br />

aandeelhouder was mr. Jacob van der Hoeve heer van<br />

Heeswijk en Dimer, oudburgemcester en pensionaris van<br />

's-Gravenhage.<br />

'Aan her Posthuis onder Berkenrode'<br />

Tekenaar onbekend.<br />

In 1695 was iets m<strong>inde</strong>r dan de helft van de aandelen in<br />

handen gekomen van een makelaar te Amsterdam, sinjeur<br />

Nicolaes Dtiijst geheten. Diens familie ging toen een<br />

belangrijke rol in het postverkeer Amsterdam-Den Haag<br />

spelen. De heer Gommarus Duijst 'postmeester van de<br />

Hacgschc postwagen' wonende te Amsterdam, nam in 1725<br />

nog meer grond van de heer van <strong>Heemstede</strong> in erfpacht.<br />

In 1731 v<strong>inde</strong>n we hem nog als eigenaar van het Posthuis,<br />

maar daarna moet het oude Posthuis verdwenen zijn.<br />

Dit blijkt uit een akte van 15 mei 1743 waarin de heer van<br />

<strong>Heemstede</strong> aan D.Pannentier vergunt om een nieuw<br />

Posthuis te mogen bouwen op de plaats van het oude<br />

fundament.<br />

De erfgenamen van Gommarus Duijst, waartoe vermoedelijk<br />

ook de genoemde Parmentier behoord zal hebben,<br />

breidden hun bezit nog verder uit door het aangaan van<br />

nieuwe erfpachtcontracten. Zij kwamen ook in het bezit<br />

van alle aandelen in het Posthuis, dat blijkbaar toch aan<br />

waarde had ingeboet want de heer Johannes Scbastiaan<br />

van Naamcn betaalde er op 2.2 november 1777 nog slechts<br />

ƒ10050 voor, een bedrag dat hij geheel op tiet Posthuis als<br />

hypotheek liet rusten.<br />

Hij woonde te Amsterdam, maar toen hij als muntmeester<br />

te Utrecht benoemd werd, moest hij zich daar gaan vestigen.<br />

Gelegenheid om zich met de postdienst te blijven bemoeien<br />

had hij niet meer, dus hij verkocht het 'hnys met dubbele<br />

paardestallingc, koetshuis, bergen, koestal, wagenhuis, tuin<br />

en lanen, groot 434^ roeden, thans gebruikt tot<br />

buitenverblijf en tot relaisplaats van de postwagens'.<br />

Bij de verkoop was ook inbegrepen het octrooi voot bet<br />

rijden met postwagens tussen Amsterdam en den Haag.<br />

Dat octrooi had hij op 4 december 1777 van de erven van<br />

Gommarus Duijst overgenomen tegelijk met 40 postpaarden,<br />

7 postwagens en 4 chaisen tot de posterij behorende. Als<br />

koper trad op de heer Thcodorus Jan Baptist de Surmont<br />

de Bas, woonachtig te Bodegraven, over wiens merkwaardige<br />

levensloop wij lezen kunnen in een artikel, nog niet<br />

zo lang geleden verschenen in 'Amstelodamum'.<br />

De politieke veranderingen die zich rond 179s voltrokken<br />

gaven waarschijnlijk de doodsteek aan het postbedrijf.<br />

In maart 1795 compareert de heer de Surmont de Bas, thans<br />

wonende te Haarlem, om het Posthuis te verkopen aan de<br />

heer Jan Ledeboer. Het woord 'heer' mocht toen echter<br />

al niet meer in akren gebruikt worden, het werd doorge-


ïaald en vervangen door 'burger'. Blijkbaar was de akte<br />

-erder ook niet geheel correct, vandaar dat er op zo juni<br />

daaraanvolgend een nieuwe gepasseerd werd.<br />

De burger Jan Ledeboer en Gezina van Egmond kopen<br />

iet geheel, echter zonder het octrooi voor het postvervoer,<br />

/4000. Blijkbaar bezat Jan Ledeboer geen geld genoeg<br />

en werd hem de koopprijs voorgeschoten door Gezina van<br />

Egmond, zijn schoonmoeder. Een half jaar later was Jan<br />

..edehoer echter iaillict verklaard. De beheerders van de<br />

noedel verkochten dan ook op 13 januari 1796 'een huijs en<br />

't buitenverblijf, 'l Posihuis in de wissel plaats van de<br />

Haagse en Amsterdamse postwagens, drie paardestallingen<br />

resamen voor öo paarden, schuur gebruikt als koestal en<br />

wagenhuis, een hooiberg en nog een woonhuis waarin<br />

tapnering wordt gedaan'. Koper was David Cornells van<br />

l.enncp te Amsterdam, die er ƒ2.2.385 voor betaalde,<br />

liet Posthuis had dus thans een dubbele functie gekregen:<br />

Het was een buitenverblijf geworden, maar het oude<br />

Posthuis met zijn consumptie-gelegcnheid was óók nog in<br />

bedrijf. Later ging de tweede functie geheel verloren en<br />

werd het oude Posthitis een landgoed onder de naam<br />

Kcmienierduin'.<br />

Kenncmeroord<br />

Evenals het ten Zuiden van dit buiten gelegen Kcnnemeriin,<br />

heeft dit oorspronkelijk een geheel andere bestemming<br />

bad. We bev<strong>inde</strong>n ons bier namelijk op het terrein van de<br />

oude herberg 'de Dotstige Kuijl'. Kort vóór het jaar 1651<br />

moet Dirck Huygen Woclinonl een herberg gebouwd hebben<br />

aan de oostzijde van de Herenweg, even ten Zuiden<br />

van de Koediefslaan. De grond waar hij zijn herberg op<br />

gebouwd heeft was niet zijn eigendom, maar hij huurde deze<br />

van Adriaan Pauw, de heer van <strong>Heemstede</strong>.<br />

Daar gehuurde grond een wel wat al te wankele ondergrond<br />

is voor een goed beklante herberg, zette bij deze huur om<br />

in een erfpacht. Sedert 1 mei 1651 betaalde hij daarvoor<br />

een erfpachtcanon van /io 's jaars. Op dezelfde dag nam<br />

bij, behalve deze 100 roeden, ook nog ecu stuk grond in<br />

erfpacht ter grootte van 50 roeden, gelegen ten Noorden<br />

van 'de Dorstige Kuijl' en in eigendom toebehorende aan<br />

het Sint Elisabcthsgasthuis te Haarlem.<br />

Zijn k<strong>inde</strong>ren waren nog m<strong>inde</strong>rjarig toen hij kort daarna<br />

overleed. Hun voogden verkochten daarop de herberg voor<br />

ƒ3980. Als kopers traden op een viertal inwoners van Haarlem,<br />

waarvan Arent Arentsz. Coster de helft van de koop<br />

voor zijn rekening nam (2.5 januari 1655). Zijn aandeel<br />

kwam dus op bijna /2.000 te staan. Ruim 6 jaar later kocht<br />

hij echter ook de andere helft, waarvoor hij slechts f 1 300<br />

betaalde, of liever gezegd moest betalen, want de koopsom<br />

bleef volledig als hypotheek op het perceel gevestigd.<br />

De bedongen aflossing van de hypotheek moest hij<br />

financieren door het vestigen van een nieuwe hypotheek.<br />

Hij slaagde er echter in voor een bedrag van ƒ335 de op de<br />

grond rustende erfpachten af te kopen (1681). Hij wordt<br />

hospes in 'de Dorstige Kuijl' genoemd.<br />

Zijn enige zoon, ook Arent Arentsz. Costcr geheten, had


'Oude Roomtn hnyrtn Haarlem'. Tekening v<br />

D.A. Clemens, 1770.<br />

geen zin om hot bedrijf van zijn vader voort te zetten en<br />

toen Adam Hcndriksz. Schouten hem er ƒ1500 voor bood<br />

verkocht hij hem op 15 mei 1687 'de vermaarde en<br />

neringrijke herreberg genaamd "de Dorstige Kuijl", voorzien<br />

met veel verschcydenen vertrecken, met twee welbeplante<br />

tuynen aen beyde sijden van dese herberg gelegen,<br />

met een vijver daer beneffens. Item nog een koestal en een<br />

paardcnstal.' Van een kapitein rer zee, Johan de Jongh<br />

geheten, leent hij ook nog eens ƒ2.500 als bedrijfskapitaal.<br />

Vóór 1705 was Adam Schouten echter al weer overleden<br />

en was zijn weduwe hertrouwd met Huybert Verstraet, die<br />

het bedrijf wel wilde voortzetten. De koopsom, ƒ4000, moest<br />

weer in zijn geheel op de herberg blijven rusten, bovendien<br />

leende hij nog eens ƒ5000 als bedrijfskapitaal. Toch wist<br />

hij zich financieel niet te redden, hij yjng failliet en de<br />

beheerders van zijn boedel verkochten 'de Dorstige Kuijl'<br />

op 2.5 mei 1719 voor ƒ1580 aan de heer Jacob Backer<br />

Lestevenon, de eigenaar van 'Oud licrkenvode', wiens<br />

vader een som van ƒ5000 aan de kastelein van 'de Dorstige<br />

Kuijl' geleend had.<br />

De opbrengst was dus bij lange na niet voldoende om de<br />

hypotheken af te lossen. Jarenlang bleef de herberg eigendom<br />

van de bezitters van 'Oud Berkenrode'. Deze exploiteerden<br />

de herberg met zetba/en. Dat ging blijkbaar nogal<br />

goed, want toen 'de Dorstige Kuijl' op 15 augustus 1771<br />

door de erfgenamen van mr. Pieter de la Court verkocht<br />

werd, betaalde Qimelis I lout, kastelein, er ƒ7100 voor<br />

(waarvan ƒ6000 als hypotheek).


Hem trof hetzelfde lot als bijna alle kasteleins; hij ging te<br />

gronde aan geldgebrek. Op i augustus 1793 wist hij nog<br />

ƒ2.500 te lenen om schulden af re lossen, maar op 2.7 oktober<br />

daaraanvolgend moet hij zijn bedrijf verkopen. Toch kon<br />

hij met klagen over een slechte gang van zaken, want de<br />

verkoop leverde hem ƒ9000 op.<br />

De koper was Jan Baptist van Geulen te Amsterdam. Deze<br />

hief de herberg op en transformeerde deze in de buitenplaats<br />

'Kennemeroord'. Hij bouwde een nieuw herenhuis<br />

en een biljartkamcr, koepet en menagerie en verder de<br />

gebruikelijke andere gebouwen, koetshuis, stalling, tuinmanswoning<br />

en loodsen.<br />

Toen de heer Van Ceulcn deze hofstede, die hij 'Kennemeroord'<br />

genoemd had, te koop zerte, werd zij voor<br />

ƒ19750 gekocht door de heer Herman Rahuzen te<br />

Amsterdam, uit wiens bezit 'Kennemeroord' op 11 februari<br />

1835 voor ƒ2.8000 overging aan de beer Lodcwijk Raphael<br />

Bisschoffsheim die er op "zijn beurt slechrs ƒ23000 voor<br />

ving toen hij het op 16 december 1843 overdeed aan de<br />

heer Gerrit Jan Dijk te Amsterdam.<br />

Koediefslaan<br />

Slechts één erf scheidde 'de Dorstige Kuijl' van de Koediefslaan.<br />

Van deze laan is niet veel bekend. De naam zal wel<br />

de herinnering bewaren aan het feit dat daar een koeiendief<br />

woonde, maar wie dat was weten we niet. Ook nier hoe<br />

oud de laan wel is. Op kaarten daterend uit het begin van<br />

7e eeuw is er iets van een vaart of weg te zien. Op<br />

5 april 1718 v<strong>inde</strong>n we dat er een huis staat op de zuidelijke<br />

hoek van 'het Koedief s vaart je' en de Herenlaan.<br />

Dat huis behoorde toen toe aan Huybert van Meurs. Toen<br />

Jacobus van Meurs het huis uit de boedel van zijn ouders<br />

kocht, werd ervan gezegd dat het lag op de zuidelijke hoek<br />

de Koediefslaan en de Herenweg. De ondergrond ervan<br />

behoorde aan het Sint Elisabethsgasrhuis, waaraan de<br />

eigenaars van het huis jaarlijks een erfpacht van n guldens, 13<br />

stuivers en 8 penningen moesten betalen. Heel lang bleef dit<br />

huis in het bezit van de familie van Meurs, want nog op<br />

[5 oktober 1809 draagt mejuffrouw Elisabeth Crayevanger,<br />

weduwe van Jacob van Meurs, het huis, met nog een klein<br />

huisje, koepel en timmerloodsen over aan haar zoon<br />

Jacobus Johannes van Meurs.<br />

n hiaii-ujil.i.ili ,ils Iifi'cdf huis<br />

We krijgen de indruk dar de gronden langs de Koediefslaar<br />

pas laat in exploitatie genomen zijn. Erasmus Reckman<br />

neemt 50 roeden in erfpacht op 8 maart 1784. Dit terrein<br />

lag achter het zoeven genoemde huis van de familie van<br />

Meurs. Erasmus Reckman en de zijnen verkochren het huis<br />

dat hij erop gebouwd had aan de heer van Keulen, de<br />

stichter van de buitenplaats 'Kennemeroord'.<br />

Op de noordhoek van de Koediefslaan en de Binnenweg<br />

v<strong>inde</strong>n we pas in het jaar 177z melding gemaakt van een<br />

huis. Op de zuidelijke hoek aan de oostzijde van de laan<br />

liet de gemeente in 1857 een tolgaarderswoning bouwen.<br />

Het huidige huis 'de Dorstige Kuil' dateert uit de ige eeuw.<br />

Zandvoortseiaan<br />

Deze laan heette reeds in 12.84 de Gasthuislaan en vormde<br />

toen, evenals later, de noordelijke grens van Berkenrode.<br />

Vanzelfsprekend vormde de laan tevens de zuidelijke grens<br />

van het gasthuisland. Daar stond namelijk reeds in de 13e<br />

eeuw een gasthuis.<br />

Dat zou allemaal heel duidelijk zijn en geen moeilijkheden<br />

opleveren, indien niet de heer van Berkenrode het nodig gevonden<br />

had op 3t mei 162,9 (de heer Van Duinen dateert<br />

deze akte ten onrechte op het jaar 162,0) enige inwoners<br />

een verklaring te laten afleggen. Deze verklaring achtre hij<br />

blijkbaar noodzakelijk voor het vaststellen van de noordelijke<br />

grens van zijn heerlijkheid. In deze verklaring wordt<br />

gesproken van een in het jaar i6z8 nieui 'j gemaakte<br />

Gasthuislaan.<br />

Betekent dit dat deze nieuwe Gasthuislaj t lag op de<br />

plaats van de oude? Of is er alleen n r sprake van ver­<br />

betering van de besraande toestand e kilde de heer van<br />

Berkenrode slechts vastleggen dat er hie : geen sprake was<br />

van een nieuwe laan, en dat de grens va 1 zijn heerlijkheid<br />

voortaan door 'de nieuwe' laan aangegeven werd? Als 'de<br />

nieuwe' laan nier op de plaats van 'de oude' laan gelegd<br />

was, waar lag dan die oude laan? En waarom laar de heer<br />

van Berkenrodc een nieuwe grenspaal (van eikenhout)<br />

oprichten aan de oostzijde van de Herenweg?<br />

We zijn geneigd te geloven dat de nieuwe laan lag op de<br />

plaats van de oude, daar de nieuwe laan lag ten Noorden<br />

van de 'woninge van Matius', waarmede 'Oud Berkenrode'<br />

aangeduid wordt. Benoorden de laan lag een 'crochte ge-


nacmt het ou de Gasthuis'. Op de/.c 'crochtc' stond bet<br />

oude Gasthuis. De personen die dit verklaren weten dat<br />

precies, omdat één van hen 2,0 jaar en een ander 5 jaar lang<br />

in dit oude Gasthuis gewoond hebben. Zij verklaren tevens<br />

dar het oude Gasthuis thans is afgebroken en dat zelfs de<br />

oude fundamenten zijn uirgebroken.<br />

De precieze ligging wordt niet nader aangeduid. Toch kunnen<br />

we die vrij nauwkeurig vaststellen, wane op 10 mei 1762,<br />

transporteren de regenten van het Sint Elisabethsgasthuis te<br />

Haarlem aan de heer Jan van Vollenhoven Jr. te Amsterdam<br />

'een warmoestuin genaamd 'hel oude Cis/buis', waarvan<br />

de opstal toebehoort aan Härmen Jansz.', groot 172,5<br />

roeden. Bij de koop is inbegrepen de Raanlaan 'daarnevens<br />

(dat wil zeggen naast de warmoestuin) gelegen, groot 56<br />

roeden, met de boomen voor de tuyn op de Heereweg'.<br />

De 'oude Gasrhuys'-tuin lag dus op de hoek van de Raanlaan<br />

en de Wagenweg en er stond een huis op, dat toen<br />

nog aan Hannen Jansz. toebehoorde. Dit is het huis dat<br />

Härmen Jansz. op 4 december 1744 voor ƒ568 kocht van<br />

de erfgenamen van Lccndert Pappers, bij de koop waren de<br />

te velde staande kool, spinazie en sla inbegrepen. Deze<br />

Leendert Pappers of Pappius was al in 1732. als eigenaar<br />

van het huis te boek gesteld. Het lijkt dus niet gewaagd<br />

hieruit te concluderen dat het oude Gasthuis gestaan heeft<br />

op de hoek van de Wagenweg en de Raanlaan.<br />

Dit wordt op een frappante manier bevestigd door de kaart<br />

van Balthazar Florisz. van 1621 tot 1612.. Het enige huis,<br />

dat op deze kaart is aangegeven, staat precies op de hoek<br />

van de Wagenweg en de Raanlaan! Maar waar lag dan de<br />

Raanlaan? De naam van de laan is ontstaan uit 'Radelaan'<br />

en dit woord is identiek met 'Rodelaan'. Het is dus de laan<br />

die toegang gaf tot de 'rode' waarop het Gasthuis gebouwd<br />

werd. Deze laan moet dus heel oud zijn.<br />

Op de zoeven genoemde kaart v<strong>inde</strong>n we twee lanen. De<br />

ene is 'de oude Aerdenhoutslaan' die de zuidgrens vormde<br />

van de buitenplaats 'Vredenhof', die onmiddellijk aan<br />

'Elndenhout' grensde. Die oude Aerdenhoutslaan moet dus<br />

gelegen hebben ongeveer ter plaatse waar nu de grote<br />

nieuwe verkeersweg gekomen is. I-,ven ten /uiden daarvan<br />

v<strong>inde</strong>n we 'de Raanlaan'. Deze moet gelegen hebben ongeveer<br />

op de tegenwoordige grensscheiding met Haarlem,<br />

op de hoek van de weg die vanaf de Wagenweg naar het<br />

Coornhertlyceum leidt.<br />

Bijna al het land, begrensd door Wagenweg, Zandvoortse-<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

laan, Leidse Vaart en Raanlaan, was in gebruik voor de<br />

groenteteelt, het waren zogenaamde 'warmocsicrslandcr<br />

bloemisterij Rozenburg<br />

In tien jaar tijd (1760-1770) werden de/e 'warmoesierslanden'<br />

echter voor het grootste deel opgekocht door de<br />

heer Johannes Rosenkrans. Tenslotte mocht hij zieh eigenaat<br />

noemen van alle gronden benoorden de Zandvoortselaan,<br />

vanaf de Wagenweg tot aan de Leidse Vaart toe. Hij vestigde<br />

er een bloemisterij, die lange tijd zelfs een internationale<br />

faam genoot. In plaats van de kleurrijke bloemenvelden<br />

zien we er nu 'de bloemcnbuurt' (Asterkade, Rhododendronplein,<br />

Zandvoortse allee etc.). Wilde men in deze<br />

namen nog de oude bestemming van de gronden in herinnering<br />

houden?<br />

Bosch en Hoven<br />

Aan de overzijde van dit complex, dus aan de oostzijde van<br />

de Wagenweg, lag de uitgestrekte buitenplaats 'Bosch en<br />

Hoven'. Het was aanvankelijk 'een hofstede met huysinge<br />

en boomgaard', gelegen op de grond die aan het Sint<br />

Elisabethsgasthuis toebehoorde en door de bezitters van de<br />

hofstede van dit gasthuis voor ƒ137 's jaars in erfpacht<br />

werd gehouden.<br />

De oudste geschiedenis van dit huis is nog niet helemaal<br />

duidelijk. Op 2. april 1671 verkopen mejuffrouw Machteld<br />

Bas, weduwe van Abraham de Vïsschet te Amsterdam en<br />

haar k<strong>inde</strong>ren de hofstede aan sinjeur Gillis van de Camp<br />

(de eigenaar van het Manpad) voor ƒ3 400. Kocht sinjeur<br />

Gillis de hofstede voor een te lage som van de genoemde<br />

weduwe? Of verkocht hij die voor een te hoge som aan<br />

een andere weduwe? In ieder geval staat het vast dat sinjeur<br />

Gillis zijn hofstede met een winst van liefst ƒ600, op 1 juni<br />

1674, vetkocht aan juffrouw Elisabeth Valck, weduwe van<br />

sinjeur Thomas de Swaen, te Amsterdam.<br />

Zes jaar later kon zij haar bezit weer voor dezelfde prijs<br />

overdoen aan de heer Hendrik van Beinlingen (10 december<br />

1680). Diens weduwe deed met een bescheiden winstje van<br />

ƒ2.00 (il februari 1698) de hofstede over aan de heer<br />

Benjamin Dutry, heer van Haeften en bewindhebbet van


de Oost-Indische Compagnie. Deze breidde zijn grondbezit<br />

van 2. morgen tot 5 morgen uit.<br />

Het is vrij zeker dat hij een nieuw huis bouwde, anders<br />

valt het niet te verklaren dat zijn eigen zoon er ƒ8000 voot<br />

moest betalen toen hij het buiten van zijn vader op 2.5 oktober<br />

I7Î.Z overnam. Vermoedelijk is deze prijs zelfs aan<br />

de lage kant geweest, want nog geen 4 jaar later verkoopt<br />

r.Jan Dutry (de zoon van Benjamin) het buiten voor<br />

ƒ15000 aan de heer Jacob Alewijn Ghijsen fiÊ mei 1716).<br />

Een naam draagt het dan nog steeds niet. De naam 'Bosch<br />

Hoven' troffen we voor de eerste maal aan in de akte<br />

van 6 november 1793, toen de executeur testamentair van<br />

jwe Maria Fcitsma, weduwe van Jan van Vollenhoven<br />

Jr. 'de hofstede Bosch en Hoven' met alles wat erbij hoorde<br />

:n dat was ook nog een overplaats, die zich uitstrekte tot<br />

: Leidse Vaart - voor ƒ71000 overdeed aan de heer<br />

Willem Willink te Amsterdam. Op de kaart van Nautz uit<br />

het jaar 1856 is te lezen dat "Bosch en Hoven' toen nog<br />

steeds eigendom was van de familie Willink.<br />

de Princebuurt<br />

Wc hebben nu een wandeling gemaakt vanaf Bennebroek<br />

langs de Herenweg en de Wagenweg tot aan de grens met<br />

Haarlem. Een zelfde wandeling maken we nu vanaf Bennebroek<br />

langs de Glipperweg en de Glipperdreef. Wc been<br />

ons hier in dat deel van <strong>Heemstede</strong>, dat aangeduid<br />

werd met de naam van 'de Princebuurt'.<br />

Vóór de afscheiding van Bennebroek van <strong>Heemstede</strong> heette<br />

hele buurt aan de oostzijde van de Glipperweg en -dreef<br />

: aan het oude slot toe 'Bennebroek'. Bij de scheiding<br />

tussen <strong>Heemstede</strong> en Bennebroek werd geheel Bennebroek<br />

Noorden van de Swartsenburgerlaan bij <strong>Heemstede</strong><br />

gevoegd, terwijl de buurt waar nu het raadhuis van Bennebroek<br />

staat een vergroting van Bennebroek naar het Westen<br />

betekende met gronden die nimmer tot lebroek be-<br />

loord hadden. Dat blijkt trouwens al t<br />

broek' worden de lage veengronden aa uid langs de<br />

Haarlemmermeer.<br />

De grens met Bennebroek werd aan deze zijde sedert 1632.<br />

gevormd door de Swartsenburgerlaan. Was deze laan er<br />

geweest, dan zou men de overgang van Bennebroek<br />

r <strong>Heemstede</strong> in het geheel niet opgemerkt hebben. Er<br />

'iil'ldciti als tweede huis<br />

lag een bijna ononderbroken rij blekerijcn langs de oude<br />

Binnenweg. Ter afwisseling bevond zich op de hoek van de<br />

Swartsenburgerlaan en de Glipperweg een blamvselmakerij.<br />

En verder zien we in noordelijke richting almaar blekerijen,<br />

die in de loop van de eerste helft van de zeventiende<br />

Hun bestaan is voor de economische ontwikkeling van<br />

<strong>Heemstede</strong> van groot belang geweest. Veel bezienswaardigs<br />

boden deze blekerijcn overigens niet, al kan men daar verschillend<br />

over denken. Dichters hebben de bleekvelden<br />

bezongen en men kan zich voorstellen, dat dergelijke velden,<br />

bedekt met kleurige lappen textiel, deden denken aan de<br />

huidige bloembollenvelden, maat de vergelijking lijkt ons<br />

herberg 'de Pauw'<br />

Aan de oostzijde van de Glipperweg zouden we in de 18e<br />

eeuw - aan de Glipperweg - een van de vele herbergen<br />

gezien hebben die <strong>Heemstede</strong> rijk was. Deze heette 'de<br />

Pauw', maar veel bijzonders kan het niet geweest zijn,<br />

want de koopsom bedroeg nooit veel meer dan föoo-fSoo.<br />

Pas Jacob Abraham van Lennep bood er in 1793 ƒ1000<br />

voor, maar dat deed hij waarschijnlijk om de herberg te<br />

kunnen opheffen.<br />

Op de hoek van de Princelaan lag in 1674 al een bakkerij,<br />

die het beter deed dan de herberg, want de waatde was<br />

toen ƒ1000, maar hij ging toch teniet of wetd misschien<br />

verplaatst, want in 1693 v<strong>inde</strong>n we even verderop een<br />

bakkerij die in 1S10 nog besrond. Deze bakkerijen zijn<br />

overigens niet bijzon«'<br />

korenmolen de Nachtegaal<br />

Al in het jaar 1535 is er sprake van een korenmolei<br />

<strong>Heemstede</strong>, maar die viel ten offer aan het beleg va<br />

lern in 1573. In 1596 verrees er een nieuwe op de n lolen-<br />

werf. Ook hieraan was geen lang leven beschoren, v<br />

verdween alweer in het jaat 1618. Sedert die:<br />

v geen<br />

korenmolen meer tot Cornells Pietersz. van der Kade,<br />

molenaar te Rijnsaterwoude in 1650 aanbood een nieuwe<br />

koren- en grut(=gort)molen aan de Glip te bouwen.


Hij wilde dit alleen doen, indien de inwoners van Heem-<br />

Stede zich verbonden al hun koren bij hem te doen malen.<br />

Dat beloofden zij bij akte van 5 januari 1651. Cornelia was<br />

echter niet kapitaalkrachtig iienoeu. 0111 het bedrijf geheel<br />

zelf re financieren, zodat hij geld moest lenen van de heer<br />

van <strong>Heemstede</strong>. Bovendien moest hij elk jaar f6 aan deze<br />

heer offeren voor het zogenaamde windrecht. Het gebruik<br />

van de wind die over de heerlijkheid I leemstede woei kwam<br />

alleen toe aan de heer van de heerlijkheid. Tenslotte moest<br />

Cornells gratis voor de heer al het koren malen dat deze<br />

nodig had.<br />

Al deze lasten drukten zwaar op de nieuwe molen, zodat<br />

Cornells in 1656 opnieuw geld moest lenen, thans van een<br />

koopman in Leiderdorp. Nog dertien jaar lang wist hij het<br />

bedrijf vol te houden, maar dan vertrekt hij opeens naar<br />

Leiden. De molen doet hij (op 1 april 1669) voor ƒ3200 over<br />

aan een Hecmstcdcnaar, Cornells Clacs/.. V.ilekooch geheren.<br />

De gehele koopsom moet als hypotheek op de molen<br />

gevestigd blijven.<br />

Tussen 1669 en 1678 komt de/c molen in handen van<br />

Benjamin Polamis, korenmolenaar, die het er ook niet redt,<br />

en zijn molen aan de Glip tenslotte maar overdoet aan een<br />

concurrent, Wit Pietersz. Vis geheten, die eigenaar was van<br />

de korenmolen aan de Baan in 1 laarlem. Ook hij betaalt<br />

de koopsom met een hypotheek van ƒ12.00, terwijl hij nog<br />

eens ƒ1800 moet lenen voor bedrijfskapitaal.<br />

Ondanks deze zware lasten wist hij het bedrijf tot bloei te<br />

brengen, want toen hij de molen op 2 mei 1690 verkocht<br />

aan een inwoner van Santpoort, Evert Cornclisz. Beeck,<br />

kreeg hij er boven de bestaande hypotheek van /1800 nog<br />

ƒ4100 voor. Precies een jaar hield Evert het vol. Met een<br />

verlies van ƒ150 vond hij een koper in de persoon van<br />

Cornell's Gangeloisz. Komcijn (7 mei 1691).<br />

Een tijdlang zien we dan twee personen als eigenaars optreden,<br />

tot Jan de Jongh beide delen weer in één hand<br />

brengt. Voortdurend zien we hem dan echter in financiële<br />

moeilijkheden. In 1733 moet hij zelfs ƒ6000 lenen van de<br />

heer Abraham Tijier te Haarlem. Met een lening van ƒ429<br />

in het jaar 1744 was zijn krediet waarschijnlijk uitgeput.<br />

Het jaar daarop moet hij de molen verkopen.<br />

Dat het bedrijf wel floreerde blijkt uit de koopsom,<br />

ƒ10010,50, die de koper betaalde. Dat was een Cornells<br />

Breek, die we ook weer steeds geld zien lenen. Op 24 maart<br />

1760 ontvangt hij toestemming van de heer van <strong>Heemstede</strong><br />

<strong>Heemstede</strong> ia de <strong>historie</strong><br />

om de oude molen door een nieuwe van steen te vervangen.<br />

Cornells bezat blijkbaar ook een korenmolen te Hillegom.<br />

Beide molens werden na zijn dood toebedeeld aan zijn zoon<br />

Pieter Breek. Zij waren samen getaxeerd op ƒ8400. Als wij<br />

dan zien dat hij alleen al op zijn molen in <strong>Heemstede</strong> een<br />

hypotheek van ƒ 12000 vestigt, krijgen wc het gevoel dat de<br />

staar van zijn financiën niet bijzonder rooskleurig was.<br />

Zo zouden we door kunnen gaan, maar dat heeft niet veel<br />

zin. Laten we volstaan met het vermelden van het feit, dat<br />

de windkracht in de 19e eeuw heeft afgedaan, zodat we in<br />

1883 lezen van de stoomkorenmolen van de heer Hoeker<br />

(Hoeker) die drie werklieden in diensr had. In 1901 wordt<br />

het bedrijf nog korenmolen licnocmd, maar in 1906 is ook<br />

het woord molen uit de naam verdwenen, het heet dan;<br />

de meelfabriek H.H.Hoeker, die met 7 man werkt. Vanzelfsprekend<br />

wisselt het aantal personeelsleden, maar in<br />

1935 tellen we er weer zeven. Ook nu bestaat de stenen<br />

romp van de molen nog; in i960 had deze zijn tweehonderd<br />

jarig bestaan kunnen vieren.<br />

Overmccr<br />

Even voorbij de korenmolen (vanuit her Zuiden gerekend)<br />

vonden wc vroeger de buitenplaats 'Overmeer'. Deze lag<br />

aan de westzijde van de weg, op de noorderhock van de<br />

Prince Zandvaart, tegenover de korenmolen.<br />

De heer Overmeer vond het eerste spoor van dit buiten<br />

pas in her jaar 1708. Het is echter veel ouder, want op<br />

10 juni 1665 verkoopt Pieter van der Meulen, gehuwd met<br />

Maria Patijn, die reeds weduwe was van Maximiliaan<br />

Bardoel en te Haarlem woonde, 'een hofstede, huizinge,<br />

boogaert etc., groot 535 roeden'. Koper was (voor ƒ4000)<br />

Cornelis Clacsz. Valckooch, die wij reeds hebben ontmoet<br />

als eigenaar van de korenmolen.<br />

Waarschijnlijk moest hij zijn huis verkopen om de korenmolen<br />

te kunnen betalen, want in april 1669 koopt hij de<br />

molen en op 22 mei 1669 verkoopt hij zijn huis aan mr.<br />

Engelbert van der Mijl, advocaat bij het Hof van Holland,<br />

voor dezelfde prijs die hij ervoor heraaid had.<br />

Drieëntwintig jaar lang genoot mr.Engelbert van zijn nieuw<br />

bezit, dat intussen sterk in waarde gedaald was, want de<br />

heer Philippus Muije die het op 21 oktober 1692 van mr.<br />

Engelbert kocht, betaalde er slechts ƒ2.000 voor. De we-


'Aan de Glip tussen <strong>Heemstede</strong><br />

H.Tavenier, 178a.<br />

1 Benncbroek'. Tekening v<br />

ve van Philippus werd echter drie jaar later failliet verklaard<br />

en haar aandeel weed bij executie (3 augustus 1695)<br />

voor ƒ975 verkocht aan Cornelis van der Lacn.<br />

Het volgend jaar kocht deze van ds. Wilhelmus Muije, de<br />

vader van Philippus, diens helft voor ƒ1000 erbij, zodat<br />

Cornelis voor bijna fzooo eigenaar van het geheel werd.<br />

Echtelijke twisten brachten echter het huwelijk van Cornelis<br />

tot ontbinding en beide echtelieden werden voor de<br />

helft eigenaar, doch verkochten elk hun helft aan Herman<br />

Hilbart, inwoner van <strong>Heemstede</strong>. Cornelis maakte fiooo<br />

voor zijn helft, zijn gewezen vrouw slechts ƒ900.<br />

Misschien speelde Herman slechts de rol van makelaar,<br />

want ruim anderhalve maand later verkocht hij de hofstede<br />

alweer - met een zeer beseheiden winst van ƒ75 - aan de<br />

Haarlemse advocaat mr.Adriaen van der Sprongh. Daar<br />

deze vanuit zijn hofstede uitzicht had op het Haarlemmer-<br />

r, gaf hij de naam 'Overmeer' aan z'n buitentje. Toen<br />

hij overleden was, werd zijn nalatenschap door twee curators<br />

beheerd.<br />

Zij verkochten samen met de executeurs testamentair van<br />

mr.Adriaans vrouw, juffrouw Weyntje Bontemantel, die<br />

ssen ook overleden was, 'de hofstede Overmeer met zijn<br />

heerenhuys, koets- en tuynmanshuys, stalling, boomgaart en<br />

tuinen' aan de heer Reynier Brant. Hoewel het een echte<br />

buitenplaats was, betaalde hij er maar ƒ3 400 voor (29 oktober<br />

1708).<br />

Negen jaar later toonde een schepen van Amsterdam,<br />

François de Vicq, er inreresse voor. Hij behoefde er maar<br />

ƒ3000 voor neer te tellen (zé juni 1717). Met een winstje<br />

van ƒ300 deed deze het drie jaar later (13 oktober 172,0)<br />

over aan de kapitein ter zee Jan van der Waeyen.<br />

Merkwaardigerwijs zien we François de Vicq op zo maart<br />

172,4 het buiten weer voor dezelfde prijs terugkopen, om<br />

het twee jaar later (23 april 172,6) nu met een verlies van<br />

ƒ250 te verkopen aan juffrouw Janeton la Vange, de aanstaande<br />

bruid van de heer Pieter Croonenburgh. Toen zij<br />

geld nodig had leende zij ƒ 1000 van de heer Pieter Teyler<br />

van der Hulst te Haarlem (23 mei 1738).<br />

Een tijd lang horen wc nier meer van het buiten, dat intussen<br />

vererfd was op Petrus van der Upwïch. Deze overleed<br />

echter en zijn k<strong>inde</strong>ren verkochten 'Chcrmccr' voor<br />

slechts ƒ1955 aarl Whing van der Zee, broodbakker te<br />

<strong>Heemstede</strong>. Deze liet het huis slopen, want op 2 juli 1794<br />

verkocht hij 'een stuk weiland, zijnde van ottds geweest een<br />

hofstede genaamd Overmeer' aan een klccrbleker geheten<br />

Faas Lccnderrsz. Faas. Dit weiland bracht zelfs meer op dan<br />

de herenhuizing de laatste maal waard gebleken was: er<br />

werd ƒ2200 voor betaald!<br />

Zo was er weer een Heemsteeds buiten verdwenen, zij het<br />

dan ook niet een van de belangrijkste.<br />

de Meermin<br />

Belangrijker dan 'Overmeer' was het even verderop, nu<br />

weer aan de oostzijde van de Glipperdreef gelegen buiten<br />

'de Meermin'. Ds. Matheus Hooft, die toen reeds emeritus<br />

predikant te <strong>Heemstede</strong> was, kocht van zijn medeërfgena-


men de helft van 'de Meermin' die toen (10 juli 1671)<br />

ƒx0000 waard geweest moet zijn. Het bleet in zijn familie<br />

toen mr. Jacob Hooft eenderde van het huis erfde en de<br />

resterende tweederde parten er bij kocht (8 april 169z).<br />

Zijn k<strong>inde</strong>ren vervreemdden echter het familiebezit, dat toen<br />

4 morgen 365 roeden groot was.<br />

Koper (op 3 april 1711) was sinjeur Jan Laars, brouwer in<br />

de Engel te Haarlem, voor ƒ4275. Hij herdoopte 'de Meermin'<br />

ïn 'Engelrust'. Lang genoot hij niet van zijn rust, want<br />

voor 18 augustus 1719 was hij reeds overleden en verkocht<br />

zijn zoon Matheus Laars, eveneens brouwer in de Engel,<br />

zijn buiten 'Engelrust' aan de heer Nicolaas van Strijen,<br />

secretaris van Amsterdam, voor f6000.<br />

Deze hergaf aan zijn aankoop de oude naam van 'de Meermin'.<br />

Hij bracht tal van verbeteringen aan - onder andere<br />

een nieuwe oprijlaan - misschien bouwde hij er zelfs een<br />

nieuw herenhuis. Hij bezat ook de drie blekerijen aan de<br />

overzijde van de weg gelegen. Hij had echter te hoog gegrepen<br />

en zijn bezittingen en die van zijn vrouw werden<br />

onder curatele gesteld.<br />

De curators verkochten 'de Meermin' voor ƒ16000 aan de<br />

heer Aarnout Diderick te Amsterdam (6 septembet 1734).<br />

Het grondbezit was uitgebreid tor ruim 15,5 morgen. Diens<br />

weduwe, vrouwe Sara Susanna Couck, liet het na aan<br />

vrouwe Maria Barbara Didcricks, die het als weduwe van<br />

mr. François Antonie Leyssius verkocht aan Frederik Kaal.<br />

Weliswaar betaalde deze er ƒ14000 voor, maar als aartssloper<br />

moet ook 'de Meermin' aan zijn sloopwoede ten<br />

offer zijn gevallen, wanr het buiten verdwijnt sedert 2.6 april<br />

M eer en berg<br />

'Mccrenberg' is ontstaan uit de vereniging van twee buitenplaatsen,<br />

waarvan de een de naam droeg van 'Meerenbergh'<br />

en de andere die van 'Leeuwenbergh'. Van 'Leeuwenbergh',<br />

het meest zuidelijk gelegen, weten wc niet veel meet<br />

dan dat het op 12 novembet 172,9 door vrouwe Aletta<br />

Sclkaert, weduwe van mr. Mattheus Geerraerts, in zijn<br />

leven raad en burgemeester van Haarlem, verkocht werd<br />

aan de heer Nicolaas van Strijen, secretaris van Amsterdam,<br />

de eigenaar van 'de Meermin'. Hij behield 'Leeuwenbergh'<br />

niet, want reeds een half jaar later verkocht hij het voor<br />

De hofstede 'Meer e:<br />

Tekening van H. Schouten, i8d<br />

ƒ4000 aan de heer Dirk van Lennep te Amsterdam, die ook<br />

eigenaar was van 'Meercnbcrgh' waarmede het verenigd<br />

werd.<br />

Van 'Mccrenbcrgh', ren Noorden van 'Leeuwenbergh' gelegen,<br />

weten we iets meer. In de tweede helft van de 17e<br />

eeuw bezat de heet Cornells Gijsbettsz. van Goor hier reeds<br />

een 'hofstede' met zijn huysing, plantagie, laan, moestuin,<br />

weiland, droochbereh of duin en nog de Santsloot streckende<br />

van de Bennebroekerweg tot de Haarlemmermeer, met<br />

nog een stukje weiland ten e<strong>inde</strong> van deselve sloot tegen<br />

Hij geeft dit alles als huwelijksgocd aan zijn dochter<br />

juffrouw Maria van Goor, echtgenote van Nicolaas Nicolai,<br />

secretaris van Haarlem. Het was getaxeerd op ƒ8000.<br />

Het is niet helemaal duidelijk waarom de heer Van Goor<br />

bijna drie jaar later (10 april 1677) de helft van deze hofstede<br />

nog eens voor ƒ4000 verkoopt aan zijn schoonzoon,<br />

die voor de helft eigenaar was. Hoe dit ook zij, de heer<br />

Nicolacs Nicolai kon zich nu alleen eigenaar noemen. Hij<br />

woonde echter te Amsterdam en had vermoedelijk met zijn<br />

buiten in <strong>Heemstede</strong> niet veel op, want teeds drie jaar later<br />

deed hij het van de hand. Of werd hij door een zoet winstje<br />

van ƒ1623 t( 3t verkoop verleid ?<br />

Kopers waren (1 april i68r) de heren Jacob en Louis Trip<br />

te Amsterdam, die ook reeds de hofstede bezaten die ten<br />

Zuiden van 'Leeuwenbergh' gelegen was. Maar ook Louis<br />

Trip stelde niet veel belang in zijn buitenhuis, want nog<br />

geen drie jaat later verkoopt hij zijn helft aan zijn broer<br />

Jacob Trip (5 maart 1Ó84).<br />

Het heeft dan nog steeds geen naam. Deze werd er aan gegeven<br />

door Mathias Trip, de derde broer, die het huis van<br />

Jacob erfde. Hij bedacht de naam 'Meetcnbcrg', maar -<br />

het verhaal wordt haast eentonig - ook Mathias stierf. Zo<br />

kwam 'Meerenberg' in het bezit van diens m<strong>inde</strong>rjarige<br />

k<strong>inde</strong>ren, die nog onder voogdij stonden. De voogden verkochten<br />

de hui/.mge enz., groot ruim 6 morgen, mer nog<br />

ruim 9 morgen aan de overzijde van de weg, aan sinjeur<br />

David de Neuvile (Ncuffillc), koopman re Amsterdam, voor<br />

De k<strong>inde</strong>ren van vrouwe Catharina de Neuffille, die gehuwd<br />

was met Dirk van Lennep brachten 'Meerenberg'<br />

samen met 'Leeuwenberg' op 27 december 1732 in het bezit<br />

van vrouwe Petronella de Neuffille weduwe van Jacob van<br />

Lennep Aarnouts. Het blijft dan verder in handen van hun


iakomelingen, die allen de naam van Van Lennep vor.<br />

De genoemde akte îs blijkbaar de enige omtrent 'Meei<br />

berg' die de lieer Overmccr heeft kunnen v<strong>inde</strong>n.<br />

Na vele wisselingen van eigenaar werd 'Meerenberg' i<br />

1948 door de gemeente I leem stede aangekocht. D<<br />

langs de weg en aan de overzijde daarvan tot aan de ringet,<br />

werden voor woningbouw bestemd. De Staatsheden<br />

irt verrees er. Verreweg het grootste deel van de terlen<br />

werd bij het wandelpark 'Grocncndaal' gevoegd.<br />

Niet onvermeld mag blijven, dat de oorspronkelijke tuinnleg<br />

gemaakt is door de beroemde tuinarchitect Daniel<br />

Marot. In 1794 werd de tuin echter geheel opnieuw aangelegd<br />

door jan David Zocher Sr.<br />

Groenendaal<br />

De ontstaansgeschiedenis ervan is bijzonder ingewikkeld,<br />

want 'Groenendaal' is een combinatie van 'Groenendaal',<br />

'Overthoorn', 'Bosbcek', 'Meervliet' en 'Pauwenbosch'.<br />

Over de laatste vier buitens eerst een paar notities.<br />

Overthoorn<br />

'Overthoorn' lag aan de overzijde, dus de oostkant van de<br />

Glipperwcg en bestond reeds in 1640, in welk jaar Jan<br />

Lubbertsz. Busch, koopman te Haarlem 'seckere huysinge<br />

] hofstede, genaamd 'Overthoorn" verkocht aan de heer<br />

Daniel Godin. Uit de naam zou men kunnen afleiden, dat<br />

het huis stond tegenover een toren. Deze toren zou dan<br />

gestaan moeten hebben op het terrein van het latere 'Bosbeek',<br />

maar verder weten we er niets van.<br />

'Overthoorn' vererfde op jonkvrouw Catharina Godin, die<br />

gehuwd was met mr. Cornelis Bors van Waveren, pensionaris<br />

van Amsterdam. Veel te betekenen had het buitentje<br />

niet, want mr. Benjamin Witheijn, advocaat te Amsterdam,<br />

die het kocht van jonkvrouw Catharina, betaalde er slechts<br />

ƒ2.500 voor. Hij breidde zijn bezitting uit door de aankoop<br />

van ruim 3 morgen land, zodat het geheel ƒ3600 opbracht<br />

toen hij het op 3 juni 1717 verkocht aan de heer Anthony<br />

Turck te Amsterdam.<br />

Deze was het blijkbaar alleen om winst te doen, want zeven<br />

maanden later {2.5 december) verkocht hij het weer voor<br />

ƒ4400. De 'nieuwe' eigenaar droeg de weidse naam van<br />

mr. Cornelis Bors van Waveren, heer van Leusden, Hamersvcld<br />

en Donkelaar, schepen en raad van Amsterdam. Hij<br />

handhaafde 'Overthoorn' niet als buitenplaats, want toen<br />

zijn dochter het tezamen met 'Bosbeek' en 'Meervliet 1 verkocht<br />

heette bet 'een boerewoning, gelegen over de voors.<br />

hofstede (Bosbeek), van outs geweest zijnde een hofstede'.<br />

'Overthoorn' volgt dan de lotgevallen van 'Bosbeek'.<br />

Meervliet<br />

Tussen 'Meerenberg' en 'Bosbeek' bevond zich nog 't<br />

hofstede met zijn landerijen genaamd 'Meervliet', mei


zijn liny singe, stallmge, boerewoning, groot i morgen 241<br />

roeden'. Deze huizinge met al wat daar bij behoorde werd<br />

door de executeur testamentair van Matheus Trip op 12<br />

april 1696 verkocht aan mr. Cornells Bors van Wavercn, die<br />

in 1717 ook 'Oveith00in' kocht. Het herenhuis was reeds<br />

in 1731 afgebroken.<br />

Bosbeek<br />

Dit buiten heeft dezelfde afkomst als 'Ovcrthoorn', want<br />

op 21 juli 1Ö31 wordt het door Jan Lubbertsz. Bus (Busch],<br />

koopman te Haarlem, verkocht aan sinjeur Hendrick<br />

Coijmans, koopman te Amsterdam. Het heet dan 'een<br />

woningc en boomgaert mette huysingc en landerijen' en er<br />

was een doolhof en ook nog een vijver, aantrekkelijkheden<br />

die de heer Coijmans deden besluiten er ƒ9500 voor neer<br />

te tellen.<br />

Zijn zoon de Edele Caspar Coijmans, eveneens koopman<br />

te Amsterdam, verkocht het aan de heer Coenraat Coijmans<br />

ook al koopman van beroep, voor ƒ10000. Diens zoon<br />

sinjeur Willem Coijmans verkocht het echter op 24 februari<br />

1661 voor iets meer dan de helft (ƒ5460) aan de heer Edmont<br />

Schardinel, ook al weer koopman te Amsterdam. Hij gaf<br />

zijn buiten de naam van 'Rustmeer'.<br />

Of Sevcrijn Schardinel, die 'Rustmeer' erfde, meer gerust<br />

dan gewerkt heeft, weten we niet. Wel weten we dat zijn<br />

boedel in staat van faillissement verklaard werd, en dat<br />

'Rustmeer' door de curator op 12 november iSyo voor<br />

ƒ4900 verkocht werd aan mr. Cornells Bors van Waveten,<br />

die zes jaar later 'Meervliet' en nog later 'Ovcrthoorn' aankocht.<br />

Hij of zijn dochter jonkvrouw Khsabeth Jacoba<br />

herdoopte 'Rustmeer' in 'Bosbeek'.<br />

Die naam droeg het buiten toen zij het op 29 december 1731<br />

tezamen met 'Meervliet' verkocht aan de heer Hendrik<br />

Hermans, koopman te Amsterdam. De omschrijving luidt<br />

dan 'de hofstede Bosbeek of van outs genaamd Rustmeer,<br />

met heerenhuysinge, st.illingc, koetshuis, orangerie, speelhuys<br />

en tuynmanswoninge. Met de daarnaast gelegen<br />

plaats 'Meervliet', met de stallingc, waarvan het huis is<br />

verkoeht en afgebroken, en met 'Overthoorn' daar tegenover<br />

gelegen, tezamen groot 2M morgen 308 roeden'.<br />

Vijf jaar later (op 1 mei 1736) verkoopt de heer Hermans<br />

'Bosbeek' e.s. aan mr.Gerrit Aarnoud Hasselaar. Deze be­<br />

llrcniitctii' in de <strong>historie</strong><br />

taalt hem ƒ22500, maat bij de heerenhuizinge waren dan<br />

ook inbegrepen 'de behangels in hetzelve huijs, spiegels en<br />

schilderijen in de schoorstenen, beelden, borstbeelden,<br />

vaasen, piëdestallen, zitbanken' en verder nog 'stalling,<br />

koetshuis, speelhuis, tluiyiimanswonmg, ihuynmansgcrecdschap,<br />

visnetten, vinkenenen en het vinkehuis'. De grootte<br />

was gelijk gebleven, de hoge prijs /.ou dus kunnen wijzen<br />

op een kostbare inventaris.<br />

De weduwe < an mr. Gerrit AarnouJ I Lisselaar legateert<br />

'Bosbeek' es aan vrouwe Anna Maria van de Poll, die als<br />

weduwe van mr. Lieve Geelvinck het buiten op 12 juni 1784<br />

verkoopt aan mr. Jan Hope, heer van Neder horst den Berg,<br />

die reeds in 1 767 'Groenendaal' gekocht had. 'Bosbeek'<br />

deelt dan de lotgevallen van 'Groenendaal', totdat het daarvan<br />

afgescheiden werd en als klooster weer een zelfstandig<br />

bestaan ging leiden.<br />

Groenendaal<br />

Het grote wandelbos was nog maar een heel bescheiden<br />

buitentje toen sinjeur h'ranchois Tierens het op 20 april 1Ö44<br />

voor ƒ4800 overdroeg aan sinjeur Abraham Wijs te Amsterdam.<br />

Toen deze het verkocht aan Johannes Boots bracht<br />

het nog ƒ5000 op (3 februari 1648). De financiën van Johan<br />

Boots stonden er echter bij zijn dood niet rooskleurig voor,<br />

zodat zijn k<strong>inde</strong>ren de erfenis van hun vader slechts aanvaarden<br />

konden onder 'beneficie van inventaris'. Zij verkochten<br />

'Groenendaal' voor slechts ƒ2050 aan Margaretha<br />

Goos weduwe van Daem ter Eijeke te Amsterdam (23 februari<br />

1671).<br />

Dat was een koopje geweest, want toen zij her buiten verkocht<br />

(24 februari 1677) ontving zij er ƒ3000 voor. Het kan<br />

ook zijn, dat onbekendheid met de plaatselijke omstandigheden<br />

de kopers te veel deed betalen. Die kopers waren<br />

namelijk inwoners van Dordrecht. Het waren de heren<br />

Philip op de Beeck, lid van de regering te Dordrecht, en<br />

Adriaau Hagoort, notaris aldaar. Laatstgenoemde was<br />

gehuwd met juffrouw Anna Paradijs.<br />

Groenendaal grensde toen noch aan de Herenweg noch aan<br />

de Glipperdreef. Van de Berglaan was het gescheiden door<br />

'Pauwenbos'. Het is niet duidelijk waarom die Dordrcchtcnaren<br />

het buitentje aankochten, want zouden zij, toen zij<br />

het op 24 februari 1677 voor ƒ1000 kochten, geweten


hebben dat zij het op 4 juli al weer zouden verkopen voor<br />

nog geen ƒ2. 000 ?<br />

Op genoemde darum werd mr.Mijndcrc Vyanen, raad en<br />

id-schepen van Haarlem, er eigenaar van om her nog geen<br />

:s jaar later weer voor ƒ2,650 over te doen aan de heer<br />

Nicolaas Schuijt, koopman te Amsterdam (14 januari 1683).<br />

De heer Schuijt kocht ook 'het Pauwenbosch', een stuk<br />

land of wildernis mei eikenbomen beplant, waardoor<br />

Grocnendaal aan de oostzijde een toegang kreeg tot de<br />

Berglaan.<br />

TOUW van Nicolaas Schuijt, Maria van Cuijk, gaf<br />

'Groenendaal' en 'Pauwenbos' als huwelijksgeschenk aan haatdochter<br />

Johanna Schuijt, die gehuwd was met mr. Reynier<br />

Gerrit van Ruytenbergh, raad en pensionaris van Purmerid.<br />

Mer een fors verlies, haar vader had voor het complex<br />

ƒ3900 betaald, verkochten zij hun buiten voor ƒ1900 aan<br />

juffrouw Catharina Straatman, weduwe van de heer Jacob<br />

Denijs (3 mei 1701).<br />

Precies dezelfde prijs betaalde de heer Johan d'Otville erop<br />

3 november 1709. Dertig jaar later doet hij 'Groelaal',<br />

met de daarbij behorende boerderij groot 12<br />

morgen 371 roeden, over aan zijn zoon Jacobus Philippus<br />

d'Orville (r; juli 1739)- Vóór 13 september 1752, was<br />

Jacobus overleden, want op die datum verkocht diens<br />

ecuteur testamentair alles aan mr. David van Lennep,<br />

ad en schepen van Haarlem.<br />

Vermoedelijk had Jacobus er een nieuw herenhuis laten<br />

jouwen 'met behangen kamers, spiegel voor de schoorsteen<br />

liet huis' en bovendien nog een 'tuinmanswoning, stallingen,<br />

koets- en wagenhuizen, broeikassen, ananas- en<br />

idere broeibakken met de glasen en andere ramen'. Bij de<br />

koop waren ook de wagens en chaise inbegrepen en tevens<br />

het beeld en pedestal aan het e<strong>inde</strong> van de orangelaan.<br />

Uitdrukkelijk uitgezonderd waren de marmeren beeldengroepen.<br />

'Groenendaal' zelf was toen 17 morgen 250 roeden groot en<br />

lag aan de westzijde van de Berglaan. Bij de koop waren<br />

thans ook inbegtepen de 31 morgen 590 roeden erfpachtsland,<br />

die 'Groenendaal' scheidden van de Herenweg. Dit land<br />

was namelijk op 6 oktober 1750 door de heer Aarnoud van<br />

Lennep voor ƒ2.41 en 18 stuivers aan de heer d'Orville in erfpacht<br />

gegeven. Ook inbegrepen was de tegenover 'Groenendaal'<br />

gelegen boerderij, groot 2. morgen 2,50 roeden, tussen<br />

de Berglaan en de Glipperdreef. Tenslotte nog 2 morgen<br />

••npLuits tils tweed? huis<br />

450 roeden weiland, grenzend aan het Haarlemmermeer.<br />

Dit alles rechtvaardigde wel de koopprijs van ƒ22.000, want<br />

de heer Jan Hope, schepen van Amsterdam, betaalde et op<br />

15 juli 1767 zelfs ƒ27000 voor toen hij 'Groenendaal' c.s.<br />

van mr. David van Lennep kocht. 'Bosbeek' en 'Overthootn'<br />

maakten deel uit van 'Groenendaal' toen een gemachtigde<br />

van de heer Henry Philips Hope te Londen het<br />

op 28 juni 1802. voot ƒ42500 verkocht aan de heer Adriaen<br />

Elias Hope te Amsterdam, wiens familie 'Groenendaal' in<br />

1854 nog in eigendom bezat,<br />

Er is nog één buitentje, dat met 'Groenendaal' vetenigd<br />

werd, niet genoemd en wel één dat de eigenaatdige naam<br />

van 'bet Lam' droeg. Deze naam droeg het nog niet toen<br />

de heer Lodewijk de Bas, brouwer te Amsterdam, het op<br />

20 augustus 1643 kocht van de heer Jacob Reepmaker Jr.<br />

te Amsterdam. Her buitentje kreeg de naam, en dat is ook<br />

de reden dat wij et aandacht aan besteden, van Jan Meusz.<br />

[ = Miense] Molenaar 'constschildet' of 'constrijk schilder'<br />

te Haarlem. Deze schilder bezat geen geld, maat had wel<br />

behoefte aan een buitenhuis. Hij kocht dan ook het buitentje<br />

(op 24 november 1648) van Lodewijk de Bas. De koopsom<br />

van ƒ8200 bleef er geheel als hypotheek op rusren. Onze<br />

schilder was blijkbaar zo slecht bij kas, dat hij op 8 juli<br />

1654 een rente op 'het Lam' moest vestigen. Kennelijk had<br />

de schilder een veel te hoge prijs betaald, want toen zijn<br />

erfgenamen op 3 juli 1670 'het Lam' verkochten, werd de<br />

koopprijs gesteld op bijna ƒ4500.<br />

Als koper trad op jonkheer Willem de Kies, die het negen<br />

jaar later tegen een nog lagere prijs (ƒ3900) overdeed aan<br />

sinjeur Jacob Denijs, koopman te Amsterdam (22 maart<br />

1679). Zijn kleindochter Catharina Denijs trouwde met de<br />

heer Johan d'Orville en zo werd 'het Lam' ook met 'Groenendaal'<br />

verenigd. Intussen was de naam 'het Lam' vcranderd<br />

in 'Wesrberglaan', een naam die herinnert aan de<br />

ligging ten Westen van de Betglaan.<br />

De Berglaan had een aaneengesloten bebouwing, want aan<br />

de noordzijde van 'het Lam' lag weer een hofstede met 600<br />

roeden land, die door ds. Petrus Reepmaker, predikant te<br />

<strong>Heemstede</strong>, voor ƒ6000 verkocht werd aan juffrouw Margaretha<br />

Gommers. Haar erfgenamen, waaronder ds. Jacobus<br />

Reepmaker, die in eerste echt verbonden was geweest<br />

met Matgaretha Gommers, verkochten de hofstede voor<br />

ƒ5 100 aan de heer Pierer van de Venne te Amsterdam<br />

(1 mei ié5i).


'^Jk'iï t: eBSSEit&ä<br />

Het dorp <strong>Heemstede</strong>. Tekening v<br />

Bc [ken rode, 19 januari 1617.<br />

We zouden niet over de hofstede gesproken hebben, indien<br />

deze niet evenals 'het Lam' door een schilder gekocht was.<br />

Het naamloze huis werd namelijk op 4 februari 1653 eigendom<br />

van de edele Gerrit bleeckcr, 'constnjek schilder' te<br />

Amsterdam. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat<br />

ook deze schilder de koopsom van ƒ4150 niet kon betalen<br />

en dus een hypotheek moest nemen voor het volle bedrag<br />

van de aankoopsom.<br />

Zijn k<strong>inde</strong>ren, Dirck BIccckcr, meester-schilder, Catharina<br />

en Maria Bleecker, bewoonden de hofstede, die nu de naam<br />

draagt van 'de Driesprong', permanent. Zij breidden hun<br />

bezit door grondaankopen uit, maar de financiële basis<br />

ontbrak feitelijk, zodat zij op 28 en 2.9 augustus 1658<br />

ƒ5000 aan hypotheken op hun buitentje moesten vestigen.<br />

Twee jaar later lenen /ij nog eens ƒ1000. Het verwondert<br />

ons dan ook niet, dat zeven jaar later (op 4 maart 1667)<br />

'de Driesprong' bij executie verkocht wordt en dan slechts<br />

ƒ3700 opbrengt.<br />

Koper was Mattheus Schatter, raad en oud-schepen van<br />

Haarlem. Van hem vererfde het huis op Anna Schatter,<br />

gehuwd met de heer Johan Christoffel l'retorius, die het<br />

op 30 december 1709 verkocht aan de heer Johan d'Orville.<br />

Het huis werd in 1741 afgebroken en het terrein bij 'Groenendaal'<br />

gevoegd.<br />

Aan de overkant, dus aan de oostzijde van de Berglaan,<br />

lag ook een boerderijtje, dat in 1 -; 1 toebehoorde aan de<br />

heer Adriaan van Rijn, advocaat te Haarlem, wiens erfgenamen<br />

het op 13 juni 1736 verkochten aan de heer Jacob


Fruyt, koopman te Amsterdam, voor ƒ2600. Voor een<br />

•ag van f5250 kwam het op 10 oktober 1739 in handen<br />

mr. Jacob Philippns d'Orville.<br />

Weer aan de westzijde van de Berglaan lag nog een boerderijtje,<br />

dat van Barrel van Brienen, brouwer in 'het Haarner<br />

Wapen' te Haarlem, de naam ontving van 'de drie<br />

Corenaren'. Hij had er maar ƒ540 voor betaald toen hij het<br />

op 3 maart 1644 van Govert Willemsz. van der Heyde<br />

(Verheyde) kocht. De 'Corenaren' ook 'de Corencamp'<br />

geheten, kwam reeds op 11 maart 1704 voor ƒ12.00 in<br />

handen van de heer Johan d'Orville. Het blijkt dus wel<br />

duidelijk dat de familie d'Orville de grondslag gelegd heeft<br />

voor het uitgestrekte Crocncndaal-eomplcx. De Berglaan<br />

is erin opgenomen en de bebouwing aan deze laan is geheel<br />

ifgebroken.<br />

Westermeer<br />

Een deel van de weg die van <strong>Heemstede</strong> naar Bennebroek<br />

toerde, droeg in het begin van de 17e eeuw nog de naam<br />

«•an '<strong>Heemstede</strong>r Houtweg'. Deze naam hield de herinnering<br />

vast aan 'de <strong>Heemstede</strong>r Hout', die onmiddellijk grensde<br />

aan de zuidzijde van 'de Cleyne Geest'. In deze <strong>Heemstede</strong>r<br />

Hout bevond zich 'een schoone plaijsante hofstede, wel<br />

icn van veelderhande weidragende boomen, rontsomme<br />

een schoone maiitelmgc van abelen, olmen en andere<br />

boomen. Met een welbetimmert huys en bocrewoning,<br />

gaders een groote stolp, dorsvloer en stalling, met 663<br />

roeden land'.<br />

Wij kunnen ons begtijpen dat juffrouw Clara Hortensius<br />

• deze aanlokkelijke aanbieding zwichtte en et f6900<br />

neertelde in handen van Pietet Bon, brouwer in 't<br />

Brantijser te Haarlem {2.5 augustus 1643). Als gewezen<br />

huisvrouw van Claas Adriaansz. Roos hertrouwde zij met<br />

de heer Fije Tiarcx Hcydcma, die aanvankelijk burgemeester<br />

Leeuwarden was, maar later raad ter admiraliteit te<br />

Amsterdam genoemd wordt. Op 10 juni 1650, toen haar<br />

tweede echtgenoot nog burgemeester van Leeuwarden was,<br />

rkochr zij 'Westermeer' aan Gerrit IJsbrantsz., koopman<br />

te Amsterdam.<br />

Blijkbaar ging deze koop niet door, of werd later ongedaan<br />

gemaakt, want toen Clara overleed behoorde 'Westermeer'<br />

3g tot haar nalatenschap. Haar erfgenamen verkochten<br />

de hofstede echter voor ƒ3 670 aan sinjeur Isaack Delmonte,<br />

koopman te Amsterdam. Nog geen zeven jaar later wordt<br />

'Wcstcrmcer' door de curator over de insolvente geabandonneerde<br />

boedel van Isaack Delmonte, alias Delsotto,<br />

voor ƒ4730 overgedragen aan de heer Burchart van Aswede<br />

te Amsterdam. Zijn weduwe verkocht het voor ongeveer<br />

dezelfde prijs aan de heer Jan Nuijrs (3 februari 1684}, wiens<br />

weduwe en k<strong>inde</strong>ren er slechts ƒ42.00 voor ontvingen toen<br />

zij 'Westermeer' verkochten aan de heer Daniel Fruijt te<br />

Amsterdam.<br />

Aan Jacob Fruijt is de bouw van het herenhuis te danken.<br />

Ook de 'stallingen, koetshuis, thuynmanswoning, speelhuis,<br />

volière, hoender- en duivenhokken, vinkenhuysen, schuytenhuys'<br />

zullen wel aan hem re danken zijn.<br />

Zijn erfgenamen verkochten dat alles voor ƒ92.00 aan de<br />

heer Dirk Daam te Amsterdam. Bij de koop was ook inbegrepen<br />

een huisje en schuur van ouds genaamd 'het<br />

Ruijpenest', ook 'Rijpenest' genoemd, dat aan de overzijde<br />

(westzijde) van de weg lag en zich uitstrekte tot de Berglaan.<br />

De erfgenamen van de weduwe van Dirk Daam verkochten<br />

op iz december 1759 zowel 'Westermeer' als 'het<br />

Ruijpenest' voor ƒ1052.5 aan de heer Robbert Makreel, die<br />

het op 19 mei 1762 weer overdeed aan de heer Leenden<br />

Pieter de Neufvüle te Amsterdam, voor slechts ƒ8200.<br />

Deze gaf aan 'het Ruijpenest' een niet alledaagse bestemming.<br />

Hij vestigde er een 'zilverraffinaderij' in. Hij ging<br />

echter failliet en zijn bezittingen werden door curatoren<br />

verkocht. 'Westermeer' en 'het Ruijpenest' kocht de failliete<br />

koopman uit zijn eigen boedel voor ƒ7450 weer terug.<br />

Dit terugkopen bewijst, dat Lccndett wel enig koopmansinstinct<br />

bezat, want op 30 augustus 1775 verkocht hij zijn<br />

bezitting voor ƒ15475 aa n vrouwe Regina Martens, weduwe<br />

van de heer Jan Elias Buys, schepen van Amsterdam. Toen<br />

het buiten na haar dood verkocht werd (4 november 1786)<br />

betaalde de heer Frederik Lodewijk Braunsberg, koopman<br />

te Amsterdam, er ƒ17025 voor, met nog ƒ1500 voor de<br />

aanwezige losse goederen. Dezelfde prijs ontving hij toen<br />

hij 'Westermeer' op 5 november 1798 overdeed aan de heer<br />

Jean Jacob Faesch te Amstetdam.<br />

Nog 435 boerderijtjes treilen we aan weerszijden van de<br />

Berglaan en de driesprong, maar we zullen die verder laten<br />

rusten. De wandeling door de Princebuurt is hiermede ten


Meer en Bosch<br />

Het oudste gegeven, waarover wij op het ogenblik omtrent<br />

dit huis beschikken, v<strong>inde</strong>n we in een akte van 7 maart<br />

1643. Deze stelt ons ervan in kennis dat juffrouw Anne du<br />

Pire, weduwe van Aertes de Cordes, wonende te Amsterdam,<br />

verkoopt aan de heet Cornells de Vrij, bewindhebber<br />

van de Oost-Indische Compagnie 'zeeckcre huysinge en<br />

boomgaard genaamd 'het Paradijs', zoals zij dat bewoond<br />

heeft'.<br />

Uit de koopprijs, die f3150 bedroeg, kunnen we wel afleiden<br />

dat het een buitentje van niet veel betekenis was.<br />

'Het Paradijs' vererfde op zijn dochter Geertruyt de Vrij,<br />

gehuwd met dr.Roetert Ernst. Deze kocht ook de ten zuiden<br />

van 'het Paradijs' gelegen boerderij, die toebehoord bad aan<br />

Hendrik Jansz. Langeveld (12 februari 1668). Hij betaalde<br />

voor de boerderij ƒ1800.<br />

Men zou dus denken dat zijn bezit nu een waarde had van<br />

/ 3 1 5° + /1800 = ca Is 000, maar deze berekening blijkt onjuist<br />

te zijn, want toen dr. Roetert Ernst op 2S januari 1685<br />

overleden was, verkochten zijn erfgenamen de hofstede enz.<br />

voor slechts ƒ1911 aan de heer Nicolaes van der Hage,<br />

wonende te Amsterdam. Wellicht bouwde hij er een nieuw<br />

buitenverblijf. Dit zou de prijs van ƒ8000 kunnen verklaren<br />

die zijn erfgenamen er op 22 maart 1696 voor bedongen<br />

van de heer Jan Jappin.<br />

De koper genoot nog geen drie jaar lang van zijn 'Paradijs',<br />

want juffrouw Agatha Temmingh, weduwe van de heer<br />

Joan Engelbert Japijn (Jan Jappin), te Amsterdam verkocht<br />

het op 7 maart 1699 voor ƒ8000 aan de heer Aarnoud van<br />

Lennep, koopman re Amsterdam. Mogelijk lieten de Van<br />

Lennep's er een nieuw huis bouwen, maar zeker is dat niet.<br />

Wel zeker is dat zij het grondbezit uitbreidden tot 30 morgen,<br />

waarop zij een koepel en een menagerie (voor de aanleg<br />

van de menagerie waren vijf woonhuizen bezuiden de<br />

kerk aangekocht en afgebroken), met de gebruikelijke tuinmanswoning,<br />

koetshuis en stalling lieten bouwen. Bossen,<br />

lanen en Engelse plantsoenen dienden tot verfraaiing van het<br />

geheel. Moes- en broeijtuinen waren meer op nuttig effect<br />

berekend.<br />

De kleindochter van Aarnoud van Lennep, Jacoba geheten,<br />

huwde in 1750 met de heer Daniel Bierens. Na diens dood<br />

verkochten zijn zoons 'het Paradijs' voor ƒ11100 aan de heer<br />

Hendrik Gabriel Certon (19 november 1798). Zeven jaar<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

later heeft 'Meer en Bosch' - want de heer Certon had die<br />

naam eraan gegeven - al weer een nieuwe eigenaar. Mr.<br />

Johan Valkenaar te Leiden kocht het op 2 oktober 1805<br />

voor ƒ32000.<br />

Hij verhuist daarna naar Amsterdam, waar hij een hypotheek<br />

van ƒ20000 op 'Meer en Bosch' vestigt. Dat gebeurde<br />

op 29 januari 1810, maar op 4 september 1810 bevindt hij<br />

zich in Parijs, waar hij opdracht geeft om zijn 'Meer en<br />

Bosch' voor ƒ11100 te verkopen aan de heer David du Bois<br />

te Amsterdam. Op 19 november vertoeft hij nog steeds te<br />

Parijs, waar hij aan de koper van 'Meer en Bosch' ook zijn<br />

boerderij en landerijen te <strong>Heemstede</strong> verkoopr voor ƒ5000.<br />

Van David du Bois gaat 'Meer en Bosch' in 1819 voor<br />

ƒ26000 over aan de heer H.J.C.Koek te Amsterdam, die<br />

het in 1830 voor ƒ18000 overdoet aan de heer J.D.N, van<br />

der Trappen te Langbroek. Zo zien we een reeks eigenaren<br />

komen en gaan, tot het buiten in 1855 wordt aangekocht<br />

voor de verpleging van 'lijderessen aan vallende ziekten'.<br />

Onder de naam 'Zoar' had deze verpleging in het jaar 1882<br />

te Haarlem zijn begin gevonden. Eerst konden daar vijf,<br />

later acht meisjes verpleegd worden. Twee jaar later werd<br />

'Bcthe-sda' gesticht, ook nog te Haarlem. Hier konden<br />

dertig meisjes verpleegd worden. Toen ook daar het ruimtegebrek<br />

te nijpend werd, werd de verpleging in 1885 in<br />

'Meer en Bosch' ter hand genomen.<br />

Een snelle uitbreiding ging het instituut nu tegemoet. In<br />

1889 werd het nieuwe huis 'Salem' ingewijd, in 1895 volgde<br />

'Eben Haëzcr' en in 1905 werd 'Nieuw Zoar' gebouwd.<br />

Intussen was er in juni 1901 ook een eigen kerkje aan het<br />

complex toegevoegd. Deze bijzonderheden kan men v<strong>inde</strong>n<br />

in het gedenkboekje.<br />

Vooral voor de geschiedenis van 'Meer en Bosch' in de 19e<br />

eeuw leze men het boekje van de heer C.Peper: 'Historie<br />

hofstede 'het Paradijs' later 'Meer en Bosch".<br />

Valkenburg<br />

De naam Valkenburgerplein bewaart de herinnering aan<br />

de oude buitenplaats 'Valkenburg'. Sinjeur Jacob Brouwer<br />

kocht op 3 januari 1623 en 27 maart 1624, dus in twee<br />

partijen, 'een huysinge, hofstede en boomgaard'. Hij vestigde<br />

zich op zijn nieuwe bezit, dat zeker enig aanzien genoten<br />

moet hebben. Dit kunnen we opmaken uit de prijs


(ƒ13000) die juffrouw Johanna Va loken burgh, weduwe van<br />

sinjeur Hans Vianen, ervoor betaalde toen zij het op iz mei<br />

1640 van sinjeur Jacob Brouwer kocht.<br />

Zij hertrouwde met de heer Charles Loten. Zowel zijzelf<br />

als - na haar dood - haar man breidden 'Valkenburg' uit,<br />

zodat het een groot deel van de terreinen op de hoek van<br />

de Camplaan en de Voorweg tegenover de kerk besloeg.<br />

Deze hoek heer in de akten 'het dorpsplein'.<br />

Na de dood van Charles l.oten verkochten zijn k<strong>inde</strong>ren<br />

Je buitenplaats die toen 2, morgen 94 roeden groot was,<br />

>r /Ï5000 aan de heer Pieter Trip. Diens weduwe verkocht<br />

'Valkenburg' op 16 maart 1675 aan drie kopers, doch<br />

de heer Pieter de Graeff, vrijheer van Zuid Polsbroek, kocht<br />

op 8 juni 16S4 zijn mede-eigenaren uit en was toen alleen<br />

eigenaar. Hij vergrootte 'Valkenburg' opnieuw door op<br />

10 februari 1697 de ten Zuiden ervan gelegen 'wclbcplante<br />

lioomgaart met zijn huysinge' aan te kopen, die de naam<br />

van 'Duin en Dorp' dtoeg. Van ouds had het de naam van<br />

Keyckenrodc' gedragen.<br />

Toen de heer van Zuid Polsbroek overleden was, kocht zijn<br />

dochter, vrouwe Agneta de Graeff, weduwe van mr. Jean<br />

Raptista de Hochcpied, schepen van Amsterdam en bcwindhebber<br />

van de West-Indische Compagnie, ook nog de<br />

naastgelegen herberg 'het Wapen van <strong>Heemstede</strong>' aan voor<br />

slechts ƒ800. Ook deze werd bij 'Valkenhur»' getrokken.<br />

Na de dood van haar man deed zij echter zowel 'Valkenburg'<br />

als 'Duin en Dorp' op 13 november 1714 voor<br />

ƒ14000 over aan mr, Jacob Boudacn Coeurten, raad ter<br />

admiraliteit te Amsterdam, die het op zijn beurr, - en wel<br />

op ié november 1748 - verkocht aan de heer Daniel Hendrik<br />

van Hamel - voor slechts ƒ5400.<br />

We lezen van 'een heerenhuizinge, thuynmanswoning,<br />

calling, koetshuis, menagerie, cabinetten en achtkante<br />

koepel' met alle daarbij behorende landerijen, genaamd<br />

^de Lage Weyde', en 'de Horst' in een akte van 18 januari<br />

1771, waarbij de executeur testamentair van vrouwe<br />

Catharina Buckingh, weduwe van de heer van Hamel,<br />

haar bezit voor ƒ11050 verkocht aan jonkvrouw Sara<br />

Wilhelmina Martens.<br />

Haar erfgename, vrouwe Regina Martens, weduwe van de<br />

lieer Jan Elias Buijs, verkoopt het weer op 1 juni 1780 voor<br />

ƒ11000 aan Margaretha Sautijn, weduwe van de heer Jan<br />

Cornelisz. Lampsins, die het op 20 mei 1788 voor ƒ15000<br />

overdraagt aan de heer Gerard van Hogeveen. Nadat mr.<br />

buitenplaats ais tweede huis<br />

Gerard er twee jaar lang eigenaar van geweest was, deed<br />

hij zijn bezit over aan de heer Christiaan Gotthelf Meijer,<br />

voor het enorme bedrag van ƒ17500.<br />

Zijn zoon, Johan Christiaan Meijer, liet beide huizen, zowel<br />

'Valkenburg' als 'Duin en Dorp', afbreken en verkocht de<br />

gronden waar ze op gestaan hadden. Ren deel ervan werd<br />

door de eigenaar van 'Meer en Bosch' aangekocht. Thans<br />

vindt men er het Valkenburgerplein, waarop de Valkcnburgcrlaan<br />

en de Heemsteedse Dreef uitkomen.<br />

het kerkgebouw<br />

De kerk werd als kapel in de 14e eeuw gesticht, op grond<br />

die aan de graven van Holland toebehoorde. Of er toen al<br />

een school en een pastorie stonden is een moeilijk te beantwoorden<br />

vraag. Het lijkt niet waarschijnlijk. De kapel<br />

zal bediend zijn door een kapelaan die elders woonde en<br />

aan een school zal nog weinig behoefte geweest zijn. Degenen<br />

die onderwijs voor hun k<strong>inde</strong>ren verlangden, stuurden<br />

dc/.c naar Haarlem.<br />

De kapel werd in 1573 verwoest en bleef lang als ruïne<br />

liggen. De kerkdiensten werden gehouden in een huis, dat<br />

'de stecnen earner' genoemd werd en daar vlak in de buurt<br />

gelegen moet hebben.<br />

Niet alleen de ketk stond op grond die van de graven van<br />

Holland in leen gehouden werd, maar ook de huizen ter<br />

weerszijden van de kerk. Twee van die percelen werden op<br />

6 juli i6zs door schout, schepenen en kerkmeesters gekocht<br />

van de grafelijke leenman Jan Jans/,. Oiatman. Op deze<br />

grond werden ten Westen van de kerk een pastorie gebouwd<br />

en een kosters won ing die tevens als school dienst<br />

deed! De kerk hield deze percelen voottaan in leen van de<br />

Staten van Holland.<br />

Toen de pastorie zo bouwvallig gewotden was, dat er elders<br />

een nieuwe gebouwd moesr worden, werden beide percelen<br />

door de Sraren uit de leenband omslagen (1756) en door de<br />

kerk verkocht. We weten zelfs nog doot wie en voor welk<br />

bedrag de oude pastorie gebouwd was: dit was Jan<br />

Allcrtsz., timmerman te Leiden, voor de som van ƒ1815.<br />

Werden de gronden van de kerk en naaste omgeving in<br />

leen gehouden van de graven van Holland, al de andere<br />

percelen aan de oostzijde van de Voorweg stonden op 'de<br />

leencrogt' van de heer van <strong>Heemstede</strong>. Deze 'Iccncrocht' is


'<strong>Heemstede</strong>, koomeiide van Haerlcm ti<br />

H.Spilman, ca. 1750.<br />

7.0 ongeveer tussen 1620-1S2.1 volgebouwd. Alle percelen<br />

werden daartoe door de heer van <strong>Heemstede</strong> bij stukjes en<br />

beetjes in erfpacht uitgegeven en vervolgens bebouwd.<br />

Verdere bijzonderheden zijn vermeld onder het hoofdstuk<br />

Meer en Dorp<br />

Aan de rechterkant van de kerk, op de hoek van de Achterweg<br />

en de tegenwoordige Laan van Insul<strong>inde</strong> lag oudtijds<br />

zelfs nog een buitenplaatsje, 'Meer en Dorp' geheten, en het<br />

zogenaamde 'Hofje van Panhuizcn'.<br />

De oorsprong van het hofje kunnen we v<strong>inde</strong>n in de akte<br />

van 12 november 1667, waarbij Gerard Pauw, heer van<br />

<strong>Heemstede</strong>, in erfpacht geeft aan jonkheer Servaes van<br />

Panhuys, gehuwd niet Anna Cornelia Pauw, 56 roeden<br />

waarop hun nieuw getimmerde huis staat op de hoek van<br />

de Achterweg. Deze 56 roeden waren afgenomen van de<br />

kwekerij van de heer van <strong>Heemstede</strong>. Mevrouw van Panhuys<br />

stichtte hiet een hofje, dat naar haar vernoemd werd :<br />

'het Hofje van Panhuys'.<br />

Bezuiden dat hofje en grenzend aan de noordzijde van<br />

'Meer en Bosch', bezat Hendrich van Loon reeds vóór 1639<br />

een hofstede, die hij in dat jaar voor ƒ6635 verkocht. Deze<br />

hofstede werd in 1673 eigendom van de heer Isaack Minuit<br />

voor ƒ2.500. Hij kocht tien jaar later ook het hofje voor<br />

ƒ710. Na enige wisselingen van eigenaar kocht de heer<br />

Dirk van der Meer, president-schepen van Amsterdam, de<br />

hofstede, het land en het hofje voor ƒ3000 (18 oktober<br />

1712). Hij gaf er de naam 'Meer en Dorp' aan.<br />

Met een zoet winstje van ƒ2 000 stond hij 'Meer en Dorp'<br />

reeds in 1730 weer af aan de heer Carolus Georgius Serrius,<br />

wonende te Amsterdam. Deze herdoopte het buitentje in<br />

'Carelstust', een toespeling op zijn eigen voornaam. Toen<br />

zijn weduwe, die intussen hertrouwd was, 'Carelsrust' verkocht<br />

had (6 april 1737) kreeg het zijn oude naam weer<br />

terug en behield deze tot vrouwe Susanna van Lennep<br />

weduwe van de heer Abraham Sttaalman Jr. het huis aan<br />

de kerk verkocht (19 septembet 1756). De koopsom bedroeg<br />

ƒ5000. Het huis werd daarna als pastorie in gebruik<br />

genomen.<br />

herberg het Wapen van <strong>Heemstede</strong><br />

In veie dorpen vond men vlak bij de kerk een café, waar de<br />

dorstigen onder de kerkbezoekers na afloop van de dienst<br />

hun dorst konden lessen en de dorpsnieuwtjes bespreken.<br />

Dergelijke café's werden vaak geëxploiteerd door de schout<br />

van het dorp, die dan in zijn café tevens de zittingen van<br />

het gerecht kon houden, hetgeen hem een extra verdienste<br />

oplevetde.<br />

Aan deze beide voorwaarden voldeed ook 'het Wapen van<br />

<strong>Heemstede</strong>'. Deze hetberg lag - en ligt nog steeds - aan<br />

het Wilhelminaplein, dat vroeger Dorpsplein heette, tussen<br />

de Achterweg (waarvan dit deel ook wel Kerkweg genoemd<br />

werd) en de Hoflaan.


van Asch, die van 1616 tot 1643 schout van <strong>Heemstede</strong><br />

was, had op deze plaats een huis, dat evenwel stond op<br />

grond, die hij van de heer van <strong>Heemstede</strong> in pacht had.<br />

I tnmiddellijk na zijn dood moest zijn weduwe geld lenen<br />

n haar verplichtingen te kunnen nakomen. De heer van<br />

! Icemstcde was wel zo vriendelijk haar ƒ1500 re lenen,<br />

waarvoor zij hem een rente toezegde van ƒ100 per jaar.<br />

Maat op gepachte grond een huis bezitten geeft weinig<br />

zekerheid. Vandaat ook dat zij de grond van haar huis op<br />

o december 1665 in erfpacht neemt, tegen betaling van<br />

ƒ40 en iz stuivers per jaar. In de akten wordt niet met zoeel<br />

woorden gezegd, dat de weduwe een herberg in het<br />

buis hield, maar de prijs die zij ervoor ontving toen zij het<br />

perceel op 7 mei 1667 verkocht, ƒ5010, wijst erop dar het<br />

geen gewoon huis was.<br />

De akte van 21 mei 1677 noemt het huis 'een vermaarde<br />

herberg', maar dit verh<strong>inde</strong>rde niet dat de helft van het<br />

perceel op die dag wegens belastingschuld verkocht werd.<br />

Als koper rrad op de gerechtsbode, Crijn Crijnsz. de Jongh<br />

geheten. Op 1 februari 1688 kocht de gerechtsbode ook de<br />

mdere helft erbij. Ondanks het feit dat ook hij steeds in<br />

ticld verlegenheid verkeerde, wist hij zich tot zijn dood in<br />

'iet bedrijf staande te houden.<br />

Zijn weduwe voelde er echter niet voor de tapperij aan te<br />

houden en verkocht deze op 25 april 1702 aan Cornelis<br />

Pietersz. Helburgh. Bij de koop was inbegrepen het recht<br />

om 'een visblock in het Spaarnc te mogen houden om vis<br />

in leven te houden'. Hij telde er ƒ3800 voor neer in de vorm<br />

van een hypotheek, maar vijl jaar later werd hij failliet<br />

verklaard en werd de herberg bij executie verkocht voor<br />

slechts ƒ1560. In deze verkoopakte van z maart 1707 treffen<br />

we voor het eerst de naam 'het Wapen van <strong>Heemstede</strong>' aan.<br />

[)c vijf personen, die her bedrij] gekocht hadden, hielden<br />

maar vier jaar vol. Een kapitaalkrachtige koper was<br />

noodzakelijk. Zij vonden die in de persoon van de heer<br />

Ysaacq Clifford, koopman te Amsterdam, die bereid was<br />

r ƒ1000 voor te betalen. Hij zal er wel een zetbaas in gehad<br />

hebben, blijkbaar met weinig resultaat, want ruim elf jaar<br />

r was hij de helft van zijn kapitaaltje al weer kwijt. De<br />

heer Dirk van der Meer, pres id ent-schep en van Amsterdam,<br />

gaf er op 18 oktober 1722 slechts frooo voor.<br />

Het bedrijf schijnt dan een rijdperk van bloei tegemoet te<br />

gaan, want Frcdcrik Adolff Vogelesang betaalt er op 9 juli<br />

1771 zijn schoonmoeder ƒ4000 voor. Om ƒ2000<br />

kunnen betalen, moest hij een lening sluiten voor dit bedrag.<br />

Nog meer geld moesr hij lenen om het bedrijf gaande te<br />

houden, maar ook hij kon her niet bolwerken. Voor ƒ8000<br />

deed hij de herberg met kolfbaan op 9 september 1788 over<br />

aan Pieter Stork.<br />

Diens weduwe hertrouwde met Pieter van Keulen, die we<br />

dan ook bij de eeuwwisseling als kastelein zien optreden.<br />

Zijn weduwe zet tot 1837 bet bedrijf voort. Tot in<br />

deze eeuw is 'het Wapen van <strong>Heemstede</strong>' zijn functie<br />

blijven vervullen.<br />

het oude slot<br />

De archaeologen houden het er op, dar dit omstreeks het<br />

jaar 1300 gebouwd zal zijn. Over de herhaalde verwoesringen<br />

en latere herbouw zijn we tegenwoordig vrij aardig<br />

ingelicht. We verwijzen hiervoor naar het hoofdstuk 'schijnwerper<br />

op de <strong>historie</strong>' en vanzelfsprekend naar de bestaande<br />

literatuur.<br />

Na een 500-jarig bestaan viel het een roemloos e<strong>inde</strong> te<br />

beurt. Jacob Scholting, vroedschap te Haarlem, wilde als<br />

president-leenman in de Hooge Vierschaar van Kennemerland,<br />

niet zelf de slopershamer hanteren. Toen hij op i.S<br />

juni 1809 de ambachtsheerlijkheid <strong>Heemstede</strong> kocht, was<br />

daar ook het slot bij inbegrepen, maar op 30 oktober daaraan<br />

volgend deed hij het slot over aan de heer Jan Dolleman,<br />

schout en secretaris van <strong>Heemstede</strong>. Deze begon met het<br />

slopen van het oude bouwwerk, maar voordat de sloping<br />

geheel voltooid was stierf hij.<br />

De poort was nog aanwezig, nier een woonhuis er boven<br />

op, dat apart verhuurd werd. Verder waren er nog een<br />

woonhuis, een schuur en land ter groorte van 11 morgen,<br />

roen Elisabeth der K<strong>inde</strong>ren, weduwe van Jan Dolleman,<br />

'de geweezene Hofsreede oft sloth van <strong>Heemstede</strong>' weet<br />

overdeed aan de zoeven genoemde Jacob Scholting.<br />

De verkoop vond plaats voor een bedrag van ƒ3500, onder<br />

conditie dat de poort niet mocht worden afgebroken en dat<br />

de koper tot uiterlijk 1 maart 1812 moest toestaan dat het<br />

puin van het afgebroken slot op het voorplein werd gestort.<br />

Bovendien moest hij een vrije uitgang toestaan over 'de<br />

gewezen Hoflaan'. De Hoflaan liep van het slot rechtstreeks<br />

naar het dorpsplein vóór de kerk. De naam is geheel verloren<br />

gegaan, een deel ervan heet Javalaan en een deel Slotlaan.


Merkwaardig voor de eigendomsverhoudingen in de oude<br />

tijd is het feit, dat de heer Johan van der Poel, schout en<br />

secretaris van Nieuwer kerk, op het voorplein van het slot<br />

een stal in eigendom bezat, die hij op 5 februari 1713 overdroeg<br />

aan de heer Thamis de Jongh, schout en secretaris<br />

van <strong>Heemstede</strong>. Voor de ondergrond werd jaarlijks ƒ13<br />

huur betaald. Zijn weduwe schonk deze paai derailing op<br />

17 mei 1732 aan haar zoon Cornelis de Jongh, eveneens<br />

schout en secretaris van <strong>Heemstede</strong>.<br />

Nu we toch dicht bij het Spaame zijn, willen we er nog<br />

eens nadrukkelijk op wijzen, dat het Spaame oorspronkelijk<br />

vlak langs het slot liep en zich even verderop naar het<br />

Oosten boog om in het Haarlemmermeer uit te monden.<br />

De tegenwoordige uitmonding in de ringvaarr is pas in de<br />

15e eeuw door de Haarlemmers gegraven. Het eiland dat<br />

tengevolge daarvan ontstaan was, vindt men op de kaarten<br />

aangeduid als 'Voorburg'; het lag ook vóór de burcht. Op<br />

de uiterste punt van de oude monding van het Spaame lag<br />

'het oude kerkhof'. Later v<strong>inde</strong>n we er 'de Tonnecamp',<br />

die aan de stad Haarlem toebehoorde en diende voor de<br />

bebakeniug van de ingang van her Spaarne.<br />

Molenwerfslaan<br />

Iets meer naar het Noorden liep vanaf de Cloosterlaan de<br />

Molenwerfslaan in de richting van het Spaarne. Thans is<br />

er nog een klein stukje van deze laan over, die verder vergraven<br />

werd voor de Cruquiusweg. Aan het e<strong>inde</strong> van deze<br />

laan stond bij het Spaarne Heemstedcs oudste korenmolen.<br />

Op 26 december 1535 erkent Gerrit Jansz., molenaar, f3<br />

's jaars aan de heer van <strong>Heemstede</strong> schuldig te zijn voor<br />

het gebruik van de wind voor een molen staande op het<br />

Hoofd aan het Spaarne. De mout, gerst, tarwe en rogge,<br />

die de heer van <strong>Heemstede</strong> en diens castelcin op het slot<br />

voor hun persoonlijk gebruik nodig hebben, zal hij gratis<br />

voor hen malen. Op 2 mei 1537 doet Gerrir Jansz. deze<br />

molen over aan Claes Claesz.<br />

Twintig jaar later zijn er drie eigenaars, waarvan er één,<br />

Cornells Arijsz., poorter van Haarlem, zijn eenderde part<br />

overdraagt aan Jacob Hermansz., molenaar te <strong>Heemstede</strong><br />

(6 april 1557). Tijdens het beleg van Haarlem wordt de<br />

molen verwoest, en het duurt tot 159(1 voor er weer een<br />

molenaar komt opdagen, die de molen wil herbouwen. Hij<br />

Ili-rnntfd? in de bisltii<br />

huurt een deel van de molen werf van de gemeente voor fz<br />

's jaars, voor de termijn van 6 jaar en aan de vrouwe van<br />

<strong>Heemstede</strong> belooft hij jaarlijks ƒ3 voor het windrecht te<br />

betalen.<br />

De nieuwe eigenaar was Dammas Dircsz., molenaar te<br />

Noordwijkerhout (27 mei 1596). Een van zijn opvolgers,<br />

Louris Gornelisz. Schipper, molenaar, komt in conflict met<br />

het ambachts(—gemeente)bestuur en krijgt bevel om de<br />

molen en molenwcrf te ontruimen. Hij voldoet echter niet<br />

aan dit bevel, zodat er een proces ontstaat, dat op 17 oktober<br />

1617 door het Hof van Holland in zijn nadeel wordt<br />

beslist: de molen moet worden afgebroken. Her duurt dan<br />

tot 1651 voor er elders een nieuwe korenmolen gebouwd<br />

wordt.<br />

Het terrein waar de oude molen gestaan heeft, 'de moienwerf'<br />

genaamd, wordt gebruikt voor de opslag van mest<br />

en van materialen. Het is intussen 1667 geworden.<br />

In dat jaar valt de aandacht van Comelis Pietersz. Snap op<br />

'de molenwerf'. Hij vond dat een geschikte plaats om een<br />

herberg te bouwen. Van Gerrit Me<strong>inde</strong>rs, houtcoper tot<br />

Saerdam, krijgt hij de benodigde materialen geleverd, ter<br />

waarde van ƒ400, waarvoor een hypotheek gevestigd wordt<br />

op het nieuwe huis. Nog eens f1600 worden elders geleend<br />

(1668) en de leverantie van bier kan beginnen.<br />

Er wordt bij Willem Keijser, brouwer te Haarlem, wel bier<br />

gekocht maar niet betaald, zodat de rekening in twee jaar<br />

tijd oploopt tot /iooo. Daar er geen geld is, wordt ook dit<br />

bedrag als hypotheek op de herberg gevestigd. Dan gaat<br />

het snel bergafwaarts. Het ene gat wordt met het andere<br />

gestopt, totdat de zaak niet meer te redden is. Op 16 april<br />

1675 doet Cornelis Snap zijn herberg voor ƒ3400 over aan<br />

Philips Cornelisz. de Moor.<br />

Toen diens weduwe de herberg tien jaar later overdeed<br />

aan Härmen Emptinck ontving zij nog f3800, maar onder<br />

zijn bewind gaat de waarde hard achteruit. Bij verkoop in<br />

1699 krijgt hij er slechts /2.000 voor terug. Dit bedrag werd<br />

ervoor gegeven door Pieter Jansz. Borst uit Limmen, maar<br />

ook hij wist het verval niet meer te stuiten. De prijs, die<br />

de weduwe Borst er in 1713 voor ontvangt, is ƒ1400.<br />

De koper, Jan de Jeught, ziet de waarde in zeven jaar tijd<br />

tot ƒ235 dalen en dat was dan de prijs voor het huis, want<br />

de herberg 'de Molenwerf' was teniet gegaan (3 augustus<br />

1729). Die ƒ235 was blijkbaar nog teveel geweest, want elf<br />

jaar later is de prijs gezakt tot ƒ50 en nog weer drie jaar


'Gezigt tussen 't huys re Crajcnest en Bronsré'. Tekening v<br />

! I.Spilman, ca. 1750.<br />

later wordt het huis door de heer van <strong>Heemstede</strong> overgenomen<br />

tegen de lasten die op het huis rusten: ƒ30 erfpachtscanon<br />

en 16 stuivers voor het recht om een visblok<br />

1 het Spaatnc te hebben.<br />

Dat hier een drama heeft plaatsgevonden is wel duidelijk,<br />

Hoe dat in zijn werk gegaan was blijkt uit het volgende.<br />

r stond nog een ander huis op 'de molcnwcrf', waarin<br />

:n zekere Jacob Pietersz. Molenwerf een herberg hield.<br />

Deze herberg werd op 28 maart 1653 door Philips Cornelisz.<br />

Je Moor, zijn schoonzoon, voor ƒ800 overgenomen. Op<br />

19 april 1673 verkoopt Philips deze herberg voor /6ooo(!)<br />

aan de weduwe van Jacob Jacobsz. van Sijp. In de verkoopakte<br />

wordt het 'een neringrijke herberg, van outs genaamd<br />

e Molenwerf' genoemd.<br />

Dal Philips op 16 april 1675 de concurrerende herberg in<br />

de buurt kocht, is begrijpelijk, maar een handig zakenman<br />

was hij wel, toen hij die met ƒ400 winst wist te verkopen.<br />

De 'Molenwerf' bracht aan de weduwe van Jacob Jacobsz.<br />

van Sijp weinig geluk, want ook zij valt in handen van de<br />

Haarlemse brouwer Willem Keijser, die het bedrijf ter voldoening<br />

van haar schuld aan hem overneemt (10 december<br />

1676).<br />

Toen brouwer Willem Keijser overleden was verkochten<br />

zijn k<strong>inde</strong>ren het huis, dat belast was met een erfpacht van<br />

ƒ33 en nog een recognitie van 2 stuivers 's jaars, voor ƒ25<br />

aan Willem Tijssen, herbergier buiten de Grote Houtpoort<br />

te Haarlem (2,5 januari 1693). Daarna horen we er niet


M eer mond<br />

Dit buiten Inj; wel bijzonder excentrisch, namelijk op de<br />

noordhock van de Molenwcrfslaan en het Spaarne. Al<br />

vóór het jaar 1641 bezat Jan Lubbertsz. Bus, koopman te<br />

Haarlem, op die hoek een hofstede met 3 morgen land en<br />

nog 600 roeden in afzonderlijke stukjes. Dit waren allemaal<br />

gronden die oorspronkelijk bij het Bernai ditenklooster<br />

behoord hadden en door de stad 1 laarlem verkocht waren.<br />

Het lijkt wel vreemd dat een Rotterdammer, Pieter Jansz.<br />

Blanckcrt, 'schepen van Sehieland', zijn oog liet vallen op<br />

deze afgelegen hofstede en er ƒ8000 voor over had om die<br />

op 2 april 1641 van de heer Bus over te nemen. Dit is des<br />

te onbegrijpelijker als wij zien dat hij een jaar later zijn<br />

bezit weer overdoet aan de beer Matthens Hoeufft heer van<br />

Buttingc, koopman te Amsterdam. Deze liet er 'een seboone<br />

en treffelicke huysinge' bouwen en 'een welbepkmtc boomgaard'<br />

aanleggen, die echter op 3 maart 16S7 door zijn<br />

erfgenamen voor ƒ7 500 verkocht werden aan Geertruijd<br />

Bedt, Caibarina .Muiic en Philippus Muije, allen wonende te<br />

Amsterdam.<br />

De buitenplaats was toen 5 morgen 2.6 3 roeden groot. Toen<br />

l'hilippns Muije overleden was, werd zijn weduwe failliet<br />

verklaard. Haar aandeel in bet buiten werd bij executoriale<br />

verkoop voor ƒ1675 aal1 de heer Cornelis van der Laen,<br />

wonende te Amsterdam, verkocht. Veertien dagen later<br />

kocht hij van ds. Wilhelmus Muije, te Amsterdam, die voor<br />

de helft erfgenaam was van zijn zoon PMippus, het resterende<br />

deel voor ƒ1800, zodat Cornelis voor ƒ3475 eigenaar<br />

van het geheel geworden was. Cornelis gaf er de naam<br />

'Meermond' aan.<br />

Zijn erfgenamen wisten er van de heer Pieter Grijspeert,<br />

koopman te Amsterdam, op 7 juni 1718 een som van ƒ8000<br />

voor los te krijgen, maar er was nu bij de koop inbegrepen<br />

een huis aan de overzijde (zuidzijde) van de Molen werf slaan<br />

gelegen, dat de heer van der Laan op 22 april 1698 voor<br />

ƒ500 gekocht had. Juffrouw Sara Blok, de weduwe van de<br />

heer Pieter Grijspeert, behield 'Meermond' tot haar dood<br />

toe, maar daarna werd het door haar executeur testamentair<br />

voor slechts ƒ2900 verkocht aan de heer Albertus<br />

Adrianus Houwink te Amsterdam (2.9 oktober 1757).<br />

Toen deze heer her buiten al gedurende 25 jaar bezeten<br />

had, geraakte hij in financiële moeilijkheden. Hij leende van<br />

de heer Willem Dolleman op 18 februari 1781 ƒ6000 met<br />

Ui-emitcdt: in de bhtor<br />

'Meetmond' als onderpand. Hiermede was de situatie<br />

echter niet gered; er werd een sequester over zijn boedel<br />

aangesteld, die op 22 april 1786 het buiten overdeed aan<br />

de heren Willem Dolleman, schout van <strong>Heemstede</strong>, voor<br />

tweederde deel en Jan Slcgbt en Cornelis van der Boon,<br />

tezamen voor eenderde deel.<br />

De drie eigenaars sloopten hef herenhuis. Alleen schuitenhuis,<br />

vinkenhuis en koepel bleven intact. De afbraak was<br />

nog vóór het e<strong>inde</strong> van het jaar voltooid, want op oudejaarsdag<br />

nam Willem Dolleman het eenderde part dat hem<br />

nog niet toebehoorde van zijn mede-eigenaars over voor<br />

fs-33-<br />

Het geheel, bestaande uit 'twee stukken weiland, zijnde<br />

weleer geweest een hofstede genaamd 'Meermond', en nog<br />

een steenen gebouw aan de overzijde', verkocht Willem<br />

Dolleman voor ƒ4700 aan de heet Abraham Gerarclus<br />

Blasius te Amsterdam, uit wiens bezit het weiland weer<br />

overging aan Cornelis Gerardus baron de Wijekerslooth<br />

van Grevenmachern. Thans wordt het terrein in beslag<br />

een buitenplaats ten Noorden van<br />

Meer mond<br />

Aan de noordzijde van 'Meermond' en eveneens aan het<br />

Spaarne v<strong>inde</strong>n we oudtijds nog een buitenpla;<br />

de naam in de transportakten niet genoemd wordt. In 1667<br />

wordt het bezit omschreven als 'een hofstede met 9 morgen<br />

weij- en teelland, huismanswoning, boomgaert acn 't<br />

Spaerne'. Het werd in dat jaar door mr. Pieter Bol, burgemeester<br />

van Haarlem, gekocht van de erfgenamen van de<br />

dames Anna en Johanna de Haen.<br />

Dat het een tamelijk belangrijk bezit was, bewijst de koopsom<br />

van ƒ6000 waarvoor vrouwe Magdalena Ruijl, weduwe<br />

van de heer Pieter Bol, het overdeed aan vrouwe Aletta Bol,<br />

weduwe van de heer Johan Ruijl (16 juni 1700). Het was<br />

toen nog een boerderij, doch tussen 1700 en 173 t werd er<br />

een herenhuis gebouwd, dar in laatstgenoemd jaar staat op<br />

naam van julltouw Beatrix Ruijl.<br />

Het werd op 2.1 februari 1753 door haar erfgenamen - en<br />

door die van de weduwe van de heer Johan Ruijl - voor<br />

ƒ1805 verkocht aan de heer Arnoldus Petrus Bleesen, de<br />

eigenaar van de buitenplaats 'het Cloostcr'. Het naamloze


Het K.-J oojtcj*<br />

F ORTA C O £1 1<br />

of<br />

H em el-s Poort<br />

der I>fti*üiirditcji<br />

tot Heemjtcde,<br />

buiten werd in 1754 afgebroken en de gronden werden bij<br />

'het Clooster' getrokken. Evenals 'Meermond' had dit<br />

naamloze buiten gestaan op grond die oorspronkelijk aan<br />

het Bernarditenklooster toebehoord had. Elders vonden wij<br />

dat het 'Spaar en Burg' geheten heeft.<br />

het klooster<br />

De oorsprong van dit klooster, het zogenaamde 'Bernar-<br />

-litcnklooster', ook wel 'Porta Coeli' of 'Hemelpoort' geheten,<br />

is te v<strong>inde</strong>n in het voornemen van Jan Claesz.,<br />

is in de Sint Bavo te Haarlem, om 'tot de eere Gods ei<br />

zijne gebenedijde moeder ende des heiligen vaders St. Ber-<br />

nardc' een klooster te stichten. Dat voornemen legde hij<br />

vast in een akte, die dateert van 14 april 1455. Hij stelt<br />

hiertoe een aantal landerijen in handen van de prior van<br />

het klooster van Warmond 'te hulpe (om) een cloostre<br />

mede te maken in de ban van <strong>Heemstede</strong> op een hofstede<br />

die geheten is 'Willegen Hom', welke hofstede mr.Huich<br />

van Assendelft daertoe ghescict ende gegeven heeft'.<br />

Deze landerijen worden door hem geschonken onder voorwaarde,<br />

dat binnen twee jaar met de bouw begonnen moet<br />

zijn. Er blijkt uit die akte tevens, dat heer Hugo van Assendelft<br />

'de Willegen Horn' reeds vóór 14 april 1455 voor de<br />

stichting van het klooster gegeven had. De akte waarbij hij<br />

dat doet zou echter van 3 april 1456 dateren. Vermoedelijk<br />

is deze datum dus fout en vond de schenking door mr.<br />

Hugo plaats op 3 april 1455.<br />

De bedoelde 'Willcgen Horn' bestond uit 'een huys met een<br />

hofstede, metten boemgaert, met schuyr, barch hoijs, ende<br />

een barch van 5 roeden'. Er behoorden 6 morgen weiland<br />

en 13 achelen saetlands toe. De hofstede met land waren<br />

tot nu toe verhuurd geweest voor 36 gouden Wilhelmusschilden<br />

(munteenheid) 's jaars.<br />

De stichting van het klooster moest echter goedgekeurd<br />

worden door de bisschop van Utrecht, die dat op 30 maart<br />

1457 deed en door hertog Philips, die zijn consent reeds op<br />

TO oktober 1456 verleende.<br />

Toen alles dus geregeld was en met de bouw een aanvang<br />

was gemaakt, kwamen er onverwachte moeilijkheden. Het<br />

bleek namelijk dat hier sprake was van een 'verduisterd'<br />

leengoed, want 8 maden van de door mr . Hugo geschonken<br />

landerijen waren afkomstig van heer Jan van <strong>Heemstede</strong>,<br />

Deze hield ze met nog 4 maden in leen v an de graven van<br />

Holland, doch had het land in 1408 stilletjes verkocht.<br />

Begrijpelijkerwijs was hertog Philips hierover zeer verbolgen,<br />

maar de klok kon nier meer teruggedraaid worden. Hij had<br />

toestemming tot de bouw gegeven en daar was mee begonnen.<br />

Er bleef hem dus niet veel anders over dan 'uijt gratie'<br />

de 8 maden maat aan het nieuwe klooster cadeau te doen.<br />

Ook met de heer van <strong>Heemstede</strong> dreigden er moeilijkheden,<br />

want deze had blijkbaar het oog geslagen op de landerijen,<br />

die russen zijn kasteel en het klooster lagen, maar tot het<br />

bezit behoorden van Claes Spaarmansz. en Jan Bouwensz. de<br />

Prior en het convent des kloosters ter Hemelpoorte der ordo<br />

Sancte Beernds leden de nederlaag in dit conflict, want op<br />

25 juni 1458 moesten zij beloven de bedoelde landerijen


niet te zullen kopen of zelfs huren zonder roesremming van<br />

de heer van <strong>Heemstede</strong>.<br />

Uit al deze gegevens kunnen we afleiden, dat het klooster<br />

in 1458 gereed gekomen is. Grote omvang kreeg her niet<br />

en een rol van betekenis heeft het niet gespeeld.<br />

Het klooster lag aan de oostzijde van de Grootc Geest. De<br />

toegangsweg werd gevormd door 'de weg die gaet nae<br />

Willigenhorn', waarmee waarschijnlijk de latere Munnekenlaan<br />

bedoeld wordt, die nog weer later 'de Cloosterlaan'<br />

genoemd wordt. Wellicht is 'Willigenhorn' niet afgebroken,<br />

maar als boerderij bij lier klooster blijven bestaan.<br />

conflict met de stad Haarle:<br />

Toen de bezittingen van het kloos r bij be­ ll de<br />

Staten op 2.2 december 1581 aan d<br />

n Leider<br />

werden toegewezen, ontstond hierover een conflict met de<br />

stad Haarlem, die deze goederen voor zich opeiste. Haarlem<br />

kreeg zijn zin en de kloostergoederen kwamen onder<br />

beheer van het 'geestelijk Comptoir van Haarlem', die ze<br />

weer gedeeltelijk van de hand deed.<br />

Zo kwam 'een hofstede, wonnige en b<strong>inde</strong>n, gecomen van<br />

het Bernarditenconvent' ter grootte van 42 morgen, 3 hont<br />

en 23 roeden, in handen van Boudewijn van Loo, rentmeester-generaal<br />

van Vriesland, wiens erfgenamen de hofsrede<br />

op ay april 1S13 verkochten aan sinjeur Hans Fabri,<br />

koopman te Haarlem. Diens beide zoons, Johan en Arnoudt<br />

Fabri, verkochten op 28 april 1653 aan de heer Balthasar<br />

Coijmans, ridder, 'de helft van 5 percelen, ongescheyden,<br />

op de caert getekent mette letter T, genaemt 'het Binnenclooster'<br />

bestaende in huysinge, bouwhuys, stallingc,<br />

voorpoort, huysinge omtrent de voorpoort, schuitenhuis,<br />

lanen, munnickenvaart zo ver als het Binnenclooster strekt,<br />

ende deselve vaert daarvandaan tot in 'tSpaerne toe. De<br />

visschcrij in de vaart. Met alle goudleren en gestreepte of<br />

diergelijke behangsels. Noch het horlogie met de koocker<br />

daeromme, binnen de huysinge'.<br />

Uir de akte blijkt niet duidelijk of de kloostergebouwen<br />

verbouwd waren tot herenhuis, of dat er een geheel nieuw<br />

gebouwd was. Ook de andere percelen, getekend met de<br />

letters A r/m S, werden door de heer Balthasar Coijmans,<br />

koopman-ridder, voor de helft gekocht. De andere helft<br />

had hij reeds van zijn schoonvader de heer Johan Herre-<br />

lleeimtcdc in de hist*<br />

wijn verkregen. Hij betaalde voor de helft /zSyéi en 10<br />

stuivers, een enorm bedrag voor die tijd, want het geheel<br />

valt dan op bijna ƒ54000 te taxeren, een prijs die door geen<br />

andere buitenplaats in <strong>Heemstede</strong> geëvenaard wordr.<br />

Voor ƒ50000 deden de heren Balthasar Coijmans, heer van<br />

Streefkerk, ridder, raad en schepen van Haarlem en mr.<br />

Joan van Herrewijne (Johan Herrewijn), president-leenman<br />

van Kcnnemerland, hun bezitting op 2.4 januari 1677 over<br />

aan vrouwe Sophia Trip, weduwe van de heer Joan Coijmans,<br />

en de heer Johan Burnarts, beide wollende te Am-<br />

Sterdam. De omschrijving luidt nu 'een hofstede genaamr<br />

het Bernardhenklooster met woonhuys, boomgaert, plantagien,<br />

stallinge, boerenwoning, berg, schuren, en landen<br />

daaraan gelegen, groot 4S morgen. Streckende van de ko lek<br />

van de Santvaart (—de Crayenestersingel) ten Oosten langs<br />

het Spaarne tot de Monnickenvaarr toe' enz.<br />

Toen de erven Coijmans 'het Bernarditenklooster' op<br />

2.5 november 1701 aan de heer Cornelis Biesen, koopman<br />

te Amsterdam, verkochten, betaalde deze er slechts ƒ2.7533<br />

en 7 stuivers voor. Het buiten wordr dan gedurende 150<br />

jaar nier verkocht. Maria Biesen huwde in 1751 met mr.<br />

Denis Adriaan Roest van Alkemade. Hun dochter Gccrcruida<br />

Roest van Alkemadc trouwde in 1774 met Cornelis<br />

Gerardus Josephns de Wijckerslooth de Grevcnmachern.<br />

Hun dochter Maria Geertruida, die in 1832 te Amsterdam<br />

overleed, huwde met Johannes Stephanus Schaep, overleden<br />

21 oktober 1833.<br />

De heer Binncwiertz, die in 1854 over <strong>Heemstede</strong> schreef,<br />

meldt ons: 'De graaf van Westerholt heeft in 1850 dit goed<br />

aan de heeren Dolleman verkocht, die reeds bezig zijn om<br />

dit schoone en lustige landgoed in weiland te herscheppen'.<br />

De prijs die de heren Dolleman ervoor betaalden was<br />

ƒ70000. De kopers braken dus het herenhuis af. Er werd<br />

echter in 1873 een nieuw huis gebouwd ren behoeve van<br />

de heer J.Ph. Dolleman, burgemeester van <strong>Heemstede</strong>. Diens<br />

weduwe verkocht het huis in 1903 aan de familie Aberson.<br />

Tenslotte werd er in 192.0 het seminarie 1 lageveld gevestigd.<br />

Crayenestersingel<br />

De Crayenestervaarr, waaraan de singel zijn naam ontleent,<br />

heeft niet altijd zo geheten. Deze vaart heette vanouds de<br />

Gasthuis Zandvaart.


t was voor het Sint Elisa bethsgasthuis wel een bijzonder<br />

fortuinlijke dag, die 5e april 1461, de dag waarop hertog<br />

Philips van Bourgondie' aan het gasthuis in erfpacht gaf<br />

11 vierkant stuk verwaaid zandduin, gelegen in de ban<br />

11 <strong>Heemstede</strong>, begrensd aan de westzijde: de Heerenweg<br />

(nu: Wagenweg); aan de oostzijde: de <strong>Heemstede</strong>rwech<br />

flater: Binnenweg en Bronsteewcg) ; aan de noordzijde: de<br />

Voorhout (Haarlemmerhout); aan de zuidzijde: de Traprsberg,<br />

'roijende aan de ijseren ctuijslaan toe'. Daar we<br />

:ten dat deze gronden gestrekt hebben tot iets ten zuiden<br />

n de huidige Koediefslaan, moet de 'Trappers-* of 'Trappenberg'<br />

wel gezocht worden op het terrein van 'Kennemer-<br />

De erfpachtscanon bedroeg 40 scellingen 's jaars. Wij noemden<br />

dat een fortuinlijke transactie. Misschien waren de<br />

regenten zich in 1461 hiervan niet zo erg bewust en bleek<br />

dat pas later toen het gasthuis deze gronden in exploitatie<br />

ging brengen. Het begon waarschijnlijk wel met het aanen<br />

van de Gasthuis Zandvaart. Hiermede werd tweeërlei<br />

doel beoogd: het verkopen van zand en anderzijds het<br />

herscheppen van duingrond in teelgrond en later in bleekheiden.<br />

De gronden werden door het gasthuis in kleine percelen in<br />

erfpacht uitgegeven, maar het stichtte ook zelf een aantal<br />

blekerijen (eind 16e, begin 17e eeuw) die verhuurd werden.<br />

Zo v<strong>inde</strong>n we op kaarten uit het begin van de 17e eeuw<br />

:n buurtschap 'het Crayenest' geheten, gesticht op<br />

gronden van het Sint F.Iisabethsgasthuis.<br />

1 Haarlem uit kon men deze buurtschap langs de<br />

Dreef bereiken, maar als men voetganger was, kon men<br />

laf de Wagenweg tegenover 'het huis met de beelden'<br />

voetpad volgen langs de tegenwoordige kraamkliniek<br />

en men bereikte dan zonder moeilijkheden de Gasthuis<br />

Zandvaart (Cray enester vaart). Dit voetpad droeg van<br />

•uds de naam van Emauslaan. Voordat men de brug over<br />

deze vaart passeerde, zag men dan aan zijn linkerhand een<br />

buitenplaats.<br />

Leeuwen h ooft<br />

was een Haarlemse brouwer, Hugo van Oudenburch<br />

geheten, die op die plaats 'een woonhuys, bouwhuys,<br />

ichuren, boomgaert en plantagien' bezat, alles gelegen op<br />

•i buiteujifojts tils tweede huis<br />

grond die hij van het Sint Elisabethsgasthuis in erfpacht<br />

hield. Het terrein was 310 roeden en een halve bont groot<br />

en de erfpacht bedroeg ƒ41 en 10 stuivers 's jaars. Hugo<br />

had er een hypotheek op genomen van ƒ2000. Dit had tot<br />

gevolg, dat toen hij zijn bezit op 16 december 1661 overdroeg<br />

aan sinjeur Pieter van de Rijp, koopman te Amsterdam,<br />

hij slechts ƒ400 in handen kreeg.<br />

Juffrouw Maria van de Rijp erfde het, maar zij gaf er opnieuw<br />

een hypotheek op, nu van ƒ1500. Zij ontving deze<br />

som van haar neef, sinjeur Johannes van de Rijp, koopman<br />

te Haarlem. Belast met de f1500, die er reeds op gevestigd<br />

was, bedroeg de totale hypotheek thans ƒ4000. Deze last<br />

was blijkbaar voor Maria te zwaar, vandaar dat zij de hofstede<br />

op zo mei 1685 voor maat ƒ1500 (boven de lasten)!<br />

overdeed aan haar reeds genoemde neef.<br />

Deze had blijkbaar niet de bedoeling de hofstede met 'een<br />

bequacni woonhuys' in eigendom te houden, want anderhalf<br />

jaar later verkocht hij deze aan sinjeur David Leeuw,<br />

koopman te Amsterdam, die het perceel reeds enige jaren<br />

in huur bezeten had. Hij betaalde er ƒ3000 voor, boven de<br />

lasten (23 oktober 16S4). Als we nu bovendien nog weten<br />

dat de vrouw van David Leeuw Cornelia Hooft heette, dan<br />

behoeven we ons niet te verbazen over de naam 'Leeuwenhooft'<br />

die het buiten van David Leeuw ontving.<br />

Zijn docht« Wijntie Leeuw trouwde met de heer Aarnout<br />

van Lennep. Zij verkochten de hofstede op 17 november 1725<br />

voor ƒ1500 aan de heer Anthony van Waarden, gehuwd<br />

met juffrouw Anna Cromhout. Na drie jaar had dit echtpaar<br />

al weer genoeg van zijn bezit en droegen zij het over<br />

aan ds. Johannes Noorbeek, predikant te Amsterdam, die<br />

er ƒ3000 voor betaalde. Het buiten strekte zich toen uit tot<br />

aan de Wagenweg toe.<br />

Maar na zes jaar ontdeed ook onze dominee zich weer van<br />

zijn hofstede, toen Samuel Gideon Wobina, koopman, hem<br />

er ƒ2210 voor gaf {\6 april 1734), maar nog geen tien jaar<br />

genoot Samuel van het buitenleven, want hij kwam te<br />

overlijden, waarna vrouwe Petionella Sophia Bols, zijn<br />

weduwe, de hofstede voor ƒ1125 overdroeg aan de heer<br />

Diedcrik Smit, wonende te Amsterdam (2 februari 1744).<br />

Een merkwaardige bestemming kreeg het buiren in zijn tijd,<br />

er werd een 'campherstokerij' in of bij gevestigd. Lang hield<br />

dit bedrijf geen stand, want toen de weduwe van Dicderik<br />

Smit 'Leeuwenhooft' verkocht, werden van de verkoop<br />

uitgezonderd 'de kopere ketels, tinne slange, loode bakken


en koopere helmen staande ten dage der verkoping in het<br />

zogenaamde Lthortttoriitni', dat thans verwijderd is. Vermelding<br />

verdient ook nog wel het feit, dat de eigenaar aan<br />

de stad Haarlem f s 's jaars moest betalen voor 'een perspectief<br />

in de Hout'.<br />

Als koper trad op haar schoonzoon, de heer Nicolaes<br />

Konauw, die er de vrij aanzienlijke som van ƒ11400 voor<br />

over had (n juni 1774). Zakelijk gezien een goede transactie,<br />

want zijn weduwe bedong van de lieer Jacob Abraham<br />

van Lennep een koopsom van f12.1,00 (2.2. juli 1783).<br />

Deze ontving er slechts ƒ8000 voor terug toen hij op 3 oktober<br />

1798 de heer Pietcr Kops Goedschalksz. er eigenaar<br />

van maakte.<br />

Em aus<br />

Wc kwamen langs de Emauslaan en passeerden aan de<br />

linkerhand 'Lccuwcnhooft'. Passeren wc nu de brug over<br />

de vaart die naar de Bronsteeweg leidt, dan zien we recht<br />

tegenover de brug de huizen, die gebouwd zijn op de plaats<br />

waar vroeger de herberg 'F.maus' stond. De Bronsteeweg<br />

droeg toen de naam van '<strong>Heemstede</strong>rwagenweg'.<br />

'Emaus' is niet steeds een herberg geweest, want toen de<br />

advocaat Paulus van Bcrestcijn het bezat in 1633 was het<br />

'een herehuyzinge genaamd P.matis'. Aanvankelijk stond er<br />

aan de oostkant nog een huisje, maar dit werd door mr.<br />

Paulus in 1631 voot /5K gekocht en bij 'limans' gevoegd. In<br />

1633 verkocht mr.Paulus zijn herenhuizing aan Meyndert<br />

Pietersz., brouwer in 'de Bril' te Haarlem.<br />

Veel te betekenen had de herenbui/ing blijkbaar niet, want<br />

hoewel er een hypotheek je van slechts ƒ300 op rustte, betaalde<br />

Meijndert er maar ƒ900 voor. Er ontstond echter<br />

verschil van mening tussen de verkoper en koper, zodat de<br />

koop in 1638 geannuleerd werd, maar toch zien we later<br />

(2.5 augustus 1650) Meyndert l'.maus, brouwer in 'de Bril',<br />

het perceel verkopen. Wc moeten dus hieruit wel afleiden,<br />

dat de ruzie bijgelegd werd en Meyndert opnieuw 'Emaus'<br />

in eigendom verwierf, waarvan hij de naam zelfs als familienaam<br />

ging dragen.<br />

Zoals reeds gezegd, verkocht hij 'l'.maus' in 1650. Als kopers<br />

rraden toen op Jan Jansz. van Aclst, schout van Berkenrode,<br />

en Steven Schut, wonende te Amsterdam. De koop<br />

e ook de ernaast gelegen herberg 'de Hollander',<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

waarover we nog iets zullen zeggen. Beide herbergen bleken<br />

niet meer waard dan (tezamen!) ƒ 1.2.00. Steven Schut zou<br />

'Emaus' exploiteren, zijn zwager Johan van Aelst 'de Hol-<br />

Steven Schut moet er goed geboerd hebben, want na een<br />

bijna 20-jarige exploitatie was de waarde van het perceel<br />

vrijwel verdubbeld. Gerrit Jansz. Keijser betaalde er op<br />

22 november 1669 ƒ1000 voor om daar ook eens zijn geluk<br />

te proberen. Dit lukte echter niet bijzonder goed, want toen<br />

hun vader overleden was maakten zijn k<strong>inde</strong>ren er slechts<br />

ƒ850 voor (2. mei 1703), terwijl bij de koop nog 6 andere<br />

huisjes inbegrepen waren.<br />

Koper was Dirk Dierkens, wonende in Berkenrode. Zijn<br />

weduwe liet de herberg bij testament na aan juffrouw<br />

Elisabeth Maria van der Kruijssen, die hem echter verkocht<br />

aan Jan Claesz. van Kampen :'


Hollander* weer op 13 december 1639 aan Guillaume van<br />

langera al.<br />

Deze was echter niet in staat om de koopsom van ƒ300 te<br />

betalen, zodat zijn enige dochter 'de Hollander' op 10 juli<br />

1650 weer aan de verkoper moest teruggeven, die zich ruim<br />

Kn maand later weer van zijn bezit ontdeed, want de<br />

eigenaars van 'Emaus' telden hem ƒ1200 uit vooi het concurrerende<br />

bedrijf.<br />

Zoals wij zagen bleef Steven Schut 'Emaus' exploiteren,<br />

terwijl zijn zwager Johan van Aelst het bedrijf 'de Hollander'<br />

gaande moest houden. Dit lukte niet, want ook 'de<br />

Hollander' ging als herberg al vóór het jaar 1663 teniet.<br />

Het werd weer een particulier woonhuis, dat later weer in<br />

kleinere huisjes gesplitst werd.<br />

Curieus is het nog wel dat 'de Hollander' in 1633 tot zuidelijke<br />

buurman had 'het huis en erf toebehoord hebbende (aan)<br />

Adriaen de Martelaar'. Dit moet dus gestaan hebben ongeveer<br />

op de hoek van de Bronsteewcg en Overboschsttaat<br />

(noordzijde).<br />

herberg Jerusalem<br />

Aan de oostzijde van 'Emaus', recht tegenover de Zuidcrhoutlaan,<br />

lag ook weer een herberg, die óók weer een bijbelse<br />

naam droeg, namelijk 'Jerusalem'. Deze stond dus<br />

ongeveer ter plaatse waar nu de Heemsteedse Dreef begint.<br />

Dit was een strategisch punt, want al het rijdend verkeer


uit Haarlem, reed recht op 'Jerusalem' aan. De weg liep<br />

daar niet verder. Men moest dan reclus.if slaan om langs<br />

'Emaus', via de huidige Bronsteeweg, het dorp in te gaan.<br />

'Jerusalem' is waarschijnlijk de oudste' van de drie naast<br />

elkaar gelegen herbergen ('Jerusalem', 'Emaus' en 'de Hollander').<br />

Hier hing tenminste reeds in 1631 'Jerusalem' uit.<br />

Eigenaar was toen Willem Jansz. Jerusalem, die dus ook de<br />

naam van zijn herberg als familienaam aangenomen had.<br />

Behalve de oudste was 'Jerusalem' ook de belangrijkste<br />

van de drie. Dat blijkt wel uit de koopsom van ƒ3970 die<br />

de erfgenamen van Hillegond Willems, weduwe van Dirck<br />

Eliasz. Probatum, er op 19 oktober 1671 voor bedongen<br />

van Jan Brouwer.<br />

Met geen cent aan kapitaal kocht bij de herberg, maar ging<br />

dan ook failliet en op 4 juni 1673 werd 'Jerusalem' voor<br />

ƒ3400 verkocht aan Huybert Lecndertsz. Ook hij was slecht<br />

bij kas en moest ƒ1000 lenen. Hij deed dat notabene van<br />

zijn concurrent, de eigenaar van 'Emaus'. Verbaast het u<br />

dat ook Huybcrt failliet ging en dat daarop 'Jerusalem'<br />

voor slechrs ƒ1805 verkocht werd (9 september 1675)?<br />

Koper was Dirck van Venbergen, brouwer in 'de Klimmende<br />

Leeuwen' te Haarlem, die ook wel een van de krediteuren<br />

geweest zal zijn. Een bijzonder onvoordclige transactie.<br />

Het is maar gelukkie,, dat hij nice geweren heeft, dat<br />

zijn vrouw als weduwe de zaak voor slechts ƒ300 zou moeten<br />

verkopen. Zij verkocht namelijk de herberg voor dat<br />

bedrag op 13 juni 1689 aan Hendrik van Oostctzee. Ook<br />

hem bracht 'Jerusalem' geen geluk. Hij vluchtte nog geen<br />

jaar later het land uit.<br />

Samuel Pietersz. nam het bedrijf over, maar wilde er niet<br />

meer dan ƒ150 voor neettellen (7 mei 1691). Het dieptepunt<br />

in de gang van zaken werd bereikt op 4 oktober 1702., toen<br />

de weduwe van Samuel Pietersz. slechts ƒ100 ontving voor<br />

de herberg. Voor dezelfde prijs werd het Sint Elisabethsgasthuis<br />

er op 14 februari 1719 eigenaar van. Het bedrijf<br />

was toen al teniet gegaan. Het pand werd in drie huisjes<br />

gesplirst, die afzonderlijk verhuurd werden, totdat het in<br />

1803 geheel werd gesloopt.<br />

herberg Rome<br />

Aan de oostzijde<br />

zoeven dat 'Jerus<br />

1 'Jerusalem' lag 'Rome'. We zeiden<br />

11' de oudste en belangrijkste herberg<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

was, maar die wordt ongetwijfeld dicht op de voet gevolgd<br />

doot 'Rome'. De oudste akte die we van 'Rome' kennen<br />

dateert van T november 1628. Op die datum verkoopt Anna<br />

Adriaensdr. weduwe van Baert Dircsz. 'de opstal van een<br />

huysinge daer tegen wou rdig lioomen uyihangr' aan Bancraes<br />

Vos, brouwer in 'bet Haarlemmer Wapen' te Haar-<br />

Met een gerust hart kunnen we hieruit afleiden dat de herberg<br />

bij de brouwerij in de schuld stond. Bancraes of ook<br />

wel Paneras Vos zal er een zetbaas in gehad hebben. Het<br />

bedrijf floreerde nogal en daarom bleef hij tot zijn dood<br />

eigenaar. Zijn weduwe, Claertje Dircsdr., verkocht de<br />

herberg echter op 9 mei 1640 voot ƒ1000 aan Jan Willemsz.<br />

Pars, koopman te Amsterdam.<br />

Tien jaar later betaalde Gijsbert Dirks/., ikiot aan de erfgenamen<br />

van de heer Pats er ƒ1750 voor (1 december 1650).<br />

Weer drie jaar later was de prijs gestegen tot ƒ1965. Deze<br />

som bedong Gijsbert Boot ervoor van Andreas Akersloot,<br />

regent van het Sint Elisabethsgasthuis (17 januari 1653).<br />

Onder diens directie ging 'Rome' teniet. Het wctd herschapen<br />

in 'een hofstede met zijn huysinge, stallinge, wagenhuis<br />

en boomgaard', maar de/e bracht slechts ƒ750 op<br />

toen Jan Huybertse Heemskerk er op 24 juni 1715 eigenaar<br />

van werd.<br />

Deze veranderde de hofstede in 'een herrebergh off huijsmanswoning<br />

version met verscheidene vertreeken, wijn- en<br />

stiijvclkclders, koe- en paerdesralling, twee hooijbargen,<br />

wagenhuys en kanihuys met dessclls erf, kolfbaan, en<br />

welbeplanre tuyn met sehoone vruchtdragende boomen,<br />

aspergievacken, tcsamen groot 54K roeden, en genaamd<br />

'de Verloore Koe". Het was dus een herberg annex<br />

boerderij en tu<strong>inde</strong>rij. 1 loewel de/.e omschrijving een goede<br />

indruk maakt, was de werkelijkheid wat m<strong>inde</strong>r fraai,<br />

want hoe is het anders te verklaren, dat het met deze aanbeveling<br />

hij verkoop op 10 mei 1730 slechts ƒ630 en 7 stuivers<br />

en 8 penningen opbracht, een prijs die in 1735 reeds<br />

De kopet die de herberg op 9 maart 1735 voor dit lage<br />

bedtag verkreeg, was Laurens van Schooten, maar toen hij<br />

niet lang daarna overleed, werd zijn boedel in staat van<br />

faillissement verklaard. De curator verkocht de herberg voor<br />

ƒ635 aan de heer Jacob kek ra, koopman te Amsterdam.<br />

Intussen was de naam van 'de Verloren Koe' weer vervangen<br />

door 'Oud Rome'.


De heer Isekia bracht het bedrijf weer rot bloei en zal<br />

met genoegen de fiooo geïnd hebbben, die Huijg Laugeveld<br />

op 6 mei 1752 bereid was ervoor neer te tellen. De<br />

weduwe van Huijg, Niesje Jans van Blijdesteyn geheten,<br />

ging een nieuwe huwelijk aan en wel met Jan Gerrits/..<br />

Kuijper. Aan hem en aan de k<strong>inde</strong>ren uit haar eerste huwelijk<br />

viel het geluk te beurt, dat de heer Jan Nicolaas van<br />

Eijs, koopman te Amsterdam, als eigenaar van de recht<br />

tegenover 'Oud Rome' gelegen buitenplaats 'Middellaan'<br />

zijn oog op 'Oud Rome' liet vallen.<br />

Voor /6ooo(!) deden zij 'Oud Rome' op 7 februari 1776<br />

n de heer Van Eijs over. Het lot van de herberg was<br />

hiermee bezegeld. De grond maakte voortaan deel uit van<br />

'Middellaan', gelegen op de boek van de Zui der houtlaan<br />

en de Crayenesterlaan.<br />

de galg<br />

'Oud Rome' moet dus gelegen hebben ongeveer aan de<br />

huidige Jeroen Boschkadc. Zouden we onze weg van de<br />

Jeroen Boschkade in oostelijke richting voortzetten tot het<br />

punt waar de Crayenestetvaart in het Spaarne uitkomt, dan<br />

den we daar de plaats v<strong>inde</strong>n, waar reeds in 1529 de<br />

j;alg stond. Ook op kaarten uit het begin van de 17e eeuw<br />

staat deze plek als 'het gerecht' aangeduid. Nu dient het<br />

terrein voor een heel wat vreedzamer doel : de huizen van<br />

de Breirncr- en van de Weisscnbruchweg zijn er thans op<br />

>ebouwd.<br />

het jonge Gasthuis<br />

Ongeveer op de plaats waar de J.C.van Oostzanenlaan bij<br />

de Crayenesrervaart uitkomt lag oudtijds een huismanswoning,<br />

die aan het Sint Elisabethsgasthuis toebehoorde. Dit<br />

huis dtoeg de naam van 'het jonge Gasthuis', kennelijk<br />

bedoeld als tegenhanger van 'het oude Gasthuis', dat ten<br />

Noorden van de Zandvoortselaan gestaan had. Ook dit<br />

perceel werd door de grootgrondbezitter mr. Jacob Hop,<br />

een Amsterdammer, aangekocht en wel op 4 januari 1759<br />

voor f5400.<br />

Bij al de besproken percelen in de buurtschap moeten we<br />

:nkcn - en dat geldt eveneens voor de nog te behandelen<br />

't biihnijiliUili nis tweede buis<br />

- dat deze zich bevonden op grond, die aan het Sint<br />

Elisabethsgasthuis toebehoorde. De eigenaars van de opstallen<br />

moesten dus allemaal een zekere ctfpachtscanon<br />

aan genoemd gasthuis betalen. In enkele gevallen slechts<br />

was de etfpacht afgekocht en behoorde de grond aan de<br />

eigenaar van de opstallen.<br />

We keren nu weer terug naar de plaats waar de Bronstecwcg<br />

begint. Daar maakren we reeds kennis met 'Emaus',<br />

dat aan de oostzijde geflankeerd werd door 'Jerusalem',<br />

dar op zijn beurt weer als oostelijke buurman had 'Rome'<br />

(later 'de Verloren Koe' en nog later 'Oud Rome'}. Aan<br />

de zuidzijde werd 'Emaus' begrensd door 'de Hollander'.<br />

Galgcroft<br />

Slechts twee petcelen aan de Bronsteeweg scheidden oudtijds<br />

'de Hollander' van 'de Galchcroft'. Deze naam wijst erop,<br />

dat ook hier een tijdlang een galg gestaan moet hebben.<br />

Als oudste eigenaar van dit land, waar toen reeds een huis<br />

op stond, v<strong>inde</strong>n we op 16 januaii i6zg een zekete Jacob<br />

Pietersz. Altena.<br />

Bij gedeelten wist Olivier Egbertsz. van Loon, wijnkoper<br />

te Haarlem, het gehele terrein aan te kopen waar toen<br />

reeds twee huizen stonden. Hij maakte et een herberg van<br />

die de naam 'de Vtieseman' kreeg. Deze naam v<strong>inde</strong>n<br />

we voor het eerst in een akte van z8 juni 1661, waarin<br />

Olivier de herberg voor ƒ 1100 overdroeg aan Willem<br />

Jansz..<br />

Vier jaar later echter koopt Olivier deze weer terug van<br />

Willem Jansz., voor slechts ƒ300! Dat deze prijs niet<br />

itreëel was, wordt wel bewezen door het feit dat de stiefzoon<br />

van Olivier et na zijns moeders dood, ook niet meet<br />

dan ƒ300 voot tetug kreeg van mr.Nicolaas Soutman,<br />

advocaat te Haatlem. Vermoedelijk was het bedtijf dan ook<br />

tceds eerder teniet gegaan.<br />

Mr.Nicolaas Soutman vertoefde met zijn gedachten zeker<br />

in de riddertijd; hij gaf namelijk aan zijn huis de naam van<br />

'de Ridderlijcke hofstede'. Was het toen weet een herberg?<br />

Zeker is, dat toen zijn kleink<strong>inde</strong>ren op iS januari 1694<br />

het perceel verkochten aan dr.Isaack Gorsius, het omschreven<br />

werd als 'een huys en erve waer althans uythangt<br />

'het Ridderlycke Rusthof'. Dit doet toch wel sterk denken<br />

aan een herberg met een uithangbord.


Dr.Gorsîus was eigenaar van 'het huis te Crayenest'. De<br />

aankoop werd daarbij gevoegd en deelde dus verder het l<<br />

het huis te Crayenest<br />

Dat dit huis vanouds een kasteel geweest zou zijn, is volkomen<br />

uitgesloten. Of de ondergrond oorspronkelijk aan<br />

het Sint Elisabethsgasthuis toebehoorde is niet zeker. We!<br />

staat vast, dat er van erfpacht geen melding wordt gemaakt<br />

in de akten die wij op het ogenblik kennen. In 161.9 behoorde<br />

het toe aan een zekere Alphert Jansz., terwijl in 1630<br />

en in 1633 een Jacob Gerritsz. als eigenaar voorkomt. Het<br />

blijkt dat het perceel in 1641 reeds in eigendom toebehoort<br />

aan sinjeur Hendrïck Lernens die nog in 1657 als eigenaar<br />

voorkomt, maar vóór of in het jaar 1662 overleden is,<br />

waarna zijn weduwe, Mcynsje de Wolff, eigenaresse blijft.<br />

Met haar beide zoons, Hendrik en Abraham Lernens geheten,<br />

transporteert zij op 9 februari 1682. 'het huis te<br />

Craijenest' voor ƒ4150 aan de heer Isaack Gorsius te<br />

Amsterdam. De hofstede is dan slechts 1100 roeden groot.<br />

Zoals wij reeds gezien hebben, kocht deze heer 'het Ridderlycke<br />

Rusthoff', ten Noorden van zijn buitenplaats gelegen.<br />

Ook de tegenover gelegen blckerij werd door hem gekocht.<br />

De heer Gorsius, die als medicine doctor 'het huis te<br />

Craijenest' bewoonde, deed echter reeds op 5 maart 1701<br />

zijn hele bezit van de hand. Koper was de heer Hendrik<br />

Meulcnaer, koopman te Amsterdam, voor ƒ7500.<br />

Mr.Amoldus Elias, die - met Jacob Elias - de bezitting<br />

kocht (27 januari 1725), verkocht op 2 december 172.7 zijn<br />

helft voor /2 500 aan laatstgenoemde. Deze Jacob Elias, die<br />

te Amsterdam woonde, bleef eigenaar tot 7 juni 1758, want<br />

op die dag droeg hij 'het huis re Crayenest' en 'het Ridderlycke<br />

Rusthof' voor ƒ7500 over aan de eigenaar van<br />

'Bronstec', mr. Jacob Hop, oud-schepen der stad Amsterdam<br />

en bewindhebber van de West-Indische Compagnie.<br />

De laan die toegang gaf tot 'Bronstee', begrensde 'het hui;<br />

te Crayenest' aan de zuidzijde. 'Bronstee' zelf werd aan de<br />

zuidzijde begrensd door 'de IJzeren Cruyslaan', die al in<br />

llct'iüsti'ilu in de biïtui<br />

het jaar 1467 genoemd wordt en gelopen moet hebben ter<br />

plaarse van de Oosterlaan, een zijstraat van de Binnenweg,<br />

of misschien nog iets zuidelijker.<br />

De terreinen waarop 'Bronstee' gebouwd werd, behoorden<br />

aanvankelijk toe aan Jacob Gerritsz., dezelfde man als de<br />

Jacob Gerritsz., die ook eigenaar werd van de terreinen van<br />

'het huis te Crayenest'. Maar vóór het jaar 1668 is de heer<br />

Johan Fonrcyn, ook Fontaine geheten, eigenaar geworden<br />

want op 2 oktober 1668 wordt bij verloting van zijn nalatenschap<br />

'Bronstec' toebedeeld aan zijn dochter juffrouw<br />

Agneta Fontaine, gehuwd met de heer Jacob Schardinel,<br />

koopman te Amsterdam.<br />

Het was een grote bezitting, die zich met zijn 14 morgen<br />

land uitstrekte van de Bronsteeweg tot aan het Spaarne. De<br />

heer Luycas Schorer, hoofdingeland van de Beemster,<br />

wonende te Amsterdam, moest dan ook diep in zijn buidel<br />

tasten om er eigenaar van te worden. Dit gelukte hem op<br />

18 november 1677 voor de som van ƒ28000.<br />

Niet lang genoot hij van zijn nieuw bezit, want kort voor<br />

zó april 1681 was hij reeds overleden en op genoemde<br />

datum werd 'Bronsree' voor ƒ30000 door zijn erfgenamen<br />

verkocht aan de heer Pieter Rendorp te Amsterdam. Welk<br />

doel deze met zijn aankoop beoogde blijft in het duister.<br />

Hij zal het buiten toch wel niet gekocht hebben met het<br />

doel het een jaar later met ƒ3000 verlies te verkopen.<br />

Zo is het tenminste gegaan; op 1 mei 1682 verkocht de heer<br />

Pietet Rendorp 'Bronstec' voor ƒ27000 aan de heer Cornells<br />

van Bambeek, schepen te Amsterdam. Laatstgenoemde<br />

vergrootte de hofstede met nog 5 morgen, zodat deze bij<br />

verkoop op 3 oktober 1713 ƒ13900 opbracht. Als koper<br />

trad op mr. Joan de Graeff, heer van Zuid Polsbroek,<br />

schepen en raad van Amsterdam.<br />

Het blijft ons verborgen waarom de heet Tomas Perrin<br />

bereid gevonden werd ƒ11683 a's koopsom aan de weduwe<br />

van mr. Joan de Graeff te betalen (23 november 1720).<br />

Maar het verwondert ons niet dat Tomas Perrin het volgende<br />

jaar al failliet ging; wel verbaast het ons dat de<br />

curator over de failliete boedel het buiten voor ƒ19100 wist<br />

te verkopen en wel aan mr. Joan Fontaine, koopman te<br />

Amsterdam f20 augustus 1721).<br />

Mr. Jacob Hop, die zich vrijheer van de Lek, Lekkerkerk<br />

en Zuidbrock mocht noemen en bovendien nog schepen en<br />

raad van Amsterdam en tevens commissaris van de pilotage


we reeds enkele malen optreden als gvootgvondi<br />

<strong>Heemstede</strong>. Hij verwierf ook 'Bronstee'. Toen<br />

r testa men ra ir van vrouwe Cecrtruid Lesteenon,<br />

weduwe van mr. Jacob Hop, tot liquidatie van de<br />

alatenschap overging, bood hij te koop aan:<br />

i de hofstede 'Bronstee', t herenhuizing, stalling, koets-<br />

huis, tuinmanswoning en land.<br />

i een boerenbruiker genaamd 'Oud Bramtee', ter zijde<br />

van de voors, hofstede gelegen, met huisnianswoning, stal,<br />

hooi- en wagenhuis, en land.<br />

3 een boerenbruiker genaamd 'Nieuw Bronstee', naast de<br />

:<br />

oors. hofstede gelegen, met luiismanswoning etc.<br />

Groot 70 morgen, gelegen in en tegen de Schouwbroekerpolder,<br />

strekkende van (de Bronstee]weg tot het Spaarne.<br />

Voor ƒ80800 mocht mr. Jacob Alewijn, commissaris der<br />

stad Amsterdam, zich eigenaar noemen (2 mei 1783). Het<br />

geheel was bovendien nog belast niet ƒ2.025 tegen vier pro-<br />

.t toekomende aan Jan Maximiliaan Leopold, prins van<br />

Rubempré. De tijdsomstandigheden werden slechter, dat<br />

ondervond de weduwe van mr. Jacob Alewijn, die - toen<br />

zij het gehele bezit op 5 november [798 overdeed aan de<br />

heer Frederik Lodewijk Braunsberg te Amsterdam - er<br />

slechts ƒ56000 voor ontving.<br />

Je buurtschap Crayenest<br />

Van de 28 percelen die het belastingkohic 1 1732 ii<br />

e buurtschap kent, waren er slechts veertien als woonhuis<br />

geregistreerd, drie deden als 'bouwhuis' (boerderijtje) dienst<br />

en drie als warmoestuin (tu<strong>inde</strong>rij). Een achttal blckerijen<br />

completeerde het geheel. Hiervan werden er twee rechtstreeks<br />

door het Sint Elisabethsgasthuis geëxploiteerd, vanzelfsprekend<br />

via een zetbaas; in de zes andere werd het<br />

bedrijf uitgeoefend voor particuliere rekening. Deze hadden<br />

hun blekerijen echter gebouwd op grond die aan het gasts<br />

bleef toebehoren en waarvoor zij dus erfp ach tsrecht<br />

n betalen.<br />

In de tweede helft van de i8e eeuw werden ook de beide<br />

blekerijen van het gasthuis aan particulieren overgedaan.<br />

Van de vijf herenhuizen uit 1732 hebben we er maar drie<br />

••: hititoijtihiti als tweede buis<br />

besproken: 'Crayencst', 'Leeuwenhooft' en 'Bronstee'.<br />

De beide andere lagen op grondgebied dat nu tot Haarlet<br />

behoort; dat waren 'Zuiderhout' en 'Middellaan'.<br />

de buurtschap Heerenzandvaart<br />

Hieronder werd in 1732. verstaan de buurtschap die zich<br />

groepeert rond de huidige Blckersvaart. Het zou mogelijk<br />

zijn precies aan te geven welke huizen tot een bepaalde<br />

buurtschap behoorden, doch het komt mij voor dat dit<br />

niet veel zin zou hebben.<br />

We zijn hier in een buurtschap, die voor bijna de helft uit<br />

blekerijen bestond. Van de 70 in 1732 geregistreerde percelen<br />

waren er op dat moment 33 als blekerijcn in gebruik,<br />

tegen 35 als gewone woonhuizen. 'Bouwhuizen' (boerderijtjes)<br />

waren er in deze buurtschap slechts twee. Geen<br />

enkele buitenplaats werd hier aangetroffen. Onder de woonhuizen<br />

waren ook de herbergen begrepen, zoals 'de Nieuwe<br />

gekroonde koe' en 'de FrisscJie roemer'.<br />

In tegenstelling tot de buurtschap 'het Crayenest' waren<br />

vrijwel alle gronden van 'de Heerenzandvaart' in handen<br />

van de heren van <strong>Heemstede</strong>, die deze aanvankelijk verhuurden<br />

en later in erfpacht uitgaven.<br />

de Lanckhorst<br />

Een van de twee boerderijtjes, die deze buurt rijk was,<br />

droeg de naam 'de Lanckhorst'. Dit is al een heel oude<br />

naam, die oorspronkelijk alleen maar door een stuk land<br />

gedragen werd, dat aan de heer van <strong>Heemstede</strong> toebehoorde.<br />

Immets Roeland Ie Fèvre, heer van <strong>Heemstede</strong>, droeg<br />

op 3 februari 1502 'de Lanckhorst', zonder enige opstal, over<br />

aan het Sint Elisabethsgasthuis. Later kwam het land in<br />

handen van de familie van Heemskerk van Bekesteijn.<br />

Er stond misschien nog geen boerderij toen jonkheer<br />

Boudewijn van Heemskerk van Bekesteijn op 2 september<br />

1653 van zijn bezit 52 roeden afstond aan zijn buurman de<br />

heer Johan van Nes. Jonkheer Boudewijn droeg toen<br />

namelijk over 'zeker stukje land groot 52 roeden, zijnde het<br />

zuiderhoekske van een stuk weiland genaamd 'de Lanck-


Hoe het allemaal precies in 'zijn werk gegaan is, weten we<br />

niet, maar vast staat Jar Je familie van Nes op een<br />

gegeven moment in het bezit is van 'seeckere woninge en<br />

hofstede genaamd 'Lanckhorst' en 'het Nieuwe lant' en<br />

'Boelhoudersweïjde". Juffrouw Maria van Nes, wonende<br />

te Haarlem, had de/e bezitting geërfd van vrouwe Anne<br />

van Nes, weduwe van de heer van Puts.<br />

Juffrouw Maria zou op haar beurt 'de Lanckhorst' bij haar<br />

Jood nalaten aan mr. Matheus Steijn, ouJ-burgemeester,<br />

raad en vroedschap van Haarlem. Zij bedacht zich echter<br />

en droeg nog tijdens haar leven - en wel op 17 oktober 1671<br />

- haar bezitting aan mr.Steijn over. Het landbezit van de<br />

boerderij was toen meer dan 12, morgen groot.<br />

Een vijftigtal jaren later mag vrouwe dementia Boeckhoven<br />

weduwe van de heer Johan Suijst, in leven burgemeester<br />

van Gouda, zich eigenares noemen. De boerderij is dan<br />

ruim 11 morgen groot, en gaat voor ƒ2.000 over aan de heer<br />

Aamout van Lennep, koopman te Amsterdam (19 juli<br />

1717)-<br />

De heer Van Lennep had nog geen jaar lang plezier van zijn<br />

aankoop, want op 13 augustus 172.8 draagt zijn weduwe de<br />

boerderij, met nog slechts 7 morgen land, voor ƒ1400 over<br />

aan Jan Huybertsz. Heemskerk, inwoner van <strong>Heemstede</strong>.<br />

Toen zijn vrouw was overleden, deed hij de boerderij op<br />

10 mei 1730 voor ƒ1640 van de hand.<br />

Cornelis Hout was op die datum koper van 'een boerewoningh<br />

genaemt 'Lanckhorst' met zijn schoone verwulfde<br />

suijvelkelJeis, koe- en paerdestalling, en appartc woningies<br />

daer annex, hooyberg etc. Een hooge croght daeraen en<br />

boomen daerop staande, groot 4 morgen 500 roeden, omtrent<br />

de Heere Zandvaart, aan de Schouwbrockerpolder,<br />

waardoor het voetpad van <strong>Heemstede</strong> naar Haarlem is<br />

lopende, hetgeen de koper zal moeten gedogen."<br />

Met dit voetpad naar Haarlem wordt bedoeld de weg die<br />

thans deels Binnenweg, deels Bronsteeweg heet. Deze liep<br />

dus door de landerijen die aan de eigenaar van 'de Lanckhorst'<br />

toebehoorden.<br />

Jan Hout die 'de Lanckhorst' in 1753 bezat, was gehuwd<br />

met Huybertjc Heemskerk, die na de dood van haar man<br />

hertrouwde met Hendrik van Roon. In deze periode wordt<br />

de naam 'Lanckhorst' vervangen door 'Nazareth'. Hoewel<br />

'Nazareth' slechts 1 morgen 2,50 roeden groot was, betaalde<br />

de heer Jan Nicolaas van Eijs, te Amsterdam er op 7 december<br />

1780 een bedrag van ƒ1475 voor. Deze breidde zijn<br />

I li't'ii:.


twee openbare<br />

rebouwen<br />

het raadhuis<br />

.et 'officiële' dorpsleven concentreerde /.ich oudtijds om<br />

de kerk. In een huis, dat aan de kerk toebehootde en aan<br />

Jü kerk grensde, was de school gevestigd. Hier woonden<br />

ook de onderwijzer en zijn gezin. Eén kamer in het huis was<br />

gereserveerd voor de vergaderingen van het dorps bestuur.<br />

De heer van <strong>Heemstede</strong> bepaalde op i oktober 166&, dat<br />

schout en schepenen op de eerste donderdag van iedere<br />

uaand (behalve op Hemelvaartsdag, dan kwam men bijen<br />

op de eerstvolgende donderdag; des middags om 12 uur<br />

n het rechthuis 'rechtdach' moesten houden. Schout en<br />

schepenen zouden bij niet verschijnen boete moeten betalen.<br />

Nog in de 19e eeuw kwam her gemeentebestuur in een<br />

gehuurd huis bijeen. Op 1 mei 1855 werd door de gemeente<br />

ander pand gehuurd voor 10 jaar met een opzeggingstermijn<br />

van 2 jaar. Dit was huize 'Overlaan' (Raadhuisplein<br />

9). Alle vergaderingen werden daar gehouden en daar<br />

s ook de secretarie gevestigd. Bij raadsbesluit van 14<br />

oktober 1873 werd dit gebouw als raadhuis aangekocht van<br />

jonkheer J.B.van Merlen. De prijs bedroeg ƒ5000.<br />

tn 1905 kwam het voorstel ter tafel voor de bouw van een<br />

iw raadhuis. Reeds in 1906 kwam het gereed en werd<br />

het aangewezen 'als huis der gemeente'. Het oude raadhuis<br />

werd verkocht.<br />

het postkantoor<br />

Over her postverkcer hebben we reeds een en ander meegedeeld<br />

bij de bespreking van 'het oude Posthuis'. Het plat<br />

om een eigen postkantoor te bezitten, kwam in de loop<br />

van 18S8 in behandeling. In 1S89 werd aanbesteed 'de bouw<br />

van een gebouw ingericht voor post- en telefoonkantoor<br />

met directeurswoning voor de som van ƒ11245'.<br />

Een 'telephoorjh ou der dreef de hele affaire voor een jaarwedde<br />

van ƒ125, die echter in 1898 op ƒ 175 gebracht werd.<br />

Het postkantoor \wix\ in 1899 verbouwd in verband met<br />

de vervanging van het 'rijkstelephoonkantoor' door een<br />

'njkstelegraafkantoor' in vereniging met de postdienst. Het<br />

gebouw behoorde toe aan de gemeente, die het voor ƒ72.5<br />

per jaar aan het rijk verhuurde. De opmars van de telefoon<br />

verliep aanvankelijk traag: het duurde tot 1903 voordat<br />

werd besloten om 'het raadhuis tclcplionisch te verb<strong>inde</strong>n'.<br />

Pas in 1921 werd begonnen met de bouw van een Post- en<br />

Telegraafkantoor aan de Raadhuisstraat, volgens ontwerp<br />

van de architecten J.T.J. Cuypcrs en P.Cuypers, voor de<br />

som van ƒ72516. Twee jaar later werd het vroegere postkantoor<br />

verbouwd tot politiebureau. Onmiddellijk voor de<br />

tweede wereldoorlog werd het postkantoor door het rijk<br />

van de gemeente gekocht. De telefoondienst zou erin gevcsiigd<br />

blijven, doch het postkantoor /.on overgebracht<br />

worden naar de villa 'Land en Spaarn/acht'.<br />

Misschien is het een goed slot van dit hoofdstukje om te<br />

vermelden, dat in 1931 het bovengrondse telefoonnet ondergronds<br />

gemaakt werd. Interesseert bet u misschien ook nog,<br />

dat op 2.6 februari 1929 aan de NV Heemsteedsche Radiocentrale<br />

concessie werd verleend voor radiodistributie}<br />

Later werd dit alles aan de PTT overgedaan. Spoedig zal<br />

ook dat weer verleden tijd zijn.


naar zelfstandig<br />

kerkelijk leven<br />

Hcelï r over het o 'an kerken maar weinig<br />

bekend. Moeizame archacologische opgravingen in en om<br />

nog bestaande of geheel verdwenen bedehuizen moeten dan<br />

meewerken om bij benadering de ouderdom ervan te bepalen.<br />

Dat laatste lijkt op het eerste gezicht niet zo belangrijk,<br />

want - zo zou men kunnen redeneren - wat doet<br />

het er eigenlijk toe of een kerk nu bijvoorbeeld uit de<br />

ne of uit de 13e eeuw stamt ? Als men zo spreekt,<br />

dan ziet men over het hoofd, dat het bestaan van een kerk<br />

een zeer belangrijk gegeven kan opleveren voor het ontstaan<br />

van een stad of van een dorp. Immers wordt er meestal<br />

pas een kerk gesticht als het getal inwoners van een plaats<br />

zo groot geworden is, dat de stichting van een eigen kerk<br />

noodzakelijk wordt.<br />

Passen we deze stelling {die vanzelfsprekend ook vele uitzonderingen<br />

kent) op <strong>Heemstede</strong> toe, dan bemerken we dat<br />

hij voor deze gemeente opgaat. We zagen reeds, dat de bevolking<br />

er uiterst klein was en dat er dan van een eigenlijke<br />

dorpskern geen sprake is. De schaarse bevolking woonde<br />

in verspreide buurtjes. Kerkelijk ressorteerde dit alles tot<br />

aan de Hervorming toe onder de Sint Bavo of Grote Kerk<br />

te Haarlem.<br />

Hoewel de afstand van het uiterste zuidpunt van Bennebroek<br />

tot de Bavo in Haarlem bijzonder groot was, scheen<br />

dat nauwelijks problemen op te leveren. We spreken over<br />

een tijd waarin het als normaal beschouwd werd, dat men,<br />

als men niet een of ander vervoermiddel bezat, urenlang<br />

moest lopen om zijn godsdicnstplichtcn te kunnen<br />

vervullen.<br />

Ih'i'iiiilcdc in île his,<br />

Het is merkwaardig te zien hoe een politieke gebeurtenis<br />

van invloed geweest is op de stichting van de kerk te<br />

<strong>Heemstede</strong>.<br />

Graaf Willem IV (1337 tot 1345) wilde namelijk het werk,<br />

door zijn voorgangers begonnen, voltooien. De opgave<br />

bestond in het volledig onderwerpen van Friesland aan zijn<br />

gezag. Hij rustte daartoe een expeditie uit, die per schip<br />

daarheen werd overgebracht. Met ongeveer 500 man landde<br />

de graaf bij Warns en rukte naar het Noorden op. Zijn<br />

legertje werd echter door de Friezen omsingeld en geheel<br />

in de pan gehakt.<br />

Het verhaal zegt dat de graaf door een bijlslag op zijn hoofd<br />

gedood werd juist op de oude 'dingplaats', waar zijn voorvaders<br />

recht plachten te spreken in Friesland. Pas tien dagen<br />

later werd zijn lijk gevonden en in het Friese klooster<br />

Bloemkamp begraven.<br />

Deze nederlaag bad ontzettende gevolgen: een burgeroorlog<br />

brak uit in het graafschap Holland. Maar we komen te veel<br />

buiten het terrein van ons onderwerp. Wel willen we even<br />

aanstippen, dat het graafschap in handen kwam van de<br />

zuster van graaf Willem (daar deze laatste wel gehuwd was<br />

doch geen k<strong>inde</strong>ren naliet).<br />

Deze zuster, Margaretha geheten, was getrouwd met keizer<br />

Lodewijk. Het verwondert ons dan ook niet, dat dit echtpaar<br />

in de machtsstrijd over de opvolging in het graafschap<br />

Holland de overwinning behaalde. Zij lieten de regering<br />

daar echter uitoefenen door hun zoon, de latere graaf<br />

Willem v.<br />

Deze rekende het tot zijn plicht om iets te doen voor het<br />

zieleheil van zijn gesneuvelde oom. Zo wordt er in <strong>Heemstede</strong><br />

een kapel gebouwd voor diens nagedachtenis, waar<br />

zielemissen werden opgedragen en verder alles plaatsvond<br />

wat ten dienste van het beoogde doel was afgesproken.<br />

Voor de stichting van deze kapel werd geld geschonken en<br />

er moeten ook goederen aangewezen zijn, waaruit de aan<br />

de kapel verbonden kapelaan onderhouden moest worden.<br />

De nieuwe kapel voorzag blijkbaar in een behoefte en deed<br />

zelfs de wens opkomen om geheel onafhankelijk te worden<br />

van de Sint Bavo te Haarlem. Aan een kapel waren immers<br />

slechts beperkte rechten verbonden : in het algemeen mochten<br />

daar bijvoorbeeld de sacramenten niet bediend worden.<br />

Graaf Willem v gaf aan de aandrang gehoor en verleende<br />

op 14 april 1348 zijn toestemming om de kapel te <strong>Heemstede</strong><br />

tot een parochiekerk te verheffen.


i)c pastoor van 1 taarlcm, voor wie een reveling getroffen<br />

ivertl daar hij een deel van zijn inkomsten verloor, ging er<br />

nee akkoord en ook de bisschop van Utrecht gaf er reeds<br />

up i mei zijn toestemming voor. Fn toch ging de verheffing<br />

tot parochiekerk nier door, of liever gezegd: de verheffing<br />

heeft geen enkel gevolg gehad. Hoe dal gekomen is, is niet<br />

duidelijk.<br />

We zouden ons eerst de vraag kunnen stellen: waarom is<br />

.ie kapel juist te <strong>Heemstede</strong> gesticht? Voor zover wij weten<br />

iieeft graaf 'Willem iv in geen enkele relatie tot <strong>Heemstede</strong><br />

gestaan. Vermoedelijk is de oorzaak geweest dat heer<br />

. ierard van <strong>Heemstede</strong> - onmiddellijk na Willems 'troons­<br />

bestijging' - een van de meest intieme raadslieden van de<br />

iwe graaf geworden is.<br />

Heel huiselijk zouden we ons voor kunnen stellen, dat graaf<br />

Willem v, als zoon van keizer Lodewijk, in Holland vol-<br />

• cimen onbekend was. Toen bij hem de wens opkwam om<br />

î kapel te stichten ter ere van zijn gesneuvelde oom, aan<br />

e hij tenslotte ook het begin van zijn carrière te danken<br />

had, zou heer Gerard hem aangeraden kunnen hebben de<br />

kapel te doen verrijzen in zijn bossen. Wie kan het hem<br />

, ; alijk nemen, dat deze ridder trachtte het belang van zijn<br />

dorp in te passen in de wensen van de graaf?<br />

De gedachte is wel eens gerezen, dat heer Gerard de kapel<br />

jesricht zou hebhen, om de gunst van de nieuwe landsheer<br />

'innen. Dit is echter hoogst onwaarschijnlijk, daar heer<br />

(ierard een eigen kapel had in zijn slot te I leemstede. Deze<br />

slotkapel was reeds door de ouders van heer Gerard ge-<br />

icht, dus vóór de gebeurtenissen van 1345 en volgende<br />

iren. De heren van <strong>Heemstede</strong> hadden dus zelf geen be­<br />

hoefte aan een nieuwe kapel.<br />

.tiehting van een kapel was dan ook uitsluitend in het<br />

belang van de dorpelingen en dat geldt ook voor de ver­<br />

heffing van de kapel tot parochiekerk, een kerk die niet<br />

afhankelijk zou zijn van de heer van <strong>Heemstede</strong> maar van<br />

de graaf van Holland. Zou hierin de oorzaak gelegen zijn<br />

tl het zonder gevolg blijven van de verheffing? Graaf<br />

••'. illcm zegt uitdrukkelijk, dat hij deze verheffing stimu­<br />

leert op aandringen van de inwoners van <strong>Heemstede</strong>, maar<br />

de akte is mede ondertekend door heer Gerard als lid van<br />

's graven Raad.<br />

Men zou ook kunnen denken aan de mogelijkheid, dat de<br />

nieuwe parochie i leemstede niet in staat was om zonder<br />

vermeerdering van inkomsten een eigen pastoor te onder­<br />

I zctlstuiiiiig kerkelijk Sen-<br />

houden. Het blijft voorlopig een onopgelost raadsel.<br />

Meer dan tweehonderd jaar lang komt er in de toestand<br />

geen verandering. Het duurde tot 1558 voordat de Heem-<br />

stedenaren de bestaande situatie als bezwaarlijk begonnen<br />

te voelen. Zij wendden zich dan ook tot de proost van de<br />

kerk te Haarlem met het verzoek aan hun kapelaan toe te<br />

staan de sacramenten te bedienen en de doden in de kapel<br />

te doen begraven. Dit verzoek werd niet toegestaan.<br />

Begrijpelijk, want de kerk te Haarlem vreesde een derving<br />

verwarring en onzekerheid<br />

Opnieuw moest de hogere politiek de aanleiding zijn tot<br />

een ingrijpende verandering. Bij het beleg van Haarlem was<br />

de kapel in juni 1573 verwoest. Een tijd van verwarring en<br />

onzekerheid volgt, I let blijkt niet duidelijk of de kapel<br />

onmiddellijk weer herbouwd werd. Uit het feit dat er<br />

geboekstaafd is, dat ds. Jacobus Campius, predikant te<br />

Haarlem, zijn eerste preek te <strong>Heemstede</strong> op ia juni i6zz<br />

hield 'binnen de ruïne van de kapel', zou men kunnen<br />

afleiden dat de kapel niet herbouwd was.<br />

Er zijn echter aanwijzingen voor het tegendeel. Door de<br />

Reformatie was namelijk de scheiding tussen kerk en staat<br />

een feit geworden. Bevestiging van huwelijken bijvoor­<br />

beeld, die vroeger uitsluitend door de kerkelijke overheid<br />

plaatsvond, moest nu door de wereldlijke of kerkelijke<br />

overheid verricht worden.<br />

De <strong>Heemstede</strong>naren hadden deze bepaling zo uitgelegd, dat<br />

zij voor de sluiting van een huwelijk niet meer naar<br />

Haarlem behoefden te gaan. Zij gingen hun huwelijken in<br />

<strong>Heemstede</strong> zelf voltrekken hetzij voor de magistraat, hetzij<br />

voor een predikant. Dit was niet naar de zin van de<br />

stadsregering van Haarlem. Dit college verbood op 4 juni<br />

TOOI aan schout en schepenen van <strong>Heemstede</strong> de<br />

huwclijksafkondigingen te Heemslede te doen en de<br />

bruidsparen daar in het huwelijk te verb<strong>inde</strong>n.<br />

Nu kan men hieruit afleiden, dat er toen huwelijken gesloten<br />

werden in de kerk (kapelj van <strong>Heemstede</strong>. Maar dan moet<br />

deze dus in bruikbare staat verkeerd hebben, want huwe­<br />

lijksbevestiging in een verwoeste kapel lijkt wel een wat<br />

vreemde zaak. Deze opvatting dat de kerk niet volledig<br />

verwoest of weer hersteld was, wordt gesteund door de akte


waarbij burgemeesters van Haarlem aan de <strong>Heemstede</strong>n a ren<br />

toestaan hun doden in de kapel aldaar te begraven, want<br />

ook liet houden van rouwdiensten in een verwoeste kerk<br />

lijkt niet reëel (22 september 1601).<br />

In <strong>Heemstede</strong> werd van deze vergunning om daar te begraven<br />

direct een ruim gebruik gemaakt, zelfs een beetje<br />

al te ruim naar de zin van Haarlem. Dit blijkt uit het feit,<br />

dat schout en schepenen van <strong>Heemstede</strong> aan de kerkmeesters<br />

van de dorpskapel gelasten (14 oktober 1614) niet<br />

meer toe te laten dat de lijken van uitheemse, buitenlandse<br />

of vreemde lieden in of voor de kapel begraven werden.<br />

Daar <strong>Heemstede</strong> van dit verbod alleen maar derving van<br />

inkomsten ondervond, zal het wel op aandringen van<br />

Haarlem uitgevaardigd zijn. Tevens blijkt ook hier weer<br />

uit dat de kcrk(kapcl) nog in 1614 normaal in gebruik<br />

was, zij het dan ook niet meer voor de uitoefening van de<br />

katholieke eredienst.<br />

Toch waren er nog steeds mensen die vast geloofden in<br />

herstel van de oude orde. Deze gedachte moet ook de beide<br />

dochters van Jan Dircsz. Voechgen te <strong>Heemstede</strong> bezield<br />

hebben, toen zij op 31 mei 1605 'uit affectie voor de kapel<br />

te <strong>Heemstede</strong>' daaraan een stuk teelland van reo roeden<br />

gelegen in de Kleine Geest legateerden, onder beding van<br />

vruchtgebruik voor de langstlevende. Indien echter in de<br />

kapel 'geen ceremoniën of godsdiensten werden gedaan gelijk<br />

men in die kapel vóór 1572 deed' zal de rente van dit<br />

land uitbetaald worden aan 'de scamele en miserabele<br />

personen in de ban van <strong>Heemstede</strong>'.<br />

Het land zal niet verkocht mogen worden, zo was in het<br />

legaat bepaald, 'zonder consent van de pastoor in de<br />

St. Bavokerk te Haarlem'. Daar er geen katholieke erediensten<br />

meer in de kapel te <strong>Heemstede</strong> gehouden zijn, kwam<br />

het beheer over het legaat aan de dorpsregering die het land<br />

verhuurde ten bate van de armen.<br />

kerkelijk zelfstandig<br />

Ondanks het feit, dat de kerkelijke band met Haarlem wel<br />

iets losser geworden was, was men in <strong>Heemstede</strong> niet<br />

tevreden. Men wendde zich tot de Staten van Holland,<br />

die op 20 december 162,1 beslisten dat te <strong>Heemstede</strong> 'de<br />

Christelijke religie publiekelijk zal uitgeoefend worden en<br />

een predikant beroepen op een traktement als andere<br />

predikanten in de bijliggende dorpen genieten'.<br />

Door dit besluit werd de grondslag gelegd voor de kerkelijke<br />

zelfstandigheid van <strong>Heemstede</strong>. Daar het dorp klein was<br />

en het aantal protestanten gering, wendden zich de heer<br />

en de regering van <strong>Heemstede</strong> voor financiële bijstand tot<br />

de Staten en de grote steden 'om ondersteuning tot de<br />

opbouw van de kerk die in de laatste oorlog vernield was'<br />

{zoals wij zagen was dit niet helemaal juist; er moet althans<br />

een deel in gebruik gebleven zijn).<br />

Van verschillende steden weten we wat zij bijdroegen.<br />

De Staten van Holland begonnen met een gift van ƒ800,<br />

Leiden gaf ƒ 1000, Haarlem ƒ1000, Amsterdam ƒ600,<br />

Enkhuizen f300, Rotterdam ƒ2.00, Dordrecht ƒ150, Delft<br />

ƒ100 en Gouda ƒ100.<br />

We noteerden hier enige giften tot een bedrag van ƒ4250.<br />

Dit is stellig niet het totaal bedrag, want ook de heer gaf<br />

een belangrijke bijdrage. Dit bedrag was wei zo hoog, dat<br />

de regering van <strong>Heemstede</strong> hem het recht vergunde om<br />

predikanten aan te stellen. Bovendien staan zij hem het koor<br />

van de kerk af voor de stichting van een familiegraf.<br />

Zolang de kerk nog niet gebouwd was, werden de diensten<br />

gehouden in het huis genaamd 'de Steenen camer'. De<br />

eerste protestantse kerkdienst zou daar op 12 juni 1622<br />

worden gehouden, maar her huis was niet groot genoeg<br />

om alle belangstellenden re bevatten. Vandaar dat de dienst<br />

gehouden werd 'binnen de ruïne van de kapel', in tegenwoordigheid<br />

van de familie Pauw, de pensionaris van<br />

Haarlem en vier professoren uit Leiden. Ds. Jacobus<br />

Campius, predikant te Haarlem, leidde deze eerste dienst.<br />

Nog voordat met de bouw van de kerk begonnen was, werd<br />

ds. Martinus Bruno, predikant te Middelie, Kwadijk en<br />

Hobrede, als predikant te <strong>Heemstede</strong> beroepen (13 juli<br />

1Ó23). Op 20 augustus werd hij reeds in zijn ambt bevestigd<br />

'onder den blauwen hemel wegens de grote toevloed van<br />

mensen'. Kort daarna werd het uitbreken van oude fundamenten<br />

en muren van de oude kapel aanbesteed benevens<br />

het metselwerk voor de nieuwe kerk, spoedig gevolgd door<br />

de aanbesteding van het houtwerk en binnenwerk.<br />

blijvende bron nodig<br />

Er waren nu wel fondsen genoeg om de kerk te bouwen,<br />

maar er moest een blijvende bron van inkomsten aange-


oord worden. Deze werd gevonden door een verhoging<br />

n de indirecte belastingen. De Staten van Holland geven<br />

namelijk vergunning aan schout, schepenen en kerkmeesters<br />

11 voor de bouw van kerk, predikantshuis en school te<br />

mogen heffen: /i van elke ton bier door de tappers ingeslagen,<br />

2. penningen of i duit van elke mand turf en de 8oe<br />

penning op de verkoop van onroetend goed en van renten.<br />

Dit tarief zou ingaan op i Januari 1625 en tien jaar lang<br />

van kracht zijn. Maar op 12 april 1625 werd het octrooi<br />

al weer gewijzigd. Er zouden voortaan 8 stuivers geheven<br />

worden van elke ton bier door de tappers en 4 stuivers<br />

elke ton bier door de ingezetenen ingeslagen en r. duit<br />

voor elke mand turf. De 80e penning bleef gehandhaafd en de<br />

Juur van het octrooi werd verlengd tot 15 jaat. Deze bron<br />

fan inkomsten zou dus in 1640 gestopt worden. Tevergeefs<br />

werd toen op verlenging van het octrooi aangedrongen.<br />

De eerste predikant bleef ruim een jaar in <strong>Heemstede</strong> en<br />

uitrok vandaar naar Alkmaar. Toen werd ds.Isaac<br />

Plancius uir Amsterdam naar <strong>Heemstede</strong> beroepen en<br />

tijdens zijn ambtsperiode werd de nieuwe kerk in de zomer<br />

van 1Ô25 in gebruik genomen. Het daarop volgende jaar<br />

schonk Adtiaan Pauw aan de kerk een tente van ƒ75 per<br />

jaar om daarmede een theologisch student te onderhouden.<br />

Het geld mocht echter ook gebruikt worden voot verbetering<br />

van het traktement van de predikant, schoolmeester<br />

of koster, of ook voor reparatie van de kerk en tenslotte<br />

n de laatste plaats voot het onderhoud van de armen.<br />

Adriaan Pauw had er intussen goed aan gedaan, dat hij zijn<br />

recht op aanstelling van predikanten in een akte had laten<br />

vastleggen, want de Classis Haarlem deed hem hierover een<br />

proces aan, dat pas op 7 november 1715 voor de Hooge<br />

Raad eindigde. Dit hoogste rechtscollege handhaafde de<br />

rechten van de heer van <strong>Heemstede</strong>.<br />

De kerk van <strong>Heemstede</strong> had dus geen enkele hand met<br />

Haarlem meer. Maar wat het Haarlem had aangedaan vóór<br />

het zover was, moest het zelf ondergaan toen Bennebroek<br />

zich kerkelijk van <strong>Heemstede</strong> wilde afscheiden. Toen de<br />

am bach ts heerlijkheid van Bennebroek werd afgesplitst van<br />

die van <strong>Heemstede</strong>, kwamen beide ambachtsheren, Gerard<br />

Pauw als heer van <strong>Heemstede</strong> en Adriaan Pauw als heer<br />

van Bennebroek, overeen dat de helft van alle gelden die<br />

in de kerk te Bennebroek gecollecteerd werden, elke zes<br />

maanden zouden worden uitgekeerd AAI\ de diakenen van<br />

<strong>Heemstede</strong>.<br />

Dat die van Bennebroek daar weinig voor voelden spreekt<br />

wel vanzelf en het verwondert ons dan ook niet dat het tot<br />

1666 duurde voor het akkoord werd nagekomen.<br />

kerk komt tot bloei<br />

; de kerk tot bloei gekomen; het aantal lidmaten<br />

nam dusdanig toe dat al in 1636 de kerk te klein<br />

geworden was. Toch duurde het nog twintig jaat voordat<br />

de vergroting haar beslag kreeg. 'In den jare XVI C LII (1652)<br />

den vi (6e) April heeft jhr. Adriaen Reyniers Pauw den<br />

eersten steen gelegd voor dit noorder Kruijspant tot vergrooting<br />

deser kerk.'


De gebrandschilderde glazen die in de kerk aangebracht<br />

werden in de loop der tijden, werden ook in diezelfde loop<br />

dier tijden weer vernield, ondanks de keur (politieverordening)<br />

die hiertegen op 2.8 juni 1671 werd uitgevaardigd.<br />

De heer Van Lennep meent dat de kleinste klok, in 14S7<br />

door Gobelinus Moer gegoten, waarschijnlijk nog in de<br />

oude kapel gehangen heeft. Zekerheid hierover is niet te<br />

krijgen, want het is mogelijk dat de klok elders gekocht en<br />

naar <strong>Heemstede</strong> overgebracht is. Dit lijkt haast waarschijnlijker,<br />

gezien de voorliefde van de heren Pauw voor<br />

elders gekochte antiquiteiten. De heer Van Lennep vertelt<br />

ons ook nog dat het orgel pas in 1818 geplaatst werd.<br />

Dit klopt met wat de stads- en dorps beschrijver in 1796 van<br />

het gebouw zegt. We lezen: 'de zolder is geheel marmer<br />

geschilderd, aardig met fakken afgedeelt zijnde, in 't midden<br />

plat tegen de zoldering aan, is een uurwijzer'. Verder zijn<br />

er drie koperen kaarsenkronen, maar er is geen orgel.<br />

Twintig jaar daarvoor had aan de kerk een belangrijke<br />

reparatie plaatsgevonden en wel tot een bedrag van ƒ3700.<br />

Daarvoor moest een obligatie, groot ƒ1500, verkocht<br />

worden, de rest kwam ten laste van de kas van de diaconie.<br />

onbesproken predikant<br />

Toen het gemeentebestuur verplichr werd jaarlijks<br />

zicht samen re stellen betreffende de toestand der gei<br />

werd daarin ook een hoofdstuk 'kerkelijke zaken' opgenomen.<br />

Het allereerste bewaard gebleven verslag, uit het<br />

jaar 1836, meldt ons: 'Er geschiedt geene de allerminste<br />

stoornis aan de uitoefening der verschillende eeredienste 11.<br />

Op het gedrag van de predikant der Hervormde gemeente,<br />

zijnde de eenige kerkelijke persoon alhier, valt geene de<br />

minste aanmerking'. Dir gunstige getuigenis betrof ds.<br />

Dionisius Hupkens, die reeds op 2.9 mei 1808 uit Oost- en<br />

West-Blokker naar <strong>Heemstede</strong> gekomen was, waar hij op<br />

15 september 1839 overleed. Tot zijn dood v<strong>inde</strong>n we in de<br />

gemeenteverslagen ieder jaar letterlijk hetzelfde getuigenis.<br />

In het ambt werd hij op 1 oktober 1840 opgevolgd door<br />

dr.Nicolaas Beets 'welke daarin ook bij voortduring tot<br />

algemeen genoegen werkzaam is'. Dat men over de schrijver<br />

van de 'Camera Obscura' ook als predikant tevreden was,<br />

bewijst het verslag over 1840. Hierin lezen we: 'de predikant<br />

der Hervormde gemeente doet door zijn gedrag en<br />

kundigheden a;<br />

bekleed, eer aa:<br />

'De betrekking<br />

hem met den ir<br />

Nicolaas Bcets 1<br />

gemeente om na<br />

ruzie over opvolger<br />

zijnen stand en de betrekking door hem<br />

En nog in 1843 wordt van hem gezegd:<br />

dezelve is geroepen, wordt door<br />

Ijver en getrouwheid waargenomen'.<br />

1 echter op 28 mei 1854 afscheid van de<br />

Utrecht te vertrekken, waar hij later<br />

Toen Beets' opvolger ds. Bernardus Gewin op 17 oktober<br />

18Ó1 naar IJsselstein vertrok ontstonden er moeilijkheden<br />

over het beroepen van zijn opvolger. Er werd namelijk<br />

een commissie ingesteld die een nieuw beroep moest uitbrengen.<br />

Dat was in het geheel niet naar de zin van de<br />

heer W. A. Dolleman, de gemeenteontvanger.<br />

Hij schrijft er namelijk over: 'Intusschen moet het bevreemding<br />

baren, dat er door den consulent en door den collator<br />

dusdanige dwaze handelingen, welke ook door zeer invloedrijke<br />

personen binnen deze gemeente worden gewraakt<br />

- van een college dat en door hun zeer beperkte<br />

verstand en door hun maatschappelijke betrekkingen, ten<br />

eenenmale onbevoegd is om over de kunde en geschiktheid<br />

van een evangelieprediker te oordelen - zooal niet ten<br />

stelligste te worden afgeraden, dan toch stilzwijgend<br />

worden geduld - te meer nog daar in de nabijheid zeer<br />

geschikte predikers aanwezig zijn.'<br />

Dit alles verh<strong>inde</strong>rde niet dat door de commissie ds.W.A.<br />

Geselschap, uit Aalburg in Noord-Br a bant, de meest<br />

geschikte kandidaat bevonden werd en op 2,9 juni 1862 te<br />

<strong>Heemstede</strong> in het ambt werd bevestigd.<br />

Vanzelfsprekend kan de heer Dolleman zich niet met dit<br />

beroep verenigen. Hij schrijft hierover dan ook: 'Geen van<br />

de bevoegde ledematen was daarbij gehoord, tengevolge<br />

waarvan thans alhier is beroepen een predikant van de<br />

orthodoxe rigting, die bij alle wei-denkende en verlichte<br />

christenen reeds geruime tijd alle gezag en steun heeft<br />

verloren, terwijl men in het algemeen op andere plaatsen<br />

bijna overal predikanten beroept die bij de vooruitgang en<br />

ontwikkeling der beschaving van de ware evangelische<br />

kennis in verband met de wetenschap, zijn doordrongen'.<br />

Ten bewijze van het feit dat de nieuwe predikant niet voldoet<br />

aan de eisen, die de vooruitgang der beschaving aan


:t dorp <strong>Heemstede</strong>. Tekening van H.T.-n<br />

hem stelt, haalt de heer Dolleman als voorbeeld aan:<br />

: en bewijze daarvan kan strekken dar in die rede (= de<br />

"itree-preek) bij herhaling /.ijn gehe/igd de woorden van<br />

bel, verdoemenis en eeuwig verderf en andere dusdanige<br />

1 naijighcden, terwijl de bevestigde zover is gegaan dat hij<br />

lohzelf en zijn toehoorders als werktuigen voor de hel heeft<br />

.!geschilderd.' Was het tiit teleurstelling voor dit gebrek<br />

an begrip dat ds. Geselschap drie jaar later een beroep<br />

r IJsselmuiden aannam?<br />

Ook in vroeger tijden waren er wel eens strubbelingen<br />

leweest. Gaf het bovenstaande verhaal een duidelijk beeld<br />

an de 19e eeuwse mentaliteit, de echte regcntenmentaliteit<br />

<strong>inde</strong>n we terug in de gebeurtenis die op 26 september 1713<br />

te <strong>Heemstede</strong> plaatsvond. Op die datum verstoutte ds.<br />

Johannes Mancx zich door de koster aan de heer<br />

van <strong>Heemstede</strong> te laten vragen of zij lidmaten van de kerk<br />

waren en zo ja, of hij hen dan mocht uitnodigen aan het<br />

Heilig Avondmaal deel te nemen.<br />

De heet van <strong>Heemstede</strong>, Gerard Pauw geboren Hoeufft,<br />

gaf aan de koster tot antwoord de dominee te zeggen,<br />

dat hij het niet passend vond, dat de koster hem kwam uitnodigen<br />

en dat de dominee dat /elf bad moeten doen!<br />

De heer kreeg zijn zin en zo zien we dat hij op 26" maatt<br />

1715 in een zeer beleefde en onderdanige btief, door de hele<br />

kerkeraad ondertekend, ten Avondmaal genodigd werd!<br />

Of de heer a.111 deze uitnodiging gevolg gaf weet ik niet.<br />

Het is te hopen voor hem, dar hij dat maar niet gedaan<br />

heeft, want de daarvoor noodzakelijke geestelijke gesteld-


Iicid was de heer Gerard Pai v geb. Hociifft blijkbaar geheel gek<<br />

vreemd.<br />

Maar we moeten verder en kunnen niet al te veel aandacht<br />

aan de kerk besteden. Wel zullen we nog even vaststellen<br />

dat bij de geschetste mentaliteit ook het grafmonument past,<br />

dat tot nagedachtenis van Adriaan Pauw en zijn vrouw<br />

in de kerk werd opgericht.<br />

tweede luidklok<br />

Aan de kerk zelf werd na 165z niet veel veranderd. In 1759<br />

werd een tweede luidklok bijgeplaatst. Reeds is vermeld dat<br />

er in 1818 een orgel geplaatst werd, dat in 1906 door een<br />

nieuw vervangen werd. De verlichting werd aangepast<br />

aan de vootuitgang van de techniek, olielampen vervingen<br />

de koperen kaarsenkronen. Op hun beurt werden zij weer<br />

verdrongen door de petroleum die op zijn beurt weer jn<br />

1909 vervangen werd door gas.<br />

Een vrij omvangrijke restauratie onderging de kerk tijdens<br />

het predikantschap van Nieolaas Beets (1854). In 1934 werd<br />

opnieuw de restauratie ter hand genomen. Hiermee was een<br />

bedrag van ƒ12.000 gemoeid, waarin bet Rijk ƒ4800 bijdroeg,<br />

de provincie ƒ1800 en de gemeente ƒ3000. Verder werd er<br />

toen nog een bedrag besteed van ƒ2.8 000 aan allerlei verbeteringen.<br />

Op ig oktober 1938 werd bet geheel gerestaureerde<br />

kerkgebouw opnieuw in gebruik genomen.<br />

Nog een paar cijfers? Het Aardrijkskundig Woordenboek<br />

van van der Aa (midden van de 19e eeuw) vertelt ons dat<br />

van een bevolking van 2 500 mensen in <strong>Heemstede</strong> er 650<br />

Hervormd en 1700 Rooms-katholiek zijn. In 1863 bedragen<br />

deze getallen op een bevolking van 182.3: 62.0 Hervormden<br />

en bijna 2100 Katholieken. De andere godsdiensten v<strong>inde</strong>n<br />

er nauwelijks enige aanhang: ro Walen, 16 Anglicanen,<br />

51 Evangelisch Luthersen, 2 Hersteld Luthersen, z Doopsgez<strong>inde</strong>n,<br />

1 Remonstrant en 8 Afgescheidenen. Geen enkele<br />

Israëliet (in 1867:1) en 11 personen die tot geen enkele kerk<br />

behoren.<br />

de Rooms-katholieke eredienst<br />

Met het verwoesten van de kapel te <strong>Heemstede</strong>, tijdens het<br />

beleg van Haarlem door de Spanjaarden, was ook een eind<br />

Ui'i'iiiftcdt: in de hiitoi<br />

lan een kerkelijke traditie: bet gedurende ruim<br />

100 jaar uitoefenen van de Rooms-katholieke eredienst in<br />

deze kapel. Officieel moest toen eveneens een e<strong>inde</strong> gemaakt<br />

worden aan de overheersende positie van de kerk, ook in<br />

het maatschappelijk leven. In de praktijk was er echter een<br />

grote mate van verdraagzaamheid.<br />

De oude kerken werden weliswaar ten behoeve van de<br />

nieuwe eredienst in beslag genomen, maar de uitoefening<br />

van de Rooms-katholieke religie bleef in feite toegestaan,<br />

als men dat tenminste maar niet al te openlijk deed. De<br />

Rooms-katholieke kerken moesten min of meer verscholen<br />

liggen, vandaar de naam schuilkerken.<br />

Dat men daar in het geheim bijeenkwam is een sprookje dal<br />

lang opgeld gedaan heeft. Het Haarlemse kapittel was ook<br />

na de Hervorming blijven voortbestaan; dat was iets wat<br />

iedereen wist, maar niemand deed een serieuze poging om<br />

bet te doen verdwijnen. Ook de namen van de priesters<br />

waren algemeen bekend. Zo is het bekend, dat een priester,<br />

Joannes Ban genaamd en lid van een bekende Haarlemse<br />

familie, de zielszorg in Hillegom en <strong>Heemstede</strong> uitoefende<br />

in het jaar 162.8.<br />

Ook bij de Katholieken, waar de kerkelijke traditie nog<br />

sterk voortleefde, was het moeilijk te verwezenlijken dat<br />

<strong>Heemstede</strong> losgemaakt zou worden van Haarlem onder een<br />

eigen pastoor. De Rooms-katholieke eredienst werd uitgeoefend<br />

in de kapel op bet buis 'Berkenrode', maar ook in<br />

de kapel verbonden aan her buiten 'Koekoeksduin'. Beide<br />

huizen behoorden aan Rooms-katholieke families, die het<br />

ook financieel mogelijk maakten de oude tradities voort te<br />

Toen het buis 'Berkenrode' in Protestantse handen kwam,<br />

moesten de Katholieken op eigen wieken gaan drijven. Zij<br />

stichtten een eigen kerk met pastorie: de statie 'Berkenrode'<br />

aan de Herenweg op grond die van de heer van Berkenrode<br />

in erfpacht was verkregen. 13e nieuwe statie begon met<br />

ruim 500 leden, welk getal in 172.6 reeds gestegen was tot<br />

9Z0, zodat de kerk in 1746 al weer vergroot moest worden.<br />

In 1807 wordt de kerk ons beschreven als een lang, bedompt<br />

gebouw, waarvan de muren waren verzakt. Met een<br />

belangrijke subsidie (ƒ2.000) van de regering werd op 1 juli<br />

1817 de eerste steen gelegd voor de nieuwe kerk, waarna<br />

reeds op 7 oktober de inwijding volgde. Twintig jaar later<br />

blijkt het bedehuis al weer te klein en moest opnieuw tot


'' - v<br />

' ic R.K. kerk St. Bavo te ISerkcnmde {gebouwd 1817, vergro<br />

1 837 en gesloopt 1880).<br />

vergroting worden overgegaan. Na het herstel van de bisehoppelijke<br />

hiërarchie in Nederland, hij pauselijke breve<br />

van 4 maart 1853, werd <strong>Heemstede</strong> een parochie in de<br />

kerkrechtelijke zin van het woord (18 februari 1856).<br />

De tijd schreed voort en begon ook weer te knagen aan het<br />

-erkgebouw. De toren was bouwvallig en de pastorie bijna<br />

! ui bewoonbaar. Reeds in juni 1875 was door pastoor Muré<br />

e overplaats van het buiten 'Knapcnburg' gekocht.<br />

De heer E.J.Margry werd als architect aangezocht een plan<br />

voor een nieuwe kerk te ontwerpen. Op 4 april 1.878 werd de<br />

eerste steen gelegd door de bisschop van Haarlem, die op<br />

1 oktober Ï879 tot inwijding kon overgaan.<br />

tien ramp trof de parochie toen er op 13 november 1944<br />

Vi neerstortte in de tuin van de heer Jac.H. Kramer<br />

' '*. .;• • Ç'<br />

in de onmiddellijke n.-bijlkid van de kerk. Het projectiel<br />

ontplofte niet en richtte dus geen schade aan. Doch de<br />

militaire overheid beval dat het monster op 15 november<br />

ter plaatse tot ontploffing gebracht moest worden. Dit<br />

gebeurde dan ook met alle noodlottige gevolgen van dien.<br />

'De pastorie was van binnen een ruïne, het dak van de<br />

kerk was ontzet, de gewelven van de zuidelijke zijbeuk<br />

ingestort, alle glas-in-loodramen aan de zuid-west- en aan<br />

de oostzijde waren volkomen vernietigd. De in de omtrek<br />

gelegen scholen en gebouwen, die bij de kerk behoorden,<br />

ja zelfs het kerkhof waren allen min of meer beschadigd',<br />

zo beschrijft de heer B.J.van Houten de toestand.<br />

Op 2.8 maart 194J kon echter al weer voor het eerst de<br />

Heilige mis in de kerk worden opgedragen.


welvaart door bleken<br />

en wassen<br />

Wat deden onze voorouders als hun dagelijks werk en waar<br />

leefden zij van, de oudste bewoners van <strong>Heemstede</strong>?<br />

We hebben daarbij nier het oog op de mensen, die omstreeks<br />

de ie eeuw na Chrisms hier en daar hun nederzettingen<br />

hadden, maar we kijken naar later tijden toen er<br />

sprake begon ce zijn van een blijvende bewoning. Dat<br />

tijdstip ligt voor <strong>Heemstede</strong> vrij laat. Misschien is dat wel<br />

fout gezegd, want we moeten eigenlijk zeggen dat <strong>Heemstede</strong><br />

in de geschiedenis pas laat genoemd wordt (13e eeuw).<br />

De bewoners zullen toen een vrij armoedig bestaan gehad<br />

hebben. Zij woonden op de hoge zandgronden en die boden<br />

nu eenmaal niet veel mogelijkheden. Een beetje akkerbouw,<br />

een bqetje veeteelt en niet te vergeten: het turf delven. Dat<br />

gebeurde op de lage veengronden langs het Haarlemmermeer.<br />

Op grote schaal werd turf gewonnen om de behoefte<br />

aan brandstof in de steden te dekken en zelfs voor export<br />

naar het buitenland.<br />

Deze turfwinning, die meer op roofbouw leek dan op een<br />

planmatige exploitatie, kan mede verantwoordelijk gesteld<br />

worden voor de enorme uitbreiding van het Haarlemmermeer.<br />

De overheid trachtte dan ook zeer terecht het turf<br />

delven te regelen en te beperken. In <strong>Heemstede</strong> was in het<br />

laatst van de 15e eeuw al een e<strong>inde</strong> gekomen aan deze tak<br />

van bedrijf, daar de venen 'alsnu teniet zijn', zoals in een<br />

officieel rapport uit het jaar 1494 wordt opgemerkr.<br />

Dat rapport ging over de economische toestand in <strong>Heemstede</strong>.<br />

We lezen daarin dat de welvaart onder het bestuur<br />

van hertog Karel de Stoute sterk geleden had en dat de<br />

economische achteruitgang nog lang daarna doorwerkte.<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

Verder waren de rijkste inwoners vertrokken. Bovendien<br />

was veel grondbezit in handen gekomen van personen die<br />

niet meebetaalden in de dorpslasten, waardoor de anderen<br />

des te zwaarder belast waren. Ook de dure rijden en oorlogsschatting<br />

die zij moesten betalen, hadden meegewerkt<br />

aan verarming der inwoners.<br />

Zoals wij zoeven al opmerkten, leefden zij van veeteelt en<br />

enige akkerbouw. Eén soort bedrijf ontmoeten we hier, dat<br />

we elders maar weinig tegenkomen: de vrachtrijderij. Deze<br />

moet zijn ontstaan te danken hebben aan een zeer oude<br />

verplichting, die op de inwoners van <strong>Heemstede</strong> rustte.<br />

Zij moesten namelijk de graven van Holland 'dienen mitten<br />

zweepe, ende moeten al "t wilt (ver)voeren, dat tusschen<br />

Maese ende Zijp gevangen wert'. Dat betekent dus dat de<br />

inwoners zowel de leden van het grafelijk huis en van de<br />

hofhouding moesten vervoeren per wagen, als ook de<br />

vrachten die te hunnen behoeve ten vervoer werden aangeboden.<br />

Bovendien rustte op hen de taak al het gevangen<br />

wild uit geheel Holland te transporteren.<br />

Dat hield dus in dat zij voortdurend wagens en paarden<br />

voor dat doel beschikbaar moesten houden. Wat ligt nu<br />

meer voor de hand dan dat zij zich in het algemeen met<br />

vrachtvervoer gingen bezighouden, ten e<strong>inde</strong> de ongebruikte<br />

man- en paardenkracht beter te kunnen benutten ?<br />

Een nieuw rapport, in het jaar 1514 opgesteld, vertelt ons<br />

iets meer over het grondgebruik. <strong>Heemstede</strong> was toen 838<br />

morgen groot, waarvan 600 morgen land 'dat van den<br />

besten gereeckend es' en wel 7z Rijns guldens de morgen<br />

waard was en wat aan huur 4 Rijns guldens per jaar opbracht.<br />

Land van iers m<strong>inde</strong>re kwaliteit was direct de helft<br />

m<strong>inde</strong>r waard. De overblijvende 138 morgen waren 'van<br />

't quaetste ende verdolven lant', daaronder viel ook het<br />

hoogland zoals bijvoorbeeld het <strong>Heemstede</strong>r veld. Daar kon<br />

men wel 10 morgen kopen voor 40 groten ( = 1 gulden);<br />

dit waren dan ook de onafgezande duingronden en het land<br />

dat opgeofferd was aan het turfsteken.<br />

Van de 838 morgen behoorden i8zi morgen toe aan geestelijke<br />

instellingen en personen (het Bernarditenklooster te<br />

<strong>Heemstede</strong> bezat er 46 morgen) en het ambacht bezat zelf<br />

nog 46 morgen. De rest van de gronden behoorde aan<br />

particuliere personen. Hieronder zal de heer van <strong>Heemstede</strong><br />

een belangrijke plaats ingenomen hebben.


:-!fkerijcn door den Houdt', Tckcniu«; van Cl. [snsz. Visschcr,<br />

17de eeuw.<br />

•Ickerijen<br />

Me 80-3'arigc oorlog had ook voor <strong>Heemstede</strong> ernstige gevolgen.<br />

Tijdens het beleg van Haarlem werden er veel verwoestingen<br />

aangericht en ook zal er wel het een en ander<br />

geplunderd zijn. Maar deze oorlog legde, hoe gek dat op<br />

eerste gezicht ook mag klinken, de grondslag voor een<br />

nieuwe economische opbloei.<br />

Vele bewoners uit de Zuidelijke Nederlanden trokken naar<br />

:t Noorden en vestigden zich in groten getale in en om<br />

I laarlem. De zuiverheid van het water, de aanwezigheid van<br />

wind en zon vormden ideale omstandigheden voor het<br />

dichten van blekerijen. Was er vóór 1573 nog slechts één<br />

linnenwever werkzaam (blekcrijen worden er dan nog helemaal<br />

niet genoemd), in 1588 waren er in <strong>Heemstede</strong>-<br />

Bennebroek tien lijnwaadblekerijen gevestigd. Hier kwamen<br />

er nog twee bij, maar van deze twaalf waren er een eeuw<br />

latet nog maar vijf over. Nog weer later, in 1816, hadden<br />

<strong>Heemstede</strong> en Benncbrock elk nog maar één lijnwaadblek<br />

er ij, die kort daarna ook teniet gingen, zodat er in het<br />

geheel geen linnen meer gebleekt werd.<br />

Van de aanwezigheid van garcnblekerijen weten we veel<br />

m<strong>inde</strong>r. Volgens mevrouw Greup waren er hoogsrens drie.<br />

De klccrblekerijen waren veel groter in aantal, in 1651 telde<br />

men er z8. Anno 1800 waren er nog steeds 2.8 en in 1850:<br />

24. Dit zijn de cijfers die mevrouw Greup vermeldt. Uit de<br />

gemeenteverslagen weten we dat er in 1835 een dertigtal<br />

k leer blek e rij en in Hcemsrede was. Er wordt van gezegd,<br />

dat zij alle in goede staat verkeren, hoewel de belastingen<br />

op zeep en brandstof als een al te drukkende last onder-


vonden werden, oorstel om deze bedrijven ge-<br />

deeltelijkc vrijdoi i van de e lasten re verlenen werd geen<br />

gevolg gegeven.<br />

Vijf jaar later (1840) verkeren de blekerijen 'in vooruitgaande<br />

staat': 'Op één derzelve heeft men getracht door<br />

middel van een stoom werktuig de daaraan verbonden werkzaamheden<br />

re doen uitvoeren. Hetzelve heeft in de uitvoering<br />

echter zoovele bezwaren opgeleverd, dar de eigenaar<br />

gemeend heeft het genoemde werktuig weder te moeten<br />

wegnemen, en zijn werk thans weder op de vroeger gebruikelijke<br />

wijze verrigt'.<br />

Limburg leverden veel personeel voor de blekerijen. Na<br />

enige jaren verblijf in <strong>Heemstede</strong> sloten zij daar een huwelijk,<br />

moesten het bedrijf verlaten en vervielen tot armoede.<br />

Ruim 16000 'wassen' werden uir Amsterdam aangevoerd,<br />

maar de kwaliteit van het water ging achteruit rengevolge<br />

van de droogmaking van het Haarlemmermeer. Het water<br />

uit de Heeren Zandvaart stroomde niet meer door zoals<br />

vroeger. Op sommige bedrijven werd reeds machinale<br />

waterzuivering roegepast tet besparing van handenarbeid.<br />

Uiteraard werkte deze methode ongunstig op de produktiekosten.<br />

Vandaar dat de blekers zich rot de Provinciale<br />

Her is jammer dat dit experiment zo slecht afliep, maar her Staten wendden met het verzoek om krachtige maatregelen<br />

getuigt toch wel van grote voortvarendheid, dat men de te treffen voor verbetering van de zuiverheid van het water,<br />

nieuwe mogelijkheden zo spoedig in praktijk trachtte te of om de getroffen bedrijven te steunen. Het Prov. Bestuur<br />

brengen. Pas in 1853 deed 'een stoom werktuig' opnieuw wees echter beide oplossingen van de hand.<br />

zijn intrede in de gemeente, maar nu bij de duinwater­ Het jaar daarop (1855) begon ook de duurte van de levensleiding.middelen<br />

op de bedrijven te drukken. Daar vrijwel het gehele<br />

personeel inwonend was en het zware werk 'krachtig<br />

voedsel' vereiste, hadden de gestegen prijzen een ongunstige<br />

zestienduizend 'wassen' uit Amsterdam invloed op de exploitatiekosten. Ook de lonen trokken iets<br />

aan en bedroegen nu ƒ0,90 tot ƒ1,40 per dag.<br />

De bloei van de kleerblekerijen blijft voortduren, al liep Weer rwee jaar laier {1S57} deed opnieuw een stoomwerk-<br />

het aantal wat achteruit. De arbeidslonen in deze tak van tuig in een van de blekerijen zijn intree. Het was her bedrijf<br />

bedrijf liepen van ƒ0,80 tot /r,zo pet dag. Het jaar 1854 van de heer M.Thorp, dar nu de primeur had. Het werk­<br />

levert ons een iets uitvoeriger beeld van de toestand. In tuig werd met turf gestookt en leverde een vermogen van<br />

genoemd jaat waren er in de gemeente 24 kleerblekerijen 3 PK. De eigenaar was over het resultaat bijzonder tevreden.<br />

gevesrigd, die aan 80 mannen en 179 vrouwen werk ver­ Toch gaan de blekerijen langzaam maar zeker achteruit.<br />

schaften. Het grootste deel van deze arbeidskrachten was 'Hoewel onze blekerijen nog als eerste in ons vaderland<br />

'intern' en daarom ook ongehuwd. Vooral Brabant en aangemerkt kunnen worden en de concurrentie op een


De IJzeren brus onder 11 cc m.stede over de Zandvaart'.<br />

fekening van Wij brand Hendriks, iSde eeuw.<br />

waardige wijze weten vol te houden' schijnt 'deze tak van<br />

nijverheid door de hooge prijzen van alle voor het bedrijf<br />

.noodigde artikelen, niet zulke grootc voordeelen meer<br />

als vroeger af te werpen'. Aldus het verslag over i86x.<br />

De blekers gingen echter niet bij de pakken neerzitten en<br />

o lezen we dan weer in 1864, dat de bedrijven zich over<br />

het algemeen in bloeiende toestand bev<strong>inde</strong>n. Maar de opleving<br />

was tijdelijk, want tegen 1870 verdwenen er weer vier<br />

a het toneel, zodat er in 1871 slechts 18 over waren.<br />

Nog maar 65 mannen en 124 vrouwen konden hier werk<br />

<strong>inde</strong>n. Meer en meer kwam er ook een e<strong>inde</strong> aan het in-<br />

,'onen van personeel. De inwonende mannen ontvingen<br />

f 1 tot ƒ 3 per week plus kost en inwoning, en de inwonende<br />

rouwen ontvingen ƒ0,70 tot ƒ1,25 per week. De uitwonenc<br />

wasvrouwen verdienden ƒ4 à ƒ5 en de uitwonende<br />

n f6 à f-j per weck.<br />

n de oudste nu nog bestaande blekerijen is die van de<br />

familie Van Houten. Op 6 augustus 1783 kocht Anthony<br />

n Houten een k leer blek e rij, die 6 jaar later al niet meer<br />

bestond. Hendrik van Houten kocht 4 september 1793 een<br />

lecrblekerij die stand hield.<br />

De blekerij van H.Peeperkorn Jzn. wordt in 1871 genoemd<br />

r de bedrijven die op stoom waren overgegaan. De<br />

u had nu vaste voet gekregen en de 16 kleerblekerijcn<br />

r in 1883 waren, werden alle met stoom aangedreven,<br />

["oen de eerste wereldoorlog uitbrak waren er nog 14. Het<br />

bedrijf van Peeperkorn werd in 1916 in een NV omgezet:<br />

'NV Stoom-, wasch- en strijk in richting v/h J. Peeperkorn en<br />

Zn'. Het wordt in 192.0 de grootste blekerij te <strong>Heemstede</strong><br />

genoemd, werkend met stoom en elektriciteit en met<br />

4 personeelsleden (10 mannen en 44 vrouwen).<br />

i ijdens de eerste wereldoorlog sneuvelden er weer vier<br />

bedrijven, maar kort daarna klimt het aantal weer tot 14 à<br />

15- Kort voor de tweede wereldoorlog telde <strong>Heemstede</strong><br />

: : kleerblekerijen en één was- en strij kinrichting. Deze tak<br />

.111 bedrijf heeft zich tot vandaag aan de dag weten te<br />

handhaven.<br />

duinwaterleiding<br />

De duinwaterleiding wordt in 1857 van groot belang voo<br />

de gemeente genoemd. Dit bedrijf was in 1857 al in het<br />

t van 'drie stoom werk tu igen van 70 PK ieder, met 6<br />

ketels'. Een groot aantal ingezetenen vond daar werk.<br />

Vooral in de winter, wanneer er elders werkloosheid dreigde,<br />

had dit bedrijf arbeidskrachten nodig voor het ijsvrij<br />

houden van de waterbassins. Het had 17 personen in<br />

dienst, die van f6,60 tot ƒ35 per week verdienden, en nog<br />

een aantal losse arbeiders. Het aantal personeelsleden was<br />

in 189S rot 30 gestegen en nam voortdurend toe (in 1915:<br />

54 en in 1918: 90).<br />

Bijzonderheden geven de verslagen verder niet en het valt<br />

buiten het kader van dit hoofdstuk om er meer van te<br />

vertellen.<br />

krachtcentrale<br />

Het verslag over 1896, waarin de krachtcentrale v<br />

ENET voor het eerst voorkomt, onthult ons niet v<br />

letters betekenen. Evenmin lezen we hoeveel n<br />

werkzaam waren. Dat v<strong>inde</strong>n we voor het eers<br />

dan lezen we dat de ENE Tram Maatschappij r<br />

werkt. Dit aantal is in 1914 gestegen tot<br />

t 8 man<br />

5 vrouwen, waarvan er echter een deel werkzaam was bij<br />

de ESM. In 192,1 had dit gecombineerde spoor- en trambedrijf<br />

106 man in dienst; vier jaar later was dit al weer op<br />

167 gekomen.<br />

Uit het vorenstaande blijkt wel duidelijk, dat de blekerijen<br />

vanouds een belangrijke tak van bedrijf in <strong>Heemstede</strong> geweest<br />

zijn, maar dat er verder geen bedrijven van enige<br />

omvang te v<strong>inde</strong>n waren.<br />

ambachten<br />

Als wij de beroepenlijs ten uit de verschillende jaren bekijken,<br />

dan valt het meest op het grote aantal tappers (z6 in 1864).<br />

Het interessantste van de lijst uit genoemd jaar is wel de<br />

vermelding van 9 zanders (personen die zich bezighielden<br />

met het afzanden van gronden). Niet verbaasd zal men zijn<br />

als er 19 bloemkwekers op de lijst van 1867 voorkomen.<br />

Deze lijst onthult ons verder dat er - behalve 27 tappers -<br />

nog 4 so ciëreirh ouders en 4 biljarthouders waren. Dat de<br />

<strong>Heemstede</strong>naars ook cultureel wensten bij te blijven, daarvan<br />

getuigt de aanwezigheid van 2, boekverkopers. Een


'photograaf' verscheen er al in 1878. De 'zanders' ziet men<br />

in dit jaar zelfs ten getale van n op de lijst voorkomen.<br />

Een beroep, dat we nu niet meer veel aantreffen is dat van<br />

zadelmaker. In 1891 waren er z beoefenaars van dir beroep,<br />

die 5 knechrs in totaal in dienst hadden, terwijl de 3 wagenmakers<br />

in totaal maar r knecht hadden, regen nog 3 in 1886.<br />

In 1896 verzorgden 5 bakkers mer 14 knechts de broodvoorziening.<br />

De stoomkorenmolen van H.A.Höcker maalde<br />

zijn meel, met 3 man en 1 meisje als personeel. Verder<br />

v<strong>inde</strong>n we natuurlijk de smeden, timmerlieden, metselaars,<br />

schilders, kopcrslagers en loodgieters.<br />

De komst van het rijwiel bracht een nieuw beroep op de<br />

(ijst, namelijk dat van rijwielhersteller. Hiervan waren er 8,<br />

die samen 7 mannen en 3 jongens in dienst hadden (igir).<br />

Na de komst van de anro doer pas in igzr 'een autogarage<br />

voor herstel en stalling' haar intree. De benzinevoorraad<br />

mocht ten hoogste 240 liter benzine bedragen.<br />

verdere bedrijven<br />

Zuivelfabriek NV Boerderij 'Bronstee' v<strong>inde</strong>n we met 14<br />

man personeel op de lijst van 1911. In 192.9 blijken er drie<br />

zuivelfabrieken te zijn, waarvan 'Bronstee' met 13 man<br />

personeel verreweg de groorste was; de beide andere<br />

hadden respecrievelijk jeni man in dienst.<br />

Sigarenfabriek van D.van Dam treffen we met 7 man en<br />

1 vrouw als personeel aan in 1913. De fabriek die in 1918<br />

nog 9 man in dienst had, komt in 1921 nog voor als sigaren-<br />

Links: Molen van Höcker. Rechts: Rozenburg, het woonhuis<br />

van de heer Joh. Rosenkrantz.<br />

makerij met 4 man, maar verdwijnt niet la<br />

onze gezichrkring.<br />

Drukkerij A.M.C.Schellekens verschijnt ii<br />

hetzelfde jaar<br />

als de voorgaande sigarenfabriek en wel met s man en 1<br />

vrouw als personeel. Met name wordt dit bedrijf nog in<br />

192.5 genoemd; het verslag over 1918 vertelt ons slechts<br />

dat er drie drukkerijen zijn en in 1935 zelfs vier.<br />

Waterverf fabriek NV Handel Mij v/h A. Resink treffen we<br />

voor het eerst aan in 1917. Er werken dan in dit bedrijf<br />

6 man en 1 vrouw, maar op de lijst van 1918 wordt dit<br />

bedrijf nier meer vermeld.<br />

Een toiletzeepfabriek krijgt in 1923 vergunning om zich<br />

re vestigen. Dit bedrijfje, in 1918 de zeepfabriek van E. van<br />

Galen genoemd, had slechts één arbeidskracht in dienst.<br />

De poetsdoekenfabriek van j.Walage vestigde zich met<br />

5 man personeel in 1937 te <strong>Heemstede</strong>. En in hetzelfde jaar<br />

zien we de gummiwarenfabriek van A.J.Balk met 14 man<br />

personeel verschijnen.<br />

Het volgende jaar (1938) zagen we twee nieuwe bedrijven<br />

ontstaan: de metaalspuiterij NV Holmet (3 man personeel)<br />

en de NV Hollands-Zweedse Zaad Mij met 18 man.<br />

De vooroorlogse periode beëindigen we dan met de stichting<br />

van de asbestfabriek van G.Haalebos, die met 6 man<br />

startte in 1939.<br />

Deze gegevens werden geput uit de gemeenteverslagen.<br />

Vanzelfsprekend was het ondoenlijk deze summiere opgaven<br />

te verifiëren en uit te breiden. Dat lag ook niet in de<br />

bedoeling. We wilden u slechts een indruk geven van de<br />

bedrijvigheid in <strong>Heemstede</strong>.


van bouwland, bossen<br />

m bollen<br />

: T .en groot deel van de beschikbare gronden was getrokken<br />

bij de buitenplaatsen, die er in de loop van de eeuwen in<br />

heemstede ontstonden. Ook de uitoefening van het blekersbcdrijf<br />

vorderde veel grond. Verder was er - op de lager<br />

gelegen gronden - weiland dat voor veeteelt in gebruik<br />

ä en dan nog wat landbouwgronden. Ook de zeer<br />

florerende bloembollenteelt eiste nogal wat grond voor zich<br />

op, maar lang niet alle terreinen waren daarvoor geschikt,<br />

in het jaar 1911 bedroeg de totale oppervlakte der gemeente<br />

1157 ha en ói a. Hiervan waren 416 ha in gebruik als<br />

grasland, 2.2.6 ha als bos en hakhout, 205 ha als bloembollen<br />

grond, 54 ha voor tuinen en boomgaarden en 35 ha<br />

als bouwland. Het gebruik als grasland verm<strong>inde</strong>rde echter<br />

regelmatig. In 10 jaar tijd daalde dit tot 204 ha en kort<br />

voor de annexatie (192.7) was er nog 170 ha grasland.<br />

Grasland ging er door de annexatie nauwelijks verloren.<br />

Er was na de annexatie nog 168 ha en bij het uitbreken van<br />

e wereldoorlog 171 ha.<br />

Als bouwland waren er in 1911 35 ha in gebruik. Gedurende<br />

de eerste wereldoorlog daalde dit tot 31 ha in 1915,<br />

: ha in 1917 en nog slechts 2 ha in 1918. Hiermede was<br />

1 -• landbouw geheel teniet gegaan.<br />

Tuinen en boomgaarden besloegen in 1911 54 ha, terwijl<br />

r 205 ha voor de bloembollenteelt in gebruik waren. Ook<br />

de bloembollenteelt zien we langzaam maar zeker achteruit<br />

gaan. In 1940 waren er nog slechts in ha met bloemollen<br />

bepoot. De tuingronden lieten aanvankelijk een<br />

erke stijging zien. Een hoogtepunt vertoont het jaar 1921:<br />

: was toen 366 ha tuingrond (waarvan 123 ha warmoezcrij<br />

en 140 ha bloembollen). Kort voor de annexatie: 310 ha<br />

tuingrond (99 ha voor de warmoezerij en 134 ha voor<br />

bloembollen). Deze cijfers bleven na de annexatie ongeveer<br />

gelijk, maar in 1940 was het als tuinbouwgrond benutte<br />

oppervlak gedaald tot 131 ha (waarvan slechts 12 voor de<br />

warmoezerij en in voor de bloembollen).<br />

Met hout beplant waren er in 1881: 309 ha (opgaand hout<br />

45 ha, eikenhout 90 ha, ander hakhout 172. ha en dennebossen<br />

2 ha). In dertig jaar tijd was ook dit areaal verm<strong>inde</strong>rd<br />

met 83 ha tot 22e ha (in het jaar 1911). Ook hier<br />

zien we een aanvankelijk snelle achteruitgang; 166 ha in<br />

^ïS. *59 ha in 1920 en dit cijfer zien we ook nog in 1927,<br />

maar in 1928: 154 ha, in 1935: 150 ha. Dan vertoont zich<br />

in 1938 een plotselinge stijging tot 196 ha (87 ha opgaand<br />

loofhout, de rest hakhout). Hetzelfde cijfer treffen we in<br />

1940 aan.<br />

Het met huizen en gehouwen belegde oppervlak bedroeg in<br />

1918 slechts 5Ö ha. Twintig jaar later wordt een bebouwd<br />

oppervlak genoemd van 180 ha. Enige voorzichtigheid is bij<br />

het gebruik van deze cijfers wel geboden omdat ook de<br />

erven meegerekend zijn.<br />

landbouw<br />

Al eerder is opgemerkt, dat deze in <strong>Heemstede</strong> altijd van<br />

weinig betekenis is geweest en dat was dus ook in de 19e<br />

eeuw het geval. Maar in r853 wordt de opmerking gemaakt<br />

dat de toestand in de landbouw is vooruit gegaan. Er is, zo<br />

wordt gezegd, grote animo voor de landbouw; zelfs schatrijken<br />

worden landbouwers of beleggen hun geld in grond.<br />

Het is dan ook niet te verwonderen dat de grondprijzen<br />

zich in stijgende lijn bewegen.<br />

Ook de huurwaarde van grond ligt hoog. In 1853 bedroeg<br />

de huur voor matig wei- of hooiland ƒ50 tot ƒ100 per<br />

bunder. Voor teelland, bouwland en aardappelvelden werd<br />

ƒ175 tot /200 aan huur per bunder betaald. Voor tuinland<br />

tevens geschikt voor bloembollen ƒ280 en voor echt bloembollenland<br />

f700 per bunder. In het jaar daarop werd een<br />

stuk grond, dat dertig jaar tevoren aangekocht werd voor<br />

ƒ1700, nu verkocht voor f14500. Twee jaar later waren<br />

deze prijzen voor grasland ƒ60 tot ƒ80, teelland ƒ140 tot<br />

ƒ175, bloembollenland ƒ700 en zelfs soms ƒ875 per bunder.<br />

Weer vijf jaar later (1859) horen we nog steeds van stijgende


grondprijzen: één bunder werd toen verkocht voor ƒ3500<br />

en vier bunders voor ƒ9000. De huurwaarde van bollenland<br />

bedroeg toen echter ƒ400, maar het jaar daarop wordt hiervoor<br />

weer een huurprijs genoemd van ƒ700.<br />

Het jaar 1862 bracht nog steeds stijgende prijzen: vijf<br />

bunders slecht weiland in de veenpoldcr brachten bij verkoop<br />

ƒ10000 op. Maar dan is blijkbaar voorlopig een<br />

plafond bereikt, vier jaar lang wordt gesproken van onveranderde<br />

prijzen.<br />

Twee ha en zo a weiland, geschikt voor bloembollenteelt<br />

werd in 1870 verkocht voor ƒ11000. Dit perceel was belast<br />

met een erfpacht van ƒ60 per jaar. De buitenplaats Iepenrodc,<br />

groot 71 ha, 6 a en 96 ca bracht in 1874 de kapitale som op<br />

van ƒ161 52.0. In de huurprijzen van de gronden kwam niet<br />

veel verandering: in 1879 zien we de prijzen ongeveer op<br />

het niveau van 1853. Jammer genoeg worden niet ieder jaar<br />

prijzen genoemd. Pas in 1911 horen we dat bloembollengrond<br />

ƒ4000 tot ƒ6000 per ha waard is, en ƒ2.50 tot ƒ600<br />

per ha aan huur doet.<br />

Wat het gebruik dur landbouwgronden aangaat, met haver<br />

waren 5 bunders bebouwd en met aardappelen 23 (1853).<br />

Het jaar daarop 36 bunders met haver en 32 met aardappelen.<br />

De aardappeloogst leverde 2,00 mud per bunder,<br />

die voor ƒ1,50 tot ƒ4 per mud verkocht werden. Veel hout<br />

werd gekapt om er teelland van te maken. De opbrengsten<br />

van aardappelen wisselden zeer. De lage gronden brachten<br />

wel 350 mud, de hoge slechts 150 mud per bunder op. De<br />

prijzen bedroegen toen (1857J: ƒ1,70 tot ƒ3,50 per mud.<br />

Toen waren 52 bunders met aardappelen beteeld.<br />

tabak en granen<br />

Een proef met het telen van tabak leverde in 1858 zeer<br />

gunstige resultaten op, zowel wat kwantiteit als kwaliteit<br />

aangaat. Toch geloven we niet in dit succes, als we zien dat<br />

het bij die ene vermelding blijft.<br />

In 1858 leverden 6 bunders beteeld met winterrogge en 12.<br />

met zomerrogge een goede opbrengst, maar een blijvend<br />

succes bracht deze reelt voorlopig evenmin. Ook de teelt<br />

van gerst bleek in <strong>Heemstede</strong> niet goed mogelijk. Een<br />

probeersel in 1859 mislukte.<br />

Vanzelfsprekend zien we grote schommelingen in de aardappelteelt;<br />

zowel het bctcclde oppervlak als de opbrengsten<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

en niet te vergeten de prijzen, lopen sterk uiteen. Kenners<br />

van aardappelen zegt het misschien iets, dat ten aanzien van<br />

de vroege aardappelen de 'Srege hoe kers' en 'Noordwijkers'<br />

in trek waren en voor de latere 'Westlanders' en 'Negenwekers'<br />

genoemd worden.<br />

Rogge en haver v<strong>inde</strong>n we tegen 1870 weer in bescheiden<br />

omvang terug; het hiermede bebouwde oppervlak komt per<br />

soort echter zelden boven de 6 à 7 ha. De opbrengst van<br />

rogge per bunder wisselt sterk met de weersomstandigheden,<br />

wc lezen van 35 mud per bunder, maar ook van 15,<br />

24, zo en 30 hl per ha. Voor haver worden opbrengsten van<br />

30, 2,5, 20, 30, 20 en zelfs eenmaal 10 genoteerd (1881),<br />

maar het jaar daarop een record van 40 hl. Tegen het eindt<br />

van de 19c eeuw weten alleen de winterrogge en de aardappelen<br />

zich te handhaven, maar de rogge verdwijnt bij het<br />

begin van de eerste wereldoorlog (1.914) geheel van het<br />

Een groot evenement was de tentoonstelling van landbouw-;<br />

en veeteeltprodukten, die door de Hollandse Maatschappij<br />

van Landbouw van n tot 16 september 1889 in onze gemeente<br />

op een terrein in de Hout werd gehouden. De gemeente<br />

had óók een prijs beschikbaar gesteld: een gouden<br />

medaille ter waarde van ƒ50.<br />

Een wellicht nog groter evenement was de 'Hora', gehouden<br />

in 1935. De heer Van Duinen ontdekte dat deze 'Flora' een<br />

voorganger gehad heeft, want reeds in 1798 werd er in<br />

<strong>Heemstede</strong> eer. bloememnarkt gehouden, die de naam van<br />

'Flora' droeg. Her gemeentebestuur vond die 'Flora' zo belangrijk,<br />

dat de burger Jan Simons tot directeur ervan<br />

benoemd wordt tegen een provisie van vijf procent van de<br />

opbrengst van de verkochte ptoduktcn. Van deze oudste<br />

'Flora' horen we echter later niet meer.<br />

tuinbouw en boll en<br />

De tuinbouw ondervond bij voortduring veel schade van het<br />

wisselvallige weer en veel tuinbouwgrond werd dan ook<br />

benut voor de teelt van aardappelen. Ook van de bloembollenteelt<br />

wordt gezegd 'dat dit gewas bijna geen jaar<br />

zonder rampen is'. Het grote aantal hlocmbollenkwekers<br />

weet het verslag van 1S53 alleen te verklaren door aan te<br />

nemen dat de geleden schade door de hogere prijzen vergoed<br />

wordt.


^•nationale Blecinuiiicnt I <strong>Heemstede</strong>, 1925.<br />

Vandaar ook dat het volgend jaar opgemerkt kon worden,<br />

dat de bloembollencultu 11 r zich zeer uitbreidt. 'De bestellingen<br />

waren overvloedig en werden tegen goede prijzen<br />

geplaatst, hoe /.eer ook wegens de toestand in Europa de<br />

vrees bestond, dat die weinig aftrek zouden v<strong>inde</strong>n'.<br />

'De afzet van bloembollen, niettegenstaande de oorlog in<br />

het Oosten (we leven in 1855!), naar buitenslands is zeer<br />

gewild. Zal dat in 1856 nog meer het geval zijn, nu de<br />

zoozeer gewenste vrede tot stand gebracht is ? Deze cultuur<br />

wordt meer en meer uitgebreid daar over het algemeen<br />

degenen die zieh op de bloementeelt toelegden, een zekere<br />

welvaart genieten'.<br />

Er was toen ook een bloemisterij met een flinke export naar<br />

het buitenland. Dat was de zaak van de heet Jacobus<br />

Prcijde, die handelde onder de firma Joh.Rosenkrantz. Het<br />

bedrijf besloeg het hele terrein van de noordzijde van de<br />

tegenwoordige Zaudvoortsclaan, van de Wagenweg tot de<br />

Leidse Vaatt toe. Het gemeentebestuur constateerde dat<br />

dit bedrijf 'haar Europeischen roem op een waardige wijze<br />

blijft handhaven' (i86r).<br />

De bloembollencultuur stond er toen wat m<strong>inde</strong>r goed voor,<br />

daar de prijzen daalden door ovcrprodtiktie. Er wordt hiervoor<br />

ook nog een andere reden genoemd, namelijk dat 'vele<br />

kweckers die gewoon waren hunne soorten van m<strong>inde</strong>re<br />

kwaliteit naar Ametica te verzenden, door de onlusten aldaar<br />

hierin verh<strong>inde</strong>rd zijn geworden'. Tot overmaat<br />

van ramp ging door een ziekte bovendien nog een kwart<br />

van de voorraad verloren.<br />

Tegen 1870 trekken de prijzen weer iets aan. De verkoop<br />

gaat dan wel zeer vlot, maar de grote voortaden legden een<br />

druk op de prijzen. Ook animeerde de betere handel tot een<br />

grotere produktie.<br />

Zo leven we mee met de ups en downs van dit wisselvallig<br />

bedrijf. Stijgende prijzen gaven weer aanleiding om meer<br />

gronden met bollen te betelen en de hogere opbrengst<br />

drukte dan weer de prijzen.<br />

In 1882 doet een nieuwe ziekte in de bollen zijn intree: het<br />

'nieuwziek'; twee jaar later wordt deze met de naam 'geelzick'<br />

aangeduid.<br />

In 1911 is er in de verslagen voor het eerst sprake van een<br />

afdeling <strong>Heemstede</strong> van de Algemene <strong>Vereniging</strong> voor<br />

Bloembolleneultuur en van een afdeling van het 'Hollandsehe<br />

Bloembollenkweekersgenootsehap'.


Hccmsreedse bollenpradit.


oorlog een ramp<br />

Het uitbreken van de eerste wereldoorlog was een ramp<br />

voor de bloembollenenltuur. Vele werkelozen en degenen<br />

die nog wel werk hadden, zagen hun loon soms wel met<br />

25% verm<strong>inde</strong>rd. Een steuncomité werd opgericht en een<br />

;9-tal personen werd in de werkverschaffing geplaatst.<br />

Enigszins vreemd doet in dit verband aan een ontleding van<br />

de handel in bollen en bloemen in hetzelfde jaar (1914) :<br />

'vroege tulpen, gunstig, doch lage prijzen; late tulpen,<br />

gunstig, doch niet zeer loonend; Darwintulpen, vraag<br />

groot, zeer hooge prijzen; hyacinthen, redelijk, loonende<br />

prijzen; handel in narcissen vlug, crocussen e.a. bevredigend;<br />

heesters en gekweekte bloemen zeer goed'.<br />

De vraag naar vroege en naar Darwintulpen bleet goed,<br />

totdat ook Amerika in 1917 bij de wereldoorlog betrokken<br />

werd. Toen verplaatste de vraag naar deze soort tulpen zich<br />

echter naar de Scandinavische landen. Maar andere soorten<br />

nilpen, hyacinthen en krokussen waren bijna onverkoopbaar<br />

tengevolge van een in Engeland uitgevaardigd invoerverbod<br />

en tengevolge van de grote moeilijkheden, die<br />

transport naar Amerika en Rusland opleverde.<br />

Indanks de hoge prijzen, die voor het produkt gemaakt<br />

werden, was de teelt niet lonend door de sterk gestegen<br />

ürbeidslonen en de hoge mestprijzen. AI deze moeilijkheden<br />

ten spijt, overleefde de bloembollencultuur toch de oorlog.<br />

Er werd zelfs in 192.0 geconstateerd dat deze 'het hoofd-<br />

Indrijf in de gemeente was'.<br />

Was de export naar Duitsland en Rusland in 192.1 geheel<br />

weggevallen, drie jaar later zien we Duitsland op de markt<br />

als afnemer terugkeren. De hyacint hen cultuur ging langzaam<br />

maar voortdurend achteruit. Een tijdelijke opbloei beefde<br />

de bloembollenhandcl in de jaren 192.4 t/m 192.9. Er<br />

v.ordt dan steeds gerapporteerd, dat de vraag het aanbod<br />

overtreft.<br />

I iet laatste rapport van vóór het begin van de tweede<br />

• creldoodog leert ons dat de produktie van krokussen en de<br />

Iris Anglica bijzonder goed was, doch wegens de abnormaal<br />

ïage prijzen niet lonend meer. De Hollandse Iris en de Iris<br />

Hispanica en Gladiolus waren tamelijk verkoopbaar. Door<br />

de voortgezette sanering is de hyacimhencultuur zover<br />

1 1 'gekrompen, dat zij van geen belang meer is.<br />

' erm<strong>inde</strong>ring van afzetgebieden, verhoging van invoerrechten<br />

en andere export bel e m meringen nebben hun stempel<br />

zwaar op deze cultuur gedrukt, aldus het rapport over 1939.<br />

De prognose van 1937 dat 'de gedeeltelijke opleving van de<br />

wereldmarkt de prijzen der bloembollen dusdanig heeft beïnvloed,<br />

dat thans weer van een loonende cultuur sprake<br />

kan zijn' werd dus wel ruw door de tweede wereldoorlog<br />

teniet gedaan. De algemene malaise en het omzetten van<br />

teelgrond in grond voor woningbouw hadden in de jaren<br />

daarvoor al een stempel van achteruitgang op deze cultuur<br />

in <strong>Heemstede</strong> gedrukt.<br />

wortelen /i per mud<br />

Ook van de eigenlijke tuinbouw zou men allerlei wetenswaardigs<br />

kunnen vermelden: bijvoorbeeld dat wortelen fi<br />

per mud, snijbonen f3 per mud, bruine bonen ƒ8 à ƒ10 per<br />

mud en appelen ƒ1,50 à ƒ2,50 per mud opbrachten in het<br />

jaar 1863. Sla en andijvie werden er blijkbaar ook geteeld,<br />

want de oogst daarvan mislukte in 1864, maar in dat jaar<br />

was er een overvloed aan appels en peren. Er werd ook<br />

bloemkool geteeld, want we lezen dat de opbrengst ervan<br />

in 1865 van nachtvorst had te lijden. Het jaar 1869 meldt<br />

allerlei nieuwe initiatieven: op 'de Hartekamp' waren 2 ha<br />

met wortelen bezaaid, die 1200 hl opleverden.<br />

Op de hofstede 'het Manpad' was in het voorjaar van 1866<br />

een nieuwe wijze van snoei- en ooftbomenteelr ingevoerd,<br />

volgens de lessen van de heer J.J.Beuker te Antwerpen. Op<br />

kleinere schaal werd de methode-Beuker toegepast op de<br />

hofsteden 'Bosch en Hoven', 'Berkenrode' en 'Oud Berkenrode'.<br />

Men wachtte drie jaar af, voordat men van deze<br />

methode kon zeggen dat zij met succes was toegepast.<br />

Maar er was te vroeg gejuicht, want reeds in 1871 moest<br />

gezegd worden dat 'de volgens de methode J.J.Beuker behandelde<br />

ooftboomen, evenals de andere boomgaarden een<br />

opbrengst hadden beneden het middelmatige'. Maar op het<br />

'Manpad' meldde men het volgende jaar al weer betere<br />

resultaten. Op 'Bosch en Hoven' had men toen als nieuw<br />

initiatief twee verwarmde druivenkassen aangelegd.<br />

Ook in de tuinbouw ziet men duidelijk de wisselende weersomstandigheden<br />

en de schommelingen in de conjunctuur.<br />

De eerste wereldoorlog bracht langzamerhand schaarste<br />

aan levensmiddelen. Op de buitenplaatsen van mevrouw<br />

Enschedé en van de heer Aberson en ook op 'Groenendaal'<br />

ging men £1917) bruine bonen en aardappelen verbouwen.


De oogst was wd niet groot: 404 kg bruine bonen en<br />

8735 kg aardappelen, maar alles was welkom. De gemeen<br />

tewerk lied en kregen volkstuintjes in huur voor de verbouw<br />

van groenten. Verder werd er een centrale keuken<br />

ingesteld, waarvan een druk gebruik gemaakt wetd, want<br />

zij levetde 20000 porties at.<br />

Ook in 1918 ziet men op de buitenplaats van mevrouw<br />

Enschedé en op 'Groenendaal' weer bruine bonen telen. De<br />

aardappeloogst was nu belangrijk beter: 2.1250 kg. Maar<br />

nu was ook tertein van 'bet oude slot' voot dit belangrijke<br />

doel in gebruik genomen. De oogst van bruine bonen was<br />

ongeveer gelijk : 400 kg. Met het e<strong>inde</strong> van de ootlog kwam<br />

ook weer goeddeels een e<strong>inde</strong> aan dit initiatie!.<br />

Vermoedelijk werd de tuinbouw spoedig een t(<br />

ïcn faktor in de gemeentelijke bedrijvigheid, •<br />

rslagen vindt men die niet meer terug.<br />

veeteelt<br />

Er was in de 19e eeuw nog maar weinig veeteelt meer in<br />

<strong>Heemstede</strong>. Een grote omvang, zoals bijvoorbeeld in Assendelft,<br />

heeft zij ook nooit gehad. Zo zag de veestapel et in<br />

1853 uit: bijna 400 runderen, 12,1 paarden, 144 schapen,<br />

gy bokken, 73 geiten, 20 ezels en 145 varkens, i<br />

echter 90 vroegtijdig geslacht moesten worden<br />

et nog 14. De schapen hadden veel van sneeuw en votst ti<br />

lijden.


In 1855 bracht het rundvlees ƒ0,70 per pond op (in 1853:<br />

ƒ0,55), het kalfsvlees ƒ0,80 (in 1853: ƒ0,60) en het schapenvlees<br />

ƒ0,50 (in 1853: ƒ0,50).<br />

Ook brood-, boter- en kaasprijzen vonden we in 1855 genoteerd:<br />

ongebuild tarwebrood ƒ0,24 P e r pond, gebuild<br />

tarwebrood ƒ0,35 P er pond, roggebrood ƒ0,15 per pond,<br />

boter ƒ1,10 tot ƒ1,30 per pond en Leidse kaas ƒ0,40 per<br />

pond (per 100 pond: ƒ32).<br />

De prijzen van vee waren in 1857: koeien ƒ90 tot ƒ150 per<br />

stuk, vette koeien ƒ200, kalveren ƒ120 tot ƒ180, grask<br />

ilveren ƒ25 tot ƒ45.<br />

Opgemerkt moer worden dat het uit Haarlem ingevoerde<br />

brood goedkoper was. Een Haarlems tarwebrood kostte<br />

ƒ0,11 (tegen ƒ0,25 een Hcemsteeds) en roggebrood ƒ0,075<br />

(regen een Heemstecds ƒ0,095). Voor roggebrood betekende<br />

slat een flinke daling in prijs vergeleken met 1855: ƒ0,15.<br />

Leidse kaas was in prijs gedaald van ƒ0,40 tot ƒ0,27 per<br />

pond, terwijl zoete melkse kaas ƒ0,48 per pond kostte.<br />

In de veestapel komen uiteraard sterke fluctuaties voor,<br />

r raar er is wel een sterke stijging van her aantal koeien te<br />

constateren: van bijna 400 in 1S53 tot 590 in 1854. Daarna<br />

blijft dit aantal schommelen om de 500. De paardemoorid<br />

blijft schommelen tussen de 150 en 200, met een<br />

maximum van 241 in het jaar 1913. Er was toen veel vraag<br />

naar paarden, vooral in Duitsland. Het aantal schapen<br />

daalde geleidelijk en wel van 144 in 1853 tot 51 in 1915.<br />

1 .irkens waren in een sterk wisselend aantal aanwezig: 2.45<br />

l8 53, 115 in 1900, 203 in 1911 en 54 in 1914.<br />

We zagen reeds dat er in 1853 in <strong>Heemstede</strong> 2.0 ezels rondlit<br />

pen. Met grote schommelingen in dit kleine aantal<br />

kunnen er in 1877 nog 17 worden geteld, maar het volgend<br />

jaar is dit aantal gedaald tot 9, daarna verm<strong>inde</strong>rt het geleidelijk<br />

tot er in 1898 nog slechts 2 over waren. Dit cijfer<br />

daalde in 1899 tot o. Er keert er dan nog één terug om de<br />

eeuwwisseling te vieren, maar na 1902 verdwijnt ook dit ene<br />

•mplaar uit onze gezichtskring. Geiten en bokken weten<br />

'••• h aardig te handhaven, maar voor de eerste wereldoorlog<br />

da ilde hun aantal van 203 in 1911 tot 40 in 1914.<br />

Dat er hoenders, kalkoenen, eenden, pauwen, ganzen en<br />

vanen in <strong>Heemstede</strong> waren gelooft u wel met mij. Zij<br />

werden echter niet voor uitsluitend commerciële doele<strong>inde</strong>n<br />

gehouden, maar ook voor genoegen op de buitenplaatsen en<br />

enkele boeren bedrijfjes.<br />

Iets m<strong>inde</strong>r voor de hand ligt misschien wel dat er in 1894<br />

nog 210 bijenkorven waren, die 15 kg honing per korf opleverden<br />

(en iè kg was). De honing bracht echter slechts<br />

ƒ1 en gezuiverde was ƒ1,60 per kg op. De bijenteelt kon dus<br />

geen commercieel succes zijn, temeer niet toen de prijs van<br />

honing in 1901 gedaald was tot ƒ0,50 per kg, de prijs van de<br />

was ligt dan iets hoger: ƒ1,80 per kg. Maar het verwondert<br />

ons niet, dat er in 1911 nog maar 20 bijenkorven zijn en<br />

dat we er daarna niet meer van horen.<br />

Trouwens de hele veeteelt verdwijnt na 1915 uit de belangstelling<br />

van het gemeentebestuur. De verslagen spreken er<br />

acht en visserij<br />

Dat er op de buitenplaatsen en op particuliere terreinen<br />

druk gejaagd werd en dat er in het Spaarne en in enkele<br />

vaarten gevist werd, is wel duidelijk zonder dat we hierover<br />

uit cijfers een indruk krijgen. Een grote omvang zullen noch<br />

jacht noch visserij ooit gehad hebben. Het gemeentebestuur<br />

weet in 1853 niet beter dan 'grof wild is hier niet; klein wild<br />

We zouden dus aan dit onderwerp kunnen voorbijgaan, maar<br />

dat doen we niet in alle opzichten, want we vonden wel<br />

iets over zogenaamd 'schadelijk wild', dat wil zeggen dieren<br />

op het vangen waarvan een premie was gesteld. Deze bedroeg<br />

ƒ10,50 in de jaren 1855 en 1856, doch werd in r857<br />

verhoogd tot ƒ20,70 om in de volgende jaren weer te dalen<br />

tot ƒ10,30 (i860). Het toezicht werd uitgeoefend door één<br />

bezoldigde jachtopziener en vijf onbezoldigde (1854).<br />

Om een indruk te geven waaruit dit 'schadelijk wild' bestond,<br />

volgt een overzichtje over de jaren 1853 tot i860: in de<br />

laatste drie maanden van 1853 werden 4 bunzings en 6<br />

sperwers gedood; 7 bunzings, 5 wezels, 51 sperwers en<br />

1 wouw in 1854; 20 bunzings, 1 hermelijn, 5 wezels, 1 valk<br />

en 8 sperwers in 1855; 13 bunzings, 4 hermelijnen, 1 wezel,<br />

1 wouw, 20 sperwers en 1 havik in 1856; 10 bunzings,<br />

5 hermelijnen, 12 wezels en 41 sperwers in 1857; 18 bunzings,<br />

3 hermelijnen, 13 wezels en 27 sperwers in 1858;<br />

13 bunzings, 1 hermelijn, 1 valk, 1 wouw en 28 sperwers in<br />

1859; 2 valken en 39 sperwers in i860.<br />

Verdere opgaven worden in de verslagen niet meer verstrekt.<br />

Alleen het verslag over 1862 vermeldt nog, dar er<br />

overvloedig waterwild is.


kijkje in de<br />

gemeentelijke kas<br />

De ogenschijnlijk vaak zo dorre cijfers kannen dikwijls een<br />

verrassend inzicht geven in de gemeentelijke huishouding.<br />

Moest de gemeente het in 1803 doen met ƒ3000, in 1811<br />

was er bijna f4100 nodig om de begroting in evenwicht te<br />

houden. In veertig jaar tijd kwam dit bedrag op ƒ7472,19<br />

(anno 1853). Aan jaarwedden werd hiervan uitgegeven:<br />

jaarwedde van de burgemeester ƒ300; van de wethouders<br />

ƒ40; van de secretaris ƒ250; van de ontvanger ƒ260. De<br />

postbode bad een gemeentetraktement van ƒ30 per jaar,<br />

terwijl de gemcentcveldwachier zijn huishouden met ƒ230<br />

per jaar draaiende moest houden.<br />

De gemeente Berkenrode had geen eigen veldwachter, maar<br />

deelde deze met <strong>Heemstede</strong>, tegen een jaarlijkse bijdrage<br />

van ƒ8,25. Voor de Hcciiisiecdse onderwijzer betaalde<br />

Berkenrode ƒ5 per jaar en voor de dito vroedvrouw ƒ4, zodat<br />

Berkenrode, toen nog zelfstandig, ƒ17,15 per jaar bijdroeg<br />

in de gemeentelijke huishouding van <strong>Heemstede</strong>.<br />

Voor het onderhoud van het uurwerk en het traktement vai<br />

de klokkenist was ƒ24 uitgetrokken, voor het onderhoud<br />

van de brandspuiten ƒ45, terwijl de brandweerlieden een<br />

gratificatie van ƒ25 genoten. I let onderhoud van de straatverlichting<br />

vergde ƒ70. Alles per jaar berekend.<br />

salaris ontvanger verhoogd<br />

Er was een batig saldo in 1854 van ƒ38,815. Bepaald zorgwekkend<br />

was, dat dit batig saldo het volgend jaar nog<br />

slechts ƒ8,455 bedroeg, terwijl de bijdrage van Berkenrodc<br />

<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />

nog wel van ƒ17,2.5 op ƒ2.1,25 gebracht was. Maar het<br />

salaris van de ontvanger was dan ook met ƒ15 per jaar verhoogd.<br />

Het jaar 1856 leverde een dieptepunt op, het batig<br />

saldo was geslonken tot ƒ0,27, maar na de vereniging mee<br />

Berkenrode kon het in het volgende jaar weer stijgen tot<br />

ƒ1,995. Daartegenover stond dat de gemeentelijke schuld,<br />

ten bedrage van ƒ925, geheel kon worden afgelost.<br />

Het geringe batig saldo van 1857 kreeg de navolgende toe<br />

lichting: de opbrengst van de tol aan de Koediefslaan was<br />

in een snel tempo van ƒ1000 gedaald tot ƒ771,16. Men ontsloeg<br />

toen op 17 juli de tolgaarder 'wegens ongeschiktheid'<br />

waarna de opbrengst weer verdubbelde, zodat de tol uite<strong>inde</strong>lijk<br />

toch nog ƒ1029,14 opbracht.<br />

De begroting van 1858 had rekening te houden met het<br />

feit, dat het traktement van de burgemeester van ƒ300 op<br />

ƒ450 gebracht was, van de secretaris van ƒ250 op ƒ350 en<br />

van de wethouders van ƒ40 op ƒ50. Daar bovendien nog de<br />

bouw van een tolgaarderswoning aan de Binnenweg uit de<br />

gewone middelen betaald moest worden, kwam men Op een<br />

geraamd batig saldo van ƒ0,49.<br />

In 1859 komt de begroting voor het eerst boven de ƒ8000.<br />

Daarna treedt een vrij snelle stijging in. Een recordbedrag<br />

was in 1861 nodig namelijk ƒ161(17,32, een bedrag dat pas<br />

vijf jaar later weer bereikt werd (1S66). Over het algemeen<br />

sloot de rekening met een batig saldo.<br />

voor het eerst een nadelig saldo<br />

Van een nadelig saldo horen we voor het eerst in 1864.<br />

De gemeente kwam toen ƒ685,395 ce kort, maar pas<br />

veertien jaar later herhaalde zich dit, want 1878 leverde<br />

een tekort op van ƒ290,52. Tot het jaar 1900 kwam dit<br />

nog éénmaal voor, maar toen was het dan ook goed raak :<br />

het jaar 1885 werd afgesloten met een tekott van liefst<br />

ƒ2800,25.<br />

Het sptcekt vanzelf, dat de bedragen van de batige saldo'<br />

sterk wisselden, maar meestal was er wel een overschot van<br />

een paar duizend gulden. Vooral de jaren vlak vóór de eersti<br />

wereldoorlog waren voor de gcnicentehnancién bij/.onder<br />

gunstig. Over de jaren 1909 t/m 1913 worden er overschotten<br />

genoteerd van respectievelijk/46424,935,<br />

ƒ49706,17, ƒ36578,14, ƒ55513,275 en ƒ50907,54!<br />

Het jaar 1914 leverde echter een tekort op van liefst


!' 'Vtii : Gtiiïiiliiriiu-ivil «i.v..v^. o|<br />

Onder; Rust bij de Koedk'fiol.<br />

kijkje in de gemeentelijke kas<br />

ƒ182672,345. De twee volgende jaren laten nog weer een<br />

overschot zien van ruim ƒ20000 en ƒ35000, maar dan<br />

beginnen de tekorten ook in <strong>Heemstede</strong> min of meer<br />

chronisch te worden. In 1919 zelfs liefst f346805,86, maar<br />

dat was dan ook op een begroting van boven de<br />

ƒ3000000.<br />

Pas in 1915 overschreed de begroting voor het eerst een<br />

bedrag van ƒ1000000 en is daarna niet meer beneden dit<br />

bedrag gekomen. Van 1933 tot 1939 zien we dat de gewone<br />

inkomsten en uitgaven sluiten met een batig saldo, doch de<br />

buitengewone inkomsten en uitgaven voortdurend een<br />

nadelig saldo opleveren. Voor 1939 kunnen we u het volgende<br />

overzichtje geven:<br />

gewone inkomsten ƒ1959 499,66<br />

gewone uitgaven ƒ1833585,92<br />

batig saldo<br />

buitengewone inkomsi<br />

buitengewone uitgavei<br />

schuldenlast der gemeente<br />

ƒ 125913,74<br />

ƒ1446400,94<br />

ƒ1887659,31<br />

Het laagste bedag dat wij - sedert bet jaar 1885 - tot 1940<br />

hieromtrent aantroffen was een schuld van ƒ3,65 per hoofd<br />

van de bevolking, op 1 januari 1906. Het hoogst was de<br />

schuld op 1 januari 1933, namelijk ƒ328 per hoofd.<br />

belastingen<br />

Tussen de jaren 1930 en 1940 waren 4500 à 5000 personen<br />

in <strong>Heemstede</strong> aangeslagen in de inkomstenbelasting. Het<br />

gemiddelde inkomen lag toen tussen de ƒ3244 en ƒ3803<br />

per aangeslagene.<br />

Het aantal aangeslagencn in de vermogensbelasting bedroeg<br />

in dezelfde periode (1930 tot 1940) 1013 tot 1327 personen.<br />

Het gemiddeld vermogen in jy;o bedraagt ƒ 113000 per<br />

aangeslagene. Het daalt tot ƒ79000 in 1936 om daarna<br />

opnieuw - na een stijging in 1937 - te dalen tot ƒ86000<br />

in 1939/1940.


strijd voor gezondheid<br />

Het zou mogelijk zijn een overzicht samen te stelle<br />

de gezondheidstoestand van de <strong>Heemstede</strong>naren. Aangezien<br />

dit echter niet past in de opzet van dit boek, beperken we<br />

ons ook hier weer tot een greep uit enkele in het oog<br />

vallende gebeurtenissen.<br />

Het eerste verslag waarover wij beschikken dateert uit 1835.<br />

In dat jaar vertoonde zich geen van de gewone heersende<br />

ziekten en het sterftecijfer was dan ook niet hoog. Het<br />

verslag over 1841 vond de gezondheidstoestand der ingezetenen<br />

wel voldoende, slechts 'één voorwerp' (!) is door de<br />

k<strong>inde</strong>rziekte aangetast. Over het algemeen zijn de geluiden<br />

nogal optimistisch, behalve in 1847. Er wordt in dat jaar<br />

wel gezegd dat de toestand voldoende was, maar daar volgt<br />

dan op dat er meer koortsen waren dan het vorig jaar en<br />

dat het getal van overledenen dat van vorige jaren verre<br />

overtreft. Er waren veel sterfgevallen onder de k<strong>inde</strong>ren.<br />

Het verslag over 1849 vertelt ons: 'De gezondheid der<br />

ingezetenen is dit jaar zeer voldoende geweest, behalve dat<br />

slechts een tiental personen door de cholera zijn aangetast,<br />

waatvan er 8 aan de wetken van de droogmaking van het<br />

Haarlemmermeer behoorden.'<br />

kosmische invloeden<br />

Over het jaar 1853 brengt dr. Langelaan een zeer uitvoerig<br />

verslag uit. We kunnen de verleiding niet weerstaan<br />

om zijn beschouwingen over te nemen. Dr. Langelaan stelt<br />

zich eerst de vraag welke maatstaf men bij zijn beoordeling<br />

<strong>Heemstede</strong> in de h<br />

van de gezondheidstoestand van de bevolking m<br />

Hij antwoordt hierop: 'Men kan als maatstaf, als eenheid<br />

van de mectdete of m<strong>inde</strong>re gezondheid van een plaats,<br />

volgens de overtuiging van vele artsen, voor alle landen<br />

stellen de tusschenpozende koorts (febris intermittens) als<br />

zijnde type van eenziektevorm,diezich naar de verschillende<br />

klimaten wijzigt en zich onder verschillende vormen voordoet,<br />

welke bij een nauwkeurige ontleding tot die grondvorm<br />

kunnen worden teruggebracht.<br />

De meeste epidemieën, die ons land en andere landen in<br />

Europa in vorige eeuwen, en in de laatst verlopen jaren<br />

geteistetd hebben, waren meestal ontaardingen van deze<br />

type, en wezen allen op bloedvergiftiging. De oorzaken zijri<br />

buitengewone warmte, volksevcneineuten, schadelijke uitwasemingen<br />

van meeren, moerassen, stilstaande wateten en<br />

bij bestaande dispositie, ondoelmatige woningen, ongeschil c<br />

plaatsen van geheime gemakkeu, als andetsins en bij individuen<br />

slecht voedsel, onmatigheid, onreinheid, wellust.'<br />

Tot zover dr. Langelaan. Onze dokter gaat na deze algemene<br />

inleiding over op <strong>Heemstede</strong>, wijst op de nabijheid van de<br />

Haarlemmermeer en vervolgt dan: 'Vooral vestig ik hier de<br />

aandacht, om van andere met te spreken, op de Molenwerf<br />

en de Clip, waar vele van de bovengenoemde gelegenheidgevende<br />

oorzaken in ruime mate aanwezig zijn.'<br />

Dr. Langelaan ziet als remedie: 'Neem de mesthopen weg,<br />

bevordert de afloop van water, houdt politie (dat wil zeggen<br />

toezicht) op de arbeiderswoningen en het bouwen daarvan,<br />

en ik geloof dat men de dispositie zelf zou wegnemen.'<br />

Hij had alle reden tot klagen, want in 1853 waten et elf<br />

cholcrapaticnten, waarvan er zeven stierven.<br />

De dokter gelooft stellig in 'kosmische invloeden' op de<br />

gezondheid, wantin r§55 merkt hij op dat deze gezondheidstoestand<br />

gekenmerkt wordt door vier verschillende epidemieën,<br />

'welke de uitdrukking waren van duidelijk waar te<br />

nemen kosmische invloeden. De eerste rij epidemische<br />

krankheden : de influenza of griep, waarvan het voor den<br />

oppervlakkigen onderzoeker reeds dadelijk in het oog viel,<br />

dat zij in een direct oorzakelijk verband stond met de lang<br />

durige lage temperaturen der dampkring. Goedaardig in<br />

haren aard, tastte zij een gtoot gedeelte van de bevolking<br />

dezet plaats aan, en ontaardde soms in Pneumonien,<br />

bronchitis en plcutitis. Waarna de ziekte in den zomer<br />

standvastig bleef uitdrukken de atmosferische invloeden<br />

die haar altijd beheersten'.


Ms tweede rij epidemische krankheden noemt dr.Langelaan:<br />

'alicusc diarrheen, inticciiisc cholera, koortsen van een<br />

bilieus synachaal karakter, welke zich e<strong>inde</strong>lijk oplosten<br />

in gewone herfst-intermitterende koortsen.' Dit jaar traden<br />

. ien gevallen van cholera orientalis op, slechrs één patient<br />

iverleefde deze ziekte.<br />

Als derde noemt dr. I .angelaan de mazelen, waardoor<br />

vijfzesde van alle k<strong>inde</strong>ren aangetast worden en zelfs enkele<br />

. olwassenen.<br />

vrijwel geen long-tbc<br />

Een belangrijk feit in de medische <strong>historie</strong> dezer gemeente<br />

indt dr.Langelaan het vrijwel ontbreken van longtering.<br />

a Engeland sterft eenderde van de bevolking aan deze<br />

dekte, die in ons land speciaal in Gelderland voorkomt.<br />

Maar vier jaar later (1857) heeft de longtering ook in<br />

leemstede zijn intrede gedaan. Veel sterfgevallen, niet alleen<br />

aan longtering, maar ook tengevolge van storingen<br />

•an maag, lever en ingewanden en van vocht in de longen.<br />

In zomer en herfst was tweederde van de schoolk<strong>inde</strong>ren<br />

wegens ziekte afwezig.<br />

Het volgend jaar (1858) roont een nog slechter beeld.<br />

Dr.Langelaan zegt hiervan: 'In beide afgelopen jaren was<br />

de temperatuur hoog bij aanhoudende droogte, waardoor<br />

Je ontwikkeling der miasmata of smetstoffen zeer bevorderd<br />

werd'. Het sterftecijfer steeg tot 119 wat betekent drie<br />

iirocent van de bevolking. Twee nieuwe ziekten worden<br />

geconstateerd. 'Vele gevallen van vliesaehtigc keelontsteking<br />

of croup, die meest dodelijk afliepen, en een pokkenepidemie.'<br />

Dr.Langelaan bood kosteloze vaccinatie aan, waarvan<br />

• ledits weinigen gebruik maakten.<br />

Dr.Langelaan had tot nu toe de armenpraktijk alleen gedaan,<br />

maar in 1859 werden hiervoor ook benoemd de<br />

doktoren G. Hoffman en Th. W. van Luenen. De gezondheidstoestand<br />

bleef ongunstig, weliswaar was er maar één<br />

holerapatiënt, maar 'de gevolgen van het bovenmate<br />

heersenen van intermitterende koortsen waren vooral<br />

bloedarmoede, bleekzucht, waterzuchr en scheurbuik,<br />

"cngevolge hiervan trad typhus op'. De drie doktoren<br />

moesten op een jaarwedde van ƒ50 per dokter al deze<br />

ickten bestrijden. Zij leverden daarbij voor ƒ659,63 aan<br />

medicijnen voor de armenpraktijk. Een gemeentelijke<br />

vroedvrouw was beschikbaar voor het opvoeren van het<br />

inwoneraantal.<br />

De verbetering van de gezondheidstoestand in het volgend<br />

jaar (1860) werd toegeschreven aan veel regen en wind.<br />

'Na de Pinksterstorm werden bijna geen kranken meer aangetroffen'.<br />

Ook in 1861 heet het dat er veel m<strong>inde</strong>r zieken<br />

zijn. 'De oorzaak is de groote en snelle afwisselingen in<br />

te m pc nu uur en hei daardoor voorkomen van wind en<br />

regen'. Wel trad er een epidemie van kinkhoest op. De beide<br />

volgende jaren, 1862, en 1863, worden 'gunstig' genoemd.<br />

Alleen trad in laatstgenoemd jaar een epidemie op van een<br />

ziekte, die in geen 15 jaar voorgekomen was 'de dwalende<br />

roosachtige oorspeeksclklicrontsteking'.<br />

1864: noodlottig<br />

Het begin van 1864 was noodlottig voor ouden van dagen<br />

en k<strong>inde</strong>ren. Typhus, hevige longontstekingen en een dreigende<br />

pokkenepidemie. Ook mazelen, roodvonk en kinkhoest<br />

traden veelvuldig op. Van cholera wordt in deze jaren<br />

geen melding gemaakt. Deze ziekte teisterde de gemeente<br />

weer in 1866. De kermis moest deswege afgelast worden.<br />

Woningen werden met chloorkalk gezuiverd en mestvaalten<br />

opgeruimd. Op negen plaatsen werd de choleradrank van<br />

dr.BIccker, met gedrukte gebruiksaanwijzing, gratis beschikbaar<br />

gesteld. Er werd zelfs f868,48 uitgetrokken voor<br />

de inrichting van een ziekenhuis voor lijders aan cholera.<br />

Twee cholerapatienten overleden.<br />

Een kwaadaardige kinkhoest, angina diphtetitica en pokken<br />

eisten hun tol. Een nieuwe cholera-epidemie teisterde het<br />

land al weer in het volgende jaar (1867). Opnieuw werd de<br />

kermis afgelast en de choleradrank van dr. Bleeker gratis<br />

iiitgereikr. Ook werd carbolzuur beschikbaar gesteld voor<br />

het desinfecteren. Vijf k<strong>inde</strong>ren beneden de 5 jaar stierven<br />

aan diphteritis, twee k<strong>inde</strong>ren aan croup en één aan kinkhoest,<br />

terwijl twee volwassenen aan typhus bezweken.<br />

De doktoren slaakten de verzuchting: 'Het tegengaan van<br />

(onder|verdeling van woningen en het verstrekken van<br />

zuiver drinkwater zou veel ziekten kunnen vootkomen'.<br />

Vijf personen stierven aan ryphus in 1869, terwijl deze<br />

ziekte in 1870 bijna niet voorkwam; evenmin waren er gevallen<br />

van pokken, roodvonk en kinkhoest. Maar de<br />

'kwaadaardige keelziekte bepaalde zieh bij één gezin, waar-


Schadelijke uii wasem iniiet! ? 'Giippi.Twc;! aan de Glip'.<br />

Tekening van P.van Loo, 1768.<br />

in 7 leden werden aangei st, doch slechts (onderstreping<br />

in mij!) drie k<strong>inde</strong>ren die lei [gevolde overleden. Het huis<br />

erd gedesinfecteerd'.<br />

doktersrapporten<br />

Die uitvoerige dokters rapporten geven y.u'n bij/onder goed<br />

beeld van de stand van de wetenschap en van de gezondheidstoestand<br />

der dorpelingen, dat wij niet konden nalaten<br />

hier wat uitvoeriger op in te gaan. We zouden door kunnen<br />

gaan, maar langzamerhand TOU dit eentonig worden.<br />

Het jaar 1S75 bracht een reorganisatie van de armenpraktijk.<br />

De gemeente werd ingedeeld in drie wijken. De armen-<br />

doktecs van wijk 1 en 11 ontvingen een salaris van ƒ500, die<br />

van wijk 111 ƒ300. Alle drie doktoren ontvingen bovendien<br />

nog een toelage van ƒ50.<br />

Aan de scheidende vroedvrouw wordt een gemeentelijk<br />

pensioen van ƒ150 per jaar toegekend (1S79). In aktieve<br />

dienst had zij een traktement van ƒ 12.5 per jaar genoten plut<br />

een bedrag per verlossing.<br />

In een eentonige regelmaat zien we mazelen, roodvonk,<br />

diphteritis, pokken, kinkhoest en typhus optreden. Van<br />

cholera horen we nog zelfs in 1883. Het woord 'malaria'<br />

valt voor bet eerst in 1885; vier jaar later wordt er een geval<br />

van 'Roode Hond' geconstateerd en in het laatste<br />

kwartaal van dit jaar een influcnza-epidemie. Deze laatste<br />

ziekte tastte in 1891 zelfs een kwart van de bevolking aan.


Dat diphtcritis-scruni gunstige resultaten oplevert, wordt in<br />

i i95 vermeld en liet volgend jaar herhaald.<br />

De in 1896 opgerichte afdeling van her Witte Kruis begint<br />

met de aanpak van her drinkwaterprobleem. Nog steeds<br />

wordt water uit vaarten en sloten en regenwater als drinker<br />

gebruikt. Een typhus-epidemie in de Molen werf s buurt<br />

tengevolge van het 'allerslechtste drinkwater' gaf de stoot<br />

tot het slaan van een Nortonput, 'die niet alleen steeds goed<br />

drinkwater levert, maar ook aan 't stormlopen en rameien<br />

Jet wilde jeugd weerstaat'.<br />

De kwalificatie 'goed drinkwater' was echter te optimistisch.<br />

Het water bleek sterk ijzerhoudend en daardoor bijna<br />

ondrinkbaar te zijn, zodat nieuwe voorzieningen getroffen<br />

moesten worden: op de Nortonpomp werd een ontij/en ngsinstallatie<br />

geplaatst. 11e gunstige resultaten brachten het<br />

Witte Kruis er roe een pomp te slaan aan de Glip (1900).<br />

Een jaar later werden, volgens overeenkomst met het<br />

Amsterdamse Waterleidingbedrijf, vier standpijpen geplaatst.<br />

Een adres van het Witte Kruis om een drinkwaterleiding te<br />

verkrijgen (1905), had pas vier jaar later resultaat, want in<br />

1909 sluit de gemeente een overeenkomst met de Amsterdamse<br />

Waterleiding Maatschappij voor de levering van<br />

drinkwater. Een gemcenrelijke du in waterleiding wordt gesticht<br />

(1910), die een aanvang maakt met het aanleggen van<br />

waterleidingen. Alles wat gedaan kon worden om de<br />

haarden van epidemieën uit te roeien werd gedaan. Er kwam<br />

• 11 straatvecgmachine en een sproeiwagen werd aange-<br />

•••.haft om de reinheid van de wegen te verbeteren.<br />

Merkwaardigerwijs werd tijdens de eerste wereldoorlog<br />

dezelfde ervaring opgedaan als tijdens de oorlog 1940-1945<br />

(afgezien van de hongerwinter). In beide oorlogen verwachtte<br />

men een versleehrering van de algemene gezondheidstoestand.<br />

Deze verwachting werd niet bewaarheid,<br />

integendeel, er trad zelfs een verbetering op. Al in 1917<br />

constateerden de doktoren: 'de wat schrale voeding werkt<br />

r veel mensen gunstig'.<br />

Spaanse griep<br />

i 'e beruchte Spaanse gricp-cpidemie in 1918 maakte il<br />

! leemstede 40 slachtoffers, dat wil zeggen er waren 4c<br />

"erfgevallen, het aantal grieppatiënten lag veel hoger.<br />

leide gemeente-artsen genoten toen een honorarium v<br />

respectievelijk ƒ1030 en /iooo. Twee jaar later werden deze<br />

op ƒ1750 en ƒ1700 gebracht. De gemeente vroed vrouw had<br />

haar salaris tot ƒ550 zien stijgen plus ƒ5 voor elke verlossing.<br />

Deze bedragen weiden in 192,1 op ƒ1100 en ƒ10 gebracht.<br />

Met vreugde constateert het verslag, dat de wintermaanden<br />

van 1911 vrij waren van influenza, hetgeen in geen dertig<br />

jaar gebeurd was. Maar, zegt het verslag voorzichtig, 'het<br />

ligt voor de hand dat de levensvoorwaarden van de muggen<br />

talrijke zijn, en dat met het bestoken van een van zijn<br />

vestingen de vijand niet op eenmaal verslagen b<br />

juist gezien was, bewijst het volgende jaar al, te<br />

influenza-epidemie optrad en zich 344 ni<br />

malaria voordeden.<br />

Dat dit<br />

In 1915 horen we voo • het eersr van een onderzoek op de<br />

scholen. De Openbare • en de Bosch en Hovenschool<br />

krijgen een pluim voo de uitstekende toestand waarin zij<br />

verkeren. De Nicolaas Bectsschooi komt er m<strong>inde</strong>r goed af.<br />

De luchtverversing k t er te wensen over en er werd hoofd -<br />

iheid geconstateerd. Ook de schooltandarts doet zijn<br />

intrede. Hij verzucht in 192.6: 'De meer ontwikkelden en<br />

beter gesitueerden hebben belangstelling voor mondhygiëne.<br />

Degenen, die deze her meest nodig hebben blijven weg'.<br />

Een gezondheidshuis wordt in 1933 aan de Lieven de Keylaan<br />

gesticht. Daar worden de Wijkverpleging, her Consultatiebureau,<br />

het Witte Kruis etc. gevestigd.<br />

Het sterftecijfer was in dit jaar (1933) bijzonder laag: 76.<br />

Ook toen was de kanker al een gevreesde vijand, wanr van<br />

deze 76 stierven er 17 aan kanker. Verder stierven er 19<br />

aan hartziekten, 9 aan hersenbloedingen, 6 aan longontsteking,<br />

3 aan bronchitis, 4 aan nïerziekte en zelfs nog 3 aan<br />

tbc. In Nederland srierven in die jaren 12 inwoners per 1000<br />

aan kanker. <strong>Heemstede</strong> lag dus belangrijk boven het nationale<br />

gemiddelde en het aantal kankergevallen nam nog steeds toe.<br />

Ondanks het feit, dat <strong>Heemstede</strong> vele oudere personen onder<br />

zijn ingezetenen telde, lag het sterftecijfer betrekkelijk<br />

laag. Tussen de jaren 1840 en 1878 bedroeg het<br />

landelijk sterftecijfer 23 per 1000. Daarna trad een voortdurende<br />

daling op, tot 8,5 per 1000 in 1938 (in <strong>Heemstede</strong>:<br />

7), terwijl de leeftijdsgroep boven de 54 jaar was gestegen<br />

van 12,3% tot 14,6%.<br />

Het jaar 1940 had voor <strong>Heemstede</strong> bij/onder slechte gevolgen.<br />

Er stierven toen 220 personen, tegen her jaar daarvoor<br />

140. En verder: 'door het oorlogsgeweld s<br />

de gemeente'.


armenzorg<br />

en werkverschaffing<br />

Ook het armwezen vormt een afzonderiijk hoofdstuk in de<br />

19C-CCUWSC gemeenteverslagen. De mededeling van het<br />

eerste verslag, dat het armwezen in dezelfde staat blijft als<br />

het vorig jaar, maakt ons niet veel wijzer. Toch v<strong>inde</strong>n we<br />

er nog enkele bijzonderheden in (1835). Er blijkt namelijk<br />

een commissie te bestaan, die opzettelijk opgericht was om<br />

armen te ondersteunen. Met behulp van particulieren<br />

werden er zeer aanzienlijke uitdelingen van kleren, brandstoffen<br />

en eetwaren gedurende de winter gedaan.<br />

In het enige aanwezige 'Godshuis' waren 30 personen<br />

ondergebracht, meestal oude en gebrekkige. Dit aantal<br />

bleef vrijwel constant, terwijl het aantal 'thuiszittende<br />

armen' steeds toenam. Het verslag over het volgend jaar<br />

schrijft dit toe aan het feit, dat vele vreemdelingen op de<br />

blekerijen komen werken, daar eerst in de kost zijn, maar<br />

zich tenslotte in <strong>Heemstede</strong> vestigen.<br />

Er is ook een toenemend gebrek aan werkgelegenheid<br />

(1843). Door de overheid moest in 1848 een 60-tal gezinnen<br />

gesteund worden. Twee jaar later komt er een reorganisatie<br />

rot stand. Er komen drie regenten, d s bestuurders<br />

zijn van de algemene (niët-kerkelijki<br />

Hieraan zijn toegevoegd<br />

n een penning-<br />

Bovendien wordt overgegaan tot de instelling van<br />

een fonds tot werkverschaffing 'ten e<strong>inde</strong> de bedceling in<br />

geld zoveel mogelijk te doen ophouden'. Deze zaak belooft<br />

goede resultaten, zegt het verslag. Intussen probeert men<br />

ook theoretisch de oorzaken van de armoede te analyseren.<br />

Men komt tot de conclusie dat de hoofdoorzaken van de<br />

toenemende armoede zijn:<br />

<strong>Heemstede</strong> in tie <strong>historie</strong><br />

i Een aanzienlijk aantal Limburgers treedt, na vier jaar i<br />

de blekerijen gewerkt te hebben, in het huwelijk en moet<br />

dan de bleken] verlaten. Vooral de gebrekkiger) en de<br />

weduwen blijven in <strong>Heemstede</strong> zonder inkomsten wonen<br />

2. Het grote misbruik van sterke drank. In de gemeente<br />

worden jaarlijks niet m<strong>inde</strong>r dan 54047 kannen binnenlands<br />

gedestilleerd gebruikt.<br />

3 Grote sommen moeten betaald worden voor personen dit;<br />

hier armlastig zijn, doel) elders wonen.<br />

De inkomsten van het wees- en armenhuis en die van het<br />

Algemeen Armbestuur bedroegen ruim ƒ 3 000, terwijl de uitgaven<br />

ruim ƒ3500 bedroegen. Uite<strong>inde</strong>lijk was er een tekort<br />

van ƒ2,71,045. Objeklicf gezien was dit cijfer niet ongunstig.<br />

sterke drank en onberaden huwelijken<br />

Men is blijkbaar over de oorzaken van de armoede door<br />

blijven denken. Een jaar later vertelt" het gemeentebestuur<br />

ons dat de hoofdoorzaken gelegen zijn 'in sterke drank en<br />

onberaden huwelijken. Aangelokt door de hoge lonen in de<br />

Haarlemmermeer verlaat men de blekerijen, trouwt, en daar<br />

het werk slechts lijdelijk is en zij geen spaarzaamheid<br />

oefenen, vervallen zij spoedig tot de behoef tigen, tenminste<br />

voor een deel van het jaar'. Krachtige beperking van de<br />

verkoop van sterke drank zou de armoede, volgens de opvatting<br />

van het gemeentebestuur, zeker doen verm<strong>inde</strong>ren.<br />

Het enthousiaste geluid over de werkverschaffing is intussen<br />

verstomd: 'werkvcrschniling is hier zeer moeilijk toe te<br />

passen'. Hoewel de toestand ongunstig genoemd wordt,<br />

valt dat niet zo direct uit de cijfers af te lezen. De inkomsten<br />

van het Algemeen Armbestuur over 1854 bedroegen<br />

ƒ6944,135, de uitgaven ƒ1193,89, terwijl voor het wees- en<br />

armenhuis nog eens ƒ32,99,015 werd besteed. Het totaal aan<br />

inkomsten bedroeg ƒ6944,135 en aan uitgaven ƒ6636,2.15,<br />

zodat de armenzorg in de gemeente een batig saldo van<br />

ƒ307,92, opleverde. De Hervormde diaconie deelde aan haar<br />

armlastigen ƒ5819,305 uit, en de Vincendusvcrcniging<br />

ƒ690,91, terwijl het fonds-werkverschaffing ƒ116 uitkeerde.<br />

Het aantal bedeelden bedroeg over de verschillende instellingen<br />

toen: het Algemeen Armbestuur 102,; het wees- en<br />

armbestuur z6; de Hervormde diaeome 31; St. Vincentius<br />

ïo en bet fonds voor werkverschaffing 17.<br />

Het drankmisbruik was in 1854 belangrijk m<strong>inde</strong>r dan in


'Het armhuis bij Je ij/.crcn brug te <strong>Heemstede</strong>'. Tekening v.<br />

P.vanLoo, 1768.<br />

het vorig jaar: 34593 kannen gedestilleerd verdwenen in de<br />

dorstige keelgaten, tegen 54047 kannen in het jaar daarvoor.<br />

Op een bevolking van 2840 inwoners van bijna 19 kan<br />

per persoon per jaar nu verm<strong>inde</strong>rd tot ruim 12, kan! Toch<br />

geven deze cijfers geen reëel beeld van het drankgebruik<br />

van de ingezetenen, want de cijfers betreffen de hoeveelheid<br />

drank die in de gemeente geconsumeerd werd en daaronder<br />

was begrepen de omzet van de talrijke herbergen, waarvan<br />

de klandizie uitsluitend uit Haarlemmers bestond. Uit de<br />

cijfers van het jaar 1766, toen 62000 liter wijn en brandewijn<br />

omgezet werd, zou men op een bevolking (mannen,<br />

vrouwen en k<strong>inde</strong>ren) van circa 2200 personen komen op<br />

een gemiddelde van ruim 20 liter per hoofd per jaar! In zoverre<br />

was de toestand in 1854 ongunstig, dat er van de<br />

2840 inwoners bijna ioo bedeeld werden, dus bijna zeven<br />

procent van de bevolking.<br />

Het volgend jaar, 1855, bracht weer iets nieuws: 'de wet op<br />

het armbestuur (18 juni 1854} en het nieuwe algemeen<br />

reglement voor de besturen der parochiale en andere<br />

Katholieke instellingen van weldadigheid in het bisdom<br />

Haarlem, in werking getreden 2.1 februari 1855' gaat, zo<br />

meent het gemeentebestuur, goede resultaten opleveren<br />

'daar de armen allengskens meer tot de kerkelijke weldadigheid<br />

worden teruggevoerd'. De gemeente kon dan ook volstaan<br />

met bet putten van ƒ1000 uit de gemeentekas ten behoeve<br />

van het Algemeen Armbestuur.<br />

In Berkenrode werd nog in hetzelfde jaar een Roomskatholiek<br />

parochiaal armbestuur opgericht, dat zich vooral


Het Stoomgemaal de Cruquius (thans museum), dat<br />

meewerkte aan de droogmaking van het Haarlemmermeer.<br />

Steendruk naar W. Hckking, ca. 1845.<br />

toelegde op de stichting van een soepkokerij. De deelneming<br />

aan de soepuitreiking was in principe voor iedereen<br />

opengesteld, doch geloofsgenoten kregen gedurende drie<br />

maanden zesmaal per week soep, 'particulieren' echter<br />

slechts tweemaal per week. 'Aan deze hoogst nuttige en<br />

doeltreffende maatregel is boven verwachting deelgenomen,<br />

en over het platteland is dit zeker een der beste maatregelen<br />

tot leniging der armoede'.<br />

De optimistische toon over de getroffen maatregelen ziet<br />

men echter weer langzaam verdwijnen. De werkgelegenheid<br />

verm<strong>inde</strong>rt nu de werkzaamheden aan de droogmaking van<br />

het Haarlemmermeer en de werken van de Duinwaterleiding<br />

voltooid zijn. Wordt in 1S58 nog gezegd dat het beeld van<br />

de armoede geflatteerd is door het feit, dat de Nederlands<br />

Hervormden < 1 de Rooms-katholieken hun armlastigen zo-<br />

veel mogelijk • aor eigen rekening nemen, het volgend jaar<br />

(1855) lezen w 1: 'Een groot deel van de Rooms-katholieken<br />

armen komt v or rekening van de gemeente, terwijl de<br />

Ned. Hcrv. di. rouie al haar armen zelf verzorgde'.<br />

wees- en armenhuis opgeheven<br />

Om de lasten te verm<strong>inde</strong>ren ging de gemeente over tot opheffing<br />

van het wees- en armenhuis, waar toen nog maar<br />

één man, vier vrouwen en elf k<strong>inde</strong>ren verbleven. Die<br />

werden bij particulieren ondergebracht, met een zeer gunstig<br />

resultaat. De gemeente besteedde voor de kost van de


ouderen ƒ104 en voor de k<strong>inde</strong>ren f60 per persoon per<br />

jaar. Tegen de verwachting in kwam echter het uitbesteden<br />

van wezen en armen duurder uit dan hun verblijf in het<br />

wees- en armenhuis. De kosten lagen nu ƒ2.00 per jaar<br />

'loger, maar het Burgerlijk Armbestuur constateert 'dat de<br />

legen woo rdige wijze van verpleging gunstig werkt op de<br />

-cdclijkc ontwikkeling van de k<strong>inde</strong>ren'.<br />

Een koude en langdurige winter teisterde Nederland in<br />

1861, de aardappeloogst was vrijwel mislukt en de prijzen<br />

i'an de meest noodzakelijke levensbehoeften stegen sterk.<br />

Velen die in Haarlem gewerkt hadden, waren nu werkeloos,<br />

liet volgend jaar levert opnieuw een mislukte aardappeloogst.<br />

Ziekte onder de behoeftigen vergrootte de lasten.<br />

'E<strong>inde</strong>lijk schijnt het, dat zij die eens hun tocvlugt tot de<br />

nmenkassen hebben moeten nemen, voortdurend op liefdadige<br />

ondersteuning blijven rekenen'.<br />

Ren lichtpuntje vormde het feit dat de opheffing van het<br />

wees- en armenhuis niet zo onvoordelig uitkwam als men<br />

gedacht had. Dat de Rooms-katholieke armen grotendeels<br />

ten laste van liet gemeentebestuur kwamen, zat dit college<br />

»lijkbaar nogal hoog; het is een steeds herhaalde klacht.<br />

Sedert 1865 kan het gemeentebestuur een wat optimistischer<br />

geluid laten horen. Het begint met: 'toestand niet ongunstig,<br />

geen meerdere armoede' tot 'enige verandering ten<br />

goede' (187z) en twee jaar later: 'overvloedig werk in alle<br />

vakken'. Dit nam niet w : eg, dat er toch nog 38 gezinnen<br />

doorlopend en 148 incidenteel gesteund moesten worden en<br />

nog 6 respectievelijk 13 loslopende personen.<br />

Maar in 1S87 komt er weer een omkeer: 'De toestand<br />

achteruitgaande wegens werkeloosheid'. Het verslag van<br />

1891 voegt bieraan nog een nadere verklaring toe: 'groot<br />

aantal weduwen en andere niet tot werken in staat zijnde<br />

personen' en 'voortdurende vestiging van behoeftige gezinnen'.<br />

Een totaal van 63 gezinnen en 15 loslopende personen<br />

genoten toen voortdurend of incidenteel ondersteuning.<br />

Bij de eeuwwisseling wordt het gesticht 'Sint Bavo', een<br />

Rooms-katholiek wees- en armhuis aan de Kerklaan in georuik<br />

genomen.<br />

zorgelijk beeld<br />

Het beeld over het jaar 1911 was bepaald zorgelijk. Ten<br />

laste van het Burgerlijk Armbestuur kwamen toen 164 ge-<br />

armenzorg en tverkverscbaj<br />

ge/in-lcden en 41 zelfstandige personen. De<br />

11 de Nederlands 1 lervurmde kerk steunde 2.6<br />

. 12. personen, het Rooms-katholieke parochiaal<br />

armbestuur 30 gezinnen en 14 personen, en de Sint Vincentiusvereniging<br />

39 gezinnen. Dit brengt het totaal der<br />

ondersteunde gezinnen op 285. Helemaal juist is dit cijfer<br />

waarschijnlijk niet, want uit een nader onderzoek zou<br />

moeten blijken hoeveel gezinnen uit meer dan één bron gesteund<br />

werden.<br />

Wat de aan de ondersteuning ten koste gelegde bedragen<br />

betreft, gaven het Burgerlijk Armbestuur en de diaconie der<br />

Nederlands Hervormde kerk meer uit dan zij ontvingen,<br />

terwijl het Rooms-katholiek armbestuur de inkomsten en<br />

uitgaven in evenwicht hield. Deze instelling boekte in 1911<br />

een batig saldo van ƒ12.00 en in 192.1 een van ruim ƒ1000.<br />

De eerste wereldoorlog ging aan 1 leemstede niet spoorloos<br />

voorbij. Een steuncomité werd opgericht, dat aan 29 mensen<br />

werk verschafte. Bovendien werd een groot aantal Belgische<br />

vluchtelingen opgenomen: aanvankelijk 250, later zelfs 450.<br />

Er zouden bladzijden te schrijven zijn over alle maatregelen<br />

die toen getroffen werden: mobilisatie, distributie enz.<br />

Lijkt in de eerste jaren na de oorlog de toestand niet erg<br />

ongunstig, daarin begint tegen 1930 verandering te komen.<br />

Op ï december 192.6 werd in de gemeente een steunregeling<br />

vastgesteld, waaruit in 192.9 een bedrag werd uitgekeerd van<br />

/4775>35- Maar cle/.c regeling moest in 1930 worden beëindigd,<br />

want de uitkeringen moesten voortaan geschieden<br />

volgens de Armenwet. Het Burgerlijk Armbestuur werd op<br />

27 november 1930 opgeheven en vervangen door de gemeentelijke<br />

dienst voor Maatschappelijk 1 lulpbetoon.<br />

Het aantal ondersteunde gezinnen steeg van 202 in 1930 tot<br />

485 in 1931. Meer dan 500 werkzoekenden waren er bij het<br />

gewestelijk arbeidsbureau ingeschreven, waartegenover<br />

maar weinig vraag stond. Een record werd in 1938 bereikt:<br />

544 werkzoekenden. Het volgende jaar daalde dit aantal<br />

echter weer tot 417.<br />

In december 1940 bedroeg het aantal ingeschrevenen 298.<br />

'De werkloosheid, die in de eerste zeven maanden nog<br />

buitengewoon groot was, verm<strong>inde</strong>rde daarna belangrijk,<br />

doordat ten behoeve van de Duitse wcetmacht door Hollandse<br />

aannemers verschillende werken werden uitgevoerd<br />

en door plaatsing van arbeiders in Duitsland in totaal<br />

9Ê personen konden worden tewerkgesteld', aldus het verslag<br />

over 1940.


hier onderwijst men<br />

de jeugd<br />

Over het onderwijs in <strong>Heemstede</strong> is zoveel te vertellen, dat<br />

de heer Van Duinen twee boekjes hierover kon samenstellen.<br />

Het kader van ons boek laat niet toe bijzonder diep<br />

op dit onderwerp in te gaan. We zullen trachten een samenvattend<br />

beeld te geven.<br />

In de middeleeuwen was het onderwijs over het algemeen<br />

een kerkelijke aangelegenheid. Het werd meestal gegeven<br />

door een geestelijke, maar toch zien we ook al vrij vroeg de<br />

combinatie koster-schoolmeester optreden. Later komen<br />

daar nog in veel gevallen de ambten van secretaris en voorzanger<br />

bij. Een combinatie, die geen hoge verwachtingen<br />

wekt ten aanzien van de resultaten van het onderwijs.<br />

Een school, althans die in <strong>Heemstede</strong>, was meestal een éénmansaangelcgenheid,<br />

zodat in geval van ziekte het hele<br />

onderwijs aan de jeugd stil kwam te liggen. Ook in geval<br />

van vacatures had de jeugd vrijaf.<br />

Het is altijd verkeerd om te generaliseren, maar wij krijgen<br />

toch wel de indruk, dat veel van deze functionarissen slecht<br />

voor hun taak berekend waren. Veel kerkeraadshandelingen<br />

worden gevuld met misdragingen van schoolmeesters (vooral<br />

dronkenschap!). Ook in de instructies voor de schoolmeesters-kosters<br />

staat vaak te lezen wat zij niet mogen<br />

doen. Daaruit kan men dan wel afleiden, dat dergelijke verboden<br />

handelingen tevoren min of meer veelvuldig voorkwamen.<br />

Als de instructie voor de schoolmeester, die in 1662. te<br />

<strong>Heemstede</strong> vastgesteld werd, aan de schoolmeester verbiedt<br />

om zich in de school door zijn vrouw of zoon te laten vervangen,<br />

mogen wc daaruit wel afleiden, dat dit vóór 1662.<br />

ll'.riiifteilc m de hisi<br />

regelmatig voorgekomen moet zijn. Ook de bepaling dat hij<br />

voor afwezigheid toestemming nodig heeft, wijst erop dat de<br />

schoolmeester her niet zo nauw nam met zijn schooltijden.<br />

Hij moest school houden van 's morgens acht rot elf uur<br />

precies, en 's middags van één tot vier uur. Tijdens de<br />

schooluren moest hij zich intensief bezighouden met het<br />

leren lezen, schrijven, cijferen en zingen. De toevoeging 'en<br />

andere gclijcke oeffeningen' laat nog enige speling voor het<br />

ontwikkelen van eigen initiatieven. Maar er werd toch van<br />

hem verwacht, dat zijn leerlingen in één à twee jaar de<br />

kunst van lezen en schrijven machtig waren.<br />

honger naar kennis<br />

Blijkbaar was de honger naar kennis in <strong>Heemstede</strong> nogal<br />

groot, want in 1637 heeft de schoolmeester al een ondermeester<br />

in dienst, die hij voor het grootste deel uit eigen<br />

zak moet betalen. Vaak vindt men in de litteratuur vermeld,<br />

dat de schoolmeesters slecht betaald werden. Er<br />

wordt dan gezegd : een schoolmeester verdiende soms maar<br />

ƒ30 per jaar. Dat is misleidend voorgesteld. De schoolmeesters<br />

hadden in het algemeen tal van nevenfuncties, die<br />

ook de nodige emolumenten opleverden. Over het algemee:<br />

hadden zij het dan ook niet zo slecht als wel eens gedacht<br />

wordt.<br />

Dat oude gewoonten een taai leven hebben, blijkt wel uit<br />

het feit dat ook de kerkeraad bemoeienis had met de benoeming<br />

van een schoolmeester. De kerkeraad draagt een<br />

tweetal personen voor dit ambt voor, waaruit de heer er<br />

dan één benoemt. Bijzonder lang beheerde Hendrik van<br />

Schendel de dorpsschool; bijna 20 jaar (1653 tot 1671)!<br />

Over het algemeen zijn de meesters maar vrij kon in<br />

<strong>Heemstede</strong>.<br />

Een ander bewijs voor het verband tussen dorpsschool en<br />

kerk levert ook de plaats, waar dit nuttige instituut gevestigd<br />

was: naast de kerk. Voor <strong>Heemstede</strong> was dit vóór<br />

1630: achter de kerk. Maar dit oude gebouw was zo bouwvallig,<br />

dat in 1630 de school gevestigd werd in een huis ten<br />

westen van de kerk. Op deze plek is dus honderden jaren<br />

aan de jeugd onderwijs gegeven, want later stond hier nog<br />

steeds de Voorwcgschool.<br />

Merkwaardig is het feit, dat Protestantse en Katholieke<br />

k<strong>inde</strong>ren gezamenlijk de (enige!) dorpsschool bezochten.


We lezen niet dat dit ooit moeilijkheden opgeleverd heeft.<br />

• et lijkt wel aannemelijk, dat de Katholieke k<strong>inde</strong>ren stilzwijgend<br />

vrijgesteld waren van het leten van de Heidelbergse<br />

catechismus.<br />

wat de heel kleine k<strong>inde</strong>ren betreft: Af ten toe horen we<br />

in <strong>Heemstede</strong> van het bestaan van een kleinc-k<strong>inde</strong>renchooltje,<br />

dat in de 19e eeuw met de naam van bewaarschool<br />

wordt aangeduid.<br />

oneervol ontslag<br />

'oeilijkheden met de school meesters beeft <strong>Heemstede</strong> niet<br />

.el gekend. Het is wel opvallend dat de beide eerste<br />

.: hooi m e esters die wij bij name kennen, Aart Buijsclmans<br />

en Paulus Pietersz., oneervol ontslagen werden. De eerste in<br />

het jaar 1621, de tweede in 1630.<br />

/.oals op elk terrein kwamen er in 1795 ook spanningen<br />

t het onderwijs. De Heemsteedse schoolmeester, Jan<br />

! erwogt (die in 1790 benoemd was) weigerde vooralsnog<br />

c eed van trouw aan het nieuwe bewind af te leggen. Hij<br />

.vas een oranjeklant en deswege werd hij dan ook geschorst.<br />

Inmiddellijk werd het voorstel gedaan om een ander in<br />

zijn plaats te benoemen. Maar Jan Terwogt had een gezin<br />

1 vijf k<strong>inde</strong>ren en kon zich de weelde niet permitteren<br />

1 verzet vol te houden. Hij legde dus op 7 februari 179a<br />

de eed af, maar deed geen afstand van zijn sympathie voor<br />

het huis van Oranje, zodat hij op 21 maart 1798 toch ontslagen<br />

werd.<br />

Ook de dorpsvroedvrouw werd om dezelfde reden ontslagen.<br />

Doch beiden protesteerden hiertegen bij de regering<br />

in den Haag en werden zelfs in bet gelijk gesteld, maar het<br />

gemeentebestuur van <strong>Heemstede</strong> weigert hen weer in dienst<br />

nemen. Krachtige steun ontving meester Terwogt van<br />

E Heemsteedse burgerij. Zeven burgers, waaronder dokter<br />

Jacob Groos, verklaarden in een request, dat Terwogt 'een<br />

mensch is van een stil, onbesproken en voorbeeldig gedrag,<br />

die zijn ambt ruim 7 jaar tot genoegen van de inwoners<br />

had vervuld'.<br />

Het mocht niet baten, het ontslag bleef gehandhaafd. Tot<br />

zijn opvolger werd benoemd een leerling van de Kweekschool<br />

voor onderwijzers te Haarlem, de toen 18-jarige<br />

Abraham Harrebomée. Hij moest 122. leerlingen onderwijs<br />

geven in het spellen, lezen, schrijven, rekenen, de Neder­<br />

landse taal, vaderlandse <strong>historie</strong>, geometrie, Italiaans<br />

boekhouden en geografie voor een traktement van ƒ 100<br />

's jaars uit de dotpskas, waaraan ƒ2.30 door de leerlingen<br />

als schoolgeld gesuppleerd werd.<br />

Gedurende 54 jaren onderrichtte Harrebomée de jeugd van<br />

<strong>Heemstede</strong>. Hij maakte dus ook de onderwijsvernieuwing<br />

in het begin van de 19e eeuw mee. De nieuwe schoolwet<br />

van 1806 bracht voor het eerst de later zo bekende formulering,<br />

dat de k<strong>inde</strong>ren 'opgeleid worden tot alle maatschappelijke<br />

en Christelijke deugden'. Ook waren er toen al<br />

(sedert 1S01] schoolopzieners. Nieuwe voorschriften werden<br />

door Gedeputeerde Staten in 1816 gegeven. Het traktement<br />

van Harrebomée werd van /100 op ƒ175 gebracht, aangevuld<br />

met circa ƒ225 aan schoolgelden.<br />

schoolgebouw in verval<br />

Het oude schoolgebouw - daterend van 1630! - was in<br />

verval geraakt. Toen de huur in 1S1S eindigde en geen<br />

overeenstemming met de ketkmeesters bereikt kon worden<br />

over de wcderinhuring, keek de gemeente uit naar een<br />

andere lokaliteit. Het oog viel op een-huis toebehorende<br />

aan de wedtiwe Der K<strong>inde</strong>ren, gelegen aan de zuidoostzijde<br />

van het kerkhof. Dit werd door de gemeente voor 25 jaar<br />

gebuurd en school en raadkamer werden daarheen overgebracht.<br />

Toen er klachten ovet meestet Harrebomée binnenkwamen<br />

(vermoedelijk over het onderwijs aan behoeftige k<strong>inde</strong>ren)<br />

werd een soort schoolcommissie ingesteld, die toezicht<br />

moest houden op de school en de onderwijzer. De gemeente<br />

vond goed dat de leermiddelen van de behoeftige<br />

k<strong>inde</strong>ren voortaan niet meet ten laste van de ondetwijzer<br />

zullen komen, maar uit de dotpskas betaald worden.<br />

Er was nu echter wel een nieuw sehoollokaal (één lokaal<br />

met ca. 150 leerlingen), maar de inrichting ervan was geheel<br />

verouderd. Men had waarschijnlijk de meubilering van<br />

het oude sehoollokaal gewoon overgeplaatst. Op aandringen<br />

van de schoolopziener moest het sehoollokaal geheel<br />

gemoderniseerd worden (1S2.2). Er kwam nu echter<br />

zo'n toeloop van leerlingen, dat Harrebomée zijn 165<br />

klantjes niet meer baas kon.<br />

Hij had de bevoegdheid om uit eigen zak een<br />

aan te stellen, maar hij meende dat dit onmogelijk v


erzocht een subsidie van f ioo uit de dorpskas. De zaak<br />

werd toen zo geregeld dat hij ƒ50 uit de dorpskas en ƒ50<br />

lit het fonds van do schoolcommissie ontving om een<br />

mdermcester te betalen. Tegelijkertijd werd een<br />

>i de onderwijzer vastgesteld.<br />

te grote klas<br />

Het aantal leerlingen nam zo snel toe, dat de Gouverneur<br />

van Noord-Holland het schoollokaal in 1837 te klein vond.<br />

Hij drong op uitbreiding aan. De gemeente had echter het<br />

bestaande lokaal voor 25 jaar gehuurd en deze huur zou<br />

pas in 1843 eindigen. De gemeenteraad vond dat de oude<br />

toestand nog best tot dat jaat gehandhaafd kon blijven en<br />

wees de gevraagde veranderingen dus af. Maar toen het<br />

e<strong>inde</strong> van de huurovereenkomst in het zicht was, begreep<br />

de gemeente dat et toch iets gebeuren moest.<br />

Het resultaat was dat het oude gebouw, waarin de school<br />

van 1630 tot 1818 gevestigd was geweest, weer werd aangekocht<br />

voor de som van ƒ750. Het werd blijkbaar niet<br />

gesloopt, zoals aanvankelijk in de bedoeling had gelegen,<br />

maar et wctd voor meer dan ƒ9000 aan vertimmerd. Er<br />

moest een lening van ƒ7000 voor gesloren worden bij baron<br />

van Westerholt, bewoner van de buitenplaats "t Clooster',<br />

die een persoonlijke garantie voor deze lening van de<br />

burgemeester eiste en verkreeg!<br />

De school telde voottaan twee klaslokalen, een belangrijke<br />

vooruitgang dus. Een doorbreking ook van her systeem<br />

/ in-ilH-lt'tlc in de bis-toi<br />

van het individuele onderwijs. Langzamerhand won de<br />

gedachte aan klassikaal onderwijs terrein. De eeuwige<br />

kringloop van de geschiedenis: tegenwoordig gaan er weer<br />

stemmen op voor het individueel onderricht.<br />

Van stands- en godsdienstverschillen merken wc in de<br />

dorpen weinig of niets. Er was, evenals in <strong>Heemstede</strong>,<br />

maar één school. Daarheen gingen de k<strong>inde</strong>ren of ze nu<br />

Protestant of Katholiek waren en de minvermogenden<br />

kregen onderwijs op kosten van de onderwijzer of uit parriculierc<br />

fondsen. Alleen in de allerhoogste kringen kende<br />

men de particuliere onderwijzers, de zogenaamde gouverneurs,<br />

die in dienst waren van een 'heer' en aan diens<br />

k<strong>inde</strong>ren thuis onderricht gaven.<br />

ondermeester uit eigen zak betalen<br />

Een nieuw school reglement kwam in 1851 tot stand. Dat<br />

was ook wel nodig, want het vorige dateerde van r8z2..<br />

Financieel belangrijk voor de onderwijzer was, dat hij geen<br />

toelage meer zou ontvangen uit de dorpskas. De schoolgelden<br />

werden verhoogd met ƒ0,40. Maar dit bedrag was<br />

niet voldoende om het gederfde inkomen uit de dorpskas<br />

goed te maken, zodat nogmaals een verhoging van schoolgelden<br />

nodig was.<br />

Vreemd doet het ons aan, dat de onderwijzet zijn ondermeesters<br />

uit eigen zak moest betalen. Toen de heer Harreboméc<br />

echter een tweede ondermeester nodig had, trok<br />

de raad daarvoor toch weer ƒ 100 uit. Aangesteld wetd in


'ertelselplaat bij Hoogeveen's verbeterde Leesplank.<br />

J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij .NV, Groningen-Djakac<br />

:s: Zonder pet niet op de kiek! (Parochiale school).<br />

deze functie de heer P. Vergers, die echter spoedig het vcr-<br />

; oek indiende een particuliere school te mogen beginnen.<br />

Intussen was er een nieuwe burgemeester gekomen, mr.<br />

i.S.F.de Moraaz Imans. Nieuwe bezems vegen schoon<br />

:n zo besloot de nieuwe magistraat de 72-jarige heer<br />

[arrebomée, die liet onderwijs in <strong>Heemstede</strong> nu 50 jaar<br />

gediend had, maar ontslag te geven. De burgemeester wilde<br />

tem een pensioen van ƒ600 toekennen, doch de raad heloot<br />

maar ƒ400 te geven. Gedeputeerde Staten stelden nog<br />

oor om dit bedrag tot ƒ500 te verhogen, maar dat kon de<br />

: emeentekas blijkbaar niet lijden, want er moest ook al<br />

•' -9,50 uitgetrokken worden voor het examineren van de<br />

5 kandidaten, die gesolliciteerd hadden naar de opengevallen<br />

functie.<br />

Een request om de heer Vergers te benoemen had geen<br />

resultaat en de heer H.H.B.Binnewicrtz, een Katholiek<br />

hoofdonderwijzer uit Delft, werd met zes van de zeven<br />

stemmen door de raad benoemd. Het directe gevolg van<br />

deze op 1 november 1851 gedane benoeming was de oprichting<br />

van een Protestants Christelijke school.<br />

De heer Binnewiertz stak het niet onder stoelen of banken<br />

dat hij een goed Katholiek was, want na zijn indiensttreding<br />

op 15 januari 1851 verzocht hij in maart reeds aan<br />

de raad de school op Drie koningen, Onze Lieve-Vrouw-<br />

Boodsehap, Heilige Sacramentsdag, Heilige Petrus en<br />

Paulus en Aller Heiligendag te mogen sluiten. De raad was<br />

echter van mening, dat senoemde daj;en jiecn algemeen<br />

erkende feestdagen waren en stond het verzoek niet toe.


Alicen indien zich op die dagen geen zes leerlingen aanmeldden,<br />

zou hij de school mogen sluiten.<br />

Een aanmerkelijke verhoging van de schoolgelden moest het<br />

onvoldoende traktement van de onderwijzer op peil<br />

brengen. De school werd toen vrijwel uitsluitend door<br />

Katholieke k<strong>inde</strong>ren bezocht. Er waren toen (1853) gemiddeld<br />

± 180 leerlingen, waarvan er 80 gratis onderwijs<br />

genoten. De Protestants Christelijke school telde gemiddeld<br />

75 leerlingen, waarvan 2.5 gratis. Van de ca. 260 leerlingen<br />

genoten er dus 105 kosteloos onderwijs.<br />

De Katholieken waren echter uitgesproken in her voordeel,<br />

daar hun school geheel door de gemeente werd bekostigd,<br />

terwijl de Protestantse school in het geheel geen toelage uit<br />

de gemeentekas genoot. Het salaris van het hoofd der<br />

openbare school werd in i860 sterk verbeterd. Het werd op<br />

ƒ1000 gebracht plus vrij wonen. De ondermeester kreeg ƒ300.<br />

Dit hoge traktement kon de heer Binnewiertz echter niet<br />

aan <strong>Heemstede</strong> b<strong>inde</strong>n, want nog in i860 aanvaardde hij<br />

een betrekking elders. Er moest dus een nieuw hoofd benoemd<br />

worden. Het gemeentebestuur plaatst in 'de Tijd'<br />

van 11 oktober i860 een advertentie: 'Katholieke hoofdonderwijzers'<br />

worden uitgenodigd naar deze betrekking te<br />

komen dingen, daar op één na alle 200 k<strong>inde</strong>ren Katholiek<br />

zijn. Het gemeentebestuur wijt de gang van zaken aan 'de<br />

vroegere onverdraagzaamheid van de Protestanten, die<br />

toen er een Katholiek tot hoofd der school benoemd was,<br />

een Protestantse school hadden opgericht'.<br />

De advertentie vermeldde bovendien nog, dat van de elf<br />

raadsleden er zes Katholiek en vijf Protestant waren en dat<br />

een Katholiek dus wel van een benoeming verzekerd was.<br />

Ogenschijnlijk doet het een beetje vreemd aan, dat er in<br />

dezelfde advertentie stond, dat viervijfde van de bevolking<br />

Katholiek was.<br />

Het komt mij voor dat de mededelingen in de advertentie<br />

geheel in strijd waren met de juist bijzonder goede verstandhouding<br />

tussen heide geloofsgemeenschappen in <strong>Heemstede</strong>.<br />

Het is niet onmogelijk dat niet zozeer het feit dat meester<br />

Binnewiertz Katholiek was, als wel zijn persoonlijkheid de<br />

Protestanten gebracht heeft tot het stichten van een eigen<br />

school.<br />

Even kwam de tegenstelling Protestant-Katholiek nog om de<br />

hoek kijken in 1868. Er moest een hulponderwijzer benoemd<br />

worden, doch de burgemeester en de schoolopziener<br />

hadden op advies van het schoolhoofd drie Protestantse<br />

kandidaten op de voordracht geplaatst. De raad moest ti<br />

tot een benoeming overgaan, maar de Katholieke raadsleden<br />

gaven stembriefjes af die alle van onwaarde waren<br />

Toen een herstemming hetzelfde resultaat opleverde, ver<br />

klaarde de burgemeester dat de heer J.C.de Jager, die vi<br />

verkreeg, benoemd was.<br />

veel kosteloos onderwijs<br />

Hoofd van de school was toen Jacob van Term (1861 tot<br />

1879), een man die in <strong>Heemstede</strong> zeer gezien was. 'Hij legt<br />

zich hoofdzakelijk toe op de zedelijke ontwikkeling der aan<br />

zijn zorg toevertrouwde k<strong>inde</strong>ren, terwijl hun grotere vrijmoedigheid,<br />

meet beschaafde wijze van zieh uitdrukken en<br />

verbeterd gedrag, zowel in als buiten de school reeds aanvankelijk<br />

de goede door hem verkregen uitkomsten aantonen'.<br />

Dat wordt reeds na afloop van het eerste jaar van<br />

zijn benoeming van hem gezegd.<br />

Opvallend blijft het groot aantal k<strong>inde</strong>ren dat kosteloos<br />

onderwijs geniet; zo bijvoorbeeld in 1861: 174 van de 214<br />

leerlingen.<br />

Een scbooSinvcnlaris v<strong>inde</strong>n we in het jaar 1871. Er waren<br />

toen 221 leerlingen (waarvan 100 kosteloos), die in twee(!)<br />

lokalen gehuisvest waren. De leermiddelen waarover<br />

zij beschikten bestonden uit: een schoolkaart van Europa,<br />

een wereldkaart, een kaart over Nederlandse maten<br />

en gewichten, een stel maten en gewichten, een stel<br />

lichamen voor de vormleer, Natuurlijke Historiekaarten van<br />

van Lummel!, een klok, 6 muzickborden, 4 borden, 1 lettermachine,<br />

2 (later 3) boekenkasten.<br />

Een tiental jaren later zien we een opmerkelijke verandering<br />

in de leermiddelen (1881). Deze bestaan dan uit: 44<br />

schoolbanken, 108 loden inktkokers, 1 schrij(lessenaar, 2<br />

muzicklessenaars, een inktkruik, 2 gemeentelijke verordeningen<br />

(!), 5 verschuifbare schoolborden, 6 muzickplankcn,<br />

4 school landkaarten op linnen (namelijk de aardbol,<br />

Europa, Nederland en Noord-Holland), 1 stel platen van<br />

aanschouwingsoefeningen van Van Lummell, de platen der<br />

leesmethode van Bouman, 1 verzameling plat<br />

beddingen van dieren, 1 dito met die van die:<br />

nuttig voor de landbouw, 1 stel gewichten, 1 meter,<br />

lichamen voor de vormleer, 1 telraam, 1 schoolklok,<br />

1 pennebak met 2.00 penhouders. Weer drie jaar later


uitgebreid met i stel natuurkundige<br />

voorwerpen en benodigdheden bij de nuttige handwerken.<br />

liet salaris van de eerste onderwijzer bedroeg in 18S2<br />

f600, doch de tweede ontving f8oo(\) en dat omdat hij ook<br />

1 loogduits gaf buken de schooluren. Dar liet de eerste<br />

onderwijzer niet op zich zitren. Hij ging onderwijs geven in<br />

de Franse taal en toucheerde daarvoor f2.40. Maar beide<br />

cursussen voorzagen blijkbaar niet in een behoefte en<br />

werden dan ook in 1887 al weer gestaakt.<br />

Een sterk verloop was er onder de hulponderwijzers, zo<br />

zelfs dat de schoolopziener bij zijn bezoek aan de school<br />

in 1874 moest opmerken, dat er in één lokaal drie klassen<br />

gehuisvest waren, met tezamen 150 leerlingen en slechts één<br />

onderwijzer. In het andere lokaal waren JOO leerlingen met<br />

één onderwijzer ondergebracht.<br />

De heer Van Term moest op 1 juli 1879 wegens langdurige<br />

ziekte ontslag nemen en ontving een pensioen van ƒ500.<br />

I.)c nieuwe onderwijswet van 1878, waaraan de naam van<br />

^appcyne van de Coppcllo verbonden is, betekende een<br />

nieuwe verzwaring van lasten, vooral voor het bijzonder<br />

onderwijs dat niet gesubsidieerd werd.<br />

: 'at de toestand van de school steeds voldoende genoemd<br />

werd, beaamde het nieuwe hoofd niet. Dat was de heer<br />

I etrus Johannes Staal, die van 1879 tot 1915 aan het hoofd<br />

van de school stond. Het aantal leerlingen was gestegen cot<br />

154, waarvoor maar 3 leerkrachten (wettelijke eis: (,) en 2<br />

lokalen beschikbaar waren.<br />

Men kocht in 1881 grond om de school met 5 lokalen te<br />

I kunnen uitbreiden. De nieuwe aanwinst, met overdekte<br />

I speelplaats, kon op 1 juli 1882 in gebruik worden genomen.<br />

I De grond kostte ƒ2700 en de aanbouw ƒ2898. Er moest<br />

I tegelijkertijd een onderwijzeres voor de nuttige handwerken<br />

benoemd worden. Hiervoor viel het oog op mevr. J.H.<br />

1 • ogelesang-Maris, de vrouw van het hoofd van de<br />

1 Christelijke school! Toen zij bedankte laaide de tegenstel-<br />

: ng Protestant-Katholiek weer even op en pas na veel ge-<br />

! arrewar werd in de vacature voorzien.<br />

e<strong>inde</strong> aan schoolverzuim<br />

De leerplichtwet van 1900, voorgesteld do<br />

Goeman Borgesius, maakte vrijwel een e<strong>inde</strong> aan het enorme<br />

choolverzuim. De openbare school beleefde een tijd van<br />

grote bloei: in r886 waren er 326 leerlingen (waarvan 137<br />

kosteloos), die onderwijs ontvingen van 1 hoofd, 5 onderwijzers<br />

en 1 onderwijzeres. Een topjaar was 1895 met 455<br />

k<strong>inde</strong>ren (235 - ruim de helfr(!) - kosteloos). Nog in 1899<br />

waren er 291 leerlingen.<br />

Door de oprichting van een Rooms-katholieke meisjesschool<br />

in 1899 daalde het leerlingenaantal tot 245 in 1901<br />

om het volgend jaar al weer te stijgen tot 495. De oprichting<br />

van een Rooms-katholieke jongensschool in 1904 deed bet<br />

aantal leerlingen van de openbare school dalen tot 317 en<br />

dit bleef dalen tot in 1916 een dieptepunt van 82 bereikt werd.<br />

Intussen was de heer Staal, na 36 jaren de .school gediend<br />

te hebben, gepensioneerd. Tot hoofd wordt nu benoemd de<br />

heer J. de Jong.<br />

De eerste wereldoorlog deed her onderwijs geen goed.<br />

Soms werd wegens brand stofgebrek maar vier dagen per<br />

week lesgegeven en het schoolverzuim nam onrustbarend<br />

roe. De schoolcommissie maakt in 1921 de merkwaardige<br />

opmerking: 'dar juist die leerlingen waarvan bekend is dat<br />

zij rooken, in hun klas bij het lezen achterlijk of zeer<br />

achterlijk zijn'.<br />

De daling van het aantal leerlingen had tot gevolg gehad,<br />

dat een deel van de school aan de Voorweg door de dienst<br />

openbare werken in gebruik was genomen. In 1923 werd<br />

dit weer ongedaan gemaakt. l:r werd in 1924 ook een eigen<br />

gymnastieklokaal ingericht. Bovendien werd in dat jaar een<br />

schoolartsen dienst ingesteld.<br />

snelle ontwikkeling<br />

; dus in 1924 zo, dat er één openbare school<br />

was voor gewoon lager onderwijs met 190 leerlingen en nog<br />

een ULO-afdeling met zz scholieren. De kosten van deze<br />

school bedroegen ƒ80027,73. Verder was er een bijzondere<br />

Protestantse school aan de Adriaan Pauwlaan, voor lager<br />

onderwijs en ULO, met 273 leerlingen en aan de Voorweg<br />

een bijzondere Protestantse MULO-school met 156 leerlingen.<br />

De Rooms-katholieke jongensschool telde toen 185,<br />

en de Rooms-katholieke meisjesschool 348 leerlingen.<br />

Tenslotte was er dan nog een Montessorischool met 49<br />

pupillen.<br />

Met vervolgonderwijs hielden zich twee scholen bezig. De<br />

kleuters werden opgevangen in drie bewaarscholen. Meisjes


<strong>Heemstede</strong> in de historic<br />

Overzicht van het aantal leerlingen r-.m de oj/cnb.ac en bijzondere Si heden in de gemeente<br />

**£££:%* Va ^47 1S3 ï*!« ï?" 468 69 VS •t« «« ;ï 44^6 "it<br />

iSdeccmber 1917 1759 16.64 J« 17.4« 64,85<br />

JS 69<br />

lódcccrabcr ijnj "3S MS 11,76 83?' 5«" 41,87<br />

67 Syo 76<br />

lédecember 1933 1337' 1,7*<br />

«08<br />

63 E 164<br />

31,64<br />

W<br />

4,3e<br />

4^ «S<br />

-6,84<br />

11%<br />

879<br />

EJ3 749<br />

169<br />

4»!«7<br />

-1,4s<br />

16 december 1535 1469 2,7c fiOT 3,S8 BH ZO.Si -3>S6 185<br />

léJcccmbtr 1936 1508 1,5s 1,65<br />

,98<br />

16september 1338 1697 ï^S<br />

Iê september 1939 1770 1,70<br />

7 X £«9 ïï 410<br />

• I - : ; i j .<br />

1<br />

Opening Bosch en Hovenschool L „, TO M iaan Pa 1 scholen ,„ mi-.)<br />

!<br />

Opening St. Augustinusschool LO Mole werfsla<br />

1<br />

OtKüUiii'. Brunstftschou] 1.0, Broi L^hi.k'l<br />

M<br />

:i ; :<br />

' iliranai: hitnhnschoo! [.0, Unci. m,lb<br />

Heere<br />

„Skluk k ••.,• 1, 1 klTilil<br />

k llf^HH<br />

cnion<br />

* Verhoging tocUlinfilufligd lelkei maai»<br />

' Verhoging toelatingsL-cftijd tdkui met J maand en.<br />

konden de naaikunst maehtig trachten re worden aan een<br />

naaischool. Een belangrijke instelling in de/.c gemeente was<br />

ook het Rooms-katholieke Bisschoppelijke seminarie<br />

Hageveld. Eén regent, één econoom en 19 professoren be­<br />

hartigden daar het welzijn van 346 leerlingen.<br />

Ik nam het jaar 1924 voor dit overzichtje, omdat dit het<br />

jaar is, waarin een e<strong>inde</strong> kwam aan de bestaande toestand,<br />

dat er één openbare, één Protestantse en twee Rooms-<br />

katholicke scholen waren. De stichting van de 'Bosch en<br />

Hovenschool' in 15114 verstoorde deze status-quo. De ge­<br />

meente meende toen ook tot uitbreiding van het aantal<br />

openbare scholen te moeten overgaan. Zo werd op<br />

5 september 192.7 'de ßronstcescliool', gebouwd onder<br />

leiding van architect H. Korringa, officieel geopend. De<br />

t<br />

18,66<br />

5<br />

998<br />

3°;<br />

,6,16<br />

47,58<br />

derde openbare school, 'de Dreefschool', werd op 2,5<br />

augustus lyio in gebruik genomen.<br />

4^S8<br />

3,46<br />

Ook het Rooms-katholieke onderwijs maakte in die periode<br />

een snelle ontwikkeling door. Zo had het Rooms-katholieke<br />

Kerkbestuur /es scholen onder zijn beheer (waarvan twee<br />

ULO) met bijna 900 leerlingen. Daar kwam nog bij de Sint<br />

Aloysiusschool met 1. i.y leerlingen, onder het Rooms-<br />

katholieke Kerkbestuur van Onze-Lieve-Vrouwe-Hemel-<br />

De <strong>Vereniging</strong> Bijzondere Protestantse school beschikte in<br />

dat jaat over drie scholen (waarvan één MULO) met 570<br />

leerlingen. De vier openbare scholen (waarvan één MULO)<br />

onderrichtten toen 703 jeugdigen. Het openbaar onderwijs<br />

had /.ich in nog geen /.even jaar behoorlijk hersteld.


de zorg voor orde<br />

en recht<br />

In de 17e eeuw en nog later lezen we van het optreden van<br />

'.Ie schone en zijn dienaren. Wc krijgen daaruit de indruk<br />

dat de ordehandhaving door meer dan een politieman werd<br />

bedreven. Of deze in vaste dienst waren is niet geheel<br />

duidelijk. Het kan zijn dat er mensen waren die incidenteel<br />

bijstand verleenden.<br />

En de 19e eeuw is er echter slechts sprake van één politieman.<br />

Toen de droogmaking van het Haarlemmermeer een<br />

aanvang nam en veel vreemde arbeiders naat <strong>Heemstede</strong> en<br />

Bennebroek trokken, was deze ene agent niet meer voldoende.<br />

Er werd dus in dienst van beide gemeenten 'een<br />

buitengewoon agent van justitie' gestationeerd (1841). Een<br />

nachtwacht bestond er toen nog niet in <strong>Heemstede</strong>; wel in<br />

ikrkcnrode. Maar vijf jaar later fungeerde er ook in<br />

<strong>Heemstede</strong> een nachtwacht, die niet door de overheid maar<br />

door particulieren werd betaald.<br />

De toenemende bedelarij maakte het volgend jaar reeds een<br />

"wcede veldwachter noodzakelijk, maar de gemeente kon<br />

: bekostigen en deze functionaris bleef op het verin.<br />

Uitkomst bracht de toezegging van de<br />

rijksoverheid om een gedeelte van de cavalerie als marechaussee<br />

in de gemeente te detacheren. Dit gebeurde dan<br />

ook en de maatregel had een goede uitwerking. Ondanks<br />

deze tevredenheid werd de detachering al drie jaar later<br />

beëindigd (1853). De veldwachter kreeg er toen echter drie<br />

'buitengewone' veldwachters bij.<br />

De nachtwacht, die zoals reeds gezegd uit particuliere bijdragen<br />

werd betaald, bestond toen uit zes man, die in drie<br />

ploegen van 's avonds 10 uur tot des morgens 5 uur dienst<br />

deden. Dit semi-politietoe/.ielu was een dringende noodzaak,<br />

want de straatverlichting was uiterst gebrekkig. In de<br />

hele gemeente waren maar drie straatlantaarns.<br />

De opheffing van het corps marechaussee bleek echter niet<br />

verantwoord te zijn, zodat het volgend jaar al weer gedurende<br />

de winter ecu brigade hulp-marechaussee gestationeerd<br />

werd. De veldwachter was intussen 60 jaar<br />

geworden en de gemeente moest toen ook wel overgaan tot<br />

de aanstelling van een tweede functionaris. Ook dit bleek<br />

niet voldoende en daarom werden er in 1858 rijksveldwachters<br />

gestationeerd, die een toelage uit de gemeentekas<br />

ontvingen van ƒ 10 per jaar.<br />

Maar, constateert het versla;.; van 1864: 'de grote uitgestrektheid<br />

der gemeente en de talrijke toeloop van vreemdelingen<br />

en de vele feesten en muziekuitvoeringen in de<br />

Haarlemmerhout, maken de benoeming van nog een bezoldigde<br />

veldwachter wenselijk'. Dit gebeurde dan ook,<br />

maar een reële verbetering bracht dit niet want de enige<br />

rijks veld wach ter werd toen naar Haarlem overgeplaatst.<br />

De gemeentelijke veldwachter genoot een salaris van ƒ300<br />

per jaar, de buitengewone veldwachter ontving in het geheel<br />

geen bezoldiging. Bij de ƒ ;oo kwamen dan nog vrije<br />

woning en vrije brandstoffen. De oude veldwachter had intussen<br />

pensioen gekregen : ƒ 180 per jaar.<br />

Vanzelfsprekend zouden we een volledige opsomming van<br />

het wel en wee van het politiecorps kunnen samenstellen,<br />

dat zou echter een te dorre opsomming worden. We doen<br />

dus maar eens hier en daar een greep. Zo vonden we dat er<br />

in 1879 door de veldwachters 36 processen verbaal werden<br />

opgemaakt (iS wegens overtredingen en 18 wegens diefstal<br />

en dergelijke). Het anrsi.imeiilokaal huisvestte ±6 personen<br />

(9 wegens dronkenschap en 7 wegens gebrek aan nachtverblijf).<br />

Dat de tweede veldwachter geen bc/.oldigmg kteeg, kon<br />

natuurlijk geen blijvende toestand zijn. Zijn salaris werd in<br />

1881 bepaald op f450 per jaar plus dienstkleding en<br />

wapens. Dit stimuleerde blijkbaar aanvankelijk het aantal<br />

processen verbaal, dat van 66 tot 133 steeg (1881) en het<br />

volgend jaar een record bereikte: 194 (waarvan liefst 104<br />

wegens openbare dronkenschap). Lange tijd zien we dan,<br />

dat de helft van het aantal bekeuringen gemaakt wordt<br />

wegens dronkenschap.


Aanrijding op 8 juli 1914 op de Binnenweg c<<br />

üi- Kastanjclaan.<br />

fietsen - een omwenteling<br />

Een omwenteling moet wel de aanschaffing van rijwielen<br />

voor de beide veldwachters in 1896 betekend hebben. Rond<br />

de eeuwwisseling 1899/1901 werd ook hun salarispositie<br />

verbeterd. Een tweetal verhogingen bracht het salaris van<br />

de veldwachter op ƒ450 plus ƒ75 kleedgeld en nog vrije<br />

woning en brandstof in het raadhuis. De tweede funcrionaris<br />

ontving ƒ550 pet jaar plus ƒ75 kleedgeld. De openbare<br />

dronkenschap was intussen verm<strong>inde</strong>rd. Negen van de 55<br />

processen verbaal werden in 1904 wegens dat feit opgemaakt.<br />

Het jaat 190Ê bracht het aantal veldwachters op drie en in<br />

1911 wordt aangekondigd dat bet politiecorps uitgebreid<br />

zou worden met een inspecteur en drie agenten, waar er<br />

echter nog twee bij zouden komen. In 1914 waren er al<br />

zeven, die een wedde genoten van ƒ900 tot ƒ975 plus ƒ75<br />

kleedgeld. De inspecteur genoot ƒ152.5 plus ƒ100 kleedgeld<br />

en ƒ200 voor huishuur. De enige veldwachter had een<br />

traktement van ƒ102.5, ƒ12.5 voor huishuut en ƒ75 kleedgeld.<br />

Met de uitbreiding van het politiecorps ging een stijging in<br />

het aantal processen verbaal gepaard. Het waren er in 1911<br />

liefst 221, waarvan 60 wegens overtreding van de motoren<br />

rijwielverordening. Het was ook in genoemd jaar, dat de<br />

politiehond door een dief werd doodgeschoten.<br />

Verkeersonveiligheid gaf ook toen al de nodige drukte: 113<br />

personen werden in 1913 bekeurd wegens rijden zonder<br />

licht op de fiets. 2.6 aanrijdingen en 2 overrijdingen constateerde<br />

de politie in dat/elfde jaar. Bij de 96 bekcutingen<br />

voor rijden zonder licht per rijwiel, kwamen in 1915 nog<br />

57 bekeuringen wegens overtreding van de motor- en rijwiclwct.<br />

Ook met de woonwagens had de politie veel te<br />

stellen. Zo werden er in 1913 liefst 101 van deze rijdende<br />

woonhuizen over de (geineen re) g ren s gezet.<br />

De eerste wereldoorlog eindigt in iyi


vuur en water<br />

We weten allemaal, dat het met het blussen van branden<br />

oudtijds nogal primitief toeging. Had men water in de buurt<br />

dan werd een keten gevormd van personen, die de gevulde<br />

emmers aan elkaar doorgaven. Emmertje na emmertje<br />

water werd in de vuurhaard geledigd, meestal met weinig<br />

succes. De algemeen toegepaste houtbouw met rieten daken<br />

was er de oorzaak van, dat in de middeleeuwen hele stadswijken<br />

in de as werden gelegd. Een belangrijke verbetering<br />

bracht de door de bekende Jan van der Heijden ontwikkelde<br />

brandspuit, die echter wel niet direct op het platteland<br />

toepassing zal hebben gevonden.<br />

Van een brandspuit in <strong>Heemstede</strong> horen we in het jaar<br />

1:760. De heer van <strong>Heemstede</strong> had deze op eigen kosten<br />

"doen in order brengen' en daar deze ook zou dienen voor<br />

de gemeenre, werd er door schout en schepenen een keur<br />

>p afgekondigd. De/e keuren noemde uien later verordeningen.<br />

Een verordening op de dienst der brandspuiten<br />

werd op 30 april 1855 vastgesteld, maar branden waren er<br />

niet in dat jaar. In het algemeen kwamen trouwens in onze<br />

gemeente maar weinig branden voor.<br />

Er waren in 1868 twee brandspuiten, waarvan er één gestationeerd<br />

was in het dorp bij de Hervormde ketk, en één<br />

bij de tol op de Binnenweg. In .1885 werd er één vervangen<br />

door een nieuwe zuig- en perspomp, die met slang en al<br />

ƒ365 kostte. Het brandweercorps bestond toen uit een<br />

kapitein, een eerste luitenant, een tweede luitenant, een<br />

sergeant-majoor, vier sergeanten en zeventig manschappen.<br />

Deze konden echter niet verh<strong>inde</strong>ren dat in 1889 het huis<br />

van de heer A.H.van W'iekevoort Crommelin afbrandde.<br />

Onder: De Hecmstccdse Brandweer in de twintiger jaren.<br />

Veel geld had men voor de brandweer nier over. Die kostte<br />

in 1891 slechts f2.11,-2., terwijl de politie ƒ930, en de straatverlichting<br />

ƒ540,495 uit de gemeentekas wisten te putten.<br />

Een brand op de buiten]"!laats 'Demicnlieuvel' legde in 1901<br />

het koetshuis en de koetsierswoning in de as. Af en toe lezen<br />

we van brand in een der vele blekerijen. De brand van igoi<br />

stimuleerde de stichting van een nieuw brandspuitenhuis bij<br />

de tol en de aanschaffing van ecu nieuwe brandspuit.<br />

In 1906 werd van de stad Enschede een vierde brandspuit<br />

aangekocht. Op het terrein van de Elccirischc Spoorweg<br />

Maatschappij werd een hrandspiiitliui^e geplaatst.<br />

algehele reorganisatie<br />

Een algehele reorganisatie van de brandweer vond in 1911<br />

plaats. Zij werd geheel 'vrijwillig' gemaakt. In 1920 werd<br />

de aanschaffing van een auto-motorbrundspiiir wenselijk<br />

geacht, maar het duurde tot 1924 voordat deze er werkelijk<br />

kwam. Het werd een Maginis antomobielbrandspuit, geleverd<br />

door de firma J.Geesink en zoon te Weesp.<br />

Ook verder was dit een voor de brandweer belangrijk jaar.<br />

Gebroken werd met het oude systeem van vier brandspuiten<br />

elk met twee brandmeesters, twee wekkers, veertien<br />

spuitgasten en brandwachten, aan het hoofd waarvan een<br />

opperbrandmeester en acht brandmeesters stonden. Voortaan<br />

zouden er één opperhrandmee-rer en drie brandin<br />

aan het hoofd van twintig spuitgasten, één<br />

;h;iiilfeiif en twee reserve-chauffeurs.


lichtpunten in het<br />

donker<br />

Nog in het jaar 1853 waren er in de gehele gemeente slechts<br />

drie straatlantaarns, één bij de tol, één bij de Glipperbrug<br />

en één bij de ijzeren brug. Twee jaar later werden er nog<br />

drie bijgeplaatst: één in de kom van het dorp, één voor het<br />

Raadhuis en één aan de Heerelaan aan liet begin van de<br />

Bleekcrsvaart. Nog een lantaarn erbij, die het totaal op<br />

zeven bracht, belastte de gemeentebegroting met ƒ157 per<br />

jaar voor de kosten van straatverlichting.<br />

Het daarop volgende jaar vroeg en verkreeg de heer<br />

F.B.Meijlink te Haarlem een concessie toe 'het daarstellen<br />

van een gaz verlieh ting', maar wegens gebrek aan geld ging<br />

de aanleg niet door. De opmars van de straatverlichting<br />

was begonnen, de achtste lantaarn kwam in 1861, de<br />

negende in 1864 en zo waren er in 1870 al twaalf.<br />

: H« tolhuis n<br />

mpaal (1907).<br />

Zij werden 'gestookt' met patentolie, maar in 1868 verscheen<br />

de eerste 'gazlantaarn', die geplaatst werd op de<br />

grens met Haarlem in de Hout. Van de rest 'liepen' er acht<br />

op patcntolie en één op petroleum. Toen het dozijn volgemaakt<br />

werd in 1870, was daarbij nog steeds maar één<br />

gazlantaarn, de andere elf hadden petroleum tot brandstof.<br />

Toen er in 1883 geconstateerd werd dat er 29 lantaarns<br />

waren, was de gazlantaarn daar niet meer bij, het procédé<br />

voldeed blijkbaar niet. Petroleum was de ideale brandstof<br />

voor straatverlichting.<br />

In 1891 kostten de 43 petroleum lantaarns aan de gemeente<br />

ƒ540,495. Een commissie van drie leden moest in 1905<br />

onderzoeken of er een mogelijkheid bestond eentrale verlichting<br />

te krijgen. De kosten van de straatverlichting waren<br />

intussen verdubbeld. Bijna /i 100 moest de gemeente hiervoor<br />

uittrekken.<br />

een eigen gasfabriek<br />

Het gas deed zijn intrede. Elke gemeente die zichzelf respecteerde<br />

stichtte een gasfabriek. Dat deed dus ook <strong>Heemstede</strong>.<br />

De bouwplannen werden in 1906 gemaakt en er<br />

werd grond aangekocht. Als eerste directeur werd in 1908<br />

benoemd de heer G.F.H.Houbcn. Het gasbedrijf werd gesticht<br />

krachtens een raadsbesluit van 2, juli 1908. De firma<br />

Carl Francke te Bremen werd belast met de bouw van een<br />

steenkolengasfabriek met hoofd buizennet. Op 6 augustus<br />

1908 werd reeds met de bouw begonnen en op 11 januari<br />

1909 kon de eerste levering van gas plaats v<strong>inde</strong>n. Nog in<br />

hetzelfde jaar werd besloten tot de bouw van een tweede<br />

gashouder.<br />

In 1908 werd tevens een commissie van bijstand ingesteld<br />

voor het beheer van de gasfabriek. Met Bennchrock werd<br />

een overeenkomst gesloten tot levering van gas ook aan<br />

de/e gemeente.<br />

Een paar jaar later, in 1913, werd het gemeentelijke<br />

elektriciteitsbedrijf gesticht, op grond van een daartoe op<br />

30 april 1913 met de gemeente Haarlem gesloten overeenkomst.<br />

In datzelfde jaar werd de laatste petroleumlantaarn<br />

nog door een ga si an la a m vervangen. Doch ook<br />

het gas hield niet lang stand. Elektrische verlichting deed<br />

zijn intrede. Dat hierin weer tal van variaties mogelijk zijn,<br />

daarvan kunt u zich tijdens een avondwandeling overtuigen.


<strong>Heemstede</strong> in,<br />

<strong>Heemstede</strong> uit<br />

We constateerden al het merkwaardige verschijnsel, dat in<br />

oude tijden de inwoners van <strong>Heemstede</strong> - met die van<br />

nkele andere dorpen in de omgeving - belast waren mer<br />

het vervoer ten behoeve van het grafelijke huis. In de<br />

grafelijke rekeningen v<strong>inde</strong>n we dan ook betalingen voor<br />

dit doel opgetekend. Waarom dit vervoer speciaal op<br />

<strong>Heemstede</strong> en omgeving geconcentreerd was, is niet helemaal<br />

duidelijk.<br />

Dit zal vermoedelijk wel in verband staan met de aanwezigheid<br />

van een uitgebreid grafelijk bezit in de omgeving<br />

van Haarlem. "We denken daarbij speciaal aan het oude<br />

huis Vogelenzang en het huis te Aalbcrtsberg, waar vooral<br />

graaf Floris v gaarne verblijf hield. Ook binnen Haarlem<br />

bezaten de graven een pied à terre, het tegenwoordige stadhuis.<br />

Een concentratie dus van grafelijke landgoederen, die<br />

behoefte hadden aan communicatiemiddelen met de grafelijke<br />

verblijven in den Haag en omgeving.<br />

Zelf zullen de graven zich meestal wel te paard verplaatst<br />

hebben, maar zo nu en dan reisden zij met hun familie ook<br />

per wagen. Ook die wagens werden door <strong>Heemstede</strong>naren<br />

ï hun partners geleverd. Maar hoofdzaak was toch het<br />

vrachtvervoer.<br />

alles had tot gevolg dat men voorrdurend een wagenpark<br />

en de daarvoor benodigde paarden ïn staat van paraatheid<br />

houden moest. Toen de gevorderde diensten in de<br />

ngeving afnamen, begon men zich vanzelfsprekend op<br />

particulier vrachtvervoer toe te leggen. Dit was zelfs nog in<br />

de latere middeleeuwen een belangrijke bestaansbron.<br />

Ook de komst van de blekerijen maakte veel vervoer nood-<br />

zakelijk. Dit gebeurde natuurlijk niet alleen per wagen,<br />

maar ook per schip. Vooral de verbinding met Amsterdam<br />

werd door schepen onderhouden. Verder waren er veerdiensten<br />

op Haarlem. De slechte toestand van de wegen<br />

zal hieraan niet vreemd geweest zijn.<br />

diligences<br />

<strong>Heemstede</strong> zal ook geprofileerd hebben van de passerende<br />

diligences, die de verbindingen van Amsterdam-Haarlemden<br />

Haag onderhielden. In het oude Posthuis verwisselden<br />

de diligences van paarden en konden ook de reizigers een<br />

ogenblik pauzeren.<br />

Men zou dan ook verwachten dat het postvervoer vanuit<br />

dit oude Posthuis plaats vond. Misschien is dit oudtijds ook<br />

wel zo geweest, maar in 1835 zien we de brieven bestemd<br />

voor <strong>Heemstede</strong> door een bode te voet uit het postkantoor<br />

te Haarlem afhalen. Op zijn heenreis bezorgde hij daar de<br />

brieven die de Heem stedenaren hem hadden toevertrouwd.<br />

Aanleiding tot klachten gaf dit blijkbaar niet. De service<br />

werd in 1847 uitgebreid. De uit Haarlem meegebrachte<br />

brieven werden 's zomers driemaal per dag thuisbezorgd.<br />

Drie jaar later blijken er brievenbussen geplaatst te zijn,<br />

die door de postbode (nog steeds te voet) geledigd worden.<br />

Er werd bij bepaald dat voor het bezorgen van een brief<br />

niet meer dan ii cent in rekening gebracht mocht worden.<br />

Het personenvervoer gebeurde of per doorgaande diligence<br />

of per schip, of per wagen (al dan niet in eigen beheer). De<br />

doorgaande diligences boden maar een beperkte vervoersmogelijkheid.<br />

In 1836 probeerde stalhouder van Koppen<br />

een aparte diligeneedienst <strong>Heemstede</strong>-Amsterdam in het<br />

leven te roepen, maar deze leidde een kwijnend bestaan en<br />

moest in het najaar van 1842. weer gestaakt worden.<br />

trein zonder nut<br />

De komst van de trein scheen nieuwe perspectieven te<br />

openen, maar 'de Hollandsche spoorwagen' snelde de gemeente<br />

voorbij en bleef dus 'zonder nut, daar zich alhier<br />

geen station bevindt' (1853). Met lede ogen moesten de<br />

Hcemstedenaren aanzien dat dit produkt van het menselijk<br />

vernuft wel in Vogelenzang stopte. Reizigers uit <strong>Heemstede</strong>


De tram op de IJzcre brug. s>d]a»keerd door<br />

vrouwelijke charme.<br />

dus naar Vogelenzang of naar Haarlem om van de<br />

trein gebruik te maken. Nog in 1870 wordt geconstateerd<br />

dat liet ontbreken van een station een groot ongerief is.<br />

Maar er kwam onverwachts steun voor <strong>Heemstede</strong> opdagen<br />

van niet verwachte zijde. De stroom van badgasten<br />

naar Zandvoort begon langzaam op gang te komen. Als<br />

gevolg daarvan lezen we in 1871: 'Van half juni tot medio<br />

september was er een halte aan de Zantvoottselaan ten<br />

gerieve van degenen die gebruik maakten van de baden te<br />

Zantvoort, en daartoe van Amsterdam en van elders<br />

kwamen'. Tevreden<br />

'Zeer vele in- en opgc<br />

mede van da: gerief gebi<br />

Dnzc informatiebron:<br />

n <strong>Heemstede</strong> hebben toen<br />

nik gemaakt'.<br />

Mensen van het vak begonnen hier iets in te zien en poogden<br />

concessies te krijgen. Op een adres van de Haarlemse<br />

Tramwegmaatschappij werd echter afwijzend beschikt.<br />

Meer succes boekte de heer j.L.J.Jansen te Hillegom in<br />

1879. Hij vroeg en verkreeg concessie voor het aanleggen<br />

en exploiteren van een stoomtramweg, voor her vervoeren<br />

van personen en goederen. Er werd echter nog niet direct<br />

met de aanleg begonnen, want er moest eerst overeenstemming<br />

komen over het tracé en de tarieven. Bovendien<br />

moest er een 'strafverordening vastgesteld worden op het<br />

rijden van de stoomtram binnen deze gemeente'.<br />

Toen dat allemaal voot elkaar was kon nog in het jaar<br />

1880 met de aanleg worden begonnen. Op 1 juli 1881 kon<br />

de ttam officieel gaan rijden. Deze voorzag in een grote<br />

behoefte, maar voor de exploitant was het blijkbaat geen<br />

succesrijke onderneming. Hij vraagt vrijstelling van be­<br />

taling van de overeengekomen recognitie, maar terstond<br />

daarna v<strong>inde</strong>n we dat - bij raadsbesluit van 11 december<br />

1884 - de concessie tot exploitatie van een stoomtram<br />

binnen de gemeente is overgedragen aan de heren Broekman<br />

en Honders, makelaars te Amsterdam.<br />

Uit hun makelaarschap kunnen we wel afleiden dat zij niet<br />

van plan waren /.elf de exploitatie ter hand te nemen. Dat<br />

wotdt bevestigd door het feit dat de concessie liet volgende<br />

jaar (1885) al wordt overgedragen aan de Noord-Zuid<br />

Hollandsche Stoomtrammaatschappij Haarlem-Leiden. De<br />

ontwikkeling gaat dan snel voort, want nog geen vijf jaar<br />

later wordt begonnen met de aanleg van de elektrische<br />

tram Haarlem-Zand voort, waarvan <strong>Heemstede</strong> ook grote<br />

verwachtingen koestctde.<br />

Uite<strong>inde</strong>lijk bleek echter dat deze elektrische verbinding<br />

alleen van belang was voor het noordwestelijk deel van de<br />

gemeente. Ook de met zoveel gejuich ingehaalde stoomtramverbinding<br />

begon reden tot klachten te geven. Zo gaat<br />

het steeds: men hunkert naat een betete verbinding en als<br />

die er eenmaal is komen de klachten.<br />

Dan lezen we in 1907: 'De in 1881 in exploitatie gebrachte<br />

stoomtram van Haarlem op Leiden laat niet genoeg treinen<br />

rijden tussen <strong>Heemstede</strong> en Haarlem. Tusschcn iedere<br />

opvolgende trein verloopt ca. 5 kwartier en zulks komt niet<br />

overeen met de behoefte aan meer gelegenheid tot vervoer.<br />

Ook de goederendienst laat te wenschen over. De overlading<br />

van de Hollandsche IJzeren Spoor ie Haarlem geeft veel<br />

tijdverlies'. Dit laatste punt gaf aanleiding om nogmaals<br />

druk uit te oefenen om te komen tot liet stichten van een<br />

station aan de Zandvoortseiaan.<br />

Een tramcommissie, door de Raad benoemd, moest verbetering<br />

zien te brengen in het tramvervoer. Deze commissie<br />

boekte niet veel resultaat, omdat de NZH Tramweg<br />

Maatschappij naar haar oordcel veel te zware eisen stelde<br />

en bovendien, omdat het nog niet vaststond langs welke<br />

weg de aansluiting zou plaatsv<strong>inde</strong>n aan hei eindpunt te<br />

Haarlem van de elektrische tram der NZH.<br />

lokale tramverbinding<br />

Of de commissie op haar credit kon boeken de verbetering<br />

van de tramverbinding 1 lecmsvcde-1 laarlcm, die op 1 mei<br />

1913 tot stand kwam in de vorm van een lokaaldienst


ussen beide plaatsen, is niet helemaal duidelijk, maar wel<br />

waarschijnlijk. Ook hier echter weer een schaduwzijde: de<br />

lokale dienst bracht 'GroenendaaP binnen het bereik van<br />

de wandelaars uit Haarlem. Deze stomen zich nu allemaal<br />

op de tram die hen naar Grocnendaal kon brengen, zodat<br />

de tram niet in staat bleek deze stroom te verwerken.<br />

Deze stagnatie gaf weer de stoot voor de oprichting van<br />

«n NV Maatschappij tot exploitatie van een autobusdienst<br />

Gi'oenendaal-Heernstedc-Haarlem en terug. De gemeente<br />

nam 50 aandelen van elk /ioo in deze NV. Zo kon de dienst<br />

op 30 juni 1914 met twee wagens geopend worden. In juli<br />

moest er een derde autobus bij komen, want er werden in<br />

•-'én maand 29000 passagiers vervoerd.<br />

De wereldoorlog en het daaruit voortvloeiende gebrek aan<br />

- waren oorzaak dat het bedrijf op 4 augustus tijdelijk<br />

est worden. Op 15 augustus werd de dienst<br />

hervat, maar het elan was er uit. De exploitatie leverde<br />

verlies op en werd daarom op 2 november wederom gestaakt.<br />

In april 1915 werd de dienst opnieuw hervat. Op<br />

zondagen was het vervoer erg druk, maar in de week niet,<br />

:odat geen lonende exploitatie mogelijk bleek. Het bedrijf<br />

werd dan ook op 2.1 november 1915 failliet verklaard.<br />

Het gemeentebestuur liet het er echter niet bij zitten en<br />

zorgde voor een nieuwe verbinding. Op 29 maart 1916<br />

verleende de Raad concessie tot de aanleg van een elektrische<br />

tramweg van Haarlem naar de Camplaan re <strong>Heemstede</strong>.<br />

In juli 1916 kon al met het elektrische vervoer een<br />

begin gemaakt worden. Maar het was nog steeds oorlog:<br />

het automobielverkeer kwam vrijwel stil te liggen en de<br />

diensten van stoomtram en elektrische rr<br />

gekrompen worden.<br />

Pas in 1920 kon weer een van normale dienstverlening<br />

sprake zijn. Zo bestonden de stoom- en de elektrische tram<br />

nog enige jaren naast elkaar, terwijl ook autobusdiensten<br />

opnieuw hun aandeel in het verkeer opeisten. De spoorwegen<br />

zagen deze ontwikkeling met zorg aan en zo kon<br />

op 7 oktober 1928 de spoorweghalte 1 lecmstede-AerdenluHit<br />

officieel in gebruik gnomen worden.<br />

Ook de elektrische tram van de NZH kreeg er concurrenten<br />

bij, namelijk de ENET, die vanuit het oostelijk deel een vijfmintitcndicnst<br />

op Haarlem onderhield, en de EMS niet zijn<br />

vijftien-mimitendienst Amsterdam-Haarlem. Vcrdcr<br />

exploiteerde de NZH een autobusdienst (sedert 15 juni 1932.)<br />

van de Javalaan naar de Leidse Vaart. Het is duidelijk dat<br />

de NZH niet stilzat en de concurrenten wist uit te schakelen.<br />

Uit een opgave van het jaar 1934 blijkt dat het vervoer<br />

toen verzorgd werd door:<br />

1 Nederlandse Spoorwegen: station aan Zandvoortselaan.<br />

2 NZHTM: elektrische tram (in oostelijk deel), met vijf à zesminutendienst<br />

op Haarlem, vijftien-mi nu ten dienst op Leiden.<br />

3 NZHTM: vijf-minutendienst op Amsterdam en Zandvoort.<br />

4 NZHTM: tien à twaalf-minutendienst per autobus: station<br />

Haarlem-Leidse Vaart-<strong>Heemstede</strong> (Javalaan).<br />

5 busdiensten op Noordwijk aan Zee, Hoofddorp en Nieuw<br />

Vennep en een autobusdienst Amstcrdam-Zandvoort.<br />

Dat de tram de tweede wereldoorlog nog overleefde en pas<br />

kortgeleden de concurrentie met de autobus definitief<br />

moest staken, ligt ons allemaal nog vers in het geheugen.


• inks: <strong>Heemstede</strong>. Driesprong. Tekening v<br />

i.Tave.nier, 1775.<br />

<strong>Heemstede</strong> in de<br />

iorpsbeschrijvingen<br />

-Uermede bedoelen we niet, u iets te vertellen over de<br />

manier waarop <strong>Heemstede</strong> in de literatuur bezongen en<br />

.icschreven is, maar wij hebben speciaal liet oog op hetgeen<br />

de voornaamste dorps beschrijvingen ons over <strong>Heemstede</strong><br />

•veten mede te delen.<br />

iiijzonder veel aandacht worde er aan onze gemeente besteed<br />

in de 'Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden'<br />

(verschenen in 1750, deel 8, bladzijde 152). Het<br />

verhaal vangt aldus aan : '<strong>Heemstede</strong> is een zeer aanzienlijke<br />

oude ambachtsheerlijkheid. Zij paalt ten Noorden rot<br />

aan de vrijheid der stad Haarlem, en heeft hier het regtsgebied<br />

van ambagtsheerlijkheid over een groot gedeelte van<br />

Jen Haarlemmerhout, hoewel, gelijk wij voorheenen gezegd<br />

hebben, de grond aan de stad Haarlem in erfpacht<br />

ioebehoort'.<br />

Dan volgt een beschrijving van de andere ons welbekende<br />

grenzen, en daarna lezen we: 'De begrooting der landen<br />

kunnen wij, volgens de quohieren der verponding niet net<br />

bepaalen. In den jaare 163z, stondt het in een gemeenen<br />

islag met Bennebroek en Berkenrode, voor welke drie<br />

ambachten resamen 94z morgen 344 roeden lands waren<br />

ïgetekend. <strong>Heemstede</strong> en Berkenrode (dus zonder Bennebroek!)<br />

zijn tegenwoordig (1750) aangeslagen op 944<br />

irgen 575 roeden en Bennebroek op 97 morgen. (De<br />

cijfers kloppen dus niet!) Uit deeze drie gerechtsbannen<br />

werden, in bovengemclden jaare (163z), in 't geheel 89<br />

zen in de lijsten der verponding gebragt, en in 't jaar<br />

1732, uit <strong>Heemstede</strong> alleen, behalve 1 koorenmolen, 2.70<br />

ten, waaronder 56 huizen met blecken. Sommigen<br />

zeggen, dat <strong>Heemstede</strong> al in de negende eeuw is bekend<br />

geweest; hoewel men de hecren van dien naam eerst, met<br />

volkomene zekerheid gemeld vindt in den jaate 1334' (de<br />

schrijver twijfelt dus zelf terecht aan de vermelding in de<br />

9e eeuw; met het <strong>Heemstede</strong> dat in die eeuw genoemd<br />

wordt, is <strong>Heemstede</strong> onder Castricum bedoeld).<br />

Nu vertelt de schrijver ons een en ander over de heren van<br />

<strong>Heemstede</strong> en het slot aldaar. Na verteld te hebben dat<br />

'het dorp <strong>Heemstede</strong> zeer vcrmaakclijk legt op een afstand<br />

van 1177 roeden van Haarlem, en 190 van Bennebroek',<br />

wijdt de schrijver aandacht aan de kerk 'misschien gestigt<br />

nadat keizer Hendrik ïv, in den jare 1064, een stuk lands<br />

in <strong>Heemstede</strong> aan de Utrechtsche kerke geschonken hadt'<br />

(jammer, maar dit is <strong>Heemstede</strong> bij jutfaas).<br />

'Het regtsgebied van <strong>Heemstede</strong> is zeet wijd uitgestrekt, en<br />

heeft verscheidene buurten, die ieder in 't bijzonder de<br />

gedaante van dotpen hebben. Van Haarlem afgaande, heeft<br />

men de buurt van 't Kraaienest, die zijnen naam heeft van<br />

het daar gelegen huis te Kraaienest, dat ook wel, en<br />

moogelijk teregt Kntaienhorsi genaamd wordt, en eertijds<br />

toebehoorde aan de edelen van dien naam' (geheel onjuist,<br />

het huis te Kraaienest heette nimmer Kvaaienhorst en is pas<br />

vrij laat als buitenplaats ontstaan). 'Het is thans een buitenplaats,<br />

welke toekomt aan den Wel. Ed. Gestrengen heere<br />

Jacob Elias, kollonel van de manhafte burgerij van Amsterdam.<br />

De Heere-Zanduaart en -Laan wordt door verscheide<br />

k leeren bleek ers bewoond. Ten Zuidoosten van het<br />

dorp is de Prince Zandvaart-täan en -buurt, nu de Glip<br />

genaamd'.<br />

Nu begint de schrijver lyrisch te worden: 'In alle deeze<br />

verdeelingcn van <strong>Heemstede</strong> wordt het oog door allerhande<br />

verscheidenheid van gezigten verlustigd. Hetzij de<br />

natuur haare bevalligheid ten toon stek in de graazige<br />

weilanden, omringd van de nahegelegene heuvelen en<br />

duinen en welig lommer; hetzij de kunst zig vertoont in<br />

de aangenaamc lustplaatsen, welke wij niet in staat zijn<br />

voor het kleinste gedeelte te noemen (wel wat overdreven :<br />

er waren er toen ca. 35), en waar in de bekoorlijkheid der<br />

beplantingen en de prägt in de bouwkunde der landhuizen<br />

malkander naar de kroon steeken'.<br />

Abrupt breekt de schrijver hier af om zijn beschrijving te<br />

beëindigen met: 'Behalven het hooge rechtsgebied van 't<br />

slot, behoort <strong>Heemstede</strong> voorts in het crimineel onder 't


Gezicht in de Hour. Tekening van Cl.Jansz. Visseher, 1607.<br />

hoog baljuwschap van Kemicmerland en is aldus een<br />

ambagtsheerlijkheid. De regeering bestaat er uit een schout,<br />

die tevens secretaris is, en zeven schepenen'.<br />

Hiermede acht de schrijver zijn plicht tegenover <strong>Heemstede</strong><br />

vervuld te hebben.<br />

zes bladzijden over <strong>Heemstede</strong><br />

Bijna 50 jaar later, in 1796, besteedt L.van Ollefen in zijn<br />

'de Nederlandsche Stad-Dorp besebrij ver' aandacht aan<br />

<strong>Heemstede</strong>; in deel vier wijdt hij liefst zes gedrukte bladzijden<br />

aan het dorp. Als zijn voornaamste bron valt het<br />

artikel in de 'Tegenwoordige Staat' aan te wijzen. Hij neei<br />

de lyrische beschrijving van zijn voorganger zelfs geheel<br />

letterlijk over.<br />

Aan eigen inspiratie ontleent hij: 'De weg van de stad<br />

Haarlem derwaards is ongemeen aangenaam, en in den<br />

hoogsten graad landlijk schoon, loopende gedeeltelijk door<br />

de verrukkelijke Haarlemmerhout; voorts door het buurtjen<br />

Kraajenest genaamd, en dat onder <strong>Heemstede</strong> behoort,<br />

verder vervolgr hij langs de bovengemelde trotsche buitenplaatsen;<br />

somtijds wordt het oog ook gestteeld door het<br />

gezicht van ongemeen lagenend moesland, hoog weiland,<br />

en z<strong>inde</strong>lijke linnebleckcn - over het geheel is deeze weg<br />

met ongemeen hoog opgaande boomen beplant: de wandelaar<br />

vindt er ook eene uitlokkende verpoozingsplaats, in<br />

de plaisant gelegene en ruime herberg "t laatste stuivertje',


vanwaar men eene wandeling naar het daartegenover, en<br />

kort bij gelegene Berkenrode kan doen - de weg van<br />

Haarlem naar <strong>Heemstede</strong> gaat verder even vermaaklijk<br />

-.oord door de buurt de Heeren Zandvaart genoemd. Het<br />

dorp <strong>Heemstede</strong> op /ikzelf ligt ongemeen aangenaam<br />

groen, en is ruim in zijn bevang; doch de huizen, die echter<br />

allen van steen zijn, met pannen daken gedekt, staan<br />

enigszins verstrooid, en als blokken gebouwd - zij zijn zeer<br />

in het dorp ligt een zeer breede en zeer sehoone laan, voor<br />

welke op een sluitplank te leezen staat, het Clooster;<br />

dezelve behoort tot een hofstede van dien naam aldaar;<br />

uien gaat door deeze laan, en verder door het land, naar<br />

Haarlem, zijnde dit wel de kortste weg'.<br />

regenwater voor koffie en thee<br />

Opmerking verdient hetgeen de schrijver zegt over het<br />

drinkwater: 'Door geheel de heerelijkheid van <strong>Heemstede</strong><br />

heen, hebben de bewooners putten of pompen van zoet<br />

water; niettegenstaande, op het dorp zelf vooral, van de<br />

stcenen daken zorgvuldig regenwater gevangen wordt,<br />

want men geeft hetzelve de voorkeur, boven het grondwater,<br />

voor het drinken van gerrokken koffy en thee'.<br />

Bij de beschrijving van de kerk, waarbij hij constateert dat<br />

deze 'niet veel aanzien heeft en geheel niet beantwoordt<br />

lan de netheid en gestoffeerd h ei d waarmede het van binnen<br />

pronkt', vermeldt hij dat er in de toren een luiklok hangt<br />

'welke binnen in de kerk getrokken wordt; dit geschiedt<br />

alle morgens ten elf uuren, wordende door middel van dat<br />

gelui de vrouwen op het dorp en in den omtrek te kennen<br />

.ecgeeven dat het tijd is om voor den maaltijd te zorgen,<br />

opdat de mans, die in het veld, of op afgelegene buitenplaatsen<br />

werken, ten twaalf uuren t'huis komende, het<br />

.:etcn gereed v<strong>inde</strong>n; want hun bekrompen schofttijd (lees:<br />

schafttijd) laat niet toe, dat zij naar het gereed maaken nog<br />

zouden moeten wachten: ter plaatse alwaar de mans<br />

werken heeft men gemeenlijk mede groore [.lokken, door<br />

't luiden van welken hem aangekondigd wordt dat het<br />

twaalf uuren is, en zij naar huis moeten om te maaltijden -<br />

deeze schikking vindt men op meer Hollandsche dorpen,<br />

onder anderen in 't Gooiland'.<br />

Schrijver vertelt ons ook allerlei over de kerkelijke en<br />

<strong>Heemstede</strong> in de dorpsbeschrijvingen<br />

wereldlijke gebouwen en regering. Bij zijn verhaal over de<br />

regering vonden we een bijzonderheid, die wij elders niet<br />

aantroffen: '...voorts is er naar gewoonte een schout, die<br />

tevens secretaris is; beide amteu worden vooralsnog bekleed<br />

door den burger Jan Dolleman, schout en secretaris<br />

van Rictwijk en Rietwijkcroord, die ook de waardigheid<br />

bekleedt van baljuw en register mees ter van de lecnen van<br />

den huize van <strong>Heemstede</strong>. Door de tegenwoordige vrouwe<br />

is hij van zijne posten ontzet geworden; hij woonde op 't<br />

slot; doch begeerde bij zijne ontzetting geene sleutels te<br />

gee ven, aangezien hij der vrouwe (van <strong>Heemstede</strong>) eenig<br />

geld had geleend, dat zij hem nog niet gerestitueerd had;<br />

hij dagvaardde haar, doch in plaats van te compareeren,<br />

zond zij geld, waarna de schout gehoorzaamde en vertrok;<br />

thans echter is hij door de Volksstem weder aangesteld'.<br />

Blijkt hieruit reeds de politieke gezindheid van de heer Van<br />

Ollefen, dat hij een vurig 'patriot' en anti-oranjegezind<br />

was, blijkt uit de volgende regels: 'Door de gezegende<br />

Revolutie staar het bewind alhier nu aan eene Municipalité«:'.<br />

Even duidelijk laat hij zich kennen bij zijn beschrijving<br />

van de geschiedenis van <strong>Heemstede</strong>. Hij schrijft op bladzijde<br />

n : 'Bij de omsmijting van zaaken in den jaare 1787,<br />

zijn in het ambacht <strong>Heemstede</strong> geene Pruissen, maar vóór<br />

1787 Staatskrijgsvolk geweest, en die schandelijke gebeurtenis<br />

is er, (trouwens er worden ook veele patriotten gevonden),<br />

zonder eenige onrustige beweeging afgelopen;<br />

gelijk ook bij de thands plaatshebbende gezegende revolutie<br />

alles in rust is gebleven; er zijn slechts één week eenige<br />

Franschcn geinquartierd geweest. Onder het gouvernement<br />

van den ex-stadhouder was er eene soort van Exercitiegenootschap,<br />

thans echter heeft men den nuttigen wapenhandel<br />

in deeze heerelijkheid nog niet ter hand genomen;<br />

doch de inwooners die de zaak des Vaderlands toegedaan<br />

zijn, meenen grond van hoop te hebben, dat zulks welhaast<br />

plaats zal v<strong>inde</strong>n'. Na deze krijgslustige uitingen, eindigt<br />

de geschiedenis met de mededeling: 'Onder <strong>Heemstede</strong> is<br />

een leesgezelschap van bijna 200 leden'.<br />

Onder het hoofdstuk 'Bijzonderheden' zegt de schrijver<br />

nog eens: 'Het slot, waarvan wij reeds gesproken hebben,<br />

is zekerlijk der bezichtiging waardig, en mag met een recht<br />

eene bijzonderheid van <strong>Heemstede</strong> genoemd worden'. Wat<br />

zou hij wel gezegd hebben indien hij geweten had, dat het<br />

slot bijna zestien jaar later gesloopt zou worden en dat<br />

nog wel door de 'door de volksstem gekozen schout?'


vuur machine<br />

Interessant is verder hetgeen hij vermeldt over de bcvloeiing<br />

van de buitenplaats van de heer Hope: 'Voords is<br />

er ter bezieht]ginge, eene vuurmachine, aangelegd op order<br />

en koste van eenen Hope, welke aldaar een aanzienlijk<br />

buitengoed heeft; doch dat door deszelfs ligging somtijds<br />

gebrek aan water had, want daar andere sulke machines<br />

gebruikt worden om in eenen kleinen tijd eene ontzachlijke<br />

hoeveelheid waters uir te loozen, is dit werktuig aangelegd<br />

om het water in de doorsnijdingen van de hofstede in te<br />

brengen - de machine, v<strong>inde</strong>n wij aangetekend, is zeer<br />

kunstig samengesteld door eenen Brouwer, een Fries van<br />

geboorte, maar die jaaren lang in Amsteldam gewoond<br />

lanÄUijk Jplioon çVlcpVn<br />

)nt in ai aêlouilf i-ol -ran TLauds Gcltbäcüciiia<br />

teleacL, tn tïtans beroemd om zijne licrfäteixi i>-<br />

TfnnrKEBMSTEÊSici! zo grooljirï ilirlctc in niinFi<br />

(«gfen.<br />

dding uit 'De Nederland.' he Stad- en Dorp beschrijver',<br />

L.van Ollcfen, 1796. Deel<br />

heeft. - 'T is bijna ongeloovclijk met hoe weinig steenkolen<br />

te stooken deeze machine het vereischrc effect doet - Het<br />

stookhuis is beneden, en op de vuurplaats staat de met<br />

water gevulde ketel, waarvan de uitwa asem ing de overige<br />

gedeelten in werking brengt - Een groot plat bord, hangende<br />

aan een langen stok, die boven aan een zwaaren,<br />

net in het eveuwigt liegende balk is, gaat evenals een<br />

brouwersputstoel op en neder, en dir bord voert slag over<br />

slag eenige tonnen water op, die het in eene goot of bak<br />

overstort, en langs canaalcn door alle de beekjens, vijvers<br />

en andere waterplaatsen van dit landgoed rondvoert'.<br />

Van Ollcfen noemt behalve de herberg in de Voorhout,<br />

"t laatste stuivertje', ook "t Wapen van <strong>Heemstede</strong>',<br />

"t Bonte Paard' en 'het Schouwtje'. 'Voords nog eenigen<br />

van m<strong>inde</strong>ren rang'.<br />

Reisgelegenheden zijn er volgens Van Ollcfen niet. Men moet<br />

zich te voet of per as naar elders begeven, ook kan men<br />

naar de Manpadsbrug gaan om daar de trekschuit naar<br />

Haarlem te nemen 'doch men kan even spoedig naar<br />

Haarlem gaan, om aldaar de reisgelegenheden waar te<br />

nemen'.<br />

Ook A. J.van der Aa wijdt in zijn 'Aardrijkskundig Woordenboek<br />

der Nederlanden' (deel vijf, bladzijde z66), verschenen<br />

in het jaar 1844, veel aandacht aan <strong>Heemstede</strong>. Zijn tekst<br />

ontleent hij aan de reeds bespraken 'Tegenwoordige Staat',<br />

met een aantal toevoegingen. Zo vermeldt hij dat <strong>Heemstede</strong><br />

doorsneden wordt door 'den spoorweg van Haarlem op<br />

Leyden'.<br />

Van de Aa telde er nog zi buitenplaatsen: de Harteneamp,<br />

het huis te Manpad, Meer en Ben;, Bosbeek, Grocncndaal,<br />

Meer en Bosch, het Klooster, Ypenrode, Land en<br />

Spaarnzigt, Kennemeroord, Bosch en Hoven, Bronstee,<br />

Leeuwenhooft, Zuiderhout, Oostcrhout, Sparenhout,<br />

Wcstcrhout, E<strong>inde</strong>nhout, Vredenhoff, Gliphocve en Bosch<br />

en Vaart !<br />

Het is ook niet aan zijn aandacht ontsnapt dat er een<br />

Departement der Maatschappij 'Tot nut van 't Algemeen'<br />

bestaat, dat op 2.7 juni 1818 is opgericht en tien leden<br />

telt. Na deze mededeling te hebben aangevuld met de<br />

vermelding dat de kermis op de tweede zondag in<br />

september valt, eindigt hij met: '<strong>Heemstede</strong> is de<br />

geboorteplaats van Jacob van IJIpendam, eene der<br />

Teekenaars van het Verbond der Edelen, die den 2 3 Mei<br />

1568 op last van Alfa te Brussel onthalsd werd'.


'Het Klooster bij <strong>Heemstede</strong>, van voor<br />

de buitenplaats). Gravure H.Numan, :<br />

<strong>Heemstede</strong> in de dorpsbeschrijvingen


lijst van geraadpleegde archivalia<br />

s zijn aangegeven komen deze voor<br />

in: P.N.van Doorninck 'Inventaris van het archief van de<br />

heerlijkheid <strong>Heemstede</strong>', uitgave Haatiem 1911.<br />

'No 453. 11 augustus 1633. Kohier van de verponding van<br />

<strong>Heemstede</strong>, Bcnncbroek en Berkenrode opgemaakt door schout<br />

en gerecht, ingevolge aanschrijving der staten van Holland en<br />

Westvriesland van 19 juli 1632., tot redres generaal van de<br />

Verponding volgens het placaat van 3 augustus 162.7.'<br />

Met een bundel stukken.'<br />

'No.465. Register, gemerkt: HoIIant van He<br />

menten band, met het wapen Holland.<br />

Inhoud: Afschriften van acten betrekking hebbende op <strong>Heemstede</strong><br />

van 1387-1614.<br />

Daarna volgt een opgave der rechten, die betaald worden bij het<br />

overgaan van leenen van de grafelijkheid van Holland.<br />

Deze afschriften zijn voor het mccrendeel gewaarmerkte extracten<br />

uit de grafelij kheid s registers van Holland'.<br />

'No.466. Register, gemerkt: Lockhorst van <strong>Heemstede</strong>, in<br />

perkamenten band, met het wapen Lockhorst.<br />

Inhoud: Inventaris van alle brieven bevonden in het sterfhuis van<br />

Vincent van Lockhorst, opgemaakt door Splinter van<br />

Hamersfclt, notaris te Utrecht, begonnen zK augustus 159z.<br />

van <strong>Heemstede</strong>, van Ovcrmaes, van Lockhorst, van Schuttershoef,<br />

van Wi]ck en Werckhoven, van Bunnik, van Jutphaes,<br />

van Vlueten, van Oegstgeest.<br />

De meeste afschriften zijn gewaarmerkt door den genoemden<br />

notaris. De akten betrekking hebbende op de bezittingen te<br />

<strong>Heemstede</strong> zijn geheel afgeschreven en gewaarmerkt door den<br />

notaris Hamersfelt. Van de akten regardeerendc de bezittingen<br />

op de andere plaatsen is alleen de korte inhoud vermeld.'<br />

'N0.467. Register, gemerkt: Hovin van <strong>Heemstede</strong>, in perkamenten<br />

band, met het wapen Hovin.<br />

Inhoud: Derde quoyicr, inhoudende afschriften, door een der<br />

secretarissen van Amsterdam (in 162.6) gewaarmerkt, van alle<br />

brieven betrekking hebbende op <strong>Heemstede</strong> (1607-162.0) ten tijde<br />

van Hendrik d'Hovine en Cornelia van der Veeckc, zijn<br />

douarière, gepasseerd en gegeven, en aan den tcgenwoordigen<br />

heer van <strong>Heemstede</strong> Adriaan Pauw overgeleverd.<br />

Op fol. 160 volgen afschriften van erfpachtsacren van 16 september<br />

1674 - zz september 1679 en een afschrift van de overschrijvingsacte<br />

van een graf in de Grote Kerk te 's-Gravenhage op<br />

Gerard Pauw, geboren Hoeufft, 26 september 1710.<br />

Deze laatste afschriften gewaarmerkt door een notaris.'<br />

'No. 469. Registers Divers 1. Register van de leenen, boeten en<br />

houtverkoop in« en, mi is« aders lijste van de beampten in<br />

Heemslede. Inhoudende:<br />

Een lijst der ontvangen leenrechten, 1564-1792.<br />

Register op de leenactenboeken, 1546-1791.<br />

Een register der bekeuringen in de duinen en wildernissen van<br />

<strong>Heemstede</strong>, 165 4-1673.<br />

Een register van hetgeen van tijd tot tijd door den baljuw van<br />

Kennemcrland aan den heer van <strong>Heemstede</strong> is verantwootd, uit<br />

hoofde van breuken in der heerlijkheid gevallen, 1653-179Z.<br />

Register van houtverkoopingen, 1653-1791.<br />

Lijst van de beeren van <strong>Heemstede</strong>.<br />

Lijst van de bal ju wen, caslclcins en schouten.<br />

Lijst van de secretarissen van den huize.<br />

Lijst van de secretarissen van het dotp.<br />

Lijst v<br />

de houtvesters particulier van de duinen.<br />

de pluimgraven.<br />

de stadhouders van leenen.<br />

de rentmeesters van den huize.<br />

de ven du meesters.<br />

de nol:]rissen, 1640-1768.<br />

de schepenen, 162.1-1793.<br />

de kerkmeesters.<br />

de arm meesters.<br />

de predicanten, 162.3-1794.<br />

de secretarissen van de ge rechts rol Ie.<br />

de schoolmeesters en kosters.<br />

de boden en schutters.<br />

de molcnmeesters van den Veenpolder.<br />

de molenmeestcrs van den Nieuwen Westerh ou terp older.<br />

de molenmecsteis van de Nieuwen Schon wbroeker-<br />

Lijf<br />

polder.<br />

Lijst van de deken en v<strong>inde</strong>rs der buurt va den Hout e:<br />

Heerenweg.<br />

Lijst van de deken en v<strong>inde</strong>rs der buurt vj<br />

Lottenlaan.<br />

Lijst van de schouw meesters der greppeler<br />

omtrent den Hout en Gr. Houtweg.<br />

Lijst van de veerschippers op Amsterdam.<br />

Lijst van de veerschippers op Haarlem.'


'No.471. Sm dictie en praeminentien tot <strong>Heemstede</strong>.<br />

•t 162.1-1 november 1626.<br />

B van 29 januari 1617-27 mei r63r. achterin een akte van 18<br />

maart 1662.<br />

c van 9 april 1631 - . . . van dit register alleen de ie bladzijde<br />

aanwezig.<br />

D van 2 mei 1662-... 1681.<br />

E van 31 maart 1692-6 mei 1719.<br />

F van 6 mei 1719-10 november 1730.<br />

Zes registers.<br />

De eerste twee registers bevatten mccrciKlccls akten omtrent de<br />

grenzen der heerlijkheid en de visscherij in het Spaarne. De<br />

volgende registers honden in consenten tot uitoefening van neringen<br />

plaatsen van kramen en geven van vertooningen bij de<br />

kermis, tot het daarstelleti van uitwegen, of uitbouwsels over<br />

den weg.'<br />

Gemeenteverslagen 1853-1926.<br />

'Verhaal van al hetgeen merkwaardig is voorgevallen in en<br />

omtrent de Heerlijkheid van <strong>Heemstede</strong> voor soo verre zulks<br />

heeft kunnen nagespoort worden uyt de geschiedenissen en uyt<br />

de charters, boeken, documenten, registers en papieren, op<br />

't comptoir aan den Huyzc van I leemstede berustende van de<br />

oudste tijden af', mer <strong>inde</strong>x. Aangelegd eind 18de eeuw en<br />

voortgezet tot en met 1863. Handschrift, zondi<br />

Notariële archieven, 1691-1842.; inventarisnummers 1740-1773,<br />

voorkomend in 'inventarissen van Rijks- en andere Archieven<br />

van Rijkswege uitgegeven, voorzover zij niet afzonderlijk zijn<br />

gedrukt', in, uitgave 's-Gravenhage 1931.<br />

Oud-rcchterlijke archieven, 1555-1811; inventarisnummers<br />

535-635 (<strong>Heemstede</strong>) en 636-640 (Berkenrode), in het bijzonder<br />

de transport registers, resp. 577-615 en 636-638, voorkomend<br />

in : B. M. de Jonge van Ellcmeet. 'Inventaris der ou d- ree liter] ij keen<br />

weeskamer-archieven', Uitgave 's-Gravcnhage 1932.<br />

Nieuw-rechterlijke archieven, 1811-1838;<br />

Inventaris getypt.<br />

Archieven van de Gewestelijke besturen, 1799-1815;<br />

Inventaris getypt.<br />

Archieven van de Gouverneur en van het College van<br />

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, 1814-1850 (in het<br />

bijzonder de inventarisnummers 2.7-40: jaarverslagen van<br />

gemeentebesturen, 1S35-1843, 1843-1844,1846-1850, voorkomend<br />

in het Kabinetsarchief van de Gouverneur);<br />

Inventaris getypt.<br />

Verzameling aanwinsten (archivalia betreffende gemeenten,<br />

kloosters, familie's, e.d.); in het bijzonder de "<br />

31-182: afschriften van 17de en 18de eeuwse registers var<br />

Leen- en Registerkamer van Holland (betreffen de periode<br />

12.77-1ÓÓ4);<br />

Inventaris getypt.<br />

lijst van geraadpleegde literatuur<br />

Aa,A.J.van der, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden,<br />

deel 1 (van Berkenrode) en deel 5 (van <strong>Heemstede</strong>). Uitgave<br />

Gorinchem 1840, 1844.<br />

Allan, F., Geschiedenis en beschrijving van i Iaarlem, deel 2.<br />

Uitgave Haarlem 1877.<br />

Arkcl,G.van, en A.W.Weissman, Noord-Hollandschc Oudheden,<br />

tweede stuk, tweede gedeelte (Kennemerland). Uitgave<br />

Kon. Olidheidk. Gem. Amsterdam, 1895.<br />

Bergh.L.Ph.C. v.d., Oorkondenbock van Holland en Zeeland,<br />

2 delen. Uitgave Amstcrdam-'s-Gi-avcnhage 1866 • 1S73, met<br />

supplement, door J. de t-'remey, uitgave 's-Gravenhage 1901.<br />

Bericht betreffende het opknappen van de Hecmstcedsche<br />

slot-mine. In: Heemschut, 1947.<br />

Bcttitik,G.J., Van een schilder en zijn buiten, ISleckcr<br />

'constrijk' schilder op de Driesprong te <strong>Heemstede</strong>. In: jaarboek<br />

Hacrlcm 1937.<br />

Binncwicrtz.H.H.R., <strong>Heemstede</strong>. Uitgave Rotterdam 1854.<br />

Bloys van Treslong Prins, P.C., en J.Bclonje, Genealogische en<br />

heraldische gedeukwaardigheden in en uit de kerken der<br />

provincie Noord-Holland, deel ut. Uitgave Utrecht 1929.<br />

Boer.M.G.de, In het huis 'Naast de twee Moriaantjcs' te<br />

Amsterdam (onder andere over het Huis te Manpad).<br />

In: Vier en veertigste jaarboek van liet genootschap<br />

Amstclodamum, 1950.<br />

Craandijk,J., Het landgoed de I lartekamp onder <strong>Heemstede</strong> en<br />

Bennebroek nabij Haarlem. Uitgave Amsterdam 1901.<br />

Damme,A. van, De buitenplaatsen te <strong>Heemstede</strong>, Berkenrode<br />

en Bennebroek 1618-1811. Uitgave Haarlem 1903.<br />

Doorninck.P.N.van, Inventaris van het archief van de<br />

heerlijkheid <strong>Heemstede</strong>. Uitgave l Iaarlem 1911.<br />

Drielsma.H. A., Een leenreehladvies van Simon van Leeuwen en<br />

de faculteit der rechtsgeleerdheid Ie Leiden betreifende Adriaan<br />

Pauw en de heerlijkheid <strong>Heemstede</strong> (2.9 april/11 mei 1653).<br />

In: Verslagen en mededeelingen van de <strong>Vereniging</strong> tot uitgaaf der<br />

bronnen van het oud-vaderlandsche recht, deel xil, nrs. 1-3,<br />

i960-1965.


Duinen,G.van, Het wees- en armhuis te <strong>Heemstede</strong> 1790-1861.<br />

Uit de geschiedenis van de wezen-en armenzorg te <strong>Heemstede</strong>.<br />

Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1952 (<strong>Vereniging</strong> Oud-<strong>Heemstede</strong>-Bennebroek).<br />

Duinen,G. van, Geschiedenis van het onderwijs in <strong>Heemstede</strong>;<br />

deel 1 1600-1800, deel 11 1800-1954. Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1953-<br />

1954 (<strong>Vereniging</strong> Oud-Heemstcde-Bennebroek].<br />

Duinen,G.van (en F.E. Rooscgaarde Bisschop], Het Manpad<br />

en zijn bewoners. Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1955 (<strong>Vereniging</strong> Oud-<br />

<strong>Heemstede</strong>-Bennebroek).<br />

Duinen,G.van, <strong>Heemstede</strong> in de Franse tijd. Uitgave <strong>Heemstede</strong><br />

195a (<strong>Vereniging</strong> Oud-<strong>Heemstede</strong>-liennebroek).<br />

Duinen,G.van, De geschiedenis van de heerlijkheid Berkenrode.<br />

Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1957 (<strong>Vereniging</strong> Oud-<strong>Heemstede</strong>-Bennebroek).<br />

Eeghen.P.van, Driehonderd jaar de stad uit. - Betreft onder<br />

andere 'Uit den Bosch' en 'Knapenburg', alsmede 'Oud-Bcrkcnroede'.<br />

In: Vier en vijftigste jaarboek van het genootschap<br />

Amstelodamum, 1962.<br />

Eidon, Modelboerderij 'Bronsree' (te <strong>Heemstede</strong>). In: Op de<br />

Hoogte, 12 (1915).<br />

Elias.Joh.E., De vroedschap van Amsterdam 1578-1795, z delen.<br />

Uitgave Haarlem 1903-1905.<br />

Enqueste ende informatie upt stuck van den reductie ende<br />

reformatie van den schilpaden, voertijis getaxeert ende gestelt<br />

geweest voer de landen van Hollant ende Vriesland gedaen in<br />

den jaere MCCCcxcmi, Uitgave Leiden 187Ó.<br />

Enschedé.A.J., Inventaris van het archief der stad Haarlem,<br />

3 delen. Uitgave Haarlem 1866-1867; deel 3 bevat 3 platen<br />

/cgclaf beddingen.<br />

Fockema Andreae.S. J., Haarlemmerambacht. In: jaarboek<br />

Hacrlem Ï932.<br />

Fockema Andreae.S. J., De trekvaart Haarlem-Leiden driehonderd<br />

jaar. In: jaarboek Haerlem 1957.<br />

Gerstel,J.J., Een zeventiende-eeuw s monument voor de Vrede<br />

van Munster (opgericht doot Adriaen Pauw te <strong>Heemstede</strong>).<br />

In: Heemschui, jaargang 37, 1960.<br />

Glazcma.P., De slotbrug te <strong>Heemstede</strong>. In: Historia, 1946.<br />

Grijpink,P.M., Dat Klooster van de Bernardieten gelegen bij<br />

<strong>Heemstede</strong> genoemt Porta Codi. In: Bijdragen voor de<br />

geschiedenis van het bisdom van Haarlem, deel 30 (1906).<br />

Grijpink.P.M., Cistcrcienser-klooster te <strong>Heemstede</strong>. In: Bijdragen<br />

voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem,<br />

deel 34 (1911).<br />

Handvesten, privilegiën, octroyen, vrij-en gerechtigheden, aan de<br />

stad Haerlem en haare burgers verleend... Uitgave Haarlem<br />

1751.<br />

HeiblocqJ., Farrago Latino-Belgica of Mengelmoes van<br />

Latijnsche en Duytsche gedichten, gepast op allerhande gelcgentheden<br />

en voorvallen. Uitgave Amsterdam 166z.<br />

Hoeven, W. van der, Westermeer, lusthof van den heere Jacob<br />

Fruyt, by Heemstee, buyten Haarlem, in vaerzen beschreeven.<br />

Uitgave c. 172.1.<br />

Holtkamp,C.P.M., Register op de patoehiën, altaren, vicatieën<br />

en de bedienaars zooals die voorkomen in de middcleeuwsehe<br />

rekeningen van den offieiaal des aartsdiakens van den Utreeht-<br />

sehen Dom, ontworpen en bewerkt doi<br />

Kennemaria. Uitgave Haarlem (1950).<br />

Holtkamp Pr,C.P.M., De aristocratie op het voormalig<br />

'.M.Grijpink, deel 3,<br />

Bemardijnenklooster te <strong>Heemstede</strong>. In: Haarlemsehe Bijdragen.<br />

(bouwstoffen van de geschiedenis van hei bisdom Haarlem),<br />

deel 61 (1946) -feestbundel, opgedragen aan Mgr.J.C.van der<br />

Houten,B.J.van, De 1<br />

voor de gesehiedenis<br />

(192.8), deel 46 (192.9).<br />

2 lierken rode-<strong>Heemstede</strong>. In: Bijdragen<br />

het bisdom van Haarlem, deel 45<br />

Hugenholtz,F.W.N., Historie en historiografie van de si;.,<br />

het<br />

Manpad (1304). In: jaarboek Mij. Ned. Letterkunde Ï953-1955.<br />

Informatie Lip den staet fatnlteyt ende gelegenthcyt van de<br />

steden ende dorpen van Hollant ende Vricslant om daernae te<br />

reguleren de njeuwe schilpaele gedaen 111 den jaere MDXIV.<br />

Uitgave Leiden 1866.<br />

Internationale liloementciiloonsielliiig l'ltua 1935, <strong>Heemstede</strong>,<br />

onder bescherming van H.M.de Koningin. Offieiecle catalogus.<br />

Uitgave Haarlem 1935.<br />

Internationale gids van 1 Ieemstede. Geschiedenis van <strong>Heemstede</strong><br />

Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1915.<br />

Kalff,S., Adriaan Pauw en het slot <strong>Heemstede</strong>. In: Eigen Haard,<br />

1905.<br />

KokJ-, Vaderlandsch woordenboek, 38 delen in 19 banden.<br />

Uitgave Amsrerdam 1785-1799.<br />

Kurtz,G.H., Het huis te Manpad. In: jaarboek Haerlem 1954.<br />

Kurtz, G. H., De straat, waarin wij in Haarlem wonen. Geschiedenis<br />

en verklaring der Haarlemse straatnamen. Uitgave Haarlet<br />

1965.<br />

Lenncp.D.E.van, Schets der gesehiedenis van de kerk der<br />

Nederdmtsche Hervormde Gemeente van <strong>Heemstede</strong>. Uitgave<br />

<strong>Heemstede</strong> 1915.<br />

Lenncp.F.J.E.van, Honderd jaar Hartekamp. Uitgave Haarlem<br />

195Ó.<br />

Lenncp,F.van, Appic en Ampie en hun nakomelingen.<br />

Mr. Jan Pieter van Wiekevoort Crominelin en zijn echtgenote<br />

Catharina van Lenncp. In: jaarboek Haerlem 1959.<br />

Loosjes.A., De tolpoort aan de Leidsche vaan onder <strong>Heemstede</strong><br />

(afgebroken). In: Buiten 1926.<br />

Mendels, J.I.H., Wij denken aan... Carl Linnaeus (onder<br />

andere 'Hortus Cliffortianus', en het buiten de 'Hartecamp' te<br />

<strong>Heemstede</strong>}. In; Kampioen, 1948.<br />

Mieris,F. van, Groot charterboek der Graaven van Holland van<br />

Zeeland en Heeren van Vriesland... delen 1, 3 en 4. Uitgave<br />

Leiden 1754, 1755 en 1756.<br />

M(oe)ns, (K.L.), Bij-inkomsten van Ridder Adriaan Pauw.<br />

Raadpensionaris van Holland en West-Friesland. In: Speelwagen:<br />

jaargang 3, 1948.<br />

Muller Fz., S and A.C. Bonman, deel 1; K. Hecringa, deel nj<br />

F.Kctner, deel in, Oorkondenboek van het Sticht<br />

Utrecht tot 1301, delen I-ni. Uitgave Utrecht 1920, 1940, 1949.<br />

Deel 1 <strong>Heemstede</strong> N.H.; deel 11 en III Utrecht.<br />

OiIefen,L.van, De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver,<br />

rland. Uitgave Amsterdam 1796.


Overmeer,W.P.J., Namen van regeeringspersonen, R.K. geestelijken,<br />

predikanten, enz. in de dorpen van 'Kcnncmerland, in<br />

lkederode en do Baljuwschap van den Landen van Bloys', tot<br />

aan het begin der 19e eeuw. In: Algemeen Nederlands Familieblad,<br />

jaargang xvi, 1903.<br />

Overmeet.W.P.J-, en H.Korringa, Het oude slot te <strong>Heemstede</strong>,<br />

in: jaarboek Haerlem 1941 (rectificatie in idem 1941).<br />

P.(A. j.), Het huis 'Te <strong>Heemstede</strong>'. In: Katholieke Illustratie, jo<br />

IJ9I6).<br />

Peper,C, Historie hofstede het 'Paradijs' later 'Meer en Bosch'<br />

ie <strong>Heemstede</strong>. Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1960 ; <strong>Vereniging</strong> Oud-<br />

Hcc msted e- B e n nc bro ck ).<br />

Raadhuis, het, te <strong>Heemstede</strong> door Joseph Th.J.Cuypers en Jan<br />

Stuyt. In: Jonge Kunst, 11)06/1907.<br />

Raadhuis, het, van <strong>Heemstede</strong>, In: Geïllustreerd Gemeenteblad,<br />

1919.<br />

Rapport der Provinciale Commissie ter bestudering van de gemeentelijke<br />

<strong>inde</strong>ling van Noordholland, eerste deel. Algemene<br />

beschouwingen. Uitgave 's-Gravcnhage 1949.<br />

Regtdoorzee Grciip-Rolda[iiis,S. C., C.esebiedenis à\:r Haarlemmer<br />

bleekerijen. Academisch proefschrift. Uitgave 's-Gravcnhage<br />

1936.<br />

Regtdoorzee Grcup-RoIdanus,S. C, Uit brieven van lijnwaaden<br />

ga ren b leek e rs. In: jaarboek Haerlem 193(1.<br />

Renaud,J.G.N., Het huis en de heren van <strong>Heemstede</strong> tijdens de<br />

Middeleeuwen, 195a. Uitgave <strong>Vereniging</strong> Oud-Heemsrede-<br />

Bcn neb rock te <strong>Heemstede</strong>.<br />

RössingJ.H., Mr. Jacob van Lcnnep en zijn geslacht (Huis te<br />

Manpad). In: Eigen Haard 1902..<br />

Ruys, Joh., <strong>Heemstede</strong>. Namen der Heeren en Vrouwen (1198-<br />

1902,) en van de leden der tegecring tot 1795. In: Wapenheraur,<br />

XIX, 1915. De leden der regecring van 1795-185Z. In: Idem.<br />

Rijk,F., Westermeer, lusthof van den beere Jacob Fruyt, bij<br />

Heemstee buyten Haarlem. Uitgave Amsterdam 172,1.<br />

Schepers,J.B., Het Hccnistcedse wandclbos. In: Buiten 1913.<br />

Springer.L.A., De hofstede Meer en Berg te <strong>Heemstede</strong>. In:<br />

Bouwkundig Weekblad, 190e.<br />

Springer.L.A., Berckenrode te <strong>Heemstede</strong> bij Haarlem. Een<br />

stukje tuinkunstgeschiedenis. Overdruk uit 'Op de Hoogte',<br />

september 192.2..<br />

Springer,L.A., Oude Nederlandsche tuinen. Buitens in Kennemerland.<br />

't Huis te Manpad (gemeente <strong>Heemstede</strong>). In: Landhuis<br />

Stcrck-ProotJ.M., De Haarlemsche Beek. In: jaarboek Haerler<br />

1932.<br />

Sterck-Proot,J. M., De verwarring met 'Duinen Vaart'. In:<br />

laarboek Haerlem 1935.<br />

Srerck-Proot,J.M., Leydu . In: jaarboek Haerlem 1939.<br />

Srerck-Proot,J. M., De bu litenplaats Ipcnrodc. In: jaarboek Hacrlern<br />

1943.<br />

Sterck-Proot,J. M., Woestduin. In: jaarboek Haerlem 1944-1945.<br />

Sterck-Proorj. M., Geschiedenis van Aerdenhout. Uitgave<br />

Haarlem 1946 (tweede vermeerderde druk).<br />

S[teynen),J., De ruïne van <strong>Heemstede</strong>. In: Buiten 1913.<br />

Tegenwoordige staat der Vcrccnigde Nederlanden; agste deel,<br />

zijnde het vervolg der beschrijving van Holland. Uitgave<br />

Amsterdam (bij Isaak Tirion) 1750.<br />

Voorlopige lijst der Nederlandsche monumenten van gegeschiedenis<br />

en kunst, deel v, 1, de provincie Noordhollaiid<br />

(Uitgezonderd Amsterdam). Uitgave Utrecht 192,1.<br />

Vries, Jcro.de, Het kasteel van 1 hemstede, In: Pelgrim m ages<br />

naar oude plekjes en oude tijden. Uitgave Haarlem 1901.<br />

i- ]•: \ 1<br />

IN 192.7:<br />

Adviezen van den Raad der gemeente <strong>Heemstede</strong> en van de<br />

Commissie uit de ingezetenen dier gemeente over het ontwerp<br />

van wet tot wijziging van de grenzen der gemeenten Haarlem,<br />

Vetsen, 15toemeiida.il, I leemstede, alsmede ! laarlemmcrlicde en<br />

Spaarnwoudc en opheffing der gemeenten Schoten en Spaamdam,<br />

welk ontwerp door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland<br />

is toegezonden den 23ste!! November 192,1. Uitgave Gemeentebestuur<br />

van <strong>Heemstede</strong> 192,1.<br />

Critisehe beschouwingen omtrent de memorie van prof. mr.dr.<br />

J.van der Grinten inzake de voorgenomen toevoeging van een<br />

gedeelte van I leemstede bij de gemeente Haarlem.<br />

Uitgave Gemeentebestuur van I laarlem 1917.<br />

Grinten, J. van der, Memorie omtrent de toevoeging van een<br />

gedeelte der genieeiile I leemstede bij de gemeente 1 laarlem,<br />

voorgesteld in het bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal<br />

aanhangige ontwerp van wet tot wijziging van de grenzen det<br />

gemeenten Haarlem, Vetsen, ISlocmcndaal, I leemstede, alsmede<br />

Haarlemmerliede en Spaarn wonde en opheffing der gemeenten<br />

Schoren en Spaamdam. Uitgave Nijmegen 1916.<br />

Grinten,J. van der. Beschouwingen van prof. mr. dr. J.van der<br />

Grinten, Hoogleraar ie Nijmegen, over de heli.<strong>inde</strong>ling van het<br />

Haarlemsche anncsatic-ontwerp in de Tweede Kamer. Uitgave<br />

Nijmegen 192.7.<br />

Kort verweer tegen de critisehe bischou wingiii der gemeente<br />

Haarlem omtrent de memorie van prof.mr.dr.J.van der Grinten<br />

inzake de grensregeling. Uitgave Gemeentebestuur van<br />

<strong>Heemstede</strong> J927.<br />

Korte samenvatting der Hecmsteedsehe bezwaren tegen<br />

annexatieplan Haarlem. Uitgave Gemeentebestuur van<br />

<strong>Heemstede</strong> 192,7.<br />

Verweer van Burgemeester en Wethouders van <strong>Heemstede</strong><br />

tegen de door 1 laarlem voorgestelde grenswijziging, met Vervolg-ver<br />

weer. Uitgave Gemeentebestuur van <strong>Heemstede</strong> 1917-<br />

1918, 2. deeltjes.<br />

Verweer door de gemeente <strong>Heemstede</strong> tegen de memorie van<br />

antwoord inzake grenswijziging. Uitgave Gemeentebestuur van<br />

I leemstede 1916.<br />

Verweerschrift tegen de Haarlemsche Anne\atieplannen. Uitgave<br />

Gemeente <strong>Heemstede</strong> 192,5.<br />

Waarom en in welken omvang grenswijziging van Haarlem?<br />

Uitgave Gemeentebestuur, van Haarlem 1925.


lijst van bijschriften<br />

i 4 Het raadhuis. Tekening van J.A. ten Hove. Verz. <strong>Heemstede</strong><br />

lo 'Gezicht in het Haarlemmerhout'. Gravure naar J. Arianessen<br />

door J.de Wit, 1801. Verz. Prov. Atlas.<br />

15 'Ongewoone Waterbeweging in het Haarlemmer Meer,<br />

bespeurt op den 1 November 1755'. Gravure T.Houttuyn.<br />

Verz. Prov. Atlas.<br />

17 Afbeelding uit het Kaartbock van Rhijnland, door<br />

M. Bolstra, 1687/1746. Verz. Prov. Atlas.<br />

19 <strong>Heemstede</strong> in de eerste helft van de lede eeuw (de oudst<br />

bekende afbeelding van het Slot en het Klooster). Fragment<br />

van een kaart (zie ook omslag] uit archief Grote Raad van<br />

Mechelen. Verz. Algemeen Rijksarchief Brussel (negatief<br />

Gemeentearchief Amsterdam].<br />

2.8 Wapen in de gevel van het Raadhuis (Fragment van foto<br />

van een officiële ontvangst op 16 april 1910 t.g.v. de<br />

Internationale Blocmententoonstelling). Verz. Prov. Atlas.<br />

30 Boven: Kerkplein met kerk omstreeks 1900. Verz. Prov.<br />

Atlas. Onder: Bij de IJzeren brug omstreeks 1900. Verz.<br />

Prov. Atlas.<br />

}L De gemeenteraad in 1304. Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />

34 Moderne plattegrond van <strong>Heemstede</strong>, met aanduiding van<br />

de gevolgde route bij de beschrijving van de buitenplaatsen.<br />

Vetz. <strong>Heemstede</strong>.<br />

}6 Het Slot te <strong>Heemstede</strong> omstreeks 1800. Tekening van<br />

Wijbrand Hendriks. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

58 De Hartekamp. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840.<br />

Afbeelding uit zijn 'Gezigtcn in de omstreken van Haarlem'.<br />

Verz. Prov. Atlas,<br />

(o Het Huis te Manpad naar een fantasie ( ?) van J. HeJblocq.<br />

Afbeelding uit zijn bock 'Farrago Latino-lklgica', em.<br />

Verz. Stadsbibliotheek Haarlem.<br />

11 Het Huis te Manpad. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840.<br />

Verz. Prov. Atlas.<br />

14 'Ipenrode aan de zijde van den straatweg'. Steendruk van<br />

P.J.Lutgers, ca. 1840. Verz. Prov. Atlas.<br />

17 Het Huis te Berkenrode. Gravure naar P.Zacnredam,<br />

ca. 1630. Verz. Prov. Atlas.<br />

48 Knapenburg. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840. Verz.<br />

Prov. Atlas.<br />

53 'Aan het Posthuis onder Bcckenrode'. Tekenaar onbekend.<br />

Verz. G e mee 11 te archief Haarlem.<br />

54 'Oudt Roomen buyten Haarlem'. Tekening van D.A.<br />

Clemens, 1770. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

59 'Aan de Glip tussen <strong>Heemstede</strong> en Bennebroek'. Tekening<br />

van H.Tavenier, 1781. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

61 De hofstede 'Meer en Berg'. Tekening van H. Schouten,<br />

18de eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

64 Het dorp <strong>Heemstede</strong>. Tekening van Balthazar Florisz. van<br />

Berkenrode, 19 januari 1017. Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />

68 <strong>Heemstede</strong>, koomende van Haerlem te zien'. Tekening van<br />

H.Spilman, ca. 1750. Vetz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

71 'Gezigt tussen 't huys te Crajenest en Bronsté'. Tekening<br />

van H.Spilman, ca. 1750. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

73 Bibl. Sem Hagevcld Foto Verz. Prov. Atlas.<br />

77 De Herberg Emaus. Tekenaar onbekend. Verz.<br />

Gemeentearchief Haarlem.<br />

83 Het postkantoor, later politiebureau. Verz. Prov. Atlas.<br />

89 Het dorp <strong>Heemstede</strong>. Tekening van H.Tavenier, 18de eeuw.<br />

Verz, Gemeentearchief Haarlem.<br />

91 De R.K. kerk St. Bavo te Berkenrode (gebouwd 1817,<br />

vergroot 1837 en gesloopt 1880). Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />

93 'Blekerijcn door den Houdt'. Tekening van Cl.Jansz.<br />

Visscher, 17de eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

94 ' De IJzeren brug onder <strong>Heemstede</strong> over de Zandvaart'.<br />

Tekening van Wijbrand Hendriks, 18de eeuw. Verz.<br />

Gemeentearchief Haarlem.<br />

96 Links: Molen van Hoeker. Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />

Rechts: Rozenburg, het woonhuis van de heer Joh.<br />

Rosenkrantz. Verz. Prov. Atlas.<br />

95 Internationale BI o e menten to onstelling <strong>Heemstede</strong>, 1915.<br />

Verz. Prov. Atlas.<br />

too Heemsteedse bollenpracht. Verz. Prov. Atlas.<br />

ioz Agrarische bedrijvigheid bij 'Bronstee'. Tekening van<br />

H. Schouten, iSde eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

105 Boven: Geüniformeerd gezag op de Ijzeren brug omstreeks<br />

1900. Verz. Prov. Atlas.<br />

105 Onder: Rust bij de Koedieftol. Verz. Prov. Atlas.<br />

108 Schadelijke uitwasemingen? 'Glipperweg aan de Glip'.<br />

Tekening van P.van Loo, 1768. Verz. Gemeentearchief<br />

Haarlem,<br />

in. 'Het armhuis bij de ijzeren brug te <strong>Heemstede</strong>'. Tekening<br />

van P.van Loo. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

111 Het Stoomgemaal de Cruquius (thans museum), dat meewerkte<br />

aan de droogmaking van het Haarlemmermeer.<br />

Steendruk naar W.Hekking, ca. 1845. Verz. Prov. Atlas.<br />

11Ö Links: Zonder pet niet op de kiek! (Parochiale school).<br />

Verz. Prov. Atlas.<br />

117 Vertclselplaat bij Hoogevcen's verbeterde Leesplank. J.B.<br />

Wolters' Uitgeversmaatschappij N.V., Groningen-Djakarta.<br />

Platcncollectie Voorwcgschool <strong>Heemstede</strong>.


iz Aanrijding op 8 juli 1314 op de Binnenweg tegenover de<br />

Kastanjelaan. Ver/. <strong>Heemstede</strong>.<br />

[13 Onder: De Heemsuxdsi: l'.randweer in de twintiger jaren.<br />

Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />

[14 Onder: Het tolhuis met nog JAI'II sfeervolle ouwerwetse<br />

lantaarnpaal (1907]. Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />

1:2.6 De tram op de IJzeren brug geflankeerd door vrouwelijke<br />

charme. Verz. Prov. Atlas.<br />

1 vj 'k Heb m'n wagen vol geladen... (autobusdienst<br />

Groenendaal-Hixnisiede-1 laarlem in 1914). Verz.<br />

<strong>Heemstede</strong>.<br />

.18 Links: <strong>Heemstede</strong>. Driesprong. 'Tekening van H.Tavenier,<br />

1775. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />

L30 Gezicht in de Hout. Tekening van Cl. Jansz. Visschcr, r&>7.<br />

Verz. GemceiUearohiei i laarlem.<br />

13z Afbeelding uit 'De Ncdcrlandsche Stad- en<br />

Dorpbeschrijver', door L.van Ollefen, 1796. Deel iv. Verz.<br />

Prov. Atlas.<br />

133 'Het Klooster bij <strong>Heemstede</strong>, van vooren te zien', (uiteraard<br />

de buitenplaats). Gravure H.Numan, 1794. Verz. Prov.<br />

Atlas.


<strong>inde</strong>x op de<br />

persoonsnamen<br />

K:uk(v.,l.l,<br />

Camp [v. d.)<br />

Kam;,,,, (v.;<br />

Ecglicii(v.),49 Hcyblok, ;S,4'<br />

l'Egilbn,« Heyde{v. d.),<<br />

Egtnond, 53 Heydcma.Ss<br />

Elias, 41, So, 11t, Hcvdcn (v. d.).<br />

Fllvrnski.Tk,44,7S.Si<br />

HftmsCL-Ji; (!-.;., Ï, ji, ij ;<br />

H.xïma, TOT<br />

Hogevee (V-).<br />

][


Mijl {Y. d.), jB<br />

Naamen(ï.),51<br />

Poulie, 46, 4£<br />

Pretorias,^<br />

Rozenkrans (Ros.<br />

Rubempri (de), Si<br />

Ruijl,?!<br />

'i'ulp<br />

Iure ,61<br />

Uchel en! .1,50<br />

Upw ch( • d-).SS<br />

Vak ,f«<br />

,6é<br />

,5 S, J-j<br />

-, Janetor<br />

Veld 0.40<br />

we'f i{v.),7Ï<br />

Venn d.),é3<br />

Vianen,fi3,fi7.7fi<br />

Vicq (de), 5»<br />

Vis, 58<br />

Vocchgen, 86<br />

<strong>inde</strong>x op<br />

de patronymica<br />

ijk (keizer), 84,85<br />

ijk Napoleon (koniii<br />

Mem iv (graaf),84,85<br />

II v (graai), 84, S3<br />

Hem VI (graaf) iS


algemene <strong>inde</strong>x<br />

den opgenomen. De <strong>inde</strong>x<br />

(hi-lknds-hsj.w<br />

Bloc.WIIcnculiuu, (Algemene<br />

- Capel(de>,4!<br />

- Carelsiust, 68<br />

- KenneniCi, ,5 ,<br />

Kt,i.i..o.:!,f6<br />

- Deun en heuvel,;<br />

- Drie Corenarcn !<br />

Ho penburg, 36<br />

m, 63,64<br />

Lar KnSp-m/icht, 83,131<br />

Lee iwcnberg.Éo<br />

LM «•uil.oott, 75, 76,131<br />

Ma p.Kl(lum,e), 38,39,4!, 43,<br />

Ma |XiJ ih« kleint huis), 41<br />

Me<br />

Me n-nhc.sdi.lïlS-éS, 132<br />

'OStkamoor, Si, 1:<br />

•oslmeester, 37,38<br />

aadhuis, 1.8,83,11<br />

•uwenieo.e Malern: - Ruijpenest.fij - Rosendaal, 76,78<br />

hetflrandMser.S; - Rijpenest.Sj - bet Schouwtje 1«<br />

eE.tael',60,6, -Schapenbosch,,* - de Veile K0e,78,79 "<br />

h«F..-U:..-'.4, ^ - Slot (het oude), S,s>, is, is-zi.n.jï, - de Vrieseman, 73 i^Mh^ (<strong>Heemstede</strong>) 8<br />

^tedt.,..«..«*.«!.!» I vS 0t 0 ^ 4 ï horlogie,74 schiîd^kÙnV) 6, 64<br />

•,,=,,..! WeMeidu^.4B.«. !,,*, , ^1*1,64,67,83,87,10;


- C.;r:.n:ii.j<br />

::, Sd,Ti,3S,74,<br />

- Crmiuiii WER 70<br />

- ruinu-ki ,7«<br />

- l..1l!.,L-,1(t(]:1].d),7?<br />

- Cmhiii.<br />

- CAMIHIL ,-.t Haarlem),?<br />

telefoon,S3 - Güpperdreef,$9,&•,«3 - Voorburg, 70<br />

telegraaf, 83<br />

M M * !<br />

- Clipperweg,i6,;7,6i - Voorhoul [Hurk<br />

mttkT 1 liimîvôi.<br />

- Hoflaan, 3S<br />

- Horst (tin), dam<br />

- Hoinpleill(Haa<br />

Wam ,84<br />

erl'ùhïtfc.<br />

- Meester Lottclai<br />

^""r ««rnhui;,<br />

"•'"• (oude), sd<br />

- Molen werf s laan<br />

- Munnikenlaan,<br />

Munniken vaart<br />

- Nieuweland (hel)<br />

• K'iLi.liKkvKli-^.lui, 16<br />

7 ,'•1<br />

Z (Haar<br />

i.:lli:i. "<br />

iL (sch<br />

Kr .ld,!. 103<br />

zerenB II 114 116


inhoud<br />

inleiding<br />

schijnwerper op de <strong>historie</strong><br />

zeven rode mereltjes en een vrijkwartiei<br />

gastarbeiders in de zeventiende eeuw<br />

war kwam er nie de (stem)bus<br />

een buitenplaats als rweede huis<br />

twee openbare gebouwen<br />

naar zelfstandig kerkelijk leven<br />

welvaart door bleken en wassen<br />

van bouwland, bossen en bollen<br />

kijkje in de gemeentelijke kas<br />

strijd voor de gezondheid<br />

armenzorg en werkverschaffing<br />

hier onderwijst men de jeugd<br />

do zorg voor arde en recht<br />

lichtpunten in het donker<br />

<strong>Heemstede</strong> in. <strong>Heemstede</strong> uit<br />

<strong>Heemstede</strong> in de dorp s beschrijvingen<br />

lijst van geraadpleegde archivalia<br />

lijst van geraadpleegde lireratuur<br />

lijst van illustraties<br />

<strong>inde</strong>x op de persoonsnamen<br />

<strong>inde</strong>x op de patronymica<br />

algemene <strong>inde</strong>x<br />

produktie Meijer Pers n.v., Amsterdam<br />

grafische verzorging Joop de Nijs gvn<br />

gedrukr bij Drukkerij Meijer n.v., Wormerveei


I<br />

-<br />

V ^i<br />

KT?<br />

? *&»> 4^i ••• '<br />

" t 5C ft »V««„.,<br />

5 ""'"> ~"<br />

-Sf be*«L ^.t»t««<br />

,-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!