03.05.2013 Views

Phelan-McDermid syndroom

Phelan-McDermid syndroom

Phelan-McDermid syndroom

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Phelan</strong>-<strong>McDermid</strong> <strong>syndroom</strong><br />

22q13 Deletie<strong>syndroom</strong><br />

<strong>Phelan</strong>-<strong>McDermid</strong> <strong>syndroom</strong><br />

De ernst van de kenmerken van<br />

deze aandoening kan van persoon<br />

tot persoon variëren. Maar de meeste<br />

kinderen hebben een matige tot<br />

ernstige ontwikkelingsachterstand,<br />

zowel lichamelijk als verstandelijk,<br />

en ze hebben met name problemen<br />

op het gebied van spraak en communicatie.<br />

Alle kinderen hebben een erg lage<br />

spierspanning en veel kinderen hebben<br />

problemen met eten, slapen en<br />

emotionele stabiliteit.Wereldwijd<br />

zijn bijna 200 diagnoses gesteld.<br />

Het 22q13 deletie<strong>syndroom</strong> – ook bekend als<br />

<strong>Phelan</strong>-<strong>McDermid</strong> <strong>syndroom</strong> naar de twee per-<br />

sonen die het voor het eerst beschreven – wordt<br />

veroorzaakt door de afwezigheid / het verlies<br />

van genen aan het uiteinde van het 22e chro-<br />

mosoom. Men veronderstelt dat het tekort aan<br />

Shank3 / ProSAP2 gen de oorzaak is van de<br />

kenmerken van deze aandoening. Dit gen speelt<br />

een belangrijke rol in de ontwikkeling van het<br />

zenuwstelsel – inclusief de hersenen – in het<br />

vroege embryo.<br />

Chromosomen bevatten de genen die het<br />

lichaam instructies geven voor groei en ont-<br />

wikkeling. Het breekpunt op chromosoom 22<br />

ligt gewoonlijk bij bandje 22q13.31.<br />

Meestal gaat het hierbij om nog jonge<br />

kinderen, omdat pas in 1998 een<br />

betrouwbare test (FISH) beschikbaar<br />

kwam. Het werkelijke aantal mensen<br />

met deze aandoening zal dus<br />

beslist veel groter zijn.<br />

Kenmerken<br />

De meeste, maar niet alle, kinderen<br />

hebben een aantal van de volgende<br />

kenmerken:<br />

• pasgeboren kinderen hebben gewoonlijk<br />

een geringe spierspanning<br />

(hypotonie)<br />

• vertraagd rechtop zitten, omrollen,<br />

kruipen, staan en lopen<br />

• vertraagde of afwezige spraak<br />

• normale groei of enigszins lang<br />

voor hun leeftijd<br />

• kenmerken in het gezicht zijn<br />

tamelijk subtiel: lang gevormd<br />

hoofd, dikke en soms overhangende<br />

oogleden (ptosis), lange wimpers,<br />

bolle wangen en grote oren<br />

• lichamelijke kenmerken: grote,<br />

vlezige handen, onderontwikkelde<br />

teennagels die makkelijk afbreken<br />

en onvoldoende of niet zweten,<br />

waardoor het kind gemakkelijk<br />

oververhit kan raken.<br />

22q13 deletie<strong>syndroom</strong> | februari 2011 1


2<br />

22q13 deletie<br />

De oorzaak is het ontbreken van<br />

een stukje genetisch materiaal van<br />

het uiteinde van de lange arm van<br />

een van de twee chromosomen 22<br />

(22q13.3).<br />

Bij baby’s zijn de eerste signalen<br />

een opvallende spierslapte, zwak<br />

huilen en voedingsproblemen. De<br />

trage motorische ontwikkeling (laat<br />

rollen, zitten en kruipen) zijn reden<br />

tot ongerustheid. De dokter zal vaak<br />

niet meteen aan een chromosoomafwijking<br />

denken, omdat de groei<br />

goed is en de uiterlijke kenmerken<br />

in het gezicht erg subtiel zijn.<br />

Bovendien is het een erg zeldzame<br />

en nog vrij onbekende aandoening<br />

waar de meeste kinderartsen niet<br />

eerder mee te maken hebben gehad.<br />

Heel kenmerkend voor het <strong>Phelan</strong>-<br />

<strong>McDermid</strong> <strong>syndroom</strong> is dat de<br />

peuter meestal wel gaat brabbelen<br />

en vaak ook enkele woordjes leert<br />

zeggen, maar dat de spraak niet verder<br />

doorzet en zelfs vaak helemaal<br />

verdwijnt. Dit is natuurlijk een erg<br />

alarmerend signaal.<br />

De oorzaak van 22q13<br />

deletie is het ontbreken<br />

van een stukje genetisch<br />

materiaal van het uiteinde<br />

van de lange arm van een<br />

van de twee chromosomen<br />

22 (22q13.3)<br />

Ziet het kind er anders uit?<br />

Voor de ouders ziet hun baby er<br />

niet anders uit dan andere baby’s<br />

in hun familie. De meeste kinderen<br />

met een 22q13 deletie hebben een<br />

aantal subtiele kenmerken met elkaar<br />

gemeen. Dit zijn grote en/of<br />

ongewoon gevormde oren, een<br />

puntige kin, een lang hoofd, volle<br />

en/of overhangende oogleden, lange<br />

wimpers, een brede neusbrug, vlak<br />

middendeel van het gezicht en volle<br />

wangen. De kinderen zijn vaak lang<br />

en dun, al vallen ze wat lichaamsbouw<br />

betreft niet uit de toon bij hun<br />

leeftijdgenoten.<br />

Hoe is het ontstaan?<br />

De meeste chromosoomafwijkingen<br />

ontstaan toevallig (de novo)<br />

tijdens de vorming van eicellen of<br />

zaadcellen. Er zijn verschillende<br />

vormen van een 22q13.3 deletie.<br />

Bij ongeveer 75% gaat het om een<br />

‘eenvoudige’ deletie, waarbij het<br />

uiteinde van het chromosoom verloren<br />

is gegaan. Het kan ook zijn dat<br />

het uiteinde wel aanwezig is, maar<br />

dat alleen het gebied met het bandje<br />

22q13.3 verloren is gegaan (dat<br />

noemt men een interstitiële deletie).<br />

Een andere vorm is een translocatie;<br />

er is dan verlies van genetisch materiaal<br />

van het einde van de lange arm<br />

van chromosoom 22 en een stukje<br />

extra genetisch materiaal van een<br />

ander chromosoom.<br />

De deletie wordt vastgesteld in<br />

bloed van het kind. Onder de microscoop<br />

kan men van elk van de 46<br />

chromosomen – 23 paren – de korte<br />

arm (p) en de lange arm (q) zien.<br />

Bij mensen met een 22q13.3 deletie<br />

is een van de chromosomen 22 compleet<br />

en mist van het tweede chromosoom<br />

22 het stukje met bandje<br />

22q13.3. Vaak is het ontbrekende<br />

stukje te klein om op te merken<br />

met het standaard chromosomenonderzoek.<br />

Met een gericht FISH<br />

onderzoek kan men precies nagaan<br />

of bandje 22q13.3 wel of niet in<br />

tweevoud aanwezig is.<br />

Is de 22q13 deletie erfelijk?<br />

Een chromosoomonderzoek van<br />

beide ouders kan uitwijzen of de deletie<br />

al bij een van de ouders aanwezig<br />

is. Bij 85 tot 90 procent van de<br />

families wijst dit onderzoek uit dat<br />

beide ouders normale chromosomen<br />

hebben. In deze gevallen is de deletie<br />

bij het kind spontaan (de novo)<br />

ontstaan en is de kans dat dit bij een<br />

eventueel volgende zwangerschap<br />

weer het geval is verwaarloosbaar<br />

klein.<br />

Bij de overige 10 tot 15 procent van<br />

de families blijkt uit het onderzoek<br />

dat er bij een van de ouders sprake<br />

is van een afwijkend chromosomen-<br />

patroon. Meestal gaat het om een<br />

gebalanceerde translocatie waarbij<br />

delen van verschillende chromosomen<br />

van plaats zijn gewisseld. En<br />

soms is er sprake van een inversie,<br />

dan is een deel van het chromosoom<br />

180° gedraaid. Zowel bij een gebalanceerde<br />

translocatie al bij een inversie<br />

is er geen genetisch materiaal<br />

verloren gegaan. Deze ouder is gewoon<br />

gezond en er is niets waaruit<br />

vooraf kan blijken dat er iets aan de<br />

hand is. Wel maakt deze verandering<br />

in het chromosomenpatroon<br />

van de ouder de kans op herhaling<br />

bij een volgende zwangerschap aanzienlijk.<br />

Voor ouders die zich tijdens een<br />

eventueel volgende zwangerschap<br />

erg ongerust maken, is het goed om<br />

te weten dat gerichte prenatale diagnostiek<br />

mogelijk is. Bij standaard<br />

prenatale diagnostiek wordt de deletie<br />

lang niet altijd gevonden.<br />

Voor alle ouders van een kind met<br />

een 22q13 deletie is een onderzoek<br />

van de chromosomen en een persoonlijke<br />

uitleg van de uitkomsten<br />

op zijn plaats, ongeacht hun verdere<br />

kinderwens.<br />

Het chromosoom met de deletie<br />

kan afkomstig zijn van de vader of<br />

van de moeder (dus uit de zaadcel<br />

of uit de eicel, want bij de ouders<br />

zelf is nog niets te merken). Bij een<br />

recent onderzoek in de Verenigde<br />

Staten onder 56 personen bleek dat<br />

bij ongeveer tweederde van deze<br />

mensen het chromosoom met de<br />

deletie afkomstig was van de vader.<br />

Dit geldt overigens voor veel meer<br />

chromosoomafwijkingen die met<br />

‘terminale’ deleties samenhangen.<br />

De grootte van de deletie kan klein<br />

zijn of juist heel groot, maar dit<br />

heeft geen relatie met de kenmerken<br />

van het <strong>Phelan</strong>-<strong>McDermid</strong> <strong>syndroom</strong>.<br />

Kinderen die een klein deel<br />

van dit chromosoom missen, hebben<br />

dezelfde kenmerken als kinderen<br />

met een grotere deletie. Het essentiële<br />

gebied is het bandje 22q13.3.<br />

Het Shank3 / ProSAP2 gen<br />

Het Shank3 gen ligt bij het uiteinde<br />

van chromosoom 22. Het gen bevat<br />

de code voor een eiwit dat belang-<br />

22q13 deletie<strong>syndroom</strong> | februari 2011


ijk is bij de vorming van verbindingen<br />

(synapsen) tussen de zenuwcellen.<br />

Deze synapsen maken het mogelijk<br />

dat prikkels van verschillende<br />

zenuwcellen worden dóórgegeven.<br />

In het bovengenoemde onderzoek<br />

misten alle personen met een deletie<br />

22q13 één kopie van dit Shank3<br />

gen. Dit betekent dat er minder<br />

eiwit wordt aangemaakt en dat de<br />

verbindingen minder goed kunnen<br />

worden aangelegd. Men veronderstelt<br />

dat met name de langzame<br />

ontwikkeling en de afwezigheid van<br />

spraak hierdoor wordt veroorzaakt.<br />

Ook een ander kenmerk van het<br />

<strong>Phelan</strong>-<strong>McDermid</strong> <strong>syndroom</strong> kan<br />

hiermee in verband worden gebracht.<br />

Veel kinderen leren aanvankelijk<br />

bijvoorbeeld enkele woordjes,<br />

verliezen deze vaardigheid later<br />

weer en leren na intensieve therapie<br />

soms toch weer enkele woorden<br />

spreken. Ook bij andere vaardigheden<br />

ziet men dit patroon; zonder<br />

herhaalde oefening gaat het geleerde<br />

weer verloren. Dit verlies van geleerde<br />

vaardigheden kan te maken<br />

hebben met het tekort aan Shank3.<br />

Wellicht dat verbindingen die wel<br />

worden aangelegd toch minder efficiënt<br />

zijn en gemakkelijker verloren<br />

gaan.<br />

Behandeling en advies van<br />

een kinderrevalidatiecen-<br />

trum is essentieel om hulp<br />

op maat te bieden en het<br />

kind de optimale onder-<br />

steuning te geven.<br />

Motorische ontwikkeling<br />

De relatief geringe spierspanning<br />

(hypotonie), met name in het bovenste<br />

deel van het lichaam, de moeite<br />

met houding en balans en bij sommige<br />

kinderen de slappe gewrichten,<br />

dragen bij aan de late mobiliteit. De<br />

vroegste signalen zijn de ongewone<br />

slapte op de babyleeftijd en de late<br />

ontwikkeling van hoofdbalans. Ieder<br />

kind is uniek, maar de meeste kin-<br />

deren met 22q13 <strong>syndroom</strong> hebben<br />

kinderfysiotherapie nodig om hen<br />

te oefenen in het versterken van de<br />

spieren in hun bovenlichaam. Naast<br />

fysiotherapie worden vooral ergotherapie,<br />

hydrotherapie, massage<br />

en zwemmen genoemd. Sommige<br />

kinderen maken met deze extra<br />

ondersteuning goede voortgang; de<br />

hypotonie wordt minder merkbaar<br />

naarmate zij mobieler en sterker<br />

worden. Maar de meeste kinderen<br />

blijven extra ondersteuning nodig<br />

hebben.<br />

Dit varieert van een aangepaste<br />

stoel, enkel en/of voet orthese, een<br />

loophulp en dergelijke. Behandeling<br />

en advies van een kinderrevalidatiecentrum<br />

is essentieel om hulp op<br />

maat te bieden en het kind de optimale<br />

ondersteuning te geven.<br />

Baby’s met 22q13 deletie<strong>syndroom</strong><br />

bereiken de motorische mijlpalen<br />

laat, maar ze komen wel. Een onderzoek<br />

uit de Verenigde Staten laat<br />

zien dat het kind gemiddeld met<br />

16 maanden gaat kruipen (variatie<br />

van 7 tot 36 maanden) en met 33<br />

maanden gaat lopen (variatie: 13<br />

maanden tot 8 jaar). De “Unique ervaring”<br />

leert dat baby’s tussen 3 en<br />

9 maanden gaan omrollen (gemiddeld<br />

bij 6 maanden), tussen 8 en 17<br />

maanden gaan zitten (gemiddeld met<br />

11 maanden) en gaan lopen tussen<br />

19 en 39 maanden (gemiddeld met<br />

25 maanden). Veel kinderen ontwikkelen<br />

alternatieve manieren van<br />

voortbewegen (kikkergang, knielopen,<br />

billenschuiven, enzovoort).<br />

Wanneer kinderen lopen, blijven ze<br />

lang onstabiel met een ongewoon<br />

bewegingspatroon. Ze struikelen gemakkelijk<br />

en hebben weinig gevoel<br />

voor gevaar. Veel kinderen worden<br />

snel moe en daarom is een rolstoel<br />

vaak nodig bij uitjes en soms ook<br />

binnenshuis. Dit is zeker het geval<br />

bij kinderen die extra problemen<br />

hebben zoals lymfe oedeem. Maar<br />

er zijn ook kinderen die volledig<br />

mobiel en actief worden, die traplopen,<br />

klimmen, zwemmen en fietsen.<br />

Verstandelijke ontwikkeling en<br />

communicatie<br />

Ook bij 22q13 deletie<strong>syndroom</strong> is er<br />

– net als bij andere, meer bekendere<br />

aandoeningen – sprake van veel<br />

individuele variatie in ernst van de<br />

kenmerken.<br />

Kinderen en volwassenen met<br />

22q13 <strong>syndroom</strong> hebben matige tot<br />

ernstige verstandelijke beperkingen.<br />

Daarmee is de verstandelijke handicap<br />

– gemiddeld gezien – ernstiger<br />

dan bij bijvoorbeeld kinderen met<br />

Down <strong>syndroom</strong>.<br />

Het kind heeft doorgaans erg veel<br />

stimulans nodig om basis vaardigheden<br />

onder de knie te krijgen. En<br />

eenmaal geleerde vaardigheden<br />

moet men regelmatig blijven oefenen,<br />

wil het kind ze niet ‘vergeten’.<br />

Het kind is erg gemakkelijk af te<br />

leiden, vooral bij taken die het niet<br />

zelf heeft gekozen. In de klassensituatie<br />

is individuele ondersteuning<br />

en een sterk gestructureerde aanpak<br />

noodzakelijk. De meeste kinderen<br />

met 22q13 <strong>syndroom</strong> spreken niet.<br />

Bij sommige kinderen komt de<br />

spraak pas laat en na veel stimulans<br />

op gang. En ook dan gaat het om<br />

een beperkt repertoire. Het taalbegrip<br />

is veel groter. Zo kennen oudere<br />

kinderen van heel wat woorden<br />

de betekenis en kunnen ze ook eenvoudige<br />

instructies opvolgen.<br />

Opvallend is dat veel kinderen als<br />

baby wel zijn gaan brabbelen en<br />

ook soms enige woordjes hebben<br />

gebruikt, maar dat deze vaardigheid<br />

in de loop van de peuter/kleutertijd<br />

is verloren gegaan. Intensieve<br />

spraaktraining kan soms succes hebben,<br />

maar de spraak blijft – ook met<br />

intensieve training – heel beperkt.<br />

Veel meer effect – ook op langere<br />

termijn – kan men verwachten van<br />

alternatieve vormen van communicatie.<br />

Daarbij gaat het om communicatie<br />

via gebaren, plaatjes en pictogrammen.<br />

Maar ook communicatie<br />

met behulp van een spraakcomputer<br />

lijkt bij sommige kinderen goed aan<br />

te slaan.<br />

Medische zorgen<br />

Kinderen met 22q13 deleties zijn<br />

doorgaans goed gezond. Hun<br />

weerstand tegen vroegkinderlijke<br />

infecties lijkt niet aangetast en de<br />

meeste kinderen hebben geen ernstige<br />

orgaanproblemen. Wel is een<br />

22q13 deletie<strong>syndroom</strong> | februari 2011 3


zorgvuldig kindergeneeskundig onderzoek<br />

van belang, omdat over het<br />

algemeen kinderen met een chromosoomafwijking<br />

meer medische problemen<br />

hebben dan gemiddeld.<br />

• Nierproblemen kunnen voorkomen,<br />

ofschoon deze meestal mild<br />

zijn. Bij ongeveer 10 procent van<br />

de kinderen in het Unique bestand<br />

is er sprake van nierproblemen.<br />

Het gaat dan om vergrote nieren<br />

en veel voorkomende urineweg<br />

infecties. Een echo van de nieren<br />

om dit soort problemen op te<br />

sporen of uit te sluiten is daarom<br />

belangrijk.<br />

• Epilepsie komt iets vaker voor dan<br />

gemiddeld. De signalen hiervoor<br />

kunnen heel duidelijk zijn of heel<br />

subtiel. Soms lijkt een kind alleen<br />

tijdelijk iets minder alert. Wanneer<br />

verder onderzoek uitwijst dat er<br />

sprake is van epileptische activiteit,<br />

kan de kinderarts medicijnen<br />

voorschrijven.<br />

• Gehoor. De meeste kinderen hebben<br />

een goed gehoor, maar ze kunnen<br />

wel tijdelijk – als gevolg van<br />

oorontstekingen en/of oorsmeer –<br />

last hebben van slechthorendheid.<br />

De gebruikelijke aanpak – antibiotica<br />

en/of trommelvliesbuisjes – is<br />

dan aangewezen.<br />

Ook wanneer het gehoor goed<br />

is, lijkt het kind langzamer te<br />

reageren op auditieve signalen.<br />

Ondersteuning met gebaren is<br />

daarom eigenlijk altijd nuttig.<br />

• Zien. Vertraagde visuele rijping<br />

komt bij een deel van de baby’s<br />

voor. Dit merkt men doordat het<br />

kind niet goed kan focussen en<br />

volgen. Met oefening gaat dit beter.<br />

Van sommige kinderen wordt<br />

gezegd dat ze moeite hebben met<br />

3-D zien. Ook gebruiken veel kinderen<br />

vooral hun perifere gezichtsveld.<br />

Dit merkt men doordat het<br />

kind eerst lijkt weg te kijken voor<br />

het naar een voorwerp reikt om het<br />

te pakken.<br />

• Cyclisch braken. Bij sommige<br />

kinderen komen elke paar maanden<br />

perioden van braken voor, die<br />

kunnen leiden tot overmatig vochtverlies,<br />

lethargie en hoofdpijn.<br />

Wanneer dit het geval is, is een<br />

consult bij een gastro-enteroloog<br />

4<br />

of neurochirurg op zijn plaats.<br />

• Lymfeoedeem en cellulitis kunnen<br />

tijdens de tienerjaren en bij<br />

sommige kinderen al eerder een<br />

probleem gaan vormen. Met steunkousen<br />

kan men dit onder controle<br />

houden.<br />

• Veel kinderen zweten niet genoeg<br />

en raken daardoor snel oververhit.<br />

Bij hogere temperaturen en veel<br />

zon dient men hierop alert te zijn.<br />

• Slaapproblemen komen veel<br />

voor. Met name problemen met<br />

inslapen en doorslapen. Een vast<br />

slaapritueel – niet te lang – kan<br />

helpen bij het inslapen. Wanneer<br />

het kind rustig wakker is en ‘geen<br />

kwaad kan’ in de slaapkamer,<br />

bijvoorbeeld door gebruik van<br />

een Zweedse band in bed, kan dit<br />

probleem onder controle blijven.<br />

Het is (nog) niet bekend of de<br />

slaapproblemen samenhangen met<br />

de melatonine huishouding en dus<br />

of toedienen van melatonine kan<br />

bijdragen aan een betere slaap.<br />

• De teennagels hebben vaak een<br />

afwijkende kleur, breken snel en<br />

groeien gemakkelijk in. Om ontstekingen<br />

te voorkomen is tijdige<br />

behandeling hiervan nodig. Ook<br />

bij de vingernagels kan dit worden<br />

gezien. Wordt het kind ouder, dan<br />

worden de nagels sterker.<br />

• Pijn. De meeste kinderen hebben<br />

een erg hoge pijndrempel. Het kan<br />

lang duren voor ze laten merken<br />

dat er iets niet in orde is. Met<br />

name oorontstekingen en kiespijn<br />

kunnen hierdoor lang onopgemerkt<br />

blijven.<br />

• Andere kenmerken<br />

Individueel worden ook andere<br />

kenmerken nog wel genoemd,<br />

zoals: navelbreuk, niet ingedaalde<br />

testikels, kleine penis bij een normaal<br />

hormoonpatroon, neonataal<br />

vergrote clitoris en arachnoïd<br />

cysten. Bij sommige kinderen lijken<br />

deze cysten samen te hangen<br />

met perioden van ongecontroleerd<br />

huilen, braken en ernstige hoofdpijn,<br />

terwijl andere kinderen geen<br />

klachten hebben van dezelfde soort<br />

cysten.<br />

Het gedrag<br />

Ouders van kinderen met 22q13<br />

<strong>syndroom</strong> geven aan dat hun kind<br />

prettig in de omgang is, vriendelijk,<br />

sociaal en aanhankelijk. Ze laten<br />

zich aanmoedigen, belonen en straffen<br />

als alle kinderen. Wel zijn er<br />

natuurlijk beperkingen als gevolg<br />

van de gebrekkige communicatie en<br />

omdat het kind weinig geduld heeft<br />

wanneer het iets graag wil. Dat is<br />

vaak ook de oorzaak van driftbuien:<br />

frustratie omdat het kind zich niet<br />

duidelijk kan maken, of niet krijgt<br />

wat het wil.<br />

Het kind kan ook moeite hebben<br />

met het uiten van affectie op een sociaal<br />

aanvaardbare manier. Veel kinderen<br />

zijn bijvoorbeeld overvriendelijk<br />

(zelfs bij vreemden), ze hebben<br />

weinig gevoel voor de ‘persoonlijke<br />

ruimte’ van anderen en kunnen vrij<br />

plotseling wisselen tussen affectief<br />

en agressief gedrag. Een dikke zoen<br />

kan plotseling uitmonden in bijten<br />

of een wild spelletje wordt ineens<br />

teveel en eindigt in bijten. Het kind<br />

bijt ook zichzelf of kauwt op de vingers<br />

wanneer het opgewonden raakt.<br />

De meeste kinderen met<br />

22q13 spreken niet.<br />

Bij sommige kinderen komt<br />

de spraak pas laat en na<br />

veel stimulans op gang.<br />

Veel kinderen kauwen of zuigen ook<br />

aan hun kleren, speelgoed of meubels.<br />

Dit soort gedrag is ‘normaal’<br />

bij alle peuters, maar bij kinderen<br />

met 22q13 <strong>syndroom</strong> kan het wel<br />

aanhouden tot aan de puberteit.<br />

Bij ongeveer een kwart van de kinderen<br />

is er sprake van een stoornis<br />

in het autismespectrum. Het kind<br />

speelt dan bij voorkeur alleen, het<br />

ontwikkelt geen symbolisch spel en<br />

het heeft moeite met oogcontact.<br />

Ook kunnen sommige kinderen vrij<br />

obsessief worden in hun gedrag.<br />

De (extra) diagnose van een autisme-spectrum<br />

stoornis kan vooral<br />

van belang zijn bij het toekennen<br />

22q13 deletie<strong>syndroom</strong> | februari 2011


van extra ondersteuning binnen het<br />

onderwijs en/of thuis. Ook geeft<br />

dit een handvat voor aanpak en behandeling<br />

van dagelijkse situaties.<br />

Vanwege het open en vriendelijke<br />

karakter van het kind ‘denkt’ men<br />

niet snel dat er ook sprake kan zijn<br />

van een autismespectrum stoornis.<br />

Voedsel en eten<br />

Een pasgeboren baby met 22q13<br />

<strong>syndroom</strong> heeft doorgaans moeite<br />

met zuigen en slikken vanwege de<br />

geringe spierspanning. Meestal zijn<br />

deze problemen tijdelijk, maar er<br />

zijn kinderen die enige tijd sondevoeding<br />

nodig hebben.<br />

Bij ongeveer eenderde van de<br />

baby’s is sprake van reflux (terugvloeien<br />

van maaginhoud in de slokdarm).<br />

Het kan voldoende zijn om<br />

de melk iets aan te dikken, kleinere<br />

hoeveelheden per voeding te geven<br />

en goed te letten op de houding<br />

tijdens en vlak na de voeding. Bij<br />

oudere kinderen kan reflux lang<br />

onopgemerkt blijven, omdat ze pijn<br />

en ongemak niet goed aangeven.<br />

Ook dan kan het helpen om kleinere<br />

hoeveelheden te geven, geen eten<br />

te geven twee tot drie uur voor het<br />

slapen gaan en scherp eten te vermijden.<br />

Bij alle kinderen is het goed<br />

www.22q13.org/home.html<br />

om extra alert te zijn op mogelijke<br />

reflux.<br />

Een ander probleem bij jonge kinderen<br />

kan zijn dat door de combinatie<br />

van geringe spierspanning en een<br />

vrij kleine onderkaak het leren kauwen<br />

moeizaam gaat. Op latere leeftijd<br />

lijkt de eetlust eerder te groot<br />

dan te klein. Veel kinderen blijven<br />

eten in hun mond proppen en hebben<br />

weinig zin om goed te kauwen.<br />

Het gebit<br />

Vanwege de kleine onderkaak hebben<br />

veel kinderen een overbeet en<br />

ook staan de tanden vaak te dicht<br />

opeen. De geringe spierspanning<br />

en het vele sabbelen aan kleding<br />

en speelgoed kunnen de tandstand<br />

verder beïnvloeden. Bezoek aan een<br />

speciale kindertandarts en/of advies<br />

van een kinderorthodontist over de<br />

mogelijkheid om het gebit te reguleren<br />

is aan te raden.<br />

Als gevolg van de veel voorkomende<br />

reflux kan het tandglazuur<br />

snel slijten en omdat het kind een<br />

hoge pijndrempel heeft, zal het niet<br />

snel klagen. Regelmatiger controle<br />

van het gebit, ‘sealen’ van tanden en<br />

kiezen en extra ondersteuning van<br />

een mondhygiëniste is daarom extra<br />

van belang.<br />

Onafhankelijkheid<br />

Over het algemeen blijven kinderen<br />

met 22q13 deleties in alle dagelijkse<br />

situaties afhankelijk van anderen.<br />

Ze kunnen moeilijk aangeven wat<br />

ze willen en hebben ook bij de<br />

persoonlijke verzorging lang ondersteuning<br />

nodig. De meeste kinderen<br />

kunnen – met intensieve training<br />

– wel leren om zindelijk te zijn.<br />

Al blijft het voor hen moeilijk om<br />

overdag ‘op tijd’ aan te geven dat ze<br />

naar het toilet moeten. Een belangrijk<br />

deel van de toilettraining bestaat<br />

daarom uit timing en regelmaat.<br />

Het kind werkt mee bij haren kammen,<br />

tanden poetsen, wassen en<br />

aan- en uitkleden, maar de meeste<br />

kinderen missen het overzicht om<br />

dit geheel zelfstandig te gaan doen.<br />

Bij het aanleren van zelfredzaamheid<br />

op het gebied van persoonlijke<br />

verzorging en hygiëne kan het helpen<br />

om met plaatjes of pictogrammen<br />

te werken, zodat het kind vooraf<br />

weet wat er gebeuren gaat en wat<br />

er van hem/haar verwacht wordt.<br />

Ook op de langere termijn zal toezicht<br />

en ondersteuning nodig blijven,<br />

maar daarmee kan het kind dan<br />

wel degelijk een zelfstandig bestaan<br />

opbouwen.<br />

Startpagina van de<br />

internationale<br />

website over<br />

22q13 <strong>syndroom</strong><br />

22q13 deletie<strong>syndroom</strong> | februari 2011 5

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!