Het eerste en het laatste woord - Krisis
Het eerste en het laatste woord - Krisis
Het eerste en het laatste woord - Krisis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Het</strong> <strong>eerste</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> <strong>laatste</strong> <strong>woord</strong><br />
Jos de Mul<br />
In vri<strong>en</strong>dschap opgedrag<strong>en</strong><br />
aan de 'poète motdit'<br />
Paul van der Velde<br />
Deze tekst is gewijd aan <strong>en</strong>kele <strong>woord</strong><strong>en</strong> van de dichter Gerrit<br />
Achterberg. En door deze <strong>woord</strong><strong>en</strong> he<strong>en</strong> wordt tev<strong>en</strong>s - meer in<br />
<strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> - gesprok<strong>en</strong> over <strong>het</strong> dichterlijk <strong>woord</strong>, <strong>en</strong> over<br />
wat <strong>het</strong> dicht<strong>en</strong> verbindt met èn onderscheidt van filosofie <strong>en</strong><br />
wet<strong>en</strong>schap. In deze tekst wordt aangeknoopt bij gedacht<strong>en</strong>goed<br />
uit de psychoanalyse, e<strong>en</strong> interpreter<strong>en</strong>de wet<strong>en</strong>schap, <strong>en</strong> uit<br />
de filosofiese herm<strong>en</strong>eutiek. Meer bepaald wordt gerefereerd<br />
aan <strong>het</strong> werk van Freurl, Lacan <strong>en</strong> Heidegger.<br />
De red<strong>en</strong> om deze perspektiev<strong>en</strong> hier sam<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> is geleg<strong>en</strong><br />
in de omstandighed<strong>en</strong> dat zowel in de psychoanalytiese als<br />
in de herm<strong>en</strong>eutiese literatuur interessante gedacht<strong>en</strong> zijn gewijd<br />
aan <strong>het</strong> dichterlijk <strong>woord</strong>. IJsseling heeft in e<strong>en</strong> artikel<br />
uit 1969 gewez<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> aantal opmerkelijke parallell<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong><br />
Lacans psychoanalyse <strong>en</strong> Heideggers herm<strong>en</strong>eutiek. In de <strong>eerste</strong><br />
plaats neemt de taal zowel bij Lacan als bij Heidegger e<strong>en</strong><br />
c<strong>en</strong>trale plaats in: 'Zowel voor Heidegger als voor Lacan is de<br />
taal e<strong>en</strong> struktuur welke <strong>en</strong>erzijds oorspronkelijker is dan de<br />
m<strong>en</strong>s <strong>en</strong> zijn wereld omdat de m<strong>en</strong>s <strong>en</strong> de wereld hun statuut aan<br />
deze taal ontl<strong>en</strong><strong>en</strong>...Anderzijds bestaat <strong>en</strong> funktioneert de<br />
taal slechts binn<strong>en</strong> <strong>het</strong> m<strong>en</strong>selijk sprek<strong>en</strong>' (IJsseling 1969,<br />
263-4). In de tweede plaats del<strong>en</strong> de psychoanalyse van Lacan<br />
<strong>en</strong> de herm<strong>en</strong>eutiek van Heidegger de neiging <strong>het</strong> subjekt te<br />
dec<strong>en</strong>trer<strong>en</strong>. De m<strong>en</strong>s, zo drukt IJsseling <strong>het</strong> uit, 'is in zijn<br />
sprek<strong>en</strong> niet zozeer <strong>het</strong> subjekt of <strong>het</strong> onderwerp van zijn<br />
<strong>woord</strong><strong>en</strong>, maar eerder de onderworp<strong>en</strong>e' (265). In de derde<br />
plaats wordt zowel door Heidegger als Lacan gesprok<strong>en</strong> over de<br />
overwinning van de metafysika, <strong>het</strong>ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong> 'einde <strong>en</strong> de voleinding<br />
van de filosofie ... in de moderne wet<strong>en</strong>schap <strong>en</strong> techniek'<br />
impliceert (265). T<strong>en</strong>slotte ontwaart IJsseling le<strong>en</strong> zeker<br />
parallellisme ... tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> "ongedachte" <strong>en</strong> <strong>het</strong> "ongezegde"<br />
bij Heidegger, dat wez<strong>en</strong>lijk ongedacht <strong>en</strong> ongezegd blijft <strong>en</strong><br />
<strong>het</strong> "onbewuste" bij Freud dat onherleidbaar is <strong>en</strong> niet bewust<br />
kan word<strong>en</strong> gemaakt, maar slechts erk<strong>en</strong>d' (265).<br />
De interpretatie van IJsseling is niet zonder invloed geblev<strong>en</strong><br />
in <strong>het</strong> nederlands taalgebied: heel markant treff<strong>en</strong> we haar<br />
<strong>Krisis</strong> 28, 1987, pp.72-76
gissing<strong>en</strong> <strong>en</strong> verspreking<strong>en</strong> in de normale kommunikatie word<strong>en</strong><br />
afgedaan als e<strong>en</strong> irrelevante <strong>en</strong> irrationele verstoring van <strong>het</strong><br />
gesprek, is <strong>het</strong> gehele therapeutiese gesprek er juist op gericht<br />
<strong>het</strong> <strong>woord</strong> te gev<strong>en</strong> aan de stem van <strong>het</strong> onbewuste. 'De<br />
dichter <strong>en</strong> de analysant ... schepp<strong>en</strong> zo in <strong>het</strong> kader van de<br />
analytiese zitting (of de dichtbundel) e<strong>en</strong> andere taal: afwijk<strong>en</strong>d,<br />
misvormd,subversief in vergelijking met de "normale"<br />
kommunikatie' (Mehlman, 1970, 365).<br />
Op theoreties nivo herhaalt zich <strong>het</strong> primaat van de taal. En<br />
ook in e<strong>en</strong> tweeledige betek<strong>en</strong>is. In de <strong>eerste</strong> plaats is <strong>het</strong><br />
onbewuste volg<strong>en</strong>s Lacan gestruktureerd als e<strong>en</strong> taal: 'L'inconsei<strong>en</strong>t,<br />
c 1 est Ie discours de 1 'Autre: il est structuré comme<br />
un langage' (Lacan, 1966 , 7). In de <strong>woord</strong><strong>en</strong> van Mooij: 'Wat<br />
ontsnapt aan e<strong>en</strong> bepaald verhaal blijft toch gestempeld door<br />
<strong>het</strong> verhaal waar <strong>het</strong> ge<strong>en</strong> ingang in vindt. <strong>Het</strong> onbewuste is<br />
dus niet amorf <strong>en</strong> ongestruktureerd, maar toont e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang.<br />
Deze is e<strong>en</strong> andere dan die van <strong>het</strong> (bewuste) verhaal, maar dit<br />
onbewuste levert toch, kracht<strong>en</strong>s deze sam<strong>en</strong>hang, e<strong>en</strong> verhaal,<br />
un discours de l'Autre. Dit verhaal is te interpoler<strong>en</strong> in de<br />
lakunes die <strong>het</strong> be'Nuste verhaal laat' (Mooij, 1975, 130-]).<br />
Daarom kan Lacan ook stell<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> onbewuste e<strong>en</strong> term<strong>en</strong>ket<strong>en</strong><br />
is ('un chaine signifiante'; Lacan, E, 798).<br />
Om die red<strong>en</strong> is <strong>het</strong> ook mogelijk om in letterlijke zin te<br />
sprek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> retorika van <strong>het</strong> onbewuste. Lacan id<strong>en</strong>tificeert<br />
de voor <strong>het</strong> onbewuste k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>de patron<strong>en</strong> van de verdichting<br />
<strong>en</strong> de verschuiving met de literaire figur<strong>en</strong> van de<br />
metafoor <strong>en</strong> de metonymie (vgl. Freud, G.W.II, 285-314 <strong>en</strong> Lacan<br />
1966, 799). Dit maakt de psychoanalytiese interpretatie tot<br />
e<strong>en</strong> duidingskunst, die nauw verwant is aan de literaire interpretatie.<br />
'Interpreter<strong>en</strong> is, in dit licht, <strong>het</strong> aanvull<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />
invull<strong>en</strong> van de leemtes die <strong>het</strong> verhaal toont, <strong>en</strong> waarvan <strong>het</strong><br />
door zijn misvorming<strong>en</strong> getuige aflegt, waarbij tev<strong>en</strong>s de zin<br />
van deze leemtes kan aangegev<strong>en</strong> tvord<strong>en</strong>' (Mooij, 1975, 105).<br />
De betek<strong>en</strong>is van <strong>het</strong> verhaal ligt niet vast, maar verglijdt<br />
met de kontekst (zoals ook de betek<strong>en</strong>is van de <strong>woord</strong><strong>en</strong> van<br />
Achterberg verglijdt in de interpretatie die deze tekst er van<br />
biedt).<br />
Dit alles maakt dat de interpretatie van <strong>het</strong> verhaal van de<br />
analysant niet zozeer e<strong>en</strong> rekonstruktie als wel e<strong>en</strong> konstruktie<br />
van <strong>het</strong> verled<strong>en</strong> is. De analysant ontwerpt op grond van wat<br />
dit verhaal hem te zegg<strong>en</strong> heeft e<strong>en</strong> nieuwe kijk op zijn verled<strong>en</strong><br />
<strong>en</strong> begrijpt zich daardoor tev<strong>en</strong>s in nieuwe, toekomstige<br />
mogelijkhed<strong>en</strong>. Als konstruktie is de psychoanalytiese interpretatie<br />
daarom voor alles e<strong>en</strong> poèsis, e<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>.<br />
Deze opvatting van interpretatie doet de scheidingswand tuss<strong>en</strong><br />
feit <strong>en</strong> fiktie afbrokkel<strong>en</strong>. De relativering van dit onderscheid<br />
kan, zonder overdrijving, <strong>het</strong> grondlegg<strong>en</strong>de inzicht van<br />
de psychoanalyse word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd. In de Selbstdarstellung uit<br />
1925 stelt Freud dat de psychoanalyse e<strong>en</strong> besliss<strong>en</strong>de w<strong>en</strong>ding<br />
nam, to<strong>en</strong> hij ontdekte, dat neurotiese symptom<strong>en</strong> niet zozeer<br />
uit werkelijk plaatsgevond<strong>en</strong> gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> voortvloei<strong>en</strong>, maar<br />
75
deelt in dit privilege van <strong>het</strong> <strong>woord</strong> <strong>en</strong> verneemt <strong>het</strong> Zijn. Zijn<br />
<strong>woord</strong> br<strong>en</strong>gt <strong>het</strong> Zijn in de onverborg<strong>en</strong>heid. Heidegger vat deze<br />
onverborg<strong>en</strong>heid op als de waarheid van <strong>het</strong> zijn. Om die red<strong>en</strong><br />
noemt Heidegger in Die Ursprung des Kunstwerkes <strong>het</strong> dicht<strong>en</strong><br />
'Stiftung der Wahrheit' (Hw, 62). De taal verle<strong>en</strong>t de m<strong>en</strong>s<br />
<strong>het</strong> privilege in de op<strong>en</strong>heid van <strong>het</strong> Zijn te staan.<br />
3.<br />
De <strong>eerste</strong> regel van de strofe hebb<strong>en</strong> we nu aldus begrep<strong>en</strong>: <strong>het</strong><br />
<strong>woord</strong> doet de zijnd<strong>en</strong> in <strong>het</strong> richt tred<strong>en</strong>, <strong>het</strong> roept in de nabijheid,<br />
<strong>het</strong> doet aanwez<strong>en</strong> (UzS, 168). Niets is zonder <strong>het</strong><br />
dichterlijke <strong>woord</strong>. Ook in <strong>het</strong> psychoanalytiese gesprek is<br />
niets buit<strong>en</strong> <strong>het</strong> 'verloss<strong>en</strong>de' <strong>woord</strong> (vgl. Lacan, 1975, 6]).<br />
<strong>Het</strong> <strong>woord</strong> stelt de analysant <strong>en</strong> zijn wereld teg<strong>en</strong><strong>woord</strong>ig. <strong>Het</strong><br />
<strong>woord</strong> heeft <strong>het</strong> <strong>eerste</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> <strong>laatste</strong> <strong>woord</strong>.<br />
Daartuss<strong>en</strong> valt e<strong>en</strong> ideaal aan scherv<strong>en</strong>.<br />
De tweede regel van de strofe lijkt echter afbreuk te do<strong>en</strong> aan<br />
de in de <strong>eerste</strong> regel uitgesprok<strong>en</strong> almacht van <strong>het</strong> <strong>woord</strong>. Tuss<strong>en</strong><br />
<strong>het</strong> <strong>eerste</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> <strong>laatste</strong> <strong>woord</strong> valt e<strong>en</strong> ideaal aan scherv<strong>en</strong>.<br />
Volg<strong>en</strong>s Heidegger is <strong>het</strong> ideaal dat aan scherv<strong>en</strong> valt, <strong>het</strong><br />
ideaal <strong>het</strong> Zijn onmiddellijk voor te stell<strong>en</strong>: '<strong>Het</strong> Zijn is<br />
dichter bij de m<strong>en</strong>s dan alle zijnd<strong>en</strong>. Doch deze nabijheid<br />
blijft de m<strong>en</strong>s <strong>het</strong> verst' (BH, 76). <strong>Het</strong> <strong>woord</strong> roept de ding<strong>en</strong><br />
tevoorschijn, maar verbergt tegelijkertijd de oorsprong: <strong>het</strong><br />
gebeur<strong>en</strong> van Zijn waaruit zij tevoorschijn tred<strong>en</strong>. De taal<br />
waarin de zijnd<strong>en</strong> word<strong>en</strong> onthuld, is zo ook tegelijkertijd e<strong>en</strong><br />
oord van verhulling. Aangezi<strong>en</strong> de taal <strong>het</strong> huis is van <strong>het</strong><br />
Zijn geldt deze verhulling ook <strong>het</strong> wez<strong>en</strong> van de taal. Omdat<br />
<strong>het</strong> <strong>woord</strong> niet is, maar geeft, ontbreekt <strong>het</strong> de dichter aan<br />
<strong>woord</strong><strong>en</strong> om <strong>het</strong> dichterlijke <strong>woord</strong> zelf aan te duid<strong>en</strong> (UzS,193).<br />
T<strong>en</strong> opzichte van de oorsprong stelt <strong>het</strong> <strong>woord</strong> steeds teleur.<br />
Daarom spreekt ook bij George e<strong>en</strong> zekere weemoed:<br />
So lernt ieh traurig d<strong>en</strong> verzicht:<br />
Kein ding sei wo das wort gebricht.<br />
In ZIJn komm<strong>en</strong>taar stelt Heidegger: 'Ein list' ergibt sich, wo<br />
das Wort zerbricht' (UzS, 216). In <strong>het</strong> noem<strong>en</strong> van de dichter<br />
word<strong>en</strong> de zijnd<strong>en</strong> in <strong>het</strong> licht gebracht. Wat in dit noem<strong>en</strong><br />
echter onuitgesprok<strong>en</strong> blijft, is <strong>het</strong> Zijn, dat eerst maakt dat<br />
e<strong>en</strong> ding is. Daarom zegt Heidegger in zijn komm<strong>en</strong>taar: E<strong>en</strong><br />
'is' treedt tevoorschijn waar <strong>het</strong> Woord aan scherv<strong>en</strong> gaat. Aan<br />
scherv<strong>en</strong> gaan betek<strong>en</strong>t hier: 'Das verlaut<strong>en</strong>de Wort kehrt ins<br />
lautlose zurück, dorthin, von woher es gewährt wird: in das<br />
Geläut der Stille' (UsZ, 216). T<strong>en</strong> opzichte van <strong>het</strong> Zijn is de<br />
dichter sprakeloos. Alhoewel de dichter <strong>het</strong> besef van e<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>lijk<br />
tekort (aan Zijn) heel welsprek<strong>en</strong>d onder <strong>woord</strong><strong>en</strong> kan<br />
br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> - dit vermog<strong>en</strong> maakt juist dat <strong>het</strong> dichterlijk <strong>woord</strong>,<br />
78
speciaal ook dat van Achterberg, ons fascineert! - ontbreekt<br />
hem <strong>het</strong> <strong>woord</strong> om dit tekort te b<strong>en</strong>oem<strong>en</strong> (vgl. Later 1974,31).<br />
IJsseling drukt <strong>het</strong> in e<strong>en</strong> van zijn vroege studies over Heidegger<br />
als volgt uit: 'Dit Zijn is <strong>het</strong> ongezegde <strong>en</strong> <strong>het</strong> onzegbare.<br />
Daarom is de m<strong>en</strong>s nooit definitief uitgesprok<strong>en</strong> <strong>en</strong> bestaat<br />
<strong>het</strong> <strong>laatste</strong> <strong>woord</strong> niet voor hem' (1964, 70).<br />
Ook in de psychoanalyse treff<strong>en</strong> we deze thematiek van <strong>het</strong> onbereikbare<br />
ideaal van de betek<strong>en</strong>isvolheid aan. <strong>Het</strong> sprek<strong>en</strong> is<br />
in de psychoanalytiese optiek noodzakelijk e<strong>en</strong> frustratie<br />
(Lacan, E, 252, vgl. lJsseling 1969, 269). '<strong>Het</strong> verhaal', zo<br />
vat Mooij deze thematiek sam<strong>en</strong>, 'is e<strong>en</strong> pres<strong>en</strong>tatie, dat wil<br />
zegg<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong><strong>woord</strong>ig stell<strong>en</strong> van m<strong>en</strong>s <strong>en</strong> wereld. In <strong>het</strong><br />
verhaal word<strong>en</strong> verteller <strong>en</strong> (zijn) wereld pres<strong>en</strong>t gesteld: er<br />
wordt iets van iets of iemand verteld. Noem<strong>en</strong> is echter: niet<br />
noem<strong>en</strong>: bij <strong>het</strong> expliciter<strong>en</strong> wordt iets anders in de schaduw<br />
gelat<strong>en</strong>. Iets of iemand wordt (naar bepaalde aspekt<strong>en</strong>) onthuld,<br />
maar tegelijkertijd (naar andere aspekt<strong>en</strong>) verhuld. <strong>Het</strong><br />
verhaal is e<strong>en</strong> onthulling <strong>en</strong> verhulling inéén' (Mooij, TV,<br />
92-93). De <strong>woord</strong><strong>en</strong> van Achterberg evocer<strong>en</strong> dat wat wegvalt<br />
tuss<strong>en</strong> de <strong>woord</strong><strong>en</strong>, dat ge<strong>en</strong> wat onbewust blijft:<br />
't Woord heeft <strong>het</strong> <strong>eerste</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> <strong>laatste</strong> <strong>woord</strong>.<br />
Daartuss<strong>en</strong> valt e<strong>en</strong> ideaal aan scherv<strong>en</strong>...<br />
De leemtes (betek<strong>en</strong>isstiltes) tuss<strong>en</strong> de <strong>woord</strong><strong>en</strong>, zo kunn<strong>en</strong> we<br />
Achterbergs <strong>woord</strong><strong>en</strong> ook lez<strong>en</strong>, ontnem<strong>en</strong> ons de illusie van e<strong>en</strong><br />
vol sprek<strong>en</strong> ('une parole pleine'). Met de erk<strong>en</strong>ning van de<br />
onmogelijkheid van e<strong>en</strong> vol sprek<strong>en</strong> valt, meer principieel, tev<strong>en</strong>s<br />
<strong>het</strong> ideaal van <strong>het</strong> 'almachtige' sprek<strong>en</strong>de subjekt aan<br />
scherv<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> <strong>het</strong> <strong>woord</strong> <strong>het</strong> <strong>eerste</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> <strong>laatste</strong> <strong>woord</strong><br />
heeft, dan kan niet, zoals e<strong>en</strong> lange traditie wil, <strong>het</strong> sprek<strong>en</strong>de<br />
subjekt oorsprong of c<strong>en</strong>trum van <strong>het</strong> sprek<strong>en</strong> zijn. Dit<br />
heeft Freud treff<strong>en</strong>d onder <strong>woord</strong><strong>en</strong> gebracht in de formule<br />
Idass das lch kein Herr sei in seinem eig<strong>en</strong><strong>en</strong> Haus'. In <strong>het</strong><br />
licht van Heideggers terminologie kunn<strong>en</strong> we dit zo lez<strong>en</strong>: <strong>het</strong><br />
Ik is ge<strong>en</strong> heer meer in <strong>het</strong> huis van zijn eig<strong>en</strong> taal, omdat<br />
dit huis uiteindelijk niet zijn huis is, maar <strong>het</strong> huis van <strong>het</strong><br />
Zijn.<br />
De beeldspraak die Achterberg in de tweede regel hanteert,<br />
werpt e<strong>en</strong> nader licht op de id<strong>en</strong>titeit van <strong>het</strong> ideaal dat aan<br />
scherv<strong>en</strong> gaat. <strong>Het</strong> is niet uitsluit<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> zelfs niet in de<br />
<strong>eerste</strong> plaats e<strong>en</strong> <strong>woord</strong>: <strong>het</strong> valt immers tuss<strong>en</strong> de <strong>woord</strong><strong>en</strong> in<br />
scherv<strong>en</strong>. Dat wat niet behoort tot de domein van de taal wordt<br />
vaak aangeduid als beeld. <strong>Het</strong> betreft hier bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> e<strong>en</strong> uiterst<br />
breekbaar beeld. Fragiel als ons spiegelbeeld in <strong>het</strong> water.<br />
Deze spiegel gaat niet door e<strong>en</strong> tomeloos fysiek geweld<br />
laan scherv<strong>en</strong>', maar door e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele zucht van <strong>het</strong> <strong>woord</strong>. Maar<br />
ondanks zijn breekbaarheid is <strong>het</strong> beeld uiterst verleidelijk,<br />
zoals ooit ook Narcissus ervaarde. Lacan, die in zijn werk<br />
meer <strong>en</strong> uitdrukkelijker dan Freud dit heeft gedaan, de dec<strong>en</strong>trering<br />
van <strong>het</strong> subjekt heeft gethematiseerd, gebruikt mis-<br />
79
schi<strong>en</strong> niet toevallig daarom dezelfde beeldspraak als Achterberg,<br />
wanneer hij spreekt over de id<strong>en</strong>titeit van <strong>het</strong> subjekt.<br />
[7]<br />
In Lacans theorie is <strong>het</strong> subjekt niet iets dat vooraf is gegev<strong>en</strong>,<br />
maar dat ontstaat. In dit ontstaan speelt <strong>het</strong> spiegelstadium<br />
('stade du miroir') e<strong>en</strong> cruciale rol. Voor <strong>het</strong> jonge kind<br />
(tuss<strong>en</strong> de 6e <strong>en</strong> 30e maand) biedt <strong>het</strong> spiegelbeeld <strong>het</strong> kind<br />
<strong>het</strong> <strong>eerste</strong> komplete beeld van zichzelf. Dit beeld heeft volg<strong>en</strong>s<br />
Lacan de prioriteit op de andere beeld<strong>en</strong> die <strong>het</strong> kind van<br />
zichzelf heeft <strong>en</strong> die <strong>het</strong> kind ton<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> verbrokkeld lichaam<br />
('un corps morcelé'). <strong>Het</strong> zich id<strong>en</strong>tificer<strong>en</strong> met <strong>het</strong><br />
spiegelbeeld legt de basis voor de id<strong>en</strong>titeit van <strong>het</strong> kind:<br />
'<strong>Het</strong> jubel<strong>en</strong>d assumer<strong>en</strong> van zijn spiegelbeeld door <strong>het</strong> kleine<br />
m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kind dat in zijn infans-stadium e<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> is dat nog<br />
volledig ondergedompeld zit in motoriese onmacht <strong>en</strong> afhankelijkheid<br />
van <strong>het</strong> voed<strong>en</strong>, zal ons bijgevolg in e<strong>en</strong> eksemplariese<br />
situatie de syrnboliese matrijs lijk<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong> waarin<br />
<strong>het</strong> ik ('je') in e<strong>en</strong> primordiale vorm wordt gestort, voor <strong>het</strong><br />
geobjektiveerd raakt in de dialektiek van de id<strong>en</strong>tifikatie met<br />
de ander <strong>en</strong> voor de taal <strong>het</strong> in <strong>het</strong> universele zijn funktie<br />
van subjekt bezorgt' (Lacan, E, 94). <strong>Het</strong> primordiale 'Ik' dat<br />
zo ontstaat, <strong>en</strong> dat geïd<strong>en</strong>tificeerd wordt met dat wat Freud<br />
als 'Ideaal-Ik' aanduidt, noemt Lacan imaginair. <strong>Het</strong> is e<strong>en</strong><br />
produkt van e<strong>en</strong> imaginaire id<strong>en</strong>tifikatie, omdat <strong>het</strong> kind zich<br />
gelijk stelt met iets dat <strong>het</strong> niet is: <strong>het</strong> beeld in de spiegel.<br />
<strong>Het</strong> is daarom letterlijk e<strong>en</strong> drogbeeld <strong>en</strong> e<strong>en</strong> misk<strong>en</strong>ning<br />
('méconnaissance').<br />
Desalniettemin vormt deze misk<strong>en</strong>ning de mogelijkheidsvoorwaarde<br />
van de subjektvorming. Zonder deze <strong>eerste</strong>, imaginaire id<strong>en</strong>tifikatie<br />
zijn latere vorm<strong>en</strong> van id<strong>en</strong>tifikatie onmogelijk;<br />
tegelijkertijd veroordeelt deze imaginaire id<strong>en</strong>tifikatie in<br />
<strong>het</strong> spiegelstadium de m<strong>en</strong>s tot wat Lacan e<strong>en</strong> aliër<strong>en</strong>de lotsbestemming<br />
noemt. '<strong>Het</strong> belangrijkste punt is dat deze vorm de<br />
instantie van <strong>het</strong> ego ('moi') reeds voor zijn sociale determinatie,<br />
situeert in e<strong>en</strong> lijn van fiktie, nooit volledig te achterhal<strong>en</strong><br />
voor <strong>het</strong> <strong>en</strong>kele individu - of veeleer, die slechts<br />
asymptoties zijn subjektword<strong>en</strong> zal vervoeg<strong>en</strong>.'
dat hij is als deg<strong>en</strong>e die is' (Mooij, TV, 205).<br />
7.<br />
't Woord heeft <strong>het</strong> <strong>eerste</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> <strong>laatste</strong> <strong>woord</strong>.<br />
Daartuss<strong>en</strong> valt e<strong>en</strong> ideaal aan scherv<strong>en</strong>,<br />
plant<strong>en</strong> zich reeks<strong>en</strong> g<strong>en</strong>eraties voort,<br />
wier eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> ik moest overerv<strong>en</strong>.<br />
De voorafgaande lektuur van deze strofe van Achterberg in <strong>het</strong><br />
licht van psychoanalyse <strong>en</strong> herm<strong>en</strong>eutiek heeft inderdaad e<strong>en</strong><br />
aantal opmerkelijke parallell<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> licht gebracht tuss<strong>en</strong><br />
deze vorm<strong>en</strong> van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. De toek<strong>en</strong>ning van <strong>het</strong> primaat van de<br />
taal, de dec<strong>en</strong>trering van <strong>het</strong> sprek<strong>en</strong>de subjekt, de aanspraak<br />
de traditionele metafysika te overwinn<strong>en</strong> <strong>en</strong> de erk<strong>en</strong>ning van<br />
e<strong>en</strong> principieel ongedachte mak<strong>en</strong> <strong>het</strong> verleidelijk met IJsseling<br />
te stell<strong>en</strong> dat 'de psychoanalyse van Lacan <strong>en</strong> <strong>het</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />
van Heidegger uiteindelijk ongeveer <strong>het</strong>zelfde beog<strong>en</strong>' (IJsseling<br />
1969, 284). <strong>Het</strong> onbeduid<strong>en</strong>de (maar daarom juist filosofies<br />
gesprok<strong>en</strong> niet minder fatale) <strong>woord</strong>je 'ongeveer' in deze<br />
zin doet echter vermoed<strong>en</strong> dat IJsseling niet de volledige<br />
waarheid spreekt. Wat is <strong>het</strong>, dat in deze <strong>woord</strong><strong>en</strong> van IJsseling<br />
ongezegd (<strong>en</strong> wellicht ongedacht) blijft?<br />
Dit ongezegde hangt nauw sam<strong>en</strong> met datg<strong>en</strong>e wat de voorafgaande<br />
uite<strong>en</strong>zetting van psychoanalyse <strong>en</strong> herm<strong>en</strong>eutiek steeds heeft<br />
begeleid: de dichterlijke zegging van <strong>het</strong> <strong>woord</strong>. Is <strong>het</strong> niet<br />
deze dichterlijke dim<strong>en</strong>sie die wegvalt in <strong>het</strong> <strong>woord</strong>je 'ongeveer'?<br />
Nu kan natuurlijk, zoveel werd in <strong>het</strong> voorafgaande in<br />
ieder geval duidelijk, in ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele tekst alles gezegd word<strong>en</strong>.<br />
Maar <strong>het</strong> kleine verschil, dat hier door <strong>het</strong> <strong>woord</strong>je 'ongeveer'<br />
wordt afgedekt, blijkt bij verdere lektuur de gehele<br />
parallellie van IJsseling te ondermijn<strong>en</strong>. <strong>Het</strong> punt van diverg<strong>en</strong>tie<br />
('Differ<strong>en</strong>z') betreft, zoals in de inleiding werd aangekondigd,<br />
de vraag of <strong>het</strong> dichterlijke <strong>woord</strong> in '<strong>laatste</strong>' instantie<br />
wordt opgevat als e<strong>en</strong> oord van wet<strong>en</strong>,dan wel als e<strong>en</strong><br />
louter voorwerp van e<strong>en</strong> andersoortig wet<strong>en</strong>. Zowel Freud als<br />
Heidegger hebb<strong>en</strong> zich op verschill<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> over deze<br />
vraag uitgelat<strong>en</strong>.<br />
Freud heeft zich, verspreid in zijn oeuvre vaak met literatuur<br />
beziggehoud<strong>en</strong>. De <strong>eerste</strong> publikatie, die in zijn geheel aan<br />
e<strong>en</strong> est<strong>het</strong>ies vraagstuk is gewijd, versche<strong>en</strong> eerst in 1907<br />
onder de titel Der Wahn und die Träume in W.J<strong>en</strong>s<strong>en</strong>s Gravida.<br />
Freud was door Jung gewez<strong>en</strong> op de novelle Gravida van de<br />
de<strong>en</strong>se auteur Wilhelm J<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, omdat in de novelle e<strong>en</strong> aantal<br />
opmerkelijke drom<strong>en</strong> voorkwam<strong>en</strong> (vgl. Jones, 11, 382). Freud<br />
had zev<strong>en</strong> jaar daarvoor Die Traumdeutung gepubliceerd, e<strong>en</strong><br />
werk dat hij steeds als zijn belangrijkste bijdrage aan de<br />
psychoanalyse heeft beschouwd. De droom vormde, in Freuds befaamde<br />
<strong>woord</strong><strong>en</strong>, de via regina, de koninklijke weg naar <strong>het</strong> onbewuste<br />
(G.W.II/III, p. 614).<br />
<strong>Het</strong> opmerkelijke van Freuds analyse uit 19ü7 is, dat hij voor<br />
<strong>het</strong> eerst in e<strong>en</strong> publ ikat ie drom<strong>en</strong> analyseert, 'die in werke-<br />
88
lijkheid nooit Zijn gedroomd, drom<strong>en</strong> die aan de fantasie van<br />
schrijvers zijn ontsprot<strong>en</strong> <strong>en</strong> in <strong>het</strong> verband van e<strong>en</strong> verhaal<br />
aan verzonn<strong>en</strong> personages word<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>' (G.W.VII, 31).<br />
In de inleid<strong>en</strong>de opmerking<strong>en</strong> doet Freud <strong>en</strong>kele ekspliciete<br />
uitsprak<strong>en</strong> over de vraag naar de 'waarheid van de kunstl. Hij<br />
beklaagt zich erover dat 'de beoef<strong>en</strong>aars van de wet<strong>en</strong>schap <strong>en</strong><br />
<strong>het</strong> mer<strong>en</strong>deel van <strong>het</strong> ontwikkelde publiek' ge<strong>en</strong> geloof hecht<strong>en</strong><br />
aan de in Die Traumdeutung ontwikkelde opvatting dat drom<strong>en</strong><br />
e<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>is hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> duidbaar zijn. De <strong>en</strong>ige uitzondering,<br />
zo vervolgt Freud, vorm<strong>en</strong> schrijvers <strong>en</strong> dichters: 'Schrijvers<br />
zijn ev<strong>en</strong>wel waardevolle bondg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun getuig<strong>en</strong>is moet<br />
hoog word<strong>en</strong> aangeslag<strong>en</strong>, want zij pleg<strong>en</strong> tal van ding<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong><br />
hemel <strong>en</strong> aarde te wet<strong>en</strong> waarvan onze schoolwijsheid zich nog<br />
ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele voorstelling kan vorm<strong>en</strong>. In de zielkunde zijn zij<br />
ons gewone sterfeling<strong>en</strong> zelfs ver vooruit omdat zij uit bronn<strong>en</strong><br />
putt<strong>en</strong> die wij voor de wet<strong>en</strong>schap nog niet hebb<strong>en</strong> ontslot<strong>en</strong>'<br />
(G.W.VII, 33). De literator wordt hier door Freud opgevat<br />
als kollega van de wet<strong>en</strong>schapper: beide br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>is aan<br />
<strong>het</strong> licht over de motiev<strong>en</strong> <strong>en</strong> verlang<strong>en</strong>s van de m<strong>en</strong>s. Als we<br />
de psychoanalyse wet<strong>en</strong>schap van de fiktie kunn<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>, dan<br />
wordt de literatuur tot sci<strong>en</strong>ce fiction <strong>en</strong> J<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, de auteur<br />
van Gravida tot de Jules Verne van de geesteswet<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong><br />
curs.JdM).<br />
In dit citaat lijkt Freud de oude Platoonse afkeer van de<br />
dichter op te nem<strong>en</strong> door de schrijver op pejoratieve wijze als<br />
e<strong>en</strong> louter spreekbuis van e<strong>en</strong> andere stem te bestempel<strong>en</strong>. De<br />
schrijver zegt weliswaar de waarheid, maar hij weet niet waarover<br />
hij spreekt. Dit maakt dat Freud J<strong>en</strong>s<strong>en</strong>s Gravida, in<br />
weerwil van de fraaie analyse, uiteindelijk veroordeelt tot<br />
e<strong>en</strong> illustratief bestaan: <strong>het</strong> kunstwerk als illustratie van de<br />
waarheid van de psychoanalyse. Bijvoorbeeld in de vorm van e<strong>en</strong><br />
welgekoz<strong>en</strong> citaat aan <strong>het</strong> begin van e<strong>en</strong> studie.<br />
De pejoratieve klank, die reeds doorklinkt in Freuds analyse<br />
van Gravida, voert de bov<strong>en</strong>toon in <strong>het</strong> één jaar later gepubliceerde<br />
artikel Der Dichter und das Phantasier<strong>en</strong> (1908). Hier<br />
vergelijkt Freud de dichterlijke verbeelding met de dagdroom<br />
<strong>en</strong> de fantasie van <strong>het</strong> kinderspel. Freud lijkt in dit artikel<br />
terug te grijp<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> strikt onderscheid tuss<strong>en</strong> feit <strong>en</strong><br />
fiktie. Hij vat de dichterlijke verbeelding hier op als e<strong>en</strong><br />
regressieverscnijnsel, e<strong>en</strong> terugkeer naar de imaginaire wereld<br />
van <strong>het</strong> kinderspel. De fantaser<strong>en</strong>de m<strong>en</strong>s, dichter of dagdromer,<br />
w<strong>en</strong>dt zich in deze visie af van de hem niet bevredig<strong>en</strong>de werkelijkheid:<br />
'We mog<strong>en</strong> vaststell<strong>en</strong> dat wie gelukkig is nooit<br />
fantaseert, alle<strong>en</strong> dege<strong>en</strong> die onbevredigd is. Onbevredigde<br />
w<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zijn de drijv<strong>en</strong>de kracht<strong>en</strong> achter fantasieën <strong>en</strong> iedere<br />
fantasie afzonderlijk is e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>svervulling, e<strong>en</strong> korrektie op<br />
e<strong>en</strong> onbevredig<strong>en</strong>de werkelijkheid' CG.N.VII, p. 216).<br />
Freud merkt verder op, dat de fantasie met de droom geme<strong>en</strong><br />
heeft, dat de w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, die eraan t<strong>en</strong> grondslag ligg<strong>en</strong>, verdrong<strong>en</strong><br />
<strong>en</strong> daardoor onbewust zijn <strong>en</strong> dat zij slechts verminkt tot<br />
uitdrukking kunn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. De betek<strong>en</strong>is van de fantasie, ook<br />
die van de literaire fantasie, wordt pas onthulcl in de psych0analytiese<br />
duidingsarbeid. <strong>Het</strong> lijkt alsof voor Freud in dit<br />
artikel de dichter slechts <strong>het</strong> <strong>eerste</strong> <strong>woord</strong> heeft <strong>en</strong> dat hij<br />
<strong>het</strong> <strong>laatste</strong> reserveert voor de wet<strong>en</strong>schap.<br />
<strong>Het</strong> dichterlijke <strong>woord</strong> als oord <strong>en</strong> als voorwerp van wet<strong>en</strong>:<br />
beide opvatting<strong>en</strong> treff<strong>en</strong> we dus in <strong>het</strong> werk van Freud aan.<br />
Dat maakt ons opmerkzaam op e<strong>en</strong> ambival<strong>en</strong>tie t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van<br />
kunst <strong>en</strong> kunst<strong>en</strong>aar, die bij nadere beschouwing in <strong>het</strong> gehele<br />
oeuvre van Freud werkzaam blijkt te zijn. Deze ambival<strong>en</strong>tie<br />
wijst op haar beurt op e<strong>en</strong> meer fundam<strong>en</strong>tele ambival<strong>en</strong>tie van<br />
de psychoanalyse. Enerzijds is de psychoanalyse, zoals in <strong>het</strong><br />
voorafgaande uite<strong>en</strong> werd gezet, e<strong>en</strong> vorm van herm<strong>en</strong>eutiek: e<strong>en</strong><br />
interpretatie van de taal die op<strong>en</strong> staat voor de zeggingskracht<br />
van de stem van <strong>het</strong> onbewuste. Daarnaast treff<strong>en</strong> we echter bij<br />
Freud ook steeds e<strong>en</strong> causaal-deterministiese beschouwingswijze<br />
aan. Ook Mooij onderstreept dit in e<strong>en</strong> latere publikatie: 'De<br />
herm<strong>en</strong>eutiese b<strong>en</strong>adering wordt ev<strong>en</strong>wel door Freud aangevuld<br />
door e<strong>en</strong> beschouwingswijze waarbinn<strong>en</strong> term<strong>en</strong> funger<strong>en</strong> als<br />
'kracht', '<strong>en</strong>ergie', psychies apparaat' De <strong>en</strong>ergetiese b<strong>en</strong>adering<br />
richt zich niet op zinsam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong> , maar poogt verandering<strong>en</strong><br />
in deze te verklar<strong>en</strong> door ze te korreler<strong>en</strong> aan<br />
<strong>en</strong>ergetiese verandering<strong>en</strong> of wijziging<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> veronder-<br />
90
kritiseert de psychoanalyse e<strong>en</strong> bepaalde stroming binn<strong>en</strong> de<br />
metafysika (namelijk die van de bewustzijnsfilosofie), maar<br />
zij stelt niet de metafysika als zodanig (<strong>en</strong> daarmee de Zijnsvergetelheid)<br />
aan de orde. Heidegger daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> staat op e<strong>en</strong><br />
ess<strong>en</strong>tieel andere wijze teg<strong>en</strong>over <strong>het</strong> dichterlijke <strong>woord</strong> dan<br />
de gehele hoofdstroom van de metafysiese traditie, de psychoanalyse<br />
inkluis. Anders dan in deze traditie zijn voor Heidegger<br />
dicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> nauw verwant (EM, 131v, VA, 193-203).<br />
Beid<strong>en</strong> behor<strong>en</strong> toe aan de 'Sage', de zegging van de taal. Beid<strong>en</strong><br />
stell<strong>en</strong> de waarheid van <strong>het</strong> Zijn in <strong>het</strong> werk. D<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />
dicht<strong>en</strong> zijn van !gelijke herkomst' (WiM, 50-51).<br />
Dit betek<strong>en</strong>t niet dat dicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> voor Heidegger <strong>het</strong>zelfde<br />
zijn: 'Van gelijkheid is slechts sprake bij verschil.<br />
Dicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> nu gelijk<strong>en</strong> <strong>het</strong> zuiverst op elkaar in hun<br />
zorgzaamheid voor <strong>het</strong> <strong>woord</strong>, maar zijn beide tev<strong>en</strong>s in hun<br />
wez<strong>en</strong> <strong>het</strong> verst van elkaar verwijderd'. De d<strong>en</strong>ker <strong>en</strong> de dichter,<br />
'won<strong>en</strong>, elkander nabij, op t<strong>en</strong> diepste gescheid<strong>en</strong> berg<strong>en</strong>'<br />
(WiM, 5J). Hoe di<strong>en</strong><strong>en</strong> we <strong>het</strong> verschil tuss<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />
dicht<strong>en</strong> te verstaan? De tekst van Was ist Metaphysik bevat<br />
slechts deze korte <strong>en</strong> <strong>en</strong>igzins raadselachtige vingerwijzing:<br />
'De d<strong>en</strong>ker zegt <strong>het</strong> Zijn. De dichter noemt <strong>het</strong> Heilige' (WiM,<br />
51). Heidegger heeft in zijn latere geschrift<strong>en</strong> de verhouding<br />
van dicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> echter telk<strong>en</strong>s opnieuw aan de orde gesteld.<br />
Daaruit laat zich <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de afleid<strong>en</strong> (vgl. Aler<br />
1970, 148-152).<br />
In e<strong>en</strong> van de artikel<strong>en</strong> die Heidegger aan Hölderlin heeft gewijd<br />
preciseert hij de werking van <strong>het</strong> dichterlijke <strong>woord</strong>:<br />
!<strong>Het</strong> <strong>woord</strong> van de dichter noemt de god<strong>en</strong>' (EHD, 37). <strong>Het</strong> dichterlijke<br />
<strong>woord</strong> sch<strong>en</strong>kt de god<strong>en</strong> e<strong>en</strong> huis (zie De Mul 1986c).<br />
[9] Dit duidt op e<strong>en</strong> innige verbond<strong>en</strong>heid van de dichter met<br />
<strong>het</strong> gebeur<strong>en</strong> van Zijn: <strong>het</strong> gebeur<strong>en</strong> van <strong>het</strong> Zijn speelt zich<br />
af in <strong>het</strong> vernem<strong>en</strong> door <strong>het</strong> dichterlijk <strong>woord</strong>. De wijze waarop<br />
<strong>het</strong> Zijn in <strong>het</strong> dichterlijk <strong>woord</strong> tot zegging komt is, zoals<br />
we in paragraaf 2 opmerkt<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>. De thematiek van <strong>het</strong><br />
principieel ongedachte maakt duidelijk waarom dit zo is:<br />
'Zijnservaring op de gr<strong>en</strong>s van haar ongezeggelijkheid laat<br />
<strong>en</strong>kel nog noem<strong>en</strong> toe, duldt ge<strong>en</strong> uite<strong>en</strong>zetting (Erörterung),<br />
(Aler, 1970, 151). In e<strong>en</strong> zuiver, dat wil zegg<strong>en</strong> auth<strong>en</strong>tiek<br />
sprek<strong>en</strong> wordt <strong>het</strong> mysterie van <strong>het</strong> Zijn geëvoceerd. Als we de<br />
werking van <strong>het</strong> dichterlijke <strong>woord</strong> kunn<strong>en</strong> aanduid<strong>en</strong> als <strong>het</strong><br />
ontsluit<strong>en</strong> van <strong>het</strong> mysterie van <strong>het</strong> Zijn, dan is <strong>het</strong> de taak<br />
van de d<strong>en</strong>ker deze ervaring van <strong>het</strong> Zijn te bewar<strong>en</strong>. In <strong>het</strong><br />
her-d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> van de d<strong>en</strong>ker wordt acht geslag<strong>en</strong> op datg<strong>en</strong>e wat<br />
in <strong>het</strong> dichterlijke <strong>woord</strong> werd onthuld. <strong>Het</strong> noem<strong>en</strong> van de<br />
dichter kondigt de lotsbedeling (Geschick) aan, de d<strong>en</strong>ker<br />
maakt <strong>het</strong> op<strong>en</strong>baar als de geschied<strong>en</strong>is van <strong>het</strong> Zijn (Aler,<br />
1070, 151). <strong>Het</strong> is de taak van de d<strong>en</strong>ker de op<strong>en</strong>baring van <strong>het</strong><br />
dichterlijke <strong>woord</strong> te overerv<strong>en</strong>.<br />
Dicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> staan zo bij Heidegger niet in e<strong>en</strong> onderschikk<strong>en</strong>de<br />
relatie, de dichter <strong>en</strong> d<strong>en</strong>ker zijn op elkaar aangewez<strong>en</strong><br />
in dezelfde dialoog (EHO, 117). In deze dialoog ont-<br />
93
'Van de god<strong>en</strong> los', in: Gaya Sci<strong>en</strong>za 3, 1986, 85-89 (1986c).<br />
'De maakbaarheid van <strong>het</strong> subjekt. Foucault als pedagoog I', in: Com<strong>en</strong>ius<br />
26, 1987.<br />
Nietzsche, F., Sämtliche Werke. Kritische Studi<strong>en</strong>ausgabe (KSA), Berlin, 1980.<br />
Plata, Verzameld werk, Baarn, 1980.<br />
Richardson, S.J., Heidegger. Through Ph<strong>en</strong>om<strong>en</strong>o1ogy to Thought, D<strong>en</strong> Haag, 1974.<br />
[3]<br />
SchuIz, W., 'Ueber d<strong>en</strong> philosophie geschicht1ich<strong>en</strong> Ort Martin Heideggerd', in:<br />
Philosophische Rundschau, 1953-1954, 65-93, 211-232.<br />
Verhoev<strong>en</strong>, C., '<strong>Het</strong> medium van de waarheid', voordracht tijd<strong>en</strong>s <strong>het</strong> congres<br />
De waarheid van de kunst, Amsterdam, 30 juni 1986.<br />
IJsseling, S., Heidegger. D<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dank<strong>en</strong>. Gev<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn, Antwerp<strong>en</strong>, 1964.<br />
IJsseling, 5., 'Filosofie <strong>en</strong> psychoanalyse', in: Tijdschrift voor Filosofie,<br />
31, 1969, 260-289.<br />
vervolg not<strong>en</strong> pagina 65<br />
8 <strong>Het</strong> <strong>eerste</strong> portret eindigt met: "Andere roofdier<strong>en</strong>. Andere<br />
<strong>woord</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> rader<strong>en</strong>. Maar<br />
steeds weer dezelfde hemel.<br />
In deze Middeleeuw<strong>en</strong><br />
lev<strong>en</strong> wij nog steeds."<br />
9 In: New Foundland no.l (1981).<br />
10 'Berliner Gemeinplätze', opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in de bundel 'Palaver' (1974), p.2D.<br />
11 In <strong>het</strong> essay 'lur Verteidigung der Normalität', opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in Politische<br />
Brosam<strong>en</strong> (1982), neemt hij <strong>het</strong> zich afzett<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de normaliteit op de<br />
korrel. Daarbij gebruikt hij citat<strong>en</strong> uit zijn eig<strong>en</strong> werk als schietschijf.<br />
12 "Deconstruction and circumv<strong>en</strong>tion", p.20.<br />
vervolg not<strong>en</strong> van pagina 129<br />
8 Te vind<strong>en</strong> in de uitgave van <strong>het</strong> verzameld werk door Colli <strong>en</strong> Montinari,<br />
deel V, 2, p.485<br />
9 "De aanspor<strong>en</strong>de stijl, <strong>het</strong> lange, langwerpige voorwerp, <strong>het</strong> afwer<strong>en</strong>de<br />
wap<strong>en</strong> dat echter tegelijkertijd doorboort ( .. ) is, ook, niet te verget<strong>en</strong>,<br />
de paraplu." (Spor<strong>en</strong>, p.65)<br />
96