Heemstede inde historie - Historische Vereniging Heemstede ...
Heemstede inde historie - Historische Vereniging Heemstede ...
Heemstede inde historie - Historische Vereniging Heemstede ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
s. _<br />
.Pap 1<br />
»•Y*<br />
J*<br />
f (~<br />
(<br />
mr.J.W.Groesbeek •• • f<br />
<strong>Heemstede</strong><br />
<strong>inde</strong><br />
<strong>historie</strong><br />
SC
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong>
uitgegeven in 1971 door het Gemccntcbestuui
mr. J. W. Groesbeek<br />
<strong>Heemstede</strong><br />
<strong>inde</strong><br />
<strong>historie</strong><br />
leven, werken,<br />
handel en koehandel in de<br />
woonplaats van Emece
Het raadhuis. Tekening van J.A. ten Hove.
inleiding<br />
Nu het manuscript van dit boek voor mij ligt, voel ik de<br />
vragen van de lezers op mij afkomen: "Waarom liebt u dit<br />
of dat zo en zo gedaan ? Waarom hebt u zoveel aandacht<br />
besteed aan dit onderwerp, terwijl liet andere, dar mij nu<br />
interesseerde, onbesproken is gebleven ? Ik erken, dat ik op<br />
die vragen een antwoord moet geven.<br />
Aan het gemeentebestuur van <strong>Heemstede</strong> stond voor ogen,<br />
dat er een boek /.on verschijnen waarin aan de inwoners<br />
en vooral ook aan de toekomstige inwoners, iets verteld<br />
zou worden over de geschiedenis van <strong>Heemstede</strong> als dorp,<br />
over de buitenplaatsen etc.<br />
Dat was geen eenvoudige opgave. Schrijven is altijd een<br />
persoonlijke aangelegenheid, is ook altijd min of meer<br />
subjectief, /owe! wat de keu'/.e van de stof aangaat als wat<br />
betreft de hoeveelheid aandacht die aan een bepaald aspect<br />
besteed wordt. Dit laatste wordt ook sterk beïnvloed door<br />
hetgeen er al over gepubliceerd is.<br />
Aan de geschiedenis van de buitenplaatsen is in dit boek<br />
vrij veel aandacht besteed, la de eerste plaats omdat een<br />
samenvattend overzicht ontbrak, anderzijds omdat er zoveel<br />
nieuws te v<strong>inde</strong>n was, dat publicatie ervan voor de hand<br />
lag. Gerechtvaardigd leek dit ook door de enorme belangstelling<br />
die er op het ogenblik voor kastelen en buitenplaatsen<br />
bestaat. Toch moest ook hier een sterke beperking<br />
toegepast worden, daar anders de omvang te groot geworden<br />
zou zijn. De geschiedenis van deze buitenplaatsen<br />
is zo opgezet, dar een bijzonder interessant: beeld ontstaan<br />
is van de eigenaars; zo zijn zoveel mogelijk de prijzen vermeld,<br />
waarvoor de buitens aangekocht en verkocht werden.<br />
Daardoor ontstaat een beeld van het prijsverloop voor onroerend<br />
goed in <strong>Heemstede</strong> en van de invloed van de sociale<br />
positie van kopers en verkopers en het verloop van de<br />
conjunctuur. Ook wordt de kijk op bekende persoonlijkheden<br />
uit de vaderlandse geschiedenis bepaald anders, als<br />
men achter de schermen van hun financieel beleid kijkt.<br />
Om niet de aandacht eenzijdig op de buitenplaatsen te<br />
richten, werd ook aandacht besteed aan bepaalde neringen,<br />
ambachten en boerderijen. Jammer is het daarbij dat de<br />
archieven, die wij voor ons doel hadden kunnen gebruiken<br />
nog in het geheel niet of nauwelijks toegankelijk waren. In<br />
het algemeen eindigt de geschiedenis van het onroerend<br />
goed omstreeks 1800. Een enkele maal is hiervan afgeweken.<br />
In principe hebben we ons beperkt tot de grenzen van het<br />
huidige <strong>Heemstede</strong>, hetgeen eigenlijk jammer is, want dit<br />
maakt het beeld onvolledig.<br />
Ook voor de andere onderwerpen moest een eindjaar gezocht<br />
worden: de tweede wereldoorlog leek hiervoor een<br />
geschikt punt. De oorlogsjaren en de stormachtige ontwikkeling<br />
daarna vormen een studieobject op zichzelf.<br />
Men kan gaan discussiëren over de wij/.e van behandeling<br />
van de stof. De ervaring leert, dat belangstellenden in de<br />
<strong>historie</strong> een wezenlijke inhoud prefereren boven gezellige<br />
verhaaltjes zonder werkelijke inhoud. Een vlotte pen en<br />
grote kennis van zaken is een zeldzame combinatie!<br />
Tenslotte: bronvermeldingen in de tekst werken erg storend<br />
en zijn dus achterwege gebleven. Achter in dit boek vindt<br />
men de bronnen opgegeven waaruit geput is. Zijn dit<br />
archivalia dan /.al een werkelijk geïnteresseerde de bron<br />
zeer gemakkelijk in het archief kunnen terugv<strong>inde</strong>n.<br />
Rest mij nog een woord van erkentelijkheid aan het adres<br />
van het gemeentebestuur van <strong>Heemstede</strong>. Ik wil hier met<br />
name noemen de gemeentesecretaris, mr. J. M. Kruitwagen,<br />
wiens belangstelling /.o stimulerend gewerkt heeft en die<br />
mij al het benodigde materiaal ter beschikking stelde.<br />
Ook mag hier niet de naam ontbreken van de wethouder,<br />
de heer H. J. Verkouw, die mij nuttige wenken gaf.<br />
De heer J.Persman, als archivist A verbonden aan het<br />
rijksarchief te Haarlem, is mij ook zeer behulpzaam geweest.<br />
Het gemeentearchief van Haarlem stelde mij welwillend<br />
veel afbeeldingen voor het boek ter reproductie beschikbaar.
schijnwerper op<br />
de <strong>historie</strong><br />
<strong>Heemstede</strong> is niet zo bijzonder oud en heeft geen wereldschokkende<br />
geschiedenis gehad. Het dorp ligt, evenals<br />
Haarlem, op de zogenaamde oude binnenduinen. We zouden<br />
nu een uiteenzetting kunnen geven over de vorming van de<br />
zeekust en het daarmede samenhangende probleem van de<br />
vorming van onze duinen. We doen dat echter niet, er is<br />
heel veel litteratuur over dit onderwerp en het is voor ons<br />
doel van ondergeschikt belang. In het kort alleen dit:<br />
deze binnenduinen moeten gevormd zijn door de Noordzee,<br />
die ver het land indrong. Daarna begon de zee zich weer<br />
terug te trekken en legde een eind verder westelijk een<br />
nieuwe duinenrij: de zeeduinen die wij uu nog kennen.<br />
Misschien is er nog verder westelijk sprake geweest van een<br />
derde rij, die weer verdween toen de zee opnieuw naar het<br />
oosten begon op te dringen. In dir verband valt te denken<br />
aan het befaamde kasteel Brittenburg, dat aan de monding<br />
van de Oude Rijn bij Katwijk lag, maar geheel in de<br />
Noordzee is verdwenen. Nog verder zecwaarts vindt men<br />
op de kaart uit de iée eeuw een toren aangegeven. Dat is<br />
de zogenaamde 'toren van Calla'; de maten ervan waren<br />
aan de maker van de kaart blijkbaar bekend.<br />
Dit alles bewijst, dat de in cultuur gebrachte gronden zich<br />
veel westelijker hebben uitgestrekt. Bij een flinke storm<br />
sloeg er bij Callantsoog een groot stuk duin weg en op de<br />
plaats waar dat gelegen had kwam een akker met ploegsporen<br />
voor de dag! We kunnen dus wel aannemen dat er<br />
hier en daar onder de duinen oude cultuurgronden verborgen<br />
liggen. Jammer is het, dat vondsten niet altijd in de<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
publiciteit komen. Wordt een belangrijke oudheidkundige<br />
vondst gedaan dan wordt de/e vaak ver/, wc gen. Men wil het<br />
gevondene graag voor zichzelf behouden of ziet er geldelijk<br />
gewin in. Aannemers van bouw- of cultuurtechnische<br />
werken zien bij vondsten stagnatie in bun werkzaamheden<br />
opdoemen en vernietigen de vondsten voordat men er iets<br />
van weet. Dat is jammer, want hierdoor wordt de opbouw<br />
van de oudere geschiedenis van ons land en onze streek<br />
ernstig belemmerd.<br />
Om tot ons onderwerp terug te keren: het is wel waarschijnlijk<br />
dat zich onder de zandgronden in <strong>Heemstede</strong><br />
oudete cultuurgronden bev<strong>inde</strong>n. Men wist in oude tijden<br />
nog niets van helmbeplanting en zo stond de boer machteloos<br />
toe te kijken als zijn akkertje onder het stuivende zand<br />
verdween.<br />
Dat gebeurde óók nog in historische tijd, tot zelfs in de 17e<br />
en 18e eeuw toe. Overigens moeten we bet belang van de<br />
aanwezigheid van deze oude cultuursporen niet overschatten,<br />
want op grond daarvan mogen we niet zeggen<br />
dat bijvoorbeeld I [eemstede al heel vroeg bestaan heeft.<br />
Zo is het niet, want voor een langdurig bestaan van een<br />
dorp is continuïteit in de bewoning noodzakelijk. Het is nu<br />
juist dat laatste wat vrijwel ovctal in onze provincie<br />
ontbreekt. Steeds talrijker worden de sporen van bewoning<br />
in eeuwen vóór onze jaartelling en in de ie en 2e eeuw<br />
daarna, doch dan stuiten we op een hiaat.<br />
een ander <strong>Heemstede</strong><br />
Pas in de Merovingisehc-Karolmgische tijd treedt opnieuw<br />
bewoning op. Voor <strong>Heemstede</strong> is zelfs dat feit nog niet<br />
belangrijk, want het dorp bestond toen nog niet. Men zal<br />
mij tegenwerpen : <strong>Heemstede</strong> wordt toch al in de 8e eeuw<br />
en daarna nog eens in 1064 genoemd? Ik moet de<br />
Heemstcdenaren, die graag in een dorp van hoge ouderdom<br />
willen wonen, teleurstellen. Mr is <strong>inde</strong>rdaad sprake van een<br />
<strong>Heemstede</strong> in de genoemde jaren, maar dat is niet ons<br />
<strong>Heemstede</strong>. Met dat oude <strong>Heemstede</strong> is bedoeld een<br />
gehuchtje op de grens van Heemskerk en Castricum.<br />
De constatering van dit feit biedt ons ook een betere<br />
vetklating voor de naam '<strong>Heemstede</strong>' dan de tot nu toe<br />
gebtuikelijke. Men zag in <strong>Heemstede</strong> twee woorden: heem
of heim CU Stede. Dus <strong>Heemstede</strong> betekent: 'de plaats van<br />
het heim'. Nu is verklaring van plaatsnamen een bijzonder<br />
moeiliik terrein. De wetenschappelijke beoefening van deze<br />
tak van wccnscliap dateert pas van de laatste jaren. Voor<br />
een met-des kundige op dat terrein is het dan ook oppassen<br />
geboden.<br />
Toch ga ik mijn verklaring van de naam u niet onthouden.<br />
Het oude <strong>Heemstede</strong> ligt op de grens van Heemskerk en<br />
Castricum. In Heemskerk v<strong>inde</strong>n we het woord heem<br />
eveneens. Het is zeker dat 1 leemskerk verklaard moet worden<br />
als de kerk die door heer Emece of vrouwe Emeca<br />
gesticht is. Het is dan verleidelijk in <strong>Heemstede</strong> de stede te<br />
zien waar heer of vrouwe Emeca woonde (ook in de<br />
provincie Utrecht ligt bij Vreeswijk een kasteel <strong>Heemstede</strong>).<br />
Mogelijk is het dan dat de naam <strong>Heemstede</strong> van dat oude<br />
dorp in latere tijd op ons <strong>Heemstede</strong> is overgegaan. In dat<br />
verband wijs ik u erop dat er een Schalkwijk bij Haarlem<br />
ligt, maar óók vindt men een Schalkwijk in de provincie<br />
Utrecht. Men heeft wel verband tussen beide verondersteld,<br />
maar een aanwijzing daarvoor is tot nu toe niet gevonden.<br />
Ik stel dus voor het tot nader order er maar op te houden<br />
dat <strong>Heemstede</strong> betekent: de woonplaats van zekere heer of<br />
vrouwe, die de naam van Emece droeg. Aangezien de<br />
naam vermoedelijk van elders (I Ieemstede bij Castricum?)<br />
hierheen is gekomen behoeven we ons niet te verdiepen in de<br />
vraag, wie die Emece (man of vrouw) dan wel geweest kan<br />
dorpje Haarlem<br />
De oudste, en oorspronkelijk de enige, nederzetting in dit<br />
zuidelijk deel van Kenuemerland was het dorp Haarlem,<br />
dat al in de 8e eeuw genoemd wordt. Van dat oude Haarlem<br />
uit die tijd moet men zich geen overdreven voorstelling<br />
maken. Het was niet meer dan een klein dorp, van niet veel<br />
meer betekenis dan het <strong>Heemstede</strong> uit de 13e en 14e eeuw.<br />
Uit het feit dat het hele gebied tussen het Haarlemmermeer,<br />
de zee, de grens met Zuid-Holland en in het Noorden die<br />
met Velsen, tot Haarlem gerekend werd, valt wel af te leiden,<br />
dat alle gemeenten die nu binnen deze grens liggen,<br />
niet of nog nauwelijks bestonden. Hier en daar een boerderijtje<br />
of woonhuis, aan de zee een paar '<br />
veel meer was er niet. De naam 'Hanrlennnerh<<br />
•ehijan er per op de bisi<br />
nog aan deze oude toestand. Ondanks het feit, dat in<br />
historische tijd elke boom van de Hout in <strong>Heemstede</strong> stond,<br />
heeft de oude naam zich weten te handhaven en is nooit<br />
door die van '<strong>Heemstede</strong>rhout' verdrongen.<br />
Haarlem was dus het hoofddorp van een uitgestrekt gebied<br />
waarin zich op verschillende tijdstippen nederzettingen gingen<br />
ontwikkelen: <strong>Heemstede</strong>, Bennebroek, Zandvoort,<br />
Aalbrechtsberg, Tetrode, Vogelen sang, Berkenrode, Akendam,<br />
Schoten. Deze vormden dus tezamen een bestuurlijke<br />
eenheid 'het Haarlemmerambacht'. Ook op kerkelijk terrein<br />
waren zij één: de parochie Haarlem. Deze kerkelijke eenheid<br />
is veel langer gehandhaafd dan de bestuurlijke, want<br />
nog toe de Reformatie was er slechts één parochie en <strong>Heemstede</strong><br />
kwam kerkelijk zelfs pas in 162.5 los van Haarlem.<br />
De oude bestuurlijke eenheid moet eeuwenlang voortbestaan<br />
hebben, tot de situatie opeens veranderde. Ik zou<br />
bijna zeggen door een enkele pennestreek. Onze graaf<br />
Willem 11 gaat op 23 november 1245 aan het dorp Haarlem<br />
stadsrecht verlenen. Eeuwenlang heeft men gestreden over<br />
de beantwoording van de vraag: wat is het essentiële vaneen<br />
stadsrecht? De meest verschillende antwoorden zijn gegeven.<br />
We zullen daar niet verder op ingaan, want we zijn het er<br />
nu wel over eens, dat het essentiële van een stadsrecht is,<br />
dat de nieuwe stad een eigen bestuur en eigen rechtspraak<br />
krijgt. Haar grondgebied wordt als het ware losgemaakt<br />
van haar oude omgeving die onder het gewone landrecht<br />
blijft ressorteren.<br />
Aangezien een stadsrecht een privilege is, een voorrecht,<br />
wordt dit slechts verleend aan een eng begrensd gebied. Dit<br />
gebied wordt vaak door de bewoners van de stad met wallen<br />
muren, grachten en poorten omgeven. Zo moet het met<br />
Haarlem gegaan zijn na 23 november 1145.<br />
ambachten<br />
Voor de omgeving van Haarlem had deze stadwording een<br />
zonderlinge consequentie. Het harr van het Haarlemmerambacht<br />
werd uitgesneden en de rest kwam dus volkomen<br />
in de lucht te hangen. Er was geen bestuurscentrum meer<br />
en een herstructurering van de omgeving van Haarlem was<br />
een dwingende noodzakelijkheid geworden. Graaf Willem 11<br />
en daarna graaf Floris V moeten er dus toe overgegaan zijn<br />
om de bestaande bewoningscentra, thans los van Haarlem,
om te vormen tot ambachten (bestuurs- en rechtskringen).<br />
Zo moet het ook met <strong>Heemstede</strong> gegaan zijn. <strong>Heemstede</strong><br />
moet een zelfstandig ambacht geworden zijn onmiddellijk<br />
na de stadwording van Haarlem. Nu kon de graaf met deze<br />
nieuwe ambachten weer twee dingen doen. Hij kon er<br />
schout en schepenen benoemen die namens hem bestuur en<br />
rechtspraak uitoefenden, of hij kon het ambacht in leen<br />
geven aan een van zijn leenmannen. Dit in leen uitgeven<br />
was een van de meest gebruikelijke wijzen om een leenman<br />
te belonen voor bewezen diensten. Misschien hecfr Floris v<br />
<strong>Heemstede</strong> nog een tijdlang laten besturen door een schout,<br />
die hij zelf benoemd had, maar op het eind van zijn leven<br />
is hij ertoe overgegaan <strong>Heemstede</strong> in leen te geven aan een<br />
edelman, die hem bijzondere diensten bewezen had. Dit moet<br />
geweest zijn Dirk van Hoijlede of diens vader heer Reynier<br />
van Hoijlede, behorende tot een geslacht dat uit Vlaardingen<br />
stamde en in het Westland gegoed was.<br />
In de geschilderde gang van zaken zien wij duidelijk de<br />
twee elementen waarop de grafelijke politiek steunde: de<br />
leenmannen en de steden. Aanvankelijk steunde de graaf<br />
bijna geheel op de hem toegewijde leenmannen en de geestelijkheid;<br />
steden waren er maar weinige. Maar langzamerhand<br />
worden beide eerstgenoemde groeperingen in de ogen<br />
van de graaf te veeleisend. De graaf gaat zijn gunsten verplaatsen<br />
naar de boeren en de ambachtslieden, in de hoop<br />
zo een tegenwicht te vormen tegen zijn vroegere gunstelingen.<br />
Heel sterk zien we dat bij graaf Floris v die de bijnaam<br />
kreeg van 'der keerlen god'. Deze politiek stuitte vanzelfsprekend<br />
op felle tegenstand van de kant van de adel, die<br />
'der keerlen god' renslottc vermoordde.<br />
In de dertiende eeuw zien we dat de graven aan nederzettingen<br />
van ambachtslieden en kooplieden stadsrecht verlenen.<br />
Deze nieuwe steden ontvingen hierbij een grote mate<br />
van zelfbestuur. Dat zij hiervoor belangrijke sommen gelds<br />
aan de graaf moesten offeren, behoeft nauwelijks gezegd te<br />
worden. Dat de graven hierdoor opnieuw in een afhankelijke<br />
positie raakten, is blijkbaar te laat tot hen doorgedrongen.<br />
Het gevormde tegenwicht tegen adel en geestelijkheid richtte<br />
zich tenslotte tegen de schepper van dit tegenwicht en holde<br />
diens macht dusdanig uit dat er in de iée eeuw vrijwel niets<br />
en in de 17e eeuw helemaal niets meer van over was.<br />
Met de afzwcring van koning Philips n kwam ook het e<strong>inde</strong><br />
van de grafelijke macht, al kwam die toen theoretisch bij de<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
staten te berusten. Ook de adel ging ten onder evenals de<br />
wereldlijke macht en de financieel sterke positie van de<br />
geestelijkheid.<br />
een kasteel<br />
Maar we dreigen al te ver af te dwalen. Er kwam dus een<br />
adellijk heer uit Vlaardingen naar <strong>Heemstede</strong>. Wat een<br />
kroon is voor een vorst, is een kasteel voor een adellijk heer.<br />
Er wordt dus in <strong>Heemstede</strong> een kasteel gebouwd. Wanneer<br />
dat heeft plaatsgevonden weten we niet precies. Waarschijnlijk<br />
in het laatste kwart van de 13e eeuw, misschien omstreeks<br />
Ï300.<br />
Waarom deze edelman zijn huis niet gesticht heeft op de<br />
hoge zandgronden blijft duister. Of is het een aanwijzing,<br />
dat hij zijn slot bouwde aan de oever van het Spaarne?<br />
Heeft hij de illusie gehad daar tol te kunnen heffen van de<br />
vele voorbijgaande schepen ? Het Spaarne was immers de<br />
doorvaartroute Amsterdam-Haarlem-naar het Zuiden. Als<br />
dat zo was, heeft hij /.ich verrekend, want er is nooit een tol<br />
gekomen. De graaf hief zelf tol te Sparendam.<br />
In diezelfde tijd, misschien iets later, duikt een tweede edelman<br />
in <strong>Heemstede</strong> op, één die de weinig welluidende naam<br />
heer Jan Scheven draagt. Meestal komt hij voor onder de<br />
naam heer Jan Scheven van Bennebroek. Dit Bcnnebroek<br />
was niet identiek met het huidige. Het strekte zich uit van<br />
Hillegom tot het slot van <strong>Heemstede</strong> en werd aan de westzijde<br />
begrensd door de weg van <strong>Heemstede</strong> naar Bennebroek<br />
(de Binnenweg). Wat ten Westen van die weg iag<br />
hoorde er dus toen nog niet bij.<br />
Heer Jan Scheven bouwde zich ook een kasteel. Dat stond<br />
op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en het Spaarne<br />
en moet er al geweest zijn voordat deze gracht gegraven<br />
werd. De noordelijke toegang tot dit kasteel moet gevormd<br />
zijn door de huidige Gravinncsteeg (vanouds Burggravinnesteeg),<br />
een zijstraat van de Kleine Houtstraat. Meer zuidelijk<br />
herinnert het Rozcnprieel aan dit oude kasteel. Voor<br />
zover wij weten heeft heer Jan Scheven geen bestuursrechten<br />
over Bcnnebroek uitgeoefend, want dit bleef tot <strong>Heemstede</strong><br />
behoren.<br />
Eveneens binnen <strong>Heemstede</strong> werd nog in de 13de eeuw<br />
het huis 'Berkenrode' gebouwd, dat aanvankelijk ook in het<br />
geheel geen rechtsgebied bezat: de heren van <strong>Heemstede</strong>
ezaten over het gehele gebied 'de ambachtshccrlijkheid'<br />
dat wil zeggen het bestuur en de lagere rechtspraak. Misdrijven<br />
werden door de baljuw van de graaf berecht.<br />
de grote buur<br />
We kijken nu weer even naar de grote buur in het Noorden:<br />
de stad Haarlem. Ik stel mij zo voor, dat de stadsrechtverlening<br />
in 1245 daar met grote feestelijkheden gevierd is.<br />
E<strong>inde</strong>lijk had men dan een grote mate van zelfbestuur en<br />
een eigen dcionsieariparaat. Grachten worden gegraven,<br />
wallen opgericht. Misschien direct al poorten en torens (dat<br />
is niet helemaal zeker). Maar als men achter de Grote Kerk<br />
de Warmoesstraat inloopt in de richting van de Anegang,<br />
zou de hoge ligging van deze straat kunnen verraden dat<br />
we hier de oudste stadswal van Haarlem moeten zoeken.<br />
Zelfs al zou men hier tegen in willen brengen, dat de hoge<br />
ligging van de Anegang te verklaren is uit het feit dat hier<br />
een hoge zandrug eindigt, dan verandert dit toch niets aan<br />
onze opvatting, dat hier de oudste stadsomwalling gezocht<br />
moet worden. Maar dan is dat ook het punt waar het ambacht<br />
van <strong>Heemstede</strong> begint. Dat was de keerzijde van de<br />
medaille voor Haarlem! Had Haarlem zich als dorp onbelemmerd<br />
naar alle kanten kunnen uitbreiden, dat was nu<br />
afgelopen. Als stad lag Haarlem ingekapseld binnen zijn<br />
grachten; de stad had «een enkele cxpansiemogelijkheid<br />
meer. Bij elke schrede over de grachten bevonden de Haarlemmers<br />
zich op 'vreemd' grondgebied.<br />
Dan begint Haarlem de strijd aan te b<strong>inde</strong>n tegen de dorpen<br />
waarmede de stad vroeger in vreedzame coëxistentie had<br />
samengeleefd. Zij weet maar al te goed, dat zij de graaf op<br />
haar hand zal krijgen, die immers financieel afhankelijk is<br />
van de steden. Ook kasteelheren zijn gevoelig voor geld.<br />
De familie Scheven wordt weggekocht; zij vertrekt uit<br />
<strong>Heemstede</strong> en vestigt zich te Leiderdorp. De ka steel terreinen<br />
worden bestemd voor bouwterrein. De heer van <strong>Heemstede</strong><br />
wordt teruggedrongen tot over de huidige Gedempte Oude<br />
Gracht.<br />
Nog in de 14e eeuw dringt Haarlem op tot de tegenwoordige<br />
Raamvest-Gasthuisvest-Kampervest. Van tegenweer<br />
horen we niet, misschien zwichtte de heer van <strong>Heemstede</strong><br />
voor fikse financiële tegemoetkomingen. Waarschijnlijker<br />
is echter dat de graaf deze financiële tegemoetkoming in<br />
schijnwerper op de <strong>historie</strong><br />
eigen zak gestoken heelt, door deze vergroting van Haarlem<br />
toe te staan op een moment dat hij ruzie had met heer<br />
Gerrit van <strong>Heemstede</strong>. Ik kom hier nog nader op terug.<br />
weer in ongenade<br />
Dat de heer van <strong>Heemstede</strong> gedwongen werd zich bij de<br />
vergroting van Haarlem neer te leggen, staat wel vast voor<br />
de volgende stadsuitbreiding van 142.8. Ook op dat moment<br />
is de heer van <strong>Heemstede</strong> weet: in ongenade gevallen en<br />
wordt al zijn grondgebied ten Zuiden van de Grote Houtpoorr<br />
(Houtplein) bijna tot aan de Meester Lottelaan geconfisqueerd.<br />
Zogenaamd krijgt hij schadevergoeding, en<br />
wel 20 gouden Franse croncn, een zelfs voor die tijd belachelijk<br />
laag bedrag.<br />
Toen was het voorlopig uit met de expansie van Haarlem<br />
naar het Zuiden. Hieraan zal ook wel meegewerkt hebben,<br />
dat de Haarlemmerhout toen een natuurlijke bufferzone<br />
tussen Haarlem en <strong>Heemstede</strong> vormde. Een tweede reden<br />
zal geweest zijn dat meer invloedrijke geslachten hun intrede<br />
op het slot te <strong>Heemstede</strong> deden. Een tijdlang zetelde daar<br />
de stadhouder-generaal van Holland, Zeeland en Friesland,<br />
heer Lodewijk van Brugge, graaf van Winchester, prins van<br />
Steenhuizen. Vooral de invloedrijke familie van de raadpensionaris<br />
Adriaan Pauw vormde wel ceu tegenwicht<br />
tegen territoriale aanspraken van Haarlem. Een derde -<br />
misschien wel voornaamste - reden: de welvaart van<br />
Haarlem was door het beleg en de daarop gevolgde overgave<br />
geknakt. De stad raakte voor een deel ontvolkt en<br />
veel behoefte aan nieuwe uitbreidingen zal er niet geweest<br />
zijn. Wel horen we in de 17e eeuw van een uitbreiding der<br />
stad naar het Noorden.<br />
Enige eeuwen lang bewaakten 'de blauwe stenen' - met<br />
aan de ene zijde het wapen van Haarlem, aan de andere<br />
zijde het wapen van <strong>Heemstede</strong> - de in 1418 vastgestelde<br />
grenzen.<br />
Zo lang stonden zij op dezelfde plaats, dat zij af en toe<br />
wegens slijtage vervangen moesten worden.<br />
Volledigheidshalve moet hier tenslotte nog vermeld worden<br />
dat Haarlem in 1480 (79) haar bevoegdheid om halsmisdaden<br />
te berechten uitgebreid zag tot een kwart mijl buiten<br />
haar bestaande rechtsgebied. Dit ging echter niet ten koste<br />
van de ambachtshcren, die deze misdrijven toch niet be-
'•f, "7. % TRW** %£swtf^ C&wïW^ *G9<br />
4; If<br />
"«<br />
BSENs.»<br />
'Geïicht in her Haarlemmerhout'. Gravure naar J. Andri<<br />
doorj.de Wit, 1801.<br />
rechten mochten. Alleen de baljuw van Kennemerland zag<br />
zich in zijn rechtsgebied enigszins beperkt.<br />
uitbreidingsplannen<br />
Pas in de 19c eeuw probeert Haarlem opnieuw gebiedsuitbreiding<br />
in zuidelijke richting, dus ten koste van <strong>Heemstede</strong>,<br />
te verkrijgen. Dergelijke pogingen werden gedaan in<br />
1867, 1869, 1880/81 en tussen 1893 en 1896. Toen echter<br />
bleek dat het onmogelijk was een plan tot stand te brengen<br />
dat zowel voor <strong>Heemstede</strong> als voor Haarlem aanvaardbaar<br />
was, werd de zaak door Gedeputeerde Staten op de lange<br />
baan geschoven. Ook in 190z horen we van territoriale<br />
mmm<br />
verlangens van Haarlem, die echter niet werden ingewilligd.<br />
In 1914 begon Haarlem een nieuwe aktie. Het liefst zou de<br />
stad alle omliggende gemeenten zonder meer geannexeerd<br />
hebben, maar toen bleek dat hiertegen bij het provinciaal<br />
bestuur overwegende bezwaren bestonden, veranderde zij<br />
van taktick en verklaarde zich bereid een kleiner plan, door<br />
Gedeputeerde Staten opgesteld, wel te willen accepteren.<br />
Doch ook tegen dit kleinere plan kwam <strong>Heemstede</strong> in verzet.<br />
Het gemeentebestuur gaf zelfs in 192.5 een brochure<br />
hierover uit. Deze is zeer gematigd van toon, zoals het een<br />
gemeente van standing past. Zij begint met een opsomming<br />
van de argumenten van de tegenpartij.<br />
1 Haarlem is een dichtbevolkte gemeente, de bevolkings-<br />
: blijft achter bij die van het rijk en de provincie
'waartegenover enkele aangrenzende gemeenten zich bovenmatig<br />
kunnen ontplooien'.<br />
2. Haarlem behoeft terreinen voor de volkshuisvesting en<br />
voor het uitvoeren van industrie- en i) aveu plannen. Binnen<br />
de bestaande grenzen zijn die nier beschikbaar.<br />
3 De omliggende gemeenten parasiteren op Haarlem. Zij<br />
genieten wel van de lusten die de stad biedt, maar onttrekken<br />
zich aan de hieraan verbonden lasten.<br />
Op goede gronden weerlegt <strong>Heemstede</strong> alle aangevoerde<br />
arg runen ren en onderstreept deze weerlegging nog eens<br />
door een memorie toe te voegen, opgesteld door mr.dr.<br />
J.van der Grinten, hoogleraar te Nijmegen, die zich ook<br />
zeer sterk tegen de annexatieplannen keert. Als al dit geschut<br />
in stelling is gebracht, speelt <strong>Heemstede</strong> een hoge<br />
troef uit: al de argumenten die Haarlem opsomt dienen<br />
slechts om te verbloemen, dat het erom te doen is om de<br />
gegoede belastingbetalers, die nu in <strong>Heemstede</strong> wonen,<br />
binnen Haarlems grenzen te brengen !<br />
Als men de brochure geloven mag, was er in 1915 al een<br />
uittocht van gegoede belastingbetalers uit de bedreigde<br />
gebieden begonnen. Dit had tot gevolg, aldus de brochure,<br />
dat veel huizen daat leeg kwamen te staan, hetgeen weer<br />
gepaard ging met een belangrijke waardeverm<strong>inde</strong>ring. De<br />
annexatie zou dus min of meer de ondergang van een<br />
krachtige gemeente ten gevolge hebben.<br />
Toch ging de annexatie door en al het Hccmsteedsc gebied<br />
tussen de Meester I.otrelaan en de Crayencstersingel werd<br />
bij Haarlem gevoegd. In een bewogen raadszitting bracht<br />
de burgemeester op 21 april 1917 dank aan al degenen die<br />
meegeholpen hadden in de strijd regen de annexatie, die<br />
onder leiding van mr. van der Plaats en daarna van baron<br />
van Hardenbrock van Ammerstol gevoerd was.<br />
schadevergoeding<br />
e vorderde van Haarlem een schadevergoeding<br />
van ƒ2.000000, een eis die maar zeer ten dele ingewilligd<br />
werd. Ondanks de sombere voorspellingen van het gemeentebestuur<br />
herstelde de gemeente zich snel van deze<br />
slag. Is hiermede een eind gekomen aan de strijd van zes<br />
eeuwen ?<br />
Er zijn ook andere pogingen gedaan om de grenzen van<br />
<strong>Heemstede</strong> te veranderen. Reeds in 182.9 was er sprake van<br />
schijnwerper op de <strong>historie</strong><br />
1 vereniging van Berkenrode met <strong>Heemstede</strong>. Toen men<br />
1.S4S wilde komen tot verm<strong>inde</strong>ring van het aantal, ge-<br />
1 de provincie Noord-Holland, werd overwogen<br />
<strong>Heemstede</strong>, Bennebroek, berken rode en V'ogelensang tot<br />
één gemeente te verenigen. Dit was het advies van een<br />
commissie uit Gedeputeerde Staten, dat in 1851 wetd uitgebracht.<br />
Maar nog in hetzelfde jaar adviseerde de commissie<br />
om Vogclensang buiten deze combinatie te laten.<br />
Het enige wat er van dit plan tenslotte uitgevoerd is, was<br />
de vereniging van Berkenrode met <strong>Heemstede</strong> in 1854.<br />
Ook nu weer (1969) hoort men amicxatiegcluiden. Men<br />
krijgt wel eens de indruk dat de roep om annexatie van<br />
naburige gemeenten door de grote steden een soort van<br />
afleidingsmanoeuvre is, een kreet die de aandacht van de<br />
interne problemen moet afleiden. Alles zal wel betet gaan<br />
als men eerst maar bet grondgebied van de buurman gekregen<br />
heeft. Deze geluiden kennen we al jaren lang in de<br />
wereldpolitiek.<br />
Het valt moeilijk in te zien hoe annexatie zou kunnen meehelpen<br />
om interne problemen op te lossen. Hoogstzelden<br />
zal dit voorkomen. Ook het feit dat de grote stad een zogenaamde<br />
centrumfunctie vetvult, dat wil zeggen allerlei<br />
kosten moet maken voor extra voorzieningen, die dan voor<br />
een belangrijk deel ren goede /.ouden komen aan de buitengemeenten,<br />
kan geen argument voor annexatie opleveren.<br />
Tegenover die extra kosten, die óók weer extra baten opleveren,<br />
staan weer inkomsten die de steden genieten doot<br />
de trek naat de stad van het winkelende publiek etc.<br />
Als men bijvoorbeeld bekijkt hoe de door Amsterdam geannexeerde<br />
gemeenten boven het IJ in het algemeen nog<br />
steeds achtergebleven gebied gebleven zijn, levert deze<br />
situatie bepaald geen argumenten op voor annexatie.<br />
blijvende wrijvingen<br />
Ik heb de opmerking gemaakt, dat <strong>Heemstede</strong> sedert het<br />
optreden van de familie Pauw geen last meer had van tetritoriale<br />
aanspraken van de stad. Dat is wel juist, maar<br />
grotete en kleinere wrijvingen waren toch niet van de lucht.<br />
De grondoorzaak hiervan was, dat velen trachtten zich aan<br />
het straffe stedelijke regime te onttrekken, door zich in de<br />
randgemeenten te gaan vestigen.<br />
Zo was de Haarlemmerhout één voortdurende conflicts-
on. De positie van de Hout was dan ook bijzonder ingewikkeld.<br />
Van oudsher weiden aile bossen, wildernissen,<br />
stranden, zeeën etc. gerekend te behoren tot het kroondomein.<br />
Zo kwam de Hout dan ook na het zelfstandig<br />
worden van de graven van Holland onder het beheer van<br />
deze graven. Zij stelden er een houtvester aan, die met<br />
meesterknapen een zekere mate van bestour en rechtspraak<br />
over de Hout uitoefende. Maar de Hout lag óók in de<br />
anibachtshectlijkheid <strong>Heemstede</strong>. Dus ook deze heer pretendeerde<br />
vrij ver gaande rechten in de Hout te bezitten.<br />
Om de complicaties nog te vergroten gaven de Staten van<br />
Holland op n december 1583 'de grond waar het Haarlemsche<br />
bosch op heeft gestaan' voor 32.5 pond 's jaars aan<br />
de stad Haarlem in erfpacht, onder voorwaarde dat binnen<br />
twee jaar niet de hevbeplanvin^ begonnen moest worden.<br />
Als vierde autoriteit treedt dan ook nog op de baljuw van<br />
Kennemcrland die belast was met de berechting van 'halsmisdrijven'.<br />
Dit laatste was ook een doorn in het oog van<br />
de heer van <strong>Heemstede</strong>, en ook van de stad Haarlem.<br />
Beide partijen vonden elkaar in deze oplossing: Haarlem<br />
ging er mee akkoord, dat <strong>Heemstede</strong> verheven zou worden<br />
tot hoge heerlijkheid, waartegenover <strong>Heemstede</strong> aan<br />
Haarlem de middelbare en lage jurisdictie over de Hout<br />
zou afstaan. Bij de hoge overheid kon dir voorstel echter<br />
geen genade v<strong>inde</strong>n (1655); er is dus van dit plan niets<br />
terechtgekomen.<br />
Om u eens een indruk te geven van de ruzietjes tussen<br />
Haarlem en <strong>Heemstede</strong>, zal ik u een paar punten noemen<br />
uit het akkoord van 1055:<br />
1 Een ruzie over het drijven van schouw in de Houtvaart.<br />
z Een ruzie over het drijven van zwanen in eikaars jurisdictie.<br />
Blijkbaar vingen de Haarlemmers de Heemsteedse<br />
zwanen die de grens clandestien passeerden, en omgekeerd.<br />
3 Haarlem protesteerde tegen een veiling van ossen in een<br />
herberg in de Hout. De heer van <strong>Heemstede</strong> verbood deze<br />
veiling tenslotte.<br />
4 <strong>Heemstede</strong> protesteerde tegen een veiling van hout te<br />
houden door een stadsbode van Haarlem in de Hout.<br />
Tenslotte ging deze veiling wel door, want de heer van<br />
<strong>Heemstede</strong> had deze 'tot continuatie van de goede vrientschap'<br />
bij provisie goedgevonden.<br />
5 Het spreekt wel vanzelf dat ook de aanleg van de Lcidse<br />
Trekvaart door het grondgebied van <strong>Heemstede</strong> nieuwe<br />
ItrnHSteJe hi de bistorh<br />
moeilijkheden gaf (1656). Visserijrechten van de heer van<br />
<strong>Heemstede</strong> werden aangetast, en er moest een brug komen<br />
in de Manpadslaan.<br />
6 Een doorn in het oog van Haarlem was ook dat tal van<br />
neringdoende ingezetenen zich onttrokken aan de stedelijke<br />
accijnzen doot zich in <strong>Heemstede</strong> te vestigen. Het krioelde<br />
van herbergen in en om de Hout. Bakkers, wevers en<br />
chirurgijns vestigden zieh in de Meester Lottelaan, die toen<br />
nog tot <strong>Heemstede</strong> behoorde. Zo af en toe verbood de heer<br />
van <strong>Heemstede</strong> dan een neringdoende zich in deze laan te<br />
vestigen, maar een e<strong>inde</strong> werd er niet aan gemaakt.<br />
7 Haarlem plaatste in de Hout verbodsborden, verbiedende<br />
'te lopen en te springen op en langs de nieuw gemaakte dijk<br />
bij het bosch tussen 'de blauwe Engel' en 'het Dronken<br />
huisje' ofte die te beschadigen op een boete van ƒ 3'. Toen<br />
<strong>Heemstede</strong> daartegen protesteerde, verontschuldigde Haarlem<br />
zich met de opmerking dat bet helemaal niet in de bedoeling<br />
lag de rechten van de Heemsteedse heer aan te<br />
rasten.<br />
8 Op 2.8 juni 1664 verbood de stad Haarlem aan Hermanus<br />
Cappoen om in zijn herberg 'Napels' te <strong>Heemstede</strong> een<br />
veiling van schilderijen te houden. Dit zijn maat een paar<br />
voorbeelden uit de lange reeks. Van sommige gevallen<br />
weten we hoe het geschil afliep, van andere weten we dat<br />
conflicten met de baljuw<br />
Ook met de baljuw van Kennemetland waren er voortdurend<br />
moeilijkheden:<br />
1 Over de aanstelling van de schouten. De heer van <strong>Heemstede</strong><br />
bezat het recht om een schout aan te stellen, maat de<br />
baljuw meende dat hij de benoeming moest goedkeuren.<br />
2 De heer van <strong>Heemstede</strong> had het recht keuren, wij zouden<br />
zeggen politieverordeningen, uit te vaardigen, maar in<br />
allerlei gevallen werd hem dat techt door de baljuw bc-<br />
De Heemsteedse - en ook de Haarlemse kermissen, die in<br />
de Hout werden gehouden, waren een voortdurende bron<br />
van moeilijkheden tussen Haarlem - <strong>Heemstede</strong> - baljuw.<br />
Ik hoop hier afzonderlijk enige aandacht aan te wijden,
omdat men hieruit ook allerlei folkloristische bijzonderheden<br />
kan aflezen.<br />
Een geval, dat misschien niet direct met de ketmis samenhing<br />
noem ik hier. In 1730 had de heer van <strong>Heemstede</strong><br />
'aen seecker inwoonder geconsenteerd aen sijn huijs een<br />
olyphant re mogen laten kijken, ende daattoe een schilderije<br />
uijt te hangen.' De baljuw nam dit niet, bekeurde de man<br />
en legde hem een boete van / 25 op. De man deed zijn<br />
beklag bij de heer, en deze raadde hem aan de boete niet te<br />
betalen. De zaak bleef verder zonder gevolgen 'also de<br />
baljuw die saak niet durfde voort te setten'.<br />
de kermis van <strong>Heemstede</strong><br />
In de tijd toen er wat amusement betreft weinig te beleven<br />
viel, was de kermis het jaarlijks weerkerende festijn. Het<br />
voorjaar bracht een dolle Vastenavond, in september vond<br />
de kermis plaats.<br />
Van het vieren van de Vastenavond weten we niet zo heel<br />
veel. We moeten niet vergeten dat we in de archieven<br />
meestal ambtelijke stukken aantreffen, Waarin wc slechts<br />
hier en daar sporen v<strong>inde</strong>n van het vieren van feesten.<br />
Meestal betreft het dan nog feestviering die over de schreef<br />
ging, en zodoende onder de strafrechtzaken terechtkomt.<br />
Wat nu die Vastenavond betreft: de heer van <strong>Heemstede</strong><br />
moet zijn toestemming geven voor bepaalde evenementen,<br />
en dat zien we dan ook gebeuren. Zo geeft de heer op<br />
19 februari 162,6 zijn toestemming 'dat in de a.s. Vastelavontsdagen<br />
de jonge blijden ende andere sulex begerende,<br />
in den dorpe van <strong>Heemstede</strong> sullen mogen treeken ende<br />
rijden de gans ofte snoeck ende eonijnen, ofte doen ende<br />
gebruyeken gclijcke exerciticn, mits 't selve niet sal mogen<br />
geschieden onder ofte gedurende de predicatie, ende dat<br />
sij haer voorts sullen onthouden van alle moetwille ende<br />
in solen tien'.<br />
Dat 'trecken ende rijden de gans ofte snoeck ende eonijnen'<br />
was een bij/on der wreedaardig volksvcrmaak, dat in<br />
heel Nederland in gebruik was. Het bestond hieruit, dat<br />
men te paard, in een wagen of op de schaats en ook te voet<br />
probeert de met vet besmeerde kop van een aan zijn poten<br />
opgehangen gans eraf te trekken.<br />
Bij het zogenaamde 'gansknuppelen' moest de kop van de<br />
gans er met een stok afgeslagen worden. Ter Gouw zegt<br />
schijnwerper op de hist<br />
hiervan in zijn 'Volksvermaken': 'wel begint men het katknuppclcn<br />
en ganstrekken ook op de boerekermissen al<br />
wat wreedaardig te v<strong>inde</strong>n, maar 't gaat er daarom niet<br />
m<strong>inde</strong>r jolig en dartel toe. In Venlo moesten zes ganzen<br />
hun kop verloren hebben voordat "het spel" ophield'. Het<br />
was al op het eind van de 19e eeuw toen Ter Gouw dit<br />
neerschreef !<br />
Het was bijzonder kies van de heer van <strong>Heemstede</strong>, dat hij<br />
dergelijke spelletjes tijdens de predikatie verbood, en dat hij<br />
aankondigde baldadigheden niet te zullen tolereren. Zestien<br />
jaar later (2.2. febmari 1642) verbood de Heer 'het ganstrecken<br />
en ander vasrenavondspclen' op zondagen.<br />
Ook het knuppelen van hazen en konijnen was een geliefde<br />
bezigheid, waarvan de naam wel voor zichzelf spreekt.<br />
De kermis bood andere geneugten. Zoals reeds gezegd,<br />
vond de kermis in september plaats. 'Van ouden herkommen'<br />
viel de kermis op een datum om en nabij de 11e september.<br />
Eigenlijk genoten de Hcemsredenaren van twee<br />
kermissen, want ook de Haarlemse Sint janskermis werd<br />
voor een groot deel buiten de stad in de Haarlemmerhout<br />
gevierd.<br />
lotritreckkramen<br />
Al vroeg bleek het nodig deze festiviteiten binnen de perken<br />
te houden. Zo werd er in 1597 reeds een keur (politieverordening)<br />
uitgevaardigd op 'het stellen van de couck-,<br />
freuijt(fruit)-, wafel- en rijffclkramen' in de Hout. Ook nu<br />
kunnen we deze nog op onze kermissen aantreffen, behalve<br />
de rijffclkramen, waarin gedobbeld en aan loterij gedaan<br />
werd. Die loterijen konden een grore omvang hebben. We<br />
v<strong>inde</strong>n namelijk op 10 juni x6zj een verzoek van Rogier<br />
Louwersz. van Amsterdam, die er zijn beroep van gemaakt<br />
had met 'lotritreckkramen' op de kermissen rond te reizen.<br />
Hij wil nu voor de Sint Janskermis een dergelijke kraam<br />
opstellen, waarin van drie tot zesduizend gulden omgezet<br />
zou mogen worden. Verloot zouden worden 'verguit ende<br />
s il ver wc rek, schoone spiegelen, schilderijen ende meer<br />
andere cleynodien'. Zijn verzoek werd ingewilligd.<br />
Koorddansers - 'koordespclcrs' - vormden een vast onderdeel<br />
van het programma. Iets meer omstreden waren 'de<br />
earner- ofte rerhoriekspeclders'. Hun aanwezigheid op de<br />
kermis werd niet altijd toegestaan.
De comedianten van 't schouburgh van Amsterdam kregen<br />
in 1656 verlof op de <strong>Heemstede</strong>r kermis 'eenige comédien<br />
ende tragédien publijckelijek re mogen vertoonen'.<br />
Zij voerden hun stukken binnenshuis op - in 1656 ten huize<br />
van Willem Frcccken - en de voorstelling verliep zonder<br />
incidenten.<br />
verstoorde schouwburgvoorstelling<br />
Dat was een jaar daarvoor wel anders geweest! Toen hadden<br />
enige comedianten permissie ontvangen om in de Hout<br />
een toneel te mogen oprichten 'tot vertoninge van hare<br />
speelden geduurende de Hacrlemmerkermis'. Zij begonnen<br />
hun voorstellingen op maandag 28 juni (1655). Maar<br />
halverwege de voorstelling kwam de substituut-baljuw van<br />
Kenncmerland en verbood de spelers met hun voorstelling<br />
door te gaan, daar zij geen permissie aan de baljuw hadden<br />
gevraagd. De schout van Heemslede gelastte echter de<br />
voorstelling voort te zetten. De substituut-baljuw kwam<br />
toen met zijn vier dienaren, versterkt door twee of drie<br />
dienaren van de schout van Haarlem 'met zeer groot geweld<br />
en furie inloopen tot op het toneel' om de spelers te<br />
arresteren en beslag te leggen op hun bezittingen. Hij dreigde<br />
het theater te zullen afbreken.<br />
De comedianten waten dus verwikkeld geraakt in een<br />
machtsstrijd tussen de baljuw en de schout. Zij trachtten<br />
de baljuw gunstig te stemmen door ook aan hem verlof te<br />
vragen om met spelen te mogen voortgaan. De baljuw<br />
stemde hierin toe als zij de aanplakbiljetten veranderden.<br />
Daarop moest voortaan te lezen staan dat zij speelden 'in<br />
de jurisdictie van Kenncmerland in den banne van Heem-<br />
De baljuw wilde de heer van <strong>Heemstede</strong> een ptoces hierover<br />
aandoen, maar was bang dat hij de kosten daatvan<br />
uit eigen zak zou moeten betalen. Hij vroeg daarom aan de<br />
Rekenkamer in Den Haag de kosten van dit proces te betalen.<br />
Toen de Rekenkamct dit weigerde, liet de baljuw<br />
zich zonder verzet door het Hof van Holland veroordelen.<br />
De baljuw zou zich voortaan moeten onthouden van het<br />
belemmeren van de schout van <strong>Heemstede</strong> 'in het geven<br />
van consenten aan cenijiu comedian 11/11, kamcrspeelders,<br />
rethorijkers en andere personen'. De heer van <strong>Heemstede</strong><br />
gaf voortaan weer die consenten af, maar alleen onder<br />
<strong>Heemstede</strong> in de butane<br />
voorwaarde dat de aanvragers een verklaring aflegden, dat<br />
zij niet aan de baljuw hetzelfde verzoek gedaan hadden.<br />
Bij het opsommen van spelen waarbij beesten te pas kwamen<br />
mag ook een vermelding van 'het papegaai schieten'<br />
niet ontbreken. Al in 162,6 verleende de heer aan Jacob<br />
Pietersz., inwoner van <strong>Heemstede</strong>, verlof om 'regens den<br />
tijt dat het sact van het velt sal wesen' op de molcnwerf<br />
'een stenge met papegaijen' op te stellen 'om bij eenige<br />
liefhebbers mette hantbusse ofte roer afgeschoten te worden.<br />
De condities, prijzen etc. moest hij echter van te voren aan<br />
aan de schout opgeven. Dat et in de hetbetgen viool gespeeld<br />
en gedanst werd behoeft nauwelijks vermeld te<br />
worden.<br />
Merkwaardig is het te zien dat de heet in 1644 'het uijtsteecken<br />
ende laten waeijen van vlaggen op de <strong>Heemstede</strong>rkermis'<br />
verbood. In de winter van 1656 kreeg Leendert<br />
Jetoensz. echter consent met een tent met een vlag op het<br />
ijs te staan.<br />
Het vertonen van mismaakte personen op de kermis vormde<br />
ook een trekpleister. Het is geen wondet dat we in <strong>Heemstede</strong><br />
daatvan ook sporen v<strong>inde</strong>n. Philips de Moor verzoekt<br />
in het jaar 1676 gedurende de Sint Janskermisdagen van<br />
Haarlem in de Haarlemmer hour ten huize van Direk Willems<br />
te mogen vertonen 'seecker vrouwspersoon, hebbende aen<br />
beijdc handen maer 4 vingers en nochtans connende mitte<br />
selve doen allet hantwerk'. Hij verzoekt om voot het huis<br />
'een conterfeitsel (afbeelding) van deselve' te mogen ophangen<br />
en een entree re heffen van een halve stuivet.<br />
We hebben nu getracht een beeld te geven van de geschilpunten<br />
met de stad Haarlem, of anders uitgedrukt: van de<br />
bedreigingen van <strong>Heemstede</strong>'s onafhankelijkheid vanuit het<br />
Noorden. Deze bedreiging duurt tot de huidige dag voort.<br />
stuifzand<br />
Dat kan niet gezegd worden van een bedreiging uit het<br />
Westen. U zult niet zo gemakkelijk raden, wat hiermede<br />
bedoeld wordt, want tegenwoordig speelt dit probleem<br />
nauwelijks meer een rol. De vijand die <strong>Heemstede</strong> uit het<br />
Westen aanviel was het stuifzand. Machteloos moest men<br />
toezien hoe grote stukken cultuurland aan deze vijand geofferd<br />
moesten worden. Strenge voorschriften ten aanzien<br />
van helmbeplanting vormden wel een b es ttij ding s middel,
maar grote aantallen konijnen richtten vernielingen in de<br />
beplantingen aan en... het schijnt een sport bepalingen te<br />
ontduiken.<br />
Veel verloren terrein werd in later tijd weer teruggewonnen<br />
door omvangrijke zandafgravingen, die herwinning van<br />
oude cultuurgrond opleverden. Hoe erg de zandverstuivingen<br />
aanvankelijk wel huishielden, blijkt uit een rekening<br />
van het jaar 1586. Hierin wordt verteld dat in één jaar tijds<br />
3,5 morgen door duinveistuiving verloren is gegaan. Ook<br />
de ontwrichting van ons economisch bestel gedurende de<br />
80-jarige oorlog was funest voor dit terrein.<br />
het Haarlemmermeer<br />
Her meest had <strong>Heemstede</strong> echter te lijden van haar vijand<br />
in het Oosten: het Haarlemmermeer. Tussen de jaren<br />
1544 tot 1596 gingen 37 ha land verloren, in de volgende<br />
jaren bedroeg het verlies 12. ha. In een periode van 70 jaar<br />
was de oeverlijn gemiddeld 140 merer teruggeweken. In de<br />
volgende 100 jaren (1Ó45 tot 1740) gingen er nog 38 ha<br />
verloren, maar tussen 1740 tot 1846 slechts 6. Over een<br />
periode van 300 jaren (1544 tot 1848) verdwenen er 94 ha<br />
land te <strong>Heemstede</strong> in de golven.<br />
Verzwolgen werd hierbij ook een stuk land dat de naam<br />
droeg van 'het oude kerkhof'. Dit lag juist ten zuiden van<br />
de plaats waar het (oude) Spaarne in het meer uitmondde.<br />
Al in 1303 droeg het terrein die naam. Iets wat in 1300<br />
reeds 'oud' heet, moet voor onze begrippen wel heel oud<br />
'Ongewoone Waterbeweging in het Hunrlcmmer Meer, bespeurt<br />
op den 1 November 1755'. Gravure T.Houttuyn.<br />
zijn. Hier staan we nu voor een van de onopgeloste raadsels<br />
uit de geschiedenis van <strong>Heemstede</strong>. Wat was dat oude<br />
kerkhof? Lag dat oorspronkelijk bij een kerk en is deze<br />
kerk dan verdwenen zonder één enkel spoot na te laten?<br />
Maar als daar al zo vroeg een kerk gestaan heeft, waar is<br />
dan het dorp gebleven, dar er bij hoorde? Of was het misschien<br />
her kerkhof van de heren van <strong>Heemstede</strong>? Hun slot<br />
lag in de onmiddellijke nabijheid, maar kan in 1300 nog<br />
niet oud geweest zijn en bovendien /.uilen /.ij hun familiegraf<br />
wel in de Sint Bavo te Haarlem gehad hebben.<br />
In de 15e en 16e eeuw werden trouwens alle inwoners van<br />
<strong>Heemstede</strong> binnen Haarlem begraven. Een eigen kerk bezat<br />
her dorp pas sedert 1(325! De kapel die er vóór de Reformatie<br />
sedert het midden van de 15e eeuw stond, had geen<br />
beg raaf recht.<br />
Geeft de ligging van het oude kerkhof, precies op de hoek<br />
van het (oude) Spaarne en het meer, een aanwijzing voor<br />
het doel? Men zou zich kunnen voorstellen, dat er op dit<br />
punt nogal eens scheepsougelukken gebeurden en misschien<br />
werden de slachtoffers daar meteen begraven. Dat gebeurde<br />
immers ook met verdronkenen uit de zee; zij werden<br />
niet naat de kerk overgebracht, maar in de duinen begraven.<br />
Al met al blijft het een verklaring van het raadsel, die ook<br />
niet ten volle bevredigt. Er is namelijk nog een andere<br />
mogelijkheid : er heeft een dorpje van vissers aan het meer<br />
gelegen, dat geheel is weggespoeld. Hiervoor is echter tot<br />
nu toe nog geen enkele aanwijzing gevonden.<br />
U hebt wel gezien dat er gesproken is over het (oude)<br />
Spaarne. De oorspronkelijke uitmonding van het Spaarne<br />
lag namelijk oudtijds een eindje zuidelijker dan nu het geval<br />
is. De Haarlemmers was het blijkbaar een doorn in het oog<br />
dat het Spaarne zo dicht langs hel I Iecmsteedse slot liep.<br />
Zij verlegden her Spaarne over enige afstand en gaven het<br />
een nieuwe uitmonding. Het oude Spaarne was nog lange<br />
tijd in het landschap terug te v<strong>inde</strong>n en ook op oude kaarten<br />
zijn de restanten ervan duidelijk te zien.<br />
Leeghwater<br />
.litbreiding van het Haarlemmermeer vervulde<br />
de overheid met grote /ort; on op allerlei manieten werd<br />
getracht deze binnen de perken te houden. Onze pionier
op het gebied van grote droogmakerijen, Jan Adriaansz.<br />
Lccghwater, legde reeds in september 1630 een plan tot<br />
droogmaking van het meer voor aan Adriaan Pauw, de<br />
toenmalige ambachtsheer. Men achtte echter de onderneming<br />
vooral financieel te riskant. Er is dus nooit iets van<br />
gekomen. Alle andere plannen ondergingen hetzelfde lot.<br />
Het moest tot diep in de eye eeuw duren voordat de droogmaking<br />
een feit werd.<br />
Het is hier niet de plaats om uitvoerig op de land-wording<br />
van het Haarlemmermeer in te gaan. De gevolgen waren<br />
voor <strong>Heemstede</strong> belangrijk genoeg: de oostgrens van de<br />
gemeente was nu voorgoed beveiligd. De droog m aki ngswerkzaamheden<br />
brachten voor de gemeente nogal beslommeringen<br />
mee, want tal van arbeiders die hierbij te werk<br />
gesteld werden, vestigden zich tijdelijk in het dorp.<br />
Zoals elke medaille haar keerzijde heeft, zo was het ook<br />
met de droogmaking van het meer. Wat sommigen gevreesd<br />
hadden, werd werkelijkheid. De vaarten in <strong>Heemstede</strong><br />
misten nu hun natuurlijke uitstroming in het meer.<br />
At in 1858 baart de vervuiling van de Blekersvaart zorgen.<br />
Voor de Hccmstecdse blekcrijcn vooral dreigt deze gang<br />
van zaken catastrofale gevolgen te krijgen. Advies werd<br />
gevraagd aan prof. Von Baumhauer en ir. Van Diesen.<br />
Beide heren stelden voor om een door paarden gedreven<br />
watermolen te plaatsen, die het water zou moeten verversen.<br />
De Blekersvaart was echter eigendom van de gezamenlijke<br />
blekers langs deze vaart en zij oordeelden dit<br />
plan een te kostbare investering. Nog jaren lang lezen we<br />
van klachten over de watervervuiling. Dit probleem is dus<br />
voor <strong>Heemstede</strong> niet nieuw.<br />
Aan de drie kanten had <strong>Heemstede</strong> zich dus te verweren<br />
tegen aanslagen op zijn grondgebied. In het Noorden tegen<br />
Haarlem, in het Oosten tegen het Haarlemmermeer, en in<br />
het Westen tegen het stuifzand. De zuidelijke grens was<br />
de rustigste. Deze is in de loop van de eeuwen nimmer bedreigd<br />
geweest, want deze vormde de scheiding tussen<br />
Kcnnemerland en Noord-Holland. Deze laatste naam is<br />
geen drukfout, want hoe verwarrend het u in de oren mag<br />
klinken: liet oude Noord-Holland eindigde vroeger precies<br />
daar waar tegenwoordig Noord-Holland begint. Misschien<br />
nog iets duidelijker aldus geformuleerd: het oude Noord-<br />
Hoiland was de naam van het grootste deel van de tegen<br />
r her Kaartboek van Rhijnlatul,<br />
door M. Bolstra, 1687/1740.<br />
woordige provincie Zuid-Holland. <strong>Heemstede</strong> lag dus<br />
oudtijds niet in Noord-Holland, doch in Kennemerland.<br />
afstand van Berkenrode en van Bennebroek<br />
Tot nu toe hebben wij het gehad over bedreigingen aan het<br />
adres van <strong>Heemstede</strong>. Min of meer vrijwillig heeft <strong>Heemstede</strong><br />
afstand gedaan van Berkenrode en van Bennebroek.<br />
Wat Berkenrode betreft: in 1466 staat Jan van <strong>Heemstede</strong><br />
zijn rechten op bestuur en rechtspraak aldaar af aan de<br />
bezitter van het kasteel Berkenrode. De afscheiding van<br />
<strong>Heemstede</strong> was echter niet blijvend, want op het e<strong>inde</strong> van<br />
de 18e eeuw kocht de vrouwe van <strong>Heemstede</strong> deze rechten<br />
terug. Dit verh<strong>inde</strong>rde niet dat Berkenrode in 1796 een zelfstandige<br />
gemeente wetd en deze zelfstandigheid tot 1857<br />
wist te bewaren. Toen weid Berkenrode definitief met<br />
<strong>Heemstede</strong> verenigd.<br />
Ingrijpender en van veel groter omvang was het verlies van<br />
Bennebroek. "Bennebroek" heette de strook I kemsteeds<br />
grondgebied, die zich uitstrekte vanaf Hillegom tot het<br />
oude slot toe, in het Oosten begrensd door de Binnenweg.<br />
De bczittct van <strong>Heemstede</strong>, de raadpensionaris Adriaan<br />
Pauw, behoorde tot dat soort mensen, dat graag alles 'geregeld'<br />
wil zien. Vandaar dat hij in 1610 al begon met het<br />
afstaan van Bennebroek aan Nicholaas Seys Pauw, de enige<br />
zoon uit zijn eerste huwelijk. De/.e stelde blijkbaar weinig<br />
prijs op dit bezit, want hij stond het acht jaar later al weer<br />
af aan zijn halfbroer Adriaan Pauw.<br />
Toen de raadpensionaris in 1653 overleed, had hij de verdeling<br />
van zijn nalatenschap al bij zijn leven geregeld. Een<br />
boedelscheiding kwam dan ook vlot en zonder ruzie (!) tot<br />
stand. De Staten van Holland gaven al in hetzelfde jaar<br />
toestemming voor de afscheiding van Bennebroek. Een<br />
afscheiding die nooit meer ongedaan is gemaakt.<br />
Bennebroek dateert als afzonderlijke rechts- en bestuurskring<br />
dus van 1653. Het omvat ook niet het oude Bennebroek,<br />
waarvan een groot deel bij <strong>Heemstede</strong> werd gevoegd,<br />
terwijl al het Bennebroeks gebied ten Wesren van de<br />
Glipperweg van <strong>Heemstede</strong> werd afgenomen.<br />
Herhaaldelijk sprak ik over de beren van <strong>Heemstede</strong>, zonder<br />
iets te zeggen over hun lotgevallen. De oudste heren droegen<br />
ook de naam 'van <strong>Heemstede</strong>'. Het meest in het oog vallende<br />
is wel dat /.ij vrijwel steeds op het verkeerde paard
wedden. Wonder boven wonder loopt het af en toe, te<br />
alle verwachtingen in, nog vrij goed af, maar zij ginger<br />
uite<strong>inde</strong>lijk toch aan ten onder.<br />
jonkvrouw Aleid vermoord<br />
Heer Gerrit van <strong>Heemstede</strong> kiest de kant van keizerin<br />
Margaretha die in oorlog raakt met haar zoon graaf<br />
Willem. Toen de keizerin het graafschap Holland aan haar<br />
zoon afstond in 1349, dreigden haar aanhangers in een<br />
moeilijke positie te geraken. Bij de winnende partij, die van<br />
graaf Willem, waren deze volkomen uit de gratie. Vandaar<br />
dat de keizerin nog op het e<strong>inde</strong> van het jaar 1350 aan een<br />
aantal edelen, o.a. heer Gerrit van <strong>Heemstede</strong>, moet beloven<br />
hen te beschermen en bovendien belooft zij garant te<br />
staan voor de schade die zij zullen lijden.<br />
Dat deze bclolte wei nodi^ was, bewijst een akte van 1351,<br />
waarin graaf Willem heer Gerrit onder zijn vijanden noemt.<br />
Het resultaat van deze vere was dat graaf Willem aan heer<br />
Gerrit het huis Teylingen weer ontnam dat hij hem in leen<br />
gegeven had. De gemoederen raakten zo verhit dat heer<br />
Gerrit zijn kasteel in <strong>Heemstede</strong> moest verlaten om in het<br />
buitenland zijn toevlucht te zoeken. Hij ging naar Utrecht<br />
en leende daar van de bisschop 100 oude schilden, terug te<br />
betalen zodra hij in <strong>Heemstede</strong> teruggekeerd zou zijn.<br />
Pas in 1355 schenkt graaf Willem hem vergiffenis. Zijn<br />
vrouw deelde zijn ongenade niet en was rustig (?) in <strong>Heemstede</strong><br />
blijven wonen. In 1355 keerde heer Gerrit naar zijn<br />
slot terug, waarschijnlijk na een flinke financiële aderlating<br />
ondergaan te hebben. Hij verschijnt zelfs weer aan het Hof<br />
van de graaf, en maakt daar mee dat deze in 1358 krankzinnig<br />
wordt. Diens broer hertog Albrecht van Beyeren<br />
wordt dan regent en neemt heer Gerrit in zijn 'Raad' op.<br />
Zonder verdere wederwaardigheden sterft heer Gerrit in<br />
1375 en wordt opgevolgd door zijn zoon heer Jan. Diens<br />
ster steeg aanvankelijk hoog; hij verkeerde in de hoogste<br />
hofkringen, maar dan komt een vrouw ten tonele. De bijzonder<br />
mooie jonkvrouw Aleid van Poelgeest weet in de<br />
gunst te komen bij de al wat oudere hertog Albrecht. Dat<br />
was niet zo heel vreemd in die dagen; vreemd is wel dat de<br />
hertog volkomen onder de invloed komt van de politieke<br />
denkbeelden van zijn maîtresse.<br />
Het kon niet anders of dat moest noodlottige gevolgen<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
hebben voor heer Jan van <strong>Heemstede</strong>, die vurig Hoeksgezind<br />
was, terwijl jonkvrouw Aleid de Kabeljauwse partij<br />
in bescherming nam. In heer Jan's gedachte rijpte een<br />
moordplan: Aleid moest uit de weg geruimd! Op 21 september<br />
139z werd zij op het buitenhof in Den Haag vermoord,<br />
's Hertogen hofmeester Willem Cuser, die haar te<br />
hulp snelde, vergezelde haar in de dood.<br />
Een wilde razernij maakte zich van de oude hertog meester<br />
om het verlies van zijn geliefde vriendin. Alle kastelen van<br />
zijn vijanden moesten tot de grond verwoest worden en...<br />
hun bezittingen verbeurd verklaard! In november 1393 geeft<br />
de hertog opdracht aan de stad Haarlem om het slot <strong>Heemstede</strong><br />
tot de grond toe af te breken. De hertog wist wat hij<br />
deed, want met grote vreugde en grondigheid braken de<br />
Haarlemmers het slot van hun tegenstander af.<br />
heer Jan op de vlucht<br />
Heer Jan moest naar het buitenland vluchten. Evenals zijn<br />
vader had hij op het verkeerde paard gewed. Een voor hem<br />
gunstige bijomstandigheid was evenwel dat ook de zoon en<br />
troonopvolger van de hertog, graaf Willem van Oostcrvanr,<br />
bij de dubbele moord betrokken was. Ook hij was gevlucht.<br />
Het gezin van heer Jan, dat hij niet achter had durven laren,<br />
vond voorlopig onderdak bij de gravin van Oostervant.<br />
De hertog wilde echrer geen definitieve breuk met zijn<br />
troonopvolger en verzoende zich reeds in 1394 met zijn<br />
zoon. Deze nam het op voor zijn strijdmakkers, maar het<br />
duurde nog twee jaar voordat de oude hertog zich met<br />
heer Jan van <strong>Heemstede</strong> wilde verzoenen.<br />
De hertog begon snel af te takelen en liet het bestuur hoe<br />
langer hoc meer aan zijn zoon over. Met de ster van de<br />
hertogelijke zoon rees ook weer die van zijn vriend en<br />
bondgenoor heer Jan. Graaf Willem logeerde zelfs bij hem.<br />
Gezamenlijk broedden zij daar plannen uit voor een wraakneming<br />
op de medestanders van de oude hertog Albrecht.<br />
Nu herhaalde zich de loop der gebeurtenissen in omgekeerde<br />
richting; wéér werden tal van edelen gedood, beroofd<br />
of het land uitgejaagd.<br />
Intussen is het huis van <strong>Heemstede</strong> herbouwd, althans in<br />
1401 staat het er weer, tot grote ergernis van de Haarlemmers.<br />
De dood van hertog Albrecht in december 1404<br />
gebruiken zij om zich opnieuw van het gehate slot te ont-
doen. Zij verwoesten de pas herbouwde burcht. Dit was<br />
voor graaf Willem, die zijn vader opvolgde, een bijzonder<br />
pijnlijke aangelegenheid. Hij kon de hulp (vooral financieel)<br />
van de steden niet missen en anderzijds kon hij zijn<br />
vriend, heer Jan van <strong>Heemstede</strong>, nier in de steek laten. Er<br />
vindt, maar pas vijf jaar later, een verzoening plaats. Heer<br />
Jan schenkt de Haarlemmers (waarschijnlijk wel tegen betaling)<br />
vergiffenis (1409) voor beide verwoestingen van zijn<br />
kasteel. Ook graaf Willem vi doet er wat bij en zo kan heer<br />
Jan weer aan de herbouw gaan werken. Of hij die beleefde<br />
is niet helemaal zeker, want drie jaar later overleed hij.<br />
Zijn zoon, heer Jan van <strong>Heemstede</strong> de jonge, was een echte<br />
vechtjas. Waar er wat te vechten was, werd hij genoemd.<br />
Maar evenals zijn vader en grootvader gedaan hadden,<br />
wedde ook hij weer op het verkeerde paard. Toen zijn beschermer<br />
overleed, koos hij de zijde van diens dochter,<br />
gravin Jacoba. Met vreugde zal hij op zijn beurt deelgenomen<br />
hebben aan het beleg van Haarlem, dat partij koos<br />
voor Jacoba's oom, hertog Jan van Beyeren. Er zijn berichten,<br />
dat het slot door de Haarlemmers opnieuw verwoest<br />
werd, maar dit blijft voorlopig onbewezen.<br />
Dat gravin Jacoba tenslotte het onderspit moest delven<br />
tegen de nieuwe troonpretendent hertog Philips van Bourgondië,<br />
die als lachende derde uit de strijd kwam, behoef<br />
ik nauwelijks te vermelden.<br />
Dat Haarlem zou trachten zich op <strong>Heemstede</strong> te wreken,<br />
had ook hertog Philips wel begrepen en als een voorloper<br />
van de Verenigde Naties, had hij aan beide partijen bevolen<br />
zich met elkaar 'te verdragen'. Dat 'verdragen' resulteerde<br />
tenslotte hierin, dat heer Jan van <strong>Heemstede</strong> al zijn grondgebied<br />
tussen de Raamsingel (Houtplein) en de Meester<br />
Lottelaan aan de stad Haarlem moest afstaan. Haarlem<br />
betaalde hem voor deze afstand van grondgebied 20 gouden<br />
Franse kronen. Het is niet zo eenvoudig de koopkracht van<br />
deze zo kronen vast te stellen, maar erg veel lijkt het niet.<br />
gevoelige knauw<br />
Eén troost was er voor heer Jan: Haarlem slaagde er niet<br />
in beslag te leggen op zijn kasteel, al was dat dan ook<br />
zwaar gehavend of ten dele zelfs verwoest. De financiële<br />
positie van zijn geslacht had echter opnieuw een gevoelige<br />
knauw gekregen en zwaar verarmd daalde heer Jan in 1437<br />
<strong>Heemstede</strong> in de eerste helft van de rade eeuw (de<br />
afbeelding van het Slot en het Klooster). Fragment<br />
kaart (zie ook omslag) uit archief Grote Raad van<br />
•Jpr - S -t - "<br />
ten grave. Met zijn zoon had hij nog getracht hun financiën<br />
wat te verbeteren door het verkopen van bezittingen.<br />
Dat was natuurlijk op zichzelf geen ongeoorloofde daad,<br />
maar wel wanneer het de verkoop van leengoederen betrof,<br />
tenzij de graaf zijn toe-stemming had gegeven.<br />
Verkoop, zonder de vereiste toestemming, van leengoederen<br />
was niet alleen verboden, maar werd zelfs als een misdrijf<br />
beschouwd. Vader en zoon maakten zich hieraan schuldig:<br />
zij verkochten (in het geheim) leengoederen. Niemand had<br />
dit opgemerkt. Toen echter de zoon, heer Gerrit van <strong>Heemstede</strong>,<br />
in 1446 stierf begon de narigheid. Zijn zoon Jan<br />
vroeg aan hertog Philips belening met de vootvaderlijke<br />
goederen en toen kwam aan het licht dat zijn vader en<br />
grootvader een deel daarvan wederrechtelijk verkocht<br />
hadden. Of kleinzoon Jan al beweerde, dat zijn vader en<br />
grootvader grote vorderingen hadden op het grafelijk huis,<br />
die nooit voldaan waren, het hielp hem niet. De hertog<br />
weigerde de gevraagde belening, en het duurde zestien jaar<br />
voordat deze kwestie werd geregeld.<br />
Opnieuw was een Van <strong>Heemstede</strong> bet kind van de rekening<br />
geworden. Hij kreeg <strong>inde</strong>rdaad de nog resterende goederen<br />
in leen, maar hij móest een streep halen door al zijn vorderingen<br />
op het grafelijk huis, tot een bedrag van 300<br />
Hollandse schilden, ['«wcndicn werd hem een boete van<br />
15 ponden opgelegd. Tenslotte behield de hertog zich het<br />
recht voor om alle verduisterde lenen terug te vorderen.<br />
Daar is hij ook <strong>inde</strong>rdaad mee begonnen, maar waarschijnlijk<br />
met weinig resultaat. Er kwam een nogal vervelende<br />
bij-omstandigheid aan het licht, namelijk dat het
Bernarditenkloostcr (thans het seminarie Hageveld) gesticht<br />
was op ontvreemde grond! Uit respect voor deze<br />
geestelijke instelling kon de hertog niet veel anders doen<br />
dan haar deze grond maar te schenken. Het klooster had<br />
de grond cadeau gekregen van een priester, die deze te<br />
goeder trouw van de heer van <strong>Heemstede</strong> gekocht en uit<br />
eigen zak betaald had.<br />
Deze aderlating was teveel voor de financiële positie van de<br />
heet van <strong>Heemstede</strong>. Hij moet <strong>Heemstede</strong> verkopen en hij<br />
doet dat aan de stadhouder van Holland, Zeeland en Friesland,<br />
Lodcwijk van Brugge heer van Gruijthuijze, een Zuid-<br />
Nederlander die hem wellicht al financieel gesteund had.<br />
De laatste heer Jan van <strong>Heemstede</strong> had echter één dochter,<br />
Hadewij geheten, die ook met een Vlaming getrouwd was,<br />
Roeland Ie Fèvre. Roeland vond het blijkbaar toch wel heel<br />
erg dat het voorvaderlijk kasteel in vreemde handen geraakt<br />
was en begon pogingen te doen om het terug te<br />
kopen. Lodewijk van Brugge voelde er wel wat voor om<br />
<strong>Heemstede</strong> aan Roeland over te doen en zo kwamen de<br />
Le Fèvre's in het bezit van <strong>Heemstede</strong>.<br />
Roclands kleinzoon Roclant Ie Fèvre stak zich echter zodanig<br />
in de schulden, dat zijn bezittingen bij executie werden<br />
verkocht. Het huis <strong>Heemstede</strong> werd toen uit de failliete<br />
boedel gekocht door Cornelia van Driebergen, weduwe van<br />
Gerrit van Lochorst (155z). Zij doet het goed weer over<br />
aan haar zoon Vincent van Lochorst (1565). Deze vermaakte<br />
het aan jonkvrouw Anna van Arkel, gehuwd met<br />
Walraven van Gent. Dit is de laatste adellijke bezitter van<br />
het kasteel. In 1607 komt het in handen van Hendrik<br />
Hovijnc, koopman te Amsterdam, voor de som van f 75 000.<br />
Diens erfgenamen transporteren de Heemsteedse bezitting<br />
aan Adriaan Pauw.<br />
Ilermstrili' in tin bin<br />
oude adel gaat teniet De Grebber<br />
We zien hier een interessante sociale ontwikkeling aan de<br />
gang; een maatschappelijke herstructurering. De oude Hollandse<br />
adel gaat in de loop van de 15e eeuw vrijwel geheel<br />
teniet. De gang van zaken ten aanzien van de oude Van<br />
Hccmstede's is illustratief voor de oude Hollandse adel.<br />
In de steek gelaten door hun natuurlijke beschermers, de<br />
Hollandse graven, voortdurend bedreigd door de Hollandse<br />
steden, die geen kastelen in hun onmiddellijke nabijheid<br />
duldden, werden zij financieel uitgeput. Daarbij kwam, dat<br />
de edelen het vennoten misten om zich bij de veranderde<br />
omstandigheden aan te passen. Het paste een edelman niet<br />
een beroep uit te oefenen. We zien in de 15c eeuw nog een<br />
soort ambtenaren-adel opkomen, voornamelijk gevormd<br />
door het ambtenarencorps, dat Philips van Bourgondië om<br />
zich heen formeerde, maar deze personen behoorden van<br />
huis uit niet tot de oude Hollandse adel.<br />
De 16e eeuw en vooral het begin van de 17e eeuw zien<br />
weer een nieuwe soort adel opkomen, één van rijk geworden<br />
kooplieden. Niet tevreden met hun rijkdommen, kijken<br />
deze met jaloerse blikken naar de leefwijze van de nog<br />
resterende adel. Het behoren tot de adel wordt een fel<br />
begeerd statussymbool. Geld speelt hierbij geen rol; zij gaan<br />
erop uit om de kastelen te kopen, die de verarmende oude<br />
adel thans weer tegen een goede prijs van de hand kan<br />
doen. Heerlijkheden zijn bijzonder in trek.<br />
Buitenlandse vorsten, maar ook keizer Karei V, waren bereid<br />
tegen Hinke financiële tegemoetkomingen aan kooplieden<br />
adellijke titels te verlenen. Huwelijken met rijke<br />
koopmansdochters vergulden het verweerde blazoen van<br />
oude ridd erge si achten echter slechts tijdelijk. Huwelijken<br />
van rijke kooplieden met adellijke dochters geven in het<br />
algemeen een beter resultaat. Maar een kasteel en het bezit<br />
van een heerlijkheid kunnen een burgerlijke afkomst wel<br />
vergulden, doch niet elimineren.<br />
Gewetenloze lieden zien in deze situatie weer brood en<br />
fantaseren een adellijke afkomst voor een burgerlijk geslacht.<br />
Ook Adriaan Pauw valt hieraan ten offer. Hem<br />
wordt op bestelling een gefingeerde afstamming geleverd<br />
uit een familie Pauw, die in de middeleeuwen tot de kleine<br />
adel in de Betuwe behoorde.<br />
Het is wel tragisch dat een dergelijke bekende figuur uit<br />
onze nationale geschiedenis hierdoor zo zijn kleinburgerlijke<br />
geestesgesteldheid manifesteert. Een tragedie die eigenlijk<br />
des te zieliger is, omdat hij in werkelijkheid uit een oud<br />
adellijk geslacht stamde, dat reeds in de 13e eeuw in onze<br />
provincie voorkomt al droeg het toen een andere naam,<br />
namelijk die van 'De Grebber'.<br />
Deze De Grebbers voerden zelfs het wapen van de oude
heren van Waterland. Maar de familie was aan lager wal<br />
geraakt en de oud-adellijke afkomst was vergeten. Het geld<br />
met koophandel verdiend schiep de basis voor her fantaseren<br />
van een nieuwe adellijke herkomst.<br />
In deze geestesgesteldheid kocht Adriaan Pauw de heerlijkheid<br />
en het slot te <strong>Heemstede</strong>. Van het slot maakte hij een<br />
herenhuis, dat waardig was om vorstelijke personen te herbergen.<br />
Anderzijds bleef hij koopman genoeg om aan alles<br />
mee te doen waar wat mee te verdienen was. Toen de<br />
blekcrijcn goede inkomsten in het verschiet stelden, richtte<br />
Adriaan Pauw er een paar op en liet die door anderen beheren.<br />
Hij deelde in de inkomsten van blekerijcn die niet<br />
zijn eigendom waren, door de gronden die hiervoor nodig<br />
waren eerst te verhuren aan de blekers. Zodra het bedrijf<br />
dan goed liep gaf hij de grond in erfpacht, soms tegen een<br />
erfpachtcanon die gedurende een aantal jaren (meestal<br />
zeven) steeds hoger werd, zodat hij in ieder geval deelde in<br />
de betere inkomsten van de bedrijven. Veel risico liep hij<br />
daarbij niet, want het ging in het algemeen om waardeloze<br />
gronden, die hij - ook al tegen betaling! - eerst had laten<br />
af zanden.<br />
Adriaan Pauw paarde dus een goed koopmansinzicht aan<br />
bestuurlijke kwaliteiten. Hij was driemaal raadpensionaris<br />
en in die functie was hij in 164S aanwezig bij het sluiten<br />
van de Vrede van Munster.<br />
Het was zonder meer duidelijk dat het bezit van een heerlijkheid<br />
niet alleen rechten gaf maar ook verplichtingen. Het<br />
recht om een predikant te benoemen schiep de verplichting<br />
ook voor de uitoefening van de eredienst zorg te dragen.<br />
Adriaan liet dus de kerk herbouwen en verbond daaraan<br />
een predikant, die wel in grote hoofdzaak door hem onderhouden<br />
zal zijn.<br />
Toen de kleinzoon van Adriaan Pauw, eveneens Adriaan<br />
Pauw geheten, in 1704 de heerlijkheid afstond aan zijn neef<br />
Gerard Hoeuft, deed dus een ander geslacht zijn intrede in<br />
<strong>Heemstede</strong>, dat zich echter 'Pauw geboren Hoeuft' gaat<br />
noemen. Leonardus Pauw geboren Hoeuft doet zijn Heemsteeds<br />
bezit over aan Johanna Maria Dutry, gescheiden<br />
vrouw van jan Frederik Hendrik de Drevon, in 1793. Toen<br />
zij vrouwe van <strong>Heemstede</strong> was kwam de Franse revolutie,<br />
die voorgoed een e<strong>inde</strong> maakte aan de wezenlijke inhoud<br />
van de heerlijke rechten.<br />
Mevrouw Johanna Maria Dotty aanvaardde de nieuwe orde<br />
bijzonder lakoniek. Vandaar dat wij niet veel merken van<br />
ichijuweriier op de bisi<br />
spanningen. Men respecteerde haar blijkbaar en haar titel<br />
vrouwe van <strong>Heemstede</strong> bleef een zeker respect inboezemen.<br />
Een van de weinige conflicten waarvan wij horen, is dat<br />
met haar schout Jan Dolleman. Jan Dolleman weigerde<br />
namelijk de recognitie te betalen die hij aan de vrouwe van<br />
<strong>Heemstede</strong> verschuldigd was. ilet schontsambt werd<br />
namelijk door de heren van <strong>Heemstede</strong> verpacht voor een<br />
bepaald bedrag. Zij ontslaat hem als zodanig, maar onze<br />
schout sluit zich aan bij de nieuwe orde en behoudt zodoende<br />
zijn schout- en secretarisambt. Wel wordt hij in 1799<br />
door het Hof van Justitie veroordeeld tot betaling van de<br />
verschuldigde recognitie aan de voormalige vrouwe van<br />
Heemsrede.<br />
Onze Jan Dolleman koopt in 1809 het slot te <strong>Heemstede</strong> en<br />
laat het meteen tot de grond toe afbreken. Zijn weduwe<br />
Elisabeth der K<strong>inde</strong>ren verkoopt de plaats waar het gestaan<br />
heeft in 1811 aan Jacob Scholting, die zich sedert 1809<br />
heer van <strong>Heemstede</strong> mocht noemen. Sedert 181Ö is de<br />
voormalige atnbachtsheerlijkheid in handen van de familie<br />
Beels. Maar zoals gezegd: een wezenlijke inhoud had de<br />
titel ambachtslied' \-.\n <strong>Heemstede</strong> toen al nier meer.<br />
Willem Terninc rooide een berkenbos<br />
Het slot en heerlijkheid Berkenrode hadden een heel wat<br />
m<strong>inde</strong>r stormachtige geschiedenis dan <strong>Heemstede</strong>. Een<br />
zekere Willem Terninc rooide daar een berkenbos en de<br />
vrijgekomen grond werd daarna gegeven aan een zekere<br />
Jan van Haerlem ver Aleijdcnzone, de stamvader der<br />
larere Van Berkenrodes. We weten verder niet veel van<br />
hem. Z'n moeder moet de weduwe van een ridder geweest<br />
zijn, die vermoedelijk hertrouwd was met een man van<br />
m<strong>inde</strong>re komaf. Om te tonen dat er toch adellijk bloed door<br />
zijn aderen stroomde, noemt Jan zich naar zijn moeder.<br />
De Van Berkenrode's bekleedden allerlei regeringsfuncties<br />
tn Haarlem en woonden dus niet permanent op het huis<br />
Berkenrode, dat vóór het jaar 1466 zelfs in het geheel geen<br />
rechtsgebied bezat. In genoemd jaar staat de heer van<br />
<strong>Heemstede</strong> zijn bevoegdheden over dit gebied af aan Gerrit<br />
van Berkentode en daarmede is de ambachtsheerlijkheid<br />
Berkenrode geboren.<br />
Een rol in de geschiedenis heeft Berkenrode n<br />
Het schijnt zelfs in de Spaanse tijd r
De familie Van Berkciirode blijft de rooms-katholieke<br />
godsdienst trouw, is dus uitgesloten van het bekleden van<br />
regeringsambten en sterft in het begin van de 17e eeuw uit.<br />
Slot en heerlijkheid vererven dan op de eveneens rooms-<br />
katholiek gebleven familie Van Alkemadc<br />
Maar dan eindigt ook hier de adellijke<br />
komt Berkenrodc in koopmanshanden,<br />
Benjamin Poulie (1691) en daarna in di<br />
Lestcvenon. Johanna Maria Diitry,<br />
in Berkenrode.<br />
n bezitters en<br />
in die van<br />
Mattheus<br />
<strong>Heemstede</strong>,<br />
kocht in 1799 ook de heerlijkheid Berkenrode, waarvoor zij<br />
ƒ2.000 betaalde. Op 2.8 juni 1809 nam Jacob Scholting,<br />
vroedschap van Haarlem, deze bezitting van haar over voor<br />
ƒ3500, doch dezelfde dag transporteert hij zijn aankoop weer<br />
aan mr. Jan Pieter van Wickevoort Crommelin, Staatsraad<br />
van Z.M. de koning van Holland, die er ƒ592.5 voor<br />
betaalde, zodat de magistraat Scholting op één dag aan<br />
deze transaktie ƒ2.425 verdiende!<br />
Zo groot was de drang naar het bezit van een adellijk huis,<br />
dat Pieter de la Court, schepen van Amsterdam, zijn naast<br />
Berkenrode gelegen huis 'Oud Berkenrode* noemde, zonder<br />
dat hij daartoe ook maar het minste recht bezat (1745).<br />
de slag bij het Manpad<br />
Een van de weinige gedenktekenen, die <strong>Heemstede</strong> rijk is,<br />
bevindt zich op de hoek van de Manpadslaan. Daarop staal<br />
uitgebeiteld:<br />
TER EERE VAN<br />
WITTE VAN HAEMSTEDE<br />
GRAVE FLORISZOON VAN HOLLAND<br />
EN \ LN<br />
DE BRAVE BURGERS VAN HAARLEM<br />
DIE MET HEM<br />
DE VREEMDE MANNEN LANGS DIT PAD<br />
VERDREVEN D(EN) XXV APRIL MCCC1I1I.<br />
EN TER EERE VAN HEN<br />
DIE TOT ONTZET VAN HAARLEM<br />
BIJ DIT MANNEPAD HUN LEVEN WAAGDEN<br />
DE(N) VIII JULY MDLXXIII<br />
:t deze gedenknaald er dus om<br />
de herinnering levendig te houden aan de slag die daar op<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
2.5 april 1304 geleverd zou zijn tussen de Haarlemmers<br />
en de Vlamingen. EcuwenIaap, leerden de k<strong>inde</strong>ren van<br />
de overwinning van Witte van Haemstede, die zelfs<br />
opgenomen werd in de rij van onze nationale helden.<br />
We leven nu in een tijd waarin we aan alles gaan twijfelen.<br />
Kenau zou geen heldenfiguur geweest zijn; de slag aan het<br />
Manpad zou nooit gestreden zijn. Met overtuiging ziet men<br />
deze stellingen verdedigd. Natuurlijk is het goed, dat we<br />
allerlei dingen kritisch bekijken, maar het gaat fout als men<br />
van een vooropgestelde mening uitgaat: Kenau is geen heldin;<br />
de slag bij het Manpad werd nooit gestreden.<br />
Evenals de schrijvers over deze gebeurtenissen het recht<br />
nemen en vanzelfsprekend het recht ook hebben om deze<br />
materie kritisch re bekijken, heeft de lezer weer het recht<br />
om de geleverde kritiek kritisch te bekijken. We krijgen dan<br />
allereerst te maken met de kernvraag: op wie rust de bewijslast<br />
voor de waarheid van bepaalde historische gebeurtenissen?<br />
Moer degene die deze in de middeleeuwen optekende<br />
bewijzen, dat zij werkelijk hebben plaats gevonden<br />
en mogen wij er ons toe zetten om te kijken of wij dit bewijs<br />
al dan niet geslaagd v<strong>inde</strong>n? Mer andere woorden: indien<br />
wij het bewijs niet geleverd v<strong>inde</strong>n, mogen wij dan zeggen:<br />
die verhalen zijn niet waar?<br />
Wij kunnen ons óók op het standpunt stellen: die verhalen<br />
zijn door de tradirie van waarde geworden en een hedendaagse<br />
historicus moet dan maar bewijzen, dat de verhalen<br />
ntel waar zijn. We staan hier voor een onoplosbare moeilijkheid.<br />
Ik zou het de hedendaagse historicus niet al te<br />
moeilijk maken: als hij ons geloof in de historiciteit van een<br />
verhaal aan het wankelen weet te brengen, dan geloof ik<br />
dat dit wel voldoende is. Maar strikte voorwaarde is dan<br />
ook dat de aangevoerde argumenten <strong>inde</strong>rdaad steekhoudend<br />
zijn, dat zij <strong>inde</strong>rdaad twijfel wekken aan de juistheid.<br />
Nu blijkt het bij kritische lezing, dat hieraan nogal eens wat<br />
ontbreekt. Een bijzonder uitvoerige studie over Kenau, die<br />
moest dienen om haar te onttronen als de heldin van<br />
Haarlem, bracht mij juist tot de stellige overtuiging, dar zij<br />
wél een heldin geweest is!<br />
geen druppel bloed ?<br />
Voor ons ligt nu de al enige jaren geleden verschenen studie<br />
van prof. Hugenholtz over de slag aan bet Manpad. Zijn
eindconclusie luidt: deze slag heeft nimmer plaats gevonden<br />
en er is geen druppel bloed gevloeid. Als u mij nu vraagt:<br />
wordt deze conclusie gerechtvaardigd door de argumenten<br />
die de schrijver te berde brengt, dan luidt mijn antwoord:<br />
neen! De schrijver blijft met teveel omstandigheden zitten,<br />
waar hij geen verklaring voor weet of hij geeft een verklaring<br />
die ook bestrijdbaar is.<br />
Even een resumé van de feiten: de Vlamingen worden door<br />
de koning van Frankrijk, die opperleenheer van Vlaanderen<br />
Js, tot de orde geroepen. Toen zij niet wilden gehoorzamen,<br />
zond hij een leger, dat in de Gulden Sporenslag in 1302.<br />
door de Vlamingen verpletterend verslagen werd. Overmoedig<br />
geworden door hun succes achtten de Vlamingen de tijd<br />
gekomen om Zeeland te veroveren, dat volgens hen onrechtmatig<br />
in het bezit was van de Hollandse graven. Het<br />
beleg wordt geslagen voor Zierikzce. Toen deze stad niet<br />
onmiddellijk veroverd kon worden, besloten zij tot een<br />
blokkade, en om bevrijdingspogingen te verijdelen vielen zij<br />
Holland binnen. Alleen Dordrecht hield stand, waarschijnlijk<br />
door zijn geïsoleerde ligging.<br />
Het werd voor de Vlamingen een militaire wandeling, zegt<br />
prof. Hugenholtz, de ene stad na de andere viel zonder slag<br />
of stoot in hun handen. Alle steden... behalve Haarlem.<br />
Haarlem viel dus niet in handen van de Vlamingen. Hier<br />
hebben we dan meteen een zwak punt in het betoog, want<br />
de vraag hoe het kwam, dat Haarlem niet viel, blijft<br />
onbeantwoord.<br />
Tijdens het beleg van Zierikzee is Witte van Haemstede, een<br />
onechte zoon van graaf Floris v, uit deze stad ontsnapt en<br />
naar Zandvoort gevaren. Toen men in Haarlem van zijn<br />
komst hoorde, trok een enthousiaste menigte hem tegemoet.<br />
In triomf werd hij in Haarlem binnengehaald. Daar<br />
ontrolde hij de Hollandse banier, en de Haarlemmers<br />
huilden van vreugde, dat zij de zoon van hun geliefde graaf<br />
Floris v in hun midden hadden. Het fatalisme was opeens<br />
verdwenen. Uit wijde omgeving rukten hulptroepen aan.<br />
En toen, wat gebeurde er toen ? Volgens prof. Hugenholtz:<br />
niets. Het verhaal van de kroniekschrijver breekt hier plotseling<br />
af, hij gaat op een ander onderwerp over: de bevrijding<br />
van de srad Utrecht. Het bevreemdt de schrijver<br />
wel, dat het verhaal zo abrupt afbreekt, maar toch concludeert<br />
hij: er gebeurde dus niets; Witte van Haemstede<br />
schijnwerper op de <strong>historie</strong><br />
deed niets, is van het toneel verdwenen en een tijd later als<br />
een vergeten burger gestorven.<br />
Er is echter een geheel andere gedachtengang mogelijk:<br />
Witte van Haemstede is aan het hoofd van een bijeengeraapte<br />
krijgsmacht de Vlamingen tegemoet getrokken,<br />
heeft ze in de pan gehakt en zo was Haarlem gered. Maar<br />
als het zo gegaan is, waarom zegl de kroniekschrijver er dan<br />
niets van en breekt hij zijn verhaal plotseling af als hij de<br />
heldendaden van Witte van Haemstede moet beschrijven?<br />
Het antwoord is even eenvoudig als verrassend. Melis Stoke,<br />
de kroniekschrijver, was verbonden aan het hof van de<br />
Hollandse graaf, die, let wel, tot het Henegouwse huis<br />
behoorde. Zou de Henegouwse graaf de vrees gekoesterd<br />
hebben, dar Witte van Haemstede, 1 (zij het dan<br />
niet legale) uit het oude Hollandse gra<br />
lijke rivaal zou kunnen worden?<br />
Het abrupte e<strong>inde</strong> van de zegetocht v 1 Witte is te opval-<br />
lend, dan dat we hieraan zonder n r voorbij kunnen<br />
lopen. De kroniekschrijver mocht en/of wilde hie:<br />
melding maken. Het verhaal van de slag is echter bij het<br />
volk blijven leven en de kroniekschrijver Johannes à Leidis<br />
stelt het in de 15e eeuw te boek. Hij is de eerste die zegt<br />
dat er slag bij her Manpad geleverd werd.<br />
Zie je nu wel, zegt prof. Hugenholtz, hij heeft het Manpad<br />
verzonnen, want geen van de oudere schrijvers noemt deze<br />
plaats. Ik kan dat niet zo tragisch v<strong>inde</strong>n: het Manpad<br />
stelde niets voor, het was een bospad, dat van de Heereweg<br />
in de richting van Aerdenhout liep. Men moest plaatselijk<br />
al goed bekend zijn om van het bestaan ervan te weten.<br />
Men kan dus gaan /.eggen: in de volksmond werd de plek<br />
van de slag nog steeds aangewezen en Johannes à Leidis<br />
wil deze plek voor zijn lezers vastleggen, het was 'an 't<br />
Manpad'.<br />
bewijzen<br />
We beschikken overigens over bewijzen, dat er van een<br />
militaire wandeling geen sprake was, want we weten (oorkonden<br />
van 2.9 en 30 december 1306} dat de Haarlemmers<br />
21 doden in de strijd tegen de Vlamingen te betreuren<br />
hadden en talrijke gewonden. Zij hadden ook voor 2.000<br />
ponden schade geleden. Velsen, Beverwijk (5 doden), Oostzaan,<br />
Wormer, Heemskerk (3 doden), Westzaan (16 doden),
Aalsmeer, Sparenwoude en 't Hofambacht (2. doden),<br />
Sloten, Nieuwetkerk (1 dode), Rietwijk (1 dode) getuigen<br />
behalve van hun doden ook van hun grote materiële verliezen.<br />
Allemaal plaatsen in de omgeving van Haatlem.<br />
Is het nu zo vreemd om verband te zoeken tussen deze verliezen<br />
en de door Witte van Haemsrede ontketende aktie?<br />
Ik hoor het verweer hiertegen al: deze verliezen zijn natuurlijk<br />
geleden bij de verdediging van Zierikzee! Er zijn<br />
echter vier akten, namelijk van Schieland, Bergen op Zoom,<br />
Dordrecht en van de heer van Putren en Strijen, die nadrukkelijk<br />
zeggen dat hun schade en verliezen geleden zijn<br />
op Duiveland. Maar deze plaatsen liggen dan ook alle in<br />
de onmiddellijke nabijheid van het strijdtoneel. Is het toeval<br />
dat verder alleen de dorpen om Haarlem verliezen leden ?<br />
Het komt mij voor dat deze verliezen een gevolg waren van<br />
strijd in de onmiddellijke omgeving van Haarlem. Dat deze<br />
gebeurtenis zich afspeelde bij het Manpad moeten we dan<br />
maat op gezag van Johannes à Leidis geloven. Hij had geen<br />
enkele teden om hier de geschiedenis te vervalsen. Zijn verhaal<br />
was voor de Haarlemmers en <strong>Heemstede</strong>naars veel te<br />
gemakkelijk te controleren, want zo vetschrikkelijk lang was<br />
het toch ook weer niet geleden en bovendien zal het wapenfeit<br />
een grote indruk gemaakt hebben.<br />
De eindconclusie uit dit alles is dus mijns inziens, dat de<br />
aangevoerde argumenten onvoldoende zijn om de slag bij<br />
het Manpad uit de geschiedenisboeken te schrappen. De<br />
gedenknaald kan wat mij aangaat rustig op zijn historische<br />
plek blijven staan, zonder de geschiedenis geweld aan te<br />
doen. Of het Manpad zijn naam ontleend heeft aan de slag,<br />
Iaat ik hierbij in het midden. Is er hier sprake van een<br />
staaltje van Volksetymologie of is er sprake van een herinnering<br />
aan het gebeurde? Of betekent 'Manpad' voetpad?<br />
Nog even wil ik hier een misverstand uit de weg ruimen.<br />
We moeten bij een veldslag bij het Manpad vooral niet<br />
denken aan een goed geregeld, georganiseerd leger. Het<br />
waren benden met een folkloristisch aandoende uitrusting<br />
met en zonder helmen, harnassen, speren, stokken etc.<br />
Zo moet men ook Kenau niet zien als een generalissima<br />
aan het hoofd van een goed bewapende, in het gelid marcherende<br />
vrouwencolonne. Dit zou allemaal veel te modern<br />
gedacht zijn. Ook van de aantallen sttijdenden moet men<br />
zich vooral geen al te ovetdreven voorstelling maken.<br />
Dat is ook niet zo belangrijk. Belangrijk is dat de redding<br />
van Haarlem het begin was van onze bevrijding. De slag<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
bij het Manpad was de vonk die Holland uit zijn lethargie<br />
deed ontwaken en spoedig waren Holland en Zeeland weer<br />
van de Vlamingen bevrijd. Het is en blijft een historisch<br />
gebeuren van ver gaande strekking.<br />
tweede veldslag<br />
De gedenknaald houdt de herinnering vast aan een tweede<br />
veldslag, die van 8 juli 1573. De uitslag hiervan besliste<br />
over het lot van Haarlem, want een te elfder ure uitgerukt<br />
bevrijdingsleger, dat deze stad had moeten ontzetten, werd<br />
op die dag volledig in de pan gehakt. Toen de nood van<br />
Haarlem steeds hoger steeg begon Prins Willem van Oranje<br />
op 2 juni met het bijeenbrengen van troepen re Sassenheim.<br />
Een legermacht van 4 à 5000 man werd daar op de been<br />
gebracht en trok op 8 juli naar Noordwijkerhout, waar het<br />
leger rust hield. Daarna trok het leget op 'om langs Hillegom<br />
en het Mannepad' Haarlem te bereiken.<br />
De prins voerde het leger niet zelf aan; de Staten verboden<br />
hem dat, en de leiding van de expeditie was opgedragen<br />
aan de heer van Batenburg. Er was echter verraad gepleegd,<br />
zodat de Spanjaatden op de hoogte waten van de komst<br />
van het leger. Zij trokken zich in de Hout terug en lieten<br />
hun schans, die lag op de plaats waar nu de kraamkliniek<br />
'Uit den Bosch' ligt, onbewaakt liggen. Batenburg meende<br />
dat de Spanjaarden de wijk genomen hadden, trok onbezorgd<br />
verder, tot hij onverhoeds door 5000 man vanuit<br />
het Westen aangevallen werd en vanuit het Oosten doot<br />
de troepen die zich in de Hout verborgen hielden.<br />
Van een veldslag was nauwelijks sprake. Het bevrijdingsleger<br />
werd gewoonweg afgeslacht. Johan van Oldenbarnevelt,<br />
die als vtijwilliget meegegaan was, wist zich met vele<br />
anderen doot de vlucht te redden, maar r 500 man aan<br />
gesneuvelden bleven op het slagveld achter, volgens Alva<br />
3000. Hierdoor was alle hoop om de stad te bevrijden<br />
de bodem ingeslagen.<br />
Dat was dus de tweede slag bij het Manpad. Het behoeft<br />
nauwelijks gezegd te worden dat het dorp <strong>Heemstede</strong> wel<br />
zwaar te lijden gehad zal hebben. Vast staat dat de kapel<br />
vetwoest werd. M<strong>inde</strong>r zeker is dit ten aanzien van het<br />
slot van <strong>Heemstede</strong> en het huis Berkenrode. <strong>Heemstede</strong><br />
kwam ook deze zware beproevingen weer te boven en er<br />
begon een nieuwe periode van bloei.
Aan Hccmsri.dc zelf gaan Je gebeulte nissen uit de 17c en<br />
18e eeuw vrijwel spoorloos voorbij. Zelfs de Franse revolutie<br />
vermocht niet veel ent hou si a s nie te wekken. U kimt<br />
hierover le/en het boekje van de heer G. van Duinen, getiteld<br />
'<strong>Heemstede</strong> in de Franse tijd'.<br />
Het eerste spoor dat de heer Van Duinen van de nieuwe<br />
tijd vond, was een vergadering die op 13 februari 1795 te<br />
Haarlem gehouden werd. Deze was bijeengeroepen om een<br />
afgevaardigde te benoemen, die de Vergadering der Provisionele<br />
Representanten in Den Haag moest bijwonen.<br />
Aangewezen werd hiervoor ds. Maximiliaan den Appel,<br />
predikant te Bennebroek, De/.e wilde de benoeming wel<br />
aannemen als zijn collega's in de omtrek zijn ambt in<br />
Bennebroek wilden waarnemen.<br />
Als vergoeding zou de dominee / 5 per dag ontvangen plus<br />
vergoeding van de gemaakte onkosten. Die afvaardiging<br />
van ds. Appel kostte in totaal f620, waarvan <strong>Heemstede</strong><br />
ƒ168 moest betalen. Daar kwam nog bij, dat de dominee<br />
met geen enkel positief resultaat thuiskwam. Ik /ou de<br />
woorden van de heer Van Duinen tot de mijne willen<br />
maken: 'Het oude afbreken gaat vrij vlug, maar het nieuw<br />
opbouwen kost veel tijd en veel moeite'.<br />
belangrijke verandering<br />
Toch was de verandering, die er plaatsgreep, wel een belangrijke.<br />
De ambachtsheerlijkheden werden afgeschaft, dat<br />
hield in dat de rechtspraak niet meer uitgeoefend mocht<br />
worden door of namens de ambachtshecr en dat deze ook<br />
niet meer de plaatselijke ambtenaren mocht aanstellen. Zo<br />
werd op 2. juni een vootlopigc municipaliteit gekozen door<br />
de burgerij /elf. Dit nieuwe college was in feite een voortzetting<br />
van het oude college van schout en schepenen. Aan<br />
de zaak werd niets veranderd, alleen een verandering in<br />
personen vond plaats.<br />
In december 1795 werd een definitieve municipaliteit gekozen.<br />
De heer Van Duinen vertelt ons hoe dat toeging:<br />
Alle stemgerechtigde burgers moesten in de kerk verschijnen<br />
Zij kozen daar tien kiezers, die op hun beurt weer zeven<br />
leden voor de municipaliteit kozen (tevens schepenen).<br />
Verder werden er vier plaatsvervangers aangewezen en<br />
bovendien werd een schout benoemd.<br />
Zoals dat ook nu nog pleegt te gebeuren: ook toen werd<br />
schijnwerper op de hist<br />
een onderzoek ingesteld naar de politieke gezindheid van<br />
de ambtenaren. Dat men weinig clementie had met^uidersdenkendeu<br />
lag in de lijn van die tijd. Zelfs gebeurtenissen<br />
van acht jaar geleden konden voor iemand noodlottig zijn.<br />
De schoolmeester jan Terwogt wctd wegens zijn oranjegezindheid<br />
ontslagen; ds. Rijnink, de predikant, werd voor<br />
enige maanden geschorst. Hij overleefde dit niet lang, want<br />
hij stierf in september 1796.<br />
Dat <strong>Heemstede</strong> soldaten moest leveren voor de verdediging<br />
van het vaderland was te verwachten. Hoewel er van<br />
<strong>Heemstede</strong> slechts twee soldaten gevraagd werden, bood<br />
zich niemand aan. Een ronselaar in Amsterdam wilde wel<br />
twee soldaten leveten voor /160 per stuk. Her gemeenrebesruur<br />
bood ƒ80 per sruk. Of de transaktie is doorgegaan,<br />
vermelden de notulen niet.<br />
De nieuwe orde was moeilijker te verwezenlijken dan men<br />
gedacht had. Prof. Brugmans zegt: 'Men vindt dat het zo<br />
niet langer kan; maar hoe het dan wel moet, daarvan hebben<br />
de mecsten zo goed als geen voorstelling. Vandaar dan<br />
ook, dat bijna iedere revolutie, na haar eerste voorspoedige<br />
aanloop, zeer spoedig haar vaart begint te m<strong>inde</strong>ren'. De<br />
<strong>Heemstede</strong>naar Gerrit Munk Jr. had het goed gezien: er<br />
was alweer een nieuwe groep elite-burgers aan het ontstaan.<br />
Gtote steden, kleine steden en hef platteland bekeken elkander<br />
met de grootste argwaan. De bevolking had de<br />
macht in handen gekregen, maar als keerzijde van de medaille:<br />
zij had nu ook de verplichting om te delen in alle<br />
lasten die aan de gemeenten werden opgelegd. En... aan de<br />
democratische gezindheid van de nieuwe machthebbers<br />
ontbrak ook wel het een en ander.<br />
Op xi maart 1798 verschenen er twee 'agenten van het<br />
administratief bestuur van het voormalig gewest Holland'<br />
in <strong>Heemstede</strong>, die eenvoudig alle leden van de municipaliteit,<br />
met inbegrip van de schout, ontsloegen uit hun ambt.<br />
Zij kozen met hun beiden een nieuw college, waarin slechts<br />
enkele leden van de oude municipaliteit zitting kregen. Wel<br />
werd de schout Jan Dolleman herbenoemd.<br />
schoolmeester en vroedvrouw ontslagen<br />
Het nieuwe college beschouwde blijkbaar een hernieuwd<br />
onderzoek naar de politieke gezindheid van de gemeenteambtenaren<br />
als haar voornaamste taak. Behalve de school-
:r, kreeg ook de dorps vroedvrouw ontslag. De overigen,<br />
legden de verklaring van 'onveranderlijke afkeer van<br />
het stadhouderlijk bestuur, het federalisme, de aristocratie<br />
en de regeringloosheid', al dan niet onder dwang af.<br />
De ambachtsvrouwe van <strong>Heemstede</strong> liet alles lakoniek over<br />
zieh heen gaan. We horen niet van conflicten. Ei was ook<br />
bij het nieuwe bewind nog een natuurlijk respect voor haar<br />
bewaard gebleven. I lieraan is het ook te danken, dat de<br />
graftombe van de familie Pauw in de kerk gespaard gebleven<br />
is voor vernieling. Elders werden de wapens van de<br />
grafzerken afgehakt, graftombes vernield en de wapenborden<br />
uit de kerken verwijderd. Waarschijnlijk heeft de<br />
vrouwe van <strong>Heemstede</strong> een grote invloed behouden, omdat<br />
haar financiële rechten niet waren aangetast door de revolutie.<br />
Iemand die dus huizen of land of blekerijen van haar<br />
in huur, pacht of erfpacht had, moest als tevoren zijn financiële<br />
verplichtingen blijven nakomen.<br />
We naderen nu de eeuwwisseling. De 19e eeuw gaat zijn<br />
intrede doen. Voordat de/c kwam moest <strong>Heemstede</strong> weer<br />
negen man leveren voor de verdediging van het vaderland.<br />
Er kwam wéér niemand vrijwillig opdagen. Toen een ronselaar<br />
te veel vroeg: ƒ15 en 15 stuiver per soldaat, plaatste<br />
het gemeentebestuur een advertentie in 'de oprechte Haarlemse<br />
courant'. Dat leverde één man op. Deze antimilitaristischc<br />
gezindheid belette de bevolking niet feest te<br />
vieren ter ere van de overwinning op het Engels-Russische<br />
leger. De voorzitter van de munieipaliteit, Gerrit Jacob Ris<br />
van Haffen, hield daarbij (op 19 december 1799) een brallende<br />
toespraak.<br />
geschil met de ambachtsvrouwe<br />
In 1800 horen wc voor het eerst van een verschil van mening<br />
met de anibaehtsvrmiwe. Gelden die haar rechtens<br />
toekwamen, waren in de dorpskas terecht gekomen. Dat<br />
dit zo was, erkent bet gemeentebestuur met zoveel woorden<br />
door het aanbieden van een vergoeding van ƒ300. Catharina<br />
Dutry vorderde echter ƒ800. Als volleerde zakenlui werden de<br />
partijen het na veel loven en bieden eens op het gemiddelde:<br />
ƒ550. Juridisch advies werd ingewonnen bij een jurist te<br />
Amsterdam, of dit nu wel aanvaardbaar was. De jurist<br />
adviseerde om de ƒ550 maar te betalen en voor het vervolg<br />
met vrouwe Dutry een overeenkomst te sluiten, die zou<br />
Ih'Oiisicdv in du bhu.<br />
gelden tot de zaak van hogerhand geregeld was.<br />
Ondanks het feit dat er bij de nieuwe staatsregeling van<br />
1798 bepaald was, dat deze niet binnen vijf jaar gewijzigd<br />
mocht worden, kwam er in 1801 alweer een nieuwe constitutie<br />
tot stand, die volgens goede democratische beginselen<br />
door de kiezers moest worden goedgekeurd. Resultaat:<br />
16500 stemden vóór de nieuwe grondwet, 51000 tegen. Door<br />
de 347000 thuisblijvers als vóórstemmers te beschouwen<br />
werd de concept-grondwet voor aangenomen verklaard.<br />
De heer Van Duinen vertelt ons, dat er in <strong>Heemstede</strong> drie<br />
kiezers opkwamen, die alle drie tegenstemden.<br />
Toen et in 180z een reglement voor het bestuur van het<br />
departement Holland ter goedkeuring aan de Heemsteedse<br />
kiezers werd voorgelegd, verscheen er van de 496 kiezers<br />
niemand! Het gemeentebestuur schreef daarop aan Den<br />
Haag, dat niemand zich er tegen had verklaard.<br />
ernstige beroering<br />
Een ernstige beroering wekte het plotselinge ontslag van<br />
Gerrit Jacob Ris van Haffen als voorzitter van de municipaliteit.<br />
De heer Van Duinen meent dat zijn al te fel patriottisme<br />
niet meer paste in de nieuwe verhoudingen, maar<br />
mijns inziens speelden malversaties een rok<br />
Even dreigde een nieuw conflict met de a m ba cht s vrouwe.<br />
De toenmalige Heerenlaan (thans Kerklaan) was in 1646<br />
door Adriaan Pauw op eigen kosten aangelegd. Tegen vergoeding<br />
van ƒ50 per jaar, te betalen uit de dorpskas,<br />
mochten de inwoners gebruik maken van deze weg. Dit<br />
was altijd goedgegaan, maar in 1802. weigerde de municipaliteit<br />
te betalen. Mevrouw Dutry liet toen een dam over<br />
de weg aanleggen, zodat deze afgesloten werd voor alle<br />
verkeer. De municipalitcit moest daarop voor de aandrang<br />
van de ingezetenen zwichten en betaalde weer gedwee haar<br />
f so.<br />
Een nieuwe schrik veroorzaakte een brief die in 1806 van<br />
mevrouw Dutry ontvangen werd, want daarin bevond zich<br />
een rekening van ƒ5087, die het gemeentebestuur haar<br />
schuldig was. Natuurlijk had zij begrip voor de leegte van<br />
de dorpskas. Zij stelde dus voor ƒ87 contant te betalen en<br />
voor de resterende ƒ5000 een schuldbekentenis op te maken,<br />
met een rente van 5% en een aflossing van ƒ500 per jaar.<br />
Het gemeentebestuur kon niet veel anders doen dan dit
voorstel maar te accepteren. Typisch is liet wel, dat juist<br />
in deze jaren een aanvang werd gemaakt met het bcstraten<br />
van verschillende wegen. Men zou zo denken, dat een lege<br />
kas nu niet bepaald een aanmoediging is om tot wegenaanleg<br />
over te gaan.<br />
vreemde mentaliteit<br />
Een eigenaardige kijk op de mentaliteit in die Franse tijd<br />
krijgt men, als men nu eens een Raadsbesluit van 2.4 januari<br />
1813 legt naast dat van 21 december van hetzelfde jaar.<br />
Op 24 januari 1813 nam de Raad het navolgende besluit:<br />
'De gemeente van <strong>Heemstede</strong>, van hart en gevoelens voor<br />
altoos aan liet Rijk verecnigd, verlangt niets vuriger dan<br />
hare verknochtheid aan den dag te leggen, tene<strong>inde</strong> tot de<br />
groote oogmerken van den kcijzcr krachtdadig mede te<br />
werken met andere gemeenten in het canton <strong>Heemstede</strong>,<br />
verlangt te worden toegelaten, om twee wel uitgeruste manschappen<br />
te mogen aanbieden'.<br />
Op zi december 1813 neemt men het navolgende besluit:<br />
'Het provisioneel bestuur der gemeente <strong>Heemstede</strong> heeft<br />
de eer aan Zijne Koninklijke Hoogheid den Heere Prince<br />
van Oranje en Nassau, Souverein Vorst der vcreenigde<br />
schijnwerper op de htetorii<br />
feit, dat ze onder hel koninkrijk weer geaccepteerd werden,<br />
zou men kunnen afleiden, dat men het zo erg niet vond,<br />
dat er op grote schaal gecollaboreerd was met een 'bevrijder'<br />
die zich ontpopte als een absolute heerser (in de<br />
persoon van Napoleon}, onder wie ons zellslaiidig bestaan<br />
als natie geheel verloren was gegaan [inlijving bij Frankrijk}.<br />
Gaarne geloven we dar velen uit idealisme gehandeld hebben.<br />
Zij hoopten en verwachtten, dat het nieuwe bewind<br />
aan allerlei wantoestanden een e<strong>inde</strong> zou maken. Zij konden<br />
ook niet voorzien dat onder ideële leuzen een keiharde<br />
veroveringspolitiek schuil ging.<br />
kritischer visie<br />
In onze geschiedenisboekjes is men vroeger nogal eens<br />
luchtig voorbijgelopen aan 'de samenwerking mer de vijand'.<br />
Na de tweede wereldoorlog werd ons echter als het ware<br />
een vergelijking opgedrongen van de toestand tussen 1795<br />
tot 1813 en 1940 tot 1945. Als gevolg hiervan zijn wij thans<br />
geneigd allerlei figuren uit de eerste periode kritischer te<br />
bekijken dan we tot nu toe gedaan hebben.<br />
We zijn intussen de 19e eeuw binnengegaan en zouden nu<br />
feitelijk voort moeten gaan met het hoofdstuk geschiedenis.<br />
Nederlanden, door deeze te verklaaren, dat de gemeente Aangezien de heerlijkheid <strong>Heemstede</strong> had opgehouden te<br />
<strong>Heemstede</strong> opregtelijk en van harte deelt i: de wen sehen bestaan en de heren van <strong>Heemstede</strong> ook geen rol meer<br />
en gevoelens door de steeden Amsterdam < 1 's Graven Hagt speelden in de nationale politiek, lijkt het ons beter om aan<br />
openlijk aan den dag gelegd, en dat dezelv niet meerder verschillende onderwerpen afzonderlijk enige aandacht te<br />
verlangt dan den Heere Prince ' :n Nassau te schenken.<br />
huldigen en ZK H als souverein : der vereen igde Ik doe dat niet zonder aarzeling want de 19e eeuw en in<br />
Nederlanden te erkennen en da alle ingezetenen dezer gc- nog sterkere mate de 20e eeuw gaat ons reeksen cijfers<br />
meente geene andere begeerte e 1 voorneemens hebben, dan leveren. Cijfers zijn belangrijk en worden steeds belang<br />
om zich als hoogst Jes/elfs «etrun we onderdanen te gerijker. Zij registreren met een bijna leil!u/e zekerheid allerlei<br />
dragen en voor het behoud der tegenwoordige zoo ge- feitenmateriaal en maken het ons mogelijk daaruit allerlei<br />
wenschtc als onverwagte d.uitgestelde regecring al het conclusies trekken. Het zou wetenschappelijk gesproken<br />
hunne bij te dragen'.<br />
noodzakelijk zijn deze in statistieken vast te leggen. We<br />
'Het kan verkeren' /.eggen we met de heer Van Duinen on: zouden dan precies kunnen zien hoeveel scholen, hoeveel<br />
levenswijze Bredero na. Dezelfde mensen die de eed van onderwijzers, hoeveel leerlingen, en dan nog gesplitst naar<br />
onoverwinnelijke afkeer van het stadhouderlijk bestuur etc verschillende geestelijke stromingen, er waren, en hoe enorm<br />
hadden afgelegd, boden nu weer hun diensten aan ten de kosten van het onderwijs gestegen zijn. Persoonlijk vind<br />
behoeve van de souvereine vorst.<br />
ik cijfers onleesbaar, maar er is niet aan te ontkomen. Ik<br />
Er zijn van die figuren in de krause rijd geweest die gran bepaal mij cttoc hier en daar een greep te doen.<br />
dioos kans gezien hebben om met alle w<strong>inde</strong>n mee te Maar voordat ik hiermede begin eerst nog iets over het<br />
waaien. Kunnen en moeten we hen dat verwijten ? Uit het wapen van <strong>Heemstede</strong>.
Wapen in de gevel van hei R;i;itilmis<br />
foto van een officiële ontvangst op ifi april 1910<br />
t.g.v. de Internation Lik: lîloomeiitentoonsrelling).<br />
zeven rode mereltjes en<br />
een vrij kwartier<br />
Slaat men de officiële registers van de Hoge Raad van Adel<br />
- gevestigd in Den Haag - op, dan vindt men het wapen<br />
van <strong>Heemstede</strong> als volgt beschreven:<br />
'Van goud au franc canton of quartier, beladen met zeven<br />
canettes van keel geplaatst en orle, het schild gedekt met<br />
een kroon en vastgehouden door twee terugziende griffioenen,<br />
alles van goud'. Aldus werd het op %6 juni 1816<br />
vastgesteld en in de registers ingeschreven.<br />
Het is duidelijk dat de gemeente hiermee het wapen heeft<br />
overgenomen zoals dat door het oude geslacht van <strong>Heemstede</strong><br />
gevoerd werd en dar door de grore heraldicus,<br />
J.B.Rietstap, aldus beschreven wordt:<br />
'In goud en zeven zoomsgewij/.e gerangschikte roode<br />
mccrltjes, de plaats van het achtste ingenomen door cen<br />
rooden schildhock (derhalve van boven twee mecrltjes, aan<br />
elke schildzijdc één, en van onderen drie)'.<br />
Behalve door de familie van <strong>Heemstede</strong> werd dit wapen<br />
óók gevoerd door het geslacht van Hoylede (Holy), dat in<br />
de omgeving van Vlaardingcn thuishoort. Op goede gronden<br />
kunnen wij wel aannemen dat beide families aan elkaar<br />
verwant waren. Men neemt tegenwoordig zelfs aan, dat een<br />
jongere telg uit het geslacht Hoylede naar het hoge Noorden<br />
trok, zich in <strong>Heemstede</strong> vestigde en daar een kasteel<br />
bouwde. Misschien, heel misschien, was er toen al een<br />
kasteel, dat hij geërfd of aangekocht had. Opgravingen op<br />
het terrein van het oude slot zouden er evenwel op kunnen<br />
wijzen, dat hij het bouwde.<br />
Men vraagt natuurlijk direct: waarom is het rijtje mereltjes<br />
langs de schildrand onderbroken door dat rode vierkantje<br />
in de linker bovenhoek? Dat rode vierkantje is een zogenaamd<br />
vrijkwartier, waaruit - met enige voorzichtigheid -<br />
cen belangrijke conclusie te trekken zou zijn. Een vrijkwartier<br />
wijst er namelijk vaak (altijd?) op, dar degene die zo'n<br />
wapen voerde van onechte geboorte was. Voor ons geval<br />
kan dir betekenen dat de stamvader van de Van Hoyledes<br />
en dus ook van de Van <strong>Heemstede</strong>s een onechte telg was uit<br />
een adellijk geslacht, waarvan de vader onbekend wenste<br />
te blijven of als wapen een effen schild van rood voerde.<br />
Deze onechte telg moet dan als moeder een dame gehad<br />
hebben die de zeven mereltjes langs de schildrand als wapen<br />
voerde. Dit gegeven kan dus weer een uitgangspunt vormen<br />
voor een nieuw onderzoek naar de herkomst van de oudste<br />
Van <strong>Heemstede</strong>s.
gastarbeiders in<br />
de zeventiende eeuw<br />
Vanzelfsprekend interesseert ons ook de vraag: hoeveel<br />
mensen woonden er nu wel in <strong>Heemstede</strong> in de loop der<br />
rijden? Voor de vroegste tijden ontbreekt elk gegeven. We<br />
kunnen uit het ontbreken van een eigen kerk wel concluderen,<br />
dat er maar weinig mensen woonden. Dat wordt<br />
bevestigd door een enquête die de overheid in het jaar 1494<br />
liet instellen. Er waren toen 65 haardsteden, waarvan er<br />
7 leeg stonden. Hoewel 'haardstede' strikt genomen niet<br />
vertaald mag worden met 'huis', mogen we in dit geval wel<br />
aannemen dat er dus 58 bewoonde huizen waren. Gaat men<br />
uit van een gemiddelde bewoning van vier personen, dan<br />
zou <strong>Heemstede</strong> plus Bennebrock zo ongeveer 2.2.4 bewoners<br />
gehad hebben. Zelfs als men het gemiddelde getal bewoners<br />
per huis wat hoger stelt, dan komt men toch niet boven<br />
een schatting van 300.<br />
Toen in 1514 opnieuw<br />
men 82, haardsteden,<br />
van 75 bewoonde lu<br />
>nderzock werd ingesteld, telde<br />
i er 7 leeg stonden. Een aantal<br />
dus volgens dezelfde maatstaf<br />
eer 300 opleveren. In deze<br />
toestand kwam in de volgende honderd jaren maar weinig<br />
verandering, want in 1632 werd het aantal huizen gesteld<br />
op 83, waarvan er ook wel enige leeg gestaan /uilen hebben.<br />
Een eenvoudige berekening brengt dan ook het aantal inwoners<br />
op tussen 300-400.<br />
Uit verklaringen die in 1651 afgelegd zijn, kan men opmaken<br />
dat er toen 330 huisgezinnen in <strong>Heemstede</strong> woonden<br />
Dit zou neerkomen op een bevolking van 1300 à 1400 zielen.<br />
Een stijging dus van ca. i oco personen in 2,0 jaar tijd.<br />
Hoe is deze snelle toename te verklaren ? Op deze vraag<br />
: gelukkig een antwoord geven: door de snelle<br />
s van het aantal blekerijen. In de 12 grote lijnwaaden<br />
camerixdoekblekerijen werkten 30 à 60 personen en in<br />
de 28 kleerblekerijen 10 à 12 personen. Er was dus een<br />
beroepsbevolking van 800 a 900 personen geïmporteerd.<br />
Het aantal echte <strong>Heemstede</strong>naren kan dan begroot worden<br />
op 400 à 500.<br />
Al deze cijfers /.ijn natuurlijk globaal, maar /ij geven toch<br />
wel een indruk hoe het ongeveer geweest moet zijn. De<br />
aanwezigheid van grote aantallen werkkrachten van buitenaf<br />
en een groot aantal buitenplaatsen, waarvan we niet<br />
precies weten of zij al dan niet permanent bewoond werden,<br />
hetzij door eigenaars hetzij door huurders en/of personeelsleden,<br />
maakt een schatting voor de 17e en 18e eeuw bijzonder<br />
moeilijk. Toen er in 1731/32 dan ook 271 percelen<br />
geteld werden, waren daar behalve de woonhuizen ook<br />
blekerijen en buitenplaatsen, ja zelfs stalletjes en schuurtjes<br />
bij inbegrepen.<br />
Indien de stads- en dorpsbeschrijver L. van Ollefen in 1796<br />
goed geteld heeft zouden er in 1796 ongeveer 400 huizen<br />
met ca. 2200 ingezetenen in <strong>Heemstede</strong> geweest zijn.<br />
Zelfs voor de 19e eeuw moeten we ons met globale cijfers<br />
behelpen. De verschillen zijn wel niet zo groot, maar kloppen<br />
doen de cijfers toch niet. We besebikken namelijk over<br />
twee reeksen getallen: de opgaven die de gemeente jaarlijks<br />
doet en de resultaten van de tienjaarlijkse volkstellingen.<br />
Het volgende staatje-kan een en ander verduidelijken.<br />
INWONERS VAN HEEMSTEDE<br />
-<br />
839 1332<br />
849 2632<br />
»Ï9 2744 - 3139<br />
869 2870 2939<br />
879 3165 3165<br />
889 3748 3743<br />
»99 4722 4722<br />
909 7071 7095<br />
910 10483 10481<br />
930 14417 14386<br />
947 2-3755 22128<br />
960 25896 25886<br />
wettige bevolking; feitelijke 1846<br />
oorspronkelijk opgegeven 3178<br />
oorspronkelijk opgegeven 3872<br />
oorspronkelijk opgegeven 4931
De verklaring van de verschillen zal te v<strong>inde</strong>n zijn in het<br />
feit, dat bij de sterk fluctuerende personeelsbezetting van<br />
de blekerijen de gemeente niet altijd op de hoogte gehouden<br />
werd van aankomst en vertrek.<br />
vrouwenoverschot<br />
De ogenschijnlijk 20 droge cijfers geven aanleiding tot méér<br />
interessante beschouwingen. Een van de meest opvallende<br />
conclusies die men trekken kan, is wel bet permanente<br />
verschijnsel van het 'vrouwenoverschot'. Met deze term is<br />
niets denigrerends bedoeld, maar het is de technische term<br />
om aan te duiden dat bet aantal vrouwelijke inwoners dat<br />
der mannen overtreft.<br />
Tot het jaar 1870 wonen er steeds ongeveer too vrouwen<br />
méér in <strong>Heemstede</strong> dan mannen. In de volgende jaren begint<br />
dit verschil af en toe tegen de zoo te lopen, om dan<br />
weer te dalen tot ca. 100. Het getal blijft wisselen tussen de<br />
100 en 200, en stijgt na de eeuwwisseling tot 300. In 1904<br />
stijgt het zelfs tot boven de 400; in 1910 boven de 600!<br />
15(12.; ca. 800; 1915; ca. 900; 1918 bijna rooo.<br />
Merkwaardig is te zien dat <strong>Heemstede</strong> bij de annexatie<br />
(192.7) het grootste deel van zijn vrouwen o verse hot aan<br />
Haarlem overdoet. Op 1 januari 1917 woonden er in <strong>Heemstede</strong><br />
1239 méér vrouwen dan mannen, op 31 december<br />
waren dat er nog maar 32.2! Dat klopt ook wel als we zien<br />
dat er 2275 mannen en 3234 vrouwen van <strong>Heemstede</strong>naars<br />
tot Haarlemmers gemaakt werden.<br />
Merkwaardig is het te zien, dat het vrouwenoverschot zich<br />
dan weer opnieuw in stijgende lijn gaat bewegen: ca. 500<br />
in 1928; ca. 600 in 1930, 685 in 1934, 843 in 1935, bijna<br />
1000 in 1936, iets meer dai m 1940.<br />
Om een verklaring te v<strong>inde</strong>n \ r dit chronische vrouwen-<br />
overschot zullen we vooral me n denken aan her grote<br />
aantal vrouwelijke arbeidskrachtei 1 dat bij de blekerijen<br />
werkzaam was. De cijfers geven e 1 vrij sterk vestigingsoverschot<br />
van vrouwen te zien.<br />
Het ligt in ieder geval niet in het feit dat er meer meisjes<br />
dan jongens in <strong>Heemstede</strong> geboren werden, want in de<br />
periode 1853 t/m 1900 werden er in <strong>Heemstede</strong> in totaal 145<br />
méér jongens dan meisjes rer wereld gebracht.<br />
Zo kan men verder nog constateren, dat het sterftecijfer<br />
bijzonder laag ligt, vooral als men daarbij in aanmerking<br />
: Kerkplein mer kerk o<br />
i brug omstreeks 1900.<br />
seks 1900. Onder: Bij de<br />
trek in <strong>Heemstede</strong> genomen hebben. Ook merken wc op<br />
dat het aantal vestigingen het aantal vertrekkenden voortdurend<br />
in ruime mate overtreft.<br />
De bevolkingstoename vertoont bijzonder grote schommelingen.<br />
Het kleinst was deze in 1918, namelijk 0,42%, het<br />
hoogst in 1923: 12,60%. Ook het daaraan voorafgaande<br />
jaar, 1922, laat een bijzonder hoog percentage zien, namelijk<br />
van 11,83<br />
Zo kan men nog allerlei belangwekkende conclusies uit de<br />
cijferopstellingen trekken, maar dat zou voor dit boek<br />
veel te ver voeren. Wij hebben hier en daar wat cijfers uitgepikt,<br />
zonder de behoefte te gevoelen om deze systematisch<br />
te gaan verwerken.
wat kwam er uit de<br />
(stem)bus ?<br />
Een beetje vreemd onderwerp, zulc u misschien opmerken.<br />
Bovendien niet erg interessant. Daarin vergist u zich toch<br />
wel, want we kunnen het hierbij hebben over de vraag:<br />
welke invloed konden de <strong>Heemstede</strong>n aten uitoefenen op<br />
het plaatselijke, het provinciale en het landsbestuur?<br />
Die invloed was vóór 1795 wel bijzonder gering. Het platteland<br />
had op het landsbestuur vrijwel geen invloed. Ten<br />
aanzien van het dorpsbestuur ligt de kwestie wat moeilijker.<br />
We moeten hierbij onderscheid maken tussen theorie en<br />
praktijk. In theorie kwamen aan de ambachtsheer verstrekkende<br />
bevoegdheden toe. Hij stelde schout en schepenen<br />
aan. In zoverre zou men dus kunnen zeggen, dat hij<br />
het voor het zeggen had. In de praktijk viel dat allemaal<br />
wel heel erg mee. Met de uitoefening van rechtspraak en<br />
bestuur bemoeide de ambachtsheer zich nauwelijks. Het<br />
college van schout en schepenen oefende zelfstandig rechtspraak<br />
uit en ook keuren (dat wil zeggen politieverordeningen)<br />
werden door hen vastgesteld en deze werden<br />
hoogstens achteraf door de ambachtslied- goedgekeurd.<br />
Zo was het niet overal; elders horen we soms van ernstige<br />
conflicten tussen de dorpsregering en de ambachtsheer. De<br />
heren van <strong>Heemstede</strong> hadden het ook te druk met hun<br />
koopmansaffaires en in de nationale politiek, dan dat zij<br />
tijd hadden om zich met allerlei kleinigheden te bemoeien.<br />
Na 1795 kwam er geheel en al een e<strong>inde</strong> aan de invloed<br />
van de ambachtsheren op bestuur en rechtspraak. Maar<br />
ook de verwachte vrijheid bleef uit; een strak gecentraliseerde<br />
staatsbemoeiing bedolf de dorpsbesturen onder aan<br />
schrijvingen en voorschriften. De grondwetsherziening v;<br />
1848 en de gemeentewet van 1851 legden de grondslag v<br />
de moderne gemeenten.<br />
kiezen bij aanslag van tien of twintig gulden<br />
De kieswet van Thorbecke (1850) stelde het kiesrecht feitelijk<br />
in handen van de welgestelde burgerij. Men moest ƒ2.0<br />
belasting betalen, wilde men als kiezer voor de Tweede<br />
Kamer kunnen optreden. Om aan de verkiezingen voor de<br />
gemeentebesturen deel te kunnen nemen behoefde men<br />
slechts ƒ 10 in de belastingen bij te dragen.<br />
Bekijken we de cijfers van het aantal kiezers in <strong>Heemstede</strong><br />
dan moeten we wel tot de conclusie komen dat de gemeente<br />
niet bijzonder welvarend was. Van de 1283 mannen,<br />
waarbij dus ook gerekend zijn degenen die te jong waren<br />
om aan de verkiezingen deel te nemen, mochten er in het<br />
jaar 1853 slechts 72 aan de verkiezingen voor de Tweede<br />
Kamer en voor de Provinciale Staten deelnemen. Voor de<br />
gemeenteraad waren er 106 kiezers toegelaten.<br />
Op een totale bevolking van 2,645 waren er dus maar<br />
weinig kiesgerechtigden (de vrouwen hadden in het<br />
geheel geen kiesrecht). Het aantal kiezers ging slechts<br />
langzaam omhoog. Zo waren er op 1 januari 1887 bij een<br />
totale bevolking van 3654 (waarvan 1790 mannen) nog<br />
slechts 112 kiezers voor de Tweede Kamer, 110 voor de<br />
Provinciale Staten en 165 voor de gemeenteraad.<br />
De grondwetsherziening van 1887 gaf het kiesrecht aan alle<br />
mannen, die voldeden aan 'door de kieswet te bepalen kentekenen<br />
van geschiktheid en maatschappclijken welstand'.<br />
Voor <strong>Heemstede</strong> hadden de nieuwe bepalingen tot gevolg<br />
dat het aantal kiezers meer dan verdubbelde; de gemeente<br />
kon nu (1888) 234 kiezers leveren voor de Tweede Kamer<br />
en voor de Provinciale Staten. Voor de gemeenteraad waren<br />
het er precies 233.<br />
Maar de drang naar vergroting van de volksinvloed hield<br />
aan. Op r januari 1897 trad een nieuwe kieswet in werking,<br />
die het kiezer-zijn niet alken afhankelijk stelde van het<br />
betalen van belasting. Er werden loon-, huur-, spaar- en<br />
examenkiczers geschapen. Een en ander had tot gevolg dat<br />
het aantal kiezers in 1897 steeg van 301 (in 1896) tot 538<br />
voor de Tweede Kämet, 533 voor de Provinciale Staten en<br />
471 voor de gemeenteraad.
algemeen kiesrecht<br />
Ook <strong>Heemstede</strong> moest wachten tot 1917 voordat het algemeen<br />
mannen kiesrecht ingevoerd werd waarna het<br />
vrouwenkiesrecht in 1919 volgde.<br />
Van de bijna 10000 inwoners was toen ruim de helft kiesgerechtigd<br />
geworden.<br />
Bij dit Hcemsteedse overzicht mag Berkenrode niet ontbreken.<br />
Deze gemeente telde bij haar vereniging met <strong>Heemstede</strong><br />
(1857) 4 kiezers voor de Tweede Kamer en de Provinciale<br />
Staten en 5 voor de gemeenteraad.<br />
Interesseert u zich voor de verschillende soorten kiezers, die<br />
er sedert 1897 waren? Ik geef u voor één jaar de cijfers,<br />
om hiervan een indruk te kijgen: In 1911 telde de gemeente<br />
3408 manlijke inwoners (m<strong>inde</strong>rjarigen inbegrepen).<br />
Daarvan waren er 1119 kiesgerechtigd (voor de Tweede<br />
Kamer). Men telde hieronder 1010 belasting kiezers, 81<br />
loonkiezers, 12. woningkiezers, 9 examenkiezers en 7 spaarbankkiezers.<br />
Op welke partijen stemden de kiezers ? Ook hier zullen we<br />
moeten volstaan met een enkel voorbeeld. Zo werden bij<br />
de gemeenteraadsverkiezingen in 1923 uitgebracht 4665<br />
geldige stemmen. Bijna 16% van de kiezers was niet op<br />
komen dagen. Van deze 4665 stemmen verkreeg de Rooms-<br />
Katholieke Staatspartij er 1366, de Vrijheidsbond 815, de<br />
Christelijk <strong>Historische</strong> Unie 596, de Rooms-Katholieke<br />
Arbeiderspartij 519, de Vrijzinnig Democraten 440, de<br />
Liberalen 245 en de Antirevolutionaire Partij 233.<br />
Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1931 (er waren toen<br />
6596 kiezers): de RK Staatspartij: 2256; de Vrijheidsbond:<br />
994! de Sociaal Democratische Arbeiders Partij 748; de<br />
CHU 591; de ARP 549 en de Vrijzinnigen 544.<br />
Een merkwaardig resultaat als men deze cijfers vergelijkt<br />
met die van de in hetzelfde jaar gehouden verkiezing voor<br />
de Provinciale Staten. Bij deze verkiezing verwierf de RK<br />
Staatspartij z35o stemmen (dat is dus bijna 100 meer dan<br />
bij de gemeenteraadsverkiezing); de CHU 1048 (tegen 591!);<br />
de Vrijheidsbond 992. (994); de SDAP 669 (tegen 748); de<br />
A *P 533 (549) en de Communistische Partij Nederland 38.<br />
Dat de Nationaal Socialistische Beweging in <strong>Heemstede</strong><br />
aanvankelijk weinig aanhangers telde bewijzen de Tweede<br />
Kamerverkiezingen in 1933. De NSB verwierf hierbij 5<br />
stemmen, en de Nederlandse Fascisten Unie 9. Het<br />
stemmenaantal van de CPN steeg hierbij van 38 op 93.<br />
De gemeenteraad in 1504. V.l.n.r. staande: J.H.M, van Houten,<br />
H.H.Höcker, A.G. A. baron Collot d'Escury, secretaris A.H.<br />
van Wickevoort Crommelin, J.Beelen sr., J.C. van de Eijkcn.<br />
Zittend: M. J.Roozen, J. van den Berg, A. van de Weiden, A. van<br />
de Horst, H.Peeperkorn Jr., jhr.J.B. van Merlen.<br />
Van een oplaaiende sympathie voor de NSö getuigen de<br />
Provinciale Statenverkiezingen van 1935. Van de 7S16<br />
uitgebrachte geldige stemmen kwamen er in <strong>Heemstede</strong><br />
1013 ten goede aan de NSB (bijna 13% van het totaal).<br />
Het enthousiasme voor het nationaal-socialisme daalde<br />
echter weer even snel als het opgebloeid was. In 1937<br />
stemden 706 <strong>Heemstede</strong>naren op de NSB, maar in 1939<br />
nog slechts Ó63. Het percentage was dus gedaald van 13%<br />
tot 7,4% en 6,7%.<br />
Nog een verkiezingsuitslag van het jaar vlak voor het uitbreken<br />
van de tweede wereldoorlog. Bij de verkiezingen voor<br />
de Provinciale Staten en de gemeenteraad werden bij een<br />
totaal van 10982 kiezers (waarvan er minstens 10% niet<br />
kwam opdagen) de navolgende s te m men aantallen<br />
verkregen: De RK Staatspartij 3289 resp. 3236; de Vrijheidsbond<br />
1648; de Vrijzinnig Democratische Partij 951 (beide<br />
laatste partijen deden samen bij de gemeenteraadsverkiezingen:<br />
2154 stemmen); de CHU 960 (1133); de ARP 878<br />
(731); de SDAP 796 (1084); de NSB 663 (deed niet mee aan<br />
de gemeenteraadsverkiezingen); de CPN 152 (130). De<br />
cijfers russen haakjes geven het aantal stemmen voor de<br />
gemeenteraadsverkiezingen aan.<br />
Men ziet hieruit hoe in een en hetzelfde jaar de aantallen<br />
stemmen op dezelfde partij kunnen verschillen. Vermoedelijk<br />
spelen persoonlijke gevoelens ten opzichte van de<br />
kandidaten hierin een vrij belangrijke rol. Wellicht ten<br />
overvloede wijzen we erop dat alleen de stemmenaantallen<br />
der grotere partijen vermeld zijn. Vanzelfsprekend namen<br />
een aanral snipperpartijen aan de verkiezingen deel.
een buitenplaats als<br />
tweede huis<br />
Bij de behandeling van de geschiedenis van de gemeente<br />
stellen we vanzelf sprekend ook de vraag aan de orde: hoe<br />
is de groei van- het dorp geweest ? Hoe heelt her zich van<br />
een minuscule buurtschap ontwikkeld rot de steedse<br />
gemeente die het nu is ?<br />
Wat <strong>Heemstede</strong> betreft zijn er gelukkig een aantal documenten<br />
en oude kaarten bewaard gebleven, die ons daarover<br />
kunnen inlichten. Het valt bij her bekijken daarvan<br />
niet helemaal re vermijden, dar we ons ook op Haarlems<br />
en Bennebroeks grondgebied moeten begeven, omdat<br />
<strong>Heemstede</strong> een groor deel van zijn territoir aan Haarlem<br />
geofferd heeft, en Bennebroek als zelfstandige gemeente<br />
van <strong>Heemstede</strong> is afgesplitst.<br />
We hebben al gezien, dat <strong>Heemstede</strong> vóór de stadwording<br />
van Haarlem deel uitmaakte van her grondgebied van<br />
Haarlem, en pas daarna een eigen leven is gaan leiden<br />
(rwcede helft van de 13e eeuw). In die tijd zien we dan ook<br />
kastelen op Heemsteed s grondgebied verschijnen. Het slot<br />
te <strong>Heemstede</strong>, waarvan we de povere resten nu nog kunnen<br />
zien. Het kasteeltje Berkenrode, waar niets meer van over<br />
is (de restanten liggen in een vijvertje op het terrein van<br />
het tegenwoordige huis Berkenrode). En in de derde plaats<br />
het huis van de familie Scheven van Bennebroek, waaraan<br />
de Gravinncsteeg (een zijstraat van de Kleine Houtstraat)<br />
binnen Haarlem, en het Rozenprieel (een buurc binnen<br />
Haarlem ten Zuiden van de Kampervest aan bet Spaame)<br />
de herinnering nog bewaren. Dit laatste kasteel moet reeds<br />
in de 14e eeuw verdwenen zijn.<br />
Het voornaamste van de drie was wel het slot, waar het<br />
bestuur over de heerlijkheid zetelde. Berkenrode ontwikkelde<br />
zich pas veel later tot een heerlijkheid (15e eeuw).<br />
Een eigenlijke dorpskern zal heel lang ontbroken hebben.<br />
Toen in 1348 de kapel gesticht werd, zal deze wel gebouwd<br />
zijn op de plaats waar de bebouwing dichter was dan elders.<br />
De bebouwing in deze kern was echter niet zo dicht, dat<br />
de kapel uitgroeide tot een parochiekerk en zo bleef <strong>Heemstede</strong><br />
tot de Hervorming kerkelijk onder Haarlem ressor-<br />
verbindingen<br />
De Hout drong oorspronkelijk veel verder naar het Noorden<br />
op dan thans het geval is. Door de Hout liep eigenlijk<br />
maar één grote weg, de Wagen- of Heerenweg. De tegenwoordige<br />
(Haarlemse) Dreef was aanvankelijk slechts een<br />
bospad, dat geen rechtstreekse verbinding met <strong>Heemstede</strong><br />
gaf. Ook de Kleine Houtweg was maar een onaanzienlijk<br />
bospad, dat tenslotte op het eerstgenoemde bospad uitkwam.<br />
Ook de vaarten, die wij nu kennen waren er toen<br />
nog niet. Zij werden pas op het eind van de 16e en in het<br />
begin van de 17e eeuw gegraven. Voor de aanleg van de<br />
Lcidse Vaart werd gebruik gemaakt van delen van reeds<br />
bestaande vaarten. De weg, die <strong>Heemstede</strong> met Bennebroek<br />
verbindt, zal zijn ontstaan te danken hebben aan de turfwinning<br />
in het gebied van Bennebroek. De Wagenweg liep<br />
dus feitelijk een heel eind buiten de dorpskern van <strong>Heemstede</strong><br />
om.<br />
Verbindingen met het Westen, met Aerdenhout en Vogelensang<br />
en het verder gelegen Zandvoort, waren er ook maar<br />
weinig. De venen van de beer van Brederode vormden een<br />
natuurlijke barrière. De Zijlweg verbond Haarlem met<br />
Overveen. De tegenwoordige Zandvoortsclaan bestond toen<br />
nog niet. Er was wel een weg, Gasthuislaan geheten, maar<br />
deze vormde slechts de toegang tot her gasthuis dat daar<br />
in de 14e eeuw gesticht was. De verbinding met Aerdenhout<br />
werd toen mogelijk gemaakt door de Aerdenhoutslaan,<br />
die noordelijker lag. Deze raakte evenwel buiten gebruik<br />
en werd vergraven in de buitenplaatsen.<br />
De Manpadslaan was wel een doorgaande weg. Daarlangs<br />
kwamen de troepen die van Noordwijkerhout oprukten om<br />
het beleg van Haarlem door de Spanjaarden te dootbreken.<br />
Het kan dan ook nauwelijks toeval zijn, dat deze laan twee-
i Croesbeek<br />
i de Hartecamp*<br />
3 Huis re Manpad*<br />
5 Duin en Vaart<br />
6 Berkenrode*<br />
7 Knapenburg<br />
8 Westerduin*<br />
3 Oud Berkenrode*<br />
Kcnnemerduin (PosthuisJ*<br />
i Kcnnemeroord (Dorstige<br />
Kuil)*<br />
: Bosch en Hoven<br />
I O'<br />
14 de Meermin<br />
15 Meeren berg*<br />
16 Bosbeek*<br />
17 Grocnendaal*<br />
ï8 Meeren Eoseh*<br />
19 Valkenburg<br />
20 Meer en Dorp<br />
2.1 het oude Slot*<br />
ii Meermond<br />
13 het Clooster (seminarie<br />
Hageveld)<br />
14 Lee uwen h o oft<br />
25 Craycnest<br />
2.6 Bronsree<br />
* nog bestaand
Moderne plattegrond van <strong>Heemstede</strong>,<br />
met aanduiding van de gevolgde route bij de beschrijving<br />
van de buitenplaatsen.<br />
lal ter sprake komt hij belegeringen van Haarlem. Mis<br />
schien zijn de Vlamingen hier ook wel langs getrokken in<br />
1304, toen zij daar door Witte van Haemstede werden ver-<br />
Een al te weidse voorstelling moet men zich echter ook<br />
t van de/.e Manpadsla.m maken. De naam wijst er al op,<br />
dat er oorspronkelijk niet veel meer dan een pad was, dat<br />
zich bovendien niet voortzette door het duingebied van de<br />
Vogelensang. Dar. was wel het geval met de Jan Lottelaan<br />
die de zuidelijke grens vormde van Berkenrodc, maar ook<br />
1 deze laan is geen spoor meer te v<strong>inde</strong>n.<br />
Al met al is het duidelijk dut <strong>Heemstede</strong> tamelijk geïsoleerd<br />
lag. Ook de wegen binnen de heerlijkheid waren maar gering<br />
in aantal, om een paar van de oudste te noemen: de<br />
Camplaan, de Hoflaan, de Voorweg, de Achterweg. Het<br />
dorp ontwikkelde zieh aanvankelijk ook niet om een eigenlijke<br />
dorpskern, maar er groeiden verschillende buurtschappen.<br />
In het Zuidoosten ontstond Bennebroek, waarvan de Glip<br />
de kern vormde. Toen de Glip bij de vorming van de heerlijkheid<br />
Bennebroek (ca. 163:,) voor Bennebroek verloren<br />
ging (want deze buurt bleef bij I lecmstedc) ontstond een<br />
nieuwe kern om de Reek heen (Schoolstraat etc). Aan de<br />
Rijksstraatweg bij de grens met 1 lillegom vormde zich, in<br />
i nog weer later stadium, de tegenwoordige dorpskern<br />
n Bennebroek.<br />
In het Noorden van <strong>Heemstede</strong> zien we een drietal van<br />
deze buurtjes tot ontwikkeling komen. Om de stedelijke<br />
accijnzen en het straffe gildewezen te ontlopen vestigden<br />
zieh tal van neringdoenden juist buiten de grenzen van<br />
Haarlem. Zij profiteerden dan wel van de lusten, maar<br />
deelden niet in de lasten van de stad. Dat gebeurde overal<br />
n de omgeving van de grotere steden. We zien dan ook de<br />
redelijke overheden voortdurend in conflict met de 0111iggende<br />
dorpen.<br />
Binnen <strong>Heemstede</strong> zien wc een bewoningskeru ontstaan in<br />
de omgeving van de Pijlslaan, langs de Meester Lottelaan<br />
n een kleinere aan de Kleine Houtweg. Deze buurtschappen,<br />
die in feite dus meer op Haarlem dan op <strong>Heemstede</strong><br />
georiënteerd waren, vormden een stevige prikkel voor de<br />
annexatieneigingen van Haarlem.<br />
Een structurele verandering vond plaats door de komst van<br />
de blekerijen en het graven van de Zandvaarten. Aan de<br />
Gasrhuiszandvaart (nu de Crayenestersingcl) ontstaat de<br />
buurtschap het Crayenest. Door dir gehuchtje liep de enige<br />
rechtstreekse verbinding met Haarlem. Dergelijke buurtschappen<br />
ontwikkelden zich ook aan de Prineevaart en de<br />
Heeren Zandvaart.<br />
In een belastingkohier, opgemaakt in het jaar 1731 v<strong>inde</strong>n<br />
we <strong>Heemstede</strong> onderverdeeld in een vijftal districten: de<br />
Princcbuurt (telde 67 percelen), het dorp (55 percelen), de<br />
Heeren Zandvaart (69 percelen), het Crayenest (27 percelen)<br />
en tenslotte de Hout (49 percelen). 'De Hout' vormt<br />
hierbij een opsomming van alle percelen, die niet tot een<br />
der andere buurtschappen behoorden. Men ziet hieruit dat<br />
de eigenlijke dorpskern slechts 55 percelen telde, 212. percelen<br />
lagen daarbuiten. Deze cijfers geven dus wel een<br />
goede indruk van de eigenaardige structuur van Heemsrede.<br />
buitenplaatsen<br />
Van bijzondere invloed op deze structuur was ook het gtote<br />
aantal buitenplaatsen. De eigenaars daarvan woonden<br />
meestal elders, vooral in Amsterdam, maar ook in Haarlem.<br />
Zij vertoefden maar enkele maanden in het jaar op<br />
hun buitengoederen en onderhielden dan een levendig contact<br />
met hun collega's-eigenaren van landgoederen.<br />
Van een wezenlijke betekenis van deze tijdelijke inwoners<br />
voor de dorpsgemeenschap kon geen sprake zijn. Wel kunnen<br />
we zeggen, dat de buitenplaatsen een bron van welvaart<br />
vormden voor de dorpsbewoners. Maar zelfs de<br />
heren van het dorp, zoals de familie Pauw, zagen hun slot<br />
meer als een buitengoed, waar zij alleen maar uit een oogpunt<br />
van recreatie of représentai ie verhlijl hielden, dan als<br />
het centrum van een leefgemeenschap.<br />
Het contact met de bevolking werd dan ook hoofdzakelijk<br />
door de rentmeesters onderhouden. Aan deze functionarissen<br />
werden de renten, huren, pachten en recognities afgedragen.<br />
De akten werden wel op naam van de heer gesteld, maar<br />
in veel gevallen zal deze zich nauwelijks in de inhoud ervan<br />
verdiept hebben. Wel is aannemelijk, dat de heren aan de<br />
rentmeesters voorschriften gaven omtrent het financieel beheer.<br />
De geraffineerde financiële politiek die Adriaan Pauw<br />
voerde zal wel persoonlijk door hem ontworpen zijn.<br />
Opvallend is het, dat in <strong>Heemstede</strong> al vroeg buitenplaatsen<br />
voorkomen. In een artikel over Bennebroek ('Neerlands<br />
Volksleven', nummer 4, 1965) wezen we op een aantal
m: NoUenburg, Hoppenburg, Swarczenburg.<br />
al in de 16e eeuw buitengoederen geweest zijn.<br />
Wij zouden daar nog bij kunnen voegen 'de rode Hel',<br />
waaraan de Rooheller Zandvaart zijn naam ontleent. Maar<br />
van deze 'burgen' is vrijwel niets bekend.<br />
Hier ligt nog een terrein van onderzoek braak, dat zeket<br />
wel de moeite van het bestuderen waard is. Om een enkel<br />
voorbeeld te noemen: iets ten Zuidwesten van het huis te<br />
Manpad, aan de overzijde van de Lcidse Vaart, lag het<br />
huis 'Crocsbeek', ook wel 'Schapenbos' geheten. In het<br />
boek van dr. Hoekstra over Bloemendaal v<strong>inde</strong>n we dit<br />
huis vermeld onder de buitenplaatsen die op het e<strong>inde</strong> van<br />
de 17e eeuw in Bloemendaal ontstonden.<br />
Het een noch het ander is waar. Croesbeek lag in Heem<br />
stede, al liep de grens met Vogelensang er vlak langs en<br />
lag een deel van de landerijen onder Vogelensang. Het meest<br />
interessant is echter, dat dit buiten al uit het begin van de<br />
de 16e eeuw moet dateren. Het eerste spoor dat we ervan<br />
gevonden hebben is dat het huis in het bezit was van<br />
Gerrit Dirksz. van den Anxter, die in 1476 schepen van<br />
Amsterdam was en ca. 1513 ovetlecd. Hij was gehuwd met<br />
Machteid Bicker, die eveneens tot een Amsterdams regentengeslacht<br />
behoorde.<br />
Een dochter van dit echtpaar - Ael Duijnen geheten - huwde<br />
in 151a met Jacob Pietersz. Schaap, die geboren was in<br />
14SÓ en in 1544 overleed. Ael Duijnen bracht het huis<br />
Croesbeek in het bezit van de familie Schaap. Vandaar dat<br />
het ook met de naam 'Schapenbos' aangeduid wordt.
Daar liet goed tot in de iSc eeuw steeds in de familie bleef<br />
is er maar weinig van bekend. Feu versterkt huis of<br />
kasteel is het waarschijnlijk nooit geweest.<br />
•moeten dus wel aannemen, dat een Amsterdamse<br />
regentenfamilie hier in ca. 1500 al een soort buitenverblijf<br />
bezar. Waar de naam vandaan komt is duister. Zij wordt<br />
altijd geschreven als 'Croesheek' of 'Kroesheek' en nooit<br />
Groesbeek.<br />
Dat er omtrent de lóe eeuwse buitenplaatsen nog 7.0 weinig<br />
bekend is, zal wel een gevolg van de Ko-jarigc oorlog. Vele<br />
zijn er toen verwoest en nooit meer herbouwd. Bovendien<br />
zijn heel wat documenten verloren gegaan, waaruit wc<br />
gegevens hadden kunnen putten.<br />
Wc stellen ons voor het dorp eens wat nader in details te<br />
bekijken, en zullen daartoe een soort rondwandeling door<br />
de gemeente maken en tl een en ander vertellen omtrenr<br />
letgeen er nog te zien is of wat soms helemaal verdwenen<br />
s. We vangen deze tocht aan op de grens, die <strong>Heemstede</strong> van<br />
Bcnnebroek scheidt.<br />
de Hartekamp<br />
Komend uit Bcnnebroek zien we dan allereerst aan onze<br />
linkerzijde 'de Hartekamp', nog altijd indrukwekkend al<br />
heeft het landgoed zijn oorspronkelijke bestemming verloren.<br />
Het is voor het laatst door mejuffrouw Andreas besproken<br />
het boekje 'Bennebroek-Vogelenzang', hoewel het in geen<br />
van beide dorpen ligt, en er dus feitelijk niet in thuis hoort:<br />
'de Hartekamp' maakt nog altijd deel uit van de gemeente<br />
<strong>Heemstede</strong>. Een zeer klein deel van het grondbezit bevindt<br />
zich in Bennebroek.<br />
de schrijfster begint de geschiedenis van 'de Hartekamp'<br />
laat. Zij noemt ons als eerste 'bewoner' de wolwever<br />
Jan Hinlopen. Een jaartal wordt daarbij niet genoemd,<br />
r deze Jan Hinlopen moet wel dezelfde zijn als de heer<br />
Johan Hinlopen, postmeester te Amsterdam, die op 14<br />
lari 1693 het goed kocht. Een buitenplaats was het toen<br />
nog niet, het wordt omschreven als 'een huijsmanswoninge,<br />
bestaande in huizingc, brede stallinge, weij- en tccllandcn,<br />
it in het geheel iz morgen, 178 roeden'. De koopprijs<br />
bedroeg / 5 000.<br />
Het valt op, dat er in de akte staat dat het huis van ouds<br />
'de Hattecamp' heette. Vóór het jaar 1693 heeft 'de Hartc-<br />
;s als tweede buis<br />
eamp' dan ook reeds een geschiedenis gehad, die we nu<br />
over een tijdvak van bijna anderhalve eeuw kennen. Dat<br />
was het resultaat van een nieuw onderzoek, dat door mij<br />
werd ingesteld naar de oudste geschiedenis van 'de Hartecamp'.<br />
Deze kunnen wc uu in grote trekken als volgt reconstrueren:<br />
de gronden, waarop later de buitenplaats gebouwd<br />
werd, behoorden vanouds aan de heren van het<br />
nabijgelegen 'Berkenrode'.<br />
In Duitsland en Engeland was het gewoonte, dat de oudste<br />
zoon het familiegoed verkreeg en zijn broers en zusters daarvoor<br />
op de een of andere manier moest schadeloosstellen.<br />
Zo was het echter niet bij ons. Alle k<strong>inde</strong>ren ontvingen hun<br />
deel, ook van het onroerende goed. Dit gaf aanleiding tot<br />
een steeds verdergaande versnippering van familie-eigendommen.<br />
Dat gebeurde ook bij de Van Berkenrode's. Adriaan van<br />
Berkenrode was het achtste kind uit een gezin en zou dus<br />
menselijk gesproken nooit heer van Berkenrode worden.<br />
Wel verkreeg hij een deel van hei Berkenrodese landbezit.<br />
Hij werd geboren in 1543, bekleedde regeringsfuncties in<br />
Haarlem en overleed daar in 1605. Een dochter van hem,<br />
Catharina van Berkenrode geheten, was zijn zesde kind,<br />
maar zij overleed vóór haar vader in 1599. Zij was<br />
getrouwd met Franc van Th oren vliet, burgemeester te<br />
Leiden, die in 1612 nog leefde. Hun zoon Cornells van<br />
Thorenvlict was toen nog m<strong>inde</strong>rjarig.<br />
Cornells trouwde daarna met Catharina van Khijn, die we ook<br />
met de naam van haar man als Catharina van Thorenvliet<br />
vermeld v<strong>inde</strong>n (1631). Deze Catharina bezat 'de Hartccamp',<br />
die dus afkomstig was uit de boedel van baar schoonvader.<br />
Twee dochters van dit echtpaar (Cornelis van Thorenvliet<br />
en Catharina van Rhijn), Johanna en Wcyduna geheten,<br />
zouden dus na de dood van hun ouders 'de Hartecamp'<br />
erven.<br />
Maar hun stond nog een Berkenrodese erfenis te wachten.<br />
Hun oudoom Hendrik van Berkenrode blcel ongehuwd en<br />
maakte (afgezien van grote legaten aan zijn bastaardzoon)<br />
zijn achternichtjes Johanna en Wcyduna tot zijn erfgenamen.<br />
Johanna overleed echter vóór haar oudoom, zodat Weyduna<br />
het van twee kanten gekomen Berkenrodese bezit - waaronder<br />
'de Hartecamp' - erfde. Weyduna huwde met<br />
Gillis van Heussen Steffensz., een lid van een bekende<br />
Haarlemse familie. De erfgenamen van jonkvrouw Weyduna<br />
van Thorenvlict verkochten op 3 april 1661 'de Hartecamp'
aan Heyndrick van de Camp, de bewoner van hec huis te<br />
Manpad.<br />
De 'Hartecamp' wordt omschreven als 'een wooninge, als<br />
huijs, bargh, potinge ende plantinge, mer weij-, teel- en<br />
hooyland, samen groot io morgen, 152 roeden.'<br />
De koopprijs, ƒ8880, wijst erop dat het toen een buitenplaatsje<br />
geweest moet zijn. Heyndrick van de Camp gaf het<br />
buiten zijn naam 'de Hartecamp' waarbij 'Camp' dus<br />
herinnerde aan zijn familienaam en tegelijk dienst deed om<br />
een verblijfplaats voor herten aan te duiden. Of er een<br />
echte 'Hertecamp' bij bet huis was weten we niet.<br />
Hendrik woonde dus zelf op het huis te Manpad en ook<br />
zijn zoon Gillis van de Camp bewoonde de Hartecamp niet.<br />
Hij woonde eetst in Haarlem en later in Amsterdam. De<br />
Hartecamp moet toen in verval geraakt zijn, misschien werd<br />
het herenhuis zelf afgebrokcn.Ditmoeten we afleiden uit het<br />
feit dat Gillis van de Camp 'de Hartecamp' als boerderij<br />
verkoopt aan zijn zwager de heer Jacobus Heyblok, rector<br />
van de Latijnse school te Amsterdam en wel op 7 december<br />
1Ó80.<br />
Zeven jaar lang schreef Heyblok in zijn vrije tijd gedichten<br />
op zijn boerderij, maar vooral bezong hij het aan zijn zwager<br />
toebehorende huis te Manpad. Maar daarna had hij<br />
echter al weer genoeg van zijn buitenbezit, want hij droeg<br />
dat op 4 december 1Ó87 over aan Arien Willemsz. van<br />
Brelofsbcrgen, die schepen van <strong>Heemstede</strong> was. Rijk<br />
was deze blijkbaar niet want hij kon maar 10% van de<br />
koopsom van ƒ4000 contant betalen. Waarschijnlijk was de<br />
gehele aankoop ver boven zijn macht gegaan, want drie<br />
jaar later (10 maarr i6yo) draagt luj zijn bezit weer over<br />
aan de gerechtsbode van <strong>Heemstede</strong>, Crijn Crijnsz. de Jongh<br />
geheten. Hij had blijkbaar toen nog geen kans gezien om<br />
ook maar iets van de hypotheek van ƒ3000 af te lossen.<br />
De koper nam de hypotheek over en gaf de verkoper ƒ376<br />
De gerechtsbode overleefde zijn aankoop helaas niet lang,<br />
want het was Gcertruijd Vermerck die als zijn weduwe op<br />
24 januari 1693 'de Hartecamp' overdeed aan de postmeester<br />
Johan Hinlopen, met een winst van ƒ1000.<br />
Met Johan Hinlopen waren we onze beschouwingen over<br />
'de Hartecamp' begonnen. Met hem ging 'de Hartecamp'<br />
een derde of vierde fase in zijn geschiedenis in. Die<br />
geschiedenis was: van boerderij tot buitenplaats en van<br />
buitenplaats weer tot boerderij. De postmeester maakte van<br />
de boerderij weer een buitenplaats. Hij liet er een herenhuis<br />
bouwen en stichtte er een 'orangehuys, een thuynmanshuys<br />
en een speelhuys'. Ook is aan hem een nieuwe tuinaanleg<br />
te danken, gezien de 'cingelen, lanen, vijvers en verdere<br />
plantagie', die we er aantreffen.<br />
Dat alles kreeg hierdoor een verkoopwaarde van ƒ2,1000.<br />
Die prijs betaalde tenminste de heer George Clifford,<br />
koopman te Amsterdam, toen hij het buiten op 5 mei 1709<br />
van de erfgenamen van de postmeester overnam. De heer<br />
Clifford is vooral in de geschiedenis van <strong>Heemstede</strong> blijven<br />
voortleven als de grote beschermheer van de beroemde<br />
botanicus Carolus Linnaeus, die van 1736 tot 1738 in het<br />
huis verblijf hield.<br />
Bijna tachtig jaar lang bleef 'de Hartecamp' in het bezit
I De Hartekamp. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840.<br />
Afbedding nil zijn 'Gu/igrcn in de omstreken van Haarlem'.<br />
van de familie Clifford, die het landbezit enorm uitgebreid<br />
bad tot in Bennebrock toe. De 2.6 morgen werden er nu<br />
42. en daar kwamen verder bij een smllmg voor 2.1 paarden<br />
I en koets- en wagenhuizen. Bovendien v<strong>inde</strong>n we er nog de<br />
'thuynmanswoninge, knegtskamcr (klein buis), groot<br />
orangehuis, speelhuis en diverse cabinettcn, broei- en andere<br />
I kassen, en een menagerie'. Deze aanwinsten rechtvaardigen<br />
\ toch'wel de prijs van ƒ34500 die de erfgenamen van mr.<br />
Picter Clifford in 178S van de nieuwe eigenaar, de heer<br />
Jan Clicquet te Amsterdam, bedongen. Voor ongeveer<br />
dezelfde prijs werd Johan Christiaan Meijer er in 1803<br />
eigenaar van, maar zes jaar later was deze reeds overleden<br />
en verkocht zijn weduwe 'de Hartecamp' aan de heer<br />
Christiaan Stumphius te Beverwijk.<br />
Er zijn vele dingen die wij niet weten en een daarvan is de<br />
reden van de aankoop in 1809, want nog geen jaar later<br />
doet Stumphius de buitenplaats al weer van de hand, thans<br />
voor een bedrag van /zSooo, terwijl hij et zelf ƒ41354 voor<br />
betaald bad. Het ziet er dus naar uit dat bij een verlies<br />
leed van ƒ14354. Dit behoeft echter niet zo te zijn als hij<br />
een deel van het land afzonderlijk verkocht had.<br />
De nieuwe eigenaar was de heer Daniel Ruijsch. We zijn<br />
j nu echter gekomen in de 19e eeuw. De lotgevallen van de<br />
bewoners uit die tijd zijn uitvoerig besproken in het alleraardigste<br />
boekje van jonkheer F.J.E.van Lennep, getiteld<br />
'Honderd jaar Hartekamp'. Een waarschijnlijk wel definitief<br />
e<strong>inde</strong> als buitenplaats beleefde lier landgoed toen het in<br />
1951 werd aangekocht door een instelling, die et een<br />
tehuis voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten vestigde,<br />
j dat zich, ten koste van het prachtige park, steeds verder<br />
uitbreidt.<br />
het huis te Manpad<br />
Ofschoon we dit huis nog iedere dag kunnen zien en er<br />
reeds heel veel over is geschreven, zijn de problemen er<br />
omheen nog lang niet opgelost. In een ander hoofdstuk van<br />
dit boek heb ik uiteengezet dat ik nog steeds geloof, dat<br />
we ons bij het Manpad op historische grond bev<strong>inde</strong>n,<br />
namelijk op de plek waar de twee veldslagen werden geleverd.<br />
De een, die van 1304, die de stoor gaf tot de bevrijding<br />
van Holland, de andere die een tragische episode<br />
in onze nationale geschiedenis inleidde: de val van Haarlem.<br />
Dat de naam 'het Manpad' de herinnering zou zijn aan de<br />
veldslag van 1304 lijkt onwaarschijnlijk. Het Manpad was<br />
oorspronkelijk een gewoon pad, dat daar door het bos liep;<br />
misschien is de naam identiek met 'voetpad'. Het pad is<br />
dus al erg oud, het bestond reeds in 1304 en het wordt in<br />
de tweede helft van de 14e eeuw al met de naam 'Manpad'<br />
aangeduid. Men vindt het ook wel eens aangeduid als<br />
'Mannepad', maar die naam werd er pas in de 16e eeuw<br />
aan gegeven en hield geen stand. Het was niet meer dan<br />
een krampachtige poging om aan de legendarische herkomst<br />
van de naam als 'pad waar veel mannen gesneuveld waren'<br />
een taalkundige achtergrond te geven.<br />
Dat er bij het Manpad een kasteel gestaan zou hebben lijkt<br />
eveneens onwaarschijnlijk. Er is nooit een spoor van een<br />
middeleeuws kasteel gevonden. M<strong>inde</strong>r zeker is het of er<br />
al dan niet in de 16e eeuw een kasteelacbtig huis heeft gestaan.<br />
Op gezag van Jacob van Lennep moeten we geloven<br />
dat er een tekening van het huis bestaat met de titel: 'het<br />
huis te Manpad in de 16e eeuw', waarop het huis voorkomt<br />
als een ruim en statig kasteel met een /ware hoektoren<br />
en enige kleine torens.<br />
Er bestaan een paar akten waarin misschien sprake is van<br />
het hier besproken 'huis te Manpad'. Op zó mei 1535<br />
wordt 'het huis bij het Mannepad' genoemd als grens van<br />
het gebied buiten Haarlem, waarvoor een tapverbod gold.<br />
Dat er in dat huis wel getapt mocht worden, doet de vraag<br />
rijzen of bier soms sprake is van een herberg. Op de oudste<br />
kaart van <strong>Heemstede</strong>, die în verband met deze tapkwestie<br />
gemaakt werd, Staat deze omgeving afgebeeld als een bosgebicd.<br />
Een huis is er niet te zien. Van 'het huis te Manpad'<br />
is sprake in een akte van 16 november 1558. Willem van<br />
Lockhorst ontvangt verlof om een op dit huis rustende<br />
rente af te lossen. Vermoedelijk is dit huis in de Spaanse<br />
tijd verwoest, want in het testament van vrouwe Anna van<br />
Atkel, vrouw van Vincent van Lockhorst wordt genoemd<br />
'het etf van het huis aan bet Mannepad', Is dit nu hetzelfde<br />
huis als het volgende? Jonkvrouw Maria de Groot, dochter<br />
van Hugo de Groot te Delft, een familielid van de bekende<br />
Hugo de Groot draagt namelijk als weduwe van Abtaham<br />
van Almond e, haar bezitting aan de Manjiadslaan over aan<br />
Pieter Woutersz. Vogelesanck te Haarlem. Dit moet wel<br />
het huidige huis te Manpad zijn. De datum van deze verkoop<br />
is niet bekend.
Wel weren wc dat Pieter Woutcrsz. Vogelesanck en zijn<br />
zijn zoon Jan op zz februari 1Ê34 het gehele complex overdroegen<br />
aan 'de eersame sinjeur Cornells Heuts, koopman<br />
te Amsterdam'. Her wordt daarbij omschreven als 'seeckere<br />
hofstede, als woninge, bouwhuys, schuur, erf, werff, boomgaerden<br />
en landen, groot 6 morgen'. Verkopers bewoonden<br />
het nier zelf, maar Cornel is Cornells/.. Landrman bewoonde<br />
het huis als huurder. De koopsom, fj 500, is gezien het geringe<br />
landbezit (6 morgen) zó hoog, dat men wel moet aannemen<br />
dat het huis enige allure gehad moet hebben, hetgeen<br />
ook wel blijkt uit een tekening vervaardigd door<br />
A. van de Velde. De conclusie uit de naamrocvoeging<br />
'landman' getrokken namelijk dar hier slechts van een<br />
boerderij sprake was, is dus volkomen ongegrond. Landman<br />
kan ook de familienaam van Cornells geweest zijn.<br />
Ds. Ludolf Smids, die het hele land doortrok om zo veel<br />
mogelijk bezienswaardigheden te bezichtigen, bracht er op<br />
2,5 mei 1706 een bezoek. Hij zag een 'vernieuwd heerenlandhuis',<br />
dat volgens hem leek op het kasteeltje 'Amaliastern'<br />
bij Vianen. Hij zegt er uitdrukkelijk bij, dar het helemaal<br />
niet leek op de afbeelding die jacobus Heyblok er in<br />
het jaar 1660 van gaf.<br />
Jacobus Heyblok, rector van de Latijnse school in Amsterdam,<br />
die wij als eigenaar van 'de Hartecamp' ontmoetten,<br />
en die tevens getrouwd was met de stiefdochter van de<br />
eigenaar van het huis te Manpad, moet wel zeer goed met<br />
de plaatselijke situatie bekend geweest zijn. Hij geeft een<br />
afbeelding van een werkelijk kasteel met slotkapel en al,<br />
<strong>Heemstede</strong>. In de his\<br />
gelegen vlak aan het •<br />
Leidse Trekvaart, die<br />
', dat niet anders kan zijn dan de<br />
vlak achter het landgoed langs<br />
Er is echter aanleiding te veronderstellen dat de afbeelding<br />
op fantasie berust. Op de voorgrond van de gravure zien<br />
wc namelijk een ronde brug. Boven op de brug staat een<br />
soort wachthuisje van waaruit de brug met een ketting<br />
afgesloten kon worden. Een bruid en bruidegom met een<br />
hond bestijgen vanal de linkeroever van het water de brug,<br />
waarbij de bruidegom de bruid op hoofse wijze vóór laat<br />
gaan. Aan de overzijde, dus bij het huis te Manpad zien we<br />
een reusachtige heistelling. Een grote massa mensen is bezij<br />
die heistelling te bedienen. Bij deze gravure bevindt zich<br />
een gedicht, dar als titel draagt<br />
Heij - Geschreeuw<br />
over 't samen-rukken<br />
van de<br />
Eerw. Hooftman over Hondert<br />
D.Jacob Heijblok<br />
Bruydegom<br />
Ende d' eer boa re joffrouw<br />
Maria de Lange,<br />
Bruydt<br />
Gepleegt op den eersten dag van de Bloedt-Vlietende<br />
Maend,<br />
En daags dacmia neu de Gcnaoden itijtgegeven,<br />
in het jaar 1650.<br />
Als ondertitel staat er nog 'Aen de Campse Heijblok<br />
Treckers', blijkbaar een toespeling op de naam van zijn<br />
schoonvader (van de Camp) en die van hemzelf.<br />
De gravure moest dus dienen als .symbool van zijn eigen<br />
huwelijk, dat op het huis te Manpad gesloten en gevierd<br />
werd. De brug, die daar nooir gelegen heeft, de heistelling,<br />
alles wijst op een symbolische voorstelling. Dat kan dus ook<br />
het geval zijn met de afbeelding van 'het huis te Manpad'.<br />
Maar... die conclusie gaat misschien te ver, want op de<br />
kaart van Rijnland, in 1647 vervaardigd door Cornelis<br />
Danckert, komt het huis te Manpad voor als een aanzienlijk<br />
huis met een oprijlaan.<br />
Misschien kunnen we alle moeilijkheden oplossen door aan<br />
te nemen dat er in de 16e eeuw een kasteclachtig landhuis
Het Huis re Manpad. Stotiulruk van P. j.Lutgers, ca. 184c<br />
- *x-<br />
5' " " TWSH<br />
Links: Het Huis te Manpad naar een fantasie (?) van J.Hciblocq.<br />
Afbeelding uit zijn boek 'Farrago l.ariiKi-lk'lgica', enz.<br />
gestaan heeft, dat in de Spaanse tijd<br />
vervallen toestand gelegen heeft, zodat kaartmakers het<br />
niet de moeite waatd vonden het te vermelden en daarna<br />
weet hersteld is, vermoedelijk door sinjeur Cocnelis Heuts,<br />
die her in 1634 kocht. Cornells 1 ïcuts was gehuwd met<br />
Hester du Pire, die na de dood van haar man hertrouwde<br />
met Hendrik van de Camp, de schoonvader van onze rector<br />
Heyblok.<br />
Niet onvermeld mag blijven, dat Heyblok ook de 'Lof van<br />
het huis te Manpad' dichtte, dat zelfs gezongen kon<br />
worden op de wijs van 'O, Heilig, zaalig etc.'. Dit gedicht<br />
had op ds. Ludolf Smids zo'n indruk gemaakt, dat hij er<br />
enige coupletten van overneemt, namelijk het eerste en het<br />
derde. Dit is door de heer van Duinen noch door mejuffrouw<br />
:...'..'.• •••: ••',:<br />
dr. Kurtz opgemerkt. Wa;<br />
verzwegen? Dir luidt:<br />
1 wordt het tweede couplet<br />
'Voor zulke geevels wijken zelf<br />
De plaatsen van bekende buuren:<br />
De toppen reiken aan 't gewelf<br />
Des Heemels, die de nijd verduwen'.<br />
De reden is ons nu duidelijk. Ds. Smids wilde zijn andere<br />
gastheren en opdrachtgevers niet voor het hoofd stoten<br />
doot het opnemen van een gedicht, waarin het huis te<br />
Manpad verheven wordt boven de andere buitenplaatsen<br />
in de omgeving!<br />
Toen Cornelis Heuts het huis kocht stond er op de hoek
van de Manpadslaan en de Heerenweg nog het huisje van<br />
de duinmeier, Yeff Reyersz. geheten. De ondergrond van<br />
het huisje had hij in erfpacht van de heer van <strong>Heemstede</strong>.<br />
De heer Heuts kocht het huisje met zijn ondergrond en<br />
voegde dat bij het huis te Manpad. Hij begon zijn bezit<br />
door verdere aankopen te vergroten, maar of hij het huis<br />
zelf is gaan bewonen weten we niet.<br />
Toen hij gestorven was, hertrouwde, zoals reeds is gezegd,<br />
zijn weduwe, Hester du Pire, met Hendrik van de Camp,<br />
eveneens koopman te Amsterdam. Na haar dood blijkt ook<br />
haar zuster Maria du Pire medegerechtigd te zijn, want de<br />
erfgenamen van de beide zusters dragen het huis te Manpad<br />
over aan de heer Daniel Lestevenon, ook al koopman te<br />
Amsterdam (2,7 juli 1666). Op het landgoed was intussen<br />
'het kleine huis te Manpad' gebouwd. Dat was niet bij de<br />
koop inbegrepen, maar werd op dezelfde dag verkocht aan<br />
een makelaar in Amsterdam.<br />
Niet lang daarna overleed Daniel Lestevenon en zijn<br />
weduwe, juffrouw Elisabeth l'Egillon, kocht 'het kleine<br />
huis te Manpad' van de makelaar terug en verenigde het<br />
weer met het huis te Manpad (19 februari 1668). Zij hield<br />
beide huizen nog zeven jaar lang in haar bezit, maar verkocht<br />
ze toen tezamen aan de heer Cornells van Goor, ook<br />
een Amsterdammer (13 oktober 1675).<br />
De nieuwe koper beijverde zich zijn bezit verder uit te<br />
breiden. Van de regenten van het Sint Elisabcthsgasthuis<br />
te Haarlem kocht hij een stuk land, 'Rouwkoop' geheten,<br />
grenzend aan zijn bezit. Ook kocht hij het huis 'de Capel',<br />
gelegen op de zuiderhoek van Leidse Vaart en de Manpadslaan.<br />
Dit huis zou een tijdlang gediend hebben als schuilkerk<br />
voor de Rooms-katholieken. Men leidt dit waarschijnlijk<br />
af uit de naam.<br />
In 1661 werd de grond waar later dit huis op gebouwd<br />
werd door de heer van <strong>Heemstede</strong> in erfpacht gegeven aan<br />
een zekere Dammis Pietersz. Vóór 1677 werd er een huis<br />
gebouwd, dat in genoemd jaar eigendom was van zijn zoon<br />
Gerrit Dammisz. Riethoorn. Diens weduwe is echter verplicht<br />
het huis met een hypotheek van ƒ600 te belasten.<br />
Die som leent zij van de eigenaar van het huis te Manpad<br />
(2, april 1704). Blijkbaar was de schuldenlast te groot, want<br />
vier jaar later moet zij het huis voor fSoo aan Cornells van<br />
Goor overdoen.<br />
Het huis te Manpad is 45 jaar lang in het bezit van de<br />
familie van Goor gebleven. De k<strong>inde</strong>ren van Cornells van<br />
tlriTilStvdc Vi! lil' hifi<br />
Goor verkopen het, samen met her huis 'de Capel', aan<br />
mr. Wigbolt Slichcr Jr., schepen van Amsterdam. Merkwaardig<br />
is het dat de koopsom van ƒ2.0000 volledig als<br />
hypotheek gevestigd wordt. Maar hij genoot niet lang van<br />
zijn bezit. Zijn weduwe, vrouwe Brcgitta Rendorp, hertrouwde<br />
met Jan Reael, vrijheer van Vreeland, en deze verkocht<br />
de hofstede op 2,8 oktober 1730 aan de heer Dirk<br />
van der Meer, president-schepen van Amsterdam, voor<br />
ƒ2.8 000. Diens weduwe, vrouwe Debora Elias, verkocht het<br />
gehele complex, dat thans uitgegroeid is tot een bezitting<br />
Lennep, in wiens familie het tot 1954 gebleven is.<br />
Nu er aan deze periode al zoveel aandacht besteed is,<br />
schijnt het weinig zinvol dat alles nog eens te herhalen. Nog<br />
een enkel woord over de bouw van het huis. De heer Van<br />
Duinen zegt op bladzijde 84 van zijn 'het huis te Manpad'<br />
dat het in vijf bouwperioden tot stand is gekomen. 'In zijn<br />
oudste vorm verroonde het de gedaante van een vermoedelijk<br />
in het tweede kwartaal van de 17e eeuw onrsraan, uit<br />
onregelmatig gegroepeerde vleugels bestaand complex'.<br />
Dit zou na 1720 gemoderniseerd zijn door afbraak van de<br />
uitstekende vleugels en opvijzeling van het overblijvende<br />
vierkante hoofdgebouw. Indien dit juist is hoe kan ds.<br />
Ludolf Smids dan in 1706 spreken van 'een vernieuwd<br />
heerenlandhuis', dat er heel anders uitzag dan op de afbeelding<br />
die de heer Heyblok ervan gaf?<br />
Iepenrode<br />
De gronden, die tot lepenrode behoren, hebben van ouds<br />
gedeeltelijk onder de heerlijkheid Berkenrode gelegen. Zij<br />
moeten dus tot het kasteel Berkenrode behoord hebben,<br />
maar zijn daarvan al vroeg afgescheiden. De kern van het<br />
latere iepenrode' wordt gevormd door de hofstede 'de<br />
Voorkoekoek', die wel 5 morgen groot was, maar slechts<br />
via een uitweg over Berkenrodes gebied de Heerenweg kon<br />
bereiken.<br />
Zo was de toestand toen Pieter Symonsz. Ruyter zijn hofstede<br />
in 1608 overdeed aan Cors Cornelisz. van Pollcnburch.<br />
Diens weduwe droeg in 1616 'de Voorkoekoek' over<br />
aan Carharina van Gonbau (Goban), de weduwe van<br />
Maximiliaan Laignier. Catharina zette hiermede de politiek<br />
van haar overleden man voort, die zich eveneens met
grondaankopen in deze omgeving had beziggehouden. Hij<br />
bezat ook reeds 'de Ach ter koekoek'.<br />
Of 'de Voor- en Achterkoekoek' oorspronkelijk één geheel<br />
gevormd hebben is niet zeker. 'De Voorkoekoek' lag aan<br />
de oostzijde, 'de Achterkoekoek' aan de westzijde van de<br />
Leidse Va; t, die echter pas later gegraven is.<br />
Het is nogal il ingewikkeld met die Koekoeken. Of met de<br />
overdracht v in 5 morgen 50 roeden land, op 13 maart 1606<br />
door de erve a Fransen aan mr. Frans van Nesse reeds 'de<br />
Voorkoekoek' bedoeld is, blijkt niet duidelijk, maar aangezien<br />
de grootte precies overeenkomt mer die van 'de<br />
Voorkoekoek' zou het mogelijk zijn. In dat geval ontbreekt<br />
dan echter een akte waarbij mr. Frans van Nesse deze 5<br />
morgen aan Pieter Symonsz. Ruyter transporteert, want<br />
Pieter was in 1608 eigenaar van 'de Voorkoekoek'.<br />
We zullen ons de zaak zo moeten voorstellen, dat er oorspronkelijk<br />
één 'Koekoek' geweest is, die later in verschillende<br />
delen gesplitst is: 'Voor- en Achrerkoekoek'. Ook is<br />
er nog een gewone 'Koekoek' blijven bestaan, want in de<br />
18e eeuw bestaat er ook nog een buitenplaats die de naam<br />
'Koekoek' draagt.<br />
Dit alles maakt het niet eenvoudig om de gang van zaken<br />
te reconstrueren. Vast staat in ieder geval dat zowel 'de<br />
Voor-' als 'de Achterkoekoek' toebehoord hebben aan het<br />
echtpaar Laignier-Goban (Gonbau), dat beide hofsteden<br />
tezamen in één koop op 4 april 1641 overdroeg aan Cornells<br />
Fransz. van der Wiel, brouwer in her Fortuyn re Haarlem.<br />
Door allerlei aankopen breidde van der Wiel zijn bezit<br />
belangrijk uit. Toen de Edeie Franciscus van der Wiel,<br />
doctor in de medicijnen en mr. Pieter van der Wiel, beiden<br />
wonende re Haarlem, 'de Voorkoekoek' op 10 januari 165z<br />
transporteerden aan de Edele Cornclis Ormea, luidde de<br />
omschrijving precies als die van de 'de Hartecamp' en 'het<br />
huis te Manpad' namelijk 'een hofstede als huysinge, schuur<br />
etc'. Alleen de grootte verschilt. De 'Voorkoekoek' telt<br />
17,5 morgen wei- en teelland. De koopsom bedraagt ƒ18000.<br />
Dat er toen al een herenhuis stond is nier waarschijnlijk.<br />
Noch de Laignicrs (ook l.ongicr genoemd) noch de Van<br />
der Wiei's hebben er verblijf gehouden, want in 1641 was<br />
'de Voorkoekoek' reeds verhuurd aan Mcyndert Elbertsz.<br />
en deze had er in r652 nog een jaar huur aan.<br />
Ormea beëindigde de huur en bouwde er 'een heerschapswoningc';<br />
het oude huis bleef waarschijnlijk als boerenwoning<br />
voortbestaan. De grootte bedroeg toen reeds 2.1<br />
ii baïtfiijil.i.its ,ili t'.L'Ccdc huis<br />
morgen 300 roeden. 'De Voorkoekoek' bleef in het bezit<br />
van de familie Ormea tot 1688. De herenhuizinge en de<br />
boerenwoning kwamen voor ƒ15000 in dat jaar in handen<br />
van de heer Hendrik Honthom. Hij vergrootte het bezit<br />
tot ruim 25 morgen, maar ook in zijn familie bleef het niet<br />
zo heel lang.<br />
Voor bijna ƒzIO0O ging het in 1716 over in handen van<br />
mr. Abraham Guldewagen, die gehuwd was met Maria Dix,<br />
die toen reeds weduwe genoemd wordt van Franchoys<br />
Druyvesteyn. Haar enige zoon mr. François Aernoud<br />
Druyvesteyn, raad en president schepen van Haarlem erfde<br />
van zijn moeder het buiten, dat in hun tijd de naam iepenrode'<br />
ontving. Zijn moeder en hijzelf breidden her landbezit<br />
uit tot ruim 34 morgen. Toen mr. François het in<br />
1738 aan Abraham Tarelinck, koopman te Amsterdam,<br />
verkocht, bracht het een prijs van ƒ28000 op.<br />
Met een verlies van ƒ2000 droeg diens zoon Jan het zes<br />
jaar later al weer over aan mr. Constantijn Sautijn, secretaris<br />
van Amsterdam. Diens weduwe, vrouwe Catharina<br />
Jacoba Geelvinck, liet het buiten in 1759 na aan haar broer<br />
mr. Nicolaes Geelvinck, die het (een maand na de boedelscheiding)<br />
overdeed aan de heer Abraham Dedel, commissaris<br />
der stad Amsterdam, die gehuwd was met Anna<br />
Jacoba Geelvinck, dochter van de zoeven genoemde mr.<br />
Nicolaes Geelvinck. De prijs die hij ervoor betaalde was<br />
/iêooo.<br />
Ook Abraham Dcdel breidde het grondgebied opnieuw<br />
uir mer gronden die oorspronkelijk aan Leiduin behoord<br />
hadden. Vermoedelijk heeft hij ook het huis vergroot met<br />
een aanbouw aan de achterzijde. Uit zijn huwelijk met<br />
Magdalena Antones Muyssart werden geen k<strong>inde</strong>ren geboren.<br />
Zij overleed in 1793 en Abraham op 11 december<br />
1798, een vermogen van ƒ837400 nalatende. Bij zijn leven<br />
had hij zijn neef, mr. Jan van de Poll, al in zijn zaken betrokken.<br />
Aan deze neef vermaakte Abraham het huis Iepen-<br />
Toen deze overleed werd het buiten toebedeeld aan zijn<br />
weduwe Katharina Valckenier, die het bij haar dood in<br />
1842. weer naliet aan haar dochter Sara Johanna van de<br />
Poll, weduwe van jonkheer mr. J. W. Calkoen.<br />
Haar dochter, gehuwd met baron van Boetzelaar, liet het<br />
buiten weer na aan haar dochter die gehuwd was met een<br />
graaf van Bijlandt. Zij verkoche het aan de heer H. van<br />
Wickevoort Crommelin, die het huis niet zelf bewoonde
maar aan verschillende families verhuurde. Dat het huis<br />
toen in verval raakte is bijna vanzelfsprekend.<br />
Een periode van bloei begon weer voor het huis toen jonkheer<br />
Deurz van Lennep het in 1890 kocht en tot 1906 bewoonde.<br />
De daarop volgende eigenaar, mr.Johan Enschede,<br />
heeft veel voor de verfraaiing gedaan. Heel lang heeft hij<br />
van zijn nieuwe bezitting niet kunnen genieten, want hij<br />
ovetleed reeds in 1911, waarna zijn weduwe het huis tot<br />
haar dood in 192.1 bezat. Nadat haar oudste zoon, eveneens<br />
mr.Johan Enschedé geheren, het tot zijn dood in 1938<br />
bezeten had, kwam het in handen van zijn jongere broer,<br />
mr.B.F.Enschedé. Nu, in 1970, is er weer een e<strong>inde</strong> gekomen<br />
aan de bewoning door de familie Enschedé. Iepenrode<br />
is opnieuw in andere handen overgegaan.<br />
Duin en Vaart<br />
Tussen lepenrode en Berkenrode lag oorspronkelijk een<br />
buirenplaats, die in latere tijd de naam 'Duin en Vaart'<br />
droeg. Een lang leven is daaraan niet beschoren geweest;<br />
zij heeft ongeveer 100 jaar bestaan. Als hofstede is zij<br />
echter ouder. Wc weten hiervan dat er in her begin van de<br />
17e eeuw een 'hofstede en woningc' stond die toebehoorde<br />
aan een zekere Hendrik Outgersz. Karrcman, die reeds vóór<br />
het jaar 1(132. overleed.<br />
De hofstede was blijkbaar 12 morgen groot, en grensde aan<br />
de noordzijde aan de Jan Lottelaan, die zoals wij zagen een<br />
verbindingsweg vormde met Vogclcnsang. De erfge<br />
namen verkochten hun porties bij gedeelten aan Wendel<br />
Feyntensdoehter, weduwe van Matheus Corsz. Heemskerk<br />
en aan Cornelis Cornclisz. Denijt, maar in 1644/45<br />
kocht de heer Andrics Stilte het geheel weer op. Hoewel<br />
deze aankopen hem meer dan ƒ19000 kostten, had hij daarvoor<br />
dan ook een huis met 12, morgen land verworven.<br />
Aangezien de koopprijs bij/onder hoog zou zijn voor een<br />
gewone hofstede, kunnen we vermoeden dat de Heemskcrk's<br />
er reeds een herenhuis bezaten. In ieder geval ging Andries<br />
Stilte zich op zijn nieuw verworven bezit vestigen, dat hij<br />
omschrijft als 'zijn huysinge, hofstede, boomgaarden,<br />
cingels, visscherijen, plantagic, landerijen, zo wey- als teelland,<br />
groot 14 morgen'.<br />
Maar het oude huis was hem niet fraai genoeg. Hij moest<br />
zijn bezit wel met hypotheken belasten, maar zo kwam hij<br />
dan ook in het bezit van 'een welgelegen woninge versien<br />
met een schoon, nieuw, weldoortimmert huys, met een<br />
welbeplantc boogert, manteling, peerdestal, wagenhuys,<br />
woonhuys voor de stalknecht, schone vijver, weyland, met<br />
twee lanen, waarvan de enen 'Jan Lottelaan' geheten, gelegen<br />
onder Berkenrode'.<br />
In 166z wordt al dit fraais echter verkocht voor ƒ2.0000<br />
aan de heer Lcendert Marcelis. Zeven jaar later blijkt de<br />
heer Marcelis reeds overleden te zijn, maar de buitenplaats<br />
blijft in de familie, want zijn weduwe draagr die voor<br />
ƒ20000 over aan de heer Frans van Marcelis, heer van<br />
Kallenburg. Het bezit van een heerlijkheid rechtvaardigde<br />
wel dat aan de eenvoudige voornaam Mareelis een 'van'<br />
werd toegevoegd.
ca. 1840.<br />
11 straatweg'. Steendruk v<br />
Het grondbezit was toen al weer ingekrompen tot ruim<br />
6 morgen. Een koopje had Frans er beslist niet aan, want<br />
het bracht slechts ƒ13750 op toen hij het buiten in 1685<br />
overdeed aan de heer Rogier van Waert {ook Van Weert<br />
geheten) koopman in Amsterdam. Deze moet behept geweest<br />
zijn met een bijzonder goed zakelijk inzieht, want nog<br />
in hetzelfde jaar verkoopt hij alles met een winst van<br />
ƒ1250 aan de heer Jeronimus de Haese de Giorgio, raad<br />
en oud-schepen van Amsterdam.<br />
Toch moeten we eerder aannemen dat de heer van Marcelis<br />
een te lage koopsom bedongen had, dan dat we moeten<br />
geloven dat de kopet de Haese de Giorgio te veel betaalde,<br />
want toen deze laatste na twee maanden reeds spijt kreeg<br />
van zijn aankoop, wist hij het herenhuis aan de heer Willem<br />
Adriacn van der Stel, te Amsterdam, van de hand te doen<br />
tegen dezelfde prijs die hij ervoor betaald had.<br />
De prijs beweegt zich dan verder in opgaande lijn. De heer<br />
van der Stel, die schepen van Amsterdam geweest is, verkoopt<br />
het ruim elf jaar later (1697) voor ƒ17600 aan de<br />
heer Daniel Kick, koopman in Amsterdam. Bijna een halve<br />
eeuw blijft het in zijn bezit maar toen hij overleden was<br />
verkocht zijn executeur testamentair op 2.4 april 1743 de<br />
'hofstede genaamd Duin en Vaart, met deszelfs heeienhuis,<br />
stalling voor 8 paarden, koets-, tuinmans- en orangehuis,<br />
met vier staande uijlgehouwcn stenen beelden niet peedestallen,<br />
een Triton en een Mercuriusbeeld van lood, groot<br />
ruim 6 morgen', voor ƒ18100 aan de heer Matheus Lestevenon<br />
heer van Berkenrode. Het deftige huis zo onmiddellijk<br />
naast zijn buiten Berkenrode moet hem dusdanig geh<strong>inde</strong>rd<br />
hebben, dat hij het onmiddellijk liet afbreken.<br />
Aan de overzijde van de Leidse Trekvaart lag een boerderij,<br />
die de naam 'Duyn en Vaart' nog lang bleef dragen, maar<br />
ondanks zijn grootte, bijna 30 morgen, niet meer waard<br />
geacht werd dan ƒ3000 à ƒ3300. De boerderij scheen een<br />
nieuwe toekomst tegemoet te gaan, toen hij op 2 mei 1781<br />
voor het exorbitante bedrag van ƒ9018 werd aangekocht<br />
door de heer Diederik Johan van Hogendorp.<br />
Of hij het plan gekoesterd heeft hier een buitenplaats te<br />
bouwen, weten we niet. Wel weten we dat hij alle belangstelling<br />
voor 'Duin en Vaart' verloren had toen hij door<br />
zijn gemachtigde de boerderij op 9 januari 1790 aan de<br />
heer Johan Nicolaes van Eijs liet verkopen. Dat hij hierbij<br />
een verlies leed van ƒ628 deerde hem blijkbaar niet. In de<br />
akte wordt hij nu genoemd Diderik Johan grave van Ho<br />
gendorp van Horwegen, here van Tilburg. Bij zulk een<br />
titulatuur past geen verdriet over financiële tegenslag. Ook<br />
de boerderij is thans verdwenen. Zij bestond nog in de<br />
vorige eeuw.<br />
Berkenrode<br />
De Jan Lottelaan scheidde het zoeven besproken 'Duin en<br />
Vaart' van 'Berkenrode', hoewel later ook deze laan tot<br />
'Duin en Vaart' ging behoren. Over 'Berkenrode' is heel wat<br />
geschreven, zowel over het huis als over het geslacht van<br />
die naam. We zullen de daarbij gerezen vragen laten rusten<br />
en willen slechts constateren dat Jan van Hacrlem ver<br />
(— vrouwe) Aleidenzone van Graaf Floris v een camp land<br />
ontving die 'Berkenrode' geheten was.<br />
Hij nam zelf nog niet de naam ervan aan, dat deed wel zijn<br />
zoon Arend. Deze noemde zich Van Berkenrode, evenals<br />
zijn nageslacht, dat zich op het e<strong>inde</strong> van de ifie eeuw<br />
terecht of ten onrechte 'Van Haarlem van Berkenrode' is<br />
gaan noemen.<br />
Over het slot sprak de heer Van Duinen in zijn boekje over<br />
de geschiedenis van de heerlijkheid Berkenrode. Over de<br />
Van Berkenrode's publiceerde mejuffrouw dr.G.Kurtz een<br />
studie, die later aangevuld en verbeterd werd door de heer<br />
Thierry de Bije Dolleman.<br />
Het heeft dus weinig zin hier nog eens te herhalen wat er<br />
reeds allemaal ge/.egd is. Anderzijds kunnen we de lezers<br />
hier ook niet met een vacuüm laten zitten. Wc willen dus<br />
toch een paar punten aanstippen. De Van Berkenrode's<br />
verkregen wel van de graat de camp tand die 'Berkenrode'<br />
heette, maar geen bestuursrechten, met andere woorden<br />
'Berkenrode' werd geen heerlijkheid, en bleei dus onder<br />
<strong>Heemstede</strong> ressorteren.<br />
Op 18 augustus i_|rt6 droeg Jan van <strong>Heemstede</strong> zijn heerlijke<br />
rechten op 'Berkenrode' over aan de toenmalige bezitter<br />
van het huis 'Berkenrode', die er op 1 oktober 1466<br />
mede beleend werd. Gerrit van Berkenrode Jans/., mocht<br />
zich toen voortaan ambachtsheer van 'Berkenrode' noemen.<br />
Of de Van Berkenrode's al spoedig een huis op hun terrein<br />
gesticht hebben, is onzeker. Uitdrukkelijk wordt het huis<br />
pas in 1451 vermeld, en dit zou kloppen met het resultaat<br />
van de opgravingen op het terrein van 'Berkenrode', waarbij<br />
geen oudere resten dan uit de 15e eeuw aangetroffen wer-
den. Bovendien is het wel zeker dat de Van Berkenrode's<br />
hun hoofdverblijf binnen Haarlem hielden, waar zij allerlei<br />
regeringsfuncties bekleedden.<br />
Toch blijven wc het een vreemde zaak v<strong>inde</strong>n dat een min<br />
of meer aanzienlijke familie zich zou noemen naar een stuk<br />
land dat 'Berkenrode' heette omdat de betken, die er oorspronkelijk<br />
op stonden, gerooid waren, zonder dat er een<br />
huis gestaan zou hebben. Dit is vrijwel onaanvaardbaar.<br />
Aannemelijker lijkt het dat et reeds in het begin van de<br />
14e eeuw een huis, al was het dan misschien geen kasteel,<br />
gestaan beeft op een andere plaats.<br />
Hoc het ook zij, het oudste huis, dat bij de opgravingen<br />
is Teruggevonden, vertoont niet het beeld van een echt<br />
kasteel, maar meer dat van een landhuis met een kasteelachtig<br />
uiterlijk. Bij het beleg van Haarlem ging het in<br />
vlammen op en het bleef als ruïne liggen. De Van Berkenrode's<br />
hielden immers binnen Haarlem verblijf, de noodzaak<br />
van een herstel van het oude sramhuis werd niet zo<br />
gevoeld.<br />
De omstandigheden waren intussen veranderd. De<br />
Reformatie was zich gaan voltrekken, maar niet alle Van<br />
Berkenrode's gingen met de nieuwe leer mee, zodat hun rol<br />
in Haarlem uirgespeeld raakte. Dirk van Haerlem van<br />
Berkenrode, de laatste mannelijke afstammeling uit het<br />
oude geslacht, die zich nog heer van Berkenrode mocht<br />
noemen, liet het voorgedeelte van het huis in bewoonbare<br />
staat brengen en vestigde zich daar met een of twee ongetrouwde<br />
zusters.<br />
Een triest e<strong>inde</strong> voor een aanzienlijke familie die een belangrijke<br />
rol gespeeld heeft in de geschiedenis van Haarlem.<br />
Er is geen enkele akte gevonden waaruit kan blijken dat<br />
hij ooit gehuwd geweest is. Toch meldt een schrijver ons<br />
dar hij op latere leeftijd nog gehuwd is met Anna Christina<br />
barones Taets van Amerong.cn, maar bewezen is dit, voor<br />
zover hekend, nog steeds niet.<br />
Als laatste afstammeling van zijn geslacht werd hij op<br />
29 november 1642. met schild en helm in de Sint Bavokerk<br />
te Haarlem begraven. Zijn zuster Goedele, die getrouwd<br />
was met haar achterneef Floris van Alckemade, was zijn<br />
universele erfgename. Na de dood van zijn zoon Hcndrick<br />
van Alckemade geraakte 'Kerken rod e' definitief in vreemde<br />
handen.<br />
Voor de som van fzçi 2.50 werd op 17 februari 1691 Benjamin<br />
Poulie er eigenaar van. Hij was evenais bijna alle<br />
i stede in de historù<br />
kopers van landgoederen koopman van beroep. Door aankoop<br />
van de ambaclushccrlijklicid van Berkcnrode, waarvoor<br />
hij aan de Staten van Holland nog eens /ioooo betaalde,<br />
was hij nu in de gelegenheid om zich heer van<br />
Berkenrode re noemen, maar daarmede was hij nog niet in<br />
de Hollandse adel opgenomen. In het buitenland echter<br />
was alles wat men begeerde voor geld te koop. Vooral de<br />
nieuwe rijken uir de 17e eeuw waren tuk op adellijke titels<br />
en forse geldleningen of -schenkingen maakten vaak diepe<br />
indruk op buitenlandse vorstenhuizen. Zo werd aan Benjamin<br />
Poulie door de koningin van Engeland in 1701 de<br />
riddcrtitcl verleend.<br />
Zijn vrouw, I-'.lisabeth Tiellens, schonk hem echter geen<br />
k<strong>inde</strong>ten. Zij was zijn enige erfgename en troostte zich over<br />
het verlies van haar man door een huwelijk met Jan Trip,<br />
een aanzienlijk Amsterdammer. Zij liet ook bij hem geen<br />
k<strong>inde</strong>ren na. Haar bezittingen - ter waarde van ƒ1900000! -<br />
kwamen aan neven en nichten.<br />
Haar man kreeg voor zijn leven het vruchtgebruik van<br />
'Berkenrode', dat zij in eigendom naliet aan haar neef Mattheus<br />
Lestevenon. Benjamin Poulie had het huis 'Berkenrode'<br />
geheel laten restaureren, zodat het gehele huis weer bewoonbaar<br />
werd. De nog bestaande gebouwen op het voorplein<br />
lier hij echter afbreken en door andere vervangen.<br />
Ook brachr hij een geheel nieuwe tuinaanleg tot stand.<br />
Maar ook aan het gcrestauteerde huis was geen lang leven<br />
beschoren. Volgens de verhalen, die de een van de ander<br />
overschrijft, btandde het in de nacht van 4 op 5 mei 1747<br />
af. Het huis was geïllumineerd met kaarsen en vetpotjes,<br />
waardoor op een of andere wijze brand ontstaan was.<br />
Eigenaar van 'Berkcnrode' was toen Mattheus Lestevenon<br />
de jonge. Hij liet het huis op de oude grondslagen herbouwen.<br />
Maar ook dit nieuwe huis hield maat een halve eeuw stand.<br />
De k<strong>inde</strong>ren van Mattheus waren kennelijk patriottisch<br />
gezind, want zijn dochter Maria Jacqueline was gehuwd<br />
met Pierre Domonique 'prevost brigade-gen e ra ai ten dienste<br />
van de Franse republiek, gcc'mployecrd in de noordelijke<br />
armee in Holland', zoals blijkt uit een akte van 2.9 september<br />
1797, waarin van haar broer Willem Anne Lestevenon<br />
gezegd wordt 'thans uitlandig'. Hij was dus blijkbaar<br />
gevlucht. De Franse gezindheid zullen zij wel van hun<br />
vader geërfd hebben, want deze was van 1749 tot 1791<br />
ambassadeur bij het Franse Hof.
lJiti^eeriQrae.jivkleâri,'tSwtBezlceni-oa&bcJ^n-,, '(t/oerivoona die Sixun. noch
Knapenburg. Steendruk van<br />
na de aankoop van het huis 'Berkenrode' in 1797 dit tot<br />
de grond toe heeft laten afbreken. Het stond er nog geen<br />
50 jaar en de ruime beurs waaruit het gebouwd was, wettigt<br />
toch wel het vermoeden dat het een solide bouwwerk<br />
was. Zelfs het puin werd verkocht. Als woonhuis op zijn<br />
bezitting benutte mr. Jan Picter voortaan het huis 'Westerduin',<br />
aanvankelijk een afzonderlijke buitenplaats.<br />
Het is wel opvallend dat 'Berkenrode' althans in latere tijd<br />
in het geheel niet aan de Herenweg lag. Oorspronkelijk<br />
moet dat wel zo geweest zijn, want van bet terrein, dat de<br />
stamvader van de Van Berkcnrode's in 1284 ontving, wordt<br />
uitdrukkelijk gezegd dat het door de Herenweg in het<br />
Oosten belend werd. Op kaarten van omstreeks 162.0 ziet<br />
men dan ook nog du la,u,c oprijlaan die hel huis 'Berkenrode'<br />
met de Herenweg verbond. In 1670 is er sprake van 'de<br />
oude laan na het huys Berkenrode'. Toen moet de 'nieuwe'<br />
laan dus ook reeds bestaan hebben. De nieuwe laan iiep<br />
niet rechtstreeks naar de Herenweg, maar eindigde bij de<br />
Jan Lottelaan, die 'Berkenrode' voortaan met de Herenweg<br />
verbond.<br />
Knapenburg<br />
"We bespraken onmiddellijk vóór 'Berkenrode' de hofstede<br />
'Duin en Vaart' die op de zuidelijke hoek van de Jan<br />
Lottelaan en de Herenweg lag. Bij deze hofstede behoorde<br />
ook het land ten Noorden van genoemde laan. Vermoede-
lijk werd ecu duel hiervan weer verkocht aan de heer Dirk<br />
Tulp, OLid-schepcn van Amsterdam en bewindhebber van<br />
de Oost-Indische Compagnie. De heer Tulp gebruikte zijn<br />
lankoop blijkbaar als buitenverblijf, want hij heeft er twee<br />
'paviljocnc' aan de Herenweg (2,8 juli 1670).<br />
Zijn drie dochters erfden het buiten van hem en zo zien we<br />
het dan ook in 173z staan op naam van mevrouw Ester<br />
Elisabeth Tulp, weduwe van mr. Jan van den Bempden, in<br />
leven president-schepen en raad van Amsterdam.<br />
Nog geen twee jaar later doet zij het over aan de heer<br />
Guiljclmus Roel, doctor in de medicijnen en professor in de<br />
e te Amsterdam. Hij betaalde er (10 september<br />
1734) maar ƒ2,800 voor. Veel kan het zo op het oog dan<br />
ook niet geweest zijn 'de hofstede Knapenburg met zijn<br />
huysinge, spcelhuys. wagenhuys, groot 3Z0 roeden'.<br />
Vijf jaar later doet hij zijn bezit voor precies hetzelfde berer<br />
aan de heer Abraham Engelgraaf. Deze<br />
nieuw huis gebouwd hebben. Zijn weduwe<br />
verkocht het op 16 april 1781 als 'een welgelegen en vermakelijke<br />
buitenplaats genaamd Knaapenburg, mer deszelfs<br />
hegte, sterke en logeable hccrenhui/ingc. Mailing voor 7<br />
, koets- en wagenhuis, tlminmanswomnge, grote<br />
koepel'.<br />
De prijs voor al dat fraais lag dan ook aanzienlijk hoger:<br />
ƒ13100! De koper, Isaac de Neufville van der Hoop hield<br />
het er nog geen tien jaar uit. Cornelis I [artsen bood er<br />
ƒ18500 voor en de verkoop was een feit. Of de verkoper<br />
winst maakte van bijna vijfeneenhalf mille is niet zeker,<br />
t de 'extra plaisante en goed gesitueerde hofstede' was<br />
itgebreid met een overturn 'zijnde nieuw plant-<br />
1 en aangelegd tot slinger bossen, laanen, boomgaerden,<br />
gaarden, goud vise lik om, bergjes, wandelingen en andere<br />
aangename partijen en agrementen'.<br />
Na een aantal wisselingen van eigenaars, onder andere de<br />
familie van Eeghen, werd het in 1909 gesloopt. De 'overplaats'<br />
maakte deel uit van 'Kenncmcrduin'. We zouden<br />
hier dus weer de zo vaak misbruikte woorden 'Sic transit<br />
gloria mundi' kunnen gebruiken.<br />
Rooms-katholieke kerk en pastorie<br />
Deze stonden ten Zuiden van Knapenburg. Het is hier nii<br />
de plaats om iets te vertellen over de Rooms-katholieke<br />
'i buitenplaats als tweede hui<br />
parochie, dat gebeurt hierna. Het gaat dus hier slechts over<br />
de gebouwen zelf. Het eerste spoor ervan vindt men in een<br />
akte van 21 oktober 1695, waarin de heer Benjamin Poulie,<br />
heer van Berkenrode, aan de heer Franciscus Basius, pastoor<br />
van 'de Catholycque gemeente' in erfpacht geeft een 'croft<br />
lants, waarop nu staat de huysinge en opstal van de voornoemde<br />
Basius', ter grootte van 492 roeden 72 voeten.<br />
De erfpacht bedroeg ƒ63 per jaar. Het huis stond er dus<br />
reeds vóór die tijd, zonder dat er iets voor betaald werd.<br />
Hoelang dat het geval geweesr is, weten we niet. De heer<br />
Poulie stapte hiermede af van de patriarchale bescherming<br />
die de vorige heren van Berkenrode aan de Rooms-katholieken<br />
verleend hadden.<br />
Er verrees ook een kerkje dat pas in 1817 vervangen werd;<br />
het oude verkeerde toen in een vergaande staat van bouwvalligheid.<br />
Drie jaar later moest het nieuwe kerkgebouw<br />
al weer vergroot worden, en in 1851 kwam er een kerkhof<br />
bij. Na een ruim 60-jarig bestaan werd ook dit kerkje weer<br />
gesloopt (in 1880). Het werd vervangen door de nu nog<br />
bestaande kerk aan de overzijde van de weg, op de boek<br />
van de Kerklaan.<br />
Westerduin<br />
Zoals wij reeds gezien hebben werd 'Knapenburg' aan de<br />
zuidzijde begrensd door kerk en pastorie. Aan de noordzijde<br />
lag echter weer een buitenplaats 'Westerduin' genaamd.<br />
Dit is de hofstede die thans, dus ten onrechte, de<br />
naam 'Berkenrode' draagt.<br />
De heer Van Duinen begint de <strong>historie</strong> Van 'Westerduin'<br />
pas met het jaar 1700. De geschiedenis gaar echter vee!<br />
verder terug. Reeds op 1 januari 1637 v<strong>inde</strong>n we hier de<br />
heer Cornelis Bol als grondbezitter. Hij stichtte er een buitenplaatsje,<br />
voorlopig naamloos. Evenmin als 'Knapenburg'<br />
had het een grote omvang, het was slechts 1740 Rijnlandse<br />
roeden groot.<br />
De prijs die de dochters van Cornelis Bol er op 12 augustus<br />
1658 voor bedongen, namelijk ƒ8000, wijst er echter op<br />
dat het huis enig aanzien gehad moet hebben. Ook de naam<br />
van de koper staat hier garant voor. Dit was de Edele heer<br />
Gerard Colterman, raad en vroedschap van Haarlem.<br />
Behalve de 'hofstede ofte woninge' was er nog een huysmanswoning<br />
en een wagenhuis en zelfs een boomgaard.
Het was een zo aantrekkelijk verblijf dat de heer Hans Aux<br />
Brebis, te Amsterdam, het op 6 december 1663 aankocht<br />
voor ƒ9500. Enigszins vreemd doet het aan dat er gezegd<br />
wordt dat de heer Aux Brebis samen met zekere Christoffei<br />
Jansen in 1654 een nieuw huis bouwde, terwijl wc zoeven<br />
zagen dat de heer Aux Brebis pas in 1663 eigenaar van<br />
'Westerduin' werd. Misschien bezaten beide genoemde<br />
heren een huis, dat zij in 1663 vergrootten door de aankoop<br />
van 'Westerduin'.<br />
Hiertegen pleit echter dat dit buiten in 1658 groot was 1740<br />
roeden, hetgeen in 1679 nog steeds het geval was. In dit<br />
jaar was de heer Aux Brebis reeds overleden en verkochten<br />
zijn erfgenamen de hofstede - nu voor ƒ12000! - aan de<br />
heer Joan François Massis, wederom een koopman te<br />
Amsterdam. Een koopman overigens die op dat moment<br />
blijkbaar slecht bij kas was, want de volle koopsom moest<br />
als hypotheek op bet huis gevestigd blijven.<br />
Misschien was de koopsom veel te hoog geweest of misten<br />
zijn k<strong>inde</strong>ren bet zakeninstinct van vader, een feit is dat<br />
zij er op 19 juni 1700 van Thomas Boddens slechts ƒ5500<br />
als koopsom voor ontvingen. Vermoedelijk is de laatste<br />
veronderstelling juist, want de weduwe van Thomas<br />
Boddens, Johanna van Ghcscl, die intussen hertrouwd was<br />
met mr. Willem van Ham, schepen van Amsterdam, beurde<br />
er ƒ 102.50 voor (1709) van Cornelis de Hulter. Dezelfde<br />
prijs die hij ervoor ontving toen hij het buiten drie jaar<br />
later (1712.) overdeed aan zijn stadgenoten de heren Willem<br />
en Hendrik van Uchclen.<br />
Deze heren hebben voor het tot dusverre naamloze buiten<br />
de naam 'Westerduin' bedacht. Die naam droeg het althans<br />
toen mr. Cornelis Hop, schepen en raad van Amsterdam<br />
het in 1728 voor ƒ13 500 kocht. De prijs was dus weer<br />
hoger geworden, maar aankopen van gronden hadden de<br />
grootte op drie morgen gebracht.<br />
Mr. Cornelis Hop bewoonde het buiten zo uu en dan<br />
evenals daarna zijn enige zoon Jacob Hop, die ook<br />
regeringsfuncties te Amsterdam bekleedde. Toen liet echter<br />
de beer van Berkenrode zijn oog op 'Westerduin' vallen.<br />
Dit leek hem een geschiktere woonplaats dan het buis<br />
'Berkenrode'. Het kostte hem echter (in 176z) ƒ11000 om<br />
zich eigenaar van 'Westerduin' te kunnen noemen.<br />
Zijn opvolger in bet bezit, mr. Jan Pieter van Wickevoort<br />
Crommelin (1797) liet het huis 'Berkenrode' afbreken en<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
droeg de naam over op 'Westerdi:<br />
draagt van het huis 'Berkenrode'.<br />
het rechthuis<br />
Aan weerszijden van de laan die van de Herenweg toegar<br />
gaf tot het huis 'Berkenrode', stonden nog twee huisjes. Een<br />
daarvan deed gedeeltelijk dienst als "het reehthnis' van de<br />
heerlijkheid 'Berkenrode' - wij zouden het raadhuis genoemd<br />
hebben - en gedeeltelijk werd het huis bewoond door de<br />
chirurgijn. Het andere buis diende tot woning voor de<br />
gerechtsbode. Veel meer is er niet van te vertellen, want<br />
beide huizen waren eigendom van de heer van Berkenrode.<br />
Oud Berkenrode<br />
Ook dit buiten is gespaard gebleven (tot nu toe!). We<br />
kunnen bet nog steeds zien liggen even voorbij het begin<br />
van de Zandvoortsclaan, aan de westzijde van de Herenweg.<br />
Het draagt zijn naam helemaal ten onrechte. Wel hebben<br />
de gronden waarop het gebouwd is, oorspronkelijk deel<br />
uitgemaakt van 'Berkenrode', maar het huis Berkenrode<br />
heeft daar nooit gestaan. Honderd jaar lang is er door de<br />
eigenaren van 'Berkenrode' geprocedeerd over het misbruiken<br />
van de naam 'Oud Berkenrode'. Zonder succes<br />
overigens, want het huis is de naam 'Oud Berkenrode'<br />
blijven dragen.<br />
De heer Van Duinen zegt: 'De eerste gegevens over de<br />
eigenaren dateren uit 1637.' Dat is een beetje wonderlijke<br />
uitspraak, wanr de heer Van Duinen noemt reeds ^bewoners'<br />
in 1553. Zonder veel moeite is de lijsr van eigenaars reeds<br />
100 jaar vóór 1637 te reconstrueren.<br />
De geschiedenis leert ons dan dat de hofstede eigendom was<br />
van mr. Gerrit Gerritsz. van Berkenrodc, die geboren moet<br />
zijn ca. 1455 en op 13 juni 1533 overleed. Zijn dochter Haze<br />
erfde de bezitting van hem. Deze trouwde in 1531 met<br />
Engbrecht Willemsz. Ramp. In ca. 1630 was haar kleindochter<br />
Catharina van Mate er eigenares van. De neef van<br />
Catharina, Henrick van Alckemade heer van Berkenrode<br />
zegr heel oneerbiedig van baar erfgenamen dat deze 'een<br />
krul of worm in den bol of kop gekregen hebben' door hun<br />
huis de naam 'Oud Berkenrode' te geven.
Aanvankelijk moert het een boerderij geweest zijn, doch<br />
Philippus van Holten liet er kort na 1654 twee huizen onder<br />
een dak bouwen, waarvan er één bewoond werd door<br />
zekere Engel Cornelisz.<br />
Philippus van Hülfen wordt in een kohier van 16(35 no 8 a l s<br />
naar genoemd. Kort daarna moet hij echter overleden<br />
wam toen 'de hofslecde., boogaert, mitsgaders thuynmanswoninge<br />
en landerijen', tezamen groot 15 morgen,<br />
op 7 juli 166H verkocht werden, trad als verkoper op<br />
Francisais van Hulten, zoon en erfgenaam van Philippus<br />
van Hulten. Als koper (voor de aanzienlijke som van<br />
f16000) trad op de Edele I larmanus van den Nicupoort,<br />
wiens vrouw de zoeven genoemde Engbrecht Ramp haar<br />
bet-overgrootvader mocht noemen. I let goed was dus toen<br />
nog steeds in handen van rechtstreekse afstammelingen van<br />
de oude Van Berkenrode's.<br />
Toch woog deze traditie bij hem blijkbaar niet zwaar. Toen<br />
hij de hotstede voor de/.elfde prijs kon verkopen die hij ervoor<br />
gegeven had, deed hij deze over aan de heer Jacob Backer,<br />
een lid van de bekende Amsterdamse regeringsfamilie van<br />
die naam (10 augustus 1679).<br />
Bijna honderd jaar lang wordt het buiten niet meer in de<br />
transportregisters genoemd. Dat was geen wonder, want<br />
het vcrerfde steeds. Van Jacob Backer kwam het op zijn<br />
zuster Elisabeth Backer, gehuwd met Matthews Lcstevcnon<br />
de oude. Hun zoon, die zich Jacob Backer Lestevenon<br />
noemde en bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie<br />
en ook schepen van Amsterdam, Üet het na aan zijn<br />
dochter Sara Maria Lestevenon, die getrouwd was met<br />
mt.Pieter de la Court, secretaris van Amsterdam.<br />
We hebben hiermede de eeuw overbrugd die ons scheidt<br />
de akte van zS oktober 1775, waarbij mt.Adriacn<br />
Salomon van der Hoop, óók bewindhebber van de Oost-<br />
Indische Compagnie, als erfgenaam van zijn vrouw Anna<br />
de la Court, dochter van mr. Pierer, het buiten met zijn<br />
overtuin overdroeg aan vrouwe Margaretha Elisabeth Loot,<br />
vrouwe van Schoten etc, weduwe van de heer Pieter<br />
Marrens. Zij telde er het enorme bedrag van ƒ52.000 voor<br />
neer.<br />
Het was blijkbaar een begeerde bezitting want toen jonkvrouw<br />
Cornelia Catharina Hodshon haar op 9 november<br />
1773 kocht, was de prijs gestegen tot ƒ75000. Haar broer<br />
Izaak Hodshon maakt zij in 1818 tot eigenaar. Zijn twee<br />
:hten, die het van hem erfden, verkochten het in iSSó<br />
••Hfiliiiits als tivcsdr huis<br />
aan mr. Jacob Pieter Crommelin, secretaris van het hoogheemraadschap<br />
Amstelland.<br />
Thans heeft ook dit huis zijn staat van buitenplaats verloren.<br />
Het heeft ecu zakelijke bestemming gekregen, die<br />
momenteel het uiterlijk nog niet h<strong>inde</strong>rlijk beïnvloedt. Dat<br />
deed wel de min of meer rommelige bebouwing op de hoek<br />
van de Zandvoortselaan, die nu - in 1970 - gelukkig<br />
het tolhuis<br />
Achter op het terrein van 'Oud Berkenrode', aan de<br />
Leidsc Vaart, bouwde de stad Haarlem in 1654 het tolhuis,<br />
dat op naam van de heren commissarissen van 'de Leytse<br />
Trekvaart' kwam te staan.<br />
Tegenover de Posthuislaan verrees óók een tolhuis. De<br />
grond hiervan werd door de directie van de Straatweg van<br />
Haarlem op den Haag, van heer Jacob Scholting heer van<br />
<strong>Heemstede</strong> in erfpacht genomen voor ƒ2,0 's jaars (7 maart<br />
1810).<br />
We zijn nu bij de Zandvoortselaan gekomen. Het zal u<br />
daarbij opgevallen zijn, dat op onze wandeling alleen<br />
aandacht besteed werd aan de buitenplaatsen, die westelijk<br />
van de Herenweg liggen of gelegen waren: de Hartekamp,<br />
het Manpad, lepenrode en Berkenrode. Historisch gezien<br />
was er aan de oostzijde van de Herenweg niets te beleven.<br />
Al de daar gelegen terreinen behoorden tot 'de wildernis'.<br />
Een aarzelend begin van ontginning was het aanleggen van<br />
overtuinen, die soms tot zelfstandige buitenplaatsen uitgroeiden.<br />
'Eikenrode' op de hoek van de Prinsenlaan, 'DennenheuveP<br />
daar tegenover gelegen, 'Kennemcroord' en 'Kennemerduin'<br />
- beide tegenover 'Berkenrode' - zijn alle nieuwe creaties.<br />
'Grocnendaal', 'Bosbeek' en 'Meer en Berg' zijn ouder,<br />
maar die bespreken we liever bij de Glipperdreef.<br />
het Posthuis<br />
Een merkwaardige instelling aan de oostzijde van de<br />
Herenweg willen we niet onvermeld laten en wel het oude<br />
Posthuis. Iedere rechtgeaarde <strong>Heemstede</strong>naar zal de oude<br />
Posthuisstraat nog wel kennen. Deze loopt van de Herenweg
naar de Burgemeester van Lcnnepwcg. Geen lange straat,<br />
maar wel het enige wat ons nog herinnert aan het Posthuis,<br />
dat gestaan heeft op de noorderhoek van de Herenweg en<br />
de oude Postluiislaan.<br />
Wanneer dat Posthuis daar gesticht werd heeft nog niemand<br />
precies nagegaan. Het stond er al op 3 juni 1672. en behoorde<br />
toen aan sinjeur franco Bisdommer en zijn compagnons,<br />
die 'beleijders en participanten van de postwagens<br />
rijdende van den Hage op Amsterdam' genoemd worden.<br />
Het Posthuis was wel eigendom van genoemde heren, maar<br />
de ondergrond niet. Deze hadden zij in huur van de heer<br />
van <strong>Heemstede</strong>. Zij wilden deze basis graag wat verstevigen<br />
en verzochten aan Gerard Pauw, ridder, heer van <strong>Heemstede</strong>,<br />
de 40 roeden grond waarop het Posthuis gebouwd was,<br />
in erfpacht te mogen ontvangen. Aan dit verzoek gaf de<br />
heer van <strong>Heemstede</strong> gevolg en de erfpachtscanon werd op<br />
de reeds genoemde datum vastgesteld op ƒ6 per jaar.<br />
De bedoeling waarmee het Posthuis gesticht was, is wei<br />
duidelijk. Het moest de plaats zijn, waar de postkoetsen<br />
van paarden wisselden. De verse paarden werden er voor<br />
de koets gespannen en de vermoeide kregen er een plaatsje<br />
in de stal. Of er ook een mogelijkheid tot recreatie voor<br />
de inzittenden van de postwagens was, blijkt niet uit de<br />
akten. Daarin wordt niet gesproken over een herberg of<br />
bierstal. Of is de 'relaijsplaats voor de Haagschc postwagen'<br />
zoals het Posthuis in T777 genoemd wordt, ook een<br />
'relaijsplaats' voor personen? Pas in 1795 lezen we van een<br />
'kleyn huysje op deselve grond, waarin thans de tapnering<br />
van de passagiers van de postwagens' uitgeoefend wordt.<br />
Oorspronkelijk /uilen er twaalf aandeelhouders geweest zijn,<br />
die hun aandelen echter weer geheel of gedeeltelijk verkochten,<br />
zodat de situatie tenslotte geheel veranderd was.<br />
De waarde van zo'n twaalfde part laat zich berekenen op<br />
ongeveer ƒ1100. Het erin gestoken kapitaal moet dan<br />
ongeveer ƒ13000 bedragen hebben. Een van de aandeelhouders<br />
noemden we reeds: Franco of Frans Bisdommer,<br />
die 'commissaris van de uytheemse depechen van de Staten<br />
Generaal' of ook wel 'commissaris van de uitbeemse<br />
brieven te 's-Gravcnhage' genoemd wordt. Een andere aandeelhouder<br />
was Hugo du Bois 'commis-fiscaal ter recherche<br />
over de gemecne landsmiddclcn van Holland'. Een derde<br />
aandeelhouder was mr. Jacob van der Hoeve heer van<br />
Heeswijk en Dimer, oudburgemcester en pensionaris van<br />
's-Gravenhage.<br />
'Aan her Posthuis onder Berkenrode'<br />
Tekenaar onbekend.<br />
In 1695 was iets m<strong>inde</strong>r dan de helft van de aandelen in<br />
handen gekomen van een makelaar te Amsterdam, sinjeur<br />
Nicolaes Dtiijst geheten. Diens familie ging toen een<br />
belangrijke rol in het postverkeer Amsterdam-Den Haag<br />
spelen. De heer Gommarus Duijst 'postmeester van de<br />
Hacgschc postwagen' wonende te Amsterdam, nam in 1725<br />
nog meer grond van de heer van <strong>Heemstede</strong> in erfpacht.<br />
In 1731 v<strong>inde</strong>n we hem nog als eigenaar van het Posthuis,<br />
maar daarna moet het oude Posthuis verdwenen zijn.<br />
Dit blijkt uit een akte van 15 mei 1743 waarin de heer van<br />
<strong>Heemstede</strong> aan D.Pannentier vergunt om een nieuw<br />
Posthuis te mogen bouwen op de plaats van het oude<br />
fundament.<br />
De erfgenamen van Gommarus Duijst, waartoe vermoedelijk<br />
ook de genoemde Parmentier behoord zal hebben,<br />
breidden hun bezit nog verder uit door het aangaan van<br />
nieuwe erfpachtcontracten. Zij kwamen ook in het bezit<br />
van alle aandelen in het Posthuis, dat blijkbaar toch aan<br />
waarde had ingeboet want de heer Johannes Scbastiaan<br />
van Naamcn betaalde er op 2.2 november 1777 nog slechts<br />
ƒ10050 voor, een bedrag dat hij geheel op tiet Posthuis als<br />
hypotheek liet rusten.<br />
Hij woonde te Amsterdam, maar toen hij als muntmeester<br />
te Utrecht benoemd werd, moest hij zich daar gaan vestigen.<br />
Gelegenheid om zich met de postdienst te blijven bemoeien<br />
had hij niet meer, dus hij verkocht het 'hnys met dubbele<br />
paardestallingc, koetshuis, bergen, koestal, wagenhuis, tuin<br />
en lanen, groot 434^ roeden, thans gebruikt tot<br />
buitenverblijf en tot relaisplaats van de postwagens'.<br />
Bij de verkoop was ook inbegrepen het octrooi voot bet<br />
rijden met postwagens tussen Amsterdam en den Haag.<br />
Dat octrooi had hij op 4 december 1777 van de erven van<br />
Gommarus Duijst overgenomen tegelijk met 40 postpaarden,<br />
7 postwagens en 4 chaisen tot de posterij behorende. Als<br />
koper trad op de heer Thcodorus Jan Baptist de Surmont<br />
de Bas, woonachtig te Bodegraven, over wiens merkwaardige<br />
levensloop wij lezen kunnen in een artikel, nog niet<br />
zo lang geleden verschenen in 'Amstelodamum'.<br />
De politieke veranderingen die zich rond 179s voltrokken<br />
gaven waarschijnlijk de doodsteek aan het postbedrijf.<br />
In maart 1795 compareert de heer de Surmont de Bas, thans<br />
wonende te Haarlem, om het Posthuis te verkopen aan de<br />
heer Jan Ledeboer. Het woord 'heer' mocht toen echter<br />
al niet meer in akren gebruikt worden, het werd doorge-
ïaald en vervangen door 'burger'. Blijkbaar was de akte<br />
-erder ook niet geheel correct, vandaar dat er op zo juni<br />
daaraanvolgend een nieuwe gepasseerd werd.<br />
De burger Jan Ledeboer en Gezina van Egmond kopen<br />
iet geheel, echter zonder het octrooi voor het postvervoer,<br />
/4000. Blijkbaar bezat Jan Ledeboer geen geld genoeg<br />
en werd hem de koopprijs voorgeschoten door Gezina van<br />
Egmond, zijn schoonmoeder. Een half jaar later was Jan<br />
..edehoer echter iaillict verklaard. De beheerders van de<br />
noedel verkochten dan ook op 13 januari 1796 'een huijs en<br />
't buitenverblijf, 'l Posihuis in de wissel plaats van de<br />
Haagse en Amsterdamse postwagens, drie paardestallingen<br />
resamen voor öo paarden, schuur gebruikt als koestal en<br />
wagenhuis, een hooiberg en nog een woonhuis waarin<br />
tapnering wordt gedaan'. Koper was David Cornells van<br />
l.enncp te Amsterdam, die er ƒ2.2.385 voor betaalde,<br />
liet Posthuis had dus thans een dubbele functie gekregen:<br />
Het was een buitenverblijf geworden, maar het oude<br />
Posthuis met zijn consumptie-gelegcnheid was óók nog in<br />
bedrijf. Later ging de tweede functie geheel verloren en<br />
werd het oude Posthitis een landgoed onder de naam<br />
Kcmienierduin'.<br />
Kenncmeroord<br />
Evenals het ten Zuiden van dit buiten gelegen Kcnnemeriin,<br />
heeft dit oorspronkelijk een geheel andere bestemming<br />
bad. We bev<strong>inde</strong>n ons bier namelijk op het terrein van de<br />
oude herberg 'de Dotstige Kuijl'. Kort vóór het jaar 1651<br />
moet Dirck Huygen Woclinonl een herberg gebouwd hebben<br />
aan de oostzijde van de Herenweg, even ten Zuiden<br />
van de Koediefslaan. De grond waar hij zijn herberg op<br />
gebouwd heeft was niet zijn eigendom, maar hij huurde deze<br />
van Adriaan Pauw, de heer van <strong>Heemstede</strong>.<br />
Daar gehuurde grond een wel wat al te wankele ondergrond<br />
is voor een goed beklante herberg, zette bij deze huur om<br />
in een erfpacht. Sedert 1 mei 1651 betaalde hij daarvoor<br />
een erfpachtcanon van /io 's jaars. Op dezelfde dag nam<br />
bij, behalve deze 100 roeden, ook nog ecu stuk grond in<br />
erfpacht ter grootte van 50 roeden, gelegen ten Noorden<br />
van 'de Dorstige Kuijl' en in eigendom toebehorende aan<br />
het Sint Elisabcthsgasthuis te Haarlem.<br />
Zijn k<strong>inde</strong>ren waren nog m<strong>inde</strong>rjarig toen hij kort daarna<br />
overleed. Hun voogden verkochten daarop de herberg voor<br />
ƒ3980. Als kopers traden op een viertal inwoners van Haarlem,<br />
waarvan Arent Arentsz. Coster de helft van de koop<br />
voor zijn rekening nam (2.5 januari 1655). Zijn aandeel<br />
kwam dus op bijna /2.000 te staan. Ruim 6 jaar later kocht<br />
hij echter ook de andere helft, waarvoor hij slechts f 1 300<br />
betaalde, of liever gezegd moest betalen, want de koopsom<br />
bleef volledig als hypotheek op het perceel gevestigd.<br />
De bedongen aflossing van de hypotheek moest hij<br />
financieren door het vestigen van een nieuwe hypotheek.<br />
Hij slaagde er echter in voor een bedrag van ƒ335 de op de<br />
grond rustende erfpachten af te kopen (1681). Hij wordt<br />
hospes in 'de Dorstige Kuijl' genoemd.<br />
Zijn enige zoon, ook Arent Arentsz. Costcr geheten, had
'Oude Roomtn hnyrtn Haarlem'. Tekening v<br />
D.A. Clemens, 1770.<br />
geen zin om hot bedrijf van zijn vader voort te zetten en<br />
toen Adam Hcndriksz. Schouten hem er ƒ1500 voor bood<br />
verkocht hij hem op 15 mei 1687 'de vermaarde en<br />
neringrijke herreberg genaamd "de Dorstige Kuijl", voorzien<br />
met veel verschcydenen vertrecken, met twee welbeplante<br />
tuynen aen beyde sijden van dese herberg gelegen,<br />
met een vijver daer beneffens. Item nog een koestal en een<br />
paardcnstal.' Van een kapitein rer zee, Johan de Jongh<br />
geheten, leent hij ook nog eens ƒ2.500 als bedrijfskapitaal.<br />
Vóór 1705 was Adam Schouten echter al weer overleden<br />
en was zijn weduwe hertrouwd met Huybert Verstraet, die<br />
het bedrijf wel wilde voortzetten. De koopsom, ƒ4000, moest<br />
weer in zijn geheel op de herberg blijven rusten, bovendien<br />
leende hij nog eens ƒ5000 als bedrijfskapitaal. Toch wist<br />
hij zich financieel niet te redden, hij yjng failliet en de<br />
beheerders van zijn boedel verkochten 'de Dorstige Kuijl'<br />
op 2.5 mei 1719 voor ƒ1580 aan de heer Jacob Backer<br />
Lestevenon, de eigenaar van 'Oud licrkenvode', wiens<br />
vader een som van ƒ5000 aan de kastelein van 'de Dorstige<br />
Kuijl' geleend had.<br />
De opbrengst was dus bij lange na niet voldoende om de<br />
hypotheken af te lossen. Jarenlang bleef de herberg eigendom<br />
van de bezitters van 'Oud Berkenrode'. Deze exploiteerden<br />
de herberg met zetba/en. Dat ging blijkbaar nogal<br />
goed, want toen 'de Dorstige Kuijl' op 15 augustus 1771<br />
door de erfgenamen van mr. Pieter de la Court verkocht<br />
werd, betaalde Qimelis I lout, kastelein, er ƒ7100 voor<br />
(waarvan ƒ6000 als hypotheek).
Hem trof hetzelfde lot als bijna alle kasteleins; hij ging te<br />
gronde aan geldgebrek. Op i augustus 1793 wist hij nog<br />
ƒ2.500 te lenen om schulden af re lossen, maar op 2.7 oktober<br />
daaraanvolgend moet hij zijn bedrijf verkopen. Toch kon<br />
hij met klagen over een slechte gang van zaken, want de<br />
verkoop leverde hem ƒ9000 op.<br />
De koper was Jan Baptist van Geulen te Amsterdam. Deze<br />
hief de herberg op en transformeerde deze in de buitenplaats<br />
'Kennemeroord'. Hij bouwde een nieuw herenhuis<br />
en een biljartkamcr, koepet en menagerie en verder de<br />
gebruikelijke andere gebouwen, koetshuis, stalling, tuinmanswoning<br />
en loodsen.<br />
Toen de heer Van Ceulcn deze hofstede, die hij 'Kennemeroord'<br />
genoemd had, te koop zerte, werd zij voor<br />
ƒ19750 gekocht door de heer Herman Rahuzen te<br />
Amsterdam, uit wiens bezit 'Kennemeroord' op 11 februari<br />
1835 voor ƒ2.8000 overging aan de beer Lodcwijk Raphael<br />
Bisschoffsheim die er op "zijn beurt slechrs ƒ23000 voor<br />
ving toen hij het op 16 december 1843 overdeed aan de<br />
heer Gerrit Jan Dijk te Amsterdam.<br />
Koediefslaan<br />
Slechts één erf scheidde 'de Dorstige Kuijl' van de Koediefslaan.<br />
Van deze laan is niet veel bekend. De naam zal wel<br />
de herinnering bewaren aan het feit dat daar een koeiendief<br />
woonde, maar wie dat was weten we niet. Ook nier hoe<br />
oud de laan wel is. Op kaarten daterend uit het begin van<br />
7e eeuw is er iets van een vaart of weg te zien. Op<br />
5 april 1718 v<strong>inde</strong>n we dat er een huis staat op de zuidelijke<br />
hoek van 'het Koedief s vaart je' en de Herenlaan.<br />
Dat huis behoorde toen toe aan Huybert van Meurs. Toen<br />
Jacobus van Meurs het huis uit de boedel van zijn ouders<br />
kocht, werd ervan gezegd dat het lag op de zuidelijke hoek<br />
de Koediefslaan en de Herenweg. De ondergrond ervan<br />
behoorde aan het Sint Elisabethsgasrhuis, waaraan de<br />
eigenaars van het huis jaarlijks een erfpacht van n guldens, 13<br />
stuivers en 8 penningen moesten betalen. Heel lang bleef dit<br />
huis in het bezit van de familie van Meurs, want nog op<br />
[5 oktober 1809 draagt mejuffrouw Elisabeth Crayevanger,<br />
weduwe van Jacob van Meurs, het huis, met nog een klein<br />
huisje, koepel en timmerloodsen over aan haar zoon<br />
Jacobus Johannes van Meurs.<br />
n hiaii-ujil.i.ili ,ils Iifi'cdf huis<br />
We krijgen de indruk dar de gronden langs de Koediefslaar<br />
pas laat in exploitatie genomen zijn. Erasmus Reckman<br />
neemt 50 roeden in erfpacht op 8 maart 1784. Dit terrein<br />
lag achter het zoeven genoemde huis van de familie van<br />
Meurs. Erasmus Reckman en de zijnen verkochren het huis<br />
dat hij erop gebouwd had aan de heer van Keulen, de<br />
stichter van de buitenplaats 'Kennemeroord'.<br />
Op de noordhoek van de Koediefslaan en de Binnenweg<br />
v<strong>inde</strong>n we pas in het jaar 177z melding gemaakt van een<br />
huis. Op de zuidelijke hoek aan de oostzijde van de laan<br />
liet de gemeente in 1857 een tolgaarderswoning bouwen.<br />
Het huidige huis 'de Dorstige Kuil' dateert uit de ige eeuw.<br />
Zandvoortseiaan<br />
Deze laan heette reeds in 12.84 de Gasthuislaan en vormde<br />
toen, evenals later, de noordelijke grens van Berkenrode.<br />
Vanzelfsprekend vormde de laan tevens de zuidelijke grens<br />
van het gasthuisland. Daar stond namelijk reeds in de 13e<br />
eeuw een gasthuis.<br />
Dat zou allemaal heel duidelijk zijn en geen moeilijkheden<br />
opleveren, indien niet de heer van Berkenrode het nodig gevonden<br />
had op 3t mei 162,9 (de heer Van Duinen dateert<br />
deze akte ten onrechte op het jaar 162,0) enige inwoners<br />
een verklaring te laten afleggen. Deze verklaring achtre hij<br />
blijkbaar noodzakelijk voor het vaststellen van de noordelijke<br />
grens van zijn heerlijkheid. In deze verklaring wordt<br />
gesproken van een in het jaar i6z8 nieui 'j gemaakte<br />
Gasthuislaan.<br />
Betekent dit dat deze nieuwe Gasthuislaj t lag op de<br />
plaats van de oude? Of is er alleen n r sprake van ver<br />
betering van de besraande toestand e kilde de heer van<br />
Berkenrode slechts vastleggen dat er hie : geen sprake was<br />
van een nieuwe laan, en dat de grens va 1 zijn heerlijkheid<br />
voortaan door 'de nieuwe' laan aangegeven werd? Als 'de<br />
nieuwe' laan nier op de plaats van 'de oude' laan gelegd<br />
was, waar lag dan die oude laan? En waarom laar de heer<br />
van Berkenrodc een nieuwe grenspaal (van eikenhout)<br />
oprichten aan de oostzijde van de Herenweg?<br />
We zijn geneigd te geloven dat de nieuwe laan lag op de<br />
plaats van de oude, daar de nieuwe laan lag ten Noorden<br />
van de 'woninge van Matius', waarmede 'Oud Berkenrode'<br />
aangeduid wordt. Benoorden de laan lag een 'crochte ge-
nacmt het ou de Gasthuis'. Op de/.c 'crochtc' stond bet<br />
oude Gasthuis. De personen die dit verklaren weten dat<br />
precies, omdat één van hen 2,0 jaar en een ander 5 jaar lang<br />
in dit oude Gasthuis gewoond hebben. Zij verklaren tevens<br />
dar het oude Gasthuis thans is afgebroken en dat zelfs de<br />
oude fundamenten zijn uirgebroken.<br />
De precieze ligging wordt niet nader aangeduid. Toch kunnen<br />
we die vrij nauwkeurig vaststellen, wane op 10 mei 1762,<br />
transporteren de regenten van het Sint Elisabethsgasthuis te<br />
Haarlem aan de heer Jan van Vollenhoven Jr. te Amsterdam<br />
'een warmoestuin genaamd 'hel oude Cis/buis', waarvan<br />
de opstal toebehoort aan Härmen Jansz.', groot 172,5<br />
roeden. Bij de koop is inbegrepen de Raanlaan 'daarnevens<br />
(dat wil zeggen naast de warmoestuin) gelegen, groot 56<br />
roeden, met de boomen voor de tuyn op de Heereweg'.<br />
De 'oude Gasrhuys'-tuin lag dus op de hoek van de Raanlaan<br />
en de Wagenweg en er stond een huis op, dat toen<br />
nog aan Hannen Jansz. toebehoorde. Dit is het huis dat<br />
Härmen Jansz. op 4 december 1744 voor ƒ568 kocht van<br />
de erfgenamen van Lccndert Pappers, bij de koop waren de<br />
te velde staande kool, spinazie en sla inbegrepen. Deze<br />
Leendert Pappers of Pappius was al in 1732. als eigenaar<br />
van het huis te boek gesteld. Het lijkt dus niet gewaagd<br />
hieruit te concluderen dat het oude Gasthuis gestaan heeft<br />
op de hoek van de Wagenweg en de Raanlaan.<br />
Dit wordt op een frappante manier bevestigd door de kaart<br />
van Balthazar Florisz. van 1621 tot 1612.. Het enige huis,<br />
dat op deze kaart is aangegeven, staat precies op de hoek<br />
van de Wagenweg en de Raanlaan! Maar waar lag dan de<br />
Raanlaan? De naam van de laan is ontstaan uit 'Radelaan'<br />
en dit woord is identiek met 'Rodelaan'. Het is dus de laan<br />
die toegang gaf tot de 'rode' waarop het Gasthuis gebouwd<br />
werd. Deze laan moet dus heel oud zijn.<br />
Op de zoeven genoemde kaart v<strong>inde</strong>n we twee lanen. De<br />
ene is 'de oude Aerdenhoutslaan' die de zuidgrens vormde<br />
van de buitenplaats 'Vredenhof', die onmiddellijk aan<br />
'Elndenhout' grensde. Die oude Aerdenhoutslaan moet dus<br />
gelegen hebben ongeveer ter plaatse waar nu de grote<br />
nieuwe verkeersweg gekomen is. I-,ven ten /uiden daarvan<br />
v<strong>inde</strong>n we 'de Raanlaan'. Deze moet gelegen hebben ongeveer<br />
op de tegenwoordige grensscheiding met Haarlem,<br />
op de hoek van de weg die vanaf de Wagenweg naar het<br />
Coornhertlyceum leidt.<br />
Bijna al het land, begrensd door Wagenweg, Zandvoortse-<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
laan, Leidse Vaart en Raanlaan, was in gebruik voor de<br />
groenteteelt, het waren zogenaamde 'warmocsicrslandcr<br />
bloemisterij Rozenburg<br />
In tien jaar tijd (1760-1770) werden de/e 'warmoesierslanden'<br />
echter voor het grootste deel opgekocht door de<br />
heer Johannes Rosenkrans. Tenslotte mocht hij zieh eigenaat<br />
noemen van alle gronden benoorden de Zandvoortselaan,<br />
vanaf de Wagenweg tot aan de Leidse Vaart toe. Hij vestigde<br />
er een bloemisterij, die lange tijd zelfs een internationale<br />
faam genoot. In plaats van de kleurrijke bloemenvelden<br />
zien we er nu 'de bloemcnbuurt' (Asterkade, Rhododendronplein,<br />
Zandvoortse allee etc.). Wilde men in deze<br />
namen nog de oude bestemming van de gronden in herinnering<br />
houden?<br />
Bosch en Hoven<br />
Aan de overzijde van dit complex, dus aan de oostzijde van<br />
de Wagenweg, lag de uitgestrekte buitenplaats 'Bosch en<br />
Hoven'. Het was aanvankelijk 'een hofstede met huysinge<br />
en boomgaard', gelegen op de grond die aan het Sint<br />
Elisabethsgasthuis toebehoorde en door de bezitters van de<br />
hofstede van dit gasthuis voor ƒ137 's jaars in erfpacht<br />
werd gehouden.<br />
De oudste geschiedenis van dit huis is nog niet helemaal<br />
duidelijk. Op 2. april 1671 verkopen mejuffrouw Machteld<br />
Bas, weduwe van Abraham de Vïsschet te Amsterdam en<br />
haar k<strong>inde</strong>ren de hofstede aan sinjeur Gillis van de Camp<br />
(de eigenaar van het Manpad) voor ƒ3 400. Kocht sinjeur<br />
Gillis de hofstede voor een te lage som van de genoemde<br />
weduwe? Of verkocht hij die voor een te hoge som aan<br />
een andere weduwe? In ieder geval staat het vast dat sinjeur<br />
Gillis zijn hofstede met een winst van liefst ƒ600, op 1 juni<br />
1674, vetkocht aan juffrouw Elisabeth Valck, weduwe van<br />
sinjeur Thomas de Swaen, te Amsterdam.<br />
Zes jaar later kon zij haar bezit weer voor dezelfde prijs<br />
overdoen aan de heer Hendrik van Beinlingen (10 december<br />
1680). Diens weduwe deed met een bescheiden winstje van<br />
ƒ2.00 (il februari 1698) de hofstede over aan de heer<br />
Benjamin Dutry, heer van Haeften en bewindhebbet van
de Oost-Indische Compagnie. Deze breidde zijn grondbezit<br />
van 2. morgen tot 5 morgen uit.<br />
Het is vrij zeker dat hij een nieuw huis bouwde, anders<br />
valt het niet te verklaren dat zijn eigen zoon er ƒ8000 voot<br />
moest betalen toen hij het buiten van zijn vader op 2.5 oktober<br />
I7Î.Z overnam. Vermoedelijk is deze prijs zelfs aan<br />
de lage kant geweest, want nog geen 4 jaar later verkoopt<br />
r.Jan Dutry (de zoon van Benjamin) het buiten voor<br />
ƒ15000 aan de heer Jacob Alewijn Ghijsen fiÊ mei 1716).<br />
Een naam draagt het dan nog steeds niet. De naam 'Bosch<br />
Hoven' troffen we voor de eerste maal aan in de akte<br />
van 6 november 1793, toen de executeur testamentair van<br />
jwe Maria Fcitsma, weduwe van Jan van Vollenhoven<br />
Jr. 'de hofstede Bosch en Hoven' met alles wat erbij hoorde<br />
:n dat was ook nog een overplaats, die zich uitstrekte tot<br />
: Leidse Vaart - voor ƒ71000 overdeed aan de heer<br />
Willem Willink te Amsterdam. Op de kaart van Nautz uit<br />
het jaar 1856 is te lezen dat "Bosch en Hoven' toen nog<br />
steeds eigendom was van de familie Willink.<br />
de Princebuurt<br />
Wc hebben nu een wandeling gemaakt vanaf Bennebroek<br />
langs de Herenweg en de Wagenweg tot aan de grens met<br />
Haarlem. Een zelfde wandeling maken we nu vanaf Bennebroek<br />
langs de Glipperweg en de Glipperdreef. Wc been<br />
ons hier in dat deel van <strong>Heemstede</strong>, dat aangeduid<br />
werd met de naam van 'de Princebuurt'.<br />
Vóór de afscheiding van Bennebroek van <strong>Heemstede</strong> heette<br />
hele buurt aan de oostzijde van de Glipperweg en -dreef<br />
: aan het oude slot toe 'Bennebroek'. Bij de scheiding<br />
tussen <strong>Heemstede</strong> en Bennebroek werd geheel Bennebroek<br />
Noorden van de Swartsenburgerlaan bij <strong>Heemstede</strong><br />
gevoegd, terwijl de buurt waar nu het raadhuis van Bennebroek<br />
staat een vergroting van Bennebroek naar het Westen<br />
betekende met gronden die nimmer tot lebroek be-<br />
loord hadden. Dat blijkt trouwens al t<br />
broek' worden de lage veengronden aa uid langs de<br />
Haarlemmermeer.<br />
De grens met Bennebroek werd aan deze zijde sedert 1632.<br />
gevormd door de Swartsenburgerlaan. Was deze laan er<br />
geweest, dan zou men de overgang van Bennebroek<br />
r <strong>Heemstede</strong> in het geheel niet opgemerkt hebben. Er<br />
'iil'ldciti als tweede huis<br />
lag een bijna ononderbroken rij blekerijcn langs de oude<br />
Binnenweg. Ter afwisseling bevond zich op de hoek van de<br />
Swartsenburgerlaan en de Glipperweg een blamvselmakerij.<br />
En verder zien we in noordelijke richting almaar blekerijen,<br />
die in de loop van de eerste helft van de zeventiende<br />
Hun bestaan is voor de economische ontwikkeling van<br />
<strong>Heemstede</strong> van groot belang geweest. Veel bezienswaardigs<br />
boden deze blekerijcn overigens niet, al kan men daar verschillend<br />
over denken. Dichters hebben de bleekvelden<br />
bezongen en men kan zich voorstellen, dat dergelijke velden,<br />
bedekt met kleurige lappen textiel, deden denken aan de<br />
huidige bloembollenvelden, maat de vergelijking lijkt ons<br />
herberg 'de Pauw'<br />
Aan de oostzijde van de Glipperweg zouden we in de 18e<br />
eeuw - aan de Glipperweg - een van de vele herbergen<br />
gezien hebben die <strong>Heemstede</strong> rijk was. Deze heette 'de<br />
Pauw', maar veel bijzonders kan het niet geweest zijn,<br />
want de koopsom bedroeg nooit veel meer dan föoo-fSoo.<br />
Pas Jacob Abraham van Lennep bood er in 1793 ƒ1000<br />
voor, maar dat deed hij waarschijnlijk om de herberg te<br />
kunnen opheffen.<br />
Op de hoek van de Princelaan lag in 1674 al een bakkerij,<br />
die het beter deed dan de herberg, want de waatde was<br />
toen ƒ1000, maar hij ging toch teniet of wetd misschien<br />
verplaatst, want in 1693 v<strong>inde</strong>n we even verderop een<br />
bakkerij die in 1S10 nog besrond. Deze bakkerijen zijn<br />
overigens niet bijzon«'<br />
korenmolen de Nachtegaal<br />
Al in het jaar 1535 is er sprake van een korenmolei<br />
<strong>Heemstede</strong>, maar die viel ten offer aan het beleg va<br />
lern in 1573. In 1596 verrees er een nieuwe op de n lolen-<br />
werf. Ook hieraan was geen lang leven beschoren, v<br />
verdween alweer in het jaat 1618. Sedert die:<br />
v geen<br />
korenmolen meer tot Cornells Pietersz. van der Kade,<br />
molenaar te Rijnsaterwoude in 1650 aanbood een nieuwe<br />
koren- en grut(=gort)molen aan de Glip te bouwen.
Hij wilde dit alleen doen, indien de inwoners van Heem-<br />
Stede zich verbonden al hun koren bij hem te doen malen.<br />
Dat beloofden zij bij akte van 5 januari 1651. Cornelia was<br />
echter niet kapitaalkrachtig iienoeu. 0111 het bedrijf geheel<br />
zelf re financieren, zodat hij geld moest lenen van de heer<br />
van <strong>Heemstede</strong>. Bovendien moest hij elk jaar f6 aan deze<br />
heer offeren voor het zogenaamde windrecht. Het gebruik<br />
van de wind die over de heerlijkheid I leemstede woei kwam<br />
alleen toe aan de heer van de heerlijkheid. Tenslotte moest<br />
Cornells gratis voor de heer al het koren malen dat deze<br />
nodig had.<br />
Al deze lasten drukten zwaar op de nieuwe molen, zodat<br />
Cornells in 1656 opnieuw geld moest lenen, thans van een<br />
koopman in Leiderdorp. Nog dertien jaar lang wist hij het<br />
bedrijf vol te houden, maar dan vertrekt hij opeens naar<br />
Leiden. De molen doet hij (op 1 april 1669) voor ƒ3200 over<br />
aan een Hecmstcdcnaar, Cornells Clacs/.. V.ilekooch geheren.<br />
De gehele koopsom moet als hypotheek op de molen<br />
gevestigd blijven.<br />
Tussen 1669 en 1678 komt de/c molen in handen van<br />
Benjamin Polamis, korenmolenaar, die het er ook niet redt,<br />
en zijn molen aan de Glip tenslotte maar overdoet aan een<br />
concurrent, Wit Pietersz. Vis geheten, die eigenaar was van<br />
de korenmolen aan de Baan in 1 laarlem. Ook hij betaalt<br />
de koopsom met een hypotheek van ƒ12.00, terwijl hij nog<br />
eens ƒ1800 moet lenen voor bedrijfskapitaal.<br />
Ondanks deze zware lasten wist hij het bedrijf tot bloei te<br />
brengen, want toen hij de molen op 2 mei 1690 verkocht<br />
aan een inwoner van Santpoort, Evert Cornclisz. Beeck,<br />
kreeg hij er boven de bestaande hypotheek van /1800 nog<br />
ƒ4100 voor. Precies een jaar hield Evert het vol. Met een<br />
verlies van ƒ150 vond hij een koper in de persoon van<br />
Cornell's Gangeloisz. Komcijn (7 mei 1691).<br />
Een tijdlang zien we dan twee personen als eigenaars optreden,<br />
tot Jan de Jongh beide delen weer in één hand<br />
brengt. Voortdurend zien we hem dan echter in financiële<br />
moeilijkheden. In 1733 moet hij zelfs ƒ6000 lenen van de<br />
heer Abraham Tijier te Haarlem. Met een lening van ƒ429<br />
in het jaar 1744 was zijn krediet waarschijnlijk uitgeput.<br />
Het jaar daarop moet hij de molen verkopen.<br />
Dat het bedrijf wel floreerde blijkt uit de koopsom,<br />
ƒ10010,50, die de koper betaalde. Dat was een Cornells<br />
Breek, die we ook weer steeds geld zien lenen. Op 24 maart<br />
1760 ontvangt hij toestemming van de heer van <strong>Heemstede</strong><br />
<strong>Heemstede</strong> ia de <strong>historie</strong><br />
om de oude molen door een nieuwe van steen te vervangen.<br />
Cornells bezat blijkbaar ook een korenmolen te Hillegom.<br />
Beide molens werden na zijn dood toebedeeld aan zijn zoon<br />
Pieter Breek. Zij waren samen getaxeerd op ƒ8400. Als wij<br />
dan zien dat hij alleen al op zijn molen in <strong>Heemstede</strong> een<br />
hypotheek van ƒ 12000 vestigt, krijgen wc het gevoel dat de<br />
staar van zijn financiën niet bijzonder rooskleurig was.<br />
Zo zouden we door kunnen gaan, maar dat heeft niet veel<br />
zin. Laten we volstaan met het vermelden van het feit, dat<br />
de windkracht in de 19e eeuw heeft afgedaan, zodat we in<br />
1883 lezen van de stoomkorenmolen van de heer Hoeker<br />
(Hoeker) die drie werklieden in diensr had. In 1901 wordt<br />
het bedrijf nog korenmolen licnocmd, maar in 1906 is ook<br />
het woord molen uit de naam verdwenen, het heet dan;<br />
de meelfabriek H.H.Hoeker, die met 7 man werkt. Vanzelfsprekend<br />
wisselt het aantal personeelsleden, maar in<br />
1935 tellen we er weer zeven. Ook nu bestaat de stenen<br />
romp van de molen nog; in i960 had deze zijn tweehonderd<br />
jarig bestaan kunnen vieren.<br />
Overmccr<br />
Even voorbij de korenmolen (vanuit her Zuiden gerekend)<br />
vonden wc vroeger de buitenplaats 'Overmeer'. Deze lag<br />
aan de westzijde van de weg, op de noorderhock van de<br />
Prince Zandvaart, tegenover de korenmolen.<br />
De heer Overmeer vond het eerste spoor van dit buiten<br />
pas in her jaar 1708. Het is echter veel ouder, want op<br />
10 juni 1665 verkoopt Pieter van der Meulen, gehuwd met<br />
Maria Patijn, die reeds weduwe was van Maximiliaan<br />
Bardoel en te Haarlem woonde, 'een hofstede, huizinge,<br />
boogaert etc., groot 535 roeden'. Koper was (voor ƒ4000)<br />
Cornelis Clacsz. Valckooch, die wij reeds hebben ontmoet<br />
als eigenaar van de korenmolen.<br />
Waarschijnlijk moest hij zijn huis verkopen om de korenmolen<br />
te kunnen betalen, want in april 1669 koopt hij de<br />
molen en op 22 mei 1669 verkoopt hij zijn huis aan mr.<br />
Engelbert van der Mijl, advocaat bij het Hof van Holland,<br />
voor dezelfde prijs die hij ervoor heraaid had.<br />
Drieëntwintig jaar lang genoot mr.Engelbert van zijn nieuw<br />
bezit, dat intussen sterk in waarde gedaald was, want de<br />
heer Philippus Muije die het op 21 oktober 1692 van mr.<br />
Engelbert kocht, betaalde er slechts ƒ2.000 voor. De we-
'Aan de Glip tussen <strong>Heemstede</strong><br />
H.Tavenier, 178a.<br />
1 Benncbroek'. Tekening v<br />
ve van Philippus werd echter drie jaar later failliet verklaard<br />
en haar aandeel weed bij executie (3 augustus 1695)<br />
voor ƒ975 verkocht aan Cornelis van der Lacn.<br />
Het volgend jaar kocht deze van ds. Wilhelmus Muije, de<br />
vader van Philippus, diens helft voor ƒ1000 erbij, zodat<br />
Cornelis voor bijna fzooo eigenaar van het geheel werd.<br />
Echtelijke twisten brachten echter het huwelijk van Cornelis<br />
tot ontbinding en beide echtelieden werden voor de<br />
helft eigenaar, doch verkochten elk hun helft aan Herman<br />
Hilbart, inwoner van <strong>Heemstede</strong>. Cornelis maakte fiooo<br />
voor zijn helft, zijn gewezen vrouw slechts ƒ900.<br />
Misschien speelde Herman slechts de rol van makelaar,<br />
want ruim anderhalve maand later verkocht hij de hofstede<br />
alweer - met een zeer beseheiden winst van ƒ75 - aan de<br />
Haarlemse advocaat mr.Adriaen van der Sprongh. Daar<br />
deze vanuit zijn hofstede uitzicht had op het Haarlemmer-<br />
r, gaf hij de naam 'Overmeer' aan z'n buitentje. Toen<br />
hij overleden was, werd zijn nalatenschap door twee curators<br />
beheerd.<br />
Zij verkochten samen met de executeurs testamentair van<br />
mr.Adriaans vrouw, juffrouw Weyntje Bontemantel, die<br />
ssen ook overleden was, 'de hofstede Overmeer met zijn<br />
heerenhuys, koets- en tuynmanshuys, stalling, boomgaart en<br />
tuinen' aan de heer Reynier Brant. Hoewel het een echte<br />
buitenplaats was, betaalde hij er maar ƒ3 400 voor (29 oktober<br />
1708).<br />
Negen jaar later toonde een schepen van Amsterdam,<br />
François de Vicq, er inreresse voor. Hij behoefde er maar<br />
ƒ3000 voor neer te tellen (zé juni 1717). Met een winstje<br />
van ƒ300 deed deze het drie jaar later (13 oktober 172,0)<br />
over aan de kapitein ter zee Jan van der Waeyen.<br />
Merkwaardigerwijs zien we François de Vicq op zo maart<br />
172,4 het buiten weer voor dezelfde prijs terugkopen, om<br />
het twee jaar later (23 april 172,6) nu met een verlies van<br />
ƒ250 te verkopen aan juffrouw Janeton la Vange, de aanstaande<br />
bruid van de heer Pieter Croonenburgh. Toen zij<br />
geld nodig had leende zij ƒ 1000 van de heer Pieter Teyler<br />
van der Hulst te Haarlem (23 mei 1738).<br />
Een tijd lang horen wc nier meer van het buiten, dat intussen<br />
vererfd was op Petrus van der Upwïch. Deze overleed<br />
echter en zijn k<strong>inde</strong>ren verkochten 'Chcrmccr' voor<br />
slechts ƒ1955 aarl Whing van der Zee, broodbakker te<br />
<strong>Heemstede</strong>. Deze liet het huis slopen, want op 2 juli 1794<br />
verkocht hij 'een stuk weiland, zijnde van ottds geweest een<br />
hofstede genaamd Overmeer' aan een klccrbleker geheten<br />
Faas Lccnderrsz. Faas. Dit weiland bracht zelfs meer op dan<br />
de herenhuizing de laatste maal waard gebleken was: er<br />
werd ƒ2200 voor betaald!<br />
Zo was er weer een Heemsteeds buiten verdwenen, zij het<br />
dan ook niet een van de belangrijkste.<br />
de Meermin<br />
Belangrijker dan 'Overmeer' was het even verderop, nu<br />
weer aan de oostzijde van de Glipperdreef gelegen buiten<br />
'de Meermin'. Ds. Matheus Hooft, die toen reeds emeritus<br />
predikant te <strong>Heemstede</strong> was, kocht van zijn medeërfgena-
men de helft van 'de Meermin' die toen (10 juli 1671)<br />
ƒx0000 waard geweest moet zijn. Het bleet in zijn familie<br />
toen mr. Jacob Hooft eenderde van het huis erfde en de<br />
resterende tweederde parten er bij kocht (8 april 169z).<br />
Zijn k<strong>inde</strong>ren vervreemdden echter het familiebezit, dat toen<br />
4 morgen 365 roeden groot was.<br />
Koper (op 3 april 1711) was sinjeur Jan Laars, brouwer in<br />
de Engel te Haarlem, voor ƒ4275. Hij herdoopte 'de Meermin'<br />
ïn 'Engelrust'. Lang genoot hij niet van zijn rust, want<br />
voor 18 augustus 1719 was hij reeds overleden en verkocht<br />
zijn zoon Matheus Laars, eveneens brouwer in de Engel,<br />
zijn buiten 'Engelrust' aan de heer Nicolaas van Strijen,<br />
secretaris van Amsterdam, voor f6000.<br />
Deze hergaf aan zijn aankoop de oude naam van 'de Meermin'.<br />
Hij bracht tal van verbeteringen aan - onder andere<br />
een nieuwe oprijlaan - misschien bouwde hij er zelfs een<br />
nieuw herenhuis. Hij bezat ook de drie blekerijen aan de<br />
overzijde van de weg gelegen. Hij had echter te hoog gegrepen<br />
en zijn bezittingen en die van zijn vrouw werden<br />
onder curatele gesteld.<br />
De curators verkochten 'de Meermin' voor ƒ16000 aan de<br />
heer Aarnout Diderick te Amsterdam (6 septembet 1734).<br />
Het grondbezit was uitgebreid tor ruim 15,5 morgen. Diens<br />
weduwe, vrouwe Sara Susanna Couck, liet het na aan<br />
vrouwe Maria Barbara Didcricks, die het als weduwe van<br />
mr. François Antonie Leyssius verkocht aan Frederik Kaal.<br />
Weliswaar betaalde deze er ƒ14000 voor, maar als aartssloper<br />
moet ook 'de Meermin' aan zijn sloopwoede ten<br />
offer zijn gevallen, wanr het buiten verdwijnt sedert 2.6 april<br />
M eer en berg<br />
'Mccrenberg' is ontstaan uit de vereniging van twee buitenplaatsen,<br />
waarvan de een de naam droeg van 'Meerenbergh'<br />
en de andere die van 'Leeuwenbergh'. Van 'Leeuwenbergh',<br />
het meest zuidelijk gelegen, weten wc niet veel meet<br />
dan dat het op 12 novembet 172,9 door vrouwe Aletta<br />
Sclkaert, weduwe van mr. Mattheus Geerraerts, in zijn<br />
leven raad en burgemeester van Haarlem, verkocht werd<br />
aan de heer Nicolaas van Strijen, secretaris van Amsterdam,<br />
de eigenaar van 'de Meermin'. Hij behield 'Leeuwenbergh'<br />
niet, want reeds een half jaar later verkocht hij het voor<br />
De hofstede 'Meer e:<br />
Tekening van H. Schouten, i8d<br />
ƒ4000 aan de heer Dirk van Lennep te Amsterdam, die ook<br />
eigenaar was van 'Meercnbcrgh' waarmede het verenigd<br />
werd.<br />
Van 'Mccrenbcrgh', ren Noorden van 'Leeuwenbergh' gelegen,<br />
weten we iets meer. In de tweede helft van de 17e<br />
eeuw bezat de heet Cornells Gijsbettsz. van Goor hier reeds<br />
een 'hofstede' met zijn huysing, plantagie, laan, moestuin,<br />
weiland, droochbereh of duin en nog de Santsloot streckende<br />
van de Bennebroekerweg tot de Haarlemmermeer, met<br />
nog een stukje weiland ten e<strong>inde</strong> van deselve sloot tegen<br />
Hij geeft dit alles als huwelijksgocd aan zijn dochter<br />
juffrouw Maria van Goor, echtgenote van Nicolaas Nicolai,<br />
secretaris van Haarlem. Het was getaxeerd op ƒ8000.<br />
Het is niet helemaal duidelijk waarom de heer Van Goor<br />
bijna drie jaar later (10 april 1677) de helft van deze hofstede<br />
nog eens voor ƒ4000 verkoopt aan zijn schoonzoon,<br />
die voor de helft eigenaar was. Hoe dit ook zij, de heer<br />
Nicolacs Nicolai kon zich nu alleen eigenaar noemen. Hij<br />
woonde echter te Amsterdam en had vermoedelijk met zijn<br />
buiten in <strong>Heemstede</strong> niet veel op, want teeds drie jaar later<br />
deed hij het van de hand. Of werd hij door een zoet winstje<br />
van ƒ1623 t( 3t verkoop verleid ?<br />
Kopers waren (1 april i68r) de heren Jacob en Louis Trip<br />
te Amsterdam, die ook reeds de hofstede bezaten die ten<br />
Zuiden van 'Leeuwenbergh' gelegen was. Maar ook Louis<br />
Trip stelde niet veel belang in zijn buitenhuis, want nog<br />
geen drie jaat later verkoopt hij zijn helft aan zijn broer<br />
Jacob Trip (5 maart 1Ó84).<br />
Het heeft dan nog steeds geen naam. Deze werd er aan gegeven<br />
door Mathias Trip, de derde broer, die het huis van<br />
Jacob erfde. Hij bedacht de naam 'Meetcnbcrg', maar -<br />
het verhaal wordt haast eentonig - ook Mathias stierf. Zo<br />
kwam 'Meerenberg' in het bezit van diens m<strong>inde</strong>rjarige<br />
k<strong>inde</strong>ren, die nog onder voogdij stonden. De voogden verkochten<br />
de hui/.mge enz., groot ruim 6 morgen, mer nog<br />
ruim 9 morgen aan de overzijde van de weg, aan sinjeur<br />
David de Neuvile (Ncuffillc), koopman re Amsterdam, voor<br />
De k<strong>inde</strong>ren van vrouwe Catharina de Neuffille, die gehuwd<br />
was met Dirk van Lennep brachten 'Meerenberg'<br />
samen met 'Leeuwenberg' op 27 december 1732 in het bezit<br />
van vrouwe Petronella de Neuffille weduwe van Jacob van<br />
Lennep Aarnouts. Het blijft dan verder in handen van hun
iakomelingen, die allen de naam van Van Lennep vor.<br />
De genoemde akte îs blijkbaar de enige omtrent 'Meei<br />
berg' die de lieer Overmccr heeft kunnen v<strong>inde</strong>n.<br />
Na vele wisselingen van eigenaar werd 'Meerenberg' i<br />
1948 door de gemeente I leem stede aangekocht. D<<br />
langs de weg en aan de overzijde daarvan tot aan de ringet,<br />
werden voor woningbouw bestemd. De Staatsheden<br />
irt verrees er. Verreweg het grootste deel van de terlen<br />
werd bij het wandelpark 'Grocncndaal' gevoegd.<br />
Niet onvermeld mag blijven, dat de oorspronkelijke tuinnleg<br />
gemaakt is door de beroemde tuinarchitect Daniel<br />
Marot. In 1794 werd de tuin echter geheel opnieuw aangelegd<br />
door jan David Zocher Sr.<br />
Groenendaal<br />
De ontstaansgeschiedenis ervan is bijzonder ingewikkeld,<br />
want 'Groenendaal' is een combinatie van 'Groenendaal',<br />
'Overthoorn', 'Bosbcek', 'Meervliet' en 'Pauwenbosch'.<br />
Over de laatste vier buitens eerst een paar notities.<br />
Overthoorn<br />
'Overthoorn' lag aan de overzijde, dus de oostkant van de<br />
Glipperwcg en bestond reeds in 1640, in welk jaar Jan<br />
Lubbertsz. Busch, koopman te Haarlem 'seckere huysinge<br />
] hofstede, genaamd 'Overthoorn" verkocht aan de heer<br />
Daniel Godin. Uit de naam zou men kunnen afleiden, dat<br />
het huis stond tegenover een toren. Deze toren zou dan<br />
gestaan moeten hebben op het terrein van het latere 'Bosbeek',<br />
maar verder weten we er niets van.<br />
'Overthoorn' vererfde op jonkvrouw Catharina Godin, die<br />
gehuwd was met mr. Cornelis Bors van Waveren, pensionaris<br />
van Amsterdam. Veel te betekenen had het buitentje<br />
niet, want mr. Benjamin Witheijn, advocaat te Amsterdam,<br />
die het kocht van jonkvrouw Catharina, betaalde er slechts<br />
ƒ2.500 voor. Hij breidde zijn bezitting uit door de aankoop<br />
van ruim 3 morgen land, zodat het geheel ƒ3600 opbracht<br />
toen hij het op 3 juni 1717 verkocht aan de heer Anthony<br />
Turck te Amsterdam.<br />
Deze was het blijkbaar alleen om winst te doen, want zeven<br />
maanden later {2.5 december) verkocht hij het weer voor<br />
ƒ4400. De 'nieuwe' eigenaar droeg de weidse naam van<br />
mr. Cornelis Bors van Waveren, heer van Leusden, Hamersvcld<br />
en Donkelaar, schepen en raad van Amsterdam. Hij<br />
handhaafde 'Overthoorn' niet als buitenplaats, want toen<br />
zijn dochter het tezamen met 'Bosbeek' en 'Meervliet 1 verkocht<br />
heette bet 'een boerewoning, gelegen over de voors.<br />
hofstede (Bosbeek), van outs geweest zijnde een hofstede'.<br />
'Overthoorn' volgt dan de lotgevallen van 'Bosbeek'.<br />
Meervliet<br />
Tussen 'Meerenberg' en 'Bosbeek' bevond zich nog 't<br />
hofstede met zijn landerijen genaamd 'Meervliet', mei
zijn liny singe, stallmge, boerewoning, groot i morgen 241<br />
roeden'. Deze huizinge met al wat daar bij behoorde werd<br />
door de executeur testamentair van Matheus Trip op 12<br />
april 1696 verkocht aan mr. Cornells Bors van Wavercn, die<br />
in 1717 ook 'Oveith00in' kocht. Het herenhuis was reeds<br />
in 1731 afgebroken.<br />
Bosbeek<br />
Dit buiten heeft dezelfde afkomst als 'Ovcrthoorn', want<br />
op 21 juli 1Ö31 wordt het door Jan Lubbertsz. Bus (Busch],<br />
koopman te Haarlem, verkocht aan sinjeur Hendrick<br />
Coijmans, koopman te Amsterdam. Het heet dan 'een<br />
woningc en boomgaert mette huysingc en landerijen' en er<br />
was een doolhof en ook nog een vijver, aantrekkelijkheden<br />
die de heer Coijmans deden besluiten er ƒ9500 voor neer<br />
te tellen.<br />
Zijn zoon de Edele Caspar Coijmans, eveneens koopman<br />
te Amsterdam, verkocht het aan de heer Coenraat Coijmans<br />
ook al koopman van beroep, voor ƒ10000. Diens zoon<br />
sinjeur Willem Coijmans verkocht het echter op 24 februari<br />
1661 voor iets meer dan de helft (ƒ5460) aan de heer Edmont<br />
Schardinel, ook al weer koopman te Amsterdam. Hij gaf<br />
zijn buiten de naam van 'Rustmeer'.<br />
Of Sevcrijn Schardinel, die 'Rustmeer' erfde, meer gerust<br />
dan gewerkt heeft, weten we niet. Wel weten we dat zijn<br />
boedel in staat van faillissement verklaard werd, en dat<br />
'Rustmeer' door de curator op 12 november iSyo voor<br />
ƒ4900 verkocht werd aan mr. Cornells Bors van Waveten,<br />
die zes jaar later 'Meervliet' en nog later 'Ovcrthoorn' aankocht.<br />
Hij of zijn dochter jonkvrouw Khsabeth Jacoba<br />
herdoopte 'Rustmeer' in 'Bosbeek'.<br />
Die naam droeg het buiten toen zij het op 29 december 1731<br />
tezamen met 'Meervliet' verkocht aan de heer Hendrik<br />
Hermans, koopman te Amsterdam. De omschrijving luidt<br />
dan 'de hofstede Bosbeek of van outs genaamd Rustmeer,<br />
met heerenhuysinge, st.illingc, koetshuis, orangerie, speelhuys<br />
en tuynmanswoninge. Met de daarnaast gelegen<br />
plaats 'Meervliet', met de stallingc, waarvan het huis is<br />
verkoeht en afgebroken, en met 'Overthoorn' daar tegenover<br />
gelegen, tezamen groot 2M morgen 308 roeden'.<br />
Vijf jaar later (op 1 mei 1736) verkoopt de heer Hermans<br />
'Bosbeek' e.s. aan mr.Gerrit Aarnoud Hasselaar. Deze be<br />
llrcniitctii' in de <strong>historie</strong><br />
taalt hem ƒ22500, maat bij de heerenhuizinge waren dan<br />
ook inbegrepen 'de behangels in hetzelve huijs, spiegels en<br />
schilderijen in de schoorstenen, beelden, borstbeelden,<br />
vaasen, piëdestallen, zitbanken' en verder nog 'stalling,<br />
koetshuis, speelhuis, tluiyiimanswonmg, ihuynmansgcrecdschap,<br />
visnetten, vinkenenen en het vinkehuis'. De grootte<br />
was gelijk gebleven, de hoge prijs /.ou dus kunnen wijzen<br />
op een kostbare inventaris.<br />
De weduwe < an mr. Gerrit AarnouJ I Lisselaar legateert<br />
'Bosbeek' es aan vrouwe Anna Maria van de Poll, die als<br />
weduwe van mr. Lieve Geelvinck het buiten op 12 juni 1784<br />
verkoopt aan mr. Jan Hope, heer van Neder horst den Berg,<br />
die reeds in 1 767 'Groenendaal' gekocht had. 'Bosbeek'<br />
deelt dan de lotgevallen van 'Groenendaal', totdat het daarvan<br />
afgescheiden werd en als klooster weer een zelfstandig<br />
bestaan ging leiden.<br />
Groenendaal<br />
Het grote wandelbos was nog maar een heel bescheiden<br />
buitentje toen sinjeur h'ranchois Tierens het op 20 april 1Ö44<br />
voor ƒ4800 overdroeg aan sinjeur Abraham Wijs te Amsterdam.<br />
Toen deze het verkocht aan Johannes Boots bracht<br />
het nog ƒ5000 op (3 februari 1648). De financiën van Johan<br />
Boots stonden er echter bij zijn dood niet rooskleurig voor,<br />
zodat zijn k<strong>inde</strong>ren de erfenis van hun vader slechts aanvaarden<br />
konden onder 'beneficie van inventaris'. Zij verkochten<br />
'Groenendaal' voor slechts ƒ2050 aan Margaretha<br />
Goos weduwe van Daem ter Eijeke te Amsterdam (23 februari<br />
1671).<br />
Dat was een koopje geweest, want toen zij her buiten verkocht<br />
(24 februari 1677) ontving zij er ƒ3000 voor. Het kan<br />
ook zijn, dat onbekendheid met de plaatselijke omstandigheden<br />
de kopers te veel deed betalen. Die kopers waren<br />
namelijk inwoners van Dordrecht. Het waren de heren<br />
Philip op de Beeck, lid van de regering te Dordrecht, en<br />
Adriaau Hagoort, notaris aldaar. Laatstgenoemde was<br />
gehuwd met juffrouw Anna Paradijs.<br />
Groenendaal grensde toen noch aan de Herenweg noch aan<br />
de Glipperdreef. Van de Berglaan was het gescheiden door<br />
'Pauwenbos'. Het is niet duidelijk waarom die Dordrcchtcnaren<br />
het buitentje aankochten, want zouden zij, toen zij<br />
het op 24 februari 1677 voor ƒ1000 kochten, geweten
hebben dat zij het op 4 juli al weer zouden verkopen voor<br />
nog geen ƒ2. 000 ?<br />
Op genoemde darum werd mr.Mijndcrc Vyanen, raad en<br />
id-schepen van Haarlem, er eigenaar van om her nog geen<br />
:s jaar later weer voor ƒ2,650 over te doen aan de heer<br />
Nicolaas Schuijt, koopman te Amsterdam (14 januari 1683).<br />
De heer Schuijt kocht ook 'het Pauwenbosch', een stuk<br />
land of wildernis mei eikenbomen beplant, waardoor<br />
Grocnendaal aan de oostzijde een toegang kreeg tot de<br />
Berglaan.<br />
TOUW van Nicolaas Schuijt, Maria van Cuijk, gaf<br />
'Groenendaal' en 'Pauwenbos' als huwelijksgeschenk aan haatdochter<br />
Johanna Schuijt, die gehuwd was met mr. Reynier<br />
Gerrit van Ruytenbergh, raad en pensionaris van Purmerid.<br />
Mer een fors verlies, haar vader had voor het complex<br />
ƒ3900 betaald, verkochten zij hun buiten voor ƒ1900 aan<br />
juffrouw Catharina Straatman, weduwe van de heer Jacob<br />
Denijs (3 mei 1701).<br />
Precies dezelfde prijs betaalde de heer Johan d'Otville erop<br />
3 november 1709. Dertig jaar later doet hij 'Groelaal',<br />
met de daarbij behorende boerderij groot 12<br />
morgen 371 roeden, over aan zijn zoon Jacobus Philippus<br />
d'Orville (r; juli 1739)- Vóór 13 september 1752, was<br />
Jacobus overleden, want op die datum verkocht diens<br />
ecuteur testamentair alles aan mr. David van Lennep,<br />
ad en schepen van Haarlem.<br />
Vermoedelijk had Jacobus er een nieuw herenhuis laten<br />
jouwen 'met behangen kamers, spiegel voor de schoorsteen<br />
liet huis' en bovendien nog een 'tuinmanswoning, stallingen,<br />
koets- en wagenhuizen, broeikassen, ananas- en<br />
idere broeibakken met de glasen en andere ramen'. Bij de<br />
koop waren ook de wagens en chaise inbegrepen en tevens<br />
het beeld en pedestal aan het e<strong>inde</strong> van de orangelaan.<br />
Uitdrukkelijk uitgezonderd waren de marmeren beeldengroepen.<br />
'Groenendaal' zelf was toen 17 morgen 250 roeden groot en<br />
lag aan de westzijde van de Berglaan. Bij de koop waren<br />
thans ook inbegtepen de 31 morgen 590 roeden erfpachtsland,<br />
die 'Groenendaal' scheidden van de Herenweg. Dit land<br />
was namelijk op 6 oktober 1750 door de heer Aarnoud van<br />
Lennep voor ƒ2.41 en 18 stuivers aan de heer d'Orville in erfpacht<br />
gegeven. Ook inbegrepen was de tegenover 'Groenendaal'<br />
gelegen boerderij, groot 2. morgen 2,50 roeden, tussen<br />
de Berglaan en de Glipperdreef. Tenslotte nog 2 morgen<br />
••npLuits tils tweed? huis<br />
450 roeden weiland, grenzend aan het Haarlemmermeer.<br />
Dit alles rechtvaardigde wel de koopprijs van ƒ22.000, want<br />
de heer Jan Hope, schepen van Amsterdam, betaalde et op<br />
15 juli 1767 zelfs ƒ27000 voor toen hij 'Groenendaal' c.s.<br />
van mr. David van Lennep kocht. 'Bosbeek' en 'Overthootn'<br />
maakten deel uit van 'Groenendaal' toen een gemachtigde<br />
van de heer Henry Philips Hope te Londen het<br />
op 28 juni 1802. voot ƒ42500 verkocht aan de heer Adriaen<br />
Elias Hope te Amsterdam, wiens familie 'Groenendaal' in<br />
1854 nog in eigendom bezat,<br />
Er is nog één buitentje, dat met 'Groenendaal' vetenigd<br />
werd, niet genoemd en wel één dat de eigenaatdige naam<br />
van 'bet Lam' droeg. Deze naam droeg het nog niet toen<br />
de heer Lodewijk de Bas, brouwer te Amsterdam, het op<br />
20 augustus 1643 kocht van de heer Jacob Reepmaker Jr.<br />
te Amsterdam. Her buitentje kreeg de naam, en dat is ook<br />
de reden dat wij et aandacht aan besteden, van Jan Meusz.<br />
[ = Miense] Molenaar 'constschildet' of 'constrijk schilder'<br />
te Haarlem. Deze schilder bezat geen geld, maat had wel<br />
behoefte aan een buitenhuis. Hij kocht dan ook het buitentje<br />
(op 24 november 1648) van Lodewijk de Bas. De koopsom<br />
van ƒ8200 bleef er geheel als hypotheek op rusren. Onze<br />
schilder was blijkbaar zo slecht bij kas, dat hij op 8 juli<br />
1654 een rente op 'het Lam' moest vestigen. Kennelijk had<br />
de schilder een veel te hoge prijs betaald, want toen zijn<br />
erfgenamen op 3 juli 1670 'het Lam' verkochten, werd de<br />
koopprijs gesteld op bijna ƒ4500.<br />
Als koper trad op jonkheer Willem de Kies, die het negen<br />
jaar later tegen een nog lagere prijs (ƒ3900) overdeed aan<br />
sinjeur Jacob Denijs, koopman te Amsterdam (22 maart<br />
1679). Zijn kleindochter Catharina Denijs trouwde met de<br />
heer Johan d'Orville en zo werd 'het Lam' ook met 'Groenendaal'<br />
verenigd. Intussen was de naam 'het Lam' vcranderd<br />
in 'Wesrberglaan', een naam die herinnert aan de<br />
ligging ten Westen van de Betglaan.<br />
De Berglaan had een aaneengesloten bebouwing, want aan<br />
de noordzijde van 'het Lam' lag weer een hofstede met 600<br />
roeden land, die door ds. Petrus Reepmaker, predikant te<br />
<strong>Heemstede</strong>, voor ƒ6000 verkocht werd aan juffrouw Margaretha<br />
Gommers. Haar erfgenamen, waaronder ds. Jacobus<br />
Reepmaker, die in eerste echt verbonden was geweest<br />
met Matgaretha Gommers, verkochten de hofstede voor<br />
ƒ5 100 aan de heer Pierer van de Venne te Amsterdam<br />
(1 mei ié5i).
'^Jk'iï t: eBSSEit&ä<br />
Het dorp <strong>Heemstede</strong>. Tekening v<br />
Bc [ken rode, 19 januari 1617.<br />
We zouden niet over de hofstede gesproken hebben, indien<br />
deze niet evenals 'het Lam' door een schilder gekocht was.<br />
Het naamloze huis werd namelijk op 4 februari 1653 eigendom<br />
van de edele Gerrit bleeckcr, 'constnjek schilder' te<br />
Amsterdam. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat<br />
ook deze schilder de koopsom van ƒ4150 niet kon betalen<br />
en dus een hypotheek moest nemen voor het volle bedrag<br />
van de aankoopsom.<br />
Zijn k<strong>inde</strong>ren, Dirck BIccckcr, meester-schilder, Catharina<br />
en Maria Bleecker, bewoonden de hofstede, die nu de naam<br />
draagt van 'de Driesprong', permanent. Zij breidden hun<br />
bezit door grondaankopen uit, maar de financiële basis<br />
ontbrak feitelijk, zodat zij op 28 en 2.9 augustus 1658<br />
ƒ5000 aan hypotheken op hun buitentje moesten vestigen.<br />
Twee jaar later lenen /ij nog eens ƒ1000. Het verwondert<br />
ons dan ook niet, dat zeven jaar later (op 4 maart 1667)<br />
'de Driesprong' bij executie verkocht wordt en dan slechts<br />
ƒ3700 opbrengt.<br />
Koper was Mattheus Schatter, raad en oud-schepen van<br />
Haarlem. Van hem vererfde het huis op Anna Schatter,<br />
gehuwd met de heer Johan Christoffel l'retorius, die het<br />
op 30 december 1709 verkocht aan de heer Johan d'Orville.<br />
Het huis werd in 1741 afgebroken en het terrein bij 'Groenendaal'<br />
gevoegd.<br />
Aan de overkant, dus aan de oostzijde van de Berglaan,<br />
lag ook een boerderijtje, dat in 1 -; 1 toebehoorde aan de<br />
heer Adriaan van Rijn, advocaat te Haarlem, wiens erfgenamen<br />
het op 13 juni 1736 verkochten aan de heer Jacob
Fruyt, koopman te Amsterdam, voor ƒ2600. Voor een<br />
•ag van f5250 kwam het op 10 oktober 1739 in handen<br />
mr. Jacob Philippns d'Orville.<br />
Weer aan de westzijde van de Berglaan lag nog een boerderijtje,<br />
dat van Barrel van Brienen, brouwer in 'het Haarner<br />
Wapen' te Haarlem, de naam ontving van 'de drie<br />
Corenaren'. Hij had er maar ƒ540 voor betaald toen hij het<br />
op 3 maart 1644 van Govert Willemsz. van der Heyde<br />
(Verheyde) kocht. De 'Corenaren' ook 'de Corencamp'<br />
geheten, kwam reeds op 11 maart 1704 voor ƒ12.00 in<br />
handen van de heer Johan d'Orville. Het blijkt dus wel<br />
duidelijk dat de familie d'Orville de grondslag gelegd heeft<br />
voor het uitgestrekte Crocncndaal-eomplcx. De Berglaan<br />
is erin opgenomen en de bebouwing aan deze laan is geheel<br />
ifgebroken.<br />
Westermeer<br />
Een deel van de weg die van <strong>Heemstede</strong> naar Bennebroek<br />
toerde, droeg in het begin van de 17e eeuw nog de naam<br />
«•an '<strong>Heemstede</strong>r Houtweg'. Deze naam hield de herinnering<br />
vast aan 'de <strong>Heemstede</strong>r Hout', die onmiddellijk grensde<br />
aan de zuidzijde van 'de Cleyne Geest'. In deze <strong>Heemstede</strong>r<br />
Hout bevond zich 'een schoone plaijsante hofstede, wel<br />
icn van veelderhande weidragende boomen, rontsomme<br />
een schoone maiitelmgc van abelen, olmen en andere<br />
boomen. Met een welbetimmert huys en bocrewoning,<br />
gaders een groote stolp, dorsvloer en stalling, met 663<br />
roeden land'.<br />
Wij kunnen ons begtijpen dat juffrouw Clara Hortensius<br />
• deze aanlokkelijke aanbieding zwichtte en et f6900<br />
neertelde in handen van Pietet Bon, brouwer in 't<br />
Brantijser te Haarlem {2.5 augustus 1643). Als gewezen<br />
huisvrouw van Claas Adriaansz. Roos hertrouwde zij met<br />
de heer Fije Tiarcx Hcydcma, die aanvankelijk burgemeester<br />
Leeuwarden was, maar later raad ter admiraliteit te<br />
Amsterdam genoemd wordt. Op 10 juni 1650, toen haar<br />
tweede echtgenoot nog burgemeester van Leeuwarden was,<br />
rkochr zij 'Westermeer' aan Gerrit IJsbrantsz., koopman<br />
te Amsterdam.<br />
Blijkbaar ging deze koop niet door, of werd later ongedaan<br />
gemaakt, want toen Clara overleed behoorde 'Westermeer'<br />
3g tot haar nalatenschap. Haar erfgenamen verkochten<br />
de hofstede echter voor ƒ3 670 aan sinjeur Isaack Delmonte,<br />
koopman te Amsterdam. Nog geen zeven jaar later wordt<br />
'Wcstcrmcer' door de curator over de insolvente geabandonneerde<br />
boedel van Isaack Delmonte, alias Delsotto,<br />
voor ƒ4730 overgedragen aan de heer Burchart van Aswede<br />
te Amsterdam. Zijn weduwe verkocht het voor ongeveer<br />
dezelfde prijs aan de heer Jan Nuijrs (3 februari 1684}, wiens<br />
weduwe en k<strong>inde</strong>ren er slechts ƒ42.00 voor ontvingen toen<br />
zij 'Westermeer' verkochten aan de heer Daniel Fruijt te<br />
Amsterdam.<br />
Aan Jacob Fruijt is de bouw van het herenhuis te danken.<br />
Ook de 'stallingen, koetshuis, thuynmanswoning, speelhuis,<br />
volière, hoender- en duivenhokken, vinkenhuysen, schuytenhuys'<br />
zullen wel aan hem re danken zijn.<br />
Zijn erfgenamen verkochten dat alles voor ƒ92.00 aan de<br />
heer Dirk Daam te Amsterdam. Bij de koop was ook inbegrepen<br />
een huisje en schuur van ouds genaamd 'het<br />
Ruijpenest', ook 'Rijpenest' genoemd, dat aan de overzijde<br />
(westzijde) van de weg lag en zich uitstrekte tot de Berglaan.<br />
De erfgenamen van de weduwe van Dirk Daam verkochten<br />
op iz december 1759 zowel 'Westermeer' als 'het<br />
Ruijpenest' voor ƒ1052.5 aan de heer Robbert Makreel, die<br />
het op 19 mei 1762 weer overdeed aan de heer Leenden<br />
Pieter de Neufvüle te Amsterdam, voor slechts ƒ8200.<br />
Deze gaf aan 'het Ruijpenest' een niet alledaagse bestemming.<br />
Hij vestigde er een 'zilverraffinaderij' in. Hij ging<br />
echter failliet en zijn bezittingen werden door curatoren<br />
verkocht. 'Westermeer' en 'het Ruijpenest' kocht de failliete<br />
koopman uit zijn eigen boedel voor ƒ7450 weer terug.<br />
Dit terugkopen bewijst, dat Lccndett wel enig koopmansinstinct<br />
bezat, want op 30 augustus 1775 verkocht hij zijn<br />
bezitting voor ƒ15475 aa n vrouwe Regina Martens, weduwe<br />
van de heer Jan Elias Buys, schepen van Amsterdam. Toen<br />
het buiten na haar dood verkocht werd (4 november 1786)<br />
betaalde de heer Frederik Lodewijk Braunsberg, koopman<br />
te Amsterdam, er ƒ17025 voor, met nog ƒ1500 voor de<br />
aanwezige losse goederen. Dezelfde prijs ontving hij toen<br />
hij 'Westermeer' op 5 november 1798 overdeed aan de heer<br />
Jean Jacob Faesch te Amstetdam.<br />
Nog 435 boerderijtjes treilen we aan weerszijden van de<br />
Berglaan en de driesprong, maar we zullen die verder laten<br />
rusten. De wandeling door de Princebuurt is hiermede ten
Meer en Bosch<br />
Het oudste gegeven, waarover wij op het ogenblik omtrent<br />
dit huis beschikken, v<strong>inde</strong>n we in een akte van 7 maart<br />
1643. Deze stelt ons ervan in kennis dat juffrouw Anne du<br />
Pire, weduwe van Aertes de Cordes, wonende te Amsterdam,<br />
verkoopt aan de heet Cornells de Vrij, bewindhebber<br />
van de Oost-Indische Compagnie 'zeeckcre huysinge en<br />
boomgaard genaamd 'het Paradijs', zoals zij dat bewoond<br />
heeft'.<br />
Uit de koopprijs, die f3150 bedroeg, kunnen we wel afleiden<br />
dat het een buitentje van niet veel betekenis was.<br />
'Het Paradijs' vererfde op zijn dochter Geertruyt de Vrij,<br />
gehuwd met dr.Roetert Ernst. Deze kocht ook de ten zuiden<br />
van 'het Paradijs' gelegen boerderij, die toebehoord bad aan<br />
Hendrik Jansz. Langeveld (12 februari 1668). Hij betaalde<br />
voor de boerderij ƒ1800.<br />
Men zou dus denken dat zijn bezit nu een waarde had van<br />
/ 3 1 5° + /1800 = ca Is 000, maar deze berekening blijkt onjuist<br />
te zijn, want toen dr. Roetert Ernst op 2S januari 1685<br />
overleden was, verkochten zijn erfgenamen de hofstede enz.<br />
voor slechts ƒ1911 aan de heer Nicolaes van der Hage,<br />
wonende te Amsterdam. Wellicht bouwde hij er een nieuw<br />
buitenverblijf. Dit zou de prijs van ƒ8000 kunnen verklaren<br />
die zijn erfgenamen er op 22 maart 1696 voor bedongen<br />
van de heer Jan Jappin.<br />
De koper genoot nog geen drie jaar lang van zijn 'Paradijs',<br />
want juffrouw Agatha Temmingh, weduwe van de heer<br />
Joan Engelbert Japijn (Jan Jappin), te Amsterdam verkocht<br />
het op 7 maart 1699 voor ƒ8000 aan de heer Aarnoud van<br />
Lennep, koopman re Amsterdam. Mogelijk lieten de Van<br />
Lennep's er een nieuw huis bouwen, maar zeker is dat niet.<br />
Wel zeker is dat zij het grondbezit uitbreidden tot 30 morgen,<br />
waarop zij een koepel en een menagerie (voor de aanleg<br />
van de menagerie waren vijf woonhuizen bezuiden de<br />
kerk aangekocht en afgebroken), met de gebruikelijke tuinmanswoning,<br />
koetshuis en stalling lieten bouwen. Bossen,<br />
lanen en Engelse plantsoenen dienden tot verfraaiing van het<br />
geheel. Moes- en broeijtuinen waren meer op nuttig effect<br />
berekend.<br />
De kleindochter van Aarnoud van Lennep, Jacoba geheten,<br />
huwde in 1750 met de heer Daniel Bierens. Na diens dood<br />
verkochten zijn zoons 'het Paradijs' voor ƒ11100 aan de heer<br />
Hendrik Gabriel Certon (19 november 1798). Zeven jaar<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
later heeft 'Meer en Bosch' - want de heer Certon had die<br />
naam eraan gegeven - al weer een nieuwe eigenaar. Mr.<br />
Johan Valkenaar te Leiden kocht het op 2 oktober 1805<br />
voor ƒ32000.<br />
Hij verhuist daarna naar Amsterdam, waar hij een hypotheek<br />
van ƒ20000 op 'Meer en Bosch' vestigt. Dat gebeurde<br />
op 29 januari 1810, maar op 4 september 1810 bevindt hij<br />
zich in Parijs, waar hij opdracht geeft om zijn 'Meer en<br />
Bosch' voor ƒ11100 te verkopen aan de heer David du Bois<br />
te Amsterdam. Op 19 november vertoeft hij nog steeds te<br />
Parijs, waar hij aan de koper van 'Meer en Bosch' ook zijn<br />
boerderij en landerijen te <strong>Heemstede</strong> verkoopr voor ƒ5000.<br />
Van David du Bois gaat 'Meer en Bosch' in 1819 voor<br />
ƒ26000 over aan de heer H.J.C.Koek te Amsterdam, die<br />
het in 1830 voor ƒ18000 overdoet aan de heer J.D.N, van<br />
der Trappen te Langbroek. Zo zien we een reeks eigenaren<br />
komen en gaan, tot het buiten in 1855 wordt aangekocht<br />
voor de verpleging van 'lijderessen aan vallende ziekten'.<br />
Onder de naam 'Zoar' had deze verpleging in het jaar 1882<br />
te Haarlem zijn begin gevonden. Eerst konden daar vijf,<br />
later acht meisjes verpleegd worden. Twee jaar later werd<br />
'Bcthe-sda' gesticht, ook nog te Haarlem. Hier konden<br />
dertig meisjes verpleegd worden. Toen ook daar het ruimtegebrek<br />
te nijpend werd, werd de verpleging in 1885 in<br />
'Meer en Bosch' ter hand genomen.<br />
Een snelle uitbreiding ging het instituut nu tegemoet. In<br />
1889 werd het nieuwe huis 'Salem' ingewijd, in 1895 volgde<br />
'Eben Haëzcr' en in 1905 werd 'Nieuw Zoar' gebouwd.<br />
Intussen was er in juni 1901 ook een eigen kerkje aan het<br />
complex toegevoegd. Deze bijzonderheden kan men v<strong>inde</strong>n<br />
in het gedenkboekje.<br />
Vooral voor de geschiedenis van 'Meer en Bosch' in de 19e<br />
eeuw leze men het boekje van de heer C.Peper: 'Historie<br />
hofstede 'het Paradijs' later 'Meer en Bosch".<br />
Valkenburg<br />
De naam Valkenburgerplein bewaart de herinnering aan<br />
de oude buitenplaats 'Valkenburg'. Sinjeur Jacob Brouwer<br />
kocht op 3 januari 1623 en 27 maart 1624, dus in twee<br />
partijen, 'een huysinge, hofstede en boomgaard'. Hij vestigde<br />
zich op zijn nieuwe bezit, dat zeker enig aanzien genoten<br />
moet hebben. Dit kunnen we opmaken uit de prijs
(ƒ13000) die juffrouw Johanna Va loken burgh, weduwe van<br />
sinjeur Hans Vianen, ervoor betaalde toen zij het op iz mei<br />
1640 van sinjeur Jacob Brouwer kocht.<br />
Zij hertrouwde met de heer Charles Loten. Zowel zijzelf<br />
als - na haar dood - haar man breidden 'Valkenburg' uit,<br />
zodat het een groot deel van de terreinen op de hoek van<br />
de Camplaan en de Voorweg tegenover de kerk besloeg.<br />
Deze hoek heer in de akten 'het dorpsplein'.<br />
Na de dood van Charles l.oten verkochten zijn k<strong>inde</strong>ren<br />
Je buitenplaats die toen 2, morgen 94 roeden groot was,<br />
>r /Ï5000 aan de heer Pieter Trip. Diens weduwe verkocht<br />
'Valkenburg' op 16 maart 1675 aan drie kopers, doch<br />
de heer Pieter de Graeff, vrijheer van Zuid Polsbroek, kocht<br />
op 8 juni 16S4 zijn mede-eigenaren uit en was toen alleen<br />
eigenaar. Hij vergrootte 'Valkenburg' opnieuw door op<br />
10 februari 1697 de ten Zuiden ervan gelegen 'wclbcplante<br />
lioomgaart met zijn huysinge' aan te kopen, die de naam<br />
van 'Duin en Dorp' dtoeg. Van ouds had het de naam van<br />
Keyckenrodc' gedragen.<br />
Toen de heer van Zuid Polsbroek overleden was, kocht zijn<br />
dochter, vrouwe Agneta de Graeff, weduwe van mr. Jean<br />
Raptista de Hochcpied, schepen van Amsterdam en bcwindhebber<br />
van de West-Indische Compagnie, ook nog de<br />
naastgelegen herberg 'het Wapen van <strong>Heemstede</strong>' aan voor<br />
slechts ƒ800. Ook deze werd bij 'Valkenhur»' getrokken.<br />
Na de dood van haar man deed zij echter zowel 'Valkenburg'<br />
als 'Duin en Dorp' op 13 november 1714 voor<br />
ƒ14000 over aan mr, Jacob Boudacn Coeurten, raad ter<br />
admiraliteit te Amsterdam, die het op zijn beurr, - en wel<br />
op ié november 1748 - verkocht aan de heer Daniel Hendrik<br />
van Hamel - voor slechts ƒ5400.<br />
We lezen van 'een heerenhuizinge, thuynmanswoning,<br />
calling, koetshuis, menagerie, cabinetten en achtkante<br />
koepel' met alle daarbij behorende landerijen, genaamd<br />
^de Lage Weyde', en 'de Horst' in een akte van 18 januari<br />
1771, waarbij de executeur testamentair van vrouwe<br />
Catharina Buckingh, weduwe van de heer van Hamel,<br />
haar bezit voor ƒ11050 verkocht aan jonkvrouw Sara<br />
Wilhelmina Martens.<br />
Haar erfgename, vrouwe Regina Martens, weduwe van de<br />
lieer Jan Elias Buijs, verkoopt het weer op 1 juni 1780 voor<br />
ƒ11000 aan Margaretha Sautijn, weduwe van de heer Jan<br />
Cornelisz. Lampsins, die het op 20 mei 1788 voor ƒ15000<br />
overdraagt aan de heer Gerard van Hogeveen. Nadat mr.<br />
buitenplaats ais tweede huis<br />
Gerard er twee jaar lang eigenaar van geweest was, deed<br />
hij zijn bezit over aan de heer Christiaan Gotthelf Meijer,<br />
voor het enorme bedrag van ƒ17500.<br />
Zijn zoon, Johan Christiaan Meijer, liet beide huizen, zowel<br />
'Valkenburg' als 'Duin en Dorp', afbreken en verkocht de<br />
gronden waar ze op gestaan hadden. Ren deel ervan werd<br />
door de eigenaar van 'Meer en Bosch' aangekocht. Thans<br />
vindt men er het Valkenburgerplein, waarop de Valkcnburgcrlaan<br />
en de Heemsteedse Dreef uitkomen.<br />
het kerkgebouw<br />
De kerk werd als kapel in de 14e eeuw gesticht, op grond<br />
die aan de graven van Holland toebehoorde. Of er toen al<br />
een school en een pastorie stonden is een moeilijk te beantwoorden<br />
vraag. Het lijkt niet waarschijnlijk. De kapel<br />
zal bediend zijn door een kapelaan die elders woonde en<br />
aan een school zal nog weinig behoefte geweest zijn. Degenen<br />
die onderwijs voor hun k<strong>inde</strong>ren verlangden, stuurden<br />
dc/.c naar Haarlem.<br />
De kapel werd in 1573 verwoest en bleef lang als ruïne<br />
liggen. De kerkdiensten werden gehouden in een huis, dat<br />
'de stecnen earner' genoemd werd en daar vlak in de buurt<br />
gelegen moet hebben.<br />
Niet alleen de ketk stond op grond die van de graven van<br />
Holland in leen gehouden werd, maar ook de huizen ter<br />
weerszijden van de kerk. Twee van die percelen werden op<br />
6 juli i6zs door schout, schepenen en kerkmeesters gekocht<br />
van de grafelijke leenman Jan Jans/,. Oiatman. Op deze<br />
grond werden ten Westen van de kerk een pastorie gebouwd<br />
en een kosters won ing die tevens als school dienst<br />
deed! De kerk hield deze percelen voottaan in leen van de<br />
Staten van Holland.<br />
Toen de pastorie zo bouwvallig gewotden was, dat er elders<br />
een nieuwe gebouwd moesr worden, werden beide percelen<br />
door de Sraren uit de leenband omslagen (1756) en door de<br />
kerk verkocht. We weten zelfs nog doot wie en voor welk<br />
bedrag de oude pastorie gebouwd was: dit was Jan<br />
Allcrtsz., timmerman te Leiden, voor de som van ƒ1815.<br />
Werden de gronden van de kerk en naaste omgeving in<br />
leen gehouden van de graven van Holland, al de andere<br />
percelen aan de oostzijde van de Voorweg stonden op 'de<br />
leencrogt' van de heer van <strong>Heemstede</strong>. Deze 'Iccncrocht' is
'<strong>Heemstede</strong>, koomeiide van Haerlcm ti<br />
H.Spilman, ca. 1750.<br />
7.0 ongeveer tussen 1620-1S2.1 volgebouwd. Alle percelen<br />
werden daartoe door de heer van <strong>Heemstede</strong> bij stukjes en<br />
beetjes in erfpacht uitgegeven en vervolgens bebouwd.<br />
Verdere bijzonderheden zijn vermeld onder het hoofdstuk<br />
Meer en Dorp<br />
Aan de rechterkant van de kerk, op de hoek van de Achterweg<br />
en de tegenwoordige Laan van Insul<strong>inde</strong> lag oudtijds<br />
zelfs nog een buitenplaatsje, 'Meer en Dorp' geheten, en het<br />
zogenaamde 'Hofje van Panhuizcn'.<br />
De oorsprong van het hofje kunnen we v<strong>inde</strong>n in de akte<br />
van 12 november 1667, waarbij Gerard Pauw, heer van<br />
<strong>Heemstede</strong>, in erfpacht geeft aan jonkheer Servaes van<br />
Panhuys, gehuwd niet Anna Cornelia Pauw, 56 roeden<br />
waarop hun nieuw getimmerde huis staat op de hoek van<br />
de Achterweg. Deze 56 roeden waren afgenomen van de<br />
kwekerij van de heer van <strong>Heemstede</strong>. Mevrouw van Panhuys<br />
stichtte hiet een hofje, dat naar haar vernoemd werd :<br />
'het Hofje van Panhuys'.<br />
Bezuiden dat hofje en grenzend aan de noordzijde van<br />
'Meer en Bosch', bezat Hendrich van Loon reeds vóór 1639<br />
een hofstede, die hij in dat jaar voor ƒ6635 verkocht. Deze<br />
hofstede werd in 1673 eigendom van de heer Isaack Minuit<br />
voor ƒ2.500. Hij kocht tien jaar later ook het hofje voor<br />
ƒ710. Na enige wisselingen van eigenaar kocht de heer<br />
Dirk van der Meer, president-schepen van Amsterdam, de<br />
hofstede, het land en het hofje voor ƒ3000 (18 oktober<br />
1712). Hij gaf er de naam 'Meer en Dorp' aan.<br />
Met een zoet winstje van ƒ2 000 stond hij 'Meer en Dorp'<br />
reeds in 1730 weer af aan de heer Carolus Georgius Serrius,<br />
wonende te Amsterdam. Deze herdoopte het buitentje in<br />
'Carelstust', een toespeling op zijn eigen voornaam. Toen<br />
zijn weduwe, die intussen hertrouwd was, 'Carelsrust' verkocht<br />
had (6 april 1737) kreeg het zijn oude naam weer<br />
terug en behield deze tot vrouwe Susanna van Lennep<br />
weduwe van de heer Abraham Sttaalman Jr. het huis aan<br />
de kerk verkocht (19 septembet 1756). De koopsom bedroeg<br />
ƒ5000. Het huis werd daarna als pastorie in gebruik<br />
genomen.<br />
herberg het Wapen van <strong>Heemstede</strong><br />
In veie dorpen vond men vlak bij de kerk een café, waar de<br />
dorstigen onder de kerkbezoekers na afloop van de dienst<br />
hun dorst konden lessen en de dorpsnieuwtjes bespreken.<br />
Dergelijke café's werden vaak geëxploiteerd door de schout<br />
van het dorp, die dan in zijn café tevens de zittingen van<br />
het gerecht kon houden, hetgeen hem een extra verdienste<br />
oplevetde.<br />
Aan deze beide voorwaarden voldeed ook 'het Wapen van<br />
<strong>Heemstede</strong>'. Deze hetberg lag - en ligt nog steeds - aan<br />
het Wilhelminaplein, dat vroeger Dorpsplein heette, tussen<br />
de Achterweg (waarvan dit deel ook wel Kerkweg genoemd<br />
werd) en de Hoflaan.
van Asch, die van 1616 tot 1643 schout van <strong>Heemstede</strong><br />
was, had op deze plaats een huis, dat evenwel stond op<br />
grond, die hij van de heer van <strong>Heemstede</strong> in pacht had.<br />
I tnmiddellijk na zijn dood moest zijn weduwe geld lenen<br />
n haar verplichtingen te kunnen nakomen. De heer van<br />
! Icemstcde was wel zo vriendelijk haar ƒ1500 re lenen,<br />
waarvoor zij hem een rente toezegde van ƒ100 per jaar.<br />
Maat op gepachte grond een huis bezitten geeft weinig<br />
zekerheid. Vandaat ook dat zij de grond van haar huis op<br />
o december 1665 in erfpacht neemt, tegen betaling van<br />
ƒ40 en iz stuivers per jaar. In de akten wordt niet met zoeel<br />
woorden gezegd, dat de weduwe een herberg in het<br />
buis hield, maar de prijs die zij ervoor ontving toen zij het<br />
perceel op 7 mei 1667 verkocht, ƒ5010, wijst erop dar het<br />
geen gewoon huis was.<br />
De akte van 21 mei 1677 noemt het huis 'een vermaarde<br />
herberg', maar dit verh<strong>inde</strong>rde niet dat de helft van het<br />
perceel op die dag wegens belastingschuld verkocht werd.<br />
Als koper rrad op de gerechtsbode, Crijn Crijnsz. de Jongh<br />
geheten. Op 1 februari 1688 kocht de gerechtsbode ook de<br />
mdere helft erbij. Ondanks het feit dat ook hij steeds in<br />
ticld verlegenheid verkeerde, wist hij zich tot zijn dood in<br />
'iet bedrijf staande te houden.<br />
Zijn weduwe voelde er echter niet voor de tapperij aan te<br />
houden en verkocht deze op 25 april 1702 aan Cornelis<br />
Pietersz. Helburgh. Bij de koop was inbegrepen het recht<br />
om 'een visblock in het Spaarnc te mogen houden om vis<br />
in leven te houden'. Hij telde er ƒ3800 voor neer in de vorm<br />
van een hypotheek, maar vijl jaar later werd hij failliet<br />
verklaard en werd de herberg bij executie verkocht voor<br />
slechts ƒ1560. In deze verkoopakte van z maart 1707 treffen<br />
we voor het eerst de naam 'het Wapen van <strong>Heemstede</strong>' aan.<br />
[)c vijf personen, die her bedrij] gekocht hadden, hielden<br />
maar vier jaar vol. Een kapitaalkrachtige koper was<br />
noodzakelijk. Zij vonden die in de persoon van de heer<br />
Ysaacq Clifford, koopman te Amsterdam, die bereid was<br />
r ƒ1000 voor te betalen. Hij zal er wel een zetbaas in gehad<br />
hebben, blijkbaar met weinig resultaat, want ruim elf jaar<br />
r was hij de helft van zijn kapitaaltje al weer kwijt. De<br />
heer Dirk van der Meer, pres id ent-schep en van Amsterdam,<br />
gaf er op 18 oktober 1722 slechts frooo voor.<br />
Het bedrijf schijnt dan een rijdperk van bloei tegemoet te<br />
gaan, want Frcdcrik Adolff Vogelesang betaalt er op 9 juli<br />
1771 zijn schoonmoeder ƒ4000 voor. Om ƒ2000<br />
kunnen betalen, moest hij een lening sluiten voor dit bedrag.<br />
Nog meer geld moesr hij lenen om het bedrijf gaande te<br />
houden, maar ook hij kon her niet bolwerken. Voor ƒ8000<br />
deed hij de herberg met kolfbaan op 9 september 1788 over<br />
aan Pieter Stork.<br />
Diens weduwe hertrouwde met Pieter van Keulen, die we<br />
dan ook bij de eeuwwisseling als kastelein zien optreden.<br />
Zijn weduwe zet tot 1837 bet bedrijf voort. Tot in<br />
deze eeuw is 'het Wapen van <strong>Heemstede</strong>' zijn functie<br />
blijven vervullen.<br />
het oude slot<br />
De archaeologen houden het er op, dar dit omstreeks het<br />
jaar 1300 gebouwd zal zijn. Over de herhaalde verwoesringen<br />
en latere herbouw zijn we tegenwoordig vrij aardig<br />
ingelicht. We verwijzen hiervoor naar het hoofdstuk 'schijnwerper<br />
op de <strong>historie</strong>' en vanzelfsprekend naar de bestaande<br />
literatuur.<br />
Na een 500-jarig bestaan viel het een roemloos e<strong>inde</strong> te<br />
beurt. Jacob Scholting, vroedschap te Haarlem, wilde als<br />
president-leenman in de Hooge Vierschaar van Kennemerland,<br />
niet zelf de slopershamer hanteren. Toen hij op i.S<br />
juni 1809 de ambachtsheerlijkheid <strong>Heemstede</strong> kocht, was<br />
daar ook het slot bij inbegrepen, maar op 30 oktober daaraan<br />
volgend deed hij het slot over aan de heer Jan Dolleman,<br />
schout en secretaris van <strong>Heemstede</strong>. Deze begon met het<br />
slopen van het oude bouwwerk, maar voordat de sloping<br />
geheel voltooid was stierf hij.<br />
De poort was nog aanwezig, nier een woonhuis er boven<br />
op, dat apart verhuurd werd. Verder waren er nog een<br />
woonhuis, een schuur en land ter groorte van 11 morgen,<br />
roen Elisabeth der K<strong>inde</strong>ren, weduwe van Jan Dolleman,<br />
'de geweezene Hofsreede oft sloth van <strong>Heemstede</strong>' weet<br />
overdeed aan de zoeven genoemde Jacob Scholting.<br />
De verkoop vond plaats voor een bedrag van ƒ3500, onder<br />
conditie dat de poort niet mocht worden afgebroken en dat<br />
de koper tot uiterlijk 1 maart 1812 moest toestaan dat het<br />
puin van het afgebroken slot op het voorplein werd gestort.<br />
Bovendien moest hij een vrije uitgang toestaan over 'de<br />
gewezen Hoflaan'. De Hoflaan liep van het slot rechtstreeks<br />
naar het dorpsplein vóór de kerk. De naam is geheel verloren<br />
gegaan, een deel ervan heet Javalaan en een deel Slotlaan.
Merkwaardig voor de eigendomsverhoudingen in de oude<br />
tijd is het feit, dat de heer Johan van der Poel, schout en<br />
secretaris van Nieuwer kerk, op het voorplein van het slot<br />
een stal in eigendom bezat, die hij op 5 februari 1713 overdroeg<br />
aan de heer Thamis de Jongh, schout en secretaris<br />
van <strong>Heemstede</strong>. Voor de ondergrond werd jaarlijks ƒ13<br />
huur betaald. Zijn weduwe schonk deze paai derailing op<br />
17 mei 1732 aan haar zoon Cornelis de Jongh, eveneens<br />
schout en secretaris van <strong>Heemstede</strong>.<br />
Nu we toch dicht bij het Spaame zijn, willen we er nog<br />
eens nadrukkelijk op wijzen, dat het Spaame oorspronkelijk<br />
vlak langs het slot liep en zich even verderop naar het<br />
Oosten boog om in het Haarlemmermeer uit te monden.<br />
De tegenwoordige uitmonding in de ringvaarr is pas in de<br />
15e eeuw door de Haarlemmers gegraven. Het eiland dat<br />
tengevolge daarvan ontstaan was, vindt men op de kaarten<br />
aangeduid als 'Voorburg'; het lag ook vóór de burcht. Op<br />
de uiterste punt van de oude monding van het Spaame lag<br />
'het oude kerkhof'. Later v<strong>inde</strong>n we er 'de Tonnecamp',<br />
die aan de stad Haarlem toebehoorde en diende voor de<br />
bebakeniug van de ingang van her Spaarne.<br />
Molenwerfslaan<br />
Iets meer naar het Noorden liep vanaf de Cloosterlaan de<br />
Molenwerfslaan in de richting van het Spaarne. Thans is<br />
er nog een klein stukje van deze laan over, die verder vergraven<br />
werd voor de Cruquiusweg. Aan het e<strong>inde</strong> van deze<br />
laan stond bij het Spaarne Heemstedcs oudste korenmolen.<br />
Op 26 december 1535 erkent Gerrit Jansz., molenaar, f3<br />
's jaars aan de heer van <strong>Heemstede</strong> schuldig te zijn voor<br />
het gebruik van de wind voor een molen staande op het<br />
Hoofd aan het Spaarne. De mout, gerst, tarwe en rogge,<br />
die de heer van <strong>Heemstede</strong> en diens castelcin op het slot<br />
voor hun persoonlijk gebruik nodig hebben, zal hij gratis<br />
voor hen malen. Op 2 mei 1537 doet Gerrir Jansz. deze<br />
molen over aan Claes Claesz.<br />
Twintig jaar later zijn er drie eigenaars, waarvan er één,<br />
Cornells Arijsz., poorter van Haarlem, zijn eenderde part<br />
overdraagt aan Jacob Hermansz., molenaar te <strong>Heemstede</strong><br />
(6 april 1557). Tijdens het beleg van Haarlem wordt de<br />
molen verwoest, en het duurt tot 159(1 voor er weer een<br />
molenaar komt opdagen, die de molen wil herbouwen. Hij<br />
Ili-rnntfd? in de bisltii<br />
huurt een deel van de molen werf van de gemeente voor fz<br />
's jaars, voor de termijn van 6 jaar en aan de vrouwe van<br />
<strong>Heemstede</strong> belooft hij jaarlijks ƒ3 voor het windrecht te<br />
betalen.<br />
De nieuwe eigenaar was Dammas Dircsz., molenaar te<br />
Noordwijkerhout (27 mei 1596). Een van zijn opvolgers,<br />
Louris Gornelisz. Schipper, molenaar, komt in conflict met<br />
het ambachts(—gemeente)bestuur en krijgt bevel om de<br />
molen en molenwcrf te ontruimen. Hij voldoet echter niet<br />
aan dit bevel, zodat er een proces ontstaat, dat op 17 oktober<br />
1617 door het Hof van Holland in zijn nadeel wordt<br />
beslist: de molen moet worden afgebroken. Her duurt dan<br />
tot 1651 voor er elders een nieuwe korenmolen gebouwd<br />
wordt.<br />
Het terrein waar de oude molen gestaan heeft, 'de moienwerf'<br />
genaamd, wordt gebruikt voor de opslag van mest<br />
en van materialen. Het is intussen 1667 geworden.<br />
In dat jaar valt de aandacht van Comelis Pietersz. Snap op<br />
'de molenwerf'. Hij vond dat een geschikte plaats om een<br />
herberg te bouwen. Van Gerrit Me<strong>inde</strong>rs, houtcoper tot<br />
Saerdam, krijgt hij de benodigde materialen geleverd, ter<br />
waarde van ƒ400, waarvoor een hypotheek gevestigd wordt<br />
op het nieuwe huis. Nog eens f1600 worden elders geleend<br />
(1668) en de leverantie van bier kan beginnen.<br />
Er wordt bij Willem Keijser, brouwer te Haarlem, wel bier<br />
gekocht maar niet betaald, zodat de rekening in twee jaar<br />
tijd oploopt tot /iooo. Daar er geen geld is, wordt ook dit<br />
bedrag als hypotheek op de herberg gevestigd. Dan gaat<br />
het snel bergafwaarts. Het ene gat wordt met het andere<br />
gestopt, totdat de zaak niet meer te redden is. Op 16 april<br />
1675 doet Cornelis Snap zijn herberg voor ƒ3400 over aan<br />
Philips Cornelisz. de Moor.<br />
Toen diens weduwe de herberg tien jaar later overdeed<br />
aan Härmen Emptinck ontving zij nog f3800, maar onder<br />
zijn bewind gaat de waarde hard achteruit. Bij verkoop in<br />
1699 krijgt hij er slechts /2.000 voor terug. Dit bedrag werd<br />
ervoor gegeven door Pieter Jansz. Borst uit Limmen, maar<br />
ook hij wist het verval niet meer te stuiten. De prijs, die<br />
de weduwe Borst er in 1713 voor ontvangt, is ƒ1400.<br />
De koper, Jan de Jeught, ziet de waarde in zeven jaar tijd<br />
tot ƒ235 dalen en dat was dan de prijs voor het huis, want<br />
de herberg 'de Molenwerf' was teniet gegaan (3 augustus<br />
1729). Die ƒ235 was blijkbaar nog teveel geweest, want elf<br />
jaar later is de prijs gezakt tot ƒ50 en nog weer drie jaar
'Gezigt tussen 't huys re Crajcnest en Bronsré'. Tekening v<br />
! I.Spilman, ca. 1750.<br />
later wordt het huis door de heer van <strong>Heemstede</strong> overgenomen<br />
tegen de lasten die op het huis rusten: ƒ30 erfpachtscanon<br />
en 16 stuivers voor het recht om een visblok<br />
1 het Spaatnc te hebben.<br />
Dat hier een drama heeft plaatsgevonden is wel duidelijk,<br />
Hoe dat in zijn werk gegaan was blijkt uit het volgende.<br />
r stond nog een ander huis op 'de molcnwcrf', waarin<br />
:n zekere Jacob Pietersz. Molenwerf een herberg hield.<br />
Deze herberg werd op 28 maart 1653 door Philips Cornelisz.<br />
Je Moor, zijn schoonzoon, voor ƒ800 overgenomen. Op<br />
19 april 1673 verkoopt Philips deze herberg voor /6ooo(!)<br />
aan de weduwe van Jacob Jacobsz. van Sijp. In de verkoopakte<br />
wordt het 'een neringrijke herberg, van outs genaamd<br />
e Molenwerf' genoemd.<br />
Dal Philips op 16 april 1675 de concurrerende herberg in<br />
de buurt kocht, is begrijpelijk, maar een handig zakenman<br />
was hij wel, toen hij die met ƒ400 winst wist te verkopen.<br />
De 'Molenwerf' bracht aan de weduwe van Jacob Jacobsz.<br />
van Sijp weinig geluk, want ook zij valt in handen van de<br />
Haarlemse brouwer Willem Keijser, die het bedrijf ter voldoening<br />
van haar schuld aan hem overneemt (10 december<br />
1676).<br />
Toen brouwer Willem Keijser overleden was verkochten<br />
zijn k<strong>inde</strong>ren het huis, dat belast was met een erfpacht van<br />
ƒ33 en nog een recognitie van 2 stuivers 's jaars, voor ƒ25<br />
aan Willem Tijssen, herbergier buiten de Grote Houtpoort<br />
te Haarlem (2,5 januari 1693). Daarna horen we er niet
M eer mond<br />
Dit buiten Inj; wel bijzonder excentrisch, namelijk op de<br />
noordhock van de Molenwcrfslaan en het Spaarne. Al<br />
vóór het jaar 1641 bezat Jan Lubbertsz. Bus, koopman te<br />
Haarlem, op die hoek een hofstede met 3 morgen land en<br />
nog 600 roeden in afzonderlijke stukjes. Dit waren allemaal<br />
gronden die oorspronkelijk bij het Bernai ditenklooster<br />
behoord hadden en door de stad 1 laarlem verkocht waren.<br />
Het lijkt wel vreemd dat een Rotterdammer, Pieter Jansz.<br />
Blanckcrt, 'schepen van Sehieland', zijn oog liet vallen op<br />
deze afgelegen hofstede en er ƒ8000 voor over had om die<br />
op 2 april 1641 van de heer Bus over te nemen. Dit is des<br />
te onbegrijpelijker als wij zien dat hij een jaar later zijn<br />
bezit weer overdoet aan de beer Matthens Hoeufft heer van<br />
Buttingc, koopman te Amsterdam. Deze liet er 'een seboone<br />
en treffelicke huysinge' bouwen en 'een welbepkmtc boomgaard'<br />
aanleggen, die echter op 3 maart 16S7 door zijn<br />
erfgenamen voor ƒ7 500 verkocht werden aan Geertruijd<br />
Bedt, Caibarina .Muiic en Philippus Muije, allen wonende te<br />
Amsterdam.<br />
De buitenplaats was toen 5 morgen 2.6 3 roeden groot. Toen<br />
l'hilippns Muije overleden was, werd zijn weduwe failliet<br />
verklaard. Haar aandeel in bet buiten werd bij executoriale<br />
verkoop voor ƒ1675 aal1 de heer Cornelis van der Laen,<br />
wonende te Amsterdam, verkocht. Veertien dagen later<br />
kocht hij van ds. Wilhelmus Muije, te Amsterdam, die voor<br />
de helft erfgenaam was van zijn zoon PMippus, het resterende<br />
deel voor ƒ1800, zodat Cornelis voor ƒ3475 eigenaar<br />
van het geheel geworden was. Cornelis gaf er de naam<br />
'Meermond' aan.<br />
Zijn erfgenamen wisten er van de heer Pieter Grijspeert,<br />
koopman te Amsterdam, op 7 juni 1718 een som van ƒ8000<br />
voor los te krijgen, maar er was nu bij de koop inbegrepen<br />
een huis aan de overzijde (zuidzijde) van de Molen werf slaan<br />
gelegen, dat de heer van der Laan op 22 april 1698 voor<br />
ƒ500 gekocht had. Juffrouw Sara Blok, de weduwe van de<br />
heer Pieter Grijspeert, behield 'Meermond' tot haar dood<br />
toe, maar daarna werd het door haar executeur testamentair<br />
voor slechts ƒ2900 verkocht aan de heer Albertus<br />
Adrianus Houwink te Amsterdam (2.9 oktober 1757).<br />
Toen deze heer her buiten al gedurende 25 jaar bezeten<br />
had, geraakte hij in financiële moeilijkheden. Hij leende van<br />
de heer Willem Dolleman op 18 februari 1781 ƒ6000 met<br />
Ui-emitcdt: in de bhtor<br />
'Meetmond' als onderpand. Hiermede was de situatie<br />
echter niet gered; er werd een sequester over zijn boedel<br />
aangesteld, die op 22 april 1786 het buiten overdeed aan<br />
de heren Willem Dolleman, schout van <strong>Heemstede</strong>, voor<br />
tweederde deel en Jan Slcgbt en Cornelis van der Boon,<br />
tezamen voor eenderde deel.<br />
De drie eigenaars sloopten hef herenhuis. Alleen schuitenhuis,<br />
vinkenhuis en koepel bleven intact. De afbraak was<br />
nog vóór het e<strong>inde</strong> van het jaar voltooid, want op oudejaarsdag<br />
nam Willem Dolleman het eenderde part dat hem<br />
nog niet toebehoorde van zijn mede-eigenaars over voor<br />
fs-33-<br />
Het geheel, bestaande uit 'twee stukken weiland, zijnde<br />
weleer geweest een hofstede genaamd 'Meermond', en nog<br />
een steenen gebouw aan de overzijde', verkocht Willem<br />
Dolleman voor ƒ4700 aan de heet Abraham Gerarclus<br />
Blasius te Amsterdam, uit wiens bezit het weiland weer<br />
overging aan Cornelis Gerardus baron de Wijekerslooth<br />
van Grevenmachern. Thans wordt het terrein in beslag<br />
een buitenplaats ten Noorden van<br />
Meer mond<br />
Aan de noordzijde van 'Meermond' en eveneens aan het<br />
Spaarne v<strong>inde</strong>n we oudtijds nog een buitenpla;<br />
de naam in de transportakten niet genoemd wordt. In 1667<br />
wordt het bezit omschreven als 'een hofstede met 9 morgen<br />
weij- en teelland, huismanswoning, boomgaert acn 't<br />
Spaerne'. Het werd in dat jaar door mr. Pieter Bol, burgemeester<br />
van Haarlem, gekocht van de erfgenamen van de<br />
dames Anna en Johanna de Haen.<br />
Dat het een tamelijk belangrijk bezit was, bewijst de koopsom<br />
van ƒ6000 waarvoor vrouwe Magdalena Ruijl, weduwe<br />
van de heer Pieter Bol, het overdeed aan vrouwe Aletta Bol,<br />
weduwe van de heer Johan Ruijl (16 juni 1700). Het was<br />
toen nog een boerderij, doch tussen 1700 en 173 t werd er<br />
een herenhuis gebouwd, dar in laatstgenoemd jaar staat op<br />
naam van julltouw Beatrix Ruijl.<br />
Het werd op 2.1 februari 1753 door haar erfgenamen - en<br />
door die van de weduwe van de heer Johan Ruijl - voor<br />
ƒ1805 verkocht aan de heer Arnoldus Petrus Bleesen, de<br />
eigenaar van de buitenplaats 'het Cloostcr'. Het naamloze
Het K.-J oojtcj*<br />
F ORTA C O £1 1<br />
of<br />
H em el-s Poort<br />
der I>fti*üiirditcji<br />
tot Heemjtcde,<br />
buiten werd in 1754 afgebroken en de gronden werden bij<br />
'het Clooster' getrokken. Evenals 'Meermond' had dit<br />
naamloze buiten gestaan op grond die oorspronkelijk aan<br />
het Bernarditenklooster toebehoord had. Elders vonden wij<br />
dat het 'Spaar en Burg' geheten heeft.<br />
het klooster<br />
De oorsprong van dit klooster, het zogenaamde 'Bernar-<br />
-litcnklooster', ook wel 'Porta Coeli' of 'Hemelpoort' geheten,<br />
is te v<strong>inde</strong>n in het voornemen van Jan Claesz.,<br />
is in de Sint Bavo te Haarlem, om 'tot de eere Gods ei<br />
zijne gebenedijde moeder ende des heiligen vaders St. Ber-<br />
nardc' een klooster te stichten. Dat voornemen legde hij<br />
vast in een akte, die dateert van 14 april 1455. Hij stelt<br />
hiertoe een aantal landerijen in handen van de prior van<br />
het klooster van Warmond 'te hulpe (om) een cloostre<br />
mede te maken in de ban van <strong>Heemstede</strong> op een hofstede<br />
die geheten is 'Willegen Hom', welke hofstede mr.Huich<br />
van Assendelft daertoe ghescict ende gegeven heeft'.<br />
Deze landerijen worden door hem geschonken onder voorwaarde,<br />
dat binnen twee jaar met de bouw begonnen moet<br />
zijn. Er blijkt uit die akte tevens, dat heer Hugo van Assendelft<br />
'de Willegen Horn' reeds vóór 14 april 1455 voor de<br />
stichting van het klooster gegeven had. De akte waarbij hij<br />
dat doet zou echter van 3 april 1456 dateren. Vermoedelijk<br />
is deze datum dus fout en vond de schenking door mr.<br />
Hugo plaats op 3 april 1455.<br />
De bedoelde 'Willcgen Horn' bestond uit 'een huys met een<br />
hofstede, metten boemgaert, met schuyr, barch hoijs, ende<br />
een barch van 5 roeden'. Er behoorden 6 morgen weiland<br />
en 13 achelen saetlands toe. De hofstede met land waren<br />
tot nu toe verhuurd geweest voor 36 gouden Wilhelmusschilden<br />
(munteenheid) 's jaars.<br />
De stichting van het klooster moest echter goedgekeurd<br />
worden door de bisschop van Utrecht, die dat op 30 maart<br />
1457 deed en door hertog Philips, die zijn consent reeds op<br />
TO oktober 1456 verleende.<br />
Toen alles dus geregeld was en met de bouw een aanvang<br />
was gemaakt, kwamen er onverwachte moeilijkheden. Het<br />
bleek namelijk dat hier sprake was van een 'verduisterd'<br />
leengoed, want 8 maden van de door mr . Hugo geschonken<br />
landerijen waren afkomstig van heer Jan van <strong>Heemstede</strong>,<br />
Deze hield ze met nog 4 maden in leen v an de graven van<br />
Holland, doch had het land in 1408 stilletjes verkocht.<br />
Begrijpelijkerwijs was hertog Philips hierover zeer verbolgen,<br />
maar de klok kon nier meer teruggedraaid worden. Hij had<br />
toestemming tot de bouw gegeven en daar was mee begonnen.<br />
Er bleef hem dus niet veel anders over dan 'uijt gratie'<br />
de 8 maden maat aan het nieuwe klooster cadeau te doen.<br />
Ook met de heer van <strong>Heemstede</strong> dreigden er moeilijkheden,<br />
want deze had blijkbaar het oog geslagen op de landerijen,<br />
die russen zijn kasteel en het klooster lagen, maar tot het<br />
bezit behoorden van Claes Spaarmansz. en Jan Bouwensz. de<br />
Prior en het convent des kloosters ter Hemelpoorte der ordo<br />
Sancte Beernds leden de nederlaag in dit conflict, want op<br />
25 juni 1458 moesten zij beloven de bedoelde landerijen
niet te zullen kopen of zelfs huren zonder roesremming van<br />
de heer van <strong>Heemstede</strong>.<br />
Uit al deze gegevens kunnen we afleiden, dat het klooster<br />
in 1458 gereed gekomen is. Grote omvang kreeg her niet<br />
en een rol van betekenis heeft het niet gespeeld.<br />
Het klooster lag aan de oostzijde van de Grootc Geest. De<br />
toegangsweg werd gevormd door 'de weg die gaet nae<br />
Willigenhorn', waarmee waarschijnlijk de latere Munnekenlaan<br />
bedoeld wordt, die nog weer later 'de Cloosterlaan'<br />
genoemd wordt. Wellicht is 'Willigenhorn' niet afgebroken,<br />
maar als boerderij bij lier klooster blijven bestaan.<br />
conflict met de stad Haarle:<br />
Toen de bezittingen van het kloos r bij be ll de<br />
Staten op 2.2 december 1581 aan d<br />
n Leider<br />
werden toegewezen, ontstond hierover een conflict met de<br />
stad Haarlem, die deze goederen voor zich opeiste. Haarlem<br />
kreeg zijn zin en de kloostergoederen kwamen onder<br />
beheer van het 'geestelijk Comptoir van Haarlem', die ze<br />
weer gedeeltelijk van de hand deed.<br />
Zo kwam 'een hofstede, wonnige en b<strong>inde</strong>n, gecomen van<br />
het Bernarditenconvent' ter grootte van 42 morgen, 3 hont<br />
en 23 roeden, in handen van Boudewijn van Loo, rentmeester-generaal<br />
van Vriesland, wiens erfgenamen de hofsrede<br />
op ay april 1S13 verkochten aan sinjeur Hans Fabri,<br />
koopman te Haarlem. Diens beide zoons, Johan en Arnoudt<br />
Fabri, verkochten op 28 april 1653 aan de heer Balthasar<br />
Coijmans, ridder, 'de helft van 5 percelen, ongescheyden,<br />
op de caert getekent mette letter T, genaemt 'het Binnenclooster'<br />
bestaende in huysinge, bouwhuys, stallingc,<br />
voorpoort, huysinge omtrent de voorpoort, schuitenhuis,<br />
lanen, munnickenvaart zo ver als het Binnenclooster strekt,<br />
ende deselve vaert daarvandaan tot in 'tSpaerne toe. De<br />
visschcrij in de vaart. Met alle goudleren en gestreepte of<br />
diergelijke behangsels. Noch het horlogie met de koocker<br />
daeromme, binnen de huysinge'.<br />
Uir de akte blijkt niet duidelijk of de kloostergebouwen<br />
verbouwd waren tot herenhuis, of dat er een geheel nieuw<br />
gebouwd was. Ook de andere percelen, getekend met de<br />
letters A r/m S, werden door de heer Balthasar Coijmans,<br />
koopman-ridder, voor de helft gekocht. De andere helft<br />
had hij reeds van zijn schoonvader de heer Johan Herre-<br />
lleeimtcdc in de hist*<br />
wijn verkregen. Hij betaalde voor de helft /zSyéi en 10<br />
stuivers, een enorm bedrag voor die tijd, want het geheel<br />
valt dan op bijna ƒ54000 te taxeren, een prijs die door geen<br />
andere buitenplaats in <strong>Heemstede</strong> geëvenaard wordr.<br />
Voor ƒ50000 deden de heren Balthasar Coijmans, heer van<br />
Streefkerk, ridder, raad en schepen van Haarlem en mr.<br />
Joan van Herrewijne (Johan Herrewijn), president-leenman<br />
van Kcnnemerland, hun bezitting op 2.4 januari 1677 over<br />
aan vrouwe Sophia Trip, weduwe van de heer Joan Coijmans,<br />
en de heer Johan Burnarts, beide wollende te Am-<br />
Sterdam. De omschrijving luidt nu 'een hofstede genaamr<br />
het Bernardhenklooster met woonhuys, boomgaert, plantagien,<br />
stallinge, boerenwoning, berg, schuren, en landen<br />
daaraan gelegen, groot 4S morgen. Streckende van de ko lek<br />
van de Santvaart (—de Crayenestersingel) ten Oosten langs<br />
het Spaarne tot de Monnickenvaarr toe' enz.<br />
Toen de erven Coijmans 'het Bernarditenklooster' op<br />
2.5 november 1701 aan de heer Cornelis Biesen, koopman<br />
te Amsterdam, verkochten, betaalde deze er slechts ƒ2.7533<br />
en 7 stuivers voor. Het buiten wordr dan gedurende 150<br />
jaar nier verkocht. Maria Biesen huwde in 1751 met mr.<br />
Denis Adriaan Roest van Alkemade. Hun dochter Gccrcruida<br />
Roest van Alkemadc trouwde in 1774 met Cornelis<br />
Gerardus Josephns de Wijckerslooth de Grevcnmachern.<br />
Hun dochter Maria Geertruida, die in 1832 te Amsterdam<br />
overleed, huwde met Johannes Stephanus Schaep, overleden<br />
21 oktober 1833.<br />
De heer Binncwiertz, die in 1854 over <strong>Heemstede</strong> schreef,<br />
meldt ons: 'De graaf van Westerholt heeft in 1850 dit goed<br />
aan de heeren Dolleman verkocht, die reeds bezig zijn om<br />
dit schoone en lustige landgoed in weiland te herscheppen'.<br />
De prijs die de heren Dolleman ervoor betaalden was<br />
ƒ70000. De kopers braken dus het herenhuis af. Er werd<br />
echter in 1873 een nieuw huis gebouwd ren behoeve van<br />
de heer J.Ph. Dolleman, burgemeester van <strong>Heemstede</strong>. Diens<br />
weduwe verkocht het huis in 1903 aan de familie Aberson.<br />
Tenslotte werd er in 192.0 het seminarie 1 lageveld gevestigd.<br />
Crayenestersingel<br />
De Crayenestervaarr, waaraan de singel zijn naam ontleent,<br />
heeft niet altijd zo geheten. Deze vaart heette vanouds de<br />
Gasthuis Zandvaart.
t was voor het Sint Elisa bethsgasthuis wel een bijzonder<br />
fortuinlijke dag, die 5e april 1461, de dag waarop hertog<br />
Philips van Bourgondie' aan het gasthuis in erfpacht gaf<br />
11 vierkant stuk verwaaid zandduin, gelegen in de ban<br />
11 <strong>Heemstede</strong>, begrensd aan de westzijde: de Heerenweg<br />
(nu: Wagenweg); aan de oostzijde: de <strong>Heemstede</strong>rwech<br />
flater: Binnenweg en Bronsteewcg) ; aan de noordzijde: de<br />
Voorhout (Haarlemmerhout); aan de zuidzijde: de Traprsberg,<br />
'roijende aan de ijseren ctuijslaan toe'. Daar we<br />
:ten dat deze gronden gestrekt hebben tot iets ten zuiden<br />
n de huidige Koediefslaan, moet de 'Trappers-* of 'Trappenberg'<br />
wel gezocht worden op het terrein van 'Kennemer-<br />
De erfpachtscanon bedroeg 40 scellingen 's jaars. Wij noemden<br />
dat een fortuinlijke transactie. Misschien waren de<br />
regenten zich in 1461 hiervan niet zo erg bewust en bleek<br />
dat pas later toen het gasthuis deze gronden in exploitatie<br />
ging brengen. Het begon waarschijnlijk wel met het aanen<br />
van de Gasthuis Zandvaart. Hiermede werd tweeërlei<br />
doel beoogd: het verkopen van zand en anderzijds het<br />
herscheppen van duingrond in teelgrond en later in bleekheiden.<br />
De gronden werden door het gasthuis in kleine percelen in<br />
erfpacht uitgegeven, maar het stichtte ook zelf een aantal<br />
blekerijen (eind 16e, begin 17e eeuw) die verhuurd werden.<br />
Zo v<strong>inde</strong>n we op kaarten uit het begin van de 17e eeuw<br />
:n buurtschap 'het Crayenest' geheten, gesticht op<br />
gronden van het Sint F.Iisabethsgasthuis.<br />
1 Haarlem uit kon men deze buurtschap langs de<br />
Dreef bereiken, maar als men voetganger was, kon men<br />
laf de Wagenweg tegenover 'het huis met de beelden'<br />
voetpad volgen langs de tegenwoordige kraamkliniek<br />
en men bereikte dan zonder moeilijkheden de Gasthuis<br />
Zandvaart (Cray enester vaart). Dit voetpad droeg van<br />
•uds de naam van Emauslaan. Voordat men de brug over<br />
deze vaart passeerde, zag men dan aan zijn linkerhand een<br />
buitenplaats.<br />
Leeuwen h ooft<br />
was een Haarlemse brouwer, Hugo van Oudenburch<br />
geheten, die op die plaats 'een woonhuys, bouwhuys,<br />
ichuren, boomgaert en plantagien' bezat, alles gelegen op<br />
•i buiteujifojts tils tweede huis<br />
grond die hij van het Sint Elisabethsgasthuis in erfpacht<br />
hield. Het terrein was 310 roeden en een halve bont groot<br />
en de erfpacht bedroeg ƒ41 en 10 stuivers 's jaars. Hugo<br />
had er een hypotheek op genomen van ƒ2000. Dit had tot<br />
gevolg, dat toen hij zijn bezit op 16 december 1661 overdroeg<br />
aan sinjeur Pieter van de Rijp, koopman te Amsterdam,<br />
hij slechts ƒ400 in handen kreeg.<br />
Juffrouw Maria van de Rijp erfde het, maar zij gaf er opnieuw<br />
een hypotheek op, nu van ƒ1500. Zij ontving deze<br />
som van haar neef, sinjeur Johannes van de Rijp, koopman<br />
te Haarlem. Belast met de f1500, die er reeds op gevestigd<br />
was, bedroeg de totale hypotheek thans ƒ4000. Deze last<br />
was blijkbaar voor Maria te zwaar, vandaar dat zij de hofstede<br />
op zo mei 1685 voor maat ƒ1500 (boven de lasten)!<br />
overdeed aan haar reeds genoemde neef.<br />
Deze had blijkbaar niet de bedoeling de hofstede met 'een<br />
bequacni woonhuys' in eigendom te houden, want anderhalf<br />
jaar later verkocht hij deze aan sinjeur David Leeuw,<br />
koopman te Amsterdam, die het perceel reeds enige jaren<br />
in huur bezeten had. Hij betaalde er ƒ3000 voor, boven de<br />
lasten (23 oktober 16S4). Als we nu bovendien nog weten<br />
dat de vrouw van David Leeuw Cornelia Hooft heette, dan<br />
behoeven we ons niet te verbazen over de naam 'Leeuwenhooft'<br />
die het buiten van David Leeuw ontving.<br />
Zijn docht« Wijntie Leeuw trouwde met de heer Aarnout<br />
van Lennep. Zij verkochten de hofstede op 17 november 1725<br />
voor ƒ1500 aan de heer Anthony van Waarden, gehuwd<br />
met juffrouw Anna Cromhout. Na drie jaar had dit echtpaar<br />
al weer genoeg van zijn bezit en droegen zij het over<br />
aan ds. Johannes Noorbeek, predikant te Amsterdam, die<br />
er ƒ3000 voor betaalde. Het buiten strekte zich toen uit tot<br />
aan de Wagenweg toe.<br />
Maar na zes jaar ontdeed ook onze dominee zich weer van<br />
zijn hofstede, toen Samuel Gideon Wobina, koopman, hem<br />
er ƒ2210 voor gaf {\6 april 1734), maar nog geen tien jaar<br />
genoot Samuel van het buitenleven, want hij kwam te<br />
overlijden, waarna vrouwe Petionella Sophia Bols, zijn<br />
weduwe, de hofstede voor ƒ1125 overdroeg aan de heer<br />
Diedcrik Smit, wonende te Amsterdam (2 februari 1744).<br />
Een merkwaardige bestemming kreeg het buiren in zijn tijd,<br />
er werd een 'campherstokerij' in of bij gevestigd. Lang hield<br />
dit bedrijf geen stand, want toen de weduwe van Dicderik<br />
Smit 'Leeuwenhooft' verkocht, werden van de verkoop<br />
uitgezonderd 'de kopere ketels, tinne slange, loode bakken
en koopere helmen staande ten dage der verkoping in het<br />
zogenaamde Lthortttoriitni', dat thans verwijderd is. Vermelding<br />
verdient ook nog wel het feit, dat de eigenaar aan<br />
de stad Haarlem f s 's jaars moest betalen voor 'een perspectief<br />
in de Hout'.<br />
Als koper trad op haar schoonzoon, de heer Nicolaes<br />
Konauw, die er de vrij aanzienlijke som van ƒ11400 voor<br />
over had (n juni 1774). Zakelijk gezien een goede transactie,<br />
want zijn weduwe bedong van de lieer Jacob Abraham<br />
van Lennep een koopsom van f12.1,00 (2.2. juli 1783).<br />
Deze ontving er slechts ƒ8000 voor terug toen hij op 3 oktober<br />
1798 de heer Pietcr Kops Goedschalksz. er eigenaar<br />
van maakte.<br />
Em aus<br />
Wc kwamen langs de Emauslaan en passeerden aan de<br />
linkerhand 'Lccuwcnhooft'. Passeren wc nu de brug over<br />
de vaart die naar de Bronsteeweg leidt, dan zien we recht<br />
tegenover de brug de huizen, die gebouwd zijn op de plaats<br />
waar vroeger de herberg 'F.maus' stond. De Bronsteeweg<br />
droeg toen de naam van '<strong>Heemstede</strong>rwagenweg'.<br />
'Emaus' is niet steeds een herberg geweest, want toen de<br />
advocaat Paulus van Bcrestcijn het bezat in 1633 was het<br />
'een herehuyzinge genaamd P.matis'. Aanvankelijk stond er<br />
aan de oostkant nog een huisje, maar dit werd door mr.<br />
Paulus in 1631 voot /5K gekocht en bij 'limans' gevoegd. In<br />
1633 verkocht mr.Paulus zijn herenhuizing aan Meyndert<br />
Pietersz., brouwer in 'de Bril' te Haarlem.<br />
Veel te betekenen had de herenbui/ing blijkbaar niet, want<br />
hoewel er een hypotheek je van slechts ƒ300 op rustte, betaalde<br />
Meijndert er maar ƒ900 voor. Er ontstond echter<br />
verschil van mening tussen de verkoper en koper, zodat de<br />
koop in 1638 geannuleerd werd, maar toch zien we later<br />
(2.5 augustus 1650) Meyndert l'.maus, brouwer in 'de Bril',<br />
het perceel verkopen. Wc moeten dus hieruit wel afleiden,<br />
dat de ruzie bijgelegd werd en Meyndert opnieuw 'Emaus'<br />
in eigendom verwierf, waarvan hij de naam zelfs als familienaam<br />
ging dragen.<br />
Zoals reeds gezegd, verkocht hij 'l'.maus' in 1650. Als kopers<br />
rraden toen op Jan Jansz. van Aclst, schout van Berkenrode,<br />
en Steven Schut, wonende te Amsterdam. De koop<br />
e ook de ernaast gelegen herberg 'de Hollander',<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
waarover we nog iets zullen zeggen. Beide herbergen bleken<br />
niet meer waard dan (tezamen!) ƒ 1.2.00. Steven Schut zou<br />
'Emaus' exploiteren, zijn zwager Johan van Aelst 'de Hol-<br />
Steven Schut moet er goed geboerd hebben, want na een<br />
bijna 20-jarige exploitatie was de waarde van het perceel<br />
vrijwel verdubbeld. Gerrit Jansz. Keijser betaalde er op<br />
22 november 1669 ƒ1000 voor om daar ook eens zijn geluk<br />
te proberen. Dit lukte echter niet bijzonder goed, want toen<br />
hun vader overleden was maakten zijn k<strong>inde</strong>ren er slechts<br />
ƒ850 voor (2. mei 1703), terwijl bij de koop nog 6 andere<br />
huisjes inbegrepen waren.<br />
Koper was Dirk Dierkens, wonende in Berkenrode. Zijn<br />
weduwe liet de herberg bij testament na aan juffrouw<br />
Elisabeth Maria van der Kruijssen, die hem echter verkocht<br />
aan Jan Claesz. van Kampen :'
Hollander* weer op 13 december 1639 aan Guillaume van<br />
langera al.<br />
Deze was echter niet in staat om de koopsom van ƒ300 te<br />
betalen, zodat zijn enige dochter 'de Hollander' op 10 juli<br />
1650 weer aan de verkoper moest teruggeven, die zich ruim<br />
Kn maand later weer van zijn bezit ontdeed, want de<br />
eigenaars van 'Emaus' telden hem ƒ1200 uit vooi het concurrerende<br />
bedrijf.<br />
Zoals wij zagen bleef Steven Schut 'Emaus' exploiteren,<br />
terwijl zijn zwager Johan van Aelst het bedrijf 'de Hollander'<br />
gaande moest houden. Dit lukte niet, want ook 'de<br />
Hollander' ging als herberg al vóór het jaar 1663 teniet.<br />
Het werd weer een particulier woonhuis, dat later weer in<br />
kleinere huisjes gesplitst werd.<br />
Curieus is het nog wel dat 'de Hollander' in 1633 tot zuidelijke<br />
buurman had 'het huis en erf toebehoord hebbende (aan)<br />
Adriaen de Martelaar'. Dit moet dus gestaan hebben ongeveer<br />
op de hoek van de Bronsteewcg en Overboschsttaat<br />
(noordzijde).<br />
herberg Jerusalem<br />
Aan de oostzijde van 'Emaus', recht tegenover de Zuidcrhoutlaan,<br />
lag ook weer een herberg, die óók weer een bijbelse<br />
naam droeg, namelijk 'Jerusalem'. Deze stond dus<br />
ongeveer ter plaatse waar nu de Heemsteedse Dreef begint.<br />
Dit was een strategisch punt, want al het rijdend verkeer
uit Haarlem, reed recht op 'Jerusalem' aan. De weg liep<br />
daar niet verder. Men moest dan reclus.if slaan om langs<br />
'Emaus', via de huidige Bronsteeweg, het dorp in te gaan.<br />
'Jerusalem' is waarschijnlijk de oudste' van de drie naast<br />
elkaar gelegen herbergen ('Jerusalem', 'Emaus' en 'de Hollander').<br />
Hier hing tenminste reeds in 1631 'Jerusalem' uit.<br />
Eigenaar was toen Willem Jansz. Jerusalem, die dus ook de<br />
naam van zijn herberg als familienaam aangenomen had.<br />
Behalve de oudste was 'Jerusalem' ook de belangrijkste<br />
van de drie. Dat blijkt wel uit de koopsom van ƒ3970 die<br />
de erfgenamen van Hillegond Willems, weduwe van Dirck<br />
Eliasz. Probatum, er op 19 oktober 1671 voor bedongen<br />
van Jan Brouwer.<br />
Met geen cent aan kapitaal kocht bij de herberg, maar ging<br />
dan ook failliet en op 4 juni 1673 werd 'Jerusalem' voor<br />
ƒ3400 verkocht aan Huybert Lecndertsz. Ook hij was slecht<br />
bij kas en moest ƒ1000 lenen. Hij deed dat notabene van<br />
zijn concurrent, de eigenaar van 'Emaus'. Verbaast het u<br />
dat ook Huybcrt failliet ging en dat daarop 'Jerusalem'<br />
voor slechrs ƒ1805 verkocht werd (9 september 1675)?<br />
Koper was Dirck van Venbergen, brouwer in 'de Klimmende<br />
Leeuwen' te Haarlem, die ook wel een van de krediteuren<br />
geweest zal zijn. Een bijzonder onvoordclige transactie.<br />
Het is maar gelukkie,, dat hij nice geweren heeft, dat<br />
zijn vrouw als weduwe de zaak voor slechts ƒ300 zou moeten<br />
verkopen. Zij verkocht namelijk de herberg voor dat<br />
bedrag op 13 juni 1689 aan Hendrik van Oostctzee. Ook<br />
hem bracht 'Jerusalem' geen geluk. Hij vluchtte nog geen<br />
jaar later het land uit.<br />
Samuel Pietersz. nam het bedrijf over, maar wilde er niet<br />
meer dan ƒ150 voor neettellen (7 mei 1691). Het dieptepunt<br />
in de gang van zaken werd bereikt op 4 oktober 1702., toen<br />
de weduwe van Samuel Pietersz. slechts ƒ100 ontving voor<br />
de herberg. Voor dezelfde prijs werd het Sint Elisabethsgasthuis<br />
er op 14 februari 1719 eigenaar van. Het bedrijf<br />
was toen al teniet gegaan. Het pand werd in drie huisjes<br />
gesplirst, die afzonderlijk verhuurd werden, totdat het in<br />
1803 geheel werd gesloopt.<br />
herberg Rome<br />
Aan de oostzijde<br />
zoeven dat 'Jerus<br />
1 'Jerusalem' lag 'Rome'. We zeiden<br />
11' de oudste en belangrijkste herberg<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
was, maar die wordt ongetwijfeld dicht op de voet gevolgd<br />
doot 'Rome'. De oudste akte die we van 'Rome' kennen<br />
dateert van T november 1628. Op die datum verkoopt Anna<br />
Adriaensdr. weduwe van Baert Dircsz. 'de opstal van een<br />
huysinge daer tegen wou rdig lioomen uyihangr' aan Bancraes<br />
Vos, brouwer in 'bet Haarlemmer Wapen' te Haar-<br />
Met een gerust hart kunnen we hieruit afleiden dat de herberg<br />
bij de brouwerij in de schuld stond. Bancraes of ook<br />
wel Paneras Vos zal er een zetbaas in gehad hebben. Het<br />
bedrijf floreerde nogal en daarom bleef hij tot zijn dood<br />
eigenaar. Zijn weduwe, Claertje Dircsdr., verkocht de<br />
herberg echter op 9 mei 1640 voot ƒ1000 aan Jan Willemsz.<br />
Pars, koopman te Amsterdam.<br />
Tien jaar later betaalde Gijsbert Dirks/., ikiot aan de erfgenamen<br />
van de heer Pats er ƒ1750 voor (1 december 1650).<br />
Weer drie jaar later was de prijs gestegen tot ƒ1965. Deze<br />
som bedong Gijsbert Boot ervoor van Andreas Akersloot,<br />
regent van het Sint Elisabethsgasthuis (17 januari 1653).<br />
Onder diens directie ging 'Rome' teniet. Het wctd herschapen<br />
in 'een hofstede met zijn huysinge, stallinge, wagenhuis<br />
en boomgaard', maar de/e bracht slechts ƒ750 op<br />
toen Jan Huybertse Heemskerk er op 24 juni 1715 eigenaar<br />
van werd.<br />
Deze veranderde de hofstede in 'een herrebergh off huijsmanswoning<br />
version met verscheidene vertreeken, wijn- en<br />
stiijvclkclders, koe- en paerdesralling, twee hooijbargen,<br />
wagenhuys en kanihuys met dessclls erf, kolfbaan, en<br />
welbeplanre tuyn met sehoone vruchtdragende boomen,<br />
aspergievacken, tcsamen groot 54K roeden, en genaamd<br />
'de Verloore Koe". Het was dus een herberg annex<br />
boerderij en tu<strong>inde</strong>rij. 1 loewel de/.e omschrijving een goede<br />
indruk maakt, was de werkelijkheid wat m<strong>inde</strong>r fraai,<br />
want hoe is het anders te verklaren, dat het met deze aanbeveling<br />
hij verkoop op 10 mei 1730 slechts ƒ630 en 7 stuivers<br />
en 8 penningen opbracht, een prijs die in 1735 reeds<br />
De kopet die de herberg op 9 maart 1735 voor dit lage<br />
bedtag verkreeg, was Laurens van Schooten, maar toen hij<br />
niet lang daarna overleed, werd zijn boedel in staat van<br />
faillissement verklaard. De curator verkocht de herberg voor<br />
ƒ635 aan de heer Jacob kek ra, koopman te Amsterdam.<br />
Intussen was de naam van 'de Verloren Koe' weer vervangen<br />
door 'Oud Rome'.
De heer Isekia bracht het bedrijf weer rot bloei en zal<br />
met genoegen de fiooo geïnd hebbben, die Huijg Laugeveld<br />
op 6 mei 1752 bereid was ervoor neer te tellen. De<br />
weduwe van Huijg, Niesje Jans van Blijdesteyn geheten,<br />
ging een nieuwe huwelijk aan en wel met Jan Gerrits/..<br />
Kuijper. Aan hem en aan de k<strong>inde</strong>ren uit haar eerste huwelijk<br />
viel het geluk te beurt, dat de heer Jan Nicolaas van<br />
Eijs, koopman te Amsterdam, als eigenaar van de recht<br />
tegenover 'Oud Rome' gelegen buitenplaats 'Middellaan'<br />
zijn oog op 'Oud Rome' liet vallen.<br />
Voor /6ooo(!) deden zij 'Oud Rome' op 7 februari 1776<br />
n de heer Van Eijs over. Het lot van de herberg was<br />
hiermee bezegeld. De grond maakte voortaan deel uit van<br />
'Middellaan', gelegen op de boek van de Zui der houtlaan<br />
en de Crayenesterlaan.<br />
de galg<br />
'Oud Rome' moet dus gelegen hebben ongeveer aan de<br />
huidige Jeroen Boschkadc. Zouden we onze weg van de<br />
Jeroen Boschkade in oostelijke richting voortzetten tot het<br />
punt waar de Crayenestetvaart in het Spaarne uitkomt, dan<br />
den we daar de plaats v<strong>inde</strong>n, waar reeds in 1529 de<br />
j;alg stond. Ook op kaarten uit het begin van de 17e eeuw<br />
staat deze plek als 'het gerecht' aangeduid. Nu dient het<br />
terrein voor een heel wat vreedzamer doel : de huizen van<br />
de Breirncr- en van de Weisscnbruchweg zijn er thans op<br />
>ebouwd.<br />
het jonge Gasthuis<br />
Ongeveer op de plaats waar de J.C.van Oostzanenlaan bij<br />
de Crayenesrervaart uitkomt lag oudtijds een huismanswoning,<br />
die aan het Sint Elisabethsgasthuis toebehoorde. Dit<br />
huis dtoeg de naam van 'het jonge Gasthuis', kennelijk<br />
bedoeld als tegenhanger van 'het oude Gasthuis', dat ten<br />
Noorden van de Zandvoortselaan gestaan had. Ook dit<br />
perceel werd door de grootgrondbezitter mr. Jacob Hop,<br />
een Amsterdammer, aangekocht en wel op 4 januari 1759<br />
voor f5400.<br />
Bij al de besproken percelen in de buurtschap moeten we<br />
:nkcn - en dat geldt eveneens voor de nog te behandelen<br />
't biihnijiliUili nis tweede buis<br />
- dat deze zich bevonden op grond, die aan het Sint<br />
Elisabethsgasthuis toebehoorde. De eigenaars van de opstallen<br />
moesten dus allemaal een zekere ctfpachtscanon<br />
aan genoemd gasthuis betalen. In enkele gevallen slechts<br />
was de etfpacht afgekocht en behoorde de grond aan de<br />
eigenaar van de opstallen.<br />
We keren nu weer terug naar de plaats waar de Bronstecwcg<br />
begint. Daar maakren we reeds kennis met 'Emaus',<br />
dat aan de oostzijde geflankeerd werd door 'Jerusalem',<br />
dar op zijn beurt weer als oostelijke buurman had 'Rome'<br />
(later 'de Verloren Koe' en nog later 'Oud Rome'}. Aan<br />
de zuidzijde werd 'Emaus' begrensd door 'de Hollander'.<br />
Galgcroft<br />
Slechts twee petcelen aan de Bronsteeweg scheidden oudtijds<br />
'de Hollander' van 'de Galchcroft'. Deze naam wijst erop,<br />
dat ook hier een tijdlang een galg gestaan moet hebben.<br />
Als oudste eigenaar van dit land, waar toen reeds een huis<br />
op stond, v<strong>inde</strong>n we op 16 januaii i6zg een zekete Jacob<br />
Pietersz. Altena.<br />
Bij gedeelten wist Olivier Egbertsz. van Loon, wijnkoper<br />
te Haarlem, het gehele terrein aan te kopen waar toen<br />
reeds twee huizen stonden. Hij maakte et een herberg van<br />
die de naam 'de Vtieseman' kreeg. Deze naam v<strong>inde</strong>n<br />
we voor het eerst in een akte van z8 juni 1661, waarin<br />
Olivier de herberg voor ƒ 1100 overdroeg aan Willem<br />
Jansz..<br />
Vier jaar later echter koopt Olivier deze weer terug van<br />
Willem Jansz., voor slechts ƒ300! Dat deze prijs niet<br />
itreëel was, wordt wel bewezen door het feit dat de stiefzoon<br />
van Olivier et na zijns moeders dood, ook niet meet<br />
dan ƒ300 voot tetug kreeg van mr.Nicolaas Soutman,<br />
advocaat te Haatlem. Vermoedelijk was het bedtijf dan ook<br />
tceds eerder teniet gegaan.<br />
Mr.Nicolaas Soutman vertoefde met zijn gedachten zeker<br />
in de riddertijd; hij gaf namelijk aan zijn huis de naam van<br />
'de Ridderlijcke hofstede'. Was het toen weet een herberg?<br />
Zeker is, dat toen zijn kleink<strong>inde</strong>ren op iS januari 1694<br />
het perceel verkochten aan dr.Isaack Gorsius, het omschreven<br />
werd als 'een huys en erve waer althans uythangt<br />
'het Ridderlycke Rusthof'. Dit doet toch wel sterk denken<br />
aan een herberg met een uithangbord.
Dr.Gorsîus was eigenaar van 'het huis te Crayenest'. De<br />
aankoop werd daarbij gevoegd en deelde dus verder het l<<br />
het huis te Crayenest<br />
Dat dit huis vanouds een kasteel geweest zou zijn, is volkomen<br />
uitgesloten. Of de ondergrond oorspronkelijk aan<br />
het Sint Elisabethsgasthuis toebehoorde is niet zeker. We!<br />
staat vast, dat er van erfpacht geen melding wordt gemaakt<br />
in de akten die wij op het ogenblik kennen. In 161.9 behoorde<br />
het toe aan een zekere Alphert Jansz., terwijl in 1630<br />
en in 1633 een Jacob Gerritsz. als eigenaar voorkomt. Het<br />
blijkt dat het perceel in 1641 reeds in eigendom toebehoort<br />
aan sinjeur Hendrïck Lernens die nog in 1657 als eigenaar<br />
voorkomt, maar vóór of in het jaar 1662 overleden is,<br />
waarna zijn weduwe, Mcynsje de Wolff, eigenaresse blijft.<br />
Met haar beide zoons, Hendrik en Abraham Lernens geheten,<br />
transporteert zij op 9 februari 1682. 'het huis te<br />
Craijenest' voor ƒ4150 aan de heer Isaack Gorsius te<br />
Amsterdam. De hofstede is dan slechts 1100 roeden groot.<br />
Zoals wij reeds gezien hebben, kocht deze heer 'het Ridderlycke<br />
Rusthoff', ten Noorden van zijn buitenplaats gelegen.<br />
Ook de tegenover gelegen blckerij werd door hem gekocht.<br />
De heer Gorsius, die als medicine doctor 'het huis te<br />
Craijenest' bewoonde, deed echter reeds op 5 maart 1701<br />
zijn hele bezit van de hand. Koper was de heer Hendrik<br />
Meulcnaer, koopman te Amsterdam, voor ƒ7500.<br />
Mr.Amoldus Elias, die - met Jacob Elias - de bezitting<br />
kocht (27 januari 1725), verkocht op 2 december 172.7 zijn<br />
helft voor /2 500 aan laatstgenoemde. Deze Jacob Elias, die<br />
te Amsterdam woonde, bleef eigenaar tot 7 juni 1758, want<br />
op die dag droeg hij 'het huis re Crayenest' en 'het Ridderlycke<br />
Rusthof' voor ƒ7500 over aan de eigenaar van<br />
'Bronstec', mr. Jacob Hop, oud-schepen der stad Amsterdam<br />
en bewindhebber van de West-Indische Compagnie.<br />
De laan die toegang gaf tot 'Bronstee', begrensde 'het hui;<br />
te Crayenest' aan de zuidzijde. 'Bronstee' zelf werd aan de<br />
zuidzijde begrensd door 'de IJzeren Cruyslaan', die al in<br />
llct'iüsti'ilu in de biïtui<br />
het jaar 1467 genoemd wordt en gelopen moet hebben ter<br />
plaarse van de Oosterlaan, een zijstraat van de Binnenweg,<br />
of misschien nog iets zuidelijker.<br />
De terreinen waarop 'Bronstee' gebouwd werd, behoorden<br />
aanvankelijk toe aan Jacob Gerritsz., dezelfde man als de<br />
Jacob Gerritsz., die ook eigenaar werd van de terreinen van<br />
'het huis te Crayenest'. Maar vóór het jaar 1668 is de heer<br />
Johan Fonrcyn, ook Fontaine geheten, eigenaar geworden<br />
want op 2 oktober 1668 wordt bij verloting van zijn nalatenschap<br />
'Bronstec' toebedeeld aan zijn dochter juffrouw<br />
Agneta Fontaine, gehuwd met de heer Jacob Schardinel,<br />
koopman te Amsterdam.<br />
Het was een grote bezitting, die zich met zijn 14 morgen<br />
land uitstrekte van de Bronsteeweg tot aan het Spaarne. De<br />
heer Luycas Schorer, hoofdingeland van de Beemster,<br />
wonende te Amsterdam, moest dan ook diep in zijn buidel<br />
tasten om er eigenaar van te worden. Dit gelukte hem op<br />
18 november 1677 voor de som van ƒ28000.<br />
Niet lang genoot hij van zijn nieuw bezit, want kort voor<br />
zó april 1681 was hij reeds overleden en op genoemde<br />
datum werd 'Bronsree' voor ƒ30000 door zijn erfgenamen<br />
verkocht aan de heer Pieter Rendorp te Amsterdam. Welk<br />
doel deze met zijn aankoop beoogde blijft in het duister.<br />
Hij zal het buiten toch wel niet gekocht hebben met het<br />
doel het een jaar later met ƒ3000 verlies te verkopen.<br />
Zo is het tenminste gegaan; op 1 mei 1682 verkocht de heer<br />
Pietet Rendorp 'Bronstec' voor ƒ27000 aan de heer Cornells<br />
van Bambeek, schepen te Amsterdam. Laatstgenoemde<br />
vergrootte de hofstede met nog 5 morgen, zodat deze bij<br />
verkoop op 3 oktober 1713 ƒ13900 opbracht. Als koper<br />
trad op mr. Joan de Graeff, heer van Zuid Polsbroek,<br />
schepen en raad van Amsterdam.<br />
Het blijft ons verborgen waarom de heet Tomas Perrin<br />
bereid gevonden werd ƒ11683 a's koopsom aan de weduwe<br />
van mr. Joan de Graeff te betalen (23 november 1720).<br />
Maar het verwondert ons niet dat Tomas Perrin het volgende<br />
jaar al failliet ging; wel verbaast het ons dat de<br />
curator over de failliete boedel het buiten voor ƒ19100 wist<br />
te verkopen en wel aan mr. Joan Fontaine, koopman te<br />
Amsterdam f20 augustus 1721).<br />
Mr. Jacob Hop, die zich vrijheer van de Lek, Lekkerkerk<br />
en Zuidbrock mocht noemen en bovendien nog schepen en<br />
raad van Amsterdam en tevens commissaris van de pilotage
we reeds enkele malen optreden als gvootgvondi<br />
<strong>Heemstede</strong>. Hij verwierf ook 'Bronstee'. Toen<br />
r testa men ra ir van vrouwe Cecrtruid Lesteenon,<br />
weduwe van mr. Jacob Hop, tot liquidatie van de<br />
alatenschap overging, bood hij te koop aan:<br />
i de hofstede 'Bronstee', t herenhuizing, stalling, koets-<br />
huis, tuinmanswoning en land.<br />
i een boerenbruiker genaamd 'Oud Bramtee', ter zijde<br />
van de voors, hofstede gelegen, met huisnianswoning, stal,<br />
hooi- en wagenhuis, en land.<br />
3 een boerenbruiker genaamd 'Nieuw Bronstee', naast de<br />
:<br />
oors. hofstede gelegen, met luiismanswoning etc.<br />
Groot 70 morgen, gelegen in en tegen de Schouwbroekerpolder,<br />
strekkende van (de Bronstee]weg tot het Spaarne.<br />
Voor ƒ80800 mocht mr. Jacob Alewijn, commissaris der<br />
stad Amsterdam, zich eigenaar noemen (2 mei 1783). Het<br />
geheel was bovendien nog belast niet ƒ2.025 tegen vier pro-<br />
.t toekomende aan Jan Maximiliaan Leopold, prins van<br />
Rubempré. De tijdsomstandigheden werden slechter, dat<br />
ondervond de weduwe van mr. Jacob Alewijn, die - toen<br />
zij het gehele bezit op 5 november [798 overdeed aan de<br />
heer Frederik Lodewijk Braunsberg te Amsterdam - er<br />
slechts ƒ56000 voor ontving.<br />
Je buurtschap Crayenest<br />
Van de 28 percelen die het belastingkohic 1 1732 ii<br />
e buurtschap kent, waren er slechts veertien als woonhuis<br />
geregistreerd, drie deden als 'bouwhuis' (boerderijtje) dienst<br />
en drie als warmoestuin (tu<strong>inde</strong>rij). Een achttal blckerijen<br />
completeerde het geheel. Hiervan werden er twee rechtstreeks<br />
door het Sint Elisabethsgasthuis geëxploiteerd, vanzelfsprekend<br />
via een zetbaas; in de zes andere werd het<br />
bedrijf uitgeoefend voor particuliere rekening. Deze hadden<br />
hun blekerijen echter gebouwd op grond die aan het gasts<br />
bleef toebehoren en waarvoor zij dus erfp ach tsrecht<br />
n betalen.<br />
In de tweede helft van de i8e eeuw werden ook de beide<br />
blekerijen van het gasthuis aan particulieren overgedaan.<br />
Van de vijf herenhuizen uit 1732 hebben we er maar drie<br />
••: hititoijtihiti als tweede buis<br />
besproken: 'Crayencst', 'Leeuwenhooft' en 'Bronstee'.<br />
De beide andere lagen op grondgebied dat nu tot Haarlet<br />
behoort; dat waren 'Zuiderhout' en 'Middellaan'.<br />
de buurtschap Heerenzandvaart<br />
Hieronder werd in 1732. verstaan de buurtschap die zich<br />
groepeert rond de huidige Blckersvaart. Het zou mogelijk<br />
zijn precies aan te geven welke huizen tot een bepaalde<br />
buurtschap behoorden, doch het komt mij voor dat dit<br />
niet veel zin zou hebben.<br />
We zijn hier in een buurtschap, die voor bijna de helft uit<br />
blekerijen bestond. Van de 70 in 1732 geregistreerde percelen<br />
waren er op dat moment 33 als blekerijcn in gebruik,<br />
tegen 35 als gewone woonhuizen. 'Bouwhuizen' (boerderijtjes)<br />
waren er in deze buurtschap slechts twee. Geen<br />
enkele buitenplaats werd hier aangetroffen. Onder de woonhuizen<br />
waren ook de herbergen begrepen, zoals 'de Nieuwe<br />
gekroonde koe' en 'de FrisscJie roemer'.<br />
In tegenstelling tot de buurtschap 'het Crayenest' waren<br />
vrijwel alle gronden van 'de Heerenzandvaart' in handen<br />
van de heren van <strong>Heemstede</strong>, die deze aanvankelijk verhuurden<br />
en later in erfpacht uitgaven.<br />
de Lanckhorst<br />
Een van de twee boerderijtjes, die deze buurt rijk was,<br />
droeg de naam 'de Lanckhorst'. Dit is al een heel oude<br />
naam, die oorspronkelijk alleen maar door een stuk land<br />
gedragen werd, dat aan de heer van <strong>Heemstede</strong> toebehoorde.<br />
Immets Roeland Ie Fèvre, heer van <strong>Heemstede</strong>, droeg<br />
op 3 februari 1502 'de Lanckhorst', zonder enige opstal, over<br />
aan het Sint Elisabethsgasthuis. Later kwam het land in<br />
handen van de familie van Heemskerk van Bekesteijn.<br />
Er stond misschien nog geen boerderij toen jonkheer<br />
Boudewijn van Heemskerk van Bekesteijn op 2 september<br />
1653 van zijn bezit 52 roeden afstond aan zijn buurman de<br />
heer Johan van Nes. Jonkheer Boudewijn droeg toen<br />
namelijk over 'zeker stukje land groot 52 roeden, zijnde het<br />
zuiderhoekske van een stuk weiland genaamd 'de Lanck-
Hoe het allemaal precies in 'zijn werk gegaan is, weten we<br />
niet, maar vast staat Jar Je familie van Nes op een<br />
gegeven moment in het bezit is van 'seeckere woninge en<br />
hofstede genaamd 'Lanckhorst' en 'het Nieuwe lant' en<br />
'Boelhoudersweïjde". Juffrouw Maria van Nes, wonende<br />
te Haarlem, had de/e bezitting geërfd van vrouwe Anne<br />
van Nes, weduwe van de heer van Puts.<br />
Juffrouw Maria zou op haar beurt 'de Lanckhorst' bij haar<br />
Jood nalaten aan mr. Matheus Steijn, ouJ-burgemeester,<br />
raad en vroedschap van Haarlem. Zij bedacht zich echter<br />
en droeg nog tijdens haar leven - en wel op 17 oktober 1671<br />
- haar bezitting aan mr.Steijn over. Het landbezit van de<br />
boerderij was toen meer dan 12, morgen groot.<br />
Een vijftigtal jaren later mag vrouwe dementia Boeckhoven<br />
weduwe van de heer Johan Suijst, in leven burgemeester<br />
van Gouda, zich eigenares noemen. De boerderij is dan<br />
ruim 11 morgen groot, en gaat voor ƒ2.000 over aan de heer<br />
Aamout van Lennep, koopman te Amsterdam (19 juli<br />
1717)-<br />
De heer Van Lennep had nog geen jaar lang plezier van zijn<br />
aankoop, want op 13 augustus 172.8 draagt zijn weduwe de<br />
boerderij, met nog slechts 7 morgen land, voor ƒ1400 over<br />
aan Jan Huybertsz. Heemskerk, inwoner van <strong>Heemstede</strong>.<br />
Toen zijn vrouw was overleden, deed hij de boerderij op<br />
10 mei 1730 voor ƒ1640 van de hand.<br />
Cornelis Hout was op die datum koper van 'een boerewoningh<br />
genaemt 'Lanckhorst' met zijn schoone verwulfde<br />
suijvelkelJeis, koe- en paerdestalling, en appartc woningies<br />
daer annex, hooyberg etc. Een hooge croght daeraen en<br />
boomen daerop staande, groot 4 morgen 500 roeden, omtrent<br />
de Heere Zandvaart, aan de Schouwbrockerpolder,<br />
waardoor het voetpad van <strong>Heemstede</strong> naar Haarlem is<br />
lopende, hetgeen de koper zal moeten gedogen."<br />
Met dit voetpad naar Haarlem wordt bedoeld de weg die<br />
thans deels Binnenweg, deels Bronsteeweg heet. Deze liep<br />
dus door de landerijen die aan de eigenaar van 'de Lanckhorst'<br />
toebehoorden.<br />
Jan Hout die 'de Lanckhorst' in 1753 bezat, was gehuwd<br />
met Huybertjc Heemskerk, die na de dood van haar man<br />
hertrouwde met Hendrik van Roon. In deze periode wordt<br />
de naam 'Lanckhorst' vervangen door 'Nazareth'. Hoewel<br />
'Nazareth' slechts 1 morgen 2,50 roeden groot was, betaalde<br />
de heer Jan Nicolaas van Eijs, te Amsterdam er op 7 december<br />
1780 een bedrag van ƒ1475 voor. Deze breidde zijn<br />
I li't'ii:.
twee openbare<br />
rebouwen<br />
het raadhuis<br />
.et 'officiële' dorpsleven concentreerde /.ich oudtijds om<br />
de kerk. In een huis, dat aan de kerk toebehootde en aan<br />
Jü kerk grensde, was de school gevestigd. Hier woonden<br />
ook de onderwijzer en zijn gezin. Eén kamer in het huis was<br />
gereserveerd voor de vergaderingen van het dorps bestuur.<br />
De heer van <strong>Heemstede</strong> bepaalde op i oktober 166&, dat<br />
schout en schepenen op de eerste donderdag van iedere<br />
uaand (behalve op Hemelvaartsdag, dan kwam men bijen<br />
op de eerstvolgende donderdag; des middags om 12 uur<br />
n het rechthuis 'rechtdach' moesten houden. Schout en<br />
schepenen zouden bij niet verschijnen boete moeten betalen.<br />
Nog in de 19e eeuw kwam her gemeentebestuur in een<br />
gehuurd huis bijeen. Op 1 mei 1855 werd door de gemeente<br />
ander pand gehuurd voor 10 jaar met een opzeggingstermijn<br />
van 2 jaar. Dit was huize 'Overlaan' (Raadhuisplein<br />
9). Alle vergaderingen werden daar gehouden en daar<br />
s ook de secretarie gevestigd. Bij raadsbesluit van 14<br />
oktober 1873 werd dit gebouw als raadhuis aangekocht van<br />
jonkheer J.B.van Merlen. De prijs bedroeg ƒ5000.<br />
tn 1905 kwam het voorstel ter tafel voor de bouw van een<br />
iw raadhuis. Reeds in 1906 kwam het gereed en werd<br />
het aangewezen 'als huis der gemeente'. Het oude raadhuis<br />
werd verkocht.<br />
het postkantoor<br />
Over her postverkcer hebben we reeds een en ander meegedeeld<br />
bij de bespreking van 'het oude Posthuis'. Het plat<br />
om een eigen postkantoor te bezitten, kwam in de loop<br />
van 18S8 in behandeling. In 1S89 werd aanbesteed 'de bouw<br />
van een gebouw ingericht voor post- en telefoonkantoor<br />
met directeurswoning voor de som van ƒ11245'.<br />
Een 'telephoorjh ou der dreef de hele affaire voor een jaarwedde<br />
van ƒ125, die echter in 1898 op ƒ 175 gebracht werd.<br />
Het postkantoor \wix\ in 1899 verbouwd in verband met<br />
de vervanging van het 'rijkstelephoonkantoor' door een<br />
'njkstelegraafkantoor' in vereniging met de postdienst. Het<br />
gebouw behoorde toe aan de gemeente, die het voor ƒ72.5<br />
per jaar aan het rijk verhuurde. De opmars van de telefoon<br />
verliep aanvankelijk traag: het duurde tot 1903 voordat<br />
werd besloten om 'het raadhuis tclcplionisch te verb<strong>inde</strong>n'.<br />
Pas in 1921 werd begonnen met de bouw van een Post- en<br />
Telegraafkantoor aan de Raadhuisstraat, volgens ontwerp<br />
van de architecten J.T.J. Cuypcrs en P.Cuypers, voor de<br />
som van ƒ72516. Twee jaar later werd het vroegere postkantoor<br />
verbouwd tot politiebureau. Onmiddellijk voor de<br />
tweede wereldoorlog werd het postkantoor door het rijk<br />
van de gemeente gekocht. De telefoondienst zou erin gevcsiigd<br />
blijven, doch het postkantoor /.on overgebracht<br />
worden naar de villa 'Land en Spaarn/acht'.<br />
Misschien is het een goed slot van dit hoofdstukje om te<br />
vermelden, dat in 1931 het bovengrondse telefoonnet ondergronds<br />
gemaakt werd. Interesseert bet u misschien ook nog,<br />
dat op 2.6 februari 1929 aan de NV Heemsteedsche Radiocentrale<br />
concessie werd verleend voor radiodistributie}<br />
Later werd dit alles aan de PTT overgedaan. Spoedig zal<br />
ook dat weer verleden tijd zijn.
naar zelfstandig<br />
kerkelijk leven<br />
Hcelï r over het o 'an kerken maar weinig<br />
bekend. Moeizame archacologische opgravingen in en om<br />
nog bestaande of geheel verdwenen bedehuizen moeten dan<br />
meewerken om bij benadering de ouderdom ervan te bepalen.<br />
Dat laatste lijkt op het eerste gezicht niet zo belangrijk,<br />
want - zo zou men kunnen redeneren - wat doet<br />
het er eigenlijk toe of een kerk nu bijvoorbeeld uit de<br />
ne of uit de 13e eeuw stamt ? Als men zo spreekt,<br />
dan ziet men over het hoofd, dat het bestaan van een kerk<br />
een zeer belangrijk gegeven kan opleveren voor het ontstaan<br />
van een stad of van een dorp. Immers wordt er meestal<br />
pas een kerk gesticht als het getal inwoners van een plaats<br />
zo groot geworden is, dat de stichting van een eigen kerk<br />
noodzakelijk wordt.<br />
Passen we deze stelling {die vanzelfsprekend ook vele uitzonderingen<br />
kent) op <strong>Heemstede</strong> toe, dan bemerken we dat<br />
hij voor deze gemeente opgaat. We zagen reeds, dat de bevolking<br />
er uiterst klein was en dat er dan van een eigenlijke<br />
dorpskern geen sprake is. De schaarse bevolking woonde<br />
in verspreide buurtjes. Kerkelijk ressorteerde dit alles tot<br />
aan de Hervorming toe onder de Sint Bavo of Grote Kerk<br />
te Haarlem.<br />
Hoewel de afstand van het uiterste zuidpunt van Bennebroek<br />
tot de Bavo in Haarlem bijzonder groot was, scheen<br />
dat nauwelijks problemen op te leveren. We spreken over<br />
een tijd waarin het als normaal beschouwd werd, dat men,<br />
als men niet een of ander vervoermiddel bezat, urenlang<br />
moest lopen om zijn godsdicnstplichtcn te kunnen<br />
vervullen.<br />
Ih'i'iiiilcdc in île his,<br />
Het is merkwaardig te zien hoe een politieke gebeurtenis<br />
van invloed geweest is op de stichting van de kerk te<br />
<strong>Heemstede</strong>.<br />
Graaf Willem IV (1337 tot 1345) wilde namelijk het werk,<br />
door zijn voorgangers begonnen, voltooien. De opgave<br />
bestond in het volledig onderwerpen van Friesland aan zijn<br />
gezag. Hij rustte daartoe een expeditie uit, die per schip<br />
daarheen werd overgebracht. Met ongeveer 500 man landde<br />
de graaf bij Warns en rukte naar het Noorden op. Zijn<br />
legertje werd echter door de Friezen omsingeld en geheel<br />
in de pan gehakt.<br />
Het verhaal zegt dat de graaf door een bijlslag op zijn hoofd<br />
gedood werd juist op de oude 'dingplaats', waar zijn voorvaders<br />
recht plachten te spreken in Friesland. Pas tien dagen<br />
later werd zijn lijk gevonden en in het Friese klooster<br />
Bloemkamp begraven.<br />
Deze nederlaag bad ontzettende gevolgen: een burgeroorlog<br />
brak uit in het graafschap Holland. Maar we komen te veel<br />
buiten het terrein van ons onderwerp. Wel willen we even<br />
aanstippen, dat het graafschap in handen kwam van de<br />
zuster van graaf Willem (daar deze laatste wel gehuwd was<br />
doch geen k<strong>inde</strong>ren naliet).<br />
Deze zuster, Margaretha geheten, was getrouwd met keizer<br />
Lodewijk. Het verwondert ons dan ook niet, dat dit echtpaar<br />
in de machtsstrijd over de opvolging in het graafschap<br />
Holland de overwinning behaalde. Zij lieten de regering<br />
daar echter uitoefenen door hun zoon, de latere graaf<br />
Willem v.<br />
Deze rekende het tot zijn plicht om iets te doen voor het<br />
zieleheil van zijn gesneuvelde oom. Zo wordt er in <strong>Heemstede</strong><br />
een kapel gebouwd voor diens nagedachtenis, waar<br />
zielemissen werden opgedragen en verder alles plaatsvond<br />
wat ten dienste van het beoogde doel was afgesproken.<br />
Voor de stichting van deze kapel werd geld geschonken en<br />
er moeten ook goederen aangewezen zijn, waaruit de aan<br />
de kapel verbonden kapelaan onderhouden moest worden.<br />
De nieuwe kapel voorzag blijkbaar in een behoefte en deed<br />
zelfs de wens opkomen om geheel onafhankelijk te worden<br />
van de Sint Bavo te Haarlem. Aan een kapel waren immers<br />
slechts beperkte rechten verbonden : in het algemeen mochten<br />
daar bijvoorbeeld de sacramenten niet bediend worden.<br />
Graaf Willem v gaf aan de aandrang gehoor en verleende<br />
op 14 april 1348 zijn toestemming om de kapel te <strong>Heemstede</strong><br />
tot een parochiekerk te verheffen.
i)c pastoor van 1 taarlcm, voor wie een reveling getroffen<br />
ivertl daar hij een deel van zijn inkomsten verloor, ging er<br />
nee akkoord en ook de bisschop van Utrecht gaf er reeds<br />
up i mei zijn toestemming voor. Fn toch ging de verheffing<br />
tot parochiekerk nier door, of liever gezegd: de verheffing<br />
heeft geen enkel gevolg gehad. Hoe dal gekomen is, is niet<br />
duidelijk.<br />
We zouden ons eerst de vraag kunnen stellen: waarom is<br />
.ie kapel juist te <strong>Heemstede</strong> gesticht? Voor zover wij weten<br />
iieeft graaf 'Willem iv in geen enkele relatie tot <strong>Heemstede</strong><br />
gestaan. Vermoedelijk is de oorzaak geweest dat heer<br />
. ierard van <strong>Heemstede</strong> - onmiddellijk na Willems 'troons<br />
bestijging' - een van de meest intieme raadslieden van de<br />
iwe graaf geworden is.<br />
Heel huiselijk zouden we ons voor kunnen stellen, dat graaf<br />
Willem v, als zoon van keizer Lodewijk, in Holland vol-<br />
• cimen onbekend was. Toen bij hem de wens opkwam om<br />
î kapel te stichten ter ere van zijn gesneuvelde oom, aan<br />
e hij tenslotte ook het begin van zijn carrière te danken<br />
had, zou heer Gerard hem aangeraden kunnen hebben de<br />
kapel te doen verrijzen in zijn bossen. Wie kan het hem<br />
, ; alijk nemen, dat deze ridder trachtte het belang van zijn<br />
dorp in te passen in de wensen van de graaf?<br />
De gedachte is wel eens gerezen, dat heer Gerard de kapel<br />
jesricht zou hebhen, om de gunst van de nieuwe landsheer<br />
'innen. Dit is echter hoogst onwaarschijnlijk, daar heer<br />
(ierard een eigen kapel had in zijn slot te I leemstede. Deze<br />
slotkapel was reeds door de ouders van heer Gerard ge-<br />
icht, dus vóór de gebeurtenissen van 1345 en volgende<br />
iren. De heren van <strong>Heemstede</strong> hadden dus zelf geen be<br />
hoefte aan een nieuwe kapel.<br />
.tiehting van een kapel was dan ook uitsluitend in het<br />
belang van de dorpelingen en dat geldt ook voor de ver<br />
heffing van de kapel tot parochiekerk, een kerk die niet<br />
afhankelijk zou zijn van de heer van <strong>Heemstede</strong> maar van<br />
de graaf van Holland. Zou hierin de oorzaak gelegen zijn<br />
tl het zonder gevolg blijven van de verheffing? Graaf<br />
••'. illcm zegt uitdrukkelijk, dat hij deze verheffing stimu<br />
leert op aandringen van de inwoners van <strong>Heemstede</strong>, maar<br />
de akte is mede ondertekend door heer Gerard als lid van<br />
's graven Raad.<br />
Men zou ook kunnen denken aan de mogelijkheid, dat de<br />
nieuwe parochie i leemstede niet in staat was om zonder<br />
vermeerdering van inkomsten een eigen pastoor te onder<br />
I zctlstuiiiiig kerkelijk Sen-<br />
houden. Het blijft voorlopig een onopgelost raadsel.<br />
Meer dan tweehonderd jaar lang komt er in de toestand<br />
geen verandering. Het duurde tot 1558 voordat de Heem-<br />
stedenaren de bestaande situatie als bezwaarlijk begonnen<br />
te voelen. Zij wendden zich dan ook tot de proost van de<br />
kerk te Haarlem met het verzoek aan hun kapelaan toe te<br />
staan de sacramenten te bedienen en de doden in de kapel<br />
te doen begraven. Dit verzoek werd niet toegestaan.<br />
Begrijpelijk, want de kerk te Haarlem vreesde een derving<br />
verwarring en onzekerheid<br />
Opnieuw moest de hogere politiek de aanleiding zijn tot<br />
een ingrijpende verandering. Bij het beleg van Haarlem was<br />
de kapel in juni 1573 verwoest. Een tijd van verwarring en<br />
onzekerheid volgt, I let blijkt niet duidelijk of de kapel<br />
onmiddellijk weer herbouwd werd. Uit het feit dat er<br />
geboekstaafd is, dat ds. Jacobus Campius, predikant te<br />
Haarlem, zijn eerste preek te <strong>Heemstede</strong> op ia juni i6zz<br />
hield 'binnen de ruïne van de kapel', zou men kunnen<br />
afleiden dat de kapel niet herbouwd was.<br />
Er zijn echter aanwijzingen voor het tegendeel. Door de<br />
Reformatie was namelijk de scheiding tussen kerk en staat<br />
een feit geworden. Bevestiging van huwelijken bijvoor<br />
beeld, die vroeger uitsluitend door de kerkelijke overheid<br />
plaatsvond, moest nu door de wereldlijke of kerkelijke<br />
overheid verricht worden.<br />
De <strong>Heemstede</strong>naren hadden deze bepaling zo uitgelegd, dat<br />
zij voor de sluiting van een huwelijk niet meer naar<br />
Haarlem behoefden te gaan. Zij gingen hun huwelijken in<br />
<strong>Heemstede</strong> zelf voltrekken hetzij voor de magistraat, hetzij<br />
voor een predikant. Dit was niet naar de zin van de<br />
stadsregering van Haarlem. Dit college verbood op 4 juni<br />
TOOI aan schout en schepenen van <strong>Heemstede</strong> de<br />
huwclijksafkondigingen te Heemslede te doen en de<br />
bruidsparen daar in het huwelijk te verb<strong>inde</strong>n.<br />
Nu kan men hieruit afleiden, dat er toen huwelijken gesloten<br />
werden in de kerk (kapelj van <strong>Heemstede</strong>. Maar dan moet<br />
deze dus in bruikbare staat verkeerd hebben, want huwe<br />
lijksbevestiging in een verwoeste kapel lijkt wel een wat<br />
vreemde zaak. Deze opvatting dat de kerk niet volledig<br />
verwoest of weer hersteld was, wordt gesteund door de akte
waarbij burgemeesters van Haarlem aan de <strong>Heemstede</strong>n a ren<br />
toestaan hun doden in de kapel aldaar te begraven, want<br />
ook liet houden van rouwdiensten in een verwoeste kerk<br />
lijkt niet reëel (22 september 1601).<br />
In <strong>Heemstede</strong> werd van deze vergunning om daar te begraven<br />
direct een ruim gebruik gemaakt, zelfs een beetje<br />
al te ruim naar de zin van Haarlem. Dit blijkt uit het feit,<br />
dat schout en schepenen van <strong>Heemstede</strong> aan de kerkmeesters<br />
van de dorpskapel gelasten (14 oktober 1614) niet<br />
meer toe te laten dat de lijken van uitheemse, buitenlandse<br />
of vreemde lieden in of voor de kapel begraven werden.<br />
Daar <strong>Heemstede</strong> van dit verbod alleen maar derving van<br />
inkomsten ondervond, zal het wel op aandringen van<br />
Haarlem uitgevaardigd zijn. Tevens blijkt ook hier weer<br />
uit dat de kcrk(kapcl) nog in 1614 normaal in gebruik<br />
was, zij het dan ook niet meer voor de uitoefening van de<br />
katholieke eredienst.<br />
Toch waren er nog steeds mensen die vast geloofden in<br />
herstel van de oude orde. Deze gedachte moet ook de beide<br />
dochters van Jan Dircsz. Voechgen te <strong>Heemstede</strong> bezield<br />
hebben, toen zij op 31 mei 1605 'uit affectie voor de kapel<br />
te <strong>Heemstede</strong>' daaraan een stuk teelland van reo roeden<br />
gelegen in de Kleine Geest legateerden, onder beding van<br />
vruchtgebruik voor de langstlevende. Indien echter in de<br />
kapel 'geen ceremoniën of godsdiensten werden gedaan gelijk<br />
men in die kapel vóór 1572 deed' zal de rente van dit<br />
land uitbetaald worden aan 'de scamele en miserabele<br />
personen in de ban van <strong>Heemstede</strong>'.<br />
Het land zal niet verkocht mogen worden, zo was in het<br />
legaat bepaald, 'zonder consent van de pastoor in de<br />
St. Bavokerk te Haarlem'. Daar er geen katholieke erediensten<br />
meer in de kapel te <strong>Heemstede</strong> gehouden zijn, kwam<br />
het beheer over het legaat aan de dorpsregering die het land<br />
verhuurde ten bate van de armen.<br />
kerkelijk zelfstandig<br />
Ondanks het feit, dat de kerkelijke band met Haarlem wel<br />
iets losser geworden was, was men in <strong>Heemstede</strong> niet<br />
tevreden. Men wendde zich tot de Staten van Holland,<br />
die op 20 december 162,1 beslisten dat te <strong>Heemstede</strong> 'de<br />
Christelijke religie publiekelijk zal uitgeoefend worden en<br />
een predikant beroepen op een traktement als andere<br />
predikanten in de bijliggende dorpen genieten'.<br />
Door dit besluit werd de grondslag gelegd voor de kerkelijke<br />
zelfstandigheid van <strong>Heemstede</strong>. Daar het dorp klein was<br />
en het aantal protestanten gering, wendden zich de heer<br />
en de regering van <strong>Heemstede</strong> voor financiële bijstand tot<br />
de Staten en de grote steden 'om ondersteuning tot de<br />
opbouw van de kerk die in de laatste oorlog vernield was'<br />
{zoals wij zagen was dit niet helemaal juist; er moet althans<br />
een deel in gebruik gebleven zijn).<br />
Van verschillende steden weten we wat zij bijdroegen.<br />
De Staten van Holland begonnen met een gift van ƒ800,<br />
Leiden gaf ƒ 1000, Haarlem ƒ1000, Amsterdam ƒ600,<br />
Enkhuizen f300, Rotterdam ƒ2.00, Dordrecht ƒ150, Delft<br />
ƒ100 en Gouda ƒ100.<br />
We noteerden hier enige giften tot een bedrag van ƒ4250.<br />
Dit is stellig niet het totaal bedrag, want ook de heer gaf<br />
een belangrijke bijdrage. Dit bedrag was wei zo hoog, dat<br />
de regering van <strong>Heemstede</strong> hem het recht vergunde om<br />
predikanten aan te stellen. Bovendien staan zij hem het koor<br />
van de kerk af voor de stichting van een familiegraf.<br />
Zolang de kerk nog niet gebouwd was, werden de diensten<br />
gehouden in het huis genaamd 'de Steenen camer'. De<br />
eerste protestantse kerkdienst zou daar op 12 juni 1622<br />
worden gehouden, maar her huis was niet groot genoeg<br />
om alle belangstellenden re bevatten. Vandaar dat de dienst<br />
gehouden werd 'binnen de ruïne van de kapel', in tegenwoordigheid<br />
van de familie Pauw, de pensionaris van<br />
Haarlem en vier professoren uit Leiden. Ds. Jacobus<br />
Campius, predikant te Haarlem, leidde deze eerste dienst.<br />
Nog voordat met de bouw van de kerk begonnen was, werd<br />
ds. Martinus Bruno, predikant te Middelie, Kwadijk en<br />
Hobrede, als predikant te <strong>Heemstede</strong> beroepen (13 juli<br />
1Ó23). Op 20 augustus werd hij reeds in zijn ambt bevestigd<br />
'onder den blauwen hemel wegens de grote toevloed van<br />
mensen'. Kort daarna werd het uitbreken van oude fundamenten<br />
en muren van de oude kapel aanbesteed benevens<br />
het metselwerk voor de nieuwe kerk, spoedig gevolgd door<br />
de aanbesteding van het houtwerk en binnenwerk.<br />
blijvende bron nodig<br />
Er waren nu wel fondsen genoeg om de kerk te bouwen,<br />
maar er moest een blijvende bron van inkomsten aange-
oord worden. Deze werd gevonden door een verhoging<br />
n de indirecte belastingen. De Staten van Holland geven<br />
namelijk vergunning aan schout, schepenen en kerkmeesters<br />
11 voor de bouw van kerk, predikantshuis en school te<br />
mogen heffen: /i van elke ton bier door de tappers ingeslagen,<br />
2. penningen of i duit van elke mand turf en de 8oe<br />
penning op de verkoop van onroetend goed en van renten.<br />
Dit tarief zou ingaan op i Januari 1625 en tien jaar lang<br />
van kracht zijn. Maar op 12 april 1625 werd het octrooi<br />
al weer gewijzigd. Er zouden voortaan 8 stuivers geheven<br />
worden van elke ton bier door de tappers en 4 stuivers<br />
elke ton bier door de ingezetenen ingeslagen en r. duit<br />
voor elke mand turf. De 80e penning bleef gehandhaafd en de<br />
Juur van het octrooi werd verlengd tot 15 jaat. Deze bron<br />
fan inkomsten zou dus in 1640 gestopt worden. Tevergeefs<br />
werd toen op verlenging van het octrooi aangedrongen.<br />
De eerste predikant bleef ruim een jaar in <strong>Heemstede</strong> en<br />
uitrok vandaar naar Alkmaar. Toen werd ds.Isaac<br />
Plancius uir Amsterdam naar <strong>Heemstede</strong> beroepen en<br />
tijdens zijn ambtsperiode werd de nieuwe kerk in de zomer<br />
van 1Ô25 in gebruik genomen. Het daarop volgende jaar<br />
schonk Adtiaan Pauw aan de kerk een tente van ƒ75 per<br />
jaar om daarmede een theologisch student te onderhouden.<br />
Het geld mocht echter ook gebruikt worden voot verbetering<br />
van het traktement van de predikant, schoolmeester<br />
of koster, of ook voor reparatie van de kerk en tenslotte<br />
n de laatste plaats voot het onderhoud van de armen.<br />
Adriaan Pauw had er intussen goed aan gedaan, dat hij zijn<br />
recht op aanstelling van predikanten in een akte had laten<br />
vastleggen, want de Classis Haarlem deed hem hierover een<br />
proces aan, dat pas op 7 november 1715 voor de Hooge<br />
Raad eindigde. Dit hoogste rechtscollege handhaafde de<br />
rechten van de heer van <strong>Heemstede</strong>.<br />
De kerk van <strong>Heemstede</strong> had dus geen enkele hand met<br />
Haarlem meer. Maar wat het Haarlem had aangedaan vóór<br />
het zover was, moest het zelf ondergaan toen Bennebroek<br />
zich kerkelijk van <strong>Heemstede</strong> wilde afscheiden. Toen de<br />
am bach ts heerlijkheid van Bennebroek werd afgesplitst van<br />
die van <strong>Heemstede</strong>, kwamen beide ambachtsheren, Gerard<br />
Pauw als heer van <strong>Heemstede</strong> en Adriaan Pauw als heer<br />
van Bennebroek, overeen dat de helft van alle gelden die<br />
in de kerk te Bennebroek gecollecteerd werden, elke zes<br />
maanden zouden worden uitgekeerd AAI\ de diakenen van<br />
<strong>Heemstede</strong>.<br />
Dat die van Bennebroek daar weinig voor voelden spreekt<br />
wel vanzelf en het verwondert ons dan ook niet dat het tot<br />
1666 duurde voor het akkoord werd nagekomen.<br />
kerk komt tot bloei<br />
; de kerk tot bloei gekomen; het aantal lidmaten<br />
nam dusdanig toe dat al in 1636 de kerk te klein<br />
geworden was. Toch duurde het nog twintig jaat voordat<br />
de vergroting haar beslag kreeg. 'In den jare XVI C LII (1652)<br />
den vi (6e) April heeft jhr. Adriaen Reyniers Pauw den<br />
eersten steen gelegd voor dit noorder Kruijspant tot vergrooting<br />
deser kerk.'
De gebrandschilderde glazen die in de kerk aangebracht<br />
werden in de loop der tijden, werden ook in diezelfde loop<br />
dier tijden weer vernield, ondanks de keur (politieverordening)<br />
die hiertegen op 2.8 juni 1671 werd uitgevaardigd.<br />
De heer Van Lennep meent dat de kleinste klok, in 14S7<br />
door Gobelinus Moer gegoten, waarschijnlijk nog in de<br />
oude kapel gehangen heeft. Zekerheid hierover is niet te<br />
krijgen, want het is mogelijk dat de klok elders gekocht en<br />
naar <strong>Heemstede</strong> overgebracht is. Dit lijkt haast waarschijnlijker,<br />
gezien de voorliefde van de heren Pauw voor<br />
elders gekochte antiquiteiten. De heer Van Lennep vertelt<br />
ons ook nog dat het orgel pas in 1818 geplaatst werd.<br />
Dit klopt met wat de stads- en dorps beschrijver in 1796 van<br />
het gebouw zegt. We lezen: 'de zolder is geheel marmer<br />
geschilderd, aardig met fakken afgedeelt zijnde, in 't midden<br />
plat tegen de zoldering aan, is een uurwijzer'. Verder zijn<br />
er drie koperen kaarsenkronen, maar er is geen orgel.<br />
Twintig jaar daarvoor had aan de kerk een belangrijke<br />
reparatie plaatsgevonden en wel tot een bedrag van ƒ3700.<br />
Daarvoor moest een obligatie, groot ƒ1500, verkocht<br />
worden, de rest kwam ten laste van de kas van de diaconie.<br />
onbesproken predikant<br />
Toen het gemeentebestuur verplichr werd jaarlijks<br />
zicht samen re stellen betreffende de toestand der gei<br />
werd daarin ook een hoofdstuk 'kerkelijke zaken' opgenomen.<br />
Het allereerste bewaard gebleven verslag, uit het<br />
jaar 1836, meldt ons: 'Er geschiedt geene de allerminste<br />
stoornis aan de uitoefening der verschillende eeredienste 11.<br />
Op het gedrag van de predikant der Hervormde gemeente,<br />
zijnde de eenige kerkelijke persoon alhier, valt geene de<br />
minste aanmerking'. Dir gunstige getuigenis betrof ds.<br />
Dionisius Hupkens, die reeds op 2.9 mei 1808 uit Oost- en<br />
West-Blokker naar <strong>Heemstede</strong> gekomen was, waar hij op<br />
15 september 1839 overleed. Tot zijn dood v<strong>inde</strong>n we in de<br />
gemeenteverslagen ieder jaar letterlijk hetzelfde getuigenis.<br />
In het ambt werd hij op 1 oktober 1840 opgevolgd door<br />
dr.Nicolaas Beets 'welke daarin ook bij voortduring tot<br />
algemeen genoegen werkzaam is'. Dat men over de schrijver<br />
van de 'Camera Obscura' ook als predikant tevreden was,<br />
bewijst het verslag over 1840. Hierin lezen we: 'de predikant<br />
der Hervormde gemeente doet door zijn gedrag en<br />
kundigheden a;<br />
bekleed, eer aa:<br />
'De betrekking<br />
hem met den ir<br />
Nicolaas Bcets 1<br />
gemeente om na<br />
ruzie over opvolger<br />
zijnen stand en de betrekking door hem<br />
En nog in 1843 wordt van hem gezegd:<br />
dezelve is geroepen, wordt door<br />
Ijver en getrouwheid waargenomen'.<br />
1 echter op 28 mei 1854 afscheid van de<br />
Utrecht te vertrekken, waar hij later<br />
Toen Beets' opvolger ds. Bernardus Gewin op 17 oktober<br />
18Ó1 naar IJsselstein vertrok ontstonden er moeilijkheden<br />
over het beroepen van zijn opvolger. Er werd namelijk<br />
een commissie ingesteld die een nieuw beroep moest uitbrengen.<br />
Dat was in het geheel niet naar de zin van de<br />
heer W. A. Dolleman, de gemeenteontvanger.<br />
Hij schrijft er namelijk over: 'Intusschen moet het bevreemding<br />
baren, dat er door den consulent en door den collator<br />
dusdanige dwaze handelingen, welke ook door zeer invloedrijke<br />
personen binnen deze gemeente worden gewraakt<br />
- van een college dat en door hun zeer beperkte<br />
verstand en door hun maatschappelijke betrekkingen, ten<br />
eenenmale onbevoegd is om over de kunde en geschiktheid<br />
van een evangelieprediker te oordelen - zooal niet ten<br />
stelligste te worden afgeraden, dan toch stilzwijgend<br />
worden geduld - te meer nog daar in de nabijheid zeer<br />
geschikte predikers aanwezig zijn.'<br />
Dit alles verh<strong>inde</strong>rde niet dat door de commissie ds.W.A.<br />
Geselschap, uit Aalburg in Noord-Br a bant, de meest<br />
geschikte kandidaat bevonden werd en op 2,9 juni 1862 te<br />
<strong>Heemstede</strong> in het ambt werd bevestigd.<br />
Vanzelfsprekend kan de heer Dolleman zich niet met dit<br />
beroep verenigen. Hij schrijft hierover dan ook: 'Geen van<br />
de bevoegde ledematen was daarbij gehoord, tengevolge<br />
waarvan thans alhier is beroepen een predikant van de<br />
orthodoxe rigting, die bij alle wei-denkende en verlichte<br />
christenen reeds geruime tijd alle gezag en steun heeft<br />
verloren, terwijl men in het algemeen op andere plaatsen<br />
bijna overal predikanten beroept die bij de vooruitgang en<br />
ontwikkeling der beschaving van de ware evangelische<br />
kennis in verband met de wetenschap, zijn doordrongen'.<br />
Ten bewijze van het feit dat de nieuwe predikant niet voldoet<br />
aan de eisen, die de vooruitgang der beschaving aan
:t dorp <strong>Heemstede</strong>. Tekening van H.T.-n<br />
hem stelt, haalt de heer Dolleman als voorbeeld aan:<br />
: en bewijze daarvan kan strekken dar in die rede (= de<br />
"itree-preek) bij herhaling /.ijn gehe/igd de woorden van<br />
bel, verdoemenis en eeuwig verderf en andere dusdanige<br />
1 naijighcden, terwijl de bevestigde zover is gegaan dat hij<br />
lohzelf en zijn toehoorders als werktuigen voor de hel heeft<br />
.!geschilderd.' Was het tiit teleurstelling voor dit gebrek<br />
an begrip dat ds. Geselschap drie jaar later een beroep<br />
r IJsselmuiden aannam?<br />
Ook in vroeger tijden waren er wel eens strubbelingen<br />
leweest. Gaf het bovenstaande verhaal een duidelijk beeld<br />
an de 19e eeuwse mentaliteit, de echte regcntenmentaliteit<br />
<strong>inde</strong>n we terug in de gebeurtenis die op 26 september 1713<br />
te <strong>Heemstede</strong> plaatsvond. Op die datum verstoutte ds.<br />
Johannes Mancx zich door de koster aan de heer<br />
van <strong>Heemstede</strong> te laten vragen of zij lidmaten van de kerk<br />
waren en zo ja, of hij hen dan mocht uitnodigen aan het<br />
Heilig Avondmaal deel te nemen.<br />
De heet van <strong>Heemstede</strong>, Gerard Pauw geboren Hoeufft,<br />
gaf aan de koster tot antwoord de dominee te zeggen,<br />
dat hij het niet passend vond, dat de koster hem kwam uitnodigen<br />
en dat de dominee dat /elf bad moeten doen!<br />
De heer kreeg zijn zin en zo zien we dat hij op 26" maatt<br />
1715 in een zeer beleefde en onderdanige btief, door de hele<br />
kerkeraad ondertekend, ten Avondmaal genodigd werd!<br />
Of de heer a.111 deze uitnodiging gevolg gaf weet ik niet.<br />
Het is te hopen voor hem, dar hij dat maar niet gedaan<br />
heeft, want de daarvoor noodzakelijke geestelijke gesteld-
Iicid was de heer Gerard Pai v geb. Hociifft blijkbaar geheel gek<<br />
vreemd.<br />
Maar we moeten verder en kunnen niet al te veel aandacht<br />
aan de kerk besteden. Wel zullen we nog even vaststellen<br />
dat bij de geschetste mentaliteit ook het grafmonument past,<br />
dat tot nagedachtenis van Adriaan Pauw en zijn vrouw<br />
in de kerk werd opgericht.<br />
tweede luidklok<br />
Aan de kerk zelf werd na 165z niet veel veranderd. In 1759<br />
werd een tweede luidklok bijgeplaatst. Reeds is vermeld dat<br />
er in 1818 een orgel geplaatst werd, dat in 1906 door een<br />
nieuw vervangen werd. De verlichting werd aangepast<br />
aan de vootuitgang van de techniek, olielampen vervingen<br />
de koperen kaarsenkronen. Op hun beurt werden zij weer<br />
verdrongen door de petroleum die op zijn beurt weer jn<br />
1909 vervangen werd door gas.<br />
Een vrij omvangrijke restauratie onderging de kerk tijdens<br />
het predikantschap van Nieolaas Beets (1854). In 1934 werd<br />
opnieuw de restauratie ter hand genomen. Hiermee was een<br />
bedrag van ƒ12.000 gemoeid, waarin bet Rijk ƒ4800 bijdroeg,<br />
de provincie ƒ1800 en de gemeente ƒ3000. Verder werd er<br />
toen nog een bedrag besteed van ƒ2.8 000 aan allerlei verbeteringen.<br />
Op ig oktober 1938 werd bet geheel gerestaureerde<br />
kerkgebouw opnieuw in gebruik genomen.<br />
Nog een paar cijfers? Het Aardrijkskundig Woordenboek<br />
van van der Aa (midden van de 19e eeuw) vertelt ons dat<br />
van een bevolking van 2 500 mensen in <strong>Heemstede</strong> er 650<br />
Hervormd en 1700 Rooms-katholiek zijn. In 1863 bedragen<br />
deze getallen op een bevolking van 182.3: 62.0 Hervormden<br />
en bijna 2100 Katholieken. De andere godsdiensten v<strong>inde</strong>n<br />
er nauwelijks enige aanhang: ro Walen, 16 Anglicanen,<br />
51 Evangelisch Luthersen, 2 Hersteld Luthersen, z Doopsgez<strong>inde</strong>n,<br />
1 Remonstrant en 8 Afgescheidenen. Geen enkele<br />
Israëliet (in 1867:1) en 11 personen die tot geen enkele kerk<br />
behoren.<br />
de Rooms-katholieke eredienst<br />
Met het verwoesten van de kapel te <strong>Heemstede</strong>, tijdens het<br />
beleg van Haarlem door de Spanjaarden, was ook een eind<br />
Ui'i'iiiftcdt: in de hiitoi<br />
lan een kerkelijke traditie: bet gedurende ruim<br />
100 jaar uitoefenen van de Rooms-katholieke eredienst in<br />
deze kapel. Officieel moest toen eveneens een e<strong>inde</strong> gemaakt<br />
worden aan de overheersende positie van de kerk, ook in<br />
het maatschappelijk leven. In de praktijk was er echter een<br />
grote mate van verdraagzaamheid.<br />
De oude kerken werden weliswaar ten behoeve van de<br />
nieuwe eredienst in beslag genomen, maar de uitoefening<br />
van de Rooms-katholieke religie bleef in feite toegestaan,<br />
als men dat tenminste maar niet al te openlijk deed. De<br />
Rooms-katholieke kerken moesten min of meer verscholen<br />
liggen, vandaar de naam schuilkerken.<br />
Dat men daar in het geheim bijeenkwam is een sprookje dal<br />
lang opgeld gedaan heeft. Het Haarlemse kapittel was ook<br />
na de Hervorming blijven voortbestaan; dat was iets wat<br />
iedereen wist, maar niemand deed een serieuze poging om<br />
bet te doen verdwijnen. Ook de namen van de priesters<br />
waren algemeen bekend. Zo is het bekend, dat een priester,<br />
Joannes Ban genaamd en lid van een bekende Haarlemse<br />
familie, de zielszorg in Hillegom en <strong>Heemstede</strong> uitoefende<br />
in het jaar 162.8.<br />
Ook bij de Katholieken, waar de kerkelijke traditie nog<br />
sterk voortleefde, was het moeilijk te verwezenlijken dat<br />
<strong>Heemstede</strong> losgemaakt zou worden van Haarlem onder een<br />
eigen pastoor. De Rooms-katholieke eredienst werd uitgeoefend<br />
in de kapel op bet buis 'Berkenrode', maar ook in<br />
de kapel verbonden aan her buiten 'Koekoeksduin'. Beide<br />
huizen behoorden aan Rooms-katholieke families, die het<br />
ook financieel mogelijk maakten de oude tradities voort te<br />
Toen het buis 'Berkenrode' in Protestantse handen kwam,<br />
moesten de Katholieken op eigen wieken gaan drijven. Zij<br />
stichtten een eigen kerk met pastorie: de statie 'Berkenrode'<br />
aan de Herenweg op grond die van de heer van Berkenrode<br />
in erfpacht was verkregen. 13e nieuwe statie begon met<br />
ruim 500 leden, welk getal in 172.6 reeds gestegen was tot<br />
9Z0, zodat de kerk in 1746 al weer vergroot moest worden.<br />
In 1807 wordt de kerk ons beschreven als een lang, bedompt<br />
gebouw, waarvan de muren waren verzakt. Met een<br />
belangrijke subsidie (ƒ2.000) van de regering werd op 1 juli<br />
1817 de eerste steen gelegd voor de nieuwe kerk, waarna<br />
reeds op 7 oktober de inwijding volgde. Twintig jaar later<br />
blijkt het bedehuis al weer te klein en moest opnieuw tot
'' - v<br />
' ic R.K. kerk St. Bavo te ISerkcnmde {gebouwd 1817, vergro<br />
1 837 en gesloopt 1880).<br />
vergroting worden overgegaan. Na het herstel van de bisehoppelijke<br />
hiërarchie in Nederland, hij pauselijke breve<br />
van 4 maart 1853, werd <strong>Heemstede</strong> een parochie in de<br />
kerkrechtelijke zin van het woord (18 februari 1856).<br />
De tijd schreed voort en begon ook weer te knagen aan het<br />
-erkgebouw. De toren was bouwvallig en de pastorie bijna<br />
! ui bewoonbaar. Reeds in juni 1875 was door pastoor Muré<br />
e overplaats van het buiten 'Knapcnburg' gekocht.<br />
De heer E.J.Margry werd als architect aangezocht een plan<br />
voor een nieuwe kerk te ontwerpen. Op 4 april 1.878 werd de<br />
eerste steen gelegd door de bisschop van Haarlem, die op<br />
1 oktober Ï879 tot inwijding kon overgaan.<br />
tien ramp trof de parochie toen er op 13 november 1944<br />
Vi neerstortte in de tuin van de heer Jac.H. Kramer<br />
' '*. .;• • Ç'<br />
in de onmiddellijke n.-bijlkid van de kerk. Het projectiel<br />
ontplofte niet en richtte dus geen schade aan. Doch de<br />
militaire overheid beval dat het monster op 15 november<br />
ter plaatse tot ontploffing gebracht moest worden. Dit<br />
gebeurde dan ook met alle noodlottige gevolgen van dien.<br />
'De pastorie was van binnen een ruïne, het dak van de<br />
kerk was ontzet, de gewelven van de zuidelijke zijbeuk<br />
ingestort, alle glas-in-loodramen aan de zuid-west- en aan<br />
de oostzijde waren volkomen vernietigd. De in de omtrek<br />
gelegen scholen en gebouwen, die bij de kerk behoorden,<br />
ja zelfs het kerkhof waren allen min of meer beschadigd',<br />
zo beschrijft de heer B.J.van Houten de toestand.<br />
Op 2.8 maart 194J kon echter al weer voor het eerst de<br />
Heilige mis in de kerk worden opgedragen.
welvaart door bleken<br />
en wassen<br />
Wat deden onze voorouders als hun dagelijks werk en waar<br />
leefden zij van, de oudste bewoners van <strong>Heemstede</strong>?<br />
We hebben daarbij nier het oog op de mensen, die omstreeks<br />
de ie eeuw na Chrisms hier en daar hun nederzettingen<br />
hadden, maar we kijken naar later tijden toen er<br />
sprake begon ce zijn van een blijvende bewoning. Dat<br />
tijdstip ligt voor <strong>Heemstede</strong> vrij laat. Misschien is dat wel<br />
fout gezegd, want we moeten eigenlijk zeggen dat <strong>Heemstede</strong><br />
in de geschiedenis pas laat genoemd wordt (13e eeuw).<br />
De bewoners zullen toen een vrij armoedig bestaan gehad<br />
hebben. Zij woonden op de hoge zandgronden en die boden<br />
nu eenmaal niet veel mogelijkheden. Een beetje akkerbouw,<br />
een bqetje veeteelt en niet te vergeten: het turf delven. Dat<br />
gebeurde op de lage veengronden langs het Haarlemmermeer.<br />
Op grote schaal werd turf gewonnen om de behoefte<br />
aan brandstof in de steden te dekken en zelfs voor export<br />
naar het buitenland.<br />
Deze turfwinning, die meer op roofbouw leek dan op een<br />
planmatige exploitatie, kan mede verantwoordelijk gesteld<br />
worden voor de enorme uitbreiding van het Haarlemmermeer.<br />
De overheid trachtte dan ook zeer terecht het turf<br />
delven te regelen en te beperken. In <strong>Heemstede</strong> was in het<br />
laatst van de 15e eeuw al een e<strong>inde</strong> gekomen aan deze tak<br />
van bedrijf, daar de venen 'alsnu teniet zijn', zoals in een<br />
officieel rapport uit het jaar 1494 wordt opgemerkr.<br />
Dat rapport ging over de economische toestand in <strong>Heemstede</strong>.<br />
We lezen daarin dat de welvaart onder het bestuur<br />
van hertog Karel de Stoute sterk geleden had en dat de<br />
economische achteruitgang nog lang daarna doorwerkte.<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
Verder waren de rijkste inwoners vertrokken. Bovendien<br />
was veel grondbezit in handen gekomen van personen die<br />
niet meebetaalden in de dorpslasten, waardoor de anderen<br />
des te zwaarder belast waren. Ook de dure rijden en oorlogsschatting<br />
die zij moesten betalen, hadden meegewerkt<br />
aan verarming der inwoners.<br />
Zoals wij zoeven al opmerkten, leefden zij van veeteelt en<br />
enige akkerbouw. Eén soort bedrijf ontmoeten we hier, dat<br />
we elders maar weinig tegenkomen: de vrachtrijderij. Deze<br />
moet zijn ontstaan te danken hebben aan een zeer oude<br />
verplichting, die op de inwoners van <strong>Heemstede</strong> rustte.<br />
Zij moesten namelijk de graven van Holland 'dienen mitten<br />
zweepe, ende moeten al "t wilt (ver)voeren, dat tusschen<br />
Maese ende Zijp gevangen wert'. Dat betekent dus dat de<br />
inwoners zowel de leden van het grafelijk huis en van de<br />
hofhouding moesten vervoeren per wagen, als ook de<br />
vrachten die te hunnen behoeve ten vervoer werden aangeboden.<br />
Bovendien rustte op hen de taak al het gevangen<br />
wild uit geheel Holland te transporteren.<br />
Dat hield dus in dat zij voortdurend wagens en paarden<br />
voor dat doel beschikbaar moesten houden. Wat ligt nu<br />
meer voor de hand dan dat zij zich in het algemeen met<br />
vrachtvervoer gingen bezighouden, ten e<strong>inde</strong> de ongebruikte<br />
man- en paardenkracht beter te kunnen benutten ?<br />
Een nieuw rapport, in het jaar 1514 opgesteld, vertelt ons<br />
iets meer over het grondgebruik. <strong>Heemstede</strong> was toen 838<br />
morgen groot, waarvan 600 morgen land 'dat van den<br />
besten gereeckend es' en wel 7z Rijns guldens de morgen<br />
waard was en wat aan huur 4 Rijns guldens per jaar opbracht.<br />
Land van iers m<strong>inde</strong>re kwaliteit was direct de helft<br />
m<strong>inde</strong>r waard. De overblijvende 138 morgen waren 'van<br />
't quaetste ende verdolven lant', daaronder viel ook het<br />
hoogland zoals bijvoorbeeld het <strong>Heemstede</strong>r veld. Daar kon<br />
men wel 10 morgen kopen voor 40 groten ( = 1 gulden);<br />
dit waren dan ook de onafgezande duingronden en het land<br />
dat opgeofferd was aan het turfsteken.<br />
Van de 838 morgen behoorden i8zi morgen toe aan geestelijke<br />
instellingen en personen (het Bernarditenklooster te<br />
<strong>Heemstede</strong> bezat er 46 morgen) en het ambacht bezat zelf<br />
nog 46 morgen. De rest van de gronden behoorde aan<br />
particuliere personen. Hieronder zal de heer van <strong>Heemstede</strong><br />
een belangrijke plaats ingenomen hebben.
:-!fkerijcn door den Houdt', Tckcniu«; van Cl. [snsz. Visschcr,<br />
17de eeuw.<br />
•Ickerijen<br />
Me 80-3'arigc oorlog had ook voor <strong>Heemstede</strong> ernstige gevolgen.<br />
Tijdens het beleg van Haarlem werden er veel verwoestingen<br />
aangericht en ook zal er wel het een en ander<br />
geplunderd zijn. Maar deze oorlog legde, hoe gek dat op<br />
eerste gezicht ook mag klinken, de grondslag voor een<br />
nieuwe economische opbloei.<br />
Vele bewoners uit de Zuidelijke Nederlanden trokken naar<br />
:t Noorden en vestigden zich in groten getale in en om<br />
I laarlem. De zuiverheid van het water, de aanwezigheid van<br />
wind en zon vormden ideale omstandigheden voor het<br />
dichten van blekerijen. Was er vóór 1573 nog slechts één<br />
linnenwever werkzaam (blekcrijen worden er dan nog helemaal<br />
niet genoemd), in 1588 waren er in <strong>Heemstede</strong>-<br />
Bennebroek tien lijnwaadblekerijen gevestigd. Hier kwamen<br />
er nog twee bij, maar van deze twaalf waren er een eeuw<br />
latet nog maar vijf over. Nog weer later, in 1816, hadden<br />
<strong>Heemstede</strong> en Benncbrock elk nog maar één lijnwaadblek<br />
er ij, die kort daarna ook teniet gingen, zodat er in het<br />
geheel geen linnen meer gebleekt werd.<br />
Van de aanwezigheid van garcnblekerijen weten we veel<br />
m<strong>inde</strong>r. Volgens mevrouw Greup waren er hoogsrens drie.<br />
De klccrblekerijen waren veel groter in aantal, in 1651 telde<br />
men er z8. Anno 1800 waren er nog steeds 2.8 en in 1850:<br />
24. Dit zijn de cijfers die mevrouw Greup vermeldt. Uit de<br />
gemeenteverslagen weten we dat er in 1835 een dertigtal<br />
k leer blek e rij en in Hcemsrede was. Er wordt van gezegd,<br />
dat zij alle in goede staat verkeren, hoewel de belastingen<br />
op zeep en brandstof als een al te drukkende last onder-
vonden werden, oorstel om deze bedrijven ge-<br />
deeltelijkc vrijdoi i van de e lasten re verlenen werd geen<br />
gevolg gegeven.<br />
Vijf jaar later (1840) verkeren de blekerijen 'in vooruitgaande<br />
staat': 'Op één derzelve heeft men getracht door<br />
middel van een stoom werktuig de daaraan verbonden werkzaamheden<br />
re doen uitvoeren. Hetzelve heeft in de uitvoering<br />
echter zoovele bezwaren opgeleverd, dar de eigenaar<br />
gemeend heeft het genoemde werktuig weder te moeten<br />
wegnemen, en zijn werk thans weder op de vroeger gebruikelijke<br />
wijze verrigt'.<br />
Limburg leverden veel personeel voor de blekerijen. Na<br />
enige jaren verblijf in <strong>Heemstede</strong> sloten zij daar een huwelijk,<br />
moesten het bedrijf verlaten en vervielen tot armoede.<br />
Ruim 16000 'wassen' werden uir Amsterdam aangevoerd,<br />
maar de kwaliteit van het water ging achteruit rengevolge<br />
van de droogmaking van het Haarlemmermeer. Het water<br />
uit de Heeren Zandvaart stroomde niet meer door zoals<br />
vroeger. Op sommige bedrijven werd reeds machinale<br />
waterzuivering roegepast tet besparing van handenarbeid.<br />
Uiteraard werkte deze methode ongunstig op de produktiekosten.<br />
Vandaar dat de blekers zich rot de Provinciale<br />
Her is jammer dat dit experiment zo slecht afliep, maar her Staten wendden met het verzoek om krachtige maatregelen<br />
getuigt toch wel van grote voortvarendheid, dat men de te treffen voor verbetering van de zuiverheid van het water,<br />
nieuwe mogelijkheden zo spoedig in praktijk trachtte te of om de getroffen bedrijven te steunen. Het Prov. Bestuur<br />
brengen. Pas in 1853 deed 'een stoom werktuig' opnieuw wees echter beide oplossingen van de hand.<br />
zijn intrede in de gemeente, maar nu bij de duinwater Het jaar daarop (1855) begon ook de duurte van de levensleiding.middelen<br />
op de bedrijven te drukken. Daar vrijwel het gehele<br />
personeel inwonend was en het zware werk 'krachtig<br />
voedsel' vereiste, hadden de gestegen prijzen een ongunstige<br />
zestienduizend 'wassen' uit Amsterdam invloed op de exploitatiekosten. Ook de lonen trokken iets<br />
aan en bedroegen nu ƒ0,90 tot ƒ1,40 per dag.<br />
De bloei van de kleerblekerijen blijft voortduren, al liep Weer rwee jaar laier {1S57} deed opnieuw een stoomwerk-<br />
het aantal wat achteruit. De arbeidslonen in deze tak van tuig in een van de blekerijen zijn intree. Het was her bedrijf<br />
bedrijf liepen van ƒ0,80 tot /r,zo pet dag. Het jaar 1854 van de heer M.Thorp, dar nu de primeur had. Het werk<br />
levert ons een iets uitvoeriger beeld van de toestand. In tuig werd met turf gestookt en leverde een vermogen van<br />
genoemd jaat waren er in de gemeente 24 kleerblekerijen 3 PK. De eigenaar was over het resultaat bijzonder tevreden.<br />
gevesrigd, die aan 80 mannen en 179 vrouwen werk ver Toch gaan de blekerijen langzaam maar zeker achteruit.<br />
schaften. Het grootste deel van deze arbeidskrachten was 'Hoewel onze blekerijen nog als eerste in ons vaderland<br />
'intern' en daarom ook ongehuwd. Vooral Brabant en aangemerkt kunnen worden en de concurrentie op een
De IJzeren brus onder 11 cc m.stede over de Zandvaart'.<br />
fekening van Wij brand Hendriks, iSde eeuw.<br />
waardige wijze weten vol te houden' schijnt 'deze tak van<br />
nijverheid door de hooge prijzen van alle voor het bedrijf<br />
.noodigde artikelen, niet zulke grootc voordeelen meer<br />
als vroeger af te werpen'. Aldus het verslag over i86x.<br />
De blekers gingen echter niet bij de pakken neerzitten en<br />
o lezen we dan weer in 1864, dat de bedrijven zich over<br />
het algemeen in bloeiende toestand bev<strong>inde</strong>n. Maar de opleving<br />
was tijdelijk, want tegen 1870 verdwenen er weer vier<br />
a het toneel, zodat er in 1871 slechts 18 over waren.<br />
Nog maar 65 mannen en 124 vrouwen konden hier werk<br />
<strong>inde</strong>n. Meer en meer kwam er ook een e<strong>inde</strong> aan het in-<br />
,'onen van personeel. De inwonende mannen ontvingen<br />
f 1 tot ƒ 3 per week plus kost en inwoning, en de inwonende<br />
rouwen ontvingen ƒ0,70 tot ƒ1,25 per week. De uitwonenc<br />
wasvrouwen verdienden ƒ4 à ƒ5 en de uitwonende<br />
n f6 à f-j per weck.<br />
n de oudste nu nog bestaande blekerijen is die van de<br />
familie Van Houten. Op 6 augustus 1783 kocht Anthony<br />
n Houten een k leer blek e rij, die 6 jaar later al niet meer<br />
bestond. Hendrik van Houten kocht 4 september 1793 een<br />
lecrblekerij die stand hield.<br />
De blekerij van H.Peeperkorn Jzn. wordt in 1871 genoemd<br />
r de bedrijven die op stoom waren overgegaan. De<br />
u had nu vaste voet gekregen en de 16 kleerblekerijcn<br />
r in 1883 waren, werden alle met stoom aangedreven,<br />
["oen de eerste wereldoorlog uitbrak waren er nog 14. Het<br />
bedrijf van Peeperkorn werd in 1916 in een NV omgezet:<br />
'NV Stoom-, wasch- en strijk in richting v/h J. Peeperkorn en<br />
Zn'. Het wordt in 192.0 de grootste blekerij te <strong>Heemstede</strong><br />
genoemd, werkend met stoom en elektriciteit en met<br />
4 personeelsleden (10 mannen en 44 vrouwen).<br />
i ijdens de eerste wereldoorlog sneuvelden er weer vier<br />
bedrijven, maar kort daarna klimt het aantal weer tot 14 à<br />
15- Kort voor de tweede wereldoorlog telde <strong>Heemstede</strong><br />
: : kleerblekerijen en één was- en strij kinrichting. Deze tak<br />
.111 bedrijf heeft zich tot vandaag aan de dag weten te<br />
handhaven.<br />
duinwaterleiding<br />
De duinwaterleiding wordt in 1857 van groot belang voo<br />
de gemeente genoemd. Dit bedrijf was in 1857 al in het<br />
t van 'drie stoom werk tu igen van 70 PK ieder, met 6<br />
ketels'. Een groot aantal ingezetenen vond daar werk.<br />
Vooral in de winter, wanneer er elders werkloosheid dreigde,<br />
had dit bedrijf arbeidskrachten nodig voor het ijsvrij<br />
houden van de waterbassins. Het had 17 personen in<br />
dienst, die van f6,60 tot ƒ35 per week verdienden, en nog<br />
een aantal losse arbeiders. Het aantal personeelsleden was<br />
in 189S rot 30 gestegen en nam voortdurend toe (in 1915:<br />
54 en in 1918: 90).<br />
Bijzonderheden geven de verslagen verder niet en het valt<br />
buiten het kader van dit hoofdstuk om er meer van te<br />
vertellen.<br />
krachtcentrale<br />
Het verslag over 1896, waarin de krachtcentrale v<br />
ENET voor het eerst voorkomt, onthult ons niet v<br />
letters betekenen. Evenmin lezen we hoeveel n<br />
werkzaam waren. Dat v<strong>inde</strong>n we voor het eers<br />
dan lezen we dat de ENE Tram Maatschappij r<br />
werkt. Dit aantal is in 1914 gestegen tot<br />
t 8 man<br />
5 vrouwen, waarvan er echter een deel werkzaam was bij<br />
de ESM. In 192,1 had dit gecombineerde spoor- en trambedrijf<br />
106 man in dienst; vier jaar later was dit al weer op<br />
167 gekomen.<br />
Uit het vorenstaande blijkt wel duidelijk, dat de blekerijen<br />
vanouds een belangrijke tak van bedrijf in <strong>Heemstede</strong> geweest<br />
zijn, maar dat er verder geen bedrijven van enige<br />
omvang te v<strong>inde</strong>n waren.<br />
ambachten<br />
Als wij de beroepenlijs ten uit de verschillende jaren bekijken,<br />
dan valt het meest op het grote aantal tappers (z6 in 1864).<br />
Het interessantste van de lijst uit genoemd jaar is wel de<br />
vermelding van 9 zanders (personen die zich bezighielden<br />
met het afzanden van gronden). Niet verbaasd zal men zijn<br />
als er 19 bloemkwekers op de lijst van 1867 voorkomen.<br />
Deze lijst onthult ons verder dat er - behalve 27 tappers -<br />
nog 4 so ciëreirh ouders en 4 biljarthouders waren. Dat de<br />
<strong>Heemstede</strong>naars ook cultureel wensten bij te blijven, daarvan<br />
getuigt de aanwezigheid van 2, boekverkopers. Een
'photograaf' verscheen er al in 1878. De 'zanders' ziet men<br />
in dit jaar zelfs ten getale van n op de lijst voorkomen.<br />
Een beroep, dat we nu niet meer veel aantreffen is dat van<br />
zadelmaker. In 1891 waren er z beoefenaars van dir beroep,<br />
die 5 knechrs in totaal in dienst hadden, terwijl de 3 wagenmakers<br />
in totaal maar r knecht hadden, regen nog 3 in 1886.<br />
In 1896 verzorgden 5 bakkers mer 14 knechts de broodvoorziening.<br />
De stoomkorenmolen van H.A.Höcker maalde<br />
zijn meel, met 3 man en 1 meisje als personeel. Verder<br />
v<strong>inde</strong>n we natuurlijk de smeden, timmerlieden, metselaars,<br />
schilders, kopcrslagers en loodgieters.<br />
De komst van het rijwiel bracht een nieuw beroep op de<br />
(ijst, namelijk dat van rijwielhersteller. Hiervan waren er 8,<br />
die samen 7 mannen en 3 jongens in dienst hadden (igir).<br />
Na de komst van de anro doer pas in igzr 'een autogarage<br />
voor herstel en stalling' haar intree. De benzinevoorraad<br />
mocht ten hoogste 240 liter benzine bedragen.<br />
verdere bedrijven<br />
Zuivelfabriek NV Boerderij 'Bronstee' v<strong>inde</strong>n we met 14<br />
man personeel op de lijst van 1911. In 192.9 blijken er drie<br />
zuivelfabrieken te zijn, waarvan 'Bronstee' met 13 man<br />
personeel verreweg de groorste was; de beide andere<br />
hadden respecrievelijk jeni man in dienst.<br />
Sigarenfabriek van D.van Dam treffen we met 7 man en<br />
1 vrouw als personeel aan in 1913. De fabriek die in 1918<br />
nog 9 man in dienst had, komt in 1921 nog voor als sigaren-<br />
Links: Molen van Höcker. Rechts: Rozenburg, het woonhuis<br />
van de heer Joh. Rosenkrantz.<br />
makerij met 4 man, maar verdwijnt niet la<br />
onze gezichrkring.<br />
Drukkerij A.M.C.Schellekens verschijnt ii<br />
hetzelfde jaar<br />
als de voorgaande sigarenfabriek en wel met s man en 1<br />
vrouw als personeel. Met name wordt dit bedrijf nog in<br />
192.5 genoemd; het verslag over 1918 vertelt ons slechts<br />
dat er drie drukkerijen zijn en in 1935 zelfs vier.<br />
Waterverf fabriek NV Handel Mij v/h A. Resink treffen we<br />
voor het eerst aan in 1917. Er werken dan in dit bedrijf<br />
6 man en 1 vrouw, maar op de lijst van 1918 wordt dit<br />
bedrijf nier meer vermeld.<br />
Een toiletzeepfabriek krijgt in 1923 vergunning om zich<br />
re vestigen. Dit bedrijfje, in 1918 de zeepfabriek van E. van<br />
Galen genoemd, had slechts één arbeidskracht in dienst.<br />
De poetsdoekenfabriek van j.Walage vestigde zich met<br />
5 man personeel in 1937 te <strong>Heemstede</strong>. En in hetzelfde jaar<br />
zien we de gummiwarenfabriek van A.J.Balk met 14 man<br />
personeel verschijnen.<br />
Het volgende jaar (1938) zagen we twee nieuwe bedrijven<br />
ontstaan: de metaalspuiterij NV Holmet (3 man personeel)<br />
en de NV Hollands-Zweedse Zaad Mij met 18 man.<br />
De vooroorlogse periode beëindigen we dan met de stichting<br />
van de asbestfabriek van G.Haalebos, die met 6 man<br />
startte in 1939.<br />
Deze gegevens werden geput uit de gemeenteverslagen.<br />
Vanzelfsprekend was het ondoenlijk deze summiere opgaven<br />
te verifiëren en uit te breiden. Dat lag ook niet in de<br />
bedoeling. We wilden u slechts een indruk geven van de<br />
bedrijvigheid in <strong>Heemstede</strong>.
van bouwland, bossen<br />
m bollen<br />
: T .en groot deel van de beschikbare gronden was getrokken<br />
bij de buitenplaatsen, die er in de loop van de eeuwen in<br />
heemstede ontstonden. Ook de uitoefening van het blekersbcdrijf<br />
vorderde veel grond. Verder was er - op de lager<br />
gelegen gronden - weiland dat voor veeteelt in gebruik<br />
ä en dan nog wat landbouwgronden. Ook de zeer<br />
florerende bloembollenteelt eiste nogal wat grond voor zich<br />
op, maar lang niet alle terreinen waren daarvoor geschikt,<br />
in het jaar 1911 bedroeg de totale oppervlakte der gemeente<br />
1157 ha en ói a. Hiervan waren 416 ha in gebruik als<br />
grasland, 2.2.6 ha als bos en hakhout, 205 ha als bloembollen<br />
grond, 54 ha voor tuinen en boomgaarden en 35 ha<br />
als bouwland. Het gebruik als grasland verm<strong>inde</strong>rde echter<br />
regelmatig. In 10 jaar tijd daalde dit tot 204 ha en kort<br />
voor de annexatie (192.7) was er nog 170 ha grasland.<br />
Grasland ging er door de annexatie nauwelijks verloren.<br />
Er was na de annexatie nog 168 ha en bij het uitbreken van<br />
e wereldoorlog 171 ha.<br />
Als bouwland waren er in 1911 35 ha in gebruik. Gedurende<br />
de eerste wereldoorlog daalde dit tot 31 ha in 1915,<br />
: ha in 1917 en nog slechts 2 ha in 1918. Hiermede was<br />
1 -• landbouw geheel teniet gegaan.<br />
Tuinen en boomgaarden besloegen in 1911 54 ha, terwijl<br />
r 205 ha voor de bloembollenteelt in gebruik waren. Ook<br />
de bloembollenteelt zien we langzaam maar zeker achteruit<br />
gaan. In 1940 waren er nog slechts in ha met bloemollen<br />
bepoot. De tuingronden lieten aanvankelijk een<br />
erke stijging zien. Een hoogtepunt vertoont het jaar 1921:<br />
: was toen 366 ha tuingrond (waarvan 123 ha warmoezcrij<br />
en 140 ha bloembollen). Kort voor de annexatie: 310 ha<br />
tuingrond (99 ha voor de warmoezerij en 134 ha voor<br />
bloembollen). Deze cijfers bleven na de annexatie ongeveer<br />
gelijk, maar in 1940 was het als tuinbouwgrond benutte<br />
oppervlak gedaald tot 131 ha (waarvan slechts 12 voor de<br />
warmoezerij en in voor de bloembollen).<br />
Met hout beplant waren er in 1881: 309 ha (opgaand hout<br />
45 ha, eikenhout 90 ha, ander hakhout 172. ha en dennebossen<br />
2 ha). In dertig jaar tijd was ook dit areaal verm<strong>inde</strong>rd<br />
met 83 ha tot 22e ha (in het jaar 1911). Ook hier<br />
zien we een aanvankelijk snelle achteruitgang; 166 ha in<br />
^ïS. *59 ha in 1920 en dit cijfer zien we ook nog in 1927,<br />
maar in 1928: 154 ha, in 1935: 150 ha. Dan vertoont zich<br />
in 1938 een plotselinge stijging tot 196 ha (87 ha opgaand<br />
loofhout, de rest hakhout). Hetzelfde cijfer treffen we in<br />
1940 aan.<br />
Het met huizen en gehouwen belegde oppervlak bedroeg in<br />
1918 slechts 5Ö ha. Twintig jaar later wordt een bebouwd<br />
oppervlak genoemd van 180 ha. Enige voorzichtigheid is bij<br />
het gebruik van deze cijfers wel geboden omdat ook de<br />
erven meegerekend zijn.<br />
landbouw<br />
Al eerder is opgemerkt, dat deze in <strong>Heemstede</strong> altijd van<br />
weinig betekenis is geweest en dat was dus ook in de 19e<br />
eeuw het geval. Maar in r853 wordt de opmerking gemaakt<br />
dat de toestand in de landbouw is vooruit gegaan. Er is, zo<br />
wordt gezegd, grote animo voor de landbouw; zelfs schatrijken<br />
worden landbouwers of beleggen hun geld in grond.<br />
Het is dan ook niet te verwonderen dat de grondprijzen<br />
zich in stijgende lijn bewegen.<br />
Ook de huurwaarde van grond ligt hoog. In 1853 bedroeg<br />
de huur voor matig wei- of hooiland ƒ50 tot ƒ100 per<br />
bunder. Voor teelland, bouwland en aardappelvelden werd<br />
ƒ175 tot /200 aan huur per bunder betaald. Voor tuinland<br />
tevens geschikt voor bloembollen ƒ280 en voor echt bloembollenland<br />
f700 per bunder. In het jaar daarop werd een<br />
stuk grond, dat dertig jaar tevoren aangekocht werd voor<br />
ƒ1700, nu verkocht voor f14500. Twee jaar later waren<br />
deze prijzen voor grasland ƒ60 tot ƒ80, teelland ƒ140 tot<br />
ƒ175, bloembollenland ƒ700 en zelfs soms ƒ875 per bunder.<br />
Weer vijf jaar later (1859) horen we nog steeds van stijgende
grondprijzen: één bunder werd toen verkocht voor ƒ3500<br />
en vier bunders voor ƒ9000. De huurwaarde van bollenland<br />
bedroeg toen echter ƒ400, maar het jaar daarop wordt hiervoor<br />
weer een huurprijs genoemd van ƒ700.<br />
Het jaar 1862 bracht nog steeds stijgende prijzen: vijf<br />
bunders slecht weiland in de veenpoldcr brachten bij verkoop<br />
ƒ10000 op. Maar dan is blijkbaar voorlopig een<br />
plafond bereikt, vier jaar lang wordt gesproken van onveranderde<br />
prijzen.<br />
Twee ha en zo a weiland, geschikt voor bloembollenteelt<br />
werd in 1870 verkocht voor ƒ11000. Dit perceel was belast<br />
met een erfpacht van ƒ60 per jaar. De buitenplaats Iepenrodc,<br />
groot 71 ha, 6 a en 96 ca bracht in 1874 de kapitale som op<br />
van ƒ161 52.0. In de huurprijzen van de gronden kwam niet<br />
veel verandering: in 1879 zien we de prijzen ongeveer op<br />
het niveau van 1853. Jammer genoeg worden niet ieder jaar<br />
prijzen genoemd. Pas in 1911 horen we dat bloembollengrond<br />
ƒ4000 tot ƒ6000 per ha waard is, en ƒ2.50 tot ƒ600<br />
per ha aan huur doet.<br />
Wat het gebruik dur landbouwgronden aangaat, met haver<br />
waren 5 bunders bebouwd en met aardappelen 23 (1853).<br />
Het jaar daarop 36 bunders met haver en 32 met aardappelen.<br />
De aardappeloogst leverde 2,00 mud per bunder,<br />
die voor ƒ1,50 tot ƒ4 per mud verkocht werden. Veel hout<br />
werd gekapt om er teelland van te maken. De opbrengsten<br />
van aardappelen wisselden zeer. De lage gronden brachten<br />
wel 350 mud, de hoge slechts 150 mud per bunder op. De<br />
prijzen bedroegen toen (1857J: ƒ1,70 tot ƒ3,50 per mud.<br />
Toen waren 52 bunders met aardappelen beteeld.<br />
tabak en granen<br />
Een proef met het telen van tabak leverde in 1858 zeer<br />
gunstige resultaten op, zowel wat kwantiteit als kwaliteit<br />
aangaat. Toch geloven we niet in dit succes, als we zien dat<br />
het bij die ene vermelding blijft.<br />
In 1858 leverden 6 bunders beteeld met winterrogge en 12.<br />
met zomerrogge een goede opbrengst, maar een blijvend<br />
succes bracht deze reelt voorlopig evenmin. Ook de teelt<br />
van gerst bleek in <strong>Heemstede</strong> niet goed mogelijk. Een<br />
probeersel in 1859 mislukte.<br />
Vanzelfsprekend zien we grote schommelingen in de aardappelteelt;<br />
zowel het bctcclde oppervlak als de opbrengsten<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
en niet te vergeten de prijzen, lopen sterk uiteen. Kenners<br />
van aardappelen zegt het misschien iets, dat ten aanzien van<br />
de vroege aardappelen de 'Srege hoe kers' en 'Noordwijkers'<br />
in trek waren en voor de latere 'Westlanders' en 'Negenwekers'<br />
genoemd worden.<br />
Rogge en haver v<strong>inde</strong>n we tegen 1870 weer in bescheiden<br />
omvang terug; het hiermede bebouwde oppervlak komt per<br />
soort echter zelden boven de 6 à 7 ha. De opbrengst van<br />
rogge per bunder wisselt sterk met de weersomstandigheden,<br />
wc lezen van 35 mud per bunder, maar ook van 15,<br />
24, zo en 30 hl per ha. Voor haver worden opbrengsten van<br />
30, 2,5, 20, 30, 20 en zelfs eenmaal 10 genoteerd (1881),<br />
maar het jaar daarop een record van 40 hl. Tegen het eindt<br />
van de 19c eeuw weten alleen de winterrogge en de aardappelen<br />
zich te handhaven, maar de rogge verdwijnt bij het<br />
begin van de eerste wereldoorlog (1.914) geheel van het<br />
Een groot evenement was de tentoonstelling van landbouw-;<br />
en veeteeltprodukten, die door de Hollandse Maatschappij<br />
van Landbouw van n tot 16 september 1889 in onze gemeente<br />
op een terrein in de Hout werd gehouden. De gemeente<br />
had óók een prijs beschikbaar gesteld: een gouden<br />
medaille ter waarde van ƒ50.<br />
Een wellicht nog groter evenement was de 'Hora', gehouden<br />
in 1935. De heer Van Duinen ontdekte dat deze 'Flora' een<br />
voorganger gehad heeft, want reeds in 1798 werd er in<br />
<strong>Heemstede</strong> eer. bloememnarkt gehouden, die de naam van<br />
'Flora' droeg. Her gemeentebestuur vond die 'Flora' zo belangrijk,<br />
dat de burger Jan Simons tot directeur ervan<br />
benoemd wordt tegen een provisie van vijf procent van de<br />
opbrengst van de verkochte ptoduktcn. Van deze oudste<br />
'Flora' horen we echter later niet meer.<br />
tuinbouw en boll en<br />
De tuinbouw ondervond bij voortduring veel schade van het<br />
wisselvallige weer en veel tuinbouwgrond werd dan ook<br />
benut voor de teelt van aardappelen. Ook van de bloembollenteelt<br />
wordt gezegd 'dat dit gewas bijna geen jaar<br />
zonder rampen is'. Het grote aantal hlocmbollenkwekers<br />
weet het verslag van 1S53 alleen te verklaren door aan te<br />
nemen dat de geleden schade door de hogere prijzen vergoed<br />
wordt.
^•nationale Blecinuiiicnt I <strong>Heemstede</strong>, 1925.<br />
Vandaar ook dat het volgend jaar opgemerkt kon worden,<br />
dat de bloembollencultu 11 r zich zeer uitbreidt. 'De bestellingen<br />
waren overvloedig en werden tegen goede prijzen<br />
geplaatst, hoe /.eer ook wegens de toestand in Europa de<br />
vrees bestond, dat die weinig aftrek zouden v<strong>inde</strong>n'.<br />
'De afzet van bloembollen, niettegenstaande de oorlog in<br />
het Oosten (we leven in 1855!), naar buitenslands is zeer<br />
gewild. Zal dat in 1856 nog meer het geval zijn, nu de<br />
zoozeer gewenste vrede tot stand gebracht is ? Deze cultuur<br />
wordt meer en meer uitgebreid daar over het algemeen<br />
degenen die zieh op de bloementeelt toelegden, een zekere<br />
welvaart genieten'.<br />
Er was toen ook een bloemisterij met een flinke export naar<br />
het buitenland. Dat was de zaak van de heet Jacobus<br />
Prcijde, die handelde onder de firma Joh.Rosenkrantz. Het<br />
bedrijf besloeg het hele terrein van de noordzijde van de<br />
tegenwoordige Zaudvoortsclaan, van de Wagenweg tot de<br />
Leidse Vaatt toe. Het gemeentebestuur constateerde dat<br />
dit bedrijf 'haar Europeischen roem op een waardige wijze<br />
blijft handhaven' (i86r).<br />
De bloembollencultuur stond er toen wat m<strong>inde</strong>r goed voor,<br />
daar de prijzen daalden door ovcrprodtiktie. Er wordt hiervoor<br />
ook nog een andere reden genoemd, namelijk dat 'vele<br />
kweckers die gewoon waren hunne soorten van m<strong>inde</strong>re<br />
kwaliteit naar Ametica te verzenden, door de onlusten aldaar<br />
hierin verh<strong>inde</strong>rd zijn geworden'. Tot overmaat<br />
van ramp ging door een ziekte bovendien nog een kwart<br />
van de voorraad verloren.<br />
Tegen 1870 trekken de prijzen weer iets aan. De verkoop<br />
gaat dan wel zeer vlot, maar de grote voortaden legden een<br />
druk op de prijzen. Ook animeerde de betere handel tot een<br />
grotere produktie.<br />
Zo leven we mee met de ups en downs van dit wisselvallig<br />
bedrijf. Stijgende prijzen gaven weer aanleiding om meer<br />
gronden met bollen te betelen en de hogere opbrengst<br />
drukte dan weer de prijzen.<br />
In 1882 doet een nieuwe ziekte in de bollen zijn intree: het<br />
'nieuwziek'; twee jaar later wordt deze met de naam 'geelzick'<br />
aangeduid.<br />
In 1911 is er in de verslagen voor het eerst sprake van een<br />
afdeling <strong>Heemstede</strong> van de Algemene <strong>Vereniging</strong> voor<br />
Bloembolleneultuur en van een afdeling van het 'Hollandsehe<br />
Bloembollenkweekersgenootsehap'.
Hccmsreedse bollenpradit.
oorlog een ramp<br />
Het uitbreken van de eerste wereldoorlog was een ramp<br />
voor de bloembollenenltuur. Vele werkelozen en degenen<br />
die nog wel werk hadden, zagen hun loon soms wel met<br />
25% verm<strong>inde</strong>rd. Een steuncomité werd opgericht en een<br />
;9-tal personen werd in de werkverschaffing geplaatst.<br />
Enigszins vreemd doet in dit verband aan een ontleding van<br />
de handel in bollen en bloemen in hetzelfde jaar (1914) :<br />
'vroege tulpen, gunstig, doch lage prijzen; late tulpen,<br />
gunstig, doch niet zeer loonend; Darwintulpen, vraag<br />
groot, zeer hooge prijzen; hyacinthen, redelijk, loonende<br />
prijzen; handel in narcissen vlug, crocussen e.a. bevredigend;<br />
heesters en gekweekte bloemen zeer goed'.<br />
De vraag naar vroege en naar Darwintulpen bleet goed,<br />
totdat ook Amerika in 1917 bij de wereldoorlog betrokken<br />
werd. Toen verplaatste de vraag naar deze soort tulpen zich<br />
echter naar de Scandinavische landen. Maar andere soorten<br />
nilpen, hyacinthen en krokussen waren bijna onverkoopbaar<br />
tengevolge van een in Engeland uitgevaardigd invoerverbod<br />
en tengevolge van de grote moeilijkheden, die<br />
transport naar Amerika en Rusland opleverde.<br />
Indanks de hoge prijzen, die voor het produkt gemaakt<br />
werden, was de teelt niet lonend door de sterk gestegen<br />
ürbeidslonen en de hoge mestprijzen. AI deze moeilijkheden<br />
ten spijt, overleefde de bloembollencultuur toch de oorlog.<br />
Er werd zelfs in 192.0 geconstateerd dat deze 'het hoofd-<br />
Indrijf in de gemeente was'.<br />
Was de export naar Duitsland en Rusland in 192.1 geheel<br />
weggevallen, drie jaar later zien we Duitsland op de markt<br />
als afnemer terugkeren. De hyacint hen cultuur ging langzaam<br />
maar voortdurend achteruit. Een tijdelijke opbloei beefde<br />
de bloembollenhandcl in de jaren 192.4 t/m 192.9. Er<br />
v.ordt dan steeds gerapporteerd, dat de vraag het aanbod<br />
overtreft.<br />
I iet laatste rapport van vóór het begin van de tweede<br />
• creldoodog leert ons dat de produktie van krokussen en de<br />
Iris Anglica bijzonder goed was, doch wegens de abnormaal<br />
ïage prijzen niet lonend meer. De Hollandse Iris en de Iris<br />
Hispanica en Gladiolus waren tamelijk verkoopbaar. Door<br />
de voortgezette sanering is de hyacimhencultuur zover<br />
1 1 'gekrompen, dat zij van geen belang meer is.<br />
' erm<strong>inde</strong>ring van afzetgebieden, verhoging van invoerrechten<br />
en andere export bel e m meringen nebben hun stempel<br />
zwaar op deze cultuur gedrukt, aldus het rapport over 1939.<br />
De prognose van 1937 dat 'de gedeeltelijke opleving van de<br />
wereldmarkt de prijzen der bloembollen dusdanig heeft beïnvloed,<br />
dat thans weer van een loonende cultuur sprake<br />
kan zijn' werd dus wel ruw door de tweede wereldoorlog<br />
teniet gedaan. De algemene malaise en het omzetten van<br />
teelgrond in grond voor woningbouw hadden in de jaren<br />
daarvoor al een stempel van achteruitgang op deze cultuur<br />
in <strong>Heemstede</strong> gedrukt.<br />
wortelen /i per mud<br />
Ook van de eigenlijke tuinbouw zou men allerlei wetenswaardigs<br />
kunnen vermelden: bijvoorbeeld dat wortelen fi<br />
per mud, snijbonen f3 per mud, bruine bonen ƒ8 à ƒ10 per<br />
mud en appelen ƒ1,50 à ƒ2,50 per mud opbrachten in het<br />
jaar 1863. Sla en andijvie werden er blijkbaar ook geteeld,<br />
want de oogst daarvan mislukte in 1864, maar in dat jaar<br />
was er een overvloed aan appels en peren. Er werd ook<br />
bloemkool geteeld, want we lezen dat de opbrengst ervan<br />
in 1865 van nachtvorst had te lijden. Het jaar 1869 meldt<br />
allerlei nieuwe initiatieven: op 'de Hartekamp' waren 2 ha<br />
met wortelen bezaaid, die 1200 hl opleverden.<br />
Op de hofstede 'het Manpad' was in het voorjaar van 1866<br />
een nieuwe wijze van snoei- en ooftbomenteelr ingevoerd,<br />
volgens de lessen van de heer J.J.Beuker te Antwerpen. Op<br />
kleinere schaal werd de methode-Beuker toegepast op de<br />
hofsteden 'Bosch en Hoven', 'Berkenrode' en 'Oud Berkenrode'.<br />
Men wachtte drie jaar af, voordat men van deze<br />
methode kon zeggen dat zij met succes was toegepast.<br />
Maar er was te vroeg gejuicht, want reeds in 1871 moest<br />
gezegd worden dat 'de volgens de methode J.J.Beuker behandelde<br />
ooftboomen, evenals de andere boomgaarden een<br />
opbrengst hadden beneden het middelmatige'. Maar op het<br />
'Manpad' meldde men het volgende jaar al weer betere<br />
resultaten. Op 'Bosch en Hoven' had men toen als nieuw<br />
initiatief twee verwarmde druivenkassen aangelegd.<br />
Ook in de tuinbouw ziet men duidelijk de wisselende weersomstandigheden<br />
en de schommelingen in de conjunctuur.<br />
De eerste wereldoorlog bracht langzamerhand schaarste<br />
aan levensmiddelen. Op de buitenplaatsen van mevrouw<br />
Enschedé en van de heer Aberson en ook op 'Groenendaal'<br />
ging men £1917) bruine bonen en aardappelen verbouwen.
De oogst was wd niet groot: 404 kg bruine bonen en<br />
8735 kg aardappelen, maar alles was welkom. De gemeen<br />
tewerk lied en kregen volkstuintjes in huur voor de verbouw<br />
van groenten. Verder werd er een centrale keuken<br />
ingesteld, waarvan een druk gebruik gemaakt wetd, want<br />
zij levetde 20000 porties at.<br />
Ook in 1918 ziet men op de buitenplaats van mevrouw<br />
Enschedé en op 'Groenendaal' weer bruine bonen telen. De<br />
aardappeloogst was nu belangrijk beter: 2.1250 kg. Maar<br />
nu was ook tertein van 'bet oude slot' voot dit belangrijke<br />
doel in gebruik genomen. De oogst van bruine bonen was<br />
ongeveer gelijk : 400 kg. Met het e<strong>inde</strong> van de ootlog kwam<br />
ook weer goeddeels een e<strong>inde</strong> aan dit initiatie!.<br />
Vermoedelijk werd de tuinbouw spoedig een t(<br />
ïcn faktor in de gemeentelijke bedrijvigheid, •<br />
rslagen vindt men die niet meer terug.<br />
veeteelt<br />
Er was in de 19e eeuw nog maar weinig veeteelt meer in<br />
<strong>Heemstede</strong>. Een grote omvang, zoals bijvoorbeeld in Assendelft,<br />
heeft zij ook nooit gehad. Zo zag de veestapel et in<br />
1853 uit: bijna 400 runderen, 12,1 paarden, 144 schapen,<br />
gy bokken, 73 geiten, 20 ezels en 145 varkens, i<br />
echter 90 vroegtijdig geslacht moesten worden<br />
et nog 14. De schapen hadden veel van sneeuw en votst ti<br />
lijden.
In 1855 bracht het rundvlees ƒ0,70 per pond op (in 1853:<br />
ƒ0,55), het kalfsvlees ƒ0,80 (in 1853: ƒ0,60) en het schapenvlees<br />
ƒ0,50 (in 1853: ƒ0,50).<br />
Ook brood-, boter- en kaasprijzen vonden we in 1855 genoteerd:<br />
ongebuild tarwebrood ƒ0,24 P e r pond, gebuild<br />
tarwebrood ƒ0,35 P er pond, roggebrood ƒ0,15 per pond,<br />
boter ƒ1,10 tot ƒ1,30 per pond en Leidse kaas ƒ0,40 per<br />
pond (per 100 pond: ƒ32).<br />
De prijzen van vee waren in 1857: koeien ƒ90 tot ƒ150 per<br />
stuk, vette koeien ƒ200, kalveren ƒ120 tot ƒ180, grask<br />
ilveren ƒ25 tot ƒ45.<br />
Opgemerkt moer worden dat het uit Haarlem ingevoerde<br />
brood goedkoper was. Een Haarlems tarwebrood kostte<br />
ƒ0,11 (tegen ƒ0,25 een Hcemsteeds) en roggebrood ƒ0,075<br />
(regen een Heemstecds ƒ0,095). Voor roggebrood betekende<br />
slat een flinke daling in prijs vergeleken met 1855: ƒ0,15.<br />
Leidse kaas was in prijs gedaald van ƒ0,40 tot ƒ0,27 per<br />
pond, terwijl zoete melkse kaas ƒ0,48 per pond kostte.<br />
In de veestapel komen uiteraard sterke fluctuaties voor,<br />
r raar er is wel een sterke stijging van her aantal koeien te<br />
constateren: van bijna 400 in 1S53 tot 590 in 1854. Daarna<br />
blijft dit aantal schommelen om de 500. De paardemoorid<br />
blijft schommelen tussen de 150 en 200, met een<br />
maximum van 241 in het jaar 1913. Er was toen veel vraag<br />
naar paarden, vooral in Duitsland. Het aantal schapen<br />
daalde geleidelijk en wel van 144 in 1853 tot 51 in 1915.<br />
1 .irkens waren in een sterk wisselend aantal aanwezig: 2.45<br />
l8 53, 115 in 1900, 203 in 1911 en 54 in 1914.<br />
We zagen reeds dat er in 1853 in <strong>Heemstede</strong> 2.0 ezels rondlit<br />
pen. Met grote schommelingen in dit kleine aantal<br />
kunnen er in 1877 nog 17 worden geteld, maar het volgend<br />
jaar is dit aantal gedaald tot 9, daarna verm<strong>inde</strong>rt het geleidelijk<br />
tot er in 1898 nog slechts 2 over waren. Dit cijfer<br />
daalde in 1899 tot o. Er keert er dan nog één terug om de<br />
eeuwwisseling te vieren, maar na 1902 verdwijnt ook dit ene<br />
•mplaar uit onze gezichtskring. Geiten en bokken weten<br />
'••• h aardig te handhaven, maar voor de eerste wereldoorlog<br />
da ilde hun aantal van 203 in 1911 tot 40 in 1914.<br />
Dat er hoenders, kalkoenen, eenden, pauwen, ganzen en<br />
vanen in <strong>Heemstede</strong> waren gelooft u wel met mij. Zij<br />
werden echter niet voor uitsluitend commerciële doele<strong>inde</strong>n<br />
gehouden, maar ook voor genoegen op de buitenplaatsen en<br />
enkele boeren bedrijfjes.<br />
Iets m<strong>inde</strong>r voor de hand ligt misschien wel dat er in 1894<br />
nog 210 bijenkorven waren, die 15 kg honing per korf opleverden<br />
(en iè kg was). De honing bracht echter slechts<br />
ƒ1 en gezuiverde was ƒ1,60 per kg op. De bijenteelt kon dus<br />
geen commercieel succes zijn, temeer niet toen de prijs van<br />
honing in 1901 gedaald was tot ƒ0,50 per kg, de prijs van de<br />
was ligt dan iets hoger: ƒ1,80 per kg. Maar het verwondert<br />
ons niet, dat er in 1911 nog maar 20 bijenkorven zijn en<br />
dat we er daarna niet meer van horen.<br />
Trouwens de hele veeteelt verdwijnt na 1915 uit de belangstelling<br />
van het gemeentebestuur. De verslagen spreken er<br />
acht en visserij<br />
Dat er op de buitenplaatsen en op particuliere terreinen<br />
druk gejaagd werd en dat er in het Spaarne en in enkele<br />
vaarten gevist werd, is wel duidelijk zonder dat we hierover<br />
uit cijfers een indruk krijgen. Een grote omvang zullen noch<br />
jacht noch visserij ooit gehad hebben. Het gemeentebestuur<br />
weet in 1853 niet beter dan 'grof wild is hier niet; klein wild<br />
We zouden dus aan dit onderwerp kunnen voorbijgaan, maar<br />
dat doen we niet in alle opzichten, want we vonden wel<br />
iets over zogenaamd 'schadelijk wild', dat wil zeggen dieren<br />
op het vangen waarvan een premie was gesteld. Deze bedroeg<br />
ƒ10,50 in de jaren 1855 en 1856, doch werd in r857<br />
verhoogd tot ƒ20,70 om in de volgende jaren weer te dalen<br />
tot ƒ10,30 (i860). Het toezicht werd uitgeoefend door één<br />
bezoldigde jachtopziener en vijf onbezoldigde (1854).<br />
Om een indruk te geven waaruit dit 'schadelijk wild' bestond,<br />
volgt een overzichtje over de jaren 1853 tot i860: in de<br />
laatste drie maanden van 1853 werden 4 bunzings en 6<br />
sperwers gedood; 7 bunzings, 5 wezels, 51 sperwers en<br />
1 wouw in 1854; 20 bunzings, 1 hermelijn, 5 wezels, 1 valk<br />
en 8 sperwers in 1855; 13 bunzings, 4 hermelijnen, 1 wezel,<br />
1 wouw, 20 sperwers en 1 havik in 1856; 10 bunzings,<br />
5 hermelijnen, 12 wezels en 41 sperwers in 1857; 18 bunzings,<br />
3 hermelijnen, 13 wezels en 27 sperwers in 1858;<br />
13 bunzings, 1 hermelijn, 1 valk, 1 wouw en 28 sperwers in<br />
1859; 2 valken en 39 sperwers in i860.<br />
Verdere opgaven worden in de verslagen niet meer verstrekt.<br />
Alleen het verslag over 1862 vermeldt nog, dar er<br />
overvloedig waterwild is.
kijkje in de<br />
gemeentelijke kas<br />
De ogenschijnlijk vaak zo dorre cijfers kannen dikwijls een<br />
verrassend inzicht geven in de gemeentelijke huishouding.<br />
Moest de gemeente het in 1803 doen met ƒ3000, in 1811<br />
was er bijna f4100 nodig om de begroting in evenwicht te<br />
houden. In veertig jaar tijd kwam dit bedrag op ƒ7472,19<br />
(anno 1853). Aan jaarwedden werd hiervan uitgegeven:<br />
jaarwedde van de burgemeester ƒ300; van de wethouders<br />
ƒ40; van de secretaris ƒ250; van de ontvanger ƒ260. De<br />
postbode bad een gemeentetraktement van ƒ30 per jaar,<br />
terwijl de gemcentcveldwachier zijn huishouden met ƒ230<br />
per jaar draaiende moest houden.<br />
De gemeente Berkenrode had geen eigen veldwachter, maar<br />
deelde deze met <strong>Heemstede</strong>, tegen een jaarlijkse bijdrage<br />
van ƒ8,25. Voor de Hcciiisiecdse onderwijzer betaalde<br />
Berkenrode ƒ5 per jaar en voor de dito vroedvrouw ƒ4, zodat<br />
Berkenrode, toen nog zelfstandig, ƒ17,15 per jaar bijdroeg<br />
in de gemeentelijke huishouding van <strong>Heemstede</strong>.<br />
Voor het onderhoud van het uurwerk en het traktement vai<br />
de klokkenist was ƒ24 uitgetrokken, voor het onderhoud<br />
van de brandspuiten ƒ45, terwijl de brandweerlieden een<br />
gratificatie van ƒ25 genoten. I let onderhoud van de straatverlichting<br />
vergde ƒ70. Alles per jaar berekend.<br />
salaris ontvanger verhoogd<br />
Er was een batig saldo in 1854 van ƒ38,815. Bepaald zorgwekkend<br />
was, dat dit batig saldo het volgend jaar nog<br />
slechts ƒ8,455 bedroeg, terwijl de bijdrage van Berkenrodc<br />
<strong>Heemstede</strong> in de <strong>historie</strong><br />
nog wel van ƒ17,2.5 op ƒ2.1,25 gebracht was. Maar het<br />
salaris van de ontvanger was dan ook met ƒ15 per jaar verhoogd.<br />
Het jaar 1856 leverde een dieptepunt op, het batig<br />
saldo was geslonken tot ƒ0,27, maar na de vereniging mee<br />
Berkenrode kon het in het volgende jaar weer stijgen tot<br />
ƒ1,995. Daartegenover stond dat de gemeentelijke schuld,<br />
ten bedrage van ƒ925, geheel kon worden afgelost.<br />
Het geringe batig saldo van 1857 kreeg de navolgende toe<br />
lichting: de opbrengst van de tol aan de Koediefslaan was<br />
in een snel tempo van ƒ1000 gedaald tot ƒ771,16. Men ontsloeg<br />
toen op 17 juli de tolgaarder 'wegens ongeschiktheid'<br />
waarna de opbrengst weer verdubbelde, zodat de tol uite<strong>inde</strong>lijk<br />
toch nog ƒ1029,14 opbracht.<br />
De begroting van 1858 had rekening te houden met het<br />
feit, dat het traktement van de burgemeester van ƒ300 op<br />
ƒ450 gebracht was, van de secretaris van ƒ250 op ƒ350 en<br />
van de wethouders van ƒ40 op ƒ50. Daar bovendien nog de<br />
bouw van een tolgaarderswoning aan de Binnenweg uit de<br />
gewone middelen betaald moest worden, kwam men Op een<br />
geraamd batig saldo van ƒ0,49.<br />
In 1859 komt de begroting voor het eerst boven de ƒ8000.<br />
Daarna treedt een vrij snelle stijging in. Een recordbedrag<br />
was in 1861 nodig namelijk ƒ161(17,32, een bedrag dat pas<br />
vijf jaar later weer bereikt werd (1S66). Over het algemeen<br />
sloot de rekening met een batig saldo.<br />
voor het eerst een nadelig saldo<br />
Van een nadelig saldo horen we voor het eerst in 1864.<br />
De gemeente kwam toen ƒ685,395 ce kort, maar pas<br />
veertien jaar later herhaalde zich dit, want 1878 leverde<br />
een tekort op van ƒ290,52. Tot het jaar 1900 kwam dit<br />
nog éénmaal voor, maar toen was het dan ook goed raak :<br />
het jaar 1885 werd afgesloten met een tekott van liefst<br />
ƒ2800,25.<br />
Het sptcekt vanzelf, dat de bedragen van de batige saldo'<br />
sterk wisselden, maar meestal was er wel een overschot van<br />
een paar duizend gulden. Vooral de jaren vlak vóór de eersti<br />
wereldoorlog waren voor de gcnicentehnancién bij/.onder<br />
gunstig. Over de jaren 1909 t/m 1913 worden er overschotten<br />
genoteerd van respectievelijk/46424,935,<br />
ƒ49706,17, ƒ36578,14, ƒ55513,275 en ƒ50907,54!<br />
Het jaar 1914 leverde echter een tekort op van liefst
!' 'Vtii : Gtiiïiiliiriiu-ivil «i.v..v^. o|<br />
Onder; Rust bij de Koedk'fiol.<br />
kijkje in de gemeentelijke kas<br />
ƒ182672,345. De twee volgende jaren laten nog weer een<br />
overschot zien van ruim ƒ20000 en ƒ35000, maar dan<br />
beginnen de tekorten ook in <strong>Heemstede</strong> min of meer<br />
chronisch te worden. In 1919 zelfs liefst f346805,86, maar<br />
dat was dan ook op een begroting van boven de<br />
ƒ3000000.<br />
Pas in 1915 overschreed de begroting voor het eerst een<br />
bedrag van ƒ1000000 en is daarna niet meer beneden dit<br />
bedrag gekomen. Van 1933 tot 1939 zien we dat de gewone<br />
inkomsten en uitgaven sluiten met een batig saldo, doch de<br />
buitengewone inkomsten en uitgaven voortdurend een<br />
nadelig saldo opleveren. Voor 1939 kunnen we u het volgende<br />
overzichtje geven:<br />
gewone inkomsten ƒ1959 499,66<br />
gewone uitgaven ƒ1833585,92<br />
batig saldo<br />
buitengewone inkomsi<br />
buitengewone uitgavei<br />
schuldenlast der gemeente<br />
ƒ 125913,74<br />
ƒ1446400,94<br />
ƒ1887659,31<br />
Het laagste bedag dat wij - sedert bet jaar 1885 - tot 1940<br />
hieromtrent aantroffen was een schuld van ƒ3,65 per hoofd<br />
van de bevolking, op 1 januari 1906. Het hoogst was de<br />
schuld op 1 januari 1933, namelijk ƒ328 per hoofd.<br />
belastingen<br />
Tussen de jaren 1930 en 1940 waren 4500 à 5000 personen<br />
in <strong>Heemstede</strong> aangeslagen in de inkomstenbelasting. Het<br />
gemiddelde inkomen lag toen tussen de ƒ3244 en ƒ3803<br />
per aangeslagene.<br />
Het aantal aangeslagencn in de vermogensbelasting bedroeg<br />
in dezelfde periode (1930 tot 1940) 1013 tot 1327 personen.<br />
Het gemiddeld vermogen in jy;o bedraagt ƒ 113000 per<br />
aangeslagene. Het daalt tot ƒ79000 in 1936 om daarna<br />
opnieuw - na een stijging in 1937 - te dalen tot ƒ86000<br />
in 1939/1940.
strijd voor gezondheid<br />
Het zou mogelijk zijn een overzicht samen te stelle<br />
de gezondheidstoestand van de <strong>Heemstede</strong>naren. Aangezien<br />
dit echter niet past in de opzet van dit boek, beperken we<br />
ons ook hier weer tot een greep uit enkele in het oog<br />
vallende gebeurtenissen.<br />
Het eerste verslag waarover wij beschikken dateert uit 1835.<br />
In dat jaar vertoonde zich geen van de gewone heersende<br />
ziekten en het sterftecijfer was dan ook niet hoog. Het<br />
verslag over 1841 vond de gezondheidstoestand der ingezetenen<br />
wel voldoende, slechts 'één voorwerp' (!) is door de<br />
k<strong>inde</strong>rziekte aangetast. Over het algemeen zijn de geluiden<br />
nogal optimistisch, behalve in 1847. Er wordt in dat jaar<br />
wel gezegd dat de toestand voldoende was, maar daar volgt<br />
dan op dat er meer koortsen waren dan het vorig jaar en<br />
dat het getal van overledenen dat van vorige jaren verre<br />
overtreft. Er waren veel sterfgevallen onder de k<strong>inde</strong>ren.<br />
Het verslag over 1849 vertelt ons: 'De gezondheid der<br />
ingezetenen is dit jaar zeer voldoende geweest, behalve dat<br />
slechts een tiental personen door de cholera zijn aangetast,<br />
waatvan er 8 aan de wetken van de droogmaking van het<br />
Haarlemmermeer behoorden.'<br />
kosmische invloeden<br />
Over het jaar 1853 brengt dr. Langelaan een zeer uitvoerig<br />
verslag uit. We kunnen de verleiding niet weerstaan<br />
om zijn beschouwingen over te nemen. Dr. Langelaan stelt<br />
zich eerst de vraag welke maatstaf men bij zijn beoordeling<br />
<strong>Heemstede</strong> in de h<br />
van de gezondheidstoestand van de bevolking m<br />
Hij antwoordt hierop: 'Men kan als maatstaf, als eenheid<br />
van de mectdete of m<strong>inde</strong>re gezondheid van een plaats,<br />
volgens de overtuiging van vele artsen, voor alle landen<br />
stellen de tusschenpozende koorts (febris intermittens) als<br />
zijnde type van eenziektevorm,diezich naar de verschillende<br />
klimaten wijzigt en zich onder verschillende vormen voordoet,<br />
welke bij een nauwkeurige ontleding tot die grondvorm<br />
kunnen worden teruggebracht.<br />
De meeste epidemieën, die ons land en andere landen in<br />
Europa in vorige eeuwen, en in de laatst verlopen jaren<br />
geteistetd hebben, waren meestal ontaardingen van deze<br />
type, en wezen allen op bloedvergiftiging. De oorzaken zijri<br />
buitengewone warmte, volksevcneineuten, schadelijke uitwasemingen<br />
van meeren, moerassen, stilstaande wateten en<br />
bij bestaande dispositie, ondoelmatige woningen, ongeschil c<br />
plaatsen van geheime gemakkeu, als andetsins en bij individuen<br />
slecht voedsel, onmatigheid, onreinheid, wellust.'<br />
Tot zover dr. Langelaan. Onze dokter gaat na deze algemene<br />
inleiding over op <strong>Heemstede</strong>, wijst op de nabijheid van de<br />
Haarlemmermeer en vervolgt dan: 'Vooral vestig ik hier de<br />
aandacht, om van andere met te spreken, op de Molenwerf<br />
en de Clip, waar vele van de bovengenoemde gelegenheidgevende<br />
oorzaken in ruime mate aanwezig zijn.'<br />
Dr. Langelaan ziet als remedie: 'Neem de mesthopen weg,<br />
bevordert de afloop van water, houdt politie (dat wil zeggen<br />
toezicht) op de arbeiderswoningen en het bouwen daarvan,<br />
en ik geloof dat men de dispositie zelf zou wegnemen.'<br />
Hij had alle reden tot klagen, want in 1853 waten et elf<br />
cholcrapaticnten, waarvan er zeven stierven.<br />
De dokter gelooft stellig in 'kosmische invloeden' op de<br />
gezondheid, wantin r§55 merkt hij op dat deze gezondheidstoestand<br />
gekenmerkt wordt door vier verschillende epidemieën,<br />
'welke de uitdrukking waren van duidelijk waar te<br />
nemen kosmische invloeden. De eerste rij epidemische<br />
krankheden : de influenza of griep, waarvan het voor den<br />
oppervlakkigen onderzoeker reeds dadelijk in het oog viel,<br />
dat zij in een direct oorzakelijk verband stond met de lang<br />
durige lage temperaturen der dampkring. Goedaardig in<br />
haren aard, tastte zij een gtoot gedeelte van de bevolking<br />
dezet plaats aan, en ontaardde soms in Pneumonien,<br />
bronchitis en plcutitis. Waarna de ziekte in den zomer<br />
standvastig bleef uitdrukken de atmosferische invloeden<br />
die haar altijd beheersten'.
Ms tweede rij epidemische krankheden noemt dr.Langelaan:<br />
'alicusc diarrheen, inticciiisc cholera, koortsen van een<br />
bilieus synachaal karakter, welke zich e<strong>inde</strong>lijk oplosten<br />
in gewone herfst-intermitterende koortsen.' Dit jaar traden<br />
. ien gevallen van cholera orientalis op, slechrs één patient<br />
iverleefde deze ziekte.<br />
Als derde noemt dr. I .angelaan de mazelen, waardoor<br />
vijfzesde van alle k<strong>inde</strong>ren aangetast worden en zelfs enkele<br />
. olwassenen.<br />
vrijwel geen long-tbc<br />
Een belangrijk feit in de medische <strong>historie</strong> dezer gemeente<br />
indt dr.Langelaan het vrijwel ontbreken van longtering.<br />
a Engeland sterft eenderde van de bevolking aan deze<br />
dekte, die in ons land speciaal in Gelderland voorkomt.<br />
Maar vier jaar later (1857) heeft de longtering ook in<br />
leemstede zijn intrede gedaan. Veel sterfgevallen, niet alleen<br />
aan longtering, maar ook tengevolge van storingen<br />
•an maag, lever en ingewanden en van vocht in de longen.<br />
In zomer en herfst was tweederde van de schoolk<strong>inde</strong>ren<br />
wegens ziekte afwezig.<br />
Het volgend jaar (1858) roont een nog slechter beeld.<br />
Dr.Langelaan zegt hiervan: 'In beide afgelopen jaren was<br />
de temperatuur hoog bij aanhoudende droogte, waardoor<br />
Je ontwikkeling der miasmata of smetstoffen zeer bevorderd<br />
werd'. Het sterftecijfer steeg tot 119 wat betekent drie<br />
iirocent van de bevolking. Twee nieuwe ziekten worden<br />
geconstateerd. 'Vele gevallen van vliesaehtigc keelontsteking<br />
of croup, die meest dodelijk afliepen, en een pokkenepidemie.'<br />
Dr.Langelaan bood kosteloze vaccinatie aan, waarvan<br />
• ledits weinigen gebruik maakten.<br />
Dr.Langelaan had tot nu toe de armenpraktijk alleen gedaan,<br />
maar in 1859 werden hiervoor ook benoemd de<br />
doktoren G. Hoffman en Th. W. van Luenen. De gezondheidstoestand<br />
bleef ongunstig, weliswaar was er maar één<br />
holerapatiënt, maar 'de gevolgen van het bovenmate<br />
heersenen van intermitterende koortsen waren vooral<br />
bloedarmoede, bleekzucht, waterzuchr en scheurbuik,<br />
"cngevolge hiervan trad typhus op'. De drie doktoren<br />
moesten op een jaarwedde van ƒ50 per dokter al deze<br />
ickten bestrijden. Zij leverden daarbij voor ƒ659,63 aan<br />
medicijnen voor de armenpraktijk. Een gemeentelijke<br />
vroedvrouw was beschikbaar voor het opvoeren van het<br />
inwoneraantal.<br />
De verbetering van de gezondheidstoestand in het volgend<br />
jaar (1860) werd toegeschreven aan veel regen en wind.<br />
'Na de Pinksterstorm werden bijna geen kranken meer aangetroffen'.<br />
Ook in 1861 heet het dat er veel m<strong>inde</strong>r zieken<br />
zijn. 'De oorzaak is de groote en snelle afwisselingen in<br />
te m pc nu uur en hei daardoor voorkomen van wind en<br />
regen'. Wel trad er een epidemie van kinkhoest op. De beide<br />
volgende jaren, 1862, en 1863, worden 'gunstig' genoemd.<br />
Alleen trad in laatstgenoemd jaar een epidemie op van een<br />
ziekte, die in geen 15 jaar voorgekomen was 'de dwalende<br />
roosachtige oorspeeksclklicrontsteking'.<br />
1864: noodlottig<br />
Het begin van 1864 was noodlottig voor ouden van dagen<br />
en k<strong>inde</strong>ren. Typhus, hevige longontstekingen en een dreigende<br />
pokkenepidemie. Ook mazelen, roodvonk en kinkhoest<br />
traden veelvuldig op. Van cholera wordt in deze jaren<br />
geen melding gemaakt. Deze ziekte teisterde de gemeente<br />
weer in 1866. De kermis moest deswege afgelast worden.<br />
Woningen werden met chloorkalk gezuiverd en mestvaalten<br />
opgeruimd. Op negen plaatsen werd de choleradrank van<br />
dr.BIccker, met gedrukte gebruiksaanwijzing, gratis beschikbaar<br />
gesteld. Er werd zelfs f868,48 uitgetrokken voor<br />
de inrichting van een ziekenhuis voor lijders aan cholera.<br />
Twee cholerapatienten overleden.<br />
Een kwaadaardige kinkhoest, angina diphtetitica en pokken<br />
eisten hun tol. Een nieuwe cholera-epidemie teisterde het<br />
land al weer in het volgende jaar (1867). Opnieuw werd de<br />
kermis afgelast en de choleradrank van dr. Bleeker gratis<br />
iiitgereikr. Ook werd carbolzuur beschikbaar gesteld voor<br />
het desinfecteren. Vijf k<strong>inde</strong>ren beneden de 5 jaar stierven<br />
aan diphteritis, twee k<strong>inde</strong>ren aan croup en één aan kinkhoest,<br />
terwijl twee volwassenen aan typhus bezweken.<br />
De doktoren slaakten de verzuchting: 'Het tegengaan van<br />
(onder|verdeling van woningen en het verstrekken van<br />
zuiver drinkwater zou veel ziekten kunnen vootkomen'.<br />
Vijf personen stierven aan ryphus in 1869, terwijl deze<br />
ziekte in 1870 bijna niet voorkwam; evenmin waren er gevallen<br />
van pokken, roodvonk en kinkhoest. Maar de<br />
'kwaadaardige keelziekte bepaalde zieh bij één gezin, waar-
Schadelijke uii wasem iniiet! ? 'Giippi.Twc;! aan de Glip'.<br />
Tekening van P.van Loo, 1768.<br />
in 7 leden werden aangei st, doch slechts (onderstreping<br />
in mij!) drie k<strong>inde</strong>ren die lei [gevolde overleden. Het huis<br />
erd gedesinfecteerd'.<br />
doktersrapporten<br />
Die uitvoerige dokters rapporten geven y.u'n bij/onder goed<br />
beeld van de stand van de wetenschap en van de gezondheidstoestand<br />
der dorpelingen, dat wij niet konden nalaten<br />
hier wat uitvoeriger op in te gaan. We zouden door kunnen<br />
gaan, maar langzamerhand TOU dit eentonig worden.<br />
Het jaar 1S75 bracht een reorganisatie van de armenpraktijk.<br />
De gemeente werd ingedeeld in drie wijken. De armen-<br />
doktecs van wijk 1 en 11 ontvingen een salaris van ƒ500, die<br />
van wijk 111 ƒ300. Alle drie doktoren ontvingen bovendien<br />
nog een toelage van ƒ50.<br />
Aan de scheidende vroedvrouw wordt een gemeentelijk<br />
pensioen van ƒ150 per jaar toegekend (1S79). In aktieve<br />
dienst had zij een traktement van ƒ 12.5 per jaar genoten plut<br />
een bedrag per verlossing.<br />
In een eentonige regelmaat zien we mazelen, roodvonk,<br />
diphteritis, pokken, kinkhoest en typhus optreden. Van<br />
cholera horen we nog zelfs in 1883. Het woord 'malaria'<br />
valt voor bet eerst in 1885; vier jaar later wordt er een geval<br />
van 'Roode Hond' geconstateerd en in het laatste<br />
kwartaal van dit jaar een influcnza-epidemie. Deze laatste<br />
ziekte tastte in 1891 zelfs een kwart van de bevolking aan.
Dat diphtcritis-scruni gunstige resultaten oplevert, wordt in<br />
i i95 vermeld en liet volgend jaar herhaald.<br />
De in 1896 opgerichte afdeling van her Witte Kruis begint<br />
met de aanpak van her drinkwaterprobleem. Nog steeds<br />
wordt water uit vaarten en sloten en regenwater als drinker<br />
gebruikt. Een typhus-epidemie in de Molen werf s buurt<br />
tengevolge van het 'allerslechtste drinkwater' gaf de stoot<br />
tot het slaan van een Nortonput, 'die niet alleen steeds goed<br />
drinkwater levert, maar ook aan 't stormlopen en rameien<br />
Jet wilde jeugd weerstaat'.<br />
De kwalificatie 'goed drinkwater' was echter te optimistisch.<br />
Het water bleek sterk ijzerhoudend en daardoor bijna<br />
ondrinkbaar te zijn, zodat nieuwe voorzieningen getroffen<br />
moesten worden: op de Nortonpomp werd een ontij/en ngsinstallatie<br />
geplaatst. 11e gunstige resultaten brachten het<br />
Witte Kruis er roe een pomp te slaan aan de Glip (1900).<br />
Een jaar later werden, volgens overeenkomst met het<br />
Amsterdamse Waterleidingbedrijf, vier standpijpen geplaatst.<br />
Een adres van het Witte Kruis om een drinkwaterleiding te<br />
verkrijgen (1905), had pas vier jaar later resultaat, want in<br />
1909 sluit de gemeente een overeenkomst met de Amsterdamse<br />
Waterleiding Maatschappij voor de levering van<br />
drinkwater. Een gemcenrelijke du in waterleiding wordt gesticht<br />
(1910), die een aanvang maakt met het aanleggen van<br />
waterleidingen. Alles wat gedaan kon worden om de<br />
haarden van epidemieën uit te roeien werd gedaan. Er kwam<br />
• 11 straatvecgmachine en een sproeiwagen werd aange-<br />
•••.haft om de reinheid van de wegen te verbeteren.<br />
Merkwaardigerwijs werd tijdens de eerste wereldoorlog<br />
dezelfde ervaring opgedaan als tijdens de oorlog 1940-1945<br />
(afgezien van de hongerwinter). In beide oorlogen verwachtte<br />
men een versleehrering van de algemene gezondheidstoestand.<br />
Deze verwachting werd niet bewaarheid,<br />
integendeel, er trad zelfs een verbetering op. Al in 1917<br />
constateerden de doktoren: 'de wat schrale voeding werkt<br />
r veel mensen gunstig'.<br />
Spaanse griep<br />
i 'e beruchte Spaanse gricp-cpidemie in 1918 maakte il<br />
! leemstede 40 slachtoffers, dat wil zeggen er waren 4c<br />
"erfgevallen, het aantal grieppatiënten lag veel hoger.<br />
leide gemeente-artsen genoten toen een honorarium v<br />
respectievelijk ƒ1030 en /iooo. Twee jaar later werden deze<br />
op ƒ1750 en ƒ1700 gebracht. De gemeente vroed vrouw had<br />
haar salaris tot ƒ550 zien stijgen plus ƒ5 voor elke verlossing.<br />
Deze bedragen weiden in 192,1 op ƒ1100 en ƒ10 gebracht.<br />
Met vreugde constateert het verslag, dat de wintermaanden<br />
van 1911 vrij waren van influenza, hetgeen in geen dertig<br />
jaar gebeurd was. Maar, zegt het verslag voorzichtig, 'het<br />
ligt voor de hand dat de levensvoorwaarden van de muggen<br />
talrijke zijn, en dat met het bestoken van een van zijn<br />
vestingen de vijand niet op eenmaal verslagen b<br />
juist gezien was, bewijst het volgende jaar al, te<br />
influenza-epidemie optrad en zich 344 ni<br />
malaria voordeden.<br />
Dat dit<br />
In 1915 horen we voo • het eersr van een onderzoek op de<br />
scholen. De Openbare • en de Bosch en Hovenschool<br />
krijgen een pluim voo de uitstekende toestand waarin zij<br />
verkeren. De Nicolaas Bectsschooi komt er m<strong>inde</strong>r goed af.<br />
De luchtverversing k t er te wensen over en er werd hoofd -<br />
iheid geconstateerd. Ook de schooltandarts doet zijn<br />
intrede. Hij verzucht in 192.6: 'De meer ontwikkelden en<br />
beter gesitueerden hebben belangstelling voor mondhygiëne.<br />
Degenen, die deze her meest nodig hebben blijven weg'.<br />
Een gezondheidshuis wordt in 1933 aan de Lieven de Keylaan<br />
gesticht. Daar worden de Wijkverpleging, her Consultatiebureau,<br />
het Witte Kruis etc. gevestigd.<br />
Het sterftecijfer was in dit jaar (1933) bijzonder laag: 76.<br />
Ook toen was de kanker al een gevreesde vijand, wanr van<br />
deze 76 stierven er 17 aan kanker. Verder stierven er 19<br />
aan hartziekten, 9 aan hersenbloedingen, 6 aan longontsteking,<br />
3 aan bronchitis, 4 aan nïerziekte en zelfs nog 3 aan<br />
tbc. In Nederland srierven in die jaren 12 inwoners per 1000<br />
aan kanker. <strong>Heemstede</strong> lag dus belangrijk boven het nationale<br />
gemiddelde en het aantal kankergevallen nam nog steeds toe.<br />
Ondanks het feit, dat <strong>Heemstede</strong> vele oudere personen onder<br />
zijn ingezetenen telde, lag het sterftecijfer betrekkelijk<br />
laag. Tussen de jaren 1840 en 1878 bedroeg het<br />
landelijk sterftecijfer 23 per 1000. Daarna trad een voortdurende<br />
daling op, tot 8,5 per 1000 in 1938 (in <strong>Heemstede</strong>:<br />
7), terwijl de leeftijdsgroep boven de 54 jaar was gestegen<br />
van 12,3% tot 14,6%.<br />
Het jaar 1940 had voor <strong>Heemstede</strong> bij/onder slechte gevolgen.<br />
Er stierven toen 220 personen, tegen her jaar daarvoor<br />
140. En verder: 'door het oorlogsgeweld s<br />
de gemeente'.
armenzorg<br />
en werkverschaffing<br />
Ook het armwezen vormt een afzonderiijk hoofdstuk in de<br />
19C-CCUWSC gemeenteverslagen. De mededeling van het<br />
eerste verslag, dat het armwezen in dezelfde staat blijft als<br />
het vorig jaar, maakt ons niet veel wijzer. Toch v<strong>inde</strong>n we<br />
er nog enkele bijzonderheden in (1835). Er blijkt namelijk<br />
een commissie te bestaan, die opzettelijk opgericht was om<br />
armen te ondersteunen. Met behulp van particulieren<br />
werden er zeer aanzienlijke uitdelingen van kleren, brandstoffen<br />
en eetwaren gedurende de winter gedaan.<br />
In het enige aanwezige 'Godshuis' waren 30 personen<br />
ondergebracht, meestal oude en gebrekkige. Dit aantal<br />
bleef vrijwel constant, terwijl het aantal 'thuiszittende<br />
armen' steeds toenam. Het verslag over het volgend jaar<br />
schrijft dit toe aan het feit, dat vele vreemdelingen op de<br />
blekerijen komen werken, daar eerst in de kost zijn, maar<br />
zich tenslotte in <strong>Heemstede</strong> vestigen.<br />
Er is ook een toenemend gebrek aan werkgelegenheid<br />
(1843). Door de overheid moest in 1848 een 60-tal gezinnen<br />
gesteund worden. Twee jaar later komt er een reorganisatie<br />
rot stand. Er komen drie regenten, d s bestuurders<br />
zijn van de algemene (niët-kerkelijki<br />
Hieraan zijn toegevoegd<br />
n een penning-<br />
Bovendien wordt overgegaan tot de instelling van<br />
een fonds tot werkverschaffing 'ten e<strong>inde</strong> de bedceling in<br />
geld zoveel mogelijk te doen ophouden'. Deze zaak belooft<br />
goede resultaten, zegt het verslag. Intussen probeert men<br />
ook theoretisch de oorzaken van de armoede te analyseren.<br />
Men komt tot de conclusie dat de hoofdoorzaken van de<br />
toenemende armoede zijn:<br />
<strong>Heemstede</strong> in tie <strong>historie</strong><br />
i Een aanzienlijk aantal Limburgers treedt, na vier jaar i<br />
de blekerijen gewerkt te hebben, in het huwelijk en moet<br />
dan de bleken] verlaten. Vooral de gebrekkiger) en de<br />
weduwen blijven in <strong>Heemstede</strong> zonder inkomsten wonen<br />
2. Het grote misbruik van sterke drank. In de gemeente<br />
worden jaarlijks niet m<strong>inde</strong>r dan 54047 kannen binnenlands<br />
gedestilleerd gebruikt.<br />
3 Grote sommen moeten betaald worden voor personen dit;<br />
hier armlastig zijn, doel) elders wonen.<br />
De inkomsten van het wees- en armenhuis en die van het<br />
Algemeen Armbestuur bedroegen ruim ƒ 3 000, terwijl de uitgaven<br />
ruim ƒ3500 bedroegen. Uite<strong>inde</strong>lijk was er een tekort<br />
van ƒ2,71,045. Objeklicf gezien was dit cijfer niet ongunstig.<br />
sterke drank en onberaden huwelijken<br />
Men is blijkbaar over de oorzaken van de armoede door<br />
blijven denken. Een jaar later vertelt" het gemeentebestuur<br />
ons dat de hoofdoorzaken gelegen zijn 'in sterke drank en<br />
onberaden huwelijken. Aangelokt door de hoge lonen in de<br />
Haarlemmermeer verlaat men de blekerijen, trouwt, en daar<br />
het werk slechts lijdelijk is en zij geen spaarzaamheid<br />
oefenen, vervallen zij spoedig tot de behoef tigen, tenminste<br />
voor een deel van het jaar'. Krachtige beperking van de<br />
verkoop van sterke drank zou de armoede, volgens de opvatting<br />
van het gemeentebestuur, zeker doen verm<strong>inde</strong>ren.<br />
Het enthousiaste geluid over de werkverschaffing is intussen<br />
verstomd: 'werkvcrschniling is hier zeer moeilijk toe te<br />
passen'. Hoewel de toestand ongunstig genoemd wordt,<br />
valt dat niet zo direct uit de cijfers af te lezen. De inkomsten<br />
van het Algemeen Armbestuur over 1854 bedroegen<br />
ƒ6944,135, de uitgaven ƒ1193,89, terwijl voor het wees- en<br />
armenhuis nog eens ƒ32,99,015 werd besteed. Het totaal aan<br />
inkomsten bedroeg ƒ6944,135 en aan uitgaven ƒ6636,2.15,<br />
zodat de armenzorg in de gemeente een batig saldo van<br />
ƒ307,92, opleverde. De Hervormde diaconie deelde aan haar<br />
armlastigen ƒ5819,305 uit, en de Vincendusvcrcniging<br />
ƒ690,91, terwijl het fonds-werkverschaffing ƒ116 uitkeerde.<br />
Het aantal bedeelden bedroeg over de verschillende instellingen<br />
toen: het Algemeen Armbestuur 102,; het wees- en<br />
armbestuur z6; de Hervormde diaeome 31; St. Vincentius<br />
ïo en bet fonds voor werkverschaffing 17.<br />
Het drankmisbruik was in 1854 belangrijk m<strong>inde</strong>r dan in
'Het armhuis bij Je ij/.crcn brug te <strong>Heemstede</strong>'. Tekening v.<br />
P.vanLoo, 1768.<br />
het vorig jaar: 34593 kannen gedestilleerd verdwenen in de<br />
dorstige keelgaten, tegen 54047 kannen in het jaar daarvoor.<br />
Op een bevolking van 2840 inwoners van bijna 19 kan<br />
per persoon per jaar nu verm<strong>inde</strong>rd tot ruim 12, kan! Toch<br />
geven deze cijfers geen reëel beeld van het drankgebruik<br />
van de ingezetenen, want de cijfers betreffen de hoeveelheid<br />
drank die in de gemeente geconsumeerd werd en daaronder<br />
was begrepen de omzet van de talrijke herbergen, waarvan<br />
de klandizie uitsluitend uit Haarlemmers bestond. Uit de<br />
cijfers van het jaar 1766, toen 62000 liter wijn en brandewijn<br />
omgezet werd, zou men op een bevolking (mannen,<br />
vrouwen en k<strong>inde</strong>ren) van circa 2200 personen komen op<br />
een gemiddelde van ruim 20 liter per hoofd per jaar! In zoverre<br />
was de toestand in 1854 ongunstig, dat er van de<br />
2840 inwoners bijna ioo bedeeld werden, dus bijna zeven<br />
procent van de bevolking.<br />
Het volgend jaar, 1855, bracht weer iets nieuws: 'de wet op<br />
het armbestuur (18 juni 1854} en het nieuwe algemeen<br />
reglement voor de besturen der parochiale en andere<br />
Katholieke instellingen van weldadigheid in het bisdom<br />
Haarlem, in werking getreden 2.1 februari 1855' gaat, zo<br />
meent het gemeentebestuur, goede resultaten opleveren<br />
'daar de armen allengskens meer tot de kerkelijke weldadigheid<br />
worden teruggevoerd'. De gemeente kon dan ook volstaan<br />
met bet putten van ƒ1000 uit de gemeentekas ten behoeve<br />
van het Algemeen Armbestuur.<br />
In Berkenrode werd nog in hetzelfde jaar een Roomskatholiek<br />
parochiaal armbestuur opgericht, dat zich vooral
Het Stoomgemaal de Cruquius (thans museum), dat<br />
meewerkte aan de droogmaking van het Haarlemmermeer.<br />
Steendruk naar W. Hckking, ca. 1845.<br />
toelegde op de stichting van een soepkokerij. De deelneming<br />
aan de soepuitreiking was in principe voor iedereen<br />
opengesteld, doch geloofsgenoten kregen gedurende drie<br />
maanden zesmaal per week soep, 'particulieren' echter<br />
slechts tweemaal per week. 'Aan deze hoogst nuttige en<br />
doeltreffende maatregel is boven verwachting deelgenomen,<br />
en over het platteland is dit zeker een der beste maatregelen<br />
tot leniging der armoede'.<br />
De optimistische toon over de getroffen maatregelen ziet<br />
men echter weer langzaam verdwijnen. De werkgelegenheid<br />
verm<strong>inde</strong>rt nu de werkzaamheden aan de droogmaking van<br />
het Haarlemmermeer en de werken van de Duinwaterleiding<br />
voltooid zijn. Wordt in 1S58 nog gezegd dat het beeld van<br />
de armoede geflatteerd is door het feit, dat de Nederlands<br />
Hervormden < 1 de Rooms-katholieken hun armlastigen zo-<br />
veel mogelijk • aor eigen rekening nemen, het volgend jaar<br />
(1855) lezen w 1: 'Een groot deel van de Rooms-katholieken<br />
armen komt v or rekening van de gemeente, terwijl de<br />
Ned. Hcrv. di. rouie al haar armen zelf verzorgde'.<br />
wees- en armenhuis opgeheven<br />
Om de lasten te verm<strong>inde</strong>ren ging de gemeente over tot opheffing<br />
van het wees- en armenhuis, waar toen nog maar<br />
één man, vier vrouwen en elf k<strong>inde</strong>ren verbleven. Die<br />
werden bij particulieren ondergebracht, met een zeer gunstig<br />
resultaat. De gemeente besteedde voor de kost van de
ouderen ƒ104 en voor de k<strong>inde</strong>ren f60 per persoon per<br />
jaar. Tegen de verwachting in kwam echter het uitbesteden<br />
van wezen en armen duurder uit dan hun verblijf in het<br />
wees- en armenhuis. De kosten lagen nu ƒ2.00 per jaar<br />
'loger, maar het Burgerlijk Armbestuur constateert 'dat de<br />
legen woo rdige wijze van verpleging gunstig werkt op de<br />
-cdclijkc ontwikkeling van de k<strong>inde</strong>ren'.<br />
Een koude en langdurige winter teisterde Nederland in<br />
1861, de aardappeloogst was vrijwel mislukt en de prijzen<br />
i'an de meest noodzakelijke levensbehoeften stegen sterk.<br />
Velen die in Haarlem gewerkt hadden, waren nu werkeloos,<br />
liet volgend jaar levert opnieuw een mislukte aardappeloogst.<br />
Ziekte onder de behoeftigen vergrootte de lasten.<br />
'E<strong>inde</strong>lijk schijnt het, dat zij die eens hun tocvlugt tot de<br />
nmenkassen hebben moeten nemen, voortdurend op liefdadige<br />
ondersteuning blijven rekenen'.<br />
Ren lichtpuntje vormde het feit dat de opheffing van het<br />
wees- en armenhuis niet zo onvoordelig uitkwam als men<br />
gedacht had. Dat de Rooms-katholieke armen grotendeels<br />
ten laste van liet gemeentebestuur kwamen, zat dit college<br />
»lijkbaar nogal hoog; het is een steeds herhaalde klacht.<br />
Sedert 1865 kan het gemeentebestuur een wat optimistischer<br />
geluid laten horen. Het begint met: 'toestand niet ongunstig,<br />
geen meerdere armoede' tot 'enige verandering ten<br />
goede' (187z) en twee jaar later: 'overvloedig werk in alle<br />
vakken'. Dit nam niet w : eg, dat er toch nog 38 gezinnen<br />
doorlopend en 148 incidenteel gesteund moesten worden en<br />
nog 6 respectievelijk 13 loslopende personen.<br />
Maar in 1S87 komt er weer een omkeer: 'De toestand<br />
achteruitgaande wegens werkeloosheid'. Het verslag van<br />
1891 voegt bieraan nog een nadere verklaring toe: 'groot<br />
aantal weduwen en andere niet tot werken in staat zijnde<br />
personen' en 'voortdurende vestiging van behoeftige gezinnen'.<br />
Een totaal van 63 gezinnen en 15 loslopende personen<br />
genoten toen voortdurend of incidenteel ondersteuning.<br />
Bij de eeuwwisseling wordt het gesticht 'Sint Bavo', een<br />
Rooms-katholiek wees- en armhuis aan de Kerklaan in georuik<br />
genomen.<br />
zorgelijk beeld<br />
Het beeld over het jaar 1911 was bepaald zorgelijk. Ten<br />
laste van het Burgerlijk Armbestuur kwamen toen 164 ge-<br />
armenzorg en tverkverscbaj<br />
ge/in-lcden en 41 zelfstandige personen. De<br />
11 de Nederlands 1 lervurmde kerk steunde 2.6<br />
. 12. personen, het Rooms-katholieke parochiaal<br />
armbestuur 30 gezinnen en 14 personen, en de Sint Vincentiusvereniging<br />
39 gezinnen. Dit brengt het totaal der<br />
ondersteunde gezinnen op 285. Helemaal juist is dit cijfer<br />
waarschijnlijk niet, want uit een nader onderzoek zou<br />
moeten blijken hoeveel gezinnen uit meer dan één bron gesteund<br />
werden.<br />
Wat de aan de ondersteuning ten koste gelegde bedragen<br />
betreft, gaven het Burgerlijk Armbestuur en de diaconie der<br />
Nederlands Hervormde kerk meer uit dan zij ontvingen,<br />
terwijl het Rooms-katholiek armbestuur de inkomsten en<br />
uitgaven in evenwicht hield. Deze instelling boekte in 1911<br />
een batig saldo van ƒ12.00 en in 192.1 een van ruim ƒ1000.<br />
De eerste wereldoorlog ging aan 1 leemstede niet spoorloos<br />
voorbij. Een steuncomité werd opgericht, dat aan 29 mensen<br />
werk verschafte. Bovendien werd een groot aantal Belgische<br />
vluchtelingen opgenomen: aanvankelijk 250, later zelfs 450.<br />
Er zouden bladzijden te schrijven zijn over alle maatregelen<br />
die toen getroffen werden: mobilisatie, distributie enz.<br />
Lijkt in de eerste jaren na de oorlog de toestand niet erg<br />
ongunstig, daarin begint tegen 1930 verandering te komen.<br />
Op ï december 192.6 werd in de gemeente een steunregeling<br />
vastgesteld, waaruit in 192.9 een bedrag werd uitgekeerd van<br />
/4775>35- Maar cle/.c regeling moest in 1930 worden beëindigd,<br />
want de uitkeringen moesten voortaan geschieden<br />
volgens de Armenwet. Het Burgerlijk Armbestuur werd op<br />
27 november 1930 opgeheven en vervangen door de gemeentelijke<br />
dienst voor Maatschappelijk 1 lulpbetoon.<br />
Het aantal ondersteunde gezinnen steeg van 202 in 1930 tot<br />
485 in 1931. Meer dan 500 werkzoekenden waren er bij het<br />
gewestelijk arbeidsbureau ingeschreven, waartegenover<br />
maar weinig vraag stond. Een record werd in 1938 bereikt:<br />
544 werkzoekenden. Het volgende jaar daalde dit aantal<br />
echter weer tot 417.<br />
In december 1940 bedroeg het aantal ingeschrevenen 298.<br />
'De werkloosheid, die in de eerste zeven maanden nog<br />
buitengewoon groot was, verm<strong>inde</strong>rde daarna belangrijk,<br />
doordat ten behoeve van de Duitse wcetmacht door Hollandse<br />
aannemers verschillende werken werden uitgevoerd<br />
en door plaatsing van arbeiders in Duitsland in totaal<br />
9Ê personen konden worden tewerkgesteld', aldus het verslag<br />
over 1940.
hier onderwijst men<br />
de jeugd<br />
Over het onderwijs in <strong>Heemstede</strong> is zoveel te vertellen, dat<br />
de heer Van Duinen twee boekjes hierover kon samenstellen.<br />
Het kader van ons boek laat niet toe bijzonder diep<br />
op dit onderwerp in te gaan. We zullen trachten een samenvattend<br />
beeld te geven.<br />
In de middeleeuwen was het onderwijs over het algemeen<br />
een kerkelijke aangelegenheid. Het werd meestal gegeven<br />
door een geestelijke, maar toch zien we ook al vrij vroeg de<br />
combinatie koster-schoolmeester optreden. Later komen<br />
daar nog in veel gevallen de ambten van secretaris en voorzanger<br />
bij. Een combinatie, die geen hoge verwachtingen<br />
wekt ten aanzien van de resultaten van het onderwijs.<br />
Een school, althans die in <strong>Heemstede</strong>, was meestal een éénmansaangelcgenheid,<br />
zodat in geval van ziekte het hele<br />
onderwijs aan de jeugd stil kwam te liggen. Ook in geval<br />
van vacatures had de jeugd vrijaf.<br />
Het is altijd verkeerd om te generaliseren, maar wij krijgen<br />
toch wel de indruk, dat veel van deze functionarissen slecht<br />
voor hun taak berekend waren. Veel kerkeraadshandelingen<br />
worden gevuld met misdragingen van schoolmeesters (vooral<br />
dronkenschap!). Ook in de instructies voor de schoolmeesters-kosters<br />
staat vaak te lezen wat zij niet mogen<br />
doen. Daaruit kan men dan wel afleiden, dat dergelijke verboden<br />
handelingen tevoren min of meer veelvuldig voorkwamen.<br />
Als de instructie voor de schoolmeester, die in 1662. te<br />
<strong>Heemstede</strong> vastgesteld werd, aan de schoolmeester verbiedt<br />
om zich in de school door zijn vrouw of zoon te laten vervangen,<br />
mogen wc daaruit wel afleiden, dat dit vóór 1662.<br />
ll'.riiifteilc m de hisi<br />
regelmatig voorgekomen moet zijn. Ook de bepaling dat hij<br />
voor afwezigheid toestemming nodig heeft, wijst erop dat de<br />
schoolmeester her niet zo nauw nam met zijn schooltijden.<br />
Hij moest school houden van 's morgens acht rot elf uur<br />
precies, en 's middags van één tot vier uur. Tijdens de<br />
schooluren moest hij zich intensief bezighouden met het<br />
leren lezen, schrijven, cijferen en zingen. De toevoeging 'en<br />
andere gclijcke oeffeningen' laat nog enige speling voor het<br />
ontwikkelen van eigen initiatieven. Maar er werd toch van<br />
hem verwacht, dat zijn leerlingen in één à twee jaar de<br />
kunst van lezen en schrijven machtig waren.<br />
honger naar kennis<br />
Blijkbaar was de honger naar kennis in <strong>Heemstede</strong> nogal<br />
groot, want in 1637 heeft de schoolmeester al een ondermeester<br />
in dienst, die hij voor het grootste deel uit eigen<br />
zak moet betalen. Vaak vindt men in de litteratuur vermeld,<br />
dat de schoolmeesters slecht betaald werden. Er<br />
wordt dan gezegd : een schoolmeester verdiende soms maar<br />
ƒ30 per jaar. Dat is misleidend voorgesteld. De schoolmeesters<br />
hadden in het algemeen tal van nevenfuncties, die<br />
ook de nodige emolumenten opleverden. Over het algemee:<br />
hadden zij het dan ook niet zo slecht als wel eens gedacht<br />
wordt.<br />
Dat oude gewoonten een taai leven hebben, blijkt wel uit<br />
het feit dat ook de kerkeraad bemoeienis had met de benoeming<br />
van een schoolmeester. De kerkeraad draagt een<br />
tweetal personen voor dit ambt voor, waaruit de heer er<br />
dan één benoemt. Bijzonder lang beheerde Hendrik van<br />
Schendel de dorpsschool; bijna 20 jaar (1653 tot 1671)!<br />
Over het algemeen zijn de meesters maar vrij kon in<br />
<strong>Heemstede</strong>.<br />
Een ander bewijs voor het verband tussen dorpsschool en<br />
kerk levert ook de plaats, waar dit nuttige instituut gevestigd<br />
was: naast de kerk. Voor <strong>Heemstede</strong> was dit vóór<br />
1630: achter de kerk. Maar dit oude gebouw was zo bouwvallig,<br />
dat in 1630 de school gevestigd werd in een huis ten<br />
westen van de kerk. Op deze plek is dus honderden jaren<br />
aan de jeugd onderwijs gegeven, want later stond hier nog<br />
steeds de Voorwcgschool.<br />
Merkwaardig is het feit, dat Protestantse en Katholieke<br />
k<strong>inde</strong>ren gezamenlijk de (enige!) dorpsschool bezochten.
We lezen niet dat dit ooit moeilijkheden opgeleverd heeft.<br />
• et lijkt wel aannemelijk, dat de Katholieke k<strong>inde</strong>ren stilzwijgend<br />
vrijgesteld waren van het leten van de Heidelbergse<br />
catechismus.<br />
wat de heel kleine k<strong>inde</strong>ren betreft: Af ten toe horen we<br />
in <strong>Heemstede</strong> van het bestaan van een kleinc-k<strong>inde</strong>renchooltje,<br />
dat in de 19e eeuw met de naam van bewaarschool<br />
wordt aangeduid.<br />
oneervol ontslag<br />
'oeilijkheden met de school meesters beeft <strong>Heemstede</strong> niet<br />
.el gekend. Het is wel opvallend dat de beide eerste<br />
.: hooi m e esters die wij bij name kennen, Aart Buijsclmans<br />
en Paulus Pietersz., oneervol ontslagen werden. De eerste in<br />
het jaar 1621, de tweede in 1630.<br />
/.oals op elk terrein kwamen er in 1795 ook spanningen<br />
t het onderwijs. De Heemsteedse schoolmeester, Jan<br />
! erwogt (die in 1790 benoemd was) weigerde vooralsnog<br />
c eed van trouw aan het nieuwe bewind af te leggen. Hij<br />
.vas een oranjeklant en deswege werd hij dan ook geschorst.<br />
Inmiddellijk werd het voorstel gedaan om een ander in<br />
zijn plaats te benoemen. Maar Jan Terwogt had een gezin<br />
1 vijf k<strong>inde</strong>ren en kon zich de weelde niet permitteren<br />
1 verzet vol te houden. Hij legde dus op 7 februari 179a<br />
de eed af, maar deed geen afstand van zijn sympathie voor<br />
het huis van Oranje, zodat hij op 21 maart 1798 toch ontslagen<br />
werd.<br />
Ook de dorpsvroedvrouw werd om dezelfde reden ontslagen.<br />
Doch beiden protesteerden hiertegen bij de regering<br />
in den Haag en werden zelfs in bet gelijk gesteld, maar het<br />
gemeentebestuur van <strong>Heemstede</strong> weigert hen weer in dienst<br />
nemen. Krachtige steun ontving meester Terwogt van<br />
E Heemsteedse burgerij. Zeven burgers, waaronder dokter<br />
Jacob Groos, verklaarden in een request, dat Terwogt 'een<br />
mensch is van een stil, onbesproken en voorbeeldig gedrag,<br />
die zijn ambt ruim 7 jaar tot genoegen van de inwoners<br />
had vervuld'.<br />
Het mocht niet baten, het ontslag bleef gehandhaafd. Tot<br />
zijn opvolger werd benoemd een leerling van de Kweekschool<br />
voor onderwijzers te Haarlem, de toen 18-jarige<br />
Abraham Harrebomée. Hij moest 122. leerlingen onderwijs<br />
geven in het spellen, lezen, schrijven, rekenen, de Neder<br />
landse taal, vaderlandse <strong>historie</strong>, geometrie, Italiaans<br />
boekhouden en geografie voor een traktement van ƒ 100<br />
's jaars uit de dotpskas, waaraan ƒ2.30 door de leerlingen<br />
als schoolgeld gesuppleerd werd.<br />
Gedurende 54 jaren onderrichtte Harrebomée de jeugd van<br />
<strong>Heemstede</strong>. Hij maakte dus ook de onderwijsvernieuwing<br />
in het begin van de 19e eeuw mee. De nieuwe schoolwet<br />
van 1806 bracht voor het eerst de later zo bekende formulering,<br />
dat de k<strong>inde</strong>ren 'opgeleid worden tot alle maatschappelijke<br />
en Christelijke deugden'. Ook waren er toen al<br />
(sedert 1S01] schoolopzieners. Nieuwe voorschriften werden<br />
door Gedeputeerde Staten in 1816 gegeven. Het traktement<br />
van Harrebomée werd van /100 op ƒ175 gebracht, aangevuld<br />
met circa ƒ225 aan schoolgelden.<br />
schoolgebouw in verval<br />
Het oude schoolgebouw - daterend van 1630! - was in<br />
verval geraakt. Toen de huur in 1S1S eindigde en geen<br />
overeenstemming met de ketkmeesters bereikt kon worden<br />
over de wcderinhuring, keek de gemeente uit naar een<br />
andere lokaliteit. Het oog viel op een-huis toebehorende<br />
aan de wedtiwe Der K<strong>inde</strong>ren, gelegen aan de zuidoostzijde<br />
van het kerkhof. Dit werd door de gemeente voor 25 jaar<br />
gebuurd en school en raadkamer werden daarheen overgebracht.<br />
Toen er klachten ovet meestet Harrebomée binnenkwamen<br />
(vermoedelijk over het onderwijs aan behoeftige k<strong>inde</strong>ren)<br />
werd een soort schoolcommissie ingesteld, die toezicht<br />
moest houden op de school en de onderwijzer. De gemeente<br />
vond goed dat de leermiddelen van de behoeftige<br />
k<strong>inde</strong>ren voortaan niet meet ten laste van de ondetwijzer<br />
zullen komen, maar uit de dotpskas betaald worden.<br />
Er was nu echter wel een nieuw sehoollokaal (één lokaal<br />
met ca. 150 leerlingen), maar de inrichting ervan was geheel<br />
verouderd. Men had waarschijnlijk de meubilering van<br />
het oude sehoollokaal gewoon overgeplaatst. Op aandringen<br />
van de schoolopziener moest het sehoollokaal geheel<br />
gemoderniseerd worden (1S2.2). Er kwam nu echter<br />
zo'n toeloop van leerlingen, dat Harrebomée zijn 165<br />
klantjes niet meer baas kon.<br />
Hij had de bevoegdheid om uit eigen zak een<br />
aan te stellen, maar hij meende dat dit onmogelijk v
erzocht een subsidie van f ioo uit de dorpskas. De zaak<br />
werd toen zo geregeld dat hij ƒ50 uit de dorpskas en ƒ50<br />
lit het fonds van do schoolcommissie ontving om een<br />
mdermcester te betalen. Tegelijkertijd werd een<br />
>i de onderwijzer vastgesteld.<br />
te grote klas<br />
Het aantal leerlingen nam zo snel toe, dat de Gouverneur<br />
van Noord-Holland het schoollokaal in 1837 te klein vond.<br />
Hij drong op uitbreiding aan. De gemeente had echter het<br />
bestaande lokaal voor 25 jaar gehuurd en deze huur zou<br />
pas in 1843 eindigen. De gemeenteraad vond dat de oude<br />
toestand nog best tot dat jaat gehandhaafd kon blijven en<br />
wees de gevraagde veranderingen dus af. Maar toen het<br />
e<strong>inde</strong> van de huurovereenkomst in het zicht was, begreep<br />
de gemeente dat et toch iets gebeuren moest.<br />
Het resultaat was dat het oude gebouw, waarin de school<br />
van 1630 tot 1818 gevestigd was geweest, weer werd aangekocht<br />
voor de som van ƒ750. Het werd blijkbaar niet<br />
gesloopt, zoals aanvankelijk in de bedoeling had gelegen,<br />
maar et wctd voor meer dan ƒ9000 aan vertimmerd. Er<br />
moest een lening van ƒ7000 voor gesloren worden bij baron<br />
van Westerholt, bewoner van de buitenplaats "t Clooster',<br />
die een persoonlijke garantie voor deze lening van de<br />
burgemeester eiste en verkreeg!<br />
De school telde voottaan twee klaslokalen, een belangrijke<br />
vooruitgang dus. Een doorbreking ook van her systeem<br />
/ in-ilH-lt'tlc in de bis-toi<br />
van het individuele onderwijs. Langzamerhand won de<br />
gedachte aan klassikaal onderwijs terrein. De eeuwige<br />
kringloop van de geschiedenis: tegenwoordig gaan er weer<br />
stemmen op voor het individueel onderricht.<br />
Van stands- en godsdienstverschillen merken wc in de<br />
dorpen weinig of niets. Er was, evenals in <strong>Heemstede</strong>,<br />
maar één school. Daarheen gingen de k<strong>inde</strong>ren of ze nu<br />
Protestant of Katholiek waren en de minvermogenden<br />
kregen onderwijs op kosten van de onderwijzer of uit parriculierc<br />
fondsen. Alleen in de allerhoogste kringen kende<br />
men de particuliere onderwijzers, de zogenaamde gouverneurs,<br />
die in dienst waren van een 'heer' en aan diens<br />
k<strong>inde</strong>ren thuis onderricht gaven.<br />
ondermeester uit eigen zak betalen<br />
Een nieuw school reglement kwam in 1851 tot stand. Dat<br />
was ook wel nodig, want het vorige dateerde van r8z2..<br />
Financieel belangrijk voor de onderwijzer was, dat hij geen<br />
toelage meer zou ontvangen uit de dorpskas. De schoolgelden<br />
werden verhoogd met ƒ0,40. Maar dit bedrag was<br />
niet voldoende om het gederfde inkomen uit de dorpskas<br />
goed te maken, zodat nogmaals een verhoging van schoolgelden<br />
nodig was.<br />
Vreemd doet het ons aan, dat de onderwijzet zijn ondermeesters<br />
uit eigen zak moest betalen. Toen de heer Harreboméc<br />
echter een tweede ondermeester nodig had, trok<br />
de raad daarvoor toch weer ƒ 100 uit. Aangesteld wetd in
'ertelselplaat bij Hoogeveen's verbeterde Leesplank.<br />
J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij .NV, Groningen-Djakac<br />
:s: Zonder pet niet op de kiek! (Parochiale school).<br />
deze functie de heer P. Vergers, die echter spoedig het vcr-<br />
; oek indiende een particuliere school te mogen beginnen.<br />
Intussen was er een nieuwe burgemeester gekomen, mr.<br />
i.S.F.de Moraaz Imans. Nieuwe bezems vegen schoon<br />
:n zo besloot de nieuwe magistraat de 72-jarige heer<br />
[arrebomée, die liet onderwijs in <strong>Heemstede</strong> nu 50 jaar<br />
gediend had, maar ontslag te geven. De burgemeester wilde<br />
tem een pensioen van ƒ600 toekennen, doch de raad heloot<br />
maar ƒ400 te geven. Gedeputeerde Staten stelden nog<br />
oor om dit bedrag tot ƒ500 te verhogen, maar dat kon de<br />
: emeentekas blijkbaar niet lijden, want er moest ook al<br />
•' -9,50 uitgetrokken worden voor het examineren van de<br />
5 kandidaten, die gesolliciteerd hadden naar de opengevallen<br />
functie.<br />
Een request om de heer Vergers te benoemen had geen<br />
resultaat en de heer H.H.B.Binnewicrtz, een Katholiek<br />
hoofdonderwijzer uit Delft, werd met zes van de zeven<br />
stemmen door de raad benoemd. Het directe gevolg van<br />
deze op 1 november 1851 gedane benoeming was de oprichting<br />
van een Protestants Christelijke school.<br />
De heer Binnewiertz stak het niet onder stoelen of banken<br />
dat hij een goed Katholiek was, want na zijn indiensttreding<br />
op 15 januari 1851 verzocht hij in maart reeds aan<br />
de raad de school op Drie koningen, Onze Lieve-Vrouw-<br />
Boodsehap, Heilige Sacramentsdag, Heilige Petrus en<br />
Paulus en Aller Heiligendag te mogen sluiten. De raad was<br />
echter van mening, dat senoemde daj;en jiecn algemeen<br />
erkende feestdagen waren en stond het verzoek niet toe.
Alicen indien zich op die dagen geen zes leerlingen aanmeldden,<br />
zou hij de school mogen sluiten.<br />
Een aanmerkelijke verhoging van de schoolgelden moest het<br />
onvoldoende traktement van de onderwijzer op peil<br />
brengen. De school werd toen vrijwel uitsluitend door<br />
Katholieke k<strong>inde</strong>ren bezocht. Er waren toen (1853) gemiddeld<br />
± 180 leerlingen, waarvan er 80 gratis onderwijs<br />
genoten. De Protestants Christelijke school telde gemiddeld<br />
75 leerlingen, waarvan 2.5 gratis. Van de ca. 260 leerlingen<br />
genoten er dus 105 kosteloos onderwijs.<br />
De Katholieken waren echter uitgesproken in her voordeel,<br />
daar hun school geheel door de gemeente werd bekostigd,<br />
terwijl de Protestantse school in het geheel geen toelage uit<br />
de gemeentekas genoot. Het salaris van het hoofd der<br />
openbare school werd in i860 sterk verbeterd. Het werd op<br />
ƒ1000 gebracht plus vrij wonen. De ondermeester kreeg ƒ300.<br />
Dit hoge traktement kon de heer Binnewiertz echter niet<br />
aan <strong>Heemstede</strong> b<strong>inde</strong>n, want nog in i860 aanvaardde hij<br />
een betrekking elders. Er moest dus een nieuw hoofd benoemd<br />
worden. Het gemeentebestuur plaatst in 'de Tijd'<br />
van 11 oktober i860 een advertentie: 'Katholieke hoofdonderwijzers'<br />
worden uitgenodigd naar deze betrekking te<br />
komen dingen, daar op één na alle 200 k<strong>inde</strong>ren Katholiek<br />
zijn. Het gemeentebestuur wijt de gang van zaken aan 'de<br />
vroegere onverdraagzaamheid van de Protestanten, die<br />
toen er een Katholiek tot hoofd der school benoemd was,<br />
een Protestantse school hadden opgericht'.<br />
De advertentie vermeldde bovendien nog, dat van de elf<br />
raadsleden er zes Katholiek en vijf Protestant waren en dat<br />
een Katholiek dus wel van een benoeming verzekerd was.<br />
Ogenschijnlijk doet het een beetje vreemd aan, dat er in<br />
dezelfde advertentie stond, dat viervijfde van de bevolking<br />
Katholiek was.<br />
Het komt mij voor dat de mededelingen in de advertentie<br />
geheel in strijd waren met de juist bijzonder goede verstandhouding<br />
tussen heide geloofsgemeenschappen in <strong>Heemstede</strong>.<br />
Het is niet onmogelijk dat niet zozeer het feit dat meester<br />
Binnewiertz Katholiek was, als wel zijn persoonlijkheid de<br />
Protestanten gebracht heeft tot het stichten van een eigen<br />
school.<br />
Even kwam de tegenstelling Protestant-Katholiek nog om de<br />
hoek kijken in 1868. Er moest een hulponderwijzer benoemd<br />
worden, doch de burgemeester en de schoolopziener<br />
hadden op advies van het schoolhoofd drie Protestantse<br />
kandidaten op de voordracht geplaatst. De raad moest ti<br />
tot een benoeming overgaan, maar de Katholieke raadsleden<br />
gaven stembriefjes af die alle van onwaarde waren<br />
Toen een herstemming hetzelfde resultaat opleverde, ver<br />
klaarde de burgemeester dat de heer J.C.de Jager, die vi<br />
verkreeg, benoemd was.<br />
veel kosteloos onderwijs<br />
Hoofd van de school was toen Jacob van Term (1861 tot<br />
1879), een man die in <strong>Heemstede</strong> zeer gezien was. 'Hij legt<br />
zich hoofdzakelijk toe op de zedelijke ontwikkeling der aan<br />
zijn zorg toevertrouwde k<strong>inde</strong>ren, terwijl hun grotere vrijmoedigheid,<br />
meet beschaafde wijze van zieh uitdrukken en<br />
verbeterd gedrag, zowel in als buiten de school reeds aanvankelijk<br />
de goede door hem verkregen uitkomsten aantonen'.<br />
Dat wordt reeds na afloop van het eerste jaar van<br />
zijn benoeming van hem gezegd.<br />
Opvallend blijft het groot aantal k<strong>inde</strong>ren dat kosteloos<br />
onderwijs geniet; zo bijvoorbeeld in 1861: 174 van de 214<br />
leerlingen.<br />
Een scbooSinvcnlaris v<strong>inde</strong>n we in het jaar 1871. Er waren<br />
toen 221 leerlingen (waarvan 100 kosteloos), die in twee(!)<br />
lokalen gehuisvest waren. De leermiddelen waarover<br />
zij beschikten bestonden uit: een schoolkaart van Europa,<br />
een wereldkaart, een kaart over Nederlandse maten<br />
en gewichten, een stel maten en gewichten, een stel<br />
lichamen voor de vormleer, Natuurlijke Historiekaarten van<br />
van Lummel!, een klok, 6 muzickborden, 4 borden, 1 lettermachine,<br />
2 (later 3) boekenkasten.<br />
Een tiental jaren later zien we een opmerkelijke verandering<br />
in de leermiddelen (1881). Deze bestaan dan uit: 44<br />
schoolbanken, 108 loden inktkokers, 1 schrij(lessenaar, 2<br />
muzicklessenaars, een inktkruik, 2 gemeentelijke verordeningen<br />
(!), 5 verschuifbare schoolborden, 6 muzickplankcn,<br />
4 school landkaarten op linnen (namelijk de aardbol,<br />
Europa, Nederland en Noord-Holland), 1 stel platen van<br />
aanschouwingsoefeningen van Van Lummell, de platen der<br />
leesmethode van Bouman, 1 verzameling plat<br />
beddingen van dieren, 1 dito met die van die:<br />
nuttig voor de landbouw, 1 stel gewichten, 1 meter,<br />
lichamen voor de vormleer, 1 telraam, 1 schoolklok,<br />
1 pennebak met 2.00 penhouders. Weer drie jaar later
uitgebreid met i stel natuurkundige<br />
voorwerpen en benodigdheden bij de nuttige handwerken.<br />
liet salaris van de eerste onderwijzer bedroeg in 18S2<br />
f600, doch de tweede ontving f8oo(\) en dat omdat hij ook<br />
1 loogduits gaf buken de schooluren. Dar liet de eerste<br />
onderwijzer niet op zich zitren. Hij ging onderwijs geven in<br />
de Franse taal en toucheerde daarvoor f2.40. Maar beide<br />
cursussen voorzagen blijkbaar niet in een behoefte en<br />
werden dan ook in 1887 al weer gestaakt.<br />
Een sterk verloop was er onder de hulponderwijzers, zo<br />
zelfs dat de schoolopziener bij zijn bezoek aan de school<br />
in 1874 moest opmerken, dat er in één lokaal drie klassen<br />
gehuisvest waren, met tezamen 150 leerlingen en slechts één<br />
onderwijzer. In het andere lokaal waren JOO leerlingen met<br />
één onderwijzer ondergebracht.<br />
De heer Van Term moest op 1 juli 1879 wegens langdurige<br />
ziekte ontslag nemen en ontving een pensioen van ƒ500.<br />
I.)c nieuwe onderwijswet van 1878, waaraan de naam van<br />
^appcyne van de Coppcllo verbonden is, betekende een<br />
nieuwe verzwaring van lasten, vooral voor het bijzonder<br />
onderwijs dat niet gesubsidieerd werd.<br />
: 'at de toestand van de school steeds voldoende genoemd<br />
werd, beaamde het nieuwe hoofd niet. Dat was de heer<br />
I etrus Johannes Staal, die van 1879 tot 1915 aan het hoofd<br />
van de school stond. Het aantal leerlingen was gestegen cot<br />
154, waarvoor maar 3 leerkrachten (wettelijke eis: (,) en 2<br />
lokalen beschikbaar waren.<br />
Men kocht in 1881 grond om de school met 5 lokalen te<br />
I kunnen uitbreiden. De nieuwe aanwinst, met overdekte<br />
I speelplaats, kon op 1 juli 1882 in gebruik worden genomen.<br />
I De grond kostte ƒ2700 en de aanbouw ƒ2898. Er moest<br />
I tegelijkertijd een onderwijzeres voor de nuttige handwerken<br />
benoemd worden. Hiervoor viel het oog op mevr. J.H.<br />
1 • ogelesang-Maris, de vrouw van het hoofd van de<br />
1 Christelijke school! Toen zij bedankte laaide de tegenstel-<br />
: ng Protestant-Katholiek weer even op en pas na veel ge-<br />
! arrewar werd in de vacature voorzien.<br />
e<strong>inde</strong> aan schoolverzuim<br />
De leerplichtwet van 1900, voorgesteld do<br />
Goeman Borgesius, maakte vrijwel een e<strong>inde</strong> aan het enorme<br />
choolverzuim. De openbare school beleefde een tijd van<br />
grote bloei: in r886 waren er 326 leerlingen (waarvan 137<br />
kosteloos), die onderwijs ontvingen van 1 hoofd, 5 onderwijzers<br />
en 1 onderwijzeres. Een topjaar was 1895 met 455<br />
k<strong>inde</strong>ren (235 - ruim de helfr(!) - kosteloos). Nog in 1899<br />
waren er 291 leerlingen.<br />
Door de oprichting van een Rooms-katholieke meisjesschool<br />
in 1899 daalde het leerlingenaantal tot 245 in 1901<br />
om het volgend jaar al weer te stijgen tot 495. De oprichting<br />
van een Rooms-katholieke jongensschool in 1904 deed bet<br />
aantal leerlingen van de openbare school dalen tot 317 en<br />
dit bleef dalen tot in 1916 een dieptepunt van 82 bereikt werd.<br />
Intussen was de heer Staal, na 36 jaren de .school gediend<br />
te hebben, gepensioneerd. Tot hoofd wordt nu benoemd de<br />
heer J. de Jong.<br />
De eerste wereldoorlog deed her onderwijs geen goed.<br />
Soms werd wegens brand stofgebrek maar vier dagen per<br />
week lesgegeven en het schoolverzuim nam onrustbarend<br />
roe. De schoolcommissie maakt in 1921 de merkwaardige<br />
opmerking: 'dar juist die leerlingen waarvan bekend is dat<br />
zij rooken, in hun klas bij het lezen achterlijk of zeer<br />
achterlijk zijn'.<br />
De daling van het aantal leerlingen had tot gevolg gehad,<br />
dat een deel van de school aan de Voorweg door de dienst<br />
openbare werken in gebruik was genomen. In 1923 werd<br />
dit weer ongedaan gemaakt. l:r werd in 1924 ook een eigen<br />
gymnastieklokaal ingericht. Bovendien werd in dat jaar een<br />
schoolartsen dienst ingesteld.<br />
snelle ontwikkeling<br />
; dus in 1924 zo, dat er één openbare school<br />
was voor gewoon lager onderwijs met 190 leerlingen en nog<br />
een ULO-afdeling met zz scholieren. De kosten van deze<br />
school bedroegen ƒ80027,73. Verder was er een bijzondere<br />
Protestantse school aan de Adriaan Pauwlaan, voor lager<br />
onderwijs en ULO, met 273 leerlingen en aan de Voorweg<br />
een bijzondere Protestantse MULO-school met 156 leerlingen.<br />
De Rooms-katholieke jongensschool telde toen 185,<br />
en de Rooms-katholieke meisjesschool 348 leerlingen.<br />
Tenslotte was er dan nog een Montessorischool met 49<br />
pupillen.<br />
Met vervolgonderwijs hielden zich twee scholen bezig. De<br />
kleuters werden opgevangen in drie bewaarscholen. Meisjes
<strong>Heemstede</strong> in de historic<br />
Overzicht van het aantal leerlingen r-.m de oj/cnb.ac en bijzondere Si heden in de gemeente<br />
**£££:%* Va ^47 1S3 ï*!« ï?" 468 69 VS •t« «« ;ï 44^6 "it<br />
iSdeccmber 1917 1759 16.64 J« 17.4« 64,85<br />
JS 69<br />
lódcccrabcr ijnj "3S MS 11,76 83?' 5«" 41,87<br />
67 Syo 76<br />
lédecember 1933 1337' 1,7*<br />
«08<br />
63 E 164<br />
31,64<br />
W<br />
4,3e<br />
4^ «S<br />
-6,84<br />
11%<br />
879<br />
EJ3 749<br />
169<br />
4»!«7<br />
-1,4s<br />
16 december 1535 1469 2,7c fiOT 3,S8 BH ZO.Si -3>S6 185<br />
léJcccmbtr 1936 1508 1,5s 1,65<br />
,98<br />
16september 1338 1697 ï^S<br />
Iê september 1939 1770 1,70<br />
7 X £«9 ïï 410<br />
• I - : ; i j .<br />
1<br />
Opening Bosch en Hovenschool L „, TO M iaan Pa 1 scholen ,„ mi-.)<br />
!<br />
Opening St. Augustinusschool LO Mole werfsla<br />
1<br />
OtKüUiii'. Brunstftschou] 1.0, Broi L^hi.k'l<br />
M<br />
:i ; :<br />
' iliranai: hitnhnschoo! [.0, Unci. m,lb<br />
Heere<br />
„Skluk k ••.,• 1, 1 klTilil<br />
k llf^HH<br />
cnion<br />
* Verhoging tocUlinfilufligd lelkei maai»<br />
' Verhoging toelatingsL-cftijd tdkui met J maand en.<br />
konden de naaikunst maehtig trachten re worden aan een<br />
naaischool. Een belangrijke instelling in de/.c gemeente was<br />
ook het Rooms-katholieke Bisschoppelijke seminarie<br />
Hageveld. Eén regent, één econoom en 19 professoren be<br />
hartigden daar het welzijn van 346 leerlingen.<br />
Ik nam het jaar 1924 voor dit overzichtje, omdat dit het<br />
jaar is, waarin een e<strong>inde</strong> kwam aan de bestaande toestand,<br />
dat er één openbare, één Protestantse en twee Rooms-<br />
katholicke scholen waren. De stichting van de 'Bosch en<br />
Hovenschool' in 15114 verstoorde deze status-quo. De ge<br />
meente meende toen ook tot uitbreiding van het aantal<br />
openbare scholen te moeten overgaan. Zo werd op<br />
5 september 192.7 'de ßronstcescliool', gebouwd onder<br />
leiding van architect H. Korringa, officieel geopend. De<br />
t<br />
18,66<br />
5<br />
998<br />
3°;<br />
,6,16<br />
47,58<br />
derde openbare school, 'de Dreefschool', werd op 2,5<br />
augustus lyio in gebruik genomen.<br />
4^S8<br />
3,46<br />
Ook het Rooms-katholieke onderwijs maakte in die periode<br />
een snelle ontwikkeling door. Zo had het Rooms-katholieke<br />
Kerkbestuur /es scholen onder zijn beheer (waarvan twee<br />
ULO) met bijna 900 leerlingen. Daar kwam nog bij de Sint<br />
Aloysiusschool met 1. i.y leerlingen, onder het Rooms-<br />
katholieke Kerkbestuur van Onze-Lieve-Vrouwe-Hemel-<br />
De <strong>Vereniging</strong> Bijzondere Protestantse school beschikte in<br />
dat jaat over drie scholen (waarvan één MULO) met 570<br />
leerlingen. De vier openbare scholen (waarvan één MULO)<br />
onderrichtten toen 703 jeugdigen. Het openbaar onderwijs<br />
had /.ich in nog geen /.even jaar behoorlijk hersteld.
de zorg voor orde<br />
en recht<br />
In de 17e eeuw en nog later lezen we van het optreden van<br />
'.Ie schone en zijn dienaren. Wc krijgen daaruit de indruk<br />
dat de ordehandhaving door meer dan een politieman werd<br />
bedreven. Of deze in vaste dienst waren is niet geheel<br />
duidelijk. Het kan zijn dat er mensen waren die incidenteel<br />
bijstand verleenden.<br />
En de 19e eeuw is er echter slechts sprake van één politieman.<br />
Toen de droogmaking van het Haarlemmermeer een<br />
aanvang nam en veel vreemde arbeiders naat <strong>Heemstede</strong> en<br />
Bennebroek trokken, was deze ene agent niet meer voldoende.<br />
Er werd dus in dienst van beide gemeenten 'een<br />
buitengewoon agent van justitie' gestationeerd (1841). Een<br />
nachtwacht bestond er toen nog niet in <strong>Heemstede</strong>; wel in<br />
ikrkcnrode. Maar vijf jaar later fungeerde er ook in<br />
<strong>Heemstede</strong> een nachtwacht, die niet door de overheid maar<br />
door particulieren werd betaald.<br />
De toenemende bedelarij maakte het volgend jaar reeds een<br />
"wcede veldwachter noodzakelijk, maar de gemeente kon<br />
: bekostigen en deze functionaris bleef op het verin.<br />
Uitkomst bracht de toezegging van de<br />
rijksoverheid om een gedeelte van de cavalerie als marechaussee<br />
in de gemeente te detacheren. Dit gebeurde dan<br />
ook en de maatregel had een goede uitwerking. Ondanks<br />
deze tevredenheid werd de detachering al drie jaar later<br />
beëindigd (1853). De veldwachter kreeg er toen echter drie<br />
'buitengewone' veldwachters bij.<br />
De nachtwacht, die zoals reeds gezegd uit particuliere bijdragen<br />
werd betaald, bestond toen uit zes man, die in drie<br />
ploegen van 's avonds 10 uur tot des morgens 5 uur dienst<br />
deden. Dit semi-politietoe/.ielu was een dringende noodzaak,<br />
want de straatverlichting was uiterst gebrekkig. In de<br />
hele gemeente waren maar drie straatlantaarns.<br />
De opheffing van het corps marechaussee bleek echter niet<br />
verantwoord te zijn, zodat het volgend jaar al weer gedurende<br />
de winter ecu brigade hulp-marechaussee gestationeerd<br />
werd. De veldwachter was intussen 60 jaar<br />
geworden en de gemeente moest toen ook wel overgaan tot<br />
de aanstelling van een tweede functionaris. Ook dit bleek<br />
niet voldoende en daarom werden er in 1858 rijksveldwachters<br />
gestationeerd, die een toelage uit de gemeentekas<br />
ontvingen van ƒ 10 per jaar.<br />
Maar, constateert het versla;.; van 1864: 'de grote uitgestrektheid<br />
der gemeente en de talrijke toeloop van vreemdelingen<br />
en de vele feesten en muziekuitvoeringen in de<br />
Haarlemmerhout, maken de benoeming van nog een bezoldigde<br />
veldwachter wenselijk'. Dit gebeurde dan ook,<br />
maar een reële verbetering bracht dit niet want de enige<br />
rijks veld wach ter werd toen naar Haarlem overgeplaatst.<br />
De gemeentelijke veldwachter genoot een salaris van ƒ300<br />
per jaar, de buitengewone veldwachter ontving in het geheel<br />
geen bezoldiging. Bij de ƒ ;oo kwamen dan nog vrije<br />
woning en vrije brandstoffen. De oude veldwachter had intussen<br />
pensioen gekregen : ƒ 180 per jaar.<br />
Vanzelfsprekend zouden we een volledige opsomming van<br />
het wel en wee van het politiecorps kunnen samenstellen,<br />
dat zou echter een te dorre opsomming worden. We doen<br />
dus maar eens hier en daar een greep. Zo vonden we dat er<br />
in 1879 door de veldwachters 36 processen verbaal werden<br />
opgemaakt (iS wegens overtredingen en 18 wegens diefstal<br />
en dergelijke). Het anrsi.imeiilokaal huisvestte ±6 personen<br />
(9 wegens dronkenschap en 7 wegens gebrek aan nachtverblijf).<br />
Dat de tweede veldwachter geen bc/.oldigmg kteeg, kon<br />
natuurlijk geen blijvende toestand zijn. Zijn salaris werd in<br />
1881 bepaald op f450 per jaar plus dienstkleding en<br />
wapens. Dit stimuleerde blijkbaar aanvankelijk het aantal<br />
processen verbaal, dat van 66 tot 133 steeg (1881) en het<br />
volgend jaar een record bereikte: 194 (waarvan liefst 104<br />
wegens openbare dronkenschap). Lange tijd zien we dan,<br />
dat de helft van het aantal bekeuringen gemaakt wordt<br />
wegens dronkenschap.
Aanrijding op 8 juli 1914 op de Binnenweg c<<br />
üi- Kastanjclaan.<br />
fietsen - een omwenteling<br />
Een omwenteling moet wel de aanschaffing van rijwielen<br />
voor de beide veldwachters in 1896 betekend hebben. Rond<br />
de eeuwwisseling 1899/1901 werd ook hun salarispositie<br />
verbeterd. Een tweetal verhogingen bracht het salaris van<br />
de veldwachter op ƒ450 plus ƒ75 kleedgeld en nog vrije<br />
woning en brandstof in het raadhuis. De tweede funcrionaris<br />
ontving ƒ550 pet jaar plus ƒ75 kleedgeld. De openbare<br />
dronkenschap was intussen verm<strong>inde</strong>rd. Negen van de 55<br />
processen verbaal werden in 1904 wegens dat feit opgemaakt.<br />
Het jaat 190Ê bracht het aantal veldwachters op drie en in<br />
1911 wordt aangekondigd dat bet politiecorps uitgebreid<br />
zou worden met een inspecteur en drie agenten, waar er<br />
echter nog twee bij zouden komen. In 1914 waren er al<br />
zeven, die een wedde genoten van ƒ900 tot ƒ975 plus ƒ75<br />
kleedgeld. De inspecteur genoot ƒ152.5 plus ƒ100 kleedgeld<br />
en ƒ200 voor huishuur. De enige veldwachter had een<br />
traktement van ƒ102.5, ƒ12.5 voor huishuut en ƒ75 kleedgeld.<br />
Met de uitbreiding van het politiecorps ging een stijging in<br />
het aantal processen verbaal gepaard. Het waren er in 1911<br />
liefst 221, waarvan 60 wegens overtreding van de motoren<br />
rijwielverordening. Het was ook in genoemd jaar, dat de<br />
politiehond door een dief werd doodgeschoten.<br />
Verkeersonveiligheid gaf ook toen al de nodige drukte: 113<br />
personen werden in 1913 bekeurd wegens rijden zonder<br />
licht op de fiets. 2.6 aanrijdingen en 2 overrijdingen constateerde<br />
de politie in dat/elfde jaar. Bij de 96 bekcutingen<br />
voor rijden zonder licht per rijwiel, kwamen in 1915 nog<br />
57 bekeuringen wegens overtreding van de motor- en rijwiclwct.<br />
Ook met de woonwagens had de politie veel te<br />
stellen. Zo werden er in 1913 liefst 101 van deze rijdende<br />
woonhuizen over de (geineen re) g ren s gezet.<br />
De eerste wereldoorlog eindigt in iyi
vuur en water<br />
We weten allemaal, dat het met het blussen van branden<br />
oudtijds nogal primitief toeging. Had men water in de buurt<br />
dan werd een keten gevormd van personen, die de gevulde<br />
emmers aan elkaar doorgaven. Emmertje na emmertje<br />
water werd in de vuurhaard geledigd, meestal met weinig<br />
succes. De algemeen toegepaste houtbouw met rieten daken<br />
was er de oorzaak van, dat in de middeleeuwen hele stadswijken<br />
in de as werden gelegd. Een belangrijke verbetering<br />
bracht de door de bekende Jan van der Heijden ontwikkelde<br />
brandspuit, die echter wel niet direct op het platteland<br />
toepassing zal hebben gevonden.<br />
Van een brandspuit in <strong>Heemstede</strong> horen we in het jaar<br />
1:760. De heer van <strong>Heemstede</strong> had deze op eigen kosten<br />
"doen in order brengen' en daar deze ook zou dienen voor<br />
de gemeenre, werd er door schout en schepenen een keur<br />
>p afgekondigd. De/e keuren noemde uien later verordeningen.<br />
Een verordening op de dienst der brandspuiten<br />
werd op 30 april 1855 vastgesteld, maar branden waren er<br />
niet in dat jaar. In het algemeen kwamen trouwens in onze<br />
gemeente maar weinig branden voor.<br />
Er waren in 1868 twee brandspuiten, waarvan er één gestationeerd<br />
was in het dorp bij de Hervormde ketk, en één<br />
bij de tol op de Binnenweg. In .1885 werd er één vervangen<br />
door een nieuwe zuig- en perspomp, die met slang en al<br />
ƒ365 kostte. Het brandweercorps bestond toen uit een<br />
kapitein, een eerste luitenant, een tweede luitenant, een<br />
sergeant-majoor, vier sergeanten en zeventig manschappen.<br />
Deze konden echter niet verh<strong>inde</strong>ren dat in 1889 het huis<br />
van de heer A.H.van W'iekevoort Crommelin afbrandde.<br />
Onder: De Hecmstccdse Brandweer in de twintiger jaren.<br />
Veel geld had men voor de brandweer nier over. Die kostte<br />
in 1891 slechts f2.11,-2., terwijl de politie ƒ930, en de straatverlichting<br />
ƒ540,495 uit de gemeentekas wisten te putten.<br />
Een brand op de buiten]"!laats 'Demicnlieuvel' legde in 1901<br />
het koetshuis en de koetsierswoning in de as. Af en toe lezen<br />
we van brand in een der vele blekerijen. De brand van igoi<br />
stimuleerde de stichting van een nieuw brandspuitenhuis bij<br />
de tol en de aanschaffing van ecu nieuwe brandspuit.<br />
In 1906 werd van de stad Enschede een vierde brandspuit<br />
aangekocht. Op het terrein van de Elccirischc Spoorweg<br />
Maatschappij werd een hrandspiiitliui^e geplaatst.<br />
algehele reorganisatie<br />
Een algehele reorganisatie van de brandweer vond in 1911<br />
plaats. Zij werd geheel 'vrijwillig' gemaakt. In 1920 werd<br />
de aanschaffing van een auto-motorbrundspiiir wenselijk<br />
geacht, maar het duurde tot 1924 voordat deze er werkelijk<br />
kwam. Het werd een Maginis antomobielbrandspuit, geleverd<br />
door de firma J.Geesink en zoon te Weesp.<br />
Ook verder was dit een voor de brandweer belangrijk jaar.<br />
Gebroken werd met het oude systeem van vier brandspuiten<br />
elk met twee brandmeesters, twee wekkers, veertien<br />
spuitgasten en brandwachten, aan het hoofd waarvan een<br />
opperbrandmeester en acht brandmeesters stonden. Voortaan<br />
zouden er één opperhrandmee-rer en drie brandin<br />
aan het hoofd van twintig spuitgasten, één<br />
;h;iiilfeiif en twee reserve-chauffeurs.
lichtpunten in het<br />
donker<br />
Nog in het jaar 1853 waren er in de gehele gemeente slechts<br />
drie straatlantaarns, één bij de tol, één bij de Glipperbrug<br />
en één bij de ijzeren brug. Twee jaar later werden er nog<br />
drie bijgeplaatst: één in de kom van het dorp, één voor het<br />
Raadhuis en één aan de Heerelaan aan liet begin van de<br />
Bleekcrsvaart. Nog een lantaarn erbij, die het totaal op<br />
zeven bracht, belastte de gemeentebegroting met ƒ157 per<br />
jaar voor de kosten van straatverlichting.<br />
Het daarop volgende jaar vroeg en verkreeg de heer<br />
F.B.Meijlink te Haarlem een concessie toe 'het daarstellen<br />
van een gaz verlieh ting', maar wegens gebrek aan geld ging<br />
de aanleg niet door. De opmars van de straatverlichting<br />
was begonnen, de achtste lantaarn kwam in 1861, de<br />
negende in 1864 en zo waren er in 1870 al twaalf.<br />
: H« tolhuis n<br />
mpaal (1907).<br />
Zij werden 'gestookt' met patentolie, maar in 1868 verscheen<br />
de eerste 'gazlantaarn', die geplaatst werd op de<br />
grens met Haarlem in de Hout. Van de rest 'liepen' er acht<br />
op patcntolie en één op petroleum. Toen het dozijn volgemaakt<br />
werd in 1870, was daarbij nog steeds maar één<br />
gazlantaarn, de andere elf hadden petroleum tot brandstof.<br />
Toen er in 1883 geconstateerd werd dat er 29 lantaarns<br />
waren, was de gazlantaarn daar niet meer bij, het procédé<br />
voldeed blijkbaar niet. Petroleum was de ideale brandstof<br />
voor straatverlichting.<br />
In 1891 kostten de 43 petroleum lantaarns aan de gemeente<br />
ƒ540,495. Een commissie van drie leden moest in 1905<br />
onderzoeken of er een mogelijkheid bestond eentrale verlichting<br />
te krijgen. De kosten van de straatverlichting waren<br />
intussen verdubbeld. Bijna /i 100 moest de gemeente hiervoor<br />
uittrekken.<br />
een eigen gasfabriek<br />
Het gas deed zijn intrede. Elke gemeente die zichzelf respecteerde<br />
stichtte een gasfabriek. Dat deed dus ook <strong>Heemstede</strong>.<br />
De bouwplannen werden in 1906 gemaakt en er<br />
werd grond aangekocht. Als eerste directeur werd in 1908<br />
benoemd de heer G.F.H.Houbcn. Het gasbedrijf werd gesticht<br />
krachtens een raadsbesluit van 2, juli 1908. De firma<br />
Carl Francke te Bremen werd belast met de bouw van een<br />
steenkolengasfabriek met hoofd buizennet. Op 6 augustus<br />
1908 werd reeds met de bouw begonnen en op 11 januari<br />
1909 kon de eerste levering van gas plaats v<strong>inde</strong>n. Nog in<br />
hetzelfde jaar werd besloten tot de bouw van een tweede<br />
gashouder.<br />
In 1908 werd tevens een commissie van bijstand ingesteld<br />
voor het beheer van de gasfabriek. Met Bennchrock werd<br />
een overeenkomst gesloten tot levering van gas ook aan<br />
de/e gemeente.<br />
Een paar jaar later, in 1913, werd het gemeentelijke<br />
elektriciteitsbedrijf gesticht, op grond van een daartoe op<br />
30 april 1913 met de gemeente Haarlem gesloten overeenkomst.<br />
In datzelfde jaar werd de laatste petroleumlantaarn<br />
nog door een ga si an la a m vervangen. Doch ook<br />
het gas hield niet lang stand. Elektrische verlichting deed<br />
zijn intrede. Dat hierin weer tal van variaties mogelijk zijn,<br />
daarvan kunt u zich tijdens een avondwandeling overtuigen.
<strong>Heemstede</strong> in,<br />
<strong>Heemstede</strong> uit<br />
We constateerden al het merkwaardige verschijnsel, dat in<br />
oude tijden de inwoners van <strong>Heemstede</strong> - met die van<br />
nkele andere dorpen in de omgeving - belast waren mer<br />
het vervoer ten behoeve van het grafelijke huis. In de<br />
grafelijke rekeningen v<strong>inde</strong>n we dan ook betalingen voor<br />
dit doel opgetekend. Waarom dit vervoer speciaal op<br />
<strong>Heemstede</strong> en omgeving geconcentreerd was, is niet helemaal<br />
duidelijk.<br />
Dit zal vermoedelijk wel in verband staan met de aanwezigheid<br />
van een uitgebreid grafelijk bezit in de omgeving<br />
van Haarlem. "We denken daarbij speciaal aan het oude<br />
huis Vogelenzang en het huis te Aalbcrtsberg, waar vooral<br />
graaf Floris v gaarne verblijf hield. Ook binnen Haarlem<br />
bezaten de graven een pied à terre, het tegenwoordige stadhuis.<br />
Een concentratie dus van grafelijke landgoederen, die<br />
behoefte hadden aan communicatiemiddelen met de grafelijke<br />
verblijven in den Haag en omgeving.<br />
Zelf zullen de graven zich meestal wel te paard verplaatst<br />
hebben, maar zo nu en dan reisden zij met hun familie ook<br />
per wagen. Ook die wagens werden door <strong>Heemstede</strong>naren<br />
ï hun partners geleverd. Maar hoofdzaak was toch het<br />
vrachtvervoer.<br />
alles had tot gevolg dat men voorrdurend een wagenpark<br />
en de daarvoor benodigde paarden ïn staat van paraatheid<br />
houden moest. Toen de gevorderde diensten in de<br />
ngeving afnamen, begon men zich vanzelfsprekend op<br />
particulier vrachtvervoer toe te leggen. Dit was zelfs nog in<br />
de latere middeleeuwen een belangrijke bestaansbron.<br />
Ook de komst van de blekerijen maakte veel vervoer nood-<br />
zakelijk. Dit gebeurde natuurlijk niet alleen per wagen,<br />
maar ook per schip. Vooral de verbinding met Amsterdam<br />
werd door schepen onderhouden. Verder waren er veerdiensten<br />
op Haarlem. De slechte toestand van de wegen<br />
zal hieraan niet vreemd geweest zijn.<br />
diligences<br />
<strong>Heemstede</strong> zal ook geprofileerd hebben van de passerende<br />
diligences, die de verbindingen van Amsterdam-Haarlemden<br />
Haag onderhielden. In het oude Posthuis verwisselden<br />
de diligences van paarden en konden ook de reizigers een<br />
ogenblik pauzeren.<br />
Men zou dan ook verwachten dat het postvervoer vanuit<br />
dit oude Posthuis plaats vond. Misschien is dit oudtijds ook<br />
wel zo geweest, maar in 1835 zien we de brieven bestemd<br />
voor <strong>Heemstede</strong> door een bode te voet uit het postkantoor<br />
te Haarlem afhalen. Op zijn heenreis bezorgde hij daar de<br />
brieven die de Heem stedenaren hem hadden toevertrouwd.<br />
Aanleiding tot klachten gaf dit blijkbaar niet. De service<br />
werd in 1847 uitgebreid. De uit Haarlem meegebrachte<br />
brieven werden 's zomers driemaal per dag thuisbezorgd.<br />
Drie jaar later blijken er brievenbussen geplaatst te zijn,<br />
die door de postbode (nog steeds te voet) geledigd worden.<br />
Er werd bij bepaald dat voor het bezorgen van een brief<br />
niet meer dan ii cent in rekening gebracht mocht worden.<br />
Het personenvervoer gebeurde of per doorgaande diligence<br />
of per schip, of per wagen (al dan niet in eigen beheer). De<br />
doorgaande diligences boden maar een beperkte vervoersmogelijkheid.<br />
In 1836 probeerde stalhouder van Koppen<br />
een aparte diligeneedienst <strong>Heemstede</strong>-Amsterdam in het<br />
leven te roepen, maar deze leidde een kwijnend bestaan en<br />
moest in het najaar van 1842. weer gestaakt worden.<br />
trein zonder nut<br />
De komst van de trein scheen nieuwe perspectieven te<br />
openen, maar 'de Hollandsche spoorwagen' snelde de gemeente<br />
voorbij en bleef dus 'zonder nut, daar zich alhier<br />
geen station bevindt' (1853). Met lede ogen moesten de<br />
Hcemstedenaren aanzien dat dit produkt van het menselijk<br />
vernuft wel in Vogelenzang stopte. Reizigers uit <strong>Heemstede</strong>
De tram op de IJzcre brug. s>d]a»keerd door<br />
vrouwelijke charme.<br />
dus naar Vogelenzang of naar Haarlem om van de<br />
trein gebruik te maken. Nog in 1870 wordt geconstateerd<br />
dat liet ontbreken van een station een groot ongerief is.<br />
Maar er kwam onverwachts steun voor <strong>Heemstede</strong> opdagen<br />
van niet verwachte zijde. De stroom van badgasten<br />
naar Zandvoort begon langzaam op gang te komen. Als<br />
gevolg daarvan lezen we in 1871: 'Van half juni tot medio<br />
september was er een halte aan de Zantvoottselaan ten<br />
gerieve van degenen die gebruik maakten van de baden te<br />
Zantvoort, en daartoe van Amsterdam en van elders<br />
kwamen'. Tevreden<br />
'Zeer vele in- en opgc<br />
mede van da: gerief gebi<br />
Dnzc informatiebron:<br />
n <strong>Heemstede</strong> hebben toen<br />
nik gemaakt'.<br />
Mensen van het vak begonnen hier iets in te zien en poogden<br />
concessies te krijgen. Op een adres van de Haarlemse<br />
Tramwegmaatschappij werd echter afwijzend beschikt.<br />
Meer succes boekte de heer j.L.J.Jansen te Hillegom in<br />
1879. Hij vroeg en verkreeg concessie voor het aanleggen<br />
en exploiteren van een stoomtramweg, voor her vervoeren<br />
van personen en goederen. Er werd echter nog niet direct<br />
met de aanleg begonnen, want er moest eerst overeenstemming<br />
komen over het tracé en de tarieven. Bovendien<br />
moest er een 'strafverordening vastgesteld worden op het<br />
rijden van de stoomtram binnen deze gemeente'.<br />
Toen dat allemaal voot elkaar was kon nog in het jaar<br />
1880 met de aanleg worden begonnen. Op 1 juli 1881 kon<br />
de ttam officieel gaan rijden. Deze voorzag in een grote<br />
behoefte, maar voor de exploitant was het blijkbaat geen<br />
succesrijke onderneming. Hij vraagt vrijstelling van be<br />
taling van de overeengekomen recognitie, maar terstond<br />
daarna v<strong>inde</strong>n we dat - bij raadsbesluit van 11 december<br />
1884 - de concessie tot exploitatie van een stoomtram<br />
binnen de gemeente is overgedragen aan de heren Broekman<br />
en Honders, makelaars te Amsterdam.<br />
Uit hun makelaarschap kunnen we wel afleiden dat zij niet<br />
van plan waren /.elf de exploitatie ter hand te nemen. Dat<br />
wotdt bevestigd door het feit dat de concessie liet volgende<br />
jaar (1885) al wordt overgedragen aan de Noord-Zuid<br />
Hollandsche Stoomtrammaatschappij Haarlem-Leiden. De<br />
ontwikkeling gaat dan snel voort, want nog geen vijf jaar<br />
later wordt begonnen met de aanleg van de elektrische<br />
tram Haarlem-Zand voort, waarvan <strong>Heemstede</strong> ook grote<br />
verwachtingen koestctde.<br />
Uite<strong>inde</strong>lijk bleek echter dat deze elektrische verbinding<br />
alleen van belang was voor het noordwestelijk deel van de<br />
gemeente. Ook de met zoveel gejuich ingehaalde stoomtramverbinding<br />
begon reden tot klachten te geven. Zo gaat<br />
het steeds: men hunkert naat een betete verbinding en als<br />
die er eenmaal is komen de klachten.<br />
Dan lezen we in 1907: 'De in 1881 in exploitatie gebrachte<br />
stoomtram van Haarlem op Leiden laat niet genoeg treinen<br />
rijden tussen <strong>Heemstede</strong> en Haarlem. Tusschcn iedere<br />
opvolgende trein verloopt ca. 5 kwartier en zulks komt niet<br />
overeen met de behoefte aan meer gelegenheid tot vervoer.<br />
Ook de goederendienst laat te wenschen over. De overlading<br />
van de Hollandsche IJzeren Spoor ie Haarlem geeft veel<br />
tijdverlies'. Dit laatste punt gaf aanleiding om nogmaals<br />
druk uit te oefenen om te komen tot liet stichten van een<br />
station aan de Zandvoortseiaan.<br />
Een tramcommissie, door de Raad benoemd, moest verbetering<br />
zien te brengen in het tramvervoer. Deze commissie<br />
boekte niet veel resultaat, omdat de NZH Tramweg<br />
Maatschappij naar haar oordcel veel te zware eisen stelde<br />
en bovendien, omdat het nog niet vaststond langs welke<br />
weg de aansluiting zou plaatsv<strong>inde</strong>n aan hei eindpunt te<br />
Haarlem van de elektrische tram der NZH.<br />
lokale tramverbinding<br />
Of de commissie op haar credit kon boeken de verbetering<br />
van de tramverbinding 1 lecmsvcde-1 laarlcm, die op 1 mei<br />
1913 tot stand kwam in de vorm van een lokaaldienst
ussen beide plaatsen, is niet helemaal duidelijk, maar wel<br />
waarschijnlijk. Ook hier echter weer een schaduwzijde: de<br />
lokale dienst bracht 'GroenendaaP binnen het bereik van<br />
de wandelaars uit Haarlem. Deze stomen zich nu allemaal<br />
op de tram die hen naar Grocnendaal kon brengen, zodat<br />
de tram niet in staat bleek deze stroom te verwerken.<br />
Deze stagnatie gaf weer de stoot voor de oprichting van<br />
«n NV Maatschappij tot exploitatie van een autobusdienst<br />
Gi'oenendaal-Heernstedc-Haarlem en terug. De gemeente<br />
nam 50 aandelen van elk /ioo in deze NV. Zo kon de dienst<br />
op 30 juni 1914 met twee wagens geopend worden. In juli<br />
moest er een derde autobus bij komen, want er werden in<br />
•-'én maand 29000 passagiers vervoerd.<br />
De wereldoorlog en het daaruit voortvloeiende gebrek aan<br />
- waren oorzaak dat het bedrijf op 4 augustus tijdelijk<br />
est worden. Op 15 augustus werd de dienst<br />
hervat, maar het elan was er uit. De exploitatie leverde<br />
verlies op en werd daarom op 2 november wederom gestaakt.<br />
In april 1915 werd de dienst opnieuw hervat. Op<br />
zondagen was het vervoer erg druk, maar in de week niet,<br />
:odat geen lonende exploitatie mogelijk bleek. Het bedrijf<br />
werd dan ook op 2.1 november 1915 failliet verklaard.<br />
Het gemeentebestuur liet het er echter niet bij zitten en<br />
zorgde voor een nieuwe verbinding. Op 29 maart 1916<br />
verleende de Raad concessie tot de aanleg van een elektrische<br />
tramweg van Haarlem naar de Camplaan re <strong>Heemstede</strong>.<br />
In juli 1916 kon al met het elektrische vervoer een<br />
begin gemaakt worden. Maar het was nog steeds oorlog:<br />
het automobielverkeer kwam vrijwel stil te liggen en de<br />
diensten van stoomtram en elektrische rr<br />
gekrompen worden.<br />
Pas in 1920 kon weer een van normale dienstverlening<br />
sprake zijn. Zo bestonden de stoom- en de elektrische tram<br />
nog enige jaren naast elkaar, terwijl ook autobusdiensten<br />
opnieuw hun aandeel in het verkeer opeisten. De spoorwegen<br />
zagen deze ontwikkeling met zorg aan en zo kon<br />
op 7 oktober 1928 de spoorweghalte 1 lecmstede-AerdenluHit<br />
officieel in gebruik gnomen worden.<br />
Ook de elektrische tram van de NZH kreeg er concurrenten<br />
bij, namelijk de ENET, die vanuit het oostelijk deel een vijfmintitcndicnst<br />
op Haarlem onderhield, en de EMS niet zijn<br />
vijftien-mimitendienst Amsterdam-Haarlem. Vcrdcr<br />
exploiteerde de NZH een autobusdienst (sedert 15 juni 1932.)<br />
van de Javalaan naar de Leidse Vaart. Het is duidelijk dat<br />
de NZH niet stilzat en de concurrenten wist uit te schakelen.<br />
Uit een opgave van het jaar 1934 blijkt dat het vervoer<br />
toen verzorgd werd door:<br />
1 Nederlandse Spoorwegen: station aan Zandvoortselaan.<br />
2 NZHTM: elektrische tram (in oostelijk deel), met vijf à zesminutendienst<br />
op Haarlem, vijftien-mi nu ten dienst op Leiden.<br />
3 NZHTM: vijf-minutendienst op Amsterdam en Zandvoort.<br />
4 NZHTM: tien à twaalf-minutendienst per autobus: station<br />
Haarlem-Leidse Vaart-<strong>Heemstede</strong> (Javalaan).<br />
5 busdiensten op Noordwijk aan Zee, Hoofddorp en Nieuw<br />
Vennep en een autobusdienst Amstcrdam-Zandvoort.<br />
Dat de tram de tweede wereldoorlog nog overleefde en pas<br />
kortgeleden de concurrentie met de autobus definitief<br />
moest staken, ligt ons allemaal nog vers in het geheugen.
• inks: <strong>Heemstede</strong>. Driesprong. Tekening v<br />
i.Tave.nier, 1775.<br />
<strong>Heemstede</strong> in de<br />
iorpsbeschrijvingen<br />
-Uermede bedoelen we niet, u iets te vertellen over de<br />
manier waarop <strong>Heemstede</strong> in de literatuur bezongen en<br />
.icschreven is, maar wij hebben speciaal liet oog op hetgeen<br />
de voornaamste dorps beschrijvingen ons over <strong>Heemstede</strong><br />
•veten mede te delen.<br />
iiijzonder veel aandacht worde er aan onze gemeente besteed<br />
in de 'Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden'<br />
(verschenen in 1750, deel 8, bladzijde 152). Het<br />
verhaal vangt aldus aan : '<strong>Heemstede</strong> is een zeer aanzienlijke<br />
oude ambachtsheerlijkheid. Zij paalt ten Noorden rot<br />
aan de vrijheid der stad Haarlem, en heeft hier het regtsgebied<br />
van ambagtsheerlijkheid over een groot gedeelte van<br />
Jen Haarlemmerhout, hoewel, gelijk wij voorheenen gezegd<br />
hebben, de grond aan de stad Haarlem in erfpacht<br />
ioebehoort'.<br />
Dan volgt een beschrijving van de andere ons welbekende<br />
grenzen, en daarna lezen we: 'De begrooting der landen<br />
kunnen wij, volgens de quohieren der verponding niet net<br />
bepaalen. In den jaare 163z, stondt het in een gemeenen<br />
islag met Bennebroek en Berkenrode, voor welke drie<br />
ambachten resamen 94z morgen 344 roeden lands waren<br />
ïgetekend. <strong>Heemstede</strong> en Berkenrode (dus zonder Bennebroek!)<br />
zijn tegenwoordig (1750) aangeslagen op 944<br />
irgen 575 roeden en Bennebroek op 97 morgen. (De<br />
cijfers kloppen dus niet!) Uit deeze drie gerechtsbannen<br />
werden, in bovengemclden jaare (163z), in 't geheel 89<br />
zen in de lijsten der verponding gebragt, en in 't jaar<br />
1732, uit <strong>Heemstede</strong> alleen, behalve 1 koorenmolen, 2.70<br />
ten, waaronder 56 huizen met blecken. Sommigen<br />
zeggen, dat <strong>Heemstede</strong> al in de negende eeuw is bekend<br />
geweest; hoewel men de hecren van dien naam eerst, met<br />
volkomene zekerheid gemeld vindt in den jaate 1334' (de<br />
schrijver twijfelt dus zelf terecht aan de vermelding in de<br />
9e eeuw; met het <strong>Heemstede</strong> dat in die eeuw genoemd<br />
wordt, is <strong>Heemstede</strong> onder Castricum bedoeld).<br />
Nu vertelt de schrijver ons een en ander over de heren van<br />
<strong>Heemstede</strong> en het slot aldaar. Na verteld te hebben dat<br />
'het dorp <strong>Heemstede</strong> zeer vcrmaakclijk legt op een afstand<br />
van 1177 roeden van Haarlem, en 190 van Bennebroek',<br />
wijdt de schrijver aandacht aan de kerk 'misschien gestigt<br />
nadat keizer Hendrik ïv, in den jare 1064, een stuk lands<br />
in <strong>Heemstede</strong> aan de Utrechtsche kerke geschonken hadt'<br />
(jammer, maar dit is <strong>Heemstede</strong> bij jutfaas).<br />
'Het regtsgebied van <strong>Heemstede</strong> is zeet wijd uitgestrekt, en<br />
heeft verscheidene buurten, die ieder in 't bijzonder de<br />
gedaante van dotpen hebben. Van Haarlem afgaande, heeft<br />
men de buurt van 't Kraaienest, die zijnen naam heeft van<br />
het daar gelegen huis te Kraaienest, dat ook wel, en<br />
moogelijk teregt Kntaienhorsi genaamd wordt, en eertijds<br />
toebehoorde aan de edelen van dien naam' (geheel onjuist,<br />
het huis te Kraaienest heette nimmer Kvaaienhorst en is pas<br />
vrij laat als buitenplaats ontstaan). 'Het is thans een buitenplaats,<br />
welke toekomt aan den Wel. Ed. Gestrengen heere<br />
Jacob Elias, kollonel van de manhafte burgerij van Amsterdam.<br />
De Heere-Zanduaart en -Laan wordt door verscheide<br />
k leeren bleek ers bewoond. Ten Zuidoosten van het<br />
dorp is de Prince Zandvaart-täan en -buurt, nu de Glip<br />
genaamd'.<br />
Nu begint de schrijver lyrisch te worden: 'In alle deeze<br />
verdeelingcn van <strong>Heemstede</strong> wordt het oog door allerhande<br />
verscheidenheid van gezigten verlustigd. Hetzij de<br />
natuur haare bevalligheid ten toon stek in de graazige<br />
weilanden, omringd van de nahegelegene heuvelen en<br />
duinen en welig lommer; hetzij de kunst zig vertoont in<br />
de aangenaamc lustplaatsen, welke wij niet in staat zijn<br />
voor het kleinste gedeelte te noemen (wel wat overdreven :<br />
er waren er toen ca. 35), en waar in de bekoorlijkheid der<br />
beplantingen en de prägt in de bouwkunde der landhuizen<br />
malkander naar de kroon steeken'.<br />
Abrupt breekt de schrijver hier af om zijn beschrijving te<br />
beëindigen met: 'Behalven het hooge rechtsgebied van 't<br />
slot, behoort <strong>Heemstede</strong> voorts in het crimineel onder 't
Gezicht in de Hour. Tekening van Cl.Jansz. Visseher, 1607.<br />
hoog baljuwschap van Kemicmerland en is aldus een<br />
ambagtsheerlijkheid. De regeering bestaat er uit een schout,<br />
die tevens secretaris is, en zeven schepenen'.<br />
Hiermede acht de schrijver zijn plicht tegenover <strong>Heemstede</strong><br />
vervuld te hebben.<br />
zes bladzijden over <strong>Heemstede</strong><br />
Bijna 50 jaar later, in 1796, besteedt L.van Ollefen in zijn<br />
'de Nederlandsche Stad-Dorp besebrij ver' aandacht aan<br />
<strong>Heemstede</strong>; in deel vier wijdt hij liefst zes gedrukte bladzijden<br />
aan het dorp. Als zijn voornaamste bron valt het<br />
artikel in de 'Tegenwoordige Staat' aan te wijzen. Hij neei<br />
de lyrische beschrijving van zijn voorganger zelfs geheel<br />
letterlijk over.<br />
Aan eigen inspiratie ontleent hij: 'De weg van de stad<br />
Haarlem derwaards is ongemeen aangenaam, en in den<br />
hoogsten graad landlijk schoon, loopende gedeeltelijk door<br />
de verrukkelijke Haarlemmerhout; voorts door het buurtjen<br />
Kraajenest genaamd, en dat onder <strong>Heemstede</strong> behoort,<br />
verder vervolgr hij langs de bovengemelde trotsche buitenplaatsen;<br />
somtijds wordt het oog ook gestteeld door het<br />
gezicht van ongemeen lagenend moesland, hoog weiland,<br />
en z<strong>inde</strong>lijke linnebleckcn - over het geheel is deeze weg<br />
met ongemeen hoog opgaande boomen beplant: de wandelaar<br />
vindt er ook eene uitlokkende verpoozingsplaats, in<br />
de plaisant gelegene en ruime herberg "t laatste stuivertje',
vanwaar men eene wandeling naar het daartegenover, en<br />
kort bij gelegene Berkenrode kan doen - de weg van<br />
Haarlem naar <strong>Heemstede</strong> gaat verder even vermaaklijk<br />
-.oord door de buurt de Heeren Zandvaart genoemd. Het<br />
dorp <strong>Heemstede</strong> op /ikzelf ligt ongemeen aangenaam<br />
groen, en is ruim in zijn bevang; doch de huizen, die echter<br />
allen van steen zijn, met pannen daken gedekt, staan<br />
enigszins verstrooid, en als blokken gebouwd - zij zijn zeer<br />
in het dorp ligt een zeer breede en zeer sehoone laan, voor<br />
welke op een sluitplank te leezen staat, het Clooster;<br />
dezelve behoort tot een hofstede van dien naam aldaar;<br />
uien gaat door deeze laan, en verder door het land, naar<br />
Haarlem, zijnde dit wel de kortste weg'.<br />
regenwater voor koffie en thee<br />
Opmerking verdient hetgeen de schrijver zegt over het<br />
drinkwater: 'Door geheel de heerelijkheid van <strong>Heemstede</strong><br />
heen, hebben de bewooners putten of pompen van zoet<br />
water; niettegenstaande, op het dorp zelf vooral, van de<br />
stcenen daken zorgvuldig regenwater gevangen wordt,<br />
want men geeft hetzelve de voorkeur, boven het grondwater,<br />
voor het drinken van gerrokken koffy en thee'.<br />
Bij de beschrijving van de kerk, waarbij hij constateert dat<br />
deze 'niet veel aanzien heeft en geheel niet beantwoordt<br />
lan de netheid en gestoffeerd h ei d waarmede het van binnen<br />
pronkt', vermeldt hij dat er in de toren een luiklok hangt<br />
'welke binnen in de kerk getrokken wordt; dit geschiedt<br />
alle morgens ten elf uuren, wordende door middel van dat<br />
gelui de vrouwen op het dorp en in den omtrek te kennen<br />
.ecgeeven dat het tijd is om voor den maaltijd te zorgen,<br />
opdat de mans, die in het veld, of op afgelegene buitenplaatsen<br />
werken, ten twaalf uuren t'huis komende, het<br />
.:etcn gereed v<strong>inde</strong>n; want hun bekrompen schofttijd (lees:<br />
schafttijd) laat niet toe, dat zij naar het gereed maaken nog<br />
zouden moeten wachten: ter plaatse alwaar de mans<br />
werken heeft men gemeenlijk mede groore [.lokken, door<br />
't luiden van welken hem aangekondigd wordt dat het<br />
twaalf uuren is, en zij naar huis moeten om te maaltijden -<br />
deeze schikking vindt men op meer Hollandsche dorpen,<br />
onder anderen in 't Gooiland'.<br />
Schrijver vertelt ons ook allerlei over de kerkelijke en<br />
<strong>Heemstede</strong> in de dorpsbeschrijvingen<br />
wereldlijke gebouwen en regering. Bij zijn verhaal over de<br />
regering vonden we een bijzonderheid, die wij elders niet<br />
aantroffen: '...voorts is er naar gewoonte een schout, die<br />
tevens secretaris is; beide amteu worden vooralsnog bekleed<br />
door den burger Jan Dolleman, schout en secretaris<br />
van Rictwijk en Rietwijkcroord, die ook de waardigheid<br />
bekleedt van baljuw en register mees ter van de lecnen van<br />
den huize van <strong>Heemstede</strong>. Door de tegenwoordige vrouwe<br />
is hij van zijne posten ontzet geworden; hij woonde op 't<br />
slot; doch begeerde bij zijne ontzetting geene sleutels te<br />
gee ven, aangezien hij der vrouwe (van <strong>Heemstede</strong>) eenig<br />
geld had geleend, dat zij hem nog niet gerestitueerd had;<br />
hij dagvaardde haar, doch in plaats van te compareeren,<br />
zond zij geld, waarna de schout gehoorzaamde en vertrok;<br />
thans echter is hij door de Volksstem weder aangesteld'.<br />
Blijkt hieruit reeds de politieke gezindheid van de heer Van<br />
Ollefen, dat hij een vurig 'patriot' en anti-oranjegezind<br />
was, blijkt uit de volgende regels: 'Door de gezegende<br />
Revolutie staar het bewind alhier nu aan eene Municipalité«:'.<br />
Even duidelijk laat hij zich kennen bij zijn beschrijving<br />
van de geschiedenis van <strong>Heemstede</strong>. Hij schrijft op bladzijde<br />
n : 'Bij de omsmijting van zaaken in den jaare 1787,<br />
zijn in het ambacht <strong>Heemstede</strong> geene Pruissen, maar vóór<br />
1787 Staatskrijgsvolk geweest, en die schandelijke gebeurtenis<br />
is er, (trouwens er worden ook veele patriotten gevonden),<br />
zonder eenige onrustige beweeging afgelopen;<br />
gelijk ook bij de thands plaatshebbende gezegende revolutie<br />
alles in rust is gebleven; er zijn slechts één week eenige<br />
Franschcn geinquartierd geweest. Onder het gouvernement<br />
van den ex-stadhouder was er eene soort van Exercitiegenootschap,<br />
thans echter heeft men den nuttigen wapenhandel<br />
in deeze heerelijkheid nog niet ter hand genomen;<br />
doch de inwooners die de zaak des Vaderlands toegedaan<br />
zijn, meenen grond van hoop te hebben, dat zulks welhaast<br />
plaats zal v<strong>inde</strong>n'. Na deze krijgslustige uitingen, eindigt<br />
de geschiedenis met de mededeling: 'Onder <strong>Heemstede</strong> is<br />
een leesgezelschap van bijna 200 leden'.<br />
Onder het hoofdstuk 'Bijzonderheden' zegt de schrijver<br />
nog eens: 'Het slot, waarvan wij reeds gesproken hebben,<br />
is zekerlijk der bezichtiging waardig, en mag met een recht<br />
eene bijzonderheid van <strong>Heemstede</strong> genoemd worden'. Wat<br />
zou hij wel gezegd hebben indien hij geweten had, dat het<br />
slot bijna zestien jaar later gesloopt zou worden en dat<br />
nog wel door de 'door de volksstem gekozen schout?'
vuur machine<br />
Interessant is verder hetgeen hij vermeldt over de bcvloeiing<br />
van de buitenplaats van de heer Hope: 'Voords is<br />
er ter bezieht]ginge, eene vuurmachine, aangelegd op order<br />
en koste van eenen Hope, welke aldaar een aanzienlijk<br />
buitengoed heeft; doch dat door deszelfs ligging somtijds<br />
gebrek aan water had, want daar andere sulke machines<br />
gebruikt worden om in eenen kleinen tijd eene ontzachlijke<br />
hoeveelheid waters uir te loozen, is dit werktuig aangelegd<br />
om het water in de doorsnijdingen van de hofstede in te<br />
brengen - de machine, v<strong>inde</strong>n wij aangetekend, is zeer<br />
kunstig samengesteld door eenen Brouwer, een Fries van<br />
geboorte, maar die jaaren lang in Amsteldam gewoond<br />
lanÄUijk Jplioon çVlcpVn<br />
)nt in ai aêlouilf i-ol -ran TLauds Gcltbäcüciiia<br />
teleacL, tn tïtans beroemd om zijne licrfäteixi i>-<br />
TfnnrKEBMSTEÊSici! zo grooljirï ilirlctc in niinFi<br />
(«gfen.<br />
dding uit 'De Nederland.' he Stad- en Dorp beschrijver',<br />
L.van Ollcfen, 1796. Deel<br />
heeft. - 'T is bijna ongeloovclijk met hoe weinig steenkolen<br />
te stooken deeze machine het vereischrc effect doet - Het<br />
stookhuis is beneden, en op de vuurplaats staat de met<br />
water gevulde ketel, waarvan de uitwa asem ing de overige<br />
gedeelten in werking brengt - Een groot plat bord, hangende<br />
aan een langen stok, die boven aan een zwaaren,<br />
net in het eveuwigt liegende balk is, gaat evenals een<br />
brouwersputstoel op en neder, en dir bord voert slag over<br />
slag eenige tonnen water op, die het in eene goot of bak<br />
overstort, en langs canaalcn door alle de beekjens, vijvers<br />
en andere waterplaatsen van dit landgoed rondvoert'.<br />
Van Ollcfen noemt behalve de herberg in de Voorhout,<br />
"t laatste stuivertje', ook "t Wapen van <strong>Heemstede</strong>',<br />
"t Bonte Paard' en 'het Schouwtje'. 'Voords nog eenigen<br />
van m<strong>inde</strong>ren rang'.<br />
Reisgelegenheden zijn er volgens Van Ollcfen niet. Men moet<br />
zich te voet of per as naar elders begeven, ook kan men<br />
naar de Manpadsbrug gaan om daar de trekschuit naar<br />
Haarlem te nemen 'doch men kan even spoedig naar<br />
Haarlem gaan, om aldaar de reisgelegenheden waar te<br />
nemen'.<br />
Ook A. J.van der Aa wijdt in zijn 'Aardrijkskundig Woordenboek<br />
der Nederlanden' (deel vijf, bladzijde z66), verschenen<br />
in het jaar 1844, veel aandacht aan <strong>Heemstede</strong>. Zijn tekst<br />
ontleent hij aan de reeds bespraken 'Tegenwoordige Staat',<br />
met een aantal toevoegingen. Zo vermeldt hij dat <strong>Heemstede</strong><br />
doorsneden wordt door 'den spoorweg van Haarlem op<br />
Leyden'.<br />
Van de Aa telde er nog zi buitenplaatsen: de Harteneamp,<br />
het huis te Manpad, Meer en Ben;, Bosbeek, Grocncndaal,<br />
Meer en Bosch, het Klooster, Ypenrode, Land en<br />
Spaarnzigt, Kennemeroord, Bosch en Hoven, Bronstee,<br />
Leeuwenhooft, Zuiderhout, Oostcrhout, Sparenhout,<br />
Wcstcrhout, E<strong>inde</strong>nhout, Vredenhoff, Gliphocve en Bosch<br />
en Vaart !<br />
Het is ook niet aan zijn aandacht ontsnapt dat er een<br />
Departement der Maatschappij 'Tot nut van 't Algemeen'<br />
bestaat, dat op 2.7 juni 1818 is opgericht en tien leden<br />
telt. Na deze mededeling te hebben aangevuld met de<br />
vermelding dat de kermis op de tweede zondag in<br />
september valt, eindigt hij met: '<strong>Heemstede</strong> is de<br />
geboorteplaats van Jacob van IJIpendam, eene der<br />
Teekenaars van het Verbond der Edelen, die den 2 3 Mei<br />
1568 op last van Alfa te Brussel onthalsd werd'.
'Het Klooster bij <strong>Heemstede</strong>, van voor<br />
de buitenplaats). Gravure H.Numan, :<br />
<strong>Heemstede</strong> in de dorpsbeschrijvingen
lijst van geraadpleegde archivalia<br />
s zijn aangegeven komen deze voor<br />
in: P.N.van Doorninck 'Inventaris van het archief van de<br />
heerlijkheid <strong>Heemstede</strong>', uitgave Haatiem 1911.<br />
'No 453. 11 augustus 1633. Kohier van de verponding van<br />
<strong>Heemstede</strong>, Bcnncbroek en Berkenrode opgemaakt door schout<br />
en gerecht, ingevolge aanschrijving der staten van Holland en<br />
Westvriesland van 19 juli 1632., tot redres generaal van de<br />
Verponding volgens het placaat van 3 augustus 162.7.'<br />
Met een bundel stukken.'<br />
'No.465. Register, gemerkt: HoIIant van He<br />
menten band, met het wapen Holland.<br />
Inhoud: Afschriften van acten betrekking hebbende op <strong>Heemstede</strong><br />
van 1387-1614.<br />
Daarna volgt een opgave der rechten, die betaald worden bij het<br />
overgaan van leenen van de grafelijkheid van Holland.<br />
Deze afschriften zijn voor het mccrendeel gewaarmerkte extracten<br />
uit de grafelij kheid s registers van Holland'.<br />
'No.466. Register, gemerkt: Lockhorst van <strong>Heemstede</strong>, in<br />
perkamenten band, met het wapen Lockhorst.<br />
Inhoud: Inventaris van alle brieven bevonden in het sterfhuis van<br />
Vincent van Lockhorst, opgemaakt door Splinter van<br />
Hamersfclt, notaris te Utrecht, begonnen zK augustus 159z.<br />
van <strong>Heemstede</strong>, van Ovcrmaes, van Lockhorst, van Schuttershoef,<br />
van Wi]ck en Werckhoven, van Bunnik, van Jutphaes,<br />
van Vlueten, van Oegstgeest.<br />
De meeste afschriften zijn gewaarmerkt door den genoemden<br />
notaris. De akten betrekking hebbende op de bezittingen te<br />
<strong>Heemstede</strong> zijn geheel afgeschreven en gewaarmerkt door den<br />
notaris Hamersfelt. Van de akten regardeerendc de bezittingen<br />
op de andere plaatsen is alleen de korte inhoud vermeld.'<br />
'N0.467. Register, gemerkt: Hovin van <strong>Heemstede</strong>, in perkamenten<br />
band, met het wapen Hovin.<br />
Inhoud: Derde quoyicr, inhoudende afschriften, door een der<br />
secretarissen van Amsterdam (in 162.6) gewaarmerkt, van alle<br />
brieven betrekking hebbende op <strong>Heemstede</strong> (1607-162.0) ten tijde<br />
van Hendrik d'Hovine en Cornelia van der Veeckc, zijn<br />
douarière, gepasseerd en gegeven, en aan den tcgenwoordigen<br />
heer van <strong>Heemstede</strong> Adriaan Pauw overgeleverd.<br />
Op fol. 160 volgen afschriften van erfpachtsacren van 16 september<br />
1674 - zz september 1679 en een afschrift van de overschrijvingsacte<br />
van een graf in de Grote Kerk te 's-Gravenhage op<br />
Gerard Pauw, geboren Hoeufft, 26 september 1710.<br />
Deze laatste afschriften gewaarmerkt door een notaris.'<br />
'No. 469. Registers Divers 1. Register van de leenen, boeten en<br />
houtverkoop in« en, mi is« aders lijste van de beampten in<br />
Heemslede. Inhoudende:<br />
Een lijst der ontvangen leenrechten, 1564-1792.<br />
Register op de leenactenboeken, 1546-1791.<br />
Een register der bekeuringen in de duinen en wildernissen van<br />
<strong>Heemstede</strong>, 165 4-1673.<br />
Een register van hetgeen van tijd tot tijd door den baljuw van<br />
Kennemcrland aan den heer van <strong>Heemstede</strong> is verantwootd, uit<br />
hoofde van breuken in der heerlijkheid gevallen, 1653-179Z.<br />
Register van houtverkoopingen, 1653-1791.<br />
Lijst van de beeren van <strong>Heemstede</strong>.<br />
Lijst van de bal ju wen, caslclcins en schouten.<br />
Lijst van de secretarissen van den huize.<br />
Lijst van de secretarissen van het dotp.<br />
Lijst v<br />
de houtvesters particulier van de duinen.<br />
de pluimgraven.<br />
de stadhouders van leenen.<br />
de rentmeesters van den huize.<br />
de ven du meesters.<br />
de nol:]rissen, 1640-1768.<br />
de schepenen, 162.1-1793.<br />
de kerkmeesters.<br />
de arm meesters.<br />
de predicanten, 162.3-1794.<br />
de secretarissen van de ge rechts rol Ie.<br />
de schoolmeesters en kosters.<br />
de boden en schutters.<br />
de molcnmeesters van den Veenpolder.<br />
de molenmeestcrs van den Nieuwen Westerh ou terp older.<br />
de molenmecsteis van de Nieuwen Schon wbroeker-<br />
Lijf<br />
polder.<br />
Lijst van de deken en v<strong>inde</strong>rs der buurt va den Hout e:<br />
Heerenweg.<br />
Lijst van de deken en v<strong>inde</strong>rs der buurt vj<br />
Lottenlaan.<br />
Lijst van de schouw meesters der greppeler<br />
omtrent den Hout en Gr. Houtweg.<br />
Lijst van de veerschippers op Amsterdam.<br />
Lijst van de veerschippers op Haarlem.'
'No.471. Sm dictie en praeminentien tot <strong>Heemstede</strong>.<br />
•t 162.1-1 november 1626.<br />
B van 29 januari 1617-27 mei r63r. achterin een akte van 18<br />
maart 1662.<br />
c van 9 april 1631 - . . . van dit register alleen de ie bladzijde<br />
aanwezig.<br />
D van 2 mei 1662-... 1681.<br />
E van 31 maart 1692-6 mei 1719.<br />
F van 6 mei 1719-10 november 1730.<br />
Zes registers.<br />
De eerste twee registers bevatten mccrciKlccls akten omtrent de<br />
grenzen der heerlijkheid en de visscherij in het Spaarne. De<br />
volgende registers honden in consenten tot uitoefening van neringen<br />
plaatsen van kramen en geven van vertooningen bij de<br />
kermis, tot het daarstelleti van uitwegen, of uitbouwsels over<br />
den weg.'<br />
Gemeenteverslagen 1853-1926.<br />
'Verhaal van al hetgeen merkwaardig is voorgevallen in en<br />
omtrent de Heerlijkheid van <strong>Heemstede</strong> voor soo verre zulks<br />
heeft kunnen nagespoort worden uyt de geschiedenissen en uyt<br />
de charters, boeken, documenten, registers en papieren, op<br />
't comptoir aan den Huyzc van I leemstede berustende van de<br />
oudste tijden af', mer <strong>inde</strong>x. Aangelegd eind 18de eeuw en<br />
voortgezet tot en met 1863. Handschrift, zondi<br />
Notariële archieven, 1691-1842.; inventarisnummers 1740-1773,<br />
voorkomend in 'inventarissen van Rijks- en andere Archieven<br />
van Rijkswege uitgegeven, voorzover zij niet afzonderlijk zijn<br />
gedrukt', in, uitgave 's-Gravenhage 1931.<br />
Oud-rcchterlijke archieven, 1555-1811; inventarisnummers<br />
535-635 (<strong>Heemstede</strong>) en 636-640 (Berkenrode), in het bijzonder<br />
de transport registers, resp. 577-615 en 636-638, voorkomend<br />
in : B. M. de Jonge van Ellcmeet. 'Inventaris der ou d- ree liter] ij keen<br />
weeskamer-archieven', Uitgave 's-Gravcnhage 1932.<br />
Nieuw-rechterlijke archieven, 1811-1838;<br />
Inventaris getypt.<br />
Archieven van de Gewestelijke besturen, 1799-1815;<br />
Inventaris getypt.<br />
Archieven van de Gouverneur en van het College van<br />
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, 1814-1850 (in het<br />
bijzonder de inventarisnummers 2.7-40: jaarverslagen van<br />
gemeentebesturen, 1S35-1843, 1843-1844,1846-1850, voorkomend<br />
in het Kabinetsarchief van de Gouverneur);<br />
Inventaris getypt.<br />
Verzameling aanwinsten (archivalia betreffende gemeenten,<br />
kloosters, familie's, e.d.); in het bijzonder de "<br />
31-182: afschriften van 17de en 18de eeuwse registers var<br />
Leen- en Registerkamer van Holland (betreffen de periode<br />
12.77-1ÓÓ4);<br />
Inventaris getypt.<br />
lijst van geraadpleegde literatuur<br />
Aa,A.J.van der, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden,<br />
deel 1 (van Berkenrode) en deel 5 (van <strong>Heemstede</strong>). Uitgave<br />
Gorinchem 1840, 1844.<br />
Allan, F., Geschiedenis en beschrijving van i Iaarlem, deel 2.<br />
Uitgave Haarlem 1877.<br />
Arkcl,G.van, en A.W.Weissman, Noord-Hollandschc Oudheden,<br />
tweede stuk, tweede gedeelte (Kennemerland). Uitgave<br />
Kon. Olidheidk. Gem. Amsterdam, 1895.<br />
Bergh.L.Ph.C. v.d., Oorkondenbock van Holland en Zeeland,<br />
2 delen. Uitgave Amstcrdam-'s-Gi-avcnhage 1866 • 1S73, met<br />
supplement, door J. de t-'remey, uitgave 's-Gravenhage 1901.<br />
Bericht betreffende het opknappen van de Hecmstcedsche<br />
slot-mine. In: Heemschut, 1947.<br />
Bcttitik,G.J., Van een schilder en zijn buiten, ISleckcr<br />
'constrijk' schilder op de Driesprong te <strong>Heemstede</strong>. In: jaarboek<br />
Hacrlcm 1937.<br />
Binncwicrtz.H.H.R., <strong>Heemstede</strong>. Uitgave Rotterdam 1854.<br />
Bloys van Treslong Prins, P.C., en J.Bclonje, Genealogische en<br />
heraldische gedeukwaardigheden in en uit de kerken der<br />
provincie Noord-Holland, deel ut. Uitgave Utrecht 1929.<br />
Boer.M.G.de, In het huis 'Naast de twee Moriaantjcs' te<br />
Amsterdam (onder andere over het Huis te Manpad).<br />
In: Vier en veertigste jaarboek van liet genootschap<br />
Amstclodamum, 1950.<br />
Craandijk,J., Het landgoed de I lartekamp onder <strong>Heemstede</strong> en<br />
Bennebroek nabij Haarlem. Uitgave Amsterdam 1901.<br />
Damme,A. van, De buitenplaatsen te <strong>Heemstede</strong>, Berkenrode<br />
en Bennebroek 1618-1811. Uitgave Haarlem 1903.<br />
Doorninck.P.N.van, Inventaris van het archief van de<br />
heerlijkheid <strong>Heemstede</strong>. Uitgave l Iaarlem 1911.<br />
Drielsma.H. A., Een leenreehladvies van Simon van Leeuwen en<br />
de faculteit der rechtsgeleerdheid Ie Leiden betreifende Adriaan<br />
Pauw en de heerlijkheid <strong>Heemstede</strong> (2.9 april/11 mei 1653).<br />
In: Verslagen en mededeelingen van de <strong>Vereniging</strong> tot uitgaaf der<br />
bronnen van het oud-vaderlandsche recht, deel xil, nrs. 1-3,<br />
i960-1965.
Duinen,G.van, Het wees- en armhuis te <strong>Heemstede</strong> 1790-1861.<br />
Uit de geschiedenis van de wezen-en armenzorg te <strong>Heemstede</strong>.<br />
Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1952 (<strong>Vereniging</strong> Oud-<strong>Heemstede</strong>-Bennebroek).<br />
Duinen,G. van, Geschiedenis van het onderwijs in <strong>Heemstede</strong>;<br />
deel 1 1600-1800, deel 11 1800-1954. Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1953-<br />
1954 (<strong>Vereniging</strong> Oud-Heemstcde-Bennebroek].<br />
Duinen,G.van (en F.E. Rooscgaarde Bisschop], Het Manpad<br />
en zijn bewoners. Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1955 (<strong>Vereniging</strong> Oud-<br />
<strong>Heemstede</strong>-Bennebroek).<br />
Duinen,G.van, <strong>Heemstede</strong> in de Franse tijd. Uitgave <strong>Heemstede</strong><br />
195a (<strong>Vereniging</strong> Oud-<strong>Heemstede</strong>-liennebroek).<br />
Duinen,G.van, De geschiedenis van de heerlijkheid Berkenrode.<br />
Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1957 (<strong>Vereniging</strong> Oud-<strong>Heemstede</strong>-Bennebroek).<br />
Eeghen.P.van, Driehonderd jaar de stad uit. - Betreft onder<br />
andere 'Uit den Bosch' en 'Knapenburg', alsmede 'Oud-Bcrkcnroede'.<br />
In: Vier en vijftigste jaarboek van het genootschap<br />
Amstelodamum, 1962.<br />
Eidon, Modelboerderij 'Bronsree' (te <strong>Heemstede</strong>). In: Op de<br />
Hoogte, 12 (1915).<br />
Elias.Joh.E., De vroedschap van Amsterdam 1578-1795, z delen.<br />
Uitgave Haarlem 1903-1905.<br />
Enqueste ende informatie upt stuck van den reductie ende<br />
reformatie van den schilpaden, voertijis getaxeert ende gestelt<br />
geweest voer de landen van Hollant ende Vriesland gedaen in<br />
den jaere MCCCcxcmi, Uitgave Leiden 187Ó.<br />
Enschedé.A.J., Inventaris van het archief der stad Haarlem,<br />
3 delen. Uitgave Haarlem 1866-1867; deel 3 bevat 3 platen<br />
/cgclaf beddingen.<br />
Fockema Andreae.S. J., Haarlemmerambacht. In: jaarboek<br />
Hacrlem Ï932.<br />
Fockema Andreae.S. J., De trekvaart Haarlem-Leiden driehonderd<br />
jaar. In: jaarboek Haerlem 1957.<br />
Gerstel,J.J., Een zeventiende-eeuw s monument voor de Vrede<br />
van Munster (opgericht doot Adriaen Pauw te <strong>Heemstede</strong>).<br />
In: Heemschui, jaargang 37, 1960.<br />
Glazcma.P., De slotbrug te <strong>Heemstede</strong>. In: Historia, 1946.<br />
Grijpink,P.M., Dat Klooster van de Bernardieten gelegen bij<br />
<strong>Heemstede</strong> genoemt Porta Codi. In: Bijdragen voor de<br />
geschiedenis van het bisdom van Haarlem, deel 30 (1906).<br />
Grijpink.P.M., Cistcrcienser-klooster te <strong>Heemstede</strong>. In: Bijdragen<br />
voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem,<br />
deel 34 (1911).<br />
Handvesten, privilegiën, octroyen, vrij-en gerechtigheden, aan de<br />
stad Haerlem en haare burgers verleend... Uitgave Haarlem<br />
1751.<br />
HeiblocqJ., Farrago Latino-Belgica of Mengelmoes van<br />
Latijnsche en Duytsche gedichten, gepast op allerhande gelcgentheden<br />
en voorvallen. Uitgave Amsterdam 166z.<br />
Hoeven, W. van der, Westermeer, lusthof van den heere Jacob<br />
Fruyt, by Heemstee, buyten Haarlem, in vaerzen beschreeven.<br />
Uitgave c. 172.1.<br />
Holtkamp,C.P.M., Register op de patoehiën, altaren, vicatieën<br />
en de bedienaars zooals die voorkomen in de middcleeuwsehe<br />
rekeningen van den offieiaal des aartsdiakens van den Utreeht-<br />
sehen Dom, ontworpen en bewerkt doi<br />
Kennemaria. Uitgave Haarlem (1950).<br />
Holtkamp Pr,C.P.M., De aristocratie op het voormalig<br />
'.M.Grijpink, deel 3,<br />
Bemardijnenklooster te <strong>Heemstede</strong>. In: Haarlemsehe Bijdragen.<br />
(bouwstoffen van de geschiedenis van hei bisdom Haarlem),<br />
deel 61 (1946) -feestbundel, opgedragen aan Mgr.J.C.van der<br />
Houten,B.J.van, De 1<br />
voor de gesehiedenis<br />
(192.8), deel 46 (192.9).<br />
2 lierken rode-<strong>Heemstede</strong>. In: Bijdragen<br />
het bisdom van Haarlem, deel 45<br />
Hugenholtz,F.W.N., Historie en historiografie van de si;.,<br />
het<br />
Manpad (1304). In: jaarboek Mij. Ned. Letterkunde Ï953-1955.<br />
Informatie Lip den staet fatnlteyt ende gelegenthcyt van de<br />
steden ende dorpen van Hollant ende Vricslant om daernae te<br />
reguleren de njeuwe schilpaele gedaen 111 den jaere MDXIV.<br />
Uitgave Leiden 1866.<br />
Internationale liloementciiloonsielliiig l'ltua 1935, <strong>Heemstede</strong>,<br />
onder bescherming van H.M.de Koningin. Offieiecle catalogus.<br />
Uitgave Haarlem 1935.<br />
Internationale gids van 1 Ieemstede. Geschiedenis van <strong>Heemstede</strong><br />
Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1915.<br />
Kalff,S., Adriaan Pauw en het slot <strong>Heemstede</strong>. In: Eigen Haard,<br />
1905.<br />
KokJ-, Vaderlandsch woordenboek, 38 delen in 19 banden.<br />
Uitgave Amsrerdam 1785-1799.<br />
Kurtz,G.H., Het huis te Manpad. In: jaarboek Haerlem 1954.<br />
Kurtz, G. H., De straat, waarin wij in Haarlem wonen. Geschiedenis<br />
en verklaring der Haarlemse straatnamen. Uitgave Haarlet<br />
1965.<br />
Lenncp.D.E.van, Schets der gesehiedenis van de kerk der<br />
Nederdmtsche Hervormde Gemeente van <strong>Heemstede</strong>. Uitgave<br />
<strong>Heemstede</strong> 1915.<br />
Lenncp.F.J.E.van, Honderd jaar Hartekamp. Uitgave Haarlem<br />
195Ó.<br />
Lenncp,F.van, Appic en Ampie en hun nakomelingen.<br />
Mr. Jan Pieter van Wiekevoort Crominelin en zijn echtgenote<br />
Catharina van Lenncp. In: jaarboek Haerlem 1959.<br />
Loosjes.A., De tolpoort aan de Leidsche vaan onder <strong>Heemstede</strong><br />
(afgebroken). In: Buiten 1926.<br />
Mendels, J.I.H., Wij denken aan... Carl Linnaeus (onder<br />
andere 'Hortus Cliffortianus', en het buiten de 'Hartecamp' te<br />
<strong>Heemstede</strong>}. In; Kampioen, 1948.<br />
Mieris,F. van, Groot charterboek der Graaven van Holland van<br />
Zeeland en Heeren van Vriesland... delen 1, 3 en 4. Uitgave<br />
Leiden 1754, 1755 en 1756.<br />
M(oe)ns, (K.L.), Bij-inkomsten van Ridder Adriaan Pauw.<br />
Raadpensionaris van Holland en West-Friesland. In: Speelwagen:<br />
jaargang 3, 1948.<br />
Muller Fz., S and A.C. Bonman, deel 1; K. Hecringa, deel nj<br />
F.Kctner, deel in, Oorkondenboek van het Sticht<br />
Utrecht tot 1301, delen I-ni. Uitgave Utrecht 1920, 1940, 1949.<br />
Deel 1 <strong>Heemstede</strong> N.H.; deel 11 en III Utrecht.<br />
OiIefen,L.van, De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver,<br />
rland. Uitgave Amsterdam 1796.
Overmeer,W.P.J., Namen van regeeringspersonen, R.K. geestelijken,<br />
predikanten, enz. in de dorpen van 'Kcnncmerland, in<br />
lkederode en do Baljuwschap van den Landen van Bloys', tot<br />
aan het begin der 19e eeuw. In: Algemeen Nederlands Familieblad,<br />
jaargang xvi, 1903.<br />
Overmeet.W.P.J-, en H.Korringa, Het oude slot te <strong>Heemstede</strong>,<br />
in: jaarboek Haerlem 1941 (rectificatie in idem 1941).<br />
P.(A. j.), Het huis 'Te <strong>Heemstede</strong>'. In: Katholieke Illustratie, jo<br />
IJ9I6).<br />
Peper,C, Historie hofstede het 'Paradijs' later 'Meer en Bosch'<br />
ie <strong>Heemstede</strong>. Uitgave <strong>Heemstede</strong> 1960 ; <strong>Vereniging</strong> Oud-<br />
Hcc msted e- B e n nc bro ck ).<br />
Raadhuis, het, te <strong>Heemstede</strong> door Joseph Th.J.Cuypers en Jan<br />
Stuyt. In: Jonge Kunst, 11)06/1907.<br />
Raadhuis, het, van <strong>Heemstede</strong>, In: Geïllustreerd Gemeenteblad,<br />
1919.<br />
Rapport der Provinciale Commissie ter bestudering van de gemeentelijke<br />
<strong>inde</strong>ling van Noordholland, eerste deel. Algemene<br />
beschouwingen. Uitgave 's-Gravcnhage 1949.<br />
Regtdoorzee Grciip-Rolda[iiis,S. C., C.esebiedenis à\:r Haarlemmer<br />
bleekerijen. Academisch proefschrift. Uitgave 's-Gravcnhage<br />
1936.<br />
Regtdoorzee Grcup-RoIdanus,S. C, Uit brieven van lijnwaaden<br />
ga ren b leek e rs. In: jaarboek Haerlem 193(1.<br />
Renaud,J.G.N., Het huis en de heren van <strong>Heemstede</strong> tijdens de<br />
Middeleeuwen, 195a. Uitgave <strong>Vereniging</strong> Oud-Heemsrede-<br />
Bcn neb rock te <strong>Heemstede</strong>.<br />
RössingJ.H., Mr. Jacob van Lcnnep en zijn geslacht (Huis te<br />
Manpad). In: Eigen Haard 1902..<br />
Ruys, Joh., <strong>Heemstede</strong>. Namen der Heeren en Vrouwen (1198-<br />
1902,) en van de leden der tegecring tot 1795. In: Wapenheraur,<br />
XIX, 1915. De leden der regecring van 1795-185Z. In: Idem.<br />
Rijk,F., Westermeer, lusthof van den beere Jacob Fruyt, bij<br />
Heemstee buyten Haarlem. Uitgave Amsterdam 172,1.<br />
Schepers,J.B., Het Hccnistcedse wandclbos. In: Buiten 1913.<br />
Springer.L.A., De hofstede Meer en Berg te <strong>Heemstede</strong>. In:<br />
Bouwkundig Weekblad, 190e.<br />
Springer.L.A., Berckenrode te <strong>Heemstede</strong> bij Haarlem. Een<br />
stukje tuinkunstgeschiedenis. Overdruk uit 'Op de Hoogte',<br />
september 192.2..<br />
Springer,L.A., Oude Nederlandsche tuinen. Buitens in Kennemerland.<br />
't Huis te Manpad (gemeente <strong>Heemstede</strong>). In: Landhuis<br />
Stcrck-ProotJ.M., De Haarlemsche Beek. In: jaarboek Haerler<br />
1932.<br />
Sterck-Proot,J. M., De verwarring met 'Duinen Vaart'. In:<br />
laarboek Haerlem 1935.<br />
Srerck-Proot,J.M., Leydu . In: jaarboek Haerlem 1939.<br />
Srerck-Proot,J. M., De bu litenplaats Ipcnrodc. In: jaarboek Hacrlern<br />
1943.<br />
Sterck-Proot,J. M., Woestduin. In: jaarboek Haerlem 1944-1945.<br />
Sterck-Proorj. M., Geschiedenis van Aerdenhout. Uitgave<br />
Haarlem 1946 (tweede vermeerderde druk).<br />
S[teynen),J., De ruïne van <strong>Heemstede</strong>. In: Buiten 1913.<br />
Tegenwoordige staat der Vcrccnigde Nederlanden; agste deel,<br />
zijnde het vervolg der beschrijving van Holland. Uitgave<br />
Amsterdam (bij Isaak Tirion) 1750.<br />
Voorlopige lijst der Nederlandsche monumenten van gegeschiedenis<br />
en kunst, deel v, 1, de provincie Noordhollaiid<br />
(Uitgezonderd Amsterdam). Uitgave Utrecht 192,1.<br />
Vries, Jcro.de, Het kasteel van 1 hemstede, In: Pelgrim m ages<br />
naar oude plekjes en oude tijden. Uitgave Haarlem 1901.<br />
i- ]•: \ 1<br />
IN 192.7:<br />
Adviezen van den Raad der gemeente <strong>Heemstede</strong> en van de<br />
Commissie uit de ingezetenen dier gemeente over het ontwerp<br />
van wet tot wijziging van de grenzen der gemeenten Haarlem,<br />
Vetsen, 15toemeiida.il, I leemstede, alsmede ! laarlemmcrlicde en<br />
Spaarnwoudc en opheffing der gemeenten Schoten en Spaamdam,<br />
welk ontwerp door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland<br />
is toegezonden den 23ste!! November 192,1. Uitgave Gemeentebestuur<br />
van <strong>Heemstede</strong> 192,1.<br />
Critisehe beschouwingen omtrent de memorie van prof. mr.dr.<br />
J.van der Grinten inzake de voorgenomen toevoeging van een<br />
gedeelte van I leemstede bij de gemeente Haarlem.<br />
Uitgave Gemeentebestuur van I laarlem 1917.<br />
Grinten, J. van der, Memorie omtrent de toevoeging van een<br />
gedeelte der genieeiile I leemstede bij de gemeente 1 laarlem,<br />
voorgesteld in het bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal<br />
aanhangige ontwerp van wet tot wijziging van de grenzen det<br />
gemeenten Haarlem, Vetsen, ISlocmcndaal, I leemstede, alsmede<br />
Haarlemmerliede en Spaarn wonde en opheffing der gemeenten<br />
Schoren en Spaamdam. Uitgave Nijmegen 1916.<br />
Grinten,J. van der. Beschouwingen van prof. mr. dr. J.van der<br />
Grinten, Hoogleraar ie Nijmegen, over de heli.<strong>inde</strong>ling van het<br />
Haarlemsche anncsatic-ontwerp in de Tweede Kamer. Uitgave<br />
Nijmegen 192.7.<br />
Kort verweer tegen de critisehe bischou wingiii der gemeente<br />
Haarlem omtrent de memorie van prof.mr.dr.J.van der Grinten<br />
inzake de grensregeling. Uitgave Gemeentebestuur van<br />
<strong>Heemstede</strong> J927.<br />
Korte samenvatting der Hecmsteedsehe bezwaren tegen<br />
annexatieplan Haarlem. Uitgave Gemeentebestuur van<br />
<strong>Heemstede</strong> 192,7.<br />
Verweer van Burgemeester en Wethouders van <strong>Heemstede</strong><br />
tegen de door 1 laarlem voorgestelde grenswijziging, met Vervolg-ver<br />
weer. Uitgave Gemeentebestuur van <strong>Heemstede</strong> 1917-<br />
1918, 2. deeltjes.<br />
Verweer door de gemeente <strong>Heemstede</strong> tegen de memorie van<br />
antwoord inzake grenswijziging. Uitgave Gemeentebestuur van<br />
I leemstede 1916.<br />
Verweerschrift tegen de Haarlemsche Anne\atieplannen. Uitgave<br />
Gemeente <strong>Heemstede</strong> 192,5.<br />
Waarom en in welken omvang grenswijziging van Haarlem?<br />
Uitgave Gemeentebestuur, van Haarlem 1925.
lijst van bijschriften<br />
i 4 Het raadhuis. Tekening van J.A. ten Hove. Verz. <strong>Heemstede</strong><br />
lo 'Gezicht in het Haarlemmerhout'. Gravure naar J. Arianessen<br />
door J.de Wit, 1801. Verz. Prov. Atlas.<br />
15 'Ongewoone Waterbeweging in het Haarlemmer Meer,<br />
bespeurt op den 1 November 1755'. Gravure T.Houttuyn.<br />
Verz. Prov. Atlas.<br />
17 Afbeelding uit het Kaartbock van Rhijnland, door<br />
M. Bolstra, 1687/1746. Verz. Prov. Atlas.<br />
19 <strong>Heemstede</strong> in de eerste helft van de lede eeuw (de oudst<br />
bekende afbeelding van het Slot en het Klooster). Fragment<br />
van een kaart (zie ook omslag] uit archief Grote Raad van<br />
Mechelen. Verz. Algemeen Rijksarchief Brussel (negatief<br />
Gemeentearchief Amsterdam].<br />
2.8 Wapen in de gevel van het Raadhuis (Fragment van foto<br />
van een officiële ontvangst op 16 april 1910 t.g.v. de<br />
Internationale Blocmententoonstelling). Verz. Prov. Atlas.<br />
30 Boven: Kerkplein met kerk omstreeks 1900. Verz. Prov.<br />
Atlas. Onder: Bij de IJzeren brug omstreeks 1900. Verz.<br />
Prov. Atlas.<br />
}L De gemeenteraad in 1304. Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />
34 Moderne plattegrond van <strong>Heemstede</strong>, met aanduiding van<br />
de gevolgde route bij de beschrijving van de buitenplaatsen.<br />
Vetz. <strong>Heemstede</strong>.<br />
}6 Het Slot te <strong>Heemstede</strong> omstreeks 1800. Tekening van<br />
Wijbrand Hendriks. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
58 De Hartekamp. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840.<br />
Afbeelding uit zijn 'Gezigtcn in de omstreken van Haarlem'.<br />
Verz. Prov. Atlas,<br />
(o Het Huis te Manpad naar een fantasie ( ?) van J. HeJblocq.<br />
Afbeelding uit zijn bock 'Farrago Latino-lklgica', em.<br />
Verz. Stadsbibliotheek Haarlem.<br />
11 Het Huis te Manpad. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840.<br />
Verz. Prov. Atlas.<br />
14 'Ipenrode aan de zijde van den straatweg'. Steendruk van<br />
P.J.Lutgers, ca. 1840. Verz. Prov. Atlas.<br />
17 Het Huis te Berkenrode. Gravure naar P.Zacnredam,<br />
ca. 1630. Verz. Prov. Atlas.<br />
48 Knapenburg. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840. Verz.<br />
Prov. Atlas.<br />
53 'Aan het Posthuis onder Bcckenrode'. Tekenaar onbekend.<br />
Verz. G e mee 11 te archief Haarlem.<br />
54 'Oudt Roomen buyten Haarlem'. Tekening van D.A.<br />
Clemens, 1770. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
59 'Aan de Glip tussen <strong>Heemstede</strong> en Bennebroek'. Tekening<br />
van H.Tavenier, 1781. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
61 De hofstede 'Meer en Berg'. Tekening van H. Schouten,<br />
18de eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
64 Het dorp <strong>Heemstede</strong>. Tekening van Balthazar Florisz. van<br />
Berkenrode, 19 januari 1017. Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />
68 <strong>Heemstede</strong>, koomende van Haerlem te zien'. Tekening van<br />
H.Spilman, ca. 1750. Vetz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
71 'Gezigt tussen 't huys te Crajenest en Bronsté'. Tekening<br />
van H.Spilman, ca. 1750. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
73 Bibl. Sem Hagevcld Foto Verz. Prov. Atlas.<br />
77 De Herberg Emaus. Tekenaar onbekend. Verz.<br />
Gemeentearchief Haarlem.<br />
83 Het postkantoor, later politiebureau. Verz. Prov. Atlas.<br />
89 Het dorp <strong>Heemstede</strong>. Tekening van H.Tavenier, 18de eeuw.<br />
Verz, Gemeentearchief Haarlem.<br />
91 De R.K. kerk St. Bavo te Berkenrode (gebouwd 1817,<br />
vergroot 1837 en gesloopt 1880). Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />
93 'Blekerijcn door den Houdt'. Tekening van Cl.Jansz.<br />
Visscher, 17de eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
94 ' De IJzeren brug onder <strong>Heemstede</strong> over de Zandvaart'.<br />
Tekening van Wijbrand Hendriks, 18de eeuw. Verz.<br />
Gemeentearchief Haarlem.<br />
96 Links: Molen van Hoeker. Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />
Rechts: Rozenburg, het woonhuis van de heer Joh.<br />
Rosenkrantz. Verz. Prov. Atlas.<br />
95 Internationale BI o e menten to onstelling <strong>Heemstede</strong>, 1915.<br />
Verz. Prov. Atlas.<br />
too Heemsteedse bollenpracht. Verz. Prov. Atlas.<br />
ioz Agrarische bedrijvigheid bij 'Bronstee'. Tekening van<br />
H. Schouten, iSde eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
105 Boven: Geüniformeerd gezag op de Ijzeren brug omstreeks<br />
1900. Verz. Prov. Atlas.<br />
105 Onder: Rust bij de Koedieftol. Verz. Prov. Atlas.<br />
108 Schadelijke uitwasemingen? 'Glipperweg aan de Glip'.<br />
Tekening van P.van Loo, 1768. Verz. Gemeentearchief<br />
Haarlem,<br />
in. 'Het armhuis bij de ijzeren brug te <strong>Heemstede</strong>'. Tekening<br />
van P.van Loo. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
111 Het Stoomgemaal de Cruquius (thans museum), dat meewerkte<br />
aan de droogmaking van het Haarlemmermeer.<br />
Steendruk naar W.Hekking, ca. 1845. Verz. Prov. Atlas.<br />
11Ö Links: Zonder pet niet op de kiek! (Parochiale school).<br />
Verz. Prov. Atlas.<br />
117 Vertclselplaat bij Hoogevcen's verbeterde Leesplank. J.B.<br />
Wolters' Uitgeversmaatschappij N.V., Groningen-Djakarta.<br />
Platcncollectie Voorwcgschool <strong>Heemstede</strong>.
iz Aanrijding op 8 juli 1314 op de Binnenweg tegenover de<br />
Kastanjelaan. Ver/. <strong>Heemstede</strong>.<br />
[13 Onder: De Heemsuxdsi: l'.randweer in de twintiger jaren.<br />
Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />
[14 Onder: Het tolhuis met nog JAI'II sfeervolle ouwerwetse<br />
lantaarnpaal (1907]. Verz. <strong>Heemstede</strong>.<br />
1:2.6 De tram op de IJzeren brug geflankeerd door vrouwelijke<br />
charme. Verz. Prov. Atlas.<br />
1 vj 'k Heb m'n wagen vol geladen... (autobusdienst<br />
Groenendaal-Hixnisiede-1 laarlem in 1914). Verz.<br />
<strong>Heemstede</strong>.<br />
.18 Links: <strong>Heemstede</strong>. Driesprong. 'Tekening van H.Tavenier,<br />
1775. Verz. Gemeentearchief Haarlem.<br />
L30 Gezicht in de Hout. Tekening van Cl. Jansz. Visschcr, r&>7.<br />
Verz. GemceiUearohiei i laarlem.<br />
13z Afbeelding uit 'De Ncdcrlandsche Stad- en<br />
Dorpbeschrijver', door L.van Ollefen, 1796. Deel iv. Verz.<br />
Prov. Atlas.<br />
133 'Het Klooster bij <strong>Heemstede</strong>, van vooren te zien', (uiteraard<br />
de buitenplaats). Gravure H.Numan, 1794. Verz. Prov.<br />
Atlas.
<strong>inde</strong>x op de<br />
persoonsnamen<br />
K:uk(v.,l.l,<br />
Camp [v. d.)<br />
Kam;,,,, (v.;<br />
Ecglicii(v.),49 Hcyblok, ;S,4'<br />
l'Egilbn,« Heyde{v. d.),<<br />
Egtnond, 53 Heydcma.Ss<br />
Elias, 41, So, 11t, Hcvdcn (v. d.).<br />
Fllvrnski.Tk,44,7S.Si<br />
HftmsCL-Ji; (!-.;., Ï, ji, ij ;<br />
H.xïma, TOT<br />
Hogevee (V-).<br />
][
Mijl {Y. d.), jB<br />
Naamen(ï.),51<br />
Poulie, 46, 4£<br />
Pretorias,^<br />
Rozenkrans (Ros.<br />
Rubempri (de), Si<br />
Ruijl,?!<br />
'i'ulp<br />
Iure ,61<br />
Uchel en! .1,50<br />
Upw ch( • d-).SS<br />
Vak ,f«<br />
,6é<br />
,5 S, J-j<br />
-, Janetor<br />
Veld 0.40<br />
we'f i{v.),7Ï<br />
Venn d.),é3<br />
Vianen,fi3,fi7.7fi<br />
Vicq (de), 5»<br />
Vis, 58<br />
Vocchgen, 86<br />
<strong>inde</strong>x op<br />
de patronymica<br />
ijk (keizer), 84,85<br />
ijk Napoleon (koniii<br />
Mem iv (graaf),84,85<br />
II v (graai), 84, S3<br />
Hem VI (graaf) iS
algemene <strong>inde</strong>x<br />
den opgenomen. De <strong>inde</strong>x<br />
(hi-lknds-hsj.w<br />
Bloc.WIIcnculiuu, (Algemene<br />
- Capel(de>,4!<br />
- Carelsiust, 68<br />
- KenneniCi, ,5 ,<br />
Kt,i.i..o.:!,f6<br />
- Deun en heuvel,;<br />
- Drie Corenarcn !<br />
Ho penburg, 36<br />
m, 63,64<br />
Lar KnSp-m/icht, 83,131<br />
Lee iwcnberg.Éo<br />
LM «•uil.oott, 75, 76,131<br />
Ma p.Kl(lum,e), 38,39,4!, 43,<br />
Ma |XiJ ih« kleint huis), 41<br />
Me<br />
Me n-nhc.sdi.lïlS-éS, 132<br />
'OStkamoor, Si, 1:<br />
•oslmeester, 37,38<br />
aadhuis, 1.8,83,11<br />
•uwenieo.e Malern: - Ruijpenest.fij - Rosendaal, 76,78<br />
hetflrandMser.S; - Rijpenest.Sj - bet Schouwtje 1«<br />
eE.tael',60,6, -Schapenbosch,,* - de Veile K0e,78,79 "<br />
h«F..-U:..-'.4, ^ - Slot (het oude), S,s>, is, is-zi.n.jï, - de Vrieseman, 73 i^Mh^ (<strong>Heemstede</strong>) 8<br />
^tedt.,..«..«*.«!.!» I vS 0t 0 ^ 4 ï horlogie,74 schiîd^kÙnV) 6, 64<br />
•,,=,,..! WeMeidu^.4B.«. !,,*, , ^1*1,64,67,83,87,10;
- C.;r:.n:ii.j<br />
::, Sd,Ti,3S,74,<br />
- Crmiuiii WER 70<br />
- ruinu-ki ,7«<br />
- l..1l!.,L-,1(t(]:1].d),7?<br />
- Cmhiii.<br />
- CAMIHIL ,-.t Haarlem),?<br />
telefoon,S3 - Güpperdreef,$9,&•,«3 - Voorburg, 70<br />
telegraaf, 83<br />
M M * !<br />
- Clipperweg,i6,;7,6i - Voorhoul [Hurk<br />
mttkT 1 liimîvôi.<br />
- Hoflaan, 3S<br />
- Horst (tin), dam<br />
- Hoinpleill(Haa<br />
Wam ,84<br />
erl'ùhïtfc.<br />
- Meester Lottclai<br />
^""r ««rnhui;,<br />
"•'"• (oude), sd<br />
- Molen werf s laan<br />
- Munnikenlaan,<br />
Munniken vaart<br />
- Nieuweland (hel)<br />
• K'iLi.liKkvKli-^.lui, 16<br />
7 ,'•1<br />
Z (Haar<br />
i.:lli:i. "<br />
iL (sch<br />
Kr .ld,!. 103<br />
zerenB II 114 116
inhoud<br />
inleiding<br />
schijnwerper op de <strong>historie</strong><br />
zeven rode mereltjes en een vrijkwartiei<br />
gastarbeiders in de zeventiende eeuw<br />
war kwam er nie de (stem)bus<br />
een buitenplaats als rweede huis<br />
twee openbare gebouwen<br />
naar zelfstandig kerkelijk leven<br />
welvaart door bleken en wassen<br />
van bouwland, bossen en bollen<br />
kijkje in de gemeentelijke kas<br />
strijd voor de gezondheid<br />
armenzorg en werkverschaffing<br />
hier onderwijst men de jeugd<br />
do zorg voor arde en recht<br />
lichtpunten in het donker<br />
<strong>Heemstede</strong> in. <strong>Heemstede</strong> uit<br />
<strong>Heemstede</strong> in de dorp s beschrijvingen<br />
lijst van geraadpleegde archivalia<br />
lijst van geraadpleegde lireratuur<br />
lijst van illustraties<br />
<strong>inde</strong>x op de persoonsnamen<br />
<strong>inde</strong>x op de patronymica<br />
algemene <strong>inde</strong>x<br />
produktie Meijer Pers n.v., Amsterdam<br />
grafische verzorging Joop de Nijs gvn<br />
gedrukr bij Drukkerij Meijer n.v., Wormerveei
I<br />
-<br />
V ^i<br />
KT?<br />
? *&»> 4^i ••• '<br />
" t 5C ft »V««„.,<br />
5 ""'"> ~"<br />
-Sf be*«L ^.t»t««<br />
,-