02.05.2013 Views

Deel 11a-1 - KNAW

Deel 11a-1 - KNAW

Deel 11a-1 - KNAW

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN<br />

IN DE TWEEDE WERELDOORLOG<br />

1939-1945<br />

DEEL II a<br />

eerste helft


RIJKSINSTITUUT VOOR OORLOGSDOCUMENTATIE<br />

\<br />

\<br />

I i(


DR. L. DE JONG<br />

HET KONINKRIJK<br />

DER NEDERLANDEN<br />

IN DE<br />

TWEEDE<br />

WERELDOORLOG<br />

DEEL II a<br />

NEDERLANDS-INDIË I<br />

eerste helft<br />

LEIDEN I MARTtNUS NIJHOFF / 1984


COPYRIGHT 1984<br />

RIJKSINSTITUUT VOOR OORLOGSDOCUMENTATIE<br />

AMSTERDAM<br />

DRUK: STAATSDRUKKERIJ - 'S-GRAVENHAGE<br />

PRINTED IN THE NETHERLANDS


ISBN 9°247 8044 6


Eerste helft<br />

Inhoud<br />

Voorwoord XI<br />

Hoofdstuk I - Capitulatie<br />

Hoofdstuk 2 - 'De Kompenie' 20<br />

Hoofdstuk 3 - Negentiende eeuw<br />

Cultuurstelsel<br />

Imperialistische expansie<br />

Naar de 'zedelijke roeping'<br />

Hoofdstuk 4 - De koloniale samenleving<br />

Grondstoffen voor de wereldmarkt<br />

Modern verkeerswezen<br />

Europeanen<br />

Indo-Europeanen<br />

Chinezen / Arabieren<br />

Inheemsen<br />

Onderwijs<br />

Hoofdstuk 5 - Het koloniale staatsbestel<br />

Opperbestuur<br />

Algemeen bestuur<br />

'Rust en orde'<br />

Inheems bestuur<br />

Hoofdstuk 6 - Indië ontwaakt<br />

Islamietisch reveil / 'Wilde scholen'<br />

Eerste politieke beroering<br />

De schok van 1918<br />

Slot<br />

v<br />

45<br />

52<br />

60<br />

71<br />

85<br />

86<br />

98<br />

101<br />

III<br />

114<br />

120<br />

139<br />

152<br />

153<br />

158<br />

178<br />

186<br />

197<br />

202<br />

222<br />

248<br />

269


INHOUD<br />

Hoofdstuk 7 - Twee bewogen decennia<br />

Verdere opbouw van het Indisch staatsbestel<br />

Partai Komunis Indonesia<br />

Boven-Digeel<br />

De Perhimpoenan Indonesia<br />

Soekarno en de PNI<br />

Crisisjaren<br />

De Indische NSB<br />

Scherper repressie<br />

Van Starkenborgh<br />

Nederlands kijk op Indië<br />

De petitie-Scetardjo<br />

Eenheid - tegen het Nederlands gezag<br />

De neutraliteitsperiode<br />

Hoofdstuk 8 - Nippon<br />

Van feodaal naar modern<br />

Staatsbestel<br />

Mentaliteit<br />

De jaren '30<br />

Japan en Nederlands-Indië<br />

Hoofdstuk 9 - In oorlog met Duitsland<br />

'Duitsers' en 'NSB'ers'<br />

Oorlogseconomie<br />

Van Starkenborghs bezorgdheid<br />

Tweede helft<br />

275<br />

278<br />

291<br />

319<br />

324<br />

33°<br />

357<br />

376<br />

386<br />

399<br />

408<br />

425<br />

436<br />

453<br />

528<br />

531<br />

545<br />

Hoofdstuk 10 - Het gouvernement en de nationalisten 561<br />

Verscherping van tegenstellingen I<br />

De commissie-Visman<br />

Verscherping van tegenstellingenIl<br />

Slot<br />

VI<br />

551<br />

570<br />

580<br />

588<br />

614


INHOUD<br />

Hoofdstuk I I - Indië's defensie<br />

Op zoek naar moderne wapens<br />

Bondgenootschap in wording<br />

Leger / Legerluchtmacht<br />

Marine / Marineluchtmacht<br />

Staatsmobilisatie<br />

'Indië is inderdaad paraat'<br />

Hoofdstuk 12 - Japan waagt de sprong<br />

Japans economische onderhandelingen met Indië<br />

Embarge-crisis<br />

Japans oorlogsplan<br />

Ontknoping<br />

Hoofdstuk 13 - December '41<br />

Oorlog!<br />

Geallieerde nederlagen<br />

Nederlandse successen<br />

Eind december<br />

Hoofdstuk 14 - Abda-Command<br />

Wavells plan / Versterkingen<br />

Celebes / Borneo / Ambon<br />

De Combined Striking Force<br />

Singapore / Palembang<br />

Geen hoop voor Java<br />

Blijven of vertrekken?<br />

Hoofdstuk 15 - Ineenstorting<br />

Katastrofe ter zee<br />

De Indonesische nationalisten<br />

Java gaat verloren<br />

Noord- en Midden-Sumatra / De rest van de Grote Oost<br />

Hoofdstuk 16 - Nabeschouwing<br />

VII<br />

618<br />

630<br />

634<br />

641<br />

656<br />

666<br />

675<br />

734<br />

745<br />

762<br />

769<br />

774<br />

'918<br />

921<br />

969<br />

988<br />

1086<br />

1120 •


INHOUD<br />

Bijlage 1 - Datumlijst september 1939-maart 1942 1141<br />

Bijlage 2 - Ministers van koloniën en gouverneursgeneraal<br />

19°0-1942 II45<br />

Bijlage 3 - Afkortingen van de namen van organisaties<br />

en instellingen 1146<br />

Lijst van illustraties 1148<br />

Lijst van kaarten II52<br />

Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten II53<br />

Register II57<br />

VIII


Voorwoord<br />

Er is, ik weet het, door velen met ongeduld naar dit deel<br />

uitgezien. Enkele honderdduizenden Nederlanders hebben<br />

in de Tweede Wereldoorlog in het toenmalig Nederlands-<br />

Indië ervaringen gehad die menigeen hunner voor het leven<br />

hebben getekend: zij hebben er in de maanden van de<br />

japanse invasie hun wereld zien ineenstorten; zij hebben in<br />

de drie-en-een-half jaar van de japanse bezetting bitter geleden;<br />

en zij hebben na afloop van de oorlog (een afloop die<br />

voor hen minder een bevrijding was dan een aanloop tot<br />

nieuwe verwarring en nieuwe verschrikkingen) in Nederland<br />

weer een eigen bestaan moeten opbouwen, veelalonder<br />

grote moeilijkheden.<br />

Niet de minste van die moeilijkheden was dat zij zich<br />

lange tijd in ons land onbegrepen voelden: onbegrepen door<br />

de publieke opinie, onbegrepen en in sommige opzichten<br />

veronachtzaamd door de overheid. Is er in de afgelopen jaren<br />

een keer ten goede gekomen door de aandacht die pers, radio<br />

en televisie aan het oorlogs- en bezettingsgebeuren in Indië<br />

zijn gaan besteden? Ik hoop het. In elk geval zou het mij<br />

verheugen wanneer daartoe een nieuwe bijdrage geleverd<br />

werd door de delen II a en II b van mijn werk, speciaal dan<br />

door de, naar ik vertrouw, volgend jaar te publiceren eerste<br />

helft van deel r r b waarin de periode van de japanse bezetting<br />

zal worden beschreven.<br />

Die bezetting is geëindigd met het uitroepen, op 17 au- .<br />

gustus 1945, van de onafhankelijke Republiek Indonesië. In<br />

welke mate ik in het slotdeel van mijn werk, Epiloog, aandacht<br />

zal moeten besteden aan de ontwikkelingen tussen die uit-<br />

XI


VOORWOORD<br />

roeping en de 27ste december 1949, toen Nederland de<br />

souvereiniteit over de Indische archipel, Nieuw-Guinea uitgezonderd,<br />

aan Indonesië overdroeg, staat mij op dit ogenblik<br />

nog niet helder voor de geest - duidelijk is wèl dat het<br />

tempo waarin en de wijze waarop de ontvoogding van Indië<br />

zich hebben voltrokken, nauw verbonden zijn geweest met<br />

de Tweede Wereldoorlog, speciaalook met de politiek van<br />

de Japanse bezetter. De versnelling van het dekolonisatieproces<br />

welke door de oorlog werd bewerkstelligd, is, in<br />

breder historisch verband beschouwd, wellicht het belangrijkste<br />

gevolg dat de periode 1940-1945 voor de geschiedenis<br />

van het Koninkrijk der Nederlanden heeft gehad: erkwam<br />

een einde aan een koloniaal tijdperk dat in de zeventiende<br />

eeuw was begonnen.<br />

Het is niet alleen het feit van dat einde geweest dat het mij<br />

wenselijk deed voorkomen, in mijn werk, hoezeer ook in<br />

hoofdzaak gewijd aan wat in de Tweede Wereldoorlog is<br />

geschied, terug te gaan tot het begin van de Nederlandse<br />

aanwezigheid in de archipel. Het Indonesisch onafhankelijkheidsstreven<br />

is een reactie geweest op het Nederlands kolonialisme<br />

- noodzakelijk was het dus, met enige uitgebreidheid<br />

dat kolonialisme te schetsen en weer te geven wat het<br />

voor de bevolking van de archipel heeft betekend. Sterker<br />

nog: bij mijn voorbereidende studie werd mij duidelijk dat.<br />

men de oorsprong zowel van de structuur van de inheemse<br />

maatschappij waar zich een Europese als het ware bovenop<br />

vestigde, als van de wijze waarop de inheemse bevolking op<br />

de aanwezigheid van uit den vreemde gekomen kolonisatoren<br />

reageerde, dient te zoeken in het tijdperk dat aan de<br />

komst van die kolonisatoren vooraf ging. Alleen zo vallen<br />

de karaktertrekken te verklaren die het Indonesisch streven<br />

naar onafhankelijkheid van het begin van de twintigste eeuw<br />

af, aarzelend eerst, beslister later, aannam.<br />

Ik meen dat de tijd gekomen is om terug te zien juist op<br />

XII


VOORWOORD<br />

de totaliteit van een voor ons land even belangrijk als dramatisch<br />

proces. Dat terugzien wordt vergemakkelijkt doordat<br />

in de afgelopen dertig jaar op het gebied van de geschiedenis<br />

van Nederlands-Indië belangrijke wetenschappelijke studies<br />

zijn gepubliceerd o.m. door Nederlandse, Indonesische, Japanse,<br />

Amerikaanse, Engelse en Australische historici. Ik heb<br />

het als mijn taak beschouwd, de delen I I a en I I b mede op<br />

hun bevindingen te baseren. Ik mocht bovendien opnieuw<br />

profiteren van de kritische, door mij zeer gewaardeerde begeleiding<br />

van mijn concept-tekst door een groot aantal deskundigen,<br />

ditmaal hoofdzakelijk van buiten de vaste kring<br />

van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie aangetrokken.<br />

Ik noem geen namen; daarmee wil ik vooral onderstrepen<br />

dat de wetenschappelijke verantwoordelijkheid ook voor<br />

deze delen, die een in veel opzichten nog gevoelige materie<br />

behandelen, louter en alleen bij mij berust; de pijlen der<br />

kritiek mogen zich slechts op één persoon richten: de auteur.<br />

Ik voeg hier, op hun verzoek, aan toe dat twee van mijn<br />

adviseurs, prof dr. I. J. Brugmans en drs. R. C. Kwantes, mij<br />

hebben doen weten van mening te zijn,<br />

'dat de gekozen methode bij de verwerking van de grote hoeveelheid<br />

gegevens het de lezer moeilijk maakt zich een samenhangend<br />

beeld te vormen van de complexe Indische werkelijkheid, zoals<br />

deze bij het uitbreken van de oorlog met Japan bestond.<br />

Die beeldvorming, welke essentieel is voor de oordeelvorming<br />

over hetgeen na dat tijdstip volgde, wordt voorts belemmerd door<br />

een onevenwichtige verdeling van de aandacht voor de onderscheiden<br />

facetten van die werkelijkheid, welke in deel I I a aan de<br />

orde komen. Terwijl bijv. de auteur uitvoerig ingaat op de botsende<br />

inzichten en doelstellingen van (vooral) de radicale Indonesische<br />

nationalisten enerzijds en de koloniale macht anderzijds,<br />

worden andere, a-politieke aspecten van het maatschappelijke bestel<br />

en het koloniale beleid stiefmoederlijk bedeeld.<br />

De door de auteur gekozen benadering leidt ons inziens tot een<br />

onvolledig, in hoofdzaak tot het politieke vlak gereduceerd, beeld<br />

XIII


VOORWOORD<br />

van het vooroorlogse Nederlandsch-Indië. Die onvolledigheid is,<br />

naar ons oordeel, mede toe te schrijven aan het feit, dat in het<br />

bijzonder de negatieve kanten van de Nederlandse aanwezigheid<br />

in de Indische archipel worden belicht, terwijl daartegenover<br />

gunstige resultaten van de door de overheid en het bedrijfsleven<br />

(mede ten gunste van de autochtone bevolking) ontplooide activiteiten<br />

slechts summier aandacht krijgen.'<br />

Mijn opinie terzake is dat deel I I a als geheel de lezer<br />

inzake de gecompliceerde Indische samenleving alle informatie<br />

biedt die hij nodig heeft, dat ik in de hoofdstukken 4<br />

en 5 over wat men de positieve kanten van het beleid van<br />

overheid en bedrijfsleven zou kunnen noemen, voldoende<br />

duidelijk ben geweest en dat ik, gezien wat tijdens en na de<br />

Tweede Wereldoorlog is geschied, de politieke worsteling<br />

tussen het gouvernement en de Indonesische nationalisten<br />

terecht centraal heb gesteld.<br />

De lezer bedenke overigens dat geschiedschrijving, zoals<br />

de Utrechtse historicus Geyl het eens formuleerde, 'een<br />

discussie zonder eind' is - niemand heeft de wijsheid, niemand<br />

ook de waarheid in pacht.<br />

Gemakshalve wil ik de lezer tenslotte attent maken op<br />

de twee bijlagen die achter in dit deel zijn opgenomen: een<br />

lijst met de namen van de ministers' van koloniën en van<br />

gouverneurs-generaal in de periode I900-I942 en een lijst<br />

van afkortingen van de namen van de in dit deel genoemde<br />

organisaties en instellingen welke Indië in die periode heeft<br />

gekend.<br />

XIV<br />

L. DE JONG


HOOFDSTUK I<br />

Capitulatie<br />

Op zondag 8 maart 1942, op de dag af drie maanden nadat Japan zich als<br />

bondgenoot van Duitsland en Italië in de Tweede Wereldoorlog had<br />

gestort, werd de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, jhr. mr.<br />

A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, des ochtends omstreeks<br />

half negen opgebeld door de commandant van het Koninklijk Nederlands-Indisch<br />

Leger, tegelijk hoofd van het departement van oorlog,<br />

luitenant-generaal H. ter Poorten. Beiden bevonden zich in Bandoeng<br />

(zie kaart I op pag. i). Daar waren sinds de Eerste Wereldoorlog het<br />

genoemde departement en de generale staf gevestigd - het was dus de<br />

plaats waar ter Poorten zijn hoge functie uitoefende. Van Starkenborgh<br />

was, volgens een tevoren vastgesteld plan, ruim twee weken eerder in<br />

het nachtelijk duister uit Indië's hoofdstad Batavia (thans: Djakarta)!<br />

weggereden, waar hij zijn echtgenote en een van zijn twee dochters (de<br />

andere bevond zich in bezet Nederland) had achtergelaten; hij had<br />

aanvankelijk zijn intrek genomen in een aan de noordelijke rand van<br />

Bandoeng gelegen villa van een Chinese miljonair maar was na enkele<br />

dagen verhuisd naar de midden in de stad gelegen ambtswoning va~ de<br />

resident, het hoofd van het Nederlands-Indisch bestuursapparaat in de<br />

residentie der Preanger Regentschappen. Daags tevoren, op zaterdag<br />

7 maart, waren evenwel de bijgebouwen van die residentswoning getroffen<br />

door een Japanse bom - de gouverneur-generaal was toen naar<br />

de milj onairsvilla teruggekeerd.<br />

Het was een onheilspellende mededeling welke hij op die zondagochtend<br />

van ter Poorten te horen kreeg: de opperbevelhebber van de Japanse<br />

strijdmacht die een week eerder, zondag I maart, op vier punten op Java's<br />

lange noordkust was ontscheept, wenste die middag om twaalf uur in<br />

Soebang, een plaats ongeveer halverwege Bandoeng en de noordkust,<br />

een bespreking te hebben met de gouverneur-generaal en de commandant<br />

van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Aan ter Poorten was<br />

I Bij de plaatsaanduidingen houden wij in dit deel van ons werk de in de Nederlandse<br />

tijd gebruikelijke namen aan.


jAVAZEE<br />

100 km<br />

CAPITULATIE<br />

INDISCHE OCEAAN<br />

• tot roo m • roc--rooo m. boven rooo m<br />

(Op een deel van devolgende kaarten zijn dezelfde hoogteverschillen aangegeven.)<br />

l. De militaire situatie op vrijdagavond 6 maart 1942<br />

Plaatsen en punten die door dejapanners zijn bezet, zijn in rood aangegeven.<br />

duidelijk wat de Japanner volgens internationaal gebruik zou eisen: een<br />

algemene capitulatie.<br />

De Nederlandse regering te Londen had de inwilliging van die eis bij<br />

voorbaat uitdrukkelijk verboden.<br />

Wat te doen?<br />

*<br />

Twee dagen eerder, op vrijdag 6 maart, was ter Poorten tot de conclusie<br />

gekomen dat, gezien de Japanse overmacht, gezien vooralook het feit<br />

2


DE SITUATIE OP 6 MAART '42<br />

dat de japanners in de lucht heer en meester waren, de hoogvlakte van<br />

Bandoeng moest worden prijsgegeven. Die vlakte welke, omgeven door<br />

een krans van goeddeels uitgedoofde vulkanen, omstreeks 700 meter<br />

boven de zeespiegel was gelegen ('S avonds, 's nachts en in de vroege<br />

ochtend kwam er de koelte die in het laaggelegen Batavia ontbrak), was,<br />

zoals de omstandigheden zich hadden ontwikkeld, het laatste gebied op<br />

West-java dat voor verdediging door het Knil in aanmerking kwam,<br />

maar op vrijdag 6 maart stond vast dat de onstuimig aanvallende japanse<br />

troepen binnen weinige dagen naar Bandoeng zouden doorbreken; van<br />

de Australische en Britse militaire eenheden die zich in de nabijheid<br />

bevonden, was weinig steun te verwachten. Bovendien was Bandoeng<br />

volgestroomd met vluchtelingen: duizenden vrouwen en kinderen, nietgemobiliseerde<br />

mannen ook, waren er heen getrokken, zodat de oorspronkelijke<br />

bevolking: meer dan honderdduizend inheemsen, meer dan<br />

tienduizend Chinezen en ca. twintigduizend Europeanen (hoofdzakelijk<br />

Nederlanders), aanzienlijk was toegenomen. Bandoeng was een ruimgebouwde<br />

stad maar voor de gouverneur-generaal had vastgestaan dat er,<br />

werd zij uit de lucht gebombardeerd, talrijke slachtoffers zouden vallen.<br />

Tot die luchtbombardementen waren de japanners in staat: al op de<br />

eerste gevechtsdag op java hadden zij, zuidwaarts oprukkend van een<br />

punt aan de kust ca. ISO km ten oosten van Batavia, het grote vliegveld<br />

Kalidjati veroverd. Daar hadden zij onmiddellijk enkele tientallen bommenwerpers<br />

gestationeerd. Vooral met die bommenwerpers hadden zij<br />

de pogingen van het Knil, t.w. van de Groep-Bandoeng (de eenheden<br />

die op de hoogvlakte in reserve waren gehouden), om Kalidjati te<br />

heroveren, verijdeld en van woensdag I I maart af hadden zij herhaaldelijk<br />

intimiderend-laag boven Bandoeng gevlogen en af en toe bommen<br />

afgeworpen op het nabij gelegen vliegveld. Van Starkenborgh had op<br />

vrijdag tegen ter Poorten gezegd dat het zijn uitdrukkelijke wens was dat<br />

de burgerbevolking van de stad zou worden gespaard; ter Poorten had<br />

vervolgens generaal-majoor J. J. Pesman, commandant van de Groep-<br />

Bandoeng, bevel gegeven om, als de japanners naar Lembang dreigden<br />

door te breken, d.w.z. naar de plaats waar de uit het noorden komende<br />

pasweg in de vlakte van Bandoeng begon af te dalen, een officier met<br />

een witte vlag voorwaarts te zenden teneinde aan de bevelhebber van de<br />

japanse aanvalstroepen mee te delen dat de vlakte en haar naaste omgeving<br />

niet zouden worden verdedigd.<br />

Zaterdagmiddag om vier uur waren de japanners benoorden Lembang<br />

door de Nederlandse stelling heengebroken. Het restant van de Groep-<br />

Bandoeng ging wijken - prompt deed ter Poorten aan Pesman weten dat<br />

3


CAPITULATIE'<br />

het moment gekomen was om te handelen conform het de vorige dag<br />

gegeven bevel. Pesman zond een kapitein die het japans meester was,<br />

noordwaarts. Deze werd voor de bevelhebber geleid van de japanse<br />

troepen die Kalidjati hadden veroverd, kolonel Tosjinari Sjoji '. De<br />

kapitein kreeg te horen dat het vuren onmiddellijk zou worden gestaakt<br />

en dat kolonel Sjoji Zichde volgende ochtend naar het ca.2 km benoorden<br />

Bandeeng gelegen hotel Isola zou begeven waar Pesman zijn stafkwartier<br />

had gevestigd; daar wenste Sjoji de capitulatie van het restant<br />

van de Groep-Bandoeng en van de overige eenheden die zich op of bij<br />

de Bandoengse hoogvlakte bevonden, nader te regelen.<br />

*<br />

Van het bevel dat ter Poorten op vrijdag aan Pesman had gegeven, waren<br />

door een misverstand kopieën gezonden aan de staven van alle eenheden<br />

op en bij de hoogvlakte. De inhoud er van drong tot talrijke officieren<br />

en minderen door, waarmee aan hun toch al geschokt moreel een nieuwe<br />

slag werd toegebracht: waarom zou men doorvechten als, kennelijk, de<br />

overgave op handen was?<br />

Op zaterdag raakte het bericht van de naderende capitulatie in nog<br />

bredere kringen bekend. Wapens werden weggeworpen, militairen staken<br />

zich in burgerkleren of maakten ten teken van overgave witte lappen<br />

aan stokken vast; sommigen lieten van hun bajonet een witte ·zakdoek<br />

hangen of deden een witte halsdoek om, anderen spanden witte lakens<br />

bij de plek waar zij zich bevonden. De nervositeit werd versterkt doordat<br />

japanse bommenwerpers opnieuw boven Bandoeng verschenen - de ene<br />

bom die afgeworpen werd, kwam, gelijk vermeld, bij de residentswoning<br />

terecht. Van het Nederlandse deel van de burgerij begon zich een paniek<br />

meester te maken. Uit pers en radio had men in de invasiemaanden<br />

vernomen dat de japanners op enkele plaatsen in Indië tot wreedheden<br />

waren overgegaan en door sommigen werd nu verwacht dat zij in<br />

Bandoeng niet anders zouden optreden. Tijdschriften met anti-japanse<br />

artikelen, drukwerken die duidelijk van verbondenheid met de Geallieerde<br />

zaak getuigden, rood-wit-blauwe en oranje vlaggen, portretten<br />

van leden van het Koninklijk Huis, foto's van Churchill en Roosevelt<br />

werden verbrand en gouden en zilveren sieraden verborgen of haastig<br />

1 Het is in Japan gebruikelijk, eerst de familienaam en dan de eigennaam te vermelden<br />

- om misverstand te voorkomen bezigen wij de ten onzent gebruikelijke volgorde.<br />

4


ANGST VOOR DE JAPANNERS<br />

in bewaring gegeven bij inheemse of Chinese kennissen - op zichzelf<br />

hadden de Chinezen overigens nog meer reden tot angst dan de Nederlanders,<br />

want het Japanse leger had enkele jaren eerder bij de bezetting<br />

van verschillende steden in China duizenden burgers doodgeschoten en<br />

vrouwen en meisjes op grote schaal verkracht. Dat was aan alle Chinezen<br />

bekend.<br />

's Avonds (auto's reden weer met volle lichten aan) werd het druk in<br />

café's, restaurants en eetzalen van hotels. De militaire autoriteiten hadden<br />

bevel gegeven, alle voorraden sterke drank en andere alcoholica te<br />

vernietigen, en dat bevel werd over het algemeen opgevolgd maar op<br />

enkele plaatsen werd anders gehandeld: daar vluchtte men in zijn wanhoop<br />

in de drank. Geschiedde dat veelvuldig? Wij weten het niet<br />

- aannemelijk lijkt ons dat de meeste Nederlandse burgers diep terneergeslagen<br />

thuis zaten.<br />

Zondagmorgen om negen uur zond de Bandoengse radio een proclamatie<br />

van generaal ter Poorten uit.' Er werd in meegedeeld dat het Knil<br />

in Bandoeng en omgeving zijn georganiseerde weerstand opgaf, 'het Knil<br />

als eenheid', zo heette het, 'heeft opgehouden te bestaan' (het was de<br />

bedoeling dat, conform de aanwijzingen van de Nederlandse regering,<br />

de eenheden die zich elders op Java bevonden of in de Buitengewesten,<br />

voorzover nog niet door de Japanners veroverd, de strijd zelfstandig<br />

zouden voortzetten). 'Soldaten van het Knil en van de met ons strijdende<br />

bondgenootschappelijke troepen, van welke rang oflandaard gij ook zijt,<br />

ik, uw commandant,' aldus het slot,<br />

'dank u voor al hetgeen gij 'voor onze rechtvaardige zaak hebt gedaan! Burgers<br />

van Nederlands-Indië: ikdank u voor uw steun en uw medewerking, welke gij<br />

allen in zo ruime mate hebt gegeven bij de vervulling van onze defensietaak.<br />

God zij met ons allen, leve de koningin!'<br />

Het Wilhelmus weerklonk, menigeen onder de Nederlanders die de<br />

proclamatie hadden gehoord, brak in tranen uit.<br />

De formaties van het Knil gingen nu verder uiteenvallen - talrijke<br />

inheemse militairen deden hun uniform uit en verlieten het verband<br />

waarvan zij deel uitmaakten. Bij velen van diegenen die bleven, was<br />

sprake van opluchting: men zou dus niet sneuvelen! Menigeen meende<br />

1 Tekst in J. B. Bouwer: 'Dagboek', p. 5-6. Dit dagboek bevindt zich onder registratienummer<br />

II 583 in de Indische Collectie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie<br />

(verder aan te duiden als: Iq.<br />

5


CAPITULATIE<br />

dat hij door de Japanners niet eens als krijgsgevangene zou worden<br />

behandeld: hij was immers niet in het gevecht gevangen genomen en de<br />

inrichting van kampen zou de overwinnaar maar last bezorgen. Een ieder<br />

had in elk geval uit de bewoordingen van ter Poortens proclamatie<br />

afgeleid dat de overgave een feit was en dat een daartoe strekkend aanbod<br />

door de vijand was aanvaard, zodat er geen schot meer zou vallen.<br />

Die conclusie was voorbarig.<br />

*<br />

Op zaterdagavond had kolonel Sjoji zich bereid verklaard, de capitulatie<br />

van de strijdkrachten die zich op en bij de Bandoengse hoogvlakte<br />

bevonden, nader te regelen, maar de Japanse opperbevelhebber, generaal<br />

Hitosji Imamoera, was daarmee niet accoord gegaan.<br />

Toen deze, pas in Batavia aangekomen, er omstreeks middernacht van<br />

in kennis werd gesteld wat Sjoji had bereikt, besefte hij onmiddellijk<br />

dat de kolonel zijn doel veel te laag had gesteld: wilden de Nederlanders<br />

een luchtbombardement van Bandoeng voorkomen, dan diende men als<br />

prijs niet een gedeeltelijke capitulatie te eisen, maar een algemene, die dus<br />

geregeld moest worden met de hoogste Nederlandse gezagdragers: de<br />

gouverneur-generaal, de legercommandant. In de vroege uren van zondag<br />

ging radiografisch bericht naar Sjoji dat de Japanse opperbevelhebber<br />

die twee hoogste Nederlandse gezagdragers 's middags om twaalfuur in<br />

Soebang wenste te ontmoeten - deze mededeling was het waarmee een<br />

van Sjoji's stafofficieren zondagochtend vroeg in hotel Isola verscheen<br />

waar generaal Pesman zich bevond. Pesrnan lichtte telefonisch generaal<br />

ter Poorten in en deze bracht, gelijk reeds vermeld, omstreeks half negen<br />

Imamoera's wens aan van Starkenborgh over.<br />

Van Starkenborgh weigerde die wens in te willigen.<br />

Er waren verscheidene motieven die hem daartoe brachten.<br />

Als gouverneur-generaal was hij inderdaad niet alleen hoogste vertegenwoordiger<br />

van Nederland en hoofd van het Nederlands bestuursapparaat<br />

geweest maar ook opperbevelhebber van alle in Indië aanwezige<br />

Nederlandse strijdkrachten - dat opperbevelhebberschap had hij evenwel<br />

neergelegd. In een telegrafische gedachtenwisseling met de Nederlandse<br />

regering te Londen was namelijk enkele dagen eerder komen vast te staan<br />

dat het in Indië onder geen beding mocht komen tot een algemene<br />

capitulatie. Om die te voorkomen waren twee maatregelen getroffen. Van<br />

Starkenborgh had op woensdag 4 maart zijn opperbevelhebberschap<br />

6


VAN STARKENBORGH<br />

overgedragen aan generaal ter Poorten (voor het leger) en aan vice-<br />

admiraal C. E. L. Helfrichs opvolger' als commandant-Zeernacht en chef<br />

van de marinestaf, schout-bij-nacht J. J. van Staveren (voor de marine),<br />

en ter Poorten had op donderdagavond in een telegram aan de lagere<br />

commandanten van het Knil doen weten dat zij, zo hij ooit per radio of<br />

anderszins bevel zou geven tot het neerleggen van de wapens, er van<br />

moesten uitgaan dat zodanig bevel onder dwang was gegeven en dus als<br />

van nul en gener waarde moest worden beschouwd. Na die donderdag<br />

had van Starkenborgh formeel niets meer te maken met het militaire<br />

apparaat - hij had zijn bevelsbevoegdheid verloren. Een oproep van een<br />

Japans militair, hoe hoog ook, kon hij in eerste instantie naast zich<br />

neerleggen. Bovendien: Imamoera had een wèns geuit, meer niet, en van<br />

Starkenborgh, hoezeer ook verstoken van het ceremonieel waarmee hij<br />

als gouverneur-generaalomgeven was geweest, had een te sterk gevoel<br />

van waardigheid dan dat hij een simpele wens van de Japanner zomaar<br />

zou inwilligen.<br />

De gouverneur-generaal had uitzonderlijk zware maanden achter de<br />

rug. In de Indische archipel was eiland na eiland door de Japanners<br />

veroverd. Men had er, niet eens steeds in voldoende mate, vernielingen<br />

kunnen aanrichten maar de eenheden van het Knil (het was niet veel<br />

meer dan een politieleger) hadden geen successen van betekenis kunnen<br />

boeken - soms was dapper gestreden, soms had aan de strijdlust van de<br />

troepen veelontbroken. Op 15 februari was de voor onneembaar gehouden<br />

Britse marinebasis Singapore gevallen. Nadien hadden de hoogste<br />

Geallieerde oorlogsleiders, van Starkenborgh wist het, Java opgegeven.<br />

Schout-bij-nacht Doormans Combined Striking Force was in de Javazee<br />

ten onder gegaan, de Japanners hadden vrijwelongehinderd op Java's<br />

noordkust kunnen.landen en de strijd op het eiland was voor de verde-<br />

digers een opeenvolging van nederlagen geworden. Het einde van die<br />

strijd, ook dát wist van Starkenborgh, naderde - bij dat einde wenste hij<br />

door een rustige en zelfbewuste houding te getuigen van vertrouwen in<br />

de toekomst. Zijn geestkracht had niet geleden.<br />

Niet aldus ter Poorten. Hij, de legercommandant, opperbevelhebber<br />

ook sinds donderdag 5 maart, was diep gedemoraliseerd. Nog voordat<br />

de Japanners op Java waren geland, had hij beseft dat de strijdkrachten<br />

waarvoor hij de verantwoordelijkheid droeg, een hopeloze strijd voor<br />

de boeg hadden. Hij had in zijn gehele carrière veel belangstelling gehad<br />

1 In opdracht van de regering had Helfrich op 2 maart Java met een vliegboot van de<br />

marine verlaten teneinde zich naar Ceylon (thans: Sri Lanka) te begeven.<br />

7


CAPITULATIE<br />

voor het luchtwapen (als eerste Nederlandse beroepsofficier had hij in<br />

191 I het internationale vliegbrevet verworven) en zijn kennis van de<br />

luchtoorlog had hem doen beseffen dat, daar hij zelf geen bommenwerpers<br />

en vrijwel geen jagers meer bezat, Java onverdedigbaar was. Hij<br />

miste de evenwichtigheid die van Starkenborgh kenmerkte. Twee weken<br />

nadat Japan ten aanval was getogen, had hij er in een radiotoespraak van<br />

getuigd dat het zijn wens was, 'liever staande te sterven dan knielende<br />

te Ieven' - nu was hij van het ene uiterste in het andere gevallen. Hij<br />

had nachtenlang nauwelijks zijn bed gezien, hij was uitgeput, hij voelde<br />

zich ziek, hij had geen strijdlust meer. Elke dag, elk uur dat de gevechten<br />

langer duurden, beschouwde hij als zinloos. Wilde Imamoera hem in<br />

Soebang ontmoeten, dan zou hij naar Soebang gaan. Imamoera had<br />

evenwel niet alleen hèm, maar ook de gouverneur-generaalontboden<br />

en deze weigerde.<br />

Die weigering werd door ter Poorten aan Pesman bericht - Pesman<br />

lichtte Sjoji's verbindingsofficier in. Sjoji reageerde met bevel te geven,<br />

aan de gouverneur-generaal te doen weten dat, als hij in zijn weigering<br />

volhardde, Bandoeng van tien uur af zwaar zou worden gebombardeerd.<br />

Er kruisten al Japanse bommenwerpers boven de stad en boven het hotel<br />

Isola hing een klein Japans verbindingstoestel in de lucht van waaruit in<br />

het oog werd gehouden welke tekens er van het hotel uit werden<br />

gegeven.<br />

Telefonisch bracht Pesman het Japanse dreigement aan ter Poorten<br />

over en deze laatste lichtte van Starkenborgh in. Het was toen ca. half<br />

tien. Van Starkenborgh zwichtte, de Japanners werden daarvan op de<br />

hoogte gesteld en bij Isola werden signaallappen neergelegd ten teken dat<br />

het bombardement van Bandoeng voorlopig niet doorging.<br />

Kort na tien uur verscheen de auto van de Iegercommandant bij de<br />

villa waar van Starkenborgh zich bevond met enkele van zijn naaste<br />

medewerkers. Ter Poorten bracht de chef van zijn staf, generaal-majoor<br />

R Bakkers mee, alsook generaal Pesman. De drie hoge militairen twijfelden<br />

er niet aan dat Imamoera de algemene overgave zou eisen en<br />

betoogden met klem dat die eis diende te worden ingewilligd: men<br />

mocht Bandeeng niet aan bombardementen blootstellen, wat aan troepen<br />

van het Knil en aan andere eenheden op en bij de hoogvlakte van<br />

Bandoeng aanwezig was, kon geen weerstand van betekenis meer bieden,<br />

talrijke militairen waren doodmoe, uitgehongerd en gedemoraliseerd,<br />

van de inheemse krachten was een groot deel spoorloos verdwenen, daags<br />

tevoren, zaterdag, was op oproepen om zich als vrijwilliger aan te melden<br />

voor het voeren van een guerrilla-oorlog door bijna niemand gereageerd<br />

8


JAPANS DREIGEMENT<br />

en met de Australiërs en Britten was men het verband kwijtgeraakt;<br />

zonder ter Poorten in te lichten hadden dezen zich zaterdag in de bergen<br />

ten zuidoosten van Bandoeng teruggetrokken in de hoop, de Japanners<br />

te kunnen bestoken totdat zij door schepen van Australië uit zouden<br />

worden opgehaald, maar voor de drie Nederlandse generaals stond vast<br />

dat geen enkel schip er in zou slagen de zuidkust van Java te bereiken,<br />

dat ook ter zee omsingeld was.<br />

Al die feiten en omstandigheden waren ook aan van Starkenborgh<br />

bekend maar dat betekende niet dat zij zijn zienswijze bepaalden. Hij<br />

was gewend in politieke, niet in militaire begrippen te denken en hij z~g<br />

het als vruchteloos om van de algemene overgave uit te gaan als van een<br />

vaststaand feit terwijl ze nog niet eens was geëist. Zou die eis worden<br />

gesteld, dan zou men wellicht, hoopte hij, aan de inwilliging voorwaarden<br />

kunnen verbinden - zou men niet de eigen positie fataal ondermijnen<br />

wanneer men de japanner van meet af aan duidelijk maakte dat men<br />

tot overgave bereid was? Van Starkenborgh was gezant geweest voordat<br />

hij tot gouverneur-generaal was benoemd; hij had in zijn diplomatieke<br />

carrière geleerd wat onderhandelen was. Het ergerde hem dat de afloop<br />

van het te voeren gesprek voor de drie generaals kennelijk al vaststond.<br />

Ter Poorten lag hem bovendien niet als mens - hij had hem (het had ter<br />

Poorten gekwetst) nooit in vertrouwen genomen, hem niet eens geraadpleegd<br />

inzake de overdracht van het opperbevelhebberschap. Wat dit aiIes<br />

aan spanningen had doen ontstaan, kwam nu naar boven: het gesprek<br />

met ter Poorten en de twee onderbevelhebbers kende momenten waarop<br />

men haast als kemphanen tegenover elkaar stond. Van Starkenborgh<br />

slaagde er niet in, een gemeenschappelijke beleidslijn aanvaard te krijgen<br />

- opleggen kon hij die niet; hij was geen opperbevelhebber meer.<br />

Men vertrok in drie auto's, alle gereden door inheemse chauffeurs;<br />

kussenslopen dienden als witte vlaggen. Voorop reed de auto met de drie<br />

generaals; in de tweede bevonden zich van Starkenborgh, zijn adjudant<br />

en de directeur van zijn kabinet, dr. P. ]. A. Idenburg, in de derde het<br />

hoofd van de Algemene Secretarie van het gouvernement, ]. M. Kiveron,<br />

en twee deskundigen inzake Japan, H. Hagenaar en dr. A. P. F. Hulsewé<br />

- beiden waren verbonden geweest aan de Dienst der Oost-Aziatische<br />

Zaken die vóór de oorlog veel aandacht had besteed aan de Japanse<br />

spionage.<br />

Spoedig werd het hotel Isola bereikt waar een Japanse officier in een<br />

eigen auto voorop ging rijden, nadien ging de kronkelende weg verder<br />

klimmen in de richting van Lembang. Op de hoogvlakte lagen hier en<br />

daar de rijstvelden van de inheemse bevolking en temidden daarvan haar<br />

9


CAPITULATIE<br />

simpele dorpjes, hogerop tegen de berghellingen de thee- en kinaplantages<br />

die Nederlandse ondernemingszin had doen ontstaan. Keek men<br />

terug, dan zag men boven Bandoeng op verscheidene plaatsen rook<br />

hangen: daar werden (het was daags tevoren begonnen) archiefstukken<br />

verbrand.<br />

Men passeerde Lembang dat, ruim 1200 meter boven de zeespiegel,<br />

schilderachtig lag temidden van de vulkaanhellingen aan de noordkant<br />

van de Bandoengse hoogvlakte - verscheidene Nederlandse en Chinese<br />

welgestelden hadden er hun villa's laten bouwen. Al die villa's, verlaten<br />

door de bewoners die naar Bandoeng waren gevlucht, waren door inheemsen<br />

geplunderd en hetzelfde gold voor de huizen en winkels der<br />

Chinezen. Deprimerend was het om te zien en ook veelzeggend: er was<br />

geen gezag meer, geen Nederlands en geen inheems.<br />

Een eindweegs achter Lembang bereikte men de gevechtspost van<br />

kolonel Sjoji. De kolonel had er een rij stoelen en een tafeltje doen<br />

plaatsen waarbij zich Japanse militairen en Japanse burgers bevonden<br />

(vermoedelijk waren dat journalisten) van wie velen een fototoestel<br />

gereed hielden. De Nederlanders moesten uitstappen en kolonel Sjoji<br />

die zich, aldus van Starkenborgh in '48 jegens de Enquêtecommissie,<br />

'netjes (had) aangedaan door een paar hardgroene handschoenen aan te<br />

trekken", hield een toespraak in plechtig Japans. Dr. Hulsewé kon uit de<br />

tekst niet goed wijs worden en van Starkenborgh zat alweer in zijn auto<br />

toen hem duidelijk werd gemaakt dat de Japanner onder meer verklaard<br />

had, te begrijpen hoe pijnlijk de tocht naar Soebang voor de Nederlanders<br />

was - de gouverneur-generaal vroeg Hulsewé toen, aan de kolonel zijn<br />

waardering over te brengen voor zijn hoffelijkheid.<br />

Over de nogal primitieve pasweg die noordwaarts voerde, vorderden<br />

de auto's slechts langzaam. Nu waren aan weerskanten van de route de<br />

tekenen te zien van de strijd die er daags tevoren had gewoed: vernielde<br />

bunkers (Japanse vlaggen waren in de schietgaten gestoken), kapotte<br />

militaire auto's, lijken van gesneuvelde militairen van het Knil.<br />

Het begon te regenen.<br />

Omstreeks half één kwam het Nederlands gezelschap in Soebang aan.<br />

Daar vernam het van een Japans officier dat generaal Imamoera de plaats<br />

van samenkomst had gewijzigd: hij wenste de Nederlanders op het<br />

vliegveld Kalidjati te ontmoeten, ca. IS km verder westwaarts. Waarom<br />

de Japanse opperbevelhebber tot die wijziging had besloten, was, zo zij<br />

het niet al eerder hadden begrepen, de Nederlanders duidelijk toen zij<br />

1 Getuige van Starkenborgh, Enq., punt n, ongepublic, verhoren, vraagno. 29 106.<br />

10


OP WEG NAAR KALIDJATI<br />

bij het vliegveld kwamen: japanse bommenwerpers en jagers stonden er<br />

in rijen opgesteld.<br />

Generaal Imamoera liet op zich wachten. Hij had Batavia in de vroege<br />

ochtend per auto verlaten maar was, nadat hij al veel tijd had verloren<br />

(de weg was herhaaldelijk versperd geweest door japanse colonnes), ca.<br />

50 km ten oosten van Batavia op een punt gekomen waar de brug over<br />

een brede, door de regens gezwollen rivier was opgeblazen - het duurde<br />

enkele uren voordat hij op een geïmproviseerde voetbrug de rivier kon<br />

oversteken en voordat aan de oostelijke oever, in Krawang (zie kaart I),<br />

voor hem en zijn gezelschap auto's waren gearriveerd. Het inheemse<br />

bestuur legde geen spoor van animositeit aan de dag. Dat verbaasde<br />

Imamoera niet, of beter: niet meer. Enkele jaren lang had hij japanse<br />

eenheden gecommandeerd in bezet China - hij had er de haat van de<br />

Chinezen leren kennen, maar sinds hij een week eerder op java was<br />

aangekomen, had hij de sterke indruk gekregen dat de komst der japanners<br />

althans aan een deel van de inheemse bevolking welkom was: hij<br />

had vernomen dat inheemsen spontaan naar voren waren gekomen om<br />

wegversperringen op te ruimen en om als gids op te treden voor de<br />

japanse troepen, hij had hier en daar inheemsen zien zwaaien met<br />

primitieve japanse vlaggetjes, kinderen hadden de japanse militairen<br />

cocos-sap te drinken gegeven.<br />

*<br />

Terwijl Imamoera naar Kalidjati onderweg was, werden de Nederlanders<br />

daar geleid naar een van de bij het vliegveld gelegen woningen die<br />

inmiddels door officieren van de japanse luchtmacht als recreatieverblijf<br />

in gebruik was genomen. Zij kwamen er in een luidruchtig gezelschap<br />

terecht - in de vrij kleine, benauwde kamer, waar een deel van de<br />

japanners met ontbloot bovenlijf rondliep, daverde het van harde japanse<br />

keelklanken. Het werd er stil toen de bevelhebber van de japanse luchtvloot<br />

die alle luchtoperaties boven Nederlands-Indië had geleid, het<br />

woord nam. Hij sprak in het japans en wat hij had gezegd, werd in het<br />

Maleis vertaald. Hij bleek de volledige overgave te hebben geëist en had<br />

er de bedreiging aan toegevoegd dat, als die eis niet werd ingewilligd,<br />

de gereedstaande bommenwerpers onmiddellijk zouden opstijgen om<br />

Bandoeng te teisteren. Op dat alles reageerden de Nederlanders niet.<br />

Nadien verstreek uur na uur. Meer dan. een kopje slappe thee werd hun<br />

niet aangeboden. Het grootste deel van de tijd zaten zij te zwijgen.<br />

II


CAPITULATIE<br />

Tegen het einde van de middag verscheen Imamoera in Kalidjati. De<br />

Nederlanders werden nu naar de aangrenzende woning gebracht waar<br />

men in een kamer en suite de dubbele deuren had opengeschoven. Het<br />

gesprek nam een aanvang'. Imamoera sprak japans - de japanse tolk die<br />

hij naast zich had, was het Nederlands goed meester: de man had het<br />

zich in Den Haag eigen gemaakt en was nadien enkele jaren vice-consul<br />

in Batavia geweest; als Hulsewé moeilijkheden had met het vertalen uit<br />

het japans, nam hij die taak over. '<br />

De tolk begon met de aanwezigen aan elkaar voor te stellen. Toen dit<br />

was geschied, uitte van Starkenborgh de wens dat de japanse journalisten<br />

en persfotografen die de kamer waren binnengekomen, zouden worden<br />

verwijderd. Imamoera willigde die wens in en de suite-deUren werden<br />

bovendien gesloten. De japanner eiste vervolgens zonder verdere plichtplegingen<br />

de algemene overgave, daaraan toevoegend dat; indien zijn eis<br />

werd ingewilligd, de verslagen Nederlanders zouden ervaren hoe ridderlijk<br />

de japanners zouden optreden. 'Toen bij de vertaling van dit<br />

betoog de woorden 'algemene overgave' weerklonken, wendde ter Poorten<br />

zich tot van Starkenborgh, zijn handen uitstrekkend alsof hij wilde<br />

zeggen: 'Ziet u wel, dat heb ik voorspeld!' Die reactie versterkte van<br />

Starkenborgh in zijn overtuiging dat van ter Poorten geen weerbare<br />

houding te verwachten was; hij, de twee-en-zestigste in de lange rij van<br />

gouverneurs-generaal die sinds het begin van de zeventiende eeuw in<br />

Batavia en Buitenzorg- (zie kaart I) hadden geresideerd, betreurde zulks;<br />

'ik dacht', zei hij ons bijna twintigjaar later, 'we zijn hier bijna driehonderdvijftig<br />

jaar geweest, ik kan dat niet zomaar opgeven." Hij besloot<br />

I Van Starkenborgh heeft zijn herinneringen aan het gesprek in 1947 opgeschreven,<br />

zijn verslag in oktober 1948 voorgelezen aan de Enquêtecommissie (a.v.,vraagno.<br />

29 108-il) en toen ook op enkele punten aanvullingen verstrekt. Ter Poorten heeft<br />

over het gesprek geschreven in zijn in maart 1946 opgesteld 'Verslag omtrent mijn<br />

beleid als legercommandant', te vinden o.m. in de Indische Collectie van het<br />

Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie onder registratieno. 48497. De Japanner die<br />

als tolk optrad, beschreef het gesprek in het herdenkingstijdschrift d.d, 9 maart 1943<br />

van het op Java verschijnend dagblad Asia Raya ('Groot Azië') (IC, T I). Een tweede<br />

verslag ván Japanse Zijde is in 1944 gepubliceerd in het Jaarhoekjava Nenkan 1944<br />

(IC, 4 (61). Imamoera heeft zijn herinneringen neergelegd in zijn in '46 in Batavia in<br />

gevangenschap geschreven inemoires: 'A Tapir in Prison' (IC, 2460), dl. III, p. II4-I7.<br />

In onze weergave combineren wij de gegevens uit deze bronnen, aangevuld met<br />

inlichtingen die wij in 1983 van de heren Hagenaar en dr. Hulsewé mochten ontvangen.<br />

2 Thans: Bogar. Met 'thans' bedoelen wij dat dit nu de officiële naam is. Veel<br />

huidige plaatsnamen werden in de Nederlandse tijd al door inheemsen gebruikt.<br />

3 Van Starkenborgh, 23 okt. 1961.<br />

I2


DE BESPREKING TE KALIDJATI<br />

de leiding van het gesprek aan Nederlandse kant in handen te nemen.<br />

Dat werd hem gemakkeltjk gemaakt doordat Imamoera hèm als eerste<br />

de vraag stelde of hij bereid was zich over te geven. Hij zei neen. Waarom<br />

bent u dan hier gekomen, vroeg Imamoera. Van Starkenborgh antwoordde<br />

dat hij niet anders had gedaan dan gevolg geven aan de uitnodiging<br />

die hem had bereikt en dat hij nu als gouverneur-generaal graag met de<br />

Japanse opperbevelhebber z.ou bespreken hoe het burgerlijk bestuur van<br />

Nederlands-Indië (hij wilde bereiken dat het Nederlands bestuursapparaat<br />

zijn werk zou kunnen voortzetten) het best k.on worden ingericht.<br />

Imamcera wees dat af: wij zijn nog in oorlog, zei de Japanner, en de<br />

enige vraag waarvoor wij staan is of het vechten gestaakt dan wel<br />

voortgezet wordt; hij was niet bereid, over vraagstukken van burgerlijk<br />

bestuur te gaan discussiëren - de Nederlanders moesten capituleren.<br />

Van Starkenborgh zei dat hij geen enkele bevoegdheid had om over<br />

capitulatie te spreken. Verbazing bij Imamoera: u bent toch opperbevelhebber!<br />

Van Starkenborgh antwoordde met er .op te wijzen dat hij door<br />

de regering van zijn opperbevelhebberschap was ontheven en dat ook de<br />

aanwezige militaire autoriteiten niet de bevoegdheïd hadden, t.ot een<br />

algemene overgave te besluiten - een plaatselijke overgave was wèl<br />

mogelijk, bijvoorbeeld met betrekking t.ot de strijdkrachten die zich in<br />

en bij Bandeeng bevonden; die plaatselijke .overgave was, zei hij, al<br />

aangeboden.<br />

Bandeeng noemend was het van Starkenborghs bedoeling dat Imamoera<br />

het dreigement van kolonel Sjoji en van de bevelhebber van de<br />

Japanse luchtvloot zou herhalen. 'Ik speculeerde daarop', schreef hij in<br />

een in '47 door hem opgestelde verslag,<br />

'om aldus de gelegenheid te krijgen, met volle kracht te reageren op het immorele<br />

van deze bedreiging ten aanzien van een niet meer verdedigde stad en te wijzen<br />

op de vlek die voor de overwinnaar aan een aldus verworven algehele overgave<br />

zou blijven kleven ... Het dezerzijds prestige in het debat zou er door zijn<br />

verhoogd, hetgeen waarschijnlijk geen materiële winst, maar toch zedelijke<br />

voldoening, ook voor later, zou hebben gebracht.'<br />

Van Starkenborghs speculatie ging niet .op: Irnamoera uitte geen dreigementen.<br />

De Japanner zei slechts dat het voor hem onbegrijpelijk en<br />

ook onaanvaardbaar was dat zich in Nederlands-Indië geen enkele Nederlandse<br />

autoriteit meer bevond die bevoegd was tot een algemene<br />

overgave, Opnieuw wees van Starkenborgh .opde bindende opdracht van<br />

de regering - hij sprak nu van een opdracht van de koningin, aannemend<br />

13


CAPITULATIE<br />

dat dat meer indruk zou maken op de japanse opperbevelhebber die zijn<br />

keizer beschouwde als een wezen van goddelijke afkomst wiens bevelen<br />

blindelings gehoorzaamd moesten worden. Pogende tijd te winnen,<br />

voegde de gouverneur-generaal er aan toe, bereid te zijn, de koningin<br />

telegrafisch te verzoeken haar bindende instructie te wijzigen. Imamoera<br />

ging daar niet op in. Hij werd ongeduldig. Het gesprek had al ongeveer<br />

twintig minuten geduurd en hij was geen stap verder gekomen. Hij zei<br />

dat hij het vertrek zou verlaten en dat hij tien minuten bedenktijd gaf.<br />

Na die tien minuten zou hij terugkomen en dan verwachtte hij maar één<br />

ding: een duidelijk ja of neen op de eis tot algemene overgave die hij,<br />

zei hij, handhaafde.<br />

De Nederlanders bleven alleen. Van de generaals ter Poorten, Bakkers<br />

en Pesman kreeg van Starkenborgh te horen dat hij een beleidslijn volgde<br />

die geen rekening hield met de militaire situatie en dat er, hoe onaangenaam<br />

dat, mede in het licht van de regeringsinstructie, ook was, niet<br />

te ontkomen viel aan aanvaarding van de japanse eis. Idenburg, de chef<br />

van zijn kabinet, wees er op dat de regering, een algemene overgave<br />

verbiedend, ten aanzien van het volgen van haar instructie enige vrijheid<br />

had gelaten. Inderdaad, toen van Starkenborgh op zondag I maart een<br />

telegram 1 naar Londen had gezonden waarin hij had opgemerkt dat een<br />

overdracht van het opperbevel door de japanners als een schijnbeweging<br />

zou worden gezien (wat het volgens hem ook was) en dat zij een eis tot<br />

algemene overgave konden stellen 'onder bedreiging volstrekt nutteloos<br />

bloedbad of vernietiging volkrijke stad als Bandoeng' (dat was precies<br />

de situatie waarmee men nu geconfronteerd werd), was op woensdag<br />

Gerbrandy's antwoord ontvangen waarin o.m. stond:<br />

'4. Instructie opperbestuur algemene overgave weermacht uitgesloten wordt<br />

gehandhaafd.<br />

5. Redelijke ruimte wordt voor onvoorziene gevallen aan beleid commandanten<br />

gelaten.'<br />

Wat was bedoeld met 'onvoorziene gevallen' en aan welke 'comrnandanten'<br />

was gedacht? Louter aan de plaatselijke? Van Starkenborgh had<br />

onmiddellijk op verduidelijking aangedrongen en op donderdag was in<br />

Bandoeng een telegram binnengekomen dat Gerbrandy's antwoord be-<br />

1 De telegramwisseling tussen Gerbrandyen van Starkenborgh inzake de positie en<br />

het beleid van de Nederlandse autoriteiten in Nederlands-Indië bevindt zich in de<br />

Indische Collectie onder de no's 81 I03-I4.<br />

14


DE BESPREKING TE KALIDJATI<br />

vatte', maar dat telegram had men niet meer kunnen ontcijferen doordat<br />

van Starkenborgh eerder op die dag, toen de residentswoning waarin hij<br />

zich bevond, gepasseerd werd door een ordeloze troep militairen van het<br />

Knil die riepen dat de Japanners al het noorden van Bandoeng waren<br />

binnengedrongen, opdracht had gegeven veiligheidshalve alle geheime<br />

stukken, de codepapieren inbegrepen, onmiddellijk te verbranden. In<br />

Kalidjati wees Idenburg op de bewoordingen van het woensdag ontvangen<br />

telegram: als de regering 'redelijke ruimte' liet 'voor onvoorziene<br />

gevallen', mocht men de situatie waarin men zich bevond, dan niet als<br />

een van die 'onvoorziene gevallen' beschouwen? Was er niet een grens<br />

aan de verplichting om de richtlijnen van de regering te volgen? Kon zij<br />

in het verre Londen de benarde situatie overzien? Neen. Was het niet<br />

eerder zo dat alleen diegenen die ter plaatse waren, alle elementen in<br />

aanmerking nemend, tot een beslissing konden komen en dat zij de<br />

verantwoordelijkheid daarvoor heel wel konden aanvaarden? Aldus<br />

Idenburg, Van Starkenborgh wees zijn betoog af:juist die benarde situatie<br />

had hij voorzien, hij had er de regering op gewezen en zij had, hierop<br />

reagerend, haar instructie uitdrukkelijk gehandhaafd.<br />

Imamoera kwam terug. Hij vroeg welk antwoord de gouverneurgeneraal<br />

hem nu gaf. Van Starkenborgh herhaalde dat hij niet bevoegd<br />

was een algemene overgave aan te bieden, overgave van de troepen bij<br />

Bandoeng was wèl mogelijk. Opnieuw zette hij de staatsrechtelijke<br />

positie uiteen waarin hij en de aanwezige generaals zich bevonden. Dat<br />

begon Imamoera te vervelen. De Japanner (hij had bewondering voor<br />

van Starkenborghs 'vasthoudendheid) zei dat hij niet langer wenste te<br />

praten met diplomaten en juristen en zich liever rechtstreeks met militairen<br />

verstond - wat hadden zij te zeggen? 'Het staat mij voor', aldus<br />

van Starkenborgh in zijn verslag, 'dat ik generaal ter Poorten iets heb<br />

toegevoegd in de zin van nu maar definitief ja of neen te zeggen' - hij<br />

twijfelde er niet aan dat het 'ja' zou worden.<br />

Inderdaad, dat werd het, en ter Poorten zei vervolgens dat hij zich<br />

grote zorgen maakte over de positie van de militaire eenheden buiten<br />

het gebied van Bandoeng. Hij wees er op dat hij drie dagen eerder,<br />

donderdag, bevel had gegeven, geen rekening te houden met een eventueel<br />

door hem uit te geven instructie de wapens neer te leggen - hij<br />

1 Dat antwoord luidde: 'Mijn 5 ... beoogt voorkomen dat al te letterlijke toepassing<br />

door individuele gezaghebbenden van opzettelijk straffe dezerzijdse directieven hen<br />

zou beletten in incidentele, van hieruit niet te beoordelen dwangposities te handelen<br />

naar eigen beste inzicht.'<br />

15


CAPITULATIE<br />

vroeg van Imamoera de verzekering dat eenheden die zouden doorvechten,<br />

niet als franc-tireurs zouden worden behandeld. Imamoera antwoordde<br />

dat hij ter Poorten graag de gelegenheid zou geven, de volgende<br />

ochtend, maandag, via de radio bekend te maken dat het tot een algemene<br />

overgave was gekomen en dat het op donderdag gegeven bevel was<br />

ingetrokken. Vervolgens begon Imamoera de verplichtingen op te sommen<br />

waaraan ter Poorten en de onder hem ressorterende strijdkrachten<br />

zich moesten houden. Van Starkenborgh constateerde dat nu alleen puur<br />

militaire aangelegenheden aan de orde kwamen - hij stond op en zei dat<br />

hij het vertrek zou verlaten. Imamoera maakte daar geen bezwaar tegen.<br />

Diens gesprek met de generaals duurde nog ongeveer een kwartier.<br />

Zij noteerden een lange reeks opdrachten; ter Poorten verplichtte zich,<br />

de volgende ochtend, maandag, uiterlijk om acht uur in een radiotoespraak<br />

de algemene overgave bekend te maken, verzekerde op zijn<br />

erewoord dat hij zijn bevel van donderdag zou intrekken en aanvaardde<br />

de Japanse eis dat hij later op maandag opnieuw naar Kalidjati zou komen<br />

met alle bijzonderheden over de verspreiding en de uitrusting van de<br />

eenheden van het Knil. Er werd geen protocolopgesteld, er werd niets<br />

ondertekend en de Britse en Australische eenheden kwamen niet ter<br />

sprake, evenmin als de Amerikaanse die zich elders op Java bevonden.<br />

In het begin van de avond verlieten de Nederlanders Kalidjati. Zij<br />

hadden niets te eten of te drinken gekregen. Naar Bandeeng moesten zij<br />

slechts ongeveer zestig kilometer afleggen maar zij vorderden langzaam.<br />

De regen had zich ontwikkeld tot een tropische stortbui, de wegen waren<br />

doorweekt. Vooral op het bergtraject had men last van de modder; daar<br />

moesten de Nederlandse auto's soms door Japanse militaire vrachtauto's<br />

voortgesleept worden. Zware wolken maakten dat het stikdonker was,<br />

'de tocht', aldus van Starkenborgh jegens de Enquêtecommissie, 'was<br />

bijzonder luguber.'! Pas's nachts om half drie bereikte men Bandeeng.<br />

Nog in de nacht werd daar door de Legervoorlichtingsdienst generaal<br />

ter Poortens bekendmaking geformuleerd die aan de pers zou worden<br />

doorgegeven en via de radio omgeroepen." De uitzending begon maandagochtend<br />

om kwart voor acht. Er werd in meegedeeld dat de gouverrieur-generaal<br />

en de legercommandant daags tevoren een bespreking ,<br />

hadden gehad met de Japanse legerbevelhebber; diens eisen waren aan-<br />

I Getuige van Starkenborgh, Enq., punt n, ongepublic, verhoren, vraagno. 29116.<br />

2 Tekst in (Dep. van defensie, hoofdkwartier van de Generale Staf, Sectie Krijgsgeschiedenis)<br />

C. van den Hoogenband en L. Schotborgh: Nederlands-Indië contra Japan,<br />

dl. VII: De strijd opJava (1961), p. I59-60.<br />

16


BANDOENG<br />

vaard, met als eerste 'onvoorwaardelijke capitulatie'; overal moesten<br />

witte vlaggen gehesen worden, de troepen moesten vóór 12 uur worden<br />

verzameld, de wapens ingenomen; vernielingen mochten niet langer<br />

worden uitgevoerd, communicatie met het buitenland was verboden. Uit<br />

de tekst bleek verder dat ter Poorten zich tot alle commandanten van het<br />

Knil richtte, waar zij zich ook bevonden: allen dienden de strijd te staken<br />

en met de hoogste Japanse bevelhebber in hun ressort contact op te<br />

nemen; 'dit bevel geldt ook voor de Koninklijke Marine, de Gouvernementsmarine<br />

en alle havenmeesters'. Had de legercommandant dan iets<br />

over de marine te zeggen? Neen - maar schout-bij-nacht van Staveren<br />

was twee dagen eerder, vrijdag, samen met een vriendin uit Bandoeng<br />

verdwenen en had zijn opperbevelhebberschap aan niemand overgedragen.<br />

Nog een tweede bevel ging van ter Poorten uit, louter telegrafisch:<br />

alle commandanten die men kon bereiken, werden er van in kennis<br />

gesteld dat de instructie die op donderdag was gegeven om een eventueel<br />

algemeen capitulatiebevel te negéren, ingetrokken was.<br />

Later in de ochtend reed de legercommandant opnieuw naar Kalidjati<br />

waar hij aan Imamoera nauwkeurige gegevens overhandigde Over de<br />

aantallen Nederlandse troepen, hun verspreiding en hun bewapening. De<br />

lijsten werden voor ontvangst afgetekend en toen ter Poorten naar<br />

Bandoeng terugreed, volgde hem de staf van de bevelhebber van de<br />

Japanse divisie die bewesten Batavia was geland.<br />

Van Starkenborgh riep qie ochtend de voornaamste zich in Bandoeng<br />

bevindende civiele Nederlandse autoriteiten bijeen: drie van de vijf<br />

leden van zijn hoogste adviescollege, de Raad van Nederlands-Indië<br />

(twee waren in opdracht van de regering naar Australië gevlogen), de<br />

voorzitter van de Volksraad, mr. J. A. Jonkman, de directeuren van de<br />

departementen van algemeen bestuur, de hoofden van enkele belangrijke<br />

diensten, alsook Kiveron en Idenburg die hem daags tevoren naar Kalidjati<br />

hadden vergezeld. Hij deelde aan zijn gehoor mee wat zich daar<br />

had afgespeeld en uitte zich daarbij kritisch over de houding die de<br />

legercommandant aan de dag had gelegd, niet evenwel over diens besluit<br />

tot een algemene overgave. 'Aan de vergadering hield ik voor', aldus van<br />

Starkenborgh in '48,<br />

'dat mijn kritiek op de heer ter Poorten niet dit besluit gold; dat ik begreep dat<br />

daarvoor goede gronden aanwezig waren en dat, ofschoon ik zelf tot het einde<br />

van mijn onderhoud met generaal Imamoera geweigerd had aan zijn eis te<br />

voldoen, ik mij bewust was dat de mogelijkheid van bespreking vrijwel was<br />

17


CAPITULATIE<br />

uitgeput en ik vermoedelijk tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen als de heer<br />

ter Poorten, indien de onderhandelingen met mij waren voortgezet en ik de<br />

hoogste autoriteit was geweest. Ik legde ook uit dat de gedachtenwisseling met<br />

het opperbevel enige onzekerheid, dus een mate van bewegingsvrijheid, had<br />

gelaten.<br />

Ik herinner mij tenslotte nog opgemerkt te hebben dat degenen die later kritiek<br />

zouden willen oefenen, er wellicht op zouden wijzen dat generaal Imamoera niet<br />

met ondubbelzinnige woorden het dreigement van een bombardement van<br />

Bandoeng had geuit, en verder, dat de campagne op Java aan Nederlandse zijde<br />

weinig kostbaar aan mensenlevens geweest was en dit allicht als aanduiding zou<br />

worden beschouwd dat de strijd met onvoldoende kracht was gevoerd."<br />

In de loop van die maandag trokken Japanse militairen Bandoeng<br />

binnen. In de noordelijke wijk vorderden zij talrijke huizen van Nederlanders<br />

- de bewoners moesten, met achterlating van al hun bezittingen,<br />

maar zien waar zij onderdak konden vinden. Over de Postweg die<br />

gouverneur-generaal Daendels in het begin van de negentiende eeuw<br />

bijna over de volle lengte van Java had laten aanleggen en die heel<br />

Bandoeng doorsneed, zag men nu vechtwagens rijden, bemand met<br />

Japanse militairen: 'soldaten met stoppelbaarden', aldus een Nederlander,<br />

'robuste, aapachtige typen van Korea en Formosa' (dat waren toen Japanse<br />

koloniën). 'Het militaire tenue bestaat in hoofdzaak uit een broekje en<br />

een petje met een lap in de nek ... Hun standpunt tegenover kostbaarheden<br />

is raadselachtig: van de een worden portefeuille, geld, horloge en<br />

gouden ringen gestolen, een ander wordt geheelongemoeid gelaten."<br />

Ook auto's en fietsen werden geroofd - anderzijds werden hier en daar<br />

Japanse militairen van wie bleek dat zij winkels hadden geplunderd, ter<br />

plekke door hun officieren doodgeschoten.<br />

Verbijsterd werd dit alles door de Nederlanders aanschouwd. De<br />

toekomst leek uiterst somber en onder hun inheems huispersoneel,<br />

voorzover nog aanwezig (er waren personeelsleden die in de voorafgaande<br />

dagen weg waren gebleven van hun werk) waren er niet weinigen die<br />

met een enkel woord of een stil gebaar van medegevoelgetuigden. Ook<br />

in Bandoeng bleek evenwel dat andere inheemsen een duidelijke vreugde<br />

aan de dag legden over een gebeuren dat zij zagen als de aanloop tot<br />

Indonesië's onafhankelijkheid. 's Morgens al constateerde een Nederlands<br />

ingenieur van de Staatsspoorwegen dat de inheemsen die op het<br />

hoofdbureau werkzaam waren, 'elkaar hartelijk feliciteerden. Wij voel-<br />

I Getuige van Starkenborgh, Enq., punt n, ongepublic. verhoren, vraagno. 29 II6.<br />

2 W. H. J. Elias: Indië onderjapanse hiel (1946), p. 34-35.<br />

18


BANDOENG<br />

den dat', schreefhij in zijn naoorlogs verslag, 'als bijzonder hatelijk aan.<br />

Velen waren daar bezig van de Nederlandse vlaggetjes een rood-wit<br />

vlaggetje voor hun fiets te maken" - rood en wit waren de kleuren die,<br />

sinds vele jaren al, gepropageerd waren door alle groeperingen die voor<br />

een onafhankelijk Indonesië waren opgekomen; het waren ook de kleuren<br />

van de Japanse vlag: een rode bol op een wit veld. En toen de<br />

Japanners Bandoeng binnentrokken, zagen de Nederlanders er vele inheemsen<br />

langs de Postweg en elders staan,juichend en met kleine Japanse<br />

vlaggen zwaaiend.<br />

In Batavia, dat vier dagen eerder door de Japanners was bezet, werden<br />

op die çde maart de al eerder aangevangen, onderlinge beraadslagingen<br />

van leidende figuren uit de door het Nederlandse gouvernement toegelaten<br />

Indonesische groeperingen voortgezet en op 12 maart (de dag<br />

waarop de bevelhebbers van de bezuiden Bandoeng en elders op Java<br />

aanwezige Britse, Australische en Amerikaanse militairen zich onvoorwaardelijk<br />

overgaven) publiceerde het Batavia'se dagblad van een van die<br />

groeperingen een eerste lijst met de namen van Indonesiërs die een<br />

nationaal kabinet konden vormen; om de Japanners niet voor het hoofd<br />

/<br />

te stoten had men opengelaten wie als minister-president zou optreden.<br />

Men werd bij dit alles kennelijk gedragen door de overtuiging dat het<br />

einde van het Nederlands bewind gekomen was - voorgoed.<br />

1 L. R. Oldeman: 'Verslag Japanse tijd', p. 17 (IC, 81206 A).<br />

19


HOOFDSTUK 2<br />

'De Kornpenie'<br />

Inderdaad, het was, zoals van Starkenborgh zich bewust was geweest, in<br />

1942 bijna driehonderdvijftig jaar geleden dat de eerste Nederlanders in<br />

de Indische archipel waren verschenen: handelend volgens aanwijzingen<br />

van de ondernemende Jan Huygen van Linschoten die in 1583 als<br />

negentienjarige jongeman aan boord van een Portugees schip naar 'Portugees<br />

Indië' (een gebied opde westkust van het huidige India) was<br />

gevaren, daar vijf jaar had vertoefd en veel gegevens over de Indische<br />

archipel had verzameld, was in 1595 de uit Gouda afkomstige Cornelis<br />

de Houtman in opdracht van een associatie van diverse kooplieden, de<br />

'Compagnie van verre', met vier schepen op weg gegaan naar Java, waar<br />

zich, aldus van Linschoten, nog geen Portugezen zouden bevinden. Van<br />

Linschoten had zich vergist: de Portugezen op Java maakten het de<br />

Houtman en de zijnen zo lastig dat dezen, ook door andere factoren,<br />

nergens op het eiland lading konden innemen. Was dus de tocht een<br />

mislukking? Ja, voorzover er geen fmancieel profijt gemaakt kon worden,<br />

neen, voorzover, zij het ten koste van zware offers (van de bijna<br />

tweehonderdvijftig schepelingen waren ruim honderdzestig omgekomen),<br />

de scheepsweg naar Indië was ontdekt. Bij nieuwe tochten door<br />

Nederlanders maakte men daar gebruik van en in 1602 werden de<br />

krachten van de zeevarende en handeldrijvende gewesten Holland en<br />

Zeeland gebundeld: de 'Generale Nederlandse Geoctroyeerde Oost-<br />

Indische Compagnie' werd opgericht. Zij was het die bijna twee eeuwen<br />

lang in de archipel de feitelijke vertegenwoordigster was van de Republiek<br />

der Zeven Verenigde Nederlanden - de inheemsen spraken in de<br />

zeventiende en achttiende eeuw, en ook later, van 'de Kompenie', zulks<br />

niet zonder ontzag en soms ook niet zonder afschuw.<br />

De functie die de Compagnie gedurende haar bestaan ging uitoefenen,<br />

valt niet los te maken van de samenlevingsvormen die zich vóór haar<br />

komst, alsook vóór de komst van de Portugezen, in de Indische archipel<br />

en daar met name op het volkrijkste eiland, Java, hadden ontwikkeld.<br />

Portugezen en Nederlanders schiepen niet een van de grond af nieuwe<br />

maatschappij maar knoopten aan bij die elementen van de bestaande<br />

welke hun doeleinden dienden, en zo ontstond in de Zeventiende eeuw<br />

20


DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE<br />

II. Nederlands-Indië, geprojecteerd op Europa<br />

een patroon waarvan men, zowel ten aanzien van de sociale structuur van<br />

de inheemse samenleving als van de verhouding tussen het inheemse<br />

gezag en het Nederlandse, wezenlijke trekken nog in de twintigste eeuw<br />

kort terugvinden. Vandaar dat wij voor dit deel van ons werk een vroeg<br />

begin moeten kiezen - orn de inheemse samenleving en veel van haar<br />

reacties begrijpelijk te maken, dienen wij zelfs, zij het kort, terug te gaan<br />

naar het oude Java.<br />

*<br />

Met zijn duizenden eilanden en de hen verbindende zeeën en zeestraten<br />

beslaat de Indische archipel een gebied, haast zo groot als Europa (zie<br />

kaart II). Aanvankelijk woonden er hier en daar slechts primitieve stammen<br />

welke uit het gebied van de Stille Oceaan afkomstig waren, maar<br />

later in die voorhistorische tijden werd de archipellangzaam aan opnieuw<br />

bevolkt van Achter-Indië uit. De komst en de verspreiding van die<br />

nieuwe bewoners, die de eerstgekomen stammen de binnenlanden injoegen,<br />

werden vergemakkelijkt door de krachtige moesson-winden en de<br />

21


'DE KOMPENIE'<br />

zeestromingen. Grote delen van de eilanden van de archipel waren rijk<br />

bebost. Simpele landbouw was er mogelijk door een stuk oerwoud te<br />

kappen, de houtopstand te verbranden en op het blootgelegd terrein bolen<br />

knolgewassen dan wel rijst te planten - was de bodem uitgeput, dan<br />

werd een nieuw stuk oerwoud gekapt. Aldus kon een vierkante kilometer<br />

enkele tientallen mensen van voldoende voedsel voorzien. Een allengs<br />

groeiende bevolking had een intensievere vorm van grondbewerking<br />

nodig waarbij het regenwater werd vastgehouden, en tot die intensievere<br />

vorm kwam het vooral op Java en Bali: de verweerde lava-bodem was<br />

er bij uitstek vruchtbaar en het water van de tropische regenbuien (op<br />

grote delen van Java valt per jaar anderhalve tot twee meter regen maar<br />

er zijn in de bergen streken waar per jaar meer dan acht meter regen valt')<br />

werd vastgehouden door met dijkjes omgeven terrassen, sawahs, aan te<br />

leggen - in stroomgebieden van rivieren konden die sawahs regelmatig<br />

bevloeid worden door er het rivierwater heen te leiden. De sawahs<br />

leverden het voornaamste voedselop, rijst: per vierkante kilometer<br />

voldoende voor enkele honderden mensen. Het verkrijgen van dat<br />

voedsel vergde overigens een grote inspanning: ca. zevenmaal zoveel<br />

arbeid als de meest arbeidsintensieve landbouwcultures in Nederland<br />

voordat daar de landbouw werd gemechaniseerd.<br />

De rijstcultuur was op Java reeds eeuwen voor het begin van de<br />

Christelijke jaartelling in zwang, zij het toen nog niet in haar 'natte'<br />

vorm; die cultuur vormde de basisvan een veelheid aan gezagsstructuren :<br />

kleine rijkjes die (hetzelfde gold voor de rijkjes die elders in de archipel<br />

op een nog eenvoudiger grondslag ontstonden) verdwenen zijn zonder<br />

sporen in de geschiedenis na te laten. Met dat al was in die eerste rijkjes<br />

toch al een zekere trap van ontwikkeling bereikt: metalen werden bewerkt,<br />

men had kennis van de astronomie, het wajang-spel (avonturenverhalen,<br />

uitgebeeld door kunstig vervaardigde poppen welker schaduwen<br />

op een verlicht scherm worden geworpen) was wellicht al bekend.<br />

In de gehele cultuur speelde het animisme, d.w.z. het geloof aan natuurkrachten<br />

en aan goede en boze geesten, een grote rol: daartoe behoorde<br />

ook het geloof in de beschermende werking die van bepaalde voorwerpen,<br />

amuletten, zou uitgaan. Spoorloos verdwenen opvattingen? Geenszins:<br />

zij bleven tot in deze eeuw de grondslag vormen van het volksgeloof<br />

in grote delen van de archipel, ook op'Java.<br />

Al in die vroegste tijden bestond er ruilhandel tussen de oudste rijkjes<br />

van de archipelonderling en tussen hen en Voor-Indië, Achter-Indië en<br />

1 Gemiddelde voor Nederland: ruim 70 cm.<br />

22


HET HINDOEÏSME<br />

China. Omstreeks het begin van de Christelijke jaartelling kwam de<br />

eerste verbinding met de Arabische landen tot stand, waarbij door Indiërs<br />

en Chinezen grote zeilschepen in de vaart werden gebracht die honderden<br />

handelaren konden vervoeren; zij namen uit de archipel vooral<br />

specerijen, reukhout, kamfer en wierook mee. Met de Indische handelaren<br />

voeren jongeren en pelgrims naar Voor-Indië die, in de archipel<br />

teruggekeerd, een nieuw geloof verbreidden: het Hindoeïsme. Dat geloof<br />

was de heersers van talrijke kleine vorstendommen en allen die<br />

daarin tot macht en aanzien waren gekomen, welkom: het gaf vorsten<br />

namelijk een goddelijke status en het predikte een maatschappij van<br />

streng gescheiden standen. Omstreeks twaalf eeuwen lang, van ca. 300<br />

tot ca. 1500, is dat Hindoeïsme, toegevoegd als het ware aan het oorspronkelijke<br />

volksgeloof en daarmee versmolten (in het wajang-spel<br />

werden nu de in de Indische epen neergelegde heldenverhalen uitgebeeld),<br />

vooral op Java en Bali de bepalende culturele factor geweest - het<br />

is het hier en daar op Java, op het gehele eiland Bali en op een deel van<br />

het naast Bali gelegen Lombok gebleven.<br />

Hoe waren die H.indoe-staten georganiseerd? De vorsten verkregen<br />

hun inkomsten uit allerlei heffingen en tollen op in-, uit- en doorvoer,<br />

uit eigen handelsondernemingen en ook wel uit rooftochten ter zee maar<br />

de grondslag van hun macht was de arbeid van de aan hun gezag<br />

onderworpen bevolking. In de staten die de eerste Nederlanders landinwaarts<br />

op Java aantroffen, mochten de landbouwers in de regel slechts<br />

twee-vijfde van de rijstoogst behouden; één-vijfde moest worden afgestaan<br />

aan de dorpsnotabelen die zelf geen arbeid behoefden te verrichten,<br />

de resterende twee-vijfde aan de vorst.' Die laatste twee-vijfde (40 %)<br />

werd aldus verder verdeeld: 8% werd toegewezen aan de gewestelijke<br />

vertegenwoordiger van de koning, de boepati, 8 % aan de overige ambtsdragers<br />

in diens gewest zoals dorpshoofden, ordehandhavers en opzichters,<br />

24 % aan de vorst. Daarbij valt te bedenken dat alle ambtsdragers<br />

zorgen moesten voor het levensonderhoud van stoeten familieleden en<br />

dienaren en dat de vorst er een grote, soms wel duizenden personen<br />

tellende hofhouding op na hield, bestaande uit hovelingen, krijgers en<br />

allerlei soorten dienaren en handwerkers, allen met hun gezinnen. De<br />

eenvoudige dorpsbewoners die de overgrote meerderheid van de bevol-<br />

1 Hier en bij verdere passages waarin van oogstleveranties sprake is, dient de lezer te<br />

bedenken dat de betrokken landbouwers er vermoedelijk wel in slaagden om, zoals<br />

ook elders in de wereld gebeurde, een gedeelte van de oogst buiten alle controle te<br />

houden.<br />

23


'DE KOMPENIE'<br />

king vormden, dienden evenwel niet alleen een groot deel van hun oogst<br />

af te staan maar moesten ook nog andere belastingen in natura opbrengen<br />

en waren aan tal van vormen van gedwongen arbeid, herendienst, onderworpen:<br />

de dorpen moesten bewaakt worden, wegen, bruggen, dijken,<br />

visvijvers en bevloeiingswerken onderhouden en goederen en personen<br />

van dorp tot dorp vervoerd; soms moesten bovendien tempels<br />

worden gebouwd of dienden mannen op te komen om een leger te<br />

vormen. Daarnaast waren er de persoonlijke diensten aan alle gezagdragers,<br />

te beginnen met het dorpshoofd: hi} was vrijgesteld van het tijdrovend<br />

bewerken van zijn sawahs - dat werk werd verricht door dorpelingen<br />

die op gelijke wijze sawahs van andere gezagdragers moesten bewerken<br />

dan wel andere persoonlijke diensten aan dezen moesten bewijzen,<br />

zulks met uitzondering van de zwaarste en vuilste werkzaamheden die<br />

overgelaten werden aan slav:enen tot dwangarbeid veroordeelde gevangenen.<br />

Welke ook de nationaliteit was van het later boven het inheemse<br />

gezag geplaatste vreemde gezag (Portugees, Nederlands of Engels), het<br />

systeem van afdracht van een groot deel van de rijstoogst aan inheemse<br />

gezagdragers en van het verrichten van herendiensten bleef gehandhaafd<br />

- Daendels gaf er richtlijnen voor uit, o.m. bepalend dat de hoofden van<br />

de gewesten, de boepatis (of, zoals zij nu heetten: de regenten), dagelijks<br />

slechts mochten beschikken over de diensten van honderdzeventig dorpelingen,<br />

hun 'stafchefs', de patihs (die vaak het eigenlijke bestuurswerk<br />

deden), over die van veertig, elk van hun naaste familieleden over die<br />

van twintig, enzovoort. Dorpelingen die tot arbeid in staat waren, moesten<br />

in die tijd per jaar in successieve perioden in totaal vier tot vijf<br />

maanden herendiensten verrichten - die periode was in de Javaanse<br />

Hindoe-rijken korter geweest maar met dat al vormden toch ook toen<br />

de herendiensten een zware belasting.<br />

Er stond in die oude rijken tegenover dat het vorstelijk gezag vaak<br />

zorg droeg voor de,bouw van voorraadschuren en de aanleg van primitieve<br />

irrigatiewerken en, algemeen gesproken, een zekere waarborg inhield<br />

voor maatschappelijke stabiliteit; men vond er ook bescherming in<br />

tegen aanslagen of verovering door vreemden. Die 'stabiliteit ging<br />

gepaard met vormen van willekeur maar deze bleefbinnen zekere perken.<br />

Ambtelijke functies waren niet erfelijk - elke boepati en elke patih wist<br />

dat zijn ambt met al zijn grote voordelen slechts dan door de vorst aan<br />

een familielid zou worden overgedragen wanneer de arnbtsuitoefening<br />

geen aanleiding had gegeven tot menigvuldige klachten. Trouwens, ook<br />

de vorst diende zich beperkingen op te leggen: deed hij dat niet, dan<br />

bestond het gevaar dat grote groepen onderdanen bescherming bij een<br />

24


DE HINDOE-SAMENLEVING<br />

rivaal zouden zoeken of eenvoudig uit zijn vorstendom zouden wegtrekken:<br />

elders op Java was in die oude tijden voldoende grond vrij om<br />

er een nieuw, zij het hoogst simpel bestaan te gaan opbouwen. De dwang<br />

van het vorstelijk gezag was dus niet onbeperkt.<br />

Er ging van dat gezag overigens niet alleen dwang uit maar ook een<br />

sacrale wijding. Het bestaan in de sterk en onmiddellijk van de natuur<br />

afhankelijke dorpsgemeenschappen waarin de vaste gang van het dagelijks<br />

leven slechts werd verstoord door aardbevingen, vulkaanuitbarstingen,<br />

perioden van droogte en, vaker, overstromingen, vond, zo werd het<br />

gevoeld, zijn bekroning in doen en laten van het hof waar de vorst zetelde<br />

die tegelijk god was. Hij en de overige gezagdragers, zijn 'jongere broers',<br />

de para jajis oftewel prijajis (men kan zeggen: de aristocratie), waren zich<br />

terdege van hun hoge plaats in de samenleving bewust, zoals de dorpelingen<br />

en handwerkers dat van hun lage waren. De positie van die<br />

laaggeplaatsten zou men kunnen vergelijken met die van de horigen in<br />

de Europese Middeleeuwen. En inderdaad: de oude Javaanse maatschappij<br />

en de daarmee samenhangende cultuur waren feodaal zoals die Europese<br />

was - men zou kunnen zeggen: nàg feodaler, want de zelfstandige<br />

macht der steden die in Europa in de Middeleeuwen opkwamen, ontbrak.<br />

'Ook Java', schrijft de socioloog D. H. Burger,<br />

'kende heldenverering, toernooien en verheffing van de ridder-idee tot in de<br />

hoogte van het ethische en godsdienstige. Ook op java werden de levensvormen<br />

versierd met kleur en praal, werd het allergrootste gewicht gehecht aan de staatsie<br />

van het hof, werden kwesties van voorrang en beleefdheid, van préséance en<br />

ceremonieel buitengewoon belangrijk geacht. Ook hier groot vertoon van talrijk<br />

gevolg van getrouwen en plechtige hulde, dienstbaarheid, eerbewijs en staatsie.<br />

Ook hier een strenge hiërarchie van stoffen en kleuren ... In de javaanse cultuur<br />

was echter de ridder-idee geen min of meer zelfstandig cultuurelement doch<br />

integendeel verweven met een maatschappelijke orde, die zelf weer harmonisch<br />

correspondeerde met de kosmische orde ... De javaanse hofstaat (had) vanwege<br />

de goddelijkheid der vorsten een volkomen sacraal karakter."<br />

Ook in de taal kwam het gelaagd karakter van de samenleving tot<br />

uiting: het verschil tussen de standen (in onze cultuur bijvoorbeeld<br />

blijkend uit het gebruik van 'u' dan wel 'jij' of 'mevrouw' dan wel<br />

'juffrouw') werd veel breder aangegeven dan in het Nederlands, zodat<br />

men laag-, midden- en hoog-Javaans onderscheidde. Het hoog-Javaans<br />

was de taal van het hof en van de aristocratie; het moest langzaam en<br />

, D. H. Burger: Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia (1975), dl. I, p. 40-41.<br />

25


'DE KOMPENIE'<br />

zonder stemverheffing gesproken worden ten teken van de evenwichtigheid<br />

die kosmos en samenleving heette te kenmerken. Ondenkbaar was<br />

het in die oude tijden dat een hooggeplaatste, zich richtend tot een<br />

eenvoudig man, gebruik zou maken van zijn eigen, 'aristocratische' taal<br />

- toen de kroonprins van het vorstendom Djokjakarta in 1916 de stad<br />

Malang in Oost-Java bezocht en daar, getuigend van zijn medeleven met<br />

slachtoffers van een pestepidemie, de plaatselijke voorzitter van het<br />

Islamietisch Verbond, de Sarekat Islam, in het hoog-Javaans toesprak, 'was<br />

deze', aldus de geschiedschrijver van dit verbond, 'zo van zijn stuk geraakt<br />

dat hij een vol etmaal niet had kunnen drinken, eten of slapen. Het was,<br />

zo vertelde hij, alsof hij een goudklomp had gekregen ter grootte van<br />

een karbouw."<br />

Van ongeveer 1200 af brachten kooplieden uit Voor-Indië een nieuwe<br />

godsdienst: de Islam, naar de Indische archipel, zulks in een vorm die<br />

sterk beïnvloed was door de Voor-Indische mystiek en daardoor overeenkomsten<br />

vertoonde met het eveneens uit Voor-Indië gekomen Hindoeïsme.<br />

In de veertiende en vijftiende eeuw werden volgelingen voor<br />

het nieuwe geloof gewonnen in de havenplaatsen van Sumatra en Java;<br />

, op Java in eerste instantie wellicht vooral handelaren en ambachtslieden<br />

die zich gestoten hadden aan het streng gelaagd karakter van de Hindoesamenleving.<br />

Een meer orthodoxe, strakkere vorm van de Islam werd<br />

van de zestiende eeuw af in de archipel gepredikt door Arabieren - hij<br />

werd vooralovergenomen in het vorstendom Atjeh, op de noordpunt<br />

van Sumatra, maar vond ook aanhangers onder de vorsten van kleine<br />

rijkjes die rond de havenplaatsen van Java's noordkust waren ontstaan.<br />

Sterk in hun nieuw geloof bonden die vorsten de strijd aan met diverse<br />

rijken van Hindoe-vorsten waarvan één, het op West- en in een deel van<br />

Midden-Java gevestigd rijk Modjopahit, in het midden van de veertiende<br />

eeuw op het toppunt van zijn macht had gestaan: zijn.gezag was toen<br />

op delen van Sumatra erkend en het had ook elders in de archipel invloed<br />

uitgeoefend - idealiserende verhalen over dat ene grote rijk waarvan<br />

gezegd werd dat zijn rood-witte vlag boven vrijwel de gehele archipel<br />

*<br />

1 A. P. E. Korver: Sarekat Islam 1912-1916. Opkomst, bloei en structuur van Indonesië's<br />

eerste massabeweging (1982), p. 54.<br />

26


DE KOMST VAN DE ISLAM<br />

en ook nog boven het schiereiland Malakka zou hebben gewapperd,<br />

deden nog in de twintigste eeuw de ronde, zulks vooral in kringen van<br />

inheemse nationalisten.<br />

Evenals met het Hindoeïsme het geval was geweest, paste de Islam<br />

zich aan de Indische samenleving aan. De Islam kent wèl geestelijke<br />

leiders maar geen priesters en geen van de staat losstaande geestelijke<br />

hiërarchie - welnu, de vorsten eigenden zich het geestelijk leiderschap<br />

toe; zij werden, elk in de eigen staat, de hoogste vertegenwoordiger v~n<br />

de Islam. Aan de gelovigen stelde die Islam als eerste eisen dat zij, na de<br />

geloofsbelijdenis te hebben afgelegd, vijfmaal per etmaal een godsdienstoefening<br />

zouden houden (in het Arabisch), elkjaar één maand lang<br />

tijdens het daglicht zouden vasten, minstens eens in hun leven, als zij er<br />

voldoende geld voor hadden, Mekka zouden bezoeken en op tijd hun<br />

giften aan de moskeebeambten en aan de armen' zouden afdragen. Werden<br />

al die verplichtingen getrouwelijk nagekomen? Ja, misschien in<br />

Atjeh, hier en daar aan Sumatra's westkust en op West-Java, maar elders<br />

werd de Islam tot in de negentiende eeuw op een lossere wijze aangehangen;<br />

trouwens, in vrijwel de gehele archipel bleef men de goeddeels<br />

uit de voor-Hindoese tijd daterende leefregels, de adat, prefereren boven<br />

de voorschriften van de Koran. Op enkele plaatsen op Java alsook op het<br />

moeilijk toegankelijke Bali en' op een deel van het daarnaast gelegen<br />

eiland Lombok wist het Hindoeïsme zich overigens, gelijk al vermeld,<br />

te handhaven en er waren met name in de binnenlanden van Sumatra,<br />

Borneol en Celebes? streken waar een primitieve bevolking onverzwakt<br />

vasthield aan haar oorspronkelijke geloofsvoorstellingen. Niet dat deze<br />

op Java verdwenen! Zij bleven, zoals zij ook in de eeuwen van het<br />

Hindoeïsme hadden gedaan, de onderstroom vormen van het gedachtenleven<br />

van velen die geloof bleven hechten aan geheimzinnige machten,<br />

goede en kwade geesten, plaatselijke schutsgoden, heilige bomen en<br />

.heilige voorwerpen en die de met dat alles samenhangende bezweringspraktijken<br />

bleven beoefenen.<br />

In één opzicht viel die meer primitieve gedachtenwereld samen met<br />

de gedachtenwereld van: de Islam: in het geloof aan een Messias, met<br />

dien verstande dat terwijl deze, dé Mahdi, in de Islam gezien werd als de<br />

religieuze figuur die alle ongelovigen zou bedwingen en de Islam zOlf<br />

vernieuwen, in de gedachtenwereld van het oude Java de Messiaanse<br />

figuren een meer wereldlijke rol hadden gekregen: zij zouden het einde<br />

van alle onrecht bewerkstelligen. Er werd dan gedacht aan een samenle-<br />

I Thans: Kalimantan. 2 Thans: Sulawesi.<br />

27


'DE KOMPENIE'<br />

ving waarin een Rechtvaardig Vorst, de Ratoe Adi!, zijn gezag zou doen<br />

gelden. Begrijpelijk wordt het geloof in zijn komst wanneer men zich<br />

voor ogen stelt, hoe moeilijk het bestaan van de dorpsbewoners in de<br />

oude Hindoeïstische en Islamietische rijken was, ook wanneer de machthebbers<br />

die zich normaal al een zo groot deel van hun oogst en van hun<br />

werktijd toeëigenden, niet overgingen tot buitensporige knevelarijen.<br />

Dan kon het al in die Hindoe-rijken tot verzet van de landbouwers<br />

komen en dat nam dan een vorm aan die in de Nederlandse tijd niet<br />

gewijzigd was: kwam het tot locale uitbarstingen van ontevredenheid,<br />

dan volgden dorpsbewoners een leidsman die zich als een .Messias had<br />

opgeworpen en amuletten had uitgedeeld welke onkwetsbaarheid zouden<br />

waarborgen; de schijnbaar onverstoorbare kalmte en rust van de<br />

Javaan konden dan plotseling plaats maken voor een woeste aggressiviteit<br />

- een vuur dat in de regel even spoedig doofde als het was opgevlamd.<br />

Het smachten naar een betere samenleving vond al in de Hindoerijken<br />

óók zijn uitdrukking in voorspellingen dat men, na door vele en<br />

ernstige troebelen te zijn heengegaan, zou belanden in een tijdperk van<br />

eeuwigdurende voorspoed. Een van die voorspellingen heette in de<br />

twaalfde eeuw te zijn gedaan door Djojobojo, een vorst van het toen<br />

grootste Hindoe-rijk op Oost-Java. Zijn voorspelling nam in de volgende<br />

eeuwen telkens nieuwe vormen aan, waarin evenwel als hoofdelement<br />

bleef voorkomen dat de Javanen als straf voor hun zonden lange tijd<br />

onder het bewind zouden komen van vreemde volkeren, waaronder een<br />

volk met een witre huidskleur; het laatste volk evenwel dat als vreemde<br />

heerser zou optreden, zou een gele huidskleur hebben maar zijn heerschappij<br />

zou niet lang duren: volgens één versie van de Djojobojovoorspelling<br />

zo lang als de levensduur van de maisplant: drie maanden,<br />

volgens een andere zo lang als de levensduur van een haan: omstreeks<br />

drie jaar; na die laatste onderdrukkingsperiode zou een tijdperk van<br />

onafhankelijkheid, vrede en welvaart beginnen. Lange tijd had men op<br />

Java de Chinezen gezien als het volk met de gele huidskleur waarvan<br />

Djojobojo zou hebben gerept, maar naarmate Japan in de twintigste eeuw<br />

naar voren kwam, raakten meer en meer Javanen er van overtuigd dat<br />

het de Japanners zouden zijn die een einde zouden maken aan het gezag<br />

van de Nederlanders en daarmee de juistheid van Djojobojo's voorspelling<br />

zouden aantonen.<br />

*


KOMST DER EUROPEANEN<br />

Vierhonderd jaar lang, van het einde van de vijftiende tot dat van de<br />

negentiende eeuw, beschouwden zeevarende Europese naties het als een<br />

natuurlijke zaak dat zij, zoals Grieken, Romeinen, Arabieren en Mongolen<br />

vóór hen hadden gedaan, in verre landen vreemde volkeren aan<br />

hun gezag zouden onderwerpen en de rijkdommen van die landen ten<br />

eigen bate zouden aanwenden. De wens tot het maken van handelswinst<br />

stond bij Nederlanders, Engelsen en Fransen voorop - bij de Portugezen<br />

en Spanjaarden, die hen in het tijdperk van de grote ontdekkingsreizen<br />

voorgingen, speelde aanvankelijk eerder de begeerte om het katholicisme<br />

te verspreiden een bepalende rol. Vreemd was dat niet: beide naties<br />

hadden op het Iberisch schiereiland in een eeuwenlange strijd hun<br />

identiteit pas verkregen bij het, in het teken van het Kruis, terugdringen<br />

van de Arabieren, de Moren, en daarmee van de Islam. De pogingen van<br />

die Portugezen en Spanjaarden om aanhangers te winnen voor het<br />

katholiek geloof konden overigens gepaard gaan met het bedrijven van<br />

onvoorstelbare wreedheden jegens de minderwaardig geachte inheemse<br />

bevolking die men in verre landen aantrof; terwijl bovendien sommige<br />

Spanjaarden of Portugezen gedreven werden door geloofsfanatisme,<br />

kenden anderen slechts de behoefte om zo spoedig mogelijk en koste<br />

wat kost fortuin te maken.<br />

Het is niet onze taak om hier een beeld te geven van de grote<br />

ontdekkingsreizen en het aandeel van de Nederlanders daarin. Wij willen<br />

volstaan met op te merken dat de Portugezen die, na om Afrika heengezeild<br />

te zijn, in het begin van de zestiende eeuw punten op de kust van<br />

Voor-Indië en de havenstad Malakka op het gelijknamige schiereiland<br />

veroverden, en de Nederlanders die een eeuw later de Oost-Indische<br />

Compagnie oprichtten, niet anders deden dan aanknopen bij de grote<br />

handelsbewegingen die in en bij Zuid-Azië al eeuwen bestonden. Op<br />

handelsgebied was het die Portugezen en Nederlanders in de eerste plaats<br />

te doen om specerijen. Aanvankelijk kochten de Portugezen ze op Malakka<br />

in - zij gingen naar de Molukken zeilen toen hun bleek dat de<br />

specerijen daar, in de productiegebieden, veel goedkoper waren. Pogingen<br />

van de Portugezen om het katholicisme ingang te doen vinden bij<br />

de bevolking der Molukken hadden hier en daar succes maar velen lieten<br />

er zich, op het voorbeeld van hun vorsten, juist voor de Islam winnen.<br />

Ook op Java legden de Portugezen verbindingen - daar evenwel niet in<br />

de havensteden in het noorden die geheel voor de Islam waren gewonnen,<br />

maar op de oosthoek van het eiland die Hindoeïstisch was gebleven.<br />

Een belangrijk succes bij de verkondiging van hun geloof behaalden in<br />

dit deel van de wereld alleen de Spanjaarden, nl. op de Philippijnen die<br />

29


'DE KOMPENIE'<br />

III. De Oost-Indische Compagnie I<br />

Rood: de gebieden die eind zeventiende eeuwonder het daadwerkelijk gezag<br />

stonden van de Compagnie.<br />

zij van het door hen veroverde Amerika uit hadden bereikt: een groot<br />

deel van de bevolking van deze eilandengroep liet zich dopen. Dat hing<br />

samen met het feit dat de Islam, die bij contacten met het Christendom<br />

van meet af aan van grote weerbaarheid getuigde, nog maar nauwelijks<br />

op de Philippijnen was doorgedrongen toen de Spanjaarden er met hun<br />

priesters verschenen.<br />

De Houtman eI).de Nederlanders die hem volgden, alsook de in 1602<br />

opgerichte Compagnie ging het dus in de eerste plaats om de specerijen.<br />

Nederlandse koopvaarders hadden ze voordien in Portugal kunnen kopen,<br />

maar toen Portugal in 1580· (de Tachtigjarige Oorlog was in volle<br />

gang) door de Spaanse koning, Philips II, was veroverd, werd de toegang<br />

tot de Portugese havens aan de Nederlanders ontzegd - wilden zij in<br />

Europa kruidnagelen en muskaatnoten blijven verkopen, dan moesten<br />

zij die aan de bron verwerven: op de Molukken. De Compagnie verjoeg<br />

er de Portugezen, maar niet de Molukken werden het centrum van haar<br />

machtsuitoefening - dat werd de vestiging die haar hoge vertegenwoordiger,<br />

·dein Hoorn geboren gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen,<br />

ten oosten van de havenplaats Bantam, de eerste aanloopplaats van de<br />

Nederlandse koopvaarders (zie kaart III), gesticht had bij een door hem<br />

verwoeste stad, Djakarta. In de nieuwe vestiging, aanvankelijk Nieuw<br />

30


BATAVIA GESTICHT<br />

Hoorn geheten, kwam in 1619 een fort gereed waaraan Coen de naam<br />

Batavia gaf; met de bouw van een groter, ruimgebouwd fort, het Kasteel,<br />

werd een jaar later begonnen en bezuiden dat fort ontstond een bewoonde<br />

plaats, Batavia (de naam van het eerste fort werd overgenomen), waarin<br />

veel gebouwen en huizen opgetrokken waren in de stijl welke men in<br />

de zeventiende-eeuwse Republiek kon aantreffen.<br />

De Compagnie was in oorsprong louter een handelsonderneming; ze<br />

had de vorm van een vennootschap met een federatief karakter: ze had<br />

zes Kamers (die van Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn, Delft, Rotterdam<br />

en Middelburg), elk met een eigen bestuur. Uit de bestuursleden, zestig<br />

in getal en allen leden van machtige regentenfamilies, werd het college<br />

gekozen, de Heren Zeventien, dat het algemeen bewind voerde; acht van<br />

die zeventien vertegenwoordigden de Amsterdamse Kamer die de veruit<br />

kapitaalkrachtigste was. De Compagnie was, zoals uit de door ons al<br />

vermelde volledige titel bleek, 'geoctroyeerd': zij had bij haar oprichting<br />

van de Staten-Generaal een (in de zeventiende en achttiende eeuw<br />

telkens hernieuwd) octrooi gekregen om als enige Nederlandse onderneming<br />

beoosten Kaap de Goede Hoop zaken te doen en ook daden van<br />

souvereiniteit te verrichten: met de wapens op te treden, gebieden te<br />

bezetten, recht te spreken.<br />

Het bleef niet bij de verovering van de Molukken. Aan de bevolking<br />

daar en elders kon men lijnwaden uit Voor-Indië verkopen maar hun<br />

aanvoer werd bemoeilijkt doordat de Portugezen nog steeds Malakka in<br />

handen hadden; die havenplaats werd acht jaar lang geblokkeerd en in<br />

1641 veroverd. In 1669 volgde de verovering van de kort tevoren Islamietisch<br />

geworden havenplaats Makassar' op Celebes waarheen zich een<br />

groot deel van de Javase handelaren had verplaatst. Later in de zeventiende<br />

eeuw kreeg de Compagnie, uitgaand van Batavia waar zij in de<br />

omgeving, in de Ommelanden, gedurig meer land in bezit nam zowel<br />

voor de uitbreiding van de profijtelijke suikercultuur als om haar bestuurscentrum<br />

tegen aanvallen te beschermen, delen van West- en Midden-Java<br />

in handen. Veel van die gebiedsuitbreidingen vonden plaats in<br />

een gewàpende strijd met de Islamietische staat Mataram die ten tijde<br />

van de komst van de Nederlanders op weg was, de plaats van het vroegere<br />

Hindoe-rijk Modjopahit in te nemen, en die de Islamietische haven staatjes<br />

aan de noordkust alle had bedwongen, behalve Bantam. De onderlinge<br />

strijd tussen de inheemse machthebbers op Java en in het algemeen:<br />

die strijd en de jaloezieën tussen regionale heersers die men alom in de<br />

1 Thans: Ujung Pandjang.<br />

31


'DE KOMPENIE'<br />

Indische archipel aantrof, trokken als het ware de Compagnie steeds<br />

dieper het binnenland in. Zij kon er zich handhaven, minder evenwel<br />

uit eigen kracht dan door de conflicten tussen de regionale heersers. 'Het<br />

voornaamste geheim van de Europese machtsontwikkeling in Azië is',<br />

aldus Burger,<br />

'de verdeeldheidin Aziëgeweest,meer dan de betrekkelijkkleinemilitairemacht<br />

die de Europeanen met enkele honderden houten schepen, enkele duizenden<br />

mannen en enige artillerie (van de andere kant van de wereld gekomen) in Azië<br />

konden ontwikkelen.'!<br />

\<br />

Aan het einde van de zeventiende eeuw was de positie van de Compagnie<br />

aanzienlijk sterker dan aan het begin. De Portugezen bezaten nog<br />

slechts enkele punten op Timor (zie kaart IV op pag. 37) en de Engelsen,<br />

die ook al getracht hadden in de Indische archipel door te dringen, hadden<br />

een weinig betekenende vestiging te Benkoelen, op de westkust van<br />

Zuid-Sumatra - de algemene heerschappij ter zee werd door de Compagnie<br />

uitgeoefend: zij had de monopolies van alle voor Europa belangrijke<br />

waren in handen; zij had bovendien, steunend op haar monopolie<br />

van de overzeese handel in de gehele archipel, belangrijke en voor haar<br />

zeer profijtelijke commerciële relaties opgebouwd met de landen van<br />

Zuid- en Oost-Azië; ze bezat vestigingen aan de kust van Voor-Indië,<br />

ze bezat het kustgebied van Ceylon, ze had, nadat ze zich van het eiland<br />

Formosa (Taiwan) had moeten terugtrekken, nog steeds een vestiging aan<br />

de kust van Japan (waarover later meer); ze had tenslotte sinds het midden<br />

van de zeventiende eeuween eigen vestiging aan Kaap de Goede Hoop;<br />

geboren uit de behoefte om de schepen, in de zeventiende eeuw gemiddeld<br />

bijna twintig, in de achttiende ruim dertig per jaar, die de maandenlange<br />

zeiltocht naar en van Indië ondernamen, te voorzien van vers<br />

drinkwater en verse levensmiddelen.<br />

In de achttiende eeuw kon de Compagnie op Java haar gezag uitbreiden,<br />

o.m. 0rer het gebied van de Preanger dat zich uitstekend bleek te<br />

lenen voo~ de cultuur van een nieuw product, koffie. Zij werd een<br />

koopman die zich met de productie van de te verhandelen waren ging<br />

bezighouden. Als souverein streefde zij naar de erkenning van haar gezag<br />

door vorsten of andere hoofden die gebieden bezaten waaruit zij nieuwe<br />

producten kon betrekken (op delen van Zuid-Sumatra kreeg zij het<br />

monopolie van de peperuitvoer) of die het haar moeilijk maakten in de<br />

I D. H. Burger:Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia, dl. T,p. 32.


DE MACHT DER COMPAGNIE<br />

streken waar haar gezag gold. Op Java werd het rijk Mataram terugge-<br />

drongen in een reeks van oorlogen waarin de Compagnie door erfop-<br />

volgingstwisten werd gemengd. In I749 werd Mataram genoopt, het<br />

gezag van de Compagnie te erkennen; het werd zes jaar later in twee<br />

stukken verdeeld, elk met een eigen dynastie aan het hoofd: Djokjakarta<br />

en Soerakarta, en van het rijk van Soerakarta werd in 1757 een gedeelte<br />

afgesplitst, Mangkoenegoro, ook weer met een eigen dynastie. Het ene<br />

heersersgeslacht van Mataram was nu dus in drie takken opgesplitst.<br />

Behalve over een groot deel van Java (zie kaart III op pag. 30) oefende<br />

de Compagnie tegen het einde van de achttiende eeuw via de inheemse<br />

hoofden gezag uit over een aantal eilanden in de Molukken, over het<br />

eiland Madoera (dat met instemming van de Madoerese heersers aan<br />

Mataram ontnomen was), over twee plaatsen op Sumatra (Palembang en<br />

Padang), en tenslotte, op Celebes, over de havenplaats Makassar en het<br />

uiteinde van de noordelijke arm, de Minahassa (zie kaart IV op pag. 37).<br />

Uitoefening van gezag betekende niet dat de Compagnie het algemeen<br />

bestuur voerde. 'Zij beperkte zich voornamelijk', schrijft Burger, 'tot de<br />

opvordering van de verplichte leveringen van de hoogste Indonesische<br />

gezagdragers, de aanstelling dezer autoriteiten en het toezicht op het<br />

nakomen van hun verplichtingen aan de Compagnie.'!<br />

De verkoop, in de Republiek en elders in Europa, van de waren die<br />

de Compagnie als gevolg van de verplichte leveranties in de archipel of<br />

door haar handelscontacten in andere gebieden van Azië verwierf, was<br />

winstgevend: zij heeft jaarlijks gemiddeld bijna 20% aan dividend uitgekeerd.<br />

In de achttiende eeuw kwamen evenwel herhaaldelijkjaren voor<br />

waarin door de kosten van de onderneming (zij had in de archipel geen<br />

inkomsten uit belastingheffing en moest er, naarmate haar gezagsapparaat<br />

zich uitbreidde, steeds hogere uitgaven doen) of door bijzondere tegenslagen<br />

geen winst werd gemaakt - dan werd geld geleend om toch<br />

dividend uit te keren. Daar kwam bij, dat aan de Compagnie in de regel<br />

slechts een deel toevloeide van het profijt dat de in haar naam bedreven<br />

transacties opleverden. Zij werd in Batavia vertegenwoordigd door een<br />

gouverneur-generaal die terzijde werd gestaan door een meestal vijf<br />

leden tellende Raad van Indië - onder die top fungeerden gouverneurs<br />

en andere gezaghebbers, ook groepen ambtenaren (typerend genoeg<br />

werden de hogere rangen als 'onderkoopman', 'koopman' en 'opperkoop-<br />

man' aangeduid), de meesten Nederlanders maar er waren ook andere<br />

Europeanen bij. Die ambtenaren werden laag bezoldigd en kregen bo-<br />

I A.v., p. 34.<br />

33


'DE KOMPENIE'<br />

vendien in Indië slechts de helft van die bezoldiging uitgekeerd - de<br />

andere helft ontvingen zij pas na terugkeer in Europa. Effectieve controle<br />

konden de gouverneurs-generaal, de leden van de Raad van Indië en de<br />

overige hooggeplaatsten niet uitoefenen; zij waren afhankelijk van de<br />

betrouwbaarheid van de door hen aangestelden. Nu, daaraan ontbrak vaak<br />

al veel nog voor de betrokkenen in Indië waren aangekomen, en was<br />

men eenmaal ter plekke, dan bezweek ook onder de goede elementen<br />

menigeen voor de verleiding om door ongeoorloofde handelingen fortuin<br />

te maken. Vooral in de achttiende eeuw werd de Compagnie in<br />

steeds sterker mate bij de inkoop van waren, bij de opslag en bij het<br />

transport bestolen; velen, soms ook hooggeplaatsten, hadden binnen het<br />

bedrijf van de Compagnie een eigen bedrijf opgebouwd - er waren er<br />

toen onder hen die na luttele jaren schatrijk naar Europa konden terugkeren.<br />

Die neiging tot ambtsmisbruik (een algemeen verschijnsel in de zeventiende<br />

en achttiende eeuw) werd nog versterkt door het feit dat men,<br />

naar het verre Indië vertrekkend, een in veelopzichten hoogst ongemakkelijk<br />

bestaan tegemoet ging en grote risico's aanvaardde: er moest, de<br />

tropische hitte en de hoge luchtvochtigheid ten spijt, stevig aangepakt<br />

worden en men had een gerede kans om er het leven bij in te schieten;<br />

van allen die in het Oosten de Compagnie dienden, bezweek jaarlijks<br />

ongeveer een zesde aan diverse ziekten. Er hebben zich in de zeventiende<br />

en achttiende eeuw tezamen in totaal bijna een miljoen personen in de<br />

Republiek op schepen van de Compagnie ingescheept en van hen zijn<br />

nog geen vierhonderdduizend teruggekeerd. Cijfers als deze onderstrepen<br />

de omvang van de onderneming zelf die in die twee eeuwen de<br />

grootste handelsonderneming was die de wereld kende. Zij had op haar<br />

schepen tegen het einde van de zeventiende eeuw bijna zesduizend<br />

personen in dienst en in het Oosten (in de gebieden die wij al noemden,<br />

en in Perzië en China waar zich kleine handelskantoren bevonden) te<br />

land ca. tienduizend, onder wie achtduizend militairen; van die tienduizend<br />

bevonden zich toen ruim zes-en-twintighonderd in Batavia, bijna<br />

evenveel op Ceylon en bijna tweeduizend op de Molukken. Die cijfers<br />

werden in de achttiende eeuw nog hoger - in Batavia steeg toen het<br />

aantal dienaren van de Compagnie tot bijna vijfduizend. Velen van deze<br />

lieden waren niet-Nederlanders; men schat dat van alle matrozen die de<br />

Compagnie dienden, twee-vijfde en van alle militairen drie-vijfde uit<br />

andere landen dan de Republiek afkomstig was.<br />

Doordat de positie van de concurrenten zowel in Azië als in Europa<br />

sterker werd, begon het in de tweede helft van de achttiende eeuw mis<br />

34


VERVAL VAN DE COMPAGNIE<br />

te lopen. Toen bovendien in 1780 de Vierde Engelse Zee-oorlog uitbrak<br />

waardoor geen retourvloten meer in de Nederlandse havens konden<br />

binnenvallen, moesten de Heren Zeventien een beroep doen op de staat<br />

om een faillissement af te wenden. Twintig jaar later, op Nieuwjaarsdag<br />

1800, werd de Compagnie, die al vijf jaar eerder onder staatsbeheer was<br />

gesteld, met al haar baten en schulden (de schulden bedroegen meer dan<br />

f 120 mln) door de Bataafse Republiek overgenomen. Successievelijk<br />

vielen de vestigingen van de Compagnie de Engelsen in handen; die op<br />

de kust van Voor-Indië was al afgestaan bij de vrede die op de Vierde<br />

Engelse Zee-oorlog volgde, Ceylon, door de Engelsen bezet, werd in<br />

1802 bij de Vrede van Amiëns overgedragen - alle andere vestigingen<br />

waren toen al Engels bezit geworden of werden, terwijl Nederland<br />

feitelijk en tenslotte ook formeel deel werd van het Franse rijk, in de<br />

latere Napoleontische oorlogen door Engeland veroverd, die op Java het<br />

laatst, in 18II, toen de opvolger van gouverneur-generaal Daendels<br />

(wiens beleid straks aan de orde komt) het veld moest ruimen. In 1814<br />

kreeg de souvereine vorst, Willem I, alle na 1784 verloren gegane<br />

gebieden terug, met uitzondering van de Kaapkolonie en Ceylon. Het<br />

duurde toen nog twee jaar voordat in Batavia weer de Nederlandse vlag<br />

werd gehesen.<br />

*<br />

'Fortuin maken! Niemand', aldus in het begin van de negentiende eeuw<br />

een Duitser, Jacob Haafner, die het bedrijf van de Compagnie in de<br />

gehele archipel van 1766 af had gadegeslagen (in de tijd dus waarin de<br />

misstanden het grootst waren),<br />

'gaat naar Indië dan om fortuin te maken. Dat ongelukkig werelddeel is het<br />

rasphuis van Europa geworden. Deugnieten, verkwisters, boeven allen die wegens<br />

hun misdaden of anderszins uit hun geboorteplaats zijn verbannen, bankroetiers<br />

en ander slecht volk, alles ijlt naar Indië als naar een algemene prooi, alles wil<br />

er fortuin maken en hoe kan dat geschieden? Niet dan met de maatschappij welke<br />

zij dienen, te bestelen of de arme Indianen te onderdrukken, te plunderen en te<br />

vermoorden. Van de tien die vandaar rijk terugkomen, hebben er gewis negen<br />

hun buit op deze wijze verkregen."<br />

, Jacob Haafner (r806), aangehaald in R Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel. Wat<br />

Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der<br />

Compagnie tot op heden (r972), p. 42.<br />

35


'DE KOMPENIE'<br />

De verontwaardigde schrijver heeft gegeneraliseerd, maar het lijkt ons<br />

niettemin nuttig, dit citaat voorop te plaatsen wanneer wij gaan weergeven<br />

welke gevolgen het optreden van de Oost-Indische Compagnie heeft<br />

gehad voor de inheemse samenleving. Daarbij valt te bedenken dat,<br />

anders dan later, in de zeventiende en achttiende eeuw nagenoeg alle<br />

Europeanen vervuld waren van een ongeremd superioriteitsbesef - andersgekleurde<br />

volkeren, heidenen, Islamieten ('Moren'), werden gelijkelijk<br />

minderwaardig geacht: weinig beter dan trek- en lastdieren. Zeker,<br />

onder de hoge vertegenwoordigers van de Compagnie en haar dienaren<br />

zijn verscheidenen geweest die een oprechte belangstelling koesterden<br />

voor die verre landen (er vonden taalkundige en botanische studies van<br />

blijvende waarde plaats) en die van medegevoel voor de inheemsen<br />

getuigden, maar zij vormden een kleine minderheid - het stelsel van de<br />

Compagnie, 'uitsluitend gebaseerd op eigenbelang' (aldus de historicus<br />

dr. F. W. Stapel'), dreef de geesten in een andere richting.<br />

Schrijft men over de bedoelde gevolgen, dan mag men in zoverre een<br />

gunstig gevolg memoreren dat de Compagnie op Java door haar aanwezigheid<br />

en ingrijpen tenslotte voorkwam dat erfopvolgings- en andere<br />

kwesties telkenmale tot onderlinge oorlogen leidden waarvan de landelijke<br />

bevolking het eerste slachtoffer zou zijn; er zijn dan ook tekenen<br />

dat de rijstbouw op Java aan het einde van de Compagniestijd belangrijk<br />

was toegenomen.<br />

Andere gevolgen waren ongunstig.<br />

Om te beginnen bewerkstelligde het feit dat de Compagnie met kracht<br />

van wapenen haar monopolie van de in- en uitvoer handhaafde, dat de<br />

oudtijds door Javanen bedreven interinsulaire handel en scheepvaart<br />

onmogelijk werd gemaakt; toen die scheepvaart zich naar Makassar had<br />

verplaatst, werd ze dáár gesmoord. Dit alles betekende dat vorsten en<br />

andere hoofden de inkomsten verloren die zij tevoren uit de interinsulaire<br />

en internationale handel getrokken hadden - geen hunner was<br />

bereid, zijn traditionele grote staat op te geven; om zich in die staat te<br />

handhaven, werden aan de dorpen zwaardere belastingen in natura opgelegd.<br />

In de tweede plaats had de wens om het monopolie ten aanzien van<br />

de specerijen te verwerven noodlottige gevolgen voor de bevolking van<br />

een deel van de Molukken. Het ging hier om de muskaatnoten die (zie<br />

kaart IV op pag. 37) op het eiland Banda werden geteeld en om de<br />

kruidnagelen die voortgebracht werden op eilanden in het noordelijk<br />

I F. W. Stapel in Geschiedenis van Nederlands-Indië, dl. III (1939), p. 511.<br />

36


SOCIALE GEVOLGEN VAN HET OPTREDEN DER COMPAGNIE<br />

'::PBANDA ~<br />

500 km<br />

IV. De Oost-Indische Compagnie II<br />

Rood: de gebieden die eind zeventiende eeuwonder het daadwerkelijk gezag<br />

stonden van de Compagnie.<br />

37


'DE KOMPENIE'<br />

deel van de Molukken die onder het gezag stonden van de sultan van<br />

Ternate. Teneinde levering aan derden te voorkomen en de prijzen hoog<br />

te houden wenste de Compagnie de teelt te beperken.<br />

Op Banda greep Coen persoonlijk in. Jegens de inheemse bevolking<br />

stond hij, aldus de historicus H. T. Colenbrander, 'met een volledige<br />

gevoelloosheid niet alleen, maar ook met een volledig wanbegrip'! - hij<br />

doodde op Banda een deel van de inheemse bevolking en verdreef de<br />

rest (zijn optreden werd door de Heren Zeventien afgekeurd); de gronden<br />

waar de muskaatnoten werden geteeld, werden vervolgens aan<br />

oud-dienaren van de Compagnie toegewezen, de Z.g..perkeniers, die ze<br />

met slaven gingen bewerken en zo druk een algemene smokkelhandel<br />

bedreven dat de meesten hunner zich elke luxe konden permitteren die<br />

de zeventiende eeuw kende.<br />

Wat de kruidnagelen betrof: de sultan van Ternate had al in 1607 de<br />

Compagnie het monopolie van de handel in deze specerijen gegeven<br />

maar dat viel moeilijk effectief te maken doordat de inheemse bevolking<br />

zich tegen het kappen van de kruidnagelbomen verzette en de kruidnagelen<br />

aan derden bleef leveren. Geleidelijk ging de Compagnie er toen<br />

toe over, de kruidnagelteelt op en bij het eiland Ambon te concentreren,<br />

overal elders in de Molukken de kruidnagelbomen te vernielen en de<br />

scheepvaart in het gehele gebied onder scherpe controle te stellen.<br />

Ambon was een merkwaardig eiland. Een deel van de inheemse<br />

bevolking was er van katholiek protestant, d.w.z. gereformeerd geworden,<br />

sommigen overigens onder dwang. De Compagnie liet de laatste<br />

Portugese missionarissen met hun trouwste volgelingen naar de Philippijnen<br />

overbrengen en zond predikanten naar Ambon die er in de<br />

landstaal, het Oeliassisch, of in het Maleis gingen preken - al in 1650<br />

was het Nieuwe Testament in het Maleis vertaald.<br />

In 1652 wist de Compagnie de troonsverheffirig van een sultan van<br />

Ternate af te dwingen die tegen betaling van een groot jaargeld in zijn<br />

gehele gebied de kruidnagelteelt verbood. Zij moest toen nog vijf jaar<br />

oorlog voeren voordat zij het verzet op dicht bij Ambon gelegen eilanden<br />

had bedwongen. Op Ambon en twee van die eilanden, gedeeltelijk onder<br />

dwang bevolkt door er inheemsen van elders naar toe te brengen, werd<br />

de kruidnagelteelt geconcentreerd en jaarlijks voer een door de Compagnie<br />

gecommandeerde vloot van inheemse vaartuigen in de Molukken<br />

en omgeving rond om clandestiene kruidnagelbomen te kappen, weer-<br />

I H. T. Colenbrander in de Encydopaedie van Nederlands Oost-Indië, dL VIIJ (1939).<br />

p. 1596.


AMBON<br />

spannigen te tuchtigen en andere bestuursdaden te verrichten. Gereformeerde<br />

Ambonnezen traden dan als roeiers en voorvechters op - het was<br />

overigens onder de Islamietische Ambonnezen dat de Compagnie haar<br />

eerste hulptroepen te land aanwierf. Later bestond de Ambonnese schutterij<br />

uit gereformeerde inheemsen. Ook het onderwijs aan die gereformeerden<br />

werd door de Compagnie bevorderd. Ambon werd met dat alles<br />

het enige eiland in de gehele archipel waar in de cultuur van een deel<br />

van de inheemse bevolking Nederlandse elementen werden opgenomen.<br />

De Compagnie betaalde maar een gering bedrag voor de kruidnagelen 1<br />

(de inheemse hoofden die op de teelt en het plukken toezicht uitoefenden,<br />

werden goed beloond) en de Molukkers, wier aloude interinsulaire<br />

handel onmogelijk was gemaakt, moesten voor de waren die de Compagnie<br />

aanvoerde, hoge prijzen betalen. In het gebied als geheel tekende<br />

zich een verarming af die overigens niet alle inheemse bevolkingsgroepen<br />

in gelijke mate trof: de gereformeerde Ambonnezen die bij de<br />

Compagnie steun en bescherming vonden, hadden het beter dan de<br />

Islamietische die ook op Ambon nog een groot deel van het eiland<br />

bewoonden en die, mèt andere Molukkers, hadden moeten ervaren dat<br />

hun eigen sultan er in ruil voor een hoog jaargeld in had berust dat de<br />

aloude kruidnagelteelt tot een vierde werd gereduceerd. Die sultan en de<br />

andere hoofden die de naleving van de restrictiepolitiek der Compagnie<br />

controleerden, waren eenvoudig verlengstukken geworden van het<br />

machtsapparaat der van ver gekomen, blanke handelaren.<br />

Zo was het ook elders, vooral in de Compagnieslanden op Java. De<br />

Compagnie plaatste er zich boven de oude inheemse gezagsstructuren en<br />

dwong deze, in de eerste plaats háár belangen te dienen. De gewestelijke<br />

hoofden van het inheems bestuur, de boepatis oftewel regenten, kregen<br />

de verplichting opgelegd, te zorgen voor het afdragen van voldoende<br />

producten en het uitvoeren van de nodige arbeid - die verplichting gaven<br />

hun patihs door aan de onder hen geplaatsten totdat het niveau van het<br />

eenvoudige dorp was bereikt, waar het dorpshoofd te horen kreeg wat<br />

van hem werd verwacht. Voor die dienstbaarheid werden de regenten,<br />

vooral diegenen die voor de aflevering van koffie moesten zorgen, rijk<br />

beloond: zij konden er een staat op na houden, grotèr nog dan in de<br />

Hindoese en Islamietische rijken het geval was geweest. Zelf leefden zij<br />

nu als vorsten, omgeven door stoeten van honderden dienaren. 'Reisde<br />

I NI. 3 stuiver per pond; voor opslag en vervoer kwam daar nog eens 3 stuiver bij.<br />

De verkoopsprijs in Europa werd op 75 stuiver gehandhaafd. Bij verkoop in de landen<br />

van Zuid- en Oost-Azië maakte de Compagnie een bijna even grote winst.<br />

39


'DE KOMPENIE'<br />

de regent in zijn eigen ressort, dan', aldus weer Burger, 'had dit hem te<br />

onderhouden en scheen het, of er een zwerm sprinkhanen was neergestreken<br />

die alles kaal vrat.' I<br />

Was het boven de regenten geplaatst gezag gehandhaafd in de personen<br />

van inheemse vorsten, dan waren zij het aan wie de Compagnie haar<br />

eisen oplegde. Zo moest de sultan van Bantam er in het begin van de<br />

achttiende eeuw zorg voor dragen dat elke mannelijke inwoner van zijn<br />

rijk die zestien jaar of ouder was, vijfhonderd peperplanten onderhield;<br />

die inwoners kregen een bescheiden bedrag als beloning - bij verkoop<br />

aan de. Compagnie maakte de sultan een winst die gelijk was aan de som<br />

van de bedragen die aan alle bij de pepercultuur ingeschakelde dorpelingen<br />

was uitbetaald.<br />

Ten behoeve van de Compagnie werden evenwel niet alleen de<br />

leveranties in natura verzwaard maar ook de herendiensten: alle koeliewerk<br />

in de forten en pakhuizen der Compagnie, bij de bouw van<br />

versterkingen en bruggen en bij de aanleg van wegen moest in herendienst<br />

worden verricht; hetzelfde gold voor het vervoer van personen en<br />

goederen - de Compagnie gaf op, hoeveel arbeidskrachten ze waar en<br />

voor hoe lang nodig had en de inheemse bestuurders droegen er zorg<br />

voor dat zij in voldoende getale verschenen.<br />

In een van de Compagnieslanden op Java, de Preanger Regentschappen,<br />

drukte, van het begin van de achttiende eeuwaf, vooral de koffiecultuur<br />

zwaar op de bevolking. De Preanger bleek voor die cultuur bij<br />

uitstek geschikt - daar moest de inheemse bevolking onder dwang woeste<br />

gronden ontginnen: overal ter wereld zwaar werk, maar extra-zwaar<br />

wanneer een tropische vegetatie dient te worden verwijderd; vervolgens<br />

moest de inheemse bevolking koffiebomen planten. Ook het plukken<br />

vond onder dwang plaats. Met het toezicht op dit alles waren de regenten<br />

belast en hun werd van de opbrengst van de totale oogst een gedeelte in<br />

geld uitbetaald. De dorpsbevolking had een sterke afkeer van de koffiecultuur<br />

=herhaaldelijk kwam het voor, dat hele dorpen werden ontvolkt<br />

doordat de bewoners liever naar elders trokken om nieuwe sawahs aan<br />

te leggen dan in de regentschappen te blijven waar de koffiecultuur was<br />

ingevoerd. Hadden dergelijke protesten effect op het beleid van sommige<br />

regenten? Wellicht. Een feit is dat niet allen de hun opgelegde verplichtingen<br />

trouw nakwamen - de Compagnie plaatste controleurs, 'koffiesergeanten',<br />

naast hen, strafte de laksen en handhaafde onder de lagere<br />

hoofden, de inheemse opzichters en de herendienstplichtigen de tucht<br />

1 D. H. Burger: Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia, dl. J, p. 62.


ZWARE DRUK OP DE INHEEMSEN<br />

door onwilligen rotanslagen te laten toedienen of hen in het blok te laten<br />

sluiten. Eveneens in herendienst moesten de zware vrachten uit de<br />

Preanger over primitieve wegen naar Batavia vervoerd worden; dat<br />

geschiedde met buffelkaravanen, door drijvers begeleid. Talloze buffels<br />

(dieren die moeilijk gemist konden worden bij het bewerken van de<br />

saioahsi bezweken onderweg en van de uit de Preanger afkomstige<br />

inheemsen stierven telkens honderden in Batavia aan de malaria. 'Aldus',<br />

schrijft de historicus drs. F. S. Gaastra, 'werd de bevolking slachtoffer van<br />

de economische politiek van de Compagnie, de schraapzucht van de<br />

ambtenaren en de willekeur van de inheemse hoofden, welke laatsten<br />

slechts in het uiterste geval door de Compagnie werden gecorrigeerd."<br />

Enkele cijfers met betrekking tot de koffiecultuur illustreren de uitbuiting<br />

alsook de corruptie die het Compagniestelsel vooral in de tweede<br />

helft van de achttiende eeuw kenmerkte. Elke inheemse werkkracht die<br />

voor een aantal koffiebomen verantwoordelijk was gesteld, moest toen<br />

na de oogst ca. 250 pond koffie afleveren; gegevens uit die tijd tonen aan<br />

dat hij bij wijze van arbeidsloon 14 pond koffie mocht behouden; van<br />

de resterende ca. 236 pond bleef bijna IOO pond hangen bij de inheemse<br />

gezagdragers die het inzamelen, het opslaan en het transport organiseerden;<br />

van de ca. 135 pond die in de pakhuizen van de Compagnie werd<br />

afgeleverd, eigenden de Compagniesambtenaren zich 34 pond toe - wat<br />

resteerde, werd naar Nederland verscheept en met winst verkocht.<br />

*<br />

Eerder wezen wij er op dat de Compagnie ter bevordering van 'de<br />

suikercultuur en ter bescherming van haar bestuurscentrum de Bataviase<br />

Ommelanden in eigen bezit nam. Van het begin van de achttiende eeuw<br />

af werden delen van die Ommelanden mèt alle daar gelegen dorpen<br />

kosteloos in eigendom gegeven aan particulieren: aan Nederlanders of<br />

andere Europeanen, vooralook aan Chinezen. Later werden dergelijke<br />

'particuliere landerij en' tegen taxatie of bij opbod verkocht. Wie zulk een<br />

landgoed wist te verwerven was daarmee zeker van hoge geldelijke<br />

inkomsten en had een groot aantal horigen tot zijn persoonlijke beschikking;<br />

geriefelijke landhuizen verrezen op die particuliere landerijen.<br />

1 F. S. Gaastra in Overzee. Nederlandse koloniale geschiedenis 1590-1975 (I982), p. 88-89.


'DE KOMPENIE'<br />

Direct na het einde van de Compagniestijd gelastte het Nederlandse<br />

gouvernement een nauwkeurig toezicht op, zo heette het in een ordonnantie<br />

van 1806, 'geweetenloose landeigenaren welke zich, de welvaart<br />

der arme in- en opgezetenen niet bekreunende, hun het knellend juk<br />

eener nooit verzadigde hebzucht zonder mededoogen doen gevoelen."<br />

Veel inheemsen hadden zich toen aan het gezag van die hardvochtige<br />

landheren onttrokken: zij waren als paupers op Java gaan rondzwerven,<br />

sommigen hadden er misdadigersbenden gevormd.<br />

*<br />

Gelijk vermeld waren het ook Chinezen aan wie particuliere landerijen<br />

werden toegewezen of verkocht.<br />

Van China uit waren, zoals eerder uiteengezet, alomstreeks het begin<br />

van de Christelijke jaartelling handelsrelaties met de Indische archipel<br />

onderhouden. Zij werden intensiever toen de grote zeilschepen in de<br />

vaart kwamen: honderden Chinese handelaren stapten dan aan wal,<br />

verkochten hun waren en kochten nieuwe in om ze in China of elders<br />

van de hand te doen. Sommige Chinezen bleven evenwel in later tijden<br />

achter, vooral op Java, huwden er inheemse vrouwen, vestigden eigen<br />

nederzettingen en gingen onder het gezag van de inheemse vorsten ook<br />

landinwaarts handel drijven; hun kinderen vormden de eerste groep van<br />

de in Indië geboren Chinezen, de z.g.peranakan (oftewel gemengdbloedige)-Chinezen<br />

- wij zullen hen als 'Indische Chinezen' aanduiden." Zij<br />

legden grote ondernemingszin aan.de dag, waren spaarzaam en werkten<br />

hard, harder dan de Javanen - Engelse ontdekkingsreizigers constateerden<br />

al in het begin van de zeventiende eeuw dat de meeste Chinezen,<br />

door de inheemse vorsten gesteund, een beter bestaan hadden dan de<br />

inheemsen.<br />

Die tegenstelling werd in de tijd van de Compagnie verscherpt. De<br />

Compagnie trok Indische Chinezen aan voor de behoeftenvoorziening<br />

van Batavia, liet hen goederen leveren en huizen bouwen. Zij was over<br />

hun prestaties zo tevreden dat aanvankelijk soms tochten naar China<br />

ondernomen werden om er langs de stranden Chinezen op te pikken die<br />

1 Aangehaald in Encyclopaedie van Nederlands Oost-Indië, dl. III (1919), p. 346. 2 Wij<br />

vermijden hier de term 'Indo-Chinezen', omdat deze teveel aan Indo-China zou doen<br />

denken. Op de positie van de Indische Nederlanders (de Indo-Europeanen) in het<br />

tijdperk van de Compagnie komen wij later terug.


DE CHINEZEN<br />

op Java aan het werk werden gezet. Veel gronden in de Ommelanden<br />

werden door Indische Chinezen ontgonnen om er suikerplantages aan te<br />

leggen (er waren reeds enkele plantages en suikermolens toen de Nederlanders<br />

kwamen) - sommige Indische Chinezen verzamelden grote rijkdommen<br />

maar onder de sinds kort aangekomen Chinezen bleef veel<br />

armoede bestaan met de daaruit voortvloeiende onrust. Velen hunner<br />

trokken in de achttiende eeuw naar het gebied van Buitenzorg waar zij<br />

rijst gingen verbouwen.<br />

De Compagnie schaadde de belangen van de Indische Chinezen doordat<br />

zij ook hen uitsloot van de grote overzeese handel- diegenen hunner<br />

evenwel die zich met de handel landinwaarts hadden beziggehouden,<br />

kregen veelal een feitelijke monopoliepositie, hetgeen betekende dat op<br />

grote delen van Java de inheemse handelaren werden uitgeschakeld.<br />

Bovendien boorde de Compagnie een nieuwe bron van inkomsten aan<br />

door allerlei monopolies die zij van de Javaanse groten had overgenomen,<br />

aan Indische Chinezen te verpachten: het recht om invoerrechten,<br />

tol- en marktgelden te heffen en het recht om zout te verkopen. De<br />

Compagnie inde de pachtsommen en de Chinese pachters stelden zich<br />

schadeloos door de invoerrechten, de to1-en marktgelden en de zoutprijs<br />

te verhogen. Protesten baatten niet: de Chinezen hadden de macht van<br />

de Compagnie en, als het spande, ook de macht van de inheemse heersers<br />

achter zich. Wat die inheemse heersers betrof: ondanks hun verhoogde<br />

inkomsten waren verscheidenen hunner niet bij machte hun 'hofhouding'<br />

te bekostigen - Chinezen leenden hun graag geld, tegen hoge rente,<br />

of betaalden hun grote bedragen teneinde een aantal jaren als pachter<br />

feitelijk landheer te mogen zijn over enkele dorpen of zelfs over gehele<br />

districten.<br />

Wel te verstaan: er waren naast rijke Indische Chinezen ook arme; er<br />

waren ook arme Chinese immigranten. Dat verschil werd door de inheemsen<br />

niet steeds in het oog gehouden; bij velen hunner begon een<br />

wrok te groeien tegen alles wat Chinees was.<br />

*<br />

Toen wij de gevolgen gingen weergeven die de aanwezigheid en het<br />

optreden van de Compagnie voor de inheemse samenleving heeft gehad,<br />

begonnen wij met op een gunstig effect te wijzen: zij voorkwam tenslotte<br />

de onderlinge oorlogen die zich op Java van de vroegste tijden afhadden<br />

voorgedaan; dat bevorderde de rust op het eiland.<br />

43


'DE KOMPENIE'<br />

De andere gevolgen die wij beschreven, kan men bezwaarlijk gunstig<br />

noemen. Wel te verstaan: er waren inheemse machthebbers die, al<br />

geraakten zij ook in een positie van afhankelijkheid, in hun oude staat<br />

werden gehandhaafd of daar zelfs, zoals met de regenten in de gouvernementslanden<br />

op Java het geval was, bovenuit konden stijgen, maar in<br />

menige streek werd het lot van de laaggeplaatsten, de eenvoudigen, de<br />

dorpelingen, nog zwaarder dan het voordien al was geweest. De monopoliepolitiek<br />

der Compagnie was schadelijk voor de gehele inheemse<br />

samenleving; schadelijk was va oral oak dat de inheemse scheepvaart uit<br />

de interinsulaire handel werd verdreven en dat op Java de bevoorrechte<br />

positie van de vermogenden onder de Indische Chinezen werd versterkt.<br />

Bij dat alles telde bij de Compagnie slechts één factor mee: het eigenbelang.<br />

Zeker, Engelsen, Fransen, Spanjaarden en Portugezen handelden<br />

in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw niet anders en de<br />

koloniale geschiedenis met name van de Spanjaarden is gekarakteriseerd<br />

door een wreedheid die bij het optreden van de Compagnie in,die mate<br />

eigenlijk slechts aan de dag is gelegd door één machthebber, Coen, en<br />

op één eiland, Banda, maar dat neemt niet weg dat het tijdperk van de<br />

Compagnie in de herinnering van veel inheemsen bleef hangen als een<br />

tijdperk van door vreemden uitgeoefende harde dwang - herinneringen<br />

zijn dat die van generatie op generatie overgedragen kunnen worden,<br />

In de jaren dertig van deze eeuw, meer dan honderd jaar nadat de<br />

Compagnie van het toneel was verdwenen, vroeg een Nederlands bestuursambtenaar<br />

op een van de kleine eilanden in de Molukken waarom<br />

men er de kruidnagelcultuur, die sinds het midden van de negentiende<br />

eeuwoveral weer vrij uitgeoefend mocht worden, niet had hervat. Hij<br />

kreeg, aldus zijn in I977 gepubliceerd relaas, 'na enig getalm ten antwoord<br />

dat men zich daarvoor wel wachten zou, want dan zou men door<br />

de Kompenie zeker afgemaakt worden." Daarbij werd met de woorden<br />

'de Kompenie' het Nederlandse gezagsapparaat bedoeld dat in de negentiende<br />

en twintigste eeuw was opgebouwd - de oude naam was blijven<br />

hangen (dat was ook elders in de archipel het geval) en op het betrokken,<br />

nogal primitieve eiland zat de schrik er nog in.<br />

, W. Ph. Coolhaas in: Besturen overzee. Herinneringen van oud-ambtenaren bij het Binnenlands<br />

Bestuur in Nederlands-Indië (1977), p. 87.<br />

44


HOOFDSTUK 3<br />

Negentiende eeuw<br />

In 1807, ten tijde van het bestaan van het in het Franse rijk ingevoegde<br />

koninkrijk Holland, zond koning Lodewijk Napoleon, aan wie krachtens<br />

de Grondwet van zijn koninkrijk als enige het bestuur van de Nederlandse<br />

koloniën was opgedragen, een van zijn generaals, H. W. Daendels,<br />

als gouverneur-generaal naar Batavia. Daendels wenste er een strakke<br />

administratie in te voeren, gelijk Napoleons rijk die kende, en een einde<br />

te maken aan alle machtsmisbruik. Hij verbood corruptie, verhoogde de<br />

bezoldiging van de ambtenaren, beperkte de staatsie der regenten, ging<br />

hen salariëren, bepaalde dat alle inheemse hoofden voortaan door het<br />

gouvernement zouden worden benoemd en stelde gewestelijke vertegenwoordigers<br />

(later 'residenten' geheten) aan, die de bevolking tegen<br />

knevelarij door de regenten en andere hoofden moesten beschermen. De<br />

euvels van de samenleving schreef hij in de eerste plaats aan het egoïsme<br />

van de inheemse bestuurders toe, niet zozeer aan wat Nederlanders<br />

deden. Hij nam nog een reeks andere maatregelen die de strekking<br />

hadden, de zware op de bevolking drukkende lasten te verminderen,<br />

anderzijds voegde hij nieuwe lasten toe; hij breidde de koffiecultuur uit<br />

en liet, teneinde een snel verplaatsen van troepen mogelijk te maken,<br />

binnen een jaar bijna over de volle lengte van Java de (door ons al<br />

genoemde) Postweg aanleggen: gedeeltelijk een verbinding van bestaande<br />

wegen, maar met dat al een zwaar karwei, geheel uitgevoerd in<br />

herendienst; talloze inheemsen bezweken er bij. Toen de weg gereed<br />

was, werden er om de negen kilometer posthuizen aan gebouwd waar<br />

de plaatselijke inheemse gezagdragers steeds voldoende verse paarden<br />

gereed moesten houden; nadien was een tocht van zes weken teruggebracht<br />

tot een van niet veel meer dan zes dagen.<br />

Daendels' algemene opvatting was dat de Compagnie veel te veel aan<br />

de inheemse bestuurders had overgelaten: Java moest gemoderniseerd<br />

en ontwikkeld worden, d.w.z. opengesteld voor particuliere ondernemers;<br />

Europese planters en inheemse arbeidskrachten moesten de economische<br />

vrijheid krijgen die de Franse Revolutie in Europa had gepredikt.<br />

Ter bevordering van de ontsluiting van het binnenland stelde hij<br />

zich op het standpunt dat de grond van heel Java eigendom was van het<br />

45


NEGENTIENDE EEUW<br />

gouvernement, zulks met uitzondering van de Vorstenlanden waar de<br />

vorsten zich steeds als eigenaren van de grond hadden beschouwd. Hij<br />

ging door verkoop van percelen de particuliere landerij en in de omgeving<br />

van Batavia belangrijk uitbreiden, op Oost-Java verkocht hij een geheel<br />

regentschap aan een vermogende Chinees.' Hij had, vooral ter versterking<br />

van de defensie, geld nodig en Indië moest dat zelf opbrengen. Want<br />

de in Nederland algemeen aangehangen opvatting (opvatting in die tijd<br />

van alle mogendheden die er koloniën op nahielden) was, 'dat, in een<br />

zin die alle ongerechtigheid uitsluit, de Coloniën bestaan voor het<br />

Moederland en niet het Moederland voor de Coloniën.' Zo had een<br />

Nederlandse commissie het in 1803 geformuleerd." In feite kwam het tot<br />

velerlei 'ongerechtigheid'. Met zijn opvatting dat het gouvernement over<br />

de grond van het grootste deel van Java kon beschikken (grond die<br />

traditioneel als het bezit van de dorpsgemeenschappen was gezien) zette<br />

Daendels de willekeur van de vorsten voort en de uitbreiding van de<br />

particuliere landerijen betekende dat nieuwe districten onder de schraapzucht<br />

van landheren te lijden kregen.<br />

De in hun voorrechten beperkte regenten en overige inheemse gezagdragers<br />

zagen Daendels als hun grote tegenstander; in Bantam en Cheribon<br />

(zie kaart V op pag. 47) kwamen zij in opstand. Wat de inheemse<br />

bevolking betrof, vermoeden wij dat alleen al de zware arbeid aan de<br />

Postweg bewerkstelligde dat velen datgene wat 'de donderende Grote<br />

Heer' te hunnen gunste had willen bereiken, van weinig belang achtten.<br />

Veel militaire waarde bleek de nieuwe weg overigens niet te hebben:<br />

het kostte de Engelsen in I81l slechts geringe moeite om zich van het<br />

zwak verdedigde Java meester te maken.<br />

*<br />

De Engelse Lieutenant Governor, Sir Thomas Stamford Raffles, trok de<br />

door Daendels aangegeven lijn door, zulks met steun van drie Nederlandse<br />

adviseurs: aan de residenten die elk met het toezicht op verscheidene<br />

regenten belast waren, voegde hij assistent-residenten toe die elk<br />

I Die transactie werd door Daendels' opvolger ongedaan gemaakt. 2 Aangehaald<br />

door C. Fasseur in Geld en geweten. Een bundelopstellen over anderhalve eeuw Nederlands<br />

bestuur in de Indonesische archipel (1980), dl. J, p. 38.


250 km<br />

DAENDELS / RAFFLES<br />

V. java, negentiende eeuw<br />

Rose: de gebieden die eind negentiende eeuwals particuliere landerijen u/aren<br />

uitgegeven. De rode stippellijn geeft degrens aan van dejavaanse vorstendommen.<br />

een regent controleerden, hij versterkte de positie van de Europese<br />

bestuursambtenaren, hij reorganiseerde het apparaat van de inheemse<br />

gezagdragers, hij trachtte de greep welke zij op de dorpsbevolking hadden,<br />

te verzwakken en hij handhaafde van de bevoegdheden van de<br />

regenten slechts die welke op de terreinen van politie en rechtspraak<br />

lagen. Tegen zijn gezag kwam de sultan van Djokjakarta in opstand - de<br />

opstand werd onderdrukt en nu werd ook van zijn rijk een gedeelte<br />

afgesplitst, de Pakoealam.<br />

Evenals Daendels trachtte Raffles de gehele economie van Java te<br />

moderniseren. Hij had, hoe jong hij ook was (dertig, toen hij op Java<br />

arriveerde), al carrière gemaakt in Voor-Indië dat door de Engelse East<br />

India Company werd bestuurd, en wilde het daar geldend economisch<br />

systeem aan Java opleggen; daarbij zag hij over het hoofd dat Voor-Indië,<br />

dat vóór de komst van de Engelsen al een geregeld muntstelsel, een<br />

tamelijk hoog ontwikkeld krediet- en verzekeringswezen, het innen van<br />

belastingen in geld en het salariëren van vorstelijke ambtenaren had<br />

gekend en sindsdien niet alleen landbouw- maar ook nijverheidsproducten<br />

was gaan exporteren, op economisch gebied veel verder ontwikkeld<br />

was dan Java. Zo kwam van wat Raffles decreteerde, in de praktijk weinig<br />

terecht.<br />

47


NEGENTIENDE EEUW<br />

Hij verbood de slavenhandel en trachtte de sinds onheugelijke tijden<br />

in Indië bestaande slavernij op te heffen - dat lukte .hern niet.' Behalve<br />

ten aanzien van de profijtelijke koffieteelt schafte hij voorts op de<br />

gebieden van de productie en het verkeers- en transportwezen met één<br />

pennestreek alle herendiensten af - in feite bleven zij alle bestaan omdat<br />

men, niet bij machte de dorpsbevolking door het aanbieden van loon er<br />

toe te bewegen haar sawahs in de steek te laten, genoopt bleef een beroep<br />

te doen op het onder dwang verrichten van arbeid.<br />

Er voorts van uitgaande, gelijk ook Daendels had gedaan, dat de grond<br />

eigendom was van het gouvernement, voerde Raffles op Java een stelsel<br />

van landrente (landrent, pacht, d.w.z. in dit geval erfpacht) in, behalve in<br />

de Ommelanden (daar had het gouvernement de grond al aan particulieren<br />

verkocht) en in de Preanger (daar mocht de koffiecultuur niet aan<br />

onrust worden blootgesteld). Het werd een fiasco. De bedoeling was,<br />

individuele aanslagen op te leggen die door elke landbouwer in geld of<br />

in natura (een kwart tot de helft van de oogst) moesten worden voldaan.<br />

Voor die individuele aanslagen ontbrak de administratieve grondslag<br />

doordat in de misschien ca. 17 000 dorpen welke Java toen telde, nooit<br />

landmetingen waren verricht. De aanslagen werden, schrijft Burger, 'op<br />

ruwe wijze opgelegd. De druk op de bevolking werd vaak verzwaard in<br />

plaats van verlicht." In geld konden de landbouwers hun landrente alleen<br />

betalen wanneer zij eerst hun rijst hadden verkocht, maar de rijsthandel<br />

was nog maar weinig tot ontwikkeling gekomen; die kreeg nu een impuls<br />

- het waren Chinezen die als handelaren gingen optreden, vaak tegen<br />

hoge rente voorschotten verlenend waardoor zij, zoals al aan het einde<br />

van de Compagniestijd het geval was geweest, heer en meester werden<br />

van hele dorpen; ook de dorpshoofden kregen zij in hun macht want<br />

dezen konden het geld dat zij terwille van hun aanstelling als steekpenningen<br />

moesten betalen, om te beginnen al aan het inheems districtshoofd,<br />

de wedono, en aan de regent, slechts van Chinezen lenen. Misschien<br />

had het landrente-stelsel één voordeel: het leidde tot verhoging van de<br />

productie doordat de landbouwers na de rijstoogst z.g. tweede gewassen<br />

op de sawahs gingen planten om uit de opbrengst de landrente te kunnen<br />

betalen. Vaak werd evenwel de landrente voor een geheel dorp betaald<br />

1 Uiteindelijk werd de slavernij in Nederlands-Indië per 1januari 1860 afgeschaft (er<br />

waren toen in Indië nog een kleine vijfduizend slaven, meest huisbedienden) maar<br />

er bleven in feite tot in het begin van de twintigste eeuw vormen van slavernij bestaan,<br />

vooral in voor bestuursambtenaren moeilijk toegankelijke binnenlanden. 2 D. H.<br />

Burger: Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia, dl. I, p. 79:


HET LANDRENTE-STELSEL<br />

door tussenpersonen: inheemse hoofden, Chinezen, Arabieren, Nederlanders<br />

en andere Europeanen; die kregen dan de beschikking bijvoorbeeld<br />

over de helft van de oogst of over de arbeid (op terreinen die zij<br />

in eigendom hadden) van de helft van de dorpsbevolking.<br />

Het nieuwe stelsel bracht veel minder geld op dan Raffles had verwacht.<br />

Om toch aan geld te komen deed hij wat de Compagnie en<br />

Daendels vóór hem hadden gedaan: dorpen en groepen van dorpen<br />

verkocht hij als particuliere landerijen - hij verkocht er nog méér dan<br />

zijn voorgangers samen; het gevolg was dat een nieuw deel van de<br />

landelijke bevolking in een toestand van feitelijke horigheid geraakte.<br />

Toen tot Raffles' ergernis het Nederlandse gezag in de archipel werd<br />

hersteld, werd hij gouverneur in de Engelse vestiging op Sumatra,<br />

Benkoelen, vanwaaruit hij de Nederlanders dwars zat waar hij kon. Enige<br />

tijd later maakte hij op het eiland Singapore van een gelijknamig vissersdorp<br />

een havenplaats. Benkoelen werd in 1824 bij tractaat door Engeland<br />

aan Nederland afgestaan in ruil voor de laatste Nederlandse aanspraken<br />

op delen van het schiereiland Malakka; in datzelfde tractaat verplichtte<br />

Nederland zich, het inheemse rijk Atjeh, dat aan Engeland veel peper<br />

leverde, met rust te laren.<br />

*<br />

Het bestuur over Java werd in opdracht van koning Willem I overgenomen<br />

door drie commissarissen-generaal en een van die drie, G. A. G. Ph.<br />

baron van der Capellen, werd in 1819 tot gouverneur-generaal benoemd:<br />

een man die geschokt werd door de noodtoestanden die hij in de archipel<br />

te aanschouwen kreeg en daar maatregelen tegen wilde nemen. Enkele<br />

kon hij uitvoeren: hij gaf na een bezoek aan de Molukken de specerijenteelt<br />

vrij I en op Java was van veel belang dat hij de verdere verkoop van<br />

gronden aan particulieren verbood.' Enkelen van die laatsten wendden<br />

zich daarop tot de vorsten van Djokjakarta, Soerakarta en de twee daarvan<br />

afgesplitste rijkjes en die vorsten zelf dan wel hun familieleden die<br />

gebieden in leen hadden gekregen, bleken bereid grote delen van de<br />

1 Zijn daartoe strekkend besluit, in een proclamatie neergelegd, werd door de regering<br />

geannuleerd; vrij werd de specerijenteelt pas in r864 - van handhaving van het<br />

monopolie was toen al geruime tijd geen sprake meer. 2 Dat verbod is door zijn<br />

opvolgers gehandhaafd.<br />

49


NEGENTIENDE EEUW<br />

gronden waarover zij beschikten, te verhuren; doordat elk hunner in zijn<br />

traditionele staatsie wenste te leven, was er bij hen steeds sprake van<br />

geldnood. Die landverhuur in de Vorstenlanden werd in 1823 door van<br />

der Capellen verboden, hetgeen de bij de vorsten en de adel toch al<br />

bestaande weerzin tegen het Nederlands gezag versterkte. Toen dan ook<br />

in 1825 een prins uit het Huis van Djokjakarta, Diponegoro, tegen het<br />

Nederlands gezag in opstand kwam, ontving hij aanvankelijksteun uit<br />

een deel van die hoge kringen.'<br />

Diponegoro was omstreeks 1785 geboren als oudste zoon van de sultan<br />

van Djokjakarta maar doordat zijn moeder niet van adellijke afkomst<br />

was, werd hij van de erfopvolging uitgesloten. Hij trok zich verbitterd<br />

op een landgoed terug waar hij zich na enige tijd, asceet geworden, aan<br />

theologische studies ging wijden. Hij wilde de Islam gaan zuiveren van<br />

ongerechtigheden. Zijn optreden, in feite gericht tegen de grote staat die<br />

vorst en aristocratie er op kosten van de landelijke bevolking op na<br />

hielden, gaf hem naam onder de eenvoudigen en zijn roep werd nog<br />

sterker toen hij deed weten dat hij krachtens een visioen dat hij op de<br />

top van een berg had gekregen, de Rechtvaardige Vorst, de Ratoe Adil,<br />

was aan wie was opgedragen, de Nederlanders, de ongelovigen, van Java<br />

te verdrijven.<br />

Toen nu in 1825 buiten zijn medeweten in opdracht van de Nederlandse<br />

resident een weg werd aangelegd over zijn gronden, hees hij het<br />

vaandel van de opstand die bekend werd als de Java-oorlog. Onmiddellijk<br />

volgden hem de Islamietische dorpsvoorgangers - hetzelfde deed de<br />

landelijke bevolking die niet alleen gebeten was op het Nederlands gezag<br />

maar ook op de Chinezen die de tolgelden in de Vorstendommen<br />

buitensporig hadden verhoogd; ook van een deel van de adel kreeg hij<br />

aanvankelijk steun. Zijn troepen boekten in de eerste tijd successen, mede<br />

doordat het grootste deel van het Nederlands-Indisch leger (het moest<br />

na 1816 op enkele eilanden opstanden onderdrukken) zich toen op<br />

Celebes bevond. Geleidelijk aan werden evenwel Diponegoro's troepen<br />

teruggedrongen. Hij ging tot een guerrilla over waarbij door zijn acties<br />

(hij paste de tactiek van de 'verschroeide aarde' toe) en die van het<br />

Nederlands-Indische leger dat met inheemse hulptroepen van het eiland<br />

Madoera was versterkt, hele landstreken werden verwoest. Hij ging zich<br />

Sultan noemen en de 'heilige oorlog' prediken. Verhalen deden de ronde<br />

1 Hetgeen volgt, is hoofdzakelijk gebaseerd op het artikel van Justus M. van der Kroef:<br />

'Prince Diponegoro: progenitor of Indonesian nationalism', gepubliceerd in 1959 in de Far<br />

Eastern Quarterly (p. 424-50).<br />


DIPONEGORO EN DE JAVA-OORLOG<br />

dat wie aan zijn zijde vocht, onkwetsbaar was. Het baatte niet. Vijf jaren<br />

van gevechten eindigden met de nederlaag der opstandelingen. Het<br />

Nederlands-Indisch leger had toen ca.vijftienduizend militairen verloren<br />

(ca.achtduizend Europeanén, ca. zevenduizend inheemsen), aan Dipenegoro's<br />

zijde waren er veel méér doden: men schat ze op ca.tweehonderdduizend,<br />

aan ziekten en hongersnood bezweken dorpsbewoners inbegrepen.<br />

De vorsten van Djokjakarta en Soerakarta verloren een deel van<br />

hun rijk maar werden daarvoor schadeloos gesteld met jaarlijkse uitkeringen<br />

van resp. bijna f 500000 en ruim f 750000. Diponegoro die zich<br />

in Magelang (Midden-Java) in de ambtswoning van de Nederlandse<br />

resident had overgegeven, werd, hoewel hem een vrijgeleide was toegezegd,<br />

gevangen genomen, vervolgens eerst overgebracht naar Menado<br />

op de noordpunt van Celebes en tenslotte naar Makassar; in 1855 stierf<br />

hij daar, nog steeds in gevangenschap.<br />

*<br />

In het begin van de twintigste eeuwals jong bestuursambtenaar op<br />

Midden-Java rondreizend, passeerde de latere minister van koloniën<br />

Ch. J. I. M. Welter op een bospad een offerplaats waar verdroogde bloemen<br />

en as van wierook lagen. Op de vraag wat die offerplaats betekende,<br />

werd hem geantwoord dat prins Diponegoro daar eens had gerust. 'Zeventig<br />

tot tachtig jaar later bracht de bevolking', schreef Welter in zijn<br />

herinneringen, 'nog offers op de plekken waar hij gezeten had. Dit was<br />

mijn eerste contact met het Javaanse nationalisme dat, naar mij bleek,<br />

wel heel diep geworteld was."<br />

Die conclusie (niet dat ze Welters beleid bepaald heeft!) was juist. De<br />

"nagedachtenis van prins Diponegoro werd door de inheemse bevolking<br />

in hoge ere gehouden. Zo constateerde de Nederlandse resident te<br />

Magelang in het begin van de jaren twintig van deze eeuw dat in de<br />

kamer waaruit Diponegoro op een donderdag gevankelijk was weggevoerd,<br />

door het inheems huispersoneel elke donderdagavond verse bloemen<br />

werden neergelegd. Een maand later kreeg hij van de sultan van<br />

Djokjakarta te horen dat hij er wijs aan zou doen, er op toe te zien dat<br />

aan dat gebruik de hand werd gehouden, 'het was door vorige residenten<br />

I eh. J. l. M. Welter: 'Memoires', p. 5-6 (RvO).<br />

51


wel eens veronachtzaamd en ziekten ill het huisgezin of andere kwade<br />

gebeurtenissen zouden het gevolg zijn geweest."<br />

, De. nationalistischë groeperingen die in de loop van de.twintigste eeuw<br />

ontstonden; beschouwden Dipenegore als hun grote negentiende-eeuwse<br />

voorman .. In tal van toesprakcri werd aan zijl) optreden herinnerd,<br />

hetgeen het gouvemement niet aangenaam was. De verkoop van Diponegero's<br />

portret werd in Soerabaja in '41 door de Politieke.Inlichtingen-<br />

Dienst (de dierist die de acties der nationalisten nauwkeurig observeerde)<br />

verboden ..Onder de Japanse bezetting 'ging in dé jaren' 44 en '45 vrijwel<br />

geen week-voorbij waarin niet in de radio oyer Diponegoro werd<br />

gesproken - zijn geboortedag werd toen herdacht in publieke bijeenkomsten<br />

waarin, aldus een in Australië in juli '45' opgevangen radio bericht,<br />

'de boodschap van de prins aan de Indonesisch'e bevolking werd<br />

doorgegeven." Zijn 'heilig graf' te Makassar werd in die tijd zorgvuldig<br />

schoon gehouden door leerlingen van middelbare scholen."<br />

Cultuurstelsel<br />

'De Coi0niën hestaan VOGrhet Moederland en niet het,Moederland voor<br />

de Coloniëri' - zo was het in 1803 geformuleerd maar in de praktijk was<br />

van die richtlijn niets terechtgekomen; De java-oorlog en de militaire<br />

expedities die er aan voorafgingen, verslonden geld, de Java-oorlog<br />

alleen al ca, f 20 mln, en ill 1828 werd becijferd dat Nederland sinds het<br />

begin van de negentiende eeuw in totaal bijna f 40 mln aan het 'gouvernernent<br />

te Batavia had moeten lenen. Hoe kon de situatie gewijzigd<br />

worden? Hoe kon jrien bereiken dat de Javaanse dorpsbevolkingen<br />

behalve koffie ook nog .andere gewassen zouden gaan aanplanten die in<br />

Amsterdam met winst geveild zouden kunnen worden? Geveild dan<br />

door de Nederlandse Handelmaatschappij die in 1824 pp initiatief van<br />

koning Willem I was. opgericht en in welker aanvangskapitaal: f 37 mln,<br />

de koning zelf met f 4 mln had deelgenomen. Het was J ohannes van den<br />

Bosch die de koning, die krachtens de Grondwet van het nieuwe koninkrijk<br />

eveneens als enige verantwoordelijk was voor het bestuur der<br />

koloniën (deze Waren van 1814 af, aldus een Kamerlid in 1849, 'een SOQrt<br />

1M., B. van der Jagt: Memoires (1955), P: 77. 2 Nigis: Monitoring Report 147é (IC,<br />

L 69). 3 A.v:, 137Ï (a.v.),<br />

52


V AN DEN BOSCH<br />

VaR kroondornein"), in 1830 een veelbelovende oplossing aanbood: het<br />

CuItuurstelsel.<br />

In jonger jaren was van den Bosch op Jáva geweest Waar hij een<br />

particulier landgoed had bezeten. Hij zag zich als een sociaal hervormer,<br />

Naar Nederland teruggekeerd, had hij daar in Zuidoost-Drente twee<br />

werkkolonies voor paupers gesticht, '\Vil1emsomd en Prederiksoord. Nadien<br />

was hij ook nog als commissans-generaal in West-Indië opgetreden.<br />

Hei: Cultuurstelsel dat hem voor Java voor de geest stond, betekende een<br />

volledige breuk met de liberaal-economische principes die vooral DaendeIs<br />

en Raffles op Java hadden i:r~chten in te voeren, overigens vergeefs.<br />

Van den B.9S€hwenste dat de overheid als grootondtmemer zou gaan<br />

optreden: Zijn Cultuurstelsel mocht evenwel, zo stelde hij op schrift,<br />

slechts ingevoerd worden als de inheemse bevolking er om vroeg, Nu,<br />

de minister van koloniën, een tegenstander van ingrijpen door de overheid,<br />

was er van overtuigd dat de bevolking er nooit om zou vragen en<br />

.dat van den Bosch daar geen rekening mee ZO\l houden, meende bovendien<br />

dat het stelsel zou mislukken en trad af. De. korring evenwel<br />

bekleedde van den Bosch mer grote bevoegdheden en liet hem als<br />

gouverneur-generaal naar Batavia vertrekken waar hij na enkele jaren<br />

cornmissàris-generaal werd - ook aári de Raad van Nederlands-Indië,<br />

samen met wie hij voordien zijn bestuur had moeten uitoefenen, kon<br />

hij voortaan aanwijzingen geven.<br />

Het Cultuurstelsel hield in dat er naast de verplichte koffiecultuur; die<br />

uitgebreid moest worden, op Java nóg andere gouvérnementscultures<br />

zouden komen: vooral van suiker en van indigo; een kleurstof. Voor de<br />

uitbreiding vat} de koffiecultuur waren woeste gronden nodig, maar<br />

suikerriet en indigo konden in grote hoeveelheden sle.chtsworden aangeplant<br />

op de sausahs van de bevolking - zij zou dus telkens voor een<br />

gedeelte van het jaar de beschikking over haar s:awahs,verliezen.Van den<br />

Bosch riu wenste dat elk dorp jaarlijks een vijfde van zijn sau/ahs zou<br />

afstaan, dat in ruil voor' dat afstaan de Landrente zou komen te vervallen,<br />

dat de dorpelingen, als de getaxeerde opbrengst van de afgestane saurahs<br />

de landrente zou overtreffen, dat meerdere in geld ecuden ontvangen,<br />

dat zij bij misgewas door .het .gouvem~ment schadeloos zouden worden<br />

gesteld en dat zij in de verplichte cultures niet meer dan (56dagen per<br />

par zouden behoeven te werken. Op papier zag dat alles er in één<br />

I Aangehaald in c Fasseur: Kultuurstelsel en koloniale ba/en. De Nederlandse exploitatie<br />

vanjava 184d~1860 (I97S}, p. 2-3-<br />

53


NEGENTIENDE EEUW<br />

belangrijk opzicht niet ongunstig uit: als landrente was, als zij niet in<br />

geld was voldaan, tevoren gemiddeld twee-vijfde van de rijstoogst<br />

gevorderd - toepassing van het ontworpen stelsel zou betekenen dat de<br />

dorpelingen de rijst van vier-vijfde in plaats van drie-vijfde van hun<br />

sawahs zouden mogen behouden. Bovendien werd na enige tijd bepaald<br />

dat zij plantloon zouden ontvangen.<br />

In de praktijk liep het anders. De dwang van de uitgebreide koffiecultuur<br />

ging zwaar op de bevolking drukken: er moesten in eerste instantie<br />

200 miljoen nieuwe bomen en nadienjaarlijks nog eens 2 tot 10 miljoen<br />

worden aangeplant. Voor de ontginningsarbeid werd niets betaald en de<br />

plantlonen waren laag. Wat de suiker- en indigovelden betreft: veelal<br />

werd van dorpen die in de streken lagen welke zich voor de aanplant van<br />

suikerriet leenden, veel meer dan een vijfde van de sawahs, ja werden<br />

soms alle sawahs periodiek gevorderd, omdat het wenselijk was dat de<br />

nieuwe suikerfabrieken die zouden verrijzen (het werden .eruiteindelijk<br />

ca. 100), elk de suikeroogstvan eelt aaneengesloten gebied van ca.300-400<br />

ha zouden verwerken. Er moesten ten behoeve van die fabrieken watertoevoeren<br />

aangelegd worden, d~ fabrieken zelf moesten worden gebouwd<br />

en er moest regelmatig hout worden gekapt dat als brandstof<br />

nodig was. Al deze werkzaamheden; hetzij tegen een laag loon, hetzij in<br />

herendienst gepresteerd, vereisten minstens het dubbele van het aantal<br />

werkkrachten dat voor de rijstcultuur nodig was; daar kwam dan nog het<br />

transport van de zware bossen gesneden suikerriet bij. Voor de indigocultuur,<br />

die slechts op.een beperkt aantal plaatsen werd beoefend (deze<br />

cultuur en de suikercultuur vergden tezamen bijna een twintigste van alle<br />

sawahs) moesten dorpelingen soms maanden achtereen op verre afstand<br />

van hun woonplaats werken, aanvankelijk zonder, later tegen een zeer<br />

laag loon; ze moesten daarbij in hun eigen voeding voorzien. Ook voor<br />

"deze cultuur moesten nieuwe fabrieken worden gebouwd.<br />

Meer nog. De landrente werd bijna overalover de gevorderde sawahs<br />

toch geheven en zij werd bovendien verhoogd - daarvan en van de<br />

verhoging van enkele andere belastingen was' het gevolg dat omstreeks<br />

twee-derde van het totaal aan plantlonen weer in de kassen van het<br />

gouvernement terechtkwam. Ook werd het verschil tussen de landrente<br />

en de getaxeerde waarde van de opbrengst der gevorderde sawahs<br />

nimmer uitgekeerd en werd voor misgewas geen vergoeding gegeven.<br />

En tenslotte moesten dorpelingen, hetzij tegen een laag loon, hetzij in<br />

herendienst gaan werken in de suikerfabrieken.<br />

Daar kwam dannog bij, dat voor de afvoer van de nieuwe producten<br />

nieuwe wegen moesten worden aangelegd en bruggen geslagen en dat<br />

54


HET CULTUURSTELSEL IN DE PRAKTIJK<br />

de ijverige van den Bosch nieuwe forten en andere verdedigingswerken<br />

liet aanleggen, dat alles in herendienst.<br />

Het eerste gevolg van het Cultuurstelsel was dus dat de last van de<br />

gedwongen arbeid die op de dorpsbevolking rustte, aanzienlijk werd<br />

verzwaard - in de cultures' werd omstreeks 1845 door meer dan de helft<br />

van de bevolking van heel Java een gedeelte van het jaar gewerkt.<br />

Zodra het stelsel werd ingevoerd, kwam er verzet: verzet van de zijde<br />

van Nederlandse bestuursambtenaren die zich gedegradeerd achtten tot<br />

agrarische opzichters, en verzet van de zijde der dorpelingen. Al dat verzet<br />

wist van den Bosch te breken doordat hij de door Daendels, Raffles en<br />

van der Capell en in veelopzichten gedegradeerde regenten in hun oude<br />

machtsposities herstelde en die posities zelfs erfelijk maakte, en doordat<br />

hij de tevoren slechts voor de koffiecultuur in de Preanger geldende<br />

regeling tot heel Java uitbreidde: voortaan zouden zowel de regenten en<br />

hun districtshoofden, de wedono's, als de Nederlandse bestuursambtenaren<br />

een zeker percentage krijgen van de opbrengst van alle cultuurproducten;<br />

beide groepen werden aldus gestimuleerd om de dorpsbevolkingen<br />

aan het werk te zetten en te houden. Het Nederlandse bestuursapparaat<br />

werd overigens versterkt want van den Bosch achtte meer toezicht<br />

op de inheemse bestuurders wenselijk; hij breidde het stelsel van de<br />

'koffie-sergeanten' uit door aan elke assistent-resident een aantal lagere<br />

toezichthouders, controleurs, toe te voegen.<br />

Het ging bij de uitkering der cultuurprocenten vooral in die residenties<br />

en regentschappen waar veel gouvernementscultures kwamen te liggen,<br />

om zeer aanzienlijke bedragen. Zij waren de functionarissen van het<br />

Nederlandse bestuursapparaat welkom doordat de pensioenen waarop zij<br />

recht hadden, laag waren: na dertig dienstjaren drie-achtste van hun<br />

hoogste wedde. 'Het was', schreef de historicus die de zaak van de<br />

cultuurprocenten heeft onderzocht, R Reinsma, 'met name voor de<br />

topfunctionarissen wel zeer verleidelijk te trachten in korte tijd zo'n<br />

fortuin te verwerven dat zij eerder naar Europa terug konden keren.'! In<br />

de residentie met het uitgebreidste suikerareaal, Pasoeroean op Oost-<br />

Java, kon de resident, die een jaarsalaris van f 15000 had (een minister<br />

in Nederland ontving in die tijd f 12 000), jaarlijks cultuurprocenten<br />

krijgen tot een totaal van ruim f 25 000; de onder hem geplaatste ambtenaren<br />

konden maximaal hun salarissen verdubbelen. In de residentie der<br />

Preanger Regentschappen met haar uitgebreide koffiecultuur kon de<br />

resident per jaar zelfs een extra-bedrag krijgen dat niet ver beneden de<br />

1 R Reinsma in: Geld en geweten, dl. J, p. 68.<br />

55


NEGENTIENDE EEUW<br />

f 400.00 lag. Daarentegen waren er ook residenties waar nauwelijks<br />

cultuurprocenten werden uitgekeerd. Door die verschillen 'was er', aldus<br />

Reinsma, 'van de brede basis der laagstbeloonden tot aan de smalle top<br />

der rijkbetaalden een onophoudelijk gedrang naar plaatsen 'met vette<br />

weiden'. Ieder trachtte op te vallen doo~ organisatorische talenten bij d~<br />

produktie, door pluimstrijkerij en soms door bedrog'>: 'ontevredenheid',<br />

aldus Fasseur (hij heeft de werking van het Cultuurstelsel in de periode<br />

1840-1860 nauwkeurig onderzocht), 'reed als een onafscheidelijke palfrenier<br />

mee op de gouden koets der cultuurprocenten.?<br />

Niet anders was het bij het inheemse bestuursapparaat, zij het dat hier<br />

de uitgekeerde extra-bedragen lager waren: in de residenties met de<br />

meeste cultures konden zij voor de regenten oplopen tot bijna f 15 000,<br />

voor de wedono's tot bijna f 1500. Per jaar werd van 1837 af in totaal<br />

gemiddeld ruim f I mln aan cultuurprocenten uitgekeerd.<br />

In nog sterker mate werd van het Cultuurstelsel geprofiteerd door de<br />

eigenaren van de nieuwe suikerfabrieken: Nederlanders meestal, soms<br />

Chinezen. Desgewenst kregen zij voorschotten van het gouvernement<br />

om hun fabrieken te bouwen. Bij contract waren zij dan verplicht,<br />

twee-derde van hun suiker tegen een vastgestelde prijs aan de gouvernemeritspakhuizen<br />

af te leveren, het resterende derde deel (later zelfs de<br />

helft van de totale oogst) mochten zij zelf verkopen. Winsten van enkele<br />

honderdduizenden guldens per jaar waren niet zeldzaam - het was geen<br />

wonder dat bij het verlenen van de contraeten veel nepotisme voorkwam:<br />

dan kregen nabije familieleden van de hoogstgeplaatsten een suikercontract<br />

dat hen in enkele jaren miljonair kon maken. Van den Bosch zelf,<br />

die beweerd had alleen maar het welzijn van de inheemse bevolking op<br />

het oog te hebben, kon eigen suikerfabrieken oprichten op een groot<br />

particulier iandgoed bij Buitenzorg dat hij had verworven (er woonden<br />

ca.twintigduizend inheemsen) en twee van zijn zoons, beiden controleur,<br />

kregen bovendien een aandeel in een profijtelijk suikercontract. 'Er<br />

bestaat', schreef de minister van koloniën in 1846 aan de gouverneurgeneraal,<br />

'bij de mensen op Java, ik bedoel bij de Europeanen, een<br />

gewetenloosheid in het beschikken over des Javaans grond, arbeid,<br />

producten, persoon en wat al meer, die geen grenzen kent."<br />

*<br />

1 A.V., p. 72. ~ C. Fasseur: Kultuurstelsel en koloniale baten, p. 30. 'Aangehaald iri<br />

a.v., p. 73.


· . ~- - , .<br />

G~VOLGEN VAN HET C1)LTUURSTELSEL<br />

Het Cultuurstelsel heeft in enkele opzichten positieve gevolgen gehad<br />

voor de inheemse samenleving: van de nieuwe wegen,. bruggen en<br />

waterwerken konden oók irtheemsen profiteren, er kwam meer geld<br />

onder de bevolking (daardoor kon 00k de uitvoer, via de, Nederlandse<br />

Handelmaatschappij, van Twentse 'katoentjes' naar Indië belangrijk stijgen),<br />

het landbouwareaal werd. uitgebreid en veelvuldiger benut en er<br />

tekende zich een eerste streven at naar verhoging van de productiviteit<br />

van de landbouw; de bevolking bleef dan ook groeien,<br />

Daar stond veel tegenover: aàn hét eind van de jaren '40,drdeg het<br />

Cultuurstelsel er toe bij dat het in enkele residenties, waar de rijstoogst<br />

was mislukt, tot hongersnood kwam en in het algemeen werd de op de<br />

bevolking uitgeoefende druk aanzienlijk verzwaard, zulks rilede doer de<br />

versterking van de posities van het inheemse bestuursapparaat en van de<br />

Chinese handelaren. Landbouwers die voordien in hun dorpen een<br />

hoogst bescheiden maar toch eigen hestaan hadden kunnen leiden, werden<br />

nu voor een deel van het jaar min of meer dwangarbeiders op gouvernemeritscultures<br />

en in suikerfabrieken, 'het is geen overdreven vaststelling',<br />

schrijft Fasseur, 'dat het Cultuurstelsel van java als het ware een<br />

'particuliere landerij' in het groet maakte." Daar ging een deprimerende<br />

werking van uit, De inheernsen schikten zich in hun lot, maar onwillig.<br />

Som's 'brakËn onlusten uit - wij kom~~ er op terug.<br />

*<br />

In IBM deed de toenmalige waarnemend gouverneur-generaal aan de<br />

minister van koloniën weten dat in een. bepaald regentschap de, centreleurs<br />

een paardenpostdienst hadden ingesteld waarvan de kosten uit de<br />

opbrengst van het Cultuurstelsel zouden worden. bestreden, Onmiddellijk<br />

maakte de minister bezwàár: de financiële moeilijkheden waarin de<br />

staat der Nederlanden zich: bevond (zulks als gevolg van de afscheiding<br />

van België), maakten het wenselijk dat de baten van het Cultuurstelsel<br />

onverminderd aan Nederland zouden toevloeien. 'De boog is hier te<br />

lande', schreef hij,<br />

'bij voortduring sterk gesp-annen. Ik kan en mag niet adviseren tnt het verlaten<br />

van een steisd welks strekking is om ruime bijdragen aan het Moederland uit<br />

I A.v., p: 15.<br />

57


NEGENTIENDE EEUW<br />

de koloniale geldmiddelen te verzekeren en te verhoeden dat die boog kame te<br />

barsten ... Het gerief van enige Heren Controleurs behoort geen aanleiding te<br />

kunnen geven tot de verlating van het enige stelsel waardoor Java blijven kan,<br />

de kurk waarop Nederland drijft."<br />

Zo was het.<br />

De Nederlandse Handelmaatschappij liet een stroom van waren, in de<br />

eerste plaats koffie en suiker, naar het moederland vervoeren die daar<br />

geveild en door handelaren verder verkocht werden.' Van de winsten<br />

die de handelaren hebben gemaakt, is ons geen schatting bekend - bekend<br />

zijn wèl de bedragen die jaarlijks als saldo van de veilingen, het<br />

'batig slot', zoals het heette, in de Nederlandse schatkist belandden: tot<br />

I870 in totaal f 725 mln. Dat 'batig slot' liep geleidelijk op van een vijfde<br />

tot bijna een derde van de staatsinkomsten, De Nederlandse staat heeft<br />

van dit geld niets naar Indië doen terugvloeien (integendeel: de rijksuitgaven<br />

daar werden, schrijft de historicus B. H. M. Vlekke, 'beknibbeld<br />

en teruggebracht tot het allernoodzakelijkste, zonder enige eonsideratie<br />

voor dringende problemen van onderwijs of zelfs voor politieke noden").<br />

De Nederlandse staat heeft alles ten eigen bate aangewend: een<br />

deel van de staatsschuld werd afgelost, allerlei accijnzen werden verlaagd,<br />

de Twentse textielfabrieken gesubsidieerd, de staatsspoorwegen en nieuwe<br />

verdedigingswerken aangelegd en de havens van Rotterdam en Amsterdam<br />

verbeterd; tenslotte werden ook de schadeloosstellingen aan de<br />

Westindische slaveneigenaren uit het 'batig slot' geput."<br />

*<br />

Van het einde van de jaren '40 af rees in Nederland verzet tegen het<br />

Cultuurstelsel, speciaal tegen de overheersende rol die de overheid daarin<br />

vervulde. Er was op Java aangetoond wat men in de cultures kon bereiken<br />

, Brief, 10 jan. 1842, van J. Chr. Baud aan P. Merkus, aangehaald door H. Baudet<br />

in Geld en geweten, dl. II, p. 255. 2 De Nederlandse Handelmaatschappij liet zich<br />

voor haar diensten goed betalen en bouwde een ook in andere opzichten florissant<br />

bedrijf op. Van 1825 tot 1870 kon zij jaarlijks gemiddeld bijna 9% dividend uitkeren.<br />

' B. H. M. Vlekke: Geschiedenis van de Indische archipel (1947), p. 336. 4 Buiten<br />

de genoemde f 725 mln valt nog een bedrag van f 17 mln dat Nederland in de jaren<br />

183~1857 ten goede heeft doen komen aan de Nederlandse koloniën in West-Indië<br />

en in West-Mrika.<br />

58


HET 'BATIG SLOT'<br />

- particuliere ondernemers wensten zèlf die winsten te maken; zij eisten<br />

bedrijfsvrijheid en konden aan die eis kracht bijzetten doordat het<br />

bestuur van de koloniën, tot 1848 bij uitsluiting opgedragen aan de<br />

koning, nadien een aangelegenheid was geworden waarin de Kroon<br />

verantwoording schuldig was aan de Staten-Generaal. De meeste leden<br />

van Eerste en Tweede Kamer hadden niet veel belangstelling voor wat<br />

in de koloniën geschiedde (het duurde twintig jaar voordat in de Tweede<br />

Kamer kritiek werd geuit op het Cultuurstelsel'), maar zij die dat wèl<br />

hadden, roerden zich geducht, er op wijzend dat zich op Java hongersnood<br />

was gaan voordoen, dat aan het Cultuurstelsel ergerlijke vormen<br />

van bevoordeling vastkleefden en dat het' stelsel als geheel in strijd was<br />

met de geest van de tijd. Al die kritiek had succes.In 1867 werd een streep<br />

gehaald door de cultuurprocenten voor Nederlandse bestuursambtenaren<br />

(bij wijze van compensatie werd hun betaling verbeterd, ten dele door<br />

het toekennen van representatietoelagen)", de kleinere gouvernementscultures,<br />

waaronder die van indigo, werden in de loop van de jaren '60<br />

afgeschaft, en wat de twee veruit belangrijkste betreft: suiker en koffie,<br />

werd in 1870 bij de wet bepaald dat zij geleidelijk zouden verdwijnen;<br />

de gouvernementssuikercultuur is toen tot 1891 blijven bestaan en de<br />

laatste resten van de gouvernementskofliecultuur verdwenen in 1916. Er<br />

bleef als gevolg van dit alles tot 1877 een 'batig slot' aan de Nederlandse<br />

schatkist toevloeien: in totaal nog ca. f 100 mln.<br />

Uiteraard betekende het verdwijnen van de gouvernementscultures<br />

niet, dat de teelt van de betrokken gewassen werd gestaakt. Integendeel:<br />

Westerse particuliere ondernemers waren er zeker van dat zij die teelt<br />

nog zouden kunnen uitbreiden en bovendien tot de aanplant van nieuwe<br />

gewassen zouden kunnen overgaan. Zij vertrouwden daarbij dat zij op<br />

Java, gegeven de bevolkingstoename en gegeven het feit, dat de meerderheid<br />

van de dorpelingen er onder het Cultuurstelsel aan was gewend<br />

geraakt om een aantal maanden achtereen de sawahs tegen plantloon te<br />

bewerken, voldoende loonarbeiders zouden vinden. Er was één groot<br />

probleem: in veel gevallen begeerden de ondernemers voor de uitbrei-<br />

1 Wie vóór de Grondwetsherziening van 1848 terzake vragen stelde, werd afgescheept<br />

met algemeenheden: dezelfde minister die in 1846 in een brief aan de gouverneurgeneraal<br />

schreef over de grenzeloze gewetenloosheid der Europeanen op Java (die<br />

hem al jaren bekend was), zei in 1843 in de Tweede Kamer: 'De inheemse bevolking<br />

geniet rust en welvaart.' (aangehaald in C. Fasseur: Ku/tuurstelsel en koloniale baten,<br />

p. 42) 2 De (lagere) cultuurprocenten die aan inheemse gezagdragers toevloeiden,<br />

bleven tot 1907 gehandhaafd; toen was overigens van de gouvernementscultures<br />

nagenoeg niets meer over.<br />

59


NEGEN!IENDE EEUW<br />

ding van de bestaande en de vestiging van nieuwe cultures het eigendomsrecht<br />

te verwerven over de gronden die de dorpsbevolking nodig<br />

had \Voor de teelt van haar eigen voedingsmiddelen, vooral rijst. Een<br />

ongebreidelde uitbreiding van de particuliere cultures zou, dat was duidelijk,<br />

heel Java in rep en roer hebben gebracht en dat gevaar werd als<br />

reëel gezien vooral doordat inheemse landbouwers; tuk op het verwerven<br />

van een groot geldbedrag, heel wel tot verkoop van hun gronden zouden<br />

kunnen overgaan. Vandaar dat in 1870 bij de wet werd bepaald dat de<br />

inheemse bevolking haar gronden niet mocht verkopen aan niet-inheemsen;<br />

zij mocht ze wèl verhuren, hoogstens voor een termijn van een aantal<br />

jaren (dat werden er tenslotte ruim twintig), en die verhuw zou slechts<br />

rp.ogen geschieden onder toezicht van het gouvernement' ; bij ordennarttie<br />

werd vervolgens bepaald dat per afdeling (onderdeel van een residentie)<br />

niet meer dan een derde van de sauiahs tegelijkertijd verhuurd mocht<br />

worden. Ten aanzien van de woeste gronden bepaalden de wet en de op<br />

basis daarvan uitgevaardigde ordonnanties dat-zij, als zij door inheemsen<br />

zouden werden ontgonnen,· bezit dier inheemsen zouden worden en<br />

niet" zoals voordien gebruikelijk was, bezit van de dorpsgemeenschap<br />

- niet-inheemsen zouden woeste gronden niet in eigendom kunnen<br />

verwerven maar alleen in erfpacht voor een periode van hoogstens<br />

vijf-en-zeventig jaar,<br />

Die regelingen golden op Java niet voor hetgehele eiland: zij Waren<br />

niet van toepassing op de particuliere landerijen en evenmin op de vier<br />

Vorstenlanden - in die laatste gebieden kregen de nieuwe ondernemingen<br />

vaak een armslag die extra-schadelijk was voor de dorpsbevolking.<br />

Imperialistische expansie<br />

In de gehele niet-blanke wereld breidden de Europese mogendheden ria<br />

ca. 1870 hun invloed uit, De een wilde de ander vóór zijn en dom; het<br />

in bezit nemen van nieuwe.gebieden (vrijwel heel Afrika werd verdeeld<br />

onder Engeland, Frankrijk, Duitsland en België) zijn machtspositie versterken;<br />

veelal waren die nieuwe gebieden bovendien van belang doordat<br />

zij goedkope grondstoffen gingen leveren aan particuliere ondernemin-<br />

1 Ziilk een regeling waarbij men de inheemse bevolking als het ware tegen zichzelf<br />

beschermde, ontbrak in de.Britse kolonie Birma; et zijn claardan ook in de rijstdelta<br />

noodtoestanden gekomen 'met .alle daarbij behorende onrust.<br />

60


NIEUWE CULTURES<br />

gen. De internationale scheepvaart nam toe - hij werd naar en van Indië<br />

belangrijk vergemakkelijkt door de opening, in r869, van het Suezkanaal.'<br />

Spoedig gingen de Stoomvaart Maatschappij Nederland en de<br />

Rotterdamse Lloyd met passagiersschepen vaste verbindingen met Indië<br />

onderhouden en ook in de archipel zelf werden de verbindingen te land<br />

en ter zee (in het volgende hoofdstuk zullen wij nadere bijzonderheden<br />

geven) belangrijk verbeterd. Een eerste telegrafische verbinding tussen<br />

Nederland ert de archipel kwam in r870 tot stand.<br />

Op Java kwamen de cultures, nu door particuliere ondernemingen<br />

gedreven, tot verdere ontwikkeling, o.m. die van thee en tabak Voor de<br />

tabakscultuur bleek zich evenwel vooral het dunbevolkte gebied van Deli<br />

op de oostkust van Sumatra te lenen (zie kaart VI op pag. 62). Daar begon<br />

in 1870 de Deli Maatschappij te opereren: 'de eerste 'moderne' cultuurmaatschappij<br />

in Nederlands-Indië', schrijft Paul van 't Veer in zijn De<br />

Atjeh-oorlog, 'een naamloze vennootschap waarvan de directie niet in<br />

Indië maar in Amsterdam zetelde." De cultuur bleek in Deli bijzonder<br />

arbeidsintensief doordat de tabaksgronden die eerst volledig schóongemaakt<br />

moesten worden, slechts eens in de zeven jaar voor nieuwe<br />

aanplant mochten worden gebruikt: na elke zeven jaar moest dan weer<br />

een dichte vegetatie worden verwijderd. Waar arbeidskrachten te vinden?<br />

De Sumatranen weigerden: zij vonden op Sumatra voldoende woeste<br />

grond voor hun eigen voeding en hadden geen behoefte aan arbeid iri<br />

loondienst. De Deli Maatschappij en andere vennootschappen begonnen<br />

met arbeidskrachten uit China te importeren, maar van omstreeks r885<br />

af ging men javanen aantrekken. Die verplichtten zich, enkele jaren lang<br />

in het verre Deli te werken, maar de omstandigheden bleken er zo<br />

primitief dat veel arbeiders, koelies, hun werk iIJ.de steek lieten om zich<br />

elders op Sumatra te vestigen dan wel naar Java terug te keren. Dat werd<br />

tegengegaan .doordat het gouvernement op verzoek van de betrokken<br />

cultuurmaatschappijen een ordonnantie uitvaardigde waarin verlaten van<br />

het werk als een strafrechtelijk te vervolgen overtreding werd aangemerkt,<br />

m.a.w, onder strafsanctie. poenale sanctie, gesteld. Die ordonnantie<br />

versterkte de positie van de cultuurmaatschappijen van welke de meeste<br />

enkele tientallen jaren lang vrijwel niets deden. om het pestaan van de<br />

, Van 1844 afkonden personen en poststukken gebruik maken van door de Engelsen<br />

georganiseerd wegtransport over de landengte van Suez. Maakte men van die "overlandweg'<br />

gebruik, dan duurde de reis naar Indië twee in plaats van vier maanden.<br />

Toen .na de opening van het Suezkanaal modernere schepen in gebruik waren genomen,<br />

werd de reis naar Indië geleidelijk tot niet veel meer dan één maand teruggebracht.<br />

2 Paul van 't Veer: De Atjeh-oorlog (1969), p. 26: .<br />

6r


500 km<br />

NEGENTIENDE EEUW<br />

VI. Sumatra<br />

62<br />

BILLITON<br />

o ~.fIJ


DELI<br />

koelies te verbeteren. Vóór I900 kwam jaarlijks gemiddeld ruim 7 % van<br />

hen te overlijden, hetgeen betekende dat wie zich op Java voor enkele<br />

jaren liet aanwerven (die termijn werd ter plekke veelal verlengd doordat<br />

de koelie na afloop van zijn eerste contract zwaar in de schuld was geraakt<br />

bij zijn directe bazen of bij inheemse of Chinese geldschieters), een<br />

gerede kans liep om op Sumatra het leven te verliezen.<br />

Ook op andere wijzen kregen in Deli de cultuurondernemingen de<br />

nodige steun zowel van het inheems als van het Nederlands bestuur. De<br />

Nederlandse bestuursambtenaren waren hier omstreeks de eeuwwisseling<br />

aan een subtiele vorm van corruptie blootgesteld. Zij werden, zoals<br />

gebruikelijk, na enkele jaren overgeplaatst en verkochten dan hun inboedel<br />

op een vendutie - elk hunner wist dat die vendutie een exorbitant<br />

bedrag zou opleveren als hij het de economisch machtigen naar de zin<br />

had gemaakt: voor onbenullige voorwerpen werden dan honderden<br />

guldens betaald. In voorkomende gevallen (wij weten niet of het veel<br />

dan wel weinig ambtenaren zijn geweest die zich dit alles hebben laten<br />

aanleunen) plachten inheemse vorsten en de hoofden van de Chinese<br />

gemeenschappen druk mee te bieden, de vorsten, aldus een in I902 in<br />

Nederland gepubliceerd relaas, 'om voort te kunnen gaan met onderdrukking<br />

en knevelarij der bevolking', de Chinese hoofden omdat zij in<br />

handen hadden 'de opiumpacht, de pandhuispacht en de speelpacht. om<br />

er niet van te spreken dat zij de eigenaren (waren) van bijna alle huizen<br />

van ontucht.'!<br />

Voor de aardoliewinning bleek de Indische archipel op bepaalde<br />

punten bij uitstek geschikt doordat de aardoliehoudende lagen zich dicht<br />

onder de oppervlakte bevonden. Tegen het einde van de eeuw werd met<br />

de exploitatie begonnen door diverse maatschappijen; na een concurrentiestrijd<br />

waarin, heet het, in veel gevallen de ongeoorloofde middelen<br />

niet geschuwd werden-, werd de Bataafse Petroleum Maatschappij, sinds<br />

I907 onderdeel van de combinatie van de Koninklijke Nederlandse<br />

maatschappij tot exploitatie van petroleumbronnen in Nederlands-Indië<br />

en de Britse Shell, de grootste. Aanzienlijke kapitalen werden in de<br />

aardoliewinning belegd. Het was een riskant bedrijf: menige onderne-<br />

I Aangehaald in Geld en geweten, dl. II, p. 2I7. 2 Voorbeelden daarvan werden in<br />

I927 in Nederland gepubliceerd door de Nieuwe Rotterdamse Courant en in Indië in<br />

het kleine dagblad De Courant. Zeven in dat blad van de hand van de hoofdredacteur,<br />

A. Weeber, verschenen artikelen, werden in '29 gebundeld in de brochure Petroleumadel;<br />

zij waren, aldus Weeber in zijn 'Voorwoord', 'in geheel de Europese pers<br />

doodgezwegen.'<br />

63


Np'GENTIENDE EEUW<br />

ming mislukte maar degene die succes hadden (dat gold vooral voor de<br />

BPM, die tot levendige .ergernis van Amerikaanse aardolie-maatschappijen<br />

door het gouvernement bevoorrecht werd), maakten exorbitant<br />

hoge winsten zodat jaarlijks dividenden van enkele tientallen procenten<br />

konden worden .uitgekeerd. Op de betekenis van die aardoliewinning<br />

komen wij terug in het volgende hoofdstuk waarin wij een beeld. zullen<br />

geven van het 'moderne' Indië dat in de eerste decennia van deze eeuw<br />

ontstond - hier willen wij er nog op wijzen dat de rechten die door het<br />

gouvernement op dé winning van de aardolie werden geheven, laag<br />

waren: tot 1907 3 tot 4 % van de netto-opbrengst, nadien 4 % van de<br />

bruto-opbrengst .<br />

. Tinerts was in de Indische archipel in rijke hoeveelheden te vinden<br />

op de eilanden Banka en Billiton (zie kaart VI op pag. 62) - het werd op<br />

Banka al door de Oost-Indische Compagnie gewonnen en die winning<br />

werd nadien door het gouvernement voortgezet. Daarnaast werd de<br />

winning op Billiton van 1860 af ter hand genomen door de Billiton<br />

Maatschappij die in dertig jaar tijd met een kapitaal, dat van f 5 mln tat<br />

f I mln teruggebracht kon worden, in totaal ruim f 54 mln zuivere winst<br />

maakte; toen in 1892 een nieuwe concessie werd verleend, werd bepaald<br />

dat de staat voortaan vijf-achtste van de winst Zou ontvangen. Als<br />

arbeiders werden op Banka en Billiton Chinezen aangetrokken.<br />

*<br />

Eerder vermeldden wij dat op Java de bevolking onder het Cultuurstelsèl<br />

bleef toenemen, Die groei, o.m. bevorderd door maatregelen van het<br />

gouvernement op het gebied van de volksgezondheid, zette zich in de<br />

laatste drie decennia van de negentiende eeuw voort: in 1900 telde de<br />

inheemse bevolking ruim 28 miljoen zielen, terwijl het er ten tijde van<br />

Raffles vermoedelijk 8 of 10 miljoen waren geweest. Uit een oogpunt<br />

van voeding bood, jaren van misoogst uitgezonderd, die bevolkingsgroei<br />

lange tijd geen grote moeilijkheden: er waren tot in de tweede helft van<br />

de negentiende eeuw op het eiland nog voldoende woeste gronden waar<br />

men tot de rijstbouw kon overgaan. Tegen het einde van de eeuw<br />

kwamen ei evenwel problemen: de particuliere suikerondernemingen<br />

hadden het recht gekregen, per bestuursafdeling en per seizoen maximaal<br />

een derde van de rijst-sawahs te huren, welnu: met medewerking van<br />

inheemse bestuurshoofden slaagden zij er vaak in, de beschikking te


ti E S U IKE Reu LTlJ URE N DEIN H E EMS E B E V t> L IÇ I N: G<br />

krijgen over de beste gronden; bovendien werkten zij de aanplant van<br />

de betere soorten rijst, die meer tijd nodig haddën om rijp te worden;<br />

tegen. De belangen van de bevolking en die van de cultuurondernerningen<br />

waren tegengesteld - reeksen conflicten vloeiden hieruit voort<br />

waarvan de oplossing een van de hoofdtaken ging vormen van het<br />

Nederlands bestuursapparaat,<br />

Van ca. 188.0af girig de totale rijstoogst .opjavalangzamer stijgen dan<br />

het bevolkingsaantal: de rijstoogst steeg in de periode tot rozo met 32%,<br />

het bevolkingsaantal met 8.0%. Grote versnippering van het grondbezit·<br />

was het gevolg: de sau/ahs werden in steeds kleinere akkertjes verdeeld<br />

die elk voor de rijst van één gezin moesten zorgen; die versnippering .op<br />

haar beurt werkte als een rem ..op de verhoging van de arbeidsproductiviteit,<br />

Tegen het einde van de eeuw kwamen er berichten in Nederland<br />

dat zich in de residentie Semarang een grote voedselschaarste was gaan<br />

att~kenerr die niet gevolg was van misoogst maar van de 'normale'<br />

economische verhoudingen die .op Java \Varen ontstaan - het effect van<br />

die berichten zullen wij aanstonds beschrijven.<br />

*<br />

Na de java-.oorlog braken op Java in de negentiende eeuwgeen nieuwe<br />

gr¢t,e opstanden uit, wel kwam het ei, veelvuldig tot beperkte, plaatselijke<br />

onrust en bovendien werden regelmatig van Java uit militaire expedities<br />

ondernomen om het Nederlands gezag .erkend te krijgen: door inheemse<br />

machthebbers elders. Te land werd dan telkens opgetreden door het<br />

N ederlands- Indisch (na I g33: Koninklijk Neeierlands-Indisch) Leger, het<br />

Knil.<br />

Dat leger bestond voor een deel uit inheemse militairen. Dat was al<br />

zo geweest in de tijd van de Oost-Indische Compagnie: zij had, zoals<br />

bleek, veel Europeanen als militairen i11haar dienst maar had daarnaast<br />

menigmaal een beroep gedaan .op hulptroepen van inheemse' vorsten,<br />

soms zich door -die vorsten slaven laren leveren" Daèndels trof in Indië<br />

n.og maar ca. zesduizend militairen aan: ca. vierduizend .op Java, ca.<br />

tweeduizend op de Molukken - bij het herstel van het Nederlandse gezag<br />

wetden van de Engelsen een bataljon Arnbonnezen en een groep Bengaalse<br />

militair~n .overgen.omen. t'en tijde van de Java-.o.orl.og werd een<br />

korps van ruim driedui~end" vrijwilligers uit Nederland overgebracht.<br />

Nadien werd de legersterkte geleidelijk uitgebreid; in 187.0telde het Knil<br />

65


NEGENTIENDE EEUW<br />

bijna dertienduizend Europeanen (een op de tien was officier), een kleine<br />

duizend 'Ambonnezeri' en bijna veertienduizend andere inheemsen.<br />

Wij schrijven over 'Ambonnezen', omdat als zodanig niet alleen de<br />

inheemse militairen uit de Molukken maar ook die uit het gebied van<br />

Menado werden aangeduid. Op de Molukken had, gelijk vermeld, de<br />

protestantse zending in de tijd van de Compagnie succes gehad - zij had<br />

ook in de heidense Minahassa, waar Menado de hoofdplaats van was,<br />

volgelingen weten te vinden. De protestantse Ambonnezen en Menadonezen<br />

(zij werden in het leger bijna op gelij'ke voet behandeld met de<br />

Europese minderen) werden op het Islamietische Java als ongelovigen<br />

beschouwd; door een deel van de inheemsen werden zij, hulpkrachten<br />

van een koloniaal regime, gehaat. Er waren echter ook bewoners van<br />

West-Java, Soendanezen, die tot het Knil toetraden, en ook Madoerezen<br />

deden dat; het was, van andere factoren afgezien (sommigen beschouwden<br />

het als een eer om in militaire dienst te mogen treden), een voor de<br />

hand liggend middel om aan de armoede te ontsnappen. Voor de 'Ambonnezen'<br />

betekende de toetreding tot het Knil dat zij (wij geven de<br />

situatie na ca. 1870 weer) bij dienstneming voor vier jaar een eenmalige<br />

premie van f 120, voor zes jaar een van f 200 ontvingen; bij verlenging<br />

van de dienstneming kregen zij premies die van dezelfde orde van grootte<br />

waren; andere inheemsen kregen lagere premies. Het tractement van al<br />

die inheemsen kon oplopen tot f 300 per jaar voor een sergeant, f 240<br />

voor een korporaal en f 200 voor een gewoon soldaat. In Indische<br />

verhoudingen waren dit aanzienlijke bedragen - met dat allukte het op<br />

Java maar zelden, voldoende inheemsen aan te werven; daarbij werden<br />

de inheemse dorpshoofden ingeschakeld: zij kregen f 50 voor elke<br />

dorpsbewoner die zij tot dienstneming wisten te bewegen.<br />

Er dienden ook Afrikaanse negers in het Knil: ruim duizend ca. 1850,<br />

later niet meer dan enkele honderden.' Aanvankelijk waren dat slaven<br />

die door hun vorsten waren verkocht, nadien vrijwilligers die bij aanmelding<br />

een handgeld hadden gekregen.<br />

De Europese minderen, allen vrijwilligers, plachten in de negentiende<br />

eeuw naar Indië te vertrekken via Harderwijk, waar het Koloniaal Werfdepot<br />

was gevestigd; zij kregen, als zij als 'kolonialen' tekenden (jaarlijks<br />

deden dat in de tweede helft van de eeuw gemiddeld een kleine duizend<br />

Nederlanders), een handgeld van f 300 of f 400 uitbetaald. Er waren er<br />

onder die Nederlanders die, vooral in de periode van grote nood op het<br />

1 Die negers kwamen van de kust van Guinea (West-Afrika), waar Nederland tot<br />

1871 een kolonie bezat.<br />

66


HET KONINKLIJK NEDERLANDS-INDISCH LEGER<br />

platteland, dat geld gebruikten om hun familie uit de schulden te helpen.<br />

Tot de overigen die zich aanmeldden, jaarlijks gemiddeld ca. zevenhonderd<br />

man, en die eenzelfde premie ontvingen, behoorden Europeanen<br />

van elke nationaliteit met als grootste contingenten Belgen, Duitsers,<br />

Zwitsers en Fransen. Soms waren het lieden die iets op hun kerfstok<br />

hadden - het depot in Harderwijk kreeg de naam, 'het riool van Europa'<br />

te zijn.<br />

Men tekende voor vier jaar, maar naarmate men in Indië bijtekende,<br />

kreeg men een hoger pensioen: na twaalf jaar dienst f 200 per jaar, na<br />

twintig jaar (het maximum) meer dan f 400; dat waren belangrijke<br />

voorzieningen in een tijd waarin vrijwel geen burger recht had op<br />

pensioen, compensaties ook voor de gevaren van de inzet en het weinig<br />

opwekkend, meestal geestdodend bestaan. Dat bestaan kende twee lichtpunten:<br />

er werd veel jenever verstrekt en men kon er een inheemse<br />

vrouw op nahouden die, met de eventueel uit het concubinaat voortgesproten<br />

kinderen, in de kazerne woonde; dat kazerneconcubinaat<br />

dat al in de tijd van de Compagnie was voorgekomen, werd in 1836<br />

officieel goedgekeurd.<br />

In de Europese samenleving in de archipel genoten de 'kolonialen'<br />

geen aanzien; door de meeste Europese burgers werd de omgang met<br />

militairen geschuwd, behalve dan met de officieren die een 'goede partij'<br />

vormden voor een huwbare dochter.<br />

*<br />

Na de Java-oorlog kwamen herhaaldelijk locale onlusten op Java voor:<br />

zij waren een vorm van protest zowel tegen de overheersing door<br />

blanken, die èn vreemden èn ongelovigen waren, als tegen het ingrijpen<br />

dier blanken, rechtstreeks of via de inheemse gezagdragers, in het traditionele<br />

levenspatroon. Bijna steeds namen die protestbewegingen de<br />

vorm aan van acties, op touw gezet door plaatselijke Islamietische leiders<br />

of verbitterde leden van de oude adel - zij verklaarden dan, zoals ook<br />

Diponegoro had gedaan, dat zij beschikten over geheimzinnige krachten<br />

en dat elk die hen volgde, bij een gewapend treffen ongedeerd zou<br />

blijven. Er waren op Java tussen 1840 en 1875 slechts zes jaren waarin<br />

het niet tot een of meer van die locale uitbarstingen kwam. Zij deden<br />

zich ook na 1875 voor, o.m. in 1888 in het noordwesten van het roerige,<br />

naar verhouding streng-Islamietische Bantam, waar het tussen 1810 en


NEGENnENDE EEUW<br />

1870 al negentien maal tot onlusten was gekomen, vooral uit protest tegen<br />

de verzwaarde herendiensten en tegen het betalen van belastingen in<br />

geld. De onlusten van 1888, nauwkeurig beschreven en geanalyseerd door<br />

de Indonesische historicus Sartono Kartodirdjo", richtten zich, tekenend<br />

genoeg, niet alleen tegen de Nederlandse gezagdragers maar ook tegen<br />

hun steun en toeverlaat: de inheemse hoofden. Negen van die inheemse<br />

gezagdragers en acht Nederlanders werden gedood ~ aan de zijde van de<br />

opstandelingen sneuvelden dertig personen; meer dan tweehonderd werden<br />

er gearresteerd, van, wie elf publiekelijk opgehangen werden, bijna<br />

negentig tot vele jaren dwangarbeid veroordeeld, ruim negentig verbannen.<br />

Van de aantallen slachtoffers die de overige locale onlusten vergden<br />

en van de strafmaatregelen waartoe hun onderdrukking leidde, is ons<br />

geen overzicht bekend. Dat elk van die gebeurtenissen sporen naliet in<br />

de herinnering van de bevolking van de betrokken streek, behoeft geen<br />

betoog; zij Heten trouwens veelalook een residu van angst achter in de<br />

geest van talrijke Europeanen - een angst die aan het eind van de jaren<br />

,50 werd versterkt door de berichten over de grote legeropstand in<br />

Voor-Indië, waar aanzienlijke aantallen Britten waren vermoord.'<br />

Buiten Java geschiedde het Nederlandse ingrijpen in de negentiende<br />

eeuw meestal in dier voege dat expedities werden uitgezonden om<br />

inheemse vorsten die het de Nederlanders lastig hadden gemaakt, bijvoorbeeld<br />

door zeeroof, te tuchtigen. Bezet werden aanvankelijk alleen<br />

het tineiland Banka en, op Sumatra's westkust (zie kaart VI op pag. 62),<br />

Padang en omgeving; hier had een van het Islamietische Atjeh en van<br />

Arabië uit geïnspireerde orthodox-Islamietische groep de strijd aangebonden<br />

met inheemse machthebbers die niet wensten dat de hun machtsposities<br />

onderstrepende, traditionele adat-regels vervangen werden door<br />

de strenge voorschriften van de Koran. Het gouvernement ging de<br />

adat-partij steunen; deze behaalde na bijna twintig jaar strijd de overwmrung.<br />

Behalve op Sumatra (en daar ook in het zuiden: in de Z.g.Lampongs)<br />

werd nog ingegrepen, korter, op Zuid-Celebes, op Bali en op enkele<br />

punten op Borneo, dat alles vóór 1860. Een jaar later, toen het op Sumatra<br />

opnieuw broeide, schreef de minister van koloniën aan de gouverneurgeneraal:<br />

'Ik beschouwelke uitbreiding van ons gezag in de Indische<br />

I S, Kartodirdjo: The Peasants' Revolt oj Banten in 1888 (1966). 2 In 1858, na het<br />

onderdrukken van de opstand, werd de East India Company ontbonden en kwam<br />

Voor-Indië als Brits-Indië onder de Britse Kroon te ressorteren.<br />

68


UITBREIDING VAN HET GEZAG<br />

archipel als een schrede nader tot onze val en zulks te meer, daar wij nu<br />

reeds in dit opzicht ver boven onze krachten gegroeid zijn."<br />

Dit was een standpunt dat niet alleen door de meeste Indische bestuursambtenaren<br />

maar ook door de nieuwe ondernemers die na 1870 in<br />

Indië grote kapitalen gingen beleggen, werd afgewezen: vóór alles begeerden<br />

zij een sterk Nederlands gezag en dat kon alleen dán sterk zijn,<br />

ook op een eiland als java, wanneer zich elders in de archipel geen vorsten<br />

en volkeren bevonden die het Nederlands gezag met succes afwezen. Een<br />

situatie waarbij, zoals in de eerste decennia van de negentiende eeuw<br />

hier en daar het geval was geweest, de Nederlandse bestuursuitoefening<br />

'niet méér omvatte dan het dagelijks hijsen van de Nederlandse vlag do;r<br />

een posthouder die veelal de tijd alleen met een jeneverfles wist te<br />

doden" (aldus het Gedenkboek van de ambtenaren van het Binnenlands<br />

Bestuur), was voor die bestuursambtenaren en ondernemers onaanvaardbaar:<br />

er moest een ècht gezag, een ècht bestuur komen, een bestuur ook<br />

dat op tal van gebieden, het verkeersgebied in de eerste plaats, nieuwe<br />

voorzieningen zou treffen. De Pax Neerlandica zou algemeen zijn of Ze<br />

zou niet zijn, Daar kwam nog een belangrijke factor bij: in de gehele<br />

niet- Westelij ke wereld breidden, zoals eerder opgemerkt, andere Westelijke<br />

mogendheden hun invloed uit - de Amerikanen kregen tegen het<br />

einde van de eeuw de Philippijnen. de Duitsers de oostelijke helft van<br />

Nieuw-Guinea in handen. Het gevaar dat anderen, onder wie ook wellicht<br />

de op expansie beluste japanners, zich meester zouden maken van<br />

delen van de archipel die niet onder effectief N ederlands gezag stonden,<br />

werd als reëel gezien; het kon slechts gekeerd worden wanneer dat gezag<br />

zich overal duidelijk vestigde en deed gelden.<br />

Dat gebeurde dan ook. .<br />

Nadat al in de jaren '60, het ministerieel betoog uit '61 ten spijt, op<br />

enkele plaatsen aan Sumatra's oostkust was ingegrepen, kwam het in i!î73<br />

tot een eerste oorlog met Atjeh": een weerbaar rijk dat in het begin' van<br />

de zeventiende eeuween groot deel van Sumatra en van het schiereiland<br />

Malakka had beheerst. In de tijd van de Compagnie had het vaak de<br />

Engelsen gesteund tegen de Nederlanders. De archipel kende in de<br />

negentiende eeuw, afgezien nog van de vier Vorstendommen op java,<br />

bijna driehonderd inheemse rijkjes - er was er geen dat, al was Atjeh<br />

I Aangehaald in Paul van 't Veer: De Atjeh-oorlog, p. IS. 2 Gedenkboek van de Vereniging<br />

van Ambtenaren bij' het Binnenlands Bestuur in Nederlands-Indië (1956),<br />

P.41. 3 Ons beeld van de Atjeh-oorlogen is gebaseerd op het in 1969 gepubliceerde<br />

werk van Paul van 't Veer: De Atjeh-oorlog.


NEGENTIENDE EEUW<br />

ook niet zo volkrijk (geschatte bevolking: een half miljoen), zijn kracht<br />

en internationaal erkende positie bezat. Onder Engelse druk had Nederland<br />

in r824, zoals al vermeld, Atjehs onafhankelijkheid gewaarborgd;<br />

het werd daar niet voor bel?ond: Atjehers gingen vaak totzeeroof over<br />

en zij werkten in Deli en elders op Sumatra, de consolidatie van de<br />

Nederlandse invloed tegen. In r87r stond Nederland aan Engeland zijn<br />

laatste Afrikaanse bezitting: het eerder genoemde deel van Guinea, af<br />

- het kreeg in ruil de vrije hand op heel Sumatra,<br />

In de lente van r873 werd een expeditionaire macht naar Atjeh gezonden;<br />

ze wist bij de Atjeh-rivier te landen maar moest zich na een<br />

zware nederlaag terugtrekken. Na felle debatten in Nederland werd eind<br />

r873 op Java een tweede expeditionaire macht ingescheept: ca. dertienduizend<br />

personen, met inbegrip van een eerste contingent van ruim<br />

drieduizend Javanen die tot dwangarbeid waren veroordeeld. De verlaten<br />

sûltans-kraton werd veroverd maar na jaren van' gevechten, waarin de<br />

Atjehers wapens uit Malakka kregen (een blokkade van de kust mislukte),<br />

was tenslotte slechts een gebied van ca. 50 vierkante kilometer in het dal<br />

van de Atjeh-rivier bezet dat door forten werd beschermd. De Nederlandse<br />

opperbevelhebber schatte dat het Knil tussen r874 en r880 der~<br />

tigduizend Atjehers had doen sneuvelen en vier- tot vijfhonderd dorpen<br />

had verbrand.<br />

In r884 kwam het tot nieuwe gevechten die tot r896 voortduurden.<br />

Zij brachten geen beslissend succes doordat Atjehse guerrillastrijders<br />

telkens weer het veroverde gebied binnendrongen. In de winter van '96<br />

op '97 werden vervolgens alle dorpen in het nog niet veroverd deel van<br />

het dal van de Atjeh-rivier platgebrand; dat leidde tot kritiek van een<br />

van de kolonels van het Knil, J. B. van Heutsz, die al eerder was gaan<br />

inzien dat barbaars optreden zinloos was! en dat, zo had hij in een<br />

I Paul van 't Veer vermeldt dat een van de officieren van het Knil had geprotesteerd<br />

tegen 'ongerechrvaardigde executies, het afmaken van gevangenen, mishandeling van<br />

onwillige informanten, het aanwakkeren van moordlust, het vermoorden van vrouwen<br />

en kinderen en het opsluiten van gijzelaars in kooien.' (De Atjeh-oorlog, p, 248)<br />

Dat men met dergelijke methoden niets bereikte, was aan van Heutsz voorgehouden<br />

door de grootste Nederlandse kenner van de Islam, Chr. Snouck Hurgronje, die in<br />

1884-85 een half jaar lang in Mekka had vertoefd en in 1889 in Indië was aangekomen<br />

om er de Islam verder te bestuderen; hij had in 1893 en '94 na een langdurig verblijf<br />

in Atjeh een grote studie over de Atjehers gepubliceerd - eerder al had hij er de<br />

nadruk op gelegd dat in Atjeh effectiever moest worden opgetreden. Hij zag het in<br />

die tijd voor Indië als van primair belang dat het zich onder Nederlands gezag snel<br />

zou kunnen ontwikkelen in een moderne richting.<br />

70


DE AT]EH-OORLOGEN<br />

brochure geschreven, 'het dappere en vrijheidslievende Atjehse volk'<br />

slechts bedwongen kon worden 'door doeltreffende gebruikmaking van<br />

de sterke arrn" - met 'doeltreffend' bedoelde hij dat vóór alles de<br />

guerrillastrijders moesten worden bedwongen; daartoe zette hij, in 1898<br />

tot gouverneur van Atjeh benoemd, een al bestaand korps in: de Marechaussee<br />

te Voet, dat, in kleine groepen vermetele operaties uitvoerend,<br />

in een contra-guerrilla een groot deel van de Atjehse tegenstanders wist<br />

uit te schakelen." De belangrijkste leiders van het Atjehse verzet gaven<br />

zich in 1903 over en van Heutsz werd een jaar later tot gouverneurgeneraal<br />

benoemd.<br />

Wat nadien nog ter consolidatie van het Nederlands gezag in en bij<br />

Atjeh en elders in de archipel geschiedde, zullen wij straks weergeven<br />

- wij dienen nu eerst de doorbraak, in Nederland, te schetsen van een<br />

nieuwe ideologie ten aanzien van de taak van het Nederlands bewind in<br />

de Indische Archipel.<br />

Naar de 'eedelijke roeping'<br />

De eerste Nederlandse publicist die zich in de negentiende eeuw na het<br />

herstel van het Nederlands bestuur kritisch uitliet over de koloniale<br />

verhoudingen in Indië, was de Utrechter Johannes Olivier die in 1817<br />

op acht-en-twintigjarige leeftijd naar Indië vertrok, daar negen jaar<br />

rondreisde en na terugkeer in Nederland een driedelig werk deed verschijnen,<br />

Land- en zeetogten in Nederland's Indië, waarin hij de 'laatdunkende<br />

domheid' van de meeste blanken aan de kaak stelde. 'Er hangt',<br />

schreef hij, 'als het ware een sluier tussen de inlanders en hun Europese<br />

gebieders waardoor deze laatsten met het wezenlijk karakter der eersten<br />

tot een hoge graad onbekend blijven." Die observatie was juist, en zij<br />

gold niet alleen voor het begin van de negentiende eeuw.<br />

Twintig jaar na Olivier, in 1837, arriveerde in Batavia als 'predikant<br />

der Maleise gemeente' (een gemeente die grotendeels uit sociaal achtergestelde<br />

Indo-Europeanen bestond) dr. W. R. baron van Hoëvell, een<br />

vijf-en-twintigjarige neef van baron van der Capell en, de gouverneur-<br />

I J. B. van Heutsz: De onderwerping van Atjeh, aangehaald in a.v., p. 193. 2 Het Korps<br />

Marechaussee te Voet bestond tenslotte uit ca. twaalfhonderd man; alle soldaten en<br />

korporaals waren inheemsen, het kader was van de sergeanten af Europees. Onder de<br />

inheemsen waren evenveel Javanen als Menadonezen en Ambonnezen. 3 Aangehaald<br />

in R. Nieuwenhuys: Oost-Indische Spiegel, p. 9°-91.<br />

71


NEGENTIENDE EEUW<br />

generaal die in het begin van de jaren '20 de inheemsen tegen allerlei<br />

vormen van exploitatie had trachten te beschermen. Van Hoëvell ging<br />

in Batavia een tijdschrift uitgeven waarin hij diverse misstanden hekelde;<br />

dat wekte het ongenoegen op van het gouvernement en toen hij vervolgens<br />

in het Europese revolutiejaar r848 in mei was opgetreden als<br />

voorzitter van een bijeenkomst te Batavia waarin hij aandrong op vrijheid<br />

van vergadering, vrijheid van drukpers, beter onderwijs en het toelaten<br />

van Indo-Europeanen tot de bestuursrangen, zond de gouverneur-generaal<br />

hem een ontevredenheidsbetuiging toe, waarna hij Indië (zijn positie<br />

was er in de Europese samenleving onmogelijk geworden) verliet. In<br />

Nederland werd hij bij koninklijk besluit gerehabiliteerd en Thorbecke<br />

bewerkstelligde dat hij lid werd van de Tweede Kamer; dertien jaar lang,<br />

tot r862 (hij werd toen benoemd tot lid van de Raad van State), kwam<br />

hij daar in zijn redevoeringen zowel voor de Indo-Europeanen als voor<br />

de inheemsen op; hij was de eerste die publiekelijk op de misstanden<br />

wees waartoe het Cultuurstelsel had geleid.<br />

Dat er op Java veelontevredenheid heerste, was aan diegenen uit de<br />

hoge kringen in Nederland die zich voor Indië interesseerden of er nauw<br />

bij betrokken waren, niet onbekend. Begin r85r kreeg de pasbenoemde<br />

gouverneur-generaal mr. A. J Duymaer van Twist van de minister van<br />

koloniën te horen dat 'de Javaanse bevolking ... zeer wel (wist) dat wij<br />

daar eigenlijk niet behoren'; wel kon men de inheemse gezagdragers met<br />

diverse middelen te vriend houden, 'maar', aldus de minister, 'onmogelijk<br />

kan men datzelfde doen ten opzichte van de miljoenen mens'en<br />

waaruit de gehele bevolking bestaat."<br />

De eerste nu die over het lot van die 'miljoenen mensen' op een wijze<br />

schreef die een deel van het lezend publiek in het hart raakte en blééf<br />

raken,.generaties lang, was de oud-bestuursambtenaar Eduard Douwes<br />

Dekker. Op de nawerking van zijn geschriften komen wij nog terug<br />

- mede met het oog daarop dienen wij stil te staan bij zijn persoon en<br />

zijn belangrijkste werk.<br />

Als lichtmatroos op het schip waarvan zijn vader gezagvoerder was,<br />

was Douwes Dekker", achttien jaar oud, in r839 in Batavia gearriveerd<br />

- hij klom er bij de Rekenkamer tot kommies op. Eind '42 vertrok hij<br />

naar het gebied van Padang (hij leefde er samen met de jeugdige dochter<br />

van eén inheems hoofd) waar hij als bestuursambtenaar in financiële<br />

1 Aangehaald in C. Fasseur: Kultuurstelsel en koloniale baten (1975). p. 32. 2 Hetgeen<br />

volgt is vrijwel geheel gebaseerd op Paul van 't Veers in 1979 verschenen werk: Het<br />

leven van Multatuli.<br />

72


MULTATULI<br />

moeilijkheden kwam, vermoedelijk door te grote feesten, door giften<br />

aan armen, vermoedelijk ook door adrninistratieve fouten in zijn eigen<br />

nadeel. In zijn functie geschorst keerde hij in de herfst van '44 naar Java<br />

terug waar hij na enige tijd weer een bescheiden positie kreeg in het<br />

Nederlands bestuursapparaat. Na nog in Menado en op Ambon te zijn<br />

geplaatst, vertoefde hij, ziek geworden, van eind '52 tot begin '55 met<br />

verlof in Nederland. Weer in Indië, werd hij in januari '56 assistentresident<br />

in een deel van de residentie Bantam, de armelijke afdeling<br />

Lebak; er waren daar geen gouvernementscultures, cultuurprocenten<br />

werden er dus niet uitgekeerd. Douwes Dekker constateerde er dat hele<br />

dorpen leeg waren gelopen als gevolg van de knevelarijen van het<br />

inheems bestuur, vooral van de regent van Lebak en diens schoonzoon<br />

die een van. de tuedono's was. Vijf weken na zijn aankomst verraste<br />

Douwes Dekker zijn onmiddellijke superieur, de resident, met het<br />

schriftelijk voorstelom de regent, die zich een 'hofhouding' van bijna<br />

tweehonderd personen kon veroorloven, voor onderzoek naar de hoofdplaats<br />

van de residentie te ontbieden en de schoonzoon te arresteren. De<br />

resident reed spoorslags naar Douwes Dekker toe maar deze weigerde<br />

hem inlichtingen te verschaffen, o.m, omdat hij bij geruchte vernomen<br />

had dat zijn voorganger, die het machtsmisbruik van het inheemse<br />

bestuur eveneens had willen bestrijden, zou zijn vergiftigd. Van alle<br />

bewijsmateriaal verstoken, stelde de resident zich op het standpunt dat<br />

het door Douwes Dekker bepleite ingrijpen, hetwelk een zware schok<br />

zou hebben toegebracht aan het inheemse bestuur op heel West-Java,<br />

overijld zou Zijn. Met goedvinden van Douwes Dekker legde hij de zaak<br />

voor aan gouverneur-generaal Duymaer van Twist, wiens ambtstermijn<br />

bijna was afgelopen. De door deze ingeschakelde Raad van Nederlands-<br />

Indië was van oordeel dat de assistent-resident van Lebak onbesuisd was<br />

opgetrederi; hij werd overgeplaatst naar een minder gunstig gelegen<br />

ressort en kreeg, geheel conform het voorstel van de resident, een<br />

berisping; vroeg, diep gekwetst.als hij nu was, om eervolontslag; zag<br />

dat verzoek prompt ingewilligd; verzocht van Twist om een audiëntie,<br />

maar deze die op het punt van vertrekken stond, ontving hem niet.<br />

Bijna een jaar later, in april r857, keerde Douwes Dekker, financieel<br />

gesteund door een broer die tabaksplanter op Java was geworden, naar<br />

Europa terug; de Nederlandse vrouw met wie hij in '46 in het huwelijk<br />

'Yas getreden en die in verwachting was van een tweede kind, moest hij<br />

achterlaten. In Brussel leidde hij een arm bestaan. Hij wendde zich tot<br />

van Twist die hij in Den Haag bezocht, verzoekend om een aanbeveling<br />

voor een nieuwe functie als Indisch bestuursambtenaar - geen succes. Een<br />

73


NEGENTIENDE EEUW<br />

tijdlang leefde hij vervolgens in het Duitse Kassel, daar, nadien ook<br />

elders, zijn schuldeisers ontlopend. Zijn vrouw repatrieerde en ging bij<br />

zijn familie in Arnhem wonen. Zelf zette hij zich, weer in Brussel, in<br />

het najaar van '59 aan het schrijven van een roman, in de kern een<br />

weergave van zijn eigen ervaringen, die hij onder het pseudoniem<br />

'Multatuli' ('ik heb veel geleden') wilde uitgeven. 'Want, Excellentie,'<br />

had hij ruim drie jaar eerder, in april' 56, in Batavia geschreven in een<br />

memorandum aan de gouverneur-generaal dat hij bij nader inzien niet<br />

had verzonden,<br />

'ik ben bezield met de kracht van een eerlijk man die een edele zaak voorstaat,<br />

Want ik heb mij zelve leren kennen als waardig daarvan de held, of althans<br />

de martelaar te wezen .<br />

. . . Ik heb veel geleden. Ik geloof dat ik bestemd ben veel te handelen. Ik<br />

geloof dat ik een roeping heb ... ik geloof dat God mij de kracht geven zal, die<br />

te volbrengen ... Die roeping is: de miljoenen mensen die gebukt gaan onder<br />

uitzuiging,' afpersing, knevelarij, roof en moord, daarvan te verlossen ... Wie mij<br />

daarin steunt reik ik de hand; wie mij daarin tegenwerkt is mijn vijand, zij hij<br />

Raad van Indië, gouverneur-generaal, zij hij mijn broeder.'<br />

'Pagina's lang', aldus van 't Veer, had hij verder in het memorandum<br />

uiteengezet, 'dat het hele Nederlandse bewind sedert de begintijd van<br />

de Oost-Indische Compagnie door roof en knevelarij was gekenmerkt<br />

en op de bajonetten van het Indische leger steunde.' 'Ik vraag', had hij<br />

aan het slot geschreven,<br />

'gerechtigheid voor de vertrapte mensheid! En dat zal ik blijven vragen zo lang<br />

ik adem heb, ik zal het uitroepen aan de hoeken der straten, ik zal het de koning<br />

zeggen als ik hem wijs op de juwelen zijner Kroon, en aan Holland als ik het<br />

wijs op zijn kapitalen: die juwelen zijn gestolen, die kapitalen zijn geroofd, uw<br />

welvaart is een diefstal en uw batig slot is een boom die zijn wortels heeft in<br />

een moeras van ongerechtigheid!<br />

En als het niet baat?<br />

Ik zal alle talen van Europa leren om het in vers te brengen, opdat de moeders<br />

voorzingen aan hun kinderen: daar ligt een roofstaat aan zee tussen Oost-<br />

Friesland en de Schelde.<br />

En ik zal mij beroepen op wat er edel is in de mensheid, en ik zal een kruistocht<br />

prediken tegen de gewapende kooplieden die onder aanroeping van God, zich<br />

vetmesten met bloed!"<br />

, Aangehaald in a.v., p. 350-52.<br />

74


MULTATULI<br />

Hooggestemde taal! Zij overdekte misschien elementen van innerlijke<br />

onzekerheid, want Douwes Dekker is, constateert van 't Veer, in Lebak<br />

niet zonder zelfoverschatting opgetreden I en er ook 'beïnvloed door<br />

zulke menselijke zwakheden als twijfel, ijdelheid, angst en eerzucht."<br />

Met diezelfde zwakheden hebben wellicht enkele brieven aan zijn vrouw<br />

samengehangen die uit eind 1859 dateren: hij had toen een aanbod van<br />

de minister van koloniën ontvangen dat hij in de West een nieuwe positie<br />

als bestuursambtenaar zou krijgen als het boek dat hij schreef en waarvan<br />

het verontrustend gerucht tot de minister was doorgedrongen, niet zou<br />

worden gepubliceerd, en hij overwoog vervolgens, blijkens die brieven,<br />

eerst als voorwaarde te stellen dat hij resident van Pasoeroean zou worden<br />

(hij zou dan recht hebben op cultuurprocenten tot een totaal van ruim<br />

f 25000 per jaar) alsmede een ruim voorschot en een hoge onderscheiding<br />

zou ontvangen, en ging tenslotte van een nog hogere eis reppen: een<br />

benoeming tot lid van de Raad van Nederlands-Indië. Het is mogelijk<br />

dat Douwes Dekker, die steeds door geldnood werd geplaagd, met die<br />

brieven zijn vrouw wilde geruststellen - twijfelachtig is ofhij ooit serieus<br />

heeft geloofd dat zijn voorwaarden zouden worden aanvaard. Hoe dat<br />

zij, hij wendde zich niet tot de minister en zijn boek dat dwars tegen de<br />

Nederlandse zelfgenoegzaamheid inging: Max Have/aar of de koffievei/ingen<br />

van de Nederlandse Handelmaatschappij", kwam in mei 1860 uit.<br />

*<br />

Het was, voorzover het op Indië betrekking had (Havelaars relaas was<br />

gevat in het raam van het relaas van dat prototype van de benepen<br />

burgerman, 'Batavus Droogstoppel', makelaar in koffie te Amsterdam),<br />

een bewogen aanklacht tegen het, in de als traag en gemakzuchtig<br />

afgeschilderde resident van Bantam, 'Slijmering', gepersonifieerd koloniaal<br />

regime dat zichzelf handhaafde via het drukkend gezag van de<br />

inheemse bestuurders - hoe drukkend dat was, werd het treffendst<br />

weergegeven in het in hoofdstuk 17 opgenomen verhaal van Saïdjah en<br />

Adinda: beide personen gaan te gronde door de knevelarijen van de<br />

inheemse u/edono, de schoonzoon van de regent van Lebak, die zich buffel<br />

na buffel toeëigent, en wanneer Saïdjah, die in Batavia als huisbediende<br />

is gaan werken, na drie jaar met zijn spaargeld naar zijn dorp terugkeert<br />

om er volgens afspraak met Adinda te trouwen, is zijn moeder van<br />

I A.v., p. 374. 2 A.v., p. 359.<br />

75


NEGENTIENDE EEUW<br />

verdriet gestorven, is zijn vader in de gevangenis bezweken waar men<br />

hem had opgesloten omdat men van hem een wanhoopsuitbarsting<br />

vreesde, en blijkt Adinda verdwenen te zijn: zij is mèt haar broers door<br />

haar vader (ook háár moeder is van verdriet gestorven) meegenomen naar<br />

een plaats aan de kust vanwaar de vader met andere dorpelingen die door<br />

de wedono tot de bedelstaf zijl) gebracht, is overgestoken naar het gebied<br />

in het zuiden van Sumatra, de Lampongs, waar verzet geboden wordt<br />

tegen het Nederlands gezag. Saïdjah gaat er heen en sluit zich, op zoek<br />

naar Adinda, bij de opstandelingen aan; 'in een dorp dat pas veroverd<br />

was door het Nederlandse leger, en dus in brand stond', vindt hij het<br />

lijk van Adinda's vader, de lijken van haar drie broers, 'jongelingen, bijna<br />

kinderen nog, en een weinig verder lag het lijk van Adinda, naakt,<br />

afschuwelijk mishandeld.'<br />

'Toen liep Saïdjah enige soldaten tegemoet, die met geveld geweer de laatstlevende<br />

opstandelingen in het vuur dreven der brandende huizen. Hij omvademde<br />

de brede zwaardbajonetten, drukte zich voorwaarts met kracht, en drong<br />

nog de soldaten terug met een laatste inspanning, toen de gevesten stuitten tegen<br />

zijn borst.<br />

. En weinig tijds later was er te Batavia groot gejubel over de nieuwe overwinning,<br />

die weer zovele lauweren had gevoegd bij de lauweren van 't Nederlands-<br />

Indisch leger. En de Landvoogd schreef naar 't Moederland dat de rust in de<br />

Lampongs hersteld was. -En de Koning van Nederland, voorgelicht door zijn<br />

Staatsdienaren, beloonde wederom zoveel heldenmoed met vele ridderkruisen.<br />

En waarschijnlijk stegen er uit de harten der vromen, in zondagskerk of<br />

bidstond, dankgebeden ten hemel, bij 't vernemen dat 'de Heer der heirscharen'<br />

weer had meegestreden onder de banier van Nederland ...<br />

'Maar God, met zoveel wee begaan,<br />

nam de offers van die dag niet aan!"<br />

Het slot van Max Have/aar volgde het door Douwes Dekker niet<br />

verzonden, in '56 geschreven memorandum voor de gouverneur-generaal;<br />

het eindigde met de opdracht van zijn werk aan<br />

'Willem de Derde, Koning, Groothertog, Prins ... meer dan Prins, Groothertog<br />

en Koning ... KEIZER van het prachtig rijk van INSULINDE dat zich daar<br />

slingert om de evenaar, als een gordel van smaragd ...<br />

Aan u durf ik met vertrouwen vragen of het uw Keizerlijke wil is:<br />

Dat de Havelaars worden bespat door de modder van Slijmeringen en Droogstoppels?<br />

en dat daarginds uw meer dan dertig mil/ioenen onderdanen worden MISHAN-<br />

DELD EN UITGEZOGEN IN UW NAAM?'


'MAX HA VELAAR'<br />

De verschijning van Max Have/aar deed, aldus van Hoëvell in de Tweede<br />

*<br />

Kamer, een rilling door het land gaan. Wàs dat zo? Misschien bij velen,<br />

maar niet bij de meesten van de vermogende liberalen en conservatieven<br />

die het in Den Haag voor het zeggen hadden, en evenmin bij hun<br />

zaakwaarnemers in Batavia; daar werd door diegenen die van de kolo-<br />

niale verhoudingen profiteerden, Douwes Dekker uitgespeeld tegen<br />

Multatuli: van de financiële onregelmatigheden in het gebied van Padang<br />

maakte men ernstige malversaties en de theatrale, excentrieke elementen<br />

in het optreden van de aanklager werden onderstreept in een pogen, de<br />

juistheid van de aanklacht (aanklacht die zich primair tegen de inheemse,<br />

secundair tegen de Nederlandse gezagdragers richtte) te ontzenuwen.<br />

Meende Douwes Dekker dat het Nederlands bewind in Indië grondig<br />

gewijzigd of dat het beëindigd moest worden? Dat is niet geheel dui-<br />

delijk - hij hield in later jaren dat einde in elk geval voor onvermijdelijk.<br />

Na lezing van Max Have/aar had in 1860 een in Indië geboren Neder-<br />

lander, S. E. W. Roorda van Eijsinga, die na een wisselvallige carrière (hij<br />

was ook een tijdlang officier geweest) een functie had gekregen: in een<br />

district waar de gevolgen van de hongersnood uit het einde van de jaren<br />

'40 nog duidelijk zichtbaar waren, een aan Diponegoro's vermetelste<br />

troepenaanvoerder in de mond gelegde 'Vloekzang' geschreven: 'De<br />

laatste dag der Hollanders op Java'; zich vermeiend in een nogal sadistische<br />

fantasie, had hij daarin uitgebeeld hoe de vertrapte Javanen de<br />

Nederlanders zouden verpletteren en hun dochters verkrachten:<br />

'En als haar schand' zal zijn voltrokken,<br />

als wij ons hebben moegekust,<br />

als elk tot walgens toe verzadigd,<br />

het hart van wraak, het lijf van lust,<br />

dan tijgen wij aan 't banketteren<br />

en de eerste toast is: 't Batig Slot!<br />

De tweede toast: aan Jezus Christus!<br />

De laatste dronk: aan Neerlands God!<br />

En als de zon in 't oosten opdaagt,<br />

knielt elk Javaan voor Mahomed,<br />

wijl hij het zachtste volk der aarde<br />

van Christenhonden heeft gered.'<br />

77


NEGENTIENDE EEUW<br />

Douwes Dekker vond dit gedicht, zo schreef hij Roorda in 1871',<br />

'prachtig', 'en wáár!'2 - hij nam de tekst in de 'Aantekeningen en<br />

ophelderingen' bij de in '75 verschenen, herziene druk van Max Have/aar<br />

op. Een jaar later oordeelde hij in een brief aan een te Semarang wonende<br />

Nederlander dat men het Nederlands gezag pas mocht verjagen als 'de<br />

stevige grondslagen van zelf-regering gelegd zijn' ('Insulinde is 'n prachtig<br />

paard waarop een dief zit. Dat men die dief afwerpt is best. Maar men<br />

moet het niet doen voor men 't beest aan de teugel heeft, daar 't anders<br />

de wildernis inloopt en, onbestuurd, van de rotsen te pletter valt.") Ca.<br />

1885 tenslotte, kort voor zijn dood, noemde hij het in een gesprek met<br />

H. H. van Kol, een ingenieur van de Indische waterstaat die met verlof<br />

in Nederland was, niet alleen onvermijdelijk maar ook wenselijk dat het<br />

Nederlands gezag uit Indië zou verdwijnen.<br />

*<br />

Bij de in Indië gevestigde Nederlanders tekende zich in de jaren '80 een<br />

zekere mate van verdeeldheid af: de cultures hadden het in die tijd<br />

moeilijk door internationale prijsdalingen en de kostbare oorlog in Atjeh<br />

leek een voortslepende ziekte. Een vrij brede groep ging zich openstellen<br />

voor het denkbeeld dat Indië minder van Den Haag uit en meer gedecentraliseerd<br />

moest worden bestuurd. Woordvoerder van die groep werd<br />

de journalist mr. 'P. Brooshooft die veel op Java had rondgereisd en in<br />

'87 mede-ondertekenaars trachtte te vinden voor een naar Nederland te<br />

zenden adres, een 'Open brief', handelend over 'de heilloze gevolgen<br />

van het bestuur in Nederlands-Indië'. Niet weinigen bleken bereid, het<br />

adres mede te ondertekenen: toen het in '88 samen met een lang memorandum<br />

dat Brooshooft geschreven had, werd verzonden, stonden er de<br />

namen van meer dan twaalfhonderd Nederlanders onder.<br />

Een duidelijk effect had het stuk niet, maar het is denkbaar dat het bij<br />

diegenen die er kennis van namen, de ontvankelijkheid wekte of versterkte<br />

voor het besef dat Nederlands exploitatie van Indië grote schade<br />

I Roorda was in 1864 uit Indië verbannen op grond van passages in een brochure<br />

waarin hij een vermogende Europese landhuurder er van had beticht dat hij de heersers<br />

van de Vorstenlanden had trachten om te kopen, en die vorsten dat zij de belangen<br />

van de landhuurders zwaarder lieten wegen dan die van de dorpsbevolkingen.<br />

2 Brief, 3 jan. 1871, in R. Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel, p. 157. J Brief aan B.,<br />

5 april 1876, opgenomen in A. S. Kok en 1. D. Petit: Multatu/iana (1903), p. 94.


'EEN ERESCHULD'<br />

had toegebracht aan de Indische samenleving en dat die schade naar<br />

vermogen moest worden hersteld. Zo dacht de radicaal mr. C. Th. van<br />

Deventer er over, die in Indië van jong rechterlijk ambtenaar advocaat<br />

was geworden en er fortuin had gemaakt, maar ook bezield was geraakt<br />

van een sterk medegevoel met de inheemsen en had leren inzien dat iets<br />

van belang te hunnen gunste moest worden ondernomen, 'omdat anders',<br />

zo schreefhij in '86 aan zijn ouders, 'op een goede dag de dam doorbreekt<br />

en de ornwentelingszee ons allen verzwelgt." In '97 naar Nederland<br />

teruggekeerd, publiceerde hij daar twee jaar later, d.w.z. in een periode<br />

waarin in Nederland ongerustheid was ontstaan over de eerder door ons<br />

vermelde dreigende hongersnood in het gebied van Semarang, in het<br />

maandblad De Gids een artikel 'Een ereschuld' (Brooshooft had die term<br />

al eerder gebruikt), waarin hij er op wees dat, zo de vroegere regeringen<br />

van r830 af gemeend hadden het 'batig slot' te kunnen rechtvaardigen<br />

onder verwijzing naar Nederlands benarde financiële positie, dat argument<br />

in elk geval in r866 was komen te vervallen aangezien toen door<br />

de regering verklaard was dat er geen crisis meer dreigde voor de<br />

overheidsfinanciën, zelfs al kwam het batig slot geheel te vervallen;<br />

bovendien was Indië op r januari r867 financieel zelfstandig geworden.<br />

Van die datum af was evenwel, berekende van Deventer, nog ca. f r87<br />

mln uit Indië in de schatkist terechtgekomen: een bedrag dat, meende<br />

hij, aan Indië moest worden teruggegeven.<br />

Verder dan van Deventer ging, na enige tijd, de jonge socialistische<br />

partij, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, oftewel de SDAP. Toen<br />

zij, in r894 opgericht (van Kol, uit Indië gerepatrieerd, was een van de<br />

twaalf oprichters), in '95 haar eerste en in '97 haar tweede strijdprogram<br />

opstelde, had zij Indië nog in het geheel niet genoemd. Van Kol bleef<br />

dat als een lacune zien. Samen met Troelstra werd hij in laatstgenoemd<br />

jaar tot Kamerlid voor de SDAP gekozen; in het parlement sprak hij over<br />

'het annexatie-fanatisme' dat tot de Atjeh-oorlog had geleid, en in rçor<br />

schreef hij voor zijn partij een 'ontwerpprogram voor de koloniale<br />

politiek', waarin hij dan wel enerzijds aan de hand van cijfers betoogde<br />

dat werkloosheid en armoede in Nederland zouden toenemen als de band<br />

met Indië werd doorgesneden, maar anderzijds noemde hij het 'plicht',<br />

'de inlander door wijze en onbaatzuchtige voogdij op [te] voeden tot zelfbestuur<br />

... En eenmaal man geworden, zal de inlander ... op eigen benen kunnen staan,<br />

de volwassene zal geen steun meer nodig hebben, de rijp geworden vrucht zal<br />

I Brief, 30 april 1886, in R. Nieuwenhuys: Oost-Indische Spiegel, p. 319.<br />

79


NEGENTI'ENDE EEUW<br />

afvallen van de boom. Dan, maar ook eerst dán, is het uur zijner volledige<br />

autonomie geslagen, dan is onze tijd voorbij, onze taak volbracht, dan hebben wij<br />

vervuld een plicht, een zending:"<br />

Het SDAP-congres kwam er niet aan toe, van Kols ontwerpprogram<br />

te behandelen, wèl werd de kern er uit overgenomen in het verkiezingsprogram<br />

waarin de 'ontwikkeling van het koloniaal beheer in de richting<br />

van het zelfbestuur der koloniën' als punt werd opgenomen.<br />

De verkiezingen van 1901 leidden tot de vorming van het kabinet-<br />

Kuyper en het waren de gedachtengangen van de grote anti-revolutionaire<br />

voorman die men aantrof in wat door het belangrijkste zinsdeel<br />

wellicht de meest opmerkelijke paragraaf uit alle Nederlandse Troonredes<br />

is geweest; die paragraaf luidde:<br />

'Als Christelijke mogendheid is Nederland verplicht, in de Indische archipel<br />

de rechtspositie der inlandse Christenen beter te regelen, aan de Christelijke<br />

zending op vaster voet steun te verlenen en geheel het regeringsbeleid te<br />

doordringen van het besef dat Nederland tegenover de bevolking dezer gewesten<br />

een zedelijke roeping heeft te vervullen. In verband hiermee trekt de mindere<br />

welvaart der inlandse bevolking op Java mijn bijzondere aandacht. Ik wens naar<br />

de bijzondere oorzaken hiervan een onderzoek in te stellen. Aan de bepalingen<br />

ter bescherming van de onder contract werkende koelies zal gestrengelijk de hand<br />

worden gehouden. Naar decentralisatie van bestuur zal gestreefd worden. De<br />

toestand op het noordelijk gedeelte van Sumatra zal, naar ik vertrouw, bij<br />

handhaving van het thans gevolgde stelsel tot algehele pacificatie leiden.'<br />

Afgezien van enkele aan de actualiteit ontleende punten (de armoede<br />

op Java, de positie van de onder poenale sanctie staande koelies en de<br />

operaties van van Heutsz' troepen in Atjeh), werden in de paragraaf<br />

denkbeelden herhaald die Kuyper als hoofdredacteur van het dagblad De<br />

Standaard van het begin van de jaren '70 af had verkondigd. In zijn eerste<br />

hoofdartikel had hij al getoornd tegen het 'ellendig koloniaal beheer in<br />

het verleden? en vooralook tegen de mate waarin het gouvernement,<br />

om onrust te voorkomen, de zending steeds had tegengewerkt (wij<br />

komen hierop terug in hoofdstuk 6); de expedities naar Atjeh had hij<br />

veroordeeld en in het beginselprogram dat hij aan het eind van de jaren<br />

'70 voor de Anti-Revolutionaire Partij had opgesteld, had hij geschreven:<br />

I Aangehaald in Geld en geweien, dl. J, p. 213. 2 Aangehaald in B. J. Brouwer: De<br />

houding van Idenburg en Colijn tegenover de Indonesische beweging (1958), p. 5.<br />

80


KUYPER EN INDIË<br />

'De baatzuchtige neiging van onze staatkunde om de koloniën voor de kas van<br />

de staat of van de particulier te exploiteren, dient plaats te maken voor een<br />

staatkunde van zedelijke verplichting; en diensvolgens ... alle belemmering voor<br />

de vrije prediking van het Evangelie ... opgeheven; bij het lager onderwijs het<br />

bijzonder initiatief van het Europees bestanddeel aanvankelijk ... gesteund;<br />

tegenover het Mohammedanisme het Christelijk karakter der natie niet verloochend.'<br />

In een toelichting had hij 'het stelsel van voogdij' 'het enige goede,<br />

geoorloofde en door de eer van ons Christelijk karakter geboden' stelsel<br />

genoemd:<br />

'een voogdij, let wel, niet om deze volkeren aldoor onmondig te houden, maar<br />

om ze voor wat ze zijn, d.i. voor onmondigen, te nemen en alsnu tegenover deze<br />

09mondige natiën de drieërlei zedelijke verplichting te aanvaarden waaronder<br />

edke voogd tegenover zijn pleegkind staat, t.w. a om het zedelijk op te voeden;<br />

b om zijn bezit ten zijnen meesten bate met overleg te beheren; en c om het in<br />

de toekomst, zo God dit wil, het innemen van zelfstandiger positie mogelijk te<br />

maken."<br />

Was dit standpunt onverenigbaar met imperialistische uitbreiding?<br />

Geenszins. Wie, als Kuyper, niet bereid was, de Islam als volwaardige<br />

godsdienst naast het Christendom te erkennen, en de kerstening van<br />

Indië zag als het brengen van het enig mogelijke heil aan de inheemse<br />

bevolking, moest wel gevoelig worden voor de opvatting dat aan de<br />

uitbreiding van het Nederlands gezag belangrijke positieve kanten zaten.<br />

Kuyper die in de jaren '70 de oorlog in Atjeh had veroordeeld, schreef<br />

in 1896 van het<br />

'heilig besef dat in ons allengs ontwaakt van de roeping om niet alleen ons<br />

koloniaal bezit af te ronden, maar, wat veel meer zegt, om ook aan Atjeh eens<br />

de zegeningen te brengen van veiligheid en orde die Nederland ... nog steeds<br />

bezitten mag."<br />

'Afronding' van het 'koloniaal bezit' was hier een 'roeping' genoemd<br />

- de Troonrede van 1901 sprak van 'een zedelijke roeping' die 'geheel<br />

het regeringsbeleid' moest doordringen.<br />

Wat ging dat regeringsbeleid in eerste instantie dan inhouden? Op<br />

verschillende elementen komen wij in latere hoofdstukken terug - hier<br />

, Aangehaald in Geld en geweten, dl. I, p. r84-85. 2 Aangehaald door S. L. van der<br />

Wal in a.v., p. 203.<br />

81


NEGENTIENDE EEUW<br />

beperken wij ons tot de punten die impliciet of expliciet in de Troonrede<br />

waren genoemd.<br />

Erkenning van een 'ereschuld' werd door Kuypers minister van financiën<br />

afgewezen, maar de minister van koloniën, Kuypers partijgenoot<br />

A. W. F. Idenburg, wist te bereiken dat in 1905 aan Indië een bedrag van<br />

f 40 mln werd geschonken (van Kol noemde het 'een aalmoes"), d.w.z.<br />

dat de in Nederland aangegane kortlopende schuld van het Indisch<br />

gouvernement met f 40 mln werd verminderd, zulks met de bedoeling<br />

dat het gouvernement in Indië hetzelfde bedrag zou uitgeven aan werken<br />

die het inkomen van de inheemse bevolking dienden te verhogen; dat<br />

bleek niet eenvoudig: vier jaar later was pas f 6 '12 mln besteed.<br />

Naar de armoede op Java werd in opdracht van het gouvernement een<br />

breed onderzoek ingesteld dat zich evenwel niet uitstrekte tot de particuliere<br />

landerijen en de Vorstenlanden; er werd een grote hoeveelheid<br />

gegevens verzameld die van 1905 af in talrijke overzichten en in '14 in<br />

een eindrapport werden weergegeven; een reeks maatregelen van beperkte<br />

strekking was het gevolg.<br />

De positie der onder poenale sanctie werkende koelies werd in sommige<br />

opzichten verbeterd - meer hierover in het volgend hoofdstuk.<br />

Het enige punt uit de Troonrede van 1901 dat volledig werd verwezenlijkt,<br />

was wat daar was aangeduid als de 'algehele pacificatie' van 'het<br />

noordelijk gedeelte van Sumatra'.<br />

In Atjeh hadden, gelijk eerder vermeld, de voornaamste leiders van<br />

het verzet zich in 1903 overgegeven, maar de guerrilla werd voortgezet.<br />

Terwijl van Heutsz nog gouverneur was, trok van februari tot juli 1904<br />

een kolonne van de marechaussee onder leiding van luitenant-kolonel<br />

G. C. E. van Daalen dwars door de' schaars bevolkte bergvalleien in het<br />

Atjehse achterland; er werd (geheel conform Multatuli's beschrijving van<br />

het optreden van het Knil in de Lampongs) tussen een kwart en een derde<br />

van de bevolking gedood, onder wie meer dan duizend vrouwen en<br />

kinderen, 'het is', zei Victor de Stuers, de katholieke afgevaardigde van<br />

Weert in de Tweede Kamer, 'of men op de inlanders een bende bloedhonden<br />

heeft losgelaten, het is beulenwerk." Van Daalen, tot luitenantgeneraal<br />

bevorderd, werd in '05 als opvolger van van Heutsz tot gouverneur<br />

van Atjeh benoemd en liet bij de bestrijding van het fanatiek<br />

volgehouden, vaak van wrede middelen gebruikmakend verzet terreurmethoden<br />

toepassen: gevangenen werden afgemaakt, vrouwen en kinderen<br />

doodgeschoten bij het doorzoeken van dorpen. Slechts kleine<br />

1 Aangehaald in a.v., P.47. 2 Aangehaald in van 't Veer: De Atjeh-oorlog, p. 277.<br />

82


VOORTGEZETTE STRIJD IN ATJEH<br />

groepen guerrillastrijders wisten zich te handhaven, vooral aan de westkust,<br />

het laatste groepje gaf zich pas in 1914 over. De in 1873 begonnen<br />

strijd in Atjeh had toen aan Nederlandse kant ruim tweeduizend Europese<br />

en inheemse militairen doen sneuvelen en ca. tienduizend doen<br />

sterven aan besmettelijke ziekten; voorts waren van de tienduizenden<br />

Javanen die als dwangarbeider naar Atjeh waren overgebracht, naar<br />

schatting vijf-en-twintigduizend bezweken en waren aan Atjehse kant<br />

tussen de zestig- en zeventigduizend personen gedood.<br />

Van volledige 'pacificatie' was geen sprake: geïsoleerde guerrillastrijders<br />

bleven rondzwerven tot in het begin van de jaren '30 en zij en<br />

anderen pleegden menigmaal aanslagen op Nederlandse gezagdragers<br />

alsook op inheemse: conservatieve aanhangers van de adat die het Nederlands<br />

gezag hadden aanvaard. 'Locale opstanden van flinke omvang',<br />

aldus van 't Veer, deden zich voor van '25 tot in '33' - men kon in de<br />

jaren '30 nog de sporen ontwaren van de strijd die veertig jaar had<br />

gewoed en van de spanningen waaraan de Atjehers onderworpen waren<br />

geweest: hele landstreken bleven in verwoeste staat liggen en de bevolking<br />

had een groot deel van haar creatieve energie verloren; tot dat laatste<br />

droeg bij dat de naar de Nederlandse kant omgezwaaide inheemse<br />

heersers de dorpsbevolking zware herendiensten bleven opleggen in<br />

pepertuinen die hun grote inkomsten deden toevloeien.<br />

Intussen was, voordat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, niet alleen<br />

Atjeh 'gepacificeerd' - de mede door Kuyper bepleite 'afronding' van het<br />

Nederlands territoir had ook .elders tot militair ingrijpen geleid: heel<br />

Sumatra en Celebes waren onderworpen, ook op Borneo was alle verzet<br />

gebreken, hetzelfde was geschied op Bali, Soembawa en Timor (Lombok<br />

was al in 1894 bezet) alsmede op eilanden in en bij de Molukken<br />

waar tevoren van erkenning van het Nederlands gezag geen sprake was<br />

geweest. Het was vooral van Heutsz die gedurende de periode van zijn<br />

gouverneur-generaalschap, 19°4-19°9, de grote stoot gaf tot de uitbreiding<br />

en consolidatie van het Nederlandse gezag in de gehele archipel.<br />

Ook het westelijk deel van Nieuw-Guinea maakte daar nu niet alleen<br />

formeel maar ook feitelijk deel van uit: rond 1900 waren er drie bestuurspasten<br />

gevestigd.<br />

I A.v., p. 293.<br />

*


NEGENTIENDE EEUW<br />

Het is, gezien het voorafgaande, verleidelijk, op de politiek van de<br />

'zedelijke roeping', de 'ethische politiek', zoals zij vaak genoemd werd,<br />

het stempel te drukken van huichelachtigheid en het te doen voorkomen<br />

alsof dat nieuwe beleid van meet af aan louter negatieve gevolgen heeft<br />

gehad voor de inheemse bevolking van de archipel. Daarmee zouden,<br />

menen wij, de zaken te simpel zijn voorgesteld. Om te beginnen hield<br />

de aanvaarding van de voogdij-gedachte in zoverre een breuk met het<br />

verleden in dat de tijdelijkheid van de koloniale verhouding er in was<br />

neergelegd en uitgesproken. Voorts betekende de uitbreiding van het<br />

Nederlands gezag dat de archipel V00r het eerst een staatkundige eenheid<br />

werd: in breder historisch verband gezien een stap vooruit. Het was in<br />

datzelfde verband óók een stap vooruit dat, mede door die gezagsuitbreiding,<br />

Indië werd ontsloten voor de wereldeconomie. Uit die ontsluiting<br />

zijn voor de inheemse samenleving naast nadelen ook voordelen<br />

voortgevloeid: er werd om te beginnen een infrastructuur geschapen<br />

waarop de -Republiek Indonesië heeft kunnen voortbouwen. Ook heeft<br />

het Nederlandse bestuursapparaat in de eerste vier decennia van deze<br />

eeuw in Indië taken ter hand genomen die de inheemsen duidelijk ten<br />

goede zijn gekomen.<br />

'Inheemsen' - dàt is de term die wij hier gebruiken zoals wij het ook<br />

tot dusver deden. Prematuur en onhistorisch zou het zijn, van 'Indonesiërs'<br />

te spreken. 'Indonesië' was aanvankelijk niet meer dan een geografisch<br />

begrip, in 1884 aan de archipel gegeven door de Duitse geograaf<br />

A. Bastian. Die archipel werd bewoond door een veelheid van volkeren,<br />

dozijnen verschillende, zij het onderling verwante talen sprekend, die<br />

zich bewust waren bewoners te zijri van een bepaald eiland of van een<br />

deel van ·een eiland of van een streek - 'Indonesiërs' voelden zij zich<br />

niet. Dat zijn sommigen zich pas gáán voelen in het streven naar onafhankelîjkheid<br />

dat zich kort na 1910 duidelijk is gaan aftekenen en dat<br />

een generatie later, in de Tweede Wereldoorlog, belangrijk werd versterkt.<br />

Over dat streven naar onafhankelijkheid hebben wij veel te schrijven,<br />

maar voordat wij daaraan toekomen, dienen twee onderwerpen die er de<br />

achtergrond van vormen, in al hun cornplexiteit behandeld te worden:<br />

de koloniale samenleving en het koloniale staatsbestel, die beide belangrijke<br />

ontwikkelingen te zien hadden gegeven voordat zij in drie verbijsterende<br />

maanden aan het japans gezag werden onderworpen.


HOOFDSTUK,4<br />

De koloniale samenleving<br />

De samenleving die de eerste vreemdelingen in de Indische archipel<br />

hádden aangetroffen, droeg reeds eert gecompliceerd karakter. Die eerste<br />

vreemdelingen waren.rgelijk vermeld, Chinezen, Voor-Indiërs en Arabieren<br />

die als handelaren in de archipel arriveerden; zij brachten er in<br />

geestelijk opzicht veel nieuws (de Voor-Indiërs vooral doordat zij er,<br />

gevolgd door de Arabieren, de Jslam naar binnen brachten), maar tastten<br />

de in de archipel bestaande gezagspatronen niet aan. Dat laatste deden de<br />

Portugezen, Nederlandcrs en Engelsen wèl: daar waar dat voor de door<br />

hen nagestreefde handelsmonopolies van belang 'was, wensten zij erkenning<br />

van een nieuw gezag: het hunne, gingen zij tot onderwerping over<br />

en werden zij behalve handelaren ook territoriale heersers. In de zeventiende<br />

en achttiende eeuw greep, zoals men zag, de Oost-Indische Cornpagnie<br />

hier en daar al diep in de inheemse samenleving in en de meeste<br />

gevolgen daarvan waren voor die samenleving ongunstig, behalve dan<br />

voor velen van de hoogstgeplaatsten.<br />

In de negentiende eeuw betekende hetCultuurstelsel dat het Nederlandse<br />

gezagsapparaat als producent-in-het-groot ging optreden; koffie<br />

en suiker waren de belangrijkste gewassen. Het geldinkomen van de<br />

inheemse bevolking nam toe maarzij moest daar een zware prijs voor<br />

betalen in de vorm van nieuwe herendiensten; bovendien moest zij<br />

telkens ongeveer een twintigste van haar sawahs afstaan voor de teelt van<br />

suikerriet en indigo. Na 1870, toen de gouvernementssuikercultures<br />

geleidelijk door particuliere werden vervangen (de indigocultuur verliep<br />

doordat chemische verfstoffen in gebruik werden genomen), nam de<br />

strijd om de verdeling van de sawahs in heftigheid toe. Het Westers<br />

bedrijfsleven breidde op Java en Sumatra verscheidene oude cultures uit<br />

en deed er ook nieuwe ontstaan, op Sumatra aanvankelijk vooral die van<br />

tabak, welke gekoppeld werd aan de toepassing van een nieuwe vorm<br />

van. dwang: contractarbeid onder poenale sanctie. Indië ging meer en<br />

meer voor de internationale markt produceren; dat lokte talrijke Nederlanders<br />

en andere Europeanen aan, bovendien nam, bij de uitbreiding<br />

van de Nederlandse bestuursbemoeienissen. het aantal Nederlanders in<br />

overheidsdienst toe. Zo werd Indië in de periode 1870-1940 een belang-<br />

85


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

rijke producent van grondstoffen en voedingsmiddelen welke het industrieel<br />

meest ontwikkelde deel van de wereld: Europa en Noord-Amerika,<br />

nodig had. De Europese 'top' die bovenop de inheemse samenleving<br />

kwam te rusten en deze op allerlei wijzen ging beïnvloeden, werd steeds<br />

groter, zulks overigens niet in een continu proces maar met de ups en<br />

downs waarmee de internationale eonjunctuur gepaard ging.<br />

Wij willen nu eerst weergeven wat Indië's rol werd in de wereldeconomie.<br />

Grondstoffen voor de wereldmarkt<br />

De openstelling van Indië voor het Nederlandse en andere buitenlandse<br />

kapitaal betekende dat de ondernemingsgewijze, op het maken van winst<br />

gerichte productie van landbouwgewassen en delfstoffen belangrijk toenam.<br />

Op het gebied van de delfstoffen (aardolie!) lag het initiatief bij<br />

ondernemers, op dat van de landbouwgewassen soms bij ondernemers,<br />

soms bij het gouvernement. De eerste kinaboom (uit de bast van kinabomen<br />

wordt de kinine gewonnen) was in 1852 uit Parijs naar Java<br />

overgebracht maar nog voordat hij vruchtbaar zaad had voortgebracht<br />

(daar is dertien jaar voor nodig), liet het gouvernement door een van de<br />

ambtenaren van's Lands Plantentuin te Buitenzorg vijf-en-zeventig<br />

kinaplantjes uit Zuid-Amerika halen; varianten daarvan werden de kern<br />

van gouvernementsaanplantingen die op één na door particuliere werden<br />

vervangen, hoofdzakelijk na 1870. De eerste voor Indië geschikte theestruiken<br />

werden, na vele mislukte proefnemingen zowel door het gouvernement<br />

als door ondernemers, in 1873 uit Achter-Indië ingevoerd. Er<br />

ontstonden uitgebreide kina- en theeplantages. De grote tabaksplantages<br />

die na 1870 vooral in het gebied van Deli werden aangelegd (een<br />

toevoeging aan de tabakscultuur die Java al kende), memoreerden wij<br />

reeds, zo ook het begin van de aardoliewinning tegen het einde van de<br />

negentiende eeuw. Bij de aardolie voegde zich van de aanvang van de<br />

twintigste eeuw af een tweede product dat tot de 'automobielgrondstoffen'<br />

gerekend werd: rubber. Die laatste grondstofwas in de vorige eeuw<br />

louter als bosproduct ingezameld in de binnenlanden van Brazilië - vandaar<br />

werden door Westerse ondernemers rubberboompjes overgebracht<br />

naar Ceylon en Malakka en uit die landen werden zij de Indische archipel<br />

binnengevoerd; daar ontstonden op Sumatra en Borneo grote rubberplantages.<br />

Ni~t alleen de ondernemingen evenwel maar ook de inheem-<br />

86


NIEUWE CULTURES<br />

sen gingen er rubbertuinen aanleggen, gebruik makend van rubberzaden<br />

en rubberplantjes die uit Singapore afkomstig waren; zij trokken dan naar<br />

woeste gronden en plantten op een deel van de ontgonnen terreinen hun<br />

eigen voedsel, op een ander deel de rubberbomen. Was in 1930 de<br />

uitgevoerde rubber nog voor twee-derde afkomstig van de grote ondernemingen,<br />

tien jaar later was van de meer dan verdubbelde uitvoer ruim<br />

de helft voortgebracht in inheemse rubbertuinen.<br />

Onder het Cultuurstelsel was, naar de waarde gerekend, suiker het<br />

belangrijkste Indische exportartikel geweest en dat bleef zo tot in de jaren<br />

'20 van deze eeuw; in '25 evenwel kwam rubber op de hoogste plaats te<br />

staan; de waarde van de uitgevoerde suiker was in dat jaar 22 % van de<br />

totale uitvoerwaarde van Indische producten, die van de uitgevoerde<br />

rubber 33 %; het waarde-aandeel van de aardolie-uitvoer was van I % in<br />

1895 tot 10% in 1925 gestegen. Dit alles kwam er op neer dat, wat de<br />

uitvoer betrof, Indië's economisch zwaartepunt naar Sumatra en Borneo<br />

verschoof. Sumatra werd na de Eerste Wereldoorlog een belangrijk<br />

aanplantgebied van (oorspronkelijk uit West-Afrika afkomstige) oliepalmen,<br />

waarvan de olie gebruikt wordt bij de bereiding van margarine en<br />

zeep; de plantages waren het werk van ondernemingen. Anders lag het<br />

bij de (in de archipel inheemse) cocospalmen, de 'klappers", waarvan het<br />

gedroogde vruchtvlees, de copra, een plantaardig vet oplevert dat op<br />

gelijke wijze gebruikt kan worden als palmolie en bovendien verwerkt<br />

kan worden in veevoer. Klapperolie was vanouds in de archipel gebruikt<br />

als bak- en braadmiddel en als lampolie. Er ontstond nu in de Buitengewesten<br />

een nieuwe, mede op afzet in het buitenland gerichte klappercultuur<br />

en zij ging in zoverre een merkwaardige plaats innemen in de<br />

Indische economie dat zij bijna uitsluitend door inheemsen werd beoefend;<br />

twee-derde-van haar klapperproductie was voor binnenlandse consumptie<br />

bestemd, een-derde werd uitgevoerd. Een soortgelijke ontwikkeling<br />

deed zich voor bij de koffie: in de jaren '30 van deze eeuw was<br />

de Java-koffie nog steeds voor bijna 90 % afkomstig van de ondernemingen,<br />

maar in de Buitengewesten, hoofdzakelijk op Sumatra, werd de<br />

oogst aan koffiebonen, groter al dan de Java-oogst, voor 94 % op de<br />

aanplantingen der inheemse bevolking voortgebracht.<br />

Zo leidde Indië's ontsluiting voor het wereldverkeer niet alleen tot<br />

een groei van de buitenlandse maar ook tot een van de inheemse cultures.<br />

Van elk van die cultures, alsook van de winning van aardolie en tin, valt<br />

1 'Klapper' is een verbastering van het Maleise woord kelapa.


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

een aparte geschiedenis te schrijven. Dat doen wij niet - wij vatten samen<br />

en willen dan, het hoofdthema van ons werk in het oog houdend,<br />

vermelden dat aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog rubber<br />

en aardolie de belangrijkste Indische uitvoerproducten waren: naar de<br />

waarde gerekend, brachten zij bijna 40 en-bijna 20 % van de totale uitvoer<br />

op. Internationaal betekende de aardolie-uitvoer niet zo veel: nog geen<br />

3 % van de wereldproductie werd in Indië gewonnen (genoeg overigens<br />

om Japan bijzonder begerig te maken, de Indische wingebieden in<br />

handen te krijgen) - veel belangrijker was, internationaal, de plaats van<br />

de Indische rubber: meer dan een derde, 37%, van de wereldexport was<br />

uit Indië afkomstig. Hoger nog was Indië's aandeel aan de wereldexport<br />

van kinine: ca.90%, van het aloude product peper: ca.85 % (ca.drie-kwart<br />

van de uitvoer was afkomstig uit de inheemse pepertuinen in de Lampongs)<br />

en van kapok (75%), lager waren die cijfers voor de producten<br />

van cocos- en oliepalmen: beide ca.25 %, voor thee: bijna 20%, voor tin:<br />

17 %, voor suiker: 1I %, en voor koffie: 4 %. Wie naar die uitvoer zag<br />

(anders dan in de tijd van de Compagnie en onder het Cultuurstelsel<br />

richtte hij zich tenslotte voor het overgrote deel: ca.vier-vijfde, opandere<br />

landen dan Nederland), concludeerde dat Nederlands-Indië een bij uitstek<br />

rijk koloniaal gebied was - in een land als Duitsland sprak men van<br />

'das steinreiche Holland'; als' steinreich' gold het door slechts één factor: het<br />

bezit van Indië.<br />

*<br />

Let men op de ontwikkeling van de voor de uitvoer bestemde productie,<br />

dan blijkt dat de eerste drie decerinia van de twintigste eeuween sterke<br />

groei te zien gaven. Hij werd door de Eerste Wereldoorlog afgeremd<br />

maar die periode had het voordeel dat, aangezien de verbindingen met<br />

Nederland moeilijk waren geworden, de ondernemers in Indië op eigen<br />

benen leerden staan. Het begin van de jaren '20 was een bloeiperiode,<br />

vooral door de stijging van de internationale grondstoffenprijzen, maar<br />

door de diepe economische crisis die zich in 1930 duidelijk ging aftekenen,<br />

werd het beeld radicaal gewijzigd. De vraag naar Indische exportproducten<br />

daalde en hun prijzen tuimelden: suiker en rubber tot een<br />

twintigste van de ca. 1925 bereikte top, copra en peper tot een tiende,<br />

thee tot een vijfde, tin tot een derde. Van 1930 af daalde de waarde van<br />

de totale export in luttele jaren tot een kwart, hetgeen ook samenhing<br />

88


DE DIEPE CRISIS<br />

met het feit dat de voor export bestemde productie tot de helft verminderde.<br />

De suikerindustrie werd het zwaarst getroffen: het suikerareaal<br />

kromp tot niet veel meer dan een zevende in en val) de 180 suikerfabrieken-die<br />

op Java in bedrijfwaren geweest, werden er 140 gesloten. Naast<br />

talloze inheemse werden ook veel Europese arbeidskrachten ontslagen:<br />

voor het eerst was er in Indië sprake van een vrij omvangrijke werkloosheid<br />

onder blanken. Velen van hen keerden noodgedwongen naar Europa<br />

terug, anderen bleven. In 1930 waren omstreeks zeventienduizend Europeanen<br />

hetzij in militaire, hetzij in civiele functies in dienst bij het<br />

gouvernement en werkten ca. vijftigduizend in de particuliere sector<br />

- onder die particulieren waren in '31 meer dan drieduizend werklozen,<br />

vijf jaar later ca. tienduizend; zij werden gesteund door comités die van<br />

het gouvernement de helft van de uitgekeerde steunbedragen terugbetaald<br />

kregen. Al die hulp ten spijt kwam menigeen in acute moeilijkheden<br />

te verkeren; men zag, hetgeen men in Indië nimmer had aanschouwd,<br />

Europeanen als straatkoopman langs de huizen gaan.<br />

Precies als met de regering .in Nederland het geval was, werd het<br />

Indische gouvernement gedwongen ordenend in het bedrijfsleven in te<br />

grijpen. Er werd een departement van economische zaken ingesteld en<br />

niet minder dan vijf-en-twintig nieuwe lichamen werden gevormd:<br />

fondsen, commissies en stichtingen, waarin overheid en bedrijfsleven<br />

samenwerkten teneinde de invoer te reguleren (bijna een derde daarvan<br />

stond tenslotte onder overheidscontroie) en greep te krijgen op de<br />

uitvoer. Internationale regelingén werden getroffen die alle neerkwamen<br />

op een drastische beperking van de productie; zij kwamen o.m. tot stand<br />

voor= suiker, rubber, tin" koffie, thee, kini'ne en palmproducten.'<br />

I Van '24 afvond de tinwinning op Banka en van '34 afbovendien die op het daarbij<br />

gelegen eiland Singkep plaats door de Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij<br />

Billiton die voor vijf-achtste eigendom was van het gouvernement, voor drie-achtste<br />

van de Billiton Maatschappij. Deze laatste maatschappij zette de tinwinning op Billiton<br />

voort. 2 Bij de opstelling van die regelingen moesten soms Nederlandse tegen<br />

Nederlands-Indische belangen worden afgewogen, soms de belangen van inheemse<br />

producenten tegen die van de grote ondernemingen. Ten aanzien van de suiker was<br />

men in Indië van mening dat het Javase suikerriet ten dele was opgeofferd aan de<br />

Nederlandse suikerbieten, ten aanzien van de rubber constateerden de inheemse<br />

planters dat hun productie op een andere wijze werd beperkt dan die van de grote<br />

ondernemingen: voor de ondernemingen werd een contingent vastgesteld en hun<br />

productie werd beperkt doordat zij een bijzonder uitvoerrecht moesten betalen - op<br />

Sumatra leidde dat tot ongeregeldheden, De gouverneur van Sumatra's Oostkust die<br />

het met de protesten van de inheemse planters eens was, werd door gouverneurgeneraal<br />

jhr. mr. B. C. de Jonge gedwongen ontslag te nemen; de Jonge's opvolger


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

Aan het einde van de jaren '30 stond ca. drie-vijfde van de totale uitvoer<br />

onder overheidscontrole.<br />

Voor de inheemse ,bevolking was de diepe crisis een nog grotere ramp<br />

dan voor de Europeanen. In de suikerindustrie, bij de cultures in de<br />

Buitengewesten, in de delfstofbedrijven en' bij de zoutwinning (het<br />

winnen en de verkoop van zout waren sinds de tijd van Raffles een<br />

gouvernementsmonopolie) hadden in '29 in totaal ruim negenhonderdduizend<br />

inheemsen werk gevonden - vijf jaar later, in '34, waren dat er<br />

nog maar ruim driehonderdduizend; bovendien hadden van de ca. driehonderdduizend<br />

inheemsen die in '29 in gouvernementsdienst waren (de<br />

zoutwinning uitgezonderd), ca. honderdduizend hun betrekking verloren.<br />

In totaal moesten dus ca. zevenhonderdduizend inheemsen op de<br />

een of andere wijze opgevangen worden in het inheemse deel van de<br />

samenleving - het dorp, de dessa, had, daarmee troostten de Europeanen<br />

zich, traditioneel een groot opnemingsvermogen. Inderdaad, velen van<br />

die honderdduizenden trokken naar hun dessa, maar dat betekende slechts<br />

dat daar meer monden moesten worden gevoed. Zeker, de kosten van<br />

levensonderhoud van de inheemsen daalden sterk (stelt men die kosten<br />

in '29 op IOO, dan waren zij in '34 tot 39 gezakt), maar van de inheemsen<br />

die in het bedrijfsleven een functie behielden, daalden de lonen nog<br />

sterker, soms tot maar een vijfde, en sterker was ook de daling van de<br />

prijs die de dorpelingen voor hun overtollige rijst konden bedingen.' De<br />

landrente werd evenwel slechts met een derde verlaagd, zout, petroleum<br />

en zelfs de 'katoentjes' uit Japan (veel goedkoper dan de Europese)?<br />

bleven naar verhouding duur, op schulden die men had gemaakt, moest<br />

men de vroegere rente betalen, men moest ook voor aflossingen van die<br />

schulden zorgen - dat alles betekende dat vele dorpelingen in financiële<br />

nood kwamen te verkeren; de naar verhouding welgestelden werden<br />

gedwongen, gouden voorwerpen die tot het familiebezit behoorden, en<br />

opgepotte zilveren munten te verkopen, tezamen voor honderden miljoenen<br />

guldens. Er waren op Java talrijke districten waar landbouwers<br />

de oogst voor enkele jaren vooruit hadden verkocht of op onderpand<br />

van Starkenborgh trof een billijker regeling door ook voor de inheemse planters<br />

eontingenten vast te laten stellen.<br />

I Volgens schattingen behielden de landbouwers op Java 38 % van de rijstoogst voor<br />

eigen gebruik; 20% verkochten zij aan de rijstpellerijen, 42 % verkochten zij op de<br />

markten, de passars. 2 Terwijl de invoer uit Europa, in geld uitgedrukt, in de jaren<br />

1929-33 tot een kwart daalde, bleef de invoer uit Japan gelijk, hetgeen betekende dat<br />

er veel méér Japanse goederen in Indië werden ingevoerd; Japans aandeel aan de<br />

textielinvoer steeg van één- tot drie-kwart.<br />

90


DE DIEPE CRISIS<br />

van die oogsten geld hadden geleend. Wie noodgedwongen zo gehandeld<br />

had, moest zich en zijn gezin in leven houden met minderwaardige<br />

voedingsmiddelen die voordien als voeder voor karbouwen, eenden en<br />

paarden waren gebruikt; er deden zich zelfs gevallen voor waarbij inheemsen<br />

opzettelijk overtredingen begingen waarop gevangenisstraf<br />

stond: in de gevangenis kreeg men tenminste te eten.<br />

In april 'jö schonk de Nederlandse regering een bedrag van f 25 mln<br />

aan het Indische gouvernement met de bedoeling, het aan de verhoging<br />

van het levenspeil ten goede te laten komen (het bedrag werd in Indië<br />

zowel in Europese als in inheemse kringen te laag geacht) - belangrijker<br />

was het feit dat de internationale eonjunctuur in de tweede helft van de<br />

jaren '30 verbeterde. Met dat al gold, toen de Tweede Wereldoorlog<br />

uitbrak, voor de laagstgeplaatsten in de Indische samenleving hetzelfde<br />

als voor de laagstgeplaatsten in de Nederlandse: zij waren de nood, die<br />

door de diepe economische crisis was ontstaan, nog niet volledig te boven<br />

gekomen.<br />

*<br />

Wij vermeldden dat in '29 bij de grote cultures, in de delfstofbedrijven<br />

en bij de zoutwinning ruim negenhonderdduizend inheemsen werk<br />

hadden gevonden en in '34 ruim driehonderdduizend. Hoevelen waren<br />

het in '39? Ons is geen cijfer bekend, maar wij nemen aan dat toen vele<br />

honderdduizenden die in de crisisjaren werkloos waren geraakt, weer in<br />

loondienst hadden kunnen treden. De productie van industriële grondstoffen<br />

was namelijk weer gaan stijgen en de grote cultures besloegen<br />

weer een gezamenlijk oppervlak dat even groot was als in '29. Er is geschat<br />

dat in '39 alleen al op de grote rubberplantages weer ca. driehonderdduizend<br />

inheemsen werkzaam waren, en op de oliepalmplantages ca. vijftigduizend;<br />

voorts, dat het plukken van de bonen op de koffieplantages<br />

toen weer 30 miljoen dagdiensten vorderde en het plukken van de<br />

blaadjes op de theeplantages 25 miljoen. Zo kon opnieuween niet<br />

onaanzienlijk deel van de inheemse bevolking in zijn levensonderhoud<br />

voorzien door arbeid in de grote Westerse ondernemingen. Die ondernemingen<br />

waren niet uit de inlandse samenleving ontstaan maar er aan<br />

toegevoegd. Koffie, thee, kina, rubber, oliepalmen en ook cacao en<br />

planten die vezels opleverden (bijvoorbeeld sisal) waren in de Indische<br />

91


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

archipel niet eens inheems geweest: Europeanen hadden ze er heen<br />

gebracht en met veel vallen en opstaan de juiste productietechnieken<br />

gevonden. Ook hadden die Europeanen het in cultuur gebrachte gebied<br />

belangrijk uitgebreid: zij hadden aan het eind van de jaren '30 in totaal<br />

omstreeks ro 000 vierkante kilometer woeste grond ontgonnen, beplant<br />

en in permanent onderhoud genomen en de inheemsen die daar en, op<br />

Java, in de suiker- en tabakscuituurwerkzaam waren (cultures die op Java<br />

geen ontginningen maar sawahs nodig hadden), verdienden in '38, aldus<br />

een door de econoom G. A. Ph. Weijer weergegeven 'uiterst ruwe schatting",<br />

tezamen minstens' f roo mln.ê<br />

Ziet men die inkomsten, hoe laag de lonen ook waren (wij komen er<br />

op terug), als een voordeel voor de inheemse samenleving, dan moeten<br />

daar nadelen tegenover worden gesteld die uit de koloniale verhoudingen<br />

voortvloeiden. 'De grote cultures hebben zich alle', aldus in '22 een<br />

tweede econoom, dr. J. H. Boeke,<br />

'aanpassend aan de bestaande omstandigheden, zodanig georganiseerd dat zij van<br />

de kolonie niets anders behoeven dan de grond en de goedkope arbeidskracht.<br />

Zij hebben zich ... zoveel mogelijk los gemaakt van de persoonlijke capaciteiten,<br />

van de verder reikende prestaties, van het economisch inzicht, van de energie,<br />

van de ontwikkeling der bevolking; zij hebben, hun bedrijf technisch vervolmakend,<br />

de afstand tussen zich en de bevolking vergroot ... Zij hebben een sfeer<br />

van exploitatie-uit-onbegrepen-verte om zich geschapen; -<br />

zo' was een situatie gegroeid waarbij in de grote cultures tussen de<br />

inheemse landbouwersklasse als onderste maatschappelijke laag en de uitheemse<br />

ondernemersklasse als bovenste 'vrijwel geen ander verband<br />

(bestond)', aldus Boeke, 'dan dat de bovenste laag de onderste neerdrukt<br />

en haar overtollige sappen opzuigt." Inderdaad, van de Z.g. grote landbouwondernemingen<br />

was slechts een minieme fractie (nog geen 0,4 %<br />

van alle hectares die in erfpacht of als landbouwconcessie uitgegeven<br />

waren) in handen van inheemsen. .<br />

Daar kwam dan nog bij dat de in de archipel geïntroduceerde kapitalistische<br />

verhoudingen aan de inheemse wereld een zware schok toe-<br />

1 G. A. Ph. Weijer in Daar werd wat groots verricht ... Nedérlands-Indië in de twintigste<br />

eeuw (1946), p. 300. 2 -Bij dit bedrag moet wè! bedacht worden dat de betrokken<br />

inheemsen, voorzover zij hun saurahs tijdelijk hadden moeten 'afstaan, de inkomsten<br />

misten die hadden kunnen voortvloeien uit de verbouw van de z.g. tweede gewassen.<br />

3 Aangehaald in D. M. G. Koch: Om de vrijheid. De nationalistische beweging in<br />

Indonesië (1950), p. 61-62.-<br />

92


DE SCHOK VAN HET KAPITALISME<br />

brachten. 'In een enkel mensenleven', zo schreef de Indische oud-journalist<br />

A. Besnard in 1961,<br />

'maakten de binnengedrongen Nederlanders van hun simpele landbouwland een<br />

moderne staat die in de wereld de voorname economische functie van de grootste<br />

leverancier van tropische landbouwproducten ging vervullen. Het was, op zichzelf<br />

bezien, een machtige menselijke prestatie. Maar de energie, die daartoe nodig<br />

was, bracht in het Indonesische gemoed, dat aan zijn kalme levenstempo de<br />

mogelijkheid had ontleend om het leven te ondergaan in waardigheid, een<br />

gruwelijke schok teweeg ... De opening van het land voor de economische<br />

passies van het Westen, met haar woedende creatiezucht, haar verbijsterende<br />

kennis, haar kille, efficiënte methodes, haar machines die door haar paardekrachten<br />

de persoonlijkheid van de fragiele, niet aan haar gewende mens vernederden,<br />

zou spoedig alle bekende verhoudingen ontzetten. Wat doelmatig, eerbiedwaardig<br />

en bevredigend was geweest, gedurende onafzienbare eeuwen, zou nietig<br />

worden, ouderwets en beschamend.;1<br />

Men kan stellen dat de door Besnard geschetste schok dezelfde was<br />

die in de negentiende eeuw door het kapitalisme aan grote delen van de<br />

Europese volkeren werd toegebracht, maar er zijn verschillen: in Europa<br />

Wasde ontwikkeling autonoom, in Indië kwam zij van buiten: in Europa<br />

richtte zij zich in de eerste plaats op een modernisering van industrie en<br />

handel (de boeren konden in een land als Nederland het ontwikkelingstempo<br />

bijhouden door de oprichting van coöperaties), in Indië richtte zij<br />

zich op de opbouw van moderne landbouwcultures en delfstofbedrijven",<br />

terwijl de voor de inheemse bevolking veruit belangrijkste vorm<br />

van economische ~edrijvigheid: de inheemse landbouw, in hoofdzaak<br />

1 A. Besnard in Balans van beleid. Terugblik op de laatste halve eeuw van Nederlands-Indië<br />

(1


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

terzijde werd gelaten. Wij schrijven 'in hoofdzaak', omdat uit het volgend<br />

hoofdstuk blijken zal dat het gouvernement in de eerste decennia<br />

van deze eeuw taken ter hand heeft genomen, de aanleg van irrigatiewerken<br />

bijvoorbeeld, die de inheemse landbouw ten goede zijn gekomen.<br />

Toch bleef deze achter. Het Europees kapitaal was, wat Java betrof,<br />

bij uitstek geïnteresseerd in een verhoogde opbrengst van het suikerareaal<br />

- inderdaad: na een belangrijke stijging in de negentiende eeuw (sinds<br />

1830 een verzevenvoudiging van de opbrengst per hectare!) leidde voortgezet<br />

wetenschappelijk onderzoek er toe dat van 1900 tot 1940 de productiviteit<br />

van de suikergronden louter door verbetering van het suikerriet<br />

met 75 % steeg - de productiviteit daarentegen van de rijst-sawahs,<br />

gedeeltelijk dezelfde gronden, steeg maar heel weinig: van 1916 tot 1940<br />

(de cijfers vóór '16 zijn ~ns niet bekend) met nog geen 9 %.<br />

Zo richtte de energie van het Europese bedrijfsleven zich in de eerste<br />

plaats op wat voor Europa, niet op wat voor Indië wenselijk was. In dat<br />

bedrijfsleven kregen bovendien inheemsen geen kans om ervaring op te<br />

doen en vooruit te komen. 'Zoals je weet', schreef begin '40 P. A.<br />

Kerstens, voorzitter van de Indische Katholieke Partij I, aan het Tweede<br />

Kamerlid voor de Rooms-Katholieke Staatspartij M. J. M. van Poll,<br />

'is het bij menig grootbedrijf (voorbeeld: de BPM) een onwrikbare stelregel dat<br />

tot stafemployé. uitsluitend uitgezonden Nederlanders benoemd worden .... [Dat]<br />

geldt nagenoeg over de gehele linie van het bedrijfsleven; ik ken niet één<br />

Inlandse jurist, econoom of ingenieur die bij het grote Europese bedrijfsleven<br />

werkzaam is.'2<br />

Dat het accent bij de ontwikkeling van een moderne economie op<br />

bepaalde sectoren van de landbouw lag en niet op die van de industrie,<br />

hing samen met de beduchtheid in Nederland dat industrieproducten<br />

welke men aan Indië kon leveren, in Indië zelf zouden worden vervaardigd,<br />

maar er was nog een tweede, meer 'permanente' factor: de opbouw<br />

gemengd bedrijf zou worden opgericht hetwelk voor vijf-achtste gouvernementseigendom<br />

zou zijn; de BPM, eigenaresse van drie-achtste van de aandelen, diende de<br />

exploitatie ter hand te nemen. In 1927 werd geconstateerd dat zij er maar weinig aan<br />

had gedaan - er waren alleen verliezen geleden die voor vijf-achtste op het gouvernement<br />

drukten. Pas na deining in de pers en in de Tweede Kamer nam de BPM de<br />

exploitatie energieker ter hand.<br />

1 Hij werd eind '41 benoemd tot minister van handel, nijverheid en scheepvaart en<br />

van landbouwen visserij in het tweede kabinet-Gerbrandy. 2 Brief, 22 jan. 1940,<br />

van P. A. Kerstens aan M. van Poll (ARA, archief-P, A. Kerstens, 20).<br />

94


INDUSTRIE<br />

van een moderne industrie was in de Indische archipel moeilijker dan<br />

elders; rijke ijzerertslagen waren er niet ontdekt en wat er aan steenkool<br />

gewonnen werd: weinig op Java, iets meer op Sumatra en Borneo, was<br />

van matige kwaliteit, vooral op Java. Er was in Indië dan ook geen<br />

hoogovenbedrijf: alle staal moest geïmporteerd worden; geïmporteerd<br />

werden ook de machines. Wat zich in Indië 'machinefabriek' noemde,<br />

was in feite een reparatie-werkplaats.<br />

Indië kende wèl een traditionele kleine textielnijverheid in de vorm<br />

van huisbedrijfjes en werkplaatsen waar, veelal met ingevoerde katoen,<br />

de inheemse kleding werd gemaakt - hierin vonden enkele honderdduizenden<br />

inheemsen hun verdienste of hun bijverdienste. Een deel van de<br />

werkplaatsen werd geleidelijk uitgerust met door het Textielinstituut te<br />

Bandoeng uitgevonden verbeterde weefgetouwen, vervolgens met mechanische<br />

weefgetouwen waarvan een deel uit Japan afkomstig was. Ook<br />

waren er enkele honderdduizenden inheemsen die simpele bouwmaterialen,<br />

aardewerk of sigaren en sigaretten vervaardigden, hetzij in huisbedrijfjes,<br />

hetzij in werkplaatsen. Veel zeepfabriekjes werden door Chinezen<br />

gedreven. In totaal vonden in '39 ca. twee miljoen inheemsen hun<br />

bestaan in wat 'de kleine nijverheid' heette - in de moderne industrie<br />

werkten daarentegen slechts ca. dertigduizend inheemse arbeiders. Het<br />

grootste deel van die moderne industrie kwam pas in de jaren '30 tot<br />

stand, voornamelijk niet met Nederlands maar met Amerikaans, Brits,<br />

Duits en Belgisch kapitaal. Machinaal vervaardigd werden toen talrijke<br />

consurnptie-artikelen die hoofdzakelijk bestemd waren voor het groeiend<br />

aantal Nederlanders en andere Europeanendie in Indië leefden, ook<br />

wel voor de vermogenden onder de Chinezen; het Amerikaanse General<br />

Motors-concern vestigde op Java een assemblagebedrijf, de Goodyearfabrieken<br />

richtten er een fabriek op voor het maken van autobanden.<br />

Mede voor de inheemse markt werkten toen enkele grote spinnerijen en<br />

weverijen. Er was voorts een cementfabriek en er waren twee grote<br />

papierfabrieken die in de eerste plaats papier leverden aan de ruim<br />

tweehonderd Nederlandse, Chinese, Arabische en inheemse drukkerijen<br />

die de archipel telde. Het Arabische en inheemse aandeel aan al die<br />

moderne bedrijvigheid was evenwel gering: in 1925 (latere cijfers zijn<br />

ons niet bekend) bleek bij een gouvernementsonderzoek dat van alle<br />

industriële bedrijfjes en bedrijven waar meer dan zes arbeiders werkzaam<br />

waren, 54% eigendom was van Europeanen en 30% van Chinezen; het<br />

Chinese percentage was, naar aangenomen werd, in werkelijkheid hoger<br />

omdat het wel voorkwam dat inheemse eigenaars stromannen waren van<br />

vermogende Chinezen.<br />

95


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

*<br />

Eerder hebben wij enkele voorb~elden gegeven van de winsten die in<br />

Indië konden worden gemaakt: het Cultuurstelsel deed de Nederlandse<br />

staat bedragen toevloeien tot een totaal van ruim f 800 mln, de gouvernementssuikercultures<br />

stelden menige eigenaar van een suikercontract in<br />

staat, in luttele jaren een fortuin te verwerven, en de Billiton Maatschappij<br />

maakte van 1860 af in dertig jaar tijds met een kapitaal dat van<br />

f 5 mln tot f 1 mln kon worden gereduceerd, ruim f 54 mln zuivere winst.<br />

Hoeveel was in totaal aan Nederlands en ander buitenlands kapitaal<br />

in Indië belegd en hoeveel winst hebben die beleggingen opgeleverd?<br />

Tot in het begin van deze eeuw deden daaromtrent in Nederland<br />

slechts wilde schattingen de ronde waarin over het algemeen Indië's<br />

betekenis voor de Nederlandse economie veel te hoog werd gesteld. Zo<br />

werd in 1914 in een brochure met de veelzeggende titel'Indië verloren,<br />

rampspoed geboren beweerd dat bijna de helft van het Nederlands nationaal<br />

vermogen in Indië was belegd - in werkelijkheid, zo constateerden<br />

latere onderzeekers die beter cijfermateriaal tot hun beschikking hadden,<br />

was dat slechts met een-vijfde tot een-zesde het geval. Volgensdat betere<br />

cijfermateriaal was in '38 van een nationaal vermogen van ca.f 2c2 miljard,<br />

f 4 miljard in Indië belegd, leningen van de Indische overheid daarbij<br />

inbegrepen. Die leningen beliepen toen f 1,3 miljard en die schuld was<br />

voor ca. vier-vijfde in Nederlandse handen.<br />

In het bedrijfsleven was volgens schatting door Nederlanders en<br />

niet-Nederlanders ca. f 4 miljard belegd: f 3 miljard aan Nederlands<br />

kapitaal, f 1 miljard aan niet-Nederlands; aan dat niet-Nederlandse<br />

kapitaal hadden Britten en Amerikanen het grootste aandeel, vooral door<br />

beleggingen in de aardolie-industrie. Al die cijfers geven wij onder<br />

voorbehoud: het Indische gouvernement had van de belegde kapitalen<br />

geen volledig overzicht. Tekenend is het dat D. H. Burger in zijn staat<br />

van de Nederlandse beleggingen in de verschillende sectoren van het<br />

Indische bedrij fsleven tot twee opstellingen kwam 1 die een onderling<br />

verschil vertoonden van niet minder dan f 950 mln; met zijn hoogste<br />

schattingen kwam hij op een totaal van f 3% miljard."<br />

1 D. H. Burger: Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia, dJ. II, p. 86. 2 Ondememingscultures<br />

f I 400 mln; mijnbouw f 600 mln; particuliere spoorwegen f 400<br />

mln; bankwezen f 200 mln; groothandel f 200 mln; kleinhandel en nijverheid f 300<br />

mln; scheepvaart f 400 mln.<br />

96


BELEGGINGEN EN WINSTEN<br />

Ook van de uit Indië afvloeiende winsten die het Westers bedrijfsleven<br />

in Indië maakte, kan niets met zekerheid worden gezegd: er zijn<br />

verschillende schattingen gemaakt. De meeste onderzoekers zijn daarbij<br />

op een percentage uitgekomen dat tussen 6 en 7 ligt. Beleggingen in Indië<br />

waren vóór de Tweede Wereldoorlog goede beleggingen: in doorsnee<br />

leverden zij nog iets meer op dan de bij veel beleggers populaire Amerikaanse<br />

fondsen. Daar stond tegenover dat beleggen in Indië riskanter<br />

was: de cultures konden getroffen worden door droogte en plantenziekten<br />

en de exportprijzen van agrarische en minerale grondstoffen vertoonden<br />

vaak dalingen die door de omstandigheden op de wereldmarkt<br />

werden bepaald. 'In verband met de grote risico's van de beleggingen<br />

waren', schrijft Burger, 'de daaraan verbonden voordelen niet overdreven<br />

hoog."<br />

In de periode vóór de Tweede Wereldoorlog vloeide aldus jaarlijks<br />

een bedrag van f 24Q tot f 280 mln aan winsten naar het buitenland af;<br />

een bedrag dat daar ongeveer de helft van was, óók winst, bleef in Indië<br />

en werd in de bedrijven belegd.<br />

Het was niet zozeer de inheemse economie maar het waren de buitenlandse<br />

ondernemingen die Indië een belangrijke plaats deden innemen<br />

in de wereldeconomie. Die plaats was een feit en dat feit onderstreept<br />

dat het er betrekkelijk rustig was en dat het Nederlands bestuursapparaat<br />

efficiënt werkte; er was dan ook in Nederlands-Indië in absolute<br />

zin méér aan buitenlands kapitaal belegd dan in heel China en in relatieve<br />

zin, d.w.z. per hoofd van de inheemse bevolking, ook méér dan in<br />

Brits-Indië.<br />

*<br />

Behalve van beleggingen door particulieren was er in Indië sprake van<br />

beleggingen door het gouvernement. Er werd in 1941 een opstelling van<br />

gemaakt ten behoeve van de commissie die onder voorzitterschap van<br />

dr. F. H. Visman, lid van de Raad van Nederlands-Indië, naging welke<br />

staatkundige wensen in de Indische samenleving leefden, en blijkens<br />

die opstelling kon men, teruggaande tot 1867 (het jaar waarin Indië een<br />

eigen comptabiliteit had gekregen), overheidsuitgaven tot een totaal van<br />

f 1600 mln tot de kapitaalsbeleggiqgen rekenen. Bijna 80% daarvan,<br />

I D. H. Burger: Sociologisth-economische geschiedenis van Indonesia, dl. II, p. 113.<br />

97


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

nl. f I265 mln, was belegd in bedrijven die geheel of gedeeltelijk<br />

staatseigendom waren en van die f I 265 mln was bijna f 750 mln belegd<br />

in de Staatsspoorwegen.'<br />

Telt mep bij die bijna f 750 mln de bedragen op, uitgegeven voor de<br />

vaarwaterverbetering en de havenaanleg, dan blijkt dat meer dan de helft<br />

van de gouvernementsbeleggingen gezien mag worden als de overheidsbijdrage<br />

tot het doen ontstaan van een modern verkeerswezen.<br />

Modern verkeerswezen<br />

De Oost-Indische Compagnie had aan de verbetering van het verkeerswezen<br />

niet veel aandacht behoeven te besteden: haar schepen maakten<br />

gebruik van bestaande havens (die van Batavia kreeg nieuwe havenhoofden)<br />

en wel waren de wegen op Java hoogst primitief maar de eerder<br />

door ons vermelde buffeltransporten uit de Preanger konden er zich over<br />

voortbewegen. Daendels' Postweg was het eerste grote werk dat op<br />

verkeersgebied door het Nederlands bestuur op Java werd ondernomen.<br />

Later in de negentiende eeuw maakten de gouvernementscultures het<br />

wenselijk dat op Java talrijke nieuwe wegen werden aangelegd en nieuwe<br />

bruggen gebouwd - na I870 had de uitbreiding van de cultures hetzelfde<br />

effect in die delen van de Buitengewesten waar veel kapitaal werd<br />

geïnvesteerd. Er werden ook spoorwegen aangelegd, vaarwaters verbeterd,<br />

nieuwe havens gemaakt en moderne schepen in de vaart gebracht<br />

en in I928 kwamen de eerste "luchtverbindingen tot stand.<br />

Laat ons beginnen met de voor Indië zo belangrijke verbindingen te<br />

water, die van het begin van de twintigste eeuw af werden bevorderd<br />

doordat de bebakening en de kustverlichting werden verbeterd, bij de<br />

drukste havens baggerwerken werden uitgevoerd en nieuwe haveninstallaties<br />

werden gebouwd. De veruit grootste onderneming op het gebied<br />

van het zeetransport in de archipel was de Koninklijke Paketvaart Maatschappij,<br />

de KPM: een bedrijf, in I888 opgericht, dat twee jaar later bij<br />

vrije inschrijving een gouvernementscontract verwierf en niet alleen<br />

moderne schepen in de vaart bracht (per I april '40 voeren in Indische<br />

wateren 135 KPM-schepen met een gezamenlijke inhoud van 326000<br />

, De overige posten waren: bevloeiingswerken f 89 mln, havens en vaarwaters f 93<br />

mln, gebouwen f 23 mln, afkoop particuliere landerijen f 92 mln (daarop komen wij<br />

nog terug) en diversen f 38 mln.


BETERE VERBINDINGEN<br />

brutoregisterton) maar ook eigen havens liet aanleggen, naar die havens<br />

prauwveren organiseerde voor de aan-ren afvoer van lading en passagiers,<br />

pakhuizen bouwde, woonwijken voor inheemse havenarbeiders liet verrijzen,<br />

reparatiewerkplaatsen inrichtte en zelfs (op Borneo) een eigen<br />

steenkolenmijn exploiteerde. De KPM was een gesubsidieerd bedrijf:<br />

gesubsidieerd door het gouvernement; daar stond tegenover dat zij per<br />

jaar in de Indische wateren minstens anderhalf miljoen zeemijlen moest<br />

afleggen, grotendeels op voorgeschreven routes 1; daarbij moest ook de<br />

post worden vervoerd. Van '33 af ontving de KPM voor dat alles per jaar<br />

f 200 000 subsidie.<br />

Behalve de schepen van de KPM voeren er in Indië nog andere stoomen<br />

motorschepen van kleinere maatschappijen die op de profijtelijkste<br />

routes (ook de route naar en van Singapore) hoofdzakelijk goederen<br />

vervoerden.<br />

Naast dat alles was er de vloot van inheemse. zeilschepen, de prauwen,<br />

die een belangrijke rol speelden in het economisch verkeer voorzover<br />

dat geheel in de inheemse sfeer was gebleven; naar schatting hadden die<br />

prauwen in '38 een gemeenschappelijke inhoud van ruim 70000 brt.<br />

Nu de verbindingen te land.<br />

Aan wegverbetering was veel gedaan op Java, op delen van Sumatra,<br />

Celebes en Bali en op de tineilanden Banka en Billiton; op Borneo waren<br />

slechts- daar nieuwe wegen aangelegd waar vestigingen van grote ondernemingen<br />

waren ontstaan, bijvoorbeeld bij de aardolie-complexen van<br />

Tarakan en Balikpapan. Een deel van al die wegen was onverhard: ze<br />

werden wel door auto's en autobussen gebruikt maar tropische regenbuien<br />

konden dat hoogst bezwaarlijk maken, vooral op bergtrajecten.<br />

Van de verharde wegen was een deel geasfalteerd. In '38 was er op Java<br />

9000 km geasfalteerde en 14000 km verharde weg, in de Buitengewesten<br />

4000 km geasfalteerde en 27000 km verharde weg. Nagenoeg al die<br />

wegen waren pas na 1870 aangelegd. Er werd in 1940 gebruik van gemaakt<br />

door ca. 85 000 motorvoertuigen van welke de helft op Java reed, de helft<br />

in de Buitengewesten.<br />

Er waren op Java Staatsspoorwegen en particuliere spoorwegen met<br />

een aantal, ten dele als voedingslijnen bedoelde, stoomtramwegen. De<br />

Staatsspoorwegen hadden er bijna 3000 km spoorweg in bedrijf, de<br />

particuliere spoorwegen ca. 2500 km. Ten behoeve van die spoorwegen<br />

waren talrijke bruggen gebouwd en tunnels gegraven. Het materieel was<br />

I De KPM onderhield ook scheepvaartverbindingen met China, Japan, Australië en<br />

Nieuw-Zeeland.<br />

99


DE KqLONIALE SAMENLEVING<br />

modern. De reis van Batavia Raar Soerabaja, per spoor een afstand van<br />

ca. 900 k:ni (zeg: van Amsterdam tot Lyon), die in de eerste drie decennia<br />

van de twintigste eeuw drie etmalen in beslag nam (op veel trajecten<br />

moest toen heel langzaam worden gereden), werd in 1930 tot één dag<br />

teruggebracht en in '3ó deed een 'nachtexpress' zijn intrede die met<br />

ijsblokken gekoelde rijtuigen had.<br />

. Ook opSumatra bestonden zowel Staats- als particuliere sp!)orwegen,<br />

alle uitgaande van de belangrijkste havensteden: ruim 1400 km Staatsspoorweg,<br />

.ruirn 2000 km particulier bedrijf.<br />

Bij het personenvervoer maakten in de eerste plaats inheemserr van.de<br />

treinen gebruik; daarvan was het gevolg dat het totaal-aantal reizigers dat<br />

in 1920, het eerste jaar van de economische, opleving welke op de Eerste<br />

Wereldocrlog volgde, een maximum bereikt had, in 1937; het laatste jaar<br />

van de diepe Crisis;tot minder dan twee-vijfde was gedaald; de meeste<br />

inheemsen prefereerden toen de goedkopere autobussen.<br />

Luchtverbindingen kende de archipel sinds 1928, toen (met een regeringssubsidie)<br />

de Koninklijke Nederlands-Indische Luchtvaart Maatschappij,<br />

de Knilm, werd opgericht. Twee jaar later; in 1930; maakte de<br />

KLM van Nederland uit een aanvang met een vaste dienst QPBatavia.<br />

De vliegtuigen deden er vijf-en-een-halve dag over, De verbinding werd<br />

eerst in beide richtingen eens in de.twee weken onderhouden, maar van<br />

'37 af driemaal per week. Vooral voor het postvervoer hetekende dat een<br />

grote verbetering. In Indië zelfbouwde de Knilm geleidelijk een net van<br />

vliegverbindingen op, eerst alleeri op Java, spoedig ook in de Buitengewesten,<br />

later in de jaren '30 mede naar Australië. Het gouvernement<br />

verleende het bedrijf toen een jaarlijkse subsidie van f 700 000.<br />

Aan dit alles voegen wij toe, dat in de jaren 'jo. ook de radiotelefonie<br />

en de radio. een belangrijke roi gingen spelen in het leven van de meeste<br />

Europeanen. Het radiotelefoonverkeer met Nederland begon in ~29en<br />

I breidde zich snel uit. In '34 begon voorts een particuliere onderneming:<br />

de n.v. Nederlands-Indische Radio Omroep Maatschappij, de Nirorn, met<br />

eigen uitzendingen: zij was verplicht, zowel voor een Westers als.voor<br />

een Oosters programma te zorgen - dat Oosters programma werd niet<br />

door inheemsen maar door Nederlanders samengesteld. Anders dan in<br />

Nederland, moest wie luisteren wilde, in Indië vah meet af'aanluistergeld<br />

betalen. f 15 per.jaar. Naar verhouding hadden slechts weiniginheemsen<br />

het geld om een toestel aan te schaffen en het luistergeld te betalen<br />

- bovendien was er in de dessds geen electriciteit. Er stonden in 1940<br />

volgens de officiële gegevens ca. 50090 toestellen bij Europeanen,<br />

ca. 20000 bij Chinezen en Arabieren en ca, J2, 000 bij inheernsen, Van


'[,ELEFOON' EN RADIO<br />

die inheernseri, ca. àcht-en-zestig miljoen in die tijd, bezat dus nog niet<br />

één op de tweeduizend een radio; aangezien ook maar weinigen hunner<br />

konden lezen (daarover later meer), waren zij voor hun kennis van wai:<br />

in Indië en in de rest van de wereld gebeurde, afhankelijk van mondelinge<br />

mededelingen: Bij wie daarvoor gevoelig was, versterkte zulks het<br />

besef achtergesteld te zijn.' Bovenop de inheemse samenleving waarin,<br />

zeker in de dorpen, het leven nog steeds verliep volgens traditionele,<br />

eeuwenoude patronen, ~as een nieuwe, moderne samenleving bezig te<br />

ontstaan, maar val) de verworvenheden daarvan Was tot de inheernsen<br />

. maar weinig doorgedrongen.<br />

Hoe het inheemse deel van de samenleving, er aan de vooravond van<br />

de Tweede Wereldocrlog uitzag, zullen wij straks weergeven - eerst<br />

willen wij, elk in haar historische ontwikkeling, de andere bevolkingsgroepen<br />

behandelen die zich in Indië bevonden: de Buropeanen, de<br />

Indo-Europeanen (of, zoals wij hert als regel zullen aanduiden: de Indi-<br />

.sche Nederlanders) en de Chinezen en Arabieren.<br />

Europeanen<br />

Waarom schrijven wij over 'Europeanen' en niet over 'Nederlanders'?<br />

Niet alleen omdat 'Nederlanders' te eng zou zijn (er woonden en<br />

werkten in Indië ook Duitsers,'Zwitsers, Belgen, Engelsen en leden van<br />

andere Europese naties)- maar ook, en,vooral, omdat het begrip 'Europe-<br />

'anen" de grote scheiding marheide: er waren in de archipel iriheemserr,<br />

meestal als 'Inlanders' aangeduid (een aanduiding die, door politiekbewuste<br />

inheemsen als discriminerend werd ervaren), 'Vreemde Oosterlingen',<br />

zoals het officieel heette (Chinezen, Arabieren en anderen), en<br />

dan tenslotte de maatschappelijke bovenlaag: de Europeanen. Voor heil<br />

(en voor de personen van andere afkomst, voorzover hun verzoek tot<br />

erkenning als Europeaan was ingewilligd I) golden aparte' rechtsregels<br />

- regels die in de twintigste eeuwook van toepassing-werden verklaard<br />

1 Dat was al in het midden: van de negentiende eeuw mogelijk gemaakten van die<br />

mogelijkheid werd toen en later gebruik gemaakt door Vreemde Oosterlingen en,<br />

inheemsen die in het maatschappelijk leven op gelijke voetstonden met de Europeaneri.<br />

en veel met dezen omgingen, Willigde liet goiivernernent hun verzoek om<br />

erkenning in, dan werden hun namen in het Staatsblad voor Nederlands-Indië gepubliceerd<br />

- men sprak dan wel van "Staatsblad-iiatopeuvet:', .<br />

101


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

op vreemdelingen die een afkomst hadden welke men met die der<br />

Chinezen en Arabieren 'kon vergelijken, maar wier regeringen hadden<br />

weten te bereiken dat hun burgers in Indië als Europeanen behandeld<br />

zouden worden: Japanners, Philippino's, Thailanders en Egyptenaren.<br />

Het aantal in Indië aanwezige Europeanen liep in de tijd van de<br />

Compagnie op tot meer dan tienduizend, van wie Zich, gelijk eerder<br />

vermeld, tegen de vijfduizend in Batavia bevonden. De meesten van die<br />

meer dan tienduizend waren militairen - anderen waren werkzaam bij<br />

het bestuur, bij de handel, bij de rechtspraak en als heelkundigen,<br />

predikanten, schoolmeesters en ambachtslieden, dat laatste vooral op de<br />

werven en in de andere bedrijven die de Compagnie in en bij Batavia<br />

had opgericht. De Compagnie was een veeleisende werkgever. 'De klerken<br />

... , een paar honderd slecht betaalde, schraal gevoede, door koorts'<br />

(vooral malariakoorts) 'geplaagde jongemannen', schrijft Vlekke,<br />

'stonden op om half zes, begonnen te werken om zes uur en bleven aan hun<br />

schrijftafels bezig tot zes uur in de namiddag, met een korte onderbreking van<br />

dertig minuten voor het ontbijt en een pauze van twee uur voor het middagmaal.<br />

Er was geen rust na het eten; het werk ging door in de tropische hitte. 1\1ser veel<br />

werk was, werden kaarsen aangestoken kort na zes, en het schrijfwerk ging door.<br />

Zij mochten het fort niet verlaten behalve op woensdag en op zondagmiddag en<br />

zelfs dan moesten zij om zeven uur thuis zijn ... De arbeiders van de Compagnie<br />

hadden al geen gemakkelijker leven. De schoenmakers waren verplicht één paar<br />

schoenen per dag klaar te maken op straffe van gevangengezet te worden. De<br />

timmerlui en scheepsbouwers van de werven der Compagnie waren aan het einde<br />

van de achttiende eeuw nog altijd zo goed dat James Cook', die zijn schip in de<br />

haven had laten opkalefateren, schreef: 'In de hele wereld is geen betere scheepswerf<br />

dan die van Batavia.' '2<br />

Wie zijn arbeidscontract met de Compagnie was nagekomen, kon, als<br />

hij in leven was gebleven (wij herinneren er aan dat van de dienaren van<br />

de Compagnie jaarlijks gemiddeld een zesde bezweek), naar Nederland<br />

repatriëren - hij kon ook verlof krijgen, zich in de stad Batavia als 'vrij<br />

burger' te vestigen. 'Zo goed als alle vrije burgers waren', aldus Vlekke,<br />

'oud-dienaren van de Compagnie en de society van Batavia was er een<br />

van nieuwe rijken met veel overdadig vertoon van rijkdom. Het werd<br />

als een blijk van grote welstand beschouwd een groot aantal slaven te<br />

hebben om al het werk en alle zorg aan hen over te laten, zelfs de<br />

, De beroemdste achttiende-eeuwse Engelse ontdekkingsreiziger. 2 B. H. M. Vlekke:<br />

Geschiedenis van de Indische archipel, P.207-o8.<br />

102


GROEI VAN HET AANTAL EUROPEANEN<br />

opvoeding van de kinderen." Het rijkst waren diegenen die in de<br />

omgeving van Batavia eigenaar waren geworden van een der door de<br />

Compagnie uitgegeven particuliere landerijen.<br />

In de negentiende eeuw bevonden zich aanvankelijk in Indië veel<br />

minder uit Europa afkomstige blanken; later nam hun aantal toe, als<br />

gevolg eerst van het Cultuurstelsel, vervolgens van de uitbreiding van<br />

de grote cultures en van het bestuursapparaat. In 1856 (het jaar van<br />

Douwes Dekkers conflict in Lebak) toonde een telling aan dat er in Indië,<br />

de militairen uitgezonderd, ruim vierduizend uit Europa afkomstige<br />

blanken waren, onder hen ca. drieduizend Nederlanders. Onder die<br />

blanken (hun aantal groeide vooral na 1900) bevonden zich in de negentiende<br />

eeuw naar verhouding weinig vrouwen - tot aan het einde van<br />

die eeuw hielden het gouvernement en de grote bedrijven de regel aan<br />

dat wie naar Indië werd uitgezonden, ongehuwd moest zijn. Heel veel<br />

mannen (het was in de Compagniestijd niet anders geweest) namen een<br />

inheemse vrouwals bijzit. Als blanke man had men in het algemeen in<br />

een koloniaal bestuurd gebied als Indië een mate van sexuele vrijheid<br />

die Nederland niet kende; wie er meer dan één bijzit op na wilde houden<br />

of de ene na de andere, kon zonder aanstoot te wekken zijn gang gaan.<br />

Die grotere vrijheid sloot trouwens aan bij de leefgewoonten der inheemsen<br />

bij wie in een tijd waarin echtscheiding in Nederland nauwelijks<br />

voorkwam, huwelijken veelvuldig werden ontbonden", hetgeen<br />

krachtens de adat en de regels van de Islam een simpele aangelegenheid<br />

was. De Islam stond bovendien toe dat een man meerdere vrouwen<br />

tegelijk had; vier was het maximum.<br />

In de twintigste eeuw nam het aantal Europese vrouwen niet alleen<br />

absoluut maar vooralook relatief toe. Op elke duizend Europese mannen<br />

waren er in 1880 vierhonderdtwee-en-zeventig Europese vrouwen geweest<br />

- in 1930 (het jaar van de laatste volkstelling die onder het<br />

Nederlands bewind werd gehouden") waren het er achthonderdvier-entachtig,<br />

'en dit getal moet in 1940" aldus Rob Nieuwenhuys,<br />

'eerder groter dan kleiner zijn geweest. En al was daarmee de 'huishoudster' of<br />

1 A.V., p. 208. 2 Er waren ca. 1920 streken op Java waar het aantal echtscheidingen<br />

bijna de helft was van het aantal huwelijken; in de Preanger was het aantal echtscheidingen<br />

zelfs bijna even groot als het aantal huwelijken. Wij weten verder (meer<br />

gegevens hebben wij niet) dat in de drie jaren 1929 t.e.m. 1931 bijna 60% van alle<br />

Islamietische huwelijken werd ontbonden, de meeste met verstoting van de<br />

vrouw. 'Die van 1940 is in verband met de oorlogsomstandigheden niet doorgegaan.


DE k,(jLONiALE SAMENLEVING<br />

njai nog niet verdwenen '(vooral niet in de binnenlanden), 'van een .. , vrijgezellensamenleving<br />

waarin de conctibine een vanzelfsprekende plaats had gekregen,<br />

was geen sprake meer." .<br />

Niet al die Europese vrouwen waren blanken. 'Europeaan' was in Indië<br />

een wettelijk begrip en van het bégin van de negentiende eeuw af gold<br />

dat een vrouw die met een Europeaan (Nederlander) trouwde, daarmee<br />

zelfEuropeaanse (Nederlandse) was geworden. Toen nu in 1892 de Wet<br />

op het Nederlanderschap van kracht ~erd, verkregen alle in 1~4ië aanwezige<br />

Europeanen van gemengde afkomst de Nederlandse nationaliteit<br />

(behalve uiteraard diegenen die deze nationaliteit of een andere Europese<br />

riationaliteit reeds.bezaten)," Zij behoorden daarmee automatisch tot de<br />

groep der Europeanen. Indië telde in '1930 c~. honderdvijftienduizend<br />

Europese vrouwen en meisjes ~aar van hen waren slechts zes-en-twintigduizend<br />

in Europa I(bijna.uitsluitend: in Nederland) geboren - misschien<br />

waren het er I~h'40 iets meer,<br />

Tussen in Europa (eventueel in Indië) geboren planken en als,Nederlander<br />

erkende personen van andere afkomstmaakte de officiële statistiek<br />

geen verschil: allen waren Europeánen, Blijkens de volkstelling van I93Ó<br />

waren het: er ruim tweehonderdveertigduizend (Japanners, Philippine's,<br />

Thailanders en Egyptenaren meegeteld). Preciese cijfers voor i940 zijn<br />

niet bekend; over het algemeen is men er van uitgegaan dat er ten tijde<br />

van de Tweede Wereldoorlog in Indië ca, tachtigduizend uit Nèclerland<br />

afkomstige Nederlaaders waren (misschien tegen de dertigduizend vrouwen<br />

en meisjes, misschien ruim vijftigduizend mannen en jongens) en<br />

ruim tweehonderdduizend Indische Nederlanders. '<br />

Binnen de groep der uit Europa afkomstige blanken was in de eerste<br />

vier decennia van deze eeuw niet alleen de verhouding tussen de aantallen<br />

mannen en vrouwen gewijzigd, maar het moderne bedrijfsleven en<br />

de uitgebreidere gouvemementsbemoeienissen hadden ook beter opgeleide<br />

mannen naar Indië doen vertrekken. 'De planter' (wij citeren<br />

opnieuw Nieuwerihuys) 'die op blote voeten door de terreinen liep . : .<br />

, R Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel, p. 390, 2 Rechtens warenIndische Nederlanders<br />

nadien Nedcrlandcrs zonder meer, Wij willen niettemin, het begrip 'Indische<br />

Nederlanders' blijven gebruiken omdat zij lri historisch en cultureel opzicht een apar::e<br />

groep blev.en vormen die o.m. in de japanse bezettingsjaren een eigen geschiedenis<br />

·had. ;'\Is Nederlandse staarsburgers behoorden die Indische Nederlanders oftewel<br />

Indo-Europeanen in Indië tot de Europeanen. Over hen schrijven wij in de volgende<br />

paragraaf.- schrijven wij in deze over 'Europeanen', dan bedoelen wij, tenzij anders<br />

aangegeven, diegenen die uit Europa afkomstig wareri, '<br />

1°4


EUROPESE LEEFWIJZE<br />

werd vervangen door de in Deventer' of Wageningen opgeleide<br />

kracht ... ; de academisch gevormde ambtenaar kwam in de plaats van de<br />

snel opgeklommen self-made man'?<br />

Met de uitbreiding Vanhet aantal en de wijziging van het soort blanken<br />

dat in Indië ging werken, hing samen dat er verandering kwam jn hun<br />

leefgewoonten. Nieuwenhuys:<br />

'Het leven in Indië werd vooral in de steden (waar het merendeel van de<br />

. Europeanen woonde) cornfortabeler, tegen de vroegere gevaren beschermd door<br />

een goede medische verzorging met uitstekende ziekenhuizen, goede scholen,<br />

eerste-rangs hotels, asfaltwegen, waterleiding en electrisch Iicht, frigidaires en<br />

air-conditioning? In grotere en kleinere steden ontstonden Europese wijken, ..<br />

waar de Europeanen onder elkaar leefden.rZelfs de bouwstijl paste zich bij de<br />

nieuwe vorm van leven aan: de grote, koele Indische huizen met marmeren.<br />

vloeren en een groet erf eromheen werden vervangen door kleinere villa's met<br />

een voor- en achtertuintje, zodat sommige buurten aan Laren ~f Bussum deden<br />

denken bij eenhittegolf Bovendien, en dit is zeer belangrijk, werd de Europese<br />

leefwijze normatief. Als we de grens tussen tempo doelde' en de 'nieuwere tijd'<br />

in de oorlogsjaren reggen, tussen 1914 en 1918, dan kunnen we in het algemeen<br />

zeggen dat de Europeaan die in tempo doeloe aankwam, zich moest aanpassen bij<br />

Indische leefgewoonten, ook omdat hij veelal in concubinaat leefde, een' gemengd<br />

huwelijk sloot of met een Indische trouwde, maar dat daarria ook de<br />

Indische gezinnen, vaak uit sociale overwegingen, zich gingerr aanpassen bij een<br />

Europese levenswijze. Een proces in omgekeerde richting dus."<br />

*<br />

Het vertrek uit Nederland naar Indië betekende dat men in een totaal<br />

andere wereld belandde: dag en nacht ongeveer even lang, een korte<br />

schemering en maar een zwakke wisseling ia de seizoenen - geen lente,<br />

zomer, herfst of winter, maar, behalve in de hooggelegen gebieden, één<br />

voortdurende, drukkende warmte met weinig afkoeling's nachts, en<br />

vooral in de maanden van de z.g. natte moesson, een hinderlijk-hoge<br />

1 Daar was sinds 1912 de Koloniale Landbouwschool gevestigd: een middelbare<br />

opleiding. 2 R Nieuwenhuys: Oost-Indisdie spiegel, p. 390. 3 Air-conditioning kwam<br />

ook in de grote steden maar heel weinig voor en in de meeste huizen van Europeanen<br />

waren geen frigidaires maar ijskasten waarin door een ijsfabriek geleverde blokken<br />

ijs werden geplaatst. 4 'de oude tijd'. 5 R. Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel,<br />

p. 391.<br />

105


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

luchtvochtigheid. Al met al: een klam en uitputtend klimaat. 'Tropenjaren<br />

tellen dubbel', placht men te zeggen en daar werd ook rekening mee<br />

gehouden: bij de pensioenberekening telde elk dienstjaar als twee pensioenjaren<br />

en was in Nederland vijf-en-zestig de pensioengerechtigde<br />

leeftijd, in Indië was hij voor Europeanen tot 1930 vijf-en-veertig, nadien<br />

(in verband met de diepe crisis en de bezuinigingspolitiek) vijftig jaar.<br />

Dan: de zototaal andere natuur, woest hier, liefelijk daar, haast overal<br />

overweldigend groen en met een weelde aan exotische bomen, planten<br />

en gemren en met tal van vogels en andere dieren, insecten ook, die men<br />

in Europa niet kende. In die andere natuur de inheemsen: andere mensen<br />

met hun donker uiterlijk, hun andere taal, hun andere leefgewoonten,<br />

hun andere cultuur - mensen die vooral op Java de indruk maakten<br />

gedwee te zijn, vriendelijk, hoffelijk, zachtmoedig.<br />

Er waren van meet af aan enkelen onder de uit Nederland aangekomenen<br />

die zozeer aangesproken werden door de sfeer van levensaanvaarding<br />

en berustende kalmte die in de dessa's hing, dat zij, soms en<br />

misschien wel vaak hun inheemse levensgezellin volgend, zich geheel<br />

aan de inheemse samenleving assimileerden en daarin opgingen. Anderen<br />

waren er die, niet zo ver gaand, in hun levens- en denkwijze tussen de<br />

inheemsen en de Europeanen bleven hangen. Weinig Europeanen waren<br />

er die niet, zeker bij een enigszins langdurig verblijf, onder de bekoring<br />

kwamen van het steeds groene tropische eilandenrijk, inderdaad: 'een<br />

gordel van smaragd' - ook wie Max Havelaar verwierp, kon die karakterisering<br />

beamen.<br />

Wie kan de motieven nagaan van al die honderdduizenden Nederlanders<br />

die van de tijd van de Compagnie af in Indië terechtkwamen? Had<br />

Haafner gelijk die diegenen die er zich in de laatste decennia van de<br />

achttiende eeuw bevonden, karakteriseerde, zoals vermeld, als 'deugnieten,<br />

verkwisters, boeven allen die wegens hun misdaden of anderszins<br />

uit hun geboorteplaats zijn verbannen, bankroetiers en ander slecht volk'?<br />

Er waren uitzonderingen op die algemene regel en vast staat dat, al zullen<br />

er onder de uit Nederland gekomen groep ook in de twintigste eeuw<br />

wel personen zijn geweest die naar Indië waren gezonden omdat zij in<br />

Nederland waren mislukt, de groep als geheel een ander karakter was<br />

gaan vertonen dan in vroeger eeuwen: het waren 'gewone' Nederlanders,<br />

in meerderheid afkomstig uit middenstand en bourgeoisie. Velen van<br />

hen hadden het gevoel, in Indië ruimer te kunnen ademhalen dan in het<br />

'verzuilde' Nederland en méér te presteren (zij verdienden ook méér);<br />

de consolidatie van het Nederlands gezag, de invoering van moderne<br />

productiemethoden, de uitbreiding van de taken welke het gouverne-<br />

106


IN DE 'GORDEL VAN SMARAGD'<br />

ment ter hand nam - het schonk menigeen hunner de overtuiging dat<br />

Nederlands leiding heel Indië slechts tot zegen strekte.<br />

Die overtuiging werd versterkt door het toegenomen isolement waarin<br />

de uit Nederland afkomstige groep was komen te verkeren. Olivier<br />

had in het begin van de negentiende eeuw de 'laatdunkende domheid'<br />

der Europeanen in Indië gelaakt omdat zij, heer en meester in het land,<br />

niet door de 'sluier' konden heenzien die voor 'het wezenlijk karakter'<br />

der inheemsen hing. Het kan zijn dat de bloedige Java-oorlog sommigen<br />

de ogen opende. Wij herinneren aan de uitspraak, 185 I, van de minister<br />

van koloniën: dat 'de Javaanse bevolking zeer wel wist dat wij daar<br />

eigenlijk niet behoren.' Zou na 1870 en vooral na 1901 (het jaar waarin<br />

de 'zedelijke roeping' voorop werd gesteld) één minister van koloniën<br />

dat zó gezien en zó gezegd hebben? Men kan diegenen die van het<br />

Cultuurstelsel profiteerden, veel verwijten maar niet dat zij aan zelfbedrog<br />

leden.<br />

Inzicht in wat in de eerste decennia van deze eeuwaan denkbeelden<br />

naar voren kwam onder de ontwikkelden in Indië en besef van de mate<br />

waarin die ontwikkelden uitdrukking gaven aan wat, vaag of scherp<br />

omlijnd, aan wensen leefde in veel bredere inheemse kringen, kon men<br />

slechts verwachten van diegenen die in een nauw en vooralopenhartig<br />

contact stonden met de inheemse wereld. Van dat contact was slechts bij<br />

weinig Europeanen sprake. 'De 'trekkers" (diegenen die weer naar Nederland<br />

zouden terugkeren') 'gaven zich', schrijft Vlekke,<br />

'zeer zelden moeite de inheemse talen maar enigszins behoorlijk te leren. Zij<br />

begrepen weinig van de Indonesische gebruiken en verlangden ze niet te begrijpen.<br />

De omstandigheden dwongen niet langer de Europeanen die in het binnenland<br />

leefden, op hun eenzame posten hun dagen door te brengen. Autoverkeer<br />

over prachtig onderhouden wegen maakte het hun mogelijk, de avond door te<br />

brengen in de sociëteiten der voornaamste steden, waar zij altijd mensen van<br />

hun eigen ras konden aantreffen'2 -<br />

inheemsen, ook de meest ontwikkelden en hoogstgeplaatsten, werden<br />

zelden, en zulks hoofdzakelijk pas in de jaren '30, tot die sociëteiten<br />

toegelaten.<br />

Zo bewerkstelligde de modernisering van het Europese deel van de<br />

samenleving dat er, behalve dan in ambtelijke milieus waarin inheemsen<br />

functies kregen, niet méér maar minder contact kwam met het inheemse<br />

I Er waren er die bleven: planters, zendelingen, missionarissen, soms ook oudbestuursambtenaren.<br />

2 B. H. M. Vlekke: Geschiedenis van de Indische Archipel, p. 438.<br />

1°7


OE KQLONI,AI,E SAMENLEVING<br />

deel: in nog sterker mate dan te, voren .werden de Europeanen een op<br />

zichzelf levende, nogal geïsoleerde gro~p, een k1ein~ eigen wereld temidd~n<br />

van' ee~ grotere, en ~en wereid van bevoorrechten bovendien<br />

die deze voorrechten wensten te handhaven, Van de meesten hunner<br />

hadden gouverneurs-generaal die aan de wensen van Indonesische natienalisten<br />

tegemoet wilden komen, geen begrip te verwachten, laat staan<br />

waardering, en in die afwerende houding werden de Europeanen over<br />

het algemeen gestijfd door him eigen kranten (33, van welke er 25 op<br />

Java verschenen)' die, telkens wanneer het nodig werd geacht, in hun<br />

hoofdredactionele eommentaren, zij het met variaties, de wenselijkheid<br />

van de voortgezette Nederlandse suprematie onderstreepten. Vim die<br />

dagbladen was er. in de eerste decennia van deze eeuw slechts één: De<br />

Locomotief, in Semarang (Midden-Java) verschijnend, dat de ontvoogding<br />

van de inheemse samenleving; bepleitte; dit was ook het enige blad dat<br />

regelmatig bijlageri deed uitkomen in het Javaans, Chinees en Arabisch.<br />

Toen het in 1915 partij trok Voor eert door de justitie vervolgde Indonesische<br />

journalist, kreeg het er van langs van het in Batavia verschijnend<br />

Nieuws van de Dag floor Nederiands-Indië, hetwelk bij die gelegenheid de<br />

inheemse bevolking aanduidde als 'een kudde lakse, domme, onontwikkelde<br />

mensen wier denkvermogen, zo niet geheel afwezig, dan toch van<br />

allerprimitiefste aard is. Naar onze mening', zo heette het verder, 'is de<br />

I Die kranten werden van 1918' af door een en hetzelfde persbureau bediend: het<br />

Algemeen Nieuws- en Telegraaf-Agentschap, ,oftewel Aneta: Aneta was de schepping<br />

van een Indo-Europeaan met een Italiaanse vader, D. W. Berretty, De monopoliepositie<br />

welke hij opbouwde, alsmede geslaagde effectenspeculaties stelden hem in stàat<br />

een groet fortuin te vergaren. Hij liet bij' Bandoeng eerst een kleine bungalow<br />

bouwen, later een VIlla, Isola geheten, 'die uitgroeide', aldus de journalist W. Ch. J.<br />

Bastiaarrs, 'tot een paleis, zoals de tuin uitgroeide tot een uitgestrekt park met vijvers,<br />

fonteinen, gondels uit Venetië en witt€: en zwarte zwanen. Er waren terrassen en op<br />

de, autoboxen gerichte zoeklichten, waarmee Berretry door een druk 'Op de knop in<br />

zijn werkappartementen ... de auto aangaf die moest voorrijden. Het liefst reed hij in<br />

zijn rode Rolls Royce: Er was een 'interieur van enkel Carrara-rnarmer en Venetiaans<br />

glas, met meubelen uit Frankrijk en Oostenrijk, kostbare en zeldzame Perzische<br />

tapijten, een glazen galerij waar doorheen een kabbeiend beekje stroomde, .. Er was<br />

een bar met een' filrnzaai uit Amerika'. (W. Ch, J. Bastiaans: Figu,ren uit de Indische<br />

journalistiek (1975), P·48)<br />

Berretry kwam in '34 bij een vliegramp om het Ieven. Nadien werd zijn villa Isola<br />

de. door ons in hoofdstuk I genoemde dépendance van een Bandeengs hotel. Aneta<br />

werd eigendom van een combinatie van grote Nederlands-Indische bedrijven; het<br />

'kreeg een directeur die onafhankelijk van de raad van commissarissen zijn beleid kon<br />

bepalen, De benoeming van die directeur moest door het gouvernement worden<br />

goed!?iekeurd.<br />

108


STANDS- VÈ',gS!ZHI lLEN<br />

javaan een kind: 'stout en grillig, lastig én lui, oubetrouwbaaren wreed.<br />

Niet J.il staat on). voor zichzelf te zorgen, niet in staat enig ernstig werk<br />

zèlfstandig te .doen.' 1 '.<br />

. Dit Was kras uitgedrukt: het W;l_S irr zijn voorde irtheemsen kwetsende<br />

laatdunkendheid het gouvetnement verre van aangenaam maar ga~'n wij<br />

'te ver wanneer wij schrijven dat van de in Indië werkzame Nederlanders<br />

menigeen in wezen zó over de inheernsen dacht?<br />

*<br />

De wereld der Europeanen was, gelijk gezegd, een kleine wereld. Hij<br />

was niet ofnauwelijks 'verzuild' 'maar daarvoor zoveel te meer 'gelaagd':<br />

een standen-samenleving, Anders dan in het moederland was de sociale<br />

herkomst niet een van dGfactoren die het aanzien bepaalden ~ dal aanzien<br />

hing 'louter af van de rang én de maatschappelijke positie, In de negentiende<br />

eeuw was dat al zo .geweest. Van de ih IndiÉ werkzame blanken<br />

had ten tijde van het Cultuurstelsel slechts één op de zes zijn brood<br />

verdiend' in het particuliere bedrijfsleven, alle overigen beho~rden tot<br />

twee door rangenstelsels gekenmerkte beroepsgroepen: de ambtenaren<br />

-en de militairen. 'N~het Cultuurstelsel nam het .aantal in het particuliere<br />

bedrijfsleven werkzame Europeanen toe - nu werd behalve op de rang<br />

vooral op het inkomen gelet. 'In de soos was', aldus Nieuwenhuys over<br />

de periode vóór de Eerste Wereldo?riog,<br />

'een z.g. duizeridgulden-tafel, waaraan alleen de hoge omes mochten zitten en<br />

desnoods enkele 'rijke tjetten": Voorwaarde tot toelating was een maandsalaris<br />

van minstens duizend 'pop'. De Europese samenleving, die zelfs in Batavia niet<br />

groter was dan die van een Nederlands provincieplaatsje. verde~id'e zich telkens<br />

weer in" groepen en coterieën: bovenlaag en onderlaag; de bovenlaag weer in<br />

,~t}:ibtenar~ri.en particulieren en ells:Van deze-groepen splitste zich weer opnieuw'<br />

Het. was de beruchte Indische geld- en: prestige-geest die de m~nsen samenbracht<br />

en scheidde:'3<br />

Veel van die 'geld- en prestige-geest' bleet ook later bestaan. Er was,<br />

a1a.~s de oud-marine-officier. A.-G.V~omans, sprake van<br />

I Aangehaald in A. P. E. Korver': Sarekat Islam, p. 49. ? 'Rijke stinkerds'. Waar het<br />

woord.ijetvalJdaan·kom~, i~niet bekend. 3 R Nieuwenhuys: 'Tus5en tu/ee vaderlanden<br />

(I95,~), p·4,3·


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

'coterie-vorming, kleinsteeds gedoe en intrige naast een aan de vorige eeuw<br />

herinnerend oergemoedelijk gezelligheidsleven ... Streberei en struggle for high<br />

life waren niet te miskennen aanwezig. Allerlei kunstmatige 'afstanden' tussen<br />

ambtenaren, handel, winkeldrijvende middenstand, militairen konden niet overbrugd<br />

worden. De grote scheiding: al of niet verkiesbaar zijn tot lid van 'de'<br />

sociëteit, bestond overal nog. Iemand die een 'zaak' had, mocht geen lid zijn. Dat<br />

gold bijvoorbeeld voor apothekers, autodealers en hotelhouders. Dit maakte ook<br />

dat het begrip 'Europese samenleving' brokkelig was en de eenheid feitelijk in<br />

het gouvernement ... was belichaamd alsmede bij instellingen als de Ondernemersraad<br />

en de leiding van de allergrootste concerns, bijv. van de 'olie' en de<br />

'suiker'.'l<br />

Wat stond tegenover dit alles? Niet weinig. Er kon binnen de onderscheiden<br />

groepen sprake zijn van grote hartelijkheid: men was op elkaar<br />

aangewezen, men hielp elkaar, stond in sterker mate open voor anderen<br />

dan in het meer gesloten Nederland. Het fert dat de uit Nederland<br />

overgekomenen in de regel jong waren en jonge gezinnen hadden<br />

gevormd, droeg daartoe bij. Vele~, niet allen, gingen zich in Indië thuis<br />

voelen.<br />

Op nog één negatieve factor dient gewezen te worden: het kan met<br />

het ietwat provinciaals karakter van die samenleving in verband hebben<br />

gestaan dat ze, alle hartelijkheid en onderling· hulpbetoon ten spijt,<br />

overvloeide van persoonlijke confiicten en zich graag te buiten ging aan<br />

ongeremde kritiek. Vooral door dat laatste werd de schrijver Jan Greshoff<br />

getroffen toen hij, uit Zuid-Afrika overgekomen, van eind '40 tot zomer<br />

,4I in Indië werkzaam was. Hij stootte zich er aan dat de er gevestigde<br />

Nederlanders in doorsnee voor het inheemse deel van de samenleving<br />

nauwelijks belangstelling hadden, alsook, zo schreefhij in een afscheidsbrief<br />

in het Bataviaas Nieuwsblad,<br />

'dat men in de Nederlandse samenleving alhier teveel aandacht geeft aan' onvruchtbare<br />

kritiek ... Men zal van mij niet verwachten dat ik, die altijd hartstochtelijk<br />

de vrije kritiek verdedigd heb, daar thans een aanval op zal doen, maar<br />

ik geloof dat hier teveel kritiek om de kritiek bedreven wordt. Soms leek het mij<br />

of er nu werkelijk niets goeds te ontdekken viel. Men kritiseerde letterlijk alles<br />

en met een zichtbaar welbehagen ... Ik heb veel gereisd en mij altijd zoveel<br />

mogelijk gemengd onder de bevolking van het land dat ik bereisde, maar ik kan<br />

verzekeren dat ik nergens ter wereld een zo onophoudelijke kritiek ontmoet heb<br />

als in de Indische samenleving? -<br />

I A. G. Vromans: 'De Europeanen', I, p. 3 (RvO). 2 J. Greshoff in het Batauiaas<br />

Nieuwsblad van 7 juni 1941, aangehaald in Regeringspubliciteitsdienst: Persoverzicht,<br />

110


'ONOPHOUDELIJKE KRITIEK'<br />

waarmee Greshoff het Nederlandse deel bedoelde. Die neiging tot onophoudelijke<br />

kritiek zou op een verhoogde prikkelbaarheid kunnen<br />

wijzen, die enerzijds wellicht samenhing met het afmattend klimaat,<br />

anderzijds misschien ook met verdrongen gevoelens van onzekerheid en,<br />

in de omstandigheden van '4°-'41, met bezorgdheid voor het lot van<br />

verwanten in bezet Nederland en voor de eigen toekomst. Hoe dat alles<br />

zij: voor de meeste blanken vormde de Indische samenleving slechts een<br />

tijdelijk milieu. Men kan niet zeggen dat zij er als groep echt in geworteld<br />

waren. Dat waren de personen van gemengde afkomst, de Indo-Europeanen<br />

wèl - het disharmonisch element in hûn positie had een andere<br />

oorzaak.<br />

Indo-Europeanen<br />

Al in de tijd van de Compagnie werden in Indië personen van gemengde<br />

afkomst geboren: de vader was dan een Nederlander of andere blanke,<br />

de moeder een inheemse. De Compagnie gebruikte die gemengdbloedigen,<br />

de 'Inlandse kinderen' (ook wel als 'mixtisen', 'onegten' en<br />

'bastaarden van Europeezen' aangeduid), ~s militairen en klerken maar<br />

verantwoordelijke functies werden hun niet toevertrouwd.<br />

Zo ook in de negentiende eeuw. Behalve wat de laagste administratieve<br />

betrekkingen betrof, werden de Indo-Europeanen uit de gouvernementsdienst<br />

geweerd. Diegenen hunner die maatschappelijk erkend wilden<br />

worden door de blanke groep waartoe de vaders behoorden, en hogerop<br />

wilden komen, stootten keer op keer hun neus; zij bleven van alle<br />

onderwijs verstoken, velen spraken geen woord Nederlands en zij die<br />

zich de taal van de vaders wèl hadden trachten eigen te maken, drukten<br />

zich veelal op een wijze uit die de lachlust der Nederlanders opwekte.<br />

'Liplappen' of 'Iippers' heetten zij.' Men moet wel aannemen dat van die<br />

personen van gemengde afkomst (buitenechtelijke kinderen van Neder-<br />

24 (IJ juni 1941), p. 455·<br />

I Personen van gemengde afkomst werden al in de Portugese tijd met een term<br />

aangeduid die in de Compagniestijd 'liplappen' werd - vermoedelijk ontstond daaruit<br />

het begrip 'lippers', hetgeen te maken kan hebben gehad met het feit dat sommige<br />

Indo-Europeanen nogal dikke lippen hadden. De termen 'liplappers' en 'lippers'<br />

verdwenen in de tweede helft van de negentiende eeuw. In die tijd kwam het evenwel<br />

nogal eens voor dat kinderen van gemengde afstamming, als de vader het vaderschap<br />

III


DE KOLONIALE ~AMENLEVING<br />

landse gouvernementsdienaren, vooralook van de lagere militairen van<br />

het Knil), gegeven de onverschillige houding van het gros der blanken,<br />

van meet af aan velen in de inheemse samenleving zijn opgegaan - anderen<br />

waren er die de hoop niet opgaven dat zij vroeg of laat bij het<br />

gouvernement in dienst zouden kunnen treden en hun gaven zouden<br />

kunnen ontplooien.<br />

De weg daartoe werd hun versperd toen de minister van koloniën in<br />

1839 bepaalde dat voor alle ambten van enige betekenis slechts personen<br />

inaanmerking kwamen die in Europa waren opgevoed. In 1842 werd die<br />

regeling nog aangescherpt; toen werd bepaald dat voor die ambten het<br />

bezit nodig was van een diploma, afgegeven door een in laatstgenoemd<br />

jaar te Delft opgerichte bestuursacademie. De 'bastaarden' (zo werden de<br />

Indo-Europeanen door de minister aangeduid) dreigden maatschappelijk<br />

steeds verder weg te zinken - uit hun groep kwam de grote belangstelling<br />

voort voor de vergadering in Batavia in mei 1848, waar van Hoëvell ah<br />

voorzitter optrad. '<br />

Die groep was niet zo klein: in 1856 bevonden zich op Java onder de<br />

twintigduizend Europeanen slechts vierduizend uit Europa (en daarvan<br />

drieduizend uit Nederland) afkomstige personen, anders gezegd: de<br />

Nederlandse groep (van wie de meesten na een aantal jaren naar het<br />

moederland zouden terugkeren) was ook toen omgeven door een heel<br />

veel grotere groep personen van gemengde afstamming die als Europeanen<br />

golden doordat zij met Europeanen waren getrouwd of doordat het<br />

vaderschap van henzel(of van een van hun ouders ofgrootouders door<br />

een Europeaan was erkend. Formeel kreeg die groep van de 'erkende'<br />

Indo-Europeanen de mogelijkheid om hogerop te komen toen in, ~864<br />

het voorschrift met betrekking tot de Delftse opleiding werd ingetrokken<br />

- materieel kwam er pas verbetering toen na 1885 het onderwijs voor<br />

Europeanen werd v~~beterd. 'Een kleine bevoorrechte groep van Indo's<br />

kwam daardoor', aldus Nieuwenhuys,<br />

'naar boven drijven, de toestand der lagere klassen bleef de-gehele negentiende<br />

eeuw door (maar ook later) nog slecht. Misère el) achteruitzetting hebben hun<br />

stempel gedrukt ~p de habitus van de Indo, die, men zo vaak indolentie, geeste-<br />

erkende, niet diens familienaam kregen maar de omgekeerde naam, hoe absurd die<br />

ook klonk, bijvoorbeeld 'Kijdsmeir' (in plaats~an van 'Riernsdijk'), 'Esreteip' (in plaats<br />

van 'Pieterse') en 'Rhemrev' (in plaatsvan 'Vermehr'). Dat vaderschap-werd overigens<br />

lang n:ietaltijd erkend; menige blanke man heeft zich niets gelegen laten liggen aan<br />

zijn in de Indische samenleving geboren buitenechtelijke kinderen,<br />

112


M0EILI]i{E POSITiE DEg INDISCHE NÈDERLANOERS<br />

lijke luiheid en gebrek aan zelfvertrouwen heeft verweten zonder naar de<br />

oorzaken te vragen."<br />

In 1892 kwam de belangrijke nieuwe regeling tot stand waarvan wij<br />

eerder al gewag maakten:alle Irido-Europeanen verkregen het Nederlanderschap.<br />

Dat betekende niet dat hun maatschappelijke achterstand<br />

verdween. In 1900 sprak van alle kinderen die in Indië voor het eerst bij<br />

de Nederla~dse scholen voor lager onderwijs werden ingeschreven (dat<br />

sloot de kinderen van de uit Nederland afkomstigen i11),nog geen 3Q%<br />

normaal Nederlands, .I?eer dan 40% sprak uitsluitend Maleis. Nadien<br />

raakte de Nederlandse taal meer ingeburgerd in Indo-Europese kringen<br />

- niettemin bleef de positie van vele Indo-Europeanen moeilijk, Sommige<br />

begaafden konden tot de hoogste functies opkl-immen in het<br />

bestuursapparaat, bij de strijdkrachten, hier en daar ook in het bedrijfsleven,<br />

anderen (hun aantal werd in de jaren '29 op minstens tienduizend<br />

geschat) zonken weg of dreigden Weg te.zinken in de arme kringen van<br />

het inheemse deel der samenleving, en tussen die uitersten bevond zich<br />

de grote groep der Indo-Europeanen die, pogend zich te verheffen boven<br />

de inheemsen, maar al te vaak botste op de 'bovenlaag van diegenen die<br />

uit puropa àfkomstig waren. Wél kregen in de twintigste eeuw veel<br />

Indo-Europeanen functies bij de overheid en in het bedrijfsleven, maar<br />

meestal in de lagere en middelbare rangen, en in het bedrijfsleven<br />

begonnen zij dan met een salaris dat de helft was van wat een pas<br />

gearriveerde, soms van minder diploma's voorziene Nederlandse kracht<br />

ontving; recht op verlof in Europa hadden zij niet. Tot welstand kwamen<br />

slechts weinigen. Van die posities in de lagere en middelbare rangen ging<br />

weer een deel verloren toen zich als goedkopere arbeidskrachten inheernsen<br />

kwamen aanmelden die .Nederlands onderwijs badden kunnen volgen.<br />

*<br />

Binnen de groep der Indo-Europeanen ging zich (hoe, kon: het anders ê)<br />

een duidelijke politieke differentiatiè aftekenen; de meesten, gedreven<br />

door de begrijpelijke behoefte om zich van de inheemse wereld te<br />

1 R Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel, p. 297.<br />

II]


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

onderscheiden en door de blanke bovenlaag volledig te worden aanvaard,<br />

klampten zich met verdubbelde kracht aan Nederland en zijn symbolen<br />

vast, vooral aan het Oranjehuis, handhaafden de Nederlandse normen<br />

nog strenger dan de Nederlanders zelf deden en begeerden aldus de<br />

trouwste dienaren te zijn die Nederland in de koloniale samenleving<br />

bezat - bij sommigen kwam evenwel met betrekking tot datzelfde<br />

Nederland een sterke rancune naar boven. Die laatsten waren het die<br />

aansluiting gingen zoeken bij de politiek-bewusten onder de inheemsen<br />

die al vóór de Eerste Wereldoorlog hun eisen poneerden.<br />

Uit de zich bij uitstek Nederlands voelende Indo-Europeanen kwamen<br />

eerst twee organisaties -riaar voren die, met aanvaarding van het<br />

Nederlands gezag, louter sociale doelstellingen nastreefden: in 1898 de<br />

Indische Bond, in 1907 de Vereniging Insulinde, maar in 1912 deed een<br />

hoofdzakelijk door Indo-Europeanen opgerichte politieke organisatie<br />

haar intrede, de Indische Partij, die de leuze 'Indië voor de Indiërs'<br />

verkondigde, d.w.z. Indië voor allen die er geboren waren of er zich<br />

blijvend hadden gevestigd. Die Indische Partij keerde zich tegen de<br />

Nederlandse overheersing - wij komen in een later hoofdstuk op deze<br />

partij en het in 1919 opgericht, gezagsgetrouw (en veel groter) Indo-<br />

Europees Verbond terug. Hier willen wij slechts opmerken dat de tegenstelling<br />

tussen de grote groep van de pro-' en de kleine van de anti-<br />

Nederlandse Indo-Europeanen tot aan de Japanse invasie is blijven<br />

bestaan en zich tijdens de Japanse bezetting duidelijk heeft gemanifesteerd.<br />

Chinezen / Arabieren<br />

Al voordat de Portugezen en de Nederlanders in de Indische archipel<br />

verschenen, hadden er zich, zoals eerder bleek, Chinese handelaren<br />

gevestigd, op Java vooral in de inheemse wijkjes die rond de belangrijkste<br />

havenplaatsen waren ontstaan. Emigratie was in het Chinese keizerrijk<br />

enkele eeuwen lang verboden en wie toch emigreerde, mocht niet<br />

terugkeren.' Zo ontstond vooral op Java een Chinese groep die van vader<br />

op zoon, vaak zich vermengend met inheemse geslachten, in Indië bleef:<br />

de indische Chinezen, zoals wij ze hebben genoemd. Die groep kreeg,<br />

I Het emigratieverbod werd in 1894 opgeheven.<br />

II4


INDISCHE EN 'RECENTE' CHINEZEN<br />

mede door de energieke wijze waarop haar leden plachten aan te pakken,<br />

in de Compagniestijd, gelijk vermeld, belangrijke voorrechten. Op grote<br />

delen van Java verwierf zij een feitelijk monopolie op het gebied van de<br />

inlandse handel. Ook maakte de Compagnie het zich gemakkelijk doordat<br />

zij de heffing van bepaalde rechten, bijvoorbeeld invoerrechten en<br />

tolgelden, of het recht om geld op onderpand te lenen, aan Chinezen<br />

verpachtte.<br />

Dat systeem werd in de negentiende eeuw voortgezet. Vermogende<br />

Chinezen bleven als geldschieters optreden - het gevolg daarvan was dat<br />

talrijke inheemse landbouwers, hoewel formeel nog steeds in het bezit<br />

van hun landbouwgronden, in feite pachters werden die jaar op jaar een<br />

groot deel van hun oogst aan die Chinezen moesten afstaan. Er waren er<br />

onder die Chinezen die zich particuliere landerijen konden aanschaffen 1<br />

of suikerfabrieken en rijstpellerijen konden oprichten. Daarnaast waren<br />

er evenwel niet weinige Indische Chinezen die een bescheiden ambacht<br />

uitoefenden, als landbouwer werkzaam waren of zonder duidelijk ambacht<br />

in armoede verkeerden. Voor die laatsten werd door de Indische<br />

Chinezen zelf gezorgd; zij vormden afgescheiden, in aparte wijken<br />

wonende gemeenschappen die sinds de zeventiende eeuwonder eigen<br />

gezagdragers ressorteerden: de 'officieren der Chinezen' (de rangen liepen<br />

van luitenant tot majoor); dezen warenjegens het Nederlandse gouvernement,<br />

eerst dat van de Compagnie, later dat van het koninkrijk,<br />

. verantwoordelijk voor doen en laten van de gehele groep.<br />

In de tweede helft van de negentiende eeuw deden nieuwe groepen<br />

Chinezen hun intrede in de Indische samenleving: uit China afkomstige<br />

handelaren en ambachtslieden, maar vooral koelies die, samen met arme<br />

Indische Chinezen, hoofdzakelijk tewerkgesteld werden in de tinmijnen<br />

van Banka en Billiton en op de tabaks-, later ook op de rubberplantages<br />

op Sumatra's oostkust.<br />

In 1860 hadden op Java ca. honderdvijftigduizend Indische Chinezen<br />

gewoond - er woonden in 1930 door de bevolkingsgroei en de aankomst<br />

van nieuwe immigranten bijna zeshonderdduizend personen van Chinese<br />

afkomst: een kleine vierhonderdduizend Indische, een kleine tweehonderdduizend<br />

'recente' Chinezen. In de Buitengewesten woonden<br />

toen ca.zeshonderdvijftigduizend Chinezen, voor de helft Indische, voor<br />

de helft 'recente'. De meesten van die 'recente' Chinezen, in totaal bij<br />

het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog misschien vijfhonderdvijf-<br />

1 Na 1824 was dat niet meer mogelijk.<br />

IIS


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

tigduizend, waren koelies, die, zo zou men kunnen zeggen, aan de rand<br />

van de Indische samenleving leefden.' De Indische Chinezen daarentegen<br />

voelden zich deel van die samenleving, spraken een eigen soort<br />

Maleis, hadden eigen, in dat Maleis verschijnende dagbladen en enkele<br />

honderden eigen scholen (naast de Hollands-Chinese die het gouvernement<br />

was gaan oprichten), namen deel aan het staatkundig leven en<br />

werden min of meer geaccepteerd door het Europese deel van de samenleving<br />

(huwelijken van Europeanen met Chinese vrouwen waren niet<br />

zeldzaam), maar, en dat was hun tragiek: van aanvaarding door de<br />

inheemsen was geen sprake. Zij waren, zo formuleerde het in de jaren<br />

'30 de hoofdredacteur van het in Batavia verschijnend Maleis-Chinese<br />

dagblad Sin Po, 'te Indonesisch om Chinees maar te Chinees om Indonesisch<br />

te zijn'.'<br />

Met dit wijzen op het cultureel verschil (het sloot een verschil in<br />

godsdienst in) is, menen wij, wat de afwerende houding der inheemsen<br />

betreft, niet alles gezegd. Het was de specifieke functie die sommige<br />

Indische Chinezen in de gehele samenleving waren blijven vervullen,<br />

die steeds nieuw voedsel gaf aan de wrok tegen de groep welke al in de<br />

zeventiende en achttiende eeuw was ontstaan: Indische Chinezen hadden<br />

het overgrote deel van de groot- en kleinhandel in handen en veel<br />

inheemsen meenden dat zij hun voortdurend te hoge prijzen moesten<br />

betalen voor wat zij afnamen en dat zij te lage prijzen kregen voor wat<br />

zij leverden. Groepen Chinezen waren er die het niet veel beter hadden<br />

dan de inheemsen, bijvoorbeeld de Indisch-Chinese landbouwers die<br />

men op delen van Java, Sumatra en Borneo alsook op Banka en Billiton<br />

kon aantreffen en aan wie op Java door de inheemsen hoogstens verweten<br />

kon worden dat zij gronden bebouwden die inheemsen graag zelf in<br />

gebruik hadden genomen - feller waren de verwijten tegen die Chinezen,<br />

Indische maar ook 'recente', die door de inheemsen werden beschouwd<br />

als profiteurs van hun armoede: de vermogenden onder de meer<br />

dan honderdduizend handelaren die de Chinese groep ca. 1940 telde, en<br />

onder dezen vooral de ruim vijfduizerrd die, rondtrekkend op het platteland,<br />

hun beroep maakten van het voorschieten van geld.<br />

Tegen het einde van de negentiende eeuw hadden Chinese geldschieters<br />

een aanzienlijk deel van de inheemse bevolking van Java in hun<br />

I Verscheidenen hunner poogden zich zo spoedig mogelijk als handelaar, handwerksman<br />

of landbouwer te vestigen; zo ontstonden nieuwe Chinese volksplantingen op<br />

West-Borneo en langs Sumatra's noordoostkust. 2 Aangehaald in L. Suryadinata:<br />

Peranakan Chinese Politics in Java 1917-1942 (I976), p. 4.<br />

116


CHINESE GELDSCHIETERS<br />

greep. 'Het Javaanse volk, met name dat van Midden-Java, is', aldus in<br />

1898 een van de aldaar geplaatste assistent-residenten,<br />

'hoe pijnlijk het ook valt dit te erkennen, een volk van bedelaars. Bedelaars niet<br />

in die zin dat het door bedelarij bestaat (er is wellicht geen land ter wereld waar<br />

zo weinig bedelarij wordt aangetroffen), maar in deze betekenis dat verreweg het'<br />

grootste deel van het volk, indien tot een liquidatie van zijn vermogen werd<br />

overgegaan, blijken zou failliet te moeten worden verklaard.'<br />

Hoe kwam dat? In de eerste plaats door de schulden die 'verreweg het<br />

grootste deel' had aangegaan:<br />

'Weinig maanden, weken, ja soms dagen nadat de padi' binnen is, vindt men<br />

. , . de padi-schuren van het gros der landbouwers ledig en de inhoud opgehoopt<br />

in die van enkele kapitalisten, meestal hadji's", soms ook dessa-hoofden, en vooral<br />

in die van de Chinezen, van wie de landsman weder de voor zijn levensonderhoud<br />

nodige rijst leent tegen teruggave bij de volgende oogst in natura, vermeerderd<br />

met 50 of 100 % voor rente.<br />

... Bij de hoofden, de ambtenaren, de adel des lands, het meest ontwikkelde,<br />

dagelijks met Europese denkbeelden gevoede gedeelte van het volk is het niet<br />

beter gesteld, eerder nog slechter ... : bij de meesten wordt de waarde van hun<br />

huis, hun inboedel, hun sieraden, hun vee, verre overtroffen door het bedrag<br />

hunner schulden en het is geen zeldzaamheid dat die schulden een tien-, ja<br />

twintigvoud bedragen van hun maandelijks inkomen .<br />

. , , Dit betreurenswaardige feit moet niet alleen verklaard worden uit pronk-,<br />

spil- of dobbelzucht, maar voor een zeer groot deel ook uit de adat, die meebrengt<br />

dat bij elke sport die een inlands ambtenaar stijgt, ook de kring zich uitbreidt<br />

van verwanten die op zijn zak teren.'<br />

Het was, meende deze assistent-resident, 'plicht' van het gouvernement<br />

om iets aan deze noodtoestand te doen.'<br />

Inderdaad, het gouvernement greep in: het begon in 1904 met de<br />

organisatie van een Volkskredietwezen en een Gouvernementspandhuisdienst,<br />

beide wijdvertakt (wij zullen er nog cijfers over verstrekken<br />

wanneer wij een overzicht geven van de taken die het gouvernement ten<br />

, De ongepelde rijst. 2 Personen die de pelgrimstocht naar Mekka hadden ondernomen<br />

en hierdoor bij de inheemse bevolking groot gezag genoten. 3 Nota, sept.<br />

1,898, van de assistent-resident van Poerwokerto in (Historisch Genootschap, Commissie<br />

voor bronnenpublikaties betr. de geschiedenis van Nederlands-Indië, 1900-<br />

1942) P. Creutzberg: Het economisch beleid in Nederlands-Indië (verder aan te halen als:<br />

Creutzberg), dl, I (1972), p. 216-17.<br />

117


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

bate van de inheemsen ter hand heeft genomen) - twee diensten die het<br />

grote voordeel boden dat de inheemsen die er geld leenden, weliswaar<br />

een vrij hoge rente moesten betalen, meestal meer dan 10 % 's jaars, maar<br />

in elk geval niet de veel hogere die bedongen werd bij de door de<br />

iriheernsen zelf, .hier en daar ook wel door het Binnenlands Bestuur,<br />

georganiseerde kredietinstellingen (de dessa-banken' en dessa-pandhuizen)",<br />

laat staan de exorbitante rente die door de particuliere geldschieters<br />

werd gevraagd. Verdwenen die laatsten? Geenszins. Volkskredietwezen<br />

en Couvernementspandhuisdienst hielden zich aan strikte regels: geleende<br />

gelden moesten op tijd worden terugbetaald. Daarbij werd wel soepelheid<br />

betracht maar ze was minder groot dan die der Chinese en andere<br />

geldschieters bij wie het niet op de aflossing van de hoofdsom aankwam<br />

maar op de regelmatige betaling van steeds hogere renten. Zo bleef,<br />

ondanks dat de woeker ook door wettelijke maatregelen werd verboden,<br />

een niet onaanzienlijk deel van de bevolking van Java permanent bij<br />

Chinezen in de schuld staan. Een nauwkeurig overzicht toonde in '39 aan<br />

dat in een willekeurig regentschap van Oost-Java (het is het enige<br />

waarvan ons de gegevens bekend zijn) een-derde van de landbouwers al<br />

hun land en nog e~ns twee-vijfde een deel van hun land hadden verpacht,<br />

bijna allen aan Chinezen; die Chinezen hadden gemiddeld een maandelijkse<br />

rente van 20 % kunnen bedingen.<br />

*<br />

Van 1816 af gold op Java het voorschrift, later tot andere delen van de<br />

archipel uitgebreid, dat inheemsen, Chinezen en andere Vreemde Oosterlingen<br />

een reispas nodig hadden als zij zich buiten hun plaats van<br />

vestiging wilden begeven. Voor inheemsen werd die regeling na 1860<br />

belangrijk versoepeld, niet voor de Vreemde Oosterlingen. Met betrekking<br />

tot die laatsten werd het voorschrift evenwel in 1918, d.w.z. veertien<br />

jaar na de oprichting van het Volkskredietwezen en de Gouvernementspandhuisdienst,<br />

ingetrokken. Die ontwikkeling kan men als een aanwijzing<br />

zien dat het gouvernement geenszins de behoefte had om de<br />

Chinezen en andere Vreemde Oosterlingen dwars te zitten. Integendeel:<br />

de 'Chinezen vormden een intelligente en ijverige bevolkingsgroep.<br />

1 Met steun van het Binnenlands Bestuur werden in sommige streken ook schuldbevrijdingscoöperaties<br />

opgericht.<br />

118


.ONTEVREDENHEID DER CHINEZEN<br />

Zeker, er waren Chinezen, Indische Chinezen vooral, die in de jaren '20<br />

en '30 aansluiting gingen zoeken bij de Indonesische nationalisten (hierop<br />

komen wij nog terug), maar onder de Chinese groep als geheel was<br />

de politieke belangstelling beperkt en vooral de vermogenden, uit wier<br />

kringen meestal de 'officieren der Chinezen' voortkwamen, zagen het<br />

Nederlandse gezag als een effectieve bescherming van hun economische<br />

activiteit.<br />

Niet dat zij in alle opzichten tevreden waren! Veel Chinezen, en dan<br />

bepaald niet alleen de vermogenden, beschouwden het als onbillijk dat<br />

zij, al was in 1919 het voor Europeanen geldend Burgerlijk Wetboek in<br />

hoofdzaak op hen van toepassing verklaard, hun juridische status als<br />

Vreemde Oosterlingen hadden behouden en, anders dan de Japanners,<br />

niet aan Europeanen waren gelijkgesteld, waaruit bijvoorbeeld voortvloeide<br />

dat zij in strafzaken voor inheemse, niet voor Europese rechtbanken<br />

verschenen. Op die gelijkstelling werd herhaaldelijk aangedrongen<br />

door de Chinese regering die zowel de 'recente' als de Indische<br />

Chinezen als burgers van China beschouwde, maar het gouvernement<br />

wenste niet tot die gelijkstelling over te gaan, beseffend dat zij een storm<br />

van verontwaardiging zou doen opsteken in inheemse kringen.<br />

Aparte 'ambtenaren voor Chinese zaken' deden tegen het einde van<br />

de negentiende eeuw hun intrede; in 1916 werd in Batavia een Dienst<br />

van Chinese Zaken opgericht - in '35 werd deze dienst een afdeling van<br />

een Dienst der Oost-Aziatische Zaken die naast de Chinese een Japanse<br />

afdeling had. Die dienst speelde, zoals nog blijken zal, een belangrijke<br />

rol bij het tegengaan der Japanse spionage.<br />

*<br />

Over de Arabieren en andere Vreemde Oosterlingen kunnen wij korter<br />

zijn: zij vormden veel kleinere groepen dan de Chinezen; er woonden<br />

in '40 in heel Indië vermoedelijk ca. vijftigduizend Arabieren en een<br />

kleine twintigduizend andere Vreemde Oosterlingen, hoofdzakelijk Maleiers<br />

en Brits-Indiërs. De mannen uit al deze groepen waren veelal<br />

werkzaam als handelaar, soms ook als bouwondernemer of geldschieter,<br />

en vooral van de Arabieren waren verscheidenen met inheemse vrouwen<br />

getrouwd.<br />

De meeste Arabieren waren afkomstig uit het zuidelijk kustgedeelte<br />

van het Arabisch schiereiland. Zij waren orthodoxe Moslems. Sommigen<br />

119


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

hunner golden als afstammelingen van de stichter van de Islam, Mohammed<br />

- zij vooral stonden hoog in aanzien bij de inheemse bevolking.<br />

Evenals de Chinezen moesten de Arabieren in de negentiende eeuw<br />

in aparte wijken w.onen en dienden zij een reispas te bezitten wanneer<br />

zij zich buiten de plaatsen wilden begeven waar zij zich hadden gevestigd;<br />

ook deze verbodsbepalingen werden in het begin van de twintigste eeuw<br />

ingetrokken.<br />

Vermelding verdient nog dat Arabieren er in vroeger eeuwen in<br />

sommige gebieden in geslaagd waren zich te doen opnemen in vorstelijke<br />

geslachten en dat had in dunbevolkte streken geleid tot het ontstaan van<br />

Arabische vorstendommen. De belangrijkste daarvan lagen op Oost-<br />

Sumatra en op Borneo; zo had Pontianak (West-Borneo) een Arabisch<br />

sultansgeslacht. Ook elders was van een duidelijke Arabische invloed<br />

sprake; Arabieren hadden een deel van de scheepvaart in handen, er waren<br />

onder hen geldschieters die fortuin hadden gemaakt en sommige vermogenden<br />

waren eigenaar van grote particuliere landerijen. Met dat al<br />

bestond onder de inheemsen jegens de Arabieren als groep niet die<br />

animositeit die jegens de Chinezen was gegroeid. De Arabieren waren<br />

veel minder talrijk en zij werden in beginsel door vele inheemsen met<br />

eerbied bejegend - de betekenis van Arabië als het stamland van de Islam<br />

werd als het ware dagelijks onderstreept doordat alle gebeden in het<br />

Arabisch werden opgezegd. Over de moderniseringsbeweging die bepleitte,<br />

het Arabisch door een inheemse taal te vervangen, komen wij<br />

nog te schrijven.<br />

Inheemsen<br />

Het was in 1938 dat het bestuur van Nederlands grootste partij, de<br />

Rooms-Katholieke Staatspartij, voor de eerste maal besloot, een delegatie<br />

naar Nederlands-Indië te sturen teneinde de situatie aldaar te bestuderen<br />

en persoonlijk contact aan te knopen met de in '18 opgerichte Indische<br />

Katholieke Partij. De delegatie, bestaande uit het Tweede Kamerlid<br />

M. J. M. van Poll en de algemeen secretaris der partij mr. F. Teulings,<br />

vertoefde bijna zes weken in Indië en bracht na terugkomst in Nederland<br />

een schriftelijk rapport uit dat in '39 grotendeels werd gedrukt maar in<br />

die gedrukte vorm slechts binnenskamers werd verspreid. De delegatie<br />

was uiteraard enige tijd in Batavia geweest: een stad met bijna een half<br />

miljoen inwoners, voor vier-vijfde inheemsen; zij had zich daar niet<br />

120


VAN POLL EN TEULlNGS OP BEZOEK<br />

beperkt tot een rondzien in de Europese stadswijken - van Poll, de<br />

eerst-ondergetekende van het rapport, had er geconstateerd dat 'in sommige<br />

stads-kampongs mensonterende toestanden' heersten. Een van die<br />

kampongs had hij bezocht in gezelschap van de directeur van gemeente-<br />

werken, J. M. H. Timmermans. 'Deze kampong', aldus het rapport,<br />

'is gelegen in een oude bedding van de traagstromende Tjiliwong, de rivier van<br />

Batavia. Zij ligt dus in een kom. Van bovenaf gezien, ziet zij er zeer schilderachtig<br />

uit. Maar als men er in komt, vertoont zich de droeve werkelijkheid. Over het<br />

algemeen uiterst smalle, zeer modderige en wegens de bovendien soms vrij sterke<br />

helling moeilijk begaanbare weggetjes scheiden de schamele woningreeksen. Bij<br />

de meeste woningen zijn uit half vergane planken en wat zink en blik 'bijgebouwen'<br />

opgetrokken welke de badkamer en 'sanitaire' (1) inrichting bevatten.<br />

Van daaruit stromen weer smalle, modderige geultjes badwater en menselijke<br />

faecaliën, welke in de vorm van plassen en poelen veelal blijven staan, daar de<br />

afvoer zéér onvoldoende is.<br />

Deze kampong wordt vooral bewoond door inheemse koetsiers, wier ponywagentjes<br />

het stadsbeeld zo aantrekkelijk maken. Maar de aardige pony's staan<br />

hier onder geïmproviseerde afdakjes niet zelden temidden van hun eigen uitwerpselen.<br />

Bij het betreden van deze kampong deelde de heer Timmermans ... de eerste<br />

ondergetekende het volgende mee: 'Er wonen in Batavia vijf-en-veertigduizend<br />

Europeanen; doch hiervan zijn er geen tien in deze kampong geweest.'"<br />

Dergelijke kampongs trof men ook in de havensteden Semarang en<br />

Soerabaja aan, ja elke plaats van enige betekenis op Java had haar arme<br />

inheemse wijken, bevolkt met dorpelingen voor wie in de dessds, welke<br />

overbevolkt waren geraakt, geen middelen van bestaan meer waren<br />

geweest. Veel gemeentebesturen deden hun best, de toestanden in die<br />

stads-kampongs te verbeteren maar zij konden het tempo van de toevloed<br />

van nieuw-aankomenden niet bijhouden.<br />

De meeste inheemsen verkeerden in hoogst bescheiden omstandig-<br />

heden. Maar niet alle! En juist die sociale gelaagdheid binnen het inheemse<br />

deel van de samenleving verdient onze aandacht.<br />

Tussen het gouvernement en de grote massa der inheemsen bevond<br />

1 (Rooms-Katholieke Staatspartij, Algemeen Secretariaat) Rapport van de eerste, in<br />

opdracht van het bestuur der RKSP gemaakte studie- en tontactreis naar Nederlands-Indië, door<br />

de daartoe uitgezonden heren M. J. M. van Poll en mr. F. Teulings uitgebracht aan het<br />

partijbestuur, 23 mei - 16juli 1938 (1939) (ARA, CoIl. P. A. Kerstens, 21) (verder aan te<br />

halen als: Van Poll/Teulings: Rapport).<br />

121


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

zich het inheems bestuursapparaat, overal aan de basis beginnend met de<br />

dorpshoofden, de loerahs, en opklimmend in de z.g.zelfbestuursgebieden<br />

(de Vorstenlanden op Java en enkele honderden zelfbestuursgebieden in<br />

de Buitengewesten) tot de vorsten (sultans of radjas'y, op Java buiten de<br />

Vorstenlanden opklimmend tot de regenten. Wie van het inheems bestuursapparaat<br />

deel uitmaakte, verhief zich, zoals de eeuwen door het<br />

geval was geweest, boven de grote massa: alle gezagdragers hadden er<br />

recht op dat hun persoonlijke diensten werden verleend en zij genoten<br />

inkomsten die al voor de dorpshoofden tot een aanzienlijk bedrag 's jaars<br />

konden oplopen - regenten, sultans en radjas kregen veel hogere bedragen.<br />

Er waren in heel Indië enkele tienduizenden dorpshoofden en boven<br />

hen waren in 1930, de zelfbestuursgebieden uitgezonderd; ca. drieduizend<br />

andere inheemse gezagdragers werkzaam. Wij komen in het volgend<br />

hoofdstuk op hun bezoldiging en overige emolumenten terug.<br />

Ook andere inheemsen hadden fmancieel een ruimere armslag. Men<br />

kan bijvoorbeeld denken aan dorpelingen die naar verhouding veel<br />

sawahs en buffels bezaten, aan geschoolde handwerkers, aan handelaren,<br />

aan eigenaren van werkplaatsen, aan dorpsheelmeesters, dorpsonderwijzers<br />

en dorpsschrijvers (veruit de meeste inheemsen waren analfabeet)<br />

en bovendien, wat de Buitengewesten betreft, aan eigenaren van goedrenderende<br />

rubber-, koffie- of peperplantages; voorts aan beoefenaren<br />

van de vrije beroepen, aan eigenaren van schepen en andere transportmiddelen,<br />

aan geschoolde arbeiders (bijvoorbeeld typografen), aan militairen<br />

van het Knil, aan opvarenden en ander personeel van de Koninklijke<br />

Marine en van de civiele scheepvaart en aan al het inheems personeel<br />

in dienst van het gouvernement of van overheidsbedrijven. Naar Europese<br />

maatstaven gemeten, verdienden allen die bij de overheid of bijvoorbeeld<br />

bij de Staatsspoorwegen in dienst waren, niet veel, maar hun<br />

inkomen was, behalve wanneer zij de simpelste handenarbeid verrichtten,<br />

aanzienlijk hoger dan dat van veruit de meeste dorpelingen en van<br />

alle ongeschoolde arbeiders en arbeidsters; die laatsten hadden daglonen<br />

die in centen werden uitgedrukt.<br />

*<br />

Een onderzoek dat het gouvernement in '35 liet instellen bij veertig op<br />

West-Java gevestigde ondernemingen, toonde aan dat theepluksters per<br />

dag gemiddeld een loon hadden van 8 cent, vrouwelijke fabriekskoelies,<br />

122


INKOMENS DER INHEEMSEN<br />

werkzaam bijvoorbeeld in de suikerfabrieken, een loon van I I cent,<br />

rubbertappers een loon van 16 cent, mannelijke fabriekskoelies een loon<br />

van 22 '12 cent. Op de suikerplantages waren de daglonen in '35 soms nog<br />

lager: tot een minimum van 4 cent.' Dat alles betrof seizoenarbeid. Bij<br />

het Marine-etablissement in Soerabaja daarentegen kreeg het jongste<br />

hulpje 50 cent per dag en het dagloon van de beste draaiers was er 4<br />

gulden. Inheemse typistes verdienden f 35 per maand en het salaris van<br />

de lagere inheemse beambten kon tot f 150 per maand oplopen. Ook het<br />

inheemse huispersoneel van Europeanen werd (als steeds: naar verhouding)<br />

goed betaald: de huisjongen, een soort butler, kreeg f 20 tot f 25<br />

per maand met vrije inwoning en in de regelook vrije kost, andere<br />

huisbedienden werden dienovereenkomstig betaald; er viel in de Europese<br />

huishoudens bovendien vaak wat af: eten dat overbleef, gedragen<br />

kleding, gedragen schoenen, gebruikt huisraad.<br />

Hoeveel bedroeg het inkomen van de gewone dorpelingen? Dat was<br />

niet zo simpel vast te stellen doordat de oogst, vooral de rijstoogst, voor<br />

een deel (gemiddeld voor bijna twee-vijfde) binnen de huishouding<br />

bleef en dus niet in geld werd omgezet. De commissie-Visman liet in<br />

'40 gegevens verzamelen en kwam tot de conclusie dat, alle inkomensbestanddelen<br />

in geld omgerekend, in '39 per gemiddeld dorpsgezin van<br />

vier tot vijf zielen op Java en Madoera bijna f 94 per jaar was verdiend<br />

en in de Buitengewesten (daar hadden velen nevenverdiensten uit de<br />

verbouw van handelsgewassen) bijna f 156 per jaar.<br />

Wat betekenden die bijna f 94 per jaar op Java en Madoera, waar ca.<br />

1940 naar schatting omstreeks zeven-en-veertig van de in totaal omstreeks<br />

acht-en-zestig miljoen inheemsen woonden?<br />

In '35 bleek bij het eerder genoemde, op veertig ondernemingen<br />

betrekking hebbende onderzoek op West-Java dat per gezin van zes<br />

zielen de dagelijkse kosten van levensonderhoud gemiddeld 26 '12 cent<br />

bedroegen oftewel bijna f 97 per jaar. Voor een gezin van vier tot vijf<br />

zielen zou het wellicht f 78 zijn geweest en het is dat bedrag van f 78 dat<br />

wij moeten plaatsen tegenover de voor '39 vastgestelde jaarinkomsten<br />

van f 94 - met dien verstande dat in het oog moet worden gehouden dat<br />

de kosten van levensonderhoud door allerlei prijsstijgingen in '39 naar<br />

schatting 15 % hoger waren dan in '35. De uitgaven voor dagelijks<br />

levensonderhoud, d.w.z. voor de voeding, zullen, zo veronderstellen wij,<br />

in '39 dus ca. f 90 hebben bedragen, anders gezegd: de jaarinkomsten<br />

1 Na '35 zijn de daglonen weer gaan stijgen maar die stijging bleef achter bij die van<br />

de kosten van levensonderhoud.<br />

123


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

lieten maar een heel kleine marge vrij. Uit die marge moesten de andere<br />

uitgaven worden bestreden, bijvoorbeeld rente voor geleende gelden 1<br />

en uitgaven voor kleding; die laatste werden in '35 voor Batavia en<br />

omgeving, simpele werkkleding inbegrepen, geraamd op ca. f 4 per jaar<br />

voor elke volwassene.<br />

Wij schreven over 'uitgaven voor dagelijks levensonderhoud'. Leidden<br />

die uitgaven tot het aanschaffen van voldoende voedsel? Neen. Er<br />

werd in '41 een onderzoek naar ingesteld door de door het gouvernement<br />

in het leven geroepen Z.g.Koeliebudget-commissie en daarbij bleek dat<br />

het gemiddeld dagelijks voedsel van landbouwers en hun gezinsleden<br />

een calorische waarde had van I 391 en dat die waarde voor plantagekoelies<br />

en hun gezinsleden, voorzover niet op de plantages gehuisvest,<br />

I 282 was en voor fabriekskoelies en hun gezinsleden, voorzover niet bij<br />

de fabrieken gehuisvest, I 399. Alleen de koelies die op de plantages of<br />

bij de fabrieken gehuisvest waren, een minderheid, en de voorlieden en<br />

technici kregen voldoende voedsel; daarvan was de gemiddelde dagelijkse<br />

calorische waarde iets meer dan 2000. De meeste landbouwers en<br />

koelies waren mèt hun gezinsleden dus ondervoed. Daarbij tekenen wij<br />

nog aan dat wij tot dusver schreven over arbeid op Europese plantages<br />

en in fabrieken bij die plantages - door de eigenaren van inheemse en<br />

Chinese werkplaatsen werden in de regel nog lagere daglonen betaald<br />

en in de Vorstenlanden op Java waren de landbouwers en ongeschoolde<br />

arbeiders er slechter aan toe dan in de gebieden waar de Nederlandse<br />

bestuursinvloed ook op laag niveau duidelijk merkbaar was.<br />

Gelijk vermeld: in de Buitengewesten was het gemiddeld jaarinkomen<br />

van de landbouwers hoger dan op Java en dat kwam vooral doordat<br />

talrijke inheemsen daar handelsgewassen aanplantten naast hun eigen<br />

voedingsgewassen. Op grote delen van Sumatra vloeiden de baten daarvan<br />

aan de landbouwers zelf toe maar in Atjeh, dat veel peper voortbracht,<br />

, kwamen die baten bij de vermogenden terecht die de meeste pepertuinen<br />

in bezit hadden. Trouwens, in dat landsdeel was men in '40 de gevolgen<br />

van de langdurige oorlog die er had gewoed, nog niet te boven. In april<br />

'40 besprak een inheemse jurist op een vergadering in Medan de econo-<br />

1 In 1929 moest in'de residentie Krawang (West-Java) bij het Gouvernementskredietwezen<br />

per jaar 14 % rente worden betaald; van de ruim 100 dessa-banken vroegen<br />

er S8 bijna 24 % rente, alfe overige vroegen meer, 8 zelfs 48 %. De rentetarieven van<br />

de dessa-pandhuizen waren iets hoger en (naar wij aannemen) die van de Chinese en<br />

andere particuliere geldschieters zelfs veel hoger. Cijfers met betrekking tot andere<br />

residenties zijn ons niet bekend.<br />

124


LEVENSOMSTANDIGHEDEN DER INHEEMSEN<br />

mische toestand in Atjeh.' 'Men behoeft', aldus het verslag van zijn<br />

uiteenzetting in een der inheemse dagbladen,<br />

'geen diepgaand onderzoek in te stellen om te weten dat de Atjehers een zeer<br />

arm volk zijn. Daarop wijzen duidelijk de primitieve woningen, de armoedige<br />

kleding, de vele ziekten, het bleke gelaat van veel dessa-mensen als gevolg van<br />

ondervoeding. Met cijfers toonde hij aan dat de inkomsten van de gemiddelde<br />

tani? per dag slechts 4'1z cent bedragen, terwijl hij 7 cent nodig heeft om in zijn<br />

noodzakelijke levensbehoeften te voorzien. Als koelie tewerken ligt in feite niet<br />

in de aard van de Atjeher, doch in de laatste tijd trekken steeds meer lieden naar<br />

de steden om daar dagloner te worden."<br />

Niet alleen in Atjeh maar ook elders in de archipel waren de meeste<br />

inheemsen zeker naar Westerse maatstaven schamel gekleed en schamel<br />

behuisd. Werd dat als een noodtoestand ervaren? Wij nemen aan van<br />

niet: zo waren de leefomstandigheden geweest van generatie op genera-<br />

tie. Het contrast tussen de eigen armoede en de door de moderne techniek<br />

mogelijk gemaakte welvaart werd wellicht door vele inheemsen duide-<br />

lijker dáár beseft waar die moderne techniek haar verworvenheden toonde:<br />

in de steden. Wij herinneren aan het beeld van een van de kampongs<br />

in de hoofdstad dat in het rapport van van Poll en Teulings werd<br />

vastgelegd - elders in Batavia waren de levensomstandigheden van vele<br />

inheemsen, hoewel minder ongunstig, óók aan de primitieve kant. In<br />

1937 liet het gemeentebestuur een breed onderzoek naar die omstandigheden<br />

instellen bij een kleine tweeduizend gemeentekoelies. Slechts<br />

2 % hunner mocht men als geschoolden en ruim 23 % als half-geschoolden<br />

beschouwen, bijna 75 % was ongeschoold. Meer dan de helft van<br />

deze koelies verdiende het laagste loon: 30 cent per dag. De woningen<br />

van bijna een kwart van de gehele groep bestonden uit één karner, Aparte<br />

keukentjes waren er in een kwart van de woningen en een simpele wc<br />

bevond zich slechts in één op de acht.<br />

Ook de gezondheidstoestand van de inheemsen was, al waren gevaar-<br />

lijke volksziekten door de zorgen van het gouvernement bedwongen<br />

(meer hierover in het volgend hoofdstuk), minder gunstig dan die van<br />

I Het kan zijn dat de spreker alleen de afdeling Groot-Atjeh op het oog had waar zo<br />

lang gevochten was, volgens de bestuursambtenaar Piekaar althans was er in het<br />

gouvernement Atjeh als geheel van '39 af sprake van een duidelijke economische<br />

verbetering; er werd bijvoorbeeld weer rijst geëxporteerd. (A. J. Piekaar: Atjeh en de<br />

oorlog me/japan (I94


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

de overige bevolkingsgroepen; er was een aanzienlijke zuigelingensterfte:<br />

van alle jonggeborenen overleed ongeveer een kwart in het eerste<br />

levensjaar.<br />

*<br />

De ongelijke inkomenspositie van de bevolkingsgroepen in Indië bleek<br />

ook uit de verschillen in hun aandeel aan de opbrengst van de inkomstenbelasting.<br />

Men kreeg een aanslag bij een zuiver inkomen van minstens<br />

f 900 per jaar - een bedrag dat slechts door een klein deel van de<br />

Vreemde Oosterlingen en een miniem klein deel van de inheemsen werd<br />

verdiend. Aangeslagen werden in 1937 (latere groepscijfers zijn ons niet<br />

bekend) ruim zes-en-zestigduizend Europeanen, bijna vier-en-veertigduizend<br />

Vreemde Oosterlingen en ca. dertigduizend inheernsen.' Van<br />

die inheemsen had 88 % een zuiver inkomen van f 3 000 of minder; bij<br />

de Vreemde Oosterlingen was dat met 72 % het geval, bij de Europeanen<br />

(hoofdzakelijk waren dat Indo-Europeanen) met 46 %. Per hoofd van de<br />

werkende bevolking werd het bruto jaarinkomen van de Europeanen in<br />

1939 op f 5300 geschat", dat van de Vreemde Oosterlingen op f 650, dat<br />

van de inheemsen op f 87.. Anders gezegd: de werkende Europeanen<br />

hadden kort voor de Tweede Wereldoorlog een gemiddeld bruto-inkomen<br />

dat zestigmaal zo groot was als dat van de werkende inheemsen en<br />

bijna achtmaal zo groot als dat van de werkende Vreemde Oosterlingen.<br />

Overeenkomstige cijfers met betrekking tot de verdeling van de<br />

vermogens en de opbrengst van de (pas in 1932 ingevoerde!) vermogensbelasting<br />

zijn ons niet bekend maar wij veronderstellen dat zij het op<br />

grond van de inkomensverdeling gegeven beeld slechts zouden bevestigen.<br />

I Bij de cijfers voor de Vreemde Oosterlingen en de inheemsen merken wij op dat<br />

de inkomstenbelasting alleen geheven werd over inkomens die voor de inspectie<br />

gemakkelijk toegankelijk waren; de groepen Vreemde Oosterlingen en inheemsen<br />

die minstens f 900 per jaar verdienden, waren groter dan de statistiek vermeldde.<br />

2 Ter vergelijking: in 1938 was het zuiver inkomen van 74 % van de in Nederland<br />

aangeslagenen (men werd er pas aangeslagen bij een zuiver inkomen van f 800 per<br />

jaar) f 2 000 tot f 5 000 per jaar. Het gemiddeld inkomen van de Nederlander was in<br />

Indië dus aanzienlijk hoger dan in Nederland. Daarbij moet wèl bedacht worden dat<br />

het leven voor die Nederlander in Indië over het algemeen duurder was dan in<br />

Nederland en dat hij, bijvoorbeeld voor zijn verlofreizen en de opleiding van zijn<br />

kinderen, gelden moest trachten te reserveren.<br />

126


HERENDIENSTEN<br />

*<br />

Wat de levenssituatie der inheemsen aangaat, dient men niet alleen op<br />

de inkomens te letten maar ook op de vorm van verplichting die op hen,<br />

en hen alleen, rustte: die tot het verrichten van onbetaalde arbeid - de<br />

herendiensten.<br />

Die herendiensten (men kende ze al, gelijk uiteengezet, in de Hindoese<br />

en Islamietische rijken in Indië, in de Compagniestijd en in de<br />

negentiende eeuw) waren steeds diensten die door machthebbers waren<br />

opgelegd, en zij moesten ten dele rechtstreeks aan die machthebbers<br />

worden bewezen. Vooral die rechtstreekse diensten, de Z.g. pantjendiensten,<br />

hadden Daendels en Raffles trachten te beperken en dat streven<br />

werd later voortgezet. Gouvernementsordonnanties (wij herinneren er<br />

aan: zij golden niet voor de Vorstenlanden en de overige zelfbestuursgebieden<br />

en evenmin voor de particuliere landerijen) schaften in I867<br />

op Java en Madoera het ambtelijk landbezit van de inheemse hoofden<br />

af en beperkten het aantal herendienstplichtigen voor huis- en hofdienst;<br />

het oproepen van herendienstplichtigen voor de bouwen voor het<br />

onderhoud van de woningen der inheemse gezagdragers werd verboden.<br />

In I874 werd aan die gezagdragers, behalve aan de hoogsten, het recht<br />

ontzegd om inheemsen op te roepen voor het verrichten van persoonlijke<br />

diensten en in I882 werd ook het verlenen van persoonlijke diensten aan<br />

de hoogste gezagdragers verboden. Dan werden enkele jaren later op Java<br />

en Madoera de herendiensten afgeschaft voor de aanleg en het onderhoud<br />

van marktloodsen en van wachthuizen en mijlpalen, bijvoorbeeld langs<br />

de Postweg, alsmede voor het uitvoeren van openbare werken in de<br />

voornaamste plaatsen. Er bleven toen nog enkele herendiensten over<br />

maar in I9I2 werd bepaald dat vier jaar later de laatste verdwenen<br />

moesten zijn. Aldus de eerste ordonnanties die aan alle herendiensten<br />

een einde wilden maken.<br />

De werkelijkheid bleef er belangrijk van afwijken en dat behoeft geen<br />

verbazing te wekken. Met de aanleg en het onderhoud van wegen,<br />

bruggen en kleine irrigatiewerken diende men door te gaan en het<br />

gouvernement had onvoldoende fondsen om deze en dergelijke werken<br />

tegen betaling te laten verrichten - men bleef dus van tijd tot tijd<br />

herendienstplichtigen oproepen. Dan: wie waren belast met de directe<br />

controle op de naleving van ordonnanties als de genoemde? Diezelfde<br />

inheemse gezagdragers die er in hun persoonlijk bestaan van profiteerden.<br />

De ambtenaren van het Nederlands Binnenlands Bestuur waren veel te<br />

I27


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

gering in aantal om regelmatig na te gaan wat in al die honderden dessds<br />

gebeurde die onder elk hunner ressorteerden; zij waren bovendien in de<br />

eerste plaats afhankelijk van wat hun door de inheemse gezagdragers<br />

werd gerapporteerd; zij zijn, vrezen wij, door die gezagdragers vaak<br />

bedrogen. Ook hadden die gezagdragers voldoende mogelijkheden om<br />

herendienstplichtigen die zich bij het Binnenlands Bestuur wilden gaan<br />

beklagen, daarvan te weerhouden. Er heeft zich, algemeen gesproken,<br />

tussen de inheemse gezagdragers en de eenvoudige dorpelingen heel veel<br />

afgespeeld waar het gouvernement geen weet van had.<br />

De ordonnanties van 1867, 1874, 1882 en 1912 bleken ineffectief te<br />

zijn. Het kwam in 1919 tot een nieuwe regeling: alle herendiensten op<br />

Java en Madoera werden opnieuwafgeschaft (en vervangen door een<br />

hoofdgeld), met uitzondering evenwel van de dessa-diensten en de persoonlijke<br />

diensten aan alle inheemse gezagdragers, de pantfen-diensten.<br />

Die gehandhaafde diensten 1 konden een zware belasting blijven vormen.<br />

J. W. Meyer Ranneft, een van de adjunct-inspecteurs van het toenmalig<br />

departement van Agrarische Zaken en Verplichte Diensten, ging nog in<br />

datzelfde jaar 1919 op Oost-Java op onderzoek uit; hij rapporteerde over<br />

een van de bestuursafdelingen:<br />

'Van oudsher zijn in deze streken de dessa-diensten zeer zwaar ... De zeer<br />

zware panljen-diensten worden hier niet in afzonderlijke dagdiensten gepresteerd,<br />

doch daarvoor komt men enige dagen achtereen uit. Gedurende die dagen<br />

verkeert de dienstplichtige feitelijk in een toestand van 'tijdelijke slavernij', daar<br />

hij soms gedurende twee etmalen achtereen moet doorwerken.'<br />

In deze afdeling konden (dat was ook elders mogelijk) dessa-diensten<br />

afgekocht worden; die diensten rustten er op alle landbezitters en dezen<br />

konden desgewenst een dorpsbewoner vragen de diensten een jaar lang<br />

over te nemen - tegen betaling. 'Een bedrag van f 12 tot f 15 schijnt<br />

normaal te zijn', noteerde Meyer Ranneft,- Tot betaling van zulk een<br />

bedrag was slechts een deel van de landbouwers in staat.<br />

In de Buitengewesten was het uitoefenen van effectieve controle nog<br />

moeilijker dan op Java. Bovendien had het gouvernement in het grootste<br />

deel van die Buitengewesten het recht gehandhaafd om herendiensten te<br />

laten verrichten. Dienstplichtigen konden er voor een periode van maxi-<br />

I Het gouvernement heeft ze met ingang van I februari '38 beperkt tot de persoonlijke<br />

diensten aan de dessa-hoofden en de andere dessa-functionarissen. 2 'Verslag van een<br />

dienstreis naar de afdeling Modjokerto' (april 1919) in (Republik Indonesia, Arsip<br />

Nasional) J. W. Meyer Ranneft: Dessa-rapporten (1974), p. IJ, 16.<br />

128


HERENDIENSTEN<br />

maal 24 dagen per jaar worden opgeroepen om publieke werken uit te<br />

voeren. Aldus de ordonnantie. Op Flores, een z.g. zelfbestuursgebied,<br />

week de werkelijkheid er ver van af. Van Poll en Teulings (zij bezochten<br />

het eiland vanwege het bloeiende katholieke missiewerk) rapporteerden:<br />

'Zowel de aanleg als het onderhoud van de grote, voor auto's berijdbare weg<br />

met enige aftakkingen moet in herendiensten geschieden. Dit betekent voor de<br />

bevolking een zeer zware last. Vaak moeten de voor herendienst opgeroepen<br />

inheemsen enige dagmarsen afleggen om hun werkterrein te bereiken. In de<br />

periode, voor het verrichten van herendiensten aangewezen, kunnen de inheemsen<br />

hun eigen grond niet bewerken; en daar deze periode vaak samenvalt met<br />

de meest geschikte voor de eigen grandbewerking ... komt het niet zelden voor,<br />

dat de inheemse zijn toch reeds schrale oogst geheel of gedeeltelijk moet missen<br />

... Dit klemt te sterker omdat het, naar veelzijdige informaties welke de delegatie<br />

ontving, wel vast staat dat inheemsen herhaaldelijk veel langer voor herendiensten<br />

worden opgeroepen dan volgens de officiële voorschriften geoorloofd is. Op Flores, zo werd<br />

ons verzekerd, komt het voor dat 124 dagen moet worden gewerkt in plaats van<br />

24.'<br />

Zulk een excessieflange diensttijd kon blijvende rampzalige gevolgen<br />

hebben:<br />

'Vooral wanneer de herendiensten mede-oorzaak zijn geweest van een al te<br />

karige oogst, komt de Florinees er toe, geld te lenen bij de inheemse hoofden.<br />

Kan dit geld met de hoge rente niet op tijd worden terugbetaald, dan wordt<br />

overeengekomen dat de schuldenaar ... een bepaalde tijd op de grand van de<br />

radja zal gaan werken. Is het eenmaal zover gekomen, dan wordt de toestand van<br />

de betrokkene bijna onvermijdelijk steeds slechter .... Het einde is maar al te<br />

vaak dat de arme inheemse praktisch in een toestand van slavernij komt te<br />

verkeren ten opzichte van zijn radja-schuldeiser."<br />

Op Celebes bestonden in 1941 naast de panljen-diensten nog twee<br />

soorten herendiensten: de gehele mannelijke bevolking moest er een dag<br />

per maand werken aan het onderhoud van bestaande wegen; zij moest<br />

bovendien 40 dagen per jaar in groepen opkomen om nieuwe wegen aan<br />

te leggen. Dit leidde, aldus een van de inheemse dagbladen op Celebes,<br />

tot 'ongewenste toestanden', 'voornamelijk te wijten ... aan de dessabeambten'<br />

(inheemsen dus) 'die de regelingen moeten toepassen. Het is<br />

al vaak voorgekomen dat een zieke 100 km ver moest lopen om heren-<br />

. r<br />

, Van Poll/Teulings: Rapport, p. 65-66.<br />

129


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

diensten te verrichten; hij kreeg geen onderdak en moest de nacht in de<br />

openlucht doorbrengen."<br />

Of zich overtredingen van de door het gouvernement vastgestelde<br />

norm of andere verschijnselen die duidelijk in strijd waren met wat het<br />

gouvernement wenste, ook elders in de uitgestrekte archipel hebben<br />

voorgedaan, weten wij niet - wij hebben er geen gegevens over.<br />

*<br />

Eerder schreven wij dat de landbouwers en ongeschoolde arbeiders er in<br />

de Vorstenlanden op Java (er woonden daar in '40 bijna vijf miljoen<br />

inheemsen) slechter aan toe waren dan in de gebieden waar de Nederlandse<br />

bestuursinvloed ook op laag niveau duidelijk merkbaar was. In de<br />

persoon van twee gouverneurs had het gouvernement in die Vorstenlanden<br />

als het ware gezanten aan de vier hoven maar onder die gezanten<br />

waren veel minder ambtenaren van het Binnenlands Bestuur werkzaam<br />

dan elders. Vier vorstenhuizen leefden er in hun aloude, door de adat<br />

voorgeschreven ceremoniële staatsie. Daar waren veel pantjen- en andere<br />

herendiensten voor nodig. Bovendien hadden de vorsten, die meestal in<br />

geldnood verkeerden, traditioneel en ook na 1870 aan Europese en<br />

Chinese plantagebezitters veel meer rechten gegeven dan elders op Java<br />

toegestaan was. Dáár mochten grote landbouwondernemingen per district<br />

nooit meer dan een derde van alle rijst-sawahs tijdelijk huren - in<br />

de Vorstenlanden was het nog in 1920 gebruik dat de dorpsbewoners de<br />

helft van de sawahs moesten afstaan. Op de met suikerriet beplante sawahs<br />

moesten zij dan nog werken ook - per jaar werkten zij langer op de<br />

sawahs met suikerriet dan op die met rijst, en de beginperiode van het<br />

werk op de suikerriet-sawahs werd niet betaald. Sterker nog: elders op<br />

Java betaalden de ondernemingen de huurbedragen aan de dorpelingen,<br />

maar in de Vorstenlanden, waar de regel gold dat de bodem eigendom<br />

was van de vorst, kwamen de huurbedragen in de vorstelijke schatkist<br />

terecht. 'Gezien door de bril van een onvriendelijke beoordelaar (en de<br />

gehele inlandse bevolking die immers de lijdelijke partij is, behoort tot<br />

deze kategorie) is', rapporteerde in 1920 de waarnemend-adviseur voor<br />

inlandse zaken aan de gouverneur-generaal, 'de toestand waarin de<br />

bevolking in de Vorstenlanden verkeert: slavernij met een vernisje. Op<br />

1 Regeringspubliciteitsdienst: Overzicht van de Indonesische en Chinees-Maleise pers, 1941,<br />

pByo.<br />

130


VORSTENLANDEN / PARTICULIERE LANDERIJEN<br />

zijn zachtst gezegd: zij is in hoge mate onvrij. Zij was dat sedert mensenheugenis.'<br />

1<br />

Op grond van een ordonnantie die in '18 was vastgesteld, ging het<br />

gouvernement zich in de jaren '20 en '30 veel moeite geven om aan die<br />

'slavernij met een vernisje' een eind te maken: er werd toen toegewerkt<br />

op een situatie waarin de positie van de landbouwers in de Vorstenlanden<br />

niet zou verschillen van die van de landbouwers in de gouvernementsgebieden<br />

en wij nemen aan dat in dat opzicht ten tijde van het uitbreken<br />

van de Tweede Wereldoorlog voortgang was geboekt.<br />

Ook ten aanzien van de particuliere landerijen was op Java na 1910<br />

sprake van verbetering.<br />

In 1860, ten tijde van het Cultuurstelsel dus, waren er op Java ca. 350<br />

van die landerijen; daar woonde toen ca. 8% van de bevolking van het<br />

eiland: omstreeks één miljoen zielen, hoofdzakelijk inheemsen, voor de<br />

rest Chinese landbouwers. Feitelijk waren zij horigen die door menige<br />

particuliere eigenaar onbarmhartig werden geëxploiteerd. Later in de<br />

negentiende eeuw werden verschillende landgoederen verdeeld en werden<br />

brokken ervan aan naamloze vennootschappen verkocht; er kwamen<br />

dus méér particuliere landerijen - de feitelijke horigheid bleef bestaan<br />

en leidde menigmaal tot onrust." In 1915 waren er bijna 600 landerijen<br />

met een totale bevolking van bijna twee miljoen zielen. Het gouvernement<br />

was toen evenwel al begonnen met het opkopen van de landerijen;<br />

de eigenaren kregen de geldende waarde uitbetaald en de er wonende<br />

landbouwers verwierven per gezin het erfelijk bezitsrecht op een stukje<br />

grond. Dat opkopen begon in 1910. Het gouvernement had er, gelijk<br />

reeds vermeld, t.e.m. 1940 in totaal bijna f 92 mln aan uitgegeven - toen<br />

was, naar het oppervlak gerekend, meer dan de helft van alle particuliere<br />

landerijen geliquideerd. Over de toestanden op de resterende werd in de<br />

inheemse pers veel geklaagd: de lonen waren er uitzonderlijk laag (voor<br />

vrouwen die op het land moesten werken, soms maar 3 cent per dag), de<br />

werktijden lang.<br />

*<br />

tNota, 18 aug. 1920, van de wnd. adviseur voor inlandse zaken aan de gouverneurgeneraal<br />

in (Historisch Genootschap, Commissie voor bronnenpublikatie betr. de<br />

geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-1942) R C. Kwantes: De ontwikkeling van de<br />

nationalistische beweging in Nederlands-Indië (verder aan te halen als: Kwantes), dl. I<br />

(1975), p. 290. 2 Het ernstigste geval deed zich in 1886 voor, toen de landbouwers<br />

van een landgoed vlakbij Buitenzorg meer dan veertig inheemse opzichters van de<br />

landheer doodden.<br />

131


DE KOLONIALE SÀMÈN,LEVING<br />

In de jaren l80 van de vorige eeuw was, zoals reeds beschreven, op de<br />

tabaksplantages op Oost-Sumatra de regeling ingevoerd waarbij de van<br />

Java overgebrachte loonarbeiders strafrechtelijk aangepakt weiden wanneer<br />

zij van de plantages wegliepen. Hun werk was er zwaar, hun<br />

leefomstandigheden waren hoogst primitief en aan hun medische verzorging<br />

werd aanvankelijk niets gedaan - van deze onder poenale sanctie<br />

gestelde werkkrachten stierf tot 1900 elkjaar gemiddeld ruim 7 %. Nadien<br />

gr,eep het gouvernement in: de medische zorg voor de contract-koelies<br />

kwam op gang en de sterftecijfers begonnen te dalen. Met dat al bleef<br />

hun bestaan moeilijk Velen hadden op Java gehoor gegeven aan te<br />

gunstige voorstelli'ngen van zaken door inheemse ronselaars (dezen kregen<br />

een premie per geronselde werkkracht) - allen kwamen, al of niet<br />

door hun gezinnen vergezeld, .opSumatra in een landstreek terecht waar<br />

zij de bescherming die op Java van de dessa-gemeenschap uitging, ontbeerden.<br />

Zij werden gehuisvest in loodsen en werden bij hun ~erk hard<br />

aangepakt door de inheemse opzichters, de, mandoers, die op hun beurt<br />

onder druk stonden van de laagstgeplaatste functionarissen van de buropese<br />

cultuurmaatschappijen. veelal pas uit Nederland gearriveerde jongemannen<br />

van ~ie de meesten er geen moeite mee hadden, de jegens<br />

de inheemsen hardvochtige normen van,de Europese samenleving in het<br />

nogal rauwe gebied ~an D~li ~ver te nemen.<br />

Op java h~dden de Nederianders hun eigen samenleving als het ware<br />

toegevoegd aan de aloude inheemse waarmee zij op tal van wijzen<br />

rekening moesten houden - op Sumatra's oostkust hadden zij, met steun<br />

van de regionale sultans, een nieuwe samenleving doen ontstaan waarin<br />

het maken van winst nagenoeg ongeremd werd nagestreefd. Het kwam<br />

vaak voor dat geronselde arbeidskrachten er van door gingen; werden zij<br />

gepakt, dan werden zij eerst enige tijd gevangengezet en vervolgens<br />

gegeseld, alvorens onder bewaking te worden teruggevoerd naar de<br />

onderneming waaraan zij Contractueel verbonden waren. 'In feite', aldus<br />

in zijn herinneringen de Indonesische journalist Mochtar Loebis (zijn<br />

vader was districtshoofd in een-deel 'van Sumatra waar op de theeplantages<br />

de poenale sanctie gold), 'was dit contract-koelie-systeem slavernij onder<br />

een dekmantel.' Loebis was tien jaar oud toen hij op de binnenplaats van<br />

de plaatselijke gevangenis drie koelîes zag geselen die op een theeonderneming<br />

een Nederlandse functionaris hadden gewond en er vervolgens<br />

vandoor waren gegaan. Volgens ambtelijk voorschrift vond de<br />

geseling plaats in aanwezigheid van een inheemse dokter, de Nederlandse<br />

controleur, en diens chef, de assistent-resident. 'Meer nog dan wat ik zag,<br />

was het', schrijft Loebis,


CONTRACT-KO ELIES<br />

'het wanhopige en volstrekt eenzame schreeuwen van de marinen dat mijn hart<br />

verscheurde ... Ik kan me ... herinneren dat na een zekere tijd de hoofdbewaarder<br />

opnieuween teken gaf, waarna de dokter kwam, hen nog eens onderzochten<br />

met zijn hoofd knikte. En het geselen ging door, steeds maar door, en de<br />

mannen schreeuwden niet eens meer. '<br />

... De ervaring met die geseling werd in mijn hart geschroeid; ze is altijd in<br />

mijn onderbewustzijn aanwezig gebleven."<br />

Hoe de situatie van de contract- koelies omstreeks 1920 was (er werkten<br />

op Oost-Sumatra toen ruim tweehonderdduizend Javaanse en bijna<br />

vijf-en-twintigduizend Chinese contract-koelies), werd in die tijd in<br />

druk weergegeven door een tweede Sumatraan, de ter plaatse door een<br />

goedwillende Nederlandse onderneming aangestelde onderwijzer Tan<br />

Malaka, die kort nadien een van de leidende figuren werd van de<br />

Indonesische Communistische Partij; hij duidde de contract-koelies aan<br />

als<br />

'de klasse die zwoegt van vroeg tot laat; de klasse die loon krijgt, juist genoeg<br />

om de maag te vullen; de klasse die woont in een schuur zoals geiten in hun stal;<br />

die ieder ogenblik geslagen of een 'godverdomme' naar het hoofd geslingerd<br />

wordt; de klasse die ieder ogenblik hun vrouw of dochter kan verliezen als de<br />

blanke man haar begeert - dat is de klasse van Indonesiërs, bekend als contractkoelies.<br />

Zij moeten gewoonlijk om vier uur 's morgens opstaan omdat de tuin waar<br />

ze werken, veraf ligt. Pas om zeven of acht uur 's avonds komen ze thuis. Het<br />

loon volgens het contract is 40 cent per dag.' Het eten is gewoonlijk onvoldoende<br />

voor het verrichten van zwaar grondwerk omdat ze dikwijls in het oerwoud<br />

werken.<br />

Hun tekort aan alles veroorzaakt een niet in te tomen begeerte om hun geluk<br />

te beproeven in het dobbelspel; een begeerte die opzettelijk gewekt wordt door<br />

de maatschappij na de loonuitbetaling. Zij die verliezen (en gewoonlijk verliezen<br />

er meer dan er winnen) mogen bij die maatschappij in het krijt staan. Door deze<br />

schuld is negentig procent van de koelies na afloop van het contract gedwongen<br />

het contract "te vernieuwen. De schuld veroorzaakt dobbelbegeerte en het dobbelen<br />

verhoogt de schuld, enzovoort, enzovoort."<br />

1 M. Loebis: 'Van dingen die ik mij nog herinner', Tirade, 1975, p. 529-30. 2 Men<br />

ziet: een aartzienlijk hoger loon dan aan ongeschoolden op Java werd betaald; vandaar<br />

ook dat de roriselaars steeds voldoende nieuwe arbeidskrachten vonden. 3 Aangehaald<br />

in H. A Poeze: Tan Ma/aka. Strijder voor Indonesië's vrijheid. Levens/aap van 1897<br />

tot 1945 (1976), p. 76.<br />

133


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

Mede op grond van herhaalde protesten tegen de poenale sanctieregeling<br />

welke in Nederland van socialistische en communistische zijde<br />

werden geuit en die in Batavia weerklonken van de zijde van de inheemse<br />

leden van de in 1918 voor het eerst bijeengekomen Volksraad, ging het<br />

gouvernement nieuwe pressie uitoefenen op de cultuurmaatschappijen<br />

om de inheemse werkkrachten beter te behandelen. Dat had althans in<br />

zoverre succes dat talrijke maatschappijen voorzieningen gingen treffen<br />

voor lager onderwijs aan de kinderen der koelies. Zelfs werd de poenale<br />

sanctie in 1918 in beginsel afgeschaft - door het verzet van de cultuurmaatschappijen<br />

bleef zij in feite gehandhaafd. Mr. L. Einthoven, als<br />

ambtenaar verbonden aan het Kantoor van de Arbeid te Batavia (tijdens<br />

de Duitse bezettîng van Nederland was hij een van de leden van het<br />

Driemanschap van de Nederlandse Unie), had aan het eind van de jaren<br />

'20 op Sumatra een gesprek met, zo schreef hij later,<br />

'de directeur van een der grootste cultuurmaatschappijen, een uiterst bekwame<br />

man. Ik verweet hem dat hij met al zijn proefstations en wetenschappelijke<br />

mensen wel mooie produktieresultaten wist te bereiken, maar al met al niet in<br />

staat was een bevredigende oplossing te vinden voor het arbeidsvraagstuk. 'Natuurlijk<br />

kunnen we dit weloplossen', was zijn reactie. 'Maar waarom zouden wij<br />

vrijwillig afstand doen van een systeem dat feilloos werkt? We hebben per<br />

hectare een bepaald aantal arbeiders nodig en die zijn er dank zij de poenale<br />

sanctie altijd.We hoeven geen rekening te houden met verloop. Het is gewoon<br />

een rekensom."1<br />

In de loop van de jaren '30 werd de huisvesting van talrijke contractkoelies<br />

verbeterd: vele ondernemingen schaften de loodsen af waarin<br />

elke koelie of elk gezin slechts een hoekje ter beschikking had gehad, en<br />

lieten simpele aparte behuizingen optrekken die tot kleine kampongs<br />

werden verenigd. Bovendien verdween de poenale sanctie-regeling nu<br />

goeddeels; bepalend was daarbij het feit dat het Amerikaanse Congres<br />

in '29 een wetsvoorstel had aangenomen hetwelk inhield dat geen tabak<br />

mocht worden ingevoerd uit landen waar op de plantages dwangarbeid<br />

werd toegepast. In '38 (wij beschikken niet over latere cijfers) waren er<br />

op Oost-Sumatra nog slechts vijfduizend koelies werkzaam voor wie de<br />

poenale sanctie-regeling gold - ruim tweehonderdduizend anderen waren<br />

nu 'vrije' arbeiders. Tegen de verzwakking van het controlesysteem<br />

hadden de cultuurmaatschappijen zich inmiddels gewapend door middel<br />

van de oprichting, te Medan, van een Registratiekamer waaraan een<br />

1 L. Einthoven: Tegen de stroom in (1974), p. 35.<br />

134


CO NTRACT- KO ELIES<br />

modern Dactyloscopisch Instituut was verbonden. Alle contract-koelies<br />

werden geregistreerd en hun vingerafdrukken werden aan de registratiegegevens<br />

toegevoegd - verdween nu een koelie van een bepaalde onderneming,<br />

dan kon, als hij zich bij een andere onderneming aanmeldde,<br />

onmiddellijk worden nagegaan waarvandaan hij afkomstig was, en wanneer<br />

dan bleek dat hij zijn werk in de steek had gelaten, werd hem overal<br />

elders werk geweigerd.<br />

In totaal waren in '38 in de Buitengewesten ruim driehonderdduizend<br />

van Java overgebrachte koelies werkzaam.<br />

*<br />

Eerder vermeldden wij dat ca. 1940 van de naar schatting ca. acht-enzestig<br />

miljoen inheemsen omstreeks zeven-en-veertig miljoen op Java<br />

(en Madoera) leefden. De eeuwen doorwas Java het hoofdeiland geweest<br />

in de Indische archipel; was er sprake geweest van een inheemse centrale<br />

macht, dan was deze van Java uitgegaan. Daar, en daar alleen, waren al in<br />

de Middeleeuwen grote gedeelten van het oerwoud gerooid en had zich<br />

een rijke inheemse beschaving kunnen ontwikkelen die de verbouw van<br />

rijst op bevloeide sawahs als economische grondslag had gehad. Naarmate<br />

nu onder het Nederlands bewind de bevolking groeide, werd op het<br />

eiland meer woeste grond ontgonnen. Niet alle grond kwam evenwel<br />

voor ontginning in aanmerking: men moest er op de berghellingen grote<br />

bossen in stand houden (het gouvernement gaf zich daar veel moeite<br />

voor), teneinde te voorkomen dat de humuslaag door erosie zou verdwijnen.<br />

Het gevolg was dat, vooral in de twintigste eeuw, het tempo<br />

van ontginning het tempo van de bevolkingsgroei niet kon bijhouden.<br />

De inheemse bevolking nam van 1928 tot 1938 met ca. 20% toe, het<br />

landbouwareaal slechts met 4 %. Het gemiddeld grondbezit nam af: het<br />

daalde van 1,15 ha per landbouwend gezin in 1922 tot 0,86 ha in 1938.<br />

Bovendien nam naar verhouding het aantal particuliere bezitters onder<br />

de landbouwers toe. Op grote delen van Java, behalve in de Vorstenlanden,<br />

was de landbouwgrond traditioneel bezit geweest van de dorpsgemeenschap;<br />

dat communale grondbezit was al aangetast toen na 1870,<br />

gelijk weergegeven, bepaald werd dat nieuwontgonnen landbouwgronden<br />

bezit zouden worden van de ontginners. In 1882 was van de landbouwgronden<br />

op Java, in totaal bijna 37 000 km", 47% particulier- en<br />

42 % gemeenschapsbezit (de resterende I I % waren gronden die bebouwd<br />

135


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

werden ten behoeve van de inheemse gezagdragers) - vijftig jaar later,<br />

in 1932, was van de landbouwgronden, nu in totaal 66000 km ', 83 %<br />

particulier- en 13 % gemeensehapsbezit (de ten behoeve van de inheemse<br />

gezagdragers bebouwde gronden waren tot 4 % gedaald). Die 'particularisering'<br />

van de landbouwgronden betekende niet dat de dessa als leefen<br />

werkgemeenschap verdween; onderlinge hulp bleef de grondslag<br />

vormen van het werk op de sau/ahs (vrouwen en meisjes die de rijststengels<br />

afsneden, mochten als vanouds bij wijze van loon een vijfde of een<br />

zesde van de oogst mee naar huis nemen), van het bouwen en herstellen<br />

van de eenvoudige dorpshuisjes en van de zorg voor bejaarden, wezen,<br />

zieken en tijdelijk werklozen. Met dat al had de 'particularisering' nadelen:<br />

de versnippering van de landbouwgronden werkte als een rem op<br />

de verhoging van de productiviteit van de landbouw; de enige vooruitgang<br />

die werd geboekt was dat steeds meer sau/ahs jaarlijks ook werden<br />

gebruikt voor een derde rijstoogst of voor de Z.g.tweede gewassen, vooral<br />

voor mais. Ook die uitbreiding bleef evenwel achter bij de bevolkingsgroei.<br />

Het kwam er allemaal op neer dat een langzaam groeiend maatschappelijk<br />

totaalproduct door een snel groeiend aantal consumenten in<br />

steeds kleiner partjes werd verdeeld. Er kwam op Java, om een in het<br />

rapport van de commissie-Visman voorkomende karakterisering door<br />

prof dr. I. J. Brugmans en mr. Soenario aan te halen, 'een maatschappij<br />

van keuterboertjes en ondergeschikte loontrekkers" - en dan ondergeschikt<br />

niet, alleen maar ook volledig ongeschoold en in zo groten getale<br />

aanwezig dat ook weer die aanwezigheid de .toepassing van betere technieken<br />

buiten de landbouw afremde: waarom zou men machines installeren<br />

als men arbeiders kon vinden die, teneinde op minimale basis in<br />

hun levensonderhoud te voorzien, bereid waren voor lonen van enkele<br />

centen of hoogstens enkele dubbeltjes per dag werkzaam te zijn?<br />

Hoe dat alles zij, Java raakte overbevolkt: er ontstond op het platteland<br />

een aanzienlijke klasse van geen-grond-bezittende dorpsbewoners van<br />

wie binnen de dessa's slechts een deel aan werk (en dus aan voedsel)<br />

geholpen kon worden - een and~~ deel trok naar de steden en kwam<br />

daar in de .stads-kampongs terecht, sommige redelijk, andere van het type<br />

waarover wij in de aanhef van deze paragraaf schreven,<br />

Deze gehele ontwikkeling werd door het Nederlands gouvernement<br />

met zorg gadegeslagen. Hoe haar te keren? In 1905 werd een begin<br />

gemaakt mei: het overbrengen van Javanen naar Zuid-Sumatra waar zij<br />

I Commissie-Visman: Verslag, dl. J, p. 70.<br />

I36


TRANSMI(;RATIE VAN JAVANEN<br />

volledig door het gouvernement werden opgevangen. Het was een dure<br />

en bovendien nogal amateuristisch uitgevoerde operatie die in '30 tot de<br />

transruigratie van ruim vier-en-twintigduizend personen had geleid. Het<br />

overbevolkingsvraagstuk was toen nog klemmender geworden; vandaar<br />

dat in het midden van de jaren '30 besloten werd, de transmigratie op<br />

simpeler maar beter voorbereide wijze te doen geschieden en dan niet<br />

alleen naar Sumatra maar ook naar Borneo en Celebes. De bedoeling was<br />

nu dat de vertrekkenden in daarvoor geschikte gebieden, waar het gouvernement<br />

wegen ZOIl hebben aangelegd en bruggen geslagen, uit eigen<br />

kracht nieuwe volksplantingen zouden vormen die op ruwontgonnen<br />

of alsnog te ontginnen terreinen in hun voeding, althans in een groot<br />

deel daarvan, zouden kunnen voorzien. De transmigratie zou plaatsvinden<br />

in gezinsverband.<br />

Zij stuitte op weerstanden. Het kan zijn dat verhalen over de slechte<br />

ervaringen van contract-koelies op Sumatra's Oostkust daarbij een rol<br />

hebben gespeeld; óók, dat het enkele feit al dat het transmigratieplan van<br />

de vreemde overheerser uitging, sommigen afschrikte; primair nemen<br />

wij evenwel aan dat talrijke Javanen er weinig voor voelden, hun<br />

vertrouwde omgeving en vertrouwd dessa-verband in de steek te laten.<br />

Bij anderen daarentegen had de gouvernementsvoorlichting succes. Eind<br />

'40 bevonden zich in totaal meer dan tweehonderdtienduizend transrnigranten<br />

in landbouwkolonies buiten java. honderdvijf-en-veertigduizend<br />

op Zuid-Sumatra, veertigduizend elders op Sumatra, drieduizend<br />

op Zuidoost-Borneo, drie-en-twintigduizend op Celebes. Het plan was<br />

(het kon door de oorlogsomstandigheden niet worden uitgevoerd) om<br />

in 1941 nog eens vijf-en-zestigduizend transmigranten te doen vertrekken.<br />

Niet gering, dat aantal! Maar in datzelfde jaar '41 zou, naar werd<br />

aangenomen, .de bevolking van Java op zijn minst met zeshonderdvijftigduizend<br />

zielen toenemen.<br />

*<br />

Van alle cijfers die wij in het voorafgaande opnamen, zijn, menen wij,<br />

die over de grote verschillen in het gemiddeld bruto-jaarinkomen (in<br />

'39) per hoofd van de werkende bevolking het frappantst: f 5 300 voor<br />

Europeanen, f 650 voor de Vreemde Oosterlingen, f 87 voor de inheernsen.<br />

Die cijfers zijn, &elijk vermeld, gemiddelden: tot de groep van de<br />

137


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

Europeanen behoorden ook tienduizenden Indische Nederlanders die<br />

een jaarinkomen hadden dat lager of zelfs veellager was dan f 5300, van<br />

de Vreemde Oosterlingen en vooral van de Chinezen onder hen leefden<br />

velen in bescheiden omstandigheden maar waren verscheidene anderen<br />

zeer vermogend, vermogender zelfs dan de rijkste Europeanen, en ook<br />

binnen de inheemse bevolkingsgroep bestonden grote inkomensverschillen:<br />

de inheemse gezagdragers hadden over het algemeen een goed<br />

bestaan (op Sumatra ontvingen enkelen hunner buitensporig hoge jaarinkomsten<br />

van de Europese maatschappijen), allen die, behalve voor het<br />

simpelste werk, bij het gouvernement of bij Europese ondernemingen<br />

werkzaam waren, alsook anderen die op grond van hun scholing een vrij<br />

beroep konden uitoefenen, waren tegen ontbering gevrijwaard - het was<br />

de brede massa van landbouwers en ongeschoolde arbeiders die in<br />

armoede verkeerde.<br />

Wie die armoede als een gevolg beschouwde louter van het Nederlands<br />

koloniaal bewind (en zo werd van het midden van de negentiende<br />

eeuw af de zaak veelal voorgesteld door de critici van dat bewind.zowel<br />

in Nederland als in Indië), zag over het hoofd dat ook de yóór-Nederlandse<br />

gezagsstructuren een scherpe tegenstelling hadden gekend tussen,<br />

enerzijds, de inheemse vorsten en de inheemse aristocratie die een<br />

hogelijk bevoorrecht bestaan hadden, en, anderzijds, de brede massa van<br />

de dorpelingen die in behoeftige omstandigheden verkeerde - zag óók<br />

over het hoofd dat belangrijke oorzaken van de blijvende armoede dieper<br />

lagen: er was op het veruit volkrijkste eiland, Java, te weinig bouwgrond<br />

voor een snel groeiende bevolking, die bouwgrond bestond uit kleine<br />

percelen, de mogelijkheden voor de opbouw van een moderne industrie<br />

waren gering en de inheemse bevolking had over het algemeen weinig<br />

ondernemingszin; dat laatste gold overigens voor de eigenlijke Javanen<br />

die Oost-, Midden- en een groot deel van West-Java bewoonden, sterker<br />

dan ·voor de ook op West-Java wonende Soendanezen en bijvoorbeeld<br />

voor de Minangkabauers en Bataks op Sumatra en voor de Boeginezen<br />

en Makassaren die van Celebes uit de interinsulaire scheepvaart beoefenden.<br />

Hoe was dat gebrek aan ondernemingszin te verklaren? Was het een<br />

zaak van volksaard? Hing het samen met feodale levenspatronen die het<br />

de brede massa der 'horigen' al in de Hindoese rijken hadden ingescherpt<br />

dat elke poging om de gevestigde verhoudingen te doorbreken, gedoemd<br />

was te mislukken? Was die passiviteit nog aangewakkerd zowel door de<br />

komst en aanwezigheid van vreemde overheersers als door de omstandigheid<br />

dat die vreemdelingen de positie van de inheemse gezagdragers


OORZAKEN VAN DE ARMOEDE<br />

in hun relatie met de brede massa hadden versterkt en bovendien de<br />

Chinese handelaren een functie in de samenleving hadden toegekend<br />

waaruit voor hen tal van voordelen waren voortgevloeid? Het is moeilijk,<br />

vragen als deze met duidelijkheid te beantwoorden, moeilijker nog<br />

om, als al die antwoorden positief zouden zijn, het onderling gewicht<br />

van de dan aangegeven factoren te bepalen. Hoe dat alles zij, al in de<br />

negentiende eeuw stond vast (toen vooral voor de Indo-Europeanen) dat<br />

wie in de koloniale samenleving vooruit wilde komen, zich de scholing<br />

van de bovenlaag eigen moest maken; dat men door die scholing hogerop<br />

zou kunnen komen, was onzeker - zeker was, dat als zij bleef ontbreken,<br />

van dat opklimmen geen sprake zou zijn.<br />

Wij achten het niet nodig om in ons op de gebeurtenissen in de<br />

Tweede Wereldoorlog gericht werk een beeld te geven van alle ontwikkelingen<br />

die zich in de koloniale samenleving hebben voorgedaan, maar<br />

op het onderwijs dienen wij dieper in te gaan. De 'ethische politiek' die<br />

zich de verheffing van de inheemse bevolking ten doel had gesteld,<br />

diende allereerst dat onderwijs, wel te verstaan: het moderne onderwijs,<br />

te bevorderen; trouwens, dat onderwijs was onmisbaar voor de vorming<br />

van de geschoolde hulpkrachten waaraan na 1870 zowel het gouvernement<br />

als het Europese bedrijfsleven in toenemende mate behoefte had.<br />

Anderzijds hield datzelfde onderwijs het gevaar in dat zich in de koloniale<br />

samenleving groepen ontwikkelde inheemsen zouden gaan vormen<br />

die op een snelle beëindiging van de koloniale overheersing zouden<br />

aandringen.<br />

Onderwijs<br />

Schrijven wij Over het onderwijs, dan is het zinvol, de indeling aan te<br />

houden die aan dit hoofdstuk ten grondslag ligt - indeling dus naar vier<br />

bevolkingsgroepen: de Europeanen (en dan kunnen wij nu beter over<br />

'de Nederlanders' gaan schrijven"), de Indo-Europeanen oftewel Indische<br />

Nederlanders, de Chinezen (en andere Vreemde Oosterlingen) en de<br />

inheemsen.<br />

Voor Nederlandse jongeren werd van het begin van de negentiende<br />

eeuw af aanvankelijk louter lager onderwijs gegeven; dat werd gevolgd<br />

I Bij hetgeen volgt, houde men in het oog dat het Nederlands onderwijs natuurlijk<br />

ook gevolgd kon worden door kinderen uit niet-Nederlandse blanke gezinnen.<br />

139


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

door kinderen van Nederlanders, veelalook door die van de naar verhouding<br />

weinige inheemse Christenen en van de in het Knilopgenomen<br />

'Ambonnezen'. Toen er in Indië meer Nederlandse gezinnen kwamen,<br />

ontstond er de behoefte aan voortgezet onderwijs en om daaraan tegemoet<br />

te komen, werd in 1860 in Batavia het Koning Willem III-gymnasium<br />

opgericht dat twee afdelingen kende: de ene kon gelijkgesteld<br />

worden aan een hogere burgerschool(hbs)-b in Nederland (een vorm van<br />

voorbereidend hoger onderwijs)", de andere was een opleiding voor de<br />

Indische bestuursdienst. Van 1860 afkon dus een deel van de Nederlandse<br />

kinderen voortgezet onderwijs in Indië volgen; veelouders gaven er<br />

evenwel de voorkeur aan, hun kinderen op zes- of twaalfjarige leeftijd<br />

(in die laatste gevallen dus na het volgen van lager onderwijs in Indië)<br />

voor hun verdere opleiding naar Nederland te sturen waar zij in de<br />

gezinnen van familieleden, soms ook in kostgezinnen of in speciale<br />

kostscholen werden opgenomen. De behoefte om dat te doen werd<br />

geringer toen de voorzieningen voor Nederlands onderwij s in Indië<br />

beter werden. Het gouvernement, d.w.z. het in 1867 opgerichte departement<br />

van onderwijs en eredienst, gaf zich daar veel moeite voor. Behalve<br />

in afgelegen streken waren er omstreeks 1900 al voldoende scholen voor<br />

Nederlands lager onderwijs, zij het dat daaronder nog maar weinig<br />

confessionele scholen waren - van de groep waartoe die laatste behoorden:<br />

de scholen voor bijzonder onderwijs, nam het aantal tussen 1900<br />

en 1940 belangrijk toe. Lager onderwijs werd in 1900 gevolgd door bijna<br />

negentienduizend Nederlandse en Indisch-Nederlandse kinderen (één<br />

op de vijf volgde bijzonder onderwijs), in 1940 door bijna een-enveertigduizend<br />

(meer dan de helft volgde bijzonder onderwijs). Bijzonder<br />

onderwijs werd gegeven op scholen die op een protestantse of<br />

katholieke grondslag stonden, maar ook wel op particuliere scholen<br />

. zonder godsdienstige grondslag.<br />

Ook het voortgezet onderwijs had zich in de twintigste eeuw belangrijk<br />

uitgebreid: aan dat ene gymnasium te Batavia waren enkele mulo's",<br />

drie- en vijfjarige hbs'en en lycea toegevoegd. Dit voortgezet onderwijs<br />

werd in 1900 gevolgd door een kleine zevenhonderd Nederlandse en<br />

Indisch-Nederlandse kinderen, in 1940 doorruim achtduizend.'<br />

I Thans (1984): athenaeum. 2 Scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, thans:<br />

mavo-scholen. l Sinds het begin van de twintigste eeuw was ook aandacht besteed<br />

aan het technisch en vakonderwijs; de daarvoor opgerichte scholen werden hoofdzakelijk<br />

door Europeanen bezocht. Inheemsen kregen veelal beurzen, hetzij van het<br />

gouvernement, hetzij van Europese ondernemingen, om dit onderwijs dan wel aparte<br />

cursussen te volgen.


EUROPEES O~DERWIJS<br />

Dan was na de Eerste Wereldoorlog in Indië ook een begin gemaakt<br />

met hoger onderwijs: in Bandoeng werd in 1920 een Technische Hogeschool<br />

geopend (deze kende slechts één studierichting: die voor civiel<br />

ingenieur), in 1924 kwam in Batavia een Rechtshogeschool tot stand, in<br />

'27 een Medische Hogeschool en aan die laatste twee opleidingen (men<br />

zou van 'faculteiten' kunnen spreken) werd in '40 in Batavia een Faculteit<br />

der Letteren en in '41 in Buitenzorg een Landbouwkundige Faculteit<br />

toegevoegd. De TH in Bandoeng begon in '20 met o.m. negen-en-twintig<br />

Nederlandse en Indisch-Nederlandse studenten - in '40 was hun aantal<br />

aan de vier toen bestaande instellingen van hoger onderwijs tezamen tot<br />

ca. driehonderdvijftig gegroeid.<br />

*<br />

Wij schreven in het voorafgaande over 'Nederlandse en Indisch-Neder- _<br />

landse' jongeren. Inderdaad: alle Nederlandse onderwijsinstellingen<br />

stonden open voor jongeren van Indisch-Nederlandse afkomst, trouwens<br />

ook voor jongeren uit gezinnen van Vreemde Oosterlingen en van<br />

inheemsen - er was geen rasdiscriminatie. In feite was het evenwel voor<br />

Indisch-Nederlandse kinderen moeilijker dan voor Nederlandse om het<br />

Nederbndse onderwijs te volgen. Er moest schoolgeld worden betaald<br />

en dat vormde voor de ouders uit het arme gedeelte van de Indisch-.<br />

Nederlandse groep vaak een groot probleem. Dan: die Indisch-Nederlandse<br />

kinderen kwamen in overwegende mate uit gezinnen die, zeker<br />

in het begin van de twintigste eeuw, dichter bij de inheemse dan bij de<br />

Nederlandse levenssfeer stonden. Wij herinneren er aan dat in 1900 van<br />

alle kinderen die voor het eerst bij de Nederlandse scholen voor lager<br />

onderwijs werden ingeschreven, nog geen 30% normaal Nederlands en<br />

meer dan 4°% (slechts voor een vierde waren dat inheemsen) zelfs<br />

uitsluitend Maleis sprak. De overgrote meerderheid van de Indisch-<br />

Nederlandse kinderen moest zich dus eerst een goede kennis van het<br />

Nederlands eigen maken=- nadien bleef het toch voor velen een hinder<br />

dat zij thuis in een sfeer verkeerden die geen stimulans vormde voor het<br />

voltooien van een begonnen opleiding. Onderzoekingen van het Bataviase<br />

Centraal Kantoor voor de Statistiek, uitgevoerd voor de schooljaren<br />

1913-14,1919-20 en 1924-25, toonden aan dat van de honderd leerlingen<br />

die in de eerste klassen van de Nederlandse lagere scholen waren opgenomen,<br />

slechts zes-en-veertig de gehele school hadden doorlopen: ruim


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

de helft was dus afgevallen en was daarmee al veroordeeld tot een<br />

moeilijk maatschappelijk bestaan. Naar verhouding waren er ook velen<br />

die niet verder kwamen dan de lagere school.' Er waren daarentegen ook<br />

Indisch-Nederlandse gezinnen waar terdege werd beseft dat het volgen<br />

van modern Nederlands onderwijs een onmisbare voorwaarde was om<br />

hogerop te komen, waar men zich grote offers getroostte om dat volgen<br />

mogelijk te maken en waar de jongeren die dat deden, krachtig, ja<br />

hartstochtelijk werden gesteund.<br />

*<br />

Inzicht in de noodzaak v:anhet volgen van modern Nederlands onderwijs<br />

(in de eerste plaats: van het zich eigen maken van de Nederlandse taal)<br />

groeide niet alleen in de kringen van de Indische Nederlanders maar ook<br />

in die van de Indische Chinezen. Nederlands lager onderwijs werd in<br />

1900 gev'olgd door ca. driehonderdvijftig Chinese kinderen- - in '20<br />

waren het er vijf-en-twintighonderd, in '40 nog geen dertienhonderd.<br />

Die daling moet uit het feit verklaard worden dat op meer en meer<br />

plaatsen door de zorgen van het gouvernement en van de Nederlandse<br />

kerkgenootschappen z.g. Hollands-Chinese scholen waren opgericht:<br />

speciaal voor Chinese kinderen bestemde lagere scholen met het Nederlands<br />

als voertaal. De eerste werden in 1908 opgericht, tijdens het gouverneur-generaalschap<br />

van van Heutsz, en die oprichting werd gestimuleerd<br />

door het feit dat de Chinezen inmiddels eigen scholen waren gaan<br />

oprichten die het Z.g.Mandarijn-Chinees als voertaal hadden. In 1908<br />

telden de Hollands-Chinese scholen ruim achthonderd leerlingen, in '20<br />

ruim tienduizend, in '40 bijna zes-en-twintigduizend (van wie bijna<br />

tienduizend bijzondere scholen bezochten). Aan die Hollands-Chinese<br />

scholen werden, speciaal ten behoeve van kinderen uit arme gezinnen<br />

van Indische Chinezen, in '28 Maleis-Chinese scholen toegevoegd - zes<br />

jaar later telden die meer dan twintigduizend leerlingen.<br />

Van dat lager onderwijs uit waren me,er en meer Chinese jongeren in<br />

1 L J. Brugmans en Soenario deden de Commissie- Visman weten dat van die honderd<br />

leerlingen uit 1913-14 slechts 2,4 % het einde van een middelbare opleiding had<br />

gehaald en van de honderd uit 1924-25, 3,8 %. 2 De statistiek vermeldt slechts<br />

'Vreemde Oosterlingen' - wij gaan er gemakshalve van uit dat dat uitsluitend Chinese<br />

kinderen zijn geweest; het kan zijn dat zich onder hen hier en daar ook kinderen van<br />

Arabische of andere Vreemd-Oosterse oorsprong hebben bevonden.


ONDERWIJS VOOR DE CHINEZEN<br />

staat, middelbaar onderwijs te volgen: slechts vier in 1900, maar al<br />

tweehonderddertig in '15 en ruim vijf-en-dertighonderd in '40. Dit<br />

laatste aantal was, gemeten aan het totaal van de Chinese bevolkingsgroep:<br />

meer dan één miljoen tweehonderdduizend zielen in '30, niet<br />

groot, maar daarbij moet bedacht worden dat een aanzienlijk deel van<br />

de Chinezen arm was, zodat het hun moeilijk viel de schoolgelden voor<br />

het voortgezet onderwijs te betalen. Er waren in 1930 in heel Indië bijna<br />

veertigduizend Chinezen die Nederlands konden lezen en schrijven.<br />

Hoger onderwijs werd in '40 in Indië gevolgd door ca. driehonderdzestig<br />

Chinese studenten - meer dan tweehonderd anderen studeerden toen in<br />

Nederland.<br />

Naast de door het gouvernement en de kerken opgerichte lagere<br />

scholen waren er, gelijk vermeld, scholen die door de Chinezen zelf<br />

(hoofdzakelijk, naar wij aannemen, de Indische Chinezen) werden bekostigd.<br />

In het begin van de twintigste eeuw waren er bijna 400 van<br />

dergelijke scholen met tezamen bijna achtduizend leerlingen (de meeste<br />

scholen waren dus klein)' - in '34 (latere cijfers zijn ons niet bekend)<br />

waren het vijf-en-veertigduizend leerlingen geworden.<br />

Naast de meer dan zevenhonderdduizend Indische Chinezen waren<br />

er in '30 in Indië bijna vijfuonderdvijf:.en-twintigduizend 'recente'<br />

Chinezen; die twee groepen telden toen tezamen 71 % analfabeten; ruim<br />

driehonderdzestigduizend Indische en 'recente' Chinezen konden dus<br />

lezen en schrijven. Dat cijfer moet in '40 belangrijk hoger zijn geweest.<br />

*<br />

Voor het onderwijs aan inheemsen (met uitzondering van de kinderen<br />

van de Christenen en van de militairen onder hen) werd in de eerste<br />

helft van de negentiende eeuw door het gouvernement niets gedaan. In<br />

1835 had een van de Javase residenten voorgesteld, in zijn residentie<br />

f 300 per jaar te mogen uitgeven teneinde het onderwijs aan inheemse<br />

kinderen op gang te brengen - dat voorstel was, nadat het ruim anderhalf<br />

jaar overwogen was, verworpen. In die tijd droeg alleen de zending er<br />

zorg voor dat gedoopte inheemse kinderen lager onderwijs kregen; dat<br />

waren er in 1849 ca.vijftienduizend. In dat jaar begon het gouvernement<br />

1 Er waren toen 45 particuliere scholen voor Arabieren met tezamen ruim achthonderd<br />

leerlingen; wij nemen aan dat deze cijfers in '40 aanzienlijk waren gestegen.<br />

143


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

aan het zendingsonderwijs subsidie te verlenen en twee jaar later, in 185 I,<br />

werd in Soerakarta de eerste kweekschool voor inheemse onderwijzers<br />

opgericht. Nadien ontstonden krachtens een beslissing van de minister<br />

van koloniën die in 1862 als b.eginsel had aangegeven dat alle inheemse<br />

kinderen lager onderwijs moesten krijgen, de eerste geheel door het<br />

gouvernement gefinancierde lagere scholen, de z.g. standaard-scholen,<br />

waar in de lands- of streektaalonderwijs werd gegeven; in 1866 telden<br />

zij ca. zestienduizend leerlingen. Deze scholen bleken te duur - zij<br />

werden een kleine dertig jaar later gesplitst in tweede klas-scholen met<br />

een drie- en eerste klas-scholen met een ;vijfjarige cursus. Op de tweede<br />

klas-scholen vond het onderwijs louter in de lands- of streektaal plaats.<br />

Naast de openbare tweede klas-scholen kwamen er ook confessionele,<br />

vooral in de gekerstende streken: de Minahassa, Ambon, Flores en (op<br />

Sumatra) de Bataklanden; zij telden in 1900, toen er op de openbare<br />

tweede klas-scholen ruim zestigduizend leerlingen waren, bijna veertigduizend<br />

leerlingen. In '20 werden de tweede klas-scholen door bijna<br />

driehonderdzestigduizend kinderen bezocht, maar in '40 nog maar door<br />

tienduizend - hun plaats was toen door een ander type school ingenomen:<br />

de dessa- of volksschool, waarover straks meer.<br />

Op de eerste klas-scholen, een voortzetting van de standaard-scholen,<br />

vond het onderwijs meer en meer in het Nederlands plaats. Zij werden,<br />

evenals de standaard-scholen, vooral bezocht door de kinderen uit de<br />

bovenlaag van de inheemse samenleving, met inbegrip van de zonen van<br />

de inheemse vorstengeslachten en van de aristocratie: het was wenselijk<br />

dat zij, die in contact zouden treden met de ambtenaren van het Neder-.<br />

lands Binnenlands Bestuur, zich een goede kennis van het Nederlands<br />

eigen zouden maken. In 1914 kregen die eerste klas-scholen een cursusduur<br />

van zeven jaar en toen werd tevens bepaald dat er van de aanvang<br />

af in het Nederlands onderwijs zou worden gegeven; zij werden herdoopt<br />

tot 'Hollands-Inlandse scholen' - deze telden een jaar later ca.<br />

drie-en-twintigduizend leerlingen (van wie ca. drieduizend bijzondere<br />

scholen bezochten); in 1940 waren er ca.acht-en-zestigduizend leerlingen<br />

(van wie ca.vier-en-twintigduizend bijzondere scholen bezochten). Speciaal<br />

deze Hollands-Inlandse scholen genoten de belangstelling van<br />

inheemse ouders: bij kinderen die die scholen bezochten, bestond niet<br />

het gevaar dat zij in de schooljaren van het inheemse milieu zouden<br />

vervreemden en bovendien werd het einddiploma van de Hollands-<br />

Inlandse scholen in '21 gelijkgesteld aan het z.g. klein-ambtenaarsdiploma,<br />

hetgeen betekende dat wie zulk een school met succes doorlopen<br />

had, benoembaar was in (zij het lage) betrekkingen bij de overheid. Veelal<br />

144


ONDERWIJS VOOR DE INHEEMSEN<br />

waren er veel meer candidaat-leerlingen dan er plaatsen waren op de<br />

scholen. Het onderwijs gold er overigens als moeilijk en was ook nogal<br />

duur. Er was veelleerlingenverloop: gemiddeld vielen er van elke honderd<br />

leerlingen zestig af. .<br />

Daarnaast was het voer inheemse jongeren mogelijk, het eerder genoemde<br />

zuiver-Nederlandse lager, middelbaar en hoger onderwijs te<br />

volgen. In 1900 volgden ruim zestienhonderd inheemse scholieren het<br />

Nederlands lager onderwijs, in '20 twee-en-zestighonderd (van wie<br />

achthonderd bijzondere schoten bezochten), in '40 ruim zes-en-vijftighonderd<br />

(elfhonderd op bijzondere scholen). De daling die zich in '40,<br />

vergeleken met '20, bleek te hebben afgetekel1d, heeft vermoedelijk<br />

samengehangen met de uitbreiding van de Hollands-Inlandse scholen.<br />

Achter die uitbreiding werd overigens in 1932 een punt gezet; het<br />

gouvernement had geen geld voor de oprichting van nieuwe scholen en<br />

het leek al moeilijk genoeg om voor de leerlingen die .de bestaande<br />

bezochten, een plaatsje in de maatschappij te vinden.<br />

Voortgezet onderwijs (dit werd steeds in het Nederlands gegeven)<br />

werd in 1900 in Indië gevolgd door dertien inheemse leerlingen, in 'IS<br />

door ruim vierhonderd, in '40 door ruim negenduizend (op ruim achthonderd<br />

na bezochten die allen een mulo'), hoger onderwijs in Indië in<br />

'20 door zes inheemse studenten, in '40 door bijna zevenhonderd ~ 'in<br />

Indië', schrijven wij, want wie het in inheemse kring betalen kon, zond<br />

een of meer van zijn zoons naar Nederland om daar het voorbereidend<br />

hoger en hoger onderwijs te volgen, en bovendien stelde het gouvernement<br />

in het tijdperk waarin Indië geen of nauwelijks hoger onderwijsvoorzieningen<br />

kende, aan begaafde jonge inheemsen beurzen ter beschikking<br />

om in Nederland te gaan studeren. Daar studeerden in 1908<br />

.omstreeks dertig inheemsen, maar in 1924 niet minder dan zeshonderddrie-en-zeventig.<br />

Uit die studenten vormde zich toen een politieke<br />

voorhoede, de Perhimpoenan Indonesia, die, sterk door socialistische en<br />

communistische denkbeelden beïnvloed, op de onafhankelijkheid van<br />

Indonesië ging aandringen en er toe bijdroeg dat in Indië een deel van<br />

de politiek-bewuste inheemsen zich op het standpunt stelde dat geen<br />

enkele vorm van samenwerking met het gouvernement geoorloofd was<br />

(de 'non-coöperatie', zoals het heette). Het gouvernement ging toen het<br />

verlenen van studiebeurzen beperken en bovendien konden diegenen<br />

die rechten of medicijnen wilden studeren, nu in Indië hun opleiding<br />

I Van 1919 af gaf een op de mulo aansluitende Algemene Middelbare School met<br />

een driejarige cursus aansluiting bij het hoger onderwijs.<br />

145


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

krijgen. In '29 studeerden aan Nederlandse universiteiten en hogescholen<br />

nog maar honderdnegen inheemsen - die groep werd in de jaren '30<br />

weer iets groter. Op de Perhimpoenan Indonesia komen wij uitgebreid<br />

terug in een later hoofdstuk.<br />

Naast dit alles had, al van de negentiende eeuwaf, het gouvernement<br />

aandacht besteed aan de opleiding van speciale groepen inheemsen - de<br />

mede voor de zoons van vorsten en aristocraten bestemde standaard-,<br />

later eerste klas-scholen waren daar op het gebied van het lager onderwijs<br />

een voorbeeld van. Voortgezet onderwijs werd sinds 1878 gegeven aan<br />

enkele Z.g. Hoofdenscholen en sinds 1900, toen de Hoofdenscholen<br />

werden opgeheven, aan z.g. Opleidingsscholen voor Inlandse Ambtenaren<br />

(de Osvia's, zoals zij meestal werden genoemd): daar kregen de<br />

zoons van regenten en van lagere inheemse functionarissen de scholing<br />

die zij nodig hadden om te zijner tijd in het inheemse bestuursapparaat<br />

te worden opgenomen'; bij die Osvia's sloot van 1914 af een hogere<br />

opleiding aan welke inheemse ambtenaren (en Nederlanders c.q. Indische<br />

Nederlanders die in de Buitengewesten Hulpgezaghebber wilden worden)<br />

konden volgen aan de Bestuursschool te Batavia.' Voortgezet onderwijs<br />

werd voorts gegeven op medisch gebied: er werden inheemse<br />

hulpartsen opgeleid. Dat was in 1851 begonnen aan de z.g. Dokter-<br />

Djawa-school die in Batavia gevestigd was. Ruim vijftig jaar later werd<br />

die school vervangen door de School tot Opleiding van Indische Artsen,<br />

oftewel de Stovia, en uit die Stovia' ontstond in 1927 de Medische<br />

Hogeschool. Op gelijke wijze ontstond in 1924 de Rechtshogeschool uit<br />

de in '09 in Batavia opgerichte Opleidingsschool voor Inlandse Rechtskundigen.'<br />

Nog zijn wij er niet.<br />

Wat wij in het voorafgaande aan scholen noemden, was gevestigd in<br />

plaatsen van zekere omvang. Zulks betekende dat de dorpelingen over<br />

het algemeen van onderwijs verstoken waren - in Den Haag bleef dat<br />

t De zes op Java bestaande Osvia's werden er in '27 vier die toen Middelbare<br />

Opleidingsschool" voor Inlandse Ambtenaren, Mosvia, gingen heten; zij werden in<br />

'34 als uitvloeisel van de bezuinigingspolitiek tot één gereduceerd. 2 Deze werd,<br />

eveneens in het kader van de bezuiniging, in '34 gesloten om vier jaar later te herrijzen<br />

als Bestuursacademie; er werd daar voor een belangrijk deel gedoceerd door hoogleraren<br />

van de Rechtshogeschool. 'In Soerabaja was sinds 1913 een Nederlands-<br />

Indische Artsenschool gevestigd, de Nias. Er was daar ook een School tcit Opleiding<br />

van Indische Tandartsen, de Stovit. 4 De Technische Hogeschool had in 1940 in<br />

totaal vier-en-vijftig inheemse ingenieurs afgeleverd, de Medische Hogeschool honderdvier<br />

inheemse artsen; er waren voorts honderdzestig inheemse meesters in de<br />

rechten, van wie evenwel een deel in Nederland· had gestudeerd.


ONDERWIJS VOOR DE INHEEMSEN<br />

niet onopgemerkt. Toen in 1901 aan de secretaris-generaal van het Haagse<br />

departement van koloniën uit Indië het voorstel werd voorgelegd om<br />

particuliere cursussen aan inheemsen te subsidiëren, maar zulks op voorwaarde<br />

dat die cursussen niet een voorbereiding tot enig examen zouden<br />

zijn, tekende hij daarbij aan: 'Ik vind in de voorwaarde ... alweer een<br />

noodlottig streven om de inlander klein te houden. 't Adagio is altijd<br />

hetzelfde: zoveel mogelijk voor de Europeanen, dan ook nog wat voor<br />

de Indo's, voor de inlanders niets. Dat is verkeerd." Gouverneur-generaal<br />

van Heutsz deelde dat inzicht: sterk onder invloed staande van zijn<br />

adviseur in de Atjeh-oorlog, Snouck Hurgronje, aan wie een in de<br />

moderne wereld geïntegreerd Indië als ideaal voor ogen stond, besloot<br />

hij in '07, voor een ontwikkeling in die richting in de dessas een eerste<br />

grondslag te leggen door de oprichting van dessa- oftewel volksscholen<br />

te bevorderen: scholen waren dat waar de kinderen drie jaar onderwijs<br />

kregen; de eenvoudige schoolgebouwen werden door de dessa-bewoners<br />

zelf opgetrokken, de onderwijzers werden uit de dessa-kas bezoldigd, het<br />

gouvernement droeg zorg voor de leermiddelen (en nam in '22 de<br />

bezoldiging van de onderwijzers over). Dat initiatief sloeg aan, al waren<br />

er hier en daar weerstanden van Islamietische kant": Java telde in 1920<br />

al bijna 5 000 volksscholen, in de Buitengewesten waren er toen ca. 1400.<br />

Al die scholen tezamen (ze waren inmiddels ook in steden opgericht)<br />

hadden in '20 ruim vierhonderdtwintigduizend leerlingen; in '40 waren<br />

er bijna éénmiljoenzevenhonderdduizend jongeren die het door het<br />

gouvernement gesubsidieerde volksonderwijs volgden, en daar moesten<br />

toen nog ruim tweehonderddertigduizend anderen bijgeteld worden die<br />

de volksscholen van zending en missie bezochten. Op die volksscholen<br />

leerde men lezen, schrijven en rekenen en men kreeg er ook wel<br />

onderricht in kennis der natuur en in tekenen. Vervolgscholen( de eerste<br />

waren in 1915 opgericht) waar het lager onderwijs nog twee of drie jaar<br />

werd voortgezet (die scholen waren er alleen in de steden), hadden in<br />

'40 bijna tweehonderdnegentigduizend leerlingen.<br />

I Aantekening op een nota, I6 dec. I90I, van het dep. van koloniën in (Historisch<br />

Genootschap, Commissie voor bronnenpublicatie betr. de geschiedenis van Nederlands-Indië<br />

I900-I942), S. L. van der Wal: Het onderwijsbeleid in Nederlands-Indië<br />

1900-194° (I963), p. 2I (verder aan te halen als: Van der Wal: Onderwijsbeleid). 2 Die'<br />

weerstanden deden zich vooral voor in Atjeh waar in de eerste tien jaar van het bestaan<br />

van de dessa-scholen door velen werd gemeend dat wie het Europese naast het<br />

Arabische schrift leerde schrijven, in het hiernamaals zijn rechterhand zou verliezen.<br />

Die weerstanden verdwenen in de jaren '20 en '30 toen de dessa-scholen naar verhouding<br />

in Atjeh meer leerlingen gingen tellen dan elders in Indië, Java inbegrepen.<br />

147


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

Al die cijfers voor het volksonderwijs vormen momentopnamen en<br />

geven als zodanig een te gunstig beeld. Alleen al de bevolkingsgroei had<br />

invoering van de leerplicht onmogelijk gemaakt en er konden dus geen<br />

sancties worden toegepast, indien inheemse ouders meenden dat hun<br />

kinderen aan één of twee jaar volksonderwijs genoeg hadden. Er was<br />

veel verloop van leerlingen; van elke honderd met wie een volksschool<br />

begon, waren er gemiddeld na éénjaar zeventig over, na tweejaar vijftig,<br />

na drie jaar dertig.<br />

*<br />

Het voorafgaande toont aan dat het gouvernement zich inderdaad na het<br />

begin van de 'ethische politiek' moeite heeft gegeven, het onderwijs<br />

zowel voor de Chinezen als voor de inheemsen belangrijk te verbeteren.<br />

Er moest daarbij veel tegenstand overwonnen worden, in inheemse kring<br />

vooralook van diegenen die van hun Islamietische opvattingen uit<br />

onderwijs aan meisjes overbodig achtten. Niet gering waren ook de<br />

personele en materiële problemen die dienden te worden opgelost.<br />

Speciaal voor de verschillende vormen van Europees onderwijs waren<br />

goed-opgeleide leerkrachten nodig; voorzover men die niet in de Nederlandse<br />

samenleving in Indië kon vinden, werden zij uit Nederland<br />

aangetrokken en veel van die leerkrachten vonden het een inspirerende<br />

taak om aan zo gemengde klassen les te geven en, wat de inheemsen<br />

onder de leerlingen betrof, bij te dragen tot hun verheffing. De resultaten<br />

die men ten aanzien van de inheemse jeugd had bereikt, waren in '40<br />

niet gering. Wij herhalen de cijfers: éénmiljoenzevenhonderdduizend<br />

inheemse kinderen volgden het simpele onderwijs in door het gouvernement<br />

gesubsidieerde volksscholen, tweehonderddertigduizend deden<br />

zulks in de bijzondere volksscholen, tweehonderdnegentigduizend stonden<br />

bij de erop aansluitende vervolgscholen ingeschreven, tienduizend<br />

inheemse kinderen bezochten de laatste van de aloude tweede klasscholen,<br />

acht-en-zestigduizend bezochten de Hollands-Inlandse scholen<br />

en ruim vijfduizend de 'gewone' Nederlandse lagere scholen; dan waren<br />

er ruim negenduizend inheemse kinderen die voortgezet onderwijs<br />

volgden (bijna uitsluitend op mulo's) en tenslotte telden de universitaire<br />

opleidingen in Bandoeng en Batavia in '40 bijna zevenhonderd inheemse<br />

'Studenten.<br />

Hoewel die cijfers op zichzelf ietwat geflatteerd zijn (want van elke


TERUGBLIK OP HET ONDERWIJS<br />

honderd inheemse kinderen die de dessa-scholen resp. de Hollands-<br />

Inlandse scholen bezochten, vielen er zeventig resp. zestig af), wezen zij<br />

toch op een duidelijke vooruitgang. Met dat al was Nederlands-Indië in<br />

vergelijking met enkele andere landen in Zuid-Oost-Azië achtergebleven.<br />

In Frans-Indo-China en in Brits-Indië was het percentage inheemse<br />

kinderen dat enige vorm van onderwijs ontving, niet hoger, maar het<br />

was wèl hoger op de Philippijnen, in Thailand en in de Engelse kolonie<br />

Malakka, en in die drie landen had men dan ook belangrijke vorderingen<br />

gemaakt met het terugdringen van het analfabetisme. Dat was in '40 in<br />

Nederlands-Indië gelukt ten aanzien van misschien 40 % van alle in:"<br />

heemse jongeren tussen de zes en de veertien tot vijftien jaar die, de<br />

meesten op de volksscholen, althans de eerste beginselen van het lezen<br />

en schrijven hadden geleerd, maar van de inheemse bevolking als geheel,<br />

met inbegrip dus van de zuigelingen en de jonge kinderen, was in '30<br />

nog 93 % analfabeet. Onder de inheemsen die wèl konden lezen en<br />

schrijven, waren er in datzelfde jaar bijna honderdnegentigduizend die<br />

het Nederlands beheersten: van alle inheemsen ongeveer één op de<br />

driehonderdzestig.<br />

Vooral door de voormannen van de nationalistische en Islamietische<br />

groeperingen die meer zelfstandigheid of zelfs onafhankelijkheid voor<br />

Indië begeerden, werd het wijdverbreid analfabetisme als een ernstige<br />

misstand ervaren en van hun streven maakten steeds acties deel uit om,<br />

los van het gouvernement, met eigen onderwijzers de dessa's of de arme<br />

woonwijken der ongeschoolde arbeiders in te gaan dan wel eigen scholen<br />

op te richten. Hierop komen wij nog terug wanneer wij het optreden van<br />

die nationalistische en Islamietische groeperingen gaan beschrijven. Bij<br />

hoevelen zij in de laatste drie decennia van het Nederlandse bewind het<br />

analfabetisme hebben weten te overwinnen, weten wij niet precies, maar<br />

wèl moet bedacht worden dat zich onder de groep die had leren lezen<br />

en schrijven, in '40 velen bevonden die hun achterstand hadden ingehaald<br />

door initiatieven die uit inheemse kring waren voortgekomen.<br />

*<br />

Oude gevestigde levenspatronen werden, ook in Indië, door het onderwijs<br />

doorbroken. Dat gold al voor de dessa-scholen: het was er iets nieuws<br />

dat kinderen dagelijks een schooltje kqnden bezoeken. Zij kregen daar<br />

een nieuwe autoriteit voor zich: de dorpsonderwijzer, zij leerden van<br />

149


DE KOLONIALE SAMENLEVING<br />

hem een vaardigheid die hun ouders niet bezaten. Sterker nog werden<br />

de traditionele levenspatronen doorbroken bij alle inheemsen die modern<br />

onderwijs volgden - wij denken hierbij vooral aan de tienduizenden<br />

die de mulo- en andere scholen voor voortgezet onderwijs hadden<br />

kunnen doorlopen en speciaalook aan de paar duizend die, in Nederland<br />

of in Indië, hoger onderwijs hadden ontvangen. Zij waren moderne<br />

jonge mensen geworden, maar waar was voor hen een bevredigende<br />

plaats in het-Europese deel van de samenleving? Bij het gouvernement<br />

en de gouvernementsdiensten konden slechts weinigen tot de hogere<br />

rangen doordringen en bij het Europese bedrijfsleven vrijwel niemand.<br />

Daarnaast stonden ook de meesten van de traditionele machthebbers<br />

in het inheemse deel van de samenleving afwerend jegens al die modernopgeleiden.<br />

Al sinds de tijd van oe Compagnie was het een hoofdlijn<br />

geweest van het Nederlands beleid om de in Indië aangetroffen, door de<br />

adat bepaalde sociale structuur te handhaven; die structuur Was op Java<br />

tijdens het Cultuurstelsel nog rigider geworden dan tevoren doordat het<br />

regent-zijn erfelijk was verklaard (in 1913 werd dat erfelijk opvolgingsrecht<br />

ietwat beperkt door maatregelen die in het volgend hoofdstuk aan<br />

de orde komen), en was er elders, op Sumatra bijvoorbeeld in het gebied<br />

van Padang en in Atjeh, sprake geweest van strijd tussen een adat-partij<br />

en een meer moderne, Islamietische richting, dan had het gouvernement<br />

zich steeds aan de zijde van de adat-partij geplaatst. 'De Westers opgeleide<br />

intellectuelen konden veelal geen werk vinden dat met hun opleiding in<br />

overeenstemming was; zij werden', aldus in 1978 de oud-bestuursambtenaar<br />

dr. L. G. M. Jaquet, 'in de adat-sfeer als storende en ondermijnende<br />

elementen ervaren en als zodanig door het Nederlandse en in bepaald<br />

niet mindere mate door het inheemse bestuur beschouwd en behandeld."<br />

*<br />

Impliciet was de strekking van de 'zedelijke roeping' die in de Troonrede<br />

van 1901 was aanvaard dat Indië opgevoed moest worden, mondig<br />

gemaakt, ontwikkeld in de richting van zelfstandigheid. Onderwijs, ook<br />

het simpelste, was een middel daartoe - een middel evenwel dat voor<br />

zijn deugdelijke toepassing materiële en personele krachten vergde welke<br />

1 L. G. M. Jaquet: Aflossing van de wacht. Bestuurlijke en politieke ervaringen in de nadagen<br />

van Nederlands-Indië (1978), p. ]2.


'WI] HEBBEN ER DE MENSEN NIET VOOR'<br />

het veraf wonende, niet zo talrijke Nederlandse volk onmogelijk ter<br />

beschikking kon stellen, evenmin als de betrekkelijk kleine, in Indië<br />

aanwezige Nederlandse groep. Een van diegenen die deze problematiek<br />

helder beseften, was dr. P. J. A. Idenburg die de lezer in hoofdstuk I<br />

tegenkwam als directeur van het kabinet van de gouverneur-generaal.<br />

'Wij nemen wat het analfabetisme betreft', schreef hij in '40 in een lange<br />

nota voor de gouverneur-generaal welke hij in zijn toenmalige functie<br />

van directeur van het departement van onderwijs en eredienst had opgesteld,<br />

'in het Zuiden en Zuid-Oosten van Azië een beschamende uitzonderingspositie<br />

in ... In de ogen der inheemsen is het onderwij s de barometer voor ons koloniaal<br />

bewind ... De regering stelt ... dat Indië nog niet rijp is voor een meer<br />

zelfstandige staatkundige structuur, maar dat de politiek der regering er op is<br />

gericht de voorwaarden voor dit rijpingsproces te scheppen en te bevorderen.<br />

Dit laatste nu is slechts betrekkelijk juist; juist, voorzover het geldt de innerlijke<br />

doelstelling van de Indische en Nederlandse regering; doch hieraan zou<br />

moeten worden toegevoegd de erkenning (en deze wordt feitelijk bij iedere<br />

begroting gegeven) dat ons de middelen ontbreken om krachtig en in een snel<br />

tempo de voor onze doelstelling vereiste activeringspolitiek te voeren. Wij doen<br />

ons best op het gebied van volkseconomie, onderwijs, volksgezondheid en<br />

verkeer, maar telkens stuiten wij weer op financiële onmacht ... Alleen al onze<br />

schulden, pensioenen, defensie en de verzekering der inwendige veiligheid<br />

kosten zoveel dat wij onmogelijk een intensieve activeringspolitiek kunnen<br />

voeren. Wij hebben er eenvoudig de mensen en het kapitaal niet voor."<br />

In breder historisch verband beschouwd, betekende die erkenning dat<br />

het Nederlands koloniaal bewind zijn tijd had gehad; het was, Idenburg<br />

had dat scherp gezien, al zijn inspanningen ten spijt, niet bij machte zijn<br />

eigen politieke doelstellingen in een voldoend tempo te realiseren.<br />

I Nota, 27 febr. 1940, van P. J. A. Idenburg aan van Starkenborgh in van der Wal:<br />

Onderwijsbeleid, p. 660, 664, 672.<br />

151


HOOFDSTUK 5<br />

Het koloniale staatsbestel<br />

Er zijn twee redenen waarom wij het tot aan de capitulatie van Kalidjati<br />

in Indië geldend staatsbestel 'koloniaal' noemen; de eerste is dat het<br />

opperbestuur over Indië niet door in Indië maar door in Nederland<br />

gevestigde organen werd uitgeoefend; de tweede dat het algemeen<br />

bestuur over Indië werd uitgeoefend door de hoogste Nederlandse<br />

vertegenwoordiger: de Nederlandse gouverneur-generaal,' Hierbij moeten<br />

wij evenwel twee beperkende opmerkingen maken. De eerste is dat<br />

de bevoegdheden van de in Nederland met het opperbestuur belaste<br />

organen in de loop der tijden verminderd waren - Nederlands-Indië,<br />

dat, gelijk reeds vermeld, in de Eerste Wereldoorlog in ruime mate op<br />

eigen benen had leren staan, verwierfin de jaren '20 en '30 een vèrgaande<br />

mate van zelfstandigheid; wij stellen daar dan weer tegenover dat zich,<br />

los nog van het feit dat die zelfstandigheid de formele ondergeschiktheid<br />

niet ophief, ook in de twee genoemde decennia enkele gevallen voordeden<br />

waarin de Nederlandse regering besluiten nam die afweken van<br />

die welke het Indische gouvernement graag genomen zag, en dat de<br />

gouverneur-generaal bij het vaststellen van zijn beleid 'er voortdurend<br />

rekening mee moest houden wat die regering jegens het parlement kon<br />

verantwoorden. Onze tweede beperkende opmerking heeft betrekking<br />

op het algemeen bestuur: de gouvemeur-generaal trad in feite niet langer<br />

autocratisch op maar streefde naar samenwerking met de in 1916 in het<br />

leven geroepen, in '18 voor het eerst bijeengekomen Volksraad; dáár<br />

stellen wij tegenover dat de Volksraad een lichaam was dat slechts ten<br />

dele de bevoegdheden had van een volwaardig parlement; een lichaam<br />

voorts waarin de overweldigende meerderheid der bevolking: de in-<br />

I Artikel I van de Grondwet luidde tot de herziening in 1922: 'Het Koninkrijk der<br />

Nederlanden omvat het grondgebied in Europa, benevens de koloniën en bezittingen<br />

in andere werelddelen'. In '22 werd de nieuwe formulering: 'Het Koninkrijk der<br />

Nederlanden omvat het grondgebied van Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en<br />

Curaçao.' Men heeft wel beweerd dat dit betekende dat Nederlands-Indië niet langer<br />

een Nederlandse kolonie was - die opvatting wijzen wij af. Trouwens, dat deed in<br />

feite ook de Nederlandse overheid die een 'minister van koloniën' en een 'departement<br />

van koloniën' bleef kennen.


WAAROM 'KOLONIAAL'?<br />

heemsen, door een minderheid aan leden was vertegenwoordigd; en een<br />

lichaam tenslotte dat in een conflictsituatie zijn wil niet aan de gouverneur-generaal<br />

kon opleggen.<br />

Beide: de plaats van Indië in het koninkrijk èn de plaats van het<br />

Nederlands algemeen bestuur in Indië, hadden, sinds Indië in 1814 deel<br />

van het koninkrijk was gaan uitmaken, allerlei wijzigingen ondergaan.<br />

Wij zullen die niet in bijzonderheden weergeven maar concentreren ons<br />

liever op de hoofdlijn waarbij wij speciaal de situatie willen schetsen die<br />

in de periode tussen de twee wereldoorlogen bestond.<br />

Wij willen dan nu eerst schrijven over de verhouding tussen Nederland<br />

en Nederlands-Indië en over de plaats en de vèrgaande bevoegdheden<br />

van de gouverneur-generaal; v.ervolgens over het centrale Nederlandse<br />

bestuursapparaat en het apparaat van het Binnenlands Bestuur;<br />

daarna over de twee organisaties die de dekking vormden van de Nederlandse<br />

suprematie: het Knil en de politie, en over de rechtspraak; en<br />

tenslotte over het inheemse bestuursapparaat waarmee de overgrote<br />

meerderheid van de inheemse bevolking veel meer te maken had dan<br />

met het Nederlandse. Dat inheemse bestuursapparaat was steun en toeverlaat<br />

van het Nederlands gezag - het streven om zich van dat Nederlands<br />

gezag te ontdoen, richtte zich dan ook in veel gevallen, zoals uit<br />

de volgende hoofdstukken zal blijken, niet alleen tegen de Nederlandse<br />

maar ook tegen de inheemse bestuursinstanties die door een deel van de<br />

politiek-bewuste minderheid onder de inheemsen gezien werden als<br />

werktuigen van de vreemde overheerser.<br />

Opperbestuur<br />

Tot in het jaar van de liberale ommezwaai, 1848, had de Nederlandse<br />

volksvertegenwoordiging niets te zeggen gehad over wat in Nederlands-<br />

Indië gebeurde; het opperbestuur was uitsluitend aan de koning opgedragen<br />

die het door zijn minister van koloniën liet uitvoeren. Thorbecke's<br />

nieuwe Grondwet bracht dat bestuur onder de controle van de<br />

Tweede en Eerste Kamer; zulks hield o.m. in dat deze zich dienden uit<br />

te spreken over een nieuw Regeringsreglement. Het werd in 1854 aan de<br />

Kamers voorgelegd en door deze goedgekeurd en het trad een jaar later<br />

in werking. Wat de doelstelling van het Nederlands bewind betrof, was<br />

de memorie van toelichting duidelijk geweest; zij had verklaard dat<br />

Nederlands-Indië een 'wingewest' was; uitgangspunt voor het aldaar te<br />

voeren beleid was dat, 'behoudens de welvaart der inheemse bevolking,<br />

153


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

dat wingewest aan Nederland zal blijven verschaffen' ('blijven', omdat<br />

het Cultuurstelsel sinds 1830 jaar voor jaar een steeds groeiend 'batig slot'<br />

in de Nederlandse schatkist had doen vloeien) 'de stoffelijke voordelen<br />

die het doel waren der verovering." Dat was een eerlijk aangegeven<br />

doelstelling (zij werd door de regering na protesten uit de Tweede Kamer<br />

in de memorie van antwoord niet herhaald), zij het dat men de er in<br />

geformuleerde beperking: 'behoudens de welvaart der inheemse bevolking',<br />

wel mocht aanduiden als de buiging die de eigenbaat maakte voor<br />

het uiterlijk fatsoen. Een overeenkomstig onwaarachtig element was in<br />

artikel 55 van het Regeringsreglement te vinden waarin een bepaling uit<br />

vroegere, buiten het parlement om ontstane Regeringsreglementen was<br />

overgenomen: 'De bescherming der inheemse bevolking tegen willekeur,<br />

van wie ook, is een der gewichtigste plichten van de gouverneurgeneraal.'2<br />

Van Hoëvell, de eerste criticus van het Cultuurstelsel, die van<br />

nabij de knevelarijen had aanschouwd waaraan de regenten op Java de<br />

inheemse bevolking hadden onderworpen, had voor artikel 55 slechts<br />

hoon over; hij noemde het 'een vlag die men hoog ophijst en breed laat<br />

wapperen, teneinde te voorkomen dat niet uit de gehele inrichting van<br />

het schip, uit de ganse bouw van de romp, het vermoeden mocht worden<br />

gewekt dat er eontrabande aan boord is."<br />

De Troonrede van 1901 formuleerde, gelijk weergegeven, een nieuwe<br />

doelstelling voor het bewind in Indië: Nederland werd nu 'verplicht'<br />

genoemd, 'geheel het regeringsbeleid te doordringen van het besef dat<br />

Nederland tegenover de bevolking dezer gewesten een zedelijke roeping<br />

heeft te vervullen' - exploitatie-politiek moest plaats maken voor 'ethische<br />

politiek'. Het duurde nadien nog ruim twintig jaar voordat, in 1925,<br />

het oude Regeringsreglement werd vervangen door een reeks nieuwe<br />

voorschriften: de Wet op de Indische staatsinrichting. Die wet vloeide<br />

voort uit de op enkele punten in '22 gewijzigde Grondwet waarin o.m.<br />

was bepaald: 'De Koning' (uiteraard: de constitutionele Koning, d.w.z.<br />

de steeds van goedkeuring door het parlement afhankelijke regering)<br />

'heeft het opperbestuur over Nederlands-Indië. Voorzoveel niet bij de<br />

Grondwet of bij de wet bepaalde bevoegdheden aan de Koning zijn<br />

voorbehouden, wordt het algemeen bestuur in naam des Konings uitgeoefend<br />

in Nederlands-Indië door de gouverneur-generaal, De staatsinrichting<br />

van Nederlands-Indië wordt door de wet vastgesteld.'<br />

Ten aanzien van de verhouding tussen Nederland en Nederlands-<br />

1 Aangehaald in C. Fasseur: Kultuurstelsel en koloniale baten, p. II I. 2 Aangehaald in<br />

a.v., p. 109. 3 A.v.<br />

154


DE WET OP DE INDISCHE STAATSINRICHTING<br />

Indië hield die wet in (wij geven slechts de voornaamste bepalingen weer)<br />

dat alleen de Nederlandse wetgever competent was ten aanzien van het<br />

Indische staatsbestel, enkele belangrijke financiële aangelegenheden (o.m.<br />

het muntwezen en de in- en uitvoerrechten), het circulatiebankwezen (in<br />

Indië vervulde de Javase Bank de functie van de Nederlandse Bank in<br />

Nederland) en de uitgifte van rechten tot exploitatie van delfstoffen. Al<br />

deze aangelegenheden moesten dus bij de wet worden geregeld. De<br />

Kroon (koning plus verantwoordelijke minister, in dit geval de minister<br />

van koloniën) was bevoegd, de gouverneur-generaal 'aanwijzingen' (dat<br />

kwam neer op: 'bevelen') te geven, droeg zorg voor de Indische buitenlandse<br />

betrekkingen en de Indische defensie, kon regels stellen ten<br />

aanzien van de inrichting van het bestuur van de Nederlandse kerkgenootschappen<br />

in Indië en benoemde, behalve de gouverneur-generaal<br />

en, eventueel, een luitenant-gouverneur-generaal, de hoogste Indische<br />

autoriteiten: de vice-president en de leden van de Raad van Nederlands-<br />

Indië, de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, de<br />

president van het Hooggerechtshof (het hoogste rechterlijke college), de<br />

voorzitter van de Volksraad en de commandant en alle andere opperofficieren<br />

(officieren in de rang van generaal-majoor en hoger) van het<br />

Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.<br />

Over het recht van de Kroon, de gouverneur-generaal aanwijzingen<br />

te geven, valt iets meer te zeggen. Het wetsvoorstel had in lid I van<br />

artikel I bepaald: 'De uitoefening, in naam des Konings, van het ... aan<br />

de gouverneur-generaalopgedragen algemeen bestuur van Nederlands-<br />

Indië geschiedt overeenkomstig de in deze wet gestelde regelen' - het<br />

was de Tweede Kamer die daar met meerderheid van stemmen aan<br />

toevoegde: 'en met inachtneming van's Konings aanwijzingen'. Achteraf<br />

bleek dit een overbodige toevoeging: de enige keer dat vóór maart '42<br />

van een formele aanwijzing uit Den Haag of Londen sprake is geweest,<br />

betrof zij een weinig belangrijke zaak en werd zij notabene uitgelokt<br />

door de gouverneur-generaal.' Ten aanzien van de benoemingen van de<br />

opgesomde hoge autoriteiten rezen er zelden moeilijkheden: het was<br />

regel dat de voorstellen van de gouverneur-generaal, die steeds goed<br />

voorbereid en helder toegelicht waren, door de minister van koloniën<br />

1 Het betrof de verlenging, in 1939, van een bijzonder defensie-uitvoerrecht waar de<br />

minister van koloniën, Welter, en de Volksraad voorstanders en van Starkenborgh en<br />

zijn adviseurs tegenstanders van waren; van Starkenborgh deed toen aan Welter weten<br />

dat hij bereid was, een voorstel tot verlenging aan de Volksraad voor te leggen, maar<br />

er prijs op stelde zulks te doen krachtens een aanwijzing. Die kreeg hij toen.<br />

155


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

werden overgenomen; dat geschiedde evenwel niet in '35 en '39 toen<br />

door de gouverneurs-generaal, respectievelijk de Jonge en van Starkenborgh,<br />

conform het gevoelen van de Volksraad voorgesteld werd, een<br />

inheems lid van dat college tot voorzitter te benoemen - beide keren<br />

schrokken de ministers van koloniën, respectievelijk Colijn en Welter,<br />

daarvan terug en lieten zij door de koningin een Nederlander benoemen;<br />

een van hun overwegingen was daarbij dat, kwam er een inheemse<br />

voorzitter, van de in totaal een-en-zestig stemmen een-en-dertig, een<br />

meerderheid dus, door inheemsen zouden worden uitgebracht.<br />

Van veel belang was verder dat in de Wet op de Indische staatsinrichting<br />

de sinds 1867 geldende bepaling was opgenomen dat de Indische<br />

begroting, op voorstel van de Nederlandse regering, door het Nederlandse<br />

parlement moest worden goedgekeurd.' Op begrotingsgebied was<br />

Indië derhalve niet zelfstandig - zulks betekende ook dat een eventuele<br />

verhoging van een vastgestelde begrotingspost door Den Haag moest<br />

worden goedgekeurd. Welter, die in 1908 ambtenaar werd op het administratieve<br />

centrum van het Indisch gouvernement: de Algemene Secretarie,<br />

zag daar eens, 'en het is mij altijd bijgebleven', aldus zijn memoires,<br />

'een besluit vastgesteld waarbij werd aangetekend dat krachtens koninklijke<br />

machtiging het aantal gasvlammen in het gesticht voor zieke prostituees<br />

in Semarang kon worden uitgebreid met I en derhalve gebracht<br />

op 35.'2 Dergelijke pietluttigheden kwamen na het in werking treden van<br />

de Wet op de Indische staatsinrichting (1925) niet meer voor, maar in<br />

plaats daarvan had de oprichting van de Volksraad een nieuwelement in<br />

de verhouding tussen N ederland en Indië gebracht: de Indische begroting<br />

werd ook aan het oordeel van de Volksraad onderworpen. Indiening en<br />

behandeling door de Volksraad moesten zo tijdig geschieden dat de<br />

begrotingsstukken Den Haag bereikten op een moment waarop, nog voor<br />

het begin van het betrokken begrotingsjaar, de behandeling in Tweede<br />

en Eerste Kamer kon plaatsvinden. Wat nu, als de Volksraad bepaalde<br />

begrotingsposten verwierpj? Algemener: wat gebeurde er als de Volksraad<br />

zich niet kon verenigen met door de gouverneur-generaal voorgelegde<br />

ontwerpen voor die algemene regelingen welke in Nederland<br />

1 De Kamers konden de Indische begroting slechts aannemen of verwerpen - tot<br />

wijzigen waren zij niet bevoegd. 2 Welter: 'Memoires', p. 86-87. 3 Dat is niet<br />

vaak gebeurd: zo zijn in de tien jaren 1928-1938 van vele duizenden begrotingsposten<br />

slechts 53 verworpen. Van verwerping van een gehele begroting, die van het departement<br />

van Onderwijs en Eredienst voor het jaar '33, was sprake in augustus '32; dat<br />

geschiedde uit protest tegen de door het gouvernement voorgestelde bezuinigingen.<br />

156


DE WET OP DE INDISCHE STAATSINRICHTING<br />

'wetten', in Indië 'ordonnanties' heetten? Dan was er sprake van een<br />

conflict tussen de gouverneur-generaal en de Volksraad. In de Wet op de<br />

Indische staatsinrichting waren daarvoor twee regelingen voorzien. Bij<br />

de z.g. lange conflicten-regeling vroeg de gouverneur-generaal de Volksraad<br />

de afgewezen ontwerp-ordonnantie binnen zes maanden opnieuw<br />

in behandeling te nemen - werd zijn voorstel dan voor de tweede maal<br />

verworpen, dan kon hij de ordonnantie laten vaststellen door de Kroon<br />

bij algemene maatregel van bestuur; bij de z.g. korte conflicten-regeling,<br />

alleen toe te passen in dringende gevallen, kon de gouverneur-generaal<br />

de betrokken ordonnantie op eigen gezag vaststellen, maar tegen zodanig<br />

besluit, alsook tegen elke ordonnantie, kon de Volksraad in beroep gaan<br />

bij de Kroon.' In laatste instantie was het bij conflicten dus steeds de<br />

Kroon die besliste - welnu, deze instantie, hoewel bevoegd van het<br />

inzicht van de gouverneur-generaal af te wijken, besliste dan steeds<br />

conform dat inzicht."<br />

Wij voegen aan dit alles nog toe dat ordonnanties van de gouverneurgeneraal<br />

óók door de Kroon geschorst en bij de wet, met medewerking<br />

dus van Tweede en Eerste Kamer, vernietigd konden worden; die bevoegdheid<br />

werd nimmer toegepast. Intussen onderstreepte zij wèl dat het<br />

Indische staatsbestel formeelondergeschikt was aan het Nederlandse.<br />

Met name in de jaren '30 rees in Indië ook bij Nederlanders en<br />

Indische Nederlanders verzet tegen die onderschikking. Er werd in hun<br />

kringen gemeend dat Indië vooral met de wijze waarop het de gevolgen<br />

van de diepe wereldcrisis had opgevangen, opnieuwaangetoond had op<br />

eigen benen te kunnen staan en dat het parlement in Den Haag de<br />

deskundigheid miste om over Indische aangelegenheden mee te oordelen.<br />

Het meespreken door Den Haag kostte ook, zo werd gemeend, te<br />

veel tijd. Veler gedachten gingen in de richting van een fundamentele<br />

wijziging van de verhouding tussen Nederland en Indië in dier voege<br />

dat Indië binnen het geheel van het koninkrijk zelfstandig zou worden<br />

- er werd in '4I een plan voor ontworpen dat in hoofdlijnen met van<br />

Starkenborgh besproken was; het voorzag in de oprichting, na de oorlog,<br />

van een Rijksraad waarin Nederland, Nederlands-Indië, de Antillen en<br />

Suriname zouden zijn vertegenwoordigd en die het beleid op gebieden<br />

van gemeenschappelijk belang (het buitenlands beleid, de defensie, de<br />

I Gouverneur-generaal de Jonge heeft in de jaren ']2-'34 ten aanzien van II op<br />

economisch gebied vallende ordonnanties de korte conflicten-regeling toegepast.<br />

2 In de periode 1918-'42 zijn ca. 1450 ordonnanties uitgevaardigd; de Volksraad is<br />

ten aanzien van 20 daarvan in beroep gegaan bij de Kroon, in alle gevallen vergeefs.<br />

157


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

economie) zou moeten goedkeuren. Het plan kwam tegemoet aan de<br />

weergegeven wrevel maar was al in zoverre weinig reëel dat het over het<br />

hoofd zag dat de genoemde vier delen van het koninkrijk naar hun<br />

inwendige structuur wezenlijke verschill.en vertoonden: Nederland was<br />

een op algemeen kiesrecht gebaseerde parlementaire democratie, Nederlands-Indië<br />

niet; ten eerste konden aan de nogal ingewikkelde verkiezingen<br />

(wij komen er in een later hoofdstuk op terug) die de samenstelling<br />

van de Volksraad voor een deel bepaalden (het andere deel werd<br />

door de gouverneur-generaal na raadpleging van de Raad van Nederlands-Indië<br />

benoemd), volwassen mannen (er was vóór '41 geen actief<br />

vrouwenkiesrecht) slechts deelnemen voorzover zij om te beginnen al<br />

geen analfabeet waren; ten tweede was binnen het Indische staatsbestel<br />

de positie van de gouverneur-generaal formeelonaantastbaar en ten<br />

derde behoorden er tot zijn bevoegdheden enkele, de z.g. exorbitante<br />

rechten, die men in vredestijd elders slechts in andere koloniaal bestuurde<br />

gebieden of in autoritair geregeerde staten aantrof.<br />

Algemeen bestuur<br />

Het was dus de gouverneur-generaal aan wie het algemeen bestuur over<br />

Nederlands-Indië was toevertrouwd. Regel was het, geen voorschrift, dat<br />

hij vijf jaar in functie bleef. Hij ontving een hoge wedde: f 80000 per<br />

jaar (ministers in Nederland ontvingen, gelijk al vermeld, f 12000),<br />

benevens nog een ambtstoelage van f 100 000 per jaar. Anderzijds had hij<br />

zo hoge representatieve verplichtingen dat het hem te stade kwam wanneer<br />

hij een eigen fortuin bezat. Hij resideerde meestal in Buitenzorg<br />

dat, ca. 50 km bezuiden Batavia, minder druk en wat koeler was dan de<br />

hoofdstad (het ligt ruim 250 meter boven de zeespiegel) - daar woonde<br />

hij in een fraai, in klassicistische stijlopgetrokken paleis dat midden in<br />

een statig park lag; hij had voorts de beschikking over een landhuis dat<br />

zich te Tjipanas (ca.40 km ten zuidoosten van Buitenzorg) op ruim IOOO<br />

meter hoogte in de bergen van de Preanger bevond. Deze bij uitstek<br />

comfortabele behuizingen (een tweede paleis, kleiner dan dat te Buitenzorg,<br />

stond in het centrum van Batavia) onderstreepten het bijzondere<br />

van zijn positie. 'Gouverneur-generaal' heette hij - 'onderkoning' zou<br />

een passender titel zijn geweest.<br />

Hij was opperbevelhebber zowel van het in Indische wateren aanwezige<br />

deel van de Koninklijke Marine als van het Knil; van dat Knil<br />

benoemde hij alle officieren, behalve, zoals al bleek, de hoogste. Hij was


DE GOUVERNEUR-GENERAAL<br />

bevoegd, verdragen te sluiten met inheemse vorsten of, als die vorsten<br />

of andere hoofden ontbraken, met inheemse volkeren. Hij benoemde<br />

voorts alle ambtenaren (alweer: behalve de hoogste, die wij reeds opsomden),<br />

t.w. zowel die welke werkzaam waren bij de departementen<br />

en daaronder ressorterende diensten als die welke waren ingedeeld bij<br />

het Binnenlands Bestuur.<br />

Zijn exorbitante rechten hielden in dat hij niet in Indië geboren<br />

personen, bijvoorbeeld uit Nederland, China of enig ander land overgekomen<br />

agitatoren, Of het verblijf in heel Indië Of in een deel daarvan<br />

kon ontzeggen, als de betrokkenen 'gevaarlijk (werden) geacht voor de<br />

openbare rust en orde' - bij verdenking van een misdrijfkonden zij ook,<br />

in afwachting van hun verwijdering (oftewel externering), bij besluit van<br />

de procureur-generaal in voorlopige hechtenis genomen worden. Voorts<br />

kon de gouverneur-generaal in Indië geboren personen, die 'gevaarlijk<br />

(werden) geacht voor de openbare rust en orde', een bepaalde verblijfplaats<br />

aanwijzen (interneren) dan wel hun het verblijf in bepaalde delen<br />

van Indië ontzeggen en ook dezen konden bij verdenking van een<br />

misdrijf onmiddellijk in voorlopige hechtenis genomen worden. In elk<br />

geval evenwel waarin die exorbitante rechten konden worden toegepast,<br />

moest de betrokkene eerst gehoord worden, d.w.z. dat hem of haar een<br />

reeks vragen werd voorgelegd; vragen en antwoorden werden in een<br />

proces-verbaalopgenomen en de betrokkenen konden er nog een memorie<br />

van verdediging aan toevoegen. Werden de exorbitante rechten<br />

toegepast op inheemsen, dan behoefde de gouverneur-generaal de minister<br />

van koloniën niet onmiddellijk in te lichten - dat diende hij wèl<br />

te doen, wanneer zij anderen betroffen, en waren die anderen in Nederland<br />

geboren Nederlanders, dan diende de regering daarvan kennis te<br />

geven aan de Staten-Generaal. Kennisgeving aan de Volksraad was slechts<br />

voorgeschreven in die gevallen waarin de exorbitante rechten toegepast<br />

waren op niet in Indië geboren personen, anders gezegd: de voor een<br />

flink deel en tenslotte zelfs voor bijna de helft uit inheemsen bestaande<br />

Volksraad behoefde niet officieel te worden ingelicht, wanneer tegen<br />

inheemsen politieke dwangmaatregelen werden genomen.<br />

Bij de toepassing van de exorbitante rechten speelde de Raad van<br />

Nederlands-Indië een belangrijke rol. Die Raad, bestaande uit een vicepresident!<br />

en tenminste vier en ten hoogste zes leden (in de twintigste<br />

I De gouverneur-generaal was president van de Raad en zat de belangrijkste zittingen<br />

voor; de vice-president zou, als geen opvolger van de gouverneur-generaal benoemd<br />

of als er geen luitenant-gouverneur-generaal in functie was, als waarnemend gouverneur-generaal<br />

optreden.<br />

159


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

eeuw waren het er meestal vier), was het belangrijkste adviesorgaan van<br />

de gouverneur-generaal: vice-president en leden werden na de invoering<br />

van de Wet op de Indische staatsinrichting telkens voor hoogstens vij f<br />

jaar benoemd. De gouverneur-generaal was vrij, in alle zaken die hem<br />

van belang leken, het advies van de Raad in te winnen, en dat vragen<br />

om advies was hem voorgeschreven bij alle bestuursinstructies en -reglementen,<br />

bij belangrijke benoemingen en bij voorstellen, door hem<br />

aan de Volksraad of door deze aan hem gedaan (dat sloot alle ontwerpordonnanties<br />

in). Advies, want, aldus de desbetreffende formulering in<br />

de Wet op de staatsinrichting van Nederlands-Indië: 'De gouverneurgeneraal<br />

alleen beslist.' Bij de toepassing van de exorbitante rechten lag<br />

dat evenwel anders: dan moest de gouverneur-generaal steeds handelen<br />

'in overeenstemming met de Raad van Nederlands-Indië.' Het bereiken<br />

van die overeenstemming kostte nogal eens moeite, zij het dat de Raad<br />

het in beginsel steeds eens was met het uitgangspunt van het beleid<br />

terzake van de gouverneur-generaal: dat 'de openbare rust en orde' niet<br />

in gevaar mochten worden gebracht. Die gelijkgestemdheid werd door<br />

de samenstelling van de Raad gewaarborgd: meestal maakten twee gewezen<br />

directeuren van departementen en twee gewezen hoofden van<br />

gewestelijk bestuur (gouverneurs of residenten), één van Java en één van<br />

de Buitengewesten, er deel van uit - de inheemsen die tot lid werden<br />

benoemd (dat geschiedde voor het eerst in 1927), waren meestal afkomstig<br />

uit de hoogste kringen van het inheems bestuur.<br />

Afgezien van zijn bemoeienissen met de toepassing der exorbitante<br />

rechten was de Raad ook in andere opzichten méér dan een adviserend<br />

lichaam: naarmate het gouvernement met ingewikkelder kwesties te<br />

maken kreeg en het aantal departementen en diensten toenam, werden<br />

vaker zaken door leden van de Raad in studie genomen of gingen onder<br />

hun voorzitterschap coördinerende commissies aan de slag. Zij namen<br />

daarmee de zwaar belaste gouverneur-generaal veel werk uit handen.<br />

*<br />

De gouverneur-generaal werd bij de verrichting van zijn dagelijkse<br />

arbeid bijgestaan door de in Buitenzorg gevestigde Algemene Secretarie.<br />

In 1940 werden enkele ambtenaren daaruit losgemaakt teneinde een<br />

nieuw bureau te bemannen: het Kabinet van de gouverneur-generaal.<br />

Hoofd van de Algemene Secretarie, d.w.z. Algemeen Secretaris van het<br />

160


DE GOUVERNEUR-GENERAAL<br />

gouvernement, was sinds '35 J. M. Kiveron, die wij reeds noemden in<br />

hoofdstuk r, directeur van het kabinet dr. P. J. A. Idenburg, eveneens<br />

reeds genoemd. Het kabinet bereidde ten behoeve van de gouverneurgeneraal<br />

alle zaken van staatkundige en politiek-religieuze aard voor (dat<br />

sloot dus de verhouding tussen het gouvernement en de nationalistische<br />

c.q. Islamietische stromingen in), de Algemene Secretarie had aparte<br />

afdelingen voor sociale en juridische, voor financiële en economische en<br />

voor personele zaken. De ambtenaren van Kabinet en Algemene Secretarie<br />

vormden de uitgebreide staf van de gouverneur-generaal - een staf<br />

zoals de minister-president in Nederland er geen tot zijn beschikking<br />

had.<br />

Een van de belangrijkste functies van die staf was, er op toe te zien<br />

dat geen voorstel de gouverneur-generaal bereikte waarover niet alle in<br />

aanmerking komende instanties advies hadden uitgebracht en dat beslissingen<br />

van de gouverneur-generaal kenbaar werden gemaakt aan alle<br />

daarvoor in aanmerking komende gezagdragers. Aldus werd in het gehele<br />

gouvernementsapparaat de eenheid van beleid bevorderd. Ook droeg de<br />

Algemene Secretarie zorg voor het bijeenbrengen van alle belangrijke<br />

stukken uit dat gehele apparaat die opgenomen werden in de Z.g.mailrapporten<br />

welke wekelijks aan de minister van koloniën werden toegezonden,<br />

en voor het opstellen van het concept voor het jaarlijks Koloniaal<br />

Verslag dat in zijn definitieve vorm door de minister aan de Staten-<br />

Generaal werd voorgelegd.<br />

*<br />

In de eerste helft van de negentiende eeuw had Indië, wat het onder de<br />

gouverneur-generaal werkzame, centrale gouvernementsapparaat betrof,<br />

slechts z.g. directies gekend, de 'directie der cultures' bijvoorbeeld - zogeheten<br />

departementen kwamen er eerst van r866 af. Aan het einde van<br />

dejaren '30 van deze eeuw waren er acht: Justitie, Financiën, Binnenlands<br />

Bestuur, Onderwijs en Eredienst, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat,<br />

Oorlog, en Marine, waarnaast ook nog een apart en zelfstandig<br />

Kantoor voor Inlandse Zaken bestond. Onder Justitie ressorteerde het<br />

gehele rechtswezen met, als hoogste college, het al genoemde Hooggerechtshof<br />

van Nederlands-Indië; daaraan was een procureur-generaal<br />

toegevoegd die het hoofd was van het Openbaar Ministerie en tot wiens<br />

hoofdparket de Dienst der algemene recherche behoorde; als deel van<br />

J6r


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

die algemene recherche was een omvangrijke Politieke Inlichtingendienst<br />

werkzaam, waarop wij in een later hoofdstuk terugkomen. Van de<br />

onder de andere departementen ressorterende diensten willen wij hier<br />

geen overzicht geven; het zou in veelopzichten een spiegelbeeld zijn<br />

van wat het moederland te zien gaf.<br />

Aan het hoofd van de departementen stonden directeuren; zij vormden<br />

de Raad van departementshoofden. Een soort kabinet? Neen, die<br />

Raad was, precies als vóór mei '40 het college van secretarissen-generaal<br />

in Nederland, 'een buitengewoon onbelangrijk college', aldus jegens de<br />

Enquêtecommissie de laatste directeur van justitie, mr. N. S. Blom. 'Het<br />

behandelde slechts kwesties op het gebied van personeelsvoorzieningen,<br />

salarisregelingen etc. Beleidskwesties werden nooit in de Raad van departementshoofden<br />

behandeld, maar uitsluitend door de betrokken directeur<br />

met de gouverneur-generaal." Deze laatste placht eenmaal per<br />

week met elk der directeuren de zaken van diens departement te bespreken.<br />

Van de acht directeuren was ten tijde van de Japanse aanval één van<br />

inheemse afkomst: Raden Loekman Djajadiningrat, een jongere broer<br />

van Pangeran Ario prof. dr. Hoesein Djajadiningrat die in mei' 41 benoemd.was<br />

tot lid van de Raad van Nederlands-Indië; zij waren telgen<br />

uit een van de bekendste regentengeslachten van West- java.'<br />

*<br />

Het departement van het Binnenlands Bestuur was de instantie die het<br />

wijdvertakte Nederlandse bestuursapparaat organiseerde dat met de inheemse<br />

bestuursinstanties in direct contact stond. Dat Nederlandse bestuursapparaat<br />

bestond louter uit Nederlanders (later ook Indische Nederlanders),<br />

die allen een speciale opleiding hadden gevolgd. Men was<br />

in 1834 begonnen met een opleiding te Soerakarta maar deze was acht<br />

jaar later vervangen door een bij de Academie te Delft waar ook ingenieurs<br />

werden opgeleid. Toen die Academie in 1863 werd omgevormd<br />

tot de Polytechnische School>, stelde de staat voor de Delftse Indische<br />

I Getuige N. S. Blom, Enq., dl. VIII c, p. 1478. 2 Pangeran (prins), Adipati, Ario, Raden<br />

Mas en Raden waren relatief hoge Javaanse adellijke titels die ook door het gouvernement<br />

konden worden verleend; de laagste titel was Mas. 'In 1905 werd deze de<br />

Technische Hogeschool.<br />

162


DEPARTEMENTEN / BINNENLANDS BESTUUR<br />

bestuursopleiding geen geld meer ter beschikking maar deze werd toen<br />

een generatie lang als Indische School door de gemeente Delft voortgezet;<br />

zij werd in I900 opgeheven. Inmiddels was ook, gelijk eerder<br />

vermeld, een bestuursopleiding mogelijk geworden aan het Koning<br />

Willem III-gymnasium te Batavia.'<br />

In het begin van de twintigste eeuw kreeg de opleiding voor Indisch<br />

bestuursambtenaar een wetenschappelijke grondslag: men werd door de<br />

minister van koloniën als candidaat-Indisch ambtenaar aangewezen en<br />

kon dan, desgewenst met financiële steun van het rijk, een speciale<br />

opleiding volgen in Den Haag; deze vond van I922 af aan de Rijksuniversiteit<br />

te Leiden plaats. Die universiteit kende al sinds I876 een op Indië<br />

gerichte opleiding maar had in de eerste decennia van haar bestaan slechts<br />

Indische rechterlijke ambtenaren gevormd, niet bestuursambtenaren. Het<br />

in Leiden gegeven onderwijs was van hoog gehalte en maakte, wat zijn<br />

ideologische grondslag betrof, ernst met Indië's ontvoogding. Met steun<br />

van enkele grote ondernemingen, o.m. van de Koninklijke/ Shell, kwam<br />

er in '25 een concurrerende opleiding in de vorm van een bijzondere<br />

faculteit ('de oliefaculteit') aan de Rijksuniversiteit te Utrecht; daar werd<br />

in conservatiever geest hoger onderwijs gegeven. Op die tegenstelling<br />

tussen Leiden en Utrecht komen wij nog terug.<br />

Wie na het voltooien van de opleiding in de Indische dienst werd<br />

aangesteld, kon toegevoegd worden aan het centrale bestuursapparaat of<br />

aan een gouvernementsdienst dan welopgenomen worden in het apparaat<br />

van het Binnenlands Bestuur ('het BB', zoals het werd genoemd);<br />

hij begon daar als aspirant-controleur en kon bij gebleken geschiktheid<br />

via de rangen van controleur en controleur eerste klasse (belast met het<br />

toezicht op een z.g. onderafdeling) tot de hogere rangen opklimmen: die<br />

van assistent-resident (belast met het toezicht op een z.g. afdeling"), van<br />

resident (belast met het toezicht op een veel groter gebied, een residentie)<br />

en tenslotte van gouverneur (op Java van een provincie, in de Buitengewesten<br />

van een gouvernement). De administratieve indeling van Indië<br />

is herhaaldelijk gewijzigd - hier willen wij volstaan met te vermelden<br />

dat er ten tijde van de Japanse invasie, op Java (de Vorstenlanden<br />

uitgezonderd) drie provincies waren: West-Java, Midden-Java en Oost-<br />

Java, elk met een gouverneur aan het hoofd, en dat ook Sumatra, Borneo<br />

1 Die opleiding bestond tot 1913. 2 In de Buitengewesten stonden afdelingen ook<br />

weI onder een controleur en er waren daar kleine eilanden of eilandengroepen die<br />

onder een z.g. gezaghebber ofhulpgezaghebber stonden. Op Java en Madoera waren<br />

de assistent-residenten aan de resident toegevoegd.<br />

I63


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

en de z.g. Grote Oost (Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, de Molukken<br />

en Nederlands Nieuw-Guinea) elk onder gouverneurs stonden. Java<br />

telde zeventien residenties (dat sloot de residentie-Madoera in), Sumatra<br />

tien (dat sloot de residéntie op de Riouw-archipel en op Banka en Billiton<br />

in), Borneo twee, de Grote Oost vijf (twee op Celebes en voorts de<br />

residenties Molukken, Timor en onderhorigheden, en Bali en Lombok).<br />

In totaal waren ten tijde van de Japanse invasie in Indië bijna achthonderd<br />

BB-ambtenaren werkzaam en van hen waren ca. vijfhonderd geplaatst<br />

in wat men 'de buitendienst' zou kunnen noemen, d.w.z. dat zij<br />

in een onderafdeling, afdeling, residentie, gouvernement of provincie de<br />

vertegenwoordiger waren van het Nederlands gezag dan wel aan die<br />

gezagdrager waren toegevoegd. De grote verantwoordelijkheid maakte<br />

het werk voor velen aantrekkelijk en vormde een tegenwicht tegen de<br />

ontberingen waarmee het gepaard kon gaan. Wel te verstaan: wie op Java<br />

of in het gebied van Medan op Sumatra was geplaatst, was daar werkzaam<br />

in een geordende samenleving die, zoals eerder beschreven, de blanke<br />

alle mogelijke comfort bood, maar elders was het leven veel primitiever<br />

- nergens zó primitief als op Nederlands Nieuw-Guinea, Er was daar in<br />

de jaren '30 een afdeling Noord-Nieuw-Guinea met onderafdelingen<br />

I o.m. in de hoofdplaats Manokwari en in het hemelsbreed 550 km meer<br />

oostelijk gelegen Sarmi (zie kaart VII op pag. 320). 'De bestuursambtenaar<br />

die in 1936 in Sarmi geplaatst werd, vond', aldus Jan van Eechoud, in<br />

die tijd afdelingscommandant van de Veldpolitie in Manokwari,<br />

'geen afsluitbare deuren in zijn huis; moest zich in het donker uitkleden,<br />

aangezien men vrijelijk door de talloze reten naar binnen kon kijken en werd<br />

de eerste nacht uit zijn bed geregend. De volgende dag werd zijn dochtertje ziek,<br />

maar een dokter was Sarmi niet rijk. Manokwari had, toen ik er in 1936 kwam,<br />

wèl een dokter. Het was een gouvernements-Indisch arts die van mening was<br />

dat 'as' van buite ken wel sien, as van binne moet raje-raje', en hij bekende<br />

eerlijk dat hij goed was in bevallingen en kiezen trekken rT_laardat de rest maar<br />

zo-zo was! Tandartsen waren er natuurlijk op Nieuw-Guinea helemaal niet."<br />

Vroeger (zeg: vóór de Eerste Wereldoorlog) konden ook elders in de<br />

archipel de omstandigheden nogal primitief zijn, zelfs op delen van Java.<br />

Niet alleen van de BB-ambtenaar maar ook van zijn vrouw werd dan<br />

vaak veel gevraagd. In het begin van de twintigste eeuw werd Welter bij<br />

'als. 2 Ter voorkoming van misverstand: er bevonden zich onder de inheemsen<br />

die gouvernements-Indisch arts waren, vele uitstekende medici. 'J. van Eechoud:<br />

Vergeten aarde. Nieuw Guinea (1957), p. 288.<br />

164


BINNENLANDS BESTUUR<br />

de aanvang van zijn BB-carrière controleur in een districtshoofdplaats op<br />

Midden-Java; een van de bijgebouwen van zijn controleurskantoor was<br />

er als apotheek ingericht. 'Het was mijn vrouw', schreef hij later,<br />

'die ... dagelijks polikliniek hield en talloze been-, arm- en andere wonden,<br />

meestal door verwaarlozing van afzichtelijke aard, ontsmette, behandelde en<br />

verbond, in afwachting van de komst van de dokter-Djawa ... die eens in de<br />

veertien dagen de districtshoofdplaats bezocht. Het is mijn overtuiging dat zij<br />

vele honderden mensen op die wijze het leven heeft gered."<br />

Vele vrouwen van BB-ambtenaren traden zo als medische hulpkracht<br />

op.<br />

Het werk van hun mannen was inspannend en veelzijdig - een<br />

uitgebreid beeld ervan zou in de eerste plaats gebaseerd kunnen zijn op<br />

de z.g.memories van overgave welke alle BB-ambtenaren die bericht van<br />

hun overplaatsing hadden ontvangen, ter voorlichting van hun opvolgers<br />

moesten opstellen: in die memories (overeenkomstige stukken werden<br />

al in de tijd van de Compagnie opgesteld) gaven zij een opsomming van<br />

de onderwerpen waarmee zij zich hadden beziggehouden en duidden zij<br />

de problemen aan waarvoor die opvolgers kwamen te staan. Enkele van<br />

die memories zijn door het Arsip Nasional (Nationaal Archief) te Djakarta<br />

gepubliceerd- - bij wijze van voorbeeld vermelden wij hier dat de<br />

resident van Zuid-Preanger zich blijkens zijn in september '29 opgestelde<br />

memorie van overgave had beziggehouden met agrarische zaken, de<br />

bevolkingssamenstelling, het inheems gemeentewezen (het dessa-bestuur,<br />

de dessa-bezittingen, de dessa-lasten en -heffingen, de dessa-administratie),<br />

de gezondheidstoestand der bevolking, haar middelen van<br />

bestaan (landbouw, handel en nijverheid, veeteelt, visserij en visteelt),<br />

het onderwijs, het volkskredietwezen, het verkeerswezen, het boswezen<br />

en de irrigatiewerken. Zulk een memorie kon dan betrekking hebben op<br />

een gebied dat op Java even groot was als enkele Nederlandse provincies<br />

tezamen" - op Sumatra, Borneo, Celebes en Nieuw-Guinea waren die<br />

gebieden nog veel groter maar daar waren zij minder dicht tot zeer dun<br />

bevolkt.<br />

In de direct bestuurde gebieden in de Buitengewesten werd door de<br />

, Welter: 'Memoires', p. 26. 2 Er bevinden zich grote aantallen van die memories<br />

in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag. 3 Het oppervlak van de residenties op<br />

Java varieerde van bijna 600 tot ca. 5 000 km-, het aantal inwoners van 250 000 tot 2,7<br />

miljoen.<br />

165


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

controleurs regelmatig rondgereisd; samen met inheemse bestuursamb-<br />

tenaren trokken zij dan naar de dorpen, veelal te paard, spraken er met<br />

de dorpsbestuurders, bezochten er scholen en hielden er een algemene<br />

inspectie - op Java werd meer aan het inheems bestuur overgelaten. Dat<br />

inheemse bestuur was evenwel niet de baas. 'De hoge Europese bestuurs-<br />

ambtenaren', aldus D. H. Burger in het Gedenkboek van het BB-corps,<br />

'regeerden, zoals zo vaak werd gezegd, met een ijzeren vuist in een fluwelen<br />

handschoen. De ijzeren ondergeschiktheid was er, maar op de achtergrond. Op<br />

de voorgrond stond de samenwerking tussen de beide organen. Er was in de regel<br />

welwillend zakelijk en vriendschappelijk overleg, allerlei medewerking over en<br />

weer, waarbij de twee corpsen elkaar aanvulden. Dit alles ging zeer vaak gepaard<br />

met allerlei persoonlijke gevoelens van warmte, sympathie en achting .<br />

. . . De levensopvattingen van de Indonesische ambtenaren op Java' werden<br />

in hoge mate bepaald door de oude Javaanse hof- en wajang-cultuur. De etiquette<br />

was daarom een belangrijk punt in de omgang der beide corpsen. Hoewel beide<br />

stevig met hun benen op de grond stonden, was er daarom steeds een sfeer van<br />

hoffelijkheid en raffinement in hun omgang. Ook het fluweel van de handschoen<br />

was uit die stof vervaardigd."<br />

Pluwelen handschoen en ijzeren vuist speelden, wat de verschillende<br />

rangen betrof, een rol in de relaties van de assistent-residenten en<br />

residenten met, op Java, de vorsten en de regenten, en, in de Buitengewesten,<br />

de vorsten of andere volkshoofden, voorts op lager niveau in de<br />

relaties van de controleurs met de patihs (de 'stafchefs' van de regenten<br />

en van de andere hoofden) en de wedono's (de inheemse districtshoofdenj'<br />

en assistent-wedono's. Al die inheemse gezagdragers dienden de aanwij-<br />

zingen van de BB-ambtenaren te volgen en stonden onder hun controle.<br />

Natuurlijk waren niet alle BB-ambtenaren even geschikt voor hun taak<br />

maar over het algemeen mocht men spreken van een bekwaam corps dat<br />

met ijver en toewijding werkzaam was en vrij was van corruptie. Op<br />

twee punten gaf het aanleiding tot kritiek: het had de neiging teveel te<br />

doen en het had als geheel weinig begrip voor de problematiek der<br />

koloniale verhouding.<br />

Wat het eerste betreft: veel BB-ambtenaren konden zich-niet losmaken<br />

van het Nederlands perfectionisme. De BB-ambtenaar, 'diep overtuigd',<br />

aldus Vlekke,<br />

, Bedoeld worden: de gezagdragers. 2 D. H. Burger in het Gedenkboek BB, p. 90-<br />

91. 'In de Buitengewesten heetten dezen demangs.<br />

166


BINNENLANDS BESTUUR<br />

'van de deugdelijkheid der Westerse administratieve organisatie en de 'slordigheid'<br />

van alle door Indonesiërs alleen geleid bestuur, trachtte ... teveel het hele<br />

Indonesische leven onder onmiddellijk ambtelijk toezicht te brengen. Dat leverde<br />

dikwijls goede resultaten op, maar liep te vaak uit op de dictatuur van de lagere<br />

ambtenaar, die de dorpsbevolking wel van minuut tot minuut zou willen voorschrijven<br />

wat ze moest doen."<br />

Wat het tweede aangaat: de oud-BB-ambtenaar dr. C. Nooteboom<br />

heeft er, ons inziens terecht, in het BB-Gedenkboek op gewezen dat in<br />

weerwil van 'alle goede bedoelingen, alle idealisme' (dat wàs er, 'bij<br />

menigeen), 'alle onbaatzuchtigheid, opgebracht door bestuursambtenaren<br />

zowel als door zovele anderen (specialistische ambtenaren, maar ook<br />

missionarissen en zendelingen)', toch in Indië 'een grote fout gemaakt<br />

werd':<br />

'een fout waarvoor het begrip slechts langzaam is gegroeid en eerst laat tot rijping<br />

is gekomen ... Deze fout (bestond) uit het niet komen tot het inzicht dat de<br />

mensen liever onder eigen bestuur een zwaarder leven hebben dan een geborgen<br />

bestaan onder vreemden. Iedere poging tot leiding geven, tot adviseren zelfs, en<br />

in nog veel sterker mate tot het invoeren van vernieuwingen onder groter of<br />

kleiner dwang, kwetst het gevoel van eigenwaarde dat weinig mensen vreemd<br />

is. AI dit pogen wordt als discriminatie ervaren."<br />

*<br />

Toen Welter als minister van koloniën in november '41 ontslagen was,<br />

werd hij in februari '42 benoemd tot Nederlands vertegenwoordiger in<br />

de Par Eastern Supply Council, een economisch coördinatie-orgaan dat zijri<br />

zetel had in Simla, Brits-Indië. Hij vertoefde daar ongeveer anderhalf<br />

jaar en maakte van de gelegenheid gebruik, veel in Brits-Indië rond te<br />

reizen. Het trof hem als 'een opmerkelijk verschil ... dat onder de<br />

Engelsen in Brits-Indië veel minder dan onder de Nederlanders in ons<br />

Indië het gevoel bestond dat het land waar zij werkten en waaraan zij<br />

hun beste krachten gaven, eigenlijk ook hun land was geworden'; voorts,<br />

dat er in Brits-Indië sprake was van een 'scherpe afscheiding ... tussen<br />

blank en gekleurd' (personen van gemengde afkomst, Anglo-Indians,<br />

, B. H. M. Vlekke, Geschiedenis van de Indische archipel, p. 369-70. 2 C. Nooteboom<br />

in het Gedenkboek ... BB, p. 126-27.<br />

167


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

waren er 'sociaal nergens, konden zich alleen onder elkaar bewegen');<br />

tenslotte, dat het Engelse bestuursapparaat in Brits-Indië een andere<br />

aanpak en een andere samenstelling had dan het Nederlandse in Nederlands-Indië:<br />

de Engelsen zagen de zaken veel meer in het groot en<br />

regelden liefst zo weinig mogelijk, en in hun algemeen bestuur bestond<br />

niet 'het strenge dualisme door de scheiding van het inheemse en het<br />

Europese corps. Men vond in het bestuurscorps Indiërs die in Engeland<br />

dezelfde opleiding hadden gehad als de Engelsen."<br />

Niet aldus in Nederlands-Indië. Ja, één moment was er geweest, in<br />

het begin van deze eeuw, waarop het leek alsof het gouvernement in de<br />

persoon van gouverneur-generaal van Heutsz een principieel nieuwe weg<br />

wilde inslaan: een Javaanse aristocratenzoon had in Nederland het grootambtenaarsexamen<br />

met succes afgelegd en werd na zijn terugkeer tot<br />

aspirant-controleur benoemd - een benoeming die in de wereld van het<br />

inheems bestuur, aldus vijf jaar later de Adviseur voor inlandse zaken<br />

dr: G. A. J. Hazeu, 'een geweldige indruk maakte en door deze als het<br />

begin van een nieuw tijdperk beschouwd werd.' Niets daarvan. De<br />

benoeming in het BB-corps werd geannuleerd en de betrokkene werd<br />

toegevoegd aan de Inspecteur van het inlands kredietwezen.' Een tweede<br />

aristocratenzoon, die eveneens in Nederland het groot-ambtenaarsexamen<br />

met succes afgelegd had, alsmede een inheemse jongeman van<br />

eenvoudiger afkomst die hetzelfde gedaan had aan het gymnasium te<br />

Batavia, kwamen ook bij het inlands kredietwezen terecht. Het gouvernement<br />

had besloten, geen inheemsen tot het BB-corps toe te laten<br />

- Hazeu noemde de plaatsing bij het kredietwezen van drie voor de<br />

bestuursdienst opgeleide inheemsen<br />

'een coup de désespoir, waaraan noch een leidend beginsel, noch enig weloverwogen<br />

plan ten grondslag lag: iedere onbevooroordeelde moet daarin zien een mingelukkige<br />

poging om die buiten-model-Inlanders, waarmee men eigenlijk geen<br />

weg wist, ergens op te bergen teneinde voorlopig van lien af te zijn. De meer<br />

intelligente Inlanders (en niet het minst de betrokkenen zelf) hebben het begrepen,<br />

en men kan moeilijk overschatten de ongunstige indruk die door dit alles<br />

is gewekt."<br />

Op die weg van reservering van de bestuursposten voor Nederlanders<br />

en Indische Nederlanders ging het gouvernement verder: met uitzonde-<br />

I Welter: 'Memoires', p. 182-183. 2 Veellater werd hij via posities in het inheems<br />

bestuur lid van de Raad van Nederlands-Indië. ' Nota, 10 aug. 1909, van G. A. J.<br />

Hazeu aan J. B. van Heutsz in van der Wal: Onderwijsbeleid, p. 139.<br />

168


GEEN INDONESIËRS IN HET BB<br />

ring van twee zetels in de Raad van Nederlands-Indië, van één post als<br />

departementsdirecteur en van twee burgemeesterszetels op Java waren<br />

ook ten tijde van de Japanse invasie alle posten van werkelijk belang in<br />

het Nederlands bestuursapparaat nog aan de inheemsen onthouden. In de<br />

lagere betrekkingen waren dezen onmisbaar en ook op een iets hoger<br />

niveau werden zij wel aangesteld maar in leidende functies trof men hen<br />

nauwelijks aan. Het Nederlands bestuursapparaat (het centrale gouvernement,<br />

de gouvernementsdiensten en -bedrijven en de bureaus van alle<br />

BB-ambtenaren) kende vier rangenstelsels: voor lager, voor lager-middelbaar,<br />

voor zuiver-middelbaar en voor hoger personeel. Het lagere<br />

personeel bestond in '38, aldus Brugmans en Soenario, voor 99 % uit<br />

inheernsen, het lager-middelbaar voor 61 %, het zuiver-middelbaar voor<br />

38 %, maar van het hogere personeel bestond slechts 6 % uit inheemsen.<br />

Omgekeerd waren er onder het lagere personeel nauwelijks Europeanen<br />

(0,6 %); van het lager-middelbaar maakten dezen 33 % uit, van het zuivermiddelbaar<br />

58 %, van het hoger personeel oz %.' Volgens de Amerikaanse<br />

onderzoeker George Mc Tuman Kahin telde de groep hoger personeel<br />

in oktober '40, om precies te zijn, 3039 functionarissen en onder hen<br />

waren, aldus deze Amerikaan, 221 inheemsen? - ruim 7 %. De inheemsen<br />

speelden dus in het Nederlandse overheidsapparaat als geheel geen rol<br />

van betekenis. Trouwens, ook de positie van de Indische Nederlanders<br />

was minder belangrijk dan die van de uit Nederland afkomstigen - in<br />

'32 althans behoorden tot de Indische Nederlanders, aldus P.]. Gerke,<br />

wel 'velen' in de groep hoger personeel, maar 'zeer velen' in de twee<br />

middelbare groepen.' Ambonnezen vervulden, schreef Welter," 'vooral<br />

op de plaatselijke kantoren van assistent-residenten ... een belangrijke<br />

taak. Ik durf te zeggen dat zonder hen de administratie vooral in het<br />

binnenland aanmerkelijk minder goed zou zijn gevoerd."<br />

*<br />

1 1. J. Brugmans en Soenario in het Verslag van de commissie-Visman, dl. I,<br />

p. 56. 2 George Me. T. Kahin: Nationalism and Revolution in Indonesia (1952), p. 34.<br />

3 P. J. Gerke in Balans van beleid, p. 184. 4 Welter, 'Memoires', p. 74. 5 Die<br />

Ambonnezen waren Christenen, maar er was nàg een factor: op Ambon was al in<br />

1869 een voorloper van de Hollands-Inlandse scholen geopend - nadien hadden<br />

jeugdige Ambonnezen een voorsprong op jeugdige inheemsen van andere landaard.<br />

Wat Welter schreef, gold overigens voor Java. In grote delen van het Oosten van de<br />

archipel trof men in de plaatselijke kantoren vooral (eveneens Christelijke) Menadonezen<br />

aan en in de kantoren op Sumatra hoofdzakelijk Sumatranen.<br />

169


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

'Waarheid op Java is hetgeen de hoger geplaatste wil', zei Thorbecke in<br />

1859 in de Tweede Kamer.' Die uitspraak kan geldig zijn geweest in de<br />

tijd van het Cultuurstelsel en wij nemen aan dat zich ook nadien in het<br />

Nederlandse bestuursapparaat in Indië, als in elk bestuursapparaat, wel<br />

functionarissen hebben bevonden die hun carrière meenden te bevorderen<br />

door hun superieuren naar de mond te praten, maar bij het doorwerken<br />

van de omvangrijke delen documenten welke in de jaren 1963-'82<br />

zijn verschenen onder verantwoordelijkheid van de door 1. J. Brugmans<br />

voorgezeten 'Commissie voor bronnenpublikatie betreffende de geschiedenis<br />

van Nederlands-Indië 1900-1942'2, werden wij bepaald getroffen<br />

door de degelijkheid en de openhartigheid waarmee binnen het Nederlandse<br />

overheidsapparaat moeilijke kwesties werden behandeld. Dat men<br />

over het gevoerde beleid verschillend kan oordelen, spreekt vanzelf, maar<br />

niemand kan beweren dat het een beleid was dat lichtvaardig tot stand<br />

kwam. Integendeel: elke kwestie werd van alle mogelijke zijden bekeken.<br />

Geen voorstel werd tot de gouverneur-generaal gericht, geen belangrijk<br />

besluit door hem voorbereid, of de Algemene Secretarie streefde er naar,<br />

het advies in te winnen van alle daarvoor in aanmerking komende<br />

autoriteiten. Speciaal gold dat voor maatregelen die de nationalistische<br />

beweging betroffen: werd overwogen haar meer c.q. minder bewegingsvrijheid<br />

te geven, dan werden de terzake gerezen denkbeelden voorgelegd<br />

aan alle gouverneurs en residenten op Java, menigmaalook aan de<br />

gouverneurs en residenten in de Buitengewesten, en zo ontstond dan een<br />

dikke bundel stukken waarover weer het oordeel werd ingewonnen van<br />

centrale autoriteiten als de procureur-generaal bij het Hooggerechtshof<br />

en de Adviseur voor inlandse zaken. Er konden in de door het BBapparaat<br />

naar voren gebrachte adviezen belangrijke verschillen voorkomen<br />

en vooral de procureur-generaal en de bedoelde adviseur bereikten<br />

vaak lijnrecht tegengestelde conclusies. Dan kwam de zaak voor de Raad<br />

van Nederlands-Indië die er een eer in stelde, van elk te zijner kennis<br />

gebracht voorstel de juridische, staatkundige en praktische merites zorg-<br />

1 Aangehaald in C. Fasseur: Kultuurstelsel en koloniale baten, p. 149. 2 In totaal zijn<br />

twaalf delen verschenen: één (no. I, 1963) over het onderwijsbeleid, bewerkt door dr.<br />

S.1. van der Wal, twee (de no's 2 en 3, 1964 resp. 1965) over de Volksraad en de<br />

staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië, eveneens bewerkt door van der<br />

Wal, één (no. 4, 1967) over de opkomst van de nationalistische beweging, ook door<br />

van der Wal, vier (de no's 5 en 6 en het uit twee delen bestaand no. 7, 1972-75),<br />

bewerkt door mr. P. Creutzberg en vier (de no's 8 t.e.m. II, 1975-82) over de<br />

ontwikkeling van de nationalistische beweging van 1917 af, bewerkt door drs.<br />

R C. Kwantes.


'DE GOUVERNEUR-GENERAAL ALLEEN BESLIST'<br />

vuldig na te gaan en in een lang, puntsgewijs ingedeeld advies uiteen te<br />

zetten; soms werden twee adviezen uitgebracht: een meerderheids- en<br />

een minderheidsadvies. En dan ging tenslotte het gehele dossier naar de<br />

gouverneur-generaal.<br />

'De gouverneur-generaal alleen beslist', zei de Wet op de Indische<br />

staatsinrichting.<br />

Inderdaad, hij was het die, als hem alle stukken waren voorgelegd,<br />

hetzij volledig, hetzij in een samenvatting waarvoor de Algemene Secretarie<br />

had gezorgd, voor en tegen moest afwegen om tot die activiteit<br />

over te gaan die het wezen van zijn functie uitmaakte: beslissen. Zeker,<br />

die functie was met veel ceremonieel, soms ook met staatsie omgeven<br />

en omvatte het houden van diners en recepties, vaak tevens het maken<br />

van rondreizen waarbij de Grote Heer uit Buitenzorg, de Toean Besar,<br />

overal plechtig werd ontvangen, maar een gouverneur-generaal die zijn<br />

aandacht zou concentreren op het representatieve deel van zijn functie,<br />

zou onherroepelijk falen - niet dáár lag het zwaartepunt maar bij het<br />

nemen van beslissingen. Midden in een turbulente samenleving staande,<br />

moest hij zowel de Nederlandse als de Nederlands-Indische belangen,<br />

zoals hij die zag, in het oog houden, bedenken hoe op zijn beslissingen<br />

gereageerd zou worden door de Volksraad en door de publieke opinie<br />

en zich afvragen wat hi] verantwoorden kon jegens de regering in<br />

Nederland en zij jegens een soms lastig parlement. Vastheid van lijn was<br />

nodig: elke gouverneur-generaal wist, dat al vóór zijn komst in Indië<br />

dáár het bericht van zijn benoeming geruchten had doen opvliegen als<br />

een zwerm vogels - ze zouden na zijn komst blijven rondcirkelen om<br />

met scherpe blik zijn eerste beleidsdaden gade te slaan en om zich, als<br />

die het vermoeden zouden wekken dat hij een zwakke landvoogd was,<br />

als gieren op hem te storten. Het Europese deel van de samenleving, vaak<br />

nerveus en geprikkeld, was geneigd tot extreme en dan graag negatieve<br />

reacties; zijn gunst, niet spoedig gewonnen, werd spoedig verspeeld.<br />

Deze verhoudingen waren het, en vooral dan de centrale functie van<br />

het gouverneur-generaalschap, die maakten dat de vijf beleidsjaren van<br />

elke gouverneur-generaal een eigen karakter vertoonden: zowel door wat<br />

hij deed als door wat hij naliet kwam zijn stempel op het beleid te<br />

staan.<br />

*<br />

Indië's losmaking uit het verband van het Koninkrijk der Nederlanden<br />

is door de Tweede Wereldoorlog belangrijk versneld. Die losmaking is


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

het gevolg geweest van de acties der Indonesische nationalisten - wij<br />

dienen dus die acties zowelonder het Nederlands bewind in de periode<br />

tot de capitulatie van Kalidjati als in de daarop volgende drie-en-een-half<br />

jaar van Japanse bezetting met enige uitgebreidheid weer te geven en in<br />

verschillende hoofdstukken die op dit hoofdstuk volgen, zal dan ook de<br />

verhouding tussen het gouvernement en de nationalistische beweging<br />

centraal staan. Het gouvernement heeft aan die beweging veel aandacht<br />

besteed, óók evenwel aan tal van andere zaken waarvan wij bij één, een<br />

van de belangrijkste, al stil stonden: het onderwijs. Maar er zijn er meer<br />

die hier vermeld dienen te worden, vooral voorzover zij een gunstig<br />

effect hadden op het inheemse deel van de samenleving.<br />

Wij denken dan in de eerste plaats aan de gezondheidszorg: van belang,<br />

stellig, voor de in Indië aanwezige blanken (epidemieën kennen geen<br />

verschil in huidskleur) maar ook en misschien wel in de eerste plaats voor<br />

de veruit grootste groep uit de overige bevolking: de inheemsen. Een<br />

eenvoudige opleiding van inheemse medici begon, gelijk eerder vermeld,<br />

al in 1851 aan de Dokter- Djawa-school te Batavia; zij werd in het<br />

begin van de twintigste eeuwomgezet tot de School tot opleiding van<br />

Indische artsen, de Stovia, waaraan korte tijd later te Soerabaja nog een<br />

Nederlands-Indische Artsenschool, de Nias, werd toegevoegd. Indië<br />

kreeg dus een zeker aantal, aanvankelijk simpel, later degelijk opgeleide<br />

inheemse artsen, 'gouvernements-Indische artsen', zoals zij heetten; er<br />

waren er in '40 ca.tweehonderdvijftig (ruim twintig van die artsen waren<br />

van Chinese of Europese afkomst). Daarnaast waren er .ook ruim zestig<br />

inheemsen onder de in totaal ruim honderdvijftig academisch opgeleiden<br />

die 'gouvernementsarts' heetten. Onder de niet-inheemse gouvernementsartsen<br />

bevonden zich behalve Nederlanders ook nogal wat Denen,<br />

Duitsers en Oostenrijkers.' Naast hen waren in de grote steden particuliere<br />

medici, elders artsen van zending en missie werkzaam alsook van<br />

ca. 1900 af artsen die verbonden waren aan de gezondheidscentra van<br />

enkele grote cultuurondernerningen.' Het was van wezenlijk belang, ook<br />

voor de gestage bevolkingsgroei, dat volksziekten die de eeuwen door<br />

de inheemse bevolking hadden geteisterd, effectief bestreden werden:<br />

I Was ter plaatse geen gouvernementsarts aanwezig maar wel een militaire arts<br />

(officier van gezondheid). dan hield deze een polikliniek voor de inheemse bevolking.<br />

2 Wij schatten (precieze cijfers zijn niet bekend) dat er in Indië met zijn ca.<br />

zeventig miljoen inwoners ca. 1940 omstreeks duizend al of niet academisch opgeleide<br />

artsen waren; in Nederland waren er op een bevolking van ca.negen miljoen inwoners<br />

ca. zesduizendvijfhonderd, naar verhouding meer dan vijftig maal zoveel.<br />

172


GEZONDHEIDSZORG<br />

pokken, cholera, typhus, dysenterie, mijnwormziekte, lepra, framboesia,<br />

pest. Ziekenhuizen werden gebouwd en vele honderden inheemsen<br />

werden opgeleid tot verpleegkundige of vroedvrouw. Onderzoek van de<br />

beri-beri leidde tot de ontdekking van de vitale rol van de vitaminen<br />

- het waren Nederlandse medici di'e in Indië bij hun onderzoek naar de<br />

gevolgen van het eten van geslepen rijst de grondslag legden voor de<br />

vitamine-leer. De medische voorzieningen, bevorderd door twee wetenschappelijke<br />

instituten, een in Batavia, een in Bandoeng, stonden onder<br />

controle van de Dienst der volksgezondheid die tot in verafgelegen<br />

streken zijn waarnemers en helpers had. Dat die medische zorg overigens<br />

in de binnenlanden bijvoorbeeld van Borneo heel veel minder om het<br />

lijf had dan op het dichtbevolkte, geheelontsloten Java, spreekt vanzelf.<br />

Op dat hoofdeiland was speciaalook nog van betekenis dat het gouvernement<br />

in de jaren '17 en '18, toen er door misoogsten en door een<br />

katastrofale influenza-epidemie (de 'Spaanse griep' die in Indië ca. twee<br />

miljoen personen deed sterven) hongersnood dreigde, de gehele rijsthandel<br />

in handen nam en dat belangrijkste volksvoedselliet distribueren.<br />

Grootscheepse hongersnood werd toen, en ook later, voorkomen. In<br />

Brits-Indië en in China stierven in de eerste vier decennia van deze eeuw<br />

bijna jaar voor jaar miljoenen van de honger - in Nederlands-Indië was<br />

de inheemse bevolking veelalondervoed maar de honger eiste er nauwelijks<br />

mensenlevens.<br />

Ook in andere opzichten kwam het beleid van het gouvernement de<br />

inheemsen ten goede. Zo werd de landbouw bevorderd door het aanleggen<br />

van irrigatiewerken: zij voorkwamen verwoestende overstromingen,<br />

waarborgden een regelmatige watertoevoer naar de sawahs en konden<br />

veelal gebruikt worden voor de opwekking van electriciteit. Zeker,<br />

aanvankelijk waren die irrigatiewerken voor de suikercultuur bedoeld<br />

maar de sawahs der inheemsen profiteerden er ook van.' In 1885 was op<br />

Java 210000 ha 'technisch bevloeid', zoals het heette, in 1940 meer dan<br />

zesmaal zoveel: ruim 1,3 mln ha (ruim 13000 km 2 dus, oftewel bijna<br />

twee-vijfde van het oppervlak van Nederland) - dat was ruim een derde<br />

van het oppervlak van alle sawahs op Java, waarvan toen de sawahs die<br />

I Het gouvernement nam in 1906 de irrigatiewerken in de suiker-producerende<br />

gebieden volledig onder eigen controle, 'omdat', aldus Ina E. Slamet-Velsink in een<br />

publikatie van het Anthropologisch-Sociologisch Centrum van de afdeling Zuid- en<br />

Zuidoost-Azië van de Universiteit van Amsterdam, 'de suikerondernemingen alle<br />

perken te buiten gingen bij het aftappen van het water der bevolking.' (De Indonesische<br />

dorpssamenleving (1968),p. 69).<br />

173


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

periodiek voor de suikerteelt werden gebruikt, maar een klein deel<br />

vormden. Van 1900 tot 1940 vergden de irrigatiewerken f 270 mln aan<br />

gouvernementsgelden.<br />

Daarnaast werd een goede landbouwvoorlichting georganiseerd die<br />

o.m. betere kwaliteiten sojabonen, aardnoten en rijst introduceerde.<br />

Veeziekten werden bestreden door de veeartsenijkundige dienst, de<br />

gevreesde runderpest werd geheel bedwongen. Ook werd de inheemse<br />

bevolking telkens tijdig gewaarschuwd wanneer er gevaar was voor<br />

vulkaanuitbarstingen of aardbevingen en ging het gouvernement de<br />

erosie van landbouwgronden tegen zowel door grote bosaanplantingen<br />

als door het uitvaardigen van verboden om in bepaalde streken zonder<br />

vergunning in de bossen te kappen.<br />

Het gouvernement besteedde dan voorts veel aandacht aan het volkskredietwezen.<br />

Wij stonden er al bij stil toen wij over de Chinese<br />

bevolkingsgroep schreven maar willen aan wat wij toen vermeldden, hier<br />

toevoegen dat het niet alleen Chinezen maar ook Arabieren en inheernsen<br />

waren die woekerpraktijken uitoefenden. Een Nederlandse controleur<br />

constateerde in 1901 dat er in de Preanger Regentschappen zes-envijftig<br />

'grote' woekeraars waren (d.w.z. woekeraars met een werkkapitaal<br />

van f 5000 of meer), onder wie zich toen slechts één Chinees bevond<br />

- alle overigen waren inheemsen met onder hen als grootste groep<br />

zes-en-twintig hadji's, d.w.z. inheemsen, vaak vermogenden, die de<br />

pelgrimstocht naar Mekka hadden ondernomen en die daardoor, wij<br />

wezen er al op, in de inheemse samenleving groot aanzien hadden<br />

verworven; die hadji's beschikten gemiddeld over een werkkapitaal van<br />

meer dan f 40 000.<br />

Om woekerpraktijken tegen te gaan werden in 1904 Volkskredietbanken<br />

en een Gouvernementspandhuisdienst opgericht (er waren in '38<br />

bijna 500 pandhuizen); werd de oprichting van simpele dessa-banken<br />

bevorderd (er waren er in '38 alleen al op Java bijna 7 000 1 ) en ontstond<br />

in '34 de Algemene Volkskredietbank die de dessa-banken controleerde<br />

en bovendien gelden leende aan kleine middenstanders, ambtenaren en<br />

gepensioneerden van elke landaard. De dessa-banken, de Volkskredietbanken<br />

en de Algemene Volkskredietbank opereerden op basis van<br />

zelfbekostiging - het was niet de bedoeling dat zij winst zouden maken.<br />

Dat was ook niet de bedoeling geweest bij de Gouvernementspandhuisdienst<br />

maar in feite hield die dienst grote bedragen over: van 1904, het<br />

1 Er waren ook talrijke dessa-rijstkredietbanken (loemboengs) waar men rijst kon lenen<br />

en in rijst terugbetaalde.<br />

174


LANDBOUWVOORLICHTING / WOEKERBESTRI]DING<br />

jaar der oprichting, t.e.m. 1941 f 185 mln, die in de gouvernementskas<br />

werden gestort.'<br />

Wij vermelden dan verder dat in 1908, kort nadat gouverneur-generaal<br />

van Heutsz de stoot had gegeven tot de oprichting van dessa-scholen,<br />

onder voorzitterschap van Hazeu, de al genoemde Adviseur voor inlandse<br />

zaken, een Commissie voor de Volkslectuur werd ingesteld die inheemse<br />

legenden en verhalen ging verzamelen, ze op landskosten drukte en de<br />

boekjes via de dessa-hoofden gratis liet verspreiden. Dat systeem werd<br />

spoedig verlaten om plaats te maken voor volksbibliotheken die aan de<br />

tweede klas-scholen werden toegevoegd. Later ging het onder de commissie<br />

werkende Bureau Voor de Volkslectuur er op Java toe over, in het<br />

Maleis en Javaans tijdschriften uit te geven alsmede een geïllustreerde<br />

Volksalmanak en diverse handleidingen voor lagere inheemse bestuursambtenaren;<br />

ook reden er op Java helgroen gelakte auto's van het bureau<br />

rond die allerlei ontspannings- en voorlichtingsleetuur tegen zeer lage<br />

prijs ten verkoop aanboden - Welter, minister van koloniën in het eerste<br />

ministerie-Colijn, lichtte begin '26 koningin Wilhelmina in dat van de<br />

I Het valt niet te ontkennen dat het gouvernement met de oprichting van de<br />

Gouvernementspandhuisdienst voorkwam dat diegenen die, door armoede gedreven,<br />

tijdelijk eigendommen wilden belenen, exorbitante rentebedragen aan particulieren<br />

moesten betalen - anderzijds is het óók een feit dat het gouvernement op zijn wijze<br />

van die armoede profiteerde.<br />

Een vergelijking met de Opiumregie ligt voor de hand.<br />

Er werd in Indië al in de tijd van de Compagnie veelopium gebruikt - de<br />

Compagnie had op Java het monopolie van de invoer, het recht van verkoop werd<br />

vaak aan Chinezen verpacht. Dat laatste gebeurde ook in de negentiende eeuw. Bij<br />

wijze van proef werd toen in 1894 de Opiumregie op Madoera ingevoerd; de daar<br />

verkochte opium was het product van een kleine fabriek in de buurt van Batavia. Tien<br />

jaar later (de proef was geslaagd) werd de regie tot heel Indië uitgebreid en verrees<br />

elders bij Batavia een grote fabriek. De regie bleek voor het gouvernement zeer<br />

.profijtelijk te zijn. Zo waren in 1916 de kosten van de opiumproductie en -distributie<br />

f 7 mln en boekte de regie in dat jaar f 35 mln aan onrvangsten. Onderzoek in de<br />

begrotingsstukken over de periode 1904-1940 heeft het waarschijnlijk gemaakt dat<br />

het gouvernement in totaal f 456 mln winst heeft gemaakt op de Opiumregie (en f röj<br />

mln op de Zoutregie).<br />

Billijkheidshalve wijzen wij er daarbij op dat regeringen in het algemeen inkomsten<br />

plegen te trekken uit het verbruik van genotmiddelen - men denke bijvoorbeeld aan<br />

de Nederlandse tabaks- en alcoholaccijnzen.<br />

Wat de Opiumregie betreft, voegen wij toe dat het gouvernement krachtens<br />

internationale overeenkomsten verplicht was, het opiumgebruik te bestrijden. De<br />

opiumsmokkel moest dus worden tegengegaan, hetgeen in het uitgestrekte eilandenrijk<br />

geen simpele zaak was. Het aantal bij het gouvernement bekende opiumgebruikers<br />

liep van ruim honderdtachtigduizend in 193I terug tot zeven-en-zeventigduizend in<br />

1940.<br />

175


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

kindersprookjes 'De gelaarsde kat' en 'Klein Duimpje' de meeste belangstelling<br />

trokken en dat veelouderen graag o.m. De Schaapherder, Alleen op<br />

de wereld en De drie musketiers in vertaling aanschaften.<br />

Tenslotte willen wij er op wijzen dat Nederlandse, veelalook buitenlandse<br />

geleerden vooral van het begin van de negentiende eeuw af<br />

wetenschappelijke gegevens in Indië waren gaan verzamelen. In 1851<br />

kwam in Delft het (later naar ben Haag verplaatste) Koninklijk Instituut<br />

voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands-Indië tot stand,<br />

in 1926 werd in Amsterdam het grote nieuwe gebouw van het zestien<br />

jaar eerder opgericht Koloniaal Instituut geopend dat een imposante<br />

museumafdeling had. Indië kende sinds 1778 (eerder wezen wij er op dat<br />

ook in de Compagniestijd al wetenschappelijk onderzoek was verricht)<br />

een wetenschappelijk genootschap, later het Koninklijk Bataviaas Genootschap<br />

van Kunsten en Wetenschappen geheten; er waren ook talrijke<br />

andere wetenschappelijke organisaties en instellingen. Met uitzonderirig<br />

van de binnenlanden van Nieuw-Guinea was de gehele archipel in kaart<br />

gebracht en beschreven, waaraan naast Nederlandse geografen ook Duitse<br />

een werkzaam aandeel hadden gehad. Ethnografen, zendelingen en missionarissen<br />

waren de ontoegankelijkste gebieden binnengetrokken - op<br />

de gehele aarde was geen groep van lager ontwikkelde volkeren zo<br />

nauwkeurig bestudeerd als die welke men in de Indische archipel kon<br />

aantreffen. Maar ook aan de daar wonende hoog ontwikkelde volkeren<br />

en hun cultuur was veel wetenschappelijke aandacht besteed: aan hun<br />

talen, hun adat, hun geschiedenis, hun kunst, vooralook aan de monumenten<br />

van hun pre-koloniaal verleden. Die werden van 19'13 af door<br />

een Oudheidkundige Dienst geïnventariseerd en opgemeten, nadat kort<br />

tevoren de met inzakken bedreigde Boroboedoer, een van's werelds<br />

indrukwekkendste getuigenissen van Hindoe-kunst, onder leiding van<br />

een genie-officier van het Knil aan een eerste restauratie was onderworpen.<br />

*<br />

Het zijn, menen wij, vooral de zo juist beschreven activiteiten van het<br />

gouvernement geweest die de kijk bepaalden welke veel in Indië werkzame<br />

Nederlanders hadden op de koloniale samenleving en op hun eigen<br />

rol daarin. Die samenleving werd gezien als een waarin de inheemsen,<br />

als zij maar Nederlands leiding bleven accepteren, zich met de minste<br />

schokken de verworvenheden van de Westerse beschaving eigen zouden


VISIE DER NEDERLANDERS IN INDIË<br />

maken - veel Nederlanders zagen zichzelf als Indië's gids op de weg naar<br />

een betere toekomst. Wie meer afstand nam, moest zich wel afvragen of<br />

een kleine, blanke, door het Christendom gevorrnde.jwelvarende minderheid<br />

er in zou slagen, nog lange tijd te voorkomen dat de macht in<br />

het eilandenrijk zou toevallen aan vertegenwoordigers van de overweldigende<br />

inheemse meerderheid: die tientallen miljoenen die de Islam<br />

beleden en wier armoede zo schril afstak bij de welvaart der blanken.<br />

Zulk een kritische instelling kwam evenwel slechts bij weinigen voor.<br />

In het midden van de vorige eeuw had, zoals wij in hoofdstuk 3<br />

vermeldden, de pas benoemde gouverneur-generaal Duymaer van Twist<br />

van de minister van koloniën te horen gekregen, dat 'de Javaanse bevolking<br />

... zeer wel (wist) dat wij daar eigenlijk niet behoren' - dit was<br />

kennelijk ook de opvatting van de minister geweest: Indië werd als<br />

wingewest geëxploiteerd maar de Nederlanders hoorden er 'eigenlijk'<br />

niet thuis. De verkondiging van de 'ethische politiek' nu versterkte een<br />

andere visie waarvan Kuyper zich reeds tot tolk had gemaakt toen hij, na<br />

reeds in de jaren '70 van de vorige eeuw de voogdijgedachte te hebben<br />

gepredikt, in 1896 naar aanleiding van de Atjeh-oorlogen schreef over<br />

het 'heilig besef ... van de roeping om niet alleen ons koloniaal bezit af<br />

te ronden, maar, wat veel meer zegt, om ook aan Atjeh eens de zegeningen<br />

te brengen van veiligheid en orde.'<br />

Aldus ook de visie van de meeste Nederlanders in Indië: zij hadden<br />

onder de bescherming van de Pax Neerlandica uit een eilandenrijk, bewoond<br />

door volkeren met grote verschillen in volksaard, historische<br />

ontwikkeling, taal, godsdienst en adat, een nieuw Indië geschapen dat<br />

voor het eerst een staatkundige eenheid was geworden, er een modern<br />

bedrijfsleven geïntroduceerd, er een net van moderne verbindingen<br />

aangelegd, zij waren bezig om de inheemsen op te voeden tot groter<br />

zelfstandigheid - niet overhaast, maar met kalmte en degelijkheid. Dus<br />

hoorden zij er 'eigenlijk' juist wèl thuis. Kon men ergens ter wereld een<br />

regime aanwijzen dat voor de verheffing van zijn belangrijkste koloniale<br />

gebied meer deed dan het Nederlandse? Neen. Het was met name in de<br />

jaren '30, toen het in Indië niet kwam tot de massale anti-Nederlandse<br />

acties welke zich in de jaren '10 en '20 hadden voorgedaan, dat vele in<br />

Indië gevestigde Nederlanders het vertrouwen gingen koesteren dat in<br />

Indië een nieuw type samenleving bezig was te ontstaan: een waarin<br />

Nederlanders, Chinezen, Arabieren en inheemsen blijvend in harrnonie<br />

zouden samengaan.<br />

Wie dat vertrouwen gekoesterd had, moest wel een schok krijgen toen<br />

hij in maart '42 zag hoe de binnenrukkende Japanners door een deel van<br />

177


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

de inheemsen als bevrijders werden begroet: had de rust die de samenleving<br />

in Indië meer dan tien jaar lang gekarakteriseerd leek te hebben,<br />

dan toch meer anti-Nederlandse gevoelens overdekt dan men had gemeend?<br />

'Rust en orde'<br />

De verantwoordelijkheid voor de handhaving van wat in de gouvernementele<br />

stukken 'rust en orde' heette, lag in eerste aanleg bij de burgerlijke<br />

autoriteiten. Zij hadden als normaal machtsmiddel daartoe de beschikking<br />

over de politie die onder het departement van binnenlands<br />

bestuur ressorteerde, en konden in extreme omstandigheden een beroep<br />

doen op het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het Knil. Politie en<br />

Knil (over de justitie komen wij aanstonds te schrijven) vulden elkaar<br />

aan. Het Knil was in hoofdzaak een politieleger. het was bedoeld om<br />

binnenlandse onlusten te onderdrukken. Zeker, het had óók de taak om<br />

Indië tegen een buitenlandse aggressor te verdedigen, maar daar had het<br />

noch de numerieke sterkte noch de uitrusting voor. Op die tweede taak<br />

en op de in dat verband na de Eerste Wereldoorlog genomen maatregelen<br />

komen wij in een later hoofdstuk terug - hier hebben wij slechts met<br />

het 'vredes'>, niet met het 'oorlogs'-Knil te maken.<br />

Het vredes-Knil was een beroepsleger dat ca. vijf-en-dertigduizend<br />

militairen telde: ca. tienduizend Europeanen (hoofdzakelijk Nede~landers),<br />

ca. vijf-en-twintigduizend inheemsen, t.w. (in '37) bijna dertienduizend<br />

Javanen, ruim vijfduizend Menadonezen, ca. vierduizend Ambonnezen,<br />

bijna tweeduizend Soendanezen, ruim duizend Timorezen en<br />

- enkele honderden anderen. Ambonnezen en Menadonezen hadden, zoals<br />

eerder uiteengezet, in de negentiende eeuw in het Knil een bevoorrechte<br />

positie gehad: zij hadden een hogere soldij dan de overige inheemsen.<br />

Aan die bevoorrechte positie werd, wat diegenen betrof die de rang van<br />

korporaal of een hogere rang hadden, kort na de Eerste Wereldoorlog<br />

een einde gemaakt, niet zonder hevige protesten van de zijde van de<br />

betrokkenen. Nadien kregen alle inheemse korporaals en onderofficieren<br />

eenzelfde soldij - bij de manschappen bleef het verschil tussen de<br />

AmbonnezenjMenadonezen en de overige inheemsen gehandhaafd. Inheemse<br />

officieren kregen dezelfde bezoldiging als Europese, maar inheemse<br />

officieren waren er slechts weinig; vóór de Tweede Wereldoorlog<br />

niet meer dan twintig.


KONINKLIJK NEDERLANDS-INDISCH LEGER<br />

Het vredes-Knil was, gegeven zijn 'binnenlandse' taak, gedeeltelijk<br />

een in kleine stukjes geknipte, verspreid opgestelde krijgsmacht. Dat gold<br />

niet voor Java: daar was een goed wegen- en spoorwegennet zodat het<br />

Knil er zonder bezwaar uit grotere eenheden kon bestaan die in flinke<br />

kazernes waren ondergebracht. In de regel stond ongeveer de helft van<br />

het vredes-Knil op Java maar de andere helft was in '27 (om een<br />

voorbeeld te geven) in niet minder dan 500 brigades verdeeld, die<br />

gemiddeld een sterkte hadden van vijf-en-dertig militairen. Van die<br />

brigades lagen er 108 in Atjeh. Ook lagen toen in Atjeh nog 60 marechaussee-brigades<br />

(de marechaussee, speciaalopgeleid voor de guerrilla,<br />

was een onderdeel van het Knil)! - geen gebied was er waar het gouvernement<br />

zozeer nieuwe onrust duchtte.<br />

Van het Knil maakten ook twee inheemse hulpkorpsen deel uit: het<br />

Korps Barisan op Madoera (wij herinneren er aan dat het Knil in de<br />

Java-oorlog vooralook Madoerese hulptroepen had ingezet) en drie<br />

Legioenen van de Mangkoenegoro en van de Pakoe-Alam in de Vorstenlanden;<br />

die eenheden telden tezamen nog geen vijf bataljons. Het<br />

waren, aldus later ter Poortens chef-staf generaal Bakkers, 'uitgesproken<br />

tweede-rangstroepen ... voornamelijk in stand gehouden ... om langs<br />

goedkope weg' (deze beroepsmilitairen werden lager bezoldigd dan het<br />

Knil en hadden ook geen kazernes) 'het benodigde aantal secundaire<br />

krachten en handlangers voor het leger te verkrijgen."<br />

*<br />

Een overzicht van de militaire acties die het Knil na het einde van de<br />

Atjeh-oorlogen heeft ondernomen, is ons niet bekend. Het Knil werd<br />

ingezet toen zich in '16 ernstige ongeregeldheden voordeden in Djambi<br />

(Zuid-Sumatra) en het eind '26 op West-Java en begin '27 op West-<br />

Sumatra tot communistische opstanden kwam, maar wij nemen aan dat<br />

de brigades in de Buitengewesten ook nog wel bij andere gelegenheden<br />

hebben ingegrepen. Van conflicten welke met de Atjeh-oorlogen konden<br />

worden vergeleken, was evenwel geen sprake - ook in de jaren '20 en<br />

'30 was het Knil als geheel nagenoeg uitsluitend een potentiële militaire<br />

1 In het begin van de jaren '30 werden op Java enkele marechaussee-brigades ingezet<br />

om de politie te ondersteunen bij de bestrijding van de toen sterk toegenomen<br />

criminaliteit. 2 R. Bakkers in: 'Het Knil', p. ro.<br />

179


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

macht: een politieleger dat, mocht dat nodig worden geacht, op grote<br />

schaal kon ingrijpen en al met die dreiging dat ingrijpen wist te voorkomen.<br />

Het had met name in de tijd van van Heutsz in de ogen van de<br />

meeste Nederlanders en Indische Nederlanders roemrijke expedities<br />

ondernomen en daarmee grote dingen gepresteerd - die expedities waren<br />

in de periode tussen de twee Wereldoorlogen niet meer nodig. 'Er was',<br />

aldus de oud-marine-officier Vromans,<br />

'geen glamour meer voor de officier ... Wij kunnen veilig zeggen dat de Europese<br />

maatschappij de Knil-officier in zijn werk niet kende. De marine-officier profiteerde<br />

van de romantiek van de zee. Ook van hem zag men het eigenlijke leven<br />

en werken niet maar hij 'stond er iets beter in' ... Al met al was het in de dagen<br />

voor 'het Japanse gevaar' werkelijkheid werd, zó dat men niets van het leger wist<br />

en het weinige dat ter sprake kwam, was ongunstig, met name wat de officieren<br />

betreft " _<br />

in de kringen der Europeanen gaven nu eenmaal velen zich graag aan<br />

kritiek, veelalook aan geroddel, over.<br />

*<br />

De politie had in Indië een aanvullende rol: buiten de steden dienden<br />

de dessa-hoofden te zorgen voor de handhaving van de normale orde die,<br />

als het donker was, meer gevaar liep dan bij daglicht; elke dessa kende<br />

dan ook een nachtwacht waaraan de dorpelingen bij toerbeurt moesten<br />

deelnemen. De dessa-hoofden stonden in dat opzicht onder de controle<br />

van de hogere inheemse gezagdragers.<br />

Ongeveer tot aan de Eerste Wereldoorlog gold Indië als onveilig. Ook<br />

Java. Vooral diefstal kwam veelvuldig voor, hetgeen bij de armoede<br />

waarin bijna alle inheemsen leefden, niet behoeft te verbazen. Een goede<br />

politie-organisatie was er in de negentiende eeuw niet. De politie was<br />

weinig talrijk en slechtbetaald en buiten de steden was de politietaak, los<br />

van wat in de dessa's gebeurde, toevertrouwd aan door de regenten<br />

gerecruteerde inheemse korpsen die met geweren waren bewapend. Elk<br />

van die korpsen stond onder bevel van een onderofficier van het Knil.<br />

Ze waren van weinig nut, d.w.z. wel bruikbaar voor bewakingsdiensten,<br />

1 A G. Vromans: 'De vooringenomenheid jegens de officieren in Nederlands-Indië,<br />

1936-1945', p. 8-9 (RvO).<br />

180


POLITIEWEZEN<br />

maar zodra zich onrust manifesteerde (bijvoorbeeld wanneer de bevolking<br />

uit weerzin tegen de suikerondernemingen er toe overging, te velde<br />

staand suikerriet in brand te steken), kon men ze niet vertrouwen. Later<br />

in de negentiende eeuw ging het gouvernement er derhalve toe over,<br />

eerst in de Buitengewesten en vervolgens ook op Java; Korpsen Gewapende<br />

Politiedienaren op te richten die onder de BB-gezagdragers werden<br />

gesteld. Ook dit waren korpsen van inheemsen, geëncadreerd met onderofficieren<br />

van het Knil. Zij bleken aanvankelijk voor het gouvernement<br />

even onbetrouwbaar te zijn als de vroegere, door de regenten<br />

gerecruteerde korpsen. Pas in het begin van de jaren '20 werden zij onder<br />

een centrale leiding gesteld: de Dienst der algemene politie, onderdeel<br />

van het departement van binnenlands bestuur, en toen werd ook tot de<br />

bouw van politiekazernes overgegaan. Bevredigend werd de situatie niet:<br />

er was voor de korpsen, die tezamen een sterkte hadden van ca. tienduizend<br />

man, te weinig kader beschikbaar. Een nieuwe reorganisatie volgde:<br />

de Gewapende Politie bleef slechts gehandhaafd in de Minahassa, op de<br />

Molukken, op Nieuw-Cuinca en op de eilandengroepen tussen de Molukken<br />

en Australië (de Kei-, Aroe- en Tanimbar-eilanden), bijna overal<br />

elders werd zij vervangen door een nieuwe formatie, de Veldpolitie, met.<br />

dien verstande dat de taak van de Gewapende Politie op delen van<br />

Sumatra en op Borneo, Celebes (behalve de Minahassa), Timor, Bali en<br />

Lombok overgenomen werd door brigades van het Knil en dat de<br />

onrustigste delen van Sumatra een bezetting kregen zowel van Knilbrigades<br />

als van Veldpolitie.<br />

De Veldpolitie (de naam zegt het al) was bedoeld om buiten de steden<br />

op te treden. In de steden, vooral in die waar veel Europeanen woonden,<br />

had men, zou 'men kunnen zeggen, een politie naar Nederlands model;<br />

die korpsen stadspolitie stonden in Batavia, Semarang en Soerabaja onder<br />

een hoofdcommissaris, elders onder een commissaris. Tenslotte'waren er<br />

ook nog aparte korpsen die er op toezagen dat de gouvernementsmonopolies<br />

van de productie en verkoop van opium en zout niet werden<br />

doorbroken.<br />

Alle politieformaties tezamen hadden in de jaren '30 een sterkte van<br />

ruim dertigduizend man. Op ca.vijftienhonderd man na waren dat allen<br />

inheemsen; die vijftienhonderd waren Europeanen (bijna uitsluitend<br />

Nederlanders en Indische Nederlanders) - zij vormden het kader.<br />

*<br />

181


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

De rechtspraak was in Indië een bont geheel, gebaseerd op onderling<br />

verschillende rechtsregels die door aparte organen werden toegepast. Van<br />

de vroegere ontwikkeling van die rechtspraak willen wij slechts vermelden<br />

dat het Regeringsreglement van 1854 bepaalde dat, wat de Europeanen<br />

betrof, het in Nederland geldend burgerlijk-, handels- en strafrecht<br />

moest worden gevolgd en, wat de inheemsen aanging, in beginsel hun<br />

eigen adat-recht, voorzover dat niet in strijd was met algemeen erkende<br />

regels van billijkheid en rechtvaardigheid. Dat adat-recht, hetwelk regionaal<br />

belangrijke verschillen vertoonde, werd van het begin van de twintigste<br />

eeuw af beschreven door de Leidse hoogleraar Cornelis van Vollenhoven<br />

en zijn leerlingen - dat betekende niet dat het als een geheel<br />

van bindende voorschriften werd vastgelegd; van Vollenhoven zag het<br />

adat-recht als een soepel geheel dat zich voortdurend aan gewijzigde<br />

omstandigheden aanpaste.<br />

De Wet op de Indische staatsinrichting herhaalde in 1925 het onderscheid<br />

dat in het Regeringsreglement van 1854 was aangegeven. 'Overal<br />

waar de Inlandse bevolking niet is gelaten in het genot harer eigen<br />

rechtspleging, wordt', aldus een der artikelen, 'in Nederlands-Indië recht<br />

gesproken in naam des Konings' - er was dus sprake van een inheemse<br />

en van een gouvernements-rechtspraak. Nog ingewikkelder werd de zaak<br />

doordat er naast het Nederlandse en het adat-recht een derde rechtsbron<br />

was: de Koran en de commentaren daarop. Inheemsen en Vreemde<br />

Oosterlingen (Chinezen, Arabieren en anderen) konden overigens aan<br />

de Nederlandse rechtsregels onderworpen worden, 'voorzover', aldus de<br />

Wet op de Indische staatsinrichting, 'de bij hen gebleken maatschappelijke<br />

behoeften dit eiseri': van die behoeften was bijvoorbeeld sprake in<br />

die gevallen waarin niet-Europeanen met Europeanen in een modern<br />

economisch verkeer stonden.<br />

Wij maken nu onderscheid tussen civiele en strafrechtelijke zaken.<br />

Voorzover het de Europeanen en de met hen gelijkgestelden, ten dele<br />

ook de Vreemde Oosterlingen, betrof, kwamen civiele gedingen in<br />

eenvoudige gevallen voor de residentiegerechten (elke residentie had er<br />

één) en in de meer gecompliceerde voor de Raden van Justitie (te<br />

vergelijken met de gerechtshoven in Nederland); daarvan waren er zes:<br />

drie op Java (te Batavia, te Semarang en te Soerabaja), twee op Sumatra<br />

(te Padang en te Medan) en één op Celebes (te Makassar, mede voor de<br />

rest van de Grote Oost).' Van uitspraken van de Raden van Justitie was<br />

I Uit praktische overwegingen behandelde de Raad van Justitie te Batavia ook zaken<br />

die afkomstig waren uit Zuid-Sumatra, Banka en Billiton en de Wester-afdeling van<br />

182


RECHTSPRAAK<br />

beroep mogelijk bij het (met de Nederlandse Hoge Raad te vergelijken)<br />

Hooggerechtshof dat in Batavia gevestigd was; het bestond uit een<br />

president, een vice-president en zeven leden '. Al deze colleges spraken<br />

recht op basis van het Indisch Burgerlijk Wetboek dat het Nederlandse<br />

als basis had.<br />

Met betrekking tot de inheemsen was èf het op de Koran gebaseerde<br />

Islamietisch recht Of het adat-recht grondslag van de civiele rechtsbedeling.<br />

Op Java en Madoera werd Islamietisch recht gesproken door raden<br />

van schriftgeleerden, die bijvoorbeeld bevoegd waren in zaken van<br />

huwelijksrecht; tegen hun uitspraken was van 1938 af beroep mogelijk<br />

bij een in Batavia zetelend Hof voor Islamietische Zaken. De overige<br />

civiele gedingen tussen inheemsen en die tussen Vreemde Oosterlingen<br />

kwamen, opklimmend naar hun betekenis, voor districtsgerechten, regentschapsgerechten<br />

of landraden. Van die landraden (te vergelijken met<br />

de Nederlandse arrondissementsrechtbanken) was er op Java één per<br />

regentschap, in de Buitengewesten één per gewest; als voorzitters van de<br />

landraden traden op Java en in de meer ontwikkelde delen van de<br />

Buitengewesten geschoolde juristen op, Nederlanders of inheemsen,<br />

elders in de Buitengewesten, waar men die landraden onder diverse<br />

namen kende, was het de taak van de Nederlandse controleur of assistentresident<br />

om als voorzitter te fungeren - hij had dan evenwel bij het<br />

vaststellen van de uitspraak, waarbij in beginsel het adat-recht werd<br />

gevolgd", slechts een adviserende stem.<br />

Over het algemeen kan men zeggen dat de civiele rechtsbedeling in<br />

haar gedifferentieerdheid aangepast was aan de behoeften van de samenleving,<br />

zij het dat het gouvernement niet steeds kon verhinderen dat door<br />

inheemse machthebbers misbruik werd gemaakt van hun positie om<br />

gedingen waarbij hun belangen schade konden lijden, te voorkomen.<br />

Bij de strafrechtspleging werd, in tegenstelling tot de civiele rechtspleging,<br />

slechts één recht toegepast: het Nederlandse strafrecht. Dat gold<br />

onverkort in de gebieden met gouvernementsrechtspraak - in de gebieden<br />

met inheemse rechtspraak (op Java de Vorstenlanden, elders de<br />

Borneo en de Raad van Justitie te Soerabaja ook zaken afkomstig uit Bali, Lombok<br />

en de Zuider- en Ooster-afdeling van Borneo.<br />

I De militaire rechtspraak kende voor het leger drie krijgsraden en voor de vloot, zo<br />

vaak dat nodig was, een zeekrijgsraad; boven de krijgsraden ende zeekrijgsraad stond<br />

het Hoog Militair Gerechtshof. 2 Voor meer 'moderne' kwesties zoals het regelen<br />

van dienstbetrekkingen, het besturen van als rechtspersoon erkende verenigingen en<br />

rechten en verplichtingen van pachters op domeingronden bevatten de adat-regels<br />

geen voorzieningen; dan werd Nederlands recht toegepast.


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

zelfbesturende landschappen) moest het nauwlettend in het oog worden<br />

gehouden; of dat geschiedde, werd door de BB-ambtenaren gecontroleerd.<br />

Islamieten die zich aan de letter van het Islamietisch recht wilden<br />

houden, waren met die unificatie niet steeds ingenomen: er waren er<br />

onder hen die van mening waren dat diefstal moest worden gestraft met<br />

het afhakken van de rechterhand. Het spreekt vanzelf dat adviezen van<br />

dien aard nimmer werden opgevolgd. Trouwens, alle vonnissen van<br />

inheemse rechtbanken moesten door de hoofden van het Nederlands<br />

gewestelijk bestuur goedgekeurd worden - vooral in de minder ontwikkelde<br />

delen der Buitengewesten werd een aanzienlijk deel van de werktijd<br />

der BB-ambtenaren door hun bemoeienissen met de inheemse<br />

rechtspraak in beslag genomen.<br />

Er was dus unificatie ten aanzien van de inhoud van het strafrecht dat<br />

werd toegepast - er was géén unificatie bij de vervolging en de berechting.<br />

Afgezien van wat de exorbitante rechten mogelijk maakten, konden<br />

inheemsen en Vreemde Oosterlingen zonder vorm van proces in preventieve<br />

hechtenis gehouden worden, Europeanen en met hen gelijkgestelden<br />

niet. Die Europeanen en met hen gelijkgestelden verschenen<br />

bovendien bij ernstige delicten (geringere werden berecht door met de<br />

Nederlandse politierechters te vergelijken landrechters) voor de Raden<br />

van Justitie - de inheemsen en Vreemde Oosterlingen werden in die<br />

gevallen, één trap lager, Voor de landraden gedaagd waar de waarborgen<br />

voor de rechtszekerheid geringer waren. Dat werd door de politiekbewusten<br />

onder de inheemsen en Vreemde Oosterlingen als discrimi- .<br />

natie ervaren ('is het dan wonder', schreefSnouck Hurgronje in '23, 'dat<br />

Inlanders wel eens van rassenjustitie spreken ?") - er werd herhaaldelijk<br />

en met klem tegen geprotesteerd.<br />

Tenslotte willen wij nog opmerken dat er tussen het rechtswezen in<br />

Nederland en dat in Nederlands-Indië nog twee kenmerkende verschillen<br />

waren: in Indië werden rechters niet voor het leven benoemd en<br />

Indië kende de doodstraf; bij elk doodvonnis had de gouverneur-generaal<br />

het recht van gratie.<br />

*<br />

Gegeven het feit dat de Indische koloniale samenleving door drie hoofdzakelijk<br />

met elkaar samenvallende tegenstellingen getypeerd werd:<br />

t De Gids, 1923, IV, p. 71.


'EEN NAAR VERHOUDING RUSTIG GEBIED'<br />

blank/inheems, Christen/Mohammedaan, welvarend/arm, mag men het<br />

een opmerkelijk feit noemen dat het in de periode tussen de twee<br />

Wereldoorlogen op java, afgezien van de communistische opstand eind<br />

'26, niet tot grote ordeverstoringen kwam en dat men in de Buitengewesten<br />

slechts de cornmunistische opstand, begin '27, op West-Sumatra<br />

als een grote ordeverstoring mag kwalificeren. Atjeh bleef, wij merkten<br />

het reeds eerder op, roerig en plaatselijk kwam het ook wel eens tot<br />

onrust elders, maar wanneer men de positie van het Nederlands gezag<br />

vergeleek bijvoorbeeld met die van het Britse in Brits-Indië waar het<br />

onder leiding van de Congress-partij telkens weer kwam tot massale<br />

anti-Britse demonstraties, dan mocht men Nederlands-Indië karakteriseren<br />

als een naar verhouding uitgesproken rustig gebied.<br />

Hoe die rust te verklaren? Wat waren de factoren die bewerkstelligden<br />

dat de drie genoemde, met elkaar samenvallende en dus potentieel elkaar<br />

versterkende tegenstellingen het Nederlands gezag niet duidelijk aan het<br />

wankelen brachten?<br />

Eén factor was dat de inheemse samenleving in Nederlands-Indië veel<br />

minder ver ontwikkeld was dan, bijvoorbeeld, die in Brits-Indië; in<br />

Brits-Indië had zich al een sterke inheemse bourgeoisie gevormd die zich<br />

met kracht tegen de leidende rol van Groot-Brittannië verzette - in<br />

Nederlands-Indië was nauwelijks sprake van een inheemse bourgeoisie.<br />

Een tweede factor was dat het Nederlands gouvernement in Nederlands-<br />

Indië een breder fundament had dan het Britse in Brits-Indië: in Nederlands-Indië<br />

behoorden de personen van gemengde afkomst tot de<br />

Europese bevolking, in Brits-Indië niet. Een derde factor was dat wat zich<br />

in Nederlands-Indië aan nationalistische groeperingen manifesteerde,<br />

door de effectief werkende Politieke Inlichtingendienst nauwlettend<br />

werd geobserveerd en dat het gouvernement, telkens wanneer dit nodig<br />

werd geacht, tot een scherpe bestrijding van de nationalisten overging.<br />

Een vierde factor tenslotte was, dat enerzijds het gouvernement de steun<br />

genoot van het inheems bestuur hetwelk in de inheemse samenleving<br />

een hogelijk bevoorrechte positie inham, en dat er anderzijds in vrijwel<br />

geheel Indië maar vooral op het volkrijkste eiland java sprake was van<br />

een traditionele gebondenheid van de massa der bevolking, vooral van<br />

de dessa-bewoners, aan de boven haar geplaatste inheemse autoriteiten:<br />

zij, de vorsten en aristocraten, waren in de Hindoese tijd, d.w.z. meer<br />

dan duizend jaar lang, als wezens gezien van hoger orde - de gehoorzaamheid<br />

aan hen, beschouwd als een vorm van zich schikken in de<br />

kosmische orde, was al vóór de komst der Nederlanders een wezenlijk<br />

element geweest in de psyche vooral van de javanen. Die gehoorzaam-<br />

185


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

f<br />

heid was door het feit dat vorsten en aristocraten zich na de komst der<br />

Nederlanders met een ondergeschikte positie tevreden hadden moeten<br />

stellen, alsook door de aanraking met de verschijnselen van de moderne<br />

wereld bij sommigen wel aangetast, maar verdwenen was zij niet.<br />

Op dat inheemse bestuur, schakel tussen het gouvernement en de<br />

inheemse bevolking, dienen wij nu dieper in te gaan.<br />

Inheems bestuur<br />

Inzake het inheems bestuur waren twee belangrijke artikelen uit het<br />

Regeringsreglement van 1854 ongewijzigd overgenomen in de Wet op<br />

de Indische staatsinrichting: een algemeen artikel en een dat alleen op<br />

Java en Madoera betrekking had. Het algemene luidde:<br />

'Zoveel de omstandighedenhet toelaten,wordt de Inlandsebevolking gelaten<br />

onder de onmiddellijke leiding van haar eigen, van regeringswegeaangestelde<br />

of erkende hoofden, onderworpen aan zodanig hoger toezicht als bij algemene<br />

of bijzondere voorschriften door de gouverneur-generaalis of zal worden bepaald.'<br />

Het artikel dat alleen op Java en Madoera betrekking had, luidde:<br />

'Bij het openvallen der betrekking van regent op Java en Madoera wordt,<br />

behoudens de voorwaardenvan bekwaamheid,ijver, eerlijkheiden trouw, zoveel<br />

doenlijk tot opvolger gekozen een der zonen of nabestaanden van de laatste<br />

regent.'<br />

Wij willen met de regenten beginnen: de hoofden dus van het<br />

inheems bestuur op Java en Madoera.<br />

In 1860 waren er in de z.g. gouvernementslanden negen-en-zestig<br />

regenten geweest, ten tijde van de capitulatie van Kalidjati waren het er<br />

twee minder: zeven-en-zestig, die tezamen onderworpen waren aan het<br />

toezicht van zeventien (Nederlandse) residenten. In die ruim tachtig jaar<br />

was hun positie in sommige opzichten gewijzigd. Van het erfelijkheidsbeginsel<br />

werd later nogal eens afgeweken. In 1900 was gebleken dat<br />

slechts vier regenten het Nederlands goed meester waren: een onbevredigende<br />

toestand. Derhalve was in 1913 bepaald dat candidaten voor een<br />

benoeming tot regent Nederlands moesten kunnen spreken (Nederlands<br />

schrijven werd niet noodzakelijk geacht), dat zij minstens twee jaar<br />

werkzaam waren geweest als patih ('stafchef' van een regent) of als wedono<br />

186


DE REGENTEN<br />

(districtshoofd) en dat zij het diploma van een Osvia (Opleidingsschool<br />

voor Inlandse Ambtenaren) hadden verworven of een daarmee gelijkstaande<br />

opleiding hadden gevolgd. In 1930 waren op Java en Madoera<br />

zes-en-zeventig regenten in functie (dat sloot de regenten in de Vorstenlanden<br />

in) en omtrent vijf-en-zeventig hunner verzamelde H. J. van<br />

Mook, de latere luitenant-gouverneur-generaal, nadere gegevens; volgens<br />

zijn bevindingen waren er onder die vijf-en-zeventig achttien wier<br />

vader, schoonvader of grootvader niet regent was geweest; zeven-envijftig<br />

hadden hun benoeming dus mede te danken gehad aan hun<br />

familierelatie - vermoedelijk zijn het er in feite meer geweest omdat,<br />

aldus Heather A. Sutherland in Pangreh Pradja, haar grote studie over de<br />

bestuursaristocratie van Java en Madoera " sommigen van die achttien lid<br />

kunnen zijn geweest van een familie die aan de betrokken regentenfamilie<br />

verwant was.<br />

In de loop van de twintigste eeuw was de positie van de regenten in<br />

hun relatie met het Nederlands Binnenlands Bestuur versterkt. In 1918<br />

was men er toe overgegaan, de controleurs terug te trekken van het<br />

platteland en hen toe te voegen aan de staven van de assistent-residenten<br />

- het gevolg was geweest dat de regenten meer greep hadden gekregen<br />

op de wedono's. Bovendien was in '25 een begin gemaakt met een<br />

bestuurshervorming die de regenten gemaakt had tot voorzitters van<br />

nieuwe lichamen, de regentschapsraden (meer hierover in een volgend<br />

hoofdstuk), en die bovendien had ingehouden dat de assistent-residenten<br />

toegevoegd waren aan de staven der residenteh en zich meer als de<br />

adviseurs dan als de chefs van de regenten hadden te gedragen. Nadien<br />

was bij de BB-ambtenaren op Java en Madeera sprake geweest van een<br />

toenemende frustratie: velen hunner hadden het gevoel dat het gouvernement<br />

te weinig waardering had voor hun prestaties.<br />

Financieel waren vele regenten er door de opheffmg van het Cultuurstelsel<br />

op achteruitgegaan. Zij ontvingen van het gouvernement een<br />

salaris van ca. f I 000 per maand - in de inheemse wereld een zeer<br />

aanzienlijk bedrag, maar daar stonden uit de adat voortvloeiende hoge<br />

uitgaven tegenover. Elke regent had een stoet bedienden en moest zijn<br />

nabije en verre verwanten onderhouden; trad hij in functie, dan diende<br />

hij voorts enkele grote feesten te geven - zo ook, wanneer zich belangrijke<br />

gebeurtenissen in zijn familie of in zijn carrière voordeden. De<br />

meeste regenten zaten al vóór hun benoeming in de schuld en die .schuld<br />

I Heather A. Sutherland: Pangreh Pradja. Java's Indigenous Administrative Corps and its<br />

Role in the last Decades of Dutch Colonial Rule (1973).


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

kon nadien nog belangrijk oplopen. Tegen het einde van de jaren '30<br />

bleek dat negen regenten, wilden zij niet in een onhoudbare positie<br />

komen te verkeren, onmiddellijke financiële hulp van het gouvernement<br />

nodig hadden. Die hulp werd verleend en alle regenten konden nadien<br />

voor noodzakelijk geachte uitgaven desgewenst de beschikking krijgen<br />

over renteloze voorschotten; zij werden daardoor minder afhankelijk van<br />

Chinese of andere geldschieters en ook beschermd tegen de verleiding<br />

om in hun geldnood te voorzien door ongeoorloofde praktijken. Die<br />

praktijken kwamen, schijnt het, nogal eens voor - het gouvernement<br />

deed de ogen dicht. Slechts één regent werd ooit gerechtelijk vervolgd<br />

wegens corruptie; dat geschiedde in '38.<br />

*<br />

Regenten, patihs en wedono's werden benoemd door de gouverneurgeneraal,<br />

de assistent-wedono's en de lagere bestuursfunctionarissen, behalve<br />

de dessa-hoofden (die werden gekozen), werden benoemd door de<br />

residenten. Aldus de formele regels. In werkelijkheid werden bij al die<br />

benoemingen meestal de voorstellen van de regent gevolgd.<br />

Niet alleen de regenten maar ook de overige functionarissen werden<br />

door het gouvernement bezoldigd. Zij ontvingen lagere bedragen dan<br />

de regenten, de patihs aan het einde van de jaren '30 bijvoorbeeld ca.<br />

f 500 per maand, de wedono's ca. f 300, de assistent-wedono's ca. f 200.<br />

Precies als voor de regenten gold voor deze lagere functionarissen dat zij<br />

krachtens de adat zorg droegen voor het levensonderhoud van talrijke<br />

verwanten - ook van hen zaten velen in de schuld,<br />

In de negentiende eeuw hadden de meesten van die lagere functionarissen<br />

louter hun opleiding gekregen als dienaren van de regent: zij<br />

waren, in de regel slechts als zij van adellijke afkomst waren, als onbetaalde<br />

'leerling' bij hem gekomen en verwierven zij zijn gunst, dan<br />

konden zij na verloop van tijd (meestal pas na veertien jaar, soms na een<br />

nog veellangere periode) ergens in zijn regentschap een betaalde functie<br />

krijgen. Het gouvernement voerde in 1911 een nieuwe regeling in: alle<br />

'leerlingen' kregen als hulpschrijver een maandsalaris van f ro, hun aantal<br />

werd beperkt, zij dienden achttien jaar te zijn en zij moesten, alvorens<br />

hulpschrijver te worden, een hoofdenschool, een Osvia of een hbs<br />

doorlopen hebben. Deze regeling leidde er toe dat geleidelijk meer<br />

inheemsen die niet van aristocratische afkomst waren, onder de inheemse<br />

gezagdragers werden opgenomen. Met dat al was toch in 1930 de situatie<br />

188


LAGERE INHEEMSE BESTUURSAMBTENAREN<br />

nog zo dat van alle uredono's op Java minder dan twee-vijfde en van alle<br />

assistent-wedono's minder dan een kwart de voorgeschreven opleiding<br />

had gevolgd - wij betwijfelen of die situatie na '30 wezenlijk verbeterde<br />

omdat, gelijk reeds vermeld, de meeste opleidingsinstituten voor inheemse<br />

bestuursfunctionarissen in de crisisjaren opgeheven werden.' In<br />

het begin van de jaren '20 hadden die instituten tezamen ca. achthonderd<br />

leerlingen gehad - in '3ó waren het er minder dan honderd.<br />

Het aantal patihs was gelijk aan het aantal regenten - uredono's en<br />

assistent~wedono's waren er veel meer: in 1930 in heel Indië (in de<br />

Buitengewesten heetten zij anders) ruim zestienhonderd, en wij nemen<br />

aan dat dat cijfer in '42 van dezelfde orde van grootte is geweest. Java<br />

telde in '40 ruim driehonderddertig wedono's.<br />

*<br />

De enige inheemse bestuursfunctionarissen die niet benoemd maar gekozen<br />

werden, wasen de dorps- of dessa-hoofden, de loerahs. Op Java was<br />

in de tweede helft van de negentiende en de eerste decennia van de<br />

twintigste eeuw het aantal dessds kleiner geworden (elke dessa was dus<br />

meer inwoners gaan tellen) - er waren in de jaren '30 ca. 25000 over<br />

gebleven en in de Buitengewesten telde men er ca. 20000. Loerahs<br />

werden op Java traditioneel gekozen door de dessa-bewoners2 - het<br />

gouvernement had dat beginsel in 1907 in een nieuwe ordonnantie<br />

onderstreept maar had daarin ook bepaald dat aan de verkiezingen slechts<br />

mocht worden deelgenomen door diegenen (mannen èn vrouwen) die<br />

een stukje grond, hoe klein ook, bezaten.<br />

Op Java (wij beperken onze beschrijving tot dit eiland) moest de<br />

benoeming van een dessa-hoofd in elk regentschap door de Nederlandse<br />

assistent-resident op voorstel van de regent worden bevestigd; op voorstel<br />

van de regent kon de assistent-resident ook dessa-hoofden ontslaan.<br />

De dessa-gemeenschap was dus formeel vrij in het kiezen van haar hoofd,<br />

maar de betrokkene kon pas in functie treden als zijn verkiezing door de<br />

regent en de assistent-resident was goedgekeurd- - in feite waren de<br />

I Daarentegen werd in 1938 een hogere opleiding mogelijk gemaakt door de oprichting,<br />

te Batavia, van de (door ons al genoemde) Bestuursacademie. Zij opende met<br />

vijftien studenten - veertien van hen kregen in mei '41 hun diploma als groot-inlandsbestuursambtenaar<br />

uitgereikt. 2 De dorpen hadden in de Buitengewesten andere<br />

benamingen en daar bestonden ook andere vormen van 'dorpsbestuur.


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

verbindingen van de regent zo goed en had deze een zo groot aanzien<br />

dat hij in de regel met weinig moeite kon voorkomen dat een hem<br />

onwelgevallige figuur tot dessa-hoofd werd gekozen.<br />

Behalve het dessa-hoofd had elke dessa ook een schrijver, een schriftgeleerde,<br />

een politiebeambte en een beambte die belast was met het<br />

toezicht op de voor de landbouw vitale waterleidingen. Bestond een dessa<br />

uit verschillende gehuchten, kampongs, dan had elke kampong een apart<br />

hoofd. Al deze lagere functionarissen werden benoemd door de wedono<br />

van het betrokken district.<br />

Hoe voorzagen de loerahs en de lagere dessa-functionarissen in hun<br />

levensonderhoud?<br />

Zij werden niet door het gouvernement betaald maar hadden andere<br />

inkomsten. Meestal waren z.g.ambtsvelden aan hen toegewezen: sawahs,<br />

die zij konden verhuren of over welker oogst zij konden beschikken. Zij<br />

hadden er ook recht op dat hun bepaalde diensten werden verleend. De<br />

loerah mocht voorts van alle door hem geïnde landsbelastingen 8%<br />

behouden (het was dus in zijn persoonlijk belang dat al deze belastingen<br />

naar behoren werden opgebracht) en daarnaast had hij nog recht op<br />

incidentele inkomsten, bijvoorbeeld bij het geven van verlof tot het<br />

houden van een feest, tot het slachten van vee, tot het verdelen van<br />

erfenissen, tot het verkopen van gronden, tot het bouwen van een huis<br />

en tot het ondernemen van een binnenlandsereis of van de pelgrimstocht<br />

naar Mekka. De lagere functionarissen ontvingen vergelijkbare baten. Zo<br />

ontvingen de dorpsgeestelijken steeds een bepaald bedrag bij een huwelijk<br />

ofbij de verstoting van een vrouw door haar man. Over de inkomsten<br />

die uit dit alles resulteerden, hebben wij maar weinig gegevens. Er was,<br />

schijnt het, veel variatie in. In de Zuid-Preanger regentschappen liepen<br />

in '29 volgens de memorie van overgave van de Nederlandse resident<br />

de inkomsten van de loerahs uiteen van f 35 tot f 200 per maand (het<br />

maandelijkse inkomen van een 'gewoon' dessa-lid was in die tijd misschien<br />

ca. f 10) - in de nogal arme residentie Krawang (ten oosten van<br />

Batavia) varieerden zij van ruim f 5 tot f I70 per maand. Dáár was, aldus<br />

in oktober '29 de memorie van overgave van de resident, 'het dessabestuur<br />

van een buitengewoon slecht gehalte ... Het is, op een klein<br />

gedeelte na, onbetrouwbaar en onontwikkeld en heeft ook weinig invloed<br />

op de dessa-bevolking. De meeste dessa-hoofden zijn analfabeet.'!<br />

1 Memorie van overgave, okt. 1929, van de resident van· Krawang in (Republik<br />

Indonesia, Arsip Nasional, no. 8): Memori SerahJabatan 1921-1930 (Jawa Barat} (1976),<br />

P·4°·


LAGERE INHEEMSE BESTUURSAMBTENAREN<br />

In de Zuid-Preanger heette evenwel in diezelfde tijd 'het gehalte van het<br />

dessa-bestuur ... aanmerkelijk verbeterd, in zoverre dat thans ca.96 % der<br />

dessa-hoofden lezen en schrijven kan. Ook onder de kampong-hoofden<br />

enz. treft men thans meerderen aan die enige elementaire ontwikkeling<br />

bezitten."<br />

In de ogen der eenvoudige dessa-bewoners ontleenden de bestuursfunctionarissen<br />

op kampong- en dessa-niveau hun gezag niet zozeer aan<br />

het in assistent-resident en resident gepersonifieerde Nederlandse bestuur<br />

als wel aan de traditionele regionale heerser, de regent. Door hem<br />

aanvaard en gesteund, hadden de dessa-bestuurders een grote macht over<br />

de dorpelingen. Maakten zij er vaak misbruik van? Vermoedelijk vaker<br />

dan tot het Nederlands bestuur doordrong. In 1922 stelde de resident van<br />

Cheribon op schrift dat in zijn residentie 'in de laatste tijd gebleken (is)<br />

dat ook hier weer in verschillende dessa's geknoeid is ... De bevolking<br />

heeft, als altijd, ook hierbij haar mond gehouden. Ook hieruit blijkt weer<br />

hoe buitengewoon corrupt het dessa-bestuur hier over het algemeen is en<br />

hoe afhankelijk de bevolking zich gevoelt'2 - het was een gevoel dat uit<br />

de tijd van het feodalisme dateerde en van generatie op generatie overgedragen<br />

was.<br />

*<br />

Eerder wezen wij er op dat de inheemse bevolking er in de Vorstenlanden<br />

op Java in sociaalopzicht slechter aan toe was dan in de regentschappen<br />

in de rest van Java. Was in die Vorstenlanden, waar op lager niveau geen<br />

sprake was van effectief Nederlands toezicht, ook het inheems bestuur<br />

van slechter gehalte? Wij beschikken slechts over één, uit 1921 daterend<br />

gegeven. De resident van Soerakarta zond toen aan de procureur-generaal<br />

bij het Hooggerechtshof te Batavia een lange nota over o.m. 'het inferieure<br />

gehalte en de geringe politionele waarde van de Soerakartase<br />

zelfbestuursambtenaren': de honderdzeventig (onder de sultan ressorterende)<br />

regenten en wedono's. Van hen werd '42 % volkomen ongeschikt<br />

voor hun taak' geacht en 'ongeveer 40% slechts even geschikt? - op een<br />

I Memorie van overgave, sept. 1929, van de resident van Zuid-Preanger (a.v.,<br />

p. 12S). 2 Memorie van ove.rgave, april 1922, van de resident van Cheri bon (a.v.,<br />

p. 196). 3 Nota, 13 juni 1921, van de resident van Soerakarta aan de procureurgeneraal<br />

in Kwantes, dl. J, p. 370.<br />

191


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

redelijk goede beoordeling mocht dus toen slechts ongeveer 18 % van<br />

deze hoge inheemse functionarissen aanspraak maken.<br />

Is nadien, d.w.z. vóór de komst der japanners, de toestand verbeterd?<br />

Wij nemen aan van wèl omdat het gouvernement, gelijk eerder vermeld,<br />

in de jaren '20 en '30 het feodalisme ging terugdringen. Met dat al bleek<br />

aan het eind van de jaren' 30 bij de toelatingsexamens voor de Bestuursacademie<br />

dat candidaten uit de Vorstenlanden gemiddeld nog steeds<br />

beneden het normale niveau stonden.<br />

*<br />

Behalve de vier Vorstenlanden op java waren er elders in de archipel nog<br />

bijna driehonderd grote en kleine zogeheten zelfbesturende landschappen<br />

(sommige met slechts enkele honderden inwoners) welker heersers<br />

aan het Nederlands oppergezag gehoorzaamheid hadden beloofd.Jn ruil<br />

daarvoor was aan die heersers bescherming toegezegd; velen hunner<br />

ontvingen bovendien, evenals de vier vorsten op java, jaargelden. De<br />

bedragen varieerden naar de betekenis van het betrokken landschap. Voor<br />

enkele van deze heersers bestond overigens de mogelijkheid tot het<br />

ontvangen van veel hogere bedragen: dan namelijk wanneer zij, die zich<br />

als eigenaren van de bodem van hun gebieden beschouwden, grote<br />

gedeelten van die bodem aan Europese cultuur- dan wel aardoliemaatschappijen<br />

ter beschikking hadden gesteld.<br />

Dat laatste was o.m. het geval op Oost-Sumatra waar de sultans van<br />

de drie aaneengesloten gebieden Langkat, Deli en Serdang (zie kaart VI<br />

op p. 62) hogelijk profiteerden van de werkzaamheid dier Europese<br />

maatschappijen: zij kregen percentages van de opbrengst van de cultures<br />

of, in het geval van de sultan van Langkat, van de aardoliewinning. Deze<br />

laatste sultan had in het begin van de jaren '30 een jaarinkomen van bijna<br />

een half miljoen gulden, de sultans van Deli en Serdang ontvingen toen<br />

resp. bijna f 200 000 en ruim f 100000. Alle drie baadden in weelde: zij<br />

hadden grote paleizen laten bouwen, bezaten een stal van renpaarden (om<br />

deel te nemen aan de paardenraces te Medan) en de sultan van Langkat<br />

kon dagelijks kiezen in welke van zijn dertien grote limousines hij zich<br />

zou laten rijden. Hoeveel deze sultans echter ook verdienden, zij gaven<br />

ten behoeve van henzelf, hun familieleden en hun hofhouding altijd nog<br />

meer uit. De sultan van Serdang bleek in '35 een schuld te hebben van<br />

ruim f I mln, de sultan van Langkat een van f 1,3 mln. Het gouvernement<br />

192


DE 'ZELFBESTUURDERS'<br />

nam toen het beheer van hun financiën over en beperkte het deel van<br />

hun inkomen waarover zij de beschikking hielden.<br />

*<br />

Inzake het gehalte van het inheemse bestuursapparaat in de andere zelfbesturende<br />

landschappen in de Buitengewesten beschikken wij nauwelijks<br />

over gegevens. Wij weten slechts dat in het zelfbestuursgebied van<br />

Atjeh (een ander deel van Atjeh stond onder direct bestuur) het gezag in<br />

handen was van ruim honderd zelfbestuurders, wier inkomen, aldus de<br />

oud-BB-ambtenaar Piekaar, uiteenliep 'van enkele tientallen guldens tot<br />

bedragen van f 500 per maand en hoger, nog vermeerderd met inkomsten<br />

uit ondernemingen van land- en mijnbouw, grootgrondbezit, eigen<br />

handelsondernemingen, enz.' Er was hier sprake van een' adat-rechtelijke<br />

kaste' van erfelijke geslachten 'die door onderlinge huwelijken .op velerlei<br />

wijze aan elkaar vermaagschapt waren ', een kaste die bovendien<br />

niet alleen het bestuur maar ook de rechtspraak uitoefende.' In de jaren<br />

'30 slaagde deze kaste er ook nog in, de gehele rijstpellerij in handen te<br />

krijgen - sommige leden bezaten in hun zelfbestuursgebied een derde<br />

of zelfs de helft van alle sau/ahs.<br />

De gehele situatie deed in Atjeh spanningen ontstaan die bij de<br />

nadering en komst der Japanners tot dramatische ontwikkelingen zouden<br />

leiden.<br />

*<br />

Wat in Atjeh na de verovering door Nederland gebeurde, mag men zien<br />

als een typisch voorbeeld van het effect dat de vestiging van het Nederlandse<br />

gezag op de inheemse samenleving had: de positie van de inheemse<br />

autoriteiten, op wie dat gezag ging steunen, werd versterkt. 'Alleen al<br />

de noodzaak', schrijft Nooteboorn,<br />

'nieuwe, aan het volksleven vreemde maatregelen in te voeren door tussenkomst<br />

en met behulp van adat-hoofden en vorsten, dwong de Westerse bestuursambtenaren,<br />

de Indonesische ambtsdragers met hun prestige bij te staan en overal<br />

waar bespreking en zelfs overreding met de stok achter de deur niet voldoende<br />

resultaat hadden, machtsmiddelen te gebruiken. Waarbij het geen verschil maakt,<br />

I A. J. Piekaar: Atjeh en de oorlog met fapan (1949), p. 7-8.<br />

193


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

of deze bestonden uit militaire of politieke hulp dan wel in de rechtspraak werden<br />

gevonden.<br />

Door deze gevolgen van het nieuwe bestel nam de macht van het adat-gezag<br />

soms buiten proporties toe. Gezagdragers,. die zich in het oude bestel geremd<br />

wisten door correctie-middelen van de adat(vaak door hen persoonlijk als onrecht<br />

en inbreuk op hun positie gevoeld), gebruikten voortaan hun versterkt gezag,<br />

bedoeld om het ten gunste van de gemeenschap aan te wenden, mede ten eigen<br />

bate. Dat deze verhoudingen niet altijd door de bestuursambtenaren werden<br />

doorzien, is duidelijk. Zij kenden daartoe soms de oude verhoudingen onvoldoende;<br />

hun voornaamste raadgevers op dit punt waren immers juist die Indonesische<br />

ambtsdragers, die als belanghebbenden van mogelijke onkunde konden<br />

prof!teren.' 1<br />

Wie de werkelijkheid niet zag die schuilging achter de gewilligheid<br />

en de in ceremoniële vormen gegoten hoffelijkheid van de meeste<br />

inheemse gezagdragers, kon menen dat de inheemse samenleving voor-<br />

beeldig georganiseerd was en dat het Nederlands bestuur via de inheemse<br />

gezagdragers een zuiver beeld kreeg van wat zich in die samenleving<br />

afspeelde. 'Men kan veilig zeggen', aldus, in zijn herinneringen, Welter<br />

over Java,<br />

'dat in de dessa niets gebeurde of het dessa-bestuur was ervan op de hoogte. De<br />

dessa-bestuurder rapporteerde alles wat van belang was aan het onderdistrictshoofd<br />

en deze weer aan het districtshoofd. De districtshoofden rapporteerden<br />

alle belangrijke zaken aan de regent. Deze had bovendien nog zijn eigen verbindingen<br />

met de bevolking, aangezien hij als hoofd van de godsdienst in zijn<br />

regentschap de chef was van de hoofden van de godsdienst in de onderdistricten<br />

... die ... volledig werden ingelicht over alles wat in de dessa gebeurde ... Hij<br />

werd dus bij voortduring van twee kanten ingelicht omtrent wat er onder de<br />

bevolking omging .<br />

. . . De assistent-resident was niet de chef van de regent maar diens 'oudere<br />

broer' en als zodanig had hij natuurlijk grote invloed op het bestuur. Chef van<br />

alles was de resident, in wie het ganse bestuur was gecentraliseerd en die weer<br />

via zijn Europese ambtenaren invloed kon uitoefenen op het inheemse bestuur<br />

en via dat tot in de verste uithoeken van zijn gewest.<br />

Dit alles overziende, kom ik tot het inzicht dat ons bestuur voortreffelijk was<br />

georganiseerd."<br />

Zo oordeelden niet alle bestuursambtenaren. Misschien heeft menigeen<br />

hunner wel beseft dat zich in de inheemse samenleving veel afspeelde<br />

1 C. Nooteboom in Gedenkboek ... BB, p. 122. 2 Welter, 'Memoires', p. 35-36.<br />

194


NEDERLANDS EN INHEEMS BESTUUR<br />

wat voor hem verborgen bleef. Een oud-controleur in een van de<br />

afdelingen van West-Java stelde in '61 op schrift dat hem<br />

'destijds gebleken (was) dat er ook door loerahs wel een beetje geknoeid werd.<br />

Als landrechter kwam ik overal en daarbij bleek mij duidelijker dan op de<br />

bestuursconferenties wat er achter de schermen voorviel. Door de u/edonos werd<br />

tegenover ons veelal comedie gespeeld ... (Zij) waren ook altijd poeslief tegen<br />

mij ... Van contact met de bevolking kwam niet veel terecht. Het is mij trouwens<br />

nooit duidelijk geweest, wat met dit contact zou kunnen worden bereikt ...<br />

Rechtstreeks contact tussen een bestuursambtenaar en tweehonderdduizend<br />

Soendanezen, belachelijk! Het contact liep via de inlandse bestuurambtenaren en<br />

die konden je van alles voorschotelen. Er kwamen wel eens knoeierijen aan het<br />

licht door anonieme brieven, maar als de ene knoeier er uit was gewerkt, kwam<br />

de andere daarvoor terug."<br />

Negatiever nog oordeelt Heather A. Sutherland op grondslag van haar<br />

onderzoek naar het beleid van de Javaanse bestuursaristocratie, de prijaji,<br />

in de laatste decennia van het Nederlandse regime:<br />

'Volgens Batavia waren de pry-aji functionarissen die via de regeringskanalen<br />

werkten. In werkelijkheid was dat niet zo. Iedere prijaji had zijn eigen web van<br />

spionnen en betaalde informanten." De meesten beschermden ook de plaatselijke<br />

geweldplegers en misdadigers, omdat ze bruikbaar konden zijn vanwege de angst<br />

en het respect dat ze inboezemden. Wanneer een misdaad was begaan en de prijaji<br />

moest die oplossen, dan deed hij een beroep op zijn spionnen en 'zware jongens'.<br />

Kon de schuldige niet worden opgespoord, dan kreeg soms een onschuldige de<br />

schuld. De prijaji gebruikten hun positie om giften en gunsten in de wacht te<br />

slepen, om diegenen die weerstand boden te straffen, om carrières van vrienden<br />

en cliënten te bevorderen. Op die manier handhaafden ze hun invloed. Dat<br />

speelde zich af achter de façade van de rationele koloniale staat.<br />

Volgens de officiële Nederlandse lezing van het bestuur op het platteland was<br />

er sprake van een keurige hiërarchie ... De onofficiële Javaanse werkelijkheid<br />

echter berustte als vanouds op manipulatie van verwantschaps- en cliënt-relaties;<br />

daarbij kwamen nu ook de Europese meesters die gemanipuleerd moesten<br />

worden. De twee elementen vonden elkaar in een gecompliceerd theaterstuk<br />

waarin ze wel met elkaar optraden maar elkaar ook uit de weg gingen. Het was<br />

een spel: ieder beschermde zijn eigen positie en hield de onaangename werkelijkheid<br />

verborgen."<br />

I J. Bakker: 'Tien bewogen jaren' (1961), p. 6 (IC, 63522). 2 Dit kan slechts voor<br />

de hoogste prijaji gegolden hebben, die voldoende geld tot hun beschikking hadden.<br />

'Heather A. Sutherland in Geld en Geweten, dl. II, p. 206.<br />

195


HET KOLONIALE STAATSBESTEL<br />

*<br />

Gecompliceerder werd de zaak nog, toen zich van het begin van de<br />

twintigste eeuw af in de inheemse samenleving groepen nationalisten<br />

gingen vormen die zich tegen de Nederlandse suprematie keerden of<br />

zelfs actie gingen voeren voor een onafhankelijk Indonesisch gemenebest.<br />

Die actie hield het al of niet uitgesproken verwijt jegens de inheemse<br />

gezagdragers in dat zij het waren op wier steun de Nederlandse<br />

koloniale macht berustte.<br />

Er werd op dat verwij t verschillend gereageerd. Vele gezagdragers<br />

zagen de nationalisten als gevaarlijke nieuwlichters die, het eeuwenoude<br />

gezag van de prijaji en andere hoofden ondermijnend, op laakbare wijze<br />

afweken van de adat en terecht door het gouvernement werden bestreden;<br />

anderen meenden dat de nationalisten, al gingen zij in hun acties soms<br />

te ver, een doel nastreefden dat aanspraak mocht maken op sympathie<br />

- bij wie zich dan zelf zag als een radertj e in de grote bestuursmachinerie<br />

van het Nederlandse koloniale rijk, konden schuldgevoelens ontstaan.<br />

De vader van de Indonesische journalist Mochtar Loebis was op Sumatra<br />

hoofd van een van de districten aan de westkust tussen Benkoelen en<br />

Padang - 'vader ontving', aldus later de zoon (hij had ook enkele<br />

broers),<br />

'een aantal zilveren en gouden medailles voor zijn beleid en trouw in dienst van<br />

de koningin der Nederlanden. En toch adviseerde hij elk van ons, géén koloniaal<br />

bestuursambtenaar te worden zoals hijzelf. 'Jullie, jongens', zei hij tegen ons,<br />

'moeten leren onafhankelijk te leven."1<br />

Waren er velen zo? Wij weten het niet. Een feit is dat aan de strijd<br />

van de nationalisten in de eerste plaats werd deelgenomen door jongeren;<br />

zij hadden veelal een Europese vorming ondergaan, zij volgden nauwlettend<br />

wat zich elders in de wereld afspeelde en zij werden daar in sterke<br />

mate door beïnvloed.<br />

1 Mochtar Loebis in Tirade, 1975, p. 533.


HOOFDSTUK 6<br />

Indië ontwaakt<br />

Nog voor de Eerste Wereldoorlog ontstonden op het volkrijkste eiland<br />

van de Indische archipel, Java, de eerste inheemse organisaties die getuigden<br />

van een versterkt zelfbewustzijn en daarmee aantoonden dat in<br />

de inheemse samenleving krachten tot ontwikkeling waren gekomen die,<br />

al keerden zij zich niet onmiddellijk tegen het Nederlands oppergez


INDIË ONTWAAKT<br />

ren bevonden: een nieuw teken dat de historische ontwikkelingen niet<br />

stilstonden.<br />

Onder de volksmassa's in de koloniale gebieden waren inmiddels hier<br />

en daar al stromingen ontstaan die de eis gingen stellen dat de blanke<br />

overheersers hun macht gedeeltelijk of geheel zouden overdragen. In<br />

Egypte, dat aan de top door de Britten werd bestuurd, werd in 1907 een<br />

nationalistische partij opgericht. In Brits-Indië, waar zich in de negentiende<br />

eeuween inheemse bourgeoisie was gaan vormen, was al in 1885<br />

een grote federatie van nationalistische groeperingen tot stand gekomen,<br />

het Indian National Congress, waarvan zeven jaar later de eerste leden<br />

waren opgenomen in de wetgevende raad van deze grootste Britse<br />

kolonie. Dat Congress, bedoeld om een vertegenwoordiging te zijn van<br />

alle inheemsen, was in feite hoofdzakelijk een beweging van Hindoes<br />

- Voor-Indische Islamieten, vrezend dat zij in een onafhankelijk Voor-<br />

Indië onderdrukt zouden worden, vormden in 1906 de All India Moslem<br />

League. Elf jaar later, in 1917, in de Eerste Wereldoorlog dus, kwam de<br />

Britse regering tegemoet aan eisen die zowel door Hindoes als door<br />

Islamieten waren gesteld: zij deed de toezegging dat Brits-Indië te zijner<br />

tijd als deel van het Empire een zichzelf besturend gebied zou worden<br />

welks regering verantwoordelijk zou zijn aan een eigen parlement.<br />

Verder nog gingen de Verenigde Staten. Zij hadden in 1898 de Philippijnen<br />

in handen gekregen: de archipel welks bevolking in drie eeuwen<br />

van Spaans koloniaal bewind goeddeels gewonnen was voor het<br />

katholicisme en waar de meer ontwikkelden zich al jarenlang gekeerd<br />

hadden tegen de Spaanse overheersing. Bij de verdrijving van de Spanjaarden<br />

kregen de Amerikanen belangrijke steun van de Philippijnse<br />

nationalistische beweging; de radicale vleugel daarvan keerde zich tegen<br />

het Amerikaans gezag, begon een guerrilla en werd verslagen. Met de<br />

meer behoudende vleugel, uit welgestelden bestaande, gingen de Amerikanen<br />

in zee. Van hun ietwat bedremmeld beleid (bedremmeld omdat<br />

de Verenigde Staten hun eigen nationaal bestaan in de strij.d tegen een<br />

koloniale overheerser hadden bevochten) was het uitgangspunt dat het<br />

bestuur over de Philippijnen zoveel mogelijk door Philippino's moest<br />

worden uitgeoefend. Er kwam in 1907 een louter uit Philippino's bestaande<br />

Wetgevende Vergadering, gekozen door kiezers die een zeker<br />

bedrag aari belastingen betaalden (census-kiesrecht); van de sterkste fractie<br />

was 'Manuel Quezon een van de leiders. Hij streefde de onafhankelijkheid<br />

na en zag het als een belangrijke verdere stap in die richting dat<br />

in '16 bepaald werd dat de Amerikaanse gouverneur-generaal een Executive<br />

Council naast zich zou krijgen waarin Philippino's in de meerder-


EEN 'ACHTERGEBLEVEN GEBIED'<br />

heid zouden zijn. Quezon was de man die de A~erikanen eens toevoegde:<br />

'We would rather be governed like hell and do it ourselves than like heaven<br />

and have it done for us.'! Hij mocht vertrouwen dat hij zijn doel zou<br />

bereiken: in '16 had de Amerikaanse regering verklaard dat zij er naar<br />

zou streven de Philippijnen onafhankelijk te maken.<br />

*<br />

Bij Brits-Indië en de Philippijnen vergeleken vormde Nederlands-Indië<br />

voor de Eerste Wereldoorlog een in politiek opzicht achtergebleven<br />

gebied - achtergebleven óók bij de Antillen en Suriname die beide sinds<br />

1865 een vertegenwoordigend lichaam kenden. In Nederlands-Indië was<br />

sprake van een volledig autocratisch bestuur: bestuur door de gouverneur-generaal.<br />

'Het is', schreef in 1891 de toenmalige bekleder van die<br />

hoge post aan de minister van koloniën, 'een opvallend verschijnsel dat<br />

deze gewesten nog altijd bestuurd worden op een wijze die in de Britse<br />

koloniën reeds lang uitzondering is geworden'; hij wees daarbij op een<br />

in De Gids gepubliceerde beschouwing van een hoogleraar in het volkenrecht<br />

die, meende hij, 'terecht' opgemerkt had, 'dat het koloniaal<br />

bestuur over deze bloeiende eilandenwereld nog de meeste overeenkomst<br />

toont met het Britse bestuur over de rotsen van Sint Helena." Er<br />

was repressief toezicht op de pers, politieke verenigingen en vergaderingen<br />

waren verboden, althans tot 1915: toen werd het recht op vereniging<br />

en vergadering in beginsel erkend.<br />

Die erkenning vloeide logisch voort uit een maatregel die tien jaar<br />

eerder, in '05 (tijdens het bewind van gouverneur-generaal van Heutsz)<br />

was genomen: drie plaatsen waar veel Europeanen woonden, nl. Batavia,<br />

het daarbij gelegen Meester Cornelis en Buitenzorg, waren toen gemeenten<br />

geworden met een eigen burgemeester en een eigen gemeenteraad.<br />

In die raden hadden Europeanen de meerderheid. Aanvankelijk werden<br />

alle leden door het gouvernement benoemd maar van '08 af werd een<br />

1 Aangehaald in J. M. Pluvier: Overzicht van de ontwikkeling der nationalistische beweging<br />

in Indonesië in de jaren 1930 tot 1942 (1953), p. 10 (verder aan te halen als: Pluvier:<br />

Overzicht). 2 Brief, 16 april 1891, aangehaald in (Historisch Genootschap, Commi~sie<br />

voor bronnenpublikatie betreffende de geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-<br />

1942) S. L. van der Wal: De Volksraad en de staatkundiçe ontwikkeling van Nederlands-Indië<br />

(verder aan te halen als: van der Wal: Volksraad), dl. I (1964), p. 9-IO.<br />

199


INDIË ONTWAAKT<br />

deel van de Europese leden gekozen en uit dat verkiezen kon slechts<br />

voortvloeien dat zich groeperingen zouden vormen die de verkiezing<br />

van bepaalde kandidaten zouden gaan bevorderen. Meer en meer gemeenten<br />

kwamen er, vooral op Java, alle met een gemeenteraad. Die<br />

raden en enkele andere, inmiddels ingestelde gewestelijke raden telden<br />

in '16 tezamen 682 leden; van die 682 waren toen 520 benoemd en 162<br />

gekozen en hadden 3I3 een functie hetzij in het Nederlandse, hetzij in<br />

het daaraan ondergeschikte inheemse bestuursapparaat; onder die 313<br />

bevonden zich 88 BB-ambtenaren en 80 regenten en patihs. Men kon dus<br />

bij die raden niet van een reële politieke onafhankelijkheid spreken; zij<br />

hadden dan ook weinig aantrekkelijks voor de inheemse bevolking,<br />

voorzover deze de behoefte had eigen doelstellingen na te streven.<br />

Die behoefte wàs er. Er mochten dan op Java sinds de Java-oorlog<br />

geen grote anti-Nederlandse uitbarstingen zijn voorgekomen, die rebellie<br />

was niet vergeten (de inheemse bevolking was de nagedachtenis van<br />

prins Diponegoro blijven eren) en men moet wel aannemen dat de<br />

plaatselijke, door het Knil hardhandig onderdrukte onlusten in de betrokken<br />

streken in de geest van velen een residu hadden nagelaten van<br />

afschuw zowel van de blanke overheerser als van zijn inheemse helpers,<br />

van wie vooral de Ambonnezen met het koloniaal gezag werden geïdentificeerd,<br />

Niet anders was, zo veronderstellen wij, het effect van de<br />

Atjeh-oorlogen; tijdens de eerste, in 1873, werd, aldus van 't Veer, 'in<br />

de moskee van Semarang openlijk voor de sultan van Atjeh ... gebeden."<br />

Alleen daar? Alleen toen? Wij hebben er geen gegevens over, maarhet<br />

kan moeilijk anders of de jarenlange strijd op de noordpunt van Sumatra<br />

moet elders door sommige inheemsen met aandacht zijn gevolgd en<br />

wellicht niet zonder bewondering voor een militair verzet dat veertig<br />

jaar lang werd volgehouden. Trouwens, in die Atjeh-oorlogen gingen,<br />

zoals vermeld, ca. vijf-en-twintigduizend door de justitie veroordeelde<br />

Javanen die als dwangarbeiders naar Atjeh waren overgebracht, te gronde<br />

- waren al die slachtoffers zomaar vergeten? Had hun lot geen afschuw<br />

en naast afschuwangst gewekt? In '23 in de Volksraad sprekend over het<br />

beeld van de Europeaan dat zich in de laatste decennia van de negentiende<br />

eeuw bij de eenvoudige Javaan had gevormd, zei een inheems bestuursambtenaar,<br />

later een van de regenten in de Preanger:<br />

'In die dagen gold als de natuurgetrouwe beschrijving van een Europeaan dat<br />

1 P. van 't Veer: De Atjeh-oorlog, p. 82.<br />

200


INHEEMSEN EN EUROPEANEN<br />

deze iemand is met een zware stem, een grote stok in de hand en van wie men<br />

niets anders hoorde dan 'Perdorn'.' Zo werd algemeen de Europeaan beschreven<br />

en van ouder tot ouder werd de dessa-bewoners vrees voor hem ingeboezemd.<br />

Zo zal het geen verwondering baren dat men voor de onverwachte of gedwongen<br />

aanraking met een Europeaan zich van toverformules of be scher men de amuletten<br />

voorzag om de invloed van zulk een wezen terdege te kunnen weren."<br />

De meeste Europeanen verdiepten zich niet of nauwelijks in de<br />

gevoelens welke sommige, misschien wel vele inheemsen jegens hen<br />

waren gaan koesteren. Een die dat wèl had gedaan, de Amsterdammer<br />

P. C. C. Hansen, die jarenlang als koffieplanter op Midden-Java temidden<br />

van inheemsen had geleefd, schreef in 1903 in De Gids dat dezen althans<br />

in de hem bekende streek vervuld waren van 'een gloeiende haat tegen<br />

(hun) overheersers, ontstaan en gevoed door verbittering over het vele<br />

onrecht, hun aangedaan." Twaalf jaar later, in 'IS, leed het voor de<br />

procureur-generaal te Batavia geen twijfel dat er in Indië geen sprake kon<br />

zijn van volledige persvrijheid, want, waarschuwde hij de gouverneur-<br />

generaal (dat was toen de anti-revolutionair A. W. F. Idenburg), dan zou<br />

men bijvoorbeeld niet kunnen<br />

'verhinderen dat in de Inlandse pers de vraag besproken wordt hoe Indië zich<br />

van het Nederlands gezag zal bevrijden ... Wat in een autonome staat geen gevaar<br />

kan opleveren, omdat regering en volk een geheel vormen, is in een kolonie,<br />

waar een groot deel van het volk in de regering de overheersing van vreemden<br />

ziet en de wens gaat koesteren zich daarvan te bevrijden, een gevaarlijk middel<br />

tot voorbereiding ener omwenteling."<br />

'Overheersing van vreemden', en vreemde, van ver gekomen blanken<br />

niet alleen maar ook belijders van een geheel ander geloof, die als zodanig<br />

door de rechtgeaarde Islamiet beschouwd werden als kafirs, ongelovigen<br />

- en als een gevaar voor de eigen religie.<br />

1 Verdomme. 2 Wiranatakoesoema, aangehaald in B. J. Brouwer: De houding von<br />

Idenburg en Colijn tegenover de Indonesische beweging, p. 13. 3 Aangehaald in R Nieuwenhuys:<br />

Oost-Indische spiegel, p. 278. • Nota, 30 maart 1915, aangehaald in (Historisch<br />

Genootschap, Commissie voor bronnenpublikatie betreffende de geschiedenis<br />

van Nederlands-Indië 1900-1942) S. L. van der Wal: De opkomst van de nationalistische<br />

beweging in Nederlands-Indië (1967), p. 375-76 (verder aan te halen als: van der Wal:<br />

Opkomst).<br />

201


Islamietisch reveil/ (Wilde scholen J<br />

Een van de verplichtingen welke de Islam de gelovigen oplegde, was,<br />

gelijk in hoofdstuk 2 vermeld, die, om eenmaal in hun leven de heilige<br />

plaatsen van de Islam in Arabië te bezoeken, met name Mekka. Die tocht,<br />

de hadj, werd, aldus Sartono ', door drie soorten Mekkagangers (dat waren<br />

bijna steeds mannen-) ondernomen: door personen die er op eigen kosten<br />

en geheel vrijwillig heengingen, door personen die er op kosten van<br />

familieleden of andere verwanten naar toe werden gestuurd om theologie<br />

te studeren, en door personen die zich hadden misdragen en voor wie<br />

de hadj een vorm van boetedoening was. Wie dan als hadji terugkeerde,<br />

genoot, zoals wij al in hoofdstuk 4 opmerkten, in de regel een bijzonder<br />

aanzien en kon daar ook in het economisch leven gebruik van maken<br />

- niet weinige hadji's slaagden er in, veelland te kopen, handelszaken te<br />

beginnen, geldschieter te worden. In het midden van de negentiende<br />

eeuw leverde Indië jaarlijks ca. zestienhonderd Mekkagangers op, maar<br />

in de jaren '80 (er waren in die decade drie jaren waarin de hadj op<br />

geloofsgronden van bijzondere betekenis werd geacht) waren het er<br />

gemiddeld bijna vijfduizend; zij vormden toen ca. een tiende van alle<br />

Mekkagangers. Tot aan de Eerste Wereldoorlog was het aantal Mekkagangers<br />

uit Indië soms iets lager, soms iets hoger dan vijfduizend - deze<br />

belangrijke vorm van geestelijk contact met de wereld van de Islam werd<br />

in elk geval voortgezet en droeg er toe bij dat het Islamietisch geloof in<br />

Indië een levende kracht bleef.<br />

Kracht had het van meet af aan getoond, ook in zijn eerste contacten<br />

met de Portugezen; dezen hadden slechts op eilanden waar de Islam niet<br />

of nauwelijks aanhangers had gevonden, het katholicisme kunnen verspreiden:<br />

in de Molukken en op Flores en Timor. Uit de Molukken (delen<br />

van Flores bleven tot in het midden van de negentiende eeuw Portugees<br />

bezit en de oostelijke helft van Timor bleef dat ook later) werden de<br />

priesters door de Compagnie verdreven - op Ambon liet de bevolking,<br />

voorzover katholiek geworden, zich winnen voor, zo heette het, 'de ware<br />

Gereformeerde religie'. In het door de Compagnie rechtstreeks bestuurd<br />

gebied werd, zoals ook in de Zeven Verenigde Nederlanden het geval<br />

was, de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst verboden<br />

I Sartono Kartodirdjo: The Peasants' Revolt of Ban/en, p. 59. 2 Er was op een eiland<br />

in de Molukken een dorp waar de bevolking zo orthodox-Islamietisch was dat niet<br />

alleen veel mannen maar ook veel vrouwen en kinderen naar Mekka waren getogen,<br />

bij elkaar meer dan de helft van de bevolking.<br />

202


ZENDING EN MISSIE<br />

(hier en daar kwamen 'schuilkerken' tot stand), alleen predikanten werden<br />

officieel toegelaten.<br />

In r808 kwamen, uit Nederland, wederom missionarissen in Indië aan:<br />

twee; in de decennia die volgden, kon de missie zich slechts langzaam<br />

ontplooien. De zending daarentegen, bevorderd door het in 1795 opgericht<br />

Nederlands Zendeling Genootschap, breidde zich snel uit. De<br />

prediking van het Christendom nu wekte weerstanden bij de Islamieten<br />

- wij herinneren er aan dat ook Diponegoro tenslotte tot de 'heilige<br />

oorlog' tegen alle Christenen had opgeroepen; trouwens, wie op Java of<br />

elders in verzet wilde komen tegen het Nederlands bewind, behoefde<br />

maar de strijd tegen de kafirs in zijn vaandel te schrijven om een schare<br />

volgelingen te vinden. Het gouvernement ging daar terdege rekening<br />

mee houden: in navolging van eerdere instructies bevatte het Regeringsreglement<br />

van r854, bij welks toelichting in de Tweede Kamer namens<br />

de regering verklaard werd dat Nederland géén Christelijke staat was, de<br />

bepaling dat de gouverneur-generaal de gebieden kon aanwijzen waar<br />

zendelingen en missionarissen aan het werk konden gaan en dat hij het<br />

verlof tot prediking van het Evangelie kon beperken of zelfs intrekken.<br />

Kuyper achtte die staatsinmenging onduldbaar; zoals men zag, had hij<br />

aan het eind van de jaren '70 van de vorige eeuw geëist dat in Indië 'elke<br />

belemmering voor de vrije prediking van het Evangelie opgeheven' zou<br />

worden; de door hem geïnspireerde passage in de Troonrede van I90r<br />

begon dan ook met de woorden: 'Als Christelijke mogendheid is Nederland<br />

verplicht, in de Indische archipel de rechtspositie der inlandse<br />

Christenen beter te regelen [en] aan de Christelijke zending' (de missie<br />

werd niet genoemd) 'op vaster voet steun te verlenen.' Dat was gemakkelijker<br />

in Den Haag geschreven dan in Batavia gedaan! Het kwam daar<br />

niet tot een wettelijke gelijkstelling van inheemse Christenen aan Europeanen<br />

1, het gouvernement, ook dat van Kuypers volgeling Idenburg,<br />

hield terdege rekening met de Islamietische weerstanden in de inheemse<br />

wereld en van beëindiging van de staatsinmenging was geen sprake, ook<br />

niet toen in '25 de Wet op de Indische staatsinrichting werd vastgesteld.<br />

'De Christenleraars, priesters en zendelingen moeten', aldus een der<br />

artikelen,<br />

'voorzien zijn van een door of namens de gouverneur-generaal te verlenen,<br />

bijzondere toelating om hun dienstwerk in enig bepaald gedeelte van Neder-<br />

I Die gelijkstelling was afgekondigd in 1848, maar vrijwel onmiddellijk in feite<br />

ongedaan gemaakt.<br />

203


INDlli ONTWAAKT<br />

lands-Indië te mogen verrichten. Wanneer die toelating schadelijk wordt bevonden<br />

of de voorwaarden daarvan niet worden nageleefd, kan zij door de gouverneur-generaal<br />

worden ingetrokken."<br />

Tegen dit wetsartikel hadden de confessionele partijen in Nederland<br />

eigenlijk principiële bezwaren maar zij brachten die niet tot gelding<br />

omdat het maar zeer zelden voorgekomen was" (en van '30 af in het<br />

geheel niet meer voorkwam) dat een aanvraag om het Christendom te<br />

prediken werd afgewezen.<br />

Een algemeen bezwaar dat gouverneurs-generaal en BB-ambtenaren<br />

tegen de Evangelie-prediking koesterden, was dat zij onrust wekte bij<br />

Islamieten; daarnaast werd wel gevreesd dat gekerstende inheemsen zich<br />

als het ware de gelijken zouden voelen van Europeanen. 'Hoe meer de<br />

propaganda van het Christendom in deze gewesten doordringt, des te<br />

meer', zo schreef in de jaren '30 van de negentiende eeuw de eerste<br />

gouverneur-generaal die commissaris-generaal van den Bosch, de grondlegger<br />

van het Cultuurstelsel, opvolgde, aan een vertegenwoordiger der<br />

katholieken, 'zal de zelfstandigheid der inlanders toenemen. Laat u overtuigen,<br />

het is een zaak van Nederlands belang, de missie zoveel mogelijk<br />

te beperken." Een eeuw later werden van Poll en Teulings, de twee<br />

afgevaardigden van de Rooms-Katholieke Staatspartij, getroffen door de<br />

nog steeds afwerende houding van althans een deel van het BB-apparaat.<br />

'Niet gering', schreven zij in hun rapport,<br />

'is in Indië het aantal bestuursambtenaren die menig heidens volk maar het liefst<br />

in zijn eigen cultuur zouden laten voortleven, omdat zij, van het Christendom<br />

en zijn diepe wezen weinig of niets kennend en sommige uiterlijke cultuurverschijnselen<br />

van aesthetische aard veel te hoog aanslaand, van mening zijn dat het<br />

Christendom aan de volken, dragers dezer cultuurverschijnselen, eigenlijk niets<br />

te brengen heeft ... Nog talrijker is de kategorie bestuursambtenaren, welke van<br />

de komst of de uitbreiding der Missie in het onder hen staande gebied alleen<br />

maar de meerdere soesah zien en deze liefst maar vermijden."<br />

Zeker, het gouvernement als geheel verleende steun, ook financiële,<br />

aan de Christelijke kerken, toch gingen deze hun eigen weg en op die<br />

t Deze bepaling gold ook voor inheemse 'Christenleraars, priesters en zendelingen',<br />

niet voor protestantse of katholieke onderwijzers die enig godsdienstonderwijs gaven<br />

als deel van hun algemeen onderwijs. 2 In de periode I856-I929 was 2 % van de<br />

aanvragen afgewezen. 3 Aangehaald door]. Wils in Balans van beleid, p. 3I7. 4 Van<br />

PollfTeulings: Rapport, p. 85.<br />

2°4


ZENDING EN MISSIE<br />

weg kwamen zij (de hervormden vooralonder invloed van een afgezant<br />

van het Nederlands Bijbelgenootschap, dr. H. Kraemer) wezenlijk verder<br />

dan het gouvernement. Want waar dat laatste tot het einde toe gedecideerd<br />

op het standpunt stond dat Nederlands leiding in Indië moest<br />

worden bestendigd, was in verscheidene kerken het besef gaan doorbreken<br />

dat het Christendom in Indië ten spoedigste de kerkelijke leiding<br />

moest overdragen aan inheemse Christenen. Alle protestanten konden in<br />

Indië tot één, door koning Willem I opgericht kerkgenootschap toetreden<br />

maar naast dat 'Nederlandse' kerkgenootschap bestonden er ten tijde van<br />

de Japanse bezetting al vijf geheel zelfstandige protestantse kerkgenootschappen<br />

van inheemsen: op de Molukken, in de Minahassa, in de<br />

Bataklanden op Sumatra, op het eiland Nias (zie kaart VI op pag. 62) en,<br />

tenslotte, bij de Dajaks op Borneo. Een deel van de heidense bevolking<br />

van de Minahassa was in de loop van de negentiende eeuw voor het<br />

protestantisme gewonnen door zendelingen uit Nederland, in de Bataklanden<br />

en op Nias hadden zendelingen van de Rheinische Missionsgesellschajt<br />

uit Barmen onder de heidenen gewerkt en op Borneo Zwitserse en<br />

Duitse zendelingen van de Evangelische Missionsgesellschajt uit Bazel.' Ook<br />

waren in '42 enkele Gereformeerde kerken van inheemsen en Chinezen<br />

reeds geheel zelfstandig - de overige Gereformeerde kerken (dat waren<br />

hoofdzakelijk kerken van Nederlanders en Indische. Nederlanders)<br />

vormden als Classis Batavia een aparte synode in het verband van de<br />

Gereformeerde kerken in Nederland.<br />

Als direct en indirect gevolg van de arbeid van Nederlandse, Duitse<br />

en Zwitserse zendelingen waren er in '42 in Indië ruim een miljoen<br />

protestanten, onder wie enkele grote groepep inheemsen: ca. vierhonderdduizend<br />

in de Minahassa (dat gebied, waar ongeveer de helft van de<br />

bevolking gekerstend was, noemde men wel 'Nederlands twaalfde provincie'),<br />

ca. driehonderdduizend in de Baraklanden en op Nias, ca. tweehonderdduizend<br />

op de Molukken, ca. honderdvijftigduizend op Timor<br />

~ op Java daarentegen niet meer dan ca. zestigduizend. Aan de Islam had<br />

het protestantisme (voor het katholicisme gold hetzelfde) nauwelijks<br />

afbreuk gedaan" - de zending had in hoofdzaak succes gehad in gebieden<br />

I Zg. 'dubbele zending' trachtte het gouvernement steeds te voorkomen: in bepaalde<br />

gebieden werden meestal slechts dienaren van één zendings- of missie-organisatie<br />

toegelaten; aangezien de zending zich het eerst had kunnen uitbreiden, voelde de<br />

missie zich door het tegengaan van de 'dubbele zending' lange tijd tegengewerkt.<br />

2 Evenmin aan het Hindoeïsme op Bali en West-Flores; in de negentiende<br />

eeuw kregen drie zendelingen hier geen V-oetaan de grond, d.w.z. de derde wist één<br />

Baliër Christen te maken en werd vervolgens door deze vermoord.<br />

205


INDIË ONTWAAKT<br />

waar de Islam nog niet was doorgedrongen. De Bataks waren, toen hun<br />

ca. I860 de eerste zendelingen van de Rheinische Missionsgesellschajt het<br />

Christendom kwamen prediken, heidenen - ook de Dajaks waren dat,<br />

toen bij hen de eerste zendelingen van de Evangelische Missionsgesellschajt<br />

verschenen. Al die zendelingen waren primitieve gebieden binnengetrokken<br />

waar zich nog geen Nederlandse bestuursposten bevonden. Zij<br />

traden er overigens niet alleen als predikers maar ook als onderwijzers<br />

en heelkundigen op. Trouwens, ook elders in de archipel beijverden<br />

zending en missie zich ten zeerste om scholen en hospitalen op te<br />

richten.<br />

Geheel zelfstandig was de katholieke kerk in Indië in 1942 nog niet:<br />

Indië werd als missiegebied beschouwd en ressorteerde derhalve onder<br />

een van de congregaties van het Vaticaan. Er waren zes Apostolische<br />

Vicariaten en Prefeeturen op Java, tien in de Buitengewesten. In die laatste<br />

woonden de grote groepen inheemsen die voor het katholieke geloof<br />

waren gewonnen, zulks in een nogal snel tempo waarbij wellicht niet<br />

alleen sommige katholieke scholen en hospitalen een rol hebben gespeeld<br />

1 maar ook de voor veel inheemsen aantrekkelijke, uiterlijke<br />

aspecten van de katholieke liturgie.<br />

Pas tegen het einde van de negentiende eeuw, vooral evenwel na de<br />

Eerste Wereldoorlog, was de missie zich in Indië gaan ontplooien. Zij<br />

had ca. I900 een kleine dertigduizend inheemsen tot het katholiek geloof<br />

bekeerd, in '39 daarentegen (er waren toen in Indië meer dan vijfhonderdvijftig<br />

priesters werkzaam) bijna een half miljoen, van wie ca. driehonderddertigduizend<br />

op het van ouds gedeeltelijk katholieke Flores<br />

woonden." Onder de elf bisschoppen die aan het hoofd stonden van de<br />

Apostolische Vicariaten, bevond zich ten tijde van de Japanse invasie één<br />

inheemse bisschop: die van Semarang. In '39 waren er vijftien inheemse<br />

priesters geweest, drie jaar later iets meer - op Flores waren in '4I de<br />

eerste twee Florinezen tot priester gewijd.<br />

*<br />

1 J. Th. M. Bank heeft er overigens in zijn in '83 verschenen proefschrift Katholieken<br />

en de Indonesische revolutie op gewezen dat ten tijde van de Tweede Wereldoorlog<br />

70 % van alle onderwijs- en verpleegkrachten van de missie werkzaam was ten<br />

behoeve van de Nederlanders, de Indische Nederlanders en de Chinezen. 2 Toen<br />

dit eiland in 1859 door Portugal aan Neäerland werd afgestaan, had de Portugese<br />

regering weten te bedingen dat de Portugese priester-missionarissen mochten blijven.<br />

206


VERSTERKING VAN DE ISLAM<br />

Zo was dus het Christendom in Nederlands-Indië letterlijk, d.w.z. geografisch,<br />

en figuurlijk een randverschijnsel gebleven: na vier generaties<br />

zendings- en ruim één generatie missiewerk was van de ca.acht-en-zestig<br />

miljoen inheemsen ca. anderhalf miljoen tot het Christendom bekeerd<br />

en dat was hoofdzakelijk geschied in de eertijds heidense delen van de<br />

Buitengewesten. De Islam had zich kunnen handhaven, ja hij was uit de<br />

confrontatie met het Christendom en het door Christenen uitgeoefend<br />

opper- en algemeen bestuur krachtiger te voorschijn gekomen. Dat had<br />

te maken met twee factoren: de eerste (waar wij aanstonds over zullen<br />

schrijven) was een inwendige versterking van de Islam als gevolg van<br />

invloeden uit de rest van de Islamietische wereld, de tweede was de<br />

omstandigheid dat juist het door Christenen uitgeoefend gezag veel<br />

inheemsen ertoe had gebracht, bij hun eigen godsdienst steun te zoeken.<br />

Die steun zochten zij dan niet bij de inheemse gezagdragers die, elk in<br />

eigen ressort, formeel hoofd waren van de Islam, maar bij de veel bredere<br />

groep van de Islamietische voorgangers, de kiaji, en de Islamietische<br />

wetsgeleerden, de oelama's; voorgangers en wetsgeleerden hadden in hun<br />

jonge jaren een tijdlang in het Arabisch lessen gevolgd op een Islamietisch<br />

seminarium, een pesantrèn'; waren veelal naar Mekka getogen,<br />

leefden op alle gebieden waar zulks voorschrift was, volgens de wetten<br />

van de Koran, beheersten de heilige taal van de Islam, het Arabisch, en<br />

hadden, dàt vooral, geen functie in het overheidsapparaat- - anders dan<br />

de inheemse bestuurders waren zij niet dienstbaar aan de blanke, met het<br />

Christendom geïdentificeerde kolonisatoren; dat gaf hun bij veel inheemsen<br />

een bijzonder gezag.<br />

Door het gouvernement werd de Islamietische geloofsovertuiging<br />

ontzien - bij menige Europeaan in de tropen was trouwens sprake van<br />

angst dat het tot bloedige onlusten zou komen als men dat naliet. Het<br />

was vooral Snouck Hurgronje, groot kenner van de negentiende-eeuwse<br />

Islam, die er in zijn adviezen aan de gouverneurs-generaal en, na zijn<br />

terugkeer naar Nederland (1907), aan de minister van koloniën met kIem<br />

op aandrong, jegens de Islam neutraal te blijven" en dus bijvoorbeeld<br />

1 Buiten Java hadden die scholen andere namen; op Java heetten zij ook wel<br />

pondokan. 2 Wèl fungeerden op Java de hoofden van het moskeepersoneel, de<br />

penghoeloes, als adviseurs van de landraden; zij ontvingen daarvoor een bescheiden<br />

bezoldiging. 3 Zoals eerder vermeld, stond aan Snouck Indië's integratie in de<br />

Westelijke wereld als ideaal voor ogen; zijn mening was dat de Islam niet tot de<br />

modernisering van Indië kon bijdragen - die Islam zou, meende hij, de schok van de<br />

aanraking met de Westelijke wereld niet kunnen doorstaan en dat zou, dacht hij,<br />

eerder blijken naarmate men hem minder moeilijkheden in de weg legde.<br />

207


INDIË ONTWAAKT<br />

ook weerstand te bieden aan druk van confessionele zijde in Nederland<br />

om de prediking van het Christendom belangrijk te bevorderen. Op<br />

enkele uitzonderingen na (zij komen nog ter sprake") handelde het<br />

gouvernement in Batavia steeds in de lijn van Snoucks adviezen, waarmee<br />

het overigens aan twee kanten wrevel wekte: wrevel bij die protestanten<br />

en katholieken in Nederland die van oordeel waren dat veel meer<br />

kracht moest worden gezet achter de kerstening van Indië, en wrevel bij<br />

de overtuigd-Islamieten in Indië die meenden dat het weinige wat het<br />

gouvernement ten bate van de Christelijke kerken deed, al te veel was<br />

en dat, gegeven het feit dat veruit het grootste deel van Indië's bevolking<br />

Islamietisch was, het jegens de Islam neutrale gedrag van het gouvernement<br />

afkeuring verdiende. De Christelijke kerken kregen ten laste van<br />

Indië's financiën (financiën die voor de helft door de inheemse samenleving<br />

werden opgebracht) in de jaren '20 een bijdrage van ca. f I'h mln;<br />

zij was in de tweede helft van de jaren '30, toen een rigoureus bezuinigingsprogram<br />

was uitgevoerd, nog steeds bijna f I mln" - voor de<br />

Islamietische eredienst was daarentegen in die tweede helft van de jaren<br />

'30 slechts ca. f7 500 op de begroting uitgetrokken. Dat verschil werd als<br />

kwetsend ervaren.<br />

Daar kwam dan nog bij dat uit Nederland soms uitlatingen in Indië<br />

bekend werden die door de inheemsen beschouwd werden als grofbeledigend<br />

voor hun geloof. Zo in '13, toen door twee confessionele<br />

Tweede Kamer-leden was betoogd dat de Javanen geen Islamieten waren<br />

maar eigenlijk heidenen die louter een paar Arabische formules konden<br />

herhalen - meteen begonnen op Java, aldus waarschuwde de adjunctadviseur<br />

voor inlandse zaken, dr. D. A. Rinkes, gouverneur-generaal<br />

Idenburg,<br />

'de zatste geruchten ... de ronde te doen, bijv. dat het gouvernement de regenten<br />

had gelast, het Christendom aan te nemen en dat de bevolking nu wel volgen<br />

moest, dat de gehele bevolking gedwongen zou worden het Christendom te<br />

aanvaarden, dat de hadj spoedig verboden zou worden ... en vele andere<br />

meer."<br />

1 Hier willen wij vermelden dat bij één gelegenheid, in 1930, op Java een inheemse<br />

Christen tot regent werd benoemd - hij kreeg in de inheemse pers een koele ontvangst<br />

maar het kwam niet tot ongeregeldheden. Deze regent werd in '43 door de Japanners<br />

ter dood gebracht. 2 Uit dit bedrag werden o.rn. de salarissen betaald van enkele<br />

honderden protestantse en enkele tientallen katholieke ambtsdragers; de gouvernementsbijdrage<br />

aan de protestantse kerkgenootschappen was ca.twee-en-een-half maal<br />

zo groot als die aan de katholieke kerk. 3 Nota, 13 mei 1913, in van der Wal:<br />

Opkomst, p. 188.<br />

208


BEDUCHTHEID VOOR HET CHRISTENDOM<br />

Soms werd in Indië in Europese dagbladen negatief geschreven over<br />

de Islam of over de Profeet - door de inheemse pers werd daar steeds<br />

met geprikkeldheid op gereageerd. Van belang was daarbij dat door<br />

inheemsen nogal eens werd aangenomen dat het Christendom in Indië<br />

snellere vorderïngen had gemaakt dan in werkelijkheid het geval was.<br />

Zo werd begin '4I in Batavia tijdens een vergadering van een Islarnietische<br />

jeugdorganisatie door de spreker beweerd dat, aldus een persverslag,<br />

'door de activiteit die het Christendom hier in Indonesië aan de dag heeft<br />

gelegd ... , twee-en-een-half miljoen Islamieten naar het Christendom<br />

zijn overgelopen' (in werkelijkheid waren er toen anderhalf miljoen<br />

inheemse Christenen en de meesten hunner woonden in streken waar<br />

de Islam geen of weinig invloed had gehad). 'Hij schatte de ware<br />

Islambelijders hier op hoogstens 20 % van de bevolking. Gelukkig, aldus<br />

spreker, dat er nog lieden zijn die de Islam hier tot zijn oorspronkelijke<br />

staat willen terugbrengen.'!<br />

*<br />

Wie waren 'de ware Islambelijders' ?<br />

Het ligt niet op onze weg, die vraag te beantwoorden, maar een feit<br />

is het dat orthodoxe Islamieten zoals men ze vooral in Atjeh, op Sûmatra's<br />

Westkust en op West-Java kon aantreffen, het geloof in de vorm waarin<br />

het op Midden- en Oost-Java werd aangehangen, een vreemd mengsel<br />

vonden van Voor-Hindoese, Hindoese en Islamietische opvattingen.<br />

Heidens? Neen, in zijn synthetisch karakter typisch Javaans en in elk<br />

geval door deze Javanen beschouwd als hun authentieke, Islamietische<br />

godsdienst.'<br />

I Hong Po, 31 maart 1941, aangehaald in: Overzicht van de Indonesische en Chinees-Maleise<br />

pers, 1941, p. 526. Deze gedrukte overzichten, aanvankelijk samengesteld door het<br />

Kantoor voor de Volkslectuur, verschenen van oktober '40 af als een uitgave van de<br />

eerder in '40 ingestelde Regeringspubliciteitsdienst; de titel werd toen ook veranderd:<br />

van Overzicht van de Inlandse en Maleis-Chinese pers tot Overzicht van de Indonesische en<br />

Maleis-Chinese pers. In 1941 begon de Regeringspubliciteitsdienst voorts met de uitgave<br />

van een gedrukt Persoverzicht dat zich ook tot de Europese bladen uitstrekte. 2 Gouverneur-generaal<br />

Idenburg schreef in '12 aan Kuyper: 'Natuurlijk is niet ieder inlander<br />

goed mahomedaan: in Midden-Java zijn er zelfs ... betrekkelijk weinig die zich aan<br />

209


INDI!j ONTW AAKT<br />

Al in de tweede helft van de negentiende eeuw kon men in Indië<br />

spreken van een versterking van de Islam. Het aantal Mekkagangers<br />

groeide, talrijke Islam-predikers gingen rondtrekken, er vormden zich<br />

(soms geheime) Islamietische genootschappen en de aantallen simpele<br />

dorpsschooltjes waarinjonge kinderen in een voor hen vreemde taal, het<br />

Arabisch, enkele geloofsformules leerden herhalen, en Islamietische seminaria,<br />

pesantrèns, namen toe. Wat met dit alles werd versterkt, was de<br />

Islam in zijn traditionele vormen, nog daterend uit de Middeleeuwen.<br />

In de laatste decennia van de negentiende eeuw begon zich evenwel in<br />

Egypte onder de impuls vooral van de godsdienstleraar Mohammed<br />

Abdoeh een hervormingsbeweging af te tekenen die, teruggaande op de<br />

teksten van de Koran en hun eerste commentaren, de Islam wilde<br />

zuiveren van latere toevoegsels en tegelijk het verbod wilde opheffen<br />

om onderwijs te geven in moderne wetenschappen en in de geschiedenis<br />

van de godsdiensten van Europa. 'Het reformisme', aldus de Nederlandse<br />

historicus A. P. E. Korver,<br />

'was rationalistisch. Het geloofde in vooruitgang en wetenschap. Een leven van<br />

naarstige arbeid werd positief gewaardeerd. Fatalisme en ascese werden verworpen.<br />

Reformisten streefden er naar, de godsdienst te ontdoen van allerlei leerstukken<br />

die er in de loop der eeuwen waren bijgekomen en tot vaste geloofsartikelen<br />

geworden. Zij eisten voor het individu het recht op, deze latere traditie<br />

kritisch te onderzoeken in het licht van de oorspronkelijke openbaring ... Ook<br />

streefde men in reformistische kring naar een meer persoonlijke godsdienstbeleving<br />

in plaats van de vormelijke godsdienstbeoefening die gebruikelijk was<br />

geworden. Men trachtte dit o.a. te bereiken door vervanging van het Arabisch als<br />

liturgische taal door de landstaal."<br />

Abdoeh en de anderen die tot die hervorming het initiatief namen,<br />

beseften dat de wereld van de Islam in zijn contact met de Christelijke<br />

wereld steeds zwakker zou komen te staan indien de 'Islam de verworvenheden<br />

van de moderne wetenschappen niet wist te integreren.<br />

Rechtstreeks en via Arabië werden die nieuwe denkbeelden o.m. naar<br />

hun godsdienst laten gelegen liggen; maar zeker is dat de mahomed. inlander mahomedaan<br />

wil zijn ... en ik durf zonder vrees voor tegenspraak de stelling uitspreken<br />

dat de inlander gemiddeld beter mahomedaan is dan de Hollander gemiddeld Christen.'<br />

(brief, 22 febr. 1912, in van der Wal: Opkomst, p. 158)<br />

1 A. P. E. Korver: Sarekat Islam 1912-1916, p. 6.<br />

210


DE'MOHAMMADIJAH'<br />

Indië overgebracht. Zij sloegen daar eerst aan in Padang en omgeving op<br />

de westkust van Sumatra, d.w.z. bij de geestelijk steeds zeer actieve<br />

Minangkabauers, en vervolgens in de Vorstenlanden op Java waar de<br />

gemeenschap van de overtuigd-Islamieten zich bedreigd achtte, sterker<br />

nog dan elders op dat eiland, door Chinese handelaren en Christelijke<br />

zendelingen. Er werd daar in november 1912 in Djokjakarta door Achmed<br />

Dachlan, een vier-en-veertigjarige batik-koopman, die tweemaal op<br />

hadj was geweest en in Batavia contact had gehad met Arabieren die<br />

Abdoehs denkbeelden hadden overgenomen, een nieuwe organisatie<br />

opgericht, de Mohammadijah ('Mohammedaans')!. Die organisatie ging de<br />

modernere opvatting van de Islam verkondigen en bovendien een daarop<br />

gebaseerde sociaal-culturele verheffing van de inheemse bevolking nastreven.<br />

In tegenstelling tot een tweede nieuwe beweging die eveneens<br />

in 19I2 in Djokjakarta werd opgericht: de Sarekat Islam, het Islamietisch<br />

Verbond (straks meer daarover), ging de Mohammadijab geen politieke<br />

eisen stellen - haar uitgangspunt was dat dergelijke eisen pas aan de orde<br />

konden komen wanneer de inheemsen beter ontwikkeld waren en sociaal<br />

sterker stonden; zij vertrouwde bovendien dat zij, een niet-politieke weg<br />

inslaand, niet in botsing zou komen met het gouvernement. Dat gouvernement<br />

stond niet zonder wantrouwen jegens de Mohammadijah: toen<br />

de statuten in '14 goedgekeurd werden en de beweging daarmee rechtspersoonlijkheid<br />

kreeg, was haar verzoek, op heel Java en op Madoera<br />

actie te mogen ontplooien, afgewezen - zij moest zich vooreerst tot het<br />

vorstendom Djokjakarta beperken.<br />

Achteraf gezien kwam die gouvernementele beperking wellicht de<br />

Mohammadijah ten goede: de nieuwe denkbeelden stieten op weerstand<br />

bij traditioneel denkende Islamieten, vooral bij veel dorpsvoorgangers,<br />

kiaji, en dorpswetgeleerden, oelama's, en de noodzaak zich tot Djokjakarta<br />

te beperken droeg er toe bij dat Achmed Dachlan en de zijnen voor hun<br />

verdere werk een solide grondslag hadden gelegd toen hun organisatie<br />

in '21 verlof kreeg, heel Indië als haar werkterrein te beschouwen. Toen<br />

Dachlan in '23 overleed, waren er op Java 15 afdelingen die tezamen ca.<br />

drieduizend leden telden, en nadien verspreidde de nieuwe beweging<br />

zich verder, zowel op Java als op andere eilanden. In '32 waren er in heel<br />

Indië al bijna 500 afdelingen, eind '39 1065, te weten: 430 op Java en<br />

1 Wat wij over deze beweging schrijven, is vooral gebaseerd op het in 1969 gepubliceerde<br />

werk van de Indonesische historicus Alfian: Islamic Modernism in Indonesian<br />

Politics: The Muhammadyali Movement during the Dutch Colonial Period (1912-1942).<br />

211


INDIË ONTWAAKT<br />

Madoera, 472 op Sumatra 1, 43 op Borneo, I I I op Celebes, 9 elders. In<br />

'40 waren er meer dan honderdtienduizend leden.<br />

Wat deed de Mohammadijah?<br />

Wij dienen de beweging in de eerste plaats te zien als een tot het<br />

oprichten en instandhouden van scholen en van de daarbij behorende<br />

kweekscholen. Daar was geld voor nodig; dat geld werd in eerste instantie<br />

opgebracht door inheemse handelaren, eigenaren van werkplaatsen en<br />

andere meer ontwikkelden die tot de Mohammadijah waren toegetreden."<br />

In totaal waren in '40 niet minder dan 1500 scholen opgericht: 800<br />

godsdienstscholen die op een moderne grondslag stonden, 400 'gewone'<br />

scholen voor onderwijs op inheemse, 300 voor onderwijs op Westerse<br />

grondslag; van die laatste werden er 140 door het gouvernement gesubsidieerd.<br />

Daarnaast richtte de Mohammadijah bibliotheken op alsmede<br />

enkele simpele ziekenhuizen, weeshuizen en tehuizen voor blinden, voor<br />

ouden van dagen, en voor vrouwen en meisjes.' De beweging verwierp<br />

het door traditionele Islamieten gepredikte denkbeeld dat vrouwen buiten<br />

het gezin geen taak hadden: zij had niet alleen een grote eigen<br />

jeugdorganisatie maar ook een vrouwenorganisatie; deze laatste telde<br />

eind '39 meer dan 500 afdelingen.<br />

Ten aanzien van haar effect op bredere massá's Was van belang dat de<br />

Mohammadijah de Islam in zijn gezuiverde vorm dichter bij die massa's<br />

bracht: de Koran werd vertaald, de liturgie vond plaats in de landstaal,<br />

en elke vrijdag (uit godsdienstig oogpunt de belangrijkste dag in de.<br />

Islamietische wereld) vonden godsdienstoefeningen plaats niet in de<br />

moskeeën maar in de openlucht. Er waren trouwens plaatsen waar de<br />

Mohamtnadijah ook op andere avonden openluchtbijeenkomsten hield;<br />

daar werd dan niet alleen gebeden maar werden ook uiteenzettingen<br />

gegeven over godsdienstige en sociale onderwerpen. De Mohammadijah<br />

had aan het einde van de jaren '30 bijna vierduizend Islamietische<br />

voorgangers en bezat toen ca. 700 eigen moskeeën,<br />

Uiteraard stuitte deze Islamietische hervormingsbeweging, gelijk al<br />

aangeduid, op sterke weerstanden in de inheemse samenleving: weer-<br />

1 Op Oost-Sumatra en in het jegens van buiten komende invloeden nogal afgesloten ;<br />

Atj eh vond Mohammadijan geen weerklank maar bij uitstek wèl bij de Minangkabauers<br />

op Sumatra's Westkust waar de beweging een vehikel werd van politieke actie tegen<br />

de door de inheemse hoofden beheerste en dus door het Nederlands gouvernement<br />

beschermde adat-partij. 2 Van de ruim dertigduizend leden in 1930 bestond 85 %<br />

uit middenstanders, 10% uit landbouwers, 5 % uit arbeiders. j Een plan tot oprichting<br />

van een eigen bank werd niet verwezenlijkt.<br />

212


DE'MOHAMMADIJAH'<br />

standen bij inheemse bestuurders die in het gehele streven van Mohammadijah<br />

een aanslag zagen op de adat en dus op hun machtspositie,<br />

weerstanden vooral bij talrijke kiaji's en oelama's die aan de traditionele<br />

vormen van de Islam wilden vasthouden. Er ontstonden scherpe tegenstellingen.<br />

'Tension', aldus de Amerikaanse socioloog Clifford Geertz, die<br />

in '53 en '54 een diepgaand onderzoek instelde in Paree (een plaats met<br />

ca.twintigduizend inwoners, ca. 100 km ten zuid-westen van Soerabaja),<br />

'rose to the point where conservative Moslems would not go to the same mosque with the<br />

Mohammadijah members, where even opening a book by Abdoeh was considered to be a<br />

mortal sin which would lead to blindness, and where an informani of mine who had founded<br />

the only village branch ifMohammadijali in the area (it soon failed) .. '. found that none<br />

of his old-time friends would speak a word to him for over two years and would cross to<br />

the other side if the road when they saw him coming.' 1<br />

Meer traditionele Islamieten, vooral dorps-wetsgeleerden uit Oost-<br />

Java, richtten in '26 een contra-organisatie op: de Nahdat'al Oelama<br />

('Opgang der Godgeleerden'), die minder breed was in haar activiteit,<br />

maar met dat al in de dorpen (de Mohammadijah was meer een stadsbeweging)<br />

zowel op Java als elders een aanzienlijke aanhang kreeg; zij telde<br />

in '39 ca. honderdduizend leden en was toen, behalve in de dorpen van<br />

Java, sterk vertegenwoordigd in de streek van Palembang op Sumatra en<br />

op Zuidoost-Borneo.<br />

*<br />

Wij vermeldden zojuist dat in '40 van de 1500 door de Mohammadijab<br />

opgerichte scholen 140 door het gouvernement werden gesubsidieerd:<br />

1360 dus niet, en het zijn die I 360 welke men in de officiële statistieken<br />

niet tegenkomt. Er waren er meer, veel meer, die in die statistieken niet<br />

werden vermeld; Wij denken in de eerste plaats aan de eerder door ons<br />

genoemde pesantrèns van wie vele door hadji's waren gesticht; jongeren<br />

van zes tot vijf-en-twintigjaar namen daar hun intrek, reciteerden enkele<br />

uren per dag gedeelten uit de Koran (in het Arabisch), kregen in het<br />

Arabisch onderricht in de Islamietische ethiek en wetten en bewerkten<br />

1 Clifford Geertz: The Religion ofJava (I956), p. I39.<br />

213


INDIIl ONTWAAKT<br />

in voorkomende gevallen tevens dOesawahs die de hadji bezat of arbeidden<br />

in zijn werkplaats. Wij hebben maar weinig gegevens over de<br />

aantallen van die pesantrèns maar weten dat er in 1893 op heel Java 1100<br />

waren, in '25 alleen al in de residentie Bantam bijna 700 met tezamen<br />

bijna twaalfduizend leerlingen en in '42 in de Preanger Regentschappen<br />

750 (aantal leerlingen onbekend) - voor heel Indië moeten die cijfers<br />

toen heel veel hoger zijn geweest; dat onderstreept hoezeer het onderricht<br />

op grondslag van de Koran zich sinds ca. 1890 had uitgebreid. In<br />

Bantam telde de gemiddelde pesantrèn in '25 maar zeventien leerlingen,<br />

maar Java kende daarnaast heel veel grotere Islamietische seminaria; er<br />

was er op Oost-Java één, bij uitstek befaamd, waar ten tijde van de<br />

Japanse invasie ca. zesduizend leerlingen woonden.<br />

Die pesantrèns boden geen aansluiting op de moderne samenleving;<br />

eerder stak er een element van Islamietisch verzet in tegen die samenleving<br />

(en in zekere zin dus ook een element van geestelijk verzet tegen<br />

het koloniaal regime en tegen het Christendom) - andere scholen waren<br />

er die eveneens als een vorm van geestelijk verzet mochten worden<br />

gezien maar die juist wèl de aansluiting op de moderne samenleving<br />

beoogden: dat waren de z.g. wilde (d.w.z. door het gouvernement niet<br />

gesubsidieerde) scholen, die, evenals vele Mohammadijah-scholen, onderwijs<br />

boden in het lezen en schrijven, "aak ook van het Nederlands, en<br />

het rekenen. Die 'wilde scholen' gingen uit van inheemse nationalisten<br />

die meenden dat het voor de opbouw van een modem, onafhankelijk<br />

Indonesië onontbeerlijk was dat het analfabetisme zo spoedig mogelijk<br />

werd overwonnen en dat aan de leerlingen een nieuw gevoel van<br />

nationale identiteit werd bijgebracht. Het beste voorbeeld van dit bewust-Indonesische<br />

onderwijs werd gevormd door de Taman Siswo ('De<br />

leerlingengaarde')-scholen.<br />

De oprichting van die scholen en trouwens ook de ontwikkeling van<br />

de er aan ten grondslag liggende ideologie waren het werk van een telg<br />

uit het Pakoe-Alamse vorstenhuis, Raden Mas Soewardi Soerianingrat.<br />

Hij was in 1912 een van de voormannen geworden van de (straks te<br />

behandelen) hoofdzakelijk uit Indische Nederlanders bestaande Indische<br />

Partij die de band met Nederland wilde verbreken en het bestuur over<br />

Indië in handen wilde leggen van vertegenwoordigers van alle er wonende<br />

volksgroepen - in '13 was hij door het gouvernement naar Banka<br />

verbannen; spoedig nadien was hem verlof verleend, naar Nederland te<br />

gaan. Toen hij vijf jaar later naar Java mocht terugkeren, besloot hij<br />

directe politieke actie uit de weg te gaan maar zich aan de vorming van<br />

de jeugd te wijden. Ten teken daarvan nam hij in '21 een nieuwe naam<br />

214


DE 'TAMAN SISWO'-SCHOLEN<br />

aan: Ki' Hadjar Dewantoro, 'de verheven leraar van het bovenmenselijke.'<br />

In '22 richtte hij zijn eerste school op die geheel geworteld was in<br />

de inheemse cultuur. Zijn initiatief ondervond bestrijding, vooralook<br />

van inheemsen die meenden dat alleen de Westerse cultuur grondslag<br />

van onderwijs kon zijn - hij zette door, gaf acht jaar lang geen antwoord<br />

op de uitgeoefende kritiek en riep pas in '30 zijn volgelingen op een<br />

eerste congres bijeen waarop hij de waarde van zijn aanpak onderstreepte.<br />

Van wat hij in '38 had opgebouwd, kwamen van Poll en Teulings bepaald<br />

onder de indruk. In Djokjakarta bezochten zij het centrale Taman Sisu/oinstituut,<br />

waar zij vernamen dat er in heel Indië al meer dan 200 (twee<br />

jaar later waren het 250) daaronder ressorterende scholen (en kweekscholen)<br />

waren." 'De Taman Sisu/o', rapporteerden zij,<br />

'verheelt geenszins dat zij terug wil van het Westerse naar het nationale. Zij wil<br />

geen nagemaakte Nederlanders trachten te maken van de Javanen, doch zij tracht,<br />

met de nationale taal als voertaal, door een onderwijs van eigen cachet de<br />

inheemsen te ontwikkelen en vooral op te voeden.'<br />

Dat laatste geschiedde in internaten.<br />

'De leerlingen (jongens en meisjes) wonen er in, bij en samen met de gezinnen<br />

van de goeroe en alle andere onderwijzers. In dat milieu mogenjongens en meisjes<br />

vrij, doch onder voortdurend toezicht, met elkaar omgaan ... De sfeer (is) er een<br />

geheel andere dan in een Westerse kostschool ... Heel vaak bestaat er in het<br />

geheel geen reglement doch wordt alles als in een gezin 'geregeld': de gezinssfeer<br />

is steeds aanwezig.<br />

Voor de goeroe en de andere leraren en onderwijzers geldt de onaantastbare<br />

regel ... 'achteraan staan doch steeds beïnvloeden.' Zedelijke vorming en training<br />

staan voorop, intellectuele vorming is een onderdeel daarvan."<br />

Onderwijs in de Islam werd op de Taman Siswo-scholen op Java niet<br />

gegeven (dat onderscheidde ze van de Mohammadijah-scholen), op Sumatra,<br />

waar orthodoxe Islamieten meer irivloed hadden (de eerste Taman<br />

Siswo-school werd er in '29 geopend) was het een verplicht vak. Het<br />

onderwijs werd in de streektaal gegeven, d.w.z. in het Javaans, het<br />

, Afkorting van Kiaji. 2 Driekwart daarvan bevond zich op Java, maar er waren ook<br />

ruim 50 Taman Siswo-scholen op Sumatra's Oostkust (ten behoeve van de kinderen<br />

van uit Java overgebrachte koelies) en enkele op Borneo, Celebes, de Molukken en<br />

Bali. 3 Van PollJTeulings: Rapport, p. 36-37.<br />

215


INDIË ONTWAAKT<br />

Madoerees, het Soendanees, enz. Er werden ook Chinese en Arabische<br />

jongeren als leerling aangenomen.<br />

Jegens de Taman Siswo-scholen koesterden het gouvernementen het<br />

Europese deel van de bevolking in den beginne een ruime mate van<br />

argwaan. Niet ten onrechte! Dewantoro had als doel van het door hem<br />

geïnspireerde onderwijs gesteld: 'een mens te bouwen die vrij is in zijn<br />

denken, vrij in zijn daden, een vrij mens in alle opzichten" - nu, dat<br />

was een duidelijk anti-koloniale doelstelling.' Trouwens, hij had aanvankelijk<br />

financiële hulp van het gouvernement op principiële gronden<br />

geweigerd. De Taman Siswo-scholen werden in de jaren '20 door het<br />

gouvernement en het Europees bedrijfsleven tegengewerkt. 'Men noemde',<br />

aldus in '41 een in Batavia verschijnend Indonesisch dagblad,<br />

'dit onderwijs 'rood' en beschouwde het als een onderbouw van de nationalistische<br />

politieke partijen die gevaar kon opleveren voor de regering. Daarom werd<br />

het geboycot, terwijl zijn abituriënten overal werden geweerd. De inheemse<br />

landsdienaren durfden niet met Taman Siswo-onderwijzersom te gaan omdat zij<br />

bang waren, dan ook voor communisten te worden gehouden" -<br />

pas in de loop van de jaren '30 ging het gouvernement gunstiger over de<br />

Taman Siswo-beweging oordelen; een deel van haar scholen werd toen<br />

gesubsidieerd.'<br />

Naast de Taman Siswo-scholen kwamen er in het begin van de jaren<br />

'20 scholen, ook al weer buiten alle gouvernementsbemoeienis om, die<br />

nauw met de Sarekat Islam, sommige met een door communisten geïnspireerde<br />

beweging, de Sarekat Rakjat, het Volksverbond (meer daarover<br />

in het volgende hoofdstuk), verbonden waren. Aan die Sarekat Rakjatscholen<br />

werd in '23 het voortbestaan onmogelijk gemaakt doordat een<br />

ordonnantie werd uitgevaardigd die vergde dat van de oprichting of van<br />

het bestaan van scholen kennis werd gegeven aan het gouvernement en<br />

die het gouvernement het recht gaf, scholen op te heffen. Dat laatste<br />

1 In de simpele ruimten waar les werd gegeven, hing veelal een portret van prins<br />

Diponegoro, 2 AangehaaldIn Anthony Reid: The Blood of the People, p. 63. 3 Berita<br />

Oemoem, 15 okt. 1941, aangehaaldin: Overzicht van de Indonesische en Chinees-Maleise<br />

pers, 1941, p. 1510. 4 De Taman Siswo-scholen leverden toen leerlingen af die heel<br />

wel geschiktwaren voor het volgen van voortgezetonderwijsmaarvoor een deel van<br />

die leerlingenwasopde bestaande(Europese)scholenvoor voortgezetonderwijsgeen<br />

plaats- die werden toen door de Taman Siswo-bewegingnaarscholenvoor voortgezet<br />

onderwijs in Brits-Indië, op de Philippijnenen in Japan gezonden.<br />

216


DE 'WILÎH SCHOLEN'<br />

geschiedde toen met de Sarekàt Rakjat-schölen. Er bestonden daarentegen<br />

in '24 nog 21 scholen van de Sarekat Islam -latere gegevens ontbreken.<br />

In de loop van de jaren '20 nu kwam tevens een geheel andere type<br />

school tot ontwikkeling - eigenlijk moeten wij van 'schooltjes' spreken:<br />

inheemsen die zelf Nederlands lager onderwijs hadden gehad, richtten<br />

een schooltje op en maakten bekend dat zij les gaven in het lezen en<br />

schrijven van het Nederlands, soms ook in het rekenen. Wanneer onze<br />

veronderstelling juist is dat vele van de oprichters van die primitieve<br />

'wilde scholen' inheemsen waren die na het doorlopen van een Hollands-<br />

Inlandse school geen emplooi hadden kunnen vinden, dan spreekt het<br />

vanzelf dat het aantal van die 'wilde scholen' toenam in de tweede helft<br />

van de jaren '20, toen de Hollands-Inlandse scholen meer abituriënten<br />

kregen en de behoefte aan onderwijs toenam. Sommige oprichters van<br />

die 'wilde scholen' vroegen lage schoolgelden, andere veel hogere - er<br />

waren er onder hen ook die het Nederlands onvoldoende meester waren<br />

om er les in te geven en de oprichters hadden over het algemeen geen<br />

enkele kwalificatie om als onderwijzer op te treden. Hoeveel van die<br />

primitieve 'wilde scholen' ontstonden, weten wij niet - er zijn er in totaal<br />

misschien wel enkele duizenden geweest.<br />

Al in '29 overwogen gouverneur-generaal de Graeff en de Raad van<br />

Nederlands-Indië om tegen die wildgroei maatregelen te nemen. Er werd<br />

toen besloten, aan de Hollands-Inlandse Onderwijscommissie (een commissie<br />

welke o.m. diende na te gaan of er meer Hollands-Inlandse scholen<br />

moesten worden opgericht) advies te vragen, maar dat was nog niet<br />

opgesteld toen de commissie (over de 'wilde scholen' zweeg zij) haat<br />

algemeen eindrapport uitbracht: Zij meende dat het maatschappelijk niet<br />

verantwoord was, nieuwe Hollands-Inlandse scholen op te richten - bovendien<br />

was daar geen geld voor. Daarmee werd achter de uitbreiding'<br />

van het Europese onderwijs een punt gezet. In de kringen van inheemsen,<br />

Indische Nederlanders en Vreemde Oosterlingen leidde dit tot grote<br />

ontevredenheid - een symptoom daarvan was dat de onderwijs-begroting-'33<br />

eind augustus '32 door de Volksraad werd verworpen: de eerste<br />

(en enige) maal dat de Volksraad zich tegen een geheel begrotingshoofdstuk<br />

uitsprak. Kort nadien nu moest de Volksraad stemmen over een<br />

ontwerp- 'wilde .scholen' -ordonnantie; de gebeurtenissen die op die<br />

stemming zouden volgen, zouden het gouvernement nopen, zijn koers<br />

te wijzigen waarmee het in de ogen van veel politiek-bewuste inheemsen<br />

een gevoelige nederlaag zou lijden.<br />

Eigenlijk was dat al de tweede keer dat het gouvernement zich genoopt<br />

zag zijn beleid te wijzigen,<br />

217


INDIË ONTWAAKT<br />

De eerste had betrekking gehad op het gouvernementeel toezicht<br />

op de dorpsvoorgangers en alle overigen die als leraren, goeroe's, godsdienstonderwijs<br />

gaven. In 1905, toen het gouvernement bevreesd was<br />

geweest dat zich in Indië een Pan-Islamisme zou ontwikkelen hetwelk<br />

zich tegen het Nederlands gezag kon keren, was in de eerste z.g. goeroeordonnantie<br />

bepaald dat alle goeroe's een schriftelijke vergunning moesten<br />

hebben van het bestuur (op Java de regenten, in de zelfbestuursgebieden<br />

in de Buitengewesten de sultans en andere volkshoofden, elders in de<br />

Buitengewesten de BB-ambtenaren) en dat het bestuur er bovendien op<br />

moest toezien dat de goeroe's met hun onderwijs geen verzet predikten<br />

- bestuurders waren dat jegens wie menige goeroe een zekere animositeit<br />

koesterde: jegens de BB-ambtenaren omdat zij Nederlanders waren,<br />

jegens de inheemse bestuurders omdat zij hun beleid op de adat, niet op<br />

de Koran baseerden. Twintig jaar later, in 1925, werd een tweede goeroeordonnantie<br />

uitgevaardigd die in zoverre een verzachting van de eerste<br />

inhield dat de goeroe voortaan geen vergunning diende aan te vragen - hij<br />

moest zich echter wèl bij de bestuurders laten registreren en hij bleef aan<br />

hun controle onderworpen. Op Java en elders in de archipel werd die<br />

nieuwe ordonnantie met sterke wrevelontvangen, maar toen zij in '28<br />

ook op West-Sumatra van kracht werd verklaard, rees onder de Islamietische<br />

Minangkabauers een zo algemeen verzet, vooralook gesteund uit<br />

kringen van de Mohammadijah-beweging, dat het gouvernement bakzeil<br />

moest halen: West-Sumatra viel nadien buiten de nieuwe regeling.<br />

Hoeveel sterker het geestelijk verzet van de inheemse wereld was<br />

geworden, bleek overtuigend na de behandeling van de ontwerp-'wilde<br />

scholen' -ordonnantie.<br />

Dat ontwerp hield in dat alle 'wilde scholen' (scholen zowel voor<br />

jongeren als voor volwassenen) voortaan een vergunning moesten hebben<br />

van de hoofden van gewestelijk bestuur die zich zouden laten<br />

voorlichten door de onderwijsinspectie welke deel was van het gouvernementsapparaat<br />

- het ontwerp ging dus wezenlijk verder dan de ordonnantie<br />

uit '23 die slechts had voorgeschreven dat de 'wilde scholen' ter<br />

kennis moesten worden gebracht aan de hoofden van gewestelijk bestuur.<br />

In de Volksraad werd van verscheidene kanten, ook van inheemse zijde,<br />

betoogd dat er alle reden was om de 'wilde scholen' onder controle te<br />

stellen (er waren er die zich bedriegelijk 'Hollands-Inlandse school'<br />

noemden, een van de inheemse Volksraadsleden sprak van 'ten hemel<br />

schreiende toestanden"), maar andere inheemse leden spraken zich met<br />

1 Aangehaald in van der Wal: Onderwijsbeleid, p. 522.<br />

218


DE 'WILDE SCHOLEN'<br />

kracht tegen het ontwerp uit omdat het het gouvernement het recht gaf,<br />

bij bonafide 'wilde scholen', zoals die van de Taman Siswo-richting, in<br />

te grijpen. Het gouvernement deed belangrijke concessies: amendementen<br />

van de Volksraad aanvaardend, wijzigde het zijn ontwerp in dier<br />

voege dat alleen vergunning zou moeten worden aangevraagd door<br />

'wilde scholen' welke pretendeerden gelijkwaardig te zijn aan gouvernementsscholen,<br />

dat men tegen een weigering of intrekking van de<br />

vergunning door de hoofden van gewestelijk bestuur in beroep kon gaan<br />

bij de gouverneur-generaal en dat die weigering of intrekking, hangende<br />

dat beroep, opgeschort zou worden. De ontwerp-ordonnantie werd op<br />

9 september door de Volksraad goedgekeurd met 32 tegen 13 stemmen;<br />

tegen stemden een aantal gematigde nationalisten en de fractie van de<br />

lagere inheemse bestuursambtenaren. Na de stemming werd bekendgemaakt<br />

dat de ordonnantie op I oktober '32 van kracht zou worden.<br />

In de inheemse wereld rees een storm van protesten. Dewantoro eiste<br />

in het orgaan van zijn groepering dat de ordonnantie onmiddellijk zou<br />

worden ingetrokken (hij noemde haar totstandkoming 'een nederlaag<br />

voor de politieke beweging") en hij zond op I oktober aan gouverneurgeneraal<br />

de Jonge het volgende telegram:<br />

'Excellentie. Dictatorische doorvoering cultureel-maatschappelijk diep-ingrijpende<br />

overhaastig voorbereide ordonnantie na afstemming onderwijsbegroting<br />

geeft indruk zenuwachtige verwardheid bij regering die bedenkelijk inzake vitale<br />

volksbelangen misgreep stop ik -moge waarschuwen [dat] zelfs onweerbaren<br />

instinctief uit zelfbehoud zich verweren gelijkerwijs wij mogelijk uit noodzaak<br />

overgaan [tot] hardnekkig lijdelijk verzet."<br />

De Jonge zond zijn belangrijkste woordvoerder in de Volksraad, de<br />

regeringsgemachtigde voor algemene zaken, naar Dewantoro teneinde<br />

deze er van te overtuigen dat bonafide 'wilde scholen' geen gevaar te<br />

duchten hadden, maar Dewantoro was onwrikbaar: dit was voor zijn<br />

groepering een zaak van beginsel, het aanvragen van vergunningen werd<br />

afgewezen.<br />

Van inheemse zijde stroomden bij de stichter van de Taman Sisu/oscholen<br />

de betuigingen van instemming binnen en tussen oktober ljz en<br />

februari '33 -werden op Java en Sumatra duizenden demonstratieve protestvergaderingen<br />

gehouden (in Djokjakarta waren er tienduizend demonstranten);<br />

dit onderwijsverzet kreeg de steun van praktisch alle<br />

1 Aangehaald a.v., p. 526. 2 Tekst: a.v.<br />

219


INDIË ONTWAAKT<br />

inheemse organisaties, ook van verscheidene die door het gouvernement<br />

als bij uitstek loyaal waren beschouwd. Het gouvernement en de meerderheid<br />

van de Volksraad hadden al die reacties niet voorzien.<br />

Beide redden zich aldus uit de moeilijkheden dat de Volksraad een<br />

van inheemse zijde ingediend initiatiefvoorstel aannam waarbij de 'wilde<br />

scholen' -ordonnantie tijdelijk buiten werking werd gesteld, dat het<br />

gouvernement, hiermee accoord gaande, een gewijzigde ontwerp-ordonnantie<br />

aan de Volksraad voorlegde welke niet meer was dan een<br />

herhaling van de in '23 getroffen regeling, dat de Volksraad het nieuwe<br />

ontwerp goedkeurde nadat er nog de aanvullende wijziging in was<br />

aangebracht dat de nieuwe ordonnantie niet op onderwijs aan volwassenen<br />

van toepassing zou zijn, en dat het gouvernement de nieuwe ordonnantie<br />

op I januari '34 van kracht liet worden.<br />

Op deze gebeurtenissen terugziende sprak de Australische historicus<br />

John Ingleson in '79 van 'a crucial victory' voor de inheemse nationalistische<br />

beweging. Eind '33 werden namelijk alle inheemse politieke<br />

partijen die voor de onafhankelijkheid van Indonesië waren opgekomen,<br />

onderdrukt en nadien waren het, aldus Ingleson, 'the thousands of national<br />

schools that kept alive and promoted the national idealsfor which these parties had<br />

stood."<br />

Dit lijkt ons niet juist gezien: het is twijfelachtig of de oorspronkelijke<br />

'wilde scholen' -ordonnantie zou hebben geleid tot ingrijpen tegen de<br />

'national schools' welke Ingleson op het oog had, en als die' national schools'<br />

al te duidelijk de politieke idealen van de non-coöperatoren beleden, dan<br />

werden zij, omdat zij 'rust en orde' in gevaar brachten, wel degelijk<br />

gesloten. Dat evenwel de inheemse beweging voor haar gevoel een<br />

overwinning had behaald, beamen wij: een overwinning dan zowel op<br />

de meerderheid van de Volksraad als op het gouvernement - er was een<br />

ordonnantie uitgevaardigd en breed verzet in de inheemse wereld had<br />

er toe geleid.dat zij door een gewijzigde was vervangen waartegen geen<br />

bezwaar was gemaakt.<br />

*<br />

Het kwam in de jaren '30 tot nog een tweede ontwerp-ordonnantie<br />

waarmee het gouvernement zich grote moeilijkheden op de hals haalde.<br />

I John Ingleson: Road to exile. The Indonesian Nationalist Movement 1927-1934 (1979),<br />

P·207·<br />

220


EEN ISLAMIETISCHE FEDERATIE<br />

Dat was in '37, onder het bewind van gouverneur-generaal van Starkenborgh.<br />

Het gouvernement had toen het voornemen, nadere regels te<br />

geven voor het sluiten en ontbinden van de huwelijken van inheemsen,<br />

Arabieren en andere Vreemde Oosterlingen. Een voorlopig ontwerp voor<br />

de desbetreffende ordonnantie die, op basis van vrijwilligheid, inschrijving<br />

van het huwelijk bij de burgerlijke stand mogelijk zou maken en<br />

voorts inhield dat een echtscheiding dan slechts door de rechter zou<br />

kunnen worden uitgesproken, werd aan de Volksraad voorgelegd - een<br />

van de inheemse leden voorspelde dat het ontwerp, tot ordonnantie<br />

verheven, tot een ontzaglijke beroering zou leiden. Er vonden terstond<br />

al vergaderingen van inheemsen plaats waar felle protesten werden geuit.<br />

Niet dat voor die ordonnantie niet veel te zeggen was! Krachtens de adat<br />

en volgens de regels van de Islam hadden gehuwde vrouwen vrijwel<br />

geen bescherming (wij herinneren er aan dat zij op grote schaal door hun<br />

partners werden verstoten) - het gouvernement had dan ook gehandeld<br />

conform de wensen die al enkele jaren lang door modern denkende,<br />

ontwikkelde inheemse vrouwen waren geuit. Die vrouwen bleken even-<br />

. wel slechts een kleine minderheid van de inheemse wereld te vertegenwoordigen.<br />

Het overgrote deel wenste niet dat het Nederlands gouvernement<br />

ingreep in zaken die door de adat en het Islamietisch recht<br />

geregeld waren. Van Starkenborgh moest inbinden: het voorlopig ontwerp<br />

voor de huwelijksordonnantie leidde niet tot een stuk dat aan de<br />

Volksraad werd voorgelegd.<br />

Aan de actie tegen het voorlopig ontwerp had de Mohammadijah<br />

deelgenomen naast de Nahdat 'al Oelama - de voormannen van beide<br />

richtingen meenden dat het zin had, hun contacten te bestendigen, en zo<br />

kwam als-gevolg van de geslaagde actie tegen de mogelijke huwelijksordormantie<br />

in september '37 in Soerabaja een nieuw lichaam tot stand: de<br />

Madjilisoel Islami! a'laa Indonesia (de Hoge Islamietische Raad van Indonesië)<br />

oftewel de Miai. Talrijke kleinere Islamietische organisaties sloten<br />

er zich spoedig bij aan.' Het gecombineerd iedental van alle tot de Miai<br />

behorende groeperingen overschreed in '41 de vierhonderdduizend.<br />

De oprichting van de Miai betekende niet dat de disputen tussen<br />

'moderne' en traditioneel-denkende Islamieten ophielden en de Miai<br />

I Eén daarvan, de Achmadijah ('Achmadiaans'), was in haar optreden en doelstellingen<br />

met de Mohammadijah te vergelijken. Ook de Achmadijah, uitgegaan van leerlingen<br />

van de Brits-Indische Islamiet Mirza Shoelam Achmed (1845-1908) die beweerd had,<br />

de Mahdi te zijn, bepleitte een modernisering van de Islam. Zij ontplooide van 1924<br />

af op Java een zekere activiteit.<br />

221


INDIË ONTWAAKT<br />

zelf was niet veel meer dan een los federatief verband, maar dat verband<br />

wàs er nu: was er in de vorm van een Raad die als woordvoerder kon<br />

optreden van de Islam in heel Nederlands-Indië. De Raad zou ook in de<br />

Japanse. tijd van zich doen spreken.<br />

*<br />

Wij memoreerden al dat in 1912 de Indische Partij en de Sarekat Islam,<br />

het Islamietisch Verbond, werden opgericht. De Indische Partij was<br />

uitdrukkelijk van politieke aard en de Sarekat Islam, een heel veel bredere<br />

beweging, was dat in wezen eveneens. Trouwens, ook aan het Islamietisch<br />

réveil dat wij in deze paragraaf beschreven, zat een politieke kant<br />

vast, zoals bleek bij de bestrij ding van de 'wilde scholen' -ordonnantie<br />

en van het voorontwerp-huwelijksordonnantie. De Mohammadijah had<br />

bovendien bindingen met de Sarekat Islam en steunde deze beweging<br />

actief tot het in 1927 tot een breuk kwam doordat aan de Mohammadijah<br />

verweten werd dat zij voor haar onderwijs gouvernementssubsidies<br />

aanvaardde. Toen nadien in de jaren '30 aan de politieke groeperingen<br />

die op het standpunt van de non-coöperatie stonden, het voortbestaan<br />

onmogelijk werd gemaakt, kreeg de Mohammadijah de steun van velen<br />

die uit het politieke verzet als het ware vluchtten in het geestelijke.<br />

Niettemin moet men constateren dat de beweging als zodanig tot het<br />

einde toe een politieke confrontatie met het koloniaal regime uit de weg<br />

is gegaan.<br />

Dat andere groeperingen die politieke confrontatie juist wèl zochten,<br />

had niet alleen te maken met hun andere doelstelling maar ook met het<br />

feit dat de voormannen van de meeste van die groeperingen, de Sarekat<br />

Islam uitgezonderd, van een wereldlijke ideologie uitgingen en zich niet<br />

op de Islam oriënteerden of daar zelfs vijandig tegenover stonden. Uit<br />

ons relaas nu zal blijken dat diegenen die hun acties voerden op een basis<br />

die dwars tegen de Islam inging, het Marxisme bijvoorbeeld, door dat<br />

enkele feit al weerstanden wekten bij een deel van de inheemse bevolking.<br />

Eerste politieke beroering<br />

De eerste inheemse vereniging die duidelijke algemene wensen aan het<br />

gouvernement kenbaar ging maken, werd in mei 1908 opgericht, zulks<br />

222


'BOEDI OETOMO'<br />

vooral als gevolg van hei:feit dat de Indische Chinezen begonnen waren,<br />

op Java een organisatie op te bouwen die zich toelegde op de oprichting<br />

van eigen scholen. Het initiatief tot de oprichting van die inheemse<br />

organisatie, Boedi Oetomo ('Het schone streven'), werd in Batavia genomen<br />

door leerlingen van enkele scholen, vooral van de Dokter-Djawaschool,<br />

onder wie de twintigjarige Javaan Raden Soetomo; zij werkten<br />

daarbij o.m. samen met een onderwijzerszoon uit Semarang die als<br />

dokter-Djawa grote naam zou maken: Tjipto Mangoenkoesoemo; hij<br />

zou zich in 1911 bij de bestrijding van pestgevallen op Oost-Java zo<br />

verdienstelijk gedragen dat hem de onderscheiding van ridder in de orde<br />

van Oranje-Nassau werd verleend.'<br />

Boedi Oetomo kreeg spoedig afdelingen op enkele kweekscholen en<br />

Opleidingsscholen voor Inlandse Ambtenaren, Osvia's - in Djokjakarta<br />

kwam evenwel een afdeling tot stand die hoofdzakelijk bestond uit<br />

inheemse gezagdragers en leden van de vorstelijke families, vooral uit<br />

het Huis van de Pakoe-Alam. In oktober, toen de vereniging al meer dan<br />

zeshonderd leden telde, hield zij in Djokjakarta een eerste congres<br />

waarvoor ca. driehonderd inheemsen bijeengekomen waren, onder wie<br />

de Pakoe-Alam, vier regenten en twintig vrouwen (op zichzelf een<br />

symptoom van vrouwen-emancipatie"). Het congres uitte als wensen dat<br />

het gouvernement het onderwijs aan inheemsen zou bevorderen, Boedi<br />

I Hij had een bloeiende praktijk in Soerakarta opgegeven teneinde in Malang, waar<br />

de pest woedde, als bescheiden bezoldigd gouvernementsarts werkzaam te zijn; de<br />

hem verleende onderscheiding zond hij in '12 terug uit protest tegen het koloniaal<br />

regime. 2 Als voorloopster van die vrouwen-emancipatie kan men de in 1879<br />

geboren regentendochter Raden Adjeng Kartini beschouwen. Haar vader was een<br />

verlicht regent, 'die', aldus Nieuwenhuys, 'zelfs zijn dochters (iets ongehoords!) naar<br />

de Hollandse school' (een school voor Europees lager onderwijs) 'stuurde. Hij voelde<br />

echter niet zó modern (maar hier legde ook zijn plicht als regent hem beperkingen<br />

op) of de meisjes moesten na hun twaalfde jaar 'de doos' in, d.w.z. ze mochten zich<br />

niet eerder buiten de muren van de regentswoning vertonen dan op huwbare leeftijd<br />

en dan alleen als de echtgenote van de man die de ouders intussen voor haar hadden<br />

uitgezocht'. (R. Nieuwenhuys: Oost-Indische Spiegel, p. 315-ló) Op vier-en-twintigjarige<br />

leeftijd wèrd Kartini uitgehuwelijkt aan een collega van haar vader, een veel<br />

oudere weduwnaar. Zij stierf nog geen tien maanden later na de geboorte van een<br />

kind.<br />

Een deel van de brieven waarin zij uitdrukking gegeven had aan haar opstandigheid,<br />

werd in 1911 in Nederland gepubliceerd onder de titel Door duisternis tot licht.<br />

Twee jaar later richtten mr. van Deventer. de man van het in De Gids verschenen<br />

artikel 'Een ereschuld', met zijn echtgenote in Nederland de 'Vereniging Kartinifonds'<br />

op, die in Indië een aantal door de inheemse leerlingen zeer gewaardeerde<br />

kostscholen in stand hield.<br />

223


INDIË ONTWAAKT<br />

Oetomo verlof zou geven tot het oprichten van eigen dessa-scholen (naast<br />

die tot welker oprichting van Heutsz de stoot had gegeven), tehuizen zou<br />

openen voor het opvangen van bedelaars, de woeker beter zou tegengaan<br />

en volksbibliotheken in het leven zou roepen. Ten congresse betoogde<br />

evenwel de hofarts van de vorst; de Soesoehoenan, van Soerakarta, 'dat',<br />

aldus een in Den Haag voor de minister van koloniën opgestelde nota,<br />

'de Javaan niet alleen geen Hollandse of Westerse beschaving nodig<br />

heeft, maar daarvoor zelfs niet vatbaar is'; dat betoog 'lokte kreten van<br />

ontstemming en zelfs gefluit uit' -'"de meeste aanwezigen waren voorstanders<br />

van modernisering (maar met mate! Een voorstel van Tjipto om<br />

zich tegen de adat uit te spreken werd verworpen) en wensten kennelijk<br />

dat het gouvernement ernst zou maken met het beleid van de 'zedelijke<br />

roeping', 'de vereniging', aldus de Haagse nota, 'wil dus het gouvernement<br />

slechts in de hand werken."<br />

Het naar voren treden van Boedi Oetomo kwam voor veel Nederlanders<br />

in Indië als een verrassing. Aan dr. G. A. J. Hazeu, Idenburgs adviseur<br />

voor inlandse zaken, was niet ontgaan dat de inheemse samenleving in<br />

beweging was gekomen, maar anderen ('vele Europeanen', schreef hij<br />

aan van Heutsz) hadden daar niets van gezien ..'De Inlander', aldus Hazeu,<br />

'was, zo meenden dezen, nu eenmaal indolent en tot geen enkele zelfstandige,<br />

initiatief en energie eisende werkzaamheden in staat, en men<br />

had geen reden te geloven dat het ooit anders zou worden. Voor dezulken<br />

nu was het congres te Djokjakarta een openbaring."<br />

Een jaar later, in 1909, werd aan Boedi Oetomo door het gouvernement<br />

rechtspersoonlijkheid verleend. In de vereniging, die toen ca.tienduizend<br />

leden telde, was zich inmiddels een belangrijke ontwikkeling gaan aftekenen:<br />

de leerlingen van de dokter Djawa-school, de Osvia's en de<br />

kweekscholen die allen nog midden in hun opleiding zaten, verloren aan<br />

invloed en de inheemse gezagdragers uit Djokjakarta die de aloude<br />

Javaanse cultuur wilden handhaven en afkerig waren van het uiten van<br />

vèrgaande, laat staan extreme wensen, gingen de toon aangeven. In<br />

september '09 liepen Tjipto en een andere radicaal denkende uit het<br />

bestuur weg - er werden in hun plaats twee regenten gekozen.<br />

Tjipto had gewild dat Boedi Oetomo haar actie tot de hele archipel zou<br />

uitbreiden, maar ook dat denkbeeld was afgewezen. Boedi Oetomo werd<br />

een van alle radicalisme afkerige organisatie; zij kreeg vooral in de<br />

1 Nota, 17 dec. 1908, van de afd. A van het dep. van koloniën in van der Wal: Opkomst,<br />

p. 39, 42· 2 Nota, 30 dec. 1908, van G. A J. Hazeu aan van Heutsz in a.v., p. 43.<br />

224


'BOEDI OETOMO'<br />

Vorstenlanden een sterke aanhang. Eind 1909 had zij omstreeks tienduizend<br />

leden, onder hen meer dan duizend Javanen die militairen van het<br />

Knil waren. Veelleden waren lagere inheemse bestuursambtenaren die<br />

hun salaris ontvingen van het gouvernement; trouwens, enkele door de<br />

beweging opgerichte scholen werden door het gouvernement gesubsidieerd<br />

en van de oplaag van het door haar in de 'handelstaal van de<br />

archipel', het Maleis.', uitgegeven maandblad werd drie-kwart door het<br />

gouvernement afgenomen. 'In the eyes of native society therefore the Budi<br />

Utomo was widely thought to be government controlled', aldus de Japanse<br />

historicus Akira Nagazumi, die de eerste tien rjaar van Boedi Oetomo's<br />

geschiedenis nauwkeurig heeft onderzocht.' Het ledental daalde in enkele<br />

jaren tot ca. twee-vijfde. Andere organisaties hadden zich toen ontplooid<br />

die niet geaarzeld hadden zich tegen het gouvernement te keren. Dat<br />

bleef op Boedi Oetomo niet zonder effect: in juli '15, tijdens de Eerste<br />

Wereldoorlog dus, nam de groepering. een meer politiek beginselprogram<br />

aan dat zich uitsprak voor de vorming van een inheemse militie en<br />

de oprichting van een volksvertegeriwoordiging. Toen die laatste in de<br />

vorm van de Volksraad tot stand kwam, nam Boedi Oetomo aan de<br />

werkzaamheden van het college deel. Het karakter van de organisatie had<br />

zich toen in zoverre gewijzigd dat in het centrale bestuur en de plaatselijke<br />

besturen lagere inheemse bestuursambtenaren de plaatsen van de<br />

hogere hadden ingenomen. Als organisatie van bestuursambtenaren had<br />

Boedi Oetomo evenwel geen aantrekkingskracht op nationalisten die zich<br />

anti-gouvernementeel wensten op te stellen, vooral niet op de jeugdigen<br />

onder hen - ruim twintig jaar na de oprichting, begin 1930, karakteriseerde<br />

de toenmalige waarnemend-adviseur voor inlandse zaken E. Gobée<br />

het kort tevoren gehouden congres als 'aristocratisch-intellectualistisch',<br />

'eenjavaans congres voot fauanen en wel voor de Javaanse hogere<br />

standen."<br />

Zoals uit ons volgend hoofdstuk zal blijken, ging Boedi Oetomo in '35<br />

in een bredere, overigens in sociaalopzicht nogal conservatieve beweging<br />

op.<br />

*<br />

I Voor die 'handelstaal' werd meestal de vorm van het Maleis gebruikt (er waren<br />

verschillende vormen) die inheems was op Oost-Sumatra en de Riouw-archipel.<br />

2 Akira Nagazumi: The Dawn of Indonesian Nationalism. The Early Years of the<br />

BI/di Utomo 1908-1918 (1972), P.92. 3 Nota, II jan. 1930, van E. Gobée aan de<br />

gouverneur-generaal in Kwantes, dl. III (1981), p. 335.<br />

225


INDIË ONTWAAKT<br />

Tjipto, teleurgesteld door de ontwikkeling van Boedi Oetomo in conservatieve<br />

richting, werd in september '12 in Bandoeng mede-oprichter en<br />

vice-voorzitter van een politieke partij welke, ongeacht het feit dat het<br />

recht van politieke vereniging en -vergadering nog niet eens was erkend,<br />

de leuze 'Een vrij en souverein Indië voor de Indiërs' aanhief (daarmee<br />

de lijn doortrekkend die Brooshooft en de zijnen vijf-en-twintig jaar<br />

eerder hadden uitgestippeld) en welke dus duidelijk anti-gouvernementeel<br />

was: de Indische Partij.<br />

De belangrijkste figuur onder de overige oprichters was de voorzitter,<br />

E. F. E. Douwes Dekker", zoon van een van Multatuli's broers die getrouwd<br />

was met een vrouw van gemengd Duits-Javaanse afkomst.<br />

E. F. E. Douwes Dekker, geboren in 1879, had dus een Javaanse grootmoeder<br />

- hij kon zich van zijn jonge jaren af de gevoelens van gegriefdheid<br />

die bij de Indische Nederlanders waren ontstaan, ten volle indenken,<br />

trouwens ook die van de inheemse arbeiders bijvoorbeeld op de koffieplantages<br />

en in de suikerfabrieken. Hij werd, na de hbs in Batavia<br />

doorlopen te hebben, eerst employé op zulk een plantage, daarna in zulk<br />

een fabriek; in beide gevallen werd hij spoedig ontslagen omdat hij voor<br />

de inheemse arbeiders opkwam. Ten tijde van de Boerenoorlog trok hij<br />

naar Zuid-Afrika om aan de zijde van de Boeren te vechten tegen de<br />

Engelsen. Die maakten hem krijgsgevangen en interneerden hem twee<br />

jaar op Ceylon. In 1903 kwam hij op Java terug. Hij werd er journalist,<br />

laatstelijk aan het Bataviaas Nieuwsblad, en het is waarschijnlijk dat hij in<br />

Batavia de jeugdige inheemsen stimuleerde, die tot de oprichting van<br />

Boedi Oelama overgingen. Hij bleef met hen, vooralook met Tjipto, in<br />

contact.<br />

Na een reis naar Europa vestigde hij zich in 1910 in Bandoeng waar<br />

hij een blad ging uitgeven, De Expres. Over de inhoud daarvan was dr.<br />

D. A. Rinkes, adjunct-adviseur voor inlandse zaken, allerminst te spreken.<br />

'Het gevoel van eigenwaarde', rapporteerde hij aan gouverneur-generaal<br />

Idenburg,<br />

'tracht de heer D.D. op te wekken, enerzijds door de 'Indiërs' te vleien en hun<br />

goede eigenschappen in allerlei variaties ten tonele te voeren, anderzijds door de<br />

Europeanen (volbloed-) neer te halen door uitvoerige verhalen nopens hun<br />

lichtzinnige en gedepraveerde leven in alle vormen, de moorden, diefstallen,<br />

t Wat wij over hem schrijven, is hoofdzakelijk gebaseerd op de studie van P. W. van<br />

der Veur: 'E. F. E. Douwes Dekker. Evangelist for Indonesian Political Nationalism',<br />

opgenomen in de in 1980 verschenen, door prof. dr. C. Fasseur samengestelde bundel<br />

Geld en geweten, dl. II, pag. 78--95.<br />

226


DE INDISCHE PARTIJ<br />

souteneursstrekenen andere weerzinwekkende misdaden, waarvoor hij het feitenmateriaalaande<br />

schandaal-reportagevan de Europesegrote stedenontleent."<br />

Er waren in die tijd reeds enige organisaties die uitsluitend of voor<br />

een deel uit Indische Nederlanders bestonden: de niet-politieke Indische<br />

Bond, in 1898 opgericht, de Vereniging Insulinde, opgericht in 1907, en<br />

de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, opgericht in 1908.<br />

Douwes Dekker werd lid van Insulinde, maar hij vond haar leiding en<br />

die van de Indische Bond veel te behoudend - begin september 1912<br />

richtte hij in Bandoeng de Indische Partij op; hijzelf werd voorzitter,<br />

Tjipto vice-voorzitter, Raden Mas Soewardi Soerianingrat (later de man<br />

van het Taman Siswo-onderwijs) een der bestuursleden. Artikel z van de<br />

statuten luidde:<br />

'Het doel der Indische Partij is het patriottismealler Indiërs voor de bodem,<br />

welke hen voedt, wakker te roepen teneinde hen te nopen tot samenwerkingop<br />

de grondslagvan staatkundigegelijkstelling om dit Indischevaderlandtot bloei<br />

te brengen en het voor een onafhankelijkvolksbestaanvoor te bereiden.'<br />

In die geest werd actie gevoerd, zulks met gebruikmaking van partijvlaggen<br />

waarvan, als teken van rouwover de Nederlandse overheersing,<br />

zwart de hoofdkleur was.<br />

Spoedig vormden Douwes Dekker, Tjipto en Soewardi een driemanschap<br />

dat de Indische Partij ging leiden - zij werden in de inheemse<br />

wereld aangeduid als 'Klavertje Drie', Tiga Serengkai.<br />

Naast inheemsen traden ook Indische Chinezen en vooral Indische<br />

Nederlanders als lid toe; de nieuwe partij ging dan ook bepleiten dat die<br />

Chinezen en Indische Nederlanders landbouwgronden in eigendom<br />

zouden kunnen verwerven. Sommige inheemsen werden daardoor afgeschrikt<br />

maar andere zagen in Douwes Dekker, die openlijk het einde van<br />

het koloniaal bewind predikte, een afgezant des hemels; in Semarang, in<br />

Soerakarta en elders op Midden-Java deed de mare de ronde dat hij een<br />

reïncarnatie van Mohammed was. Toen afgevaardigden van de afdelingen<br />

in december '12 in Bandoeng bijeenkwamen, had de Indische Partij<br />

meer dan vijfduizend leden - drie maanden later waren het er meer dan<br />

zevenduizend: afgezien van een onbekend aantal Indische Chinezen ca.<br />

vijf-en-vijftighonderd Indische Nederlanders en ca. vijftienhonderd inheemsen;<br />

de meesten van die laatsten hadden Westers onderwijs geno-<br />

, Nota I6 jan. I9I3, in van der Wal: Opkomst, p. I07.<br />

227


INDI~ ONTW AAKT<br />

ten. 'Met verbijstering', aldus later de oud-journalist W. eh. J. Bastiaans<br />

(zelf Indische Nederlander),<br />

'onderging men destijds' met welk een tevoren nooit gekende geestdrift de<br />

Indo-Europeaan samen met de Indonesiër optrok met vaandels en muziekkorpsen.<br />

Demonstraties zoals Indië nooit eerder had gezien ... Het enthousiasme<br />

onder de Indo-Europeanen, in het bijzonder de weinig-bemiddelden die zich<br />

hulpeloos voelden en voor wie Douwes Dekker een redder was die hen '... uit<br />

de misère waarin zij zich verzonken voelden, opheffen zou, was enorm. Men<br />

moet dit persoonlijk hebben waargenomen om er een indruk van te hebben. Hij<br />

werd op handen gedragen en was voor velen letterlijk een Godsgezant."<br />

In de zomer van '13 besloot gouverneur-generaal Idenburg met kracht<br />

tegen de Indische Partij op te treden. De doorslag gaf daarbij het feit dat<br />

Soewardi in een op 28 juli in De Expres opgenomen ingezonden stuk<br />

geschreven had over de ,wajang-mythen, eindigend-met enkele passages<br />

in het Javaans die vertaald luidden: 'Het heilige zwaard zij ons' en 'Alles<br />

wat ons in de weg komt, wordt neergehouwen'. Op I augustus (Douwes<br />

Dekker zou die dag van een tweede reis naar Europa in Batavia terugkeren)<br />

werden Tjipto, Soewardi en twee anderen in Bandoeng gearresteerd<br />

- Douwes Dekker, daarvan in kennis gesteld, huldigde hen in De Expres<br />

als strijders voor de vrijheid van Indië en werd vervolgens zelf ook<br />

opgepakt. Eerst werd besloten Douwes Dekker, Tjipto en Soewardi naar<br />

drie verschillende, afgelegen eilanden te verbannen, maar vervolgens<br />

werd hun verzoek Indië te mogen verlaten, ingewilligd; zij vertrokken<br />

naar Nederland. Tjiptö en Soewardi kregen respectievelijk in '14 en in<br />

de zomer van '1:8verlof, naar Indië terug te keren. De latere activiteit van<br />

Tjipto (zijn verbanning was om gezondheidsredenen zo spoedig beëindigd)<br />

zal nog ter sprake komen - die van Soewardi (Ki Hadjar Dewantoro)<br />

beschreven wij reeds.<br />

En Douwes Dekker?<br />

Hij ging in de Eerste Wereldoorlog eerst een tijdlang in Zürich<br />

studeren, nam toen contact op met de Duitse geheime dienst en raakte<br />

betrokken bij een Duitse geheime organisatie die via San Francisco<br />

Amerikaanse wapens wilde smokkelen naar extremistische elementen<br />

onder dé Brits-Indische nationalisten. Hij werd in '16 door de Engelsen<br />

in Hongkong gearresteerd en in Singapore opgesloten en in '17 naar San<br />

Francisco overgebracht om er als getuige à charge op te treden in een<br />

, W. eh. J. Bastiaans: Figuren uit de Indische journalistiek, p. 50, 56.<br />

228


E. F. E. DOUWES DEKKER<br />

Amerikaans proces tegen de staf van het Duitse consulaat aldaar en tegen<br />

een aantal Brits-Indiërs. Toen evenwel in de aan het proces voorafgaande<br />

verhoren bleek dat hij zich Duits geld voor zijn persoonlijke behoeften<br />

had toegeëigend en gehoopt had strafvermindering te krijgen als hij de<br />

hem bekende geheime Duitse code aan de Engelsen bekend zou maken,<br />

besloot de Amerikaanse justitie, er van uitgaande dat hij door de jury als<br />

een onbetrouwbare getuige zou worden beschouwd, van zijn diensten<br />

geen gebruik te maken. Hij werd naar Singapore teruggevoerd en daar<br />

opnieuwopgesloten. In maart '18 verzocht hij het gouvernement in<br />

Batavia om verlof, naar Indië terug te keren. In zijn advies aan de<br />

gouverneur-generaal, mr. J. P. graaf van Limburg Stirum, noemde de<br />

directeur van justitie hem een 'irnitatie-Mirabeau.' 'Mijn indruk van hem<br />

deet mij'; schreef deze directeur,<br />

'hem beschouwen als het type van de Indo in de ongunstige betekenis van het<br />

woord, d.w.z. dat ijdelheid en achterdocht de grondtrekken zijn van zijn karakter<br />

met daarnaast een ingekankerde haat tegen al wat Westers is in het algemeen en<br />

het Nederlandse totok-regime' in het bijzonder."<br />

De gouverneur-generaal willigde Douwes Dekkers verzoek in en deze<br />

werd weer journalist. Noch de inheemse organisaties noch de meeste<br />

Indische Nederlanders (van wie velen toetraden tot het in '19 opgericht<br />

pro-gouvernementeel Indo- Europees Verbond) wilden meer met hem<br />

te maken hebben, slechts een kleine groep Indische Nederlanders die zich<br />

na het verdwijnen van de Indische Partij rneester had gemaakt van de<br />

Vereniging Insulinde, voelde zich nog met hem verbonden. De vereniging,<br />

tot Nationaal-Indische Partij (Sarekat Hindia) herdoopt, nam in de<br />

loop van '19 een revolutionair karakter aan en Douwes Dekker zat het<br />

gehele jaar '20 in preventieve hechtenis. Na zijn vrijlating trok hij zich<br />

uit de politiek terug en richtte in Bandoeng een grote onderwijsinstelling<br />

op, bestaande uit vijf scholen voor lager en vier voor diverse soorten<br />

voortgezet onderwij s.In '37 werd hem door het gouvernement verboden,<br />

persoonlijk als leraar op te treden - drie jaar later, in de zomer van '40,<br />

ging hij de Japanners diensten bewijzen. Die komen nog ter sprake.<br />

*<br />

t D.w.z. regime door Nederlanders uit Nederland. 2 Nota, 25 juni I9I8, in Kwantes,<br />

dl. I, p. 89.<br />

229


INDIË ONTWAAKT<br />

Douwes Dekker richtte, gelijk vermeld, in september '12 in Bandoeng<br />

de Indische Partij op en deze hield aldaar haar eerste congres in december.<br />

Omstreeks diezelfde tijd nu kwam een geheel andere beweging, die wij<br />

reeds enkele malen noemden, tot ontwikkeling: de Sarekat Islam (het<br />

Islamietisch Verbond). Zij werd eind 'II of begin '12 in Soerakarta<br />

opgericht maar hield haar eerste congres pas een jaar of ruim een jaar<br />

later, nl. injanuari '13.1.<br />

Eerste voorzitter van het verbond werd een in Soerakarta wonende<br />

hadji, Mas Samanhoedi, die eigenaar was van een batikwerkplaats. Het<br />

kan zijn dat de oprichters reageerden op het optreden van in het vorstendom<br />

Soerakarta wonende Indische Chinezen. Onder hen was eind 'IIbegin<br />

'12 grote beroering ontstaan doordat het vermolmde keizerlijk<br />

bewind in China ten val was gebracht - China was een republiek<br />

geworden en 'al spoedig na dit grote voorval', aldus later in' 12 de resident<br />

van Soerakarta, 'begonnen de Chinezen hooghartig tegen de inlander op<br />

te treden, zij ontzagen zich niet hem te vertellen dat de nieuwe republiek<br />

de Hollanders wel spoedig van Java zou verjagen en dat zij hier dan heer<br />

en meester zouden zijn." Maar ook elders op Midden-Java was, zo<br />

schreef de resident van Rembang (zie kaart V op pag. 47), 'de arrogantie<br />

van de Chinezen, wien een republiek-kolder in het hoofd was geslagen,<br />

méér dan hinderlijk ... Overal werd verteld dat binnen drie maanden<br />

de Chinese vloot voor Java zou liggen."<br />

Die nieuwe beduchtheid voor wat men wellicht van de Chinezen te<br />

verwachten had, entte zich als het ware op de bestaande afkeer jegens de<br />

handelaren onder hen. In de begintijd was de Sarekat Islam (aanvankelijk<br />

heette zij Sarekat Dagang Islam, Verbond van Islamietische Handelaren)<br />

dan ook eerder anti-Chinees dan anti-gouvernementeel. Zij riep op tot<br />

het stichten van eigen handelsondernemingen en coöperaties, wilde de<br />

scholing van de inheemsen bevorderen en de Islam verbreiden, d.w.z. de<br />

Islam in zijn orthodoxe vorm die verschilde zowel van de vrije opvattingen<br />

die men er op Midden- en Oost-Java op nahield als van de<br />

moderne vorm, die van november '12 afin Djokjakarta werd verkondigd<br />

door de Mohammadijah. Dat de actie in het teken van de Islam werd<br />

1 Wat wij over de Sarekat Islam in de eerste jaren van haar bestaan schrijven, is<br />

hoofdzakelijk gebaseerd op het uit I982 daterend proefschrift van A. P. E. Korver:<br />

Sarekat Islam 1912-1916. Opkomst, bloei en structuur van Indonesië's eerste massabeweging.<br />

2 Brief, II nov. I9I2, van de resident van Soerakarta aan de gouvemeurgeneraal<br />

in van der Wal: Opkomst, p. 97. 3 Brief, z.d., van de resident van Rembang<br />

a.v. in a.v., p. 333.<br />

23°


OPRICHTING VAN DE 'SAREKAT ISLAM'<br />

geplaatst, bleef niet zonder effect bij de streng-gelovigen onder de<br />

inheemsen, met name bij talrijke wetsgeleerden en dorpsvoorgangers :<br />

zij bevorderden dat de Sarekat Islam, anders dan de Mohammadijah, van<br />

meet af aan positief werd ontvangen door de eenvoudige dorpelingen.<br />

In de loop van '12 breidde de nieuwe beweging zich dan ook snel over<br />

Java uit en toen zij in januari '13 in Soerabaja (in die grote handelsplaats<br />

was de wrok van de inheemsen tegen de Chinese handelaren nog groter<br />

dan elders) haar eerste congres hield, werd Samanhoedi aan de vooravond<br />

daarvan aan het station door een muziekkorps en een menigte van naar<br />

schatting vijfduizend inheemsen opgewacht, 'het gedrang', aldus Korver,<br />

'was zo groot dat (hij) meer naar de gereedstaande auto werd gedragen<br />

dan dat hij er heen liep.'!<br />

Bij het congres, dat in de openlucht plaatsvond, waren acht- tot<br />

tienduizend inheemsen aanwezig. Daar trad overigens niet Samanhoedi<br />

als de belangrijkste spreker op maar de voorzitter van de Soerabajase<br />

afdeling, een andere hadji van een iets hogere adellijke rang: de dertigjarige<br />

Raden Mas Oemar Said Tjokroaminoto, kleinzoon van een regent,<br />

zoon van een wedono (inheems districtshoofd), gediplomeerde van een<br />

Osvia - hij had evenwel maar kort een ondergeschikte functie gehad in<br />

het inheems bestuursapparaat; nadien was hij successievelijk kantoorbediende,<br />

joarnalist, leerling-machinist en chemisch analist geworden. Hij<br />

was gehuwd met de dochter van een inheems bestuursambtenaar; zij<br />

dreef in Soerabaja een kosthuis voor leerlingen van middelbare scholen.<br />

Tjokroaminoto oftewel Tjokro (in de inheemse wereld werd hij<br />

meestal 'Pak Tjokro', 'Vadertje Tjokro', genoemd) was een begaafd<br />

spreker. In zijn openingsrede van het congres te Soerabaja uitte hij zich<br />

gematigd. 'De Sarekat Islam is', zei hij,<br />

'geen politieke partij, geen partij die de revolutie wil, zoals door velen wordt<br />

gemeend ... Wij zijn loyaal tegenover het gouvernement en wij zijn tevreden<br />

onder de Hollandse regering. Het is niet waar ... dat wij willen vechten. Wie<br />

dat zegt of denkt, is niet goed bij het hoofd. Dat willen wij niet, duizendmaal<br />

neen!"<br />

Die gematigdheid bevorderde, dat toen twee maanden later, in maart<br />

1913, in Soerakarta een tweede congres van de Sarekat Islam plaatsvond,<br />

de Soesoehoenan er zijn paleistuin voor ter beschikking stelde. Ook hier<br />

1 A. P. E. Korver: Sarekat Islam 1912-1916, p. 23. 2 Aangehaald in de Encyclopaedie<br />

van Nederlands Oost-Indië, dl. III, p. 695-96.<br />

231


INDII3 ONTWAAKT<br />

waren weer duizenderi inheemsen aanwezig, zevenduizend volgens één,<br />

twintigduizend volgens een andere schatting. Een trein uit Oost-Java had<br />

een deel van die duizenden naar Soerakarta gebracht, 'aan de stations<br />

langs de route werden dezen', aldus Korver, 'geestdriftig door medeleden'<br />

(die geen geld of geen tijd hadden om mee te reizen) 'toegejuicht<br />

en met muziek ontvangen."<br />

Er werd in Soerakarta een Centraal Comité, een hoofdbestuur, gekozen;<br />

Samanhoedi werd voorzitter, Tjokro vice-voorzitter. Ook hier evenwel<br />

was het Tjokro die de vergaderingen leidde - niet Samanhoedi maar<br />

hij werd in de ogen van de inheemse volksmassa's op Java de man die<br />

het waagde, publiekelijk wensen aan het gouvernement kenbaar te maken,<br />

en op hèm concentreerden zich nu prompt de Messiaanse verwachtingen<br />

die sinds de Voor-Hindoe-tijd van generatie op generatie waren<br />

overgedragen: sommigen zeiden dat niet Douwes Dekker maar hij de<br />

reïncarnatie van Mohammed was, anderen dat hij als Mohammeds zoon<br />

uit de hemel was afgedaald, weer anderen dat de Mahdi, de vernieuwer<br />

en verlosser van de Islam, komende was of dat de voorspelling van vorst<br />

Djojobojo spoedig werkelijkheid zou worden. Overal waar Tjokro optrad,<br />

trachtten duizenden inheemsen naar voren te dringen om hem van<br />

nabij te zien en, zo mogelijk, zijn kleren aan te raken.<br />

Veel propagandisten van de Sarekat Islam knoopten bij die Messiaanse<br />

verwachtingen aan: ja, de Ratoe Adil, de Rechtvaardige Heerser, was<br />

komende - 'selbst die Aufnahme neuer Mitglieder wurde', aldus een van de<br />

biografen van Soekarno (de eerste president van de Republik Indonesia),<br />

Bernard Dahm,<br />

'in verschiedenen Abteilungen nach den traditionellen Begrüssungiformeln des 'Ratu Adiî<br />

durchgeführt. Geheimnisvolle Handlungen wurden praktiziert, z.B. Trinken von geweihtern<br />

Wasser, Ausgabe von versrhiedenfatbigen Mitgliedskarten, geheime Eide usu/., urn so<br />

die letzten Zweifel an dem Ausbruch eines 'neuen Reiches' zu nehmen'?<br />

Had de Indische Partij een zwarte vlag in gebruik genomen, de Sarekat<br />

Islam koos er een die veel meer tot de verbeelding van de inheemsen<br />

sprak: eerst een geel-groene (groen was de kleur van de Islam), later een<br />

rood-witte - rood en wit waren de traditionele kleuren geweest van het<br />

rijk Modjopahit.' Die vlag was belangrijk: een eigen symbool, duidelijk<br />

1 A P. E. Korver: Sarekat Islam, 1912-1916, p. 24. 2 B. Dahm: Sukarnos Kampf urn<br />

Indonesiens Unabhängigkeit (1964),p. 17. 3 Voor de keuze van die kleuren werden in<br />

die tijd ook wel andere verklaringen gegeven. Rinkes, later Hazeu's opvol~er als<br />

232


'DE KREET VAN EEN VOLK'<br />

afwijkend van het rood-wit-blauw van het koloniaal gezag. Duizenden,<br />

tienduizenden schaarden er zich achter. 'Toen de naam Sarekat Islam in<br />

deze gewesten voor het eerst werd gehoord', aldus in '27 de Algemene<br />

Secretarie in een terugblik op de beweging,<br />

'werd hij met ongekende geestdrift begroet, overgenomen en doorgegeven van<br />

mond tot mond, van dessatot dessa,van stad tot stad, zodat hij alras geheel Indië<br />

vervulde als de kreet van een volk dat zich zijn noden en tegelijk zijn kracht<br />

bewust werd" -<br />

het was of zich uit de diepte van de inheemse samenleving een reusachtige<br />

golf begon te verheffen die het Nederlandse gezag dreigde te<br />

overspoelen. In april '14, ruim een jaar na:het eerste congres In Soerabaja<br />

(Tjokro had inmiddels Samanhoedi's plaats als voorzitter van het Centraal<br />

Comité ingenomen), had de Sarekat Islam al meer dan tachtig afdelingen<br />

die over heel Indië waren verspreid en bedroeg haar ledental (alleen<br />

Islamieten van achttien jaar en ouder hadden lid kunnen worden) bijna<br />

vierhonderdvijftigduizend. Zulk een massabeweging van inheemsen had<br />

Indië nimmer te aanschouwen gegeven.<br />

*<br />

Als opvolger van van Heutsz was in 1909 de anti-revolutionair A. W. F.<br />

Idenburg tot gouverneur-generaal benoemd." Hij kende Indië goed: hij<br />

had er bijna twintig jaar als beroepsofficier gediend.<br />

Idenburg, in 1861 in Rotterdam geboren (zijn vader was er scheepsen<br />

huisarts), doorliep in Utrecht een hbs, volgde aan de Koninklijke<br />

Militaire Academie te Breda een opleiding als genie-officier en vertrok<br />

Adviseur voor inlandse zaken, schreef in 'IS dat rood en wit 'de kleuren (waren) van<br />

roodbruine suiker en wit klappervlees, uit welke beide ingrediënten een aantal<br />

smakelijke gerechten te vormen is, als symbool, naar mij werd meegedeeld, van de<br />

verbinding van twee verschillende elementen tot één geheel.' (Nota, 30 nov. 1915,<br />

aan de gouverneur-generaal in van der Wal: Opkomst, p. 416)<br />

, Algemene Secretarie: Nota inzake de Partij Sarekat Islam, sept. 1927, in Kwantes:<br />

dl. II (1978), p. 589. 2 Voor het nu volgende ontleenden wij enkele gegevens aan<br />

Idenburgs levensschets door prof. dr. C. Fasseur in het Biografisch Woordenboek van<br />

Nederland, dl. I (1979), pag. 26S_:68.<br />

233


INDIË ONTWAAKT<br />

in '82 als tweede luitenant naar Indië. Hij was overtuigd gereformeerd<br />

en stak die overtuiging niet onder stoelen of banken; zo weigerde hij<br />

principieel bij de zondagse recepties van meerderen aanwezig te zijn. In<br />

het midden van de jaren '90 met verlof in Nederland vertoevend,<br />

ontmoette hij daar Kuyper. Die ontmoeting bepaalde zijn latere carrière:<br />

toen hij in 1901 (hij was toen chef van het kabinet van de legercommandant)<br />

om gezondheidsredenen Indië en de militaire dienst verliet, droeg<br />

de anti-revolutionaire leider er zorg voor dat hij prompt in de Tweede<br />

Kamer werd gekozen. Een jaar later werd hij minister van koloniën in<br />

Kuypers kabinet en na vervolgens ook nog een kleine drie jaar gouverneur<br />

van Suriname te zijn geweest, kreeg hij in 1908 als lid van het<br />

kabinet-Heemskerk voor de tweede maal de portefeuille van koloniën<br />

toebedeeld - hij was het, die na de beruchte expeditie in het achterland<br />

van Atj eh het Knil verdedigde, toen, gelijk eerder vermeld, in de Tweede<br />

Kamer van 'beulenwerk' was gesproken. Van ganser harte was hij aanhanger<br />

van de politiek van de 'zedelijke roeping'. Die politiek zag hij<br />

niet als in strijd met de handhaving en de consolidatie van het Nederlands<br />

gezag, integendeel: onder zijn bewind als gouverneur-generaal vond de<br />

verdere 'pacificatie' van Atjeh plaats, twee sultans die het het gouvernement<br />

lastig maakten (die van een eiland in de Riouw-archipel en die van<br />

Ternate in de Molukken) zette hij af, aan de voor Indië's onafhankelijkheid<br />

opkomende Indische Partij onthield hij rechtspersoonlijkheid en<br />

toen hij in maart 1916, na zes-en-een-half jaar gouverneur-generaal<br />

geweest te zijn, zijn ambt aan zijn opvolger, graaf van Limburg Stirum,<br />

overdroeg, uitte hij als wens, 'dat Nederland en Indië, waarlijk één en<br />

daardoor krachtig, door Gods zegen voortgaan te bloeien onder de scepter<br />

van Oranje.'!<br />

'Nederland en Indië waarlijk één' - maar dan toch niet een ongewijzigd<br />

Indië! Idenburg droeg er toe bij dat het verbod van politieke<br />

vereniging en politieke vergadering opgeheven werd en hij wenste dat<br />

in Indië zo spoedig mogelijk een soort parlement zou worden ingesteld<br />

met vèrgaande bevoegdheden", hij wenste ook dat inheemsen maatschap-<br />

1 Aangehaald in de Encyclopaedie van Nederlands Oost-Indië, dl. VIII,p. 1624. 2 In 1909,<br />

toen hij minister van koloniën was, had Idenburg in een brief aan van Heutsz 'een<br />

college dat, toegerust met de bevoegdheden van een vertegenwoordigend lichaam,<br />

zijn medewerking moet verlenen aan alle regelingen van wetgevende aard', 'op den<br />

duur volstrekt onmisbaar' genoemd; hij meende toen dat 'voorlopig' alle leden door<br />

de Kroon zouden moeten worden benoemd. (Brief, 13 mei 1909, van Idenburg aan<br />

van Heutsz, in van der Wal: Volksraad, dl. I, p. 131 e.v.)<br />

234


GOUVERNEUR-GENERAAL IDENBURG<br />

pelijk dezelfde kansen zouden krijgen als Europeanen. Hij bepaalde dat<br />

inheemsen die in dienst van het gouvernement of van gouvernementsbedrijven<br />

waren, evenveel zouden verdienen als Europeanen van gelijke<br />

rang en hij weigerde op Java de poenale sanctie in te voeren. Ten aanzien<br />

van de inheemse samenleving deed hij één keer een ernstige misgreep:<br />

in 1910 vroeg hij in een rondschrijven aan het BB-apparaat, te bevorderen<br />

dat er op zondagen geen inheemse markten gehouden zouden worden<br />

- ruim twee weken later moest hij die instructie, die grote weerstand<br />

had gewekt in de inheemse wereld, intrekken.<br />

Idenburg stond in beginsel met sympathie en begrip jegens het nieuwe<br />

dat zich in die wereld ging aftekenen. 'Het is niet te loochenen', schreef<br />

hij in maart '13 (enkele maanden dus na het eerste congres van de Sarekat<br />

Islam) aan de minister van koloniën, 'dat in de laatste jaren een geest van<br />

ontwaking, van zichzelf bewust worden door het oosten gaat. Die geest,<br />

in Japan begonnen, grijpt sterk om zich heen, vooral na de Russisch-<br />

Japanse oorlog'! - drie maanden later, in juni, ging hij in een brief aan<br />

Kuyper dieper op de Sarekat Islam in? 'U weet even goed als ik', schreef<br />

hij,<br />

'dat de geestelijke bodem hier sinds jaren geprepareerd is, of men dat nu noemt:<br />

'ontwaken van Azië' of iets anders, doet er weinig toe. De inlander begint zich<br />

rekenschap van zijn bestaan te geven; hem is voorgerekend dat hij zijn gronden<br />

ver beneden de waarde voor de suikercultuur verhuurt; dat hij te weinig arbeidsloon<br />

ontvangt; hij geeft er zich rekenschap van dat men hem in de dessaen bij<br />

de lagere inlandse hoofden met zijn klachten vaak als quantité négligeable beschouwt.<br />

Hij heeft gehoord wat er in Japan en in China en in Turkije is geschied.<br />

Hij heeft de metamorphose der Indo-Chinezen gezien die zeer parmantig optreden.<br />

Hij is gaan vragen: waarom?<br />

Op die aldus sinds lang geprepareerde bodem heeft zich met reuzensnelheid<br />

een vereniging gevormd, wier doel zich voor de Javaan aldus vertaalt: 'laat ons<br />

door samenwerking onze positie sterken', 'laat ons onze godsdienst beter naleven'.<br />

De Islam komt er natuurlijk altijd bij. Het is de band die de verschillende<br />

bevolkingsdelen samenbindt.'<br />

Wat, schreefhij, 'het belanghebbend Europees publiek vurig (wenste)',<br />

was hem bekend. Europese bladen hadden hem herhaaldelijk verweten<br />

dat het Nederlands gezag door hem in gevaar werd gebracht, doordat hij,<br />

aldus het Soerabaiaas Handelsblad in mei, de Javaan alleen zag 'in de<br />

I Brief, 16 maart 1912, in van der Wal: Opkomst, p. 158. 2 A.v.,p. 242, e.v.<br />

235


INDIË ONTWAAKT<br />

belichting die de heren van de huilerige ethiek op hem projecteren'.'<br />

Suikerondernemingen waren er in mei en: juni toe overgegaan, hun<br />

plantages en fabrieken extra te beveiligen, angst voor een algemene<br />

opstand had er toe geleid dat wapenhan:dels uitverkocht raakten - talrijke<br />

Europeanen wensten dat de gouverneur-generaal zou besluiten de Sarekat<br />

Islam 'met geweld (te) onderdrukken. Dat zou ik doen', schreef hij, 'als<br />

die beweging wortel was en niet vrucht. Als ik nu de beweging onderdruk,<br />

blijft de wortel en op die wortel groeit geheime actie.' Hij was tot<br />

een tussenoplossing gekomen: niet de landelijke vereniging Sarekat Islam<br />

zou hij als rechtspersoon erkennen maar louter haar regionale organisaties,<br />

dat laatste op Java per regentschap. 'Mijn opvatting over deze zaak',<br />

schreef hij verder,<br />

'is vrucht van nauwkeurig onderzoek. Zij wordt door velen niet gedeeld. Allerminst<br />

door hen die eigenbelang voor algemeen belang achten, Natuurlijk ook<br />

niet door hen die de Javaan voor een beweging als deze niet 'rijp' achten. Dezen<br />

vergeten dat geen volksbeweging in de geschiedenis gewacht heeft tot in die zin<br />

het volk 'rijp' was (Japan was evenmin 'rijp" als China). Dergelijke bewegingen<br />

zijn altijd het werk van enige meer omwikkelden en het volk is in hun handen<br />

een beweegbare massa.'<br />

Vijf weken later, in juli, vloeide Idenburg wéér een brief aan Kuyper<br />

uit de pen." Hij had, schreefhij nu, 'wèl bewust' zijn beleid laten bepalen<br />

door het anti-revolutionaire beginselprogram en tevens het Indische<br />

regeringsreglement in het oog gehouden dat hem als 'een der gewichtigste<br />

plichten' 'de bescherming van de inlandse bevolking tegen willekeur<br />

van wie ook' had opgelegd. 'En daardoor', ging hij verder,<br />

'ben ik in conflict gekomen met conservatieve overtuigingen en neigingen, met<br />

kapitaalbelangen en persoonlijke gevoeligheden. Men heeft wel geroepen dat<br />

men de economische verheffing van de inlander wil: dat men hem intellectueel<br />

en materieel op hoger peil wil brengen - maar als dat heel eventjes begint te<br />

geschieden, dan huilt men: 'ZÓ niet, want dan vermindert zijn gedweeheid en<br />

moet ik meer' betalen.'<br />

Dit laatste zegt men natuurlijk zó niet; men fluistert het en zegt: 'de bevolking<br />

verwildert.'<br />

, Een oude planter had aan Idenburg gezegd: 'Dat blad of liever zijn redacteur. , .<br />

staat in dienst niet van de suiker-administrateurs, want die komen met de bevolking<br />

in aanraking en hebben over het algemeen wel hart voor haar: maar het staat in dienst<br />

van de suiker en die heeft geen hart. Dat zijn de mensen in Nederland die alleen maar<br />

dividenden en procenten vragen.' (a.v.,p. 245) 2 A.v.,p. 295 e.v.<br />

236


GOUVERNEOR-GENERAALIDENBURG<br />

Wat men zo noemt is niet anders dan een gevolg van het feit dat de inlander<br />

over zichzelve en over zijn omgeving gaat nadenken. Het is het begin van zijn<br />

'ontwaken'. En dit behoeft volstrekt geen 'verwildering' te zijn (en is het tot nu<br />

toe niet ... ) maar het is het einde van het tail/able et eorvéable à merci. We moeten<br />

ons daarover verheugen al geeft het ons enige moeite. We hebben het aldus gewild<br />

(althans het gezegd) en door ons onderwijs bevorderd. En er zou niets dan<br />

verheuging zijn indien tevens het Christendom vrijer en dieper kon inwerken.<br />

Maar daartegen hebben onze liberalen en vooral de pers hier wel gewaakt.'<br />

'Voor slap en futloos' werd hij uitgemaakt. 'Dat krenkt'. En er was<br />

geen reden voor:<br />

'Ik zeg het zonder enige verheffing maar met dank aan God en uit diepe<br />

overtuiging: er is heel wat meer kracht en moed voor nodig om maandenlang<br />

weerstand te bieden aan de dagelijkse drang om te doen wat het 'kapitaal'<br />

aangenaam en vele bestuursambtenaren niet onwelgevallig zou zijn. Maar ik zou<br />

daardoor tegen mijn geweten gehandeld hebben.'<br />

Later in juli '13 werd het Centraal Comité van de Sarekat Islam er van<br />

in kennis gesteld dat de regionale organisaties van het verbond rechtspersoonlijkheid<br />

konden krijgen. Alvorens die beslissing te nemen, had<br />

Idenburg de leden van het Centraal Comité in audiëntie ontvangen. Toen<br />

zij in Buitenzorg tot zijn werkvertrek werden toegelaten, wilden zij op<br />

hun hurken gaan zitten - zó was de adat die inheemsen jegens alle<br />

hooggeplaatsten in acht plachten te nemen, maar Idenburg wees op de<br />

stoelen die klaargezet waren en zei: 'Wij zijn allen mensen.'!<br />

Het bericht dat de Sarekat Islam niet werd verboden, werd door vele<br />

Europeanen met wrevel ontvangen - er waren er onder hen die het<br />

verbond, de SI, gingen aanduiden als 'Salah Idenburg', 'Idenburgs fout'?<br />

In augustus ontstond plotseling een paniek waarbij talloze Europeanen<br />

en Chinezen uit vrees voor massamoorden en massale roofpartijen waartoe<br />

het, zo werd rondverteld, in de nacht van de zaste op de zyste zou<br />

komen, uit de binnenlanden naar de steden trokken. Het bleef rustig. Een<br />

week later, 3I augustus, vond in het paleis te Batavia het grote jaarlijkse<br />

'openbaar gehoor' plaats, waarbij tal van zorgvuldig onderscheiden groepen<br />

uit de gehele Indische samenleving in een protocollair voorgeschreven<br />

volgorde (de vice-voorzitter en de leden van de Raad van Neder-<br />

1 D. M. G. Koch: Batig slot. Figuren uit het oude Indië (1960), p. 14. 2 Alfian: Islamic<br />

Modernism in Indonesian Politics, p. 64.<br />

237


INDIË ONTWAAKT<br />

lands-Indië vormden uiteraard de eerste groep) aan de gouverneurgeneraal<br />

werden gepresenteerd, elk met een officiële vertegenwoordiger,<br />

tegelijk zegsman namens de groep, aan het hoofd. 'De elite der ambtenarij,<br />

militair en civiel, was', aldus een ooggetuige, de socialist D. M. G.<br />

Koch,<br />

'aanwezig en de 'dertiende groep', de niet-ambtelijke burgerij, was vertegenwoordigd<br />

door de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te<br />

Batavia ... Deze hield een rede, waarin hij de regering ernstig waarschuwde tegen<br />

het gevaar dat van de zijde der 'inlandse beweging' heette te dreigen. Idenburg<br />

antwoordde met een voortreffelijke, sterke rede, waarin hij dit gevaar ontkende,<br />

een rede die zoveel indruk maakte dat zijn gehoor na afloop applaudisseerde"<br />

- menigeen onder de bij het openbaar gehoor aanwezige hoge ambtenaren<br />

deelde dus in '13 Idenburgs visie dat het geenszins riskant was om<br />

het inheemse deel van de Indische samenleving via de associatie-politiek<br />

(de politiek van Snouck Hurgronje, tegelijk de politiek van de 'zedelijke<br />

roeping') tot groter zelfbewustzijn op te tillen.<br />

Die visie leefde niet bij het ambtenarenkorps als geheel. Dat verbaasde<br />

Idenburg niet: 'Wat de ambtenaren hier ontbreekt', schreef hij later in<br />

het jaar aan zijn voorganger van Heutsz, 'is alle staatsmangevoel en -besef.<br />

Het zijn voor het merendeel administratieve machines, die vrij nauwkeurig<br />

lopen, maar een geest die boven de gewoonte uitgaat, vindt men<br />

bij zéér weinigen."<br />

Tot die weinigen rekende Idenburg zijn twee adviseurs voor inlandse<br />

zaken, Hazeu en Rinkes, beiden overtuigd voorstander van Snouck<br />

Hurgronje's associatie-politiek.' Rinkes was het die het Centraal Comité<br />

van de Sarekat Islam hielp bij het formuleren van voor het gouvernement<br />

aanvaardbare statuten van de regionale organisaties en die in de herfst<br />

van '13 met Tjokro op Java en Madoera ging rondreizen teneinde te<br />

bevorderen dat weerstrevende BB-ambtenaren de erkenning van die<br />

regionale organisaties niet zouden saboteren. Helemaal gerust op de<br />

ontwikkeling was Rinkes overigens niet; hij had gehoord, schreefhij aan<br />

Tjokro, dat er door het Centraal Comité aangestelde, officiële propagandisten<br />

van de Sarekat Islam waren die zeiden, 'dat men over twee jaren<br />

1 D. M. G. Koch: Batig slot, p. IS. 2 Brief, 13 nov. 1913, in van der Wal: Opkomst,<br />

P.3S8. 'Hazeu had in 1898, kort na zijn aankomst in Indië, een Javaanse jongeman<br />

. van lage adel, Mas Alimin Prawirodirdjo (meer over deze in het volgend hoofdstuk),<br />

als pleegzoon aangenomen.


IDENBURG EN DE 'SAREKAT ISLAM'<br />

de Hollanders moest verjagen."<br />

Dat laatste was niet Tjokre's wens. Hij was, aldus Korver,<br />

'geen voorstander van de leus 'Indië los van Holland'. Als doel zag hij een 'Staat<br />

Indië' die zelfbestuur genoot maar dan wel in één verband met Nederland, d.w.z.<br />

als deel van 'Groter Nederland', een term die hij wel gebruikte."<br />

Ook de Sarekat Islam stond, schrijft Korver,<br />

'over het algemeen loyaal ... tegenover het Nederlandse gezag ... Op de<br />

eongressen (werd) onveranderlijk het Wilhelmus gespeeld [en] met de Nederlandse<br />

vlag gezwaaid en door de sprekers werd nooit nagelaten, hulde te brengen<br />

aan de koningin en aan de Nederlands-Indische regering."<br />

Er was dus bij Tjokro en de zijnen vertrouwen in de bedoelingen van<br />

Nederlanders als Idenburg, Hazeu en Rinkes - zij hadden vertrouwen<br />

in de bedoelingen van Tjokro. Evenmin evenwel als Idenburg en diege-<br />

nen die dachten als hij, representatief waren voor de Europese groep als<br />

geheel, evenmin waren Tj okro en de andere leden van het Centraal<br />

Comité na enige tijd nog representatief voor de honderdduizenden die<br />

tot de Sarekat Islam waren toegetreden. Zij bleven hem, waar hij zich<br />

vertoonde, opwachten en begroeten uit al de kracht van hun Messiaanse<br />

verwachtingen - verwachtingen, 'nog versterkt door de in ' I4 uitgebroken<br />

Eerste Wereldoorlog diein de ogen van vele inheemsen een zware slag<br />

toebracht aan de naam en het gezag van de Europese mogendheden. Zo<br />

in de zomer van '15, toen Tjokro met een ander lid van het Centraal<br />

Comité en met een tweede vooraanstaande uit de beweging, hadji Agoes<br />

Salim, aangekomen was in een plaatsje op Oost-Java waar op een om-<br />

heind erf, dat met een erepoort versierd was, een openbare bijeenkomst<br />

van de Sarekat Islam zou worden gehouden. Ca. zevenduizend leden<br />

waren er heengestroomd, maar er verdrongen zich buiten nog wel<br />

dertienduizend anderen. Tjokro sprak - 'daarna', aldus Agoes Salims<br />

verslag,<br />

'werd de vergaderden verzocht om heen te gaan, maar nu wilden ze en moesten<br />

ze Tjokro de hand kussen. Om ons ontstond een gedrang. Van alle kanten werd<br />

Tjokro aangegrepen en men kuste zijn handen, zijn schouders, de rand van zijn<br />

1 Brief, 25 okt. 1913, in van der Wal: Opkomst, p. 348. 2 A. P. E. Korver: Sarekat<br />

Islam 1912-1916, p. 61-62. 3 A.v., p. 64.<br />

239


INDIË ONTWAAKT<br />

jas. Hij kreeg het benauwd en sprong op een stoel maar nu omvatten de lieden<br />

zijn benen en kusten zijn voeten. Wie niet bij Tjokro konden komen, pakten<br />

óns beet. En het hielp niet of we al beweerden niet de leider te zijn, want ze<br />

zeiden: 'Het doet er niets toe, u is toch zijn patih: We vluchtten binnen in het<br />

gebouwen het [plaatselijk] SI-bestuur verzocht de lieden uiteen te gaan. Maar<br />

nu weigerde het volk beslist en verklaarde bij monde van enige sprekers: 'Wij<br />

zijn van verre plaatsen gekomen niet om te horen spreken maar om. Raden Mas<br />

te zien en hem de hand te kussen. We gaan niet heen zonder hem te zien'; en<br />

kalm hurkten zij neer, Toen werd hun aan het verstand gebracht, dat Tjokro zou<br />

bezwijken, zo ze hem allen de hand drukten. Als ze beloofden, rustig te blijven<br />

zitten, zou Tjokro buiten komen en dan konden ze hem zien. Men vergat echter,<br />

de lieden binnen in het gebouw hetzelfde te zeggen. Toen we dan ook buiten<br />

kwamen, drongen de lieden van binnen op, terwijl de lieden buiten bleven zitten.<br />

Maar toen steeds meer mensen uit het gebouwons omdrongen, begrepen de lui<br />

buiten dat ze zó niets te zien konden krijgen en stonden allen op om naar hem<br />

te dringen. Het was een verschrikkelijk gedrang. Bij het verlaten van het erf werd<br />

de erepoort omver gedrongen en met de grootste moeite alleen gelukte het ons,<br />

het gedrang te ontsnappen en naar het aan de overkant van de weg gelegen hotel<br />

te vluchten, waar we ons in een kamer opsloten. Nog lange tijd bleef het volk<br />

op de weg wachten. .<br />

In het hotel vertelde Tjokro dat op zijn reis naar Madoera met de heer Rinkes<br />

nog groter volksmassa's hem huldigden en zo indrukmakend was het optreden<br />

van die massa, dat de heer Rinkes hem meermalen zeide: 'Tjokro, word niet<br />

overmoedig.' 'Het is zwaar', zei hij, 'de leider te zijn van zo 'n fanatiek volk ...<br />

Zij zullen alles doen wat ik hen vraag. En dat geeft mij zo 'n zware verantwoordelijkheid.<br />

Vaak denk ik er over me terug te trekken, maar ik durf niet, omdat<br />

ik niet weet wat het volk dan doen za!.' '1<br />

Niet voor de vorming van een 'Groter Nederland' was dat volk in<br />

beweging gekomen maar voor de komst van de Ratoe Adi!, voor de<br />

verwezenlijking van Djojobojo's voorspelling. Doeleinden waren dat die<br />

Tjokro en de overige leden van zijn Centraal Comité niet alleen afwezen<br />

maar ook volslagen irreëel achtten.<br />

*<br />

De Sarekat Islam ging haar best doen, de betrekkelijk bescheiden concrete<br />

punten uit haar eerste program te verwezenlijken. Ouders werden aan-<br />

1 Agoes Salim: 'Rapport', 12 juli 1915, aangehaald in a.v.,p, 83-84.


ACTIVITEIT VAN DE 'SAREKAT ISLAM'<br />

gemoedigd, hun kinderen de vereiste tijd op de bestaande scholen te<br />

laten gaan; ook werden eigen scholen opgericht, alsook coöperatieve<br />

winkels, landbouwcoöperaties en hier en daar handelsondernemingen.<br />

Aan die coöperaties en handelsondernemingen was geen lang leven<br />

beschoren, zulks als gevolg van, aldus Korver', 'het gebrek aan economische<br />

kennis bij de leiders, slecht beheer van de ondernemingen, het<br />

lichtvaardig verstrekken van kredieten, gebrek aan kapitaal en te geringe<br />

omzetten, een enkele maal ... corruptie en knoeierij." Hier en daar ging<br />

de Sarekat Islam ook de criminaliteit bestrijden; in Soerakarta werkte zij<br />

daartoe met de politie samen maar 'bij verschillende SI-verenigingen op<br />

Java was', schrijft Korver, 'het vertrouwen in de politie en in de lagere<br />

ambtenaren zo gering' (Idenburg zou zich dat kunnen indenken) 'dat men<br />

deze passeerde en zelf allerlei politietaken ter hand nam." In sommige<br />

streken van Midden- en Oost- Java gingen Sarekat Islam-bestuurders nog<br />

verder: zij namen taken over die het BB-apparaat placht uit te voeren.<br />

'Zo ontstond', schrijft Korver;<br />

'volgens de resident van Soerakarta bij de grote massa de overtuiging dat de<br />

SI-besturen boven de ambtenaren verheven waren. Zijn collega in Soerabaja<br />

vreesde dat bij SI-leden de overtuiging groeide dat men niet meer onderworpen<br />

was aan het gezag der autoriteiten. Hij wees in dit verband op uitroepen van<br />

SI-leden als: 'Wij hebben residenten van onszelf!"4<br />

De Sarekat Islam bracht verder de grieven der bevolking onder de<br />

aandacht van het BB-apparaat: inzake de machtspositie van de dessahoofden,<br />

de politierechtspraak door Nederlandse bestuursambtenaren,<br />

het tekort aan scholen, het ontbreken van de leerplicht, de te hoge<br />

belastingen, de te zware herendiensten, de wantoestanden op de particuliere<br />

landerijen" de bevoorrechte positie van de suikerondernemingen<br />

bij de waterverdeling. enz. Daarbij werden, aldus weer Korver, 'belangrijke<br />

resultaten geboekt ... in de vorm van een toegenomen zelfbewustzijn<br />

bij de brede massa der bevolking en een voorzichtiger. en minder<br />

willekeurig optreden van de kant van vele ambtenaren."<br />

I A.v.,p. 9'8. 2 'In zeer vele gevallen', aldus Korver, geschiedde het dat functionarissen<br />

van de Sarekat Islam zich contributiegelden toeëigenden - volgens Rinkes was<br />

het evenwel in de inheemse samenleving 'heel gebruikelijk dat diegene die in het<br />

algemeen belang iets ondernam, ook een deel van de opgebrachte geiden ten eigen<br />

bate aanwendde, mits het daarbij maar niet de spuigaten uitliep.' (a.v.,p. 178). 3 A.v.,<br />

p. 100. 4 A.v.,p. 101. 5 A.v.,p. 121.


INDIË ONTWAAKT<br />

De Sarekat Islam kreeg ook een eigen tijdschrift: Al-Islam ('De Islam').<br />

Het werd geheel gevuld met godsdienstige beschouwingen. Het begrip<br />

'Islam' in de naam van het verbond was geen frase. Het verbond maakte<br />

ernst met de prediking van een orthodox Islamietisch geloof en had daar<br />

ook enig succes mee: de moskeeën werden drukker bezocht, zulks niet<br />

alleen op de vrijdagen maar ook op andere dagen. Anderzijds leidde die<br />

verstrakking van de Islam er toe dat er in verschillende plaatsen op Java<br />

spanning kwam tussen orthodoxe Islamieten en leden van de Sarekat Islam<br />

enerzijds (er waren er onder dezen die tegen het bezoek aan 'wajangvoorstellingen<br />

ageerden) en anderzijds inheemsen die de orthodoxie<br />

afwezen. Korver citeert met betrekking tot een van de districten van<br />

W est-Java een rapport,<br />

'(dat) verscheidene families ... elkaar niet langer (wilden) kennen als verwanten<br />

en vrienden; (zelfs lieten) twee à drie echtgenoten zich ... scheiden van hun<br />

vrouwen omdat hun vaders nog geen lid waren van de SI; men kende niet meer<br />

buren of vrienden die nog niet als lid waren toegetreden."<br />

Volgens de op dejaarlijkse congressen gedane mededelingen bleefhet<br />

aantalleden van de Sarekat Islam ook na '14 groeien: er zouden in '15<br />

zes-, in '16 zelfs achthonderdduizend leden zijn geweest. Korver meent<br />

dat het werkelijk ledental geringer was; zijn onderzoek bracht hem tot<br />

de conclusie dat er in de jaren 'I2 tot '16 in totaal ca. zevenhonderdduizend<br />

inheemsen zijn geweest die gedurende die gehele periode of een<br />

deel daarvan lid waren van de organisatie: ca. vijfhonderdduizend op<br />

Java, ca. tweehonderdduizend in de Buitengewesten. Op delen van<br />

Zuid-Sumatra waar veel wrevel was tegen het koloniaal gezag, was het<br />

ledental naar verhouding het hoogst: daar waren gebieden waar een derde<br />

tot twee-derde van de volwassen mannelijke bevolking tot de Sarekat<br />

Islam toetrad en hier werd een Sumatraans leider van de beweging,<br />

Goenawan, volgens een der Nederlandse controleurs 'als heilige vereerd',<br />

'zowel vrouwen als mannen verdrongen zich om zijn kleren en zijn<br />

handen te vatten en te kussen."<br />

Op Java onthield de Sarekat Islam zich van vijandig optreden tegen de<br />

regenten en zodanig optreden tegen de BB-ambtenaren kwam ook maar<br />

weinig voor - wèl werd soms aggressief opgetreden tegen personen die<br />

geweigerd hadden lid te worden of die met een lid in conflict waren<br />

geraakt, tegen lagere inheemse functionarissen als politie-agenten, op-<br />

, Av., p. 147. 2 Av., p. 90.


ACTIVITEIT VAN DE 'SAREKAT ISLAM'<br />

zichters, kampong- en dessa-hoofden en inheemse ambtenaren van de<br />

Dienst voor het Boswezen, hier en daar ook tegen Chinese handelaren<br />

en geldschieters.<br />

De leiding van de Sarekat Islam lag over het algemeen in handen van<br />

ontwikkelden. Van het Centraal Comité maakten veel zonen van de<br />

hogere en de lagere aristocratie deel uit (ook een kleinzoon van de vorst<br />

uit het Pakoe-Alamse Huis) alsmede verscheidene journalisten; Korver<br />

vermeldt dat van de bijna tweeduizend bestuursleden van afdelingen die<br />

rechtspersoonlijkheid hadden gekregen, 40 %, de grootste groep, bestond<br />

uit handelaren (die 'praktisch allen de titel van hadji droegen'), r6% uit<br />

lagere ambtenaren, 14 % uit personen zonder beroep (dat konden zowel<br />

jongeren zijn als vermogende inheemsen), 10% uit landbouwers ('de<br />

meer gegoede elementen onder de dorpsbevolking') en 8 % uit beoefenaren<br />

van religieuze beroepen; van die bijna tweeduizend bestuursleden<br />

bezat 33 % een adellijke titel (op Java en Madoera alleen zelfs 48 %) en<br />

35 % een religieuze.' De leiding van de Sarekat Islam lag dus duidelijk in<br />

handen van inheemsen die boven of zelfs ver boven het niveau leefden<br />

van de volksmassa's. Dat werd niet als bezwaarlijk gezien. Van primair<br />

belang leek dat de Sarekat Islam in een belangrijk opzicht iets nieuws<br />

bracht: alle taalmoeilijkheden ten spijt (het Maleis was verre van algemeen<br />

bekend) werd zij, aldus Korver, 'de eerste sociale beweging in<br />

Indonesië waarvan de leiders serieuze pogingen hebben gedaan om de<br />

bevolking van praktisch heel Indonesië in één verbond te organiseren."<br />

Een sociale beweging dus, en daarmee ook een politieke, maar een<br />

beweging die de sociale tegenstellingen in de samenleving nergens<br />

ingrijpend kon wijzigen, en een beweging bovendien die in geen enkel<br />

staatkundig orgaan haar stem kon verheffen en invloed uitoefenen. Haar<br />

oprichting was met uitbundig enthousiasme begroet en diegenen die er<br />

lid van werden, konden een tijdlang kracht putten uit het besef dat zij<br />

behoorden tot een groot, heel Indië omvattend verbond, als welks leden<br />

zij zich in veel afdelingen aan elkaar kenbaar maakten met afgesproken<br />

geheime tekens' - de resultaten evenwel, waar al die activiteit toe leidde,<br />

kwamen geenszins tegemoet aan de gekoesterde Messiaanse verwachtin-<br />

gen. Hieruit vloeiden twee gevolgen voort: dat enerzijds sommige leden<br />

1 A.v., p. 244-51. 2 A. P. E. Korver: Sarekat Islam 1912-1916, p. 184. 3 Korver<br />

vermeldt 'het opsteken van de hand met gesloten vingers of het met de hand op een<br />

bepaalde manier over het gezicht wrijven bij een begroeting; het op een bepaalde<br />

manier knopen van de hoofddoek of een ander kledingstuk; het stellen van bepaalde<br />

vragen waarop bepaalde antwoorden gegeven moesten worden.' (a.v., p. 187)<br />

243


INDIË ONTW AAKT<br />

vagelijk gingen denken over gewelddadig optreden en dat zich anderzijds<br />

bij een groter deel van de aanhang moedeloosheid ging aftekenen. Het<br />

algemeen élan begon al in 'IS te verslappen, vooral in de dessa's - Tjokro<br />

kreeg het gevoel, dat hij bezig was, vast te lopen.<br />

In die omstandigheden nu werd aan de Sarekat Islam, althans aan haar<br />

leiding, een geheel nieuwe impuls gegeven door in Indië werkzame,<br />

sinds kort in de Indische Sociaal-Democratische Vereniging georganiseerde,<br />

Nederlandse socialisten die meenden dat er voor de Sarekat Islam<br />

slechts een toekomst was indien de beweging aan haar acties een meer<br />

revolutionair karakter gaf en deze concentreerde op de klasse van welke<br />

MarJÇgeleerd had dat zij een nieuwe samenleving zou scheppen: de<br />

loonarbeiders. De eerste gecombineerde vergadering van de Indische<br />

Sociaal-Democratische Vereniging en de Sarekat Islam vond in februari<br />

'IÓ in Soerabaja plaats.<br />

*<br />

De Indische Sociaal-Democratische Vereniging was in mei '14 opgericht<br />

en die oprichting was vooral het werk geweest van de socialistische<br />

agitator H. J. F. M. Sneevliet, een man die zich onderscheidde door (wij<br />

citeren een rapport uit '14 van de resident van Semarang) 'een buitengewone<br />

strijdvaardigheid, handigheid, welbespraaktheid en zeldzame demagogische<br />

overredingskracht ... Een dominerende persoonlijkheid met<br />

buitengewoon veel werk-, stuw- en overredingskracht." Toen dit werd<br />

geschreven, was Sneevliet een-en-dertig.<br />

Hij was in 1883 in Rotterdam geboren. Na een hbs doorlopen te<br />

hebben, werd hij employé van de Staatsspoorwegen. Hij trad toe tot de<br />

Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel. Daarvan<br />

werd hij, jong als hij was (acht-en-twintig), in 191I voorzitter. Toen hij<br />

een jaar later lid werd van de linkse afsplitsing van de SOAP, de<br />

Sociaal-Democratische Partij, werd hij genoopt het voorzitterschap van<br />

zijn vakbond neer te leggen en 'koos hij', aldus zijn biograaf F. Tichelman,<br />

'de weg van zovelen die vastgelopen waren in het moederland: naar<br />

Indië!" Wat hem daar vooral trof, was de passiviteit waarmee de inheem-<br />

I Aangehaald in Kwantes, dl.!, p. 36-37. 2 F. Tichelman: Henk Sneevliet 1883-1942.<br />

Een politieke biografie (1974), p. 22.<br />

244


SNEEVLIET<br />

sen de koloniale verhoudingen aanvaardden; dat een grote beweging als<br />

de Sarekat Islam op haar eongressen van loyaliteit jegens het gouvernement<br />

getuigde, was hem een gruwel. Hij zag het als zijn voornaamste<br />

taak, in Indië het revolutionair sentiment te wekken en wat daar aan<br />

organisaties zou ontstaan, in Marxistische richting te stuwen. In Semarang<br />

vond hij werk als secretaris van de Handelsvereniging, een soort Kamer<br />

van Koophandel, en de eerste organisatie waarop hij invloed ging uitoefenen,<br />

was de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, die<br />

hoofdzakelijk geschoolde Indische Nederlanders en inheemsen als leden<br />

had; een van de inheemsen die sterk onder Sneevliets invloed kwamen,<br />

was de twintigjarige Semaoen, voorzitter van de Sarekat Islam-afdeling<br />

te Semarang. In mei '14 richtte Sneevliet met enkele geestverwanten,<br />

onder wie J. A. Brandsteder en ir. A. Baars, de Indische Sociaal-Democratische<br />

Vereniging op. Brandsteder was voorzitter van de Indische<br />

afdeling van de (in Nederland gevestigde) Bond van Minder Marinepersoneel<br />

en beheerder van het bondsgebouw in de stad die de belangrijkste<br />

marinebasis had, Soerabaja, Baars was in 'r4 als gouvernementsingenieur<br />

in Indië aangekomen; hij was van de oprichters van de ISDV de enige<br />

die het Maleis goed meester was.<br />

Toen de ISDVontstond, was de Indische Partij reeds verdwenen, maar<br />

Sneevliet en Baars hadden nog contact gehad met haar voormannen<br />

Douwes Dekker, Tjipto en Soewardi. Na hun verwijdering uit de Indische<br />

samenleving werd verbinding opgenomen met de Vereniging Insulinde<br />

maar deze was als organisatie van hoofdzakelijk Indische Nederlanders<br />

voor Sneevliet weinig interessant - het kwam hem op de inheemse<br />

volksmassa's aan en hij beschouwde het dan ook als een succes<br />

dat hij in aanraking kwam met het Centraal Comité van de Sarekat Islam.<br />

Die verbinding kwam tot stand doordat Sneevliet in Soerabaja af en toe<br />

deelnam aan besprekingen welke Tjokro te zijnen huize belegde. Trouwens,<br />

de ISDV gaf zich in het algemeen veel moeite, contact te krijgen<br />

met inheemsen; zij gaf een orgaan in het Maleis uit en inheemsen konden<br />

als lid toetreden. Dat deden o.m. Semaoen, de jeugdige Raden Darsono<br />

en, na terugkeer uit zijn ballingschap in Nederland, Tjipto. Uitvloeisel<br />

van al deze contacten maar vooral van het contact met Tjokro was dat de<br />

ISDVen de Sarekat Islam in februari 'rö de al gememoreerde eerste<br />

gemeenschappelijke vergadering hielden. Wat Sneevliet daar betoogde<br />

is niet bekend maar zal wel niet wezenlijk hebben verschild van wat hij<br />

in die tijd elders naar voren bracht en waaromtrent in een gouvernementeel<br />

rapport het volgende werd opgemerkt:<br />

245


INDIË ONTWAAKT<br />

'Bekend zijn de redevoeringen van de heer Sneevliet die 'spuwt' op oude<br />

slaafse vormen, die 'spuwt' op het 'ja, meester' der gedweeë inlandse knechten,<br />

die de inlander voorhoudt dat hij geen rechten heeft, alleen plichten. Wat heeft<br />

de Javaan? Is zijn huis niet gelijk aan de stal zijner geiten? Wordt hij niet<br />

geknecht door vreemdelingen die zijn bodem exploiteren en hem benutten als<br />

werkkracht, alleen geschikt om te arbeiden voor de mensen van overzee die ginds<br />

van verkregen rijkdommen leven, kruimkens achterlatende voor de nederige<br />

Javaan? Intellectuelen, roept hij, gij zijt de hoop des vaderlands. Op u rust de<br />

plicht om het domme volk, waaruit gij zijt voortgekomen, voor te lichten en het<br />

aan te voeren ter verovering van mensenrechten. Gij en uw volk worden<br />

geknecht. Schudt dan af de oude vormen die u tot slaafsheid doemen, maakt u<br />

los van de banden waarin de overheerser u gevangen houdt. Richt u op, staat<br />

overeind in het besef van uw rnenszijn!"<br />

Betogen als deze hadden op Tjokro en de zijnen het effect dat zij, al<br />

keerden zij zich nog steeds niet tegen het gouvernement, toch scherper<br />

kritiek gingen uitoefenen op de koloniale suprematie. 'Men gevoelt hoe<br />

langer hoe meer', aldus Tjokro in zijn eerste toespraak op het congres<br />

van de Sarekat Islam dat in juni '16 in Bandoeng werd gehouden",<br />

'dat het niet meer past dat Indië geregeerd wordt door Holland gelijk een landheer<br />

zijn percelen beheert. Het is niet betamelijk, Indië te beschouwen als een melkkoe<br />

die slechts eten krijgt ter wille van haar melk ... Thans is het ook niet passend<br />

meer dat de ingezetenen, voornamelijk inlanders, geen recht hebben van medezeggenschap<br />

in regeringsaangelegenheden die het lot van hen regelen ... Geenszins<br />

willen wij uitroepen 'Wèg met het gouvernement', integendeel onze leuze<br />

is: 'Mèt het gouvernement, samen met het gouvernement en tot steun van het<br />

gouvernement om een goede richting uit te sturen.' 'l<br />

Men kan zich niet anders voorstellen dan dat Sneevliet jegens Tjokro<br />

betoogde dat het slot van zijn redevoering, als geciteerd, illusie-politiek<br />

was: wat was de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië anders dan<br />

zaakwaarnemer van Nederlandse kapitalistische belangen? Die argumen-<br />

tatie van Sneevliet en de zijnen bleef niet zonder effect op het Centraal<br />

Comité van de Sarekat Islam. Toen deze ruim een jaar later, nl. in oktober<br />

'17, op het volgend congres een nieuwe beginselverklaring vaststelde",<br />

! Aangehaald in van der Wal: Opkomst, p. 465-66. 2 Kort tevoren had Idenburg<br />

rechtspersoonlijkheid verleend aan de Sarekat Islam als een heel Indië bestrijkende<br />

organisatie. l Aangehaald in de nota, 29 sept. 1916, van G. A. J. Hazeu aan de<br />

gouverneur-generaal, in van der Wal: Opkomst, p. 171-72, 175. 4 Tekst in Kwantes,<br />

dl. I, p. 44.


SNEEVLIET EN DE 'SAREKAT ISLAM'<br />

werd daarin niets gezegd over samenwerking met het gouvernement: er<br />

werd 'zelfbestuur' geëist, geen volk had, zo werd gesteld, het recht over<br />

een ander te heersen, de Sarekat Islam zou strijd gaan voeren tegen 'het<br />

zondig kapitalisme' (hiermee werd vooral het Westers kapitalisme bedoeld)<br />

en wel zag zij de Islam als 'de godsdienst bij uitnemendheid voor<br />

de zedelijke opvoeding van het volk', maar (en daarmee keerde de<br />

beweging zich tegen alle Islamieten die in Indië een louter op de Koran<br />

gebaseerde samenleving wilden opbouwen) 'de staat blijve buiten invloed<br />

van elke godsdienst-inmenging doch behandele alle godsdiensten<br />

op gelijke voet.'<br />

*<br />

In maart '17 werd het tsaristisch regime in Rusland ten val gebracht.<br />

Sneevliet verheerlijkte dat gebeuren in een Semarangs dagblad en stelde<br />

het aan de inheemse volksmassa's ten voorbeeld. De plaatselijke Handelsvereniging<br />

ontsloeg hem - hij werd toen als secretaris en bezoldigd<br />

propagandist aangesteld door de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel.<br />

In wat hij verder over de ontwikkelingen in Rusland schreef,<br />

getuigde hij van grote instemming met het beleid van Lenin en de<br />

bolsjewiki die op een dictatuur van de communistische partij aanstuurden;<br />

dat leidde tot verdeeldheid binnen de ISDVen deze werd vervolgens<br />

in september '17 verlaten door een groep socialisten die de lijn van<br />

de Nederlandse sociaal-democratie wilden blijven volgen; als deel van<br />

de Nederlandse SDAP richtten zij de Indische Sociaal-Democratische<br />

Partij op. Hun vertrek deed de ISDV verder naar links opschuiven en na<br />

de Russische november-revolutie waarin Lenin en de zijnen de macht<br />

grepen, werd Sneevliets toon nogjuichender. Het gouvernement meende<br />

dat zijn invloed in de in wezen politieke organisaties welke in de<br />

inheemse wereld waren ontstaan, allerwege te bespeuren was. Eind<br />

oktober '18 sprak gouverneur-generaal van Limburg Stirum er zijn bezorgdheid<br />

over uit in een particuliere brief aan mr. Th. B. Pleyte, die<br />

minister van koloniën was geweest in het pas afgetreden kabinet-Cort<br />

van der Linden en die Indië, waar hij van 1892 tot 1908 als advocaat<br />

fortuin had gemaakt, goed had gekend:<br />

'Wanneer gij hier terugkeert, mijn waarde, dan zult ge uw Indië ternauwernood<br />

herkennen. Uiterlijk is 't alleen ten goede veranderd, maar innerlijk? Het<br />

247


INDIË ONTWAAKT<br />

is onrustbarend zoals de anarchistische leerstellingen van Sneevliet c.s. invreten,<br />

zelfs in Boedi Oelomo-kringen ... Toch acht ik ingrijpen met zgn. exorbitante<br />

maatregelen niet verantwoord zolang zij mij daartoe niet dwingen, en wel omdat<br />

er werkelijk nog zulke schromelijke misstanden bestaan ten plattelande en het<br />

groot-kapitaal zo goed als niets doet om daarin verbetering te brengen, 't geen<br />

ik minder aan de vertegenwoordigers [hier te lande] dan aan de machthebbers in<br />

Holland wijt."<br />

Dat waren gedachtengangen die volledig aansloten bij de visie van<br />

Idenburg die geweigerd had, de exorbitante rechten op de voormannen<br />

van de Sarekat Islam toe te passen omdat hij die beweging gezien had als<br />

'vrucht' van de bestaande ontevredenheid, niet als de 'wortel', en die met<br />

instemming het woord van een planter had aangehaald dat de adrninistrateurs<br />

van de suikerondernemingen over het algemeen hart voor de<br />

bevolking hadden, maar niet' de suiker ... die heeft geen hart. Dat zijn<br />

de mensen in Nederland die alleen maar dividenden en procenten<br />

vragen.' Ook voor van Limburg Stirum was de 'zedelijke roeping' geen<br />

frase - eerder was hij geneigd, met de staatkundige verheffing van Indië<br />

haast te maken.<br />

Dat leidde in de bewogen novembermaand van 1918, nog geen vier<br />

weken nadat hij zijn particuliere brief aan Pleyte had geschreven, tot een<br />

vertrouwenscrisis tussen hem en de nieuwe minister van koloniën:<br />

Idenburg, zijn voorganger, aan wie voor de derde maal de portefeuille<br />

van koloniën was toevertrouwd.<br />

De schok van 1918<br />

In augustus '14 had het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in Indië<br />

grote- bezorgdheid gewekt: bezorgdheid bij de Nederlanders en alle<br />

anderen die zich met het moederland verbonden voelden, dat het oorlogsgeweld<br />

niet halt zou houden voor de Nederlandse grenzen, bezorgdheid<br />

ook in nog wijder kring dat Indië betrokken kon worden in een<br />

strijd waaraan in '14, op Italië na, alle grote Europese mogendheden<br />

alsook Japan waren gaan deelnemen. Er was vooral vrees dat laatstgenoemd<br />

land op den duur tot aggressie kon overgaan - duidelijk was dat<br />

de Nederlandse marine en het Knil niet bij machte waren, de moderne<br />

I Brief, 26 okt. 1918, van van Limburg Stirum aan Th. B. Pleyte in a.v., p. 37.


GOUVERNEUR-GENERAAL VAN LIMBURG STIRUM<br />

strijdkrachten van zulk een grote mogendheid te weerstaan. Van tal van<br />

kanten gingen dan ook, mede in de inheemse samenleving en daar in<br />

eerste instantie bij Boedi Oelama, stemmen op die betoogden dat Indië's<br />

defensie moest worden versterkt; daarbij werd vooral bepleit dat men<br />

naast het Knil een militieleger in het leven zou roepen, te bemannen uit<br />

het haast onuitputtelijk reservoir van de tientallen miljoenen inheemsen.<br />

Er was terzake nog geen enkele beslissing genomen toen Idenburg in<br />

maart 'I6 als gouverneur-generaal werd opgevolgd door de man die wij<br />

reeds enkele keren noemden: mr. J. P. graaf van Limburg Stirum.<br />

Pleyte, de minister die voor van Limburg Stirums benoeming verantwoordelijkheid<br />

droeg, was een overtuigd voorstander van Indië's ontvoogding.<br />

Begin 'r8 verklaarde de memorie van toelichting bij een<br />

wetsontwerp tot hervorming van de grondslagen van het bestuursstelsel<br />

op Java (een wetsontwerp dat nadien werd ingetrokken, waarna het in<br />

'25 tot de al behandelde Wet op de Indische staatsinrichting kwam),<br />

'dat het doel der Nederlandse staatkunde in Nederlands-Indië geen ander kan<br />

zijn dan Indië's hulpbronnen zoveel mogelijk door Indische volkskracht te<br />

ontsluiten, de bevolking geschikt te maken tot het behartigen van eigen belangen<br />

en het bestuur van eigen land, en daarmee de grondslagen te leggen voor<br />

zelfbestuur" -<br />

zelfbestuur als deel van het koninkrijk.<br />

Zo dacht ook van Limburg Stirum er over." Hij was, na in Leiden<br />

rechten gestudeerd te hebben, in r896 op drie-en-twintigjarige leeftijd<br />

verbonden geworden aan Buitenlandse Zaken en had zowel ten departemente<br />

als in de diplomatieke dienst verantwoordelijke functies bekleed.<br />

Turkije, China en Japan had hij goed leren kennen. In 'r4 werd<br />

hij gezant in Stockholm. Vermoedelijk was het vooral op grond van zijn<br />

kennis van de internationale verhoudingen dat deze ervaren diplomaat,<br />

al wist hij van Indië weinig af (hij had er in '13 als toerist rondgereisd),<br />

midden in de Eerste Wereldoorlog tot gouverneur-generaal benoemd<br />

werd.<br />

Wat zijn opvattingen aanging: bij van Limburg Stirum stond, als bij<br />

Idenburg, voorop dat de eenheid van het koninkrijk moest worden<br />

gehandhaafd; wie deze zou aantasten en, publiekelijk de onafbankelijk-<br />

, Aangehaald door W. H. van Helsdingen in Balans van beleid, p. 189. 2 In het nu<br />

volgende gebruiken wij enkele gegevens uit van Limburg Stirums levensschets door<br />

E. B. Locher-Scholten in het Biografisch Woordenboek van Nederland, dl. I, pag. 336-39.<br />

249


INDIË ONTWAAKT<br />

heid van Indië bepleitend, de wettelijke weg zou verlaten, zou, zei hij<br />

in '20, 'op ijzer bijten'. Hij nam dat deel van zijn taak ernstig.<br />

Teneinde het bijeenbrengen van gegevens op grond waarvan hij tot<br />

ex- of internering kon besluiten te verbeteren en in het algemeen alle<br />

oppositionele stromingen beter te observeren, richtte hij in mei '16, twee<br />

maanden nadat hij zijn ambt had aanvaard, een Politieke Inlichtingendienst<br />

op' die onder leiding kwam te staan van een gewezen kapitein van<br />

het Knil, een gematigd man, die er met ernst naar ging streven, zo<br />

nauwkeurig mogelijk te weten te komen wat er in de inheemse samenleving<br />

leefde en die, conform de opvattingen van de gouverneur-generaal,<br />

afkerig was van al te fors ingrijpen - van Limburg Stirum werd dan<br />

ook spoedig in een van de in Indië verschijnende Europese dagbladen<br />

voor 'bolsjewiek' uitgemaakt,"<br />

Hier en daar werd het in de oorlogsjaren in Indië onrustig. In de<br />

tweede helft van '15 gingen de inheemse landbouwers die particuliere<br />

landerijen bij Soerabaja bewerkten, met klem protesteren toen hun bleek<br />

dat die landerijen ten behoeve van de stadsuitbreiding van Soerabaja<br />

waren verkocht waardoor zij zonder enige schadeloosstelling brodeloos<br />

zouden worden; die protesten, door de Sarekat Islam, de Vereniging<br />

Insulinde en Sneevliets ISDV ondersteund, brachten anderhalf jaar lang<br />

deining teweeg. Tot gelijke protesten kwam het bij Semarang. Ernstiger<br />

was wat op Zuid-Sumatra in het gebied van Djambi gebeurde. De<br />

bevolking had er zich na 1900 onder leiding van haar inheemse hoofden<br />

enkele jaren lang verzet tegen de consolidatie van het Nederlands gezag;<br />

die hoofden waren in 'I2 afgezet en door uit Java overgebrachte inheemse<br />

gezagdragers vervangen. Dat had al ontevredenheid gewekt; deze was<br />

sterker geworden toen de nieuwe hoofden hoge belastingen en zware<br />

herendiensten waren gaan opleggen en toen zich tot overmaat van ramp<br />

van '14 af misoogst had voorgedaan. Eind augustus '16 brak een gewapende<br />

opstand uit welke door de opstandelingen gezien werd als deel<br />

van de 'heilige oorlog' die, zo heette het, door Duitslands bondgenoot<br />

Turkije werd gevoerd. Het duurde meer dan twee maanden voordat het<br />

Knil de opstand had gedempt; hij werd in zijn laatste fase volgehouden<br />

door een kleine schare die beweerde namens de Sarekat Islam op te treden<br />

en welker leider zich 'vorst' noemde. Geschat werd dat de opstand aan<br />

vijfhonderd opstandelingen het leven had gekost; zij op hun beurt<br />

1 Een tweede taak van de PID was, spionage door agenten van de oorlogvoerende<br />

mogendheden tegen te gaan. 2 D. M. G. Koch: Batig slot, p. 21.<br />

250


ONRUST<br />

hadden aan het Knil verliezen toegebracht en enkele tientallen inheemse<br />

gezagdragers gedood.<br />

Die Djambi'se opstand wekte in heel Indië angst bij een deel van de<br />

Europeanen. In '13 was in enkele van hun bladen al op een verbod van<br />

de Sarekat Islam aangedrongen - dat geschiedde nu opnieuw, waarbij<br />

sommige kranten, aldus Hazeu, het gouvernement een 'misdadig-welwillende'<br />

houding jegens dat verbond verweten.'<br />

Wie zo over het gouvernement oordeelde, kon zich slechts nieuwe<br />

zorgen maken toen Indië als uitvloeisel van de ontvoogdingspolitiek een<br />

eerste centraal-vertegenwoordigend lichaam kreeg: de Volksraad.<br />

*<br />

Tot de oprichting van die Volksraad was in december '16 door het<br />

Nederlandse parlement bij de wet besloten. Hij zou een adviesorgaan<br />

zijn met betrekking tot alle onderwerpen die bij ordonnantie vastgesteld<br />

moesten worden en hij zou medewetgevend worden op begrotingsgebied.<br />

Hij miste een aantal wezenlijke parlementaire bevoegdheden: het<br />

recht van initiatief, het recht van interpellatie, het recht van enquête. Wat<br />

kon hij wèl doen? 's Lands zaken in het openbaar bespreken (voor Indië<br />

iets volslagen nieuws); dat doende, zouden de leden immuniteit genieten.<br />

Het nieuwe lichaam, dat zijn beraadslagingen krachtens het bij<br />

koninklijk besluit goedgekeurde reglement van orde in het Nederlands<br />

diende te voeren, zou bestaan uit een door de Kroon benoemde voorzitter,<br />

tevens lid, en acht-en-dertig andere leden, van wie negentien door<br />

de gouverneur-generaal benoemd en negentien door de bestaande gewestelijke<br />

en gemeenteraden gekozen zouden worden.<br />

Over de gemeenteraden (in het voetspoor van Idenburg had van<br />

Limburg Stirum hun aantal belangrijk uitgebreid) schreven wij in de<br />

aanhef van dit hoofdstuk. Wij herinneren er aan dat de eerste in 1905<br />

waren opgericht en dat in '16 alle gemeente- en gewestelijke raden<br />

tezamen 682leden telden: 520 benoemden, 162 gekozenen. Die gekozenen<br />

waren allen Europeanen, want pas in '17 werd bepaald dat ook een<br />

deel van de inheemse leden en van de leden-Vreemde Oosterlingen<br />

gekozen kon worden. Het actief kiesrecht, slechts door mannen uit te<br />

oefenen, werd toen aan voorwaarden gebonden: kiezers moesten drie-<br />

1 Nota, 21 juli 1917, van G. A. J. Hazeu aan van Limburg Stirum in Kwantes, dl. I,<br />

p.20.


INDIIl ONTWAAKT<br />

en-twintig zijn, Nederlands kunnen lezen en schrijven en een zuiver<br />

inkomen hebben van minstens f 600 per jaar' - die laatste twee bepalingen<br />

betekenden dat een deel van de Indische Nederlanders, een groot<br />

deel van de Chinezen en Arabieren en het overgrote deel van de inheemsen<br />

geen stemrecht hadden. Al dezulken konden dus ook op geen enkele<br />

wijze invloed uitoefenen op de samenstelling van de Volksraad, voorzover<br />

deze uit gekozen leden zou bestaan.<br />

Het recht van de gouverneur-generaal om negentien leden te benoemen,<br />

gaf hem de gelegenheid tot het aanbrengen van correcties: bij de<br />

Europese leden van de raden zouden voormannen van de met de SDAP<br />

verbonden Indische Sociaal-Democratische Partij, bij de inheemse leden,<br />

die in overwegende mate inheemse gezagdragers waren, voormannen<br />

van nationalistische groeperingen maar weinig sympathie ontmoeten<br />

- achtte een gouverneur-generaal zulks van belang, dan kon hij enkelen<br />

van die voormannen onder de benoemden opnemen.<br />

Van Limburg Stirum maakte van die correctie-mogelijkheid gebruik.<br />

Er waren in '17 behalve de Indische Sociaal-Democratische Partij nog<br />

twee andere politieke groeperingen ontstaan: de Christelijk-Ethische<br />

Partij en de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond. Van beide groeperingen<br />

konden ook inheemsen lid worden - de associatie-politiek had<br />

een zekere aanhang gevonden onder de Europeanen, althans onder diegenen<br />

die zich voor politieke zaken interesseerden. Die interesse was<br />

verre van algemeen. Veruit de meeste Europeanen, ca. 80%, lieten zich<br />

aan de uitoefening van het stemrecht niets gelegen liggen, maar dat gold<br />

in de jaren' Ioniet voor diegenen die voor de associatie-politiek voelden.<br />

Juist zij waren in grote getale in de raden vertegenwoordigd, althans:<br />

onder de negen Europeanen en Vreemde Oosterlingen die in '18 tot<br />

Volksraadslid gekozen werden, waren zes candidaten van de Vrijzinnigen-Bond<br />

en onder de.tien inheemsen die gekozen werden, vijf die door<br />

diezelfde bond naar voren waren geschoven; van die vijf waren twee<br />

tevens lid van Boedi Oetomo en was één tevens lid van de Sarekat Islam.<br />

Gouverneur-generaal van Limburg Stirum mocht veertien Europeanen<br />

en vijf inheemsen benoemen. Onder de Europeanen nam hij twee<br />

voormannen van de Indische Sociaal-Democratische Partij op, ir. Ch. G.<br />

Cramer, een gouvernementsingenieur, en Z. Stokvis, inspecteur van het<br />

middelbaar onderwijs, en onder de inheemsen zowel Tjipto als Tjokro,<br />

voorzitter van het Centraal Comité van de Sarekat Islam - van Limburg<br />

Stirum had overigens in september '17 aan Pleyte geschreven dat het hem<br />

1 Nederlandse kiezers: f 900.


DE VOLKSRAAD GEÏNSTALLEERD<br />

bleef 'benauwen' dat hij 'slechts zo weinig' inheemsen kon benoemen.'<br />

Zijn vrees was dat een lichaam van negen-en-dertig leden waarvan slechts<br />

vijftien zouden behoren tot de inheemsen die in de samenleving als<br />

geheel een overweldigende meerderheid vormden, de inheemse wereld<br />

niet in het minst zou aanspreken.<br />

Op 18 mei '18 werd de Volksraad door van Limburg Stirum geïnstalleerd.<br />

'Het nieuwe orgaan', aldus in '41 de Commissie-Visman, 'kwam<br />

uit Nederland als een geschenk waarvan men aanvankelijk in Europese<br />

en inheemse kringen' (over de reacties onder de Indische Chinezen zullen<br />

wij in het volgende hoofdstuk schrijven)<br />

'de waarde niet goed schatten kon. Er was naast wreveligheid over dit 'parlementje<br />

spelen' vooral vriendelijke belangstelling, maar weinig geestdrift. De dag van<br />

18 mei 1918 ... is voor de tijdgenoten vrijwelonopgemerkt voorbijgegaan.<br />

Volgens de ooggetuigenverslagen in de Batavia'se bladen woei er op de dag van<br />

installatie slechts één enkele vlag langs de route welke de landvoogdelijke stoet<br />

volgde ... Op het voorplein van de Volksraad begroette een groep Ambonnezen,<br />

dankbaar voor hun vertegenwoordiging in het nieuwe college", de landvoogd<br />

echter met hoera's. De enige warmte kwam dus van inheemse zijde" -<br />

ja, maar van een zijde die zich goeddeels met Nederland had geïdentificeerd<br />

en in zoverre niet representatief was voor wat onder de inheemsen<br />

als geheelleefde.<br />

Van Limburg Stirum hield een hooggestemde toespraak.' 'Er is een<br />

Volksraad', zo haalde hij de eerste woorden uit artikel I van de desbe-<br />

treffende wet aan. 'In dit sobere wetgevend woord', zei hij, 'ligt de<br />

mogelijkheid ener gulden toekomst.' Dat lichtte hij o.m. als volgt toe:<br />

'Door de bemoeiing van de Volksraad met de begroting zal zich een ongeschreven<br />

staatsrecht ontwikkelen dat verplaatsing van het zwaartepunt naar Indië<br />

medebrengt. De komende jaren zullen ons doen zien een door zoeken en tasten<br />

langzamerhand zich aftekenende grenslijn tussen de bemoeienis der Staten-<br />

Generaal en die van de Volksraad. Doch betreden om niet verlaten te worden is<br />

de weg naar het doel waarnaar gestreefd wordt. Dat is: een verantwoordelijke<br />

regering in Nederlands-Indië zelf, die in samenwerking met de Volksraad<br />

gerechtigd zij tot het nemen van eindbeslissingen over alle aangelegenheden die<br />

niet van algemeen rijksbelang zijn.<br />

1 Brief, 12 sept. 1917, van van Limburg Stirum aan Pleyte in van der Wal: Volksraad,<br />

dl. I, p. 206. 2 Dat lid was door de gouverneur-generaal benoemd. ' Verslag<br />

Commissie-Visman, dl. I, p. 78. 4 Tekst in van der Wal: Volksraad, dl. I, p. 599 e.v.<br />

253


INDIË ONTW AAKT<br />

... Het is vanzelfsprekend dat in die gedachtengang slechts past een Volksraad<br />

met een ledenaantal dat een veelvoud is van het tegenwoordige en welks<br />

meerderheid wordt gevormd door de inheemse bevolking, die dan op mannen<br />

zal moeten bogen in het bezit der kennis en ervaring die nodig zijn voor<br />

bekleding der hoogste ambten.'<br />

De wijze waarop van Limburg Stirum hier de 'gulden toekomst'<br />

invulde, gaf op de duidelijkste wijze en geheel in overeenstemming met<br />

Pleyte's gedachtengangen (deze had goedgekeurd wat van Limburg Sti-<br />

rum wilde betogen) de doelstellingen van de ontvoogdingspolitiek weer.<br />

Zeker, uit de inheemse samenleving moesten eerst 'mannen' voortkomen<br />

'in het bezit der kennis en ervaring die nodig zijn voor bekleding der<br />

hoogste ambten', maar was dat eenmaal geschied, dan zou Indië binnen<br />

het koninkrijk autonoom worden onder een 'verantwoordelijke rege-<br />

ring' (dat kon moeilijk iets anders betekenen dan: verantwoordelijk aan<br />

de Volksraad) en met een vergrote Volksraad waarin de inheemsen in·de<br />

meerderheid zouden zijn. Opzien baarde de toespraak van de landvoogd<br />

niet, noch in Indië, noch in Nederland. De aangegeven doelstellingen<br />

waren immers doelstellingen op lange termijn en in de nabije toekomst<br />

zou kennelijk niets veranderen.<br />

Het eerste dat de nieuwe Volksraad deed, was de koningin verzoeken<br />

het reglement van orde in die zin te wijzigen dat zijn beraadslagingen<br />

ook in het Maleis mochten worden gevoerd. Van Limburg Stirum legde<br />

dat denkbeeld aan de Raad van Nederlands-Indië voor; deze was met<br />

hem van mening dat het bezwaarlijk kon worden afgewezen. Pleyte werd<br />

ingelicht en deed de landvoogd vervolgens telegrafisch weten (in het<br />

Engels: het was nog oorlog en de gedachtenwisseling tussen Batavia en<br />

Den Haag vond plaats via Engelse telegraafkabels die onder censuur<br />

stonden) dat hij bezwaar had tegen 'jul! legal equalization of Dutch and<br />

Malay languages', maar kon goedvinden dat het reglement van orde aldus<br />

zou worden gewijzigd, 'that members feeling themselves not speaking Dutch<br />

with fluency have freedom to use Malay stop can you agree?' 'Splendid I agree',<br />

antwoordde van Limburg Stirum.'<br />

Wat in de Volksraad in de eerste zittingsperiode verder te berde werd<br />

gebracht, vond de gouverneur-generaal minder 'splendid.' 'Het grote<br />

.bezwaar dat ik', schreef hij eind juni aan Pleyte,<br />

1 Telegram, 4 juni 1918, van van Limburg Stirum aan Pleyte en 6 juni 1918 van Pleyte<br />

aan van Limburg Stirum in a.v., p. 2}9-30.<br />

254


EERSTE VERGADERINGEN VAN DE VOLKSRAAD<br />

'tegen de behandeling van zaken heb, is dat het college zich in't geheel niet<br />

bewust toont te zijn van zijn verantwoordelijkheid voor's Lands middelen en<br />

stemt voor overgrote uitgaven zonder zich één ogenblik bezig te houden met de<br />

vraag vanwaar het geld moet komen ... Er moet veel veranderen voor Indië voor<br />

zelfbestuur rijp is, dat staat nu wel vast, als de V[olks] R[aad] het voor 't zeggen<br />

had, waren wij weldra failliet."<br />

Negatiever nog, ja met onverholen minachting oordeelden de hoofd-<br />

ambtenaren van de departementen die op de publieke tribune het beraad<br />

in de Volksraad volgden. De gouverneur-generaallichtte er de minister<br />

over in. "Ze moesten ze alle negen-en-dertig de zaal uittrappen'. 'De<br />

vent moet oneervolontslagen worden.' 'Hoe is 't mogelijk dat zoiets<br />

geduld wordt', ziedaar een drietal exclamaties van evenzovele hoofd-<br />

ambtenaren van goede naam." De reacties in het grootste deel van de<br />

Europese pers waren navenant en spoedig werd door die pers in het geheel<br />

geen aandacht meer besteed aan wat in de Volksraad werd verhandeld.<br />

*<br />

In ' 14 was, na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, in Indië veel<br />

gesproken en geschreven over de vorming van een inheemse militie en<br />

daarop was, wij wezen er eerder op, ook in inheemse kring positief<br />

gereageerd. In de zomer van '16 werd met medewerking van Boedi<br />

Oetomo, de Sarekat Islam, de in 1909 opgerichte Regentenbond en de<br />

heersers van de Vorstenlanden een Comité Indië Weerbaar opgericht dat<br />

een delegatie naar Nederland zond - het delegatielid van de Sarekat Islam<br />

wekte daar enige weerstand toen hij er in een toespraak betoogde dat<br />

Indië zelfstandig moest worden. Meer weerstand kwam er, nu bij de<br />

Europeanen in Indië, toen het delegatielid van Boedi Oetomo, na zijn<br />

terugkeer, in oktober '17 in Djokjakarta een toepraak hield waarin hij de<br />

Nederlandse macht als de rechter- en de inheemse als de linkerhand<br />

aanduidde, waarop hij liet volgen: 'Als er een inheemse militie is van<br />

een half miljoen man, zal de rechterhand de verlangens van de linker<br />

moeten respectercn.'" Sprak hieruit nog een zekere principiële bereidheid<br />

1 Brief, 29 juni 1918, van van Limburg Stirum aan Pleyte in a.v., p. 235. 2 A.v.,<br />

22 juni 1918 in a.v., p. 233. 'Aangehaald in A. Nagazumi: The Dawn of Indonesian<br />

Nationalism, p. 1 I 5.<br />

255


INDIË ONTWAAKT<br />

tot medewerking aan de oprichting van een inheemse militie, een klein<br />

jaar later, zo lichtte Hazeu begin september '18 van Limburg Stirum in,<br />

was de stemming omgeslagen, zulks als gevolg van 'vooral de felle<br />

tegenactie van de ISDV', d.w.z. van Sneevliet en de zijnen. Zij hadden<br />

betoogd, 'dat een krachtig leger ook hier te lande slechts zou dienen ter<br />

verdediging van het kapitalistische uitbuitingssysteem', en die betogen<br />

hadden 'niet nagelaten in wijde kringen indruk te maken'! - trouwens,<br />

de Eerste Wereldoorlog liep ten einde.'<br />

Eind september kwam het derde nationale congres van de Sarekat Islam<br />

bijeen. Voorzitter Tjokro uitte zich scherper dan ooit tevoren: hij eiste<br />

zelfbestuur voor Indië. 'Ons lot': betoogde hij,<br />

'wordt beslist in het verafgelegen Nederland. Indië wordt beschouwd als een<br />

bezitting daarvan en heeft in de bepaling van zijn bestemming geen zeggenschap.<br />

Wij willen eenzelfde stel van rechten als de burgers in Nederland, kortom<br />

volledig zelfbestuur ... Wij hebben als hiergeborenen recht op een aandeel in<br />

het bestuur; ook onze godsdienst eist medezeggenschap van elk volk: het bestuur<br />

over zijn land ... Het recht van zelfbestuur is een recht van de eerste rang ...<br />

Wij moeten binnen zeer korte tijd zelfbestuur hebben. (applaus) ... Op vrijgevigheid<br />

der regering mag niet worden gerekend: geen regering geeft uit eigen<br />

beweging rechten aan het volk. De regering kan weigeren aan de wensen van het<br />

volk te voldoen, maar een regering die niet rechtvaardig is, stort tenslotte ineen.<br />

Onze regering begrijpt en beseft dat. Zij heeft ons verschillende 'scholen' gegeven<br />

waar wij ons kunnen voorbereiden voor zelfbestuur (gemeenteraad, Volksraad),<br />

maar die 'scholen' zijn nog verre van volmaakt. Eén daarvan, de Volksraad, staat<br />

veel te ver van het volk af om dit de betekenis ervan voor onze politieke<br />

opvoeding te doen begrijpen.'<br />

Tjokro stelde aan het congres voor, de gouverneur-generaal, de Volksraad,<br />

de minister van koloniën en de Tweede Kamer een motie toe te<br />

zenden waarin aangedrongen werd op 'spoedige invoering van zelfbestuur',<br />

toekenning van het kiesrecht aan alle mannelijke ingezetenen van<br />

een-en-twintig jaar en ouder die konden schrijven (hetzij met Latijnse,<br />

hetzij met Arabische of Javaanse letters), toekenning van het recht van<br />

interpellatie en van enquête aan de Volksraad en evenredige vertegenwoordiging<br />

van de bevolkingsgroepen (hetgeen de inheemsen een overweldigende<br />

meerderheid zou hebben gegeven in alle vertegenwoordi-<br />

1 G. A J. Hazeu: Nota, 5 sept. 1918, aan van Limburg Stirum in Kwantes, dl. I,<br />

p. 95. 2 In gouvernementskringen werd het pro en contra van de vorming van een<br />

inheemse militie nog geruime tijd overwogen; in de zomer van '23 werd daar een<br />

punt achter gezet: men liet het project vallen.<br />

256


DE 'SAREKAT ISLAM' WORDT RADICALER<br />

gende colleges). 'Gejuich' en 'herhaalde fanfares' volgden en Tjokro's<br />

motie werd met algemene stemmen aangenomen.'<br />

Terecht constateerde Hazeu in een nabeschouwing over het congres<br />

dat Sneevliets denkbeelden belangrijk aan invloed hadden gewonnen in<br />

de Sarekat Islam. Men wilde nu, schreef hij, 'macht ... vormen door de<br />

kracht van goede organisatie tegen de 'kapitalistische maatschappij'. En<br />

men zal trachten die organisatie in het leven te roepen doot de werknemers<br />

in industrie en bedrijf op te wekken tot aaneensluiting' (m.a.w. tot<br />

het vormen van vakbonden) 'en om voortaan het lot in eigen handen te<br />

nemen'" - precies waar Sneevliet op had aangedrongen. Trouwens, enkele<br />

leden van het Centraal Comité van de Sarekat Islam waren nu toegetreden<br />

tot Sneevliets organisatie, de ISDV - omgekeerd hadden drie van zijn<br />

jeugdige volgelingen belangrijke posities verworven in de Sarekat Islam:<br />

Semaoen en de redacteur van het Maleise orgaan van de ISDV waren in<br />

het Centraal Comité opgenomen en Darsono had een aanstelling gekregen<br />

als bezoldigd propagandist. Dit alles liet slechts de conclusie toe dat<br />

het gouvernement van de zijde van de Sarekat Islam onder sterker druk<br />

zou worden geplaatst.<br />

Juist in dat perspectief moest van Limburg Stirum het bedenkelijk<br />

achten dat zich in '16 en in '18 bij de marine en het Knilonrust had<br />

gemanifesteerd.<br />

In mei '16 hadden opvarenden van het pantserschip 'De Zeven Provinciën'<br />

in Soerabaja dienst geweigerd en vervolgens met enkele honderden<br />

andere marinemannen gedemonstreerd tegen de wantoestanden<br />

in het militair hospitaal; bij die demonstratie waren door ingrijpen van<br />

de politie gewonden gevallen - nieuwe gevallen van dienstweigering<br />

maar nu ook van sabotage waren daar het gevolg van geweest.' Dan<br />

hadden in april '18 Knil-militairen een optocht in Semarang gehouden,<br />

rode vlaggen met zich voerend en roepend: 'Leve Sneevliet, leve de<br />

revolutie!' Twee maanden later, in juni, had een patrouille Ambonnezen<br />

een opstootj e moeten dempen dat zich in de kazerne der veldartillerie te<br />

Batavia had voorgedaan, en was in Soerabaja een comité gevormd ter<br />

voorbereiding van de oprichting van een soldatenbond. Wel kwam toen<br />

in Batavia op initiatief van de organisatie der onderofficieren spoedig een<br />

bond van gezagsgetrouwe Knil-soldaten tot stand, maar in Semarang,<br />

1 G. A. J. Hazeu: Verslag, 9 nov. 1918, aan van Limburg Stirum in Kwantes, dl. I,<br />

p. 104-05. 2 A.v., nota a.v. in a.v., p. III. 3 Talrijke demonstranten, dienstweigeraars<br />

en saboteurs waren gearresteerd en bijna vijftig hunner waren naar Nederland<br />

teruggezonden waar zij op vier na waren ontslagen.<br />

257


INDIË ONTWAAKT<br />

waar Sneevliet de sterkste aanhang had, bleef het onder de militairen<br />

onrustig. Tenslotte had zich, ook in juni, op de rede van Ambon een<br />

geval van collectieve dienstweigering voorgedaan aan boord van het<br />

pantserschip 'Koningin-Regentes': omstreeks honderd matrozen en mariniers<br />

hadden daarmee willen protesteren tegen het feit dat hun herhaaldelijk<br />

z.g. rode (d.w.z. ongeslepen) rijst was voorgezet in plaats van witte<br />

- de meesten hunner waren gearresteerd.<br />

Al deze verschijnselen die tezamen er aan deden denken hoe in '17 in<br />

Rusland de revolutie was ingeleid, gaven van Limburg Stirum de indruk<br />

dat de algemene situatie in Indië nogal instabiel was. Hoe haar stabieler<br />

te maken? Hij zag het als nuttig dat de positie van de Volksraad werd<br />

versterkt en dat daarvan mededeling zou worden gedaan. Midden september<br />

schreef hij aan Idenburg, minister van koloniën in het begin<br />

september gevormde eerste kabinet-Ruys de Beerenbrouck, dat het zijns<br />

inziens 'nodig (was), uit te spreken dat het aantal Volksraadsleden moet<br />

worden uitgebreid en het kiesstelsel gewijzigd: directe verkiezingen met<br />

een zo uitgebreid stemrecht als mogelijk." Het eerste stuk dat Idenburg<br />

hem vervolgens toestuurde, was een brief d.d. 5 oktober waaruit bleek<br />

dat hij van Limburg Stirums brief aan Pleyte had gelezen waarin de<br />

gouverneur-generaal geklaagd had over het lichtvaardig karakter van de<br />

beraadslagingen in de Volksraad. 'Tevoren', schreef Idenburg, 'heb ik wèl<br />

vermoed maar niet zo duidelijk als nu gezien, het nadeel voortvloeiende<br />

uit het feit dat de oppositie geen kans heeft ooit geroepen te worden tot<br />

het zelf-doen? - uit de Volksraad zou immers geen regering kunnen<br />

voortkomen. Een tweede, langere, meer programmatische brief volgde<br />

op 8 oktober'; daarin schreef Idenburg dat in Indië 'de scheiding tussen<br />

... het autochtone gezag en de bestuursvoering van het vreemde, het<br />

leidende, het Nederlandse gezag' voorop moest blijven staan, maar dat<br />

hij het wenselijk vond dat zowel op Java als in de Buitengewesten<br />

'aanstonds' een begin werd gemaakt met de vorming van provincies; op<br />

Java zouden die provincies zich moeten ontwikkelen uit de regentschappen<br />

en die regentschappen wilde hij plaatsen onder louter uit inheemsen<br />

bestaande regentschapsraden waaraan 'geleidelijk het bestuur over het<br />

gehele regentschap' zou worden opgedragen. Van deze brief (er stond<br />

niets in over uitbreiding van bevoegdheden van de Volksraad) deed<br />

1 Brief, 14sept. 1918,van van Limburg Stirum aan ldenburg, in van der Wal: Volksraad.<br />

dl, I, p. 247-48. 2 Brief, 5 okt. 1918, van ldenburg aan van Limburg Stirum, a.v.,<br />

p. 248. 3 Tekst: a.v., p. 248-253.


IDENBURG EN VAN LIMBURG STIRUM<br />

ldenburg van Limburg Stirum in een telegram (no. 360) een samenvatting<br />

toekomen. Van Limburg Stirum seinde op 14 oktober terug (telegram<br />

nO·405):<br />

'In order to dissipate misapprehensions of those who confuse self-government with<br />

independence and feeling of uneasiness as to future existing among Europeans, I think<br />

desirable statement in Volksraad placing in foreground indissolubility ties uniting Holland<br />

and India, further on lines your 360 adding that ultimate goal you sketched can only be<br />

attained when electorate sufficiently developed intellect and character to hold their representatives<br />

to account ... For whole archipelago central government in which native populations<br />

will gradually have greater share and which will be responsible to Indian peoples in manner<br />

to be determined later. Please telegraph before end month whether you concur' -<br />

men ziet: met zijn voorstelover een 'central government' dat 'will be<br />

responsible to Indian peoples', sneed van Limburg Stirum een thema aan<br />

waarover ldenburg zich als minister nog niet had uitgelaten. Het was van<br />

Limburg Stirum evenwel bekend dat ldenburg zich als gouverneurgeneraal<br />

grote moeite had gegeven (vergeefs) om te bereiken dat de<br />

Volksraad mede-wetgevende bevoegdheid zou krijgen.<br />

ldenburg seinde op 16 oktober terug':<br />

'Entirely concurring views expressed your 405. I would only add granting responsible<br />

Government must also depend on experience gained and skill acquired by elected representatives<br />

in managing public affairs in local bodies.'<br />

Zo ver was de gedachtenwisseIing tussen de gouverneur-generaal en<br />

de verantwoordelijke minister gevorderd, toen de gebeurtenissen in<br />

november door het einde van de Eerste Wereldoorlog, de revolutie in<br />

Duitsland en de gevolgen welke die ontwikkelingen in Nederland hadden,<br />

in een stroomversnelling geraakten.<br />

*<br />

In Nederland (wij vatten kort samen wat wij terzake in deel I van ons<br />

werk, Voorspel, schreven) vernam men op vrijdag 8 november dat in<br />

Duitsland de republiek was uitgeroepen en dat arbeiders- en soldatenraden<br />

plaatselijk de macht in handen hadden genomen - daags daarna sprak<br />

Ruys in Den Haag met de liberale en vrijzinnig-democratische leiders,<br />

I Tekst: a.v.<br />

259


INDIË ONTWAAKT<br />

die, aldus Ruys drie dagen later aan een van zijn partijgenoten, 'de<br />

revolutie' als 'niet te keren' zagen.' Zo dacht ook Troelstra, de politieke<br />

leider van de SDAP, er over. Op maandagavond I I november sprekend<br />

in Rotterdam, riep hij zijn toehoorders toe: 'Verzuimt het ogenblik niet,<br />

grijpt de macht die u in de schoot wordt geworpen en doet wat gij moet<br />

en kunt doen . . . Wij maken een 'revolutie omdat het kan en moet'<br />

.._ dinsdagmiddag eiste hij in de Tweede Kamer dat 'de bourgeoisie' zou<br />

abdiceren.<br />

'Zijn oproep', schreven wij in Voorspel, 'was een slag in de lucht. Naar<br />

zijn parool hadden de meesten van zijn medebestuurders geen oren, laat<br />

staan zijn tegenstanders, en die laatsten waren actiever dan de eersten.'<br />

Het kabinet-Ruys gaf geen krimp, er werd met snelheid uit betrouwbare<br />

met groot verlof gezonden dienstplichtigen een Bijzondere Vrijwillige<br />

Landstorm gevormd en toen op maandag 18 november op het Malieveld<br />

in Den Haag een grote demonstratie werd gehouden ter huldiging van<br />

koningin Wilhelmina, stond vast dat er van revolutie in Nederland geen<br />

sprake zou zijn.<br />

Wat was in Batavia geschied?<br />

De perstelegrammen over de omwenteling in Duitsland wekten daar<br />

in Europese kringen waar men zich toch al afvroeg wat de toekomst zou<br />

brengen, grote beroering. Op maandag de I Ide deden geruchten de ronde<br />

dat in Nederland een opstand was uitgebroken: de koningin zou afstand<br />

hebben gedaan van de troon en de gouverneur-generaal zou zijn afgezet.<br />

Van Limburg Stirum hield ernstig rekening met de mogelijkheid dat die<br />

opstand succes zou hebben, wellicht al had gehad. 'Ik was', schreef hij<br />

enkele weken later aan Idenburg,<br />

'tot het besluit gekomen dat bij omwerping van het wettig gezag in Nederland,<br />

de Indische regering zou hebben voort te gaan met haar arbeid, zich aan mogelijke<br />

telegrammen niet zou storen doch een revolutionaire regering beschouwen als<br />

voorlopig en wachten op mogelijke wetten of verordeningen die haar met de<br />

mail zouden bereiken. Echter zou dan een beroep gedaan moeten worden op de<br />

Volksraad om met de regering samen te werken en tijdelijk over te nemen de<br />

controle, thans door de minister van koloniën en de volksvertegenwoordiging<br />

uitgeoefend' -<br />

m.a.w.: hij zou dan het gouvernement onder de Volksraad plaatsen. 'De<br />

meest onrustbarende telegrammen,' der grote persagentschappen over<br />

1 P. J. Gribling: P.]. M. Aa/berse 1871-1948 (1961), p. 316-17.<br />

260


REVOLUTIE IN NEDERLAND?<br />

hetgeen in Nederland zou zijn geschied, liet hij niet aan de dagbladen<br />

in Indië doorgeven, wèl echter, 'omdat niet alles te stoppen was', die<br />

over Troelstra's redevoering van de r rde in Rotterdam en die 'schenen<br />

velen onheilspellend'. Er 'woei een sterke rode wind over In1diëdie bijv.<br />

de procureur-generaal, naar hij mij zei, niet onberoerd liet', 'een der<br />

voortreffelijkste raadsheren in het hof' (het Hooggerechtshof, 's lands<br />

hoogste rechterlijke instantie) '(eiste) onmiddellijk een parlement voor<br />

Indië' en er kwamen berichten over komplotten - zo zou het Volksraadslid<br />

Cramer in een auto medestanders van Sneevliet, na overleg met deze<br />

en met Semaoen, uit Semarang naar Batavia hebben gehaald, samen met<br />

E. F. E. Douwes Dekker die pas naar Indië was teruggekeerd.<br />

Op zaterdag 16 november hield Cramer in de Volksraad een toespraak<br />

waarin hij meedeelde dat de Volksraadsleden van de Indische Sociaal-<br />

Democratische Partij voortaan met die van Boedi Oetomo, de Sarekat Islam<br />

en de Vereniging Insulinde (het restant van Douwes Dekkers Indische<br />

Partij) zouden samenwerken. Die toespraak gaf bij van Limburg Stirum<br />

de doorslag: niet wetend dat het tij in het moederland al was gekeerd en<br />

zonder zich de tijd te gunnen tot overleg met Idenburg, besloot hij dat<br />

de eerste gouvernementswoordvoerder in de Volksraad, de regeringsgemachtigde<br />

voor algemene zaken D. Talma, aldaar op maandag de r Sde<br />

een verklaring zou afleggen, 'waaruit zou blijken dat de regering niet<br />

blind was voor de tekenen des tijds.'!<br />

Op zondag de 17de vernam van Limburg Stirum dat het hoofdbestuur<br />

van de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond die ochtend een urgentieprogram<br />

had opgesteld waarin er op werd aangedrongen dat de Volksraad<br />

wetgevende bevoegdheid zou krijgen en dat het gouvernement<br />

jegens de Volksraad verantwoordelijk zou worden - de gouverneurgeneraal<br />

meende nadien dat zijn eigen gedachtengangen parallel liepen<br />

aan wat althans door een deel van de gematigde Europese publieke opinie<br />

wenselijk werd geacht. Hij ontving diezelfde dag een telégram uit Den<br />

Haag waarin Idenburg hem berichtte dat op een verklaring van mi~isterpresident<br />

Ruys, inhoudend dat in Nederland geen ordeverstoringen<br />

zouden 'worden geduld en dat het grondwettig bestel niet zou worden<br />

gewijzigd maar dat de regering wèl langs wettige weg hervormingen<br />

wilde doorvoeren, gunstig was gereageerd - van Limburg Stirum gaf<br />

onmiddellijk het desbetreffend bericht door aan de pers. De volgende<br />

dag, maandag de r Sde, liet Talma aan de voorzitter van de Volksraad,<br />

I Brief, 1 dec. 1918, van van Limburg Stirum aan Idenburg, in van der Wal: Volksraad,<br />

dl. I, p. 256-57.<br />

261


INDIË ONTWAAKT<br />

.dr, J. C. Koningsberger, de verklaring lezen die van Limburg Stirum,<br />

zonder de. Raad van Nederlands-Indië te raadplegen, had opgesteld<br />

- Koningsberger ried met klem aan, de voorlezing achterwege te laten,<br />

Talma weigerde dat aan de gouverneur-generaal ter kennis te brengen<br />

en de voorlezing vond plaats. 'De ontvangen berichten', aldus de tekst<br />

die Talma deed horen I,<br />

'stemmen tot dankbaarheid ... Verblijdend ook voor Indië is het dat de Nederlandse<br />

regering met volle kracht maatschappelijke hervormingen wil doorvoeren,<br />

langs wettelijke weg en met handhaving der orde. Ook voor het bestuur van deze<br />

kolonie zijn deze berichten van overgroot belang. De nieuwe koers, welke de<br />

jongste wereldgebeurtenissen voor Nederland hebben voorgeschreven, bepaalt<br />

tevens de richting welke ook hier zal moeten worden gevolgd. Het gaat trouwens<br />

hier minder om wijziging van de koers dan om versnelling van het tempo.<br />

Regering en Volksraad worden dientengevolge voor nieuwe verhoudingen,<br />

verschuivingen van bevoegdheden geplaatst welke op dit ogenblik nog niet<br />

volledig zijn te overzien. Vast staat echter dat beider taak aanzienlijk wordt<br />

verzwaard en nauwe samenwerking eist. De ernstige wil daartoe is bij de regering<br />

aanwezig en zij weet dat dit ook bij de Volksraad het geval is.'<br />

Dit was rijkelijk vaag, 'goed bedoeld àls olie op de opkomende<br />

golven', schreefKoningsberger twee maanden later, 'maar in werkelijkheid<br />

olie op het opvlammende vuur."<br />

Inderdaad, terwijl de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders<br />

met vreugde en opluchting vernamen wat zich in het moederland had<br />

afgespeeld (een adres van hulde aan de koningin. werd door tienduizenden<br />

hunner ondertekend), stelde de meerderheid van de Volksraad aan<br />

het gouvernement de vraag wat het onder de 'nieuwe verhoudingen' en<br />

de 'verschuiving van bevoegdheden' verstond: Het stellen van die vraag<br />

had de hartelijke instemming van de nationalisten onder de inheemse<br />

leden van de Volksraad; zij hadden geweigerd aan een adres van hulde<br />

aan de koningin hun adhesie te betuigen, "Ijipto', aldus van Limburg<br />

Stirum, 'bleek ... een echte straatjongen met wie niet verstandig te praten<br />

valt, Tjokro is onbetrouwbaar zoals altijd? - beiden had hi} benoemd!<br />

Hij trachtte zich uit de moeilijkheden te redden door, nog steeds<br />

zonder overleg met de Raad van Nederlands-Indië en met Idenburg, te<br />

besluiten tot het instellen van een commissie welke zou nagaan op welke<br />

1 Tekst in a.v.,p. 604. 2 Brief, IS jan. 1919, van J. c. Koningsberger aan A. C. D. de<br />

Graeff, a.v., P.278. 3 Brief, I dec. 1918, van van Limburg Stirum aan Idenburg, a.v.,<br />

p.2S8.<br />

262


VAN LIMBURG STIRUMS VERKLARING VAN 2 DECEMBER' I 8<br />

punten de verhouding tussen Nederland en Indië en Indië's inwendig<br />

bestel konden worden hervormd, en liet van de instelling van die<br />

commissie op 2 december door Talma mededeling doen aan de Volksraad.<br />

'Dit staat evenwel vast', zei Talma bij die gelegenheid,<br />

'dat een enigszinsbeduidende hervorming niet denkbaaris zonder aanzienlijke<br />

uitbreiding van de bevoegdheidvan de Volksraad,zonder principiëlewijziging<br />

van het karakter van dit college, hetwelk van zuiver adviserend lichaam zal<br />

moeten worden een integrerend deel van de regering, met daadwerkelijke<br />

medezeggenschapin en controle op het bestuur."<br />

Deze uitspraak, uit persberichten in verkorte vorm in Nederland<br />

bekend geworden, deed daar in conservatieve kringen onmiddellijk een<br />

storm van protesten opsteken; tot diegenen die van Limburg Stirums<br />

beleid het scherpst veroordeelden, behoorden Colijn (wij komen in het<br />

volgend hoofdstuk op hem terug) en de liberale voorman mr. D. Fock,<br />

die in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw in Indië advocaat<br />

en procureur was geweest, nadien ruim twee jaar als minister van koloniën<br />

en een gelijke periode als gouverneur van Suriname had gefungeerd,<br />

na zijn terugkeer uit de West Tweede Kamer-lid was geworden en begin<br />

'17 benoemd was tot voorzitter van dat college. Idenburg kreeg van hen<br />

en anderen de wind van voren - er werd op de minister pressie uitgeoefend<br />

om van Limburg Stirum onmiddellijk terug te roepen. Dat<br />

weigerde hij, maar het leek hem nodig, onverwijld op de berichten uit<br />

Batavia te reageren. 'Wij zullen ons, als ik wèl zie', schreef hij op<br />

II december aan van Limburg Stirum, 'in Indië moeten wachten tegen<br />

het buigen voor de waan van de dag' - dat wèl te doen zou tot 'wantoestanden'<br />

leiden, 'verkeerde politiek' was het 'om thans reeds sterk aan te<br />

dringen op uitbreiding van Volksraadsbevoegdheden', en hij, de verantwoordelijke<br />

minister, was niet bereid daaraan mee te werken."<br />

Een kleine twee maanden later, op 8 februari 1919, ging hij dieper op<br />

de twee verklaringen in welke van Limburg Stirum Talma had laten<br />

afleggen - verklaringen die hij pas kort tevoren in extenso had ontvangen.<br />

'Zeer te betreuren' noemde hij het nu, dat de gouverneur-generaal in<br />

beide geen enkel uitdrukkelijk voorbehoud had opgenomen ten aanzien<br />

van de instemming van regering en Staten-Generaal.' Dat waren woor-<br />

, Tekst in de brief, 8 febr. 1919, van ldenburg aan van Limburg Stirum, a.v.,<br />

p. 295. 2 Brief, II dec. 1918, van ldenburg aan van Limburg Stirum, a.v.,<br />

p.261-62. 'A.v., 8 febr. 1919, a.v.,p. 295.<br />

263


INDIË ONTWAAKT<br />

den die kritiek inhielden - die kritiek had hij intussen scherper kunnen<br />

formuleren. In Den Haag ging hij binnenskamers verder dan hij aan van<br />

Limburg Stirum had doen blijken. Diens naar Nederland teruggekeerde<br />

naaste medewerker en goede vriend jhr. mr. A. C. D. de Graeff (deze was<br />

in zijn Indische carrière Algemeen Secretaris, lid van de Raad van Nederlands-Indië<br />

en tenslotte vice-president van die Raad geweest) kreeg<br />

op 17 februari van Idenburg te horen dat 'de stemming zich ... algemeen<br />

tegen de gouverneur-generaal had gekeerd, Amsterdam' (d.w.z. de effectenbeurs<br />

en de grote cultuurondernemingen) 'in de eerste plaats en in<br />

het algemeen het 'kapitaa!"; in de Tweede Kamer stonden slechts de<br />

sociaal-democraten aan van Limburg Stirums zijde. 'Woordelijk zei hij<br />

mij', aldus de Graeff in een brief aan van Limburg Stirum,<br />

'dat er betrekkelijk maar zo weinig zaken waren waarover hij een zó vaststaande<br />

opinie had dat discussie eigenlijk overbodig was, en tot die weinige principiële<br />

punten behoort zijn overtuiging dat een parlement met een responsible government<br />

voor Indië nog in de eerste 25 à 30 jaar een ramp zou zijn, welke tot het algehele<br />

verlies der koloniën zou leiden ... Indië is politiek; nog volkomen onrijp, een<br />

Indisch volk dat in een parlement vertegenwoordiging zou vinden, bestaat niet.'<br />

Grote verbazing bij de Graeff die in Indië een vooruitstrevende Idenburg<br />

had leren kennen! 'Ik moet u eerlijk zeggen', vervolgde hij in zijn<br />

brief aan van Limburg Stirum,<br />

'dat ik versteld stond, 'mijn' Idenburg zo reactionair te horen spreken en ik deed<br />

opnieuw de ervaring op dat Idenburg met al zijn meer dan uitnemende eigenschappen<br />

spoedig onder de invloed van anderen komt ... Hier is niet Idenburg<br />

aan het woord die n.b. zelf als GG bij de minister er zo herhaaldelijk op heeft<br />

aangedrongen dat men de V[olks] R[aad] ten minste op het gebied van wetgeving<br />

medezeggenschap zou geven, maar hier spreken Colijn die over alles en iedereen<br />

heerst, Fock, de teleurgestelde eeuwige candidaat voor het GG-schap ... en zovele<br />

anderen .<br />

. . . Veel zal er van afhangen hoe de discussies in de Kamer verlopen. Fock zal<br />

van zijn voorzittersstoel afdalen en het woord nemen'! -<br />

inderdaad, dat deed Fock.Toen de Tweede Kamer begin april het in Indië<br />

gevoerde beleid besprak, droeg hij zijn voorzitterschap aan een der<br />

vice-voorzitters over om als Kamerlid de verklaringen welke van Limburg<br />

Stirum had laten afleggen, te karakteriseren als 'verwarring stich-<br />

! Brief, 20 febr. 1919, van A C. D. de Graeff aan van Limburg Stirum, a.v.,<br />

P·298-300.<br />

264


KRITIEK OP VAN LIMBURG STIRUM<br />

tende fantasieën'.' De overgrote meerderheid van de Tweede Kamer<br />

beaamde dat oordeel. De landvoogd die die 'fantasieën' had laten afleggen,<br />

werd niet teruggeroepen (vermoedelijk werd gevreesd dat zulks in<br />

Indië nieuwe spanningen zou doen ontstaan) maar zijn positie in Nederland<br />

was fataalondermijnd. Zij werd nog verder verzwakt toen Idenburg,<br />

ontrouw geworden aan idealen die niemand vuriger had beleden dan hij,<br />

in de zomer van' I9 physiek ineenstortte ; hij werd in de herfst als minister<br />

opgevolgd door S. de Graaff, een veel conservatiever denkende oud-BBambtenaar,<br />

met wie van Limburg Stirum spoedig een zeer gespannen<br />

verhouding kreeg.'<br />

*<br />

Ondermijnd was van Limburg Stirums positie óók bij de Europese groep<br />

in Indië. Het grootste deel van de Europese pers had voor zijn beleid<br />

geen goed woord over. Een van de critici in de Volksraad, de bestuursambtenaar<br />

M. B. van der Jagt, hield daar nog in december '18 een<br />

toespraak waarin hij de activiteiten van de Sarekat Islam 'misdadig' noemde;<br />

'een klein aantal volksmenners, optredend met halve kennis van<br />

zaken, in grote oppervlakkigheid, in ijdelheid en machtsbegeerte en<br />

mateloze zelfoverschatting', was, zei hij, bezig, de eenvoudige inheemsen<br />

op een dwaalspoor te brengen.' Dat betoog viel bij de meeste Europese<br />

leden van de Volksraad die tegen een zekere versnelling van de ontvoogdingspolitiek<br />

geen bezwaar hadden, niet in goede aarde, maar van der<br />

Jagt 'werd', aldus de historicus P. J. Drooglever,<br />

'toegejuicht in de grote bladen ... en overstelpt met adhesiebetuigingen van<br />

plantersverenigingen, en een tweetal volijverige BB'ers organiseerde, tegen de<br />

wens van hun directe superieuren in, een handtekeningenactie ter ondersteuning<br />

van van der Jagts aanval op de 'hyper-ethische' politiek. Dat leverde een album<br />

op met 4 000 handtekeningen','<br />

'geheel gevuld', schreef van der Jagt later, 'met handtekeningen van<br />

1 P. J. Oud: Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland 1918-1940,<br />

dl. I (1948), p. 231. 2 De Graaff is ook in het tweede en derde kabinet-Ruys de<br />

Beerenbrouck (resp. van september '22 tot augustus '25 en van augustus '29 tot mei<br />

'33) minister van koloniën geweest. 3 Aangehaald in P. J. Drooglever: De Vaderlandse<br />

Club 1929-1942. Totoks en de Indische politiek (1980), p. 19. 4 A.v.<br />

265


INDIË ONTWAAKT<br />

merendeels leidende persoonlijkheden, niet-ambtenaren." Wat de<br />

ambtenaren betrof: van de BB'ers op Java en Madoera verklaarde 80%<br />

zich met van der Jagts betoog accoord.<br />

De stemming onder de Europeanen, met name onder de uit Nederland<br />

afkomstigen, was omgeslagen. Zij wensten zich te distantiëren van de<br />

Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond, welks hoofdbestuur er op had<br />

aangedrongen dat de Volksraad wetgevende bevoegdheid zou krijgen<br />

- in januari '19 werd een nieuwe politieke organisatie opgericht, de<br />

Nederlands-Indische Politiek-Economische Bond, die weliswaar de<br />

doeleinden van de associatie-politiek onderschreef maar van oordeel was<br />

dat het gouvernement veel te tolerant was; blijkens de oprichtingscirculaire<br />

was de nieuwe bond vooral gericht tegen 'de steeds scherper wordende<br />

bedreiging van revolutionair streven en kwade democratic." Enkele<br />

leden van de Volksraad, onder wie van der Jagt, traden onmiddellijk<br />

toe tot de nieuwe groepering, 'bovendien kon zij', aldus Drooglever,<br />

'rekenen op de steun van machtige organisaties als het Algemeen Syndicaat<br />

van Suikerfabrikanten in Nederlands-Indië en de Javasuiker Werkgeversbond."<br />

De opvatting dat van Limburg Stirum in zijn toezeggingen onverantwoordelijk<br />

ver was gegaan, won nog aan kracht toen in juni '19 op<br />

Zuid-Celebes een controleur, een inheemse machthebber en enkele<br />

lagere inheemse bestuursambtenaren werden overvallen en gedood, en<br />

toen een maand later uit de Preanger Regentschappen gerapporteerd werd<br />

dat een groot aantal inheemsen toegetreden was tot een geheime afdeling<br />

van de Sarekat Islam, de Sarekat Islam B; deze zou zich ten doel hebben<br />

gesteld, een Islamietische staat op te richten en zou ter voorbereiding<br />

daarvan op een nader aan te geven tijdstip een algemene actie ontketenen<br />

welke, aldus het desbetreffend, op grond van afgenomen processenverbaal<br />

opgesteld rapport van de resident, o.m. het volgende zou inhouden:<br />

'Personen, aangewezen om autoriteiten te doden, hebben zich naar hun woningen<br />

te begeven als handelaar, koelie, huisbediende, en behoren zonder op<br />

nader bevel te wachten, op de juiste tijd hun werk te verrichten. Speciale daarvoor<br />

bestemde afdelingen moeten de wegen, naar de ondernemingen leidende, versperren,<br />

het verkeer stremmen door bomen om te hakken, telegraafpalen te<br />

I M.B. van der Jagt: Memoires, p. 29. 2 Aangehaald in P. J. Drooglever: De Vaderlandse<br />

Club 1929-1942, p. 20. 3 A.v.<br />

266


DE 'SAREKAT ISLAM B'<br />

vernielen, telefoon- en telegraaflijnen door te snijden, locomotieven onklaar<br />

maken, enz."<br />

Wat uit persberichten omtrent die voorgenomen actie bekend werd,<br />

wekte angst bij veel Europeanen, vooral bij diegenen die op de nogal<br />

eenzaam gelegen cultuurondernemingen werkzaam waren. De voorzitter<br />

van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten noemde de Sarekat<br />

Islam een groot gevaar. 'De reeds lang bestaande onrust', schreef hij aan<br />

van Limburg Stirum,<br />

'gegrond zowel op de weinig welwillende houding der bevolking, de brutale<br />

wijze waarop zij zich meer dan voorheen aan het eigendom der ondernemingen<br />

vergrijpt, de hier en daar voorgekomen ernstige gewelddadigheden en vooral de<br />

beledigende wijze waarop de Inlandse pers zich over de Europese planters uitlaat<br />

die als misdadigers, struikrovers en bandieten worden gekwalificeerd, die neergesmeten<br />

en verdelgd moeten worden - die onrust is een feit.?<br />

Tot die onrust had, dat was duidelijk, de actie van de Sarekat Islam<br />

bijgedragen, maar had haar Centraal Comité iets te maken gehad met de<br />

vage, althans niet aan een bepaalde datum, zelfs niet aan een bepaalde<br />

maand of een bepaald jaar gebonden plannen van de Sarekat Islam B? Uit<br />

de afgenomen processen-verbaal bleek slechts dat Tjokro zich wel eens<br />

in algemene zin voorstander had genoemd van geheime, eventueel<br />

gewelddadige actie als het gouvernement alle wensen van de Sarekat Islam<br />

zou afwijzen, maar tot zodanige actie had hij niet opgeroepen.<br />

Dat deed hij evenmin toen hij eind oktober 1919 het vierde nationale<br />

congres van de Sarekat Islam toesprak, zij het dat hij op de weg die<br />

Sneevliet (deze was begin december '18 Indië uitgezet') hem had aangewezen,<br />

nu nog iets verder ging dan bij vorige gelegenheden. Het bestuurssysteem<br />

van de Nederlandse macht noemde hij 'feodaal en absoluut;<br />

zij regeert bij ons, over ons en zonder ons ... Het kapitalisme bracht<br />

, Rapport, 17 sept. 1919, van de resident der Preanger Regentschappen aan van<br />

Limburg Stirum in Kwantes, dL I, p. 147. 2 "Bijlagebij de brief, 15 dec. 1919, van de<br />

voorzitter van het Alg. Syndicaat van Suikerfabrikanten aan van Limburg Stirum in<br />

a.v., p. 213. 3 Van Sneevliets mede-oprichters van de Indische Sociaal-Democratische<br />

Vereniging werd Brandsteder in september '19 genoopt Indië te verlaten en ir.<br />

Baars in mei '21. Acties van groeperingen als de ISDV waren bemoeilijkt doordat in<br />

'19 een gouvernementscirculaire was uitgegaan (de z.g. 'muilkorf-circulaire') die het<br />

allen die in dienst waren van het gouvernement, op straffe van ontslag verbood, deel<br />

te nemen of steun te verlenen aan een beweging die zich tegen het gouvernement<br />

keerde.<br />

267


INDIË ONTWAAKT<br />

en brengt het volk in ellende en armoede, het maakt hier proletariërs'<br />

- daartegen moest de Sarekat Islam 'met haar twee-en-een-kwart miljoen<br />

leden' de strijd aanbinden, evenwel 'langs ordelijke en wettelijke weg<br />

... Maar als tenslotte niets te bereiken valt door overleg met de regeri:ng,<br />

dan zou haar een actie kunnen worden opgedrongen die wèl is gericht<br />

tegen de regering."<br />

Het klonk dreigend maar er zat weinig kracht achter. Tjokro had met<br />

zijn 'twee-en-een-kwart miljoen leden' schromelijk overdreven, de ma""'<br />

gie van zijn leiderschap was verbleekt, er werd door de leden nog maar<br />

weinig contributie betaald en van het oprichten van vakbonden waartoe<br />

op het vorig congres was opgeroepen, was (behalve ten aanzien van de<br />

arbeiders op de suikerondernemingen) niet veel terechtgekomen. Desalniettemin<br />

bleef bij een aanzienlijk deel van de Europeanen beduchtheid<br />

bestaan voor wat zich in luttele jaren in de inheemse wereld aan krachten<br />

en stromingen was gaan aftekenen. Hazeu, die successievelijk de gouver-_<br />

neurs-generaal van Heutsz, Idenburg en van Limburg Stirum had geadviseerd<br />

om aan die krachten en stromingen tegemoet te komen, was<br />

strijdensmoe" (hij keerde begin '20 naar Nederland terug"), de herzieningscommissie<br />

van welker instelling van Limburg Stirum op 2 december<br />

'18 mededeling had laten doen in de Volksraad, zag haar arbeid (daarover<br />

in het volgend hoofdstuk meer) door de Nederlanders met onverschilligheid<br />

gadegeslagen en onder die laatsten won de Nederlands-Indische<br />

Politiek-Economische Bond, de meest conservatieve van de z.g. associatie-partijen,<br />

gestadig aan invloed. Toen er in '21 verkiezingen werden<br />

gehouden voor een nieuwe Volksraad (dit college werd tot '27 telkens<br />

voor een periode van drie, nadien voor een van vier jaar samengesteld"),<br />

werd de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond vrijwel weggevaagd<br />

- bijna drie van elke vijf Europese kiezers gaven hun stem aan de<br />

candidaten van de Politiek-Economische Bond." Van Limburg Stirum<br />

1 P. J. Gerke: Nota bij het verslag van het vierde nationale congres der Sarekat Islam,<br />

26 okt.-2 nov. 1919, in a.v., p. 217-18. 2 'De heftige kritiek, zowel van binnen als<br />

van buiten, van de ambtenaren als van de pers', had hem, schreef hij in die tijd aan<br />

van Limburg Stirum, de vraag doen stellen of hij, 'die door een groot deel der<br />

Europeanen op zijn zachtst genomen als een goedige dwaas, als een dolle ethicus of,<br />

erger, als een gevaarlijke dweper beschouwd (werd)', wel in zijn functie gehandhaafd<br />

kon worden. (brief, 2 sept. 1919, van G. A. J. Hazeu aan van Limburg Stirum, a.v.,<br />

p. 138) 3 In '21 werd hij benoemd tot hoogleraar in het Javaans aan de Leidse<br />

Universiteit. 4 Van '21 af telde de Volksraad acht-en-veertig leden, onder wie<br />

twintig inheemsen. 5 Voor deze bond werden zeven Europeanen en acht inheemsen<br />

in de Volksraad gekozen; hij kreeg daar ook de steun van één benoemd Chinees lid.<br />

Daarmee had de bond op slag de grootste fractie in de Volksraad.<br />

268


VAN LIMBURG STIRUM GEDESAVOUEERD<br />

kon daar slechts een desavouering in zien van het beleid dat hij had<br />

voorgestaan - kwetsender nog, ja als een klap in het gezicht diende hij<br />

de benoeming te beschouwen, door de regering, van zijn opvolger: Fock,<br />

die de verklaringen welke hij tijdens en vlak na de november-crisis in<br />

de Volksraad had laten afleggen, begin april' I9 in de Tweede Kamer had<br />

gekarakteriseerd als 'verwarring stichtende fantasieën.'!<br />

Slot<br />

Het leek ons zinvol, in het voorafgaande de eerste ontplooiing van het<br />

nationalisme in Nederlands-Indië met enige uitgebreidheid weer te<br />

geven en vooralook stil te staan bij de gebeurtenissen die zich onmiddellijk<br />

na het einde van de Eerste Wereldoorlog voordeden - gebeurtenissen<br />

die wij onder de titel 'De schok van 1918' beschreven. Ook het<br />

moederland kende in november '18 een schok. 'Gaat het te ver', schreven<br />

wij in Voorspel, 'wanneer men Troelstra's mislukte revolutiepoging met<br />

een onverwerkt psychisch trauma vergelijkt? Men kwam het moeilijk te<br />

boven. De herinnering bleef nawerken, nawrokken, in de politieke<br />

ontwikkeling - enkele tientallen jaren lang, ja tot in de Duitse bezetting.'<br />

Dat laatste hebben wij in de delen die op Voorspel volgden, aangetoond.<br />

November '18 was in de bezettingsjaren niet vergeten - de bijzondere<br />

aandacht die de Nederlandse regering te Londen besteed heeft aan het<br />

opbouwen ,van het apparaat van het Militair Gezag, kan niet losgemaakt<br />

worden van de beduchtheid voor een staatsgreep van links die in november<br />

'18 was ontstaan, en diezelfde beduchtheid heeft in de jaren<br />

'42-'45 een deel van het beleid van de illegale organisatie de OD<br />

bepaald.<br />

lOok anderen waren met Focks benoeming verre van ingenomen. 'Ik herinner me<br />

nog', aldus in '74 mr. L. Einthoven, 'de geweldige opschudding onder de raadsheren<br />

[van het Hooggerechtshof] ... De nieuwe landvoogd had destijds nota bene voor het<br />

hof disciplinair terecht gestaan wegens ongeoorloofde praktijken als advocaat. Nu<br />

kwam hij als GG terug. Bij de receptie in het paleis' (de receptie ter gelegenheid van<br />

Focks ambtsaanvaarding) 'weigerden de raadsheren dan ook en bloc hun opwachting<br />

te gaan maken. Alleen de president ging er heen en verzocht mij ook acte de présence<br />

te geven' (Einthoven was in die tijd substituut-griffier bij het Hooggerechtshof en<br />

het Hoog Militair Gerechtshof). 'Dan hoorde de GG tenminste twee keer het Hooggerechtshof<br />

afroepen.' (L. Einthoven: Tegen de stroom in, p. 14)<br />

269


INDIË ONTWAAKT<br />

Zo ook in Indië, met dien verstande dat de beduchtheid voor de<br />

stabiliteit van de samenleving dáár een andere inhoud had. Ze was er ook<br />

van veel ouder datum en ze was diffuser. Al in de negentiende eeuwen<br />

ook in de eerste decennia van de twintigste bekroop menige Nederlander<br />

in Indië af en toe de angst wat hem en de zijnen van de zijde der<br />

inheemsen te wachten kon staan. Was het koloniaal regime niet wezenlijk<br />

kwetsbaar? Mocht men er van uitgaan dat de dominerende rol van een<br />

eigenlijk miniem-kleine blanke minderheid steeds passief zou worden<br />

aanvaard door die overweldigende meerderheid van inheemsen? Boedi<br />

Oetomo en de kleine Indische Partij wekten geen bezorgdheid in brede<br />

kringen - de Sarekat Islam deed dat wèl. De angst voor algemene gewelddadigheden<br />

was in de lente van '12 op Java zo wijdverbreid dat de<br />

wapenhandelaren uitverkocht raakten en in augustus deed er zich een<br />

paniek voor toen het gerucht de ronde deed dat het in de nacht van de<br />

24ste op de 25ste tot massamoorden en massale roofpartijen zou komen.<br />

Vermoedelijk werd dan verondersteld dat die georganiseerd zouden zijn<br />

op de wijze die zeven jaar later, in '19, werd aangegeven in de verhoren,<br />

afgenomen aan inheemsen die van de Sarekat Islam B deel uitmaakten:<br />

inheemsen zouden zich op een vastgestelde dag als handelaren, koelies<br />

ofhuisbedienden in de woningen van Nederlandse autoriteiten bevinden<br />

om dezen allen op een vastgesteld uur van het leven te beroven. Hoe?<br />

Dat was in het midden gelaten. Misschien werd ook wel aan vergiftiging<br />

gedacht. Van angst voor vergiftiging (zij had in Lebak al een rol gespeeld<br />

bij de bestuursambtenaar Douwes Dekker) was in de van magie en<br />

bezweringspraktijken doortrokken, steeds toch enigermate geheimzinnige<br />

tropische wereld bij Europeanen vooral in eenzame streken af en<br />

toe sprake.<br />

Wie voor die angst gevoelig was of, algemeen gesproken: wie het<br />

koloniaal regime als een kwetsbaar geheel zag, eiste een sterk gezag en<br />

wenste dat het gouvernement met kracht zou ingrijpen tegen elke inheemse<br />

beweging die zich tot een gevaar voor dat gezag zou kunnen<br />

ontwikkelen. Idenburg kwam, zoals bleek, onder sterke druk te.staan toen<br />

hij naliet de Sarekat Islam onmiddellijk te verbieden. Die druk ging<br />

overigens slechts van een deel van de in Indië aanwezige Nederlanders<br />

uit - anderen waren in die tijd oprechte aanhangers van de ethische<br />

politiek. Daarop wijst al het grote succes dat bij de eerste verkiezingen<br />

voor de Volksraad behaald werd door de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond<br />

die als typische associatie-partij vijf inheemsen in de Volksraad<br />

bracht, onder wie twee die lid waren van Boedi Oetomo en één die<br />

lid was van de Sarekat Islam.


DOELSTELLING VAN HET NEDERLANDS BELEID<br />

Verlening van zelfbestuur was het doel dat aan de vormgevers van het<br />

N ederlands beleid voor ogen stond. De weg daarheen werd misschien<br />

nergens duidelijker aangegeven dan in de door ons geciteerde passage<br />

uit Pleyte's, uit begin '18 daterende memorie van toelichting bij zijn<br />

wetsontwerp tot hervorming van de grondslagen van het bestuursstelsel<br />

op Java; daarin stelde hij, 'dat het doel der Nederlandse staatkunde in<br />

Nederlands-Indië geen ander kan zijn dan Indië's hulpbronnen zoveel<br />

mogelijk door Indische volkskracht te ontsluiten' (het 'zoveel mogelijk'<br />

liet ruimte voor ontsluiting door buitenlands kapitaal), 'de bevolking<br />

geschikt te maken tot het behartigen van eigen belangen en het bestuur<br />

van eigen land' ('geschikt te maken' vooral door het verstrekken van<br />

voldoend onderwijs) 'en daarmee de grondslagen te leggen voor zelfbestuur'<br />

- zelfbestuur als deel van het koninkrijk. Aan het denkbeeld,<br />

Indië's recht op onafhankelijkheid te erkennen, waren de vormgevers<br />

van het Nederlands beleid in '18 niet toe - zij waren dat trouwens in '45<br />

ook niet. Die onafhankelijkheid zagen zij namelijk als schadelijk niet<br />

alleen voor de belangen van Nederland maar ook voor die van Indië;<br />

Indië moest er mee tevreden zijn dat het zich onder Nederlandse voogdij<br />

in de richting van zelfbestuur mocht ontwikkelen.<br />

Maar moest dat zelfbestuur, had het eenmaal op heel Indië betrekking,<br />

niet als een stap op weg naar de onafhankelijkheid gezien worden? Als<br />

men een situatie schiep waarin het centrale bestuur geheel in handen zou<br />

zijn van inheemsen, zouden die inheemsen dan niet, los van Nederland,<br />

een geheel eigen beleid kunnen volgen? Was de ethische politiek dus<br />

niet in wezenin strijd met de wens, Indië tot in een verre toekomst als<br />

deel van het koninkrijk te behouden? In Indië leed dat voor de behoudende<br />

elementen onder de Nederlanders en voor het grootste deel van<br />

de Europese bladen al in de jaren '10 geen twijfel. Van een van die bladen<br />

kreeg, zoals men zag, Idenburg het verwijt te horen dat hij met de mate<br />

van vrijheid die hij de Sarekat Islam liet, het Nederlands gezag in gevaar<br />

bracht en dat hij de Jav:aanalleen maar zag 'in de belichting die de heren<br />

van de huilerige ethiek op-hem projecteren' - die conservatieve pers zag<br />

de Javaan kennelijk heel anders dan Idenburg deed: als een wezen dat<br />

potentieel gevaarlijk was en dus door een krachtig en streng gezag onder<br />

de duim moest worden gehouden.<br />

*<br />

271


INDIË ONTWAAKT<br />

Geheel conform de denkbeelden die in die tijd bij de Nederlandse<br />

regering leefden, heeft van Limburg Stirum de door Idenburg gevolgde<br />

lijn doorgetrokken. Ook bij hem stond de handhaving van de band tussen<br />

Nederland en Indië voorop - tegelijk verheugde het hem dat hij als<br />

gouverneur-generaal de Volksraad mocht installeren die door de Nederlandse<br />

wetgever en ook door hemzelf gezien werd als een belangrijke,<br />

ja onmisbare leerschool in parlementaire democratie. Wie in Indië actie<br />

zou voeren die als een aantasting van het Nederlands gezag moest worden<br />

beschouwd, zou, zei hij, 'op ijzer bijten' (en dat was geen frase: op<br />

Sneevliet en de overige oprichters van de Indische Sociaal-Democratische<br />

Vereniging paste hij de exorbitante rechten toe, aan Douwes Dekkers<br />

Nationaal-Indische Partij onthield hij de rechtspersoonlijkheid en hij<br />

deed de 'muilkorf-circulaire' uitgaan) - juist bij handhaving van het<br />

Nederlands gezag zou Indië, verklaarde hij in de toespraak waarmee hij<br />

de Volksraad installeerde, 'een gulden toekomst' tegemoet gaan: 'betreden<br />

om niet verlaten te worden, is de weg naar het doel waarnaar<br />

gestreefd wordt, dat is: een verantwoordelijke regering in Indië zelf die<br />

in samenwerking met de Volksraad gerechtigd zij tot het nemen van<br />

eindbeslissingen over alle aangelegenheden die niet van algemeen rijksbelang<br />

zijn', èn de vorming, te zijner tijd, van een Volksraad waarin de<br />

inheemsen in de meerderheid zouden zijn. Dit zeggend bleefhij binnen<br />

de grenzen die Pleyte in de geciteerde memorie van toelichting had<br />

aangegeven.<br />

Maar hoe dacht Idenburg er over die begin september Pleyte was<br />

opgevolgd?<br />

Idenburg, die als gouverneur-generaal van harte de oprichting van de<br />

Volksraad had voorbereid, was na terugkeer in Nederland sterk onder de<br />

invloed gekomen van Colijn die deze oprichting als een misgreep beschouwde<br />

en die eigenlijk alleen de delen waaruit de archipel bestond,<br />

staatkundig verder wilde ontwikkelen. Het waren dan ook Colijns gedachtengangen<br />

die in Idenburgs lange programmatische brief aan van<br />

Limburg Stirum d.d. 8 oktober '18 werden weergegeven en in Idenburgs<br />

telegram van diezelfde datum samengevat. In zijn daarop volgend telegram<br />

van de 14de vroeg van Limburg Stirum verlof om een publieke<br />

verklaring af te leggen waarin sprake zou zijn van een' central government<br />

in which native population will gradually have greater share and which will be<br />

responsible to Indian peoples in manner to be determined later' - dat verlof werd<br />

hem verleend, met dien verstande dat Idenburg hem verzocht toe te<br />

voegen dat 'granting responsible government must also depend on experience<br />

gained and skill acquired by elected representatives in managing public affairs in


VAN LIMBURG STIRUMS VERKLARINGEN<br />

local bodies.' Die toevoeging kwam in de verklaringen die van Limburg<br />

Stirum op 18 november en 2 december liet afleggen, niet voor - men<br />

zou evenwel kunnen zeggen dat hij al in mei op dat element had gewezen<br />

toen hij de uitbreiding van de Volksraad afhankelijk had genoemd van<br />

het feit dat er uit de inheemse bevolking mannen zouden zijn voortgekomen<br />

'in het bezit der kennis en ervaring die nodig zijn voor bekleding<br />

der hoogste ambten.'<br />

Van Limburg Stirum is, eigenlijk in strijd met zijn negatief oordeel<br />

over de eerste zittingen van de Volksraad ('er moet veel veranderen voor<br />

Indië voor zelfbestuur rijp is'), verder gegaan dan tevoren was vastgesteld,<br />

toen hij op 18 november in een poging om de in Indië ontstane onrust<br />

op te vangen, aan de Volksraad liet meedelen dat hij tot 'versnelling van<br />

het tempo' had besloten - nog verder ging hij toen hij op 2 december<br />

de toekomstige ontwikkeling op een punt van kardinaal belang expressis<br />

verbis met een duidelijkheid aangaf die in alle vorige uitspraken terzake<br />

had ontbroken: er zou sprake zijn van 'principiële wijziging van het<br />

karakter' van de Volksraad, die 'van zuiver adviserend lichaam zal moeten<br />

worden een integrerend deel van de regering, met daadwerkelijke medezeggenschap<br />

in en controle op het bestuur' - controle, wel te verstaan,<br />

door een Volksraad waarin de inheemsen in de meerderheid zouden<br />

zijn.<br />

Doordat van Limburg Stirum deze twee verklaringen liet afleggen<br />

zonder overleg met de Raad van Nederlands-Indië, werd hij kwetsbaar;<br />

nog kwetsbaarder werd hij doordat hij ze liet afleggen zonder overleg<br />

met Idenburg, de verantwoordelijke minister (overleg, dat zeker met<br />

betrekking tot de verklaring van 2 december mogelijk was geweest), en<br />

doordat hij in de verklaringen niet duidelijk deed uitkomen dat wat hij<br />

aan toekomstdenkbeelden schetste, door de Nederlandse wetgever moest<br />

worden goedgekeurd.' Met dat al: de gouverneur-generaal had gesproken<br />

en dat spreken had een belangrijk effect, zowel in Nederland als in<br />

Indië.<br />

In Nederland liepen alle conservatieve krachten, met name de krachten<br />

uit kringen die grote kapitaalsbelangen in Indië hadden, te hoop tegen<br />

een mogelijke versnelling van het ontvoogdingsbeleid - de Nederlandse<br />

I Daarbij tekenen wij aan dat aan van Limburg Stirum na zijn terugkeer naar<br />

Nederland opnieuw hoge functies zijn verleend; na eerst gezant in Cairo te zijn<br />

geweest, was hij tien jaar lang gezant in Berlijn waar hij zich als een principieel<br />

tegenstander van het Derde Rijk ontpopte, en ruim twee jaar, als voorganger van<br />

Michiels van Verduynen, gezant in Londen.<br />

273


INDIË ONTWAAKT<br />

politiek met betrekking tot Indië kreeg mede als reactie op van Limburg<br />

Stirums toezeggingen een stevige zet in een meer conservatieve richting.<br />

Diezelfde reactie tekende zich bij de Nederlandse bevolkingsgroep in<br />

Indië af; het succes van de Politiek-Economische Bond was er een<br />

duidelijk symptoom van.<br />

Anders was de reactie bij de politiek-bewusten onder de inheemsen,<br />

vooral bij diegenen bij wie het ideaal van een onafhankelijk Indonesië<br />

voorop ging staan. Toen de gouverneur-generaal van een 'versnelling van<br />

het tempo' had gesproken en, meer nog, toen hij had aangekondigd dat<br />

de Volksraad, die een inheemse meerderheid zou kennen, 'daadwerkelijke<br />

medezeggenschap in en controle op het bestuur' zou krijgen, had,<br />

zo zagen de politiek-bewusten het, Nederland beloften geuit - toen bleek<br />

dat de Nederlandse regering en het overgrote deel van het Nederlandse<br />

parlement die denkbeelden verwierp, had, meenden zij, Nederland beloften<br />

geschonden. Dat wekte een diep wantrouwen en versterkte de<br />

overtuiging, die Sneevliet al getracht had ingang te doen vinden, dat<br />

N ederland, tot welke concessies het zich ook vroeg of laat bereid zou<br />

verklaren, als het er op aankwam niet bereid zou zijn, de uiteindelijke<br />

controle over de archipel prijs te geven.<br />

274


HOOFDSTUK 7<br />

Twee bewogen decennia<br />

IIi de inleiding van het vorige hoofdstuk wezen wij er op dat al vóór het<br />

einde van de Eerste Wereldoorlog de Britten resp. de Amerikanen in<br />

aanzienlijke mate tegemoet waren gekomen aan wensen die in Brits-<br />

Indië resp. de Philippijnen door inheemse nationalisten waren geuit: de<br />

Britse regering had in 1917 de toezegging gedaan dat de kolonie Brits-<br />

Indië te zijner tijd als deel van hef Empire een zichzelf besturend gebied<br />

zou worden welks regering verantwoordelijk zou zijn aan een eigen<br />

parlement, en de Amerikaanse regering had in 'IÓ bepaald dat de Amerikaanse<br />

gouverneur van de Philippijnen een Executive Council, een soort<br />

kabinet, naast zich zou krijgen waarin Philippino's in de meerderheid<br />

zouden zijn; zij had voorts verklaard dat het verlenen van onafhankelijkheid<br />

doel van haar politiek was.<br />

Na afloop van de Eerste Wereldoorlog werden die lijnen doorgetrokken.<br />

In Brits-Indië werd van '19 af een groot deel van het binnenlands<br />

bestuur, met uitzondering van het militaire- en het veiligheid-aspect, aan<br />

Brits-Indiërs overgedragen; de parlementen van de delen waaruit Brits-<br />

Indië, voorzover direct bestuurd, bestond 1, kregen een Brits-Indische<br />

meerderheid, zij het dat de Britse gouverneurs de bevoegdheid behielden,<br />

bepaalde wetten zelf af te kondigen; voorts werden drie Brits-<br />

Indiërs opgenomen in de Executive Council die door de Britse Onderkoning,<br />

de Vice-Roy, werd gepresideerd en ook het centrale parlement, de<br />

Legislative Assembly, kreeg een Brits-Indische meerderheid. Met dat al<br />

bleefBrits-Indië een Britse kolonie - daartegen kwam de nationalistische<br />

leider Gandhi in verzet: de gedane concessies gingen hem niet ver<br />

genoeg, hij eiste onafhankelijkheid, drong er op aan dat jegens het<br />

koloniaal regime een politiek van non-coöperatie zou worden gevoerd,<br />

begon in '20 aan een campagne waarin hij tot burgerlijke ongehoorzaamheid<br />

opriep, en werd in '22 samen met anderen voor het eerst gearresteerd.<br />

Na enige tijd werd hij vrijgelaten maar het bleef, mede door zijn<br />

1 Grote delen van het land, indirect bestuurd, bleven onder het gezag van de vorsten<br />

staan dat een volledig autocratisch karakter had.<br />

275


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

geweldloze acties, onrustig. De onrust bracht de Britse regering er toe,<br />

in '27 een breed samengestelde commissie van onderzoek naar Brits-<br />

Indië te zenden (Clement Attlee, in '45 premier van het eerste naoorlogse<br />

Labour-kabinet, was er lid van)! - zij adviseerde o.m., de<br />

direct-bestuurde delen van Brits-Indië volledige autonomie te geven en<br />

uit de deelbesturen te zijner tijd een autonoom centraal bestuur te<br />

vormen, evenwel met handhaving van bepaalde Britse rechten. Na veel<br />

overleg (in Londen werden drie ronde-tafel-conferenties gehouden, aan<br />

een waarvan ook Gandhi deelnam) besliste de Britse regering in '35 dat<br />

zij het verlenen van onafhankelijkheid afwees en niet verder wilde gaan<br />

dan aan de direct-bestuurde delen van Brits-Indië zelfbestuur te geven.<br />

De Congress-partij, die inmiddels haar non-coöperatie-standpunt had<br />

opgegeven, won de verkiezingen voor alle deelparlementen; overigens<br />

kreeg ook de All India Moslem League die voor de belangen van de<br />

Islamietische minderheid opkwam, een steeds breder aanhang.<br />

Aan Birma, toen nog deel van Brits-Indië, werd in '23 een zekere mate<br />

van zelfbestuur verleend. Het werd in '37 van Brits-Indië losgemaakt en<br />

kreeg toen een geheel uit verkiezingen resulterend Huis van Afgevaardigden.<br />

Ten aanzien van de verdediging en de politie behield de Britse<br />

Governor bepaalde rechten - het land werd overigens bestuurd door een<br />

uit Birmanen bestaand kabinet met een Birmaanse premier, eerst Ba Maw,<br />

in '40 U Saw, aan het hoofd.<br />

Was het Britse beleid gericht op het verlenen van zelfbestuur als deel<br />

van het Empire, de Amerikanen, die zich in 1898 beschouwd hadden als<br />

diegenen die een Spaanse kolonie van het Spaanse juk hadden bevrijd,<br />

maakten ernst met hun voornemen, aan de Philippijnen onafhankelijkheid<br />

te verlenen. In januari '33 (de republikein Herbert Hoover was nog<br />

president) werd in Washington een wetsvoorstel aangenomen hetwelk<br />

inhield dat de Philippijnen, te rekenen van 4 juli '34 af, na twaalf jaar,<br />

dus op 4 juli' 46 (de 4de juli is de Amerikaanse Onafhankelijkheidsdag),<br />

onafhankelijk zouden worden, mits Amerika er militaire bases zou mogen<br />

handhaven zowel voor zijn vloot als voor zijn leger. Die regeling<br />

werd door de uitsluitend uit Philippino's bestaande Philippijnse Wetgevende<br />

Vergadering verworpen. In '34 werd tijdens de eerste ambtstermijn<br />

van de democraat Franklin D. Roosevelt een accoord getroffen krachtens<br />

hetwelk de Amerikanen na 4 juli' 44, d.w.z. na tien in plaats van na twaalf<br />

jaar, slechts hun marinebases op de Philippijnen zouden behouden - in-<br />

1 De Britse regering had in '19 toegezegd dat zij deze commissie binnen tien jaar zou<br />

instellen.


BRITS-INDIË / PHILIPPIJNEN<br />

zake de legerbases zou dan nog onderhandeld moeten worden. In november<br />

'35 kregen de Philippijnen een volledig eigen regering met<br />

Manuel Quezon als hun eerste president; nadien waren de Verenigde<br />

Staten louter verantwoordelijk voor de buitenlandse betrekkingen en de<br />

defensie van de Philippijnse archipel. Daar was overigens inmiddels een<br />

oppositionele stroming ontstaan tegen de door Quezon geleide nationalisten<br />

die in de eerste plaats de bourgeoisie vertegenwoordigden; binnen<br />

die stroming deed vooral de in 1930 opgerichte Communistische Partij<br />

van de Philippijnen van zich spreken.<br />

In tegenstelling nu tot Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waren<br />

er twee Europese koloniale mogendheden in Azië, Frankrijk en Nederland,<br />

die in de periode tussen de twee Wereldoorlogen een wezenlijk<br />

behoudender politiek voerden: anders dan de Amerikanen deden zij geen<br />

enkele toezegging ten aanzien van een eventuele onafhankelijkheid,<br />

anders dan de Britten weigerden zij een gesprek op gelijk niveau met<br />

inheemse voormannen die op onafhankelijkheid of zelfs maar op autonomie<br />

aandrongen. Frankrijk betoonde die starheid met betrekking tot<br />

Frans-Indo-China, Nederland met betrekking tot Nederlands-Indië. Het<br />

Nederlands beleid terzake komt in dit hoofdstuk ter sprake, inzake het<br />

Franse willen wij slechts vermelden dat het in Indo-China, waar de<br />

Fransen tegen het einde van de negentiende eeuw hun gezag erkend<br />

hadden gekregen en Laos, Cambodja en de gebieden van het latere<br />

Vietnam in één staatkundig verband, de Union lndochinoise, hadden samengebracht,<br />

in 1930 tot een grote, door Vietnamese burgerlijke nationalisten<br />

geleide opstand kwam, in '3I gevolgd door een opstand van<br />

communisten; beide opstanden werden met geweld neergeslagen.<br />

Wat elders in Azië geschiedde, werd in Nederlands-Indië door de<br />

politiek-bewusten onder de inheemsen met aandacht gevolgd. In hun<br />

eigen dagbladen en tijdschriften werd er over geschreven - in de jaren<br />

'20 maakte vooral de non-coöperatie-tactiek welke door de Brits-Indische<br />

Congress-partij werd gevolgd, indruk, in de jaren '30 de regeling die de<br />

Verenigde Staten met de Philippijnen hadden getroffen. Quezon, de<br />

eerste Philippijnse president, werd niet tot Nederlands-Indië toegelaten,<br />

niet voor een officieel, evenmin voor een particulier bezoek; het gouvernement<br />

verwachtte niet anders dan dat hij er het centrum zou worden<br />

van enthousiaste demonstraties van inheemsen - die wenste het te<br />

voorkomen.<br />

277


Verdere opbouw van het Indisch staatsbestel<br />

Idenburg die als gouverneur-generaal had trachten te bereiken dat de<br />

Volksraad mede-wetgevende bevoegdheid zou krijgen en dus een duidelijk<br />

accent wilde laten vallen op een heel Indië bestrijkend orgaan, was,<br />

zoals wij eerder schreven, na zijn terugkeer in Nederland sterk onder de<br />

invloed gekomen van de coming man van de Anti-Revolutionaire Partij,<br />

H. Colijn. Bij de persoon en de levensloop van deze in de jaren '20 en<br />

'30 bij uitstek invloedrijke staatsman (minister-president in '25-'26 en in<br />

'33-'39) stonden wij al stil in het eerste deel van ons werk, nl. in de<br />

aanhef van hoofdstuk 8; het heeft zin, hier enkele gegevens te herhalen<br />

en er enkele nieuwe aan toe te voegen.<br />

Colijn was achtjaar jonger dan Idenburg en was, gelijk deze, als officier<br />

naar Indië vertrokken. Idenburg, officier van de genie, nam er persoonlijk<br />

niet aan gevechten deel, Colijn wèl: hij verwierf in 1894, toen het Knil<br />

op Lombok ingreep, de Militaire Willemsorde en was van 1895 af actief<br />

in Atjeh. In 1901 werd hij adjudant van generaal van Heutsz en drie jaar<br />

later, toen deze tot gouverneur-generaal werd benoemd, een van diens<br />

naaste medewerkers, speciaal belast met het uitbrengen van adviezen<br />

inzake het bestuur van wat toen nog 'de Buitenbezittingen' heette: alle<br />

eilanden buiten Java. Hij reisde daar veel rond en die reizen versterkten<br />

zijn overtuiging dat de Indische archipel louter en alleen door het<br />

Nederlands gezag werd bijeengehouden. Hij kon trouwens onder de<br />

inheemsen met wie hij in aanraking kwam, niet de kwaliteiten ontdekken<br />

die hij voor het besturen van grotere staatkundige eenheden noodzakelijk<br />

achtte - leden van niet-blanke rassen waren, meende hij, daarvoor van<br />

nature niet geschikt. In '16, kort voordat de Amerikanen in beginsel aan<br />

de Philippijnen de onafhankelijkheid toezegden, verklaarde hij aan de<br />

- New York Times, 'dat het bruine ras de vereiste karaktereigenschappen<br />

mist om zijn leden als op zichzelf staande regeringspersonen te laten<br />

optreden'! - optreden onder strikt toezicht van blanken achtte hij uiteraard<br />

wèl mogelijk. Hij was dus een tegenstander van de ethische politiek<br />

voorzover deze zich een in de eerste plaats door inheemsen bestuurd<br />

Indië als einddoel had gesteld.<br />

In 1909, veertigjaar oud, keerde hij uit Indië terug waar hij, met slechts<br />

één korte onderbreking, meer dan zestien jaar werkzaam was geweest.<br />

Kuyper droeg er zorg voor dat hij in de Tweede Kamer kwam. In '11<br />

1 Aangehaald in C. Fasseur: 'Nederland en het Indonesisch nationalisme. De balans<br />

nog eens opgemaakt' (1983), p. 18.


COLIJNS OPVATTINGEN<br />

werd hij minister van oorlog in het kabinet-Heemskerk dat evenwel na<br />

twee jaar ten val kwam. Wat nu? Zijn Indisch pensioen en zijn ministerspensioen<br />

brachten slechts de helft op van het bedrag dat hij, gewend<br />

nu om op ruime voet te leven, nodig meende te hebben - hij nam een<br />

uitnodiging aan om directeur te worden van de Bataafse Petroleum<br />

Maatschappij, het o.m. in Indië werkzaam deel van het concern van de<br />

Koninklijke/Shell. Acht jaar lang bleef hij die functie vervullen; vooral<br />

de tantièmes die hij als directeur ontving, stelden hem in staat, een groot<br />

vermogen op te bouwen.<br />

In die acht jaar bleef hij (hij was in '14 lid van de Eerste Kamer<br />

geworden) de Nederlandse politiek, met name de politiek ten aanzien<br />

van Indië, met grote aandacht volgen. In de herfst van '18 publiceerde<br />

hij een brochure, Staatkundige hervormingen in Nederlands-Indië, waarin hij<br />

de Volksraad aanduidde als 'een geheel in de lucht zwevend orgaan ... ,<br />

dat als orgaan van autonomie bedoeld is, doch dat in zijn tegenwoordige<br />

vorm nooit iets anders kan worden dan een spreekgestoelte van nietverantwoordelijke<br />

critici.' Onjuist achtte hij het dat de vormgevers van<br />

de Nederlandse politiek in Indië aan de top waren begonnen; trouwens,<br />

van de provincies waarin zij Indië wilden gaan indelen, verwachtte hij<br />

ook geen heil- in plaats daarvan 'had men', schreef hij,<br />

'moeten aansturen op een aantal krachtige Gouvernementen en zich daarbij reeds<br />

nu voor ogen moeten stellen dat op den duur het in zeer hoge mate zelfstandige<br />

eiland of de eilandengroep in de volwassen Indische staat de kernfactor van de<br />

staatsorganisatie behoren te zijn. Hieruit volgt dat de staatkundige ontwikkeling van<br />

Indië niet in de richting van een unitarische maar in die van eenfederalistische staat behoort<br />

te worden geleid'!<br />

De Volksraad was typisch een orgaan van een eenheidsstaat - zijn 'hele<br />

opzet' was dan ook, noteerde Colijn eind '18, 'door en door verkeerd."<br />

Zo blééf hij er over denken.<br />

Als opvolger van Kuyper werd hij in '22 parlementair leider van de<br />

Anti-Revolutionaire Partij.<br />

Er verscheen in dat jaar een brochure, Indië gisteren en heden, geschreven<br />

door van Vollenhoven, de grote adat-kenner, die mèt Snouck Hurgronje<br />

de bekendste hoogleraar was van de Leidse Indologen-opleiding. Hij<br />

bepleitte met klem dat de weg van Indië's verdere ontvoogding bewust<br />

zou worden ingeslagen: in plaats van Nederlands-Indië moest er een<br />

I Aangehaald in van der Wal: Volksraad, dl. I, p. 250. 2 Aantekening van Colijn,<br />

eind I9I8, in: a.v., p. 263.<br />

279<br />


,.<br />

TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

'Indisch-Indië' komen. Dan zou ook aan veelonrecht een einde worden<br />

gemaakt, want de inheemse bevolking, schreef hij,<br />

'(heeft) ervaring van jarenlang verzet tegen het Nederlands spreken van Indonesiërs,<br />

als schadelijk voor het prestige; zij weet van jarenlang verzet tegen verdergaand<br />

onderwijs voor Indonesiërs; van slaafs eerbetoon dat gevorderd bleef<br />

ondanks herhaalde circulaires der regering'; van hoofden en vorsten die als<br />

wajang-poppen behandeld werden in een mate die hen hun ambt deed verfoeien."<br />

Een jaar later verscheen ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig<br />

regeringsjubileum van koningin Wilhelmina een officieel Gedenkboek<br />

waarin een aan Indië gewijd hoofdstuk voorkwam dat de loftrompet stak<br />

over allës wat Nederland en de Nederlanders er sinds 1898 zouden<br />

hebben gepresteerd.' Dat schoot Snouck Hurgronje in het verkeerde<br />

keelgat. In een artikel in het maandblad De Gids, dat hij de scherpe titel-<br />

'Vergeten jubilé's' had gegeven, schreef hij:<br />

'De onbevangen waarneming onzer bestuurspraktijk in Indië komt, wanneer<br />

men steeds ernstig let op de rechten der inheemse bevolking, tot het ontstellend<br />

resultaat dat de geschiedenis van ons bestuur een aaneenschakeling van gruwelijke<br />

misverstanden oplevert, niet alleen en vooral wat betreft de interneringen," maar<br />

letterlijk op elk gebied. Toch zijn de Nederlanders die daar in het leger, in de<br />

rechterlijke macht, bij het bestuur of in andere diensttakken werkzaam zijn,<br />

mensen van gelijke beweging als wij allen ... De meesten brengen het ook daar<br />

slechts tot routine, zonder het volle gevoel der verantwoordelijkheid voor<br />

, Van Vollenhoven refereerde hiermee aan circulaires van het gouvernement te<br />

Batavia dat voorgeschreven had dat eenvoudige inheemsen zich zouden beperken in<br />

hun traditioneel eerbetoon aan Nederlandse en inheemse gezagdragers. 2 C. van<br />

Vollenhoven: Indiëgisteren en heden, herdrukt in zijn Verspreidegeschriften, dl. III (1935),<br />

p. 387. 3 Eén citaat dunkt ons voldoende. 'Met Atjeh', zo stond er in te lezen,<br />

'worden in het gehele noorden van Sumatra geregelde toestanden geschapen.Al moet<br />

het worden betreurd dat in deze streken wel eens hardhandiger is opgetreden dan<br />

wellicht noodzakelijk was, toch valt het niet te ontkennen dat thans orde en welvaart<br />

heersen, waar voorheen onderlinge twisten en het ontbreken van een vaste besturende<br />

hand de verdere ontwikkeling der bevolking onmogelijk maakten.' (J. C. Koningsberger<br />

in Gedenkboek 1898-1923, p. 612) 4 Dit sloeg op de ruim negentig inheemsen<br />

die na de opstand in Bantam, 1888,'geïnterneerd' waren, d.W.z.naar afgelegen eilanden<br />

in het oosten van de archipel overgebracht. 'De voorstellen tot internering werden',<br />

aldus Snouck, 'voor een belangrijk deel geïnspireerd door een kleine vereniging van<br />

boeven ... die het lucratieve bedrijf van bestuursspion uitoefenden.' (De Gids, 1923,<br />

IV, p. 73) Van die ruim negentig gestraften overleden ruim vijftig in ballingschap, aan<br />

veertig had het gouvernement in de periode 1912-19 toegestaan, naar Bantam terug<br />

te keren.<br />

280


DE 'OLIE-FAC UL TElT'<br />

hetgeen zij ambtelijk verrichten. Een minderheid heeft wèl zulk besef, maar voelt<br />

het allengs afslijten onder de druk van een verderfelijk stelsel dat dagelijks ten<br />

hemel schreiend onrecht baart ... Zo werkt ... een bestuurssysteem dat op de<br />

wegcijfering van de wil der bevolking, op de lang verjaarde inbeelding der<br />

volstrekte superioriteit van het eigen ras berust ... De tijd is meer dan rijp voor<br />

een krachtige hervorming der staatsinrichting van Nederlands-Indië, waarbij in<br />

de kortst mogelijke tijd aan de inheemse bevolking de grootst mogelijke mate<br />

van autonomie verleend wordt."<br />

Uitlatingen als van van Vollenhoven en Snouck Hurgronj eversterkten<br />

de in behoudende kringen al gegroeide overtuiging dat de opleiding die<br />

de aanstaande BB-ambtenaren in Leiden kregen, veel te ethisch was; óók,<br />

dat hun in Leiden in onvoldoende mate het besef werd bijgebracht dat<br />

het Westers kapitaal Indië slechts tot zegen strekte. Er ontstond een<br />

onverkwikkelijke polemiek waarin de hoogleraren van de Leidse opleiding<br />

er o.m, van werden beticht dat zij bij examens, afgenomen aan uit<br />

Indië afkomstige inheemse studenten, lagere maatstaven aanlegden dan<br />

bij die welke zij aan Nederlandse studenten afnamen. De in '21 opgerichte<br />

Ondernemersraad voor Nederlands-Indië ging steun verlenen aan<br />

plannen om aan de Rijksuniversiteit te Utrecht een bijzondere faculteit<br />

toe te voegen - grote ondernemingen, waaronder de Koninklijke/<br />

Shell", brachten er de nodige gelden voor bijeen. De plannen leidden in<br />

Indië tot verdeeldheid: diegenen die meenden dat de 'huilerige ethiek'<br />

al veel te ver was gegaan, juichten ze toe - ze werden afgekeurd door<br />

allen die van oordeel waren dat bestuursambtenaren, gevormd aan een<br />

'olie-faculteit', door de inheemsen gezien zouden worden als voorvechters<br />

van de belangen van het grote bedrijfsleven. De Vereniging van<br />

BB-ambtenaren stelde zich op het standpunt dat nieuwe leerstoelen, zo<br />

zij nodig werden geacht, aan de Leidse universiteit moesten worden<br />

toegevoegd, de Volksraad, steun verlenend aan een door de BB-ambtenaar<br />

J. W. Meyer Ranneft ingediende motie, sprak zich met 35 tegen 4<br />

stemmen tegen de oprichting van de Utrechtse faculteit uit. Colijn, van<br />

harte voorstander van het plan, minister van financiën sinds augustus '23,<br />

bevorderde evenwel dat het tweede kabinet-Ruys de Beerenbrouck met<br />

de. oprichting accoord ging en in de herfst van '25 werd de nieuwe<br />

opleiding geopend.<br />

De geest van het Utrechtse onderwijs, gegeven door niet minder dan<br />

, A.v., p. 79-81. 2 T.w. de Bataafse Petroleum Maatschappij - de BPM deed dit<br />

overigens niet zonder aarzeling; er was meer enthousiasme bij de grote suiker- en<br />

handelsondernemingen.<br />

281


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

veertien bijzondere hoogleraren (het bedrijfsleven had de zaak breed<br />

opgezet), was conservatiever dan die van het Leidse - in Indië bleek<br />

overigens dat de aanpak van de Utrechtse afgestudeerden niet wezenlijk<br />

verschilde van die der Leidse. Over de grondslag van het Nederlands<br />

beleid: dat Indië voorlopig Nederlands leiding niet kon ontberen, waren<br />

alle afgestudeerden het eens en dit gemeenschappelijk uitgangspunt bleek<br />

belangrijker te zijn dan de verschillen in opleiding.<br />

*<br />

Gelijk eerder vermeld, had van Limburg Stirum in december 'r8 een<br />

commissie in het leven geroepen die diende na te gaan op welke punten<br />

de verhouding tussen Nederland en Indië en Indië's inwendig bestel<br />

konden worden hervormd. Deze commissie, voorgezeten door mr. J. H.<br />

Carpentier AIting, lid van de Raad van Nederlands-Indië, en breed<br />

samengesteld (ze had zes-en-twintig leden, onder wie acht inheemsen),<br />

moest aan van Limburg Stirum advies uitbrengen. Zij viel in drie groepen<br />

uiteen: een kleine behoudende groep (daarvan maakte o.m. de latere<br />

minister Welter deel uit) die hervormingen van enige betekenis afwees,<br />

een grote middengroep die vrij ingrijpende hervormingen wenste, en<br />

een kleine radicale groep die nog verder wilde gaan; daartoe behoorden<br />

o.m. de sociaal-democraten Cramer en Koch en de voorman van de<br />

Sarekat Islam, hadji Agoes Salim. Blijkens haar in de zomer van '20<br />

verschenen rapport gaf de meerderheid van de commissie in overweging, .<br />

'Indië' (het adjectief 'Nederlands' wilde zij laten vervallen) naast Suriname<br />

en Curaçao een zoveel mogelijk zelfstandig deel van het koninkrijk<br />

te maken - die zelfstandigheid zou o.m. hieruit blijken dat de Staten-<br />

Generaal zich over geen voor Indië bestemd wetsvoorstel zouden mogen<br />

uitspreken voordat het Indische gouvernement en de Volksraad er schriftelijk<br />

advies over zouden hebben uitgebracht; ook zou de Volksraad<br />

afgevaardigden naar Den Haag kunnen zenden die toegang tot de Staten-<br />

Generaal zouden krijgen en daar een adviserende stem zouden uitbrengen.<br />

In navolging van wat in Brits-Indië gebeurde, wilde de meerderheid<br />

van de commissie voorts inheemsen opnemen in het apparaat van het<br />

Binnenlands Bestuur; zij wenste verder dat de Volksraad, door haar<br />

'Landstaten' genoemd, voor het grootste deel door een veel groter<br />

kiezerskorps rechtstreeks zou worden gekozen, dat die Landstaten mede-.<br />

wetgevend zouden zijn, het recht van initiatief, amendement, interpel-<br />

282


VAN LIMBURG STIRUMS VOORSTELLEN<br />

latie en enquête zouden bezitten en ook in zoverre invloed zouden<br />

uitoefenen op het gouvernement dat zij aanbevelingen zouden kunnen<br />

doen voor de benoeming, door de Kroon, van enkele leden van de Raad<br />

van Nederlands-Indië. De betekenis van die Raad tenslotte, wilde de<br />

meerderheid van de commissie vergroten door te bepalen dat de gouverneur-generaal<br />

samen met de Raad het bewind zou voeren, overigens<br />

met dien verstande dat, aangezien hij als enige jegens de Kroon verantwoordelijk<br />

zou blijven, in voorkomende gevallen, d.w.z. als er ernstig<br />

meningsverschil was, zijn stem zwaarder zou wegen dan die van alle<br />

overige Raadsleden tezamen.<br />

In Indië kregen deze voorstellen in het grootste deel van de Europese<br />

pers een slechte ontvangst - van Limburg Stirum nam daarentegen de<br />

meeste over! en legde ze voor aan Den Haag. Er werd in verscheidene<br />

opzichten rekening mee gehouden bij de Grondwetswijzigingen waartoe<br />

in '22 werd besloten, alsook bij de als uitvloeisel daarvan in '25 vastgestelde<br />

Wet op de staatsinrichting van Nederlands-Indië: het begrip 'koloniën'<br />

verdween uit de Grondwet, Indië kreeg in beginsel het recht de<br />

inwendige aangelegenheden zelf te regelen en de Volksraad werd méér<br />

dan alleen maar een adviesorgaan; doordat namelijk bepaald werd dat de<br />

gouverneur-generaal bij het vaststellen van ordonnanties (wetten) in<br />

beginsel moest streven naar overeenstemming met de Volksraad, kreeg<br />

dit lichaam een zekere mede-wetgevende bevoegdheid; het verwierf<br />

voorts het recht van initiatief, van amendement en van interpellatie (niet<br />

het recht van enquête); ook werd het ledental uitgebreid: van acht-enveertig<br />

tot zestig.'<br />

Onder de acht-en-dertig leden van de eerste Volksraad waren slechts<br />

vijftien inheemsen geweest: tien die door de gemeente- en enkele<br />

regionale raden gekozen, vijf die door de gouverneur-generaal benoemd<br />

waren. De tweede Volksraad, t.w. die welke in '21 werdsamengesteld,<br />

was, hoewel minder vooruitstrevend dan de eerste, van mening dat de<br />

inheemsen in de Volksraad een meerderheid moesten krijgen. Dat werd<br />

geenszins riskant geacht; gebleken was namelijk dat de werkelijke politieke<br />

scheidslijn in de Volksraad niet liep tussen inheemsen en nietinheemsen<br />

maar tussen behoudenden en radicalen en dat behoudende<br />

1 Niet de voorstellen om Indië collegiaal te laten besturen door de gouverneurgeneraal<br />

en de Raad van Nederlands-Indië en om de bevoegdheden van de Volksraad<br />

uit te breiden. Dat laatste betekende dat hij de verwezenlijking van het denkbeeld dat<br />

hij in '18 zo duidelijk naar voren had gebracht, wilde uitstellen. 2 Daar moet men<br />

dan nog de voorzitter bijtellen die door de Kroon benoemd werd.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Nederlanders steeds voldoende steun ontvingen van behoudende inheemsen,<br />

zodat men van de Volksraad als geheel geen radicaaloptreden<br />

te verwachten had. Dat was ook het oordeel van gouverneur-generaal<br />

Fock en van de Nederlandse regering. De regering stelde derhalve in haar<br />

wetsvoorstel inzake de staatsinrichting van Nederlands-Indië voor, onder<br />

de zestig leden van de Volksraad, van wie voortaan twee-en-twintig<br />

benoemd en acht-en-dertig gekozen zouden worden, dertig inheemsen<br />

en vijf-en-twintig Nederlanders op te nemen, waarna vijf 'uitheemse<br />

onderdanen niet-Nederlanders' (daar vielen de Vreemde Oosterlingen<br />

onder) de zestig zouden completeren - de Tweede Kamer wees dat af:<br />

het moesten dertig Nederlanders en vijf-en-twintig inheemsen worden.<br />

Toen de Kamer stemde over het desbetreffend amendement (er was niet<br />

over gedebatteerd), waren van de honderd leden slechts zeven-en-vijftig<br />

aanwezig; tegen stemden de sociaal-democraten, de vrijzinnig-democraten<br />

en één lid van de Christelijk-Historische Unie.<br />

De beslissing van de Tweede Kamer wekte grote ontstemming onder<br />

politiek-bewuste inheemsen - Focks opvolger als gouverneur-generaal,<br />

jhr. mr. A. C. D. de Graeff (op beider beleid komen wij nog terug), achtte<br />

het wenselijk dat aan hun bezwaren tegemoetgekomen werd, en de<br />

regering nam zijn zienswijze over: in '29 stelde zij een wetswijziging<br />

voor om alsnog de Volksraad, afgezien van de voorzitter en de 'uitheemse<br />

onderdanen niet-Nederlanders', uit dertig inheemsen en vijf-en-twintig<br />

Nederlanders te doen bestaan - het voorstel ('droevig van onverstand',<br />

meende Welter') werd nu door de Tweede Kamer goedgekeurd met<br />

acht-en-zestig tegen tien stemmen (Colijn stemde tegen), door de Eerste<br />

met negen-en-twintig tegen vijftien. Bovendien werd de Wet op de<br />

staatsinrichting van Nederlands-Indië op nog een tweede punt gewijzigd<br />

dat eveneens op de Volksraad betrekking had. De raad placht tweemaal<br />

per jaar tezamen voor een periode van ongeveer vijf maanden bijeen te<br />

komen - die zittingsduur was te kort gebleken. Aangezien het nu voor<br />

vele leden onmogelijk was, vrijwel het gehele jaar in Batavia aanwezig<br />

te zijn, werd bepaald dat voortaan bij ontstentenis van de Volksraad een<br />

College van Gedelegeerden, uit twintig leden bestaand, namens de Raad<br />

zou optreden."<br />

*<br />

1 Brief, 21 mei 1929, van Welter aan Colijn in van der Wal: Volksraad, dl. II,<br />

p. 87. 2 Gedelegeerden kregen een vaste vergoeding van f 1200 per maand. Hun<br />

aantal werd in '35 om bezuinigingsredenen tot vijftien teruggebracht.


HET INDISCHE KIESSTELSEL<br />

Voorzover de Volksraad uit gekozen leden bestond, vond hun verkiezing,<br />

zoals eerder vermeld, in '18 plaats door de leden van de bestaande<br />

gemeente- en regionale raden. Nadien kwamen er ook andere raden die<br />

aan die verkiezingen deelnamen. De leden van die raden fungeerden in<br />

'18, '21 en '24 als één kiezerskorps maar van '25 af gold krachtens de Wet<br />

op de staatsinrichting van Nederlands-Indië een ander systeem hetwelk<br />

voorschreef dat er drie kiezerskorpsen zouden zijn: de Nederlanders, de<br />

inheemsen en de 'uitheemse onderdanen niet-Nederlanders'; die drie<br />

korpsen kozen elk hun 'eigen' Volksraadsleden.<br />

Aantal en soort van de raden namen in dejaren '20 en '30 toe. Er waren<br />

er in '39 meer dan honderd met tezamen ruim tweeduizendtweehonderd<br />

leden, onder wie zich ruim veertienhonderd inheemsen en ruim vijfhonderd<br />

Nederlanders bevonden. De ruim vijfhonderd Nederlanders<br />

kozen tezamen vijftien Volksraadsleden, de ruim veertienhonderd inheemsen<br />

negentien, aan wie dan nog een twintigste lid werd toegevoegd,<br />

gekozen door de vier heersers van de Vorstenlanden op Java samen met<br />

de gouverneur van Of Djokja- Of Soerakarta.<br />

Dit stelsel van getrapte verkiezingen kwam de belangstelling voor de<br />

Volksraad niet ten goede. Bovendien waren er onder de kiesmannen<br />

velen die, hetzij ambtshalve, hetzij na benoeming door een gouverneur<br />

of resident, lid waren geworden van een raad die aan de verkiezingen<br />

voor de Volksraad deelnam: in '39 ruim vijfhonderd van de ruim veertienhonderd<br />

inheemse kiesmannen en ruim driehonderd van de ruim<br />

vijfhonderd Nederlandse. Tellen wij er ook nog de cijfers van de kiesmannen<br />

uit de groep van de Vreemde Oosterlingen bij, dan blijkt dat<br />

zich in '39, om precies te zijn, op een totaal van tweeduizendhonderdnegentig<br />

kiesmannen éénduizenddrie bevonden die benoemd waren door<br />

het gouvernement; de gekozen leden van de Volksraad werden dus<br />

gekozen door kiezerskorpsen die voor bijna de helft uit door het gouvernement<br />

benoemden bestonden.<br />

Men kan stellen dat in een samenleving welke zo gecompliceerd was<br />

als de N ederlands- Indische, moeilij k bezwaar kon worden gemaakt tegen<br />

het beginsel van de benoeming, en erkennen dat diegenen die door het<br />

gouvernement tot Volksraadslid benoemd dan wel door voor bijna de<br />

helft uit benoemden bestaande kiezerskorpsen gekozen werden, heel wel<br />

van een onafhankelijk, zelfs van een kritisch oordeel konden getuigen,<br />

maar dan blijft toch het feit bestaan dat het voor principiële tegenstanders<br />

van het Nederlands regime wel heel moeilijk was, met succes deel te<br />

nemen aan de hordenloop die tot een zetel in de Volksraad kon leiden.<br />

Totdat in de loop van de jaren '30 meer nationalisten zich positief


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

jegens de Volksraad opstelden, zagen die tegenstanders en allen die<br />

vagelijk met hun opvattingen sympathiseerden, de Volksraad niet als<br />

'hun' volksvertegenwoordiging, maar als een vertegenwoordiging van<br />

betrekkelijk kleine groepen; dat wàs de Volksraad ook, voorzover hij uit<br />

gekozenen bestond, en daar kwam dan nog bij dat, telt men de voorzitter<br />

mee, de overweldigende inheemse meerderheid van de bevolking tot<br />

het einde toe geen meerderheid in de Volksraad had.<br />

*<br />

Schrijven wij over de raden die aan de verkiezingen voor de Volksraad<br />

deelnamen, dan heeft het zin, er op te wijzen dat het in de jaren '20 en<br />

'30 een hoofdlijn werd van Nederlands beleid om in Indië, en dan vooral<br />

op Java, enerzijds aan het inheemse bestuur meer armslag te verlenen in<br />

locale aangelegenheden, anderzijds nieuwe administratieve eenheden te<br />

scheppen die alle een soort raad zouden hebben welke het Nederlandse<br />

c.q. inheemse bestuur terzijde zou staan. Het een zowel het ander werd<br />

gezien als een vorm van bestuurlijke scholing der inheemsen.<br />

In de loop van de jaren '20 werd het bestuur van Java en Madoera<br />

hervormd in dier voege dat in alle regentschappen regentschapsraden<br />

werden gevormd en dat Java en Madoera tezamen, afgezien van de<br />

Vorstenlanden, in drie provincies werden verdeeld, elk staande onder<br />

een gouverneur met gedeputeerden en elk voorzien van een provinciale<br />

raad. Het bestuur van de Buitengewesten werd hervormd in de jaren '30:<br />

daar werden drie gouvernementen gevormd (Sumatra, Borneo, de Grote<br />

Oost), ook elk onder een gouverneur maar zonder gedeputeerden of<br />

gouvernementsraad. Wèl waren in de jaren '20 in de Buitengewesten op<br />

Bali, op delen van Celebes en op Ambon locale raden met beperkte<br />

bevoegdheden gevormd en hierwerden in dejaren '30 op Sumatra enkele<br />

z.g. groepsgemeenschapsraden met meer bevoegdheden aan toegevoegd,<br />

o.a. bij de Minangkabauers, maar veel eigen geldmiddelen hadden al die<br />

nieuwe bestuurslichamen niet en bovendien bleef hun betekenis beperkt<br />

doordat de Batavia'se departementen in de jaren '20 en vooral in de jaren<br />

'30 (men denke aan de crisisregelingen) op tal van terreinen gingen<br />

ingrijpen. Op Java en Madoera kwamen vooral de drie nieuwe provincies<br />

nauwelijks van de grond - het waren, aldus in '41 te Londen een van<br />

Welters hoofdambtenaren, 'volkomen kunstmatig opgezette administra-<br />

286


PLAATSELIJKE EN REGIONALE RADEN<br />

tieve eenheden, in wezen hemelsbreed verschillend van de provincies<br />

van Nederland en België.'!<br />

Het zou ons te ver voeren om hier van alle raden die wij noemden,<br />

weer te geven hoe zij werd~n samengesteld - zinvollijkt het ons wèl,<br />

iets meer te schrijven over de regentschaps-, de provinciale en de gemeenteraden<br />

op het politiek belangrijkste eiland, Java.<br />

De regentschapsraden bestonden uit Nederlanders die benoemd en<br />

inheemsen die gekozen waren; die inheemsen waren gekozen door<br />

kiesmannen die op hun beurt gekozen waren door alle dessa-bewoners<br />

die gerechtigd waren deel te nemen aan de verkiezing van dessa-hoofden.<br />

Er was daarbij geen censuskiesrecht, er gold niet het voorschrift dat<br />

kiezers moesten kunnen lezen en schrijven. De regentschapsraden waren<br />

dan ook de enige vertegenwoordigende lichamen die althans voor een<br />

deel werden samengesteld door verkiezingen waarbij de kiesmannen<br />

door een zeer aanmerkelijk deel van de inheemse bevolking gekozen<br />

werden. Evenwel: de meeste gekozen leden waren lagere inheemse<br />

bestuursfunctionarissen die goeddeels van de regent afhankelijk waren.<br />

In de jaren '20, in het tijdperk van de non-coöperatie, weigerden de<br />

radicale inheemse nationalisten aan de regentschapsraden mee te werken<br />

en ook in de jaren '30 bleven velen hunner van die medewerking<br />

afkerig.<br />

Op Java en Madoera waren de regentschaps- en de gemeenteraden de<br />

raden welker leden Volksraadsleden kozen -leden van provinciale raden<br />

hadden die functie niet; dat was een belangrijke reden waarom die laatste<br />

raden (de leden werden ten dele benoemd door de gouverneurs, ten dele<br />

gekozen door de leden van de regentschapsraden en van de belangrijkste<br />

gemeenteraden, t.W.de raden van Z.g.stadsgemeenten), van weinig betekenis<br />

werden geacht.'<br />

Aan de verkiezingen voor gemeenteraden kon van '17 af (toen kregen<br />

ook niet-Europeanen het actieve kiesrecht) slechts deelgenomen worden<br />

door mannelijke personen die drie-en-twintig jaar of ouder waren", het<br />

Nederlands beheersten en een zuiver jaarinkomen hadden van minstens<br />

f 900 als het Nederlanders en minstens f 600 als het inheemsen en<br />

Vreemde Oosterlingen betrof. In '26 werd de leeftijdsgrens tot een-entwintig<br />

jaar en de inkomensgrens (er kwam er nu slechts één) tot f 300<br />

1 Notitie, 23 sept. 1941, van A. Mühlenfeld voor Welter (ARA, Min.Ko!., M 72, XI<br />

7 A). 2 Er zaten in de provinciale raden evenveel Nederlanders als inheemsen en<br />

ook nog enkele Vreemde Oosterlingen. > Vrouwen konden van '38 af gekozen<br />

worden, pas in '41 konden zij voor het eerst hun stem uitbrengen.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

teruggebracht en werd tevens bepaald dat kennis van het lezen en schrijven<br />

in het Maleis of in een ter plaatse gebezigde andere inheemse taal<br />

voldoende was om als kiezer ingeschreven te worden. Elke in een<br />

stadsgemeenteraad vertegenwoordigde groep (Nederlanders, inheemsen,<br />

Vreemde Oosterlingen) koos van '26 af haar 'eigen' raadsleden - per<br />

groep waren evenwel de aantallen van die raadsleden tevoren vastgesteld<br />

en in alle stadsgemeenteraden (Java. ging er vijftien tellen) waren de<br />

Nederlanders, al vormden zij slechts een minderheid van de betrokken<br />

stadsbevolking, in de meerderheid. Veruit de meeste inheemse mannen<br />

konden niet aan de gemeenteraadsverkiezingen deelnemen en hetzelfde<br />

gold voor talrijke Vreemde Oosterlingen. Het opkomst-percentage onder<br />

de Nederlanders was in de periode tot ca. I 930 heellaag, nl. ca.20 - nadien<br />

steeg het hier en daar tot 40. In Batavia woondenin '40 vijf-en-veertigduizend<br />

Nederlanders, vijf-en-vijftigduizend Vreemde Oosterlingen en<br />

bijna vierhonderdduizend inheemsen - er waren ruim vijf-en-tachtighonderd<br />

Nederlandse, ruim zevenhonderd Vreemd-Oosterse en bijna<br />

vijf-en-dertighonderd inheemse kiezers en die drie groepen kozen respectievelijk<br />

zeventien, vijf en elf gemeenteraadsleden; de Nederlanders<br />

waren dus in de meerderheid. In Padang, om een tweede voorbeeld te<br />

noemen, werden vijftigduizend inheemsen door vijf gemeenteraadsleden<br />

vertegenwoordigd, vijftienhonderd Nederlanders door tien.<br />

*<br />

Men kan waardering hebben voor de opvoedkundige intentie die bij<br />

regering en gouvernement leefde toen het tot de nieuwe administratieve<br />

indelingen en de nieuwe vertegenwoordigende lichamen kwam welke<br />

wij in het voorafgaande memoreerden, om dan toch tot de conclusie te<br />

komen dat al die leerscholen in het verantwoordelijk besturen slechts<br />

een beperkt effect hadden. Er ontstond in Indië een onoverzichtelijk<br />

geheel - Fasseur sprak in I983 van 'een staatkundige doolhof, een<br />

lappendeken, van gemeenteraden, regentschapsraden, provinciale raden<br />

en groepsgemeenschapsraden' ; hun feitelijke macht was beperkt en in het<br />

werk in al die colleges '(vonden) de nationalistisch voelende Indonesiërs<br />

... maar weinig bevrediging voor hun heel wat hoger reikende aspiraties.' 1<br />

1 C. Fasseur: 'Nederland en het Indonesisch nationalisme. De balans nog eens opgemaakt',<br />

p. I5-I6.<br />

288


'EEN STAATKUNDIGE DOOLHOF'<br />

Inderdaad, die nationalistisch voelende Indonesiërs wensten zo al niet<br />

onafhankelijkheid, dan toch een vorm van volledig zelfbestuur waarbij<br />

zij' en niet de Nederlanders .op wezenlijke punten de macht zouden<br />

uitoefenen, Daar was geen sprake van. Met uitzondering wellicht van de<br />

stadsgemeenteraden op Java, hadden de locale raden maar een geringe<br />

armslag en voorzover zij uit inheemsen bestonden, waren dat veelal<br />

vertegenwoordigers van de gr.oep der inheemse bestuurders die door de<br />

nationalistisch voelende Indonesiërs gezien werden als een verlengstuk<br />

van het Nederlands bewind. Ambon en de Minahassa waren de enige<br />

delen van de archipel waarvan men zeggen kan dat een gr.o.ot deel van<br />

de inheemse bevolking de locale raad als een lichaam zag waarin zij<br />

zichzelf vertegenwoordigd wist - Ambon en de Minahassa, beide in<br />

aanzienlijke mate gekerstend, namen evenwel in de archipel een afzonderlijke<br />

plaats in.<br />

*<br />

Belangrijker dan de locale raden was de Volksraad. 'Ik heb', schreef<br />

Welter in zijn memoires,<br />

'Indië gekend vóór de instelling van de Volksraad en daarna, en ik moet zeggen<br />

dat de openbare behandeling van de publieke zaak in de Volksraad in belangrijke<br />

mate daaraan ten goede is gekomen. Er is in Indië altijd betrekkelijk weinig<br />

corruptie geweest, dank zij het scherpe toezicht van het Europees bestuur. Na de<br />

instelling van de Volksraad is zij in feite onmogelijk geworden en ook machtsmisbruik<br />

door bestuur en politie, wat meer voorkwam dan corruptie, werd er in<br />

sterke mate door beperkt."<br />

Daargelaten of die lof volledig verdiend was, een feit was het dat van<br />

de Volksraad invloed uitging .op het Binnenlands Bestuur en trouwens<br />

ook .op het algemeen beleid van het gouvernement: dat was een belangrijk<br />

pluspunt. Zeker, de gouverneur-generaal bleef bevoegd, dwars tegen<br />

het gevoelen van de raad in te handelen, maar in beginsel diende hij te<br />

streven naar overeenstemming en dééd hij dat; dat kwam de coördinatie<br />

in het gouvernementsbeleid ten g.oede. Het betekende óók dat de directeuren<br />

der departementen zich bij het ontwikkelen van hun voorstellen<br />

en bijvoorbeeld ook bij het opstellen van de jaarlijkse begroting moesten<br />

, Welter: 'Memoires', p. 74.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

afvragen of zij in de Volksraad voldoende steun zouden vinden - zij<br />

moesten al deze stukken trouwens persoonlij k in de Volksraad toelichten.<br />

Mag men daarom schrijven, zoals in '61 in het gedeeltelijk door Indische<br />

oud-ambtenaren samengestelde boekwerk Balans van beleid geschiedde,<br />

dat de Volksraad 'onmiskenbaar het karakter van volksvertegenwoordiging<br />

(droeg) en als zodanig door de regering en in de samenleving (werd)<br />

erkend'?' Wij menen van niet. 'Volksvertegenwoordiging' was de Volksraad,<br />

zoals uit het voorafgaande bleek, slechts in beperkte mate en zo al<br />

van erkenning door het gouvernement sprake was, aan de erkenning door<br />

de samenleving ontbrak veel, zulks niet zozeer bij de Indische N ederlanders<br />

die via de Volksraad de gelegenheid kregen, hun belangen te<br />

bevorderen, maar wèl bij de andere groepen in de samenleving: in de<br />

groep van de Vreemde Oosterlingen zagen vooral veel Indische Chinezen<br />

het als riskant om zich in een land waar weerstanden bestonden tegen<br />

de Chinese groep als geheel, actief bezig te houden met omstreden<br />

politieke kwesties, bij de Nederlanders was sprake van onverschilligheid<br />

(de meeste van hun bladen besteedden nauwelijks aandacht aan wat in<br />

de Volksraad verhandeld werd"), voor de grote massa van de onontwikkelde<br />

inheemsen betekende de Volksraad niets (hij 'staat', aldus in '24<br />

de regeringsgemachtigde voor algemene zaken, 'mijlenver af van de<br />

Inlandse bevolking") en van de ontwikkelde inheemsen koesterden in<br />

de jaren '20 alleen de behoudenden waardering voor de Volksraad; de<br />

meer radicale elementen hadden in de jaren '20 voor het college slechts<br />

hoon over - in de jaren '30 evenwel, toen partijen die de onafhankelijkheid<br />

van Indonesië in hun vaandel hadden geschreven, geen enkele<br />

openbare actie meer konden ontplooien, ging een groot deel van de<br />

nationalisten aan de Volksraad medewerking verlenen. Hij was dan ook<br />

in de jaren '30 een belangrijker orgaan dan in de jaren '20.<br />

In dit en in de volgende hoofdstukken zullen wij menigmaal op het<br />

verhandelde in de Volksraad terugkomen en ook zullen wij aandacht<br />

besteden aan de partijen en groeperingen die in de Volksraad vertegenwoordigd<br />

waren" - een geschiedenis van de Volksraad schrijven wij niet;<br />

zij zou ons te ver voeren en zij zou bovendien, behalve in de tweede<br />

1 W. H. van Helsdingen in Balans van beleid, p. 200. 2 Daarin kwam pas wijziging<br />

in de jaren '30 en vooral na de bezetting van Nederland, na mei '40 dus. 'Raad<br />

van Nederlands-Indië: Notulen buitengewone vergadering, 31 jan. 1924, in Kwantes,<br />

dl. II, p. 92. 4 Men vindt er een volledig overzicht van in van der Wal: De Volksraad,<br />

dl. II, p. 690-9 I.


DE VOLKSRAAD<br />

helft van de jaren '30, geheel voorbijgaan aan het belangrijkste thema uit<br />

de geschiedenis van Nederlands-Indië in de periode tussen de twee<br />

wereldoorlogen, in, zoals wij ze noemden, 'twee bewogen decennia';<br />

bewogen waren die namelijk niet door wat in maar door wat buiten de<br />

Volksraad gebeurde, in de eerste plaats door de acties, lange tijd geheel<br />

buiten de Volksraad om, van diegenen die zich tegen het gouvernement<br />

keerden.<br />

'Partai Komunis Indonesia'<br />

In het vorige hoofdstuk beschreven wij hoe de oprichters van de Indische<br />

Sociaal-Democratische Vereniging, de ISDV, in de loop van de Eerste<br />

Wereldoorlog steeds meer invloed hadden gekregen op de leiding van<br />

de Sarekat Islam - zij hadden die beweging trachten te stuwen in een<br />

tegelijk anti-kapitalistische en anti-gouvernementele richting en mochten<br />

het als een belangrijk succes zien dat in september '18 tweejeugdige<br />

inheemse volgelingen van Sneevliet belangrijke posities in de Sarekat<br />

Islam verwierven: Semaoen werd lid van het Centraal Comité der<br />

beweging, Darsono bezoldigd propagandist. Sneevliet zelf besefte dat de<br />

ISDV als zodanig weinig kracht kon ontwikkelen; zij moest inspireren:<br />

alle inheemsen die in loondienst waren, tot het oprichten van vakbonden<br />

die het wapen van de staking niet moesten schuwen, en de Sarekat Islam<br />

tot strijd tegen het koloniaal gezag.<br />

Begin december '18 werd Sneevliet Indië uitgezet. Hij nam in Nederland<br />

onmiddellijk contact op met zijn vroegere partijgenoten van de in<br />

1909 opgerichte Sociaal-Democratische Partij die in november '18 een<br />

nieuwe naam had aangenomen: de Communistische Partij in Holland,<br />

oftewel de CPH. In hun kring was hij de enige die in een koloniaal<br />

bestuurd land deelgenomen had aan de strijd tegen het koloniaal gezag<br />

en die door dat gezag het betrokken land was uitgezet; dat gafhem naam,<br />

buiten Nederland vooral in de kring van de Communistische Internationale,<br />

de Komintern. Deze had, toen zij in maart '19 haar oprichtingscongres<br />

hield, aan het koloniale vraagstuk nauwelijks aandacht besteed - dat<br />

verzuim werd een jaar later hersteld, zulks geheel conform de denkbeelden<br />

van Lenin die de verwachting koesterde dat de gehele Westerse<br />

kapitalistische wereld ten val kon worden gebracht door massale acties<br />

in zijn koloniën; 'de weg naar Londen', placht hij te zeggen, 'loopt via<br />

Singapore.' In juli '20 werd op het tweede congres van de Komintern een


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

commissie benoemd die een strijdprogram voor de Aziatische wereld<br />

diende op te stellen; Lenin zelf werd er voorzitter van, Sneevliet secretaris.<br />

In die commissie trad verdeeldheid aan de dag. Lenin wenste dat<br />

de communisten in de Aziatische landen zouden samenwerken met<br />

niet-communistische, burgerlijke groeperingen (hij had in mei '13, toen<br />

hij in ballingschap in Zwitserland leefde, met veel waardering geschreven<br />

over de actie van de Sarekat Islam) - dat standpunt, bestreden door de<br />

Brits-Indische afgevaardigde die een samengaan met de Congress-partij<br />

als zinloos had ervaren, werd door Sneevliet krachtig ondersteund. Hij<br />

wees op wat hij in Nederlands-Indië had bereikt en hij bepleitte dat het<br />

congres de samenwerking met burgerlijke nationalisten zou goedkeuren<br />

(het congres deed zulks); hij bepleitte óók dat de Komintern, rekening<br />

houdend met de gevoeligheden die bij alle Islamieten, mede bij die van<br />

de Sarekat Islam, leefden, zich op zijn minst neutraal zou opstellen jegens<br />

het Pan-Islamisme - dat werd door het congres, dat in het Pan-Islamisme<br />

een beweging van reactionaire heersende groepen zag, afgewezen.<br />

Nadien werd Sneevliet als afgezant van de Komintern naar China<br />

gezonden.'<br />

*<br />

Wat was inmiddels in Nederlands-Indië gebeurd?<br />

Het gehele jaar '19 en de eerste maanden van '20 was Sneevliet in<br />

contact gebleven met de voormannen van de ISDV. Het had zijn instemming<br />

dat de vereniging, in mei '20 in Semarang bijeenkomend, een<br />

nieuwe naam aannam: de Perserikatan Komunis di India ('Communistische<br />

Vereniging in Indië') oftewel de PKI, en dat de twee inheemsen die van<br />

het vijf leden tellend dagelijks bestuur deel uitmaakten (de andere drie<br />

waren Nederlànders, onder wie ir. Baars), de hoogste posities kregen:<br />

Semaoen werd voorzitter, Darsono ondervoorzitter. Deze laatste reisde<br />

naar Moskou en nam er deel aan het zojuist besproken tweede congres<br />

van de Komintern. Na zijn terugkeer in Indië hield de PKI in december<br />

'20 een buitengewoon congres, weer in Semarang (alle leden. van het<br />

dagelijks bestuur waren er woonachtig), en daar werd met' algemene<br />

1 Hij is daar, met een onderbreking, tot eind '22 gebleven; hij had er toen bereikt<br />

dat de kleine communistische partij was gaan samenwerken met de veel grotere,<br />

burgerlijke Kwomintang-beweging.


OPRICHTING VAN DE 'PKI'<br />

stemmen besloten dat de partij zich bij de Komintern zou aansluiten - een<br />

besluit dat onmiddellijk weerstanden wekte in kringen van de Sarekat<br />

Islam: hoe kon men samenwerken met leiders die deel uitmaakten van<br />

een beweging die zich tegen het Pan-Islamisme had gekeerd, ja sterker<br />

nog: die alle godsdienst ('opium van het volk', aldus Marx en Engels)<br />

afwees?<br />

De PKI was in die begintijd miniem-klein (zij had in '21 slechts<br />

tweehonderdtien leden: tweehonderd Indonesiërs, tien Europeanen),<br />

maar zij had in de plaatsen waar zij haar actie ontplooide, een aanzienlijke<br />

invloed. Die invloed bezat zij doordat haar eigen actie als het ware<br />

ingeschoven was in die van de Sarekat Islam; misschien kan dat het<br />

duidelijkst aangetoond worden wanneer wij de lotgevallen in deze<br />

periode weergeven van de man die eind '21 (Baars was toen uit Indië<br />

verbannen en Darsono en Semaoen waren beiden in het geheim naar<br />

Moskou gereisd, resp. in mei en in oktober) voorzitter van de PKIwerd:<br />

Tan Malaka.'<br />

Ibrahim Tan Malaka was een Minangkabauer die vermoedelijk in 1897<br />

werd geboren in een dorp bij Fort de Koek- (zie kaart VI op pag. 62). Hij<br />

bezocht er een Nederlandse kweekschool, trok met zijn begaafdheid de<br />

aandacht van een der Nederlandse docenten en werd door deze in de<br />

herfst van '13 mee naar Nederland genomen waar hij zijn opleiding<br />

voltooide. De Russische revolutie maakte diepe indruk op hem en toen<br />

hij in '19 naar Indië terugkeerde, beschouwde hij zichzelf als communist.<br />

In het gebied van Deli ging hij onderwijs geven aan de kinderen van<br />

Javaanse contract-koelies (in hoofdstuk 4 haalden wij zijn beschrijving<br />

aan van de situatie dier koelies in die tijd). Hij kwam in contaçt met<br />

volgelingen van Sneevliet en trok begin '21 naar Java waar hij in<br />

Semarang onderwijzer werd aan de Nederlandse afdeling van een door<br />

de Sarekat Islam opgerichte 'wilde school'. Een groot deel van de leerlingen<br />

maakte hij er tot jeugdige propagandisten voor het communisme:<br />

hij leerde hun 'de Internationale' en liet hen de dessa's intrekken waar<br />

zij, na dat strijdlied gezongen te hebben, geld gingen inzamelen voor<br />

het oprichten van nieuwe scholen. Toen de assistent-resident hier een<br />

stokje voor ging steken, werden in november in Semarang twee protestvergaderingen<br />

gehouden waaraan tezamen negenduizend inheemsen<br />

deelnamen. Een maand later werd Malaka voorzitter van de PKL Hij<br />

I Wat wij over hem schrijven is ontleend aan het in 1976 verschenen proefschrift yan<br />

H. A. Poeze: Tan Malatea. Strijder voor Indonesië's vrijheid. Levens/aap van 1897 tot<br />

1945. 2 Thans: Bukittingi.<br />

293


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

ging toen elders op Java actie voeren voor het oprichten van Sarekat<br />

Islam-scholen: lagere scholen waaraan hij ambachtsscholen en kweekscholen<br />

wilde toevoegen. Bovendien ging hij, toen in januari '22 een<br />

staking uitbrak van het inheems personeel van d~ Gouvernementspandhuisdienst,<br />

het denkbeeld van een algemene staking propageren. In<br />

februari '22 werd hij in Bandoeng gearresteerd; hem werd aangezegd dat<br />

de nieuwe gouverneur-generaal, Fock, besloten had, hem naar het verre<br />

Timor te verbannen - toen hij verzocht Nederlands-Indië te mogen<br />

verlaten (hij zou in eerste instantie naar Nederland gaan), werd dat<br />

verzoek ingewilligd. Voor zijn vertrek mocht hij afscheid nemen van de<br />

kring die zich in Semarang om hem had gevormd. In een zaal vol rode<br />

vlaggen werd hij toegesproken - ook hij moest het woord voeren. 'Ik<br />

kon niet lang spreken', stelde hij later op schrift,<br />

'omdat, toen ik gezegd had, dat ik het vertrouwen van het volk gewonnen had,<br />

de zaal een oceaan van geestdrift werd ... Toen zag ik dat bijna alle leerlingen<br />

huilden en hun ouders ook en toen was ik niet in staat mijn rede voort te zetten<br />

... Niet lang daarna maakten twee partijgenoten links en rechts van mij plaats<br />

voor mij om naar buiten te gaan ... Tientallen SI-leden waren er die mijn linkeren<br />

rechterhand vastgrepen terwijl zij zeiden: 'Malaka, ik beloofje voort te werken<br />

tot je terugkeert naar Java. Broeder, goede reis!"<br />

In Nederland aangekomen, werd Malaka in Amsterdam hartstochtelijk<br />

toegejuicht op de I mei-vergadering van de CPH2 - enkele maanden<br />

later was hij in Moskou om er deel te nemen aan het vierde congres van<br />

de Komintern. Hij wees er met nadruk op dat anti-godsdienstige propaganda<br />

de communisten in Nederlands-Indië zou isoleren en verdedigde<br />

het Pan-Islamisme - ;eel steun kreeg hij niet. Hij bleef in Moskou, leed<br />

er bitter onder de kou, schreef er een boek over Indië en werd in<br />

december '23 als Komintern-vertegenwoordiger naar de grote havenstad<br />

Kanton in Zuid-China gestuurd om van daaruit directieven door te geven<br />

aan de PKI en de andere communistische partijen in Zuidoost-Azië.<br />

In Indië hadden zich inmiddels drie voor de PKI belangrijke ontwikkelingen<br />

voorgedaan: Semaoen was als een teleurgesteld man uit<br />

Rusland teruggekeerd, de Sarekat Islam had alle communisten uit haar<br />

rijen verwijderd en een grote, door de PKI geïnspireerde staking was<br />

mislukt.<br />

, Aangehaald in H. A. Poeze: Tan Malaka, p. r63. 2 De partij plaatste hem als derde<br />

op de candidatenlijst voor de Tweede Kamer, maar hij werd geen lid doordat de CPH<br />

slechts twee zetels verwierf<br />

294


TAN MALAKA I SEMAOEN<br />

In oktober '21 was Semaoen, gelijk eerder vermeld, in het geheim naar<br />

Moskou gereisd. Toen hij in mei '22 weer in Indië kwam, hadden de<br />

twee maanden die hij in de Russische hoofdstad had doorgebracht (de<br />

overige tijd was hij in Nederland geweest), hem diep terneergeslagen. In<br />

een gesprek met de Nederlandse resident te Semarang kwam hij daar<br />

rond voor uit en deze haastte zich, Fock telegrafisch in te lichten:<br />

'heeft fabrieken bezocht doch stond verbaasd over slecht beheer en slechte<br />

hoedanigheid fabrikaat was niet te spreken over huwelijkswetten of gangbare<br />

begrippen zedelijkheid zeer veel ambtenaren omkoopbaar en van slecht<br />

gehalte ... was blij Moskou kunnen verlaten wijl koud, ellendig en gedesillusioneerd."<br />

Aan deze indrukken had Semaoen belangrijke politieke conclusies<br />

verbonden; een revolutie, als in Rusland voltrokken, had in Nederlands-<br />

Indië geen schijn van kans, de communistische beginselen konden er niet<br />

toegepast worden, de PKI moest stakingen uit de weg gaan en zij moest<br />

rekening houden met de adat. In die geest sprak hij begin j uni in Semarang<br />

op een vergadering van de Sarekat Islam.<br />

Zowel op de Sarekat Islam als op de PKI had dat betoog slechts een<br />

gering effect.<br />

In de Sarekat Islam had zich in '18 een groep gevormd, hoofdzakelijk<br />

bestaande uit Islamieten uit Djokjakarta, die zich tegen het drijven van<br />

de 'rode' groep uit Semarang was gaan verzetten. Een belangrijke figuur<br />

daarin was de man die wij reeds enkele keren noemden: hadji Agoes<br />

Salim. Evenals Malaka was hij een Minangkabauer - hij was in 1884 in<br />

Fort de Kock geboren, was er een tijdlang opgenomen geweest in het<br />

gezin van een Nederlands onderwijzer, had een Europese hbs kunnen<br />

doorlopen, was nadien verbonden geweest aan het Nederlands consulaat<br />

in Djeddah (consulaat dat met de uit Indië afkomstige harij-gangers<br />

bemoeienis had) en had in '15 de opdracht aanvaard om ten behoeve van<br />

de 'eerste' Politieke Inlichtingendienst gegevens over de Sarekat Islam te<br />

verzamelen". Hij was er een enthousiast lid van geworden, was spoedig<br />

in het Centraal Comité opgenomen en ontpopte zich daar als een geharnast<br />

tegenstander van het samengaan met Sneevliets ISDV, later met de<br />

J Telegram, 8 juni 1922, van de resident van Semarang aan Fock, Kwantes, dl. I,<br />

P.473-74. 2 Alfian schrijft in zijn studie over de Mohammadijah dat het Agoes Salims<br />

taak was, 'to spy on the activities ofSI' - die formulering dunkt ons niet juist: de 'eerste'<br />

PID had geenszins tot taak, een bestrijding van organisaties als de Sarekat Islam voor<br />

te bereiden; hij was geen politionele of justitiële dienst.<br />

295


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

PKL Hij kreeg veel invloed op voorzitter Tjokro; deze kon de tegenstellingen<br />

welke zich binnen de Sarekat Islam gingen openbaren, niet aan,<br />

zat ook nog een tijdlang gevangen op beschuldiging van meineed (hij<br />

werd vrijgesproken) en ging er tenslotte, nadat allerlei compromissen<br />

waren mislukt, eind '22 accoord mee, dat het Centraal Comité zou<br />

voorstellen, het lidmaatschap van de PKIonverenigbaar te verklaren met<br />

dat van de Sarekat Islam. In februari '23 werd dat voorstel door het congres<br />

van de Sarekat Islam goedgekeurd.' Dat leidde tot een scheuring: een<br />

aantal afdelingen trad uit en sloot zich na enige tijd aan bij een door de<br />

PKI opgerichte 'brede organisatie, de Sarekat Rakjat (het Volksverbond),<br />

bedoeld als verzamelbekken van alle niet-communistische groeperingen<br />

die zich tegen het Nederlands gezag wilden keren. Wij voegen hieraan<br />

toe dat de gebleken verdeeldheid de Sarekat Islam schade deed: wat in<br />

,13 en eerstvolgende jaren een massale beweging was geweest die haar<br />

kracht had ontleend aan het feit dat honderdduizenden inheemsen op<br />

haar en vooral op Tjokro hun Messiaanse verwachtingen hadden geconcentreerd,<br />

schrompelde ineen tot een kleine groepering naast andere.<br />

*<br />

Zo had dus Semaoens koerswijziging de breuk met de Sarekat Islam niet<br />

kunnen voorkomen maar naar zijn betoog hadden, schijnt het, in de PKI<br />

ook maar weinigen oren gehad - het is trouwens de vraag of dat betoog<br />

overal doordrong. Men dient de PKI namelijk niet te zien als een hechte<br />

organisatie die door het bestuur effectief werd geleid - eerder was zij<br />

een combinatie van plaatselijke afdelingen waarin strijdbare en nogal<br />

eigenzinnige figuren de toon aangaven. De onderlinge contacten waren<br />

beperkt. De afstanden waren groot en de financiële middelen waarover<br />

de partij beschikte, gering. De CPH was te arm om uit Nederland geld<br />

te sturen - mogelijk heeft de Komintern eenmaal een bedrag van f 12 000<br />

ter beschikking gesteld. Het is trouwens denkbaar dat het betoog dat<br />

Semaoen in juni '22 in Semarang had gehouden, door sommige PKI'ers<br />

als camouflage werd beschouwd aangezien hij in een vergadering van de<br />

Sarekat Islam het woord had gevoerd. Hoe dat alles zij, van de herfst van<br />

'22 af ging Semaoen volgens de vroegere parolen actie voeren; van belang<br />

1 Dit congres wijzigde de naam van de organisatie tot Partai Sarekat Islam, afgekort:<br />

de PSI


'SAREKAT ISLAM' EN 'PKI'<br />

was daarbij dat hij voorzitter werd van de grootste vakbond, de meer<br />

dan tienduizend leden tellende Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel.<br />

Met de bij de Sarekat Islam levende bezwaren behoefden hij en<br />

anderen die namens de PKI op vergaderingen het woord voerden, na<br />

februari '23 niet meer rekening te houden - de breuk was een feit. Tot<br />

die anderen behoorde van die maand af ook weer Darsono die uit Europa<br />

was teruggekeerd.<br />

*<br />

Voerde Darsono of Semaoen ergens het woord, dan waren er steeds een<br />

of meer rechercheurs aanwezig die nauwkeurig aantekenden wat zij<br />

hadden gezegd. Gegevens van dien aard werden steeds toegezonden aan<br />

het parket van de procureur-generaal te Batavia en op grond van dergelijke<br />

gegevens werd, telkens wanneer overwogen werd, een bepaalde<br />

inheemse voorman hetzij te interneren (d.w.z. naar een plaats in de<br />

archipel te verbannen), hetzij te externeren (d.w.z. hem het verblijf in<br />

bepaalde plaatsen of streken te verbieden), een lange vragenlijst opgesteld:<br />

of hij erkende dat hij op die-en-die dagen op die-en-die plaatsen<br />

die-en-die uitlatingen had gedaan? Waren die vragen beantwoord (de<br />

ondervraagde kon er, zoals eerder opgemerkt, desgewenst een memorie<br />

te zijner verdediging aan toevoegen), dan werd het formele besluit tot<br />

toepassing van de exorbitante rechten genomen. Soms waren de rechercheurs<br />

die namens de procureur-generaaloptraden, inheemsen - Malaka,<br />

aan wie in '22 zulk een lange vragenlijst werd voorgelegd, noemde hen<br />

'omgekochte uitvaagsels der Javaanse maatschappij.'!<br />

Naarmate nu het gouvernement zich in de loop van de jaren '20 meer<br />

zorgen ging maken over de actie van groeperingen die zich tegen het<br />

koloniaal gezag richtten, groeide de behoefte niet alleen om meer gegevens<br />

te verzamelen maar ook om deze efficiënter te benutten. Binnen de<br />

dienst van de algemene recherche die onder het parket van de procureurgeneraal<br />

ressorteerde, werd daartoe een nieuwe Politieke Inlichtingendienst<br />

opgericht. Die 'tweede' PID verschilde wezenlijk van de 'eerste'<br />

die in '14 was opgericht en in april '19, enkele maanden dus na afloop<br />

van de Eerste Wereldoorlog, was opgeheven - de eerste was een hulporgaan<br />

geweest van de Adviseur voor inlandse zaken en van de instanties<br />

1 Aangehaald in H. A. Poeze: Tan Malaka; p. 181.<br />

297


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

die buitenlandse spionage tegengingen, de tweede werd volledig een<br />

hulporgaan van de justitie. Deze tweede PlO, zo schreef na de oorlog<br />

dr. P. J. A. Idenburg,<br />

'zorgde niet alleen voor de verzameling van alle politiek belangrijke gegevens<br />

over personen, verenigingen, bewegingen, enz. enz., maar hield ook het dagelijks<br />

toezicht op het gedrag van politiek-actieve personen en organisaties alsmede op<br />

de vergaderingen en andere publieke uitingen.' Wanneer de grenzen van het<br />

wettelijk veroorloofde werden overschreden, moest deze politiedienst optreden,<br />

meestal waarschuwend maar eventueelook verdergaand. De meeste actieve<br />

Indonesische politici leerden de PID dan ook kennen als een dagelijks begeleider<br />

van hun politiek optreden: voor velen hunner was het vaak de enige persoonlijke<br />

aanraking met een Europeaan; zoals een Indonesisch nationalist het eens tegenover<br />

schrijver dezes uitdrukte: 'Na de onderwijzers, leraren en professoren heb<br />

ik de Nederlanders alleen nog maar als politie-ambtenaren ontmoet.' '2<br />

De nieuwe dienst werkte grondig, zulks met medewerking van aparte<br />

rechercheurs (die meestal aan de inheernsen, die in het oog gehouden<br />

werden, bekend waren) en van, aldus in '28 een gouvernementsrapport,<br />

'een tot het uiterste opgevoerd spionagesysteern." Van elke inheemse<br />

politieke voorman, van elke inheemse politieke groepering werd een<br />

dossier aangelegd dat een grote omvang kon aannemen. Nieuwe gegevens<br />

werden eens per maand en, met meer toelichting nog, eens per drie<br />

maanden in geheime rapporten samengevat die in Batavia aan alle daarvoor<br />

in aanmerking komende instanties, elders in Indië aan de hoofden<br />

van het BB-apparaat werden toegezonden. Er gingen ook exemplaren<br />

naar het departement van koloniën in Den Haag en na enige tijd kwam<br />

de geheime regeringsinlichtingendienst in Nederland' (de Centrale Inlichtingsdienst<br />

die gecamoufleerd was ondergebracht bij GS III, de afdeling<br />

Inlichtingen van de Generale Staf), tot nauwe samenwerking met de<br />

nieuwe PlO - wat personen als Malaka, Semaoen en Oarsono tijdens hun<br />

verblijven in Nederland deden, werd aan Batavia gerapporteerd. Ook<br />

werden gegevens uitgewisseld met de Britse autoriteiten in Singapore.<br />

Wanneer die samenwerking begonnen is, weten wij niet - wèl dat bij<br />

het bezoek dat de Governor of the Straits Settlements in augustus '30 aan<br />

, Was de PID overbelast, dan werd dit toezicht ook wel uitgeoefend door andere<br />

politie-functionarissen of door inheemse bestuursambtenaren, soms ook door<br />

BB'ers. 2 P. J. A. Idenburg in Balans van beleid, p. 143. 3 eh. O. van der Plas:<br />

'Neutralisering en bestrijding van revolutionaire propaganda onder de inheemse<br />

bevolking, in het bijzonder van Java en Madoera' (maart 1928), Kwantes, dl. II,<br />

P·730.


DE POLITIEKE INLICHTINGENDIENST<br />

Batavia bracht, besloten werd, haar een meer systematisch karakter te<br />

geven.'<br />

Hoeveel functionarissen de tweede PID heeft omvat, hebben wij niet<br />

kunnen achterhalen, evenmin trouwens op welke datum hij is begonnen<br />

te functioneren. Dat was in het jaar '27. De tweede PID bestond dus nog<br />

niet in de jaren waarin de PKI van zich deed spreken. Dat wil niet zegg


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

de gehele samenleving raakte. Wat, als het ergens tot ernstige ongeregeldheden<br />

kwam? De eenheden van het Knil waren voor hun vervoer<br />

aangewezen op de spoorwegen en die lagen goeddeels stil.<br />

Gouverneur-generaal Fock greep met kracht in. Alle stakers werden<br />

ontslagen; aan het Wetboek van strafrecht werd onmiddellijk een artikel<br />

toegevoegd dat het aansporen tot stakingen welke de openbare orde<br />

zouden kunnen verstoren ofhet economisch leven ontwrichten, verbood<br />

en op overtreding van dat verbod gevangenisstraf stelde die tot vijf jaar<br />

kon oplopen; voor een groot aantal residenties werd een vergaderverbod<br />

afgekondigd; de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel mocht<br />

nergens meer bijeenkomen; aan stakers die dienstwoningen bewoonden,<br />

werd aangezegd dat zij die binnen tweemaal vier-en-twintig uur dienden<br />

te ontruimen en van de op de voorgrond tredende stakers werden velen<br />

gearresteerd (veertig tot vijftig hunner, allen leden van de PKI, werden<br />

spoedig tot gevangenisstraf veroordeeld). Er ging van dat alles een intimiderend<br />

effect uit, bovendien was noch de Vereniging van Spoor- en<br />

Tramwegpersoneel, noch de PKI in staat de stakers financieel te steunen.'<br />

De spoor- en tramwegstaking ging dan ook spoedig verlopen.<br />

De stakingen hadden, schijnt het, bij een deel van de Europeanen een<br />

stevige aggressiviteit gewekt. Toen een van hun dagbladen, de Indische<br />

Courant, er in een hoofdartikel op had gewezen dat de staking bij de<br />

spoor- en tramwegen wellicht ook te maken had met het feit dat het<br />

personeel van de staatsbedrijven lager bezoldigd werd dan dat van de<br />

particuliere en dat het wenselijk was, daaromtrent 'objectief materiaal' te<br />

verzamelen hetgeen tot 'verzoening' kon bijdragen, reageerde de hoofdredacteur<br />

van een ander dagblad, het Nieuws van de Dag, aldus:<br />

'Ik ken ten deze maar één soort van 'objectief materiaal': een stevig stuk<br />

hout-met-knoesten. Om nu over 'verzoening' te spreken, nu waar de brutaliteit<br />

van het inlandse personeel alle perken te buiten gaat - goede God, wat zijn er<br />

toch een ellendige lammelingen onder onze landslui! En wat zou ik graag veertien<br />

dagen lang gouverneur-generaal zijn. Malabar werkt toch niet"; ik kon doen wat<br />

I Zoals wij al in deel I van ons werk vermeldden, werd bij de heropbouw van de<br />

Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel hulp verleend door de Nederlandse<br />

communist A Langkemper die daartoe van de Komintern f 5000 had ontvangen.<br />

2 Op de uitgedoofde vulkaan Malabar stond de radiozender voor telegraafverkeer<br />

met Nederland - die werkte blijkbaar niet in die dagen. Vermoedelijk was er<br />

sprake van een technische storing. De schrijver in het Nieuws van de Dag zag overigens<br />

over het hoofd dat tussen Batavia en Den Haag steeds telegraafverkeer mogelijk was<br />

via Britse kabels.<br />

3°0


SPOOR- EN TRAMWEGSTAKING<br />

ik wou - en jullie mensen hier hadden in geen honderd jaar meer last van<br />

'inheemse ontwaakten' en hun kuren. Daar sta ik voor in!'!<br />

*<br />

Ruim twee weken later, eind mei, werd in Djokjakarta op Fock een<br />

bomaanslag gepleegd. Hij reed in de door de sultan ter beschikking<br />

gestelde staatsiekaros, toen opeens uit de dikke rijen van de inheemse<br />

toeschouwers een vrij primitieve bom geworpen werd - enig slachtoffer<br />

werd een vrouw die vertrapt werd door een op hol geslagen paard van<br />

het cavalerie-escorte. 'Het incident', aldus Welter, die als Algemeen<br />

Secretaris de gouverneur-generaal bij officiële reizen placht te vergezellen,<br />

'maakte een pijnlijke indruk, omdat het voor Indië iets heelongewoons was. Dat<br />

uit deze gewillige, om niet te zeggen dociele massa een bom zou worden<br />

geworpen naar een vertegenwoordiger van het Nederlandse gezag, was dermate<br />

ondenkbaar, dat allen die daarvan getuige waren, diep onder de indruk waren.<br />

Bij volgende rijtachten van de GG ... reed hij dan ook door straten die op last<br />

van de resident, die geen risico wilde nemen, geheel waren schoongeveegd. Ook<br />

dit was buitengewoon onaangenaam en trof allen, die dit meemaakten, als iets<br />

zeer pijnlijks, bijna nog erger dan een bomaanslag."<br />

Wie hadden de aanslag gepleegd? Vermoedelijk extremisten van de<br />

Sarekat Hindia (de Nationaal-Indische Partij) die met het communisme<br />

sympathiseerden. Politie en justitie kregen geen zekerheid.<br />

Aannemelijk dunkt ons dat de aanslag bij sommige inheemsen het<br />

prestige van de communisten ten goede kwam: diegenen die gepoogd<br />

hadden, de 'Grote Heer uit Buitenzorg' van het leven te beroven en<br />

onontdekt waren gebleven, moesten weI over bijzondere krachten en<br />

een bijzondere bescherming beschikken! Het gebeurde droeg er toe bij<br />

dat zowel op Java als op Sumatra veel inheemsen die, zoals hun voorouders<br />

gedaan hadden, hunkerden naar de komst van een almachtig<br />

Bevrijder die zich als de voorzegde Ratoe Adil zou ontpoppen, hun<br />

verwachtingen gingen vastknopen aan de PKI - omstuwd en opgestuwd<br />

! Nieuws van de Dag, II mei 1923, aangehaald in P. J. Oud: Het jongste ver/eden.<br />

Parlementaire geschiedenis van Nederland 1918-1940, dl. III (1949), p. 234. 2 Welter:<br />

'Memoires', p. 68.<br />

3°1


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

werd zij nu door diezelfde Messiaanse verwachtingen welke zich tien<br />

jaar eerder op de Sarekat Islam hadden gericht. De denkbeelden van die<br />

PKI-aanhangers werden, aldus Poeze,<br />

'een onontwarbaar mengsel van utopische ... verwachtingen, verheerlijking van<br />

de traditionele, pre-kapitalistische maatschappij, die na de nabij zijnde revolutie<br />

zou terugkeren als de klassenloze communistische maatschappij, de hoop op hulp<br />

van de Komintern en Rusland en de invloed van Islam-denkbeelden."<br />

*<br />

In september '23 kreeg Semaoen een verbanningsoord in Indië aangewezen<br />

- hij ging op eigen verzoek naar Nederland. Na zijn vertrek viel<br />

het leiderschap van de PKI aan Darsono toe die evenwel formeel geen<br />

bestuurslid werd teneinde het gouvernement geen aanleiding te geven,<br />

ook op hem de exorbitante rechten toe te passen. De partij, ietwat<br />

ontredderd na de snel bedwongen spoor- en tramwegstaking, trachtte als<br />

het ware weer greep op zichzelf te krijgen. Zij telde, aldus Darsono, 'nog<br />

geen duizend leden' (vermoedelijk waren dat hoofdzakelijk stedelingen),<br />

toen zij in juni '24 in Batavia in congres bijeenkwam.' Darsono drong<br />

er op een betere organisatie en op meer scholing aan. De zetel van het<br />

hoofdbestuur werd van Semarang naar Batavia verplaatst - ook de naam<br />

werd veranderd: van Perserikatan Komunis di India naar Partai Komunis<br />

Indonesia -. 'partij' dus in plaats van 'vereniging' en 'Indonesië' in plaats<br />

van 'Indië'. De partijleiding had inmiddels contact gekregen met Tan<br />

Malaka die als Komintern-afgevaardigde voor Zuidoost-Azië in Kanton<br />

een moeilijk bestaan leidde: zij had Alimin, eertijds Hazeu's pleegzoon,<br />

die nadien o.m. vice-voorzitter van de Pandhuisbond en lid van het<br />

Centraal Comité van de Sarekat Islam was geweest en zich in '23 bij de<br />

PKI had aangesloten, op een clandestiene reis naar Kanton gezonden<br />

- hij was vandaar teruggekeerd met een door Malaka opgesteld stuk<br />

waarvan de korte inhoud was dat de PKI, wilde zij tot revolutie overgaan,<br />

zich op de klasse van de inheemse stedelijke arbeiders moest baseren.<br />

Nu, die klasse was maar klein. Hield Malaka het desondanks voor<br />

mogelijk dat de communistische voorhoede mèt haar aanhang, t.w. het<br />

, H. A. Poeze: Tan Malaka, p. 237. 2 Verslag voor Fock van de wnd.-adviseur voor<br />

inlandse zaken inzake het PKI-congres, 7-IO juni I924, Kwantes, dl. III, p. I54.<br />

302


DE 'PKI' BEREIDT EEN OPSTAND VOOR<br />

Volksverbond, de Sarekat Rakjat, op korte termijn met succes een greep<br />

naar de macht zou kunnen doen? Niets wijst daarop - hij had een open<br />

oog voor reële machtsverhoudingen en dacht in die tijd gelijk-op met<br />

Stalin die in Moskou (Lenin was er overleden) in een fel conflict was<br />

geraakt met de beroemdste militaire aanvoerder uit de Russische revolutie,<br />

Trotzki. Deze wilde blijven ijveren voor het forceren van revoluties<br />

buiten de grenzen van de Sowjet-Unie - Stalin zag dat als een voor de<br />

Sowjet-Unie riskante politiek; zijn mening was voorts dat de communistische<br />

partijen in de koloniaal bestuurde landen zich zouden isoleren<br />

als zij een revolutie-uit-eigen kracht zouden nastreven - vooreerst dienden<br />

zij een verbond met de organisaties van de inheemse bourgeoisie<br />

aan te gaan en binnen dat verbond moesten zij dan trachten, de dominerende<br />

factor te worden.<br />

Th. december '24 ging de PKI conform de lijn van Trotzki, niet die<br />

van Stalin handelen': een te Djokjakarta gehouden congres besloot in<br />

een geheime zitting dat de partij een opstand zou gaan voorbereiden; zij<br />

werd daartoe in cellen van tien leden ingedeeld. De voorbereidingen<br />

moesten geconcentreerd worden in de steden - de partij liet de hoofdzakelijk<br />

in de dessa's woonachtige aanhang van de Sarekat Rakjat schieten.<br />

Het bestuur van de Komintern keurde dat besluit af en betoogde in een<br />

naar Indië gesmokkeld stuk? dat de PKI de Sarekat Rakjat juist moest<br />

versterken door haar, terwijl zij in werkelijkheid door communisten<br />

werd geleid, naar buiten onafhankelijk te laten optreden - Malaka<br />

betoogde in gelijke geest, maar noch naar de Komintern, noch naar hem<br />

werd geluisterd.<br />

In de loop van '25 werd de positie van de PKI in Indië nog benarder<br />

dan zij tevoren al was. In Semarang en Soerabaja kwam het tot stakingen<br />

van resp. haven- en fabrieksarbeiders - het feit dat zij vrij spoedig<br />

verliepen, toonde aan hoe zwak het stedelijk proletariaat nog maar was.<br />

Elders op Java slaagden hoge inheemse bestuursfunctionarissen er in om<br />

vrij grote organisaties te vormen die zich tegen alle anti-gouvernemen-<br />

'Ons beeld van het beleid van de PKI in deze periode is hoofdzakelijk gebaseerd<br />

op het in 1965 gepubliceerde werk van Ruth T. McVey: The rise of Indonesian communism,<br />

aangevuld met gegevens uit Russische bronnen, opgenomen in het in '82 verschenen<br />

werk van J. Morriën: Indonesië los van Hal/and. De CPN en de PKI in haar strijd tegen<br />

Nederlands kolonialisme. 2 De gedachtenwisseling tussen Moskou en de PKI vond in<br />

deze periode plaats in brieven die meegegeven werden aan vertrouwde Indonesische<br />

communisten die opvarenden waren van Nederlandse passagiersschepen - die gedachtenwisseling<br />

vergde dus veel tijd.<br />

3°3


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

tele groeperingen keerden 1 en die, versterkt met inheemse criminele<br />

elementen, bijeenkomsten van de Sarekat Rakjat verstoorden (dat gebeurde<br />

ook wel door groepen van Mohammadij'ah-aanhangers) en terreur<br />

gingen uitoefenen op individuele leden - vooral in het gebied van<br />

Bandoeng, waar de regent volgens vele inheemsen het vermogen had,<br />

zieken te genezen, had die contra-actie succes. Daarnaast waren er maatregelen<br />

van het gouvernement die de PKI troffen: op het personenverkeer<br />

tussen de eilanden van de archipel werd, sinds '24 al, een scherpe<br />

controle uitgeoefend" en in de zomer van '25 werden drie van de<br />

belangrijkste PKI-Ieden, onder wie Darsono, gearresteerd - Alimin<br />

vluchtte naar Singapore waar hij een centrum vormde dat zo goed<br />

mogelijk met de PKI in contact bleef. In december besloot Fock, Darsono<br />

en de beide andere arrestanten binnen Indië te verbannen. Het kan zijn<br />

dat dit besluit de druppel is geweest die bij de resterende leden van het<br />

PKI-bestuur de emmer van hun ongeduld deed overlopen: op 25 december<br />

kwamen zij met enkele andere vooraanstaande communisten (er<br />

waren in totaal elf aanwezigen) in het geheim bijeen in het complex van<br />

de Prambanan-tempels bij Djokjakarta, een befaamd bedevaartsoord in<br />

de eeuwen van de Hindoese beschaving. Als uitwerking van het besluit<br />

dat de partij een jaar eerder had genomen, besloten zij nu dat het in de<br />

periode mei-juni '26 eerst tot een algemene staking zou komen; vervolgens<br />

zou een opstand worden ontketend in het gebied van Padang op<br />

West-Sumatra, en als dan een deel van het Knil uit Java naar dat gebied<br />

was overgebracht, zou het op heel Java tot een opstand moeten komen;<br />

er werd een nieuwe, geheime partijleiding gevormd en afgesproken werd<br />

dat de opstand van Soerabaja uit zou worden geleid.<br />

Besluiten waren dit, genomen door mannen die de gevangenen waren<br />

I In juli 1917 had een der regenten van Midden-Java een poging ondernomen, de<br />

leden van de Regentenbond te winnen voor het denkbeeld dat zij zich zouden<br />

opwerpen als leiders van de nationalistische beweging - hij had geen succes gehad.<br />

De meesten van zijn ambtgenoten waren van mening dat hun erfelijke positie zou<br />

worden ondermijnd als ooit de nationalistische beweging aan de macht zou komen.<br />

'Is het niet treurig', kreeg de gouvernementsvertegenwoordiger te horen van een<br />

aanhanger van het opgeworpen denkbeeld, lid van Boedi Oetomo, 'dat deze mensen<br />

die niets weten of begrijpen van wat er onder het volk tegenwoordig omgaat, zo'n<br />

positie bekleden?' (B. J. O. Schrieke: 'Korte nota nopens mijn bevindingen ter vergadering<br />

van de Regentenbond te Soerakarta', in van der Wal: Volksraad, dl. I,<br />

p. 204) 2 Er was in '18 een reisregeling ingevoerd die het mogelijk maakte, het<br />

bezoek aan bepaalde bestuursgebieden in de Buitengewesten te binden aan het bezit<br />

van een paspoort - nadien konden bestuursleden of agitatoren van radicale groeperingen<br />

uit die gebieden geweerd worden; de regeling was in '24 aangescherpt.<br />

304


TAN MALAKA WAARSCHUWT<br />

geworden zowel van een simplistische ideologie als van de illusie,<br />

onoverwinnelijk te zijn, die bij alle onlusten in de archipel steeds een<br />

rol had gespeeld; besluiten evenwel die geen enkele rekening hielden<br />

met de reële machtsverhoudingen in en buiten Indië, evenmin met de<br />

machtsverhoudingen in de Sowjet-Unie waar Stalin er in de tweede helft<br />

van '25 in was geslaagd, de invloed van Trotzki uit te schakelen.<br />

Toen Tan Malaka, die zich nu in Manila bevond, omtrent de Prambanan-besluiten<br />

werd ingelicht, was hij ontzet. Hij beschouwde ze als<br />

een aanloop tot politieke zelfmoord en zond via handelaren en zeelieden<br />

waarschuwing op waarschuwing naar Java (een deel van zijn brieven die<br />

steeds in handelstermen gesteld waren, viel de recherche in handen); ook<br />

in de vorm van enkele brochures drong hij op matiging aan. Hij bereikte<br />

niet méér dan dat men er mee accoord ging dat de voor mei-juni<br />

afgesproken algemene staking zou worden uitgesteld en dat de Prambanan-besluiten<br />

in juni opnieuw zouden worden overwogen. Het hoofdkwartier<br />

van de opstand werd in mei naar Bandoeng verplaatst en in die<br />

maand werd tevens een vooraanstaande PKI'er, Moesso, naar Singapore<br />

gezonden om er zich bij Alimin te voegen; in diens centrum had zich<br />

toen een spion van het Indische gouvernement naar binnen weten te<br />

werken. Dat Alimin en Moesso naar Moskou vertrokken, werd aan het<br />

gouvernement doorgegeven.<br />

Eind juni werd in Bandoeng in een door verdeeldheid gekenmerkte<br />

conferentie besloten, de opstand enkele maanden uit te stellen en inmiddels<br />

de Sowjet-Unie om steun te vragen. Dat laatste moest geschieden<br />

door Alimin en Moesso die, toen zij eind juli in Moskou aankwamen,<br />

daar Semaoen en Darsono (die eveneens verlof had gekregen, Indië te<br />

verlaten) aantroffen. De Indonesische delegatie werd op 9 augustus ontvangen<br />

door drie bestuursleden van de Komintern, onder wie Stalin, en<br />

kreeg de kous op de kop: de Komintern was niet bereid, aan de PKIopstand<br />

steun te verlenen. Dat standpunt werd midden september herhaald<br />

in een bestuursvergadering van de Komintern waarin werd vastgesteld<br />

dat het. verkondigen van de leuze dat er eert Sowjet-staat in Indië<br />

moest komen, prematuur was - in eerste instantie moest men opkomen<br />

voor de vorming van een nationaal-democratische staat.Alimin en Moesso<br />

legden deze besluiten van de Komintern naast zich neer en vroegen<br />

opnieuw om steun voor de opstand. Die steun werd opnieuw geweigerd;<br />

toen zij tenslotte in de richting van de archipel reisden, hadden zij niet<br />

meer dan een paar duizend dollar bij zich. Eerder in '26 waren op Malakka<br />

wel enige kleine.rvermoedelijk uit België afkomstige wapenzendingen<br />

aangekomen die voor de PKI bestemd waren, maar Tan Malaka, voor-


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

ziende dat die slechts tot een bloedbad zouden bijdragen, had van Manila<br />

uit opdracht gegeven, niet te pogen ze Indië binnen te smokkelen.<br />

*<br />

Van de Prambanan-besluiten wist het gouvernement niets af. Het constateerde<br />

in de eerste maanden van '26 wel dat de PKlop tal van plaatsen<br />

actief was. Toen gouverneur-generaal Fock eind maart een conferentie<br />

hield met de BB-hoofden uit de Buitengewesten en een aantal andere<br />

hoge autoriteiten, hield de waarnemend-adviseur voor inlandse zaken<br />

dr. R A. Kern (een gematigd man die zijn werk verrichtte in de geest van<br />

zijn voorgangers Hazeu en Rinkes) een uiteenzetting waarin hij onderstreepte<br />

dat de communisten slechts uitdrukking gaven aan hetgeen in<br />

veel breder inheemse kringen leefde. 'Wat de algemene politieke toestand<br />

betreft, is, meent spreker' (aldus het verslag der conferentie"),<br />

'wel gebleken dat de communisten zich overal roeren. In zekere zin brengen<br />

dezen onder woorden de stemming, het sentiment dat de bevolking koestert. In<br />

deze moet men wèl onderscheiden het element dat door vreemden, de Sowjets,<br />

er in is gebracht en daarnaast de grondtoon, het nationalistisch of patriottisch<br />

streven dat alom leeft en in de inlandse beweging tot uiting wil komen ...<br />

Verkeerd zou het zijn, zich blind te staren op de staatsgevaarlijke kant der inlandse<br />

beweging die ongetwijfeld bij het drijven der communistische elementen bestaat.<br />

Men vergete echter niet dat ook in de communistische beweging een grondtoon<br />

van nationalisme ligt ... De heer Kern zou willen dat aan de Inlandse beweging,<br />

voor zoveel deze zuiver patriottische sentimenten tot uiting brengt, of tracht te<br />

brengen, geen belemmering in de weg gelegd wordt.'<br />

Dat was een ruim standpunt - voor Fock veel te ruim. Zeker, gehoord<br />

de nogaloptimistische rapporten die door de hoofden van het BB in de<br />

Buitengewesten waren uitgebracht, was hij op de conferentie waar Kern<br />

had gesproken, van mening dat het gouvernement reden had tot zelfvertrouwen<br />

('het bestuur', zei hij, 'beheerst de toestand; moge dit ook zo<br />

blijven!'), maar kort nadien, in mei, liet hij in het Wetboek van strafrecht<br />

een nieuwartikel opnemen dat nagenoeg alle politieke actie welke zich<br />

tegen het koloniaal gezag keerde, strafbaar stelde. Dat artikel (I53bis)<br />

luidde:<br />

1 Verslag bestuursconferentie 22-23 maart 1926, in Kwantes, dl. II, p. 421-28.<br />

306


ARTIKEL 153 BIS<br />

'Wie opzettelijk in woord, geschrift of afbeelding, zij het ook slechts indirect,<br />

bij wijze van aanduiding of in bedekte termen, tot een verstoring van de openbare<br />

orde of tot omwenteling of aantasting van de in Nederland of Nederlands-Indië<br />

gevestigde regeringen oproept of daarvoor stemming maakt, wordt gestraft met<br />

gevangenisstraf tot een maximum van zes jaar of met een geldboete tot een<br />

maximum van f 300.' .<br />

*<br />

In april 1926, kort voordat artikel 153bis werd afgekondigd, werd het<br />

centraal archief van de PKI in beslag genomen; uit de stukken bleek dat<br />

de partij meer dan vijfduizend leden telde, de Sarekat Rakjat veel meer:<br />

enkele tienduizenden. Het verlies van het centraal archief had op de PKI<br />

een desorganiserend effect - toen het in de zomermaanden zowel op Java<br />

als in de Buitengewesten (daar o.m. in Atjeh), tot locale gewelddadige<br />

acties kwam, lag het initiatief op plaatselijk niveau. Aan de nieuwe<br />

voorzitter, Sardjono, en de overige bestuursleden drong zich de overtuiging<br />

op dat zij de partij nauwelijks meer in de hand hadden - eind<br />

augustus deden zij aan het partijkader weten dat het uit moest zijn met<br />

alle onafhankelijke acties. Een deel van het kader, toch al teleurgesteld<br />

door het feit dat de opstand in de oorspronkelijk vastgestelde periode<br />

niet was doorgegaan, knoopte aan die mededeling de conclusie vast dat<br />

het partijbestuur het denkbeeld van de opstand conform Tan Malaka's<br />

vertogen wilde laten vallen. Dat werd als verraad aan de revolutie<br />

beschouwd - er werd in Batavia een Revolutionair Comité gevormd dat<br />

alsnog naar de opstand ging toewerken.<br />

Dat dat comité nu juist in Batavia tot stand kwam, had te maken met<br />

hetfeit dat zich van de Sarekat Rakjat op West-Java, vooral in het roerige<br />

Bantam en in Batavia, een nog grotere opwinding meester had gemaakt<br />

dan elders. In de hele archipel deden geruchten de ronde dat de grote<br />

ommekeer op handen was en dat diegenen die hem zouden bewerkstelligen,<br />

op militaire steun mochten rekenen van de Sowjet-Unie, China<br />

en Turkij e - leden van de Sarekat Rakjat boden rode kaarten ten verkoop<br />

aan die, zo werd gezegd, als de ommekeer zich had voltrokken, zouden<br />

aantonen dat de houders aan de goede kant hadden gestaan; in welke<br />

mate die kaarten elders verkocht zijn, is niet bekend, wèl echter dat op<br />

West-Sumatra en in Batavia talloze inheemse gezinnen zich zulk een<br />

kaart aangeschaft hadden. Er waren bedragen voor betaald die van een


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

kwartj e konden oplopen tot enkele guldens; de bijeengebrachte gelden<br />

werden gebruikt voor de financiering van de activiteiten van de PKI, ook<br />

wel voor het kopen van wapens. Er werd door dat alles een nerveuze<br />

spanning geschapen die het Revolutionair Comité op de ingeslagen weg<br />

voortdreef. Inderdaad, de leden van het comité gingen in de loop van<br />

oktober op reis om er zich van te vergewissen of de PKI-kaders in de<br />

verschillende districten bereid waren, aan de opstand deel te nemen. Hun<br />

bevindingen vielen tegen: er waren vier districten waar de kaders positief<br />

reageerden: op Java Bantam, de Preanger en Tegal (dat op Midden-Java<br />

aan de noordkust ligt) (zie kaart V op pag. 47) en op Sumatra Padang - alle<br />

overige districten deden Of geen duidelijke uitspraak öf weigerden mee<br />

te doen; onder die weigeraars waren de in PKI-verband grote en belangrijkedistricten<br />

Semarang en Soerabaja.<br />

Deze gemengde ontvangst ontmoedigde het Revolutionair Comité<br />

niet - eind oktober in Batavia bijeenkomend besloot het, in de nacht van<br />

12 op 13 november tot actie over te gaan; het definitieve sein daartoe zou<br />

van Cheribon uit gegeven worden, Kennelijk werd verwacht dat de<br />

districten die lauw of volstrekt afwijzend hadden gereageerd, zouden<br />

gaan meedoen zodra de grote actie was ingezet en tot de eerste successen<br />

had geleid,<br />

*<br />

Inmiddels had een nieuwe gouverneur-generaal zijn ambt aanvaard: Fock<br />

was begin september '26 vervangen door de Graeff - wij noemden deze<br />

al, maar het heeft zin, iets meer over hem mee te delen .<br />

.Jhr. mr. A. C D, de Graeff was in 1872 in Den Haag geboren, had daar<br />

een gymnasium doorlopen, had in Leiden Indisch recht gestudeerd en<br />

was in 1895 naar Indië vertrokken. Daar was hij bijna twintig jaar lang<br />

werkzaam geweest aan de Algemene Secretarie - hij was in '13 tot<br />

Algemeen Secretaris benoemd, Als hoofdambtenaar o.m. onder de gouverneurs-generaal<br />

van Heutsz en Idenburg was hij een overtuigd aanhanger<br />

geworden van de ethische politiek en de associatie-gedachte.<br />

Idenburg bevorderde in '14 dat hij tot lid van de Raad van Nederlands-<br />

Indië, van Limburg Stirum in '17 dat hij tot vice-president benoemd<br />

werd. Hij was het van wie wij in het vorige hoofdstuk weergaven hoe<br />

diep hij geschokt werd door het feit dat hij begin '19, toen hij was<br />

gerepatrieerd, in Den Haag minister Idenburg had aangetroffen als een<br />

308


GOUVERNEUR-GENERAAL DE GRAEFF<br />

man .op wie Colijn beslissende invloed had gekregen - hijzelf was<br />

volkomen gelijk-op blijven denken met van Limburg Stirum en maakte<br />

er zich ook op de nieuwe post die hij kreeg (hij werd in '21 gezant te<br />

Washington), zorgen over dat Fock, van Limburg Stirums opvolger, zo<br />

weinig tegemoet kwam aan de wensen der Indonesische nationalisten.<br />

Dat zou hij anders doen!<br />

In tegenstelling tot van Limburg Stirum had Fock het vertrouwen<br />

weten te winnen va_nhet overgrote deel van de Nederlanders in Indië<br />

wier denkbeelden als gevolg van wat wij 'de schok van '18' hebben<br />

genoemd, gelijk vermeld, naar rechts waren opgeschoven. Door die<br />

N ederlanders werd het bericht van de Graeffs benoeming met grote<br />

wrevelontvangen; in een van hun bladen werd hij beschreven als 'een<br />

pGrsoon, gewend zich te bukken en te buitelen, te draaien en te wringen,<br />

naar de diplornatie dat eist' - een persoon ook van wie men niet mocht<br />

aannemen dat hij jegens de nationalisten 'een fier neen' zou laten heren.'<br />

De wrevel nam toe door wat de Graeff in zijn installatierede betoogde:<br />

hij sprak met onverholen bewondering over van Limburg Stirutn en hij<br />

uitte scherpe kritiek op Fock door op te merken dat in de voorafgaande<br />

jaren het vertrouwen van de inheemse bevolking in de rechtvaardigheid<br />

van het gouvernement was verdwenen. Anders gezegd: hij wilde terug<br />

naar de ethische politiek.<br />

*<br />

Omtrent de heftige meningsverschillen die zich in de loop van '26 binnen<br />

de PKI hadden voorgedaan, was het gouvernement redelijk goed ingelicht:<br />

van de brieven die Tan Malaka uit Manila naar het PKI-bestuur<br />

had gezonden, was een deelonderschept en bovendien had de spion die<br />

zich in het centrum te Singapore had weten in te dringen, het gouvern-ement<br />

op de hoogte kunnen houden van wat daar aan informatie<br />

binnenkwam. Het gouvernement wist aldus van het doen en laten van<br />

het bestuur van de PKI vrij veel af, maar het kreeg geen enkele informatie<br />

meer over de opstandsvoorbereidingen, zodra deze waren overgenomen<br />

door het zelfstandig optredend Revolutionair Comité.<br />

Het Comité zond enkele dagen vóór 12 november telegrammen aan<br />

de PKI-Ieiders in de districten die zich tot medewerking aan de opstand<br />

t Aangehaald in P. J. Drooglever. De Vaderlandse Club 1929-1942, p. 26.<br />

309


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

bereid hadden verklaard; die telegrammen waren, zoals gebruikelijk,<br />

gecamoufleerd als commerciële mededelingen. In sommige gevallen<br />

werden evenwel schriftelijke instructies overgebracht door koeriers of<br />

koeriersters. De koerierster nu die zich op 12 november in Tegal vervoegde<br />

bij het schuiladres van de leider van de opstand in heel Midden-<br />

Java, werd op die dag bij dat adres gearresteerd, waarmee de instructies<br />

voor Midden-Java aan de politie in handen vielen; er stond o.m. in: 'Alle<br />

kledingstukken' (daarmee waren de BB-ambtenaren bedoeld) 'moeten<br />

tot sambal worden fijngestampt." In alle residenties van dit deel van het<br />

eiland werden de aan het Nederlands bestuursapparaat bekende, vooraanstaande<br />

communisten onmiddellijk gearresteerd en de huizen van<br />

nogal geïsoleerd wonende BB'ers onder bewaking gesteld. De autoriteiten<br />

in Tegalhadden evenwel, schijnt het, niet de indruk gekregen dat er<br />

op Java een algemene opstand dreigde, althans: de eerste die op 12<br />

november Batavia waarschuwde, des avonds pas, was de resident van het<br />

beoosten Tegal gelegen Pekalongan (zie kaart V op pag. 47), aan wie de<br />

'gedecodeerde' tekst was voorgelegd van het naar die plaats gezonden<br />

z.g. commerciële telegram; die 'gedecodeerde' tekst luidde: 'De tijd is<br />

bepaald op november 12-13, 1926, tussen middernacht en twee uur<br />

's nachts. Het volk moet overal in opstand komen. Alle gouvernementsfunctionarissen<br />

en politiemannen moeten gedood worden.'<br />

Het bericht uit Pekalongan kwam in het paleis van gouverneurgeneraal<br />

de Graeff te Batavia binnen terwijl daar een gala-bal gaande was.<br />

Hoofdofficieren van het Knil begaven zich haastig naar hun stafkwartieren<br />

en alarmeerden de gekazerneerde eenheden. 's Nachts na twaalf uur<br />

werd het in en bij Batavia onrustig. Er trokken groepen van enkele<br />

honderden zwak-bewapende inheemsen door de straten - één groep<br />

maakte zich meester van de telefooncentrale (en werd spoedig daaruit<br />

verdreven), een andere poogde zonder succes een gevangenis binnen te<br />

komen. Hier en daar werden branden gesticht. In het begin van de<br />

ochtend waren evenwel alle ongeregeldheden bedwongen; er hadden<br />

toen omstreeks driehonderd arrestaties plaatsgevonden. Elders op Java<br />

waren er slechts geringe ongeregeldheden (in het gebied van Soerakarta<br />

pas op de 17de), met uitzondering evenwel van de Preanger en vooral<br />

van Bantam. In laatstgenoemd, bij uitstek Islamietisch gebied werd de<br />

'heilige oorlog' gepredikt: telefoonverbindingen werden er onklaar gemaakt<br />

en wegen geblokkeerd (ook werden een Nederlands spoorwegambtenaar,<br />

een wedono, een assistent-wedono en acht inheemse politie-<br />

1 Brief, 18 aug. 1983, van KW. 1. Bezemer.<br />

3IO


DE COMMUNISTISCHE OPSTAND<br />

mannen gedood) maar de troepen van het Knil die onder commando van<br />

kapitein L. Th. Becking het gebied binnentrokken, stieten nauwelijks op<br />

weerstand.<br />

Het was dat Knil dat, hetzij door in te grijpen, hetzij door zich te<br />

vertonen, de ongeregeldheden wist te bedwingen dan wel te voorkomen.<br />

'Bij recente onlusten', zo seinde de Graeff begin december aan Den Haag,<br />

'zijn troepen vrijwel tot uiterste capaciteit benut.' Hij liet een waarschuwing<br />

volgen: 'Indien overeenkomstig plan leiders, onlusten in ernstige<br />

mate ook buiten West-Java waren uitgebroken en vooral indien daarmede<br />

spoorstaking gepaard, zou leger niet in staat zijn geweest, daaraan<br />

'hoofd te bieden."<br />

Het was meegevallen: de opstand had niet veelom het lijf gehad - hij<br />

wekte evenwel bij de Europeanen een golf van angst op; die angst werd<br />

aangewakkerd door de maatregelen die de autoriteiten namen: geïsoleerde<br />

woningen of wijken waar Europeanen woonden, werden onder<br />

bewaking gesteld, ook werden verspreid wonende Europeanen wel in<br />

bewaakte complexen samengebracht. In een plaatsje in de bergen op<br />

Oost-Java waar een krankzinnigengesticht gevestigd was, 'was de angst',<br />

aldus later een Nederlander,<br />

'zó groot dat alle Europeanen zich in de gebouwen van het krankzinnigengesticht<br />

... verzamelden om zich aldus met behulp van de inheemse bestuursambtenaren<br />

en de Veldpolitie beter te kunnen verdedigen ... De wildste geruchten deden<br />

de ronde: alle Europeanen zouden door de communisten worden afgeslacht,<br />

waarbij de bestuursambtenaren op de eerste plaats stonden? ... Gelukkig gebeurde<br />

er niets, zodat wij enige dagen later rustig naar Soerabaja konden terugkeren."<br />

In de weken die op de opstand volgden, vonden overal op Java<br />

arrestaties plaats'; Alimin en Moesso werden in december door de Britse<br />

I Telegram, 7 dec. 1926, van de Graeff aan de min. van koloniën, Kwantes, dl. II,<br />

P.525. 2 Van der Jagt, resident te Magelang (Midden-Java), kreeg een bij huiszoekingen<br />

in beslag genomen 'lijstje in codeschrift' te zien, 'aanwijzende de bestuursambtenaren,<br />

t.w. wij die uit de weg moesten worden geruimd. 'Karbouw', dat ben ik,<br />

de resident, 'Sapi-huid' zijn de assistent-residenten, 'Geitenvel' zijn de controleurs,<br />

'Vlees' is de regent, enz.' (M.B. van der Jagt: Memoires, p. 266) 'Besturen overzee,<br />

p. r82. 4 Het dagblad Het Nieuws van de Dag, eerder al door ons geciteerd, was het<br />

met die arrestaties niet eens. 'Waarom niet tegen de muur?!!', aldus zijn commentaar.<br />

'Vijftig galgen op het Koningsplein' (het grootste plein in Batavia) 'en enige dezelfde<br />

instrumenten op het dorpsplein in diverse Bantamse plaatsen, ten aanschouwe van de<br />

bevolking, hebben vijftigjaar lang een heilzaam effect.' (aangehaald in Oud: Hetjongste<br />

verleden, dl. Ill, p. 316)<br />

3II


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

autoriteiten opgepakt toen zij op Malakka aankwamen; zij werden na<br />

enige tijd uitgewezen en keerden naar Moskou terug.<br />

*<br />

Zoals eerder weergegeven, hadden de Prambanan-besluiten voorzien in<br />

een opstand in twee fasen: eerst een in het gebied van Padang (West-<br />

Sumatra), daarna een op Java. De PKI in Padaug had zich in oktober '26<br />

accoord verklaard met het opstandsplan van het Revolutionair Comité<br />

- onbekend is, waarom het in de nacht van 12 op 13 november op<br />

West-Sumatra rustig bleef. Ook daar vonden nadien arrestaties plaats<br />

maar sommige leidende communisten wisten zich schuil te houden onder<br />

de Minangkabauers. De belangrijkste hunner, een aanhanger van Tan<br />

Malaka, ried met klem af alsnog, tot actie over te gaan, maar enkele<br />

anderen meenden dat West-Sumatra niet bij Java mocht achterblijven<br />

- de PKI had trouwens op West-Sumatra naar verhouding meer wapens<br />

bijeengebracht dan haar op Java was gelukt en er was een sterke ontevredenheid<br />

jegens de inheemse hoofden die door het gouvernement<br />

werden gesteund. Op I januari '27 brak een opstand uit in Siloengkang,<br />

in de bergen ten noordoosten van Padang (zie kaart VI op pag. 62), en<br />

die opstand welke zich snel uitbreidde, leidde tot zwaardere gevechten<br />

dan zich op Java hadden voorgedaan. Een deel van de PKI-aanhangers<br />

was hierbij in rode hemden gekleed - zo zouden zij, was hun verzekerd,<br />

onkwetsbaar zijn.' Hoeveel slachtoffers er aan inheemse zijde vielen, is<br />

niet bekend, aan de zijde van het gouvernement werden een spoorwegbeambte<br />

en enkele inheemse politiefunctionarissen gedood en sneuvelde<br />

een Knil-officier.<br />

Op 12 januari was het overal weer rustig maar enkele maanden later<br />

traden enkele marechaussee-brigades opnieuw op tegen communistische<br />

opstandelingen in het gebied tussen Padang en Siloengkang, zulks onder<br />

bev€! van een majoor van het Knil, W. V. Rhemrev, drager van de<br />

Militaire Willemsorde (die had hij in Atjeh verworven). Dat optreden<br />

ging, aldus de Europese pers op Java in oktober '28, gepaard met 'gemene<br />

martelingen door sadistische beulen', zelfs met 'lijkenschennis'" - vermoedelijk<br />

sloeg dat laatste op het feit dat marechaussees het hoofd van<br />

1 In Bantam waren plaatselijk witte hemden gebruikt. 2 Soerabalaas Handelsblad,<br />

24 okt. 1928.<br />

312


DE COMMUNISTISCHE OPSTAND<br />

de leider van de opstand, die gesneuveld was, afgehouwen hadden en<br />

het, op een stok geschoven, door de kampongs hadden Ïaten dragen. Toen<br />

deze zaak in de openbaarheid kwam, was aan majoor Rhemrev wegens<br />

volbrachte diensttijd op eigen verzoek eervolontslag verleend. Gouverneur-generaal<br />

de Graeff kon niet bereiken dat tegen de majoor een<br />

strafvervolging werd ingesteld, wèl "ontvingen deze en de overige officieren<br />

die voor het gebeurde verantwoordelijk waren, van de legercommandant<br />

een schriftelijke betuiging van ernstige ontevredenheid. Wij<br />

kunnen ons niet anders voorstellen dan dat de majoor daar met verbittering<br />

kennis van nam - notabene: voordat de pers aan de onder zijn<br />

verantwoordelijkheid gepleegde misdragingen aandacht had besteed, was<br />

hij wegens zijn doortastend optreden benoemd tot officier in de orde<br />

van Oranje-Nassau met de zwaarden.<br />

*<br />

De repressie waartoe het gouvernement overging, was zwaar. Van Sumatra<br />

wisten ongeveer honderd communisten of met de opstand anderszins<br />

sympathiserenden (daaronder vele Islamieten die gehoopt hadden,<br />

de kafirs te kunnen verdrijven) naar Malakka of Singapore te ontkomen,<br />

maar overigens werden op Sumatra en op de Molukken massale arrestaties<br />

verricht en op Java, waar zij al eerder waren begonnen, werden zij<br />

voortgezet. Het BB-apparaat kreeg instructie, alle inheemsen en Chinezen<br />

te arresteren van wie, daargelaten of zij iets met de twee opstanden te<br />

maken hadden gehad, bekend was of vermoed werd dat zij lid waren<br />

geweest van de PKI of daar met sympathie tegenover hadden gestaan.<br />

Van diegenen die bij gewelddadigheden betrokken waren geweest welke<br />

aan Europeanen of inheemsen het leven hadden gekost, werd een aantal<br />

ter dood veroordeeld - in de meeste gevallen verleende de Graeff gratie,<br />

drie doodvonnissen werden voltrokken. In totaal werden ca. dertienduizend<br />

personen gearresteerd. Van hen werden ca.vierduizendvijfhonderd.<br />

die aan de onlusten hadden deelgenomen, tot gevangenisstraffen veroordeeld<br />

maar aan de resterende ca. achtduizendvijfhonderd kon in dat<br />

opzicht niets ten laste worden gelegd. Een kleine zevenduizendzevenhonderd<br />

arrestanten werd na enige tijd vrijgelaten maar ruim achthonderd<br />

hield men vast. Onder hen bevonden zich overtuigde communisten<br />

zoals de laatste partijvoorzitter, Sardjono, maar ook personen die met de<br />

PKI maar een zwak contact hadden gehad of van wie door anderen die<br />

313


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

zij zich tot vijand hadden gemaakt, beweerd was dat zij communist<br />

waren. Inheemse bestuursfunctionarissen die van bepaalde lastposten af<br />

wilden zijn, konden het zich gemakkelijk maken: een bericht naar het<br />

BB-apparaat dat de betrokkenen communist waren, was voldoende om<br />

hen te doen arresteren.<br />

Al die arrestaties en ook de dreiging van nieuwe arrestaties legden in<br />

'27 (het jaar waarin, gelijk eerder vermeld, de politieke recherche werd<br />

versterkt in de vorm van de oprichting van de 'tweede' PID) een zware<br />

druk op het inheemse, hier en daar ook op het Chinese deel van de<br />

samenleving. Sommige inheemsen trachtten zich aan arrestatie te onttrekken<br />

door schuil te gaan in de scharen van de ha4J'-gangers'- trouwens;<br />

ook onder diegenen die naar Malakka of Singapore ontkomen waren,<br />

bevonden zich verscheidenen (de met de opstand sympathiserende Islamieten)<br />

die Of naar Egypte Of naar Mekka togen. Wie aldus in Mekka<br />

aankwam, was geenszins veilig - het Nederlands consulaat in Djeddah,<br />

de voornaamste havenplaats in Saoedi-Arabië, kwam er meestal wel<br />

achter wie onder de pelgrims Indië verlaten hadden met de bedoeling,<br />

arrestatie te ontgaan, of wie in Mekka contacten legden die voor nieuwe<br />

politieke activiteit van belang konden zijn; dan werd koning Ibn Saoed<br />

ingelicht en 'het was', aldus later de toenmalige Nederlandse consul in<br />

Djeddah, 'voldoende, hem de lijst te overhandigen met de namen der<br />

nationalistische vluchtelingen ... Dan werden ze gevangen genomen en<br />

aan ons uitgeleverd, zodat wij hen naar Indië konden terugzenden';<br />

spoedig 'kwamen de eerste convooien, met kettingen gebonden, uit<br />

Mekka naar Djeddah wandelen' (een afstand van ca. tachtig kilometer).<br />

'In de politiekazerne van Djeddah zag ik hen voor het eerst: uitgeputte,<br />

verzwakte, verslagen mensen."<br />

*<br />

Vóór '27 hadden de gouverneurs-generaal hun exorbitante rechten steeds<br />

1 Gemiddeld waren er volgens de gouvernementsgegevens in de jaren 1925-30 per<br />

jaar ca. negentigduizend hatij-gangers uit Nederlands-Indië O. F. Haccoû in Balans van<br />

beleid, p. 26r) - H. J. Benda daarentegen, een van de deskundigen op het gebied van<br />

de Islam in Indië, vermeldt dat het er in die periode nooit meer dan ruim vijftigduizend<br />

waren. (H. J..'Benda: The Crescent and the Rising Sun. Indonesian Islam under the<br />

japanese occupation 1942-1945 (1958), p. 220) 2 D. van der Meulen: Hoort gij de donder<br />

niet? Begin van het einde der Nederlandse gezagvoering in Indië. Een persoonlijke terugblik<br />

(1977), p. nD-I I.


MASSALE DEPORTATIES<br />

in zoverre met behoedzaamheid uitgeoefend dat geval na geval diepgaand<br />

was onderzocht of er aanleiding was om, na accoordbevinding door de<br />

Raad van Nederlands-Indië, de zware straf op te leggen waarmee geen<br />

rechterlijke instantie te maken had en waartegen geen appèl mogelijk<br />

was: een verblijfsverbod in bepaalde streken of verbanning binnen de<br />

archipel. In het eerste geval had de gestrafte vaak, in het tweede steeds<br />

een nieuw bestaan moeten opbouwen; was hij verbannen, dan was hij<br />

namelijk meestal naar een eiland in het oostelijk deel van de archipel'<br />

overgebracht - daar had hij zes maanden lang voor zijn levensonderhoud<br />

en eventueel dat van het hem vergezellende gezin een gering bedrag<br />

uitbetaald gekregen, nl. flo per maand; de bedoeling was dat hij er in<br />

die zes maanden in zou slagen, een bescheiden positie op te bouwen,<br />

veelal als handwerker. Was hem dat gelukt, dan was hij van de ergste<br />

materiële zorgen bevrijd. Banneling bleef hij: gescheiden van zijn verwanten<br />

en vrienden, gescheiden van zijn geboortegrond of van het<br />

gebied waar hij later had gewoond, feitelijk gevangene op een afgelegen<br />

eiland dat bewoond werd door een primitievere bevolking met een<br />

andere cultuur en een andere taal. Briefwisseling met personen in de<br />

gebieden waaruit hij was verwijderd, was toegestaan - die brieven<br />

werden gecensureerd; zij vormden 'bovendien slechts een mager substituut<br />

voor het levende contact. Zo was ballingschap ook onder de gunstigste<br />

omstandigheden een kwelling.<br />

Ten aanzien van de ca. achtduizendvijfhonderd na de PKI-opstanden<br />

gearresteerden, aan wie geen deelneming aan die opstanden ten laste kon<br />

worden gelegd, week het gouvernement in twee opzichten van de<br />

vroegere praktijk af: het Binnenlands Bestuur, veelal voorgelicht door de<br />

inheemse bestuurders, diende op te geven wie als gevaarlijke cornmunisten<br />

beschouwd moesten worden en die lijsten werden en bloc aan de<br />

gouverneur-generaal en de Raad van Nederlands-Indië voorgelegd; aan<br />

verificatie van de summiere gegevens kwamen die instanties niet toe. De<br />

exorbitante rechten werden daarmee niet alleen op een veel groter schaal<br />

dan tevoren toegepast maar ook op een veelonzorgvuldiger wijze.<br />

Bovendien werd als collectief verbanningsoord een gebied uitgekozen<br />

dat zich in het primitiefste deel van de archipel bevond: de bovenloop<br />

van de Digcel-rivier in Nederlands Nieuw-Guinea (zie kaart VII op pag.<br />

jzo),<br />

Begin '28, vele maanden, soms meer dan een jaar na de arrestaties,<br />

vonden de eerste deportaties naar Boven-Digeel plaats. Er werden ruim<br />

achthonderd inheemsen en tien Chinezen naar toe gebracht, bijna allen<br />

mannen (vijftien gedeporteerden werden door hun vrouw vergezeld).<br />

315


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Bijna zevenhonderd van deze ballingen waren afkomstig van Java, de<br />

overigen van Sumatra en de Molukken. Bijna vierhonderd van de mannelijke<br />

ballingen hadden een functie gehad in gouvernementsdienst,<br />

ruim driehonderdvijftig hadden een vrij beroep uitgeoefend, slechts<br />

negen-en-zeventig waren landbouwer geweest: een aanwijzing dat<br />

slechts weinigen van de dorpelingen, die de overweldigende meerderheid<br />

van de bevolking vormden, tot de PKI waren toegetreden. Een<br />

tweede aanwijzing daarvoor was het feit dat zich onder de gedeporteerden<br />

een minderheid aan analfabeten bevond: 28 % - de PKI had haar<br />

kracht gevonden in de rijen der ontwikkelden.<br />

Moest men nu al die gedeporteerden als personen zien van wier<br />

voortgezette aanwezigheid in de streek waar zij gearresteerd waren,<br />

onrust te verwachten was? Er is reden tot twijfel. Er stak in de ontwikkeling<br />

van de PKI in de periode '20-'27 het element van overspanning<br />

dat telkens in de verzetsbewegingen tegen het koloniaal gezag aan de dag<br />

was getreden - juist doordat de PKI een zo beslissende nederlaag. had<br />

geleden, had men kunnen aannemen dat van haar aanhangers velen,<br />

misschien wel zeer velen, die een allerminst orthodox maar eerder<br />

sterk-Indonesisch getint en bij uitstek vaag Marxisme hadden aangehangen,<br />

na die nederlaag tot inkeer zouden komen. Zulk een gematigde visie<br />

sprak evenwel het gouvernement niet aan. Zijn reactie werd in hoge mate<br />

door angst bepaald. Schrijvend over hetgeen eind '26 op Java en begin<br />

'27 op West-Sumatra gebeurd was, bekende Welter later: 'Nooit heb ik<br />

het precaire van onze positie als leiders van een miljoenenvolk zo sterk<br />

gevoeld als in die dagen. Even een rimpeling in het anders roerloze vlak<br />

van de inheemse maatschappij en de grondslagen van het Nederlandse<br />

gezag trilden in delen van Java en West-Sumatra.'!<br />

Zo was het, en vandaar de excessieve reactie. Zij bleef lang nawerken.<br />

Bovendien: toen het kamp Boven-Digeel eenmaal bestond, konden in<br />

de jaren die volgden, allen die zich, zonder enige binding met de PKI,<br />

tegen het gouvernement gekeerd hadden, daarheen gedeporteerd worden.<br />

*<br />

De opstand op West-Java leidde er toe dat de Komintern, die hem als een<br />

fatale fout had gezien en er alle hulp aan had geweigerd, een oproep deed<br />

I Welter: 'Memoires', p. 90.<br />

316


DE 'PKI' VERLOOPT<br />

verschijnen die op 24 november '26 in het dagblad van de CPH, De<br />

Tribune, werd opgenom~n. 'De Communistische Internationale', zo heette<br />

het aan het slot, 'begroet van ganser harte de revolutionaire strijd van<br />

de Indonesiërs en onderst~unt deze volledig.' Enkele dagen eerder had<br />

in Moskou een zitting plaatsgevonden van het dagelijks bestuur van de<br />

Komintern waar Semaoen met 'de Internationale' was begroet; 'de huidige<br />

opstand', had hij gezegd, 'betekent het begin van het einde van het<br />

Hollandse imperialisme.' Hij was nadien naar Nederland gereis.d en werd<br />

daar op 29 november in Amsterdam uitbundig gehuldigd op een demonstratieve<br />

vergadering van de communistische partij.<br />

In werkelijkheid was het, na het onderdrukken van de PKI-opstand<br />

op West-Sumatra, in Indië met alle massale communistische activiteit<br />

gedaan. Wel bleven in '27 losse groepen actief die, soms gecamoufleerd<br />

als kunst- en begrafenisverenigingen, de inheemse bevolking tot verzet<br />

trachtten aan te sporen - ook werd injuli '27 door Menadonese militairen<br />

van het Knil een poging ondernomen om delen van de pyrotechnische<br />

werkplaats van het Knil te Bandoeng te vernielen (Tjipto Mangeenkoesoemo,<br />

een van de oprichters van Boedi Oetomo en de Indische Partij, had<br />

hoewel hij geen communist was, met hen een gesprek gevoerd en hun<br />

flo gegeven en werd nu naar het eiland Banda in de Molukken verbannen');<br />

voorts werden in '28 twee in Moskou opgeleide inheemse propagandisten<br />

ontdekt (zij verdwenen naar Boven-Digoel) en ook in later<br />

jaren werden hier en daar wel communisten opgepakt (en verbannen),<br />

maar vergeleken met wat zich van '20 tot '27 had afgespeeld, had dit alles<br />

weinig om het lijf. Na een vergeefse poging om van Nederland uit met<br />

. communistische zeelieden een nieuwe organisatie op te richten, begon<br />

de heropbouw van de PKI pas in de lente van' 35, toen Moesso (Alimin<br />

was in Moskou gebleven"), vermoedelijk via China en de Philippijnen,<br />

onontdekt in Soerabaja aankwam. Ook die nieuwe PKI werd door<br />

talrijke arrestaties getroffen - Moesso moest Indië in '36 verlaten; hij<br />

begaf zich opnieuw naar de Russische hoofdstad.<br />

I Tegen Tjipto waren al eerder maatregelen genomen. Eind '20, toen hij voorzitter<br />

was van de Sarekat Hindia, de Nationaal-Indische Partij (de voortzetting van de<br />

Indische Partij), was hem het verblijf in de Vorstenlanden ontzegd - het gouverne- .<br />

ment had toen de indruk gehad dat het genoemde verbond allerlei onrust in de<br />

Vorstenlanden ontketend had. Er waren daar toen met het communisme sympathiserende<br />

nationalisten actief gebleven en vermoedelijk waren, gelijk reeds vermeld, uit<br />

hun rijen in '23 de plegers van de aanslag op Fock voortgekomen. 2 Hij begaf zich<br />

vandaar in 1940 naar China, waar hij zich aansloot bij de communisten die zich in de<br />

provincie Jenan hadden teruggetrokken.<br />

317


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

En Tan Malaka?<br />

Hij was het eens geweest met de Komintern die steun aan de Prambanari-besluiten<br />

had geweigerd - anderzijds had hij de overtuiging gekregen<br />

dat de Sowjet-Unie de communistische bewegingen elders slechts<br />

gebruikte voor haar eigen nationale belangen. Hij richtte in '27 in<br />

Bangkok, de hoofdstad van Thailand, een nieuwe Indonesische partij op,<br />

de Partai Republik Indonesia, oftewel de Pari, die een door de Komintern<br />

te geven leiding principieel afwees. Opnieuw ging hij moeilijke jaren<br />

tegemoet waarin hij nu eens in het ene, dan weer in het andere Aziatische<br />

land leefde, vaak zich schuilhoudend, steeds met moeite in zijn levensonderhoud<br />

voorziend. Tenslotte belandde hij in '41 in Singapore waar<br />

hij leraar in het Engels werd aan enkele Chinese scholen.<br />

Zijn Pari werd geen succes. De verbindingen met Nederlands-Indië<br />

waren moeilijk. Mede als uitvloeisel van de samenwerking tussen de<br />

recherche in Nederlands-Indië en die in Singapore werden groepen van<br />

zijn aanhangers in '33, '36 en '37 gearresteerd. De meesten hunner werden<br />

naar Boven-Digoel gedeporteerd - aan het einde van de jaren '30 was<br />

nog slechts een kleine kern actief; op Java werd deze vermoedelijk geleid<br />

door de jeugdige Adam Malik. Dat de onafhankelijk denkende Tan<br />

Malaka zich van Moskou had losgemaakt, had men hem intussen trachten<br />

in te peperen: door Moesso was hij van '35 afvoor afvallige, verrader en<br />

Trotzkist uitgemaakt (notabene: in de kritieke jaren '25-'26 had Moesso<br />

in de geest .van Trotzki gehandeld en had Tan Malaka zich tegen Trotzki<br />

gekeerd) - Moesso had ook beweerd dat Tan Malaka in het geheim met<br />

Japan samenwerkte. Ook die bewering was van alle grond ontbloot.<br />

Had die venijnige campagne tegen Tan Malaka succes? Nauwelijks.<br />

Niet zijn naam had 'door de gebeurtenissen van '26-'27 schade geleden<br />

maar die van de PKI die naar het oordeel van talrijke politiek-bewuste<br />

Indonesiërs onberaden was opgetreden. In die kringen was bekend dat<br />

niemand zich meer moeite had gegeven dan Tan Malaka om het avontuur<br />

van de opstanden te voorkomen. Zijn persoonlijkheid had, hoe jong hij<br />

toen ook was, in de jaren '21 en '22 op Java indruk gemaakt - in maart<br />

'22 had hij Indië verlaten. Ingewijden wisten dat de adviezen die hij als<br />

vertegenwoordiger van de Komintern gegeven had, gekenmerkt waren<br />

door behoedzaamheid - zij wisten óók (en dat wist men tevens in de<br />

veel bredere kringen die met aanhangers van de Pari in contact stonden),<br />

dat hij, buiten Indië rondzwervend, grote offers bracht voor de antikoloniale<br />

zaak. Hij werd niet vergeten - evenmin werden dat trouwens<br />

zij die binnen Indië verbannen waren en van hun verbanningsoord uit<br />

briefwisseling, zij het gecensureerd, met familieleden, vrienden en ge-<br />

318


TAN MALAKA EN DE 'PARI'<br />

lijkgezinden konden onderhouden. Wellicht droeg juist de afwezigheid<br />

van die inheemsen die zich tegen het koloniaal regime hadden gekeerd,<br />

er toe bij dat de denkbeelden waarvoor zij zich hadden ingezet, levend<br />

bleven - niet op hun specifieke politieke richting kwam het dan aan maar<br />

op het gemeenschappelijk doel: een staat waar de leiding niet in handen<br />

van Nederlanders maar van Indonesiërs zou liggen.<br />

Boven-Digeel<br />

Uit het voorafgaande bleek dat weliswaar Indonesische communisten en<br />

personen die van sympathie met het communisme verdacht of beticht<br />

waren, als eersten het deportatiekamp Boven-Digeel bevolkten maar dat<br />

daar na hen ook anderen werden binnengevoerd. Op dat deportatiekamp<br />

willen wij nu dieper ingaan, waarbij wij veel van onze algemene gegevens<br />

ontlenen aan de herinneringen van een jongere broer van hadji<br />

Agoes Salim, 1. F. M. Salim, die vijftien jaar lang gevangene was van<br />

Boveu-Digoel.'<br />

Het kamp lag aan de bovenloop van de Digoel-rivier op een afstand<br />

van 450 km van de kust - dat was voor de gouvernementsstomer die er<br />

eenmaal per maand heenvoer, op zijn minst drie dagen varen; die boot<br />

lag's nachts voor anker. Op de uitgezochte plaats was een terrein vrijgekapt<br />

en daar was een steiger gebouwd. De gedeporteerden werden er eerst<br />

in barakken gehuisvest, later, toen velen hun vrouwen kinderen hadden<br />

laten overkomen, kwamen er ook kleine huisjes. Bij het kamp verrezen,<br />

afgezien van de bestuurspost en de behuizing van ca. honderd militairen<br />

van het Knil, een ziekenhuisje, een moskee, een gouvernementsschooltje<br />

en een ontspanningsruimte - óók een protestants en een katholiek kerkje<br />

en een missieschooltje. Een generator droeg zorg voor electriciteit.<br />

Eigenlijk waren er twee kampen. Toen namelijk in het oorspronkelijke<br />

1 Die herinneringen zijn opgenomen in zijn in 1973 gepubliceerd werk Vijftienjaar<br />

Boven-Digoel. Concentratiekamp in Nieuw-Guinea. Bakermat van de Indonesische onafhanleelijkbeid.<br />

Salim werd in oktober '27, negen maanden na het einde van de opstand op<br />

West-Sumatra, gearresteerd in Medan waar hij als journalist werkzaam was. Hij was<br />

tot juni '43 in Boven-Digoel opgesloten en werd toen uit dat gebied, dat niet door<br />

de Japanners was bezet, met de overige gevangenen door de Nederlandse autóriteiten<br />

naar Australië overgebracht. In december '42 was hij tot de katholieke kerk toegetreden.<br />

In Australië ging hij werken bij de Nigis, de Netherlands-Indies Government<br />

Information Service.<br />

319


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

VII. Nederlands-Nieuw-Guinea<br />

kamp, Tanak Merah (Rode Grond), bleek dat een deel van de gedeporteerden,<br />

allen communisten, een volstrekt recalcitrante houding innam,<br />

werd dat deel ca. 40 km verder stroomopwaarts in een tweede, kleiner<br />

kamp ondergebracht, Tanah Tinggi (Hoge Grond). Dat tweede kamp<br />

begon met honderdvijf-en-twintig bewoners, vrouwen en kinderen<br />

inbegrepen.<br />

Men kon de gedeporteerden in vijf groepen indelen: in Tanah Tinggi<br />

de z.g. onverzoenlijken; zij kregen van het gouvernement bescheiden<br />

maandrantsoenen die zij met eigengekweekte groente en fruit en door<br />

visvangst aanvulden - zij kregen geen materiaal voor verlichting en ook<br />

po


BOVEN-DIGOEL<br />

geen kleding. In Tanah. Merah was een groep die, hoewel niet als onverzoenlijk<br />

beschouwd, toch weigerde te werken - die groep ontving<br />

dezelfde rantsoenen als de onverzoenlijken en moest deze ook zelf<br />

trachten aan te vullen. Tanah Merah kende voorts een groep gedeporteerden<br />

die werkzaam waren als politie-agent, telefonist, onderwijzer, ziekenverpleger<br />

enz.; dezen kregen een vast maandgeld. Dan was er de groep<br />

van de dagloners (loon: veertig cent per dag) die eveneens voor het<br />

gouvernement, d.w.z. voor het kamp, werkzaam wareri, hoofdzakelijk als<br />

landbouwers. Voorts waren er gedeporteerden die als schoenmakers,<br />

kleermakers enz. een 'vrij' beroep uitoefenden en aldus enig geld verdienden.<br />

Tenslotte was er een groepje invaliden dat een bescheiden<br />

bedrag aan onderstand kreeg. Maandgelders, dagloners, handwerkers en<br />

invaliden kochten zelf hun voedsel. Enkele gedeporteerden dreven een<br />

winkeltje en er was ook een Chinese toko - de eerste toko-houder was<br />

volgens Salim 'een onverbeterlijke afzetter' I, de tweede vroeg redelijke<br />

pnJzen.<br />

Boven-Digoel begon, gelijk vermeld, met ruim achthonderdtien gedeporteerden,<br />

van wie vijftien door hun vrouw vergezeld werden. Twee<br />

jaren later, in '30, waren er ca. elfhonderdvijftig gedeporteerden, bij wie<br />

zich een kleine duizend vrouwen en kinderen bevonden. Het gouvernement<br />

was toen tot de conclusie gekomen dat overwogen diende te<br />

worden, een deel van de gedeporteerden naar hun oorspronkelijke woonplaats<br />

terug te voeren. Een van de leden van de Raad van Indië begaf zich<br />

naar Boven-Digoel, verbleef zeven weken in Tanah Merah, sprak er met<br />

ruim zeshonderd gedeporteerden en rapporteerde na terugkeer aan de<br />

gouverneur-generaal dat zijns inziens ruim vierhonderd hunner in vrijheid<br />

gesteld konden worden. Een van zijn bevindingen was óók dat in<br />

Boven-Digoel zoveel malaria heerste dat het gebied eigenlijk ongeschikt<br />

was als locatie van een interneringskamp; hij stelde voor, het gehele kamp<br />

naar een gezondere streek te verplaatsen. Vervolgens werd overwogen,<br />

die verplaatsing te doen geschieden naar een van de Molukken-eilanden<br />

- het slot van het lied was dat het kamp bleef waar het was.<br />

Van begin '3I af werden verscheidene honderden gedeporteerden<br />

vrijgelaten - kleinere aantallen daarentegen, de meesten nationalisten,<br />

anderen aanhangers van Malaka's Pari-partij of bestuursleden van daarmee<br />

verbonden vakbonden, maar ook wel communisten die hun in '27<br />

opgelegde gevangenisstraf uitgezeten hadden, werden als nieuwelingen<br />

Boven-Digoel binnengevoerd. Begin '36 waren er vierhonderdnegentien<br />

I A.v., p. 126.<br />

321


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

gedeporteerden (van wie een-en-zeventig onverzoenlijken in Tanah<br />

Tinggi woonden), eind '39 driehonderdvijf-en-vijftig (zeven-en-twintig<br />

in Tanah Tinggi) - behalve de onverzoenlijken werd de laatst overgebleven<br />

groep, tweehonderdvijf-en-negentig gedeporteerden en tweehonderdtwaalf<br />

gezinsleden tellend, in juni '43 door de zorgen van de Nederlandse<br />

autoriteiten in Australië naar dat land overgebracht; daarop<br />

komen wij terug in ons volgende deel.<br />

Hoeveel personen in totaal korte of lange tijd als gedeporteerden in<br />

Boven-Digoel hebben vertoefd, is niet precies bekend (wij schatten: ca.<br />

veertienhonderd) - evenmin, hoevelen er zijn overleden (wij schatten:<br />

enkele tientallen). De gedeporteerden werden, aldus Salim, 'niet getreiterd<br />

of mishandeld", beide kampen waren, schrijft hij, 'een redelijk<br />

bewoonbare nederzetting." Desniettemin was het bestaan in Boven-<br />

Digoel, al werden er ook lessen gegeven en was er gelegenheid tot<br />

velerlei verstrooiing, voor de gedeporteerden een kwelling. Dat was het<br />

door de onbegrensde duur van de opgelegde verbanning, door het<br />

buitensporig heet en buitensporig vochtig klimaat, door de dreiging van<br />

de malaria, maar vooral door het heimwee waar nagenoeg alle gedeporteerden<br />

aan leden, en door, aldus Salim, 'de verschrikkelijke eenzaamheid'."<br />

Eenzaamheid niet doordat men alléén was (er waren medegedeporteerden,<br />

vrouwen, kinderen, Nederlandse bestuursfunctionarissen<br />

en militairen" aan het eind van de jaren '30 een jaar of twee lang<br />

ook ruim tweehonderd ernployé's van een maatschappij die, vergeefs<br />

overigens, naar goud zocht), neen, eenzaamheid doordat men gedwongen<br />

samen was met steeds dezelfde mensen en zich midden in het vrijwel<br />

ondoordringbare tropische oerwoud bevond. Jaar in, jaar uit moest die<br />

eenzaamheid verdragen worden. 'Het is bijna ongelofelijk maar het is<br />

een feit', schreef in augustus '35 de Indonesische nationalistische voorman<br />

Sjahrir, die in december '34 naar Boven-Digoel was gedeporteerd,<br />

'dat al die mensen ... gemarteld worden zonder dat degenen die hen kwellen<br />

en martelen het zich bewust zijn, omdat ze zich van het geestelijk lijden van de<br />

bannelingen niets maar dan ook niets aantrekken en er meestal zelfs geen notie<br />

van hebben."<br />

Vele gedeporteerden vervielen tenslotte tot volstrekte apathie.<br />

1 A.V., p. I45. 2 A.V., p. 89. 3 A.v., p. I45. 4 Het Knil-detachement werd in<br />

december '4I naar Ambon verplaatst en vervangen door een detachement Veldpolitie.<br />

5 Sjahrazad (ps. van Sjahrir): Indonesische overpeinzingen (I950), p. I20.<br />

322


BOVEN-DIGOEL<br />

Zestien maal vormden zich kleine groepjes die een vluchtpoging<br />

ondernamen; daarbij waren in totaal ca. zestig gedeporteerden betrokken<br />

(ca.veertig uit de groep der onverzoenlijken) - bij elf van die pogingen<br />

werd de vlucht na enige tijd opgegeven, bij vijf slaagden de betrokkenen<br />

er in, de kust en vandaar met scheepjes Australië te bereiken. Daar werden<br />

zij allen door de Australische autoriteiten opgepakt en aan de N ederlands-<br />

Indische uitgeleverd, die hen weer naar Boven-Digoellieten overbrengen.<br />

*<br />

In 1936 toonde een in opdracht van de procureur-generaal ingesteld<br />

onderzoek aan, dat nagenoeg allen van de ruim achthonderd naar Digoel<br />

gedeporteerden die vrijgelaten waren, door hun gedrag sindsdien geen<br />

enkele aanleiding hadden gegeven tot klachten - slechts van vijf-enveertig<br />

werd aangenomen dat zij nog vatbaar waren voor communistische<br />

opvattingen. In het licht van dat gegeven dient men te constateren dat<br />

een overvoorzichtig gouvernement traag is geweest op het punt van de<br />

vrij latingen.<br />

Dat was ook het oordeel van Sjahrir die in februari '36 op Banda<br />

geïnterneerd werd. 'Zeker 80 tot 90 % van de bewoners van Tanah Merah<br />

kan', schreefhij in september '37,<br />

'volgens de kriteria van de regering-zelf naar Java terug. Dat ze nog op Digoel<br />

zijn, komt doordat zowel de gezaghebber van Boven-Digeel als de resident der<br />

Molukken deze kriteria meestal weer oorspronkelijk gaan .interpreteren, en vaak<br />

ook doordat de hoofden van de gewesten, waar de bannelingen behoren en<br />

waarheen ze teruggestuurd moeten worden, het meestal het veiligste vinden om<br />

in het geheel geen risico te lopen en dus bezwaar te maken tegen het toelaten<br />

van ex-bannelingen."<br />

Vele gedeporteerden hadden zelf het gevoel dat zij nodeloos lang<br />

werden vastgehouden. Dat namen zij het gouvernement kwalijk. Een<br />

deel van de zuidkust van Nederlands Nieuw-Guinea werd in de lente<br />

van '42 door Japan bezet, maar niet (zie kaart VII op pag. 320) Merauke<br />

en het gebied van Boven-Digoel. Eens evenwel vlogen Japanse vliegtuigen<br />

over Tanah Merah en lieten een paar bommetjes vallen. Die vlieg-<br />

, A.v., P: 164.<br />

323


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

tuigen werden, aldus Salim, 'luid door ons, bannelingen, begro.et en<br />

toegejuicht in de naïeve veronderstelling dat zij onze bevrijders zouden<br />

zijn'! - zij werden gezien als voorboden van Japanse parachutisten, Die<br />

kwamen evenwel riiet opdagen, waarmee de hoop op een spoedige<br />

terugkeer' naar Java en de andere. gebieden waaruit de gedeporteerden<br />

afkomstig waren, in rook vervloog. '<br />

De 'Perhimpoenan Indonesia'<br />

De impuls tot oprichting van de Indische Sociaal-Democratische Vereniging<br />

waaruit tenslotte de Partai Komunis Indonesia ontstond, was in de<br />

persoon van Sneevliet uit Nederland gekomen - welnu, in de periode<br />

waarin die PKI als gevolg van de door haar ontketende opstanden zichzelf"<br />

min of meer vernietigde, kreeg de protestbeweging tegen het Nederlands<br />

koloniaalgezag een nieuwe impuls uit Nederland; deze ging van inheemse<br />

studenten uit, gegroepeerd in de organisatie die wij al enk~le<br />

keren noemden: de Perhimpoenan Indonesia (de Indonesische Vereniging),"<br />

Omstreeks de eeuwwisseling waren de eerste inheemse jongeren naar<br />

Nederland gekomen die daar een academische opleiding wilden volgen.<br />

In 1908 w.aren er omstreeks dertig; die richtten een gezelligheidsvereniging<br />

op, de Indische Vereniging, waarin de politiek aanvankelijk geen<br />

rol speelde, Daarin kwam wijziging toen in 1913 de drie uit Indië<br />

verbannen oprichters van de Indische Partij: Douwes Dekker, Tjipto<br />

Mangoenkoesoemo en Soewardi Soerianingrat, in Nederland aankwamen;<br />

Soewardi, lid geworden van de SDAP, werd redacteur van een<br />

bescheiden orgaan van de Indische Vereniging, Hindia Poetra ('Zonen van<br />

Indië'). Naast die Indische Vereniging kwam "in 1918 een organisatie tot<br />

stand van Nederlandse, inheemse en Indisch-Chinese jongeren die Zich,<br />

hetzij op universitair, hetzij op ander niveau, in Nederland voorbereidden<br />

op hun uitzending of terugkeer naar Indië: een typische associatievereniging<br />

dus, het Indonesisch Verbond van Studerenden. Een jurist die<br />

in Utrecht de meesterstitel had behaald en nadien in Leiden Indisch recht<br />

was gaan studeren, mr. J. A. Jonkman (begin '42, zoals uit hoofdstuk I<br />

bleek, voorzitter van de Volksraad), werd er voorzitter van. Deze ver-<br />

I I. F. M. Salim, Vijftien jaar Bouen-Digoel, p. 49. 2 Veel van onze algemene gegevens<br />

ontlenen wij aan het in 1975 gepubliceerde werk van de Australische historicus John<br />

Ingleson: Perhimpunan Indonesia and the Indonesian Nationalist Movement 1923-1928.<br />

324


E'EN VQO~HÖED'E VAN STUDENTEN<br />

emgmg was de 'eerste die het begrip 'Indonesisch' in haar naam had<br />

opgenomen, 'hetgeen', aldus later Jonkmans opvolger als verbondsvoorzitter,<br />

mr, L. Einthoven, 'revolutionair was voor die tijden.'! Of het dat,<br />

was, latèn wij in het midden; in elk geval nam niemand er aanstoot aan. '<br />

In het begin van de jaren '20 kwamen veel méér inheemse jongeren<br />

in Nederland studeren, velen met beurzen van het gouvernement _. in<br />

'24 wanen er, gelijk eerder vermeld, in Nederland bijna Zevenhonderd.<br />

De meesten hunner hadden niet de behoefte, regen het Nederlands gezag<br />

in Indië te opponeren, maar e'en kleine groep' die in het begin van de<br />

jaren '20 in contact kwam met de nationalist Soetomo, die als pupil van<br />

de dokter Djawa-school te Batavia in 1908 een van de oprichters van Boedi<br />

Oetomo was geweest en nadien als Indisch arts .(dokter-Djawa) in Nederla~d<br />

medicijnen was gaan studeren, alsmede met de communisren Darsorro,<br />

Sernaoen en Tan Malaka, kreeg, die behoefte wèi. Deze groep Was<br />

het di~ aan de Indische Vereniging een uitgesproken politiek karakter<br />

gaf: zij wijzigde de naam eerst in '22 tot Indonesische Vereniging,<br />

vervolgens begin '24 tot Perhimpoenan Indonesia (in Nederland sprak men<br />

nadien meestal van 'de Perhimpoënàn) en gaf toen ook het blad Hindia<br />

Poetra een veelzeggende nieuwe naam: Indonesia Merdeka, 'Vrij Indonesië'.<br />

Met de nieuwe naam van de vereniging was, aldus Po'J. Drcoglever",<br />

'de naam Indonesië . , , V'oor hei: eerst gebezigd als symbool van de<br />

nieuwe natie", de toevoeging merdeka sprak voor zichzelf. Dat het au<br />

juist in Nederland studerende inh~~mse jongeren waren die als, eersten<br />

het begrip Indonesia een politieke' 'lading gaven, was allerminst vreemd:<br />

bij al hui). verschillen in ethnische afkomst vormden zij in N ederland<br />

één groep, waardoor'de gemeenschappelijke factor, nl. dat zij in één<br />

koloniaal rijk waren geboren, ging prevaleren boven het feit dat zij óók '<br />

Javanen, Soendanezen, Minangkabauers enz. waren,<br />

Aan die politieke profilering van d'e Indische Vereniging namen maar<br />

weinig inheemse studenten qed: de Perhimpoenan telde in '24 slechts<br />

acht-en-dertig leden (in '29, toen honderdnegen inheemse jongeren in<br />

Nederland studeerden, twintig). Tot die politieke profilering had, afgezien:<br />

van Soetomo, Darsono, Semaoen .en Tan Malaka, niemand meer<br />

bij gedragen dart eel). van de j eugdige leden der Irtdisch~ Vereniging, de<br />

Minangkabauer Hatta.<br />

Mohammed Hatta, in 1902 geboren in Fort de Koek in een familie<br />

1 L. Einthoven: Tegen de stroom in, p. 9. 2 P: J. Drooglever. De Vaderlandse Club,<br />

P' 21. 'f'let begrip Indonesia werd, gelijk vermeld, pas injuni '24 in de naam van<br />

de PKlopgenomen. . ,'. ,


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

van Minangkabause Islamietische voorgangers en handelaren (zijn pleegvader<br />

was een hadji), had in zijn geboorteplaats Europees lager onderwijs<br />

gevolgd en vervolgens in Padang de hbs doorlopen - hij was er ook<br />

secretaris-penningmeester geworden van de plaatselijke afdeling van een<br />

organisatie van jeugdige Sumatranen die zich de culturele verheffing van<br />

Sumatra ten doel had gesteld. In '22 ging hij de Z.g.Koloniale Studierichting<br />

volgen aan de Handelshogeschool te Rotterdam. In '25 slaagde<br />

hij voor het candidaatsexamen maar hij was toen zozeer door zijn<br />

politieke werk in beslag genomen (van '23 af zat hij in het bestuur van<br />

de Indonesische Vereniging, resp. de Perhimpoenan) dat hij zijn studie<br />

onderbrak, allereerst voor een reis naar Denemarken waar hij wilde<br />

nagaan of een vrij Indonesië iets kon leren van het Deense coöperatiewezen.<br />

In januari '26 werd hij voorzitter van de Perhimpoenan.<br />

Hatta had een nuchtere kijk op de Nederlands-Indische werkelijkheid.<br />

Hij besefte dat er veel te weinig ontwikkelde inheemsen waren en dat<br />

de politiek-bewusten onder hen er te vaak toe neigden om te vluchten<br />

in romantisch-revolutionaire fraseologie. Gedegen politieke scholing<br />

achtte hij nodig: eerst moest door die scholing een breed politiek kader<br />

gevormd worden en pas wanneer men aldus een beweging bestand had<br />

gemaakt tegen de arrestatie van de voornaamste leiders, diende men zich<br />

tot de inheemse massa te wenden. Dat waren de denkbeelden die hij,<br />

een goed en helder schrijver (beter schrijver dan spreker), ging verkondigen<br />

in Indonesia Merdeka; het blad kwam zes- of zevenmaal per jaar uit,<br />

meestal in het Nederlands, soms in het Maleis. Alleen al op grond van<br />

de titel kon het niet openlijk naar Indië worden verzonden - het zou<br />

daar bij aankomst door de justitie in beslag worden genomen. Verzonden<br />

werd het toch, veelal verborgen in nummers van het vrij dikke weekblad<br />

De Haagse Post. Trouwens, Hatta en andere voormannen van de Perhimpoenan<br />

stonden via inheemse opvarenden van Nederlandse passagiersschepen<br />

ook in elandestien briefcontact met gelijkgezinden in Indië.<br />

Wat daar gebeurde, werd door Hatta in grote spanning gevolgd. Grote<br />

zorgen maakte hij zich over de richting die de PKI insloeg. Hij wees de<br />

communistische ideologie af, zulks al als gelovig Islamiet - hij kon<br />

overigens in de Indonesische communisten nauwelijks 'echte' communisten<br />

zien; zij 'beogen', schreefhij medio '26 in een briefaan een relatie<br />

op Java, 'in de eerste instantie hetzelfde als wij, nl. Indonesia merdeka', en<br />

waren dus 'slechts verkapte nationalisten."<br />

, Brief, 2 juni 1926, van M. Hatta aan M. Soedjadi (te Weltevreden) (ARA, archief<br />

parket proc. gen. Batavia, 593).<br />

326


MOHAMMED HATTA<br />

In november '26 werd de communistische opstand op Java een deerlijk<br />

fiasco, Hatta was van oordeel dat zulk een onberaden avontuur niet mocht<br />

worden herhaald. Met Semaoen, die toen uit Moskou naar Nederland<br />

was overgekomen, pleegde hij overleg over de vraag welke vorm de<br />

anti-koloniale beweging in Indië het best kon aannemen - beiden stelden<br />

er een program voor op. Zij waren het er over eens dat een nieuwe<br />

nationalistische beweging tot stand moest komen; Semaoen meende, dat<br />

zij zich moest concentreren op ondergrondse actie en de voorbereiding<br />

van een in het gehele gebied tegelijk uitbrekende revolutie (hij werkte<br />

er in een onondertekend stuk een heel plan voor uit), Hatta's opinie was<br />

dat zij haar kracht moest zoeken in scholing en onderwijs en alleen<br />

geleidelijk in de openbaarheid moest treden. In de discussies hierover<br />

kreeg Hatta een zodanig overwicht op Semaoen dat deze laatste op<br />

5 december '26 in Den Haag een schriftelijke overeenkomst met Hatta<br />

aanging welke inhield dat de Perhimpoenan de leiding zou hebben van<br />

wat 'de volksbeweging in Indonesië' genoemd werd en dat de PKI in<br />

geen enkelopzicht tegen die leiding zou opponeren. \<br />

Enkele maanden later, in februari '27, nam Hatta in Brussel deel aan<br />

een door de agitatoren van de Komintern voorbereid congres tot oprichting<br />

van een Anti-koloniale Liga (voluit: de Liga tegen imperialisme en<br />

koloniale onderdrukking) - een congres dat ook belangstellenden uit<br />

niet-communistische kringen aantrok; hij leerde er Jawaharlal Nehroe,<br />

de grote voorman van de Brits-Indische Congress-partij, kennen.<br />

Eind '27 wachtte hem een teleurstelling: de Komintern had de overeenkomst<br />

die hij met Semaoen had gesloten, afgekeurd en deze maakte<br />

in december bekend dat er van onderschikking van de PKI aan de<br />

Perhimpoenan geen sprake zou zijn.<br />

*<br />

De actie van de Perhimpoenan werd door het gouvernement te Batavia<br />

met bezorgdheid gevolgd, zulks ondanks het feit dat, nu sommige<br />

studierichtingen in Indië mogelijk waren geworden, minder inheemse<br />

studenten naar Nederland trokken. Voor alle zekerheid ging het gouvernement<br />

het aantal verleende beurzen voor studie in Nederland drastisch<br />

beperken. Op ouders van studenten van wie bekend was dat zij lid waren<br />

van de Perhimpoenan, werd voorts pressie uitgeoefend opdat zij hun zoons<br />

327


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

er toe zouden brengen, hun politieke activiteit te. staken.' In Nederland<br />

trachtte de Centrale Inlichtingsdierrst 2;0 goed mogelijk te weten te<br />

komen wat zich op de vergaderingen van de Perhimpoenan afspeelde; dat<br />

Jukte niet erg goed: de rechercheurs die voor de CID optraden, waren<br />

Nederlanders en-vielen daardoor op; zij konden trouwens de gezichten<br />

der inheemsen niet goed onthouden.' Een tijdlang werd overwogen,<br />

rechercheurs uit Indië aan te trekken, maar dat bleek bezwaarlijk' Het<br />

gevolg was dat de. autoriteiten in Den Haag en Batavia de actie van de<br />

Perhimpoenan in hoofdzaak via haar blad moesten volgen.<br />

In de lente van '27 besl~ot de minister van justitie, de anti-revolutionair<br />

mr. dr, J. Dormer, stappen tegen de Perhimpoenan te nemen. In juni<br />

werd bij Hatta en twee andere studenten huiszoeking verricht waarbij<br />

het gehele archief van de Perhimpoenan en ook Semaoerrs onondertekend<br />

plan voor ondergrondse actie in beslag werden genomen, eind september<br />

werden Hatta en drie Indonesische studenten gearresteerd. In rnaart '28<br />

verschenen zij voor de Haagse rechtbank op beschuldiging dat zij in<br />

enkele artikelen en toespraken opgeroepen zouden hebben tot gewelddadig<br />

verzet in Indië. Hatta verdedigde zich in een lange redevoering die<br />

als brochure verscheen - exemplaren daarvan bereikten Indië .. De rechtbank<br />

sprak -de,vier beklaagden vrij: in de geïncrimineerde artikelen had<br />

Zj_jgeen aansporing tot gewelddadig verzet kunnen lezen en zou dat wèl<br />

het geval zijn geweest, dan zou ook-dat, aldus de rechtbank, niet tot een<br />

veroordeling hebhen geleid" want het Nederlandse Wetboek van strafrecht<br />

bevatte geen bepalingen inzake het prediken van geweld met<br />

betrekking tot Nederlands-Indië,<br />

Na zijn vrijlating moest Hatta veel aandacht besteden aan de relaties<br />

tussen de Perhimpoenan. en de Anti-koloniale Liga die na enige tijd volledig<br />

een instrument van de Komintern was geworden. Tegen samenwerking<br />

met communisren had hij geen bezwaar, onderschikking aan hèn wees<br />

hij af .<br />

In februari ;29 beëindigde hij het voorzitterschap van de Perhimpoenan<br />

, • . • ! ,<br />

_;;zes jaar lang was hij er bestuurslid, meer dan drie jaar voorzitter van<br />

geweest: Hij vond dat het tijd werd om zijn studie te voltooien, Inderdaad,<br />

in '32legde hij in Rotterda~ het doctoraal examen in de economie<br />

af; nadien keerde hij naar Indië terug waar hij een van de voormannen<br />

werd van een (later in dit hoofdstuk-te behandelen) groepering die op<br />

1 Begin 'i7 werd aan alle inheemse studenten die .een beurs hadden, verboden aan<br />

vergaderingen van de .Perhimpoenan deel te nemen; wie dat verbod overtrad, verloor<br />

zijn beurs,'


SJAHRIR<br />

zijn opvattingen gebaseerd was en die hij van Nederland uit had helpen<br />

oprichten ..<br />

Nog in Nederland had Hatta voor zijn opvattingen een bondgenoot<br />

gevonden in de persoon van een tweede Minangkabauer, Sjahrir, die in<br />

'29 op twintigjarige leeftijd rechten was gaan studeren aan de Universiteit<br />

van Amsterdam .. Op impuls van Hatta had de Perhimpoenan toen de<br />

banden met de Anti-koloniale Liga verbroken, hetgeen de instemming<br />

had van Sjahrir die in Amsterdam in contact was gekomen met het<br />

links-socialistische, anti-communistische milieu, waarin in maart '32 de<br />

Onafhankelijk Socialistische Partij zou ontstaan, Trouwens, ook Sneevliet<br />

die in het midden van de jaren '20 met Moskou en de Komintern<br />

had gebroken, had op Hatta en Sjahrir invloed uitgeoefend. Die twee<br />

hadden evenwel de Perhimpoenan niet in de hand weten te houden: onder<br />

de leden die aan het eind van de jaren '20 toegetreden waren, bevonden<br />

zich verscheidenen die Of openlijk Of in het geheim communist waren<br />

en een van die laatsten, Roestam Effendi, in 1903 in Padang geboren (ook<br />

een Minangkabauer dus), kreeg tenslotte zoveel invloed dat de Perhimpoenan<br />

zich opnieuw bij dè Anti-koloniale Liga aansloot. Ham. en Sjahrir<br />

hielden de eer aan zich en bedankten in november' 3I als lid; een week<br />

later werden zij officieel geroyeerd. In december ging Sjahrir naar Indië<br />

terug waar hij in augustus '32 zijn mentor en geestverwant Hatta naast<br />

zich kreeg. De Perhimpoenan raakte in een crisis (haar orgaan Indonesia<br />

Merdeka kwam twee jaar lang niet uit) waarvan zij zich pas zou herstellen<br />

in de tweede helft van de jaren '30, toen zij met Indië Weer verbindingen<br />

kreeg van politiek belang.'<br />

I Toen het orgaan van de Perhimpoenan in '36 weer begon te verschijnen, bleek de<br />

titel van haar blad Indonesia Merdeka te zijn gewijzigd tot Indonesia - men had het<br />

begrip merdeka ('vrij') dus laten vallen. Dit was conform de richtlijnen van de Komintern<br />

die op haar congres in '35 had aangedrongen op het vormen van 'Volksfronten', d.w.z.<br />

op samenwerking met burgerlijke en socialistische partijen. Wat Nederlands-Indië<br />

betrof, betekende dit dat niet langer op de onmiddellijke verbreking van de band met<br />

Nederland moest worden aangedrongen - in Moskou werd gevreesd dat zulk een<br />

verbreking er slechts toe zou leiden dat Japan zich van Indië meester zou maken. De<br />

Perhimpoenan kwam toen in Indië vooral in contact met een nieuwe politieke groepering,<br />

de Gerindo, waarop wij later in dit hoofdstuk terugkomen. Zij werd van '37<br />

af geleid door de in 1907 geboren Javaan van adellijke afkornstSetyadjit. Deze was<br />

in '27 in Nederland aangekomen, had tot']2 in Berlijn gewerkt (vermoedelijk op het<br />

daar gevestigd bureau van de Anti-koloniale Liga) en had vervolgens enkele jaren in<br />

Moskou vertoefd waar hij op een communistische kaderschool werd opgeleid. Tijdens<br />

de Duitse bezetting zou hij in Nederland de Perhimpoenan blijven leiden. De Perhimpoenan<br />

gaftoeri verscheidene illegale bladen uit en Setyadjit was begin '45 lid van een<br />

329


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

*<br />

Het is onbetwistbaar dat de Perhimpoenan Indonesia in het midden van<br />

de jaren '20 een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van<br />

het Indonesisch nationalisme; zij is de eerste organisatie geweest die het<br />

politieke begrip 'Indonesië' in haar vaandel voerde, de eerste ook die aan<br />

haar orgaan een titel gaf die een duidelijk politiek program inhield:<br />

Indonesia Merdeka, 'Vrij Indonesië'. Die paar woorden drukten precies 'het<br />

nationalistisch of patriottisch streven' uit, waarvan dr. Kern in maart '27<br />

in de vergadering bij gouverneur-generaal Fock had opgemerkt dat het<br />

'alom leeft en in de inlandse beweging tot uiting wil komen.' Die<br />

inlandse beweging nam onmiddellijk de leuze Indonesia Merdeka over<br />

- in Indië wisten de politiek-bewuste Indonesiërs heel wel wat een kleine<br />

schare Indonesische studenten in Nederland deed en publiceerde, en<br />

vooral Hatta werd als gevolg van het mede tegen hem gevoerde proces<br />

een figuur wiens naam in brede kringen in de archipel bekend raakte. Hij<br />

had evenwel zijn eigen positie en die van de Perhimpoenan overschat toen<br />

hij in december '26 met Semaoen de overeenkomst sloot welke aan de<br />

Perhimpoenan de leiding gaf van 'de volksbeweging in Indonesië'. Zulk<br />

een leiding kon onmogelijk in Nederland worden uitgeoefend, maar<br />

slechts ter plaatse. Trouwens, zeven maanden na die in Den Haag gesloten<br />

overeenkomst werd in Bandeeng een nieuwe nationalistische organisatie<br />

opgericht, de Perserikatan Nasional Indonesia (het Indonesisch Nationalistisch<br />

Verbond) oftewel de PNI, en diende zich ook een nieuwe leider<br />

voor 'de volksbeweging in Indonesië' aan: Soekarno.<br />

Soekarno en de 'PNI'<br />

Het is de lezer misschien opgevallen dat verscheidenen van de voormannen<br />

die een rol gingen spelen in de groeperingen welke zich duidelijk<br />

door de Contact-Commissie der Illegaliteit ingestelde commissie die een soort<br />

beginselverklaring voor de na de oorlog met betrekking tot Indië te voeren politiek<br />

opstelde, welke in april '45 in de illegale pers werd gepubliceerd. In die verklaring<br />

(wij schreven er over in deel 10 b van ons werk, nl. in de paragraaf 'De naoorlogse<br />

taak der illegaliteit' van hoofdstuk II) werd het vertrouwen geuit, 'dat de band tussen<br />

Nederland en Indonesië' (niet: 'Nederlands-Indië'!) 'in een vernieuwd Gemenebest'<br />

bestendigd zou worden.<br />

330


SOEKARNO<br />

tegen het koloniaal gezag keerden, Minangkabauers waren 1 - men kan<br />

denken aan Tan Malaka, Hatta, Sjahrir en Roestam Effendi. Dat zij<br />

aanvaard werden door de veruit grootste volksgroep in de archipel, de<br />

Javanen, lijdt geen twijfel, maar op zichzelf konden die Javanen zich<br />

gemakkelijker identificeren met personen die geheel of gedeeltelijk van<br />

Javaanse afkomst waren en op Java waren opgegroeid in de typisch<br />

Javaanse cultuur waarin elementen uit het animisme, het Hindoeïsme en<br />

de Islam tot één geheel waren versmolten.<br />

Soekarno, wiens naam als eerste zou prijken onder de Onafhankelijkheidsverklaring<br />

van 17 augustus '45, had een Javaanse vader en een<br />

Balinese moeder. Zijn vader, Raden Soekemi, een man van laag-adellijke<br />

afkomst dus, had op Oost-Java een kweekschool kunnen bezoeken, was<br />

onderwijzer op Bali geworden, was daar, ondanks weerstanden uit Balinees-Hindoese<br />

kringen, met een Balinees meisje uit een familie van<br />

aanzienlijken getrouwd en was omstreeks de eeuwwisseling naar Soerabaja<br />

overgeplaatst waar het tweede kind uit het huwelijk, een zoon, op<br />

6 juni 1901 werd geboren. Zijn naam werd Koesno, enige tijd later (naar<br />

een heldenfiguur uit de in het wajang-spel uitgebeelde Hindoese epen)<br />

Karno en daar werd toen het begrip soe (jong) aan toegevoegd: Soekarno<br />

dus.<br />

Als eerste president van Indonesië zou Soekarno het later graag doen<br />

voorkomen alsofhij een zoon was van arme ouders. Dat was een onjuiste<br />

voorstelling van zaken. Zijn vader had zich als onderwijzer op Bali en in<br />

Soerabaja, later als hoofdonderwijzer in Modjokerto (iets ten zuidwesten<br />

van Soerabaja) verheven boven het niveau van de brede massa der<br />

Javanen. In Modjokerto kreeg Soekarno zijn eerste onderwijs -laat, nl.<br />

op dertienjarige leeftijd, begon hij er, teneinde Nederlands te leren, de<br />

hoogste klassen van een Nederlandse lagere school te doorlopen; hij<br />

bleek een goede leerling. Middelbaar ofvoorbereidend hoger onderwijs<br />

werd in Modjokerto niet gegeven, wèl in Soerabaja waar zich een<br />

vijfjarige hbs bevond. Soekarno was vijftien toen hij er als leerling werd<br />

ingeschreven, twintig toen hij met succes eindexamen deed.<br />

De hbs telde enkele honderden leerlingen: driehonderd Europeanen,<br />

twintig inheemsen en een onbekend aantal Vreemde Oosterlingen. Die<br />

Europese leerlingen namen de andere nauwelijks in hun midden op - er<br />

was sprake van een z~kere discriminatie welke Soekarno, die twee, drie<br />

1 Van belang Washierbij dat de Minangkabause mannen van wie velen als handelaren<br />

in de archipel hadden rondgereisd, over het algemeen een goede kennis hadden van<br />

het Maleis.<br />

331


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

jaar ouder was dan de medeleerlingen van zijn klas (toch al een moeilijke<br />

situatiel), diep kwetste. Hij was voor die di~criminatie misschien extra<br />

gevoelig omdat hij in Soerabaja opgroeide in wat i~ die tijd wel het<br />

meest inspirerende nationalistische milieu was dat Indië kende: hij was<br />

nl. een van de omstreeks vijf-en-twintig inheemse jongeren die opgenomen<br />

wàren in het kosthuis dat gedreven werd door de vrouw van<br />

Tjokroaminoto, en hij deed daar zijn intrede in de jaren waarin de Sarekat<br />

Islam een massabeweging was en Tjokro de aanbeden voorzitter, Wat<br />

zulk een beweging betekende en hoe Tjokro als spreker een grote<br />

vergadering wist te bezielen, sloeg Soekarno van nabij gade. Hij werd<br />

actief in de afdeling-Soerabaja van de in '14 opgerichte jongeren-organisatie<br />

Jong-Java (en wekte daar tumult door te eisen dat het orgaan van<br />

de organisatie niet alleen in het Nederlands maar ook in het Maleis zou<br />

verschijnen), en schreef artikelen in het blad van de Sarekat 'slam. Hij las<br />

rijp en groen, vooralook boeken over Europese geschiedenis - Alimin<br />

bracht hem als eerste in aanraking met Marxistische gedachtengangen.<br />

Toen hij in de vierde klas van de hbs zat, trouwde hij met een<br />

vijftienjarige dochter van Tjokro; zelfbeweerde hij later: om Tjokro een<br />

dienst te bewijzen. Dat is mogelijk - het huwelijksplantje schoot in elk<br />

geval geen diepe wortels, "<br />

In '21 werd de twintigjarige Soekamo een van de zes inheemse<br />

studenten die aan de Technische Hogeschool te Bandoeng in het eerste<br />

jaar vim haar bestaan voor civiel ingenieur gingen studeren. Nauwelijks<br />

ingeschreven, keerde hij naar Soerabaja terug om er Tjokre's vrouw<br />

financieel terzijde te staan (Tjokro was, gelijk eerder vermeld; gearresteerd<br />

op beschuldiging van meineed) - hij werd er spoorwegbeambte.<br />

Toen Tjokro in april '22 was vrijgelaten, ging hij weer naar Bandoeng.<br />

Hij scheidde er van zijn jeugdige vrouwen huwde met een tweede: de<br />

ex-echtgenote van de man bij wie hij in huis was; zij was dertien jaar<br />

ouder dan hijzelf. Hij. studeerde in een normaal tempo - belangrijker<br />

voor zijn làtere ontwikkeling was dat hij in én vanuit Bandeeng in nauwe<br />

aanraking kwam met de drie oprichters van de Indische Partij: Douwes<br />

Dekker, Tjipto en Soewardi, nu als Dewantoro leider van de Taman<br />

Siswo-scholen. Het was vooral de principieel en zuiver denkende Tjipto<br />

die hem won voor het denkbeeld van de non-coöperatie: politiek-actieve<br />

inheemsen dienden zich verre te houden van elke vorm van deelneming<br />

aan de vertegenwoordigende organen welke het koloniaal gezag in het<br />

leven had geroepen, en ook verder in geen enkelopzicht aan dat gezag<br />

steun te verlenen.<br />

In '26 ontving Soekarno zijn diploma als civiel-ingenieur. Hij wilde<br />

332


SOEKARNO<br />

uit beginsel niet bij het go.uvernement. in dienst treden, werd leraar op<br />

een van de scholen die Douwes Dekker had opgericht en trachtte vervolgens<br />

door middel van een particuliere praktijk enig geld te verdienen.<br />

Hij had toen al in Bandoeng een nieuw type inheemse organisatie helpen<br />

oprichten: een studieclub.<br />

Vele politiek-bewuste inheemsen, die het cornmunisme afwezen,<br />

zagen in de eerste helft van de jaren '20. niet duidelijk voor zich, welke<br />

politieke vormen het protest tegen het koloniaal gezag het best kon<br />

aannemen: Boedi Oetomo was een organisatie van een Javaanse elite<br />

geworden, de Sarekat Islam was ineengeschrompeld, de Taman Siswobeweging<br />

was louter o.ponderwijsgebied actief, de Mohammadijah hield<br />

zich van de politiek verre - hoe kon men een nieuw begin maken?<br />

De eerste die die vraag o.pJava aan de orde stelde, was Soetorno die,<br />

als arts in Indië teruggekeerd; in '23 do.cent geworden was aan de<br />

Nederlands-Indische Artsenschool te Soerabaja: hij richtte er een jaar<br />

later een Algemene Studieclub o.p teneinde zich te bezinnen o.p de<br />

sociaal-culturele verheffing der inheemsen. Dat voorbeeld werd in Batavia<br />

en in Bandeeng gevolgd - de Algemene Studieclub Bandoeng werd<br />

mede door Soekarno opgericht en hij werd er secretaris van; hij werd<br />

bovendien redacteur van het maandblad Indonesia Moeda ('Jo.ng Indonesië')<br />

dat de studieclubs tezamen gingen uitgeven. Hij was veel onstuirniger<br />

dan Soetorno: niet o.p sociaal-culturele verheffing maar op politieke<br />

actie kwam het aan ~ actie in de vormen van de vroege Sarekat Islam die<br />

hij van nabij had gadegeslagen, en in de geest van de Perhimpoenan<br />

Indonesia welker publicaties in Bandeeng ijverig werden gelezen.<br />

Het nieuwe element nu dat naar voren kwam in de betogen die<br />

Soekarno in Bandeeng hield, was dat een volksbeweging tegen het<br />

koloniaal gezag een synthetische ideologie moest hebben: zij moest<br />

tegelijk nationalistisch, Islamietisch en marxistisch zijn. Een vreemde<br />

versmelting van onderling afwijkende ideologieën ê Het was precies de<br />

versmelting die in Soekarno's geest leefde (later zei hij eens in een<br />

gesprek met. een Amerikaanse journalist dat hij tegelijk Christen, Islamiet<br />

en Hindoe was) - trouwens, de gehele Javaanse cultuur was een versmelting<br />

van onderling afwijkende elementen.<br />

Bij de oprichting van de nieuwe groepering: de Perserikatan Nasional<br />

Indonesia oftewel de PNI, hield Soekarno, die voorzitter werd en van<br />

meet af aan in de groepering domineerde, ·kennelijk rekening met het<br />

Amerikaanse beleid ten aanzien van de Philippijnen; impliciet deed hij<br />

een beroep op Amerikaanse steun to.en hij, samen met anderen, onder<br />

wie Tjipto, bijna acht maanden na het mislukken van de cornmunistische<br />

333


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

opstand op Java, de PNIoprichtte op de 4de juli 1927, de Amerikaanse<br />

Onafbankelijkheidsdag.<br />

*<br />

Wat men 'het versmeltings-karakter' van Soekarno's opvattingen kan<br />

noemen, zien wij als een van de factoren die zijn succes als Indonesisch<br />

politicus bepaald hebben. Er waren ook andere. Op basis van een sterke<br />

nationalistische overtuiging, die gepaard ging met een mengsel van afkeer<br />

en bewondering jegens Nederland (in tegenstelling tot Tjipto, Soetomo,<br />

SoewardifDewantoro, Hatta en Sjahrir kende hij Nederland persoonlijk<br />

niet), was hij een opportunist; ook evenwel een man waar een charismatische<br />

invloed van uitging. Om zijn geduchte krachten ten volle te ontplooien<br />

had hij aanbidding nodig - aanbidding door vrouwen, aanbidding<br />

vooral door de volksmassa.<br />

Hij was een geboren volksredenaar; stond hij met zijn stevige gestalte<br />

voor zijn gehoor, dan liet hij het stil worden - hij kon die stilte geruime<br />

tijd laten voortduren totdat de op hem geconcentreerdeaandacht als het<br />

ware een geheimzinnige communicatie had doen ontstaan tussen zijn<br />

toehoorders en hem, de man op het spreekgestoelte. Dan pas verhief hij<br />

zijn stem, langzaam en nadrukkelijk eerst, sneller en meer bewogen later.<br />

Hij koos woorden die ook de eenvoudigsten konden begrijpen en vlocht<br />

in zijn betoog bij voorkeur gemakkelijk aansprekende beelden in, ontleend<br />

aan de wajang-verhalen die aan zijn gehoor van jongsaf bekend<br />

waren. Wie dan, als hij, het waagde om, ondanks de aanwezigheid van<br />

de rechercheurs en spionnen van de PID, het koloniaal bestel te hekelen<br />

(deed hij dat te openlijk, dan werd hem door die rechercheurs onmiddellijk<br />

het woord ontnomen), werd gezien als een strijder, een moedig<br />

voorvechter, een jeugdige held, en in de geest van velen van zijn<br />

toehoorders onmiddellijk gelijkgesteld aan de heldenfiguren uit de wajang-verhalen<br />

en uit de Javaanse geschiedenis. Zo wilde Soekarno het<br />

ook: hij wilde de inheemse massa in beweging brengen. Tien jaar eerder<br />

had de Sarekat Islam dat al gedaan, maar zij had de leuze 'Indonesië vrij'<br />

nimmer verkondigd en er niet eens op gezinspeeld - in Soekarno's visie<br />

mocht de volksbeweging in Nederlands-Indië niet achterblijven bij de<br />

Congress-partij in Brits-Indië. Inderdaad een beweging moest het worden,<br />

die in eerste instantie de aandacht van de inheemsen moest trekken door<br />

middel van grote bijeenkomsten in de openlucht, zoals de Sarekat Islam<br />

334


SOEKARNO<br />

ze in de begintijd had gehouden, en met demonstratieve optochten. 'Dat<br />

grote misbaar van openlucht-meetings en lawaaierige optochten is',<br />

schreef hij in '28 aan Tjipto (die naar Banda verbannen was),<br />

'voor de politieke opvoeding van de massa nodig als rijst. De massa is geen<br />

denkend hoofd; de massa is een temperamentvol hart. Door de massa op deze<br />

manier in beweging te brengen, is het aan Gandhi, aan Lenin, aan Garibaldi ...<br />

gelukt, de massa-wil met geweldig élan te organiseren."<br />

Had hij die massa eenmaal in beweging gebracht, dan zou, zo verwachtte<br />

hij, het gouvernement concessies gaan doen. Welke en in welk<br />

tempo? Daar liet hij zich niet over uit. En als het niet tot concessies zou<br />

komen, integendeel: als zijn PNI getroffen zou worden door de dwangmaatregelen<br />

die in '27 de PKI vrijwel vernietigd hadden, wat dan? Hij<br />

vroeg het zich, lijkt het, nauwelijks af. Niet op de door Hatta bepleite<br />

kadervorming, niet op de geleidelijke inwendige opbouw van een krachtige<br />

politieke beweging was zijn actie gericht, maar op het opwekken en<br />

versterken van de wil tot onafhankelijkheid. Zijn actie was die van een<br />

(wij nemen de karakterisering van de Australische historicus John Ingleson<br />

over) romantische revolutionair."<br />

*<br />

Aanvankelijk vond die actie niet veel weerklank. Van belang was daarbij<br />

vooral dat de dorpsvoorgangers. de oelama's, die de Sarekat Islam van harte<br />

hadden gesteund.wantrouwend stonden jegens de PNI die de Islám niet<br />

als exclusieve geestelijke basis had aanvaard - in de dessa's drong de PNI<br />

dan ook niet door; zij werd en bleef een stedelijke beweging en deed<br />

in den beginne slechts in Bandoeng, Batavia en Soerabaja van zich<br />

spreken. In Batavia vond de eerste openbare vergadering van de 'afdeling<br />

Djakarta' (de PNI was de eerste groepering die de oude naam weer ging<br />

gebruiken) in december '27 plaats, Soekarno voerde er het woord - wij<br />

citeren enkele passages uit het verslag dat ten behoeve van Kerns opvolger<br />

als waarnemend-adviseur voor inlandse zaken, E. Gobée, werd opgesteld<br />

' :<br />

I Brief, 5 okt. 1928, van Soekarno aan Tjipto Mangoenkoesoerno in Kwantes, dl. II,<br />

P.392. 2 John Ingleson: Road to exile, p. 200. 3 Verslag d.d. 16 dec. 1927 in Kwantes,<br />

dl. II, p. 69I-96.<br />

335


TWEE BEWOGEN DEC,ENNIA<br />

'Moeten wij altijd onder de heerschappij der Hollanders blijven? (hardgeroep:<br />

Neen!). Nudan, die vrijheidsverkrijging ligt in onze eigen handen. Over de<br />

gehele wereld heeft men steeds naar vrijheid gestreefd (Frankrijk, Engeland,<br />

Amerika) en zal men voortourend de vrijheid trachten te veroveren. 09k in Azië,<br />

o.a. Egypte en Indië, dus ook wij! (Appla,us) Zelfs wurmen begeren hun vrijheid,<br />

hoeveel te meer mensen! (Luide bY·valsbetuigingen) .<br />

. , . Ookhet onderwijs in de koloniën is abnormaal. Het is er geheel op gericht,<br />

een stand van loonarbeiders te vormen .<br />

. . . Op de vraag, waarom de Europese staten er koloniën op na houden, geven<br />

die staten zelf nimmer een bevredigend antwoord, tenzij, ze willen erkennen dat<br />

het alleen is om hun rammelende buik te vullen.<br />

Eerst als onze leden gerecruteerd zullen zijn uit alle standen, van ijsverkoper<br />

tot professor, dan eerst zalonze vereniging een nationale vereniging zijn geworden!<br />

(Luid applaus).' .<br />

In mei '28 hield Soekamo's PNI in Soerabaja haar eerste nationale<br />

congres; daar had ook het eerst~ congres van de Sarekat Islam plaatsgevonden.<br />

Een kleine groepering kwam er bijeen (ze telde op heel Java<br />

slechts vijfhonderdvijftig leden 1 en had op dat moment maar f 72 in kas),<br />

maar ze deed van zich spreken! Er werden drie openbare vergaderingen<br />

gehouden die gemiddeld door ruim twaalfhonderd inheemsen werden<br />

bezocht en, aldus de chef van de PID te Soerabaja,<br />

'ziel van het gehele congres was ir. Soekarno die met zijl) heldere, op het gemoed<br />

werkende taal onmiddellijk het contact met de aanwezigen wist te krijgen. Ten<br />

congresse heerste een geest zoals sinds lang' op ,de daar ter stede gehouden<br />

bijeenkomsten niet tot uiting was gekomen .... Ir. Soekarno w~es er herhaaldelijk<br />

op dat de nationale geest zou moeten groeien tof de, nationale wil om tenslotte<br />

te culmineren in de nationale daad'2 -<br />

de plaatselijke che! van de PID had van een onderwijzer aan een Mohammadijah-sciiocï<br />

te horen gekregen dat hij zich na het bijwonen van<br />

de slotvergadering 'al driekwart vrij' had gevoeld en in een inheems blad<br />

dat in Soerabaja uitkwam, schreef een tweede inheemse, 'dat hij zo in<br />

de ban kwam van de toespraak van de heer Sóekarno dat hij op dat<br />

moment al geloofde vrij te zijn en geen zorgen of moeilijkheden voelde,<br />

hoewel hij geen cent op zak had."<br />

1 Tweehonderdvijftig in Batavia, tweehonderd in Bandoeng, zestig in Soerabaja<br />

veertig in Djokjakarta, 2 Aangehaald in de brief, 3 juli 1928, van de procureurgeneraal<br />

aan de Graeff, in Kwantes, dl. III, p. 76. ~ Aangehaald in John Ingleson:<br />

Road to exile, p. S8. '<br />

,<br />

336


EEll-STE ACTIE V AN DE 'PNI'<br />

De PNI breidde zich gestadig uit. Eind '28 had zij, nu ook al met<br />

afdelingen buiten Java, nl. in Palembang, Makassar en Menado, bijna<br />

drieduizend leden. In Batavia en in elke plaats van enige betekenis op<br />

Java had zij openbare vergaderingen gehouden; op al die vergaderingen<br />

had Soekarno het woord gevoerd, steeds met veel succes. Telkens onderstrepend<br />

dat Nederland nimmer uit vrije wil Nederlands-Indië zou<br />

. loslaten (op grond van de desbetreffende. passage in. zijn toespraak was<br />

hem in oktober in Semarang door d~ politie het woord ontnomen), had<br />

hij zijn gehoor in feite opgeroepen, Nederland ~othet loslaten van Indië<br />

te dwingen; dat was 'de nationale daad' waarvan hij in het publiek had<br />

gerept. Binnenskamers ging hij verder - zo betoogde hij blijkens een<br />

rapport van de PID-Bandoeng in december in een bijeenkomst van de<br />

Algemerte Studieclub Bandeeng (een bijeenkomst waar zich, voorzover<br />

aan de PID bekend, onder de ca, tachtig aanwezigen slechts één arbeider<br />

en één landbouwer bevonden) dat et in beginsel geen verschil was tussen<br />

zijn groepering en de cornmunistische, 'De PNI', zei hij,<br />

'ontstond omdat de 'PKI door het ingrijpen van het gouvernement ophield te<br />

bestaan. Ook de PI(I deed haar best om Indonesië te bevrijden. Wij betuigen<br />

dank aan de PKlomdat de PNI in beginsel niet van haar verschilt. Wij weten<br />

dat er veel goeds stak in de organisatie van de PKI en daarom moeten wij haar<br />

Zien als een voorbeeld ter navolging. Wij moeten het werk van de PKlvoortzetten.<br />

WIj zijn er van overtuigd dat leiders als Moesso, Alimin, Semaoen en<br />

anderen mannen zijn die er hoge beginselen op na houden."<br />

Kennelijk was de PID in de bijeenkomst waar Soekarrio dit betoog<br />

hield, doo'r spionnen en niet door rechercheurs vertegenwoordigd - hij<br />

zou anders de PKI niet zo duidelijk geprezen hebben.<br />

Met die lof wilde hij tevens duidelijk maken dat elke inheemse<br />

groepering, op welke ideologische grondslag zij ook stond, hem welkom<br />

was als bondgenoot in de strijd voor de nationale bevrijding, Inderdaad,<br />

hem was iets gelukt wat tevoren aan geen Indonesische voorman gelukt<br />

was: hij had weten te bereiken dat alle inheemse groeperingen die een<br />

politiek of mede een politiek karakter droegen, in december '27 een eerste<br />

federatiefverbond hadden gevormd: de Perserikatan Partai Partai Kebangsaän<br />

Indonesia (de Federatie van de partijen der Indonesische volkeren):<br />

I zelfs Boedi Oetomo was toegetreden. Innerlijke kracht had die federatie<br />

overigens nauwelijks - daarvoor waren de onderlinge tegenstellingen te<br />

groot.<br />

1 Aangehaald a.v., p. 60.<br />

337


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

*<br />

Er werden in de loop van '28 door de PNI niet alleen talrijke vergaderingen<br />

belegd maar de nieuwe groepering richtte ook enige eigen scholen<br />

op, 'wilde scholen' dus, en enkele volksuniversiteiten, stimuleerde de<br />

inheemse arbeiders om nieuwe vakbonden te vormen en riep de inheemse<br />

jongeren op om toe te treden tot jeugdorganisaties.<br />

De eerste van die jeugdorganisaties waren in de jaren '10 ontstaan<br />

- wij noemden al de in ~I4 opgerichte organisatie Jong-Java. Daarnaast<br />

ontstonden in latere jaren de Jong-Sumatranenbond, Jong-Minahassa,<br />

Jong-Ambon en Jong-Batak. Al die organisaties droegen Nederlandse<br />

namen en moeten dus gezien worden als groeperingen van inheemse<br />

jongeren die Europees onderwijs hadden gevolgd. Hoofdzakelijk wilden<br />

zij de cultuur bevorderen van het volksdeel waaruit zij waren voortgekomen.<br />

Als eerste algemene, in beginsel de hele archipelomvattende<br />

jeugdorganisatie werd in '25 door hadji Agoes Salim de Jong-Islamietenbond<br />

opgericht - wéér een organisatie met een Nederlandse naam;<br />

de bedoeling van die bond was, de Islam op een moderne, voor N ederlandse<br />

lezers toegankelijke wijze te verdedigen; dat geschiedde o.m. in<br />

een in het Nederlands verschijnend tijdschrift.<br />

De toenmaals bestaande jeugdorganisaties hadden in '24 in Batavia<br />

voor het eerst een nationaal congres gehouden; het droeg een cultureel<br />

karakter. Een tweede congres dat eind oktober '28 op initiatief van een<br />

inmiddels gevormde groepering van inheemse studenten plaatsvond,<br />

weer in Batavia, had duidelijk een politiek karakter; er werd daar een<br />

'Eed van de Jeugd' afgelegd die drie geloften inhield: er moesten één<br />

vaderland komen, nl. Indonesië, één natie, nl. de Indonesische, en één<br />

taal, nl. de bahasa Indonesia (het Maleis). Als symbool van dit alles werd<br />

op de slotzitting (met verlof van de chef van de centrale recherche die<br />

persoonlijk aanwezig was) door de journalist Soepratman eerst op de<br />

viool, begeleid door een guitaar, de melodie gespeeld van een door hem<br />

gecomponeerd lied, Indonesia Raya ('Groot-Indonesië'), en werden vervolgens,<br />

terwijl de rood-witte vlag gehesen werd, met guitaarbegeleiding<br />

de woorden gezongen die een verheerlijking van land en volk van de<br />

Indische archipel inhielden. Die woorden kreeg de politie pas na het<br />

congres te zien; haar conclusie was dat zij een politieke strekking hadden.<br />

De PNI, die ook al de kleuren rood-wit gebezigd had, nam het nieuwe<br />

lied spoedig over - meer en meer van haar vergaderingen werden<br />

besloten met het zingen van het Indonesia Raya.


'INDONESIA RA Y A'<br />

Kon dat zingen door het gouvernement gepermitteerd worden? De<br />

gouverneur van de provincie Oost-Java berichtte aan gouverneur-generaal<br />

de Graeff dat op het lied naar de inhoud niets aan te merken viel,<br />

maar zijn 'nationaal-symbolisch karakter' was 'niet te miskennen." De<br />

Graeff besliste dat het zingen van het lied diende te worden toegelaten.<br />

'Naar het oordeel van de Landvoogd valt voorop te stellen', aldus een<br />

rondschrijven van de Algemene Secretarie aan alle hoofden van gewestelijk<br />

bestuur, 'dat het lied Indonesia Raya niet als een volkslied (van een<br />

immers niet bestaande Indonesische natie) kan worden beschouwd, doch<br />

als een club- of verenigingslied moet worden aangemerkt."<br />

Inderdaad, het Indonesia Raya was in '28-'29 'een club- of verenigingslied',<br />

maar het was óók een nationaal strijdlied: lied van cultureel en<br />

historisch van elkaar verschillende volkeren die evenwel begonnen waren,<br />

zich juist in en door de strijd tegen het koloniaal gezag tot één volk<br />

te constitueren. Had de Graeff dat begrepen, dan zou hij het lied wellicht<br />

verboden hebben, zij het dan niet zonder aarzeling, want hij hield niet<br />

van verboden. Elke repressiemaatregel waartoe hij zich genoopt achtte,<br />

ging namelijk dwars tegen het beleid in dat hij eigenlijk wilde voeren.<br />

*<br />

Soekarno's actie plaatste de Graeff voor een dilemma: aan de ene kant<br />

wenste hij, geheel in de lijn van van Limburg Stirum en alle anderen die<br />

de associatie-gedachte hadden voorgestaan, dat de inheemse nationale<br />

beweging zich in redelijke vrijheid zou kunnen ontplooien, aan de<br />

andere kant kon hij niet dulden dat in het publiek actie werd gevoerd<br />

ten gunste van een onafhankelijk Indonesië - zulk een actie was trouwens<br />

strafbaar krachtens artikel 153 bis dat zijn voorganger Fock in mei '26 aan<br />

het Wetboek van strafrecht had doen toevoegen.<br />

Vervolging van de PNI werd door hem al in de zomer van '28, korte<br />

tijd dus na het eerste congres van de nieuwe groepering, overwogen.<br />

Toen evenwel de procureur-generaal hem had bericht dat de PNI-Ieiding<br />

zich niet, althans nog niet, aan strafbare feiten schuldig had gemaakt,<br />

legde hij in augustus zijn beleidsbeslissing neer in een brief aan de<br />

gouverneur van de provincie Midden-Java, waaruit bleek dat hij in elk<br />

geval niets voelde voor nieuwe interneringen. 'Elke plaats in de PNI-<br />

1 Brief, 9 aug. 1929, van de gouverneur van Oost-Java aan de Graeff in Kwantes,<br />

dJ. III, p. 245. 2 Rondschrijven d.d. 18 okt. 1929, a.v., p. 25I.<br />

339


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

leiding toch, welke door internering mocht openvallen, zou', aldus het<br />

stuk waarin de Algemene Secretatie de beslissing van de gouverneur-<br />

generaal kenbaar maakte,<br />

'aanstonds door .een ander worden ingenomen. Tientallen van jeugdige intellec-<br />

• welen van niet minder gehalte dan de huidige leiders staan daarvoor klaar; de<br />

hartstochtelijke en onzelfzuchtige vurigheid, waarmee zij zich bij de beweging<br />

hebben aangesloten, maakt dit voor de Landvoogd tot een zekerheid. Wellicht<br />

dat men voor korte tijd door eeri interneringsmaatregel enigszins zou zijn<br />

ontsteld, als men van de schrik bekomen is, zal men zich moreel verplicht achten<br />

en zich haasten de door de internering van enkelen afgebroken draad weder o.p<br />

te vatten. Door zulk een internering zou men derhalve nodeloos en nutteloos<br />

martelaren maken en, wat erger is, door zulk een internering van enkelen zou<br />

de regering gedwongen zijn daarmee ten aanzien van anderen voort te gaan totdat<br />

. een tweede Digoel-kolonie zou zijn ontstaan, M.en kan hier niet halverwege<br />

blijven staan.'<br />

De Graeff erkende dat dit alles 'speculatief" was, maar hij meende al<br />

te zien dat de PNI-actie geleidelijk aan felheid inboette. Bovendien:<br />

'Gegeven de allerwege levende nationalistische sentimenten, gegeven dat er<br />

tal van inheemsen zijn die wel menen dat Soekarno c.s. te ver gaan en voor het<br />

ogenblik onbereikbare idealen nastreven, maar in hun hart to.ch sympathisere'n<br />

met de gevoelens waaraan hij (zij het ook huns inziens o.pverkeerde wijze) uiting<br />

geeft, daar staat het voor Zijne Excellentie vast dat o.pdit ogenblik een internering<br />

van Soekarno c.s. alle nationalistische elementen, ook de bezadigde en loyale<br />

elementen, o.p een hoop zou drijven."<br />

Dat aan Soekarno in oktober '28, twee maanden nadat deze brief was<br />

uitgegaan, in Serriarang het woord ontnomen werd, keurde de Graeff af.<br />

De nationalistische beweging, 'in het bijzonder de PNI', werd, kreeg de<br />

gouverneur van Midden-Java van de Algemene Secretarie te horen, door<br />

de regering aanvaard 'als een feit'; zij, de regering,<br />

'kart niet voor haar verantwoording nemen dat een beweging welke o.pzichzelf<br />

natuurlijk is en door ons eigen in de laatste decennia gevolgd koloniaal beleid<br />

is mogelijk gemaakt en bevorderd, door overheidsmaatregelen in een revolutionaire<br />

richting wordt gedreven, zolang nog kans bestaat dat de gro.te meerderheid<br />

tenslotte de evolutionaire richting zal verkiezen."<br />

t Brief, 20 aug. 1928, van de Alg. Secretarie aan de go.uverneur van Midden-Java, a.v.,<br />

p. 105-06. 2 Brief a.v" 5 jan. 1929, a.v., p. 154.<br />

340


DE GRAEFF EN DE 'PNI'<br />

*<br />

De stukken waarin de gouverneur-generaal een politiek van repressie<br />

jegens de PNI afkeurde, droegen uiteraard een vertrouwelijk karakter,<br />

maar de opstellers ter Algemene Secretarie en de ontvangers waren niet<br />

de enigen tot wie de inhoud doordrong. Trouwens, een ieder kon<br />

constateren dat de PNI haar actie voortzette - bij de meeste Nederlanders<br />

in Indië versterkte dat het wantrouwen 'dat al jegens de Graeff<br />

bestond voordat hij in september '26 zijn ambt had aanvaard; een<br />

wantrouwen dat was versterkt door de lof die hij in zijn installatietoespraak<br />

van Limburg Stirum had toegezwaaid en de kritiek die hij impliciet<br />

jegens Fock had geuit. De PKI-opstanden in november '26 en januari '27<br />

werden door de meeste Nederlanders gezien als een éclatante weerlegging<br />

van het vertrouwen dat de Graeff blijkbaar stelde in de groei van<br />

een gematigd nationalisme - hij zag ze anders: als opstanden tegen het<br />

N ederlands gezag die snel bedwongen waren en een scherpe repressie<br />

onvermijdelijk maakten (wij kunnen ons niet anders voorstellen dat dat<br />

hij met een zeer bezwaard hart tot die repressie overging) maar die toch<br />

niet betekenden dat vim de hoofdlijn van het Nederlands beleidr.opvoeding<br />

van de inheemsen tot vèrgaande vormen van autonomie, moest<br />

worden afgeweken.<br />

In november '26, de maand van de eerste PKI-opstand, maakte hij<br />

duidelijk dat er in de Volksraad zijns inziens een inheemse 'meerderheid'<br />

moest komen I - het denkbeeld werd door nagenoeg de gehele Europese<br />

pers met hoon ontvangen en zijn desbetreffend ontwerp tot wijziging<br />

.van de wet op de Indische staatsinrichting (ontwerp dat aan Den Haag<br />

moest worden voorgelegd) werd in mei '27 door een meerderheid van<br />

de Raad van Nederlands-Indië ontraden. Eveneens in mei '27 choqueerde<br />

hij de meeste Nederlanders door in de Volksraad die nieuw werd<br />

samengesteld, het aantal vertegenwoordigers van de miniem-kleine Indische<br />

Sociaal-Democratische Partij (ze had in die tijd niet meer dan ca.<br />

zestig leden) van één tot twee uit te breiden. Nog méér aanstoot wekte<br />

hij toen bekend werd dat hij Tjokro, voorzitter van de Partai Sarekat<br />

Islam, en Soetomo, oprichter van de Algemene Studiec1ub Soerabaja, tot<br />

Volksraadslid wilde benoemen (beiden weigerden). De ergernis die hij<br />

met dit alles had gewekt, ontlaadde zich in een protestactie: de president<br />

I Wij plaatsen het begrip 'meerderheid' tussen aanhalingstekens omdat, gelijk eerder<br />

weergegeven, van de een-en-zestig stemmen slechts dertig door inheemsen zouden<br />

worden uitgebracht - wèl zouden die inheemsen de grootste groep gaan vormen.<br />

341


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

van de Javase Bank, mr. L. J. A. Trip (de latere president van de Nederlandsche<br />

Bank), stelde een adres op waarin het denkbeeld van een<br />

inheemse 'meerderheid' in de Volksraad 'prematuur en onder de huidige<br />

omstandigheden ongewenst' werd genoemd; het stuk werd door ruim<br />

twintigduizend personen ondertekend, 'nog nooit', aldus Drooglever,<br />

'was het Indische publiek' (d.w.z. het Nederlandse en vermoedelijk ook<br />

het Indisch-Nederlandse deel daarvan) 'het over iets zó van harte eens<br />

geweest."<br />

Eind oktober '27 (de PNI bestond nog geen vier maanden) stortte<br />

de Graeff in een brief aan van Limburg Stirum zijn hart uit. 'Ik ben',<br />

schreef hij,<br />

'diep en diep teleurgesteld in de redelijkheid, het gezond verstand en de ideële<br />

zin van de mensheid om mij heen. Ik sta vrijwel alléén; mijn enkele medestanders<br />

kunnen niet op tegen het machtgeschreeuw van het gehele Europese publiek en<br />

vrijwel de gehele Europese pers (zelfs De Locomotief heeft zijn draai genomen') .<br />

. . . Ik ben hier gekomen, wars van alle 'politiek' en met de zuiverste bedoelingen<br />

om rond de regering te scheppen een atmosfeer van onderling vertrouwen<br />

en hartelijke samenwerking, en het resultaat is dat ik van de ene zijde voor<br />

landverrader word uitgekreten en dat aan de andere zijde' steeds meer de<br />

overtuiging veld wint dat, al bedoelt de regering het nog zo goed, het geen mit<br />

heeft achter haar te gaan staan omdat de Europeaan nu wel heel duidelijk kleur<br />

heeft bekend en heeft doen blijken dat denkende Inlanders niet bestaan, dat allen<br />

inferieure wezens zijn tegenover wie het grootste wantrouwen geboden is, en<br />

dat 'hen er onder houden' (woorden van Trip) het wachtwoord moet zijn.'<br />

'Inexcusabel' noemde hij het dat Trip het initiatief had genomen tot<br />

het zojuist genoemde adres, hetwelk mede aan 'alle depart. chefs, dienstchefs,<br />

hoofden van gewest. best. e.d.' was toegezonden (dat kwam neer<br />

op een poging tot politieke mobilisatie van het gehele Nederlandse<br />

bestuursapparaat tegen de gouverneur-generaal), 'inexcusabel' óók, dat<br />

diezelfde Trip midden oktober aan het afscheidsmaal van de commandant-Zeemacht<br />

de Graeffs beleid had aangevallen in een toespraak waarin<br />

op 'de onverzwakte handhaving van het Nederlandse gezag' was aangedrongen<br />

- het persbureau Aneta had dat afscheidsmaal gekarakteriseerd<br />

als 'een eenparig getuigenis van wat momenteel, politiek gesproken, in<br />

handelskringen leeft.'<br />

'Ik heb te strijden', schreef de Graeff verder,<br />

1 P. J. Drooglever: De Vaderlandse Club 1929-1942, p. 29. ' De hoofdredacteur van<br />

dit blad, overtuigd voorstander van de associatie-gedachte, was door de ondernemers<br />

die De Locomotief financierden, ontslagen. 'D.W.Z. bij de inheemse nationalisten.<br />

342


ACTIE TEGEN DE GRAEFF<br />

'tegen sentimenten en dat is een volslagen hopeloze strijd ... Maar maak u niet<br />

ongerust. Ik zal op mijn post blijven totdat het voor mij praktisch onmogelijk<br />

wordt gemaakt om de op mij rustende verantwoordelijkheid te dragen of totdat<br />

ik physiek of moreel er onder door ga."<br />

Twee maanden later, eind december '27, werd het wetsontwerp tot<br />

invoering van een inheemse 'meerderheid' in de Volksraad, hetwelk de<br />

gouverneur-generaalongeacht het afwijzend advies van de meerderheid<br />

van de Raad van Nederlands-Indië aan de Volksraad had voorgelegd,<br />

door het college goedgekeurd met vier-en-dertig tegen achttien stemmen;<br />

van de vijf-en-twintig inheemse leden waren twee verhinderd aan<br />

de stemming deel te nemen, alle overigen stemden vóór.<br />

*<br />

November '18 had de meeste Nederlanders in Indië naar rechts doen<br />

opschuiven - de communistische opstanden van november '26 en januari<br />

'27 hadden hetzelfde effect. November '18 had de doodsteek toegebracht<br />

aan de Nederlands-Indische Vrijzinnigen Bond die het grootste deel van<br />

zijn aanhang aan de meer conservatieve, door het grote bedrijfsleven<br />

gesteunde Nederlands-Indische Politiek-Economische Bond verloren<br />

had. Ook die tweede bond stond evenwel op de grondslag van de<br />

associatie-politiek, Politieke arbeid op die grondslag was moeilijker<br />

geworden doordat in '25, gelijk vermeld, bepaald was dat de Europese,<br />

c.q. Vreemd-Oosterse, c.q. inheemse leden van vertegenwoordigende<br />

lichamen louter door Europese, c.q. Vreemd-Oosterse, c.q. inheemse<br />

kiesmannen gekozen zouden worden, maar bovendien werd nu de<br />

Politiek-Economische Bond op zijn beurt niet conservatief genoeg geacht.<br />

In de in '27 samengestelde Volksraad was de Bond (herdoopt tot<br />

Nederlands-Indische Associatie-Partij Politiek-Economische Bond), vertegenwoordigd<br />

door acht Nederlanders, twee Indische Chinezen en acht<br />

inheemsen - de inheemsen hadden alle acht vóór de inheemse 'meerderheid'<br />

in de Volksraad gestemd en van de acht Nederlandse leden<br />

hadden dat vier gedaan." Wat de Bond onder de associatie-politiek<br />

, Brief, 26 okt. I927, van de Graeff aan van Limburg Stirum, in van der Wal: Volksraad.<br />

dl. II, p. 28-3 I. 2 Hoe de vertegenwoordigers van het Indo-Europees Verbond en<br />

hoe de Chinese Volksraadsleden stemden, zal later in dit hoofdstuk weergegeven<br />

worden.<br />

343


TW'EE B~WOGEN DECENNIA<br />

verstond, werd enige tijd later het duidelijkst uitgedrukt door een van<br />

haar voormannen die in de Volksraad zei:<br />

'Nederlands-Indië, zoals het thans staatsrechtelijk, maatschappelijk en cultureel<br />

is geworden na een jco-jarige samen- en wisselwerking van Nèderlandse en<br />

Indische facto ten, kan beschouwd worden als een vennootschap, bestaande uit<br />

drie personen: een Nederlander, een Inlander en een Chinees. Die samenwerking<br />

is sterk en brengt mooi werk te voorschijn. Zij is als drieëenheid zodanig<br />

ineengegroeid, dat het uittreden van een der drie deelnemers, gesteld zulks was<br />

mogelijk, vrijwel tot ineenstorting van het geheel zou leiden. De vennootschap<br />

wordt geleid door een Nederlander als president, de beide andere vennoten zijn<br />

thans nog comrnissarissen; in de toekomst zullen de drie deelnemers allen<br />

directeur worden, waarvan de Nederlander voorshands nog president-directeur<br />

blijft" -<br />

anders gezegd: na de Nederlander zou eenInlander 'president-directeur'<br />

kunnen word.en.<br />

De wrevel jegens de Graeff èn jegens de Politiek-Economische Bond<br />

nam in de loop van de jaren '28 en '29 toe en in de tweede helft van '29<br />

werd de plaats van de Bond als meest conservatieve van de Nederlandse<br />

groeperingen ingenomen door een nieuwe organisatie, de Vaderlandse<br />

Club; die naam alleen-al was een program, want het daarin bedoelde<br />

'vaderland' was nlet Nederlands-Indië maar het land dat volgens de<br />

oprichters van de Vaderlandse Club binnen de vennootschap enig directeur<br />

moest blijven: Nederland.<br />

*<br />

Een van de impulsen tot oprichting van de Vaderlandse Club kwam uit<br />

het deel van Indië waar het W~sters bedrijfsleven het duidelijkste (en<br />

hardste) stempel had gedrukt op de gehele samenleving: het gebied van<br />

Deli. In de loop van '29 pleegden koelies daar enkele aanslagen op<br />

Nederlanders en begin juli werd bij zulk een aanslag de vrouw van een<br />

planter (deze zou zich aan de vrouw van de aanslagpleger vergrepen<br />

hebben) gedood. Grote opwinding ontstond. Men ging zich wapenen en<br />

er wetden telegrammen aan de gouverneur-generaal en de koningin<br />

1 eh. H. M. H. Kiès in de Volksraad, II juli 1930, aapgehaald in de Encydopaedie van<br />

Ned.Oost-Indië, dl. VIII, p. 1495-96.<br />

344


DE VADERLANDSE CLUB<br />

gezonden waarin op effectieve bescherming werd aangedrongen. Medio<br />

juli Kwamen meer dan tweeduizend verontwaardigde Nederlanders in<br />

Medan bijeen - uit hun midden werd in augustus 'een organisatie gevormd<br />

die zich 'de Vaderlandse Club' noemde.<br />

Die naam viel in goede aarde bij een aantalontevredenen uit de<br />

groothandel en de vrije beroepen die elkaar al enige tijd wekelijks<br />

ontmoetten in de voornaamste sociëteit van Soerabaja - de actiefsten in<br />

dit gezelschap waren de secrètaris van de javasuiker Werkgeversbónd,<br />

mr. P. M. C. J. Hamer (tijdens de bezetting van Nederland lid van de<br />

NSB en hoofdcommissa~is van politie in Den Haag) en de hoofdredacteur<br />

van het Soerabaiaas Handelsblad, H. C. Zentgraaff, onderofficier In de<br />

Atjeh-oorlog, sindsdien journalist", een .door velen bewonderde, door<br />

anderen verafschuwde koloniale diehard, fel tegenstander van wat hij de<br />

'delle eisen van Oosters nationalisme' noemde- (en, zoals nog blijken<br />

zal, korte tijd later actief syrnpathisant met de Indische NSB)., Zij en<br />

anderen stelden voor een alsnog op te richten groepering een beginselprogramma<br />

op, dat o.m, inhield dat over de eenheid van het koninkrijk<br />

der Nederlanden niet te discussiëren viel, dat er geen Indonesisch volk<br />

bestond ('het Nederlandse gezag is het cement dat de archipel bijeenhoudt'),<br />

dat de welvaart van allen die in Indië woonden, alleen maar<br />

bevorderd klim worden door het Nederlands belang te behartigen en dat<br />

'destructieve invloeden aanstonds onschadelijk gemaakt' moesten worden.'<br />

Hamer en Zentgraaff gingen, nadat zij van het Medanse initiatief<br />

vernomen hadden, van augustus af op Java rondreizen om de oprichting"<br />

van een heel Indië bestrijkende Vaderlandse Club voor te bereiden. Die<br />

oprichting vond plaats op 20 oktober '29, 'De Vaderlandse Club', àldus<br />

artikel I van de statuten,<br />

'zich stellende op de grondslag der onverbreekbaarheid van de band welke de<br />

verschillende delen van het koninkrijk der Nederlauden tezamen houdt, zoals<br />

uitgedrukt in artikel I van de Grondwet, heeft ten doel te ageren tegen alle'<br />

invloeden welke dit beginsel aantasten; daarnevens stelt zij zich ten doel de<br />

behartiging van de belangen der Nederlandse bevolking in deze gewesten."<br />

1 In het begin van zijn journalistieke loopbaan had hij de aandacht getrokken door<br />

met kracht opte komen voor de belangen van de minderen van het Knil en door de<br />

slechte behandeling van de bij de tinwinning ingeschakelde Chinese koelies te<br />

hekel~n. 2 Aangehaald door J. M, Pluvier: Overzicht, p, 37, ) Aangehaald in P, J.<br />

Drooglever. De Vaderlandse Club 1929-1942, P: 39, 4 Aangehaald in a.v., P: 32.<br />

345


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Alleen Nederlanders konden lid worden. Dat deden binnen een jaar<br />

ca. negenduizend: veel meer dan enig Nederlands politiek genootschap<br />

in Indië ooit als leden had geteld, en toen in '3 I een nieuwe Volksraad<br />

werd samengesteld, behield de Politiek-Economische Bond slechts één<br />

van zijn zes door gekozen Nederlanders bezette zetels en de Vaderlandse<br />

Club verwierf er op slag vijf.<br />

*<br />

Gouverneur-generaal de Graeff had voor de Vaderlandse Club geen goed<br />

woord over. Hij zag haar, schreefhij in de zomer van '30 aan van Limburg<br />

Stirum, als<br />

'in wezen al even extreem als de PNI! Ik beschouw die VC, omdat zij alleen een<br />

negatief programma heeft, als een doodgeboren kind ... maar voor het moment<br />

is het kwaad van de verscherping der verhoudingen toch gesticht. Het is alsof er<br />

een vloek op de Europese gemeente hier te lande rust, welke door kortzichtigheid<br />

en domheid zich steeds kenmerkt en altijd zich door sentimenten laat leiden om<br />

op de meest ongelukkige momenten in de meest ongunstige zin te manifesteren.<br />

Ik heb allang opgegeven tegen die domheidsmacht te strijden."<br />

Het was erger: wat de Graeff als 'domheidsmacht' zag: was eind '29,<br />

korte tijd dus nadat de Vaderlandse Club was opgericht, zijn beleid ten<br />

aanzien van de PNI gaan beïnvloeden.<br />

Dat beleid was, wij deden dat al uitkomen, aanvankelijk tolerant<br />

geweest, ook jegens Soekarno, dat laatste in overeenstemming met wat<br />

het latere lid van de Raad van Nederlands-Indië Ch. O. van der Plas,<br />

toenmaals verbonden aan het bureau van de adviseur voor inlandse zaken,<br />

in april '28 op schrift had gesteld na een onderzoek op Java en Madoera<br />

dat een half jaar had geduurd. 'Ik acht hem' (d.w.z. Soekarno), had van<br />

der Plas gerapporteerd,<br />

'een volkomen gave figuur, ongetwijfeld (hij zegt het zelf) revolutionair van<br />

temperament ... , maar door zijn belangeloosheid, zijn gevoeligheid en zonnige<br />

openheid een diergenen van wie in de toekomst wanneer zij wat ouder geworden<br />

zullen zijn ... , gehoopt mag worden dat zij tot vruchtbare samenwerking bereid<br />

zullen zijn."<br />

, Brief 20 aug. 1930, van de Graeff aan van Limburg Stirum, in van der Wal: Volksraad,<br />

dl. II, p. 95. 2 Ch. O. van der Plas: 'Neutralisering en bestrijding van revolutionaire<br />

propaganda onder de inheemse bevolking, in het bijzonder van Java en Madoera', in<br />

Kwantes, dl. II, p. 715.<br />

346


'MET MACHTSDADEN KOMT MEN ER NIET'<br />

Op die samenwerking bleef de Graeffs beleid gericht. W éér stortte hij<br />

bij van Limburg Stirum zijn hart uit. Begin mei '28 stuurde hij deze een<br />

brief die blijk gaf van een bij uitstek nuchtere en realistische kijk op de<br />

Indische samenleving. 'Allejongeren die een Westerse opleiding hebben<br />

gehad', schreef hij,<br />

'zijn zonder uitzondering vurige nationalisten en hun aantal neemt jaar voor jaar<br />

toe. Er zijn zekere kringen, in het bijzonder het Inlands bestuur, waarin men zich<br />

nog niet veel durft uiten, niet omdat men op het Nederlands gezag zo gesteld is,<br />

maar omdat men inziet dat men de Neder!. leiding nog niet missen kan ... en<br />

vooral, dat eigen positie met dat gezag staat en valt. Maar mocht de situatie eens<br />

acuut worden, dan behoeven wij ons over de werkelijke loyaliteit van de<br />

hierbedoelden geen illusies te maken en evenmin ten aanzien van de houding<br />

van de massa die nu nog onberoerd is maar als het er op aankomt, de leiding van<br />

háár mensen en niet van ons zal volgen ... Met machtsdaden zoals internering,<br />

komt men er niet ... Redeneringen als van Colijn, dat het hier gaat om een paar<br />

duizend individuen op een bevolking van vijftig miljoen, spreken voor mij niet.<br />

Denk nu niet dat ik mij voorstel dat wij het nog zullen beleven dat de Hollanders<br />

hier verdreven zullen worden. Zó 'n vaart zal het niet lopen, maar wel staan wij<br />

voor een eindeloze, steeds heftiger wordende strijd waarin wij het op den duur<br />

zullen moeten afleggen."<br />

Op 15 mei sprekend bij de opening van het nieuwe zittingsjaar van<br />

de Volksraad, drong de Graeff op handhaving van rust en orde aan; dán<br />

alleen, zei hij,<br />

'wordt de regering gelegenheid gegeven om metterdaad de overtuiging te vestigen<br />

en te bevestigen dat de Nederlandse leiding, welke hier te lande nog voor<br />

een onafzienbare toekomst niet kan worden gemist, de hoge taak vervult om<br />

... de bevolking ... geleidelijk op te heffen tot een zodanig peil dat de effectieve<br />

Nederlandse leiding kan worden ontbeerd."<br />

*<br />

Drie dagen later, 18 mei '28, werd in Batavia het tweede nationale congres<br />

van de PNI geopend. Het duurde drie dagen. Op de eerste dag gaven<br />

afgevaardigden van niet minder dan vijftig inheemse organisaties blijk<br />

, Brief, 5 mei I928, van de Graeff aan van Limburg Stirum, in van der Wal: Volksraad,<br />

dl. II, p. 49-50. 2 Aangehaald in Kwantes, dl. III, p. 99.<br />

347


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

van hun sympathie met het streven van de PNL Het was weer Soekàrno<br />

wiens toespraak de grootste indruk maakte en met volle overgave werd<br />

nu onder het zwaaien van rood-witte vlaggen door alle congres-deelnemers<br />

het Indonesia Raya gezongen: de PNI, hoe betrekkelijk klein ook<br />

(ze telde nog geen vierduizend leden), ging, dat was duidelijk, wrikken<br />

aan de pijlers van het koloniaal bestel.<br />

Van maand tot maand kwam de Graeff onder groter pressie te staan<br />

om met machtsmiddelen in te grijpen. Hij weigerde. Die pressie werd<br />

nog sterker toen zich aan de PNI eenzelfde proces ging voltrekken als<br />

zich in de tweede helft van '26 rond de PKI had afgespeeld: Soekarno<br />

zelf werd meer en meer gezien als de Ratoe Adi!, zijn PNI als de beweging<br />

die met steun van buiten de Nederlanders zouverjagen. Soekarno ging<br />

in de toespraken die hij bleef houden, zinspelen op een grote oorlog in<br />

de Stille Oceaan; hij had er een jaar eerder, in de zomer van '28, alover<br />

geschreven toen hij er op had gewezen dat Amerika, 'gelijk het tienkoppig<br />

monster Dasamoeka dat zijn talrijke muilen heeft opengesperd om zijn<br />

vijand te verorberen", Japan had omsingeld en dat Engeland besloten<br />

had, in Singapore een grote marineb~sis aan te leggen - nu deed hij vaker<br />

uitlatingen van dien aard. Zou, als het tot oorlog kwam, Japan zich van<br />

Indië meester kunnen maken en zou die Japanse heerschappij conform<br />

de voorspelling van Djojobojo leiden tot de spoedige vorming van een<br />

onafhankelijk Indonesië? Geruchten deden de ronde dat er in 1930 op<br />

Java ongeregeldheden zouden uitbreken, gezegd werd dat wie aan de<br />

goede kant wilde staan, er verstandig aan deed, daarvan nu reeds blijk te<br />

geven. Steeds meer inheemsen gingen de bijeenkomsten van de PNI<br />

bezoeken, het ledental steeg van nog geen vierduizend in mei tot ca.<br />

tienduizend in december - vooral in Bandoeng en omgeving alsmede in<br />

Bantam kwam een sfeer van nerveus afwachten tot ontwikkeling. Zulks<br />

leidde er toe dat in de periodieke overzichten van de PID van spionnen<br />

afkomstige berichten opgenomen werden, inhoudend dat de PNI, naar<br />

gezegd werd, op I januari '30 naar de macht zou grijpen.<br />

Eind december ging de Graeff overstag: hij ging er accoord mee dat<br />

de politie op heel Java op zondag 29 december des ochtends om zes uur<br />

huiszoeking zou verrichten in de kantoren en bij alle leiders en propagandisten<br />

'van de PNI teneinde de partij-correspondentie in beslag te<br />

nemen en, zo seinde hij aan de minister van koloniën, 'personen (te)<br />

verhoren enzovoorts." Die blanco-volmacht was de meeste hoofden van<br />

1 Aangehaald in B. Dahrn: Sukarnos Kampf, p. 119. 2 Telegram, 25 dec. 1929, van de<br />

Graeff aan de min. van ko!., in Kwantes, d!. lIJ, p. 318.


DE GRAEFF GRIJPT IN TEGEN DE 'PNI'<br />

gewestelijk bestuur op Java van harte welkom: eindelijk konden zij tegen<br />

de PIVIoptreden.' Zij lieten honderden arrestaties verrichten (dat zou er<br />

de schrik in brengenl) - bijna al die arrestanten (nergens waren wapens<br />

gevonden) werden spoedig vrijgelaten maar zeven leidende figuren,<br />

onder wie Soekarno, werden bij rechterlijk besluit in voorlopige hechtenis<br />

gesteld. Voor drie van die zeven werd die hechtenis na korte tij d<br />

beëindigd, voor de andere vier, onder wie Soekarno, werd zij verlengd<br />

- verlengd, ook toen uit de bestudering van alle in beslag genomen<br />

stukken alsmede uit de verhoren van meer dan honderd inheemsen die<br />

openbare of besloten vergaderingen van de PNI hadden bezocht, gebleken<br />

was dat men tegen de vier arrestanten slechts een vrij vage beschuldiging<br />

zou kunnen formuleren. 'Voorlopige indruk onderzoek (is)', deed<br />

de Graeff eind januari '30 aan de minister van koloniën weten,<br />

'dat althans Soekarno en enkele leiders zoal niet rechtstreeks op onlusten aansturend<br />

dan toch desbewust stemming hebben aangekweekt waaruit zij zelfkonden<br />

begrijpen dat vroeg of laat onlusten moesten voortvloeien."<br />

Wat met de arrestanten te doen? Maakte men het zich, vooral nu er<br />

zo weinig bezwarende gegevens waren, niet het gemakkelijkst door hen<br />

eenvoudig naar Boven-Digoel te deporteren? Dàt weigerde de Graeff.<br />

Na lang beraad besliste hij dat Soekarno en de drie andere arrestanten<br />

voor de Landraad te Bandoeng, hun woonplaats, gedaagd zouden worden.<br />

Het strafproces begon midden augustus. Tot eind september werden<br />

de getuigen verhoord, tezamen meer dan honderd, de meesten inheemsen<br />

die vergaderingen of cursusbijeenkomsten van de PNI hadden bij-<br />

1 De stemming die van der Plastijdens zijn rondreis op Java en Madoera in de periode<br />

september '27-maart '28 bij het BB-apparaat had aangetroffen, werd door hem als<br />

volgt weergegeven: 'Een groot gedeelte van het Europees bestuur staat wantrouwend<br />

tegenover de regering. Het acht de regering blind voor de praktijk van het besturen;<br />

het meent dat de regering weifelt, geen beslissingen durft nemen, de ogen voor de<br />

feiten sluit ... Het moet met geringe middelen het overheidsgezag handhaven en<br />

meent dat de houding, welke het de regering toeschrijft, van laissez al/ertegenover de<br />

volksleiders van ... [de] PNI die datzelfde gezag ondergraven ... , de uitoefening van<br />

zijn taak bemoeilijkt, zo niet onmogelijk maakt.' (eh. O. van der Plas: 'Neutralisering<br />

eh bestrijding van revolutionaire propaganda onder de inheemse bevolking, in het<br />

bijzonder van Java en Madoera', a.v., dl. II, p. 709)<br />

Het lijdt voor ons geen twijfel dat de wens om de PNI met één klap uit te schakelen<br />

eind '29 bij het BB-apparaat nog sterker leefde dan in de periode waarin van der Plas<br />

zijn onderzoek instelde. 2 Telegram, 24 jan. I930, ,van de Graeff aan de min. van<br />

kol., a.v., dl. III, p. 332.<br />

349


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

gewoond. Over die partij sprekend refereerden meer dan dertig hunner<br />

aan de OJ ojoboj o-voorspelling en veertien getuigen verklaarden dat door<br />

PNI-sprekers, ook door Soekarno zelf, gezegd was dat in 1930 een grote<br />

oorlog in de Stille Oceaan zou uitbreken en dat Indonesië in dat jaar vrij<br />

zou worden als de volksbeweging, van die oorlog gebruik makend, er<br />

in zou slagen, het koloniaal gezag tot abdicatie te forceren. Door de<br />

officier van justitie werd ook nog aandacht besteed aan een op het oog<br />

zeer bezwarend document dat zich in het dossier bevond: een onondertekend<br />

plan tot voorbereiding van ondergrondse actie die moest uitlopen<br />

op een gewelddadige omverwerping van het Nederlands gezag. De PlO<br />

had dit stuk uit Den Haag ontvangen - het was het door Semaoen<br />

opgestelde, door Hatta verworpen plan dat de politie in juni '27 bij Hatta<br />

in beslag had genomen. De officier van justitie kon evenwel op geen<br />

enkele wijze duidelijk maken dat de PNI iets met het stuk te maken<br />

had gehad.<br />

Begin december sprak Soekarno een lange, twee volle dagen in beslag<br />

nemende verdedigingsrede uit die hij in zijn cel grondig had kunnen<br />

voorbereiden. Hoewel hij het Nederlands uitstekend beheerste, sprak hij<br />

in het Maleis! - hij richtte zich immers tot de Bandoengse Landraad die<br />

uit een Nederlandse voorzitter en twee inheemse leden bestond, en hij<br />

wilde bovendien over hun hoofden heen zijn eigenlijke publiek bereiken:<br />

de inheemsen; wat hij betoogde, bevatte dan ook menige bloemrijke<br />

passage en veel aan de wajang-verhalen ontleende beeldspraak.<br />

Het proces vond in hoofdzaak plaats op grond van artikel 153bis dat<br />

met gevangenisstraf tot een maximum van zes jaar een ieder bedreigd<br />

had, die 'opzettelijk, zij het ook slechts indirect, bij wijze van aanduiding<br />

of in bedekte termen, ... tot aantasting van de in Nederland of Nederlands-Indië<br />

gevestigde regeringen oproept of daarvoor stemming maakt.'<br />

Het in dat artikel gebezigd begrip 'aantasting' was voor velerlei uitleg<br />

vatbaar. Verstond men er onder: het aanzetten tot gewelddadige actie,<br />

dan gingen Soekarno en de PNI vrijuit, want dat hadden zij nagelaten;<br />

verstond men er onder: het bevorderen van het ontstaan van een volksbeweging<br />

die met kracht zou opkomen voor Indonesië's onafhankelijkheid,<br />

dan waren zij schuldig, want juist dàt hadden zij gedaan en in<br />

zoverre was de vraag of Soekarno persoonlijk had gerept van een oorlog<br />

in de Stille Oceaan waarvan de volksbeweging in '30 met hulp van Japan<br />

gebruik zou kunnen maken, nauwelijks relevant - hij zei overigens in<br />

I Onder de titel Indonesië klaagt aan! publiceerde de Arbeiderspers in '3 I een Nederlandse<br />

vertaling.<br />

350


HET PROCES-SOEKARNO<br />

zijn verdediging dat de getuigenberichten terzake onbetrouwbaar waren<br />

en voorts o.m. dat hij Japan als een kapitalistische en imperialistische<br />

mogendheid zag; 'er is', zei hij, 'misschien geen Indonesiër die meer<br />

gekant is tegen Japan dan ik.'!<br />

Principiëler en sterker was zijn rede in alle passages waarin hij, getuigenis<br />

afleggend van een brede belezenheid, aan de hand van geschriften<br />

van socialistische theoretici en van socialistische en niet-socialistische<br />

critici van koloniale stelsels of van bepaalde aspecten daarvan (onder wie<br />

de Nederlanders Troelstra, Albarda, van Kol, J. E. Stokvis, Henriëtte<br />

Roland Holst, Kraemer, Snouck Hurgronje en een groot aantal liberale<br />

schrijvers over het Cultuurstelsel) diep inging op wat Nederlanders in<br />

vroeger eeuwen in de archipel hadden aangericht en op de gevolgen die<br />

het moderne kapitalisme en het moderne imperialisme voor Indië hadden<br />

gehad. In zijn gehele betoog terzake gaf hij het inheemse publiek dat hij<br />

wilde bereiken, als het ware college in de geschiedenis van hun eigen<br />

land. 'Zucht naar winst' was 'het wezen' geweest van de Oost-Indische<br />

Compagnie", van het Cultuurstelsel zei hij 'dat het als een zweep neerstriemde<br />

op de hoofden en ruggen van ons volk", Indië was met zijn<br />

bodemschatten, zijn overige natuurlijke rijkdommen en zijn extreemlage<br />

lonen 'een paradijs voor de imperialisten dat zijn gelijke niet vindt<br />

in de gehele wereld" - hij wees op het analfabetisme, de beperking van<br />

het stakingsrecht en het ontbreken van de normale politieke vrijheden,<br />

hij hekelde artikel 153 bis, de exorbitante rechten en de Europese pers<br />

('die geen andere moraal kent dan de geldrnoraal, geen andere ethiek dan<br />

de geldethiek'5), hij sprak zich uit tegen de voogdij-gedachte en de<br />

associatie-politiek, hij wees op 'het bedrog van 1918'·, hij had het over<br />

Indië's 'groots verleden"; hij schilderde de bloei waartoe Indonesië zou<br />

komen als het eenmaal vrij en onafhankelijk was. Dàt wilden de mannen<br />

van de PNI bereiken - 'revolutionairen' waren zij, 'geen opstandmakers."<br />

Hoe die revolutie zich zou voltrekken, konden zij niet voorzien,<br />

maar dat zij zou komen, stond voor hen vast: geen volk ter wereld had<br />

zich ooit in een toestand van blijvende onvrijheid geschikt en ook voor<br />

het Indonesische volk zou eens de vrijheid dagen. Dat volk 'wacht', zei<br />

hij aan het slot van zijn toespraak,<br />

'met kloppend hart het moment af waarop het het opkomen van deze zon mag<br />

verwelkomen. Mèt dat volk van Indonesië wensen wij te lijden en mèt dat volk<br />

I Soekarno: Indonesië klaagt aanl, p. 106. 2 A.v., p. IS. 3 A.v., p. 20. 4 A.v.,<br />

p. 28. 5 A.v., p. 50. 6 A.v., p. 52. 7 A.v., p. 64. 8 A.v., p. 86.<br />

351


TWEE BEWOGEN DECIlN~HA<br />

wensen wij de vreugde te delen. Mèt dat volk beiden wij uw uitspraak, edelachtbare<br />

heren rechters.<br />

Want ... wij staan hier als delen van het in ellende kreunend volk, als zonen<br />

van Moeder Indonesië die haar trouw zijn. Onze stem ... blijft niet slechts binnen<br />

deze vier muren, onze stem wordt gehoord door het volk waaraan wij ons<br />

gegeven hebbel1 ... Het Indonesische volk, dat onze stem hoort, trilt, als hoort<br />

het zij n eigen stem.<br />

Uw oordeelover ons streven, edelachtbare heren rechters, is een oordeelover<br />

het streven van het volk van Indonesië zelf.<br />

... Wij bieden u dit alles ter overweging aan. En nu, onze harten vereend met<br />

dat van het volk, in deemoed trouw zwerend, geknield voor onze geliefde<br />

Moeder Indonesië, met het geloof dat het Indonesische volk en Moeder Indonesië<br />

voort zullen schrijden op de weg naar grootheid, bereiden wij ons, welk<br />

lot ons ook ten deel moge vallen, voor om uw uitspraak te horen.'<br />

De drie andere voormannen van de PNi kregen gevangenisstraffen,<br />

variërend van één jaar en drie maanden tot twee jaar, Soekarno hoorde<br />

tot zijn verrassing en ontsteltenis vier jaar gevangenisstraf tegen zich<br />

uitspreken. Van die termijnen zou de periode van voorlopige hechtenis<br />

afgetrokken worden - hij zou dus tot 28 december' 34 opgesloten blijven.<br />

Zijn verdedigers vroegen bij de Raad van Justitie te Batavia revisie van<br />

het vonnis aan - hun verzoek werd in april' 3I afgewezen en Soekarno<br />

bleef gevangen in de Soekamiskin-gevangenis, iets ten westen van Ban-<br />

doeng. Boeken met een politieke strekking mocht hij daar niet lezen, hij<br />

verdiepte zich in de Bijbel en vooral in de Koran; zelf zei hij later dat<br />

hij toen voor het eerst de Islam had ontdekt.<br />

*<br />

Wij kunnen ons niet voorstellen dat góuverneur-generaal de Graeff het<br />

proces tegen Soekarno c.s. met ingenomenheid heeft gevolgd - eerder<br />

moet hij het gevoel hebben gehad dat het ideaal dat hem in '26 bij zijn<br />

ambtsaanvaarding voor ogen had gestaan, nu eerst recht in duigen lag.<br />

Zijn verwachting dat het nemen van harde maatregelen tegen Soekarnó<br />

en de zijnen 'alle nationalistische elementen, ook de bezadigde en loyale<br />

elementen, op een hoop zou drijven', was overigens niet bewaarheid - de<br />

massale huiszoekingen en arrestaties van zondag 29 december hadden er,<br />

t A.v., p. II 1.<br />

352


DE 'PAIÜINDÓ' / DE 'PNI-BAROE'<br />

al waren bijna alle arrestanten spoedig vrijgelaten, de schrik ingebracht<br />

en het feit dat voorzitter Soekarno was uitgeschakeld, wekte in kringen<br />

van de PNI aarzeling en onzekerheid. Vele leden bedankten, in sommige<br />

districten. wel de helft, het bestuur legde nog in januari het gehele werk<br />

stil, liet de PNI uit de federatie treden die Soekarno had opgericht, en<br />

ging in april, toen het vonnis van de Bandoengse Landraad door de<br />

Bataviase Raad van Justitie was bevestigd, tot opheffing van de PNIover;<br />

weliswaar geschiedde dat om formele redenen (het bestuur wilde voorkomen<br />

dat tegen de PNI nieuwe maatregelen werden genomen) en werd<br />

prompt na de opheffing een nieuwe groepering opgericht, de Partai<br />

Indonesia oftewel de Partindo, maar door dat alles werd in de rijen van de<br />

politiek-bewuste inheemsen grote onzekerheid geschapen. En ook verdeeldheid!<br />

Velen keurden het af dat men, door de PNI te laten verdwijnen,<br />

voorzitter Soekarno als het ware in de steek had gelaten. Bovendien<br />

was de PNI in luttele jaren een begrip geworden, een program, een<br />

symbool - dat men die PNI had opgeheven en het begrip Nasional had<br />

laten v~llen, werd met name door Hatta en Sjahrir, die beiden nog in<br />

Nederland vertoefden, in hun correspondentie met gelijkgezinden in<br />

Indië, als een buigen voor het gouvernement en dus al~ een politieke<br />

blunder beschouwd. Zij vooral drongen er op aan dat men een nieuwe<br />

PNI Zou oprichten. Inderdaad, deze kwam in december '3I tot stand: de<br />

PNI-Baroe('de Nieuwe PH!')! - Sjahrir, pas uit Nederland teruggekeerd,<br />

werd er voorzitter van.<br />

In de zomer van' 3I liep de Craeffs gouverneur-generaalschap ten einde.<br />

Hij was een diep teleurgesteld man: Geheel tegen zijn oorspronkelijke<br />

wensen was hij gaan handelen in de geest van de repressie-politiek ~ een<br />

politiek die bij de Nederlanders in Indië (het sucCeSvan de Vaderlandse<br />

Club toonde het aan) de wind in de zeilen had en trouweris ook in het<br />

moederland. Hij was in '2.6 tot gouvemeur-generaal benoemd krachtens<br />

een beslissing van het eerste kabinet-de Geer - de beslissing ten aanzien<br />

van zijn opvolger werd genomen door het derde kabïnet-Ruys de Beerenbrouck<br />

waarin de conservatieve oud-Bfl-arnbtenaar S. de Graaff, mi-<br />

I De officiële naam was Pendidikan Nasional Indonesia (het Nationaal Indonesisch<br />

Vormingsverbond).<br />

353


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

nister van koloniën zowel in het eerste als in het tweede kabinet-Ruys,<br />

voor de derde maal de portefeuille van koloniën beheerde. De Graaffs<br />

keuze was gevallen op een man die uit het behoudzuchtige zakenmilieu<br />

kwam waarin Colijn fortuin had gemaakt: de oud-minister van oorlog<br />

jhr. mr. B. C. de Jonge, lid van de raad van commissarissen van de<br />

Koninklijke/ Shell en van de raad van bestuur van de Bataafse Petroleum<br />

Maatschappij; hij zou op I2 september '3 I in Batavia als gouverneurgeneraal<br />

geïnstalleerd worden. De laatste dagen nu van de Graeffs ambtsuitoefening<br />

werden gekarakteriseerd door twee politieke gebeurtenissen<br />

die haaks op elkaar stonden: op 4 september' kwam bericht dat de<br />

gouverneur-generaal de aan de,vier voormannen van de PNlopgelegde<br />

gevangenisstraffen had bekort, die van Soekarno tot twee jaar, en op<br />

8 september ondertekende hij een ordonnantie die aan de gouverneurgeneraal,<br />

in eerste instantie dus aan de Jonge, het recht gaf, de toch al<br />

beperkte vrijheid van drukpers drastisch verder te beperken.<br />

Eerst iets over die Z.g.persbreidel-ordonnantie.<br />

Wij schreven over een beperkte vrijheid van drukpers - ook vóór de<br />

afkondiging van de persbreidel-ordonnantie was de in Indië verschijnende<br />

pers immers geenszins vrij om voor haar overtuiging uit te komen:<br />

scherpe, principiële kritiek op het koloniaal bestel was steeds hachelijk<br />

geweest en zij was in '26 op grond van artikel I 53bis zelfs strafbaar<br />

geworden. Die strafmaatregelen richtten zich dan tegen diegenen die<br />

voor het schrijven en verspreiden van zodanige kritiek verantwoordelijk<br />

waren: de auteur van de kritiek alsmede de hoofdredacteur en de drukker<br />

van het blad waarin zij was verschenen - de publicatie van het blad zelf<br />

kon evenwel worden voortgezet. De persbreidel-ordonnantie nu, goedgekeurd<br />

door de Volksraad met twee-en-dertig tegen drie-en-twintig<br />

stemmen (de meerderheid bestond uit een coalitie van behoudende<br />

Nederlanders, behoudende inheemsen en behoudende Chinezen) gaf de<br />

gouverneur-generaal de bevoegdheid om periodiek verschijnende drukwerken<br />

als dag-, week- en maandbladen tijdelijk te verbieden. Diegenen<br />

die met die drukwerken te maken hadden, behoefden niet eens te worden<br />

gehoord en zij hadden geen beroep op welke rechterlijke instantie ook.<br />

Nu de aan Soekarno toegekende strafvermindering.<br />

Zij werd door de Graeff al in het begin van de zomer van '3I<br />

overwogen. Op die vermindering werd toen bij hem aangedrongen door<br />

een delegatie van het (met de SDAP verbonden) Nederlands Verbond<br />

van Vakverenigingen die een bezoek aan Indië bracht. Hij voelde er voor<br />

en legde een desbetreffend ontwerp-gouvernementsbesluit aan de Raad<br />

van Nederlands-Indië voor die er zich, constaterend dat er geen wezen-<br />

354


SOEKARNO VRIJGELATEN<br />

lijke politieke beroering meer was, mee kon verenigen. De Graeff vergewiste<br />

zich niet van de opinie van minister de Graaff (en evenmin van<br />

die van zijn opvolger de Jonge die voor een voldongen feit zou worden<br />

geplaatst) - op 3 september ondertekende hij het besluit hetwelk inhield<br />

dat Soekarno op 31 december in vrijheid zou worden gesteld, op 4<br />

september liet hij dat besluit publiceren en pas op die dag lichtte hij de<br />

minister in met een telegram dat in feite kritiek op de Landraad en de<br />

Raad van Justitie bevatte, aangezien naar de Graeffs mening bij de aan<br />

Soekarno opgelegde straf, aldus zijn telegram, 'niet voldoende rekening<br />

is gehouden met het feit dat, hoe laakbaar en onwettig zijn optreden, hoe<br />

onbezonnen en onbesuisd zijn handelwijze ook moge zijn geweest, de<br />

veroordeelde zich door ideële motieven heeft laten leiden." Het besluit<br />

werd door de minister afgekeurd: deze vond dat hij geraadpleegd had<br />

moeten worden en betreurde het dat de Graeff de zaak niet aan de Jonge<br />

had overgelaten.<br />

Toen het gouvernementsbesluit op 4 september wereldkundig werd<br />

gemaakt", reageerde de Europese pers fel afwijzend, de Indonesische met<br />

grote vreugde; enkele in Batavia verschijnende inheemse dagbladen<br />

gaven speciale bulletins uit; toen inheemse personeelsleden van de KPM<br />

en van het hoofdpostkantoor te Batavia de volgende ochtend voor het<br />

eerst het grote nieuws vernamen, begonnen zij te juichen - in menig<br />

inheems gezin werd, zoals bij heugelijke gebeurtenissen gebruikelijk<br />

was, een feestmaaltijd gehouden.<br />

*<br />

Toen Soekarno in de ochtend van 3I december '3I de poort van de<br />

Soekamiskin-gevangenis uitging, werd hij opgewacht door áfgevaardigden<br />

van alle grote politieke en niet-politieke inheemse organisaties en<br />

in triomf naar zijn woning gevoerd. Daags daarna vertrok hij per trein<br />

.naar Soerabaja waar op initiatief van de door hem opgerichte Federatie<br />

van de partijen der Indonesische volkeren een Indonesia Raya (Groot-<br />

Indonesië)-congres werd gehouden. Overal waar de trein op het lange<br />

traject van Bandoeng naar Djokjakarta langs kwam, stonden inheemsen<br />

1 Telegram, 4 sept. 1931, van de Graeff aan de min. van kol. in Kwantes, dl. III,<br />

p. 58r. 2 De nu volgende passages zijn hoofdzakelijk gebaseerd op het al eerder<br />

genoemde werk van John Ingleson: Road to exile. The Indonesian Nationalist Movement<br />

1927-1934, p. 156 en 159-60.<br />

355


TW.EE BEW'OGEN DECENNIA<br />

te juichen en op de stations waar de treil) stopte, was het zwart van de<br />

jnheèrnsen die Soekarno wilden huldigen (een hunner zei, 'dat de StaatssppGTwegen<br />

Soekarno wel dankbaar mochten zijn vanwege de vele<br />

perronkaartjes die de mensen gekocht hadden"), 11) Djokjakarta waar<br />

Soekarnö zijn reis onderbrak, werd hij door een grote menigte vergezeld<br />

naar de woning. van Dewantoro, de inspirator van het Taman Siswoonderwijs,<br />

jegens wie hij van verbondenheid wilde getuigen.<br />

Op 2 januari zette Soekarno zijn treinreis voort. Langs de gehele route<br />

herhaalden zich de tonelen die zich daags tevoren hadden afgespeeld en<br />

aan het Staatsspoorwegstation te Soerabaja stonden uren voor zijn aa1).komst<br />

al duizenden inheemsen op hem te wachten. Rode en witte<br />

bloemen werden er druk verkocht, taxi's reden er af en aan met roodwitte<br />

vlaggetjes. Toen Soekarno verscheen, werd door een grote menigte<br />

het Indonesia Raya gezongen, gevolgd door een speelale 'Soekamo-rnars'.<br />

In een hotelkamer ontving hij vervolgens een stroom van vooraanstaanden<br />

uit de inheemse beweging - -,savonds om half negen zou hij<br />

het. Indonesia Rayti-Gongtes toespreken in een zaal die plaats bood aan<br />

Zestienhonderd personen. Drieduizend hädden er om zes uur at binnen<br />

weten te komen en honderden anderen, voor wie geen plaats was,<br />

stonden buiten. In en huitea de zaal werden liederen gezongen, Toen<br />

Soekarno arriveerde, hees .men hërn op de schouders - zó werd hij naar<br />

het spreekgestoelte gedragen.<br />

De hem gebrachte eer en hulde zag hij, zei nil, als niet voor hem<br />

persoonlijk bedoeld,<br />

'doch voor: Soekarno als uw leider met hoge 'idealen en vol van de vurige wil<br />

om zichzelt ten dien~te te stellen van het volk en van Moeder Indonesië, als uw<br />

leider die de toorts vasthoudt, nodig Om u allen op de donken; weg bij te lichten<br />

en die, -zolang het lichaam van Soekarno nog leven heeft, zal voortschrijden om<br />

eert vrij Indonesië te bereiken' -<br />

zeer zelfbewuste woorden waten; dat van de pas dertigjarige Soekàmo,<br />

'uw leider die de toorts vasthoudt, nodig om u allen op de donkere wèg<br />

bij te Iichtèn' - hij zag zich dus als de grote voorvechter- van de:nationale<br />

. onafhankelijkheid zoals zo. menig volk er in zijn strijd tegen vreemde<br />

overheersing een had gekend. Als zodanig achtte hij zich ook gerechtigd,<br />

zijn teleurstelling uit te spreken over de verdeeldheid die zich in de<br />

'. De Stuw, aangehaald door). M. Pluvier:·Overzicht, P:50. 2 Tekst van zijn toespraak<br />

(in Nederlandse vertaling) in Kwantes, dl. III,.p.6Ö,?-IQ.


'SOEKARNO, UW LEIDER'<br />

nationalistische beweging had geopenbaard. 'Een volk', zei hij,<br />

'dat niet één kan zijn, is gelijk los zand dat gemakkelijk door de wind uit elkaar<br />

kan worden geblazen. Wanneer echter dit zand bij elkaar blijft, bijeengestampt<br />

wordt tot cement, namelijk het cement van de. geest, dan kan het sterk beten<br />

worden, en wel het beton van de nationale wil waaruit tenslotte de nationale<br />

daden voortkomen.<br />

Broeders, helpt, draagt mijn stem uit tot in Atjeh en Fakfak', door de hele<br />

wereld, van streek tot streek, van dorp tot dorp, van gehucht tot gehucht, van<br />

berg tot berg, ja tot zelfs in het rijk der geesten en feeën. Voor deze eenheid,<br />

broeders, ben ik toh pati - toh pati betekent dat ik, wanneer de eenheid een offer<br />

nodig heeft, gaarne mijn leven voor haar opoffer. Zo is het broeders, geeft mij<br />

uw steun en zegen!'<br />

Oorverdovende toejuichingen volgden.<br />

De ex-voorzitter van de opgeheven PNI, vrijgelaten uit gevangenschap,<br />

was bezig uit te groeien tot de figuur die vooral voor de eenvoudigen,<br />

onontwikkelden onder de politiek-bewuste inheemsen symbool<br />

was van de wil tot nationale onafhankelijkheid.<br />

Crisisjaren<br />

De Graeffs opvolger jhr. mr. B. C. de jonge", in 1875 in Den Haag<br />

geboren, was, na in Utrecht rechten gestudeerd te hebben, in 19.01<br />

adjunct-commies bij het departement van koloniën geworden, onder<br />

minister Idenburg tot referendaris opgeklommen en in '10 benoemd tot<br />

hoofd van de afdeling juridische zaken van het departement van oorlog.<br />

Minister van oorlog werd hij in juli '17 in het kabinet-Cort van der<br />

Linden. Hij was in '18 in een scherp conflict verwikkeld geraakt met<br />

koningin Wilhelmina die de door haar bewonderde opperbevelhebber<br />

van land- en zeemacht, generaal Snijders, in bescherming had genomen<br />

- de Jonge had er in moeten berusten dat Cort de zaak niet op de spits<br />

wilde drijven el) dat de generaal dus in functie bleef. Hij had in dat<br />

conflict" getoond, uit een harde houtsoort gesneden te zijn. Tot diegenen<br />

die hem waren gaan waarderen, behoorde Colijn en door diens toedoen<br />

, Een plaats op Westelijk Nieuw-Guinea (zie kaart VII op pag. ]20). 2 Wij volgen<br />

zijn levensschets door F. J. M. Otten in het Biografisch Woordenboek van Nederland,<br />

deel J, pag. 275-76. 3 Wij beschreven het in deel II van ons werk (Neutraal) in de<br />

aanhef van hoofdstuk I ('Koningin Wilhelmina').<br />

357


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

ging de Jonge na het aftreden van het kabinet-Cort in de dienst van de<br />

Bataafse Petroleum Maatschappij over. Voor deze BPM maakte hij in '19<br />

een oriëntatiereis o.m. naar Nederlands-Indië, in '21 werd hij een van de<br />

directeuren van de Koninklijke/ Shell. Veel kansen om zich te ontplooien<br />

kreeg hij niet van de directeur-generaal, Sir Henry Deterding - dat hem<br />

zo weinig initiatief gelaten werd, ging hem irriteren en na anderhalf jaar<br />

legde hij zijn directeurschap neer; hij werd toen in de raad van commissarissen<br />

opgenomen, negenjaar later, in '30, tevens in de raad van bestuur<br />

van de BPM.<br />

Was het nu verstandig een man uit de wereld van 'de olie' tot<br />

gouverneur-generaal te benoemen? Er kwam in Nederland scherpe kritiek<br />

van de linkerzijde - in Indië aanvankelijk kritiek van de Europese<br />

pers die vreesde dat de Jonge te weinig van Indië afwist. Die pers wijzigde<br />

evenwel spoedig haar houding toen bleek dat de nieuwe gouverneur- .<br />

generaal een man was van autoritaire gezindheid, van wie verwacht<br />

mocht worden dat hij, gelijk door veel Europeanen gewenst, 'de Inlanders<br />

er onder zou houden.' Hij had daar ruime mogelijkheden toe: aan<br />

agitatoren kon het vrij reizen in de Buitengewesten onmogelijk worden<br />

gemaakt, het oproepen tot stakingen die tot ordeverstoringen of ontwrichting<br />

van het economisch leven konden leiden, was verboden, elke<br />

actie, gericht op aantasting van het koloniaal gezag, was strafbaar, de<br />

persbreidel-ordonnantie was van kracht en de gouverneur-generaal kon,<br />

als hij voldoende steun vond bij de Raad van Nederlands-Indië, elke<br />

opponent tegen het koloniaal gezag binnen Indië verbannen, desgewenst<br />

naar het deportatiekamp Boven-Digoel.<br />

De Jonge zou niet aarzelen om van al deze mogelijkheden het gebruik<br />

te maken dat hem noodzakelijk dunkte. Anders dan Idenburg, van<br />

Limburg Stirum en de Graeff, anders ook dan Fock die bepleit had dat<br />

de Volksraad een inheemse 'meerderheid' zou krijgen, was hij, evenals<br />

trouwens Colijn, van alle begrip voor het ontwakend Indonesië verstoken.<br />

Dat figuren als Soekarno, Hatta en Sjahrir slechts uitdrukking gaven<br />

aan wat, scherpbewust bij sommigen, vaag bij vele anderen, in de wereld<br />

der inheemsen was gaan leven, vermocht hij niet te zien. Hij beschouwde<br />

de gehele nationalistische beweging als een beweging van jeugdige<br />

heethoofden die stekeblind waren voor de immense voordelen welke,<br />

meende hij, Nederlands leiding en het Westers bedrijfsleven aan Indië<br />

hadden bezorgd - dat maakte hij al duidelijk in zijn intreerede op 12<br />

september' 3I waarin hij dat bedrijfsleven een uitbundige lof toezwaaide<br />

en de nationalistische beweging afdeed door te spreken over de 'fantastische<br />

en ondoordachte theorieën van enkelen die blijkbaar menen hun


GOUVERNEUR-GENERAAL DE JONGE<br />

volk te dienen door eisen te stellen waarvan zij vooruit weten dat ze<br />

voor de regering onaanvaardbaar zijn." De Wet op de Indische staatsinrichting<br />

schreef hem voor dat hij naar samenwerking met de Volksraad<br />

diende te streven - hij deed het, maar aarzelde niet om, als hij dat nodig<br />

vond, dwars tegen de wensen van dat college in te handelen. Als de ware<br />

vertegenwoordigers van de inheemsen zag hij de regenten en andere<br />

volkshoofden-, van wie zijn voorganger de Graeff, een op dit punt<br />

aanzienlijk reëler man dan hij, beseft had dat bij de meesten hunner van<br />

werkelijke loyaliteit jegens Nederland geen sprake was - dat het inheems<br />

bestuur niet óók zijn stem verhief tegen het Nederlands gezag, kwam<br />

slechts, aldus de Graeff in mei '28, 'omdat men inziet dat men de<br />

Nederlandse leiding nog niet missen kan, en vooral, dat eigen positie<br />

met dat gezag staat en valt.' '(Wij) staan', had de Graeff toen ook<br />

geschreven, 'voor een eindeloze, steeds heftiger wordende strijd waarin<br />

wij het op den duur zullen moeten afleggen.' Nodeloos en schadelijk<br />

defaitisme vond de Jonge dat. Zo dacht hij er in '3I, zo dacht hij er in<br />

'36 over. In laatstgenoemd jaar verklaarde hij in een afscheidsinterview<br />

aan de redacties van De Deli Courant en De Sumatra Post: 'Ik meen dat nu<br />

wij driehonderd jaar in Indië hebben gearbeid, er nog wel driehonderd<br />

jaar bij moeten komen, aléér Indië misschien voor een vorm van zelfstandigheid<br />

rijp zou zijn? - kort tevoren had hij zich jegens een Engels<br />

bezoeker nog pregnanter uitgedrukt, deze meedelend dat hij elk gesprek<br />

met nationalistisch gezinden placht in te leiden met, aldus die Engelsman,<br />

te zeggen: 'We Dutch have been here for three hundred years; we shall remain<br />

here for another three hundred. After that we can taik,"<br />

*<br />

I Aangehaald in J. M. Pluvier: Overzicht, p. 41. 2 De Jonge heeft dit nimmer<br />

duidelijker gezegd dan in de toespraak waarmee hij in oktober '33 in Malang een<br />

conferentie van de regenten van Oost-Java opende; hij zei toen dat hij alles wat op<br />

de vergaderingen van inheemse politieke partijen betoogd werd, beschouwde als<br />

'gebralover onbegrepen, van het Westen overgenomen leuzen als 'imperialisme' en<br />

'kapitalisme", en dat hij slechts één 'Inlandse beweging' kende, 'nl. het werk dat de<br />

ambtenaren van het Inlands BB (gesteund door het Europees BB) doen ... in het<br />

belang der bevolking. Daarvoor moet men bij de zogenaamde volksleiders niet zijn.'<br />

(de Jonge: 'Openingsrede ter regentenconferentie Oost-Java te Malang', 23 okt. 1933,<br />

Kwantes, dl. IV, p. 80 e.v.) 3 De Jonge: Herinneringen, p. 351. 4 R. H. Bruce<br />

Lockhart: Return to Malaya, p. 276, aangehaald in a.v., a.v.<br />

359


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Wij hebben boven deze paragraaf het begrip 'crisisjaren' gezet en herinneren<br />

aan enkele cijfers die wij vermeldden toen wij in hoofdstuk 4<br />

beschreven hoezeer Indië als grondstoffen-producerend land getroffen<br />

werd door de diepe economische crisis die daar in '30-'3 I duidelijk<br />

voelbaar werd. De voor de export bestemde productie daalde in de jaren<br />

'30-'34 tot de helft, de waarde van die export tot een kwart. Er werd een<br />

departement van economische zaken opgericht en tal van fondsen.icommissies<br />

en stichtingen werden in het leven geroepen die, soms als<br />

uitvloeisel van internationale regelingen, ordenend gingen ingrijpen. De<br />

invoer kwam tenslotte voor een derde, de uitvoer voor drie-vijfde onder<br />

overheidscontrole te staan. Al die maatregelen konden evenwel niet<br />

verhinderen dat de in de Indische samenleving aanwezige bevolkingsgroepen<br />

alle door de diepe crisis getroffen werden. Van de ca. vijfrigduizend<br />

Europeanen die in 1930 werkzaam waren in de particuliere sector,<br />

waren zes jaar later ca. tienduizend werkloos, in de periode '29-'34<br />

werden vierhonderdduizend inheemsen hetzij door het gouvernement,<br />

hetzij door het bedrijfsleven ontslagen en de lonen van inheemsen die<br />

hun betrekking behielden, daalden nog sterker dan de kosten van levensonderhoud.<br />

Het was een tekenend symptoom van de verarming onder'<br />

de inheemsen dat het aantal haIH-gangers: ruim vijftig-, misschien wel<br />

negentigduizend in de tweede helft van de jaren '20, in het begin van de<br />

jaren '30 tot twee- à drieduizend daalde.' Ook de Indische Chinezen en<br />

de Arabieren kregen onder de diepe crisis te lijden, doordat het inkomen<br />

van deze bevolkingsgroepen in de eerste plaats in de handel werd verworven.<br />

,<br />

De crisis had ernstige gevolgen voor de gouvernementsfinanciën.<br />

In het begin van de jaren 'zo was de gouvernementsschuld hoog<br />

opgelopen. De Eerste Wèreldoorlog had aanzienlijke defensie-uitgaven<br />

met zich gebracht, aan het einde van die Oorlog en vlak daarna had het<br />

gouvernement, teneinde hongersnood te voorkomen, grote bedragen<br />

uitgegeven voor het aankopen van rijst in het buitenland en voor de<br />

organisatie van de rijstdistributie - ook had het in die tijd, een tijd van<br />

hoogconjunctuur voor het Westers bedrijfsleven, veel gedaan aan de<br />

medemisering van het verkeerswezen en tenslotte waren in het midden<br />

van de jaren '20, toen de prijzen op hun hoogst waren, alle overheidssalarissen<br />

belangrijk opgetrokken. In die jaren van hoogconjunctuur werden<br />

door het Westers bedrijfsleven in Indië exorbitante winsten gemaakt<br />

I Aan het einde van de jaren '30 waren er meer dan tienduizend Mekkagangers.<br />

360


INDIË IN DE !'>IEPE CRISIS<br />

- daarvan kwam slechts een miniem deel in de kas van het gouvernement<br />

terecht. De tarieven van de inkomstenbelasting waren laag, een vermogensbelasting<br />

ontbrak. Het gevolg was dat hét gouvernement jaar op jaar<br />

grote bedragen moest lenen. De gotivernementsschuld liep van ca. f 170<br />

mln eind '14 op tot f 1,3 miljard eind '23, daalde aan het eind van de<br />

jaren '20 tot f 1 miljard en steeg vervolgens tot f 1 '12 miljard in '34- Over<br />

die bedragen moest rente worden betaald en periodiek moesten leningen<br />

worden afgelost: een hoge vaste post. Een tweede zodanige post werd<br />

gevormd door de Indische pensioenen. In '30 vergden die twee vaste<br />

posten samen f 149 mln op een gouvernernentsbegroting van f 525 mln,<br />

in '34 f 178 mln op éen begroting van f 411 mln. Dat betekende dat,<br />

terwijl het gouvernement in '30 voor al zijn overige uitgaven f 376 mln<br />

kon uittrekken, dat bedrag vier jaar later tot f 233 mln Was gedaald - een<br />

daling met bijna 40 %. Vooral de schuldenlast hing als een molensteen<br />

om de nek van het gouvernement én verschillende malen werden in die<br />

tijd door Batavia voorstellen aan Den Haag gedaan om hetzij de last te<br />

verlichten, bijvoorbeeld door het afkondigen van een schuldenmoratorium<br />

of doer devaluering van de schuld, hetzij de Indische uitvoer te<br />

vergemakkelijken door een devaluatie van de Indische gulden (die aan<br />

de N ederlandse gekoppeld was). Telkenmaie wetden die voorstellen door<br />

Den Haag, d.w.z. door het van mei '33 af optredend tweede kabinet-<br />

Colijn, verworpen.<br />

Behalve minister-president was Colijn in dat kabinet minister van<br />

koloniën; hij werd dat opnieuw in zijn derde kabinet dat zich tot juni<br />

'37 wist staande te houden. Hij was het dus die ruim vier jaar lang de<br />

parlementaire verantwoordeiijkheid droeg voor het beleid van het. gouvernement<br />

te Batavia. Er van uitgaande dat de diepe economische crisis<br />

een permanent karakter droeg en dat de staten in het geïndustrialiseerde<br />

Westen zich moesten instell~n op een blijvende vermindering van hun<br />

inkomsten, oefende hij vooral in '33 en '34 krachtige pressie op de Jonge<br />

uit om de Indische begroting nog verder te vetlagen dan al was geschied.<br />

De Jonge was voor die pressie niet gevoelig: enerzijds wees hij nieuwe<br />

verlagingen af, anderzijds trachtte hij vooral in de latere jaren van zijn<br />

bewind de gouvernementsirrkomsten uit het Europese bedrijfsleven te<br />

verhogen. Hij getuigde daarbij van onafhankelijkheid toen hij, dié meer<br />

dan tien jaar betrokken was geweest bij de leiding van de Koninklijke/<br />

Shell, in '35 vergde dat de aardoliepri j zen in Indië aan een limiet zouden<br />

worden gebonden en dat de door de BPM en de overige maatschappijen<br />

te betalen accijns zou worden verhoogd. Het was Colijn die hem bij die<br />

gelegenheid in de steèk liet, in Den Haag was nu eenmaal, merkte de<br />

361


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Jonge in zijn Herinneringen op, 'het kantoor van de BPM dichtbij het<br />

Plein' - daar zetelde de minister van koloniën.<br />

*<br />

Wij vermeldden zojuist dat in de crisisjaren in Indië van de vijftigduizend<br />

Europeanen die in de particuliere sector werkzaam waren, ca.<br />

tienduizend werkloos werden. 'Europeaan', de lezer weet het, was in<br />

Indië een juridisch begrip. Allen die Nederlandse staatsburgers waren,<br />

waren Europeanen. Nederlands staatsburger waren de uit Nederland<br />

gekomenen, de totoks, en hun in Indië geboren kinderen, maar ook de<br />

veel talrijker Indische Nederlanders of Indo-Europeanen: de Nederlanders<br />

van gemengde afkomst. Hoewel nadere gegevens terzake ontbreken,<br />

durven wij veronderstellen dat die Indische Nederlanders als groep nog<br />

zwaarder door de crisis werden getroffen dan de totoks. Ontslagen totoks<br />

konden, soms met steun van de maatschappijen die hen naar Indië hadden<br />

uitgezonden, naar Nederland terugkeren waar de gevolgen van de crisis,<br />

hoewel ernstig, toch minder ernstig waren dan in Indië en waar de<br />

gerepatrieerden bovendien opgevangen werden door hun families die<br />

over het algemeen niet tot het volstrekt onbemiddelde deel van de<br />

samenleving behoorden - ontslagen Indische Nederlanders daarentegen<br />

kwamen in omstandigheden te verkeren waarin zij aanvankelijk slechts<br />

steun konden vinden binnen hun eigen verarmende groep; voor velen<br />

hunner werd het een schrikbeeld dat zij met hun gezinnen zouden<br />

afzakken naar het peil van de inheemsen waarboven zij zich juist hadden<br />

trachten te verheffen: Kon het gouvernement geen hulp verlenen?<br />

Daarvoor ging de organisatie zich inzetten die wij reeds enkele malen<br />

noemden en waar wij thans dieper op in willen gaan: het Indo-Europees<br />

Verbond oftewel het lEV.<br />

Het lEV was niet de eerste organisatie geweest die voor de Indo-<br />

Europeanen was opgekomen - eerder noemden wij al de Indische Bond,<br />

de Vereniging Insulinde en de Indische Partij, die respectievelijk in I898,<br />

I907 en I9I2 waren opgericht. Van die drie had de Indische Partij van<br />

E. F. E. Douwes Dekker, die voor Indië's volledige autonomie was opgekomen,<br />

het meest van zich doen spreken. Toen die Indische Partij, die<br />

aanvankelijk bij veel Indo-Europeanen groot enthousiasme had gewekt,<br />

na Douwes Dekkers verbanning (I9I3) was verlopen, had een deel van<br />

zijn aanhang zich meester gemaakt van de Vereniging Insulinde die<br />

362


HET INDO-EUROPEES VERBOND<br />

aansluiting ging zoeken bij de eerste min of meer anti-gouvernementele<br />

organisaties der inheemsen. Samenwerking met die inheemsen werd<br />

evenwel door de meeste Indische Nederlanders afgewezen. Trots op hun<br />

Nederlanderschap wilden zij zich juist van de inheemsen onderscheiden,<br />

trouwens: in een samenleving die meer en meer behoefte kreeg aan<br />

Westers-opgeleide krachten, waren de Westers-opgeleiden onder de<br />

inheemsen de directe concurrenten van de Indische Nederlanders en<br />

naarmate de inheemsen duidelijker afstand gingen nemen van Nederland,<br />

groeide bij de Indische Nederlanders de wens om van verbondenheid<br />

met Nederland, en dus met het gouvernement, te getuigen.<br />

Tegen die achtergrond werd in juli '19, vier weken nadat de Vereniging<br />

Insulinde haar naam had gewijzigd tot Nationaal-Indische Partij (in<br />

het Maleis noemde zij zich de Sarekat Hindia, het Indisch Verbond'), het<br />

Indo-Europees Verbond opgericht. Zijn latere, door de leden warm<br />

gewaardeerde, ja vereerde voorzitter, F. K ('Dick') de Hoog, noemde zijn<br />

organisatie eens 'de meest Indisch-georiënteerde onder de Europese en<br />

de meest Nederlands-georiënteerde onder de Indonesische" - het begrip<br />

'Indonesische' was daarin evenwel in geografische, niet in politieke zin<br />

gebruikt. Geen van de in politieke zin Indonesische organisaties was uit<br />

volle overtuiging gezagsgetrouwen het IEV was dat juist wèl. Het was<br />

een belangenorganisatie en het interpreteerde de belangen van de Indo-<br />

Europese bevolkingsgroep aldus dat het in de regel geen steun gaf aan<br />

denkbeelden waarvan de verwezenlijking kon worden gezien als een stap<br />

in de richting van een politiek overwicht der inheemsen; de grote<br />

meerderheid der Indo-Europeanen was er zeker van dat zij, kregen ooit<br />

de inheemsen het in de archipel voor het zeggen, in de klem zouden<br />

geraken. Het IEV wees de associatie-gedachte dan ook af en bij de<br />

stemming, december '27, over de door gouverneur-generaal de Graeff<br />

voorgestelde inheemse 'meerderheid' in de Volksraad, stemden alle vijf<br />

afgevaardigden van het IEV in de Volksraad tegen.<br />

In die Volksraad had het lEVeen steeds sterkere fractie: in '21 voor<br />

het eerst twee leden (van wie één gekozen was), in '24 vier (allen<br />

gekozen), in '27 en '31 zes (allen gekozen), in '35 en '39 acht (van wie in<br />

'39 één tot de door het gouvernement benoemden behoorde). Daarmee<br />

was de IEV-fractie van' 31 af de grootste van alle Nederlandse fracties.<br />

Die stevige vertegenwoordiging in de Volksraad toonde aan dat het IEV<br />

1 Aan de Sareka/ Hindia die nauwe banden had met de communisten, werd in '23<br />

door het gouvernement alle activiteit verboden. 2 Aangehaald door P. W. van der<br />

Veur in Balans van beleid, p. 96.<br />

363


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

ook sterke fracties had in de kiescolleges .. Het verbond had bij de<br />

oprichting in '19 ca:tweeduizend leden geteld - dat waren er twintig jaar<br />

later ca. twaalfduizend: voor Indië een zeer aanzienlijk aantal. .<br />

*<br />

Évenals inheemse organisaties als de Sarakat Islam en de Mohammadijah<br />

ging het lEV zich al kort na zijn oprichting beijveren op het gebied van<br />

het onderwijs. Omdat veel gezinnen van Indische Nederlanders in nogal<br />

behoeftige omstandigheden verkeerden, werd in '20, toen bekend werd<br />

dat spoedig in Bandoeng een Technische Hogeschool zou worden gevestigd,<br />

een lEV-studiefonds opgericht om begaafde kinderen uit die<br />

gezinnen het studeren mogelijk te maken. Het lEV had voorts verscheidene<br />

eigen Mulo-scholen, een school voor technisch onderwijs; een<br />

vakschool voor meisjes en een vroedvrouwenschool. Vooral evenwel gaf<br />

het lEV zich moeite om ten behoeve van Indische Nederlanders landbouwgronden<br />

te verwerven - verwerving van woeste gronden in eigendom<br />

Was.krachtens de uit 1870 daterende Agrarische wet voor anderen<br />

dan inheernsen niet mogelijk, wèl verwerving in erfpacht. In '26 begon<br />

het lEV landbouwers óp te leiden en de belangstelling voor landbouwkolonisatie<br />

nam in de voor veel Indische Nederlanders moeilijke crisisjaren<br />

toe. Ge.ëxperimenteerd werd in drie gebieden: in het district Kesilir<br />

op de uiterste zuidoostpunt van Java, in de Lampong-districten op Zuid-<br />

Sumatra en op enkele punten aan de noordkust van Nederlands Nieuw-<br />

Guinea.<br />

In Kesilir vond de kolonisatie plaats op een gebied van ca. 2500 ha dat<br />

in vijftig percelen van 50 ha was verdeeld, Op die percelen moesten de<br />

pachters eerst met een voorschot van het lEVeen huis bouwen, vervolgens<br />

dienden zij delen van het perceel die daarvoor in aanmerking<br />

kwamen, tot sau/ahs te maken. Zwaar en voor Indische Nederlanders<br />

ongewoon werk! Trouwens, de bewerking van die saurahs was ook zwaar.<br />

Zij trokken vooral die arbeid Javanen aan die als beloning een derde<br />

van de oogst mochten behouden.<br />

Ook in de Lampeng-districten boekte het lEVenig succes: het had<br />

hier een veel groter gebied in erfpacht gekregen, nl. 36000 ha. Onbekend<br />

is, hoeveel gezinnen vanIndische Nederlanders er gekoloniseerd werden,<br />

maar eeri Indische Nederlander diè later Indonesisch staarsburger<br />

werd, vermeldt dat deze kolonisatie, krachtig gesteund door het lEV dat<br />

364


HET INDO-EUROPEES VERBOND<br />

de landbouwproducten hielp verkopen, 'tot enige bloei (kwam)."<br />

De kolonisatie op Nieuw-Guinea werd een fiasco. Ze begon in '28-'30<br />

- in '34 was er bij Manokwari een kolonie van ca. tweehonderdvijftig<br />

zielen en was hier ca. 80 ha beplant, bij de tweede plaats, Hollandia (zie<br />

kaart VII op pag. 320), was er een kolonie van ca. honderd zielen, maar<br />

hier was na al die tijd slechts 5 ha beplant. Die mislukking bij Hollandia<br />

was, aldus een ambtelijke nota, 'toe te schrijven aan de slechte organisatie,<br />

slechte bodem en aan de mensen-zelf: mensen van een geringe inzet,<br />

onervaren met de landbouwen geteisterd door malaria en zwartwaterkoorts."<br />

In '38 waren er bij Hollandia nog maar vier kolonisten over, bij<br />

Manokwari waren het bijna tweehonderdzeventig geworderi.<br />

Imposant kon men de resultaten van de landbouwkolonisatie niet<br />

noemen. Dat was, toen de diepe crisis in de tweede helft van de jaren<br />

'30 begon te luwen, al duidelijk. Duidelijk was óók dat de maatschappelijke<br />

positie van veel Indische Nederlarrders, gewend als zij waren hun<br />

welvaartspeil met het hogere van de totoks te vergelijken, moeilijk bleef.<br />

Eind '38 schreef de directeur van Economische Zaken, H. J. van Mook,<br />

er voor gouverneur-generaal van Starkenborgh een nota over" waarin<br />

hij er op wees dat de lEV-leden 'een feitelijk privilege' verlangden, 'dat<br />

hen in maatschappelijke stand op het niveau van de import-Hollanders<br />

houdt.' Maatregelen in die richting werdenin Den Haag door een der<br />

hoofdambtenaren van het departement van koloniën, rnr. G. H. C. Hart<br />

(voordien in Indië van Mooks voorganger), wenselijk geacht: 'Wij kunnen',<br />

schreef deze naar aanleiding van van Mooks nota aan Welter,<br />

minister van koloniën in het vierde kabinet-Colijn, 'het lEV in de<br />

Volksraad nu eenmaal niet missen, wil men niet overwegend met de<br />

conflicten-regeling regeren." Inderdaad, er waren toen onder de inheemse<br />

leden van de Volksraad zoveel nationalistisch-gezinden gekomen, dat<br />

het voor het gouvernement hoogst wenselijk was dat het bij politiekgevoelige<br />

onderwerpen de steun kreeg van alle in de Volksraad zitting<br />

hebbende Nederlanders en Indische Nederlanders.<br />

*<br />

Van die steun konden de gouverneurs-generaal de Jonge en van Star-<br />

1 Agoes Daroech: De nationalistische beweging onder de Indo-Europeanen (1957),<br />

p, 55; 2 Aangehaald in P. J. Dtooglever: De V-aderlandseClub 1929-1942, p. 203.<br />

, Tekst in Creutzberg, dl. III, p. 743 e.v. • Nota, 22 dec. 1938, val'! G. H. C. Hart<br />

voor Welter, a.v., p. 750.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

kenborgh zeker zijn van de zijde van wat, na de oprichting in '29, de<br />

meest conservatieve van de Nederlandse groeperingen werd, de Vaderlandse<br />

Club. I<br />

Eerder gaven wij artikel I uit de statuten van deze organisatie weer<br />

waarmee Hamer, secretaris van de Javasuiker Werkgeversbond, en Zentgraaff,<br />

hoofdredacteur van het Soerabaiaas Handelsblad, met succes op Java<br />

hadden rondgereisd - er kwam in voor, dat de Vaderlandse Club zich<br />

o.m. 'de behartiging van de belangen der Nederlandse bevolking in deze<br />

gewesten' ten doel stelde. Dat was even eerlijk als aanstootgevend. De<br />

formulering werd gewijzigd tot: 'de behartiging der landsbelangen in de<br />

eerste plaats en voorts de belangen van alle in Nederlands-Indië gevestigde<br />

bevolkingsgroepen met bijzondere inachtneming evenwel van die<br />

der Nederlandse bevolkingsgroep.' Wat de veruit grootste bevolkingsgroep<br />

betrof, de inheemse, was de Vaderlandse Club overtuigd voorstander<br />

van een politiek van krachtige repressie van alle nationalistische<br />

stromingen. Een in '32 verschenen ontwerp-urgentieprogram bevestigde<br />

zulks - in de aan het onderwijs gewijde paragraaf in dat program werd<br />

er bij het gouvernement op aangedrongen, de uitbreiding van het onderwijs<br />

aan inheemsen te staken, de subsidiëring van dat onderwijs te<br />

beperken, geen gouvernementsbeurzen meer te verlenen en de in de<br />

jaren '20 opgerichte hogescholen te sluiten.<br />

Wij vermeldden reeds dat de Vaderlandse Club binnen een jaar na de<br />

oprichting ca. negenduizend leden telde. Twee jaar later, eind' 32, waren<br />

het nog maar ruim vierduizend, medio '34 ca. drieduizend- - de daling<br />

was veroorzaakt doordat er totoks naar Nederland waren teruggekeerd,<br />

doordat voor menigeen van diegenen die bleven, het betalen van de<br />

maandelijkse contributie, één gulden, bezwaarlijk was geworden, maar<br />

vooral doordat er na de vervanging van de Graeff door de Jonge onder<br />

de Nederlanders veel minder behoefte was om tegen het beleid van de<br />

gouverneur-generaal te opponeren. Die behoefte was er ook onder van<br />

Starkenborgh niet - in '39 was het ledental nog maar weinig boven de<br />

drieduizend gekomen.<br />

I Ons beeld van deze groepering is hoofdzakelijk gebaseerd op het in 1980 verschenen<br />

proefschrift van P. J. Drooglever: De Vaderlandse Club 1929-1942. Totoks en de Indische<br />

politiek. 2 Ter vergelijking diene dat de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond in<br />

,34 ca. vijfhonderd leden telde, de Indische Katholieke Partij ruim drieduizend, de<br />

Christelijke Staatkundige (eerder: Christelijk-Ethische) Partij (verbonden met de<br />

Anti-Revolutionaire Partij in Nederland) ca. duizend en de Indische Sociaal-Democratische<br />

Partij ca.tweehonderdvijftig; van al die groeperingen konden ook inheemsen<br />

en Vreemde Oosterlingen lid worden.<br />

366


INVLOED VAN DE VADERLANDSE CLUB<br />

De daling deed maar geringe afbreuk aan de omvang van de vertegenwoordiging<br />

van de Vaderlandse Club in de Volksraad; zij kreeg er<br />

in '31 vijf, in '35 en '39 telkens vier gekozen leden, hetgeen betekende<br />

rlat de Vaderlandse Club en het Indo-Europees Verbond tezamen van de<br />

vijftien Nederlanders die als gekozenen lid van de Volksraad waren, in<br />

,3I elf, in '35 twaalf en in '39 opnieuwelf leverden. De fractie van het<br />

lEV bleef beduidend groter dan die van de Vaderlandse Club (er waren<br />

onder de kiesmannen nu eenmaal meer Indische Nederlanders dan totoks),<br />

maar de Vaderlandse Club had zeker niet minder, eerder wellicht meer<br />

invloed doordat een groot deel van de Europese pers in wezen de parolen<br />

van de Vaderlandse Club onderschreef.<br />

Van de lente van ljz afhad de Vaderlandse Club een Vertegenwoordigend<br />

Comité in Nederland. Dat werkte samen met het in november<br />

'32 opgericht Verbond voor Nationaal Herstel; dat dat Verbond in april<br />

'33 bij de Tweede Kamerverkiezingen slechts één zetel verwierf, werd<br />

door de meeste leden van de Vaderlandse Club als zeer teleurstellend<br />

ervaren - het wekte bij velen belangstelling voor de NSB.<br />

Wat de activiteiten van de Vaderlandse Club betreft, willen wij nog<br />

vermelden dat zij in de crisisjaren een groot aantal plaatselijke steuncomité's<br />

oprichtte die door een Centraal Steuncomité werden overkoepeld.<br />

Op de bij particulieren en bij het bedrijfsleven ingezamelde gelden gaf<br />

het gouvernement een toeslag van 50 %. Evenals het Indo-Europees<br />

Verbond getroostte de Vaderlandse Club zich tenslotte moeite om Europese<br />

landbouwkolonies te vormen - het bleef bij papieren plannen.<br />

*<br />

Als symptoom van de 'verrechtsing' van het Nederlandse deel van de<br />

samenleving wekte de oprichting van de Vaderlandse Club in de tweede<br />

helft van '29 bezorgdheid bij een aantal Nederlanders die de behoefte<br />

gevoelden om de ethische politiek een nieuwe impuls te geven. Dertien<br />

hunner richtten begin '30 een vereniging op, de Vereniging tot bevordering<br />

van de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië,<br />

die van maart '30 af een veertiendaags blad ging uitgeven,<br />

De Stuw geheten - de vereniging werd toen en later 'de Stuw-groep'<br />

genoemd.'<br />

1 De groep beschrijvend, gebruiken wij de gegevens die E. B. Locher-Scholten<br />

verwerkt heeft in haar artikel 'De Stu IV, tijdstekening en teken des tijds', o.m. opgenomen<br />

in de bundel Geld en geweten, dl. I, pag. I I2 e.v.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Tot de oprichters behoorden twee benoemde leden van de Volksraa:d,<br />

van wie mr. Jonkman er een was, twee buitengewone hoogleraren van<br />

de Rechtshogeschool te Batavia die hun hoofdfunctie vonden bij het<br />

gouvernement, en een aantal hoofdambtenaren. Typerend genoeg was<br />

evenwel slechts één van die oprichters uit de kringen ván het BB-apparaat<br />

afkomstig: H. J. van Mook, in '30 werkzaam als assistent-resident voor<br />

politie-aangelegenheden te Batavia en tevens als referendaris op het<br />

bureau voor bestuurshervorming. Alle oprichters hadden de invloed van<br />

Snouck Hurgronje ondergaan. "--.<br />

Blijkens haar beginselverklaring wilde de Stuw-groep<br />

"beproeven aaneensluiting en samenwerking tot stand te brengen tussen Nederlanders<br />

hier te lande, die. overtuigd zijn dat hun plicht als Nederlauder is mede<br />

te werken aan de verdere uitvoering van Nederlands koloniale taak, welke<br />

voltooid zal zijn wanneer een Indisch Gemenebest in de rij der zelfstandige<br />

volken een eigen plaats inneemt' -<br />

men ziet: deze doelstelling lag geheel in de lijn van de ethische politiek.<br />

Er werd in die doelstelling gesproken van een 'Indisch', niet van een<br />

'Indortesisch' Gemenebest - daarmee werd aangegeven dat Indië als het<br />

vaderland gezien werd niet alleen van de Indonesiërs maar ook van de<br />

andere er wonende volksgroepen. 'De Nederlander-blijver, de Indo-<br />

Europeaan, de Indo-Chinees en de Indonesiër zullen', zo stond in november<br />

'30 in De Stuw te lezen, 'moeten leren inzien dat zij het met<br />

elkaar moeten leren vinden op straffe Vim veel nodeloze vertraging.' Had<br />

dat Gemenebest (De Stuw liet zich over zijn structuur niet uit) het recht<br />

op onafhankelijkheid? Op die vraag, al in april '30 door een inheems<br />

jurist gesteld, gaf de redactie een bevestigend antwoord, hetwelk ruim<br />

twee jaar latei: door prof. mr. J. H. A. Logemann, hoogleraar aan de<br />

Rechtshogeschool te Batavia en sinds '32 voorzitter van de Stuw-groep,<br />

nog eens werd herhaald.<br />

Dergelijke opvattingen spraken de in Indië werkzame Nederlanders<br />

nauwelijks meer aan. De Stuw, waar van Mook de meeste bijdragen in<br />

schreef, kreeg slechts ca. tweehonderdzeventig abonné's en gezien het<br />

feit dat ook inheemsen en Vreemde Oosterlingen zich konden abonneren,<br />

was het aantalleden van de groep vermoedelijk nog geringer; actief<br />

was zij slechts in Batavia waar zich de Rechtshogeschool bevond waarvan<br />

vijf hoogleraren bestuurslid of lid van de groep waren; een leraar klassieke<br />

talen, tevens buitengewoon lector aan de Rechtshogeschoöl, dr.<br />

P. J. Koets, trad als secretaris-penningmeester op.


'DE STUW'<br />

Groep en blad wekten in conservatieve kringen felle tegenstand.<br />

Vooral de Vaderlandse Club liet zich niet onbetuigd. Haar blad publiceerde<br />

in de zomer van '30 een gedicht, waarin met betrekking tot De<br />

Stuw die de uit het Indonesia Raya blijkende 'eenheidsconstellatie' zou<br />

onderschrijven, onder meer te lezen stond:<br />

'Jouw constellatie, apekool!<br />

een aberratie, larie,<br />

een ami-Nederlands dwangparool<br />

en PNl-bombarie.<br />

Want Indonesië is een land<br />

van Nederlands creatie!<br />

Het Nederlands gezag de band<br />

van heel de populatie.'<br />

Hoewel van de Stuw-groep uit kritiek werd uitgeoefend op het vonnis<br />

"tegen Soekarno c.s., vertrouwden de meeste inheemse nationalisten de<br />

groep niet recht. Bij de Indische Nederlanders wekte zij g~ote weerstand<br />

toen zij ging bepleiten dat dezen wel grondeigendomsrechten moesten<br />

krijgen maar op voorwaarde dat zij juridisch geheel aan de inheemsen<br />

zouden worden gelijkgesteld. Gouverneur-generaal de Graeff stond met<br />

sympathie tegenover de groep; hij achtte het van belang dat haar stem in<br />

de Volksraad zou worden gehoord - in '3I was van Maak een van de<br />

negen Nederlanders die hij voor vier jaar tot Volksraadslid benoemde.<br />

Het. spreekt vanzelf dat de Graeffs opvolger de Jonge voor de in De<br />

Stuw verkondigde denkbeelden geen goed woord over had. Terecht zag<br />

hij van Maak als de drijvende kracht achter het blad - hij weigerde hem<br />

tot opvolger van Logemann te benoemen die hoogleraar in Leiden zou<br />

worden " en maakte eind ~33duidelijk dat van Mook een leidende functie<br />

zou krijgen aan het pas ingesteld departement van economische zaken,<br />

hetwelk als gevolg van de vele maatregelen die ter opvanging van de<br />

diepe crisis genomen moesten worden, met werk overstelpt was. 'Van<br />

Mook', schreef de Jonge later, 'was een man die men vier-en-twintig<br />

uur van de vier-en-twintig uur moest laten werken; zo iemand is goed<br />

als men hem een taak geeft waarin hij zich kan uitleven."<br />

I De Jonge kon er als zakelijk argument op wijzen dat Logemann staatsrecht had<br />

gedoceerd en dat van Mook geen jurist was, maar zijn werkelijke bezwaren tegen van<br />

Mook lagen in het politieke vlak - deze had hem extra geïrriteerd door als Volksraadslid<br />

mèt een meerderheid van andere leden de onderwijsbegroting voor '33 te<br />

verwerpen. 2 B. C. de Jonge: Herinneringen, p. 204.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Het was een slimme zet. Eind' 33 besloten de leden van de Stuw-groep,<br />

de uitgave van hun blad te beëindigen - de in Indië werkzame Nederlanders<br />

waren toen nog minder ontvankelijk geworden voor hun denkbeelden<br />

dan zij begin '30 al waren geweest; dat was gevolg van een<br />

gebeuren dat de Europeanen in Indië diep had geschokt: de geheel<br />

onverwachte muiterij op het pantserschip 'De Zeven Provinciën'.<br />

*<br />

Die muiterij 1 was in hoofdzaak, zij het niet uitsluitend (wij komen daarop<br />

nog terug), een sociaal protest: protest van bij de marine in dienst zijnde<br />

minderen, inheemsen zowel als Europeanen, tegen de bezuinigingsmaatregelen<br />

van het gouvernement.<br />

In de eerste twee decennia van deze eeuw hadden die minderen enkele<br />

bonden opgericht, eerst alleen van Europeanen, later ook van inheemsen.<br />

Van 1905 af was de marine namelijk inheemsen op de schepen in dienst<br />

gaan nemen en voor hen was in 'IÓ in Makassar de Kweekschool voor<br />

inlandse schepelingen opgericht. Tenslotte waren er vijfEuropese en drie<br />

Inlandse personeelsbonden - de (Europese) Bond van Marine-schepelingen<br />

was de grootste.<br />

Eerder gaven wij weer dat zich in de Eerste Wereldoorlog af en toe<br />

onrust bij de marine voordeed: in 'IÓ op 'De Zeven Provinciën', in '18<br />

op de 'Koningin Regentes'. Bij de Bond van Marine-schepelingen werd<br />

in die tijd een lied populair dat zich onverholen op basis van de klassenstrijd<br />

stelde:<br />

'Werkers, waar g' ook zwoegt en lijdt,<br />

zijn wij niet van enen bloede?<br />

Striemt ons niet dezelfde roede<br />

welker scherpte gij ook lijdt?<br />

1 Wij hebben haar in hoofdstuk 7 van het in '69 verschenen deel I van ons werk,<br />

Voorspel, al met enige uitgebreidheid beschreven - veel daarvan willen wij nu<br />

herhalen, zulks alomdat, naar wij veronderstellen, dit aan Nederlands-Indië gewijde<br />

deel lezers zal trekken die Voorspel niet bezitten. Wij hebben nu bovendien rekening<br />

kunnen houden met het in '75 verschenen proefschrift van J. c. H. Blom: De muiterij<br />

op 'De Zeven Provinciën '. Reacties en gevolgen in Nederland (herdrukt en met een nieuwe<br />

inleiding uitgebracht in '83) en met de in '78 verschenen herinneringen van een van<br />

de muiters, de korporaal-machinist M. Boshart: De muiterij op 'De Zeven Provinciën'.<br />

37°


DE MUITERI] OP 'DE ZEVEN PROVINCIËN'<br />

Hebben wij soms ruimer recht,<br />

minder plichten, groter vrijheid?<br />

't Zonnelicht van levensblijheid<br />

is 't niet ons, als u ontzegd?<br />

Janmaat voelt het en verstaat:<br />

één is 't juk dat w' allen dragen,<br />

één de strijd die heeft te wagen<br />

't ganse proletariaat!" -<br />

"t ganse proletariaat': het Nederlandse èn het inheemse. Dat was de<br />

gedachtengang die in de kringen van het marinepersoneel vooral werd<br />

uitgedragen door Sneevliets medestander Brandsteder.<br />

In '3I werden alle Indische overheidssalarissen alsook de tractementen<br />

bij de marine in Indische wateren tweemaal met 5% verlaagd. Toen per<br />

I januari '33 een derde verlaging, nu met 7 %, werd ingevoerd, kwam<br />

het bij het Knil tot ongeregeldheden. Het marinepersoneel verkeerde de<br />

gehele decembermaand van '32 in spanning of die derde korting ook<br />

voor de marine zou gelden - op Tweede Kerstdag werd aan boord van<br />

'De Zeven Provinciën', die met andere marineschepen in Soerabaja voor<br />

anker lag, het geciteerde bondslied aangeheven, drie dagen later hielden<br />

zevenhonderd korporaals en manschappen een demonstratieve optocht<br />

naar een vergadering waar verschillende sprekers wezen op het succes dat<br />

Engelse marineschepelingen in de zomer van '3I, ook al protesterend<br />

tegen salariskorting, met gezamenlijke dienstweigering behaald hadden.<br />

Op 3I december kreeg de marinecommandant te Soerabaja bericht dat<br />

de korting van 10% 'in afwachting van een nadere regeling gehandhaafd'<br />

was; van dat bericht werd nog diezelfde dag door de commandanten van<br />

alle eenheden kennis gegeven aan de bij eengeroepen bemanningen - de<br />

meesten interpreteerden het als een officiële mededeling dat de derde<br />

korting niet zou doorgaan.<br />

Op 2 januari '33 verliet 'De Zeven Provinciën' Soerabaja - het schip,<br />

in gebruik als oefenschip voor de leerlingen van de Makassaarse Kweekschool,<br />

zou een reis rond Sumatra maken. Het had honderdeen-enveertig<br />

Europeanen en tweehonderdzes-en-vij ftig inheemsen, onder wie<br />

tachtig kwekelingen, aan boord; onder de Europeanen bevonden zich<br />

dertig officieren.<br />

Nog geen vier weken later, eind januari, kwam bericht dat de derde<br />

salariskorting toch zou doorgaan: zij zou 4 % voor de meeste Europea-<br />

, Aangehaald door J. C. Mollema: Rondom de muiterij op 'De Zeven Provinciën' (1934),<br />

p.63·<br />

371


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

nen ', 7% voor de inheemsen bedragen. In Soerabaja kwam het tot<br />

betogingen en op 30 januari en 3 februari tot dienstweigering door grote<br />

aantallen opvarenden van de marine; bijna vijfhonderd hunner, onder<br />

wie ca.vierhonderdvijftig inheemse schepelingen, werden gearresteerd .<br />

.Het protest nam aan boord van 'De Zeven Provinciën', die op de rede<br />

van de kleine Atjehse haven Olehleh (de haven van Koetaradja) voor<br />

anker was gegaan, een ernstiger vorm aan. In de middag van zaterdag<br />

4 februari besloot een kern van ontevreden inheemse minderen zich<br />

's avonds om tien uur, wanneer de commandant en een aantalofficieren<br />

zich in de officiersclub aan de wal zouden bevinden, van het schip meester<br />

te maken. Dat lukte. De zeventien nog aanwezige officieren werden op<br />

het achterdék teruggedrongen, Om twee uur in de nacht van zaterdag op<br />

zondag voer 'De Zeven Provinciën' van Olehleh weg, spoedig gevolgd<br />

door een schip van de gouvernementsmarine, de 'Aldebaran', dat de<br />

commandant van 'De Zeven Provinciën' aan boord had. Zondagmorgen<br />

seinden de muitende telegrafisten in het Nederlands en in het Engels:<br />

"De Zeven Provinciën' tijdelijk in handen genomen door bemanning, alles<br />

gaat gewoon zijn gang, stomen op naar Soerabaja, geen geweld in de zin, doch<br />

protest onrechtvaardige salariskorting en gevangenneming marinemannen Soerabaja,<br />

alles wel aan boord' -<br />

later werd daar nog aan toegevoegd: 'Absoluut geen com~unistische<br />

neiging.'<br />

Terwijl 'De Zeven Provinciën', door de onbewapende 'Aldebaran',<br />

later door een ander schip van de gouvernementsmarine gevolgd, langs<br />

de westkust van Sumatra voer, keurde de gouverneur-generaal (die tevens<br />

opperbevelhebber was) een besluit van de commandant-Zeemacht goed<br />

om het muitende schip voor Straat Soenda op te vangen en het, als het<br />

zich niet overgaf, aan te vallen uit de lucht en met schepen van het eskader<br />

dat, nadat de meeste inheemse minderen in allerijl door Europeanen<br />

waren vervangen, inmiddels uit Soerabaja was aangetrokken: de kruiser<br />

'Java', twee torpedobootjagers, twee onderzeeboten.<br />

Op vrijdagochtend 10 februari naderde het muitende pantserschip<br />

Straat Soenda. De commandant van de eerste Dornier-vliegboot van de<br />

Marineluchtvaartdienst die het schip naderde, telegrafeerde dat men zich<br />

moest overgeven. Geantwoord werd:<br />

1 Marine-officieren die meer dan tien jaar in dienst waren en gouvernementsfunctionarissen<br />

in de hogere rangen kregen 7 % korting.<br />

372


DE MUlTER I] OP 'DE ZEVEN PROVINCIËN'<br />

'Absoluut geen communistische neiging, geen geweld in de zin, doch alleen<br />

protesten tegen salariskorting en gevangenneming protesterend marinepersoneel.<br />

Ons niet hinderen. Alles wel aan boord, geen gewonden, dienst gewoon zijn<br />

gang' -<br />

(inderdaad: dagelijks was de gebruikelijke vlaggenparade gehouden en<br />

op het achterschip hadden de officieren, alsof er niets aan de hand was,<br />

hun maaltijden steeds door minderen opgediend gekregen).<br />

'Verder hevelsovergave aan commandant één dag vóór aankomst Soerabaja.'<br />

De vliegboot had instructie, eerst een waarschuwingsbom te gooien,<br />

maar die bom, vermoedelijk onzorgvuldig gericht, werd een voltreffer.<br />

Van de inheemse schepelingen werden zestien gedood en acht zwaar<br />

gewond (van wie nog vier overleden), van de Europese drie gedood en<br />

drie zwaar gewond. Een matroos hees onmiddellijk de witte vlag, anderen<br />

spanden een wit doek. De muiterij was ten einde,<br />

*<br />

In Voorspel hebben wij aan de hand van de in I957 verschenen memoires<br />

van de Komintern-agent Richard Krebs vermeld, dat bij de muiterij een<br />

cel van Nederlandse en inheemse communisten een rol zou hebben<br />

gespeeld en dat de muiterij conform een instructie van het Kominternbureau<br />

te Singapore zou zijn uitgevoerd; dat bureau zou de hoop hebben<br />

gekoesterd dat de muiterij tot een algemene opstand in Nederlands-Indië<br />

zou leiden. Krebs' mededelingen, 'plausibel op zichzelf, kunnen', zo<br />

schreven wij, 'eerst bevestigd worden wanneer in Moskou de archieven<br />

van de Komintern voor historisch onderzoek geopend worden.' Die<br />

archieven zijn nog steeds potdicht. Wij voegen hieraan toe dat J. c. H.<br />

Blom bij het uitgebreide, al het Nederlandse bronnenmateriaal omvattende<br />

onderzoek dat aan zijn in '75 verschenen proefschrift ten grondslag<br />

lag, geen enkele aanwijzing heeft gevonden die in de lijn ligt van wat<br />

Krebs heeft gepubliceerd en het eerder plausibel heeft gemaakt dat noch<br />

de Komintern, noch enige ándere communistische instantie iets met de<br />

muiterij te maken heeft gehad.<br />

Hadden inheemsen onder de muiters verbindingen met inheemse<br />

politieke organisaties? Geen verbindingen, schijnt het, via welke opdracht<br />

tot muiterij werd gegeven, maar er zijn aanwijzingen dat verschei-<br />

373


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

denen hunner toch wel meenden te handelen in de geest van de nationalistische<br />

groeperingen. Er is in '73 te Djakarta bij de veertigjarige<br />

herdenking van de muiterij op gewezen dat de nationalistische denkbeelden<br />

van Soetomo, de oprichter van de Algemene Studieclub te<br />

Soerabaja, via het orgaan van de Inlandse Matrozenbond waren verspreid;<br />

voorts stond een van de hoofdmuiters in vaste verbinding met nationalistische<br />

organisaties. 'Een, zij het kennelijk weinig gearticuleerd nationaal<br />

besef zal', aldus P. J. Drooglever', 'mee een rol hebben gespeeld."<br />

Was dat wel zo 'weinig gearticuleerd'? Men moet in het oog houden dat<br />

het proces tegen Soekarno c.s. in de laatste maanden van '30 door veel<br />

inheemsen met grote aandacht was gevolgd, dat het bericht van zijn<br />

spoedige vrijlating begin september '3I tot vreugde had geleid in inheemse<br />

kringen, dat hij in januari '32 in Soerabaja in triomf was ontvangen<br />

en, tenslotte, dat er van september '32 af in een aanzienlijk deel<br />

van de inheemse wereld grote beroering heerste als gevolg van de strijd<br />

tegen de 'wilde scholen' -ordonnantie - op Java en Sumatra waren toen,<br />

gelijk in het vorige hoofdstuk vermeld, duizenden demonstratieve protestvergaderingen<br />

gehouden.<br />

Hoe dit alles zij, van het moment af dat de eerste berichten over de<br />

muiterij in de pers verschenen, stond voor de meeste Europeanen in Indië<br />

vast dat zij louter het werk was van opstandige inheemsen. Zij zagen de<br />

muiterij als politieke rebellie, vroegen zich af tot welke verdere ongeregeldheden<br />

die rebellie nog zou leiden, waren verontrust dat inheemsen<br />

in staat waren gebleken een oorlogsschip te navigeren en hadden de<br />

behoefte, steun te betuigen aan het gouvernement. Met uitzondering van<br />

de Indische Sociaal-Democratische Partij riepen alle Nederlandse politieke<br />

groeperingen, benevens de Europese officiersvereniging en (als<br />

enige inheemse groepering) het Moluks Politiek Verbond tot een demonstratie<br />

van loyaliteit op die op dinsdagavond 7 februari in Batavia<br />

zou plaatsvinden. Vele duizenden Nederlanders, Chinezen en inheemsen<br />

namen er aan deel; er klonken kreten als 'weg met het rooie tuig!"<br />

Inderdaad, het gouvernement greep in. In de maanden die volgden<br />

werden tegen de gearresteerde en na hun arrestatie hard aangepakte<br />

opvarenden van 'De Zeven Provinciën' processen voorbereid - honderd-<br />

1 P. J. Drooglever: De Vaderlandse Club, p. 82. 2 Dr. R. de Bruin heeft ons er op<br />

gewezen dat in 1973 op Timor een publikatie is verschenen waarin gesteld werd dat<br />

enkele hoofdmuiters geheim lid waren van de nationalistische organisatie die zich<br />

onder de inheemsen op Nederlands-Timor had gevormd. 'P. J. Drooglever: De<br />

Vaderlandse Club, p. 79.<br />

374


DE MUITERIJ OP 'DE ZEVEN PROVINCIËN'<br />

vijf-en-zestig minderen alsook de officieren die zich hadden laten verrassen,<br />

werden gestraft, zes officieren werden bovendien ontslagen en de<br />

commandant werd in de gelegenheid gesteld zelf ontslag te vragen;<br />

bovendien vond een zuivering van het gehele marinepersoneel plaats.<br />

Van een inkrimping van het Knil, dat om bezuinigingsredenen van bijna<br />

zeven-en-dertig- tot bijna twee-en-dertigduizend man werd gereduceerd,<br />

werd voorts gebruik gemaakt om allen die niet volledig vertrouwd<br />

werden, te ontslaan. Voorts bepaalde gouverneur-generaal de Jonge in<br />

juni '33 dat inheemsen die in dienst waren bij het gouvernement, geen<br />

lid mochten zijn van de twee groeperingen waarin Soekarno's PNI zich<br />

had gesplitst: de Partindo en de PNI-Baroe. Het politietoezicht op vergaderingen<br />

van die twee groeperingen werd verscherpt en verscheidene<br />

redacteuren van inheemse dagbladen werden gearresteerd en tot gevangenisstraffen<br />

veroordeeld.<br />

Die -lijn werd doorgetrokken.<br />

Op I augustus '33 werd Soekarno, die na lange aarzeling (straks meer<br />

hierover) voorzitter van de Partindo geworden was, opnieuw gearresteerd,<br />

werden op delen van Sumatra enkele Islamietische politieke organisaties,<br />

onder welke de regionale groeperingen van de Partai Sarekat Islam Indonesia<br />

(voortzetting van de Partai Sarekat Islam), aan banden gelegd 1 en<br />

werd in geheel Indië het vergaderrecht van de Partindo en de PNI-Baroe<br />

beperkt; dat recht werd in oktober feitelijk opgeheven. In februari '34<br />

werden vijf voormannen van de PNI-Baroe, onder wie Hatta en Sjahrir,<br />

gearresteerd als inleiding tot hun deportatie naar Boven-Digoel en later<br />

in '34legde de Jonge aan de Volksraad twee ontwerp-ordonnanties voor<br />

die inhielden dat het gouvernement bevoegdheden kreeg die tevoren aan<br />

de justitie voorbehouden waren geweest: de bevoegdheid tot het uitoefenen<br />

van toezicht op de vervoers- en PTT-diensten (nadien kon het<br />

bestuursapparaat elke zending, elke brief, elk telegram onderscheppen en<br />

elk telefoongesprek afluisteren) en de bevoegdheid tot het verbieden van<br />

verenigingen - zodanig verbod moest voordien door het Hooggerechtshof<br />

uitgesproken worden, nu kon de gouverneur-generaal het doen. Ook<br />

1 Die twee groeperingen, beide Islamietisch, bleken bij onderzoek op West-Sumatra<br />

vijftienduizend leden te tellen en een nog veel grotere kring van sympathisanten te<br />

hebben. Zij hadden alleen al in maart en april ca. duizend bijeenkomsten gehouden;<br />

'de vrouwen', aldus een ambtelijk rapport, 'bleken geenszins minder fel in haar<br />

optreden te zij n dan de mannen ... Het bestuur was ... tot in de kleinste plaats op<br />

de hoogte van de beweging' - kennelijk door het inzetten van talrijke spionnen. (Nota,<br />

aug. 1933, van de Algemene Secretarie, in Kwantes, dl. IV, p. II-I3)<br />

375


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

kreeg de politie het recht, besloten vergaderingen bij te wonen en daar<br />

desgewenst in te grijpen.<br />

Beide ontwerp-ordonnanties werden door de Volksraad met grote<br />

meerderheid van stemmen goedgekeurd;.slechts vijfvan de zestig leden<br />

(de voorzitter niet meegerekend) stemden tegen: vier nationalisten en de<br />

ISDP'er die in '3I door de Graeff was benoemd; herbenoeming achtte<br />

de Jonge in '35 niet nodig.<br />

Het kwam er alles tezamen op neer dat in de Nederlands-Indische<br />

samenleving, waar het denken van veel Europeanen toch al werd beheerst<br />

door tegen het autoritaire aanleunende superioriteitsbegrippen, door de<br />

overheid met steeds talrijker autoritaire middelen tegen tegenstanders<br />

werd opgetreden; aannemelijk dunkt ons dat die ontwikkeling bevorderde<br />

dat menige Europeaan in Indië zich ging afvragen of het. niet<br />

wenselijk was dat ook het moederland autoritair, zo niet fascistisch, zou<br />

worden bestuurd.<br />

De IndischeNSB<br />

Evenals met de NSB in Nederland het geval was geweest, had de Indische<br />

NSB enkele voorlopers: miniem-kleine fascistische groeperingen die wij<br />

niet met name willen noemen. Fascistische denkbeelden sloegen pas meer<br />

aan toen Hitler eind januari '33 in Duitsland aan de macht kwam - ook<br />

de muiterij op 'De Zeven Provinciën' versterkte het verlangen naar een<br />

sterk gezag. Ruim twee maanden na die muiterij, april '33, richtte in<br />

Batavia een ambtenaar van de Algemene Rekenkamer, J. A. A. de Bree,<br />

de Nederlands-Indische Fascisten Organisatie op, oftewel de Nifo. De<br />

Bree, die als leider optrad, was een onbekende - een veel bekender figuur<br />

werd eerst 'sub-leider' en nam vervolgens na enkele weken de Bree's<br />

plaats in: de uit de militaire dienst gepensioneerde oud-majoor Rhemrev<br />

die begin '27 de communistische opstand op West-Sumatra had bedwongen.<br />

Onder zijn leiding (hij sloot zich later bij de Indische NSB aan)<br />

werd de Nifo, aldus Drooglever, 'een soort V[aderlandse] C[lub] van wel<br />

heel onnozele allure, versierd met wat fascistische folklore. Zwarte hemden<br />

(met oranje das), de oranje-blanje-bleu vlag en de fascistengroet<br />

hoorden daar bij, evenals het leidersbeginsel en het ontwijken van alle<br />

discussie.'! Een grote aanhang kreeg de Nifo niet - naast de Vaderlandse<br />

I P.]. Drooglever: De Vaderlandse Club, p. roç.<br />

376


BEGIN VAN DE INDISCHE NSB<br />

Club was er binnen het Nederlandse deel van de Indische samenleving<br />

eigenlijk geen plaats voor haar.<br />

Was er dan wèl plaats VOOF een Indische NSB?<br />

Ja, omdat zij' als deel van de Nederlandse NSB steun kon gaan<br />

verlenen aan een beweging die beloofde, een ander Nederland te doen<br />

ontstaan: ontheven aan alle verdeeldheid, bevrijd van partijtwisten, antisocialistisch,<br />

autoritair bestuurd, militair sterker. Zulk een Nederland zou<br />

aan de verlangens van veel in Indië werkzame Nederlanders tegemoet<br />

komen. In hun deel van de samenleving kwam de voor Nederland zo<br />

karakteristieke 'verzuiling' met haar sterke levens- en wereldbeschouwelijke<br />

bindingen nauwelijks voor; de groeperingen die als filialen van de<br />

in Nederland invloedrijkste politieke partijen gezien konden worden,<br />

waren klein, in het Indisch staatsbestel speelde de demoeratie een ondergeschikte<br />

rol en uit de koloniale verhoudingen vloeide de behoefte voort<br />

aan het 'sterke gezag' (welkom ook aan veel Indische Nederlanders!) dat<br />

Mussert voor Nederland in het uitzicht stelde. Hitler die dat 'sterke gezag'<br />

in Duitsland ging verwezenlijken, kreeg in '33 en eerstvolgende jaren in<br />

Indië in de Europese bladen een uitgesproken goede pers en de Indische<br />

NSB die van eind '33 af aanhangers ging werven voor Musserts denkbeelden,<br />

mocht zich van meet af aan verheugen in de steun van verscheidene<br />

van die bladen, o.m. van Het Nieuws van de Dag, De Locomotief en<br />

het Algemeen Indisch Dagblad en vooralook van De Java-Bode, die sinds<br />

,3I ond~r hoofdredactie stond van Zentgraaff, een van de oprichters van<br />

de Vaderlandse Club - deze had, eveneens in '3 I, geweigerd als journalist<br />

de leiding van het bestuur van die groepering te aanvaarden en had als<br />

lid bedankt.<br />

Voor wat Nederlanders in Indië hadden opgebouwd, koesterde Mussert<br />

grote bewondering. Persoonlijk kende hij Indië niet - hij had<br />

behoefte aan een raadsman. Die vond hij in een Indische Nederlander,<br />

de oud-overste van het Knil J. Hogewind, in de beginjaren van de NSB<br />

hoofd van de organisatie-afdeling van het hoofdkwartier. Het was Hogewind<br />

die ten behoeve van Mussert in Nederland een Indische Raad<br />

vormde; hij nam daar in hoofdzaak andere Indische Nederlanders in<br />

op.<br />

Eind '33, gelijk gezegd, begon de Indische NSB zich te ontplooien.<br />

Zij ging een weekblad uitgeven, Indië-Houree (later Het Nationale Weekblad<br />

geheten) en op Java en in de Buitengewestèn afdelingen oprichten,<br />

Spoedig ontstond grote verdeeldheid: verdeeldheid tussen Nederlanders<br />

en Indische Nederlanders die elkaar de bestuursposten in de nieuwe<br />

organisatie gingen betwisten. Er waren er onder die Nederlanders die de<br />

377


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Indische Nederlanders als een groep zagen welke een door hen beheerst<br />

Indië eigenlijk van Nederland los wilde maken - zij ergerden zich, toen<br />

de Indische NSB in '34 met goedvinden van Hogewind ging verklaren<br />

dat men tegelijkertijd lid kon zijn van de NSB en van het Indo-Europees<br />

Verbond (daaruit kon voortvloeien dat het aantal Indische Nederlanders<br />

die lid waren van de NSB, belangrijk zou stijgen). Protesten leidden er<br />

toe dat Mussert begin '35 deed weten dat niet alleen IEV'ers maar ook<br />

leden van de confessionele partijen in Indië en van de Vaderlandse Club<br />

. (dat waren in hoofdzaak Nederlanders) lid van de Indische NSB konden<br />

worden. Haar actie moest zich namelijk, meende hij, op Nederland en<br />

niet op Indië richten - hij had dan ook bepaald dat de Indische NSB niet<br />

aan de verkiezingen voor de gemeenteraden mocht deelnemen. Daarbij<br />

was een van zijn overwegingen dat het Nederlandse volksdeel in Indië<br />

jegens de inheemsen steeds als een gesloten eenheid moest optreden.<br />

Van belang voor de Nederlandse NSB was vooral dat de Indische van<br />

een vroeg stadium af gelden aan haar ter beschikking kon stellen. In '35<br />

was dat overigens nog maar een vrij laag bedrag: f 8000 - het eerste deel<br />

daarvan werd gebruikt voor de actie ten behoeve van de eerste verkiezingen<br />

waar de NSB aan deelnam: die voor de Provinciale Staten in april<br />

'35. Daarbij verwierf de partij op slag bijna 8 % van de stemmen, hetgeen<br />

als een bemoedigend succes werd beschouwd. Hoe nu verder te komen?<br />

Mussert zag een bezoek aan Indië (een land waaraan nimmer een N ederlandse<br />

politicus in zijn functie van partijleider een bezoek 'had gebracht)<br />

als een middel om nieuwe aandacht voor zijn persoon en zijn<br />

denkbeelden te wekken. Het geld voor zijn reis (een reis per vliegtuig,<br />

hetgeen in die tijd nog ongebruikelijk was) werd voor de helft door<br />

enkele vermogende NSB'ers in Nederland, voor de helft door de Indische<br />

NSB ter beschikking gesteld.<br />

Ongeveer een maand lang, van midden juli tot midden augustus '35,<br />

verbleef de leider van de NSB in Indië. Hij werd er tweemaal door de<br />

gouverneur-generaalontvangen: onmiddellijk na zijn aankomst en kort<br />

voor zijn vertrek.<br />

Wat bewoog de Jonge? In de eerste plaats de wens om te verhoeden<br />

dat de Indische NSB zich tegenover het gouvernement zou opstellen.<br />

Mussert kreeg in de eerste audiëntie te horen dat de gouverneur-generaal<br />

wenste dat de Indische NSB steun zou verlenen aan het gouvernement<br />

en de Jonge voegde er/aan toe dat hij niet zou aarzelen, Mussert Indië<br />

uit te zetten als deze zich misdroeg. In de tweede plaats kon de Jonge,<br />

autocratisch als hij was, zich heel wel vinden in veel van wat Mussert in<br />

Nederland had betoogd. Op Mussert ('een fatsoenlijk, goedwillend man',


MUSSERT IN INDIË<br />

schreef hij later, 'maar niet uit het hout gesneden om een leidersrol te<br />

vervullen'!) had hij tegen, dat deze, door Colijn te bestrijden, bemoeilijkte<br />

dat de anti-revolutionaire staatsman in autoritaire richting opschoof.<br />

De Jonge's bezwaren tegen de NSB lagen dus in het tactische,<br />

niet in het principiële vlak en de houding die men in Nederland jegens<br />

de NSB innam (een verbod aan ambtenaren om lid van de NSB te zijn,<br />

'dat', aldus de Jonge, 'toenmaals hoogstaande en onverdacht goede<br />

Nederlanders trof ... en verder pesterij, treiteren en provocatie'") keurde<br />

hij af - hij had een voorstel van de procureur-generaal om de NSB ook<br />

in Indië voor ambtenaren te verbieden naast zich neergelegd.<br />

Bij de tweede -, de afscheidsaudiëntie speelde bij de Jonge mede, zo<br />

schreef hij later, 'een zekere geprikkeldheid over de houding van Holland'<br />

een rol': de gouverneur-generaal was van mening dat de publieke<br />

opinie in Nederland, die de eerste audiëntie scherp had afgekeurd, zich<br />

met zijn beleid niet te bemoeien had. Een groot deel van de Europese<br />

pers in Indië viel hem bij. 'De landvoogd', aldus midden augustus het<br />

Soerabaiaas Handelsblad, 'heeft het geschreeuw op waardige wijze beantwoord<br />

door de heer Mussert een tweede audiëntie toe te staan."<br />

Niet ten onrechte zagen de in Indië gevestigde Nederlanders al de<br />

eerste aan Mussert toegestane audiëntie als een aanwijzing dat de gouverneur-generaal<br />

zekere sympathie voor de NSB koesterde.' De Jonge's<br />

houding kwam de belangstelling voor Musserts rondreis ten goede. De<br />

onder Den Haag ressorterende officieren van de Koninklijke Marine<br />

mochten de vergaderingen waar Mussert sprak, niet bezoeken, de officieren<br />

van het Knil wèl en menigeen hunner ging naar Mussert luisteren.<br />

Overal waar de leider van de NSB sprak, trok hij volle zalen. Onder het<br />

gehoor bevonden zich dan vaak Nederlandse bestuursambtenaren - zo<br />

in Palembang, waar de assistent-resident, aldus zijn herinneringen, 'met<br />

innerlijke tegenzin' Musserts betoog volgde, maar 'niet alzo de resident<br />

en de burgemeester en vele anderen', door wie 'gejuicht' werd."<br />

I De Jonge: Herinneringen, p. 323. 2 A.v. p. 313. 'A.v., p. 323. 4 Soerabaiaas<br />

Handelsblad, 14 aug. 1935, aangehaald a.v., p. 320. 5 Kort voor Musserts aankomst<br />

deden zelfs geruchten de ronde dat de Jonge's echtgenote tegen een journalist had<br />

gezegd dat haar man lid was van de NSB en het zou toejuichen indien deze het in<br />

Indië voor het zeggen zou krijgen. 'Het komt mij voor', schreefKerstens, de voorzitter<br />

van de Indische Katholieke Partij, aan een Tweede Kamer-lid van de RKSP, 'dat deze<br />

mededelingen juist zijn' (vast staat dat de Jonge nooit lid van de NSB is geweest),<br />

'omdat dit strookt met alles wat wij van de GG weten.' (brief, 16 juli 1935, van P. A.<br />

Kerstens aan L. J. M. Feber, ARA, archief Kerstens, 20) 6 D. van der Meulen: Hoort<br />

gij de donder niet?, p. 138.<br />

379


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Tijdens zijn bezoek sprak Mussert met Zentgraaff. Lid van de NSB<br />

was deze niet, wèl had hij in Bandoeng kort voor Musserts komst het<br />

Centraal Secretariaat van de Indische NSB met een toespraak geopend en<br />

niet onaannemelijk is (D. M. G. Koch maakt er melding van') dat hij aan<br />

Mussert voorstelde dat de NSB hem een plaats zou geven op haar lijst<br />

van candidaten voor de in '37 te houden Tweede Kamer-verkiezingen<br />

- het voorstel werd niet aanvaard.<br />

Ook met de binnen de Indische NSB uitgebroken twisten tussen de<br />

Nederlanders en de Indische Nederlanders kreeg Mussert te maken. Hij<br />

trof een compromis: hij bevestigde dat van een exclusieve binding met<br />

het Indo-Europees Verbond geen sprake mocht zijn en hij benoemde<br />

een Indische Nederlander, ir. A. L. van der Laaken, tot Algemeen Organisatieleider<br />

in Indië; hij was tot de benoeming van deze nogal eigenzinnige<br />

man overgegaan op advies van een oud-BB-ambtenaar, laatstelijk<br />

(nI. in '22-'23) lid van de raad van Nederlands-Indië, A. J. W. Harloff,<br />

die hij inmiddels in Nederland tot zijn gemachtigde voor Indische zaken<br />

had benoemd.'<br />

Na Musserts bezoek groeide het aantal NSB'ers in Indië vrij snel. Er<br />

waren vóór zijn komst naar schatting ca. vijf-en-twintighonderd leden<br />

en begunstigers geweest - daar kwamen nu ca. tweeduizend bij, hetwelk<br />

betekende dat de Indische NSB eind '35 meer leden had dan de Vaderlandse<br />

Club. De grootste groepen bevonden zich in Batavia, Bandoeng<br />

en Medan.<br />

In '3Ó kregen Musserts volgelingen in Indië een nieuwe impuls doordat<br />

in augustus twee vooraanstaande NSB'ers uit Nederland propagandatoespraken<br />

kwamen houden: Hogewind en de meest begaafde spreker<br />

die de NSB rijk was, ds. G. van Duyl. 'Hogewind', aldus ruim een jaar<br />

later de gewestelijk commissaris van de NSB op Sumatra, 'was de man<br />

naar het hart van de planter, van Duyl de man van ... de bezieling." In<br />

alle vijftien bijeenkomsten waar zij spraken, waren rechercheurs van de<br />

PID aanwezig (in die waar Mussert had gesproken, was het niet anders<br />

geweest) - zij rapporteerden aan de procureur-generaal dat zich onder de<br />

aanwezigen tweehonderdvijf-en-twintig Knil-militairen hadden bevonden,<br />

onder wie meer dan honderdtien officieren.<br />

1 D. M. G. Koch: Batig slot, p. I82. 2 Harloff was in '23 gerepatrieerd met de<br />

overtuiging dat, zo had hij het toen uitgedrukt, Indië Nederlands leiding 'eerst over<br />

honderd of honderdvijftig jaar' zou kunnen ontberen. (Raad van Nederlands-Indië:<br />

Notulen, I9 maart I923, in Kwantes, dl. I, p. 351) 3 Brief, 26 okt. I937, van de gewest.<br />

commissaris der NSB op Sumatra aan Mussert (NSB, 8 d).


DE INDISCHE NSB STEUNT DE NEDERLANDSE<br />

Hogewind en van Duyl wezen er in hun contacten vooral op dat de<br />

in mei '37 te houden Tweede Kamer-verkiezingen voor de NSB van<br />

eminent belang waren: dàn moest de partij de grote sprong maken die<br />

in '30 aan de NSDAP in Duitsland was gelukt. Hun betogen hadden in<br />

zoverre succes dat de bedragen welke de Indische NSB naar Utrecht<br />

overmaakte, zeer aanzienlijk stegen: van f 8 000 in '35 en bijna f 16000<br />

in '36 tot bijna f 55000 in '37.' Die stijging hielp niet: in mei '37 (in<br />

Indië had van Starkenborgh inmiddels de Jonge's plaats ingenomen)<br />

werd het stemmenpercentage van de NSB bijna gehalveerd en de partij<br />

verwierf slechts vier van de honderd Kamerzetels.<br />

In Indië wekte die nederlaag grote teleurstelling bij de NSB'ers, zulks<br />

vooralomdat, gelijk vermeld, de actie van de Indische NSB gericht was<br />

op machtsvorming niet in Indië maar in Nederland. Nu, dáár was de NSB<br />

kennelijk op haar retour - wat voor zin had het dan, zich in Indië voor<br />

haar in te zetten? De aanhang groeide niet langer (volgens de gegevens<br />

van het Utrechtse hoofdkwartier had de Indische NSB eind '36 4564<br />

leden en begunstigers, eind '37 4619) en die aanhang had in financieel<br />

opzicht minder voor de beweging over: het naar Utrecht overgemaakte<br />

bedrag daalde van bij na f 55 000 in '37 tot bijna f 24 000 in ' 38.2 Bovendien<br />

werd de Indische NSB in de tweede helft van' 37 door twee zware slagen<br />

getroffen: het bericht dat Hogewind de NSB vaarwel had gezegd en dat<br />

van Duyl, beschuldigd van samen te zweren tegen Mussert, was geroyeerd,<br />

wekte bij veel NSB'ers verbazing en deed sommigen uittreden<br />

- ook deed zich eind '37 een ernstige crisis in de leiding van de Indische<br />

NSB voor.<br />

Die crisis vloeide voort uit het feit dat mr. M. M. Rost van Tormingen<br />

en anderen van '36 af binnen de NSB en in haar organen met kracht de<br />

rassen-beginselen waren gaan verkondigen - maar wat werd, als men 'de<br />

zuiverheid van het bloed' vooropstelde, de plaats van de gemengdbloedigen,<br />

in dit geval de Indische Nederlanders? Beschouwingen die in het<br />

weekblad van de NSB, Volk en Vaderland,en in maandbladen als Ontwakend<br />

Volk verschenen, lokten in Indië protesten uit; de beste propagandist<br />

die de NSB in Indië had, een met een inheemse vrouw gehuwde<br />

Nederlander, zond van der Laaken in november tj-z een briefwaarin hij<br />

schreef dat hem 'het moment gekomen (leek) om de strijd in de Bewe-<br />

1 Onze cijfers zijn gebaseerd op de financiële administratie van het hoofdkwartier<br />

der NSB - volgens de gegevens die de recherche in '40 in het archief van de NSB te<br />

Bandoeng in beslag nam, zou in '37 bijna f 90000 naar Utrecht zijn overgemaakt.<br />

2 Volgens de gegevens van de recherche: ruim f 40000.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

ging tegen de ariër-idioten aan te binden' - hij zou voortaan, 'telkens<br />

wanneer een dergelijke imbeciel de beweging blameert door zijn strontkleurige<br />

gedachten te publiceren, even luid' zijn eigen opinie 'de wereld<br />

inbrullen." Ook anderen .protesteerden, sommigen dreigden hun lidmaatschap<br />

te beëindigen. Van der Laaken drong er radiotelefonisch bij<br />

Harloff op aan dat Mussert met een duidelijke uitspraak de onrust zou<br />

bezweren - Mussert legde die uitspraak op I december '37 in een brief<br />

aan van der Laaken neer, waarin het volgende te lezen stond:<br />

'Niet ik maak uit wie Nederlander is, maar ieder doet dat voor zich. Groot-<br />

Nederlanders zijn zij die het Nederlands imperium dragen; niet de huidskleur<br />

is beslissend, maar de geest. De Indo dus, die bewust Groot-Nederlander is, is<br />

dat mede door zijn rasverbondenheid; hij maakt zonder enig voorbehoud als<br />

volwaardig medelid deel uit van de Nederlandse volksgemeenschap. Hij is voor<br />

deze gemeenschap van groter waarde dan de vele klein-Nederlanders wier geest<br />

van ons is vervreemd."<br />

Was van der Laaken met die verklaring tevreden? Wij weten het niet.<br />

Vast staat dat hij, de bevoogding van Utrecht uit moede, op 18 december<br />

op een Landdag te Batavia, waaraan door ca.twaalfhonderd NSB'ers werd<br />

deelgenomen, zonder overleg met Harloff of Mussert een koers insloeg<br />

die dwars tegen Musserts richtlijnen inging: hij oefende scherpe kritiek<br />

uit op het beleid van het gouvernement en kondigde als uitvloeisel<br />

daarvan aan dat de Indische NSB voortaan zou deelnemen aan de verkiezingen.<br />

Voordat het bericht daaromtrent Nederland bereikte, besloot Harloff,<br />

die van mening was dat Indisch-Nederlandse functionarissen van de NSB<br />

overgevoelig hadden gereageerd, van der Laaken een vertrouwelijke<br />

boodschap te zenden: een advies dat hij voortaan bij de keuze van zijn<br />

functionarissen voorzichtiger moest zijn. De boodschapper bracht dat<br />

advies op 17 januari '38 aan van der Laaken over. Daags daarna ontving<br />

deze een telegram van Mussert, inhoudend dat hij op grond van zijn<br />

Landdagrede met onmiddellijke ingang uit zijn functie als Algemeen<br />

Organisatieleider was ontheven. Van der Laaken gaf dat bericht aan de<br />

hoogste NSB-functionarissen op Java door in de vorm dat hij, naar hij<br />

zei, 'uit de beweging was gegooid." Een groot deel van die functionarissen<br />

legde mèt hem prompt het lidmaatschap neer. Van der Laaken liet<br />

I Brief, 27 nov. 1937, van P. B. aan A. L. van der Laaken (NSB, ro a). 2 Brief, I dec.<br />

1937, van Mussert aan A. L. van der Laaken (a.v., 8 d). 3 Brief, 18 jan. 1938, van de<br />

NSB-kringleider te Batavia aan Mussert (a.v., IQ a).


CRISIS IN DE INDISCHE NSB<br />

het daar niet bij zitten: toen hem begin juli een strafproces werd aangedaan<br />

wegens de kritiek op het gouvernement die hij zich op de Landdag<br />

had gepermitteerd, zei hij in zijn verdediging dat hij in emotie had<br />

gesproken omdat hij van de NSB-leiding in Nederland opdracht had<br />

gekregen, zich te ontdoen van alle medewerkers en functionarissen die<br />

met Indisch-Nederlandse of inheemse vrouwen gehuwd waren. 'De<br />

onthulling van ir. van der Laaken zal', aldus het Soerabaiaas Handelsblad,<br />

'het effect hebben, de Indische gemeenschap te genezen van de overtuiging<br />

dat de NSB de Indo-Europeanen welgezind zou zijn."<br />

De nieuwe gewestelijk commissaris van de NSB op Java, de oudkapitein<br />

van het Knil L. Th. Becking (de man die eind '26 de PKI-opstand<br />

in Bantam had beëindigd), overwoog vervolgens, zo schreef hij aan<br />

Mussert, 'alle leugens van v.d. L. recht te zetten middels het uitgeven van<br />

een brochure' - hij liet dat plan varen op advies van Zentgraaff die, aldus<br />

Becking in een brief aan Mussert, 'geen nationaal-socialist' was, maar<br />

'ons toch zeer goed gezind. Hoe hij in zijn hart u eert, daarvoor is wel<br />

het bewijs dat het enige portret dat in zijn studeerkamer hangt, uw portret<br />

was.'2<br />

In november '38 werd Becking die niet voldaan had, genoopt zijn<br />

leidende functie neer te leggen. Zijn opvolger bracht het er niet beter af.<br />

De plaatsvervangend leider van de NSB, C. van Geelkerken, en het<br />

NSB-Tweede Kamerlid M. V. E. ]. H. M. graaf de Marchant et d' Ansembourg,<br />

die in de zomer een rondreis door Indië hadden gemaakt (gouverneut-generaal<br />

van Starkenborgh had geweigerd hen te ontvangen),<br />

waren er niet in geslaagd, de Indische NSB'ers nieuwe bezieling te<br />

schenken. De aantallen leden en sympathisanten liepen terug. Ook de<br />

internationale verhoudingen speelden daarbij een rol. De meeste Europeanen<br />

in Indië voelden zich verbonden met Engeland, welks hulp van<br />

essentieel belang werd geacht als Indië ooit zou worden aangevallen, en<br />

koesterden wantrouwen jegens Duitsland, dat er van verdacht werd<br />

aspiraties te hebben naar Nederlands Nieuw-Guinea, enjegens Japan dat<br />

meer en meer Duitslands bondgenoot werd. Het gevolg was dat, naarmate<br />

Mussert zich duidelijker naast Duitsland schaarde, de Indische NSB<br />

achteruitging. Vooral de wijze waarop in maart ljç Hiders greep naar het<br />

Tsjechische deel van Tsjechoslowakije door de NSB werd goedgepraat,<br />

deed velen in Indië voor het lidmaatschap bedanken. 'Wij hebben',<br />

schreef enkele maanden later een NSB'er uit Medan aan Mussert,?<br />

t Soerabaiaas Handelsblad, 8 juli 1938 (a.v., 10 c). 2 Brief, 22 juli 1938, van 1. Th.<br />

Beeking aan Mussert (a.v.). > Brief, 2 juni 1939, van H. G. aan Mussert (a.v., 13 j).


TW'EE BEWOGEN DECENNIA<br />

'hier in maart in één dag meer verloren dan door de gezamenlijke tot dusverre<br />

door ons gemaakte blunders, namelijk: 1. het gehele ons welgezinde of neutrale<br />

deel der Indische pers; 2. de goodwill van de brede laag der Europese gemeenschap;<br />

3. het enthousiasme en de ijver van het grootste deel onzer leden."<br />

Eind '39 waren er nogmaar I708 leden en I 016 begunstigers over?<br />

en was sterker nog dan vroeger de atmosfeer in de groep vergiftigd door<br />

onderlinge verdachtmakingen en ruzies.<br />

Het in die omstandigheden voortgezet lidmaatschap zou voor vele<br />

leden tragische gevolgen hebben.<br />

*<br />

Jegens de inheemse nationalistische beweging stond Mussert fel afwijzend.<br />

Hij beschouwde zichzelf als een 'Groot-Nederlander' en dat betekende<br />

dat Nederlands gezag over Indië onverkort moest worden gehandhaafd.<br />

'Groot-Nederlanders', had Mussert op 1 december '37 aan van der<br />

Laaken geschreven, 'zijn zij die het Nederlands imperium dragen; niet<br />

de huidskleur is beslissend maar d~ geest.' Die uitspraak had toen betrekking<br />

op de Indische Nederlanders, maar Mussert wilde ook wel Indische<br />

Chinezen, ja zelfs inheemsen als nationaal-socialisten aanvaarden. Tijdens<br />

zijn bezoek in '35 zei hij in een interview met een inheems dagblad<br />

, Mussert beantwoordde deze brief o.m. met te"schrijven: '(Wij) weigeren mee te<br />

doen aan het zo verraderlijk spel van Nederland vazalstaatte doen zijn van Engeland<br />

... Ik behoef u niet te vertellen dat wij evenmin een vazalstaat willen worden van<br />

Duitsland; op dat punt zie ik mijn taak als volgt: doen wat in mijn vermogen is om<br />

de Duitse machthebbers bij te brengen dat het ook voor een Duitsland dat zeer sterk<br />

zou zijn, beter en verstandiger is om een Nederlands imperium te hebben als een<br />

goede vriend en nabuur, dan een Nederland zonder koloniën. Ik vlei mij met de hoop<br />

dat men daarvan iets begint te begrijpen. Natuurlijk begrijpt men dat in Indië in het<br />

algemeen niet en vaart men daar in het kielsop van Engeland nog erger dan hier te<br />

lande en, naar ik vrees, met noodlottige gevolgen op den duur.<br />

Wat mij zo ergert is dit: in Indië leeft men op een vulkaan die iedere dag tot<br />

uitbarsting kan komen en in plaats dat men zich daar concentreert op bijstand aan de<br />

enige die Indië versterken wil, nl. de NSB, kletst en zwetst men over Tsjechoslowakije<br />

waarmee wij niets en niemendal te maken hebben dan alleen dit: een nieuw wapen<br />

tegen de Beweging.' (brief, 16 juni 1939 van Mussert aan H.G., a.v.) 2 In '39 was<br />

nog f 29000 aan Utrecht overgemaakt (volgens de gegevens van de Indische recherche<br />

ruim f 20 000).


MUSSERT EN DE INHEEMSEN<br />

dat Indië een gelijkwaardige plaats in het Nederlands imperium moest<br />

krijgen en dat de inheemsen als 'Indische Nederlanders' zich gelijkwaardig<br />

naast de 'echte Nederlanders' moesten kunnen opstellen.' In juli '38<br />

werd hij iets duidelijker: aan Becking die hem gevraagd had hoe gehandeld<br />

moest worden ten aanzien van een Menadonees die zich nationaalsocialist<br />

voelde, schreef hij dat alle volkeren van de archipel zoals de<br />

Javanen, de Menadonezen en 'de bewoners van de Padangse Bovenlanden'<br />

elk 'hun eigen gebied zullen krijgen met de mogelijkheid tot<br />

uitbreiding. Zij zullen zoveel mogelijk door eigen hoofden worden<br />

geregeerd.' Welnu: 'als een cement dat al deze volkeren bijeenhoudt,<br />

zullen de Groot-Nederlanders werken' - dat zouden ook de in een<br />

Menadonese NSB verenigde Menadonezen kunnen zijn en van die<br />

Menadonese NSB zou de man die zich tot Becking had gewend, lid<br />

kunnen worden - maar die Menadonese NSB was er nog niet. Arme<br />

sollicitant! 'Als Menadonees', aldus Mussert,<br />

'kan hij van de Nederlandse NSB geen lid worden." Maar hij is een goed<br />

imperiumbouwer en dus staat hij bij ons in hoog aanzien. Hoe moeten wij dit<br />

aanzien tot uiting brengen? Donateur is daartoe volkomen ongeschikt. Wij<br />

kunnen hem toch ook moeilijk beschermheer maken! Wat kan dan wèl voor de<br />

niet-Nederlandse imperiumbouwers die onze grote sympathie en achting hebben?<br />

Wilt u daarover eens nadenken ?'3<br />

Dat Musserts abstracte overpeinzingen volstrekt naast de Indische<br />

werkelijkheid stonden waarin aan de zijde der inheemsen de tegen een<br />

Nederlands 'imperium' gerichte nationalistische denkbeelden steeds dieper<br />

wortel schoten, behoeft nauwelijks betoog. Men kan de leider van<br />

de NSB evenwel niet verwijten, dat hij in dat opzicht irreëler dacht dan<br />

Colijn, de Jonge en zovele anderen.<br />

I Aangehaald door S. L. van der Wal: 'De NSB in Nederlands-Indië', Bijdragen en<br />

mededelingen van het Historisch Genootschap, 1968, p. 55. 2 Er waren afdelingen van de<br />

jeugdorganisatie van de Indische NSB, de Nationale ]eugdstorm, die ook Indisch-<br />

Chinese en inheemse jongeren als lid toelieten en d' Ansembourg zei in de zomer van<br />

,38 in een bespreking met hogere kaderleden van de Indische NSB dat 'loyale Inlanders<br />

en Nederlands denkende Chinezen' 'bij hoge uitzondering' lid konden worden.<br />

(verslag z.d., gevoegd bij de brief, 28 sept. 1938, van L. Th. Becking aan A. J. W. Harloff,<br />

NSB, 10 d) 3 Brief, 7 juli 1938, van Mussert aan L. Th. Becking (a.v., 10 c).


Scherper repressie<br />

Wij keren terug naar het Indonesisch nationalisme dat wij in de paragraaf<br />

'Soekarno en de PNI' volgden tot de dag, 2 januari '32, waarop aan<br />

Soekarno, pas vrijgelaten uit gevangenschap, een jubelende ontvangst<br />

werd bereid op het Indonesia Raya-congres te Soerabaja. In de toespraak<br />

die hij er 's avonds hield, had hij als 'uw leider die de toorts vasthoudt',<br />

er zijn teleurstelling over uitgesproken dat zich binnen de nationalistische<br />

beweging, voorzover deze op de grondslag stond van de non-coöperatie,<br />

verdeeldheid had voorgedaan: naast de op I mei '3I opgerichte Partai<br />

Indonesia, de Partindo, die als een voortzetting gezien mocht worden van<br />

de PNI waarvan hij de inspirerende voorzitter was geweest, was eind' 3I<br />

onder voorzitterschap van de pas uit Nederland teruggekeerde Sjahrir de<br />

PNI-Baroe (de Nieuwe PNI) ontstaan. Met klem had Soekarno op herstel<br />

van de eenheid aangedrongen, hij was, had hij gezegd, bereid er zijn<br />

leven voor op te offeren.<br />

Men had hem toegejuicht, extatischer wellicht dan ooit, omdat hij<br />

voor zijn overtuiging had geleden: twee jaar eenzame opsluiting had hij<br />

achter de rug.<br />

Wat was het verschil tussen de Partin do en de PNI-Baroe? De twee<br />

groeperingen waren het eens over het te bereiken einddoel: een onafhankelijk<br />

Indonesië - zij verschilden van mening over de taak die zij als<br />

aanloop daartoe ter hand wilden nemen. De Partindo wilde van meet af<br />

aan de weg volgen van de agitatie, de PNI-Baroe eerst die van de<br />

scholing.' Sjahrir en vooral diens (begin '32 nog in Nederland vertoevende)<br />

politieke leermeester Hatta waren van mening dat voortgezette<br />

agitatie er slechts toe zou leiden dat de voormannen zouden worden<br />

gearresteerd en verbannen, waarna hun beweging even ontredderd zou<br />

achterblijven als met de PNI na de arrestatie van Soekarno c.s.het geval<br />

was geweest; hun opinie was dat de nationalistische beweging de eerste<br />

jaren haar krachten moest concentreren op de vorming van een breed,<br />

goedgeschoold kader - was dat kader er eenmaal, dan zouden de plaatsen<br />

van uitgeschakelde voormannen onmiddellijk door andere voormannen<br />

ingenomen kunnen worden. Ook wilden zij die scholing een socialistische<br />

inhoud geven: het onafhankelijke Indonesië moest een socialistisch<br />

1 Dat kwam, gelijk vermeld, al in de naam tot uitdrukking: PNI was de afkorting<br />

van Pendidikan Nasional Indonesia, Nationaal Indonesisch Vormingsverbond. Men sprak<br />

in Indië veelal van de 'PNI-Pendidikan' of van de 'PNI-Baroe' - wij zullen die laatste<br />

naam aanhouden.


SOEKARNO WEER IN ACTIE<br />

Indonesië worden. De Partindo daarentegen was niet een groepering van<br />

socialisten maar van nationalisten die, wijzend op de euvels van de<br />

koloniale samenleving, grote inheemse volksmassa's in beweging wilde<br />

brengen, precies zoals de PNI had gedaan.<br />

Dit verschil tussen de Partindo en de PNI-Baroe viel samen met (en<br />

was tegelijk de uitdrukking van) een verschil in persoonlijkheden: Seekarno,<br />

de 'romantische revolutionair', was flamboyant, een in wezen in<br />

de Javaanse mystiek gewortelde agitator met groot begrip voor de kracht<br />

van de Islam - Hatta en Sjahrir waren meer gereserveerde, Westersgevormde<br />

intellectuelen, afkerig van demagogie, en Sjahrir was bovendien<br />

van de Islam vervreemd. Juist het demagogisch element in Soekarno's<br />

persoon en optreden werd door de twee voormannen die in Nederland<br />

gestudeerd hadden (Sjahrir had er zijn studie in de rechten niet<br />

afgemaakt), als een gevaar beschouwd - Soekarno van zijn kant zag Hatta<br />

en Sjahrir als studeerkamer-geleerden die niet beseften dat in de politiek<br />

niets te bereiken valt zonder contact met de brede massa.<br />

*<br />

Na zijn toespraak in Soerabaja, 2 januari' 32,zocht Soekarno onmiddellijk<br />

contact met Sjahrir. 'Soekarno is vrij', schreef deze op 4 januari aan een<br />

relatie in Nederland in een brief die door de PID in Indië (of door de<br />

Centrale Inlichtingsdienst in Nederland) werd onderschept,<br />

'en gaat een nieuwe partij oprichten, met de bedoeling om de bestaande twee<br />

groepen der oude PNI weer tot elkaar te brengen. Ik heb hem gesproken en hij<br />

heeft gesmeekt haast om medewerking van mijn kant. Ik heb hem desondanks zakelijk<br />

kunnen beantwoorden, hem aangeraden om onze positie, ons standpunt te<br />

bestuderen. Het wordt nu heel erg moeilijk voor ons, omdat het overgrote deel<br />

van de bij ons aangeslotenen fanatieke aanhangers van Soekarno zijn en zo gauw<br />

mogelijk weer met hem vereend willen zijn, met het gevaar zelfs, dat zij van de<br />

door ons zo moeizaam opgebouwde principes weglopen. Men spreekt nu onder<br />

ons al van de Soekarno- en de Hatta-stroming .... Ik verwacht dat Soekarno<br />

gewoon de oude lijn zal volgen ... Toch kunnen wij hem niet zonder meer laten<br />

gaan. Hij heeft het volk een paar jaar lang gefascineerd en zal dat ook nu weer<br />

doen, hij blijft vooralsnog een overheersende politieke factor."<br />

I Brief, 4 jan. 1932, van Sjahrir aan M. Tas-Duchateau, aangehaald in de brief, 19 aug.<br />

1933, van de proc. gen. aan de Jonge, in Kwantes, dl. III, p. 872-73.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Enkele maanden lang hield Soekamo zijn pogingen vol om van de<br />

Partindoen de PNI-Baroe,één nieuwe partij te maken. Hij had geen succes:<br />

Sjahrir wist een deel van zijn aanhang bijeen te houden en Soekarno<br />

moest dus kiezen bij welke partij hij zich zou aansluiten. Hij koos de<br />

Partindo, hield zich eerst korte tijd ietwat op de achtergrond maar werd<br />

in april '32 tijdens het tweede congres van de Partindo dat in Soerabaja<br />

plaatsvond, tot voorzitter van het hoofdbestuur gekozen. Onder zijn<br />

invloed werd een nieuw program van eisen opgesteld dat o.m. behelsde<br />

dat alle democratische grondrechten in volle omvang zouden worden<br />

ingevoerd, de exorbitante rechten, het passenstelsel en de ongelijkheid<br />

in de rechtsbedeling opgeheven, het Indonesia Raya als volkslied erkend,<br />

de resterende particuliere landerijen aangekocht, de belastingen hervormd,<br />

de herendiensten volledig afgeschaft, de inheemse vakbonden<br />

erkend - ook moesten het onderwijs en de geneeskundige hulp kosteloos<br />

worden en dienden de fabrieken voor opium en alcoholische dranken te<br />

worden gesloten.<br />

In de tweede helft van '32 ontplooide de Partindo niet veel activiteit<br />

maar in de eerste maanden van '33 (de partij had toen ca.veertienduizend<br />

leden) werden in tal van plaatsen op Java vergaderingen belegd waarin<br />

gepoogd werd de in het program gestelde eisen in het publiek te verkondigen.<br />

In februari-maart maakte Soekarno een tournee door Midden-<br />

Java waar hij op zeventien vergaderingen het woord wilde voeren; twee<br />

daarvan mochten niet doorgaan en op zeven andere werd door de<br />

aanwezige rechercheurs voortzetting van de bijeenkomst verboden - het<br />

uiten van de woorden 'imperialisme' of 'kapitalisme' was daar al voldoende<br />

voor geweest. In de eerste helft van juli hield de Partindo drie<br />

openbare vergaderingen in Soerabaja waar zij toen omstreeks tweeduizend<br />

leden had (het totale ledental was tot ca. twintigduizend gegroeid).<br />

Alle drie werden door de politie die inmiddels het toezicht op bijeenkomsten<br />

van de Partindo en PNI-Bóroe verscherpt had, ontbonden, 'hetgeen',<br />

zo rapporteerde de gouverneur van Oost-Java aan gouverneurgeneraal<br />

de Jonge,<br />

'slechts met veel moeite en onder gejoel en gehoon der menigte kon geschieden.<br />

Een climax in het morrend verzet tegen de politie is duidelijk te bespeuren: bij<br />

het uiteendrijven van de laatste vergadering moest zelfs van de gummistok<br />

worden gebruik gemaakt."<br />

, Brief. 22 juli 1933. van de gouverneur van Oost-Java aan de Jonge in a.v.. p. 852.


SOEKARNO OPNIEUW GEARRESTEERD<br />

Eind juli werd in een in Bandoeng gehouden bestuursvergadering van<br />

de Par/indo besloten, een z.g. stootbrigade van jongeren I te belasten met<br />

contraspionage-werkzaamheden 'door', aldus de procureur-generaal<br />

(kennelijk hadden hem van PlO-spionnen afkomstige berichten bereikt)<br />

'de huizen van politie- en bestuursambtenaren te schaduwen, teneinde<br />

de personen te leren kennen die diensten voor die ambtenaren verrichten'";<br />

leden van de stootbrigade zouden die personen dan moeten volgen<br />

teneinde hun identiteit vast te stellen.<br />

Midden augustus kwam de procureur-generaal tot de conclusie dat, zo<br />

stelde hij op schrift, Soekarno's 'demagogische kracht nog allerminst was<br />

afgenomen, want van heinde en ver kwamen de lieden, vaak in groten<br />

getale, om de leider te horen', en bovendien begon hij in zijn propaganda<br />

'meer en meer naar links over te hellen'.' Voor een tweede proces-<br />

Soekarno voelde de procureur-generaal niets, zijn overtuiging was, 'dat<br />

thans (na de voorgeschiedenis van de jaren 1929 t.m. 1931) nog slechts<br />

één middel overblijft om zowel de bevolking als de overheid afdoende<br />

tegen deze voor de openbare rust en orde hoogst gevaarlijke en onverbeterlijk<br />

gebleken volksmenner te beschermen': internering ergens in<br />

Indië.'<br />

De Jonge en de Raad van Nederlands-Indië verenigden zich met dat<br />

voorstel, Soekarno's gangen werden door spionnen van de PlO gevolgd<br />

en toen hij in de vroege ochtend van I augustus '33 het huis verliet van<br />

Mohammed Hoesni Thamrin, die sinds '27 als lid van de Volksraad van<br />

grote sympathie voor de nationalisten had getuigd, werd hij gearresteerd<br />

en opnieuw naar de Soekamiskin-gevangenis overgebracht - nog diezelfde<br />

dag werd namens het gouvernement in de Volksraad verklaard dat<br />

zijn internering 'in overweging (was) genomen."<br />

Tegelijkertijd werd, gelijk reeds vermeld, voor de Par/indo en de<br />

PNI-Baroe het vergaderrecht beperkt - van oktober af konden zij in het<br />

geheel niet meer vergaderen; ook was in de eerste negen maanden van<br />

'33 het toezicht op de inheemse pers verscherpt en waren talrijke redacteuren<br />

van inheemse bladen tot gevangenisstraf veroordeeld. Het was<br />

duidelijk: oppositie tegen het gouvernement die een agitatorisch karakter<br />

had, werd niet langer geduld.<br />

I Met de vorming van dergelijke brigades die, als ze geen vertrouwelijke opdracht<br />

hadden, een uniform droegen, was in juni op voorstel van Soekarno een begin<br />

gemaakt. 2 Brief, 19 aug. 1933, van de proc. gen. aan de Jonge, a.v., p. 879. 3 A.v.,<br />

p.875-76. 4 A.v., p. 882-83. 5 A.v., p. 867.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

*<br />

Het bericht van zijn mogelijke internering drong spoedig tot Soekarno<br />

door. Internering waar? Wellicht in Boven-Digoel? Daar zou hij, naar<br />

hij vreesde, verkommeren. De eerste twee jaar gevangenschap in Soekamiskin<br />

waren hem een boze droom geworden, maar deportatie naar het<br />

verlaten oord midden in het oerwoud van Nieuw-Guinea leek hem nog<br />

erger. Hij had sinds zijn vrijlating het riskant bedrijf van agitator hervat<br />

- twijfel aan de zin van wat hij had ondernomen, ging hem nu kwellen:<br />

hij had de verdeeldheid in het kamp der non-coöperatoren niet kunnen<br />

bezweren, zijn actie had in de inheemse samenleving minder weerklank<br />

gevonden dan in de PNI-periode en van grote inheemse protestbewegingen<br />

tegen het harde bewind van gouverneur-generaal de Jonge was<br />

geen sprake geweest. Na zijn eerste arrestatie had hij naar een proces<br />

kunnen toeleven waar hij, het gouvernement aanklagend, een heldenrol<br />

zou spelen en met zijn woord de brede massa bereiken - nu moest hij<br />

verwachten dat hij binnenkort als gevangene naar een schip zou worden<br />

gebracht dat hem voor onbepaalde tijd scheiden zou van zijn geliefd Java,<br />

van zijn ouders, wellicht ook van vrouwen kind, en in elk geval van de<br />

massa der inheemsen wier betuigingen van aanhankelijkheid, wier toejuichingen<br />

de bron van zijn politieke energie waren geworden.<br />

Zijn weerstandskracht verliet hem - hij die zo vaak had uitgeroepen,<br />

zijn leven veil te hebben voor de nationalistische beweging, besloot die<br />

beweging de rug toe te keren, hopend dat het gouvernement hem dan<br />

in staat zou stellen, als architect in de samenleving terug te keren. Dat<br />

vroeg hij als gunst in een brief d.d. 30 augustus aan de procureur-generaal.<br />

'Ik beloof', schreef hij o.m.'<br />

'om verder mij terug te trekken uit het politieke leven ... Als garantie diene deze<br />

brief: zo ik ooit woordbreuk mocht plegen, publiceer dàn deze regelen en laat<br />

mij onmiddellijk interneren ... Woordbreuk kan mij slechts schaden; deze brief,<br />

gepubliceerd, betekent immers mijn maatschappelijke dood ... De hele Indonesische<br />

beweging van alle schakering zomede de hele Indonesische maatschappij<br />

zal mij met hoon overladen en op mij spuwen.'<br />

Er kwam geen antwoord.<br />

Acht dagen later, 7 september, schreef hij een tweede brief.' Nu ging<br />

hij er accoord mee dat het gouvernement desgewenst een verklaring zou<br />

I Tekst in a.v., dl. IV, p. 37-39. 2 Tekst in a.v.,p. 39-41.<br />

390


SOEKARNO SMEEKT OM VRIJLATING<br />

publiceren waaruit zou blijken dat het initiatief inzake een mogelijke<br />

vrijlating bij hèm lag; die verklaring zou, schreef hij, kunnen luiden:<br />

'Bij de regering is een verzoek binnengekomen van ir. Soekarno om op vrije<br />

voeten te worden gesteld, met de belofte om zich verder te onthouden van alle<br />

politieke actie.'<br />

Weer geen antwoord.<br />

Twee weken later, 21 september, schreef hij een derde brieft waarbij<br />

twee andere brieven waren gevoegd: een aan het hoofdbestuur van de<br />

Partindo, een aan zijn vrouw; het hoofdbestuur zou lezen dat hij als<br />

voorzitter en lid uit de partij trad, zijn vrouw dat zij 'de deuren van ons<br />

huis (moest) sluiten voor alle politiek.' 'Ik snik voor u en de regering de<br />

bede uit, laat mij terug naar mijn vrouwen kind en moeder', stond in<br />

zijn eigen brief<br />

Nog steeds geen antwoord.<br />

'In wanhoop en smart' richtte hij op 28 september zijn vierde brief tot<br />

de procureur-generaal." Hij gaf het gouvernement verlof, bekend te<br />

maken dat hij het lidmaatschap van de Partindo had neergelegd -<br />

'ik ben zelfs bereid om reeds nu, vanuit mijn smartelijke gevangenschap, ... een<br />

artikel te schrijven voor publikatie in Maleise bladen, behelzende een afkeuring<br />

van verkeerde beginselen of tendenzen in de huidige volksbeweging en een<br />

aanwijzing naar constructieve banen ... Ik heb misdreven, maar ik heb berouw;<br />

schenk mij vergiffenis en laat genade voor recht gaan. Ik werp me voor u en de<br />

regering neder om verlossing uit mijn lijden.'<br />

De twee brieven die Soekarno bij zijn derde brief had gevoegd,<br />

werden eind oktober aan de geadresseerden doorgezonden. Het gouvernement<br />

maakte bekend dat hij uit de partij was getreden, zijn spijt had<br />

betuigd over zijn vroegere activiteit en zich bereid had verklaard, voortaan<br />

met het gouvernement samen te werken; die bekendmaking werd<br />

door het bestuur van de Partindo in een eigen bekendmaking bevestigd.<br />

De reactie in de inheemse pers was zoals Soekarno had voorzien: geen<br />

enkel blad had een goed woord voor zijn verbijsterende omzwaai over.<br />

Inmiddels had de Raad van Nederlands-Indië, aan welk college Soekarno's<br />

vier brieven waren voorgelegd, zich op verzoek van de Jonge<br />

bezig gehouden met de vraag hoe ten aanzien van Soekarno gehandeld<br />

1 Tekst in a.v., p. 41-42. 2 Tekst in a.V.,p. 42-43.<br />

391


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

moest worden. De Raad had op 13 oktober een unaniem advies uitgebracht':<br />

het was ongewenst, Soekarno op vrije voeten te stellen; de Raad<br />

nam aan dat hij wellicht toch weer aan politieke actie zou gaan meedoen<br />

en hield het bovendien voor mogelijk dat zijn invrijheidstelling bij 'een<br />

deel der linkse massa' de indruk zou vestigen, 'dat ir. Soekarno de<br />

regering om de tuin heeft geleid of dat hij min of meer onkwetsbaar is,<br />

althans dat de regering hem niet aandurft'; de Raad gaf in overweging,<br />

Soekarno te interneren in Endeh, de hoofdplaats 'van het eiland Flores,<br />

waar 'door de arbeid der Rooms-Katholieke missie en bouw van huizen<br />

en bruggen wel enig werk voor (hem) te vinden is.'<br />

De Jonge ging met dat advies accoord - eind december maakte het<br />

gouvernement bekend dat Soekarno op Flores zou worden geïnterneerd.<br />

Die bekendmaking had het effect van een rehabilitatie.<br />

Sommigen van zijn aanhangers hadden het bericht dat hun aanbeden<br />

leider zijn overtuiging verloochend en zijn beloften, aan de beweging<br />

gedaan, niet gehouden had, als een teken van tijdelijke zwakte gezien en<br />

concludeerden nu uit het feit dat hij niet in vrijheid gesteld maar<br />

geïnterneerd werd, dat, hij zijn weerstandskracht had herwonnen - anderen<br />

hadden van meet af aan geweigerd aan het bericht geloof te<br />

hechten; zij hadden het, schreef een inheems dagblad begin januari '34,<br />

beschouwd als 'uit de duim gezogen, [als] een middel om zijn naam te<br />

bekladden opdat het volk hem zal haten en wantrouwen."<br />

Van haat en wantrouwen was, schijnt het, begin '34 geen sprake meer<br />

en na haar eerste reactie, eind oktober '33, onthield de inheemse pers zich<br />

van aanvallen op Soekarno. Het feit van zijn ballingschap kwam zijn<br />

naam ten goede, zij het dat de herinnering aan zijn knieval voor het<br />

gouvernement bij Hatta en Sjahrir en wellicht ook bij sommige anderen<br />

de overtuiging versterkte dat zijn persoonlijkheid minder stabiel was dan<br />

velen gemeend hadden en waren blijven menen.<br />

*<br />

Hatta was in augustus '32 naar Indië teruggekeerd en had van Sjahrir het<br />

voorzitterschap van de PNI-Baroe overgenomen. Het verging hun beiden<br />

niet beter dan Soekarno.<br />

De aanhang van de PNI-Baroe bleefklein: ca.duizend inheemsen, allen<br />

stedelingen, werden er lid van. De groep maakte ernst met haar doelstel-<br />

1 Tekst in a.v., p. 44-46. 2 Aangehaald a.v., p. 48.<br />

392


· HATTA EN SJAHRIR GEARRESTEERD<br />

ling en poogde inderdaad, uitgaande van het beginsel der non-coöperatiel,<br />

om haar kader te scholen dat in een later stadium leiding moest<br />

geven aan pogingen om zich van het Nederlands gezag te ontdoen. Nog<br />

geen zeven maanden na de arrestatie van Soekarno sloeg het gouvernement<br />

toe: in de vroege ochtend van 25 februari '34 werden op meer dan<br />

veertig adressen van de PNI-Baroe invallen gedaan en zes leidende<br />

figuren, onder wie Hatta, Sjahrir en een derde, die in ons volgende deel<br />

nog ter sprake komt: Boerhanoeddin, werden gearresteerd. Sjahrir stond<br />

toen op het punt om naar Nederland terug te keren teneinde zijn studie<br />

in de rechten af te maken - hij was in die tijd ondergedoken maar de<br />

PID had hem kunnen schaduwen nadat hij op 23 februari een telegrafische<br />

postwissel uit Nederland had ontvangen, bedoeld om zijn overtocht te<br />

financieren, De zes gearresteerden werden eind '34 naar Boven-Digeel<br />

gedeporteerd - van belang was daarbij dat de Jonge en de procureurgeneraal<br />

Hatta en Sjahrir min of meer als communisten beschouwden<br />

(de betekenis van hun breuk met de Perhimpoenan en met de Moskou'se<br />

Anti-koloniale Liga was tot de Nederlandse autoriteiten niet doorgedrongen)<br />

en dus als nog gevaarlijker figuren dan Soekarno,<br />

*<br />

Hatta en Sjahrir bleven ruim eenjaar in Boven-Digeel geïnterneerd maar<br />

werden in februari '36 bij besluit van de Jonge naar een ander, minder<br />

kwalijk interneringsoord overgebracht: het eiland Banda in de Molukken,<br />

waar Tjipto Mangoenkoesoemo toen al meer dan acht jaar in<br />

ballingschap le~fde. Zij hadden onderling veel contact en volgden vooral<br />

de internationale politiek met grote aandacht. Meer en meer gingen zij<br />

zich zorgen maken over het zuidwaarts oprukken van Japan dat in een<br />

oorlog met China gewikkeld was, alsook over de versterking, in Europa,<br />

van de positie van het fascistische Italië en het nationaal-socialistische<br />

Duitsland. Zij voorzagen een wereldoorlog waarin Japan zou trachten,<br />

zich van Nederlands-Indië meester te maken. Eind maart '38 (de Spaanse<br />

burgeroorlog was ruim anderhalf jaar gaande en Hitler had zojuist<br />

Oostenrijk geannexeerd) schreef Sjahrir:<br />

1 Toen Hatta zich in november ']2 bereid verklaarde, een uitnodiglng van de OSP<br />

te aanvaarden om een van haar candidaten te zijn bij de in april '33 te houden Tweede<br />

Kamer-verkiezingen, werd zijn besluit door de Partindo alsook in kringen van de<br />

PNI-Baroe scherp afgekeurd; hij trok zijn bereidverklaring toen in.<br />

393


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

'In een afzonderlijke oplossing van de Spaanse of Pacific-crisis geloof ik nu al<br />

lang niet meer ... De situatie is nu zó dat het krankzinnig zou zijn, te denken<br />

en te doen alsof er niets veranderd is, zolang wij maar een kolonie van Nederland<br />

blijven ... De nationalistische propaganda in antithese tot de Nederlandse overheersing<br />

(kan) niet meer de voornaamste taak van onze beweging zijn. Er (is)<br />

een groter, directer en dankbaarder taak ... gekomen waardoor de noncoöperatie<br />

opgeborgen kan worden, tijdelijk of voorgoed, dat weten wij nu nog<br />

niet.<br />

Er gaat immers een reële basis van samenwerking ontstaan tussen Nederland<br />

. en Indonesia, want de verhoudingen in de wereld van nu vormen niet alleen een<br />

bedreiging van het Nederlandse rijk maar ook van elk toekomstig zelfstandig<br />

Indonesia ... Duidelijk (is) dat wij ondubbelzinnig in hetzelfde kamp moeten<br />

gaan staan als Holland, omdat er nu grotere antithesen zijn ontstaan die de<br />

antithese tussen Holland en Indonesia overschaduwen en minder belangrijk maken<br />

.<br />

. . . Wij zijn nu weerloos, weerlozer nog dan Nederland zelfs zonder diens<br />

bondgenoot Engeland. Wij zijn dus genoodzaakt bondgenoten te vinden of te<br />

maken. : . Als dat inzicht baanbreekt, dan is ook de mogelijkheid tot samenwerking<br />

er, want dan zullen beide leden van dit bondgenootschap elkaar vrijwillig<br />

en bewust nodig hebben."<br />

Men ziet: hij gaf het ideaal van een 'zelfstandig Indonesia' niet prijs<br />

wèl hield hij voor dat land nauwe samenwerking met Nederland<br />

geboden en ter voorbereiding daarvan wilde hij het beginsel van de<br />

non-coöperatie loslaten, 'tijdelijk of voorgoed, dat weten wij nu nog<br />

niet.'<br />

Uit een op grond van Sjahrirs opvattingen geschreven artikel werden<br />

deze gedachtengangen in april '39 bekend aan het Haagse departement<br />

van koloniën, hetwelk de Algemene Secretarie te Buitenzorg inlichtte.<br />

Sjahrir ontving geen enkele reactie.<br />

*<br />

In tegenstelling tot Hatta, Sjahrir en Tjipto leefde Soekarno op Flores in<br />

intellectuele eenzaamheid. Zijn tweede vrouw was een sterke persoonlijkheid<br />

maar weinig ontwikkeld en hij kon op Flores ook verder geen<br />

gesprekspartners vinden die van zijn niveau waren. Vaak verveelde hij<br />

zich. Ter afleiding vertaalde hij een biografie van Koning Ibn Saoed van<br />

, Sjahrir: Indonesische overpeinzingen, p. 177-80.<br />

394


SOEKARNO IN BALLINGSCHAP<br />

Saoedi-Arabië en schreef hij een dozijn amateurtoneelstukken die ook<br />

werden opgevoerd. Opnieuw verdiepte hij zich in de Islam waarbij hij<br />

tot de conclusie kwam dat deze grondig gemoderniseerd moest worden.<br />

In de loop van '37 kreeg hij in toenemende mate last van malaria<br />

- gouverneur-generaal van Starkenborgh kon toen in februari '38 goedvinden<br />

dat hij overgeplaatst werd naar Benkoelen (Zuid-Sumatra). De<br />

reisroute daarheen werd geheim gehouden. 'Indien', aldus in mei '38 een<br />

te Soerakarta verschijnend inheems weekblad,<br />

'het bestuur de menigte zou hebben toegestaan hem te verwelkomen of indien<br />

ir. Soekarno per nachttrein van Soerabaja naar Batavia zou zijn vervoerd, is het<br />

zeker dat, al was het te middernacht gebeurd, de mensen van alle kanten naar elk<br />

station zouden zijn toegestroomd." '<br />

Niet anders ging het op Zuid-Sumatra waar Soekarno, die in Benkoelen<br />

het vroegere paleis van Governor Raffles bewoonde (hij ontving er<br />

een ruime gouvernementstoelage van f ISO per maand), af en toe reizen<br />

in de omgeving mocht maken. 'Zijn charisma', aldus de controleur van<br />

Benkoelen, dr. L. G. M. Jaquet,<br />

'was zodanig dat een overigens volkomen loyale bevolking bij de stations van<br />

de Zuid-Sumatra Spoorweg waar Soekarno op doorreis naar Benkoelen langskwam,<br />

op de knieën lag te sembah'en (het brengen van een zeer beleefde<br />

Indonesische groet)."<br />

Wat Soekarno's opvattingen betreft: hij zette zich in de afdeling-<br />

Benkoelen van de Mohammadijah actief voor de gelijkstelling van de<br />

vrouw in (en wekte daarmee aanstoot bij meer orthodoxe Islamieten) en<br />

ook hij ging meer en meer vrees koesteren voor het Japanse imperialisme.<br />

In de tweede helft van '38 kon Jaquet hem regelmatig bezoeken - deze<br />

beschreef Soekarno later als' een charmant man, artistiek begaafd, belezen<br />

en intelligent', 'in de eerste plaats een political animal en een mengeling<br />

van marxist, mysticus, modernisator en Islamiet'." Bij het eerste bezoek<br />

kwam Jaquets dissertatie over de industrialisatie van Japan ter sprake. 'Hij<br />

heeft mij', aldus Jaquet,<br />

'met wetenschappelijke argumenten zijn grote terughoudendheid jegens Japan<br />

, Adil, 21 mei 1938, aangehaaldin de brief, 8 juni 1938, van de adviseurvoor inlandse<br />

zaken aan van Starkenborghin Kwantes,dl. IV, p. 517. 2 L. G. M. Jaquet: Aflossing<br />

van de wacht, p. 23. 3 A.v., p. 22.<br />

395


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

aangetoond. Japan als arm land zou bij overname van bestuur over Nederlands-<br />

Indië hetzelfde moeten doen als Nederland in een vroegere periode had gedaan,<br />

namelijk eerst voldoende winst maken uit goedkope grondstoffen en arbeidskrachten,<br />

voordat men aan investeringen die Indonesië zelf ten goede zouden<br />

komen, zou kunnen toekomen. Met andere woorden: de klok zou worden<br />

teruggedraaid."<br />

Soekarno sprak zich voorts tegen handhaving van het adat-gezag uit<br />

]aquet achtte die handhaving noodzakelijk. 'Ik ben', schreef deze<br />

verder,<br />

'toen wèl onder de indruk gekomen van de woorden die hij die eerste avond bij<br />

het afscheid zei: hij dacht wel dat wij het politiek oneens zouden zijn, doch hij<br />

had het bijzonder op prijs gesteld dat ik hem toch als volwaardig mens tegemoet<br />

trad. Op mijn reactie dat politiek meningsverschil een volwaardig menszijn niet<br />

aantastte, antwoordde hij dat hij het juist zo op prijs stelde dat het voor mij<br />

blijkbaar vanzelfsprekend was, maar dat hetzelfde zeker niet voor vele van mijn<br />

landgenoten gold."<br />

Begin '39 verbood een nieuwe resident aan ]aquet het voeren van<br />

gesprekken met Soekarno die verder gingen dan het zuiver-zakelijke.<br />

*<br />

Na de uitschakeling van Soekarno, resp. Hatta en Sjahrir, leidden de<br />

Partindo, resp. de PNI-Baroe slechts een kommervol bestaan. De fut was<br />

er uit. Bovendien werd politieke actie van maand tot maand moeilijker.<br />

Artikel 153 bis hing als een zwaard van Damocles boven elke radicale<br />

voorman die zich in woord of geschrift wilde uiten. Niet alleen gouvernementsdienaren<br />

mochten geen lid meer zijn van de twee genoemde<br />

organisaties (èn van de twee Islamietische die op West-Sumatra actief<br />

waren geweest), maar het grote bedrijfsleven volgde het door het gouvernement<br />

gegeven voorbeeld: iedere inheemse van wie bekend werd<br />

dat hij aan de zijde stond van nationalistische groeperingen die het<br />

beginsel der non-coöperatie huldigden, werd zonder pardon ontslagen<br />

en daarmee brodeloos gemaakt. Van eind '34 afbezat het gouvernement<br />

voorts de bevoegdheid om alle brieven, telegrammen en pakketten te<br />

1 A.v., p. 21. 2 Av., p. 22.<br />

.:'<br />

396


VERVOLGING VAN DE 'PARTINDO' EN DE 'PNI-BAROE'<br />

openen en alle telefoongesprekken af te luisteren en bezat de politie het·<br />

recht om besloten vergaderingen bij te wonen. Die politie 'arresteerde',<br />

aldus J. M. Pluvier,<br />

'leden van de Par/indo en de PNI-Baroe als zij met meer dan twee bijeen waren;<br />

zij joeg vergaderingen van j eugd- en vrouwenverenigingen uiteen op vermoeden<br />

dat een dier partijen er achter zat; zij deed huiszoekingen; kortom: een normaal<br />

verenigingsleven was niet meer mogelijk."<br />

Ondergronds trachtte de kleine PNI-Baroe haar activiteit voort te<br />

zetten - nog in de herfst van '37 en in die van '39 (tijdens van Starken-.<br />

borghs bewind dus) werden bestuursleden gearresteerd en naar Boven-<br />

Digoel gedeporteerd. De zoveel grotere Par/indo gaf eind '34 het beginsel<br />

van de non-coöperatie op maar kon zich op die nieuwe grondslag niet<br />

opnieuwontplooien - in november' 36 besloot zij zichzelf te ontbinden.<br />

*<br />

De jaren '27 tot '34 zijn de jaren geweest waarin, ziet men naar Indië als<br />

geheel, in het inheemse politieke leven de toon werd aangegeven door<br />

de drie groeperingen die op de basis van de non-coöperatie stonden: eerst<br />

de PNI, vervolgens de Partindo en de PNI-Baroe. Aan alle drie werd door<br />

het gouvernement het voortbestaan onmogelijk gemaakt. Een Pyrrhusoverwinning!<br />

'There is no doubt', schrijft de Australische historicus John<br />

Ingleson, 'that they permanently and decisively altered the direction of the<br />

nationalist movement. They overcame the political inertia jollowing the PKI's<br />

suppression at the beginning oj 1927 and in just seven years developed among a<br />

broad section oj at least urban Indonesians an intense pride in an Indonesian<br />

political and cultural identity. It was impossible after 1928 jor any Indonesian<br />

political group to be regarded as nationalist unless it advocated complete indepen-<br />

dence and the creation of a united Indonesian nation . . . The symbols oj<br />

nationalism created in these years' (de rood-witte vlag en het Indonesia Raya)<br />

'and the broad notion of what Indonesia was ... gained acceptance by cooperators<br />

and non-cooperators alike. In a colony of such ethnic, cultural and linguistic<br />

diversity as Indonesia this, on its own, was a remarkable achievement<br />

. . . Party literature was perhaps read by a small minority but the simple idea oj<br />

, J. M. Pluvier: Overzicht, p. 62.<br />

397


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

'merdekd and the concept of Indonesia was spread through word of mouth by the<br />

party-faithful in towns and villages" - trouwens (en gelijk eerder opgemerkt),<br />

ook de Taman Siswo-, de Mohammadijah- en de overige 'wilde<br />

scholen' speelden in dat opzicht een belangrijke rol: er begon een<br />

nationalistisch-gezinde jeugd op te groeien welker opvattingen en dadendrang<br />

een toenemende druk gingen uitoefenen op de ouderen.<br />

En er moet nog een belangrijk gevolg worden vermeld dat uit de<br />

gebeurtenissen van '27 tot '34 was voortgevloeid: de Indonesische nationalistische<br />

beweging ('beweging' in de ruimste zin des woords genomen)'<br />

had een leidersfiguur gekregen, een kristallisatiepunt voor alle Messiaanse<br />

aspiraties: Soekarno. Niet met de inheemse bestuurders, niet met de<br />

regenten en andere volkshoofden werd door velen de toekomst geassocieerd,<br />

maar met hèm, de banneling eerst op Flores en vervolgens in<br />

Benkoelen.<br />

*<br />

Midden augustus '36 kwam de Jonge in conferentie bijeen met de<br />

hoofden van het Nederlands en van het inheems bestuur op Java: drie<br />

gouverneurs, alle residenten en alle regenten. 'Over de politieke toestand<br />

heeft de Landvoogd', aldus het verslag der conferentie",<br />

'weinig te zeggen. In het algemeen is er reden tot tevredenheid. Al is een kleine<br />

opleving van onrust hier en daar te verwachten ... , waakzaamheid en zo nodig<br />

beraden en rustig ingrijpen zullen dit zonder twijfel kunnen beheersen.<br />

Als hij terugziet op de afgelopen vijf jaar, is Zijne Excellentie eigenlijk<br />

verbaasd over het weinige dat nodig is geweest om orde en rust te handhaven.<br />

Maar wanneer hij Zich dan bepaalt tot het heden en Zich realiseert dat hij Zich<br />

temidden van het gehele regentencorps bevindt, verdwijnt deze verbazing. Immers,<br />

dit goede, rustige, geduldige volk, bestuurd door mannen van positie en<br />

aanzien als die der regenten, moet in vrede kunnen leven, als men de weinige<br />

kwaadwillende elementen slechts weet te beheersen.'<br />

Enkele regenten die vervolgens aan het woord kwamen, trokken, elk<br />

voor hun ressort, de bodem onder dit optimistisch en zelfingenomen<br />

betoog weg. De regent van Bandoeng (West-Java) noemde het wel<br />

I John Ingleson: Road to exile, p. 229-31. 2 Tekst in Kwantes, dl. IV, p. 349 a.v.


DE JONGE IS TEVREDEN<br />

'verheugend, dat thans de gevaarlijke, extreem-linkse politieke activiteit<br />

aan banden is gelegd', maar, waarschuwde hij, 'het aantal personen in de<br />

verschillende lagen der inheemse samenleving, dat zogenaamd 'bewust'<br />

wordt, neemt vrij snel toe.' De regent van Magelang (Midden-Java)<br />

merkte op dat 'de voormannen der politieke bewegingen' wel degelijk<br />

actief waren gebleven en 'door fusie een krachtiger eenheid' trachtten te<br />

vormen. 'Ook de vak- en godsdienstige verenigingen mengen zich meer<br />

en meer in de politieke vraagstukken', en hij meende 'er op te moeten<br />

wijzen dat, hoezeer de doelstellingen der verschillende verenigingen<br />

uiteenlopen, bij alle een streven in één richting te onderkennen valt,<br />

namelijk naar het Indonesia Merdeka ... De regering vertrouwe niet teveel<br />

op de huidige rust, die zou kunnen blijken 'de stilte voor de storm' te<br />

zijn.' De regent van Blitar (Oost-Java) tenslotte, noemde 'de politieke<br />

toestand in zijn ressort ... in wezen niet zo rooskleurig. Ex-communisten<br />

voeren overal een ondergrondse actie ... In het Blitar'se bestaan ook<br />

verschillende soorten van de Ratoe Adi/-beweging ... Omverwerping van<br />

het bestaande gezag (ligt) in de beginselen opgesloten.'<br />

Voor elk van de drie provincies van Java sprak dus slechts één regent.<br />

Dat zal wel op een onderlinge afspraak berust hebben. De adat schreef<br />

gereserveerdheid voor iI1het uiten van kritiek op wat superieuren hadden<br />

betoogd. Hier had de Toean Besar getuigenis afgelegd van grote tevredenheid<br />

- de regenten lieten het bij drie in hoffelijke termen vervatte<br />

terechtwijzingen.<br />

Vier weken later, 17 september '36, droeg de Jonge zijn functie over<br />

aan de man die zou blijken de laatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië<br />

te zijn.'<br />

Van Starkenborgh<br />

Wij hebben in dit en in het vorige hoofdstuk maar kort stilgestaan bij<br />

de eerste vijf gouverneurs-generaal die met het geleidelijk ontwakend<br />

Indonesië te maken kregen: Idenburg, van Limburg Stirum, Fock, de<br />

Graeff en de Jonge - over van Starkenborgh willen wij uitgebreider zijn,<br />

aangezien wij over hem zoveel meer te schrijven krijgen.<br />

t In de periode september '45-december '49 heeft Nederland verschillende hoogste<br />

vertegenwoordigers in Nederlands-Indië gehad, maar geen hunner droeg de titel van<br />

gouverneur-generaal.<br />

399


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Jhr. mr. Alidius Warmoldus Lambertus Tjarda van Starkenborgh Stachouwer<br />

was, toen hij op 17 september 1936 als gouverneur-generaal<br />

geïnstalleerd werd, acht-en-veertig: een man in de volle kracht van zijn<br />

jaren.<br />

Toen hij in 1888 in de stad Groningen werd geboren (zijn vader en<br />

moeder stamden beiden uit oude Groninger geslachten) was zijn vader<br />

er notaris: een zeer preciese, strikt denkende, buitengewoon arbeidzame<br />

man ('als we met vakantie waren', aldus zijn zoon, 'zei hij al na een dag<br />

oftien: hè, ik wou dat ik weer aan het werk was"), liberaal van overtuiging,<br />

afkerig van partijpolitiek; hij werd later burgemeester van de stad<br />

-, nog later commissaris van de koningin in de provincie Groningen.<br />

Van de moeder ging op de zoon, zo meende hij zelf, een nog grotere<br />

invloed uit dan van de vader: ze was een opvallend wilskrachtige vrouw,<br />

gedomineerd door het begrip plicht dat ze haar twee kinderen (een zoon,<br />

een dochter) voortdurend inscherpte (' 'plicht' was het woord dat we thuis<br />

het meest hoorden."), Zelfstandig denken werd in dit liberale milieu<br />

aangemoedigd. De jonge van Starkenborgh kwam omstreeks zijn zeventiende<br />

jaar (hij legde toen van de vijfde klas van het gymnasium uit met<br />

succes het staatsexamen af dat hem toegang gaf tot de universiteit) tot de<br />

conclusie dat hij na zijn catechisatie niet bereid was, kerkelijk lidmaat te<br />

worden omdat de afte leggen geloofsbelijdenis hem niets meer zei; hij<br />

weigerde, als enige.<br />

Na zijn studie in de rechten (tijdens de studie was hij een jaar lang<br />

praeses, voorzitter, van het Gronings Studentencorps) promoveerde hij op<br />

drie-en-twintigjarige leeftijd. Hij werkte een jaar op een Gronings advocatenkantoor<br />

en aanvaardde vervolgens een functie bij Buitenlandse<br />

Zaken. Hij was werkzaam in Den Haag, in Brussel, in Washington (waar<br />

hij in '15 in het huwelijk trad met de dochter van de Amerikaanse gezant<br />

in Brussel), in Parijs, opnieuw in Washington en tenslotte in Berlijn. In<br />

'25 werd hij als opvolger van zijn door koningin Wilhelmina warm<br />

gewaardeerde vader tot commissaris van de koningin benoemd. Zijn<br />

werk bij Buitenlandse Zaken en in de diplomatieke dienst had hem<br />

weinig bevredigd - de hoge functie in Groningen beviel hem beter. Toen<br />

Ruys de Beerenbrouck hem in de zomer van '29 vroeg, minister van<br />

buitenlandse zaken te worden, weigerde hij - de binnenlandse politiek<br />

met al haar nerveuze beslommeringen en partijgewoel (zelf was hij bij<br />

geen enkele partij aangesloten), het contact ook met het parlement dat<br />

hem veelal tot snelle, geïmproviseerde reacties zou nopen, trokken hem<br />

1 Van Starkenborgh, 23 okt. 1961. 2 A.v.<br />

400


VAN STARKENBORGHS CARRIÈRE<br />

niet in het minst aan en bovendien zou het derde kabinet-Ruys zich laten<br />

leiden door, aldus het program, 'christelijke beginselen', 'mijn vrienden'<br />

(weinige - daarvoor had hij teveel rondgezwalkt) 'zouden er niets van<br />

begrepen hebben als ik zo iets zou onderschrijven."<br />

Acht-en-een-half jaar leidde hij het Gronings provinciaal bestuur. Hij<br />

ontpopte zich als een verstandig regent. In '33 werd hem een nieuwe<br />

functie in de buitenlandse dienst aangeboden, een belangrijke: gezant te<br />

Brussel. Hij accepteerde en verwachtte nadien dat hij in die dienst zijn<br />

loopbaan zou voortzetten en voltooien.<br />

Maar het liep anders. In de lente van '36 drong het gerucht tot hem<br />

door dat Colijn, minister van koloniën, overwoog hem als gouverneurgeneraal<br />

van N ederlands- Indië voor te dragen. Noch hij, noch zij n vrouw<br />

(alle belangrijke aangelegenheden placht hij met haar te bespreken) was<br />

daar erg enthousiast over; hij sprak met haar af dat hij zou afwachten wat<br />

verder zou geschieden en dan zou doen wat de plicht voorschreef.<br />

Inderdaad, er kwam een uitnodiging voor een gesprek met Colijn. Het<br />

duurde maar kort. Of voor van Starkenborgh de handhaving van het<br />

Nederlands gezag voorop stond, behoefde Colijn niet te vragen - dat<br />

sprak vanzelf. Wel kwam de positie van zending en missie ter sprake:<br />

Colijn zei dat de opvattingen van de liberale, niet-Christelijke candidaat,<br />

naar hij aannam, wel van de zijne verschilden, maar de anti-revolutionaire<br />

staatsman verwachtte ook op dat gebied geen moeilijkheden. De<br />

benoeming werd een feit - benoeming van een gouverneur-generaal die<br />

in het ouderlijk huis haast nooit over Indië had horen praten ('Indië was<br />

een belegging in handels- en scheepvaartondernerningen'"), die nooit in<br />

Indië was geweest, die vreemd stond tegenover de Indische problematiek<br />

en die er zich bovendien niet voor had geïnteresseerd; hij kende ook de<br />

Wet op de Indische staatsinrichting niet en hij kreeg, toen hij Nederland<br />

verliet, geen instructie mee. 'Ik heb mij niet ongerust gemaakt over al<br />

die manco's', zei hij ons vijf-en-twintig jaar later, 'ik zou het allemaal<br />

wel bekijken als ik er was."<br />

Een map dus met een natuurlijk zelfvertrouwen. Ook een man van,<br />

zei van Mook later (en dat had hij beter gezien dan vele anderen), 'een<br />

grote, haast dichterlijke gevoeligheid'4 - inderdaad, maar die gevoeligheid<br />

mocht niet getoond worden. In zijn optreden toonde van Starkenborgh<br />

zich steeds verstandelijk, redelijk, vormelijk en gedistantieerd.<br />

'Het was net', aldus weer van Mook, 'of er een gordijn hing tussen hem<br />

en ieder ander mens. Hij was prettig en gemakkelijk in de omgang maar<br />

I A.v. 2 A.v. 3 A.v. 4 H. J. van Mook voor Radio Oranje, 6 sept. 1942.<br />

401


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

er was steeds afstand." Die afstand bevorderde de regent van Starkenborgh<br />

opzettelijk: zelfs de schijn van amicaliteit moest vermeden worden<br />

- hij sprak bijvoorbeeld de directeuren der departementen met wie hij,<br />

man voor man, eens per week een bespreking had, nimmer met hun<br />

familienaam, laat staan met hun voornaam aan, maar steeds met de<br />

aanduiding van hun functie: 'directeur' dus. Trad in zulk een bespreking<br />

meningsverschil aan de dag naar aanleiding van een beslissing die hij<br />

wilde treffen, dan kon hij het gesprek beëindigen met woorden als:<br />

'Directeur, ik heb met veel aandacht naar uw argumenten geluisterd, maar<br />

het spijt mij: u hebt mij niet kunnen overtuigen. Ik handhaaf mijn<br />

beslissing en vertrouw dat u die zult uitvoeren."<br />

Als onbekende in Indië aangekomen (hij was er bij aankomst verbaasd<br />

over de omvang van het gouvernementeel apparaat) en daar niet zonder<br />

wantrouwen begroet, wist hij spoedig zijn gezag erkend te krijgen door<br />

allen die ambtelijk met hem te maken kregen. Hij werkte hard en met<br />

grote regelmaat en zorgvuldigheid. Hij wekte eerbied, meer eerbied<br />

evenwel dan aanhankelijkheid; daar was hij te gereserveerd, te uiterlijkkoel<br />

voor.<br />

*<br />

Wat was zijn kijk op de Indische samenleving en hoe zag hij Indië's<br />

toekomst?<br />

Hij raakte vrij spoedig van twee dingen overtuigd: dat Indië een<br />

aanzienlijk zelfstandiger plaats moest krijgen binnen het koninkrijk en<br />

dat de inheemsen vooreerst niet in staat waren, Indië op een verantwoorde<br />

wijze te besturen. Het een hing met het ander samen. Hij raakte<br />

namelijk onder de bekoring van het denkbeeld (een projectie van de<br />

wensen van de Nederlandse en de Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen,<br />

verkondigd ook door de mannen van De Stuw) dat Indië een typisch,<br />

misschien wel uniek conglomeraat was van vijf bevolkingsgroepen:<br />

inheemsen, Nederlanders, Indische Nederlanders, Chinezen en Arabieren.<br />

Daarom was Indië voor hem 'Indië' en niet 'Indonesië'. Duidelijk<br />

drukte hij zich daarover uit in de brief d.d. II oktober '45, kort na het<br />

einde van de Tweede Wereldoorlog dus, waarin hij, uit gevangenschap<br />

I H. J. van Maak, 8 nov. 1961. 2 Van Starkenborgh, 23 okt. 1961.<br />

402


VAN STARKENBORGHS OPVATTINGEN<br />

naar Nederland teruggekeerd, aan de minister van overzeese gebiedsdelen<br />

in het kabinet-Schermerhorn, prof. dr. J. H. A. Logemann, berichtte<br />

waarom hij weigerde, de uitoefening van zijn functie te hervatten; hij<br />

had o.m. bedenking tegen de door Logemann gebezigde term 'Indonesië',<br />

'die', aldus van Starkenborgh,<br />

'de gedachte wekt en (naar nationalistische wensen) ook de bedoeling heeft te<br />

wekken als zou het aldus aangeduide gebied bepaaldelijk der Indonesiërs zijn,<br />

en niet (gelijk ik Nederlands-Indië zou willen beschouwd en bestuurd zien) het<br />

gebied van de verscheidenheid van mensensoorten, Indonesiërs, Europeanen,<br />

Chinezen en Arabieren, die daar leven en werken en wier betekenis in de<br />

veelgelaagde maatschappij er verre van is alleen door de talrijkheid van iedere<br />

groep te worden bepaald."<br />

Zijn opvatting dat Indië niet 'bepaaldelijk der Indonesiërs' was (een<br />

opvatting die men, gegeven het feit dat de Indonesiërs in Indië 97 % van<br />

de bevolking vormden, irreëel moet noemen) hing samen met zijn<br />

overtuiging, 'dat', verklaarde hij in '48 aan de Enquêtecommissie, 'de<br />

grote massa van de bevolking los stond van de [nationalistische Jleiders<br />

en van de eisen van de leiders', en dat die leiders bovendien (hij bedoelde<br />

zowel de coöperatoren als de non-coöperatoren)<br />

'met leuzen (werkten) waarvan zij de betekenis nauwelijks begrepen. Zij konden,<br />

op weinigen na, niet anders zijn dan mannen met beperkte visie en ervaring. Zij<br />

waren veelalontworteld aan eigen maatschappij, adat en godsdienst: mensen die<br />

in de wereld stonden zonder natuurlijke gewoonten en denkwijzen, typen van<br />

intellectuelen die alle kanten uit konden."<br />

Ook zag hij de inheemse samenleving als te zwak om voldoende<br />

krachten voort te brengen voor een deugdelijk democratisch bestuur:<br />

'Er was in Indië niet één, maar dan ook niet één inheems groot zakenman,<br />

geen enkele grote inheemse bank, exporthuis of cultuuronderneming ... Er werd<br />

hard gewerkt tot bevordering van kleinindustrie, alsmede van de landbouw, ook<br />

van coöperaties, alles om de bevolking te brengen tot een hoger niveau en tot<br />

ruimere levensopvattingen, opdat zich een maatschappelijke laag zou kunnen<br />

, Brief, II okt. 1945, van van Starkenborgh aan Logemann in: (Min. van Onderwijs<br />

en Wetenschappen, Rijks Geschiedkundige Publicaties, Kleine Serie, 36) Officiële<br />

bescheiden betr. de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-195°, uitgegeven door dr.<br />

S. L. van der Wal, dl. I (1971), p. 319-20. 2 Getuige van Starkenborgh: Enq., punt n,<br />

ongepubliceerde verhoren, vraagno. 28 975.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

vormen die als het ware de humuslaag zou zijn waarin degelijke politici wortel<br />

zouden kunnen schieten, en om weg te komen van de loshangende, ontwortelde<br />

nationalistische politici waarmee wij te doen hadden .<br />

. . . Ik geef u de verzekering dat ik, van het ogenblik dat ik wat was ingewerkt,<br />

ernstig heb nagegaan, als er belangrijke ambten waren te vergeven, of ik ze niet<br />

kon geven aan inheemsen, maar teleurstellend vaak kreeg ik ten antwoord dat er<br />

eenvoudig geen goede inheemse candidaten te vinden waren."<br />

Bij het eerste citaat tekenen wij aan dat, al was het waar dat slechts een<br />

kleine minderheid van de bevolking zich duidelijk achter de nationalis-<br />

tische parolen had geschaard, die minderheid, waartoe alle ontwikkelden<br />

en vooral talloze jongeren behoorden, uitdrukking gaf aan wat in veel<br />

breder kringen was gaan leven; voorts, dat tot de nationalistische leiders<br />

figuren als Hatta en Sjahrir behoorden, wier visie (men denke aan wat<br />

Sjahrir in '38 op schrift stelde) heel wat reëler was dan die van nagenoeg<br />

alle Nederlanders, en dat men hen, Soekarno en vele anderen die zich<br />

tegen het Nederlands gezag keerden, bezwaarlijk kon aanduiden als<br />

'mensen die in de wereld stonden zonder natuurlijke gewoonten en<br />

denkwijzen' (in dat opzicht kwam van Starkenborghs visie overeen met<br />

die van de regenten en andere volkshoofden). Bij het tweede citaat<br />

merken wij op dat juist de aanwezigheid van het Europese bedrijfsleven<br />

en vooral de prominente positie die de Indische Chinezen in de samen-<br />

leving hadden kunnen opbouwen, de vorming van wat van Starkenborgh<br />

de inheemse 'humuslaag' noemde, hadden bemoeilijkt.<br />

Hoe dat alles zij, invoering van een democratisch, op algemeen kies-<br />

recht gebaseerd bestel, wees hij af. Men 'moet', verklaarde hij in '48,<br />

'nooit vergeten dat de scheidingen tussen de bevolkingsgroepen in Indië, op<br />

verschillend plan, langs dezelfde lijnen liepen. Het was de Europeaan die rijk<br />

was, en de Indonesiër die arm was; de een was Christen en de ander Mohammedaan;<br />

de een was blank en de ander was geel.' Ieder van deze drie tegenstellingen<br />

afzonderlijk is meestal moeilijk te verwerken. Als men een gemeenschap<br />

heeft, waar de scheidingslijnen in de drie opzichten samenvallen, en bedenkt hoe<br />

weinig de inheemse gemeenschap in staat was, zich in te denken in het enorme<br />

belang van de positie en werkzaamheid der Europeanen voor Indië, ... hoe zij<br />

als het ware het gist waren waardoor het maatschappelijk deeg moest rijzen, dan<br />

zult u voelen dat men niet een volksregering kan invoeren waar de massa<br />

telt."<br />

1 Av., 28 979. 2 Wij lezen liever: bruin. 3 A.v.


VAN STARKENBORGHS OPVATTINGEN<br />

Op de Jonge had van Starkenborgh vóór dat hij de tijdelijkheid van<br />

het Nederlands regime terdege besefte. 'Ik heb', zei hij ons in '57, 'al kort<br />

na aankomst in Indië beseft dat wij natuurlijk Indië niet altijd zouden<br />

kunnen behouden. Wij moesten daar het intellect verder tot ontwikkeling<br />

brengen en dan zouden wij, als alles goed ging, een bepaald verbond<br />

kunnen handhaven", 'de behoefte om (Indië) voor te bereiden op een<br />

later zelfstandig-worden, was dringend" - en daarbij wijzen wij er op<br />

dat, los nog van de vraag of daartoe voldoende wil aanwezig was,<br />

Nederland, zoals in de paragraaf 'Onderwijs' van hoofdstuk 4 bleek, de<br />

krachten niet had om het Indonesisch intellect in een aanvaardbaar tempo<br />

op dat zelfstandig-worden voor te bereiden.<br />

Het gevolg van de visie die zich bij de nieuwe landvoogd ontwikkelde,<br />

was dat hij tot het vaste besluit kwam om in geen enkelopzicht aan het<br />

Indonesisch streven naar onafhankelijkheid tegemoet te komen. Het<br />

gebeuren met de toezeggingen die van Limburg Stirum eind '18 had laten<br />

doen, stond hem daarbij als waarschuwend voorbeeld voor ogen: zij<br />

hadden hoge verwachtingen gewekt die, toen zij gelogenstraft waren,<br />

twijfel hadden gewekt aan Nederlands integriteit. 'Als u denkt', zei hij<br />

in '48 aan de Enquêtecommissie,<br />

'aan een eenheid van zienswijze van het begin van mijn ambtsperiode en later,<br />

... (moet) u in aanmerking nemen dat zij goeddeels was ... beheerst door mijn<br />

vaste overtuiging van de onrijpheid van de Indische gemeenschap om zichzelf te<br />

besturen en van de onwenselijkheid ... om nog meer spanning in die gemeenschap<br />

te brengen door het ontwikkelen van grote toekomstplannen."<br />

Over 'grote toekomstplannen' moest dus worden gezwegen; dat was<br />

een politiek van immobilisme, opgezet en volgehouden met de bedoeling<br />

niet om Indonesië's belangen te schaden maar om ze juist te bevorderen<br />

- een politiek evenwel die, gezien wat zich sinds de opkomst van<br />

de Sarekat Islam in Indië had afgespeeld en wat bezig was zich af te spelen<br />

in gebieden als Brits-Indië, Birma en de Philippijnen, gedoemd was te<br />

mislukken. Van Starkenborgh was niet de eerste die voor Indië een<br />

verstandige, ja een wijze voogd wilde zijn; het is de tragiekvan de laatste<br />

gouverneur-generaal geweest dat de periode van voogdij, d.w.z. van het<br />

Europees kolonialisme, snel ten einde liep, sneller in elk geval dan door<br />

hem, die op zichzelf de tijdelijkheid van die periode heel wel besefte,<br />

1 Van Starkenborgh, 28 febr. I957.<br />

ongepublic. verhoren, vraagno. 28973.<br />

2 Getuige van Starkenborgh, Enq., punt n,<br />

, A.v.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

was voorzien.' Kan men hem ongelijk geven in zijn door verantwoordelijkheidsgevoel<br />

en Europese opvattingen bepaalde visie op het politiekonrijpe<br />

karakter van de inheemse samenleving? Neen, maar die visie<br />

werd irrelevant: een Indonesische elite wilde zèlf de archipel gaan<br />

besturen. Hoe had Quezon, de Soekarno van de Philippijnen, het ook<br />

weer uitgedrukt? 'We would rather be governed like hell and do it ourselves<br />

than like heaven and have it done fay us.'<br />

*<br />

Had die Indonesische elite in openheid kunnen spreken en kunnen tonen<br />

hoe groot haar aanhang was geworden, misschien zou van Starkenborgh<br />

zijn visie hebben gecorrigeerd. Die elite was evenwelonder het bewind<br />

van zijn voorganger de Jonge monddood gemaakt, als gevolg waarvan<br />

het inheemse deel van de samenleving een beeld van uiterlijke rust was<br />

gaan vertonen. Dat beeld wàs bedriegelijk en blééfbedriegelijk. Dat bleef<br />

het, mede omdat van Starkenborgh zich niet genoopt voelde, wijziging<br />

te brengen in het systeem van repressie dat onder de Jonge was voltooid<br />

- hij trof dat systeem bij aankomst in Indië aan en, vrezend dat elke<br />

verzachting van dwangmaatregelen tot hernieuwde agitatie zou leiden,<br />

handhaafde het, zulks met inbegrip van het instituut dat de meest extreme<br />

1 In de toespraak die hij in 1957 hield na de ontvangst van een eredoctoraat in de<br />

letteren en wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te Groningen, zei hij terzake: 'Wie<br />

zich rekenschap gaf van de uitgestrektheid en rijkdom van Indië, de talrijkheid van<br />

zijn bevolking, zijn groeiende betekenis voor de wereld daarbuiten, ook van de<br />

mengeling van idealen en zelfzucht, die het staatkundig gebeuren mede bepalen,<br />

moest inzien dat Indië niet voor onbeperkte duur onder Nederlands voogdij zou staan.<br />

Bereikbaar scheen te kunnen zijn het behoud van economische en culturele, misschien<br />

ook politieke betrekkingen tussen gelijke partners, al of niet' (wij cursiveren) 'verenigd<br />

in één Rijk. Maar dan zou het ook het belang van beiden zijn de overgang naar<br />

zelfstandigheid zo snel mogelijk en met zo weinig mogelijk schokken te verwezenlijken.'<br />

Hij was, zette hij verder uiteen, voorstander geworden van een beëindiging<br />

van Indië's 'rechtstreekse afhankelijkheid van het Moederland ... Daarentegen leek<br />

het mij niet mogelijk, de bestuurlijke en maatschappelijke achteruitgang te aanvaarden<br />

waartoe een bewind, uitsluitend steunend op uit het land zelf voortgekomen organen,<br />

onherroepelijk voeren zou. Voor langere tijd leek een gouverneur-generaalonmisbaar<br />

voor het waarborgen van deugdelijk en voor alle bevolkingsgroepen rechtvaardig<br />

beheer.' ((Rijksuniversiteit Groningen) A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer<br />

doctor iuris honoris causa ab Uniuersitate Groningana creatus doctor litterarum et philosophiae<br />

(1957), p. 36-37, 39)<br />

406


VAN STARKENBORGH EN BOVEN-DIGOEL<br />

vorm van repressie was: het deporteren naar Boven-Digoel. Wel wierp<br />

hij in '37 aan de hand van voorstellen van een gouvernementscommissie<br />

die in '3I was ingesteld, in '33 had gerapporteerd en welker rapport<br />

sindsdien door allerlei adviserende instanties was bezien, in zijn correspondentie<br />

met Colijns opvolger als minister van koloniën, Welter, de<br />

vraag op ofharde straffen als verbanning wellicht voorwaardelijk konden<br />

worden opgelegd (het zou dan tot minder verbanningen komen) of<br />

voorwaardelijk konden worden opgeheven (er zouden dan onmiddellijk<br />

meer gedeporteerden uit Boven-Digoel worden vrijgelaten). Een voorwaardelijke<br />

toepassing van de exorbitante rechten vergde evenwel wijziging<br />

van de Wet op de Indische staatsinrichting en tegen zulk een debat<br />

had Welter, die er op zichzelfvoorstander van was, Boven-Digoel, aldus<br />

een notitie van zijn hand, 'zo spoedig mogelijk te liquideren", grote<br />

bezwaren. Naast een kanttekening van een van zijn hoofdambtenaren:<br />

'rn.i. zou van zo'n debat niets dan misère te verwachten zijn', schreefhij<br />

'acc."<br />

De exorbitante rechten werden dus in hun oorspronkelijke vorm<br />

gehandhaafd en Boven-Digoel bleefb~staan, zij het dat van Starkenborgh<br />

slechts weinigen daarheen deporteerde; van de ruim vierhonderd gedeporteerden<br />

die er bij de aanvaarding van zijn gouverneur-generaalschap<br />

waren, liet hij ca. honderdtwintig vrij: niet velen, wanneer men in het<br />

oog houdt dat bij de aanvaarding van zijn ambt het eerder vermelde<br />

onderzoek van de justitie had aangetoond dat van de ruim achthonderd<br />

eerder vrijgelatenen meer dan zevenhonderdvijftig na hun vrijlating geen<br />

enkele aanleiding hadden gegeven tot klachten.<br />

*<br />

Wij schreven dat van Starkenborghs besluit om het ontwerpen van 'grote<br />

toekomstplannen' na te laten, voortvloeide uit zijn visie op het politiekonrijpe<br />

karakter van het inheemse bevolkingsdeel. Een tweede factor was<br />

dat de Europese bevolkingsgroep, welker steun hem onontbeerlijk was,<br />

in overgrote meerderheid niets voelde voor een beleid dat het einde van<br />

Nederlands overheersende rol kon inluiden. Daarnaast was er nog een<br />

derde, in wezen nog belangrijker factor die hem tot terughoudendheid<br />

noopte: de stemming in het moederland. Ook in dat opzicht spiegelde<br />

I Notitie, 23 dec. I937, van Welter in Kwantes, dl. IV, p. 474. 2 A.v., p. 445.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

hij zich aan het gebeuren van eind '18, toen van Limburg Stirum had<br />

laten verklaren dat de Volksraad 'een integrerend deel van de regering'<br />

zou worden 'met daadwerkelijke medezeggenschap in en controle op het<br />

bestuur', en daarmee een politieke cheque had uitgeschreven die door<br />

Nederland niet was gehonoreerd. En dáár, niet in Indië, lag het centrum<br />

van de macht: regering en Staten-Generaal waren het opperbestuur.<br />

Wat was dan de visie van de Nederlandse publieke opinie op Nederlands<br />

plaats en taak in de Indische archipel, wat de visie van de belangrijkste<br />

politieke partijen, wat de visie van de regering: de elkaar opvolgende<br />

kabinetten en die ene constante figuur in het staatsbestel, koningin<br />

Wilhelmina?<br />

Nederlands kijle op Indië<br />

'Kan men zeggen', aldus de vraag die wij al in Voorspel stelden.', 'dat<br />

Nederlands-Indië voor Nederland veel betekende?'<br />

'Economisch, ja', schreven wij toen, er o.m. op wijzend dat, naar<br />

schatting, een zevende van het nationaal inkomen direct of indirect uit<br />

Indië afkomstig was en dat de directe en indirecte werkverruiming, door<br />

Indië in Nederland teweeggebracht, voor '38 op ca. honderdduizend<br />

arbeidskrachten gesteld kon worden - dat was ca. 3 % van alle arbeidskrachten<br />

in het land." 'Maar psychologisch? Welke plaats nam dat verre<br />

eilandenrijk in het voelen en denken van de Nederlanders in?' Wij<br />

merkten in het eerste deel van ons werk op dat men hier moeilijk over<br />

kan generaliseren: onderzoekingen van de publieke opinie vonden voor<br />

'45 in ons land niet plaats en het antwoord dat wij in '69 op de vraag naar<br />

de psychologische betekenis van Indië gaven, miste dus een deugdelijke<br />

statistische basis. Toch willen wij het hier herhalen.<br />

'Indië wàs er. Men leerde er van op school. Nagenoeg elke stad had<br />

zijn 'Indische buurt'. Tallozen hadden familieleden of vrienden in Indië.<br />

In kerkelijke kringen herinnerden de collectes er aan die voor zending<br />

en missie gehouden werden.' Indië was een integraal deel van het<br />

1 In de paragraaf 'Nederland en Indië' van hoofdstuk 7: "De Zeven Provinciën"<br />

2 Lette men alleen op diegenen die voortgezet onderwijs hadden genoten, dan lag<br />

het percentage aanzienlijk hoger. 3 Hier hadden wij in Voorspel meer over dienen<br />

te schrijven. Zending en missie werden door velen als een heilige plicht beschouwd<br />

408


INDIË'S BETEKENIS VOOR NEDERLAND<br />

historisch milieu waarin men opgroeide: een milieu dat in rustige tijden<br />

in de regel door de meeste mensen als een soort natuurverschijnsel<br />

aanvaard wordt zonder dat zij behoefte hebben, het ingrijpend te wijzigen.<br />

De Compagnie had Indië ontsloten, Jan Pieterszoon Co en Batavia<br />

gesticht, generaal van Heutsz Atjeh bedwongen, de mailschepen van de<br />

Rotterdamse Lloyd en de Maatschappij Nederland verbonden Rotterdam<br />

en Amsterdam met Tandjong Priok, de KLM vloog op Indië - deze en<br />

dergelijke noties en werkelijkheden vormden een complex dat het gevoel<br />

van nationale eigenwaarde streelde en in elk geval de doorsnee-Nederlander,<br />

toch al afkerig van radicaal ingrijpen, huiverig maakte van verbreking<br />

van de band tussen Nederland en Indië of van stappen die daartoe<br />

spoedig moesten of konden leiden.'<br />

Een systematisch onderzoek naar de evolutie van de denkbeelden ten<br />

aanzien van Indië, die na 1870 of na 190I (het jaar van .de verkondiging<br />

van de ethische politiek) in de pers werden geuit, heeft nimmer plaatsgevonden<br />

en ook een kritische analyse van de berichtgeving over Indië<br />

in die perioden (alle vooraanstaande dagbladen hadden een eigen correspondent<br />

in Indië) ontbreekt. Wij kunnen niet meer doen dan de<br />

beschikbare gegevens vermelden, zulks met gebruikmaking van de algemene<br />

indrukken die wij als in 1914 geboren tijdgenoot en tijdens ons<br />

onderzoek, na '55 dus, opdeden.<br />

Het komt ons dan voor dat een helder besef van de tijdelijkheid van<br />

het Nederlandse koloniale regime en een in beginsel kritische instelling<br />

jegens zulk een regime slechts bij de Nederlandse politieke linkerzijde<br />

leefden en, dàt vooral, bléven leven. Aan wat in de negentiende eeuw<br />

aan kritiek op dat regime gepubliceerd was, werd niet veel aandacht meer<br />

besteed maar één boek was er dat, veel gelezen ook door anderen, toch<br />

vooral in linkse kringen telkens nieuwe lezers vond: Multatuli's Max<br />

Havelaar= en dan maakte toch steeds zijn beschrijving van wat in Lebak<br />

was gebeurd, de diepste indruk: zijn aanklacht tegen de machtswillekeur<br />

van het inheems bestuur die tegelijk een aanklacht was tegen het Nederlands<br />

gezag dat corrupte regenten in bescherming nam. Welk jong hart<br />

bleef ongevoelig voor het lot van Saïdjah die de dood zocht 'in een dorp<br />

dat pas veroverd was door het Nederlandse leger en dus in brand stond'?<br />

Dat in het 'prachtig rijk van Insulinde dat zich daar slingert om de evenaar<br />

als een gordel van smaragd', 'dertig millioenen onderdanen worden<br />

en dezulken leefden in hoge mate mee met de naar Indië vertrokken zendelingen en<br />

missionarissen. Van die laatsten werden regelmatig brieven in kerkelijke weekbladen<br />

opgenomen en als zij met verlof in Nederland waren, hielden zij vele spreekbeurten.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

mishandeld en uitgezogen' - het waren formuleringen die zich diep in<br />

de geest prentten van wie de wilopbracht, de koloniale geschiedenis te<br />

zien door de ogen van de overheersten.<br />

Besef van de tijdelijkheid van het koloniaal regime lag ook aan de<br />

ethische politiek ten grondslag: hij die, als Kuyper, van Nederlands taak<br />

als voogd sprak, erkende dat het moment zou komen waarop het voogdijkind<br />

op eigen benen zou staan. Dat werd overigens beschouwd als een<br />

gebeuren dat in een vage toekomst lag. Colijn evenwel, tussen de twee<br />

wereldoorlogen de dominerende figuur in de Anti-Revolutionaire Partij,<br />

nam het begrip 'voogdij' nimmer in de mond - in die periode raakte bij<br />

de confessionele partijen: de ARP, de Christelijk-Historische Unie en<br />

de Rooms-Katholieke Staatspartij alsmede bij de liberale partij het voogdij-,<br />

d.w.z. het tijdelijkheidsbegrip, meer en meer op de achtergrond; in<br />

de jaren '20 bleef evenwel de Vrijzinnig-Democratische Bond, sterk<br />

beïnvloed door de ideologie van Leidse hoogleraren als Snouck Hurgronje<br />

en van Vollenhoven, het naar voren schuiven en dat deden zowel<br />

in de jaren '20 als in de jaren '30 de uitgesproken linkse partijen: de<br />

Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (de SDAP), de Communistische<br />

Partij Holland, later Nederland (de CPN), alsmede de in '29 door<br />

Sneevliet opgerichte Revolutionair-Socialistische Partij (de RSP) en de<br />

in '32 opgerichte Onafhankelijk Socialistische Partij (de OSP), welke<br />

twee laatste in '35 hun (zwakke) krachten bundelden in de Revolutionair-<br />

Socialistische Arbeiderspartij (de RSAP).<br />

RSP, OSP en RSAP stonden op het standpunt dat de band tussen<br />

Nederland en Indië onmiddellijk verbroken motst worden. Van deze<br />

drie kleine partijen was de OSP de enige die in directe verbinding stond<br />

met Indonesische nationalisten - wij gaven reeds weer dat zij eind '32<br />

haar best deed, Hatta, toenmaals voorzitter van de PNI-Baroe, op haar<br />

lijst van candidaten voor de Tweede Kamer te krijgen. Van belang was<br />

ook nog dat Hatta's voorganger Sjahrir, toen hij in Amsterdam rechten<br />

studeerde, bij een van de oprichters van de OSP, Sal Tas, had ingewoond'<br />

waar hij veelvuldig contact had gehad met een tweede oprichter, Jacques<br />

de Kadt - de denkbeelden die bij Hatta en Sjahrir in hun ballingschap<br />

op Banda gingen leven (dat Duitsland en Italië een toenemend gevaar<br />

gingen vormen voor de democratie in de gehele wereld en dat de<br />

Indonesische nationalistische beweging rekening moest gaan houden<br />

zowel met de algemene bedreiging van de demoeratie als met het<br />

I Diens eerste echtgenote werd, toen zij zich naar Indië begaf om met Sjahrir in het<br />

huwelijk te treden, niet tot het land toegelaten en naar Nederland teruggezonden.<br />

410


DE LINKS-SOCIALISTEN EN INDIË<br />

zuidwaarts oprukken van een imperialistisch Japan), liepen parallel aan<br />

die welke de Kadt en Tas aan het einde van de jaren '30 in hun (weinig<br />

gelezen) tijdschrift De Nieuu/e Kern gingen verkondigen.<br />

Over de CPN, de roerigste linkse partij, en de SDAP, de grootste,<br />

willen wij uitgebreider zijn.'<br />

*<br />

Zoals wij al in hoofdstuk 3 vermeldden, behoorde in I894 tot de<br />

oprichters van de SDAP de uit Indië gerepatrieerde oud-gouvernementsingenieur<br />

H. H. van Kol. Hij werd de Indische specialist van de jonge<br />

partij. Onder een pseudoniem schreef hij in '96 een brochure waaruit<br />

bleek dat hij, ondanks scherpe kritiek op Indische toestanden, een voorstander<br />

was van handhaving van het Nederlandse gezag:<br />

'Multatuli's in vertrouwelijk gesprek geuite wens: de Hollanders eruit, zouden<br />

we diep betreuren. Want alliet en laat het Hollands bestuur veel te wensen over,<br />

al hebben wij het rechtvaardig vonnis uitgesproken over ons Hollands wanbeheer<br />

en ons vaak geschaamd tot het blanke ras te behoren, één feit is onloochenbaar<br />

en dat is: dat het slechtste Hollandse bestuur beter is dan het beste Inlandse dat<br />

wij kennen.' 2<br />

Ook tegenover een latere beëindiging van het koloniale regime stond<br />

hij ambivalent: aan de ene kant noemde hij het 'plicht, de inlander door<br />

wijze en onbaatzuchtige voogdij op (te) voeden tot zelfbestuur' en te<br />

brengen tot 'het uur zijner volledige autonomic' (aldus het in I90I door<br />

hem geschreven 'ontwerpprogram voor de koloniale politiek'), maar aan<br />

de andere kant meende hij dat werkloosheid en armoede in het moederland<br />

in belangrijke mate zouden toenemen indien Indië, als uitvloeisel<br />

van die 'volledige autonomie, de band met Nederland zou doorsnijden.<br />

In I902 maakte hij een lange rondreis door Indië. Hij bezocht ook Atjeh;<br />

in 1898 had hij 'het annexatie-fanatisme' gehekeld dat tot de Atjeh-<br />

1 Wij gebruiken o.m. de gegevens van Erik Hensen in zijn studie 'Marxists and<br />

Imperialism. The Indonesian policy of the Dutch Social-Democratic Workers Party 1894-1914'<br />

(opgenomen in Geld en geweten, dl. I, pag. 214-25), alsmede die van J. Morriën in zijn<br />

studie Indonesië los van Holland 2 Aangehaald in Paul van 't Veer: De Atjeh-oorlog,<br />

p.228.<br />

4II


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

oorlogen had geleid, nu, rondgeleid door de adjudant van van Heutsz,<br />

Colijn, kwam hij tot een diametraal tegengestelde opinie: 'er is', schreef r<br />

hij in zijn reisverslag, 'daarginds wat groots, wat edels te verrichten.' 1<br />

Die verrichtingen wilde hij overigens beperken tot Java en Sumatra; hij<br />

meende dat het de kracht van Nederland te boven zou gaan om ook<br />

gebieden als Borneo, Celebes en de rest van de Grote Oost tot ontwikkeling<br />

te brengen en bepleitte in 1903 in de Tweede Kamer dat Nederland<br />

die gebieden geheel of gedeeltelijk zou verkopen aan andere mogendheden.<br />

Dat was een (wel heel merkwaardig!) denkbeeld dat in die tijd<br />

vooral steun vond bij de linkervleugel van de SDAP waaruit zich later<br />

de (marxistische) Sociaal-Democratische Partij zou ontwikkelen.<br />

De socialistische Tweede Internationale besprak het koloniale vraagstuk<br />

voor het eerst in 1907 tijdens haar congres te Stuttgart. Een commissie,<br />

waar van Kol lid van was, stelde er voor dat het congres zou<br />

uitspreken geen bezwaar te hebben tegen het bestaan van koloniën maar<br />

daaraan de eis zou verbinden dat koloniale mogendheden hun beleid<br />

zouden richten op de economische en sociale verheffing van die gebieden.<br />

Dit was het congres niet vooruitstrevend genoeg: het voorstel werd<br />

verworpen - de inwendig verdeelde SDAP-delegatie nam niet deel aan<br />

de stemming. Van Kol, die opnieuw zijn opinie had gewijzigd, was in<br />

die tijd tot de conclusie gekomen dat het behoud van Nederlands-Indië<br />

geen nationaal Nederlands belang was maar louter een belang van de<br />

Nederlandse kapitalisten. Die conclusie werd in 1912 door het toen<br />

gehouden jaarlijkse congres van de SDAP aanvaard; zij betekende overigens<br />

niet dat de partij op welke wijze ook ging ijveren voor een<br />

onafhankelijk Indië.<br />

In de jaren die volgden, eiste de SDAP in het parlement herhaaldelijk<br />

dat het Nederlands-Indisch gouvernement zich in zijn beleid zou losmaken<br />

van de belangen der grote Westerse ondernemingen (het was op<br />

háár initiatief dat de Tweede Kamer zich uitsprak tegen het verlenen van<br />

de Djambi-concessie aan de Koninklijke/Shell-groep) - óók kwam het<br />

veelvuldig voor dat de partij de in Indië gevoerde repressie-politiek en<br />

de handhaving van de poenale sanctie-regeling veroordeelde, en bij<br />

processen als tegen Hatta in Nederland en Soekarno in Indië gevoerd,<br />

schaarde zij zich achter deze Indonesische voormannen. Bij haar beleid<br />

hield zij rekening met de inzichten van de Indische Sociaal-Democratische<br />

Partij; een van de oprichters van die ISDP, ir. Ch. G. Cramer, die<br />

I Aangehaald door S. L. van der Wal in Geld en geweten, dl. I, p. 205.<br />

412


DE SDAP EN INDIË<br />

van '18 tot '23 lid van de Volksraad was geweest, werd in '25 een van de<br />

vertegenwoordigers van de SDAP in de Tweede Kamer en was daar tot<br />

'37 haar woordvoerder, telkens wanneer Indische aangelegenheden aan<br />

de orde kwamen.<br />

In '29 werd voor de SDAP door een commissie die met de ISDP<br />

overleg had gepleegd (lid van die commissie was o.m. de jeugdige<br />

Menadonees L. N. Palar'), een ontwerp-koloniaal beginselprogram opgesteld;<br />

het werd begin '30 op een speciaal daartoe belegd Koloniaal<br />

Congres behandeld. Het ontwerp verwierp het denkbeeld dat Indonesië<br />

op korte termijn onafhankelijk moest worden. 'Geen van de groepen',<br />

aldus het ontwerp,<br />

'welke de leuze 'vrijheid voor Indonesië, nu!' aanheffen, kunnen waarlijk geloven<br />

in de mogelijkheid, haar te zien verwezenlijkt. Met de aanvaarding van deze<br />

leuze zou onze partij zich wellicht de politieke sympathie van sommige groepen<br />

Indonesiërs kunnen verwerven, maar tevens zich in een gevaarlijk kansspel<br />

begeven tot eigen teleurstelling èn die der overheersten. Tot voldoening slechts<br />

van haar felste tegenstanders.' 2<br />

De linkervleugel verwierp die argumentatie en eiste dat het vast te<br />

stellen beginselprogram wèl voor de spoedige onafhankelijkheid van<br />

Indonesië zou opkomen. Het partijbestuur noemde dat onaanvaardbaar<br />

en zijn voornaamste woordvoerder, ir. J. w. Albarda, fractieleider in de<br />

Tweede Kamer, mat breed de voordelen uit die het Nederlandse bedrijfsleven<br />

en de Nederlandse arbeiders aan de economische betrekkingen<br />

met Indië ontleenden. 'Men behoeft', zei hij,<br />

'maar te denken aan de relaties van de textielindustrie met Indië, dat haar grote<br />

afzetgebied is. Verder is er de machine-nijverheid die belangrijke opdrachten<br />

voor de suikerindustrie uitvoert. Voorts 'Werkspoor' en de havensteden die vaste<br />

stoomvaartlijnen en losse beurtvaart op Indië hebben. Ook het belang van de<br />

haven-, magazijn- en transportarbeiders is dus met het bezit van Indië nauw<br />

verbonden. Men vrage eens aan Drees of de arbeidersklasse van Den Haag iets<br />

met Indië te maken heeft.' Dit geldt ook voor vele andere delen des lands. De<br />

, Palar werd nadien 'koloniaal secretaris' van het NVV, dat in die tijd met de SDAP<br />

een politieke eenheid vormde; hij leidde een klein persbureau, Persindo, dat vooral<br />

berichten doorgaf over de ontwikkeling van de Indonesische vakbonden; pas in '39<br />

kreeg hij van het gouvernement verlof, een bezoek aan Indonesië te brengen. 2 De<br />

Socialistische Gids, 1929, p. 906, aangehaald door J. Morriën: Indonesië los van Holland,<br />

p. 84. 3 Drees was in die tijd wethouder van Den Haag.<br />

413


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Indische fondsen! brengen koopkracht en bedrijvigheid. Verdwenen deze dingen,<br />

dan zou er een economische crisis ontstaan.' 2<br />

De conclusie van dit alarmistisch betoog had kunnen zijn dat Indië,<br />

zo ver men vooruit kon zien, deel van het koninkrijk diende te blijven,<br />

maar neen: Albarda verklaarde óók te willen streven naar 'Indië's onafhankelijkheid,<br />

omdat wij dit grote beginsel hoger stellen dan ons nationaal<br />

belang.' 3<br />

Het is mogelijk dat de confessionele partijen en de liberale partij met<br />

ingenomenheid constateerden dat de SDAP, vertegenwoordigster van<br />

bijna een kwart van de kiezers, niet op een onmiddellijke scheiding van<br />

Nederland en Indië aandrong, maar die ingenomenheid verdween op<br />

slag toen Cramer begin februari '33 als eerste reactie op het bericht<br />

omtrent de muiterij aan boord van 'De Zeven Provinciën' zei: 'Het heeft<br />

mij verduiveld goed gedaan': en toen Voorwaarts, het sociaal-democratisch<br />

dagblad in Rotterdam (centrum van de mariniersopleiding) schreef:<br />

'In het hart van menig marineman die van huis uit roder is dan de landrot,<br />

vonkte het even ... Stil stonden de braniekragen en de mariniers voor<br />

de plakkaten' (d.w.z. voor de krantencommuniqués), 'lachend in hun<br />

vuistje'." Hier spraken de gehele confessionele en de gehele liberale pers<br />

schande van. De bestaande politieke tegenstellingen in de Nederlandse<br />

samenleving werden verscherpt. De drie-en-twintig doden welke die ene<br />

afgeworpen bom gevergd had, versterkten het toch al zo krachtige pacifisme<br />

in SDAP-kringen - omgekeerd ging het kabinet-Ruys onmiddellijk<br />

maatregelen nemen tegen de linkerzijde. Verboden werd, sociaaldemocratische<br />

dagbladen in militaire cantines ter lezing te leggen, het<br />

departement van defensie richtte een bureau op om de politieke gezindheid<br />

van candidaat-marinepersoneelsleden te onderzoeken, namen en<br />

adressen van vooraanstaande communisten (de CPN stond in die tijd op<br />

het standpunt 'Indonesië los van Holland, nu!') werden op lijsten geplaatst,<br />

de namen en adressen van alle lezers van het communistische<br />

dagblad De Tribune op kaart gebracht. Ook verklaarde de regering zich<br />

bevoegd, een ambtenaar 'op grond van revolutionaire gezindheid' te<br />

ontslaan. Colijn, in die tijd geen minister, had als reactie op het muiterijbericht<br />

tegen een journalist gezegd, dat 'desnoods het schip met een<br />

I Pakketten Indische staatsobligaties en aandelenpakketten in Westerse ondernemingen<br />

in Indië. 2 Aangehaald door P. J. Schmidt: Het koloniale gevaar (193 I) in<br />

J. Morriën: Indonesië los van Hal/and, p. 85. 3 A.v. 4 Aangehaald in P. J. Oud: Het<br />

jongste verleden, dl. V, p. 3. 5 A.v., p. 7.


DE CPN EN INDIË<br />

torpedo naar de bodem van de oceaan (moest) worden gezonden' - hij<br />

werd de grote overwinnaar bij de Tweede Kamer-verkiezingen van april<br />

'33 en vormde spoedig zijn tweede kabinet waarin hij behalve ministerpresident<br />

ook minister van koloniën was. Zijn kabinet verbood voor<br />

ambtenaren het lidmaatschap van o.m. de CPN, de asp en Sneevliets<br />

RSP, korte tijd later ook van de Perhimpoenan Indonesia, de Vrijdenkersvereniging<br />

'De Dageraad' (in geen vereniging waren Multatuli's denkbeelden<br />

sterker blijven leven) en, ter rechterzijde, de NSB.<br />

*<br />

De Sociaal-Democratische Partij, marxistische afsplitsing van de SDAP,<br />

was de eerste Nederlandse politieke groepering die, nl. in 1914, de leuze<br />

verkondigde dat het koloniaal bewind over Indië onmiddellijk beëindigd<br />

moest worden. Toen deze SDP in '18 haar naam wijzigde tot CPN<br />

(eigenlijk dus: CPH), bleef die leuze gehandhaafd. Wat de CPN terzake<br />

in de jaren '20 ondernam, zag zij als onderdeel van het grote offensief<br />

dat de Komintern voerde tegen de kapitalistische, koloniën bezittende<br />

mogendheden. Het sprak voor haar vanzelf dat zij zich volstrekt solidair<br />

verklaarde met de PKI, de Indonesische Communistische Partij - elke<br />

PKI-voorman die in Nederland aankwam dan wel ons land passeerde op<br />

weg naar Moskou of vandaar terugkomend, kon er zeker van zijn dat hij<br />

op CPN-vergaderingen stormachtig zou worden toegejuicht. Darsono,<br />

toen vice-voorzitter van de PKI, was de eerste die zulk een ontvangst<br />

ten deel viel, toen hij, na aan het tweede Komintern-congres te Moskou<br />

te hebben deelgenomen, via Nederland naar Indië terugreisde. In '22<br />

werd Tan Malaka de eerste voorman van de PKI die, als derde, op de<br />

CPN-candidatenlijst voor de Tweede Kamer-verkiezingen werd geplaatst;<br />

hij werd niet gekozen. Darsono was derde candidaat in '29 maar<br />

ook hij bleef buiten de Kamer. In '33 nu, kort na het gebeuren met 'De<br />

Zeven Provinciën', achtte de CPN een duidelijke demonstratie van<br />

solidariteit met de in Indië vervolgde en op dat moment uitgeschakelde<br />

PKI geboden: op haar candidatenlijst prijkten om-en-om een Nederlander<br />

en een Indonesiër, o.m. als no. 2 Alimin, de in '25 naar Singapore<br />

en later vandaar naar Moskou vertrokken voorman van de PKI, als no. 4<br />

Sardjono, de laatste voorzitter van de PKI, begin '28 naar Boven-Digoel<br />

gedeporteerd, als no. 6 Roestam Effendi, voorzitter van de Perhimpoenan.<br />

In april '33 werden vier CPN-candidaten gekozen, onder wie dus Alimin


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

en Sardjono. Sardjono werd niet uit Boven-Digoel vrijgelaten en Alimin<br />

werd vervallen verklaard van zijn Nederlands onderdaanschap - hun<br />

plaatsen in de Tweede Kamer werden vervolgens ingenomen door de<br />

no. 5 van de lijst, een Nederlander, en de no. 6, Roestam Effendi. Deze<br />

laatste werd daarmee de eerste en enige Indonesiër die vóór de Tweede<br />

Wereldoorlog zitting had in de Tweede Kamer.<br />

In '35 wijzigde de Sowjet-Unie, en dus ook de Komintern, haar koers.<br />

Teneinde de positie van de Sowjet-Unie te versterken, werd nu weer<br />

aansluiting gezocht bij socialistische of zelfs burgerlijke groeperingen;<br />

deze moesten in een Volksfront verenigd worden. Uitvloeisel daarvan<br />

was dat de Perhimpoenan het non-coöperatie-beginsel prijsgaf en samenwerking<br />

ging nastreven met inheemse groeperingen die in de Volksraad<br />

vertegenwoordigd waren, coöperatie-groeperingen dus (straks meer<br />

daarover). Dat laatste deed ook de CPN en zij voerde een tweede tactische<br />

zwenking uit toen zij begin '37, rekening houdend met de versterking<br />

van Japans macht en met Japans opdringen, de leuze 'Indonesië los van<br />

Holland, nu!' wijzigde: het woordje 'nu!' werd geschrapt. 'De losmaking<br />

van Indonesië van Nederland', aldus Roestam Effendi, 'dient niet in alle<br />

omstandigheden te geschieden. Wij zullen deze losmaking nimmer<br />

bevorderen indien zij ten gunste van de fascistische staten moet uitvallen!'<br />

I<br />

*<br />

Neemt men de periode september 'I8-augustus '39 als één geheel, dan<br />

lag de politieke macht in ons land in handen van wat 'de coalitie' heette:<br />

de drie soms niet zonder frictie maar toch over het algemeen effectief<br />

samenwerkende grote confessionele partijen RKSP, ARP en CHU. Er<br />

waren verschillen in de benadering van de Indische problematiek: zo<br />

stuitte het streven naar de verdere staatkundige opbouw van een centralistisch<br />

Indië op verzet bij Colijns ARP - Colijn wenste een federalistisch<br />

Indië dat louter en alleen door het Nederlandse gezag zou worden<br />

overkoepeld en bijeengehouden; hij verzette zich dan ook tegen elke<br />

versterking van de positie van de Volksraad. Geen van de drie genoemde<br />

partijen had er bezwaar tegen dat in Indië met harde middelen werd<br />

opgetreden, maar geen politieke figuur kon zo onverbloemd op toepas-<br />

1 Aangehaald in J. Morriën: Indonesië los van HoI/and, p. 96-97.<br />

4I6


DE CONSERVATIEVE PARTIJEN EN INDIË<br />

sing van die middelen aandringen als Colijn. Toen zich na het neerslaan<br />

van de eerste PKI-opstand op West-Java, begin januari '27 op West-<br />

Sumatra een tweede PKI-opstand voordeed, schreef hij in De Standaard<br />

dat 'de klappen die onzerzijds uitgedeeld worden, niet raak genoeg zijn';<br />

dat er op West-Java al doodstraffen uitgesproken waren, had zijn<br />

'voile instemming. Maar nog beter is het wanneer men bij het gewapend optreden<br />

tegen de communistische pest flink doortast, geen gaten in de lucht boort, maar<br />

zorgt dat de kogels terechtkomen waar ze thuis horen. Alle aarzeling is hier<br />

misdadig.' I<br />

Het departement van koloniën was in -de periode tussen de twee<br />

wereldooilogen steeds aan een conservatieve minister toevertrouwd",<br />

successievelijk: de anti-revolutionair Idenburg, die onder Colijns invloed<br />

van vooruitstrevend conservatief geworden was; de oud-BBambtenaar<br />

S. de Graaff; de RKSP'er Welter, oud-lid van de Raad van<br />

Nederlands-Indië; dr. J. c. Koningsberger, een partijloze conservatief,<br />

die als voorzitter van de Volksraad eind' I8 van Limburg Stirums beleid<br />

had afgekeurd; opnieuw de Graaff; Colijn; opnieuw Colijn; opnieuw<br />

Welter; en tenslotte, vóór de vorming, augustus '39, van het tweede<br />

ministerie-de Geer, waarin twee SDAP'ers werden opgenomen, C. van<br />

den Bussche, oud-vice-president van de Raad van Nederlands-Indië - hij<br />

werd minister van koloniën in Colijns vijfde kabinet dat bij zijn eerste<br />

optreden in de Tweede Kamer werd weggestemd. Al deze conservatieve<br />

bewindslieden konden voor hun beleid rekenen op de steun van de<br />

liberale partij, betrekkelijk klein in de Tweede Kamer, maar haar invloed<br />

op het Indische beleid was aanzienlijk doordat zij (mèt de ARP in de<br />

persoon van Colijn, oud-directeur van de Koninklijke/ Shell) de beste<br />

verbindingen had met de grote Nederlandse ondernemingen in Indië;<br />

sterker dan de Nieuwe Rotterdamse Courant, die lange tijd trouw bleef aan<br />

wat men 'de Leidse richting' zou kunnen noemen, was het liberale<br />

Amsterdamse Algemeen Handelsblad de spreekbuis van die Nederlandse<br />

kapitaalbelangen.<br />

Vermelding verdient nog dat die kapitaalbelangen in de RKSP nauwelijks<br />

vertegenwoordigd waren - in tegenstelling tot het liberale en het<br />

protestants-christelijke volksdeel had het katholieke nauwelijks deelge-<br />

I Aangehaald a.v., p. 62. 2 Wij verwijzen naar het overzicht 'De Nederlandse<br />

kabinetten 1918-1939', als bijlage opgenomen in deel I van ons werk, alsmede naar<br />

de lijst van ministers van koloniën 1900-1942 achter in dit deel.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

nomen aan de opbouw van het moderne Indië.' Tot in het begin van de<br />

twintigste eeuw waren de katholieken in Nederland een achtergestelde<br />

minderheid geweest en de niet-katholieken die in Nederland de macht<br />

moesten delen met de RKSP, slaagden er in, Indië goeddeels voor hun<br />

eigen mensen te reserveren. In het· BB-apparaat bevonden zich maar<br />

weinig katholieken (ca. 8 % van alle BB-ambtenaren was in de jaren '30<br />

katholiek) en in het Knil was een katholieke officier, aldus het RKSP-<br />

Tweede Kamerlid van Poll, 'een grotere zeldzaamheid dan een parel in<br />

een oesterschelp.' 2 Intussen dacht, waar het Indië betrof, de RKSP, al die<br />

zwakkere economische en persoonlijke bindingen ten spijt, even censervatief<br />

als de ARP, de CHU en de liberale partij - zwaar wogen voor de<br />

katholieken de belangen van de missie en die achtten zij het best<br />

gewaarborgd onder een voortgezet Nederlands bewind.<br />

Let men op de aan Indië gewijde paragrafen in de verkiezingsprogramma's<br />

van de partijen ter rechterzijde van de SDAP, dan is het opmerkelijk<br />

dat in de jaren '20 steeds de verdere opbouw van het Indische staatsbestel<br />

voorop werd geplaatst; die opbouw had de uitgesproken bedoeling, Indië<br />

op zelfstandigheid voor te bereiden, 'in 1929', aldus Fasseur, 'kwam het<br />

woord Rijkseenheid nog niet in de verkiezingsprogramma's voor'.' Wie<br />

voor die Rijkseenheid ging ijveren, keerde zich tegen het Indonesisch<br />

nationalisme. De RKSP, de CHU en de Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond<br />

deden zulks in hun programma's voor de laatste Tweede Kamerverkiezingen<br />

die vóór de Tweede Wereldoorlog werden gehouden: die<br />

van '37. De ARP deed hetzelfde door, niet over Rijkseenheid sprekend,<br />

krachtige handhaving van het koloniaal gezag te bepleiten. De Vrijzinnig-<br />

Democratische Bond liet de staatkundige verhouding tussen Nederland<br />

en Indië in het midden en drong slechts op versterkte economische<br />

samenwerking aan.<br />

Men kan in het naar voren schuiven van het begrip. Rijkseenheid de<br />

weerslag zien van de groeiende internationale spanningen, maar, het<br />

begrip getuigt ook van de wens, Indië als deel van het koninkrijk te<br />

behouden, en aan die wens lag de visie ten grondslag die in de loop van<br />

de jaren '30 bij de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders in<br />

Indië zelf was gegroeid (dezelfde visie waarvan van Starkenborgh in '45<br />

I In '24 waren er maar drie of vier praktizerende katholieken onder de directeuren<br />

van de 400 in Nederland gevestigde Indische cultuurondernemingen en onder hun<br />

ca. twaalfhonderd commissarissen bevonden zich slechts twintig praktizerende katholieken.<br />

2 Aangehaald in J. Th. M. Bank: Katholieken en de Indonesische Revolutie,<br />

P.29. 'c. Fasseur: 'Nederland en het Indonesisch nationalisme', noot 96.<br />

418


'RIJKSEENHEIO'<br />

in zijn brief aan Logemann zou getuigen): dat Indië niet het land was<br />

van de Indonesiërs, maar een land met vijf verschillende bevolkingsgroepen<br />

dat zich slechts dàn harmonisch verder zou kunnen ontwikkelen<br />

wanneer er een overkoepelend Nederlands gezag was dat de belangen<br />

van die vijf groepen zorgvuldig tegen elkaar zou afwegen.<br />

*<br />

In hoofdstuk 4 maakten wij melding van het bezoek dat de Tweede<br />

Kamer-leden van Poll en Teulings in '38 namens de RKSP aan Indië<br />

brachten. Wat waren hun algemene indrukken?<br />

Op twee punten meenden zij blijkens hun rapport' 'reden tot bezorgdheid'<br />

te hebben: de 'zedelijke verhoudingen' lieten te wensen over ('juist<br />

tijdens het bezoek der delegatie was een groot zedenschandaal (homosexualiteit)<br />

te Soerabaja openbaar geworden") en de Vrijmetselarij zou<br />

'in ambtelijke kringen' teveel invloed hebben. Overigens ademde het<br />

rapport een geest van bewondering en van vertrouwen in de toekomst:<br />

1 Van Poll/Teulings: Rapport, p. II. 2 Hier was ontdekt dat drie hoge ambtenaren<br />

sexueel contact met minderjarigen hadden gehad - die drie hadden, zoals in dergelijke<br />

gevallen wel vaker gebeurde wanneer het personen in verantwoordelijke functies<br />

betrof, de gelegenheid gekregen, naar N ederland terug te keren.<br />

Wij vermelden in dit verband dat het in de periode december '38-maart '39 in<br />

Indië kwam tot een vervolging van homosexuelen welke drs. Gosse Kerkhof in zijn<br />

studie terzake (nI. in zijn in '82 afgesloten scriptie 'Het z.g. Indische zedenschandaal',<br />

geschreven voor de vakgroep Moderne Aziatische Geschiedenis van de Universiteit<br />

van Amsterdam) aangeduid heeft als 'waarschijnlijk de grootste vervolging (van dien<br />

aard) uit de Nederlandse geschiedenis' (a.v., p. 4). Uit die studie blijkt het volgende.<br />

Evenals in Nederland, waar 'ontucht' van meerderjarigen met minderjarigen in<br />

I9Il strafbaar was gesteld, was die 'ontucht' in Indië strafbaar geworden, nl. in I9I8,<br />

krachtens een artikel in het in dat jaar ingevoerde Wetboek van Indisch Strafrecht. In<br />

de vorm van pederastie en sexueel verkeer met travestieten kwam homosexualiteit in<br />

de inheemse samenleving tamelijk veelvuldig voor. De justitie placht veel doór de<br />

vingers te zien maar toen in november '38 in Batavia bij een gearresteerde homosexueel<br />

een uitgebreide briefwisseling werd ontdekt, gevoerd tussen Europeanen in<br />

de archipel die elkaar op mogelijke contacten met jeugdige inheemsen attent maakten,<br />

besl,oot de justitie op grote schaal in te grijpen. In een periode van verscheidene<br />

maanden, waarin sommigen zich door een snelle vlucht aan arrestatie konden onttrekken,<br />

werden meer dan tweehonderdtwintig, hoofdzakelijk van pederastie verdachte<br />

personen opgepakt van wie zeven-en-zestig tot gevangenisstraf werden veroordeeld,<br />

onder hen een Engelsman, twee Duitsers, een Chinees en drie inheemsen.<br />

De arrestanten werden in de regel geconfronteerd met inheemse jeugdigen die zich


TWEE BEW06EN DECENNIA<br />

'Overheersend om niet te zeggen overweldigend, is ," . de' totaal-indruk: van<br />

hetgeen in Indië onder en door het Nederlandse bestuur, met een voor de grootte<br />

van hei: gebied zeer geringe militairernacht; is tot stand gebracht. Alom heersen.'<br />

volledige orde, rust en veiligheid. Het verdi,ent vermelding dat een autoriteit als<br />

mgr. Willekens, de Apostolisch-Vicaris van Batavia, die als Apostolisch Visitator<br />

ó.a,in, Brits-Indië en Cochin-China ' vertoefde en dus over vergelijkingspunten<br />

beschikt, juist op deze punten vol lof was over het Nederlands bestuur ...<br />

Voortreffelijke wegen, comfortahele scheepvaartuerbindingen, snelle luchtuaartverbindingen,<br />

een ·il]1de laatste tijd zeer verbeterd spborwegu:ezen rnaken Java alom<br />

toegankelijk en, inèt een eerste-klas hotelbedrijf ook als toeristenland aantrekkelijk.<br />

Ook in de Buitenbezittingen heersen volkomen rust en orde en veiligheid en<br />

een mate van rechtszekerheid welke er vro.eger onbekend was .<br />

. . . Ook dè zorg voor de belangen der inheemse bevqlking mag met ere worden<br />

. vermeld' ,__:_<br />

vail POll en Teulings gaven er voorbeelden van; zij vervolgden:<br />

'Intussen gebiedt de werkelijkheid te erkennen dat het Nederlandse bewind<br />

er tot nu toe niet in geslaagd is, de welvaart der inheemse bevolking op een<br />

enigszin-s aannemelijk peil te brengen, Er zijri enige uitzonderingen .. , , maar over<br />

het/algemeen is, met name op Java, de gtote meerderheid derbevolking vlakweg,<br />

arm. Thans echter worde reeds de opmerking geplaatst dat het de zeer stellige en<br />

zeer sterke overtuiging der delegatie is geworden, dat eel! wegvallen van het<br />

Nederlands Bestuursapparaat vinnen afzienbare tijd niettemin een ramp voor de inheemse<br />

bevolking zou betekenen.' 2<br />

voor sexueel contact beschikbaar plachten te stellen - onder dezen waren in Batavia<br />

en' elders grote razzia's gehouden, Tot die arrestanten (van wie drie zelfmoord<br />

pleegden) behoorden vele hooggeplaatsten, "Onderwie een resident op Java .die .(mèt<br />

anderen) aanvankelijk in de gelegenheid werd gesteld, Indië te verlaten, maar die,<br />

toen 'er nieuwe ,gegevens te:gen hem bekend waren geworden, op persoonlijke last<br />

van van Starkenborgh in Makassar van het schip werd gehaald waarop hij zich bevond,<br />

om alsnog berecht te.worden,<br />

De inheemse pers besteedde aari dit gebeuren nauwelijks aandacht, de Europese<br />

zoveel te:meer, zuiks onder aanvoering van Zentgraaffs Java-Bode. Het kwam; schrijft<br />

Kerkhof, in de Europese pers tot 'een golf van hysterie, roddel- en sensatiezucht.' In<br />

.dejava-Bode werden de namen van de verdachte personen enige tijd voluit vermeld,<br />

later beperkte ook dit blad zich tot de vermelding van hun initialen 'en woonplaatsen,<br />

Het gevolg was dat iri de betrekkelijk kleine Europese gemeenschappen vrijwel een<br />

ieder nagenoeg onmiddellijk wist, wie van hornosexuele handelingen was verdacht.<br />

Van de veroordeelden werden dertien na hun vrijlating Indië uitgezet.<br />

, Het zuiden vari Frans-Indo-China. 2 Van Poll/Teulings: Rapport, p. II.<br />

420


HET RAPPORT VAN VAN POLL EN TEUUNGS<br />

Een aparte paragraafwerd gewijd aan 'het nationalüstisch)è probleem'<br />

- een probleem dat dé delegatie van de RKSP' met 'de meest uiteenlopende<br />

persoonlijkheden' had besproken:<br />

'Zij is er van overtuigd geraakt dat het BestuUr de leiding van zaken vast in<br />

handen heeft ... Over het algem~en' wordt in hoge ambtelijke kringen toegegeven'd~t<br />

de nationale beweging een volkomen natuurlijk en begrijpelijk verschijnsel<br />

is, dat men niet geheel 'màg noch kan onderdrukken, 'Wat moet worden<br />

tegengegaan is alleen de aansporing tot het gebruik van gewelddadige middelen<br />

én de ophitsing der bevolking, . I . ,<br />

In dezelfde lijn ligt de gedachtengang der kerkelijke autoriteiten, .<br />

Het overeenstemmend standpunt va'l1.deze laatste autoriteiten en de delegatie<br />

bleek daarbij dit, dat de z.g. ethische politiek wel juist· was, doch niet houdbaar,<br />

omdat zij niet berustte op de vaste grondslagen welke de christelijke moraal wèl<br />

kent. Zij beschikte als grondslag alleen over een zeker billijkheidsgevoel en over<br />

sentiment, op. grond waarvan zij meende de nationale beweging gro~ere vrijheid<br />

te 'moeten geven, zonder echter een scherp begrip te hebben van de juiste greq.7!en<br />

dezer vrijheid.<br />

De christelijke moraal met haar norm van het 'algemeen welzijn', gezien in<br />

de juiste rangorde der waarden" gèefi ... het houvast dat de ethische politiek mist,<br />

Indien deze maatstaf wordt vastgehouden, kan eerst 'dàn zelfregering worden<br />

toegestaan, als het algemeen zedelijk en stoffelijk welzijn des volks dit toelaat,<br />

onderscheidenlijk vordert. Zolang de Indische volken niet over voldoende leidend~<br />

intelÎectuelen en integere ambtenaren beschikken, kàn het algemeen<br />

welzijn niet mer zelfregering zijn gediend ... Alleen cloor volksopvoeding op<br />

-de grondslagen des Chrisrendoms (zal) een toestand als bovenbedoeld feitelijk<br />

kunnen worden bereikt" -<br />

anders gezegd, zelfbestuur (en ajortiori onafhankelijkheid) zou pas rrfogelijk<br />

zijn als de armoede grotendeels \Vas overwonnen en heel Indië<br />

'volksopvoeding !=lPde grondslagen des Christendoms' zou hebben ondergaan<br />

- dë Islam werd daar kennelijk ongeschikt voor geacht.<br />

Als 'eindindruk' vermeldden van Poll en Teulings dat 'het overgrote<br />

) ," .<br />

deel van de bevolking op Java' nog niet door 'een welbewust nationaal<br />

streven' was aap.ge'grepen,Maar:<br />

'Wel keft in het gehele volk een latent, vaag verlangen naar het terugtreden<br />

der Nederlandse heerschappij, welk verlarigen min of meer in leven wordt<br />

gehouden door de everlevering van oude legenden en voorspellingen' van 'mond<br />

tot mond.'<br />

t A.v., p. Is-t6.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Ook was 'een zeer bewust streven naar politieke zelfstandigheid'<br />

merkbaar geworden 'in bepaalde groepen der bevolking van Java, vooral<br />

onder de half-intellectuelen' - een streven dat tevens tot uiting kwam<br />

'in de gehele inheemse pers, welke een oplage schijnt te hebben van ca.<br />

I miljoen exemplaren". 'Dit onafhankelijkheidsstreven' werd op Java,<br />

'doch veel meer nog op Sumatra', 'het sterkst gesteund door organisaties<br />

op mohammedaanse grondslag.' Vormde dit alles een reden tot ongerustheid?<br />

Neen: het gouvernement was 'volkomen op de hoogte van<br />

alles wat er omgaat in de verschillende nationalistische organisaties en<br />

beheerst de situatie volkomen."<br />

Wie in kringen van de RKSP, grootste partij des lands, in '38 of '39<br />

dit rapport las, behoefde in zoverre niet ontevreden te zijn dat er kennelijk<br />

geen reden was om aan de stabiliteit van het Nederlands bewind<br />

te twijfelen.<br />

*<br />

Zo dacht in die tijd ook koningin Wilhelmina." Opgegroeid aan het einde<br />

van de negentiende eeuwen beschermd tegen alle invloeden die haar<br />

jeugdige geest zouden kunnen verontrusten, had zij het als een natuurlijke<br />

zaak leren zien dat Indië onder Nederlands koloniaal gezag stond.<br />

Het uitbreiden van dat gezag dat, zo was haar uiteengezet, slechts gunstige<br />

gevolgen voor de inheemse bevolking zou hebben, had niet alleen haar<br />

volle instemming maar wekte, doordat het met gevaarlijke militaire acties<br />

gepaard ging, ook haar jaloerse bewondering op. Het martiale sprak haar<br />

in het algemeen sterk aan. In 1896 was het de herdenking, in Den Haag,<br />

van de militairen die bij de expeditie naar Lombok gesneuveld waren,<br />

die bij haar als zestienjarig meisje de begeerte wekte om, zo schreef zij<br />

I Het waren er in werkelijkheid heel veel minder: volgens het verslag van de<br />

commissie-Visman hadden de Maleise en Chinees-Maleise dagbladen bij elkaar ca.<br />

drie-en-vijftigduizend abonné's, 'maar', schreef de commissie, 'een zuivere maatstaf<br />

geeft dit niet, want er zijn nog abonné's op de Europese pers en vooral het aantal<br />

gezamenlijke abonnementen en het aantal nalezers is in de Indonesische maatschappij<br />

altijd groot geweest.' (Commissie-Visman: Verslag, dl. II, p. r6) Misschien mag men<br />

het totaal-aantal lezers van de inheemse dagbladen op enkele honderdduizenden<br />

schatten. 2 Van Poll/'Ieulings: Rapport, p. 15-18. 3 Wij herhalen in het nu volgende<br />

enkele gegevens en formuleringen uit hoofdstuk I ('Koningin Wilhelmina')<br />

van deel 2 van ons werk.<br />

422


KONINGIN WILHELMINA EN INDIË<br />

in haar in '59 gepubliceerde levensherinneringen Eenzaam maar niet alleen,<br />

'grote daden' te verrichten.' Op het ontwerp voor de eerste door haar uit<br />

te spreken Troonrede, 1898, had zij slechts op twee punten kritiek,<br />

waarvan één was dat meer hulde moest worden gebracht aan het Koninklijk<br />

Nederlands-Indisch Leger. Van Heutsz, de man die de grondslag<br />

had gelegd voor het bedwingen van het Atjehs verzet, werd samen met<br />

enkele stafofficieren in 1901 door haar in audiëntie ontvangen; 'dit was<br />

voor mij', aldus haar levensherinneringen, 'de ontmoeting met een sterk<br />

reëel leven. Daarginds werd een waarlijk groots werk verricht; er was<br />

dus groot werk in de wereld te doen ... Een nieuwe wereld ging bij dit<br />

bezoek voor mij open'? - bewoordingen die onderstrepen hoezeer zij<br />

waardeerde wat van Heutsz in Atjeh en elders tot stand had gebracht. Het<br />

mocht dan waar zijn dat koningin Victoria van Groot-Brittannië tegelijk<br />

keizerin was van Brits-Indië, zij was óók heerseres over een groot gebied<br />

in de tropen: Nederlands-Indië, dat het Indië van Nederland moest<br />

blijven. Het viel haar moeilijk, de ethische politiek die met de voogdijgedachte<br />

een element van tijdelijkheid in de verhouding met Indië<br />

bracht, te aanvaarden. Pas in 'lange persoonlijke gesprekken met Idenburg',<br />

voor de eerste maal minister van koloniën van september 1902 tot<br />

augustus 1905, werd zij, aldus Thijs Booy, haar secretaris na haar abdicatie<br />

(î948), 'gewonnen voor de idee der ethische koloniale politiek' - nadien<br />

'(raakte) zij steeds meer geboeid door het ideaal van de opvoeding tot<br />

zelfbestuur en laat in haar leven' (d.w.z. na haar abdicatie) 'was het voor<br />

haar een axioma dat alle volken recht hadden op eigen soevereiniteit en<br />

deze ook zouden verlangen ... Zij was (toen) verzoend met het gaan van<br />

eigen wegen door de volken welker lot lange tijden ver weg in de<br />

kanselarijen van Europa werd uitgemaakt. Ja, zij gaf die volken gelijk."<br />

Van dat 'gelijkgeven' was in eerder tijd geen sprake. Nederlands-Indië<br />

beschouwde zij toen als een integraal deel van het koninkrijk - een<br />

koninkrijk dat haar, zo zag zij het, door God was toevertrouwd en dat<br />

zij ongeschonden aan haar opvolgster uit het Huis van Oranje diende<br />

over te dragen, mèt Indië dus, waar, in haar visie, Nederlanders slechts<br />

zegenrijk hadden gewerkt. 'Indië', aldus een notitie van haar hand,<br />

opgesteld voor de gesprekken die zij in de zomer van '42 met president<br />

Roosevelt zou voeren, 'wij hebben het industrieel op poten gezet; vanuit<br />

1 Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen (I959), p. 76. 2 A.v., p. I4I. J Th.<br />

Booy: De levensavond van koningin Wilhelmina (I965), p. 98.


W,EE BEWQGEJ':! DECEN,NIA<br />

Nederland. Wij hebben dit voordeel niet voor ons gehouden; doch<br />

h~bben dit geheel aan de bevolking doen toekomen.' 1 '<br />

Of zij ooit gemeend h~eft dat de 'opvoeding tot zelfbestuur' in Indië<br />

te schielijk geschiedde, qi' zij zich i~ haar contact met de verantwoordelijke<br />

ministers ooit heeft verzet tegem wetsvoorstellen die in haarvisie<br />

cl!'! band tussen Nederland en Indië konden verzwakken, hebben wij niet<br />

cnderzechts - zij heeft zich in elk geval it:l de Londense jaren tegen die<br />

mogelijke verzwakking hardnekkig verzet; pressie van Roosevelt Was<br />

nodig 'Om ha:a,rte bewegen tot aanvaatding van het denkbeeld dat Nederland<br />

een duidelijke verklaring moest afleggen over de na de 09r:IQg<br />

fen aanzien van Indfele volgen politiek, een verl.daring welke vervolgens<br />

de vorm kreeg van haar toespraak van 7 dècember '42.3 Toen en later<br />

koesterde zij jegens van Moolç, minister van koloniën sinds mei '42,<br />

tijdelijk luitenant-gouvemeur-generaal sinds september ~44, een zeker<br />

wantrouwen'; zij vreesde dat hij met Indië een eigen weg wilde inslaan<br />

en meende- dat 'hij .als uitvloeisel daarvan, geconfronteerd met de op<br />

i7 augustus '45 ûitgeroepen Républik Indonesia, tot teveel toegefelijkheid<br />

geneigd was. 'Geval van Stirui:n kan hier aanwezig zijn', noteerde zij op<br />

8 november '45, 'willen redden v.d, situatie door te grotè concessies".'<br />

Dài: was dus: meer dan een kwart eeuw later, haar herinnering aan het<br />

beleid ~at van Limburg Stîrum eind '1'8 had gevoerd. Met het immobilisrne<br />

van van Starkenborgh was tij het van ganser harte eens. Veel dingen<br />

zag zij in haar' lange regering: scherper dan, 'haar ministers, de meeste<br />

Kamerleden, dOe~~,este v90rmanne~ van de politieke partijen en het gros<br />

van de publieke opinie, maar-niet de, koloniale problematiek; Op dat punt<br />

waren, iP de jaren waarin de Tweede Wereldoorlog, naderbij kwam, haar<br />

dettlcbeelden conservatiever dan die van de .conservatieven,<br />

1 Notitie, z.d., van koningin Wiiheimina (archief kab, der-koningin). ,2 Van derWal<br />

vermeldtin zijn bronnenpublikatie over de opkomst van de nationalistische beweging<br />

één geval: 'in 1918 poogde de koningin, vergeefs overigens.ede erkenning in Indië van<br />

het recht qp vereniging eh vergadering aart sterkere voorwaarden ti! binden dan de<br />

ministers Pleyte en Idenburg wensten, (van der WaL Opkomst, p. 512' e.v.) 3 De<br />

koningin gahn die toespraak uitdrukking aan haar 'overtuiging dat het koninkrijk ria<br />

de oorlogzal wordengebouwd op een grondslag van volledige deelgenootschap .,..<br />

Ik laat mij hierbij leiden' zei zij voorts, 'door het besef dat geen politieke eenheid<br />

en verbondenheid op den' duur 'kunnen blijven bestaan, die .niet ged~agén worden<br />

door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van, de overgrote meerderheid der<br />

burgerij.' 4 Kon. Wilhdmina: Dagaantekening. 8 nov. 1945 (archief kab, der kon.)


De petitle-Soetardjo<br />

Inheemsen die het beginsel van de non-coöperatie huldigden, weigerden<br />

aan de arbeid van vertegenwoordigende lichamen, de Volksraad inbegrepen,<br />

d~ei te nemen maar in al die lichamen zaten van meet af aan<br />

inheemse leden. Voor de Volksraad werden dezen in de jaren' zo gekozen<br />

door kiezers die hetzij lid waren van of zich verbonden voelden met<br />

associatie-partijen al~ de Nede~l~nds-Indische Vrijzinnigen Bond, de<br />

Nederlands-Iridische Politiek-Economische Bond, de Christelijk-Ethische<br />

(na '30: Christelijke Staatkundige) Partij en de .Indische Katholieke<br />

Partij " hetzij lid wáren van of zich verbonden voelden met zuiverinheerrisé<br />

groepei:ingim die niet anti-gouvernementeel waren." In de<br />

Volksraad vari '3 I dederi voer het eèrst leden hun intrede van rwee<br />

inheemse christelijke groeperingen wáarvan één naast de Christelijke<br />

Staatkundige Partij was ontstaan: de Partai Kaçem Christen (de Partij van<br />

het Christenvolk) oftewel de PKC, en de ander uit de Indische Katholieke<br />

Partij was voortgekomen: de Perkoempoelan Politik KathJUk indonesia (de<br />

Katholieke politieke organisatie van Indonesië) oftewelde PPI


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

vormden geen fractie - daarvoor waren hun onderlinge tegenstellingen<br />

te groot. De felste spreker uit hun midden was Thamrin, in '94 in Batavia<br />

geboren als zoon van een wedono (tevens groothandelaar), aldaar gevormd<br />

op het Koning Willem III-gymnasium, eerst accountant bij de KPM, later<br />

zakenman en miljonair, sinds '19 gemeenteraadslid te Batavia, sinds '27<br />

lid van de Volksraad - wij herinneren er aan dat Soekarno, toen hij in<br />

de vroege ochtend van 1 augustus 1933 voor de tweede maal werd<br />

gearresteerd, Thamrins huis verliet waarin hij de nacht had doorgebracht.<br />

In de Volksraad die in '35 werd samengesteld, tijdens het bewind van<br />

de Jonge dus (en dat was de Volksraad die van Starkenborgh in Indië<br />

aantrof), behoorden van de dertig inheemse leden acht (van wie zeven<br />

gekozen waren) tot de losse groepering der nationalisten en vijf (allen<br />

gekozen) tot de fractie van de Vereniging van ambtenaren van het<br />

inheems bestuur, de PPBB - naast die vijf was evenwelook één lid<br />

gekozen van een tweede organisatie van inheemse bestuursambtenaren<br />

die een louter Nederlandse naam droeg: de Vereniging van ambtenaren<br />

bij de Inlandse bestuursdienst, oftewel de VAlB; die tweede vereniging<br />

was hoofdzakelijk opgericht door politiefunctionarissen uit het Semarangse<br />

- een van de oprichters, Raden Abdoelkadir Widjojoatmodjo,<br />

werd later een van de naaste medewerkers van van Mook. Er was meer<br />

dan een taalkundig verschil tussen de PPBB en de VAlB. De PPBB, die<br />

bijna vijfduizend leden ging tellen, was ten aanzien van de inheemse<br />

samenleving nogal conservatief, de VAlB, die niet meer dan ca. duizend<br />

leden kreeg, wees alle vormen van 'feodalisme', ook bijvoorbeeld de<br />

erfopvolging bij de regenten, af, was 'moderner', 'Europeser', en minder<br />

geneigd, zich aan de zijde der nationalisten te scharen.<br />

Naast de groeperingen der nationalisten en de fracties van de PPBB<br />

en de VAlB, waren er in de Volksraad van '35 zes niet uitgesproken<br />

nationalistische inheemsen en tien die lid waren van kleine fracties: tien<br />

vertegenwoordigers van groeperingen die op het coöperatie-standpunt<br />

stonden.' Dat die dertig inheemsen de invloed hadden ondergaan van<br />

de actie der non-coöperatie-partijen in de jaren '27 tot '34, bleek in juli<br />

'36 toen de voorzitter van de PPBB, Soetardjo Kartohadikoesomo, een<br />

patih, die sinds' 31 lid was van de Volksraad en zich daar vaak had beklaagd<br />

I De Politiek-Economische Bond had in de Volksraad van '35 drie inheemse leden,<br />

de Christelijke Staatkundige Partij had er twee en één hadden de Partai Kaoem Christen,<br />

de (katholieke) PPKl, de ]ong-Islamietenbond (in '26 door hadji Agoes Salim opgericht),<br />

de Pasoendan (een in '14 opgerichte organisatie van Soendanezen) en de in '27<br />

opgerichte Persatoean Minahassa (de Minahassa- Vereniging).<br />

426


DE PETITIE-SOETARDJO<br />

over de arrogantie van BB-ambtenaren jegens inheemse bestuursfunctionarissen,<br />

een voorstel indiende dat leidde tot wat men de 'petitie-<br />

Soetardjo' is gaan noemen. Soetardjo diende zijn voorstel in samen met<br />

vijf andere leden: drie inheemsen, onder wie de voorzitter van de<br />

inheemse katholieke partij, de PPKI', en die van de Persatoean Minahassa,<br />

alsmede het enige Arabische lid van de Volksraad en één van de vier<br />

Chinese Volksraadsleden; hij had dus voor zijn voorstel een brede basis<br />

willen leggen.<br />

Het voorstel hield in dat de Volksraad gebruik zou maken van zijn<br />

recht tot petitie om in dit geval een petitie te richten tot regering en<br />

Staten-Generaal in Nederland met het verzoek te bevorderen dat een<br />

conferentie van vertegenwoordigers van Nederland en Nederlands-Indië<br />

bijeengeroepen zou worden teneinde op voet van gelijkgerechtigheid<br />

een plan op te stellen dat Nederlands-Indië binnen tien jaar (dezelfde<br />

termijn die in '34 in de Amerikaans-Philippijnse regeling was vastgelegd),<br />

'althans binnen een zodanige tijd als de conferentie voor de<br />

uitvoering van de gedachte mogelijk zal achten', geleidelijk de staat van<br />

zelfstandigheid zou geven - zelfstandigheid, niet onafhankelijkheid. In<br />

hun memorie van toelichting" spraken Soetardjo en de overige indieners<br />

van zijn motie zich duidelijk uit tegen verbreking van de band tussen<br />

N ederland en Indië, o.m. stellend<br />

'dat de historie van eeuwen de materiële en ideële belangen van Nederland<br />

en Nederlands-Indië dusdanig met elkaar verweven heeft, dat een uiteengaan<br />

van beide landen niet zonder ernstige nadelige gevolgen zou zijn;<br />

dat in het belang van de opbouw van beide gebiedsdelen een innige en<br />

hartelijke samenwerking nodig is;<br />

dat bezieling alleen gewekt kan worden als doelbewust en volgens een vooraf<br />

opgezet plan aangestuurd wordt op een verhouding tussen Nederlands-Indië en<br />

I Wij vermelden in dit verband dat het dagelijks bestuur van de Rooms-Katholieke<br />

Staatspartij in '39 overwoog om bij de volgende Tweede Kamer-verkiezingen een<br />

Indonesiër een verkiesbare plaats op de candidatenlijst te geven - dan zou, zo werd<br />

gehoopt, naast de CPN'er Roestarn Effendi een meer behoudende Indonesiër in de<br />

Tweede Kamer komen. Er werd gedacht aan de voorzitter van de PPKI, I. J. Kasimo.<br />

De voorzitter van de Indische Katholieke Partij, Kerstens, ontried dit denkbeeld. De<br />

PPKI, schreef hij in juni '39 aan het dagelijks bestuur van de RKSP,volgde een eigen<br />

koers, 'ook de katholieke Javaan is nl. tegenover alle blanda's' ('Hollanders', afgeleid<br />

van het Portugese Nolanda) , ... min of meer wantrouwig' en Kasimo zou 'dikwijls<br />

meer lust hebben om met Roestarn mee te denken en te stemmen dan met van Poll<br />

c.s.' (brief, 7 juni I939, van P. A. Kerstens aan het dag. bestuur van de RKSP, ARA,<br />

Archief-Kerstens, 20) 2 Tekst in van der Wal: Volksraad, dl. II, p. 259.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

het Moederland die aan .de nationale, culturele, economische en staatkundige<br />

behoeften van dat deel van beide volken dat de door de historie geboden<br />

'samenwerking aanvaardt, kan voldoen.'<br />

Het voorstel van Soetardjo es. trok, toen het werd ingediend, geen<br />

overmatige belangstelling. Noch de Europese pers in Indië: noch' d~<br />

inheemse liet zich tot heftige reacties verleiden, de commentaren in de<br />

inheemse pers warer overigens overwegend negatief: haar .ging het<br />

voorstellang niet ver genoeg en Soetardjo was in brede nationalistische<br />

kringen steeds gezien als een conservatieve figuur - hij had bovendien<br />

eind '34 in die kringen aanstoot gewekt door in de Volksraad uitdrukkelijk<br />

steun te verlenen aan de op repressie der nationalisten gerichte<br />

ontwerp-ordonnanties welke de Jonge toen aan de Volksraad had voorgelegd.<br />

Ook Th~h:lrin sprak zich tegen het petitie-voorstel uit, zij het dat.<br />

hij niet namens de gehele nationalistische groep kon spreken: een deel<br />

wees het voorstel op principiële gronden af; een ander deel verwierp<br />

zowel de doelstelling van het voorstel (een soort Ronde Tafel-conferentie<br />

ter bestendiging van de band tussen Nederland en een zelfstandig<br />

Indië) als de toelichting maar zag wél enig heil in het bijeenkomen van<br />

een conferentie op voet van gelijkgerechtigheid en wilde dus het voorstel<br />

steunen, ook om daarmee tot uitdrukking te brengen, 'dat', zei Thamrin,<br />

'de bestaande staatkundige status als onhoudbaar moet worden gekwalificeerd'."<br />

, Het werd spoedig duidelijk dat een deel van de inheemse en een groot<br />

deel van de Nederlandse Vol:ksraadsleden tegen het petitie-voorstel<br />

zouden sternmen. Ook de acht man i:ellende fractie van het Indo-Euro":'<br />

pees Verbond had bezwaar, vooral tegen de termijn van tien jaar - hetzelfde<br />

bezwaar koesterden de drie inheemse leden van de Politiek-<br />

Economische Bond. Het voorstel werd toen gewijzigd in dier voege dat<br />

de woorden 'binnen tien jaar' kwamen te vervallen.<br />

Eind september werd gestemd, Dè voorzitter, mr. W. H. van Helsdingen,<br />

stemde tegen. Van de zestig leden (vijf-en-twintig Nederlanders,<br />

dertig inheernsen, vier Chinezen" één Arabier) namen vijftien niet aan<br />

de stemming deel, onder wie drie van de vier Chinese leden. Negentien<br />

leden stemden tegen: de vier leden van de Vaderlandse Club, de vier<br />

van de z.g. economische groep (onder de benoemde Nederlaaders bevonden<br />

zich van '31 af vier vertegenwoordigers van het grote Nederr<br />

t Aangehaald a.v., p. 224.


RE VOLKSRAAD EN DE PETITIE-SOETA~D1G<br />

landse bedrijfsleven in Indië), de twee vertegenwoordigers van de Indische<br />

Katholieke Partij, de twee va{1 de Christelijke Staatkundige Partij,<br />

drie partijloze inheernsen en bovendien vier inheemse nationalisten,<br />

onder wie Thamriri. Zes-en-twintig leden stemden vóór: z


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Bovendien was er, aldus Peekema, 'voor belangrijke veranderingen in<br />

de staatkundige betrekkingen tussen Nederland en Indië ... in het<br />

moederland op het ogenblik geen voedingsbodem gereed.' Hij vond het<br />

evenwel niet juist om te reageren 'zonder dat enig perspectief voor een<br />

afzienbare toekomst werd geopend.' Aangezien er nu 'voor de geleidelijke<br />

staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië' geen 'gemeenschappelijk<br />

aanvaarde grondbeginselen' waren, adviseerde hij de vorming<br />

van een staatscommissie die voor die ontwikkeling lijnen zou<br />

aangeven.<br />

Toen Gobée eind maart '37 zijn advies opstelde, was inmiddels in het<br />

in Nederland verschijnend maandblad De Indische Gids een artikel verschenen<br />

van de hand van een kapitein van het Knil, dr. J. M. Somer, die<br />

de regering had aangeraden, het in de petitie-Soetardjo vervatte verzoek<br />

om zelfstandigheid 'met een waardig woord in de kiem (te) smoren door<br />

te verklaren dat zelfstandigheid terzake betekent: ondergang.' 1 Dat betoog<br />

had Gobée geenszins aangesproken; op hem had het indruk gemaakt<br />

dat een deel van de nationalisten beraad met Nederland wenste - zijn<br />

oordeel was,<br />

'dat om politieke redenen het afwijzen van het denkbeeld vall'een conferentie<br />

bijeen te roepen, geen aanbevelingverdient, dat haar taak evenwel zeer beperkt<br />

zou kunnen worden en de uitwerking van·de door haar aangegevenbeginselen<br />

aan een staatscommissiezou kunnen worden overgelaten.'<br />

Evenals Peekema was Gobée dus tegen een volstrekt 'neen', maar hij<br />

wilde iets verder gaan dan deze: waar Peekema slechts een staatscommissie<br />

bepleit had, wilde hij eerst 'een conferentie' en vervolgens een<br />

staatscommissie.<br />

De Kat Angelino, een conservatief man die steeds de Nederlandse<br />

koloniale suprematie had verdedigd, had voor de petitie geen goed woord<br />

over: hier werd aangedrongen op een conferentie die 'bindende beslissingen<br />

(zou kunnen) nemen voor de hoogste organen van de staat' - zulks<br />

was 'eenvoudig ondenkbaar'. Indië was bovendien aan geen hervormingen<br />

toe. 'Ik meen zelfs', schreef hij,<br />

'dat de regering de gedachte aan een program van staatkundige hervormingen<br />

principieelzal moeten afwijzen, omdat alleen de maatschappelijkeontwikkeling<br />

zelve hier de juiste tijd en de juiste wijze zal kunnen aangeven.'<br />

1 Aangehaalda.v.,p. 260.<br />

430


ADVIEZEN OVER DE PETITIE-SOETARD]O<br />

De stukken van Peekema, Gobée en de Kat Angelino werden aan de<br />

Raad van Nederlands-Indië voorgelegd. De Raad nam de tijd - pas eind<br />

november '37, bijna zeven maanden dus na de Kat Angelino's stuk, stelde<br />

hij zijn advies aan van Starkenborgh op.' Voorzitter van de Raad was van<br />

den Bussche (de al genoemde minister van koloniën in het vijfde kabinet-<br />

Colijn), onder de vier overige leden bevond zich één inheemse: een telg<br />

uit een befaamd regentengeslacht van West-Java, Raden Adipati dr. Hoesein<br />

Djajadiningrat, die nog door van Limburg Stirum benoemd was tot<br />

adjunct-adviseur voor inlandse zaken en die functie vijf jaar had uitgeoefend<br />

- hij had nu geen behoefte aan een minderheidsadvies. De Raad<br />

meende dat er 'alle reden (was) om tegenover de petitie een zoveel<br />

mogelijk tegemoetkomende houding aan te nemen', maar van die tegemoetkoming<br />

was in de drie conclusies van de Raad niets te vinden:<br />

1. de petitie was 'naar haar woordelijke tekst' in strijd met het geldend<br />

staatsrecht; 2. inwilliging was 'ook om staatkundige redenen ongewenst'<br />

('omdat de aan de voorstellers ... voor ogen staande z.g. dominion-status<br />

... een organisatie zou vormen waarvoor bij het bereikte stadium van<br />

politieke ontwikkeling de verantwoordelijkheid nog niet door de Indische<br />

gemeenschap kan worden gedragen'); 3. het bijeenkomen van de<br />

gevraagde conferentie moest dus door de regering niet worden bevorderd.<br />

Aldus de Raad van Nederlands-Indië eind november '37.<br />

Ook van Starkenborgh nam de tijd: pas ruim negen maanden later,<br />

midden september '38 (in Europa naderde het hoogtepunt van de Sudeten-crisis),<br />

zond hij zijn advies aan de minister van koloniën, Welter. Hij<br />

had er tevoren gesprekken over gevoerd, ook een met Soetardjo. 'Nu<br />

heeft u nog met mij' te doen', had deze hem gezegd, 'maar als u de<br />

conferentie met mij en diegenen die denken als ik, uit de weg gaat, dan<br />

krijgt u te maken met extremisten als Tharnrin" Dit argument, door<br />

Soetardjo ook in de Volksraad naar voren gebracht, was door de landvoogd<br />

verworpen. 'Ik had het gevoel', zei hij in '57, 'dat men, als men<br />

op de petitie inging, als het ware een sluis wijd open zou zetten zonder<br />

te weten wat er allemaal doorheen zou stromen en hoe en wanneer men<br />

die sluis ooit weer dicht zou krijgen. En dan was er de stemming in het<br />

moederland."<br />

In zijn advies noemde hij de petitie 'in haar huidige vorm' staatsrechtelijk<br />

'onaanvaardbaar'. Zij had voorts geen 'leuze ... waarop de Inheemse<br />

politieke beweging zich verenigen zou' - behalve de Partai Sarekat Islam<br />

1 Tekst: a.v., p. 287 e.v.<br />

Ind. Afd. van het RvO.<br />

2 Mededeling, 2 mei 1957, van van Starkenborgh aan de<br />

, A.v.<br />

431


'f.WEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Indonesia, de PSII, hadden ook twee nieuwe inheemse .nationalistische<br />

groeperingen, de Parindra en de Gerindo (waarover aanstonds meer);<br />

medewerking aan een actie tot 'ondersteuning van de petitie geweigerd.<br />

Die petitie was, meende hij, overbodig:<br />

'Het zou een misduiding zijn vari de lessen zonder tal, die de historie geeft,<br />

om geen betekenis toe; te kennen aan de drang naar zelfbeschikking .bij overheerste<br />

volkeren die tot bewustheid komen. Het Nederlands bewind schiet echter<br />

niet te kort in het onderkennen van .de tekenen des tijds; het heeft niet nagelaten<br />

de landskinderen deel te gever) in lands- en plaatselijk bestuur ... Het- bijeenroepen<br />

van een conferentie .. ,zou de schadelijke indruk wekken als zou het<br />

regeringsbeleid in onzekerheid verkeren, têvens de verwachting levendig.houden<br />

dat iets nieuws en groots te gebeuren staat, daardoor veel geru£ht en beweging<br />

veroorzaken, terwijl per slot het resultaat van de arbeid negatief zou blijken of<br />

een program zou worden uitgewerkt dat de regering in verlegenheid brengen<br />

zou ... Concluderende moge ik radert het daarheen te leiden dat op de z.g,<br />

petitie-Soetardjo afwijzend wordt beschikt,' 1<br />

Welter had zich daar al moeite voor gegeven. In februari '38 was de<br />

petitie-Soetardjo in de'T~~ede Kamer ter sprake gekomen hij deheha~deling<br />

van de Indische begroting. Zich geheel aansluitend bij de geelachtengangen<br />

die Colijn sinds de jaren '20 had verkondigd, had Welter<br />

betoogd dat Indië niet gebaat Was bij 'hervorming in de top' maar .dat<br />

men moest 'voortgaan op de ingeslagen weg van decentralisatie en,<br />

bëstuurshervorming,'? Bij die gelegenheid badden alleen de SDAP en de<br />

CPN zich ten gunste van de petitie uitgesproken, de CPN bij monde'ván<br />

Roestarn Effendi. Tot degenen die zich scherp tegën de petitie hadden<br />

gekeerd, had de woordvoerder van de Rl{SP, van Poll, behoord die het<br />

advies had gevolgd hetwelk Kerstens in november' 37, toen hij met verlof<br />

in Nederland was, in een voor de TWN:de Kamer-fractie van de RI\SP<br />

geschreven nota had neergelegd ': 'Een politieke ontwikkeling die' tot de<br />

dominion-stsssu: zou kunnen lelden, moet onder geen voorbehoud bevorderd.<br />

worden' - de RKSP moest dus. de petitie-Soetardjo verwerpen,<br />

'zondèr aarzeling'.<br />

Na ontvangst van het advies van van Starkenborgh legde Welter begin<br />

november '38 de koningin een ontwerp-koninklijk besluit voor waarin<br />

I Brief, i4 sept, '38, van van Starkenborgh aan Welter in van der Wal: Voziesraád,<br />

dl. II, P.3'82-90, 2 Aangehaald ill Pluvier; Overzicht, p. 126., ; De. nota is opgenomen<br />

in het Rapport, eind i937, yah de Commissie voof Indische Zaken 'vande Tweede<br />

Kamer-fractie van de RKSP. (ARA, Archief-Kersteris, ~9)<br />

432


OE PETITIE~SOETA.I.HjJO A-f6EWE.;?;EN<br />

de petitie werd afgewezen. Er kwam in zijn toelichting' een onjuist, ja<br />

misleidend argument voor. Van Starkenborgh had er op geweze~ dat de:<br />

PSII, de P4~indra: ~n de C'eri~dÇJsteun aan de petitie hadden geweigerd;<br />

dit waren drie rrationalistische groeperingen die in wezen een onafhartkelijk<br />

Indonesië begeerden - dáárom haddën zij ziel} tegen de petitie<br />

gekeerd. Welter ma:àk.tedaár dit van:<br />

, \ .<br />

'Hoe ver de wensen, welke "in de petitie tot uiting komen, nog afstaan zelfs<br />

van het staatkundig besef van (de) meet geav~nc.eerde· delen der bevolking, 5lij\<br />

*<br />

Dé afwijzing van de petitie-Soetardjo was iR Indië keren op de molen<br />

vim die' inheernsen die sinds het gebeirrèn met van Limburg Stirums<br />

toezeggingen hadden betoogd dat van Nederland geen toegefelijke houding<br />

te vërwachten was; ZIJ droegvoorts bij tot de vorming van' een naar<br />

onafhankelijkheid strevende politieke federatie, veel breder en krachtiger<br />

dan die welke'in de herfst van '27 door Soekarno was opgericht.<br />

IWas dit effect door de gouverneur-generaal en de regering voorzien?<br />

pat bîijl,cr uit niets - men vindt het 'aithans in geen van de stukken -die<br />

wij aanhaalden, vermeld.' ..<br />

W~t ~.!O reacties van de Europese dagbladpers betreft: zij had, gelijk al<br />

vermeld, in "36, toen het petitie-voorstel ingediend en aangenomen<br />

werd, daar .niet eens met felheid ep get!,:ag,eerd; het sprak Voor: die pets<br />

ze vanzelf dat er geen wezenlijke wijziging diende te komen in de<br />

bestaande verhouding t\i~seri Nederland én Indië en zij zag de positie<br />

van het gouvernement als io stabiel, dät het denkbeeld, een ronde.<br />

tafel-conferentie bijeen të reepen die Nëderlands-Indië binnen ~itri jaar<br />

1 Tekst in van der WaL Vollesraad. dl. II, p. 391 e.v. 2 Tekst: a.v., p. 394 e.v.<br />

433


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

of binnen een andere periode de status van zelfstandigheid diende te<br />

geven, door bijna alle Europese dagbladen als onbelangrijk terzijde werd<br />

geschoven. Misschien zou er, gezien het feit dat bij talrijke Nederlanders<br />

een toenemende weerzin tegen de Haagse 'bevoogding' was gegroeid,<br />

serieuzer op het voorstel zijn gereageerd als het van het Indo-Europees<br />

Verbond was uitgegaan, maar dat was niet het geval: het was een voorstel<br />

van vijf Volksraadsleden, onder wie zich geen enkele Nederlander of<br />

Indische Nederlander bevond.<br />

Twee Europese bladen waren er slechts die de petitie-Soetardjo au<br />

sérieux namen: het Batauiaas Nieuwsblad, een dagblad dat onder hoofdredactie<br />

stond van J. H. Ritman, een journalist die een duidelijk besef<br />

had van de groeiende kracht der inheemse nationalistische beweging, en<br />

het in '38 opgerichte tijdschrift Kritiek en Opbouw.<br />

Dat tijdschrift verdient nu enige aandacht omdat het vier jaar lang de<br />

enige duidelijk-kritische stem is geweest in de Europese samenleving in<br />

Indië.<br />

*<br />

Kritiek en Opbouw! was in de eerste plaats het werk van een sinds lang<br />

in Indië gevestigde Nederlandse socialist, D. M. G. Koch. Eerder noemden<br />

wij hem al als een van de leden van de door gouverneur-generaal<br />

van Limburg Stirum eind '18 in het leven geroepen herzieningscommissie.<br />

Koch was in die tijd als ambtenaar aan de Algemene Secretarie<br />

verbonden, maar toen van Limburg Stirum door Fock werd opgevolgd,<br />

kwam aan zijn werk aldaar spoedig een einde. Enige tijd later kreeg hij<br />

een functie waarin hij zich niet politiek bezwaard behoefde te voelen:<br />

hij werd bibliothecaris bij een van de instellingen van het departement<br />

van verkeer en waterstaat te Bandoeng. Hij had, nadat hij in het begin<br />

van de eeuwals jonge man in Indië was aangekomen (hij was in '81<br />

geboren), in '07 getracht, door middel van een eigen periodiek een<br />

kritische instellingjegens het gouvernement te bevorderen. Zijn blad was<br />

na een jaar ter ziele gegaan en een tweede blad, in ' I I door hem opgericht,<br />

was het niet beter vergaan. Enkele jaren later had hij Sneevliet ontmoet.<br />

I Wat wij over dit blad vermelden, is hoofdzakelijk gebaseerd op het aan het blad<br />

gewijde artikel van E. B. Locher-Scholten, in '76 gepubliceerd in het Tijdschrift voor<br />

Geschiedenis.<br />

434


'KRITIEK EN OPBOUW'<br />

Hij had diens extremisme afgewezen - hervormingen wenste hij, niet<br />

een revolutie. 'Hij bleef', aldus de Kadt in zijn memoires over zijn<br />

Nederlands-Indische jaren, 'het gebeuren benaderen zoals zijn ruimhartig<br />

en humanitair-marxistisch inzicht hem gebood. Hij was geen Indonesisch<br />

nationalist' (d.w.z. voorstander van een op korte termijn onafhankelijk<br />

Indonesië), 'maar iemand die probeerde, een vooruitstrevende<br />

koloniale politiek aan de orde te stellen waarbinnen dat nationalisme zich<br />

zou kunnen ontplooien tot een Indonesische variant van een internationaal<br />

socialisme.' Koch kende Soekarno van nabij (in Bandoeng had hij<br />

een tijdlang deel uitgemaakt van de Algemene Studieclub die de stoot<br />

gaf tot de oprichting van de PNI) - hem beschouwde hij als een<br />

gevaarlijke demagoog, 'zijn sympathie', aldus de Kadt, 'ging uit naar<br />

iemand als Hatta.' 1<br />

Samen met anderen richtte Koch in de herfst van '35 een Indische<br />

afdelirig op van de Nederlandse beweging Eenheid door Democratie,<br />

EDD, die in juni, twee maanden na Musserts succes bij de Provinciale<br />

Staten-verkiezingen, in het leven was geroepen. Van EDD konden slechts<br />

personen van Nederlandse nationaliteit lid worden, maar tot de Indische<br />

afdeling wilden, zoals spoedig bleek, ook inheemsen en Chinezen toetreden.<br />

Kon dat? Die vraag werd aan het Nederlands hoofdbestuur<br />

voorgelegd. De secretaris raadpleegde Colijn, deze adviseerde afwijzend<br />

- het gevolg was dat de Indische afdeling zich in '37 van EDD losmaakte<br />

en onder de naam Algemeen-Democratische Bond haar werk voortzette.<br />

Het was het oude bestuur van het Indische EDD dat in februari '38,<br />

in de maand dus waarin de petitie-Soetardjo in de Tweede Kamer door<br />

bijna alle partijen werd afgewezen, na een mislukt contact met aanhangers<br />

van de vroegere Stuw-groep2, als redactie naar voren trad van Kritiek en<br />

Opbouw. Koch werd de ziel van het blad. Zijn aanpak was gematigd.<br />

'Kritiek en Opbouw', aldus E. B. Locher-Scholten, 'sprak zich uit voor een<br />

uiteindelijke zelfstandigheid van (Indië), maar vroeg voor het ogenblik<br />

om aanvaarding van de koloniale structuur, om maatschappijvernieuwing<br />

door geleidelijke democratisering met name op staatkundig gebied.'?<br />

Waren dat niet illusies? Dat was bepaald de opvatting van de strijdbare,<br />

in Indië geboren en in november '36 daarheen teruggekeerde schrijver<br />

E. du Perron, maar hij die de betekenis van Kritiek en Opbouw geenszins<br />

I J. de Kadt: Jaren die dubbel te/den. Politieke herinneringen (1978), p. 33-34. 2 Logemann<br />

had medewerking geweigerd omdat hij de opvattingen van de oprichters van<br />

Kritiek en Opbouw te radicaal vond. 'E. B. Locher-Scholten in het Tijdschrift voor<br />

Geschiedenis, 1976, p. 205.<br />

435


TW':E~ ,BE\V.Ot;i::'N· o,:H;Ë}fIii


öË NÖN-CÓQPEIRA:TII\ P'HGEGË;V.E'rsr<br />

~~el1'ç:t:i',hl~ar z.t] h~


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

onafhankelijkheidsstreven; op die stromingen willen wij nu ingaan.<br />

*<br />

In de jaren '10 tekenden zich binnen de Chinese minderheid in Indië'<br />

(een minderheid die, gelijk in hoofdstuk 4 uiteengezet, uit Indische en<br />

'recente' Chinezen bestond) twee opvattingen af over haar plaats en<br />

mogelijke politieke taak: de eerste hield in dat Chinezen zich dienden<br />

te oriënteren op de nieuwe Chinese republiek, de tweede dat zij zich<br />

moesten beschouwen als ingezetenen van Nederlands-Indië die door<br />

deelneming aan het politieke leven voor hun rechten zouden kunnen<br />

opkomen. De eerste opvatting werd met kracht verkondigd in het Chinese<br />

dagblad Sin Po dat van 19ro af in het Maleis (en van' 2 I af bovendien<br />

in het Chinees) in Batavia verscheen, de tweede opvatting werd vooral<br />

aangehangen door de welgestelden uit de Indisch-Chinese groep: eigenaren<br />

van grote handelshuizen, particuliere landerijen, rijstpellerijen enz.<br />

Woordvoerder van deze groep werd de miljonair H. H. Kan, eigenaar<br />

van een particuliere landerij, die een Nederlandse opvoeding had genoten<br />

en in Batavia lid was geworden van de regentschapsraad. Hij was het die<br />

in '17, toen bekend werd dat van Limburg Stirum enkele Indische<br />

Chinezen wilde opnemen in de voor het eerst samen te stellen Volksraad,<br />

de Chinese leden van alle bestaande plaatselijke raden opriep om met<br />

hem in Bandoeng van gedachten te wisselen over de candida ten die men<br />

aan -de gouverneur-generaal zou kunnen voorleggen. Elf Indische Chinezen,<br />

onder wie zeven z.g. 'officieren der Chinezen', namen Kans<br />

uitnodiging aan; besloten werd, aan de gouverneur-generaal vijf namen<br />

voor te leggen, onder wie die van Kan. Toen dit in wijder kring bekend<br />

raakte, rees er verzet, als gevolg waarvan begin november' 17 in Semarang<br />

een conferentie plaatsvond van ca. zevenhonderd Indische Chinezen,<br />

allen op Java gedomicilieerd. Kan betoogde er dat deelneming aan de<br />

arbeid van de Volksraad wenselijk was, en hetzelfde deed een tweede<br />

Chinees, Yap Tjwan Bing, een socialist die zich als volgeling van Sneevliet<br />

beschouwde. Noch Kan, noch Yap wist de conferentie te overtuigen:<br />

de meeste aanwezigen stelden zich op het vooral door het dagblad Sin<br />

I Het nu volgende is in de eerste plaats gebaseerd op de in I978 in Singapore<br />

gepubliceerde, gebundelde studies van Leo Suryadinata: The Chinese Minority in<br />

Indonesia. Seven Studies.


DE INDISCHE CHINEZEN EN DE POLITIEK<br />

Po telkens naar voren gebrachte standpunt dat voor de Indische Chinezen<br />

maar één land van belang was: China. Kan wekte dan ook grote ergernis<br />

toen in 'r8 bekend werd dat hij en een tweede Indische Chinees (de<br />

'luitenant der Chinezen' op het eiland Banka) zich hadden laten benoemen<br />

tot lid van de Volksraad.<br />

In de loop van de jaren '20 werd het politieke beeld dat de Indisch-<br />

Chinese volksgroep bood, nog gecompliceerder. Er kwam een kleine<br />

linkervleugel (de PKI had een aantal Indisch-Chinese aanhangers, de<br />

meesten zonen van rijke Chinezen, en onder de groepen communisten<br />

die begin '28 naar Boven-Digoel werden gedeporteerd, bevonden zich<br />

acht mannelijke Indische Chinezen) - er kwam óók een groep die<br />

aansluiting zocht bij het Indonesisch nationalisme. Kan en andere vermogenden<br />

wezen dat nationalisme af - zij hadden onder het Nederlandse<br />

bewind fortuin gemaakt en wensten tot in een verre toekomst door dat<br />

bewind beschermd te worden. In '28 richtten zij in Semarang het Chinees<br />

Verbond in Nederlands-Indië op, de Chung Hwa Hui; het was typisch<br />

een organisatie van de gevestigde Indisch-Chinese maatschappelijke elite<br />

('recente' Chinezen mochten er wel lid van worden maar hadden er geen<br />

stemrecht in) - de groep van het verbond werd naar de luxueuze Amerikaanse<br />

auto's waarvan de voormannen gebruik plachten te maken, door<br />

minder bemiddelde Chinezen veelal als 'de Packard-groep' aangeduid.<br />

In de jaren '20 behoorden de Indische Chinezen die mèt Kan in de<br />

Volksraad kwamen (hijzelf werd telkens door het gouvernement, waarmee<br />

hij op uitstekende voet stond, herbenoemd.'), tot de behoudenden.<br />

Toen de Volksraad eind '27 moest stemmen over de wenselijkheid van<br />

een inheemse 'meerderheid', stemden de twee Indische Chinezen die op<br />

voordracht van de Nederlands-Indische Politiek-Economische Bond waren<br />

benoemd, tegen - Kan en twee anderen die als partijlozen benoemd<br />

waren, wilden bij de inheemse bevolkingsmeerderheid geen extra weerstand<br />

wekken, maar het ging hun te ver, hun stem aan het voorstel te<br />

geven; zij kozen een simpele oplossing: voordat de stemming plaatsvond,<br />

verlieten zij de zittingzaal.<br />

Bij de Indisch-Chinese groep als geheel bleef het gevoel van verbondenheid<br />

met China in de jaren '20 bestaan - de Chinese regering gaf zich<br />

trouwens moeite om dat gevoel te versterken, o.m. door het naar Indië<br />

zenden van Chinees-nationalistische leerkrachten die aan de eigen scho-<br />

1 Het was zijn villa in Bandoeng waarin gouverneur-generaal van Starkenborgh na<br />

zijn vertrek uit Batavia, eind februari '42, in eerste instantie.zijn intrek nam.<br />

439


T,WE'E BEWöè.EN DE:C'E:N'N''lA<br />

h;ri 4¢t çfui_n~zÇ.f,iW,et.defi\Terp,glijdefu(V:¢Jsê~~id:étJ:etiva:ti,~tde,etkäçh'tep.<br />

w~i;dep


I I<br />

D'E ÀcgÁB,IEIÜN ENi D'E; P:Q'~q:Ii,K<br />

de irtheemsen niet d'1~ weerstanden 'bestonden. welke in de loop :ván<br />

ge~ë,~ati~'stetie_~-~e ;erwog~n~~:lil -or4~r4; ChiI:l~;~l!' ~a,ren gegroeid.<br />

N~:g


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Volksraad; hij was door het gouvernement steeds als de lastigste criticus<br />

beschouwd.<br />

De Parindra was een beweging van inheemse stedelingen uit de hogere<br />

lagen van de inheemse samenleving. Zij zette het werk van de bond van<br />

intellectuelen voort in dier voege dat ook zij ging streven naar een betere<br />

organisatie en een sociale verheffing van het inheemse volksdeel: zij<br />

richtte enkele tientallen handels- en kredietcoöperaties op alsmede een<br />

bankinstelling, een armenhuis en een polikliniek; ook gaf zij zich moeite<br />

om door het uitzenden van onderwijzers het analfabetisme te bestrijden<br />

en organiseerde zij voorlichting aan landbouwers en eigenaren van<br />

prauwen. Haar ledental (onder die leden bevonden zich talrijke inheemse<br />

bestuursambtenaren) bleef beperkt - er waren nog geen vierduizend<br />

leden in '37, wellicht tienduizend in '40; de aanhang was evenwel breder<br />

dan die cijfers doen vermoeden. Dat bleek, toen haar voorzitter Soetomo<br />

in mei '38 in Soerabaja overleed: omstreeks vijftigduizend inheemsen<br />

volgden zijn baar.' Raden Mas Ario Woerjaningrat, een van de regenten<br />

in het vorstendom Soerakarta, werd zijn opvolger.<br />

De Parindra was afkerig van een drastische hervorming van de inheemse<br />

samenleving. Inheemse voormannen die wèl voorstanders waren van<br />

zulk een hervorming, richtten in mei '37 in Batavia een eigen groepering<br />

op, de Gerakan Rakjat Indonesia (de Indonesische Volksbeweging) oftewel<br />

de Gerindo, bedoeld, zo deed de voorzitter, med. drs. A. K Gani, blijken,<br />

'als linkse correctie op de rechtse Parindra'? Tot de oprichters van de<br />

Cerindo behoorden verscheidenen die eerst voorman waren geweest van<br />

de Partindo. de voortzetting van Soekarno's PNL Dat gold bijvoorbeeld<br />

voor twee in Batavia geassocieerde advocaten, mr. Mohammed Yamin<br />

I Soetomo bracht in '36 een bezoek aan Brits-Indië (en een aan Japan dat later aan<br />

de orde komt), waar hij diep werd geschokt door de hongersnood en door de armoede<br />

die er zoveel groter was dan in Nederlands-Indië. Via Colombo reisde hij toen naar<br />

Nederland waar hij enkele spreekbeurten wilde houden en contact wilde opnemen<br />

met de Perhimpoenan Indonesia, die van '35 af een brede samenwerking (een 'Volksfront')<br />

was gaan bepleiten. Voor zijn spreekbeurten had hij gegevens van Thamrin<br />

nodig welke hij had aangevraagd in een uit Colombo verzonden briefwaarin hij een<br />

beeld had gegeven van de sociale ellende in Brits-Indië; zijn brief werd door het<br />

gouvernement onderschept en het feit dat hij na terugkeer in Nederlands-Indië zweeg<br />

over wat hij in Brits-Indië had gezien, werd door de PID gezien als 'een bewijs van<br />

een groot gebrek aan objectiviteit en ridderlijkheid.' (Parket van de procureurgeneraal,<br />

Algemene Recherchedienst: Rapport, 22 nov. 1939, over de nationalistische<br />

beweging van 1933-1939 (verder aan te halen als: Rapport nationalistische beweging<br />

1933-1939), p. 44, ARA, MK (ministerie van koloniën), Londens archief, M 74) 2 Aldus<br />

Pluvier in zijn Overzicht, p. 110. .<br />

442


'PARINDRA' EN 'CERINDO'<br />

en mr. Amir Sjarifoeddin; die laatste, over wie wij vooral in het slothoofdstuk<br />

van dit deel meer te schrijven hebben, was een in I907 in<br />

Medan geboren Batak die in Nederland een gymnasium had doorlopen,<br />

als student aan de Rechtshogeschool te Batavia al politiek actief was<br />

geweest en in '33 tot anderhalf jaar gevangenisstraf was veroordeeld<br />

wegens overtreding van artikel I53bis. 1<br />

Uiteraard kwam de Gerindo in het staatkundig gedeelte van haar<br />

program niet voor de onafhankelijkheid van Indonesië op (dat zou<br />

onmiddellijk tot een verbod hebben geleid) - zij eiste autonomie voor<br />

Indië binnen het geheel van het koninkrijk en drong aan op de vorming<br />

van een volwaardig parlement, d.w.z. een parlement dat, anders dan de<br />

Volksraad, zeggenschap zou hebben over het gouvernement en zou<br />

worden samengesteld op grond van algemene verkiezingen, hetgeen<br />

natuurlijk een overweldigende inheemse meerderheid zou opleveren.<br />

Wat dan?<br />

Onmiddellijk na de oprichting van de Gerindo werd Yamin door de<br />

PID op dat punt verhoord. Hij verklaarde toen, aldus een eind '39 door<br />

de PID opgesteld, uitgebreid rapport over de nationalistische beweging,<br />

'dat de door de Gerindo geformuleerde doelstelling ruimer was gekozen<br />

dan die van de Partindo (zij had eertijds onafhankelijkheid geëist),<br />

1 Sjarifoeddin was in '33 door de gouverneur van West-Java in een brief aan de<br />

procureur-generaal aangeduid als 'een extremist in hart en nieren; met een krachtige<br />

overtuiging ... karaktervast ... een geboren leider, een gevaarlijk agitator:' (brief d.d.<br />

10 nov. 1933 in Kwantes, dl. IV, p. 171) De gouverneur had zijn internering voorgesteld,<br />

maar de Jonge had het voldoende geacht, Sjarifoeddin na zijn vrijlating uit<br />

gevangenschap te waarschuwen dat hij, maakte hij zich weer aan verboden actie<br />

schuldig, geïnterneerd zou worden.<br />

Volgens een Indonesisch persbericht verklaarde Sjarifoeddin in augustus 1948 op<br />

een communistische bijeenkomst dat hij van '35 af zou zijn opgetreden als de geheime<br />

leider van de PKI, de Indonesische communistische partij. De Franse historicus Jacques<br />

Leclerc heeft het evenwel in 1981 waarschijnlijk gemaakt dat daar in werkelijkheid<br />

geen sprake van is geweest. Het staat niet vast dat Sjarifoeddin de bedoelde verklaring<br />

inderdaad heeft afgelegd en als dat wel zo is, moet zij vermoedelijk gezien worden<br />

als een poging van de pas naar Indonesië teruggekeerde communistische voorman<br />

Moesso om aan te tonen dat er van een continue leiding van de PKI sprake was<br />

geweest. Volgens Leclerc heeft Sjarifoeddin pas op het moment dat hij illegaal ging<br />

werken, d.w.z. in de begintijd van de Japanse bezetting, duidelijk aansluiting gekregen<br />

bij de toen zeer kleine PKI - hij stond met haar toen wel al enige tijd in contact<br />

omdat hij binnen de Gerindo een enthousiast voorstander was van de Volksfrontgedachte.<br />

(Jacques Leclerc: 'Amir Sjarifoeddin et Ie communisme indonésien' in Histoire de<br />

l'Asie du Sud-Est (1981), p. 223 e.v.)<br />

443


'rWEÈ BEWOGEN DECENNIA<br />

'met het .oog op een eventuele dominion-nssos, , •Tegenover een dominion-stsuis<br />

stond men.volgens mr, Mohammed Yamin niet ~f.wijz~,l}d,echter als overgangsfase<br />

naar de volledige vrijheid vap '.[ndimesfa',.<br />

Op geOn? hiervan huldigde het hóo't~l'aFket ;eeds dadelijk de mening dat de<br />

Ç¢,rïttdd geen ander doelhad .dàn 'Indonesia M,e.rde,ka" 1 -<br />

die mening 'Wa.s juist, ,<br />

Verontrust dè;;!)!'hef feit dat -de Cëniido ep Jä:v:a'de kracht van het<br />

proletariaat', aldus haar orgäari, trachtte te órganiseren ('niet de bourgeois,<br />

doch de próletariërs zullen', aldus dat ergaan. 'de Ind.onesiers omhoog<br />

voeren naar de blauwe Iucht der: vrijheid')" en dat zij ook .op Zuid":'<br />

Sumatra bijeenkomsten Was gaan beleggen die elk m~er dan duizend<br />

belangstellenden hadden getrokken, steld~ de pas-benoemde procureur~<br />

generaal mr, H Marcella .in. juni '38 aan v:an Sfarkenborgh voor, de<br />

Gerindo te waarschuwen dat zij' zich .op haas tweede congres: hetwelk zij<br />

in dé herfst wilde houden, diende te matigen. or die waarschuwing is<br />

uitgegaan; ~et~n ~ij niet, wèl d;t drs. Gani in zijn openingstoespraak<br />

voorzichtig was; hij onderstreepte o.m, dat de C~ri1J4o.de non-coöperatie<br />

afwe~s. 'H:et :Was"puur tact1~k. !D~~ !l:1en zich', zo rapporteerde 'na 'd~<br />

conferentie de nieuwe adviseur voor inlandse zaken dr, C. f. Pijpet<br />

(G.obée"s.opvolger),<br />

'oye'r dit coöperatieve karakter ." , geen illtisles behoeft ie- maken', bleek ...<br />

duidelijk uit andere uitspraken, bijv. .uit: deze'; 'HeJ is onjuist ne menen) dátde<br />

.aationalistische partijen doer de aanvaarding van het coöperatie-beginsel huri<br />

dQeieinden gewijzigd zouden hebben', 'de werkwijze is anders maar 'oris streven<br />

is h~t~dfde gehie~~n'. Bi} deze iààÎ:ste wo,ord~n ,gaf her.publiek i:ek~ne~' van<br />

insternming . , , Er is yeránderin~ vàn tóön, Niet vari geest te constateren."<br />

En' O'OK dit was juist gezien.<br />

Hoeveel îëd~n. de G~~indQhad; is niet precies bekend - vermoedelijk<br />

wareri het tussen de vijf- en tienduizend."<br />

I Rapport hatiÖiiálîstisèlie bewegirîg 12'33-1939, R. f4. Z Aangeháald iriIde I:>rï~(,<br />

23 juni 193'8, van' 'de procureur-generaal aan van Statkenborgh, 'in Kwantes, dJ. IV,<br />

'p: 52(\, ,. ');\rie:f, _IQ okt. 1938, van de adviseur voor inlandse zaken àan van' Starkenborgh<br />

in a.v., P: $38, . 4 D.e GerindoÎlet ook Indis~he Chinezen als ti'd toe; de Pa~(nl1rá<br />

'niet,<br />

444


TI;iAM\{I!:<<br />

Toenin de loop van 'w in inheemse hingen beduchtheid: rees dat de<br />

petitie-Soetardjo, hoewel-in september '~6 door de Volksraad aangene-<br />

men, zou worden afgewezen, werd door Soetardje en anderen besloten,<br />

.. I • . I<br />

publieke adie te gaal} voeren ter. ondersteuning van de petitie, Er werd<br />

een €op:üté ópge~icht, waarvan Soetardjo voorzitter ,w,erd en hadji Agoes<br />

Salim een van de lecl:en.,Salim had evenwel in de tweede helft van de<br />

jaren '20 grQt~ weerstanden ge~~kt doordat hij in die tijd, waarin de<br />

inheemse politieke actie 110gill het teken stond van de non-coöperatie,<br />

samenwerking met het gouvernement häd bepleit. Zijn prorninente plaats'<br />

was een v'art de redenen waarom de actie van h.et,cQ,tI_lÎtJ.niet recht van<br />

'!:ie grpnd kwam: een tweede was dat de Pàrin!{ra, die in de. Velksraad<br />

t,ege.n de petitie bad gestemd, sámerïwerking met hil.! comité afwees<br />

., -, . --_-I .- . -,'" , -<br />

;- h¢,tzelfde .deden, gelijk re,e!:!svermeld, de Gerind« én de Partai $rwk(lt<br />

I5l?iin Indonesia. Een actie .om tiá:Bdteke"¥ingeQten gu,n$te 'V;lU de petitie ye<br />

\iêi:za,i:.heIeFÎ werd geeb. succes. 'Unused to this foirti' of pQlitieal aäio.n· anij 1JÓ<br />

doubt ajYa.id oj committing themselves to paper' (men ,ko't,lbeter de PU) geert<br />

gegevens verscliaffénl) 'peóp'lefailed to s.ig-n', áldus de Aàstralische históricä<br />

Susan Abeyasekere.' Mt+ dat. al was er HU èën corniëé waarin alle gróeperingeri<br />

samenwerkten die zich i.iI de Volksraad te.n gunste van dè<br />

petitie-Soétardjo haddon uitgesproken, de twee verenigirigeri vàn inheemse<br />

bestuussambtenaren, de inheemse katholieke partij (de PPKI);<br />

-de Pasoendan en de Peisateean Minahassa; een eigen groepéring van hadji<br />

Agoes Salim? een nieuwe groepering van Ihdon'ésischê stIiQe~'Üenen de<br />

Pe satoean Arab Indonesia sloten zich bij het cemité aan.<br />

I Begin "3:9nu {9-epetirie-Soetardjo was bij koninklijk besluit afgewe-<br />

, , • '" J ~ - ,<br />

zen) achtte Tharnrin, fractieleider van de Parlndra; net moment'gekomen<br />

-,. om een b~ei{ere samenwenkirrg op touw te zette~: Hij volgde in dte tijd<br />

met grote 'bezorgdheid de ontwikkelingen' i~' Europa; wait de intocht van<br />

de Duitse troepen in ·S,ude.ten.Jand,begin, okiober "18, gee~ ontspanning<br />

h;H,(gebracht. Brak ~.~~ nieuwe ()~IÇlg uit, dan zou N ~dètland daarin<br />

QetrQ~c:rn kunnen worden, \Vat zou dim het lot van Nederlands-Indië<br />

zijn? .zqu lNeçlerland delen daarvan moeten afstaan of zou het .onder<br />

japanse invloed Iminel:,J.:?' Het leek Thamtin meer en meer wenselijk dat<br />

een vast c.oiit~c.ttot ·Sta.figkwam tU;ss,e,B. de belangrijkspe inheemse poli'"<br />

tifl.çe gto¢pe!i'Q.gêH:.~~likrook .IOfn gèrt1,e.~\1s:~nappelij,kmeer pressie u,ir te<br />

0~ferIer:l €lP het gouvernement, Toen j;J.IJ ZIJP denkbeelden QP r8 ngar.!<br />

'39 in Soerakarta voorlegde aan het hoêfdbestuur van de Parin4rà, kon<br />

i 'SoAbeyasekere: •The S/ltafdJö Petition: in ,dè/d en geweien, dl. II, P.. I~'I.<br />

445<br />

r


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

hij er op wijzen dat Hitler drie dagen eerder het Tsjechische deel van<br />

Tsjechoslowakije had bezet en dat Engeland daar fel op had gereageerd<br />

- zijn voorstelom te trachten, een federatief verbond met andere politieke<br />

groeperingen aan te gaan, werd aanvaard. Talloze besprekingen<br />

volgden. Voor een nieuwe vorm van samenwerking maakte het Soetardjo-comité<br />

de weg vrij door zich op I I mei te ontbinden - de PPKI, de<br />

Pasoendan en de Persatoean Minahassa, die tot dat comité hadden behoord,<br />

konden zich nu bij het nieuwe samenwerkingsverband aansluiten. Op 21<br />

mei werd dat in Batavia gevormd: de Gaboengan Politik Indonesia (de<br />

Indonesische Politieke Federatie) oftewel de Gapi. Het was een federatie<br />

van wat men de meest nationalistische vleugel van de Soetardjo-groep<br />

zou kunnen noemen, samen met de Parindra en de Gerindo. Ook de Partai<br />

Sarekat Islam Indonesia sloot zich aan - Agoes Salims splintergroepering<br />

werd daarentegen geweerd, de partij der 'Indonesische' Chinezen, de<br />

PTI, kreeg te horen dat dezen slechts 'geassocieerd lid' mochten worden<br />

(zij verkoos het toen, voorlopig buiten de Gapi te blijven) en de partij<br />

der 'Indonesische' Arabieren, de PAl, hield de beslissing om zich bij de<br />

Gapi aan te sluiten, aan. Geen contact werd opgenomen met de twee<br />

groeperingen van inheemse bestuursambtenaren - de Gapi was immers<br />

gedacht als een federatie tot het ontwikkelen van tegen het gouvernement<br />

gerichte politieke actie en daaraan zouden, zo werd gemeend, bestuursambtenaren<br />

niet kunnen deelnemen. Voor zodanige politieke actie voelde<br />

ook het Moluks Politiek Verbond niet - het had nimmer verbindingen<br />

gehad met anti-gouvernementele inheemse organisaties.<br />

Het federatiefkarakter van de Gapi werd onderstreept doordat zij geen<br />

voorzitter kreeg; wel werd een secretariaat gevormd waarin alle deelnemende<br />

groeperingen vertegenwoordigd waren en binnen dat secretariaat<br />

werd een soort dagelijks bestuur gevormd, bestaande uit vertegenwoordigers<br />

van de drie belangrijkste aangesloten organisaties, de Parindra, de<br />

Gerindo en de Partai Sarekat Islam Indonesia, resp. Thamin, Sjarifoeddin<br />

(die kort tevoren Gani's plaats als voorzitter van de Gerindo had ingenomen)<br />

en de architect Abikoesno Tjokrosoejoso, voorzitter van de PSII'<br />

Blijkens de statuten stelde de Gapi zich ten doel, alle Indonesische<br />

politieke partijen te verenigen voor onderlinge samenwerking, in de<br />

eerste plaats ter organisatie van een groot Indonesisch Volkscongres. De<br />

samenwerking zou plaatsvinden op de algemene grondslagen van, zo<br />

1 Tjokroaminoto, eertijds de aanbeden leider van de Sareka/ Islam, later voorzitter<br />

van de Persetoean Sareka/ Islam, vervolgens van de Partai Sareka/ Islam Indonesia, 'was<br />

in de lente van '35 overleden.<br />

446


OPRICHTING VAN DE 'GAPI'<br />

heette het, 'nationale eenheid, demoeratie in politiek, economisch en<br />

sociaalopzicht, eenheid van actie en het zelfbeschikkingsrecht.' De begrippen<br />

'zelfstandigheid' en 'onafhankelijkheid' werden vermeden - het·<br />

was overigens duidelijk dat de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht<br />

tot een zelfstandig, door Indonesiërs beheerst, of zelfs tot een onafhankelijk<br />

Indonesië zou leiden.<br />

De algemene grondslagen van de Gapi droegen een nogal abstract<br />

karakter; in 'democratie in politiek, economisch en sociaalopzicht' kon<br />

bijvoorbeeld ieder lezen wat hij wilde. De Gapi had behoefte aan een<br />

sprekende leuze, geschikt, zo werd gehoopt, om grotere volksmassa's in<br />

beweging te brengen - dat zulks mogelijk was, hadden de Sarekat Islam<br />

en Soekarno's PNI aangetoond. Over die mogelijke leuze vonden in de<br />

maanden na de oprichting (maanden waarin in Europa het oorlogsgevaar<br />

steeds groter werd) vele besprekingen plaats; besloten werd, als leuze het<br />

punt over te nemen dat de Gerindo in haar actie centraal had gesteld: er<br />

moest ~in Indië een volwaardig parlement komen: 'Indonesia Berparlemènf'<br />

('een parlement voor Indonesië!'). Die leuze was slim gekozen: het<br />

gouvernement kon moeilijk bezwaar maken tegen haar verkondiging. En<br />

ze sloot alles in: de volledige zeggenschap door Indonesiërs, hun zelfstandigheid,<br />

eventueelook hun onafhankelijkheid.<br />

Nog geen drie weken na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog,<br />

op 19 september, kwamen vertegenwoordigers van alle groeperingen die<br />

de Gapi hadden opgericht, in Batavia bijeen. Zij verklaarden zich accoord<br />

met het uitgeven van een manifest.' De 'te Djakarta gehouden vergadering<br />

van de Gapi' (Soekarno's PNIhad als eerste 'Batavia' door 'DJakarta'<br />

vervangen) sprak daarin uit, van oordeel te zijn dat de internationale<br />

gebeurtenissen een steeds groter gevaar vormden voor 'de veiligheid van<br />

het gezag in Nederlands-Indië en de Indonesische maatschappij', dat<br />

samenwerking tussen 'het Indonesische volk' en 'het Nederlandse volk'<br />

gewenst was en dat 'die samenwerking bewerkstelligd (moest) worden<br />

langs de weg van het geven van nieuwe rechten in de regeling van het<br />

landsbestuur aan het Indonesische volk.' Op grond van die overwegingen<br />

trad de Gapi nu met de volgende 'besluiten' in de openbaarheid:<br />

'I. dat de leden van de Gapi niet zelfstandig actie zullen voeren maar zullen<br />

optreden in het verband van de Gapi, bereid om samen te werken met andere<br />

organisaties;<br />

I Vertaling in van der Wal: Volksraad. dl. II, p. 403.<br />

447


\<br />

TWE'Il BEW.ç:>gEN DFq:NNIA<br />

2. dat er beltoon te worden .iÎilgesteld, een regering met een parlement dat'<br />

gekozen V\TQFdtAi~ en à:qor net völk, èri een regérl~g pie verantwoordelijk rs aán<br />

dat parlement.' '<br />

De nieuwe inheemse studenten-organisatie en de sinds kort bestaande<br />

(ederadè val) vakbonden V'!-!1 inheems gbuvernementspersoneel (deze<br />

telden, bijna veertigduizend leden) betuigden onmiddellijk hun adhesie<br />

~a.1J,dit manîfest; nagenoeg de, gelrele inheemse pers h'echtte er' haat<br />

goedkeuring aan 1 er b¢g~J;i Q,ktopçt hield ~9:eGapi te Batavia haáè eerste<br />

openbare vergadering; daarvoor bestond, aldus de assistent-sesidént, 'zeer<br />

griM belangstelling, zQWeI.van dé zijde van inheemse intelléctueleii als<br />

van de kleinere tflièlden:st:arrd.'2, '<br />

Nadat vervolgens op iri¢er dan. honderd plaatsen in de hele archipel<br />

voorbereidende vergaderingen waren gehouden die in, totaal meer' dim<br />

tachtigduizend belangstellenden ttpkken, vond èind decernber.irr Batavia<br />

liet bij de oprichtingvari de Gapi à:i:ngd


"<br />

IiEr'EKEN!S VAN DE 'GAP!'<br />

He~ was een eenheid tegen het N ederlands gezag.<br />

*<br />

, Het gewicht van die eenheid moet' men niet zoeken in successen die<br />

bereikt werden doordat enig kenbaar gemaakt verlangen werd ingewilligd.<br />

De door ge Capi ingezette agitatie had geen effect op het beleid van<br />

gouvernement en regering. Van Staskenborgh, de opinies van S9I):1~,igë<br />

raadgevers naast Zich neerleggend, had het niet nodig geoordeeld, het<br />

bijeenkomen van het Indonesisch Volkscongres te verbieden" maar hij<br />

was geen moment van zins, het tot een gesprek met inheemse politieke<br />

vooririannen te laten komen, laat staan de Gap] als gesprekspartner te<br />

erkennen. Ook, in Nederland .... wetden de verlangens van de Capios: niet<br />

mis te verstane wijze afgewezen; t,Ot'fll de S.pAP'er JI E. Stókvis (benoemd,<br />

Volksraadslid vart..'.i3 tot '3!) eind februari '40 it).de Tweede Kamer een<br />

motie had ingediend welke de regèring uitnodigde, toekenning van<br />

'ruimere staatkundige .bevoegdheden aan Indië: in onderzoek te nemen,<br />

werd die motie op advies van minister Welter' met grote rnëerdesheid<br />

verworpen: alleen 'de afgevaardigden van de SDAP en van de kleine<br />

Christelijk-Democratische Unie stemden vóór, namens de CPN stemde<br />

Roestam Effendi tegen. I De Gapi bleef dus met lege handen zitten,<br />

Was zij daarom onbelangrijk? Geenszins.<br />

Er had zich van meet af aan binnen het geheel van de nàtionalistische<br />

beweging "eel verdeeldheid. vcergedaan: verdeeldheid tussen Islamieten<br />

en pure nationalisten, tussen pro-' en anti-communisten, tussen coöperatdren<br />

en norr-coöperatoren, tussen conservatieven en Fadicalen - hu was<br />

er voor het eerst eenheid, nujhadden<br />

, '<br />

voorhet eerst vrijwel aile bestaande<br />

, l<br />

I Binnenskamers was Welter een tikje verder gegaan,doordat he! kabinet-de Ç;e'er in<br />

december 139


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

inheemse politieke organisaties de afspraak gemaakt dat zij niet zelfstandig<br />

maar louter in federatief verband zouden optreden.<br />

Geen wonder dat de PID zich over de Gapi en de door haar ingezette<br />

actie spoedig zorgen ging maken.<br />

De dienst hield voormannen als Thamrin voor wezenlijk onbetrouwbaar.<br />

Zij waren, aldus zijn in no.vember '39 opgesteld, eerder al gememoreerd<br />

rapport? 'deloyale figuren' die aan hun 'politieke verlangens ...<br />

op misleidende wijze een massaal karakter in de Gapi denken te kunnen<br />

geven, ter bereiking van eigen aspiraties die het licht moeilijk kunnen<br />

verdragen' - 'onomstotelijk' was namelijk 'gebleken dat zij het vertrouwen<br />

hebben van de Japanners' (daarop komen wij nog terug). Het was<br />

dus bedenkelijk dat de Gapi een aanhang van zekere omvang had gekregen;<br />

de PID schatte deze, de in vakbonden georganiseerde arbeiders<br />

meegerekend, op honderdtienduizend personen 1, 'een georganiseerde<br />

macht', op een bevolking van zeventig miljoen zielen 'relatief wel klein',<br />

'maar waarvan de morele betekenis niet onderschat mag worden.' 2<br />

Inderdaad, niet die morele en evenmin de politieke. Wat was in ruim<br />

twintig jaar veel veranderd! Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog<br />

had Indië de Sarekat Islam gekend, maar zij was toch meer een beweging<br />

geweest van collectieve en vluchtige extase dan van doelbewuste actie<br />

en zij was nimmer zo ver gegaan dat zij onafhankelijkheid had geëist<br />

- nu, bij het begin van de Tweede Wereldoorlog, kende Indië een<br />

samenwerkingsverband van nagenoeg alle inheemse politieke stromingen<br />

dat, al werd dat niet gezegd, in wezen die onafhankelijkheid begeerde.<br />

In die ruim twintig jaar waren bovendien veel meer Indonesiërs<br />

politiek geschoold geraakt en hadden velen voor hun anti-gouvernementeel<br />

streven geleden of er zelfs het leven voor geofferd - men kan dan<br />

in de eerste plaats denken aan diegenen die bij de PKI-opstanden van<br />

'26-'27 gesneuveld waren of anderszins door die opstanden het leven<br />

hadden verloren (terecht had Hatta de communisten onder dezen 'verkapte<br />

nationalisten' genoemd), voorts aan allen die naar Boven-Digeel<br />

of andere afgelegen oorden waren gedeporteerd. Al die vervolgingsmaatregelen<br />

hadden als een stimulans gewerkt op het nationaal besef. Er was<br />

voorts een rijk geschakeerde Indonesische pers ontstaan waarin, hoe<br />

1 Een inheems jurist die in gouvernementsdienst was, kwam in een in de herfst van<br />

'40 geschreven rapport op een totaal van ca. tweehonderdduizend. ('Beschouwing van<br />

een inheems jurist over de huidige stromingen en ideeën in de inheemse politieke<br />

wereld' in van der Wal: Volksraad, dl. II, p. 594) 2 Rapport nationalistische beweging<br />

1933-1939, p. 97--98.<br />

450


GROEI VAN HET NATIONALISME<br />

voorzichtig zij zich ook moest uitdrukken, 'een zeer bewust streven naar<br />

politieke zelfstandigheid' (aldus van Poll en Teulings in hun rapport) tot<br />

uiting kwam - dàt was dus de geest waarin een geschat aantal van enkele<br />

honderdduizenden lezers dagelijks werd beïnvloed. Verder waren ook<br />

de Islamietische organisaties krachtiger en zelfbewuster geworden en ook<br />

zij hadden een federatief verbond gevormd. Hetzelfde hadden de jeugdorganisaties<br />

en de vakbonden van inheems gouvernementspersoneel<br />

gedaan. Er waren met dat alles in de inheemse wereld moderne groepsstructuren<br />

ontstaan die men aan het einde van de Eerste Wereldoorlog<br />

niet had gekend.<br />

Natuurlijk, wie louter naar de dessa's keek of naar de stads-kampongs,<br />

merkte weinig of niets van politieke beroering: in de dessa's ging het<br />

leven zijn traditionele gang en werd, zoals de eeuwen door het geval was<br />

geweest, het gezag van de jegens het gouvernement gehoorzame volkshoofden<br />

aanvaard en in de stads-kampongs waren de meeste inheemsen,<br />

die het al moeilijk genoeg vonden om dagelijks het bescheiden bedrag<br />

bijeen te scharrelen dat zij voor het levensonderhoud van hun gezinnen<br />

nodig hadden, nog niet aan enige politieke bedrijvigheid toe. Daaraan<br />

gaf zich slechts een minderheid over - beslissend was dat zij, die minderheid,<br />

uitdrukking gaf aan de concrete verlangens van de ontwikkelden<br />

en aan de meer vage van de brede massa des volks; die verlangens hadden<br />

bovendien symbolen gekregen: de eigen vlag, het rood-wit van Modjopahit,<br />

het eigen volkslied, het Indonesia Raya, en de nieuwe naam,<br />

Djakarta, voor de stad die de hoofdstad moest worden van een vrij<br />

Indonesië.<br />

*<br />

Zijn wij te ver gegaan met te schrijven dat de politiek-actieve minderheid<br />

de ontwikkelden en, zij het minder duidelijk, ook de brede massa des<br />

volks achter zich had? Wij menen van niet.<br />

Wat die massa betreft, herinneren wij aan wat van Poll en Teulings<br />

als neerslag van de vele door hen met Nederlandse deskundigen gevoerde<br />

gesprekken in hun rapport over Java hadden geschreven: 'er leeft in het<br />

gehele volk' (wij cursiveren) 'een latent, vaag verlangen naar het terugtreden<br />

der Nederlandse heerschappij', 1 en ten aanzien van de ontwikkelden<br />

I Overeenkomstige constateringen met betrekking tot de Buitengewesten zijn ons<br />

niet bekend, maar wij durven veronderstellen dat het 'latent, vaag verlangen naar het<br />

451


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

willen wij aanhalen wat van der Plas, toen gouverneur van Oost-java<br />

(en binnen het BB-apparaat de beste kenner van de Islam en een van de<br />

beste van de inheemse wereld), in juli '39 in een brief aan de directeur<br />

van het departement van binnenlands bestuur als zijn opinie had vastgelegd:<br />

'dat de intellectuele Inlanders, bij alle zelfbedwang en nuèhter<br />

inzicht in mogelijkheden, zonder uitzondering' (wij cursiveren) 'verlangen<br />

naar en dromen van zelfstandigheid, eigen baas in eigen land zijn en<br />

soms nog meer!'!<br />

Uiterlijk ademde alles in Indië nog stabiliteit. Ér heerste rust in de<br />

statige paleizen varr de gouverneur-generaal en in de gebouwen van de<br />

Raad van Nederlands-Indië, van de Volksraad. van de departementen en<br />

van de gouvernementele diensten; rust in de kantoren van het wijdvertakte<br />

Nederlandse en in de behuizingen van het nog wijder vertakte<br />

inheemse bestuursapparaat. Stabiel was het beeld dat een samenleving<br />

bood waarin het Nederlandse b-edrijfsleven in niet meer dart enkele<br />

decennia nieuwe, op de wereldmarkt gerichte productieve centra had<br />

doen ontstaan, onderling verbonden door de schepen van de KPM en de<br />

vliegtuigen van de Knilrn. Er werd niet gestaakt en niet gedemonstreerd,<br />

et waren geen onlusten, laat staan opstanden - de macht van het Knil en<br />

van de gouvernementspolitie werd gerespecteerd.<br />

Die stabiliteit en die rust evenwel, tezamen een beeld biedend dat in<br />

Indië grote overtuigingskracht had voor bijna alle Europeanen en in het<br />

moederland voor bijna alle Nederlanders, waren schijn. Nederland had<br />

de innerlijke aanhankelijkheid van de Indonesiërs niet weten te winnen,<br />

zelfs niet die van de sultans, de regenten en de andere volkshoofden;<br />

hoe oprecht de gevoelens van verbondenheid met Indië ook waren die<br />

bij veel Nederlanders leefden, Nederlands band met Indië had altijd een<br />

terugtreden der Nederlandse heerschappij' daar bij de onontwikkelden c.q, politiek<br />

niet-actieven geenszins ontbrak en wellicht ook een vrij algemeen karakter had. Men<br />

moet daarbij in het oog houden dat er in de jaren '10, '20 en ']0 delen van de<br />

Buitengewesten zijn geweest waar de anti-gouvernementele actie krachtiger was dan<br />

op java als geheel - wij denken dan in het bijzonder aan Atjeh, Sumatra's Westkust<br />

en Djarnbi, 'Er is bovendien in '40 gebleken dat de actie van de Gapi op Sumatra en<br />

Celebes dezelfde weerklank vond als op Java; ook schreven de inheemse bladen in<br />

de Buitengewesten in dezelfde geest als die welkt: op Java uitkwamen. Afgezien<br />

daarvan, waren voor de voortzetting van het Nederlands gezag de verhoudingen op<br />

Java het belangrijkst; op dit eiland lag het politieke zwaartepunt van heel Indië.<br />

I Van der Plas citeett de brief d.d. IQ juli '39 in zijn brief d.d. 17 april '41 aan de<br />

directeur van het dep_ van binnenl. bestuur .(ARA, MK, M 72, XI, 7 A),<br />

452


GROEI VAN HET NATIONALISME<br />

eenzijdig karakter gedragen en was een band van dwang geweest. Die<br />

dwang paste.minder en minder in het tijdsgewricht. Zich verzettend tegen<br />

het machtsstreven van een Indonesische elite dat aansloot bij de aspiraties<br />

van de brede massa, was Nederland derhalve, zonder het te beseffen,<br />

gewikkeld in een achterhoedegevecht waarin het het onderspit moest<br />

delven. Hoe en wanneer? Er was bij het uitbreken van de Tweede<br />

Wereldoorlog niemand, ook geen Indonesiër, die die vraag kon beantwoorden.<br />

De neutraliteitsperiode<br />

Toen wij in het voorafgaande schreven over het op 19 september '39<br />

uitgegeven manifest van de Gapi en over het eind december' 39 in Batavia<br />

gehouden, door haar georganiseerde Volkscongres, overschreden wij de<br />

datum van I september waarop Duitsland Polen aanviel, en die van<br />

3 september waarop Engeland en Frankrijk aan Duitsland de oorlog<br />

verklaarden. De Tweede 'Wereldoorlog was begonnen. Nederland Was<br />

neutraal en die neutraliteit gold natuurlijk ook voor Nederlands-Indië.<br />

Ook daar viel niet te voorzien hoe die grote worsteling zich verder zou<br />

ontwikkelen ~ duidelijk was wèl dat regelingen moesten worden getroffen<br />

welke het gouvernement in staat zouden stellen, sneller in te grijpen<br />

dan in vredestijd, en welke het voor het militair apparaatmogelijk zouden<br />

maken om, als de nood aan de man kwam, te beschikken over bijzondere<br />

bevoegdheden.<br />

Over het sneller ingrijpen van het gouvernement had een in '36<br />

ingesteld nieuw college, de Staatsmobilisatieraad (wij komen er op terug<br />

in het hoofdstuk over Indië's defensie), zijn gedachten laten gaan. Het<br />

college had een ordonnantie ontworpen, de Algemene Machtigingsordonnantie,<br />

welke het gouvernement het recht gaf, bedrijven te verplichten<br />

tot medewerking aan defensiemaatregelen, personeel ~everplaatsen<br />

en personen van zestien tot zestig jaar tewerk te Stellen dan wel aan te<br />

wijzen voor het uitvoeren van bepaalde diensren of voor het volgen van<br />

daartoe noodzakelijke opleidingen; Die ontwerp-ordonnantie werd op<br />

3 september door de Volksraad goedgekeurd, niet evenwel met algemene<br />

stemmen: negen inheemse nationalisten, onder wie de vier van de<br />

Parindra-îiecsie, stemden tegen, geheel conform de opvatting die Thamrin<br />

eind december '38 op het tweede congres van de Parindra had<br />

verkondigd:<br />

453


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

'Zolang de toestand van Indonesië en de positie van de bevolking niet veel<br />

beter en belangrijker zijn dan nu het geval is en de Indonesiërs het recht missen<br />

om verandering te brengen in de nederige toestand van land en volk, is het niet<br />

rechtvaardig de Indonesiërs lijf en goed te laten opofferen ter handhaving van<br />

de bestaande toestand.' I<br />

Naast de Algemene Machtigingsordonnantie werd in Indië bij gouvernementsbesluit<br />

van 20 september '39 een regeling afgekondigd voor<br />

de staat van oorlog en beleg die nauwaansloot bij de Nederlandse<br />

oorlogswet. De staat van oorlog gold overigens al van I september af<br />

aangezien de Nederlandse regering op die dag het gehele grondgebied<br />

van het koninkrijk in staat van oorlog had verklaard - die rechtstoestand<br />

gaf de militaire autoriteiten slechts beperkte extra-bevoegdheden. Onder<br />

de staat van beleg zouden die veel groter zijn: zij zouden dan in Nederland<br />

o.m. openbare vergaderingen (behalve godsdienstoefeningen) en<br />

optochten kunnen verbieden, personen uit bepaalde gebieden verwijderen<br />

of hen in hechtenis nemen, arbeidskrachten vorderen, niet-militairen<br />

inlijven bij de militaire macht en de vrijheid van drukpers alsmede het<br />

post-, telegraaf- en telefoongeheim opheffen. Indië had eigenlijk zulk<br />

een staat van beleg nauwelijks nodig, immers: de bevoegdheden die de<br />

opperbevelhebber van land- en zeemacht in Nederland onder de staat<br />

van beleg zou krijgen, bezat de gouverneur-generaal van Nederlands-<br />

Indië reeds, hetzij op grond van de Wet op de Indische staatsinrichting,<br />

hetzij op grond van diverse ordonnanties, de Algemene Machtigingsordormantie<br />

inbegrepen. Hoe dat zij, het kon in bepaalde omstandigheden<br />

politieke voordelen hebben indien die bevoegdheden niet werden uitgeoefend<br />

door een gouverneur-generaal die, al was hij ook tegelijk in<br />

Indië opperbevelhebber van land- en zeemacht, als een civiele figuur<br />

werd gezien, maar door een militair, in dit geval de commandant van<br />

het Knil.<br />

Die mogelijkheid werd aangehouden: voor de afkondiging van de<br />

staat van beleg in heel Indië of in delen daarvan was een apart besluit<br />

van de gouverneur-generaal nodig.<br />

*<br />

Op economisch gebied deden zich in de neutraliteitsperiode in Indië<br />

I Aangehaald in Pluvier: Overzicht, p. 106.<br />

454


DE ECONOMIE IN DE NEUTRALITEITSPERIODE<br />

dezelfde moeilijkheden voor als in de Eerste Wereldoorlog. De belangrijkste<br />

was dat het scheepsverkeer naar en van Europa grote hinder<br />

ondervond. De Stoomvaart Maatschappij Nederland nam haar kostbaarste<br />

passagiersschepen uit de vaart en legde twee daarvan: de nieuwe 'Oranje'<br />

en de oudere 'Marnix van St.Aldegonde', in Indische havens op. Kleinere<br />

schepen bleven de dienst op Europa onderhouden, waarbij Genua na<br />

enige tijd de eindhaven werd. Ook het vrachtvervoer werd bezwaarlijker,<br />

zulks mede doordat de Engelsen en Fransen in het kader van hun<br />

blokkadepolitiek jegens Duitsland scherp controleerden of er goederen<br />

naar Nederland werden vervoerd die voor afnemers in Duitsland bestemd<br />

waren. Handelshuizen in Nederland of in Indië, van welke bekend<br />

was dat zij handel op Duitsland plachten te drijven, werden door de<br />

Engelsen op een z.g.zwarte lijst geplaatst - aan die handelshuizen werden<br />

geen bewijzen verstrekt, de z.g. naval certificatesof navicerts, die waarborgden<br />

dat men zonder teveel tijdverlies met de betrokken ladingen de<br />

Engelse controleposten kon passeren. In Indië kwamen eind september<br />

'39 negen handelshuizen op de zwarte lijst te staan en een maand later<br />

nog eens twaalf. In Nederland had die zwarte lijst niet veel effect doordat<br />

de betrokken firma's hun transacties camoufleerden, maar in Indië, aldus<br />

in januari '40 het Duitse Generalkonsulat in Amsterdam,<br />

'sah es von vornherein anders aus. Dort übt der britische Generaikonsul in Batavia eine<br />

Art Nebenregierung aus, an u/elche die niederländisch-indischen Regierungsbehörden, wie<br />

es scheint, nur sehr vorsichtig und zögernd zu tasten wagen'l -<br />

vooral achtte dat Generalkonsulat het kwalijk dat de Nederlands-Indische<br />

posterijen, zoals vóór de oorlog gebruikelijk was, alle voor Europa<br />

bestemde postzakken ter sortering over de verschillende landen van<br />

Europa naar het Britse Singapore bleven sturen; daar werd nu alle voor<br />

Duitsland bestemde post in beslag genomen.<br />

Dat de Britse consul-general in Batavia 'eine Art Nebenregierung' zou<br />

uitoefenen, dunkt ons hogelijk overdreven, maar het was een feit dat de<br />

Europese pers in Indië, ervan overtuigd dat de veiligheid van Indië in<br />

wezen afhing van Britse steun, in haar berichtgeving en commentaren<br />

minder angstvallig neutraal was dan de pers in Nederland. In Indië was<br />

dan ook in de neutraliteitsperiode de publieke opinie onder de Europeanen<br />

sterker anti-Duits dan in Nederland en het is dus mogelijk dat de<br />

I Deutsches Generalkonsulat Amsterdam: 'Die englische Wirtschajtskriegführung in Holland<br />

und die holländischen Abwehrversuche' (12 jan. I940), p. 3 (FOjSD, 470 849 e.v.).<br />

455


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

Britse consul-general in Indië een mate van medewerking ontving die de<br />

officiële Britse instanties in Nederland niet kregen. Men bedenke daarbij<br />

dat van Nederland uit de gehele overzeese handel door de Brits-Franse<br />

blokkade ernstig werd belemmerd (in Nederlandse handelskringen en<br />

bij de regering wekte dat een stevige irritatie), terwijl de overzeese handel<br />

van Nederlands-Indië uit slechts hinder ondervond bij de handel met<br />

Europa. Transporren naar andere werelddelen werden door de Britten en<br />

Fransen niet gecontroleerd omdat zij het personeel niet hadden voor het<br />

bemannen van controleposten - daar was o.m. het gevolg van dat Indië<br />

in de neutraliteitsperiode aan Duitsland nog aanzienlijke hoeveelheden<br />

rupber en tin leverde die via de Transsiberische spoorweg, d.w.z. dwars<br />

door de Sowjet-Unie (Hitler en Stalin hadden kort voor het uitbreken<br />

van de Tweede Wereldoorlog een bondgenootschap gesloten), werden<br />

getransporteerd ~ voor die leveranties waren aan de Duitse regering<br />

geheime kredieten verschaft door de. Nederlandse die, zo drukten wij<br />

het in deel 2 (Neutraal) uit, voortdurend laveerde tussen de Scylla van<br />

de Duitse en de Charybdis van de Geallieerde oorlogvoering.<br />

Afgezien van de leveranties via de Sowjet-Unie konden uit Indië geen<br />

grondstoffen en voedingsmiddelen meer aan Duitsland geleverd worden:<br />

de algemene doorvoer uit Nederland naar Duitsland werd tot een tiende<br />

gereduceerd. Verschepingen naar Nederland konden, zij het met vertraging,<br />

doorgaan - de Nederlandse regering kocht in Indië grote hoeveelheden<br />

rubber, tin, suiker, mais, sojabonen, kapok, huiden en diverse<br />

palmproducten in. Onder toezicht van het gouvernement, dat daarbij<br />

beschikte over de nieuwe lichamen die in de crisisjaren waren opgericht,<br />

pasten de Indische handelsfirma's zich aan de gewijzigde omstandigheden<br />

aan - men leerde de positie van Nederland aanvaarden dat als kleine<br />

neutrale staat mèt Zwitserland, België, Luxemburg, Denemarken, Zweden<br />

en Noorwegen gelegen was in een gebied waar de grote botsing<br />

tussen de oorlogvoerende mogendheden op zich liet wachten.<br />

*<br />

Op 9 april '40 sloeg Duitsland toe: volledig onverwacht kwam het nieuws<br />

dat heel Denemarken door de Wehrmacht was bezet, dat dit land zich<br />

vrijwel zonder slag of stoot had overgegeven, dat de Wehrmacht er ook<br />

in was geslaagd, troepen aan land te zetten in de voornaamste havens van<br />

Noorwegen, van de hoofdstad Oslo tot in het ver noordelijk gelegen<br />

Narvik, en dat Vidkun Quisling, de leider van een kleine Noorse natio-<br />

456


ANGST VOOR EEN 'VIJFDE COLONNE'<br />

naai-socialistische partij, Nasjonal Samling, was gaan optreden als Noorwegens<br />

minister-president. Verbijsterende berichten! In Denemarken en<br />

Noorwegen zelf deden zij de overtuiging ontstaan dat het onbegrijpelijksnelle<br />

succes van de Wehrmacht niet met normale milltaire middelen was<br />

behaald maar het gevolg was geweest van geheime agenten die in die<br />

twee Scandinavische staten gewroet hadden: Duitsers en daarnaast Denen<br />

en Noren die zich met het Duitse Rijk verbonden hadden. Men repte<br />

van valse orders, van doorgesneden verbindingskabels, van saboterende<br />

officieren, van Duitse soldaten en Duitse wapens die tevoren binnengesmokkeld<br />

waren, van Duitse vissers, handelsreizigers en toeristen, die<br />

druk als spionnen gefungeerd hadden, kortom: de bliksemsnelle verovering<br />

van twee landen leek in de eerste plaats gevolg van het sinister<br />

optreden van een 'Vijfde Colonne'. Die term was in de herfst van '36<br />

tijdens de Spaanse burgeroorlog geboren en vooral in '38 hadden zich<br />

gebeurtenissen voorgedaan die aan 'miljoenen mensen de overtuiging<br />

hadden geschonken dat aan de expansie van het Derde Rijk gewroet ten<br />

grondslag lag: Oostenrijk zou door de verrader Seyss-Inquart in Duitse<br />

handen gespeeld zijn en de Sudeten-Duitsers waren als breekijzer gebruikt<br />

op de eenheid van Tsjechoslowakije.<br />

Bestond, zo vroegen sommigen in Europese kring en zo vroeg mede<br />

het gouvernement zich af, ook in Nederlands-Indië het gevaar dat een<br />

Vijfde Colonne ontwrichtend zou optreden? Militair ingrijpen had men<br />

van het verre Duitsland niet te vrezen, maar Japan kon daar wèl toe<br />

overgaan en dat land had in de herfst van '36 het z.g. Anti-Komintemverdrag<br />

met Duitsland gesloten. Had Japan soms een landing in Indië in<br />

de zin en waren in dat kader wellicht taken toebedeeld aan de in Indië<br />

gevestigde Duitsers en aan Indische NSB'ers? Geruchten gingen de ronde<br />

doen dat een aantal van die Duitsers voornemens was, met steun van<br />

Japan een greep naar de macht te doen. In Batavia bevond zich het Deutsche<br />

Haus (men zou kunnen zeggen: de sociëteit der Duitsers) vlak bij de<br />

bureaus van de Indische omroep, de Nirom - was die ligging opzet?<br />

Voorts had de Duitse firma Siemens &- Halske et een nieuw betonnen<br />

kantoorpand .laten optrekken dat er haast als een fort uitzag - was dit<br />

pand als centrum gedacht voor militaire acties? Vragen als deze gingen<br />

veel Europeanen kwellen en de daardoor ontstane nervositeit liet het<br />

gouvernement niet onberoerd. Er was al besloten (wij weten n-iet precies<br />

wanneer) om; als Duitsland Nederland zou aanvallen, de negentien<br />

Duitse schepen die bij of kort na het begin van de Tweede Wereldoorlog<br />

in Indische havens voor anker waren g~gaan, op slag te bezetten en alle<br />

mannelijke Duitsers van zeventien jaar of ouder te interneren - nu<br />

457


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

werden onmiddellijk maatregelen genomen. Op 15 aprilontving de<br />

commandant van het marine-eskader, schout-bij-nacht G. W. Stöve,<br />

bevel van de commandant-Zeemacht, schout-bij-nacht C. E. L. Helfrich,<br />

om op te stomen naar het centrum van de Javazee waar hij een mogelijke<br />

Japanse landingsvloot zou kunnen onderscheppen; ook werden op die<br />

dag de spoorwegen, de telegraafkantoren, de bureaus van de Nirom, de<br />

radiozenders en de belangrijkste gouvernementsgebouwen onder bewaking<br />

gesteld. Het publiek zag op al die punten geüniformeerde en<br />

gewapende militairen van het Knil verschijnen - velen namen aan dat<br />

het gouvernement wel heel gegronde redenen moest hebben voor al die<br />

voorzorgsmaatregelen, en die veronderstelling wakkerde de ongerustheid<br />

zozeer aan dat van Starkenborgh zich in een.radiotoespraak verdedigde<br />

tegen het verwijt dat het gouvernement stil zou zitten. 'De onrust<br />

die dreigt te komen, psychologisch wel te verklaren, vindt nochtans', zei<br />

hij, 'in het bestel van de feiten niet haar rechtvaardiging.' 1<br />

Besloten werd ook om tegen de Indische NSB op te treden. Wel was<br />

van de vrij brede steun die deze groepering aanvankelijk in het Europese<br />

deel van de samenleving gevonden had, niet veelover maar zij had haar<br />

actie voortgezet en gaf in Bandoeng een weekblad uit, Het Licht, dat als<br />

gevolg van het opschuiven in pro-Duitse richting van de NSB in Nederland,<br />

telkenmale van sympathie getuigde voor wat Duitsland in Europa<br />

ondernam. Gelijk vermeld, had de Indische NSB eind '39 in heel Indië<br />

nog ruim zeventienhonderd leden en ruim duizend sympathisanten<br />

(d.w.z. personen die de partij financieel regelmatig steunden maar er geen<br />

lid van waren); onder die ruim zeventienhonderd leden waren er honderdvijf-en-zeventig<br />

die in dienst waren bij het gouvernement. Dat getal<br />

was aan het gouvernement overigens onbekend en het wist ook niet, wie<br />

precies NSB'er was - de NSB was voor gouvernementsdienaren immers<br />

niet verboden en er waren nimmer systematisch gegevens over verzameld.<br />

Op 22 april pleegde van Starkenborgh terzake overleg met procureurgeneraal<br />

Marcella (een man van wie bekend was dat hij sterke sympathieën<br />

voor de NSB had gekoesterd) en de directeuren der departementen.<br />

Van Starkenborgh zei, niet méér te weten dan dat zich bij de politie<br />

één commissaris en bij de gouvernementsgezondheidsdienst één arts<br />

bevond die lid waren van de NSB, en dat van het Knil en het BB-apparaat<br />

geen NSB'ers deel uitmaakten - zijn voorstel was, deze personen te<br />

1 Nieuwe Rotterdamse Courant, 24 april 1940.


MAATREGELEN TEGEN DE INDISCHE NSB?<br />

waarschuwen. Van Maak, directeur van economische zaken, achtte dat<br />

onvoldoende - hij" vond dat leden van de Indische NSB uit de gouvernementsdienst<br />

ontslagen moesten worden. Daar waren nadere gegevens<br />

voor nodig. Mr. Marcella's parket bezat geen ledenlijst en deze wees er<br />

op, 'dat', aldus de notulen van deze bespreking', 'er ook personen zijn<br />

die geen lid zijn, maar toch overtuigde NSB'ers', en dat men bovendien<br />

'rechtstreeks' lid kon zijn van de NSB in Nederland. Besloten werd,<br />

nadere gegevens te verzamelen, waarna de directeuren der departementen<br />

zich zouden moeten 'uitspreken over de vraag of overplaatsing mogelijk<br />

is en welke verwachtingen van het toedienen van een waarschuwing<br />

kunnen worden gekoesterd. Men moet', zei van Starkenborgh, 'eerst<br />

trachten, betrokkenen aan het verstand te brengen wat zij behoren te<br />

doen.' Verder wilde hij niet gaan.<br />

Hij ging toch verder.<br />

Op 29 april stond in Nederland in de pers te lezen dat Mussert in een<br />

interview met de correspondente van een van de grootste Amerikaanse<br />

omroepmaatschappijen duidelijk had gemaakt dat de NSB'ers bij een<br />

aanval van Duitsland op Nederland de Duitsers met gekruiste armen<br />

zouden afwachten. Het bericht omtrent dat interview wekte in Indië in<br />

Europese kringen zulk een storm van verontwaardiging dat Mussert<br />

enkele dagen later in een telegram aan de Indische NSB de gewekte<br />

indruk van landverraad trachtte te corrigeren: NSB'ers, seinde hij, die bij<br />

de overheid of bij de krijgsmacht hun functie verloren hadden, konden<br />

niet anders doen dan bij een Duitse aanval met gekruiste armen toezien,<br />

'soldaten in het leger' (gemobiliseerde NSB'ers) 'doen natuurlijk hun<br />

plicht.' 2 Die correctie maakte op de Europeanen in Indië niet veel indruk.<br />

Veel belangrijker vonden dezen het op 4 mei komend bericht dat de<br />

opperbevelhebber van land- en zeemacht in Nederland, generaal H. G.<br />

Winkelman, gebruik makend van de bevoegdheden die hij bezat onder<br />

de op 19 april voor heel Nederland afgekondigde staat van beleg, op<br />

3 mei een-en-twintig personen had laten arresteren en interneren, onder<br />

wie het NSB-Tweede Kamerlid mr. M. M. Rost van Tormingen - op de<br />

yde mei kon men in de Europese bladen lezen waarom die een-entwintig<br />

waren opgepakt: minister-president de Geer had in een radiotoespraak<br />

verklaard dat van hen was 'komen vast te staan, hoofd voor<br />

hoofd, ... dat de veiligheid des lands hun internering gebiedt.'<br />

I Een gedeelte van deze notulen werd op 6 mei toegezonden aan het Haagse<br />

departement van koloniën (ARA, MK, M 74, XI, 12). 2 Het Nationale Dagblad, 3 mei<br />

194°·<br />

459


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

En in indië was de NSB nog niet eens voor gouvernementsdienaren<br />

verboden!<br />

De pressie op van Starkenborgh werd sterker en nu gaf hij toe: een<br />

verbod van de NSB achtte hij overbodig ('de regering meent niet', aldus<br />

het desbetreffend gouvernementsbesluit ' , 'dat het lidmaatschap van de<br />

NSB op zichzelf zal mogen worden beschouwd als aanwijzing ener<br />

mentaliteit welke onverenigbaar is met loyaliteit aan het gezag'), maar<br />

hij beperkte wel het vetgaderrecht van de NSB en wees haar aan als een<br />

vereniging waarvan gouvernementsdienaren geen lid mochten zijn; dat<br />

betekende dat wie lid bleef, ontslagen zou worden.<br />

Dit besluit werd op donderdag 9 mei genomen.<br />

*<br />

Een week: of twee eerder, enkele dagen na de afkondiging van de staat<br />

van beleg in Nederland, had minister Welter een korte persoonlijke brief<br />

geschreven aan van Starkenborgh waarin deze gelezen had dat het kabinet<br />

rekening hield met de mogelijkheid van een plotselinge Duitse invasie;<br />

Welter had er de raad aan toegevoegd om alvast een proclamatie klaar te<br />

maken voor het geval die invasie een feit zou zijn en van Starkenborgh<br />

had die raad opgevolgd: de tekst lag op 9 mei gereed."<br />

Op vrijdag de lode ontving hij in de ochtend in zijn paleis te Buitenzorg<br />

het hoofd Van de dierist van volksgezondheid. Midden in het gesprek<br />

belde Kiveron,' de Algemeen Secretaris, hem op: de Wehrmacht had<br />

Nederland aangevallen, Nederland was in: oorlog. Onmiddellijk liet van<br />

Starkenborgh Helfrich waarschuwen dat de Duitse schepen bezet moesten<br />

worden; ook gaf hij opdracht tot het oppakken van alle te interneren<br />

Duitsers, Vervolgens reed hij naar Batavia. Zijn proclamatie werd er aan<br />

de pers doorgegeven, zelf las hij de tekst in een radio-uitzending voor.<br />

'Verenigd ook in deze ure des gevaars', zegde hij het overvallen moederland<br />

'in een hartstochtelijk medeleven' alle mogelijke steun toe. Hij<br />

deelde mee dat de staat van beleg voor heel Indië was afgekondigd en<br />

dat alle mannelijke Duitsers van zeventien jaar en ouder geïnterneerd<br />

zouden worden. De in politiek opzicht belangrijkste passage was die<br />

welke aan Nederlands-Indië's volkenrechtelijke positie gewijd was:<br />

.1. Bataviaas Nieuwsblad, Hi mei 1949. 2 Tekst o.m. in Gerbrandy: Enige hoofdpunten<br />

van het regeringsbeleid in Londen gedurende de oorlogsjaren 1940-1945 (1946), p. 23.8-39.


10 MEI 1940<br />

'De internarionaal-politieke status van dit gebied (blijft) dezelfde als voorheen.<br />

Het hier gevestigd gezag is bereid en in staat, op de bestaande voet het bewind<br />

te blijven voeren en te blijven waken over dit rechtsgebied, zo te land als ter zee.<br />

Hulp daartoe van buiten zal, van welke zijde ook geboden, als onwelkom worden<br />

afgewezen."<br />

Die laatste zin was bedoeld als een geruststelling: een geruststelling<br />

voor het Britse Rijk, Frankrijk en de Verenigde Staten dat Nederlands-<br />

Indië met het met Duitsland verbonden Japan geen speciale biridingen<br />

zou aangaan, een geruststelling voor Japan dat Nederlands-Indië zodanige<br />

bindingen niet zou aangaan met Britten, Fransen of Amerikanen.<br />

Van de vier grote mogendheden die belangen hadden in het gebied van<br />

de Indische en de Stille Oceaan, namen nog maar twee aan de Tweede<br />

Wereldoorlog deel: het Britse Rijk en Frankrijk. Hoe zich de verhouding<br />

tussen hen en Japan zou ontwikkelen en vooralook of de geleidelijk<br />

oplopende spanningen tussen de Verenigde Staten en Japan bezworen<br />

konden worden, vermocht van Starkenborgh niet te voorzien maar hij<br />

wenste in de lente van '40 Nederlands-Indië zo enigszins mogelijk buiten<br />

een oorlog te houden die zich tot het Verre Oosten zou hebben uitgebreid<br />

- wetend hoe zwak Indië's militaire krachten waren en beseffend dat hij<br />

op de werkelijke loyaliteit van de grote massa der inheemse bevolking,<br />

laat staan van haar politieke voormannen, niet mocht rekenen, vreesde<br />

hij dat zulk een uitbreiding van de strijd grote gevaren zou inhouden<br />

voor het behoud van Nederlands-Indië als deel van het koninkrijk.<br />

*<br />

Al in de neutraliteitsperiode had Japan duidelijk gemaakt dat het wenste<br />

te profiteren van het feit dat het koninkrijk der Nederlanden in Europa<br />

in een gevaarlijke en dus zwakkere positie was komen te verkeren. Begin<br />

februari '40 had de Japanse gezant in Den Haag een nota aan de Nederlandse<br />

regering overhandigd waarin er op aangedrongen was dat de<br />

handel tussen Japan en Nederlands-Indië belangrijk zou worden uitgebreid,<br />

dat meer Japanners tot Indië zouden worden toegelaten (er woon-<br />

, Men vindt precies dezelfde formulering in de proclamatie die de gouverneur van<br />

Curaçao (d.w.z.van de Nederlandse Antillen), G. J. J. Wouters, op 10 mei uitvaardigde<br />

- wij houden het voor waarschijnlijk dat de passage in Den Haag opgesteld is en dat<br />

zij het gevolg is geweest van een Japanse en een Amerikaanse verklaring waarop wij<br />

aan het slot van het volgende hoofdstuk terugkomen.


TWEE BEWOGEN DECENNIA<br />

den er ca. achtduizend), dat meer japanse ondernemingen verlof zouden<br />

krijgen zich in Indië te vestigen en dat de pers in Indië weerhouden zou<br />

worden, in anti-japanse geest te schrijven. Was dat een volledige opsomming<br />

van japans wensen? ja, misschien van die welke de japanse<br />

regering begin 'aomet kans op succes naar voren meende te kunnen<br />

brengen, maar zowel in Den Haag als in Batavia was bekend dat er in<br />

japan invloedrijke kringen waren die heel veel verder wilden gaan. Die<br />

kringen zagen japan oftewel Nippon ('het land van de rijzende zon') als<br />

de macht die geheel Oost-Azië diende te herordenen en daar een eigen,<br />

zoveel mogelijk autarkisch systeem moest vestigen waarin Nederlands-<br />

Indië zou optreden als voorname leverancier van industriële grondstoffen<br />

en voedingsmiddelen. De inzet, 10 mei' 40, van het grote Duitse offensief<br />

in West-Europa liet die kringen niet onberoerd. Op de rj de (de dag<br />

waarop koningin Wilhelmina en het kabinet-de Geer naar Engeland<br />

overstaken) lichtte de Duitse ambassadeur in Tokio, Eugen Ott, die<br />

uitnemende verbindingen had met officieren van het japanse leger en<br />

van de japanse vloot, het Auswärtige Amt in dat weliswaar de japanse<br />

marinestaf vertrouwde dat het Britse Rijk (en Frankrijk) alsmede de<br />

Verenigde Staten de status quo van Nederlands-Indië zouden eerbiedigen<br />

zodat japan hetzelfde zou kunnen doen, maar, aldus Ott,<br />

'entgegen diesem Standpunkt der Marineleitung uertreten. aktivistische Kreise Armee und<br />

Marine die Auffassung,japan laufe bei Festhalten an der Politik des 'Status quo' Gefahr,<br />

[eine] geschichtlick einma!ige Chance Zl-I verpassen' 1 -<br />

en wie de japanse politiek in de jaren '30 had gevolgd, wist dat het die<br />

'aktivistische Kreise' waren geweest die op beslissende momenten japans<br />

aggressief beleid hadden bepaald. .<br />

In de situatie die door Duitslands aanval op Nederland geschapen was,<br />

had Nederlands-Indië, zoals ook voordien het geval was geweest, noch<br />

van het Britse Rijk óf Frankrijk, noch ook van de Verenigde Staten iets<br />

te duchten - het gevaar kwam slechts van één kant: die van japan.<br />

1 Telegram, 13 mei 1940, van de Duitse ambassadeur te Tokio aan het Auswärtige Amt<br />

(FOjSD, 84 5P).


HOOFDSTUK 8<br />

'Nippon'<br />

Op de zçste april 1942, ruim zes weken na de capitulatie van Kalidjati,<br />

werd in Japan en in alle door Japan bezette gebieden de een-en-veertigste<br />

verjaardag gevierd van Japans keizer, Hirohito. Hij was de enige Japanner<br />

wiens geboortedatum van betekenis werd geacht - voor zijn onderdanen<br />

golden andere regels. Bij hen werd er van uitgegaan dat zij op 1 januari<br />

telkens een jaar ouder waren geworden en voorzover er aan de persoon<br />

gebonden feestelijkheden waren (zij vonden slechts voor de jeugd plaats),<br />

droegen deze een collectief karakter.' Slechts de keizer had een persoonlijke<br />

verjaardag: een nationale feestdag die een sterk religieuze inslag<br />

had.<br />

Op die zoste april '42 vonden voor de eerste mailI in heel Indië<br />

bijeenkomsten plaats die door de Japanse bezetter waren georganiseerd;<br />

deze had voorgeschreven dat de Japanse vlag, 'de zonnevlag', van elk<br />

huis moest wapperen, en wat de verjaardag van de keizer betekende voor<br />

de Japanners en diende te betekenen voor de bevolking van de Indische<br />

archipel, werd uiteengezet in radioteksten en in beschouwingen in d~ in<br />

Indië gepubliceerde dagbladen, alle door Japanners geschreven - die<br />

welke verschenen in het Soerabaiaas Handelsblad, behoorden tot de meest<br />

typerende. In een hoofdartikel werd in dit blad uiteengezet dat de Tenno,<br />

de keizer van het Land van de Rijzende Zon (Nippon), aan alle aardbewoners<br />

zijn gunsten schonk en dat Indië daarin zou delen:<br />

'Heel het eiland Java krijgt een nieuw licht, een nieuw schijnsel dat welvaart<br />

zal brengen. Hand in hand staan wij met het eigenlijke volk van deze landen<br />

teneinde te streven naar welvaart ... Geen moeite zalons daarvoor te veel zijn,<br />

wij stropen onze mouwen op, wij baden in ons zweet, alles órn de welvaart van<br />

dit volk te bevorderen.<br />

De stemmen welke men in elke stad kan beluisteren ... , komen recht uit het<br />

hart en dat hart jubelt over de komst van het nieuwe leven.<br />

Te oordelen naar het doen en laten der bevolking, blijkt op deze verjaardag<br />

1 De j de maart was de feestdag van alle meisjes, de yde mei die van alle jongens, de<br />

t yde november die van de gehele jeugd.


'NIPPON'<br />

van Tenno Heika' , dat allen deze gebeurtenissen met vreugde begroeten en<br />

gezamenlijk bidden dat Tenno Heika een lang leven beschoren moge zijn.'<br />

Wat de betekenis van de figuur van de Japanse keizer was, werd in<br />

aan het hoofdartikel toegevoegde, meer didactische beschouwingen uit-<br />

eengezet. japans geschiedenis was, zo las men daarin, 2602 jaar geleden<br />

(in het jaar 660 vóór Christus dus) begonnen. Sindsdien had Japan telkens<br />

maar één heerser gekend, de Tenno, 'geen andere godheid' was er geweest,<br />

'geen verdeeldheid, geen strijd om de macht', en al die Tenno's hadden<br />

tot een-en-dezelfde dynastie behoord. Haar oorsprong lag bij de Zonnegodin<br />

die aan de eerste Tenno drie 'heilige schatten' had geschonken:<br />

dapperheid, wijsheid en deugdzaamheid. Hirohito, de honderdvier-entwintigste<br />

Tenno, had die drie schatten door overerving verworven. Hoe<br />

was de verhouding tussen hem en zijn volk? Zij was, zoals zij steeds<br />

tussen keizer en onderdanen was geweest, een van volmaakte harmonie:<br />

'Tenno Heika neemt het volk in Zijn bescherming en het volk is Tenno Heika<br />

trouw tot in de dood. Tenno Heika beschouwt het volk als Zijn kind en het volk<br />

iiet in Hem een vader. 'Van oudsher is het voor het volk een eer om voor Tenno<br />

Heika te sterven, het gewicht van hun leven ten dienste van Tenno Heika is lichter<br />

dan een veertj e.'<br />

Deze met dapperheid, wijsheid en deugdzaamheid begiftigde keizer<br />

Was, zo werd verder uiteengezet, bij uitstek menslievend: niets anders<br />

begeerde hij en streefde hij na dan het heil der mensheid; op de dag<br />

waarop Japan ten aanval was getogen, 8 december '41, had hij 'het Grote<br />

Woord' gesproken, 'dat de wereld naar de weg van de vrede moet worden<br />

geleid', welnu:<br />

'Tenno Heika heeft medelijden met de gehele mensheid die steeds in vertroebeling,<br />

d.w.z. op oorlogsvoet, leeft en Tenno Heika wil klaarheid in die troebelheid<br />

brengen. Wat Tenno Heika wil is de werkelijke Wereldvrede ... Een volmaakte<br />

vrede moet de mensheid geschonken worden.' Dit Goddelijke Woord van Tenno<br />

Heika brengt ontroering teweeg in de van eerbied vervulde gemoederen van het<br />

gehele Japanse volk. Dat volk stort. tranen van blijdschap; het eerbiedigt de<br />

Goddelijke Wil vim Tenno Heika en het is opgestaan voor de Heilige Oorlog.'<br />

Een keizer dus van Goddelijke oorsprong, Vader van zijn volk, die<br />

krachtens zijn Goddelijke Wil een Heilige Oorlog had aanvaard met de<br />

I Heika kan men vertalen met 'Zijne Majesteit'.


JAPANS IDEOLOGIE IN 1942<br />

bedoeling aldus de ganse mensheid een volmaakte vrede te brengen<br />

- ziedaar de begrippen die bij Hirohito's verjaardag verkondigd werden;<br />

begrippen waarin een staatkundige overtuiging en een religieuze opvatting<br />

Waren versmolten tot een geheel waarvan de twee componenten<br />

elkaar versterkten, tezamen vormend een chauvinistische ideologie van<br />

vrij recente oorsprong: aanknopend bij elementen uit het geestelijk leven<br />

van het oude Japan, was zij tegen het einde van de negentiende eeuw<br />

tot ontwikkeling gekomen maar pas in de jaren '30 van de twintigste was<br />

zij de gehele Japanse samenleving gaan doordringen.<br />

Die ideologie nu, een geheel van geforceerde, onhistorische voorstellingen,<br />

was een overdekking van een geheel anders geaarde werkelijkheid:<br />

er was geen sprake van dat op de Japanse eilanden het gezag van<br />

een keizer ruim zes-en-twintig eeuwen lang zou zijn geëerbiedigd of dat<br />

zijn rijk verdeeldheid noch strijd om de macht zou hebben gekend<br />

- eeuwenlang waren de Japanse keizers van alle macht verstoken geweest<br />

en weinig volkeren hadden in hun binnenlandse ontwikkeling een zo<br />

diepe verdeeldheid en een zo verwoede strijd om de macht te zien<br />

gegeven als het Japanse.<br />

Van feodaal naar modern<br />

Er zijn drie punten van overeenkomst tussen de vroege geschiedenis van<br />

Japan en die van de Indische archipel: de oorspronkelijke bewoners, in<br />

dit geval de Ainoe's, werden in een eeuwenlang proces de binnenlanden<br />

ingedreven door van het vasteland van Azië afkomstige nieuwelingen"<br />

de rijstbouw was het voornaamste middel van bestaan van die nieuwelingen<br />

en wat aan primitieve machtsstructuren ontstond, vond zijn basis<br />

in de afdracht aan de machthebbers van een deel van de oogst en in<br />

uitgebreide herendiensten. Een eerste centraal gezag (gezag althans over<br />

'een aanzienlijk deel van de vier grote eilanden" die tezamen Japan<br />

vormen) ontstond niet in 660 voor Christus maar pas omstreeks het begin<br />

van de Christelijke jaartelling, bijna zeven eeuwen later dus; het werd<br />

uitgeoefend door een keizer, een Tenno, die zowel een wereldlijke als<br />

een sacrale figuur was, dat laatste krachtens de geloofsopvattingen van<br />

het Sjinto ('de weg der Goden'), een vorm van polytheïsme waarin vooral<br />

I Geschat wordt dat ca. 60ó n. Chr. nog de helft van het tegenwoordige Japan in het<br />

bezit was van de Ainoe's,


'NIPPON'<br />

de zon en de andere natuurkrachten alsmede de voorouders werden<br />

vereerd. De invloed van die eerste Tenno's was beperkt; de gedeelten van<br />

de bergachtige, vulkanische eilanden die zich voor de landbouw leenden,<br />

lagen ver uit elkaar en er was nog geen schrift. Dat schrift, t.w. de vele<br />

duizenden tekens ('karakters') van het Chinees, werd in het begin van de<br />

vijfde eeuw na Christus overgenomen van Chinezen en Koreanen die<br />

zich in Japan hadden gevestigd. Ruim een eeuw later begon ook de<br />

Chinese vorm van het Boeddhisme in Japan aanhangers te vinden,<br />

gevolgd door het Chinese Confucianisme dat het streven naar harmonie,<br />

de kinderlijke piëteit en de gehoorzaamheid aan hogergeplaatsten vooropstelde.<br />

Tussen die drie geloofsopvattingen kwam het niet tot strijd<br />

- veel Japanners, aanhangers van het Sjinto, onderschreven tegelijkertijd<br />

de leerstellingen van Boeddha en van Confucius. Er was dus sprake van<br />

een samensmelting van onderling afwijkende geloofsopvattingen, analoog<br />

aan wat zich vooral op Java had ontwikkeld.<br />

Tegen het einde van de achtste eeuw raakten de keizers hun wereldlijke<br />

macht kwijt: die werd nu uitgeoefend door een uit de regionale heersers<br />

voortgekomen opperheerser die evenwel steeds namens de keizer optrad,<br />

want deze, de rechtstreekse afstammeling van de eerste Tenno, had zijn<br />

sacrale betekenis ten volle behouden. Het hof werd in die tijd gevestigd<br />

in een nieuwe hoofdstad, Kioto (zie kaart VIII op pag. 468), die de kort<br />

gehouden keizer en de hofadel niet mochten verlaten. Herhaaldelijk was<br />

er sprake van strijd tussen de regionale heersers, de daimio's ('mannen<br />

van grote naam'), wie hunner als opperheerser zou optreden - de macht<br />

viel steeds toe aan diegene die de meeste gewapenden, samoerai, en andere<br />

helpers op de been kon brengen en het effectiefst was in het sluiten van<br />

allianties met mogelijke concurrenten die hij uiteindelijk te slim af moest<br />

zijn. Van omstreeks I IOO af kregen die opperheersers een nieuwe naam:<br />

Sjogoen ('Opperbevelhebber'). De macht van zulk een Sjogoen was gevolg<br />

van twee factoren: hij was erkend door de keizer, wiens beslissingen als<br />

sacrosanct golden, en hij was de landheer van het rijkste Japanse landbouwgebied<br />

dat in het oosten van het hoofdeiland, Honsjoe, was gelegen<br />

- de overige gebieden stonden onder het landheerlijk gezag van enkele<br />

honderden. daimio's die leenmannen waren van de Sjogoen.<br />

Dit feodale stelsel, geleidelijk opgebouwd, bestreek vrijwel het gehele<br />

gebied van de Japanse eilanden, toen in 1542 of 1543 de eerste Portugezen<br />

Japan bereikten. Handelswaren brachten zij mee maar ook nieuwe wapens,<br />

musketten: bijzonder welkom aan de Sjogoen en de daimio's, die<br />

het tot dusver hadden moeten stellen met zwaard, lans en pijl-en-boog.<br />

Spoedig werden die nieuwe vuurwapens op aanzienlijke schaal nage-


EERSTE JAPANSE CONTACTEN MET EUROPA<br />

maakt. Zij werden gebruikt toen in I592 een grote poging werd ondernomen<br />

om Korea te veroveren, maar de Koreanen wisten zich met steun<br />

van de Chinezen te handhaven. Toen de Japanners zich na zes jaar uit<br />

een goeddeels verwoest land moesten terugtrekken, was bij de Koreanen<br />

een haat jegens hen ontstaan die van generatie op generatie zou worden<br />

overgedragen.<br />

Evenals elders in Azië het geval was, werden de Portugese handelaren<br />

in Japan spoedig gevolgd door missionarissen: Jezuïeten. Dezen kregen<br />

van de Sjogoen, die in die tijd in strijd gewikkeld was met enkele<br />

Boeddhistische secten, verlof het Christendom te prediken en van een<br />

bevolking van vijftien tot twintig miljoen zielen wisten zij, later gesteund<br />

door van de Philippijnen aangekomen Spaanse Franciscanen en<br />

Dominicanen, ca. driehonderdduizend Japanners te bekeren; het meeste<br />

succes hadden zij in het gebied van de voor de handel met Europa<br />

belangrijkste haven, Nagasaki (zie kaart VIII op pag. 468).<br />

De eerste berichten omtrent Japan werden naar de Republiek der<br />

Zeven Verenigde Nederlanden overgebracht door Jan Huygen van Linschoten<br />

en een tweede Nederlandse zeeman die in dienst van de Portugezen<br />

had gevaren. In I598, drie jaar nadat Corrielis de Houtman scheep<br />

was gegaan naar Indië, werden vijf schepen uitgezonden, teneinde om<br />

Zuid-Amerika heen koers te zetten naar Japan. Slechts één van die vijf<br />

wist na twee jaar zwalken Japan te bereiken; van de bijna vijfhonderd<br />

mannen die de Republiek hadden verlaten, waren toen nog maar vieren-twintig,<br />

onder hen één Engelsman, in leven en van die vier-en-·<br />

twintig bezweken er nog drie daags na aankomst. Twintig Nederlanders<br />

konden via Nagasaki Japan verlaten, de meesten pas na enkele jaren, de<br />

Engelsman bleef, trouwde met een Japanse en kreeg een landgoed<br />

toegewezen.<br />

Toen nu, gehoord de door die vrijgelaten Nederlanders overgebrachte<br />

berichten, door de Oost-Indische Compagnie in I609 een handelspost in<br />

Japan werd gevestigd, werd het ontstaan van vaste relaties bevorderd<br />

door het feit dat Japan een krachtige Sjogoen had: de eerste uit het geslacht<br />

der Tokoegawa's dat; van vader op zoon, meer dan tweehonderdvijftig<br />

jaar lang hetzij feitelijk, hetzij formeel (in dat laatste geval trad een soort<br />

Grootvizier namens de Sjogoen op) het centrale gezag zou uitoefenen,<br />

zulks van een nieuwe hoofdstad uit: Edo (zie kaart VIII), gelegen in het<br />

rijkste landbouwgebied.<br />

De Tokoegawa-Sjogoen's ontpopten zich vrij spoedig als tegenstanders<br />

van het Christendom, mogelijkerwijs omdat verscheidenen van hun<br />

vroegere rivalen, daimio's dus, katholiek waren geworden. In I6I4 werd


'NIPPON'<br />

VlIJ. japan en omgeving<br />

De namen van gebieden en plaatsen die in de periode 1894-1931 doorjapan<br />

werden bezet of onder japanse invloed kwamen, zijn rood gedrukt.<br />

I


DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE EN JAPAN.<br />

per edict bepaald dat alle missionarissen en andere priesters Japan moesten<br />

verlaten, dat alle kerken moesten worden afgebroken en alle bekeerde<br />

Japanners hun nieuwe godsdienst moesten afzweren. Het edict werd<br />

slechts gedeeltelijk uitgevoerd, wèl nam de druk op de katholieken toe<br />

en in 1637 kwamen zij op een bij Nagasaki gelegen schiereiland in<br />

opstand tegen het gezag van de Sjogoen. Er ontstond een godsdienstoorlog<br />

(alle Japanse katholieken die hun geloof trouw wilden blijven, werden<br />

nu afgemaakt) en die worsteling werd door de opstandelingen verloren<br />

- hun laatste vesting werd met geschut van de Compagnie beschoten;<br />

conform het Boesjido, de erecode van de' samoerai, pleegden de laatste<br />

opstandelingen collectief zelfmoord. Het gebeuren versterkte bij de<br />

heersende Sjogoen de wens om buitenlandse invloeden uit Japan te weren;<br />

zo wilde hij ook voorkomen dat de zuidelijke z.g. 'Buiten-daimio's', d.w.z.<br />

zijn leenmannen op het eiland Kioesjoe en het aangrenzende deel van<br />

Honsjoe (de delen van Japan van waaruit de handelsrelaties met de rest<br />

van Azië en met Europa werden onderhouden) te machtig zouden worden.<br />

Vrijwel geheel werd Japan nu afgesloten van de buitenwereld:<br />

Japanners die zich elders hadden gevestigd, sommigen in Batavia, moesten<br />

naar hun land terugkeren I, op straffe des doods werd een ieder<br />

verboden Japan te verlaten, alle voor de grote vaart geschikte schepen<br />

werden vernietigd en alle handelsrelaties met de buitenwereld werden<br />

afgebroken met slechts twee uitzonderingen: Chinezen en Nederlanders<br />

kregen elk één handelspost; die van de Nederlanders werd gevestigd op<br />

het vlak voor Nagasaki gelegen, kunstmatige eilandje Desjima, waar<br />

voordien een Portugese post was geweest. Daar mocht de Oost-Indische<br />

Compagnie in 1641 een factorij stichten die zij tot het einde van de<br />

achttiende eeuw behield en die nadien ook in de negentiende in stand<br />

bleef." Zo was Nederland onder de Tokoegawa-Sjogoen's Japans enige<br />

1 Jan Pieterszoon Co en gebruikte Japanners als beroepsmilitairen en was zeer over<br />

hen tevreden; hij noemde hen 'lammeren in eygen lant, maar bycans duyvelen<br />

daarbuyten' en een van zijn ondergeschikten schreef: "t Zijn dappere krijgslieden<br />

... Zullen niet ligt wijken of op de vlugt slaan, wijl zij zig liever doodvegten ... In<br />

hunne woorden en handelingen zijn zij zedig en beschaafd, maar daarbij ook onmeedogende<br />

en wreed'. Aan een predikant te Batavia viel de leergierigheid der Japanners<br />

op: 'Zij willen van alle dingen reden ende bescheyt hebben.' (Aangehaald door J. W.·<br />

Stapel in Van vriend tot vijand. De betrekkingen tussen Nederlands-Indië en japan (1945),<br />

p. 15-16). 2 Meestal voeren jaarlijks vier of vijf schepen van de Compagnie naar<br />

Desjima, brachten er waren uit Europa en het gehele Aziatische handelsgebied van de<br />

Compagnie heen en namen vooral goud, zilver en koper mee terug. Diende men de<br />

Compagnie op Desjima, dan bracht zulks het voordeel met zich mee dat men naast<br />

de Compagnie-handel een eigen handel kon bedrijven maar het bestaan was er


'NIPPON'<br />

schakel met wat Europa voortbracht - voortbracht aanvankelijk louter op<br />

materieel gebied, want twee generaties lang mochten via Desjima geen<br />

boeken in Japan worden ingevoerd.<br />

In het afgesloten land kwam nu het feodalisme tot volle ontplooiing.<br />

Sterker nog dan vroeger ontstond een hiërarchische samenleving, berustend<br />

op de arbeid van landbouwers, vissers en handwerkers. Gedwongen<br />

afdracht van een deel van de oogsten en van de visvangsten alsmede<br />

zware herendiensten maakten het elke daimio mogelijk, op zijn kasteel<br />

in zekere staatsie te leven. Dat die daimio's een permanent gevaar vormden,<br />

was de Tokoegawa-Sjogoen's duidelijk. Drie middelen hanteerden<br />

zij om rebellie te voorkomen: ten eerstemochten de daimio's elk maar<br />

één versterkt kasteel bezitten, ten tweede werd wat in elk leengebied<br />

gebeurde, door spionnen van de Sjogoen nauwlettend geobserveerd en<br />

prompt gerapporteerd, en ten derde moest elke daimio persoonlijk de helft<br />

van hetjaar in Edo resideren waar hij bij terugkeer naar zijn leengebied<br />

zijn naaste familieleden als gijzelaars diende achter te laten.<br />

Onder de keizer, de hofadel. de Sjogoen en de daimio's stonden in de<br />

maatschappelijke hiërarchie de samoerai bovenaan.' Op hen volgden de<br />

boeren; op dezen de ambachtslieden; op de ambachtslieden de handelaren<br />

(met de nek aangezien vooral door de krijgshaftige samoerai); op de<br />

handelaren de veroordeelde misdadigers en de beoefenaren .van enkele<br />

geminachte beroepen als de prostitutie, en op dezen tenslotte de paria's:<br />

beoefenaren van nog sterker geminachte beroepen die volgens het<br />

Boeddhisme als onrein golden, zoals leerlooiers, slagers en lijkbezorgers."<br />

overigens moeilijk. Europese vrouwen werden er niet toegelaten en het contact met<br />

de Japanners was beperkt tot hoge ambtenaren, prostituees en tolken. De Japanse<br />

controle was scherp, vooral waar het het Christendom betrof: bijbels moesten voor<br />

de duur van het verblijf van hun bezitters in verzegelde vaten opgeslagen worden.<br />

Elkjaar moest er een nieuw hoofd van de factorij komen en tot het einde van de l8de<br />

eeuw rustte op deze de verplichting, met een groot gezelschap in draagstoelen een<br />

reis naar het verre Edo te ondernemen teneinde de Sjogoen te huldigen. Heen en terug<br />

duurde die reis bijna een half jaar. In Edo werden telkens kostbare geschenken<br />

aangeboden, maar moest ook via de tolken antwoord gegeven worden op tal van<br />

vragen die van grote nieuwsgierigheid getuigden, vooral op medisch en natuurwe-<br />

tenschappelijk gebied. In de zeventiende en in het begin van de achttiende eeuw werd<br />

voorts wel geëist dat de hoge bezoekers zouden laten zien hoe zij zich gedroegen als<br />

zij dronken waren; aan dat 'apenspel' kwam in 1726 een einde.<br />

I Samoeraiwaren allen die wapens mochten dragen - de Sjogoen en de daimio's waren<br />

tevens samoerai «Ó, 2 Nog lager stonden de Ainoe's: zij vielen als het ware buiten de<br />

samenleving der Japanners.<br />

47°


JAPAN ONDER DE TOKOEGAWA'S<br />

De maatschappij, gekenmerkt door strenge regels en een uitgebreid en<br />

verfijnd ceremonieel (ook door een 'hogere' en een 'lagere' taal), werd<br />

door de Tokoegawa's zo statisch mogelijk gehouden, waartoe zij het de<br />

gehoorzaamheid predikende Confucianisme zoveel mogelijk bevorderden.<br />

De macht berustte bij de landheren: aan hen moesten de boeren, ca.<br />

80% van de bevolking, niet minder dan twee- tot drie-vijfde van de<br />

oogst afstaan: De Sjogoen persoonlijk was landheer over bijna een derde<br />

van alle landbouwgronden, zijn verwanten over een tiende, de rest van<br />

alle landbouwgronden was bezit van enkele honderden daimio's. In die<br />

feodale maatschappij hadden de samoerai geleidelijk een andere functie<br />

gekregen: de Tokoegawa's wisten onderlinge oorlogen te voorkomen en<br />

de samoerai behoefden dus niet langer als ridders te vechten voor hun<br />

daimio - de meesten gingen ambtelijke werkzaamheden voor hem verrichten.<br />

Die samoerai waren de enigen die in hun dagelijks bestaan gewapend<br />

mochten zijn: zij droegen dan een zwaard en bezaten het recht, elke lager<br />

geplaatste die zich niet aan de regels hield, ter plekke het hoofd af te<br />

slaan. Dat risico was niet gering: de regels hadden betrekking op de<br />

kleinste details van het dagelijks leven en van de mannelijke Japanners<br />

was één op de zeventien een samoerai - het is niet overdreven te zeggen<br />

dat de overige zestien dagelijks in levensgevaar verkeerden. In deze door<br />

angst gedomineerde, verwrongen samenleving (men heeft het Japan van<br />

de Tokoegawa's wel 'de absolute politiestaat' genoemd) hadden slechts<br />

diegenen een kans om te overleven bij wie het er van hun vroegste jeugd<br />

af was ingestampt dat zij zich slaafs aan alle geldende regels dienden te<br />

onderwerpen en dat zij hun werkelijke gevoelens nimmer mochten<br />

tonen.<br />

Deze als statisch bedoelde verhoudingen nu werden al in de zeventiende<br />

en achttiende eeuwaangetast door economische ontwikkelingen<br />

- de ambachtslieden en vooral de handelaren kregen een veel belangrijker<br />

rol in de samenleving dan met het geldend bestel in overeenstemming<br />

was. Rijst was als ruilmiddel ten tijde van de komst der Portugezen<br />

door het veel mobielere muntgeld vervangen - dat nieuwe ruilmiddel<br />

ging zich ophopen bij rijke handelaren bij wie veel daimio's en samoerai<br />

maar vooralook veel landbouwers in de schuld kwamen te staan; die<br />

laatsten verkochten dan vaak hun bezitsrecht op de grond en werden<br />

pachters van de rijksten der handelaren. De steden waar de kapitaalkrachtigen<br />

woonden (het rijkst werd de handelaarsfamilie Mitsoei) breidden<br />

zich uit; Edo en vooral Osaka (zie kaart VIII op pag. 468) werden grote<br />

centra van handel en ambacht, zelfs van een beginnende fabrieksmatige<br />

471


'NIPPON'<br />

productie, de manufactuur - zij telden in het begin van de achttiende<br />

eeuwelk alomstreeks een half miljoen inwoners en er kwam daar een<br />

op vertoon van weelde gerichte cultuur tot ontwikkeling waaraan vooral<br />

de daimio's deel wilden hebben. Het gevolg was dat zij steeds dieper in<br />

de schuld geraakten en dat leidde er weer toe dat de druk op de boeren<br />

toenam - boerenopstanden die een vorm van protest waren tegen de<br />

schrikbarende armoede op het platteland, kwamen steeds frequenter<br />

voor.<br />

Ook van buiten kwam evenwel een impuls die tot veranderingen zou<br />

leiden: in 1716 kreeg de Compagnie verlof, Nederlandse boeken in Japan<br />

in te voeren en nadien vormde zich daar een groep 'Hollandologeri' die<br />

een goede kennis van het Nederlands hadden en die werken gingen<br />

vertalen op de gebieden van astronomie, geneeskunde, plantkunde,<br />

scheepsbouw, krijgskunde, enzovoorts. Ook nieuwe staatkundige en<br />

filosofische denkbeelden die vrucht waren van de geestelijke ontwikkeling<br />

welke zich van de vijftiende eeuw af in de Lage Landen en elders<br />

in Europa had voorgedaan, begonnen in Japan door te dringen; zij<br />

ondermijnden de machtspositie van de Sjogoen - er waren al in de<br />

achttiende eeuw Japanse schrijvers die er op gingen aandringen dat hij<br />

zijn macht zou overdragen aan die ene figuur die de gehele Japanse natie<br />

zou kunnen vertegenwoordigen: de keizer.<br />

*<br />

In de eerste decennia van de negentiende eeuw ging Rusland belangstelling<br />

tonen V00r de Aziatische oever van de Stille Oceaan. Engeland<br />

forceerde kort na 1840 de openstelling van het even uitgestrekte als<br />

zwakke China. De Amerikanen drongen tot Californië door; zij begeerden<br />

voor hun scheepvaart naar Chinese havens faciliteiten te krijgen in<br />

Japan en zij besloten die af te dwingen. In 1853 verscheen de Amerikaanse<br />

Commodore Matthew Perry met vier schepen, twee zeil-, twee stoomschepen,<br />

in de baai van Edo - berichten omtrent de komst ~an die<br />

schepen, waarvan twee door geheimzinnige krachten voortgedreven leken,<br />

brachten een ongekende opschudding teweeg. 'De gehele stad' (stad<br />

toen van een miljoen inwoners) 'was', aldus een Japanse beschrijving,<br />

'een-en-al paniek. Gezegd werd dat er sprake was van een invasie door buitenlanders.<br />

Moeders zag men naar alle kanten wegrennen met kinderen in hun<br />

472


PERRY IN JAPAN<br />

armen, mannen met bejaarde ouders op de rug .... Het getrappel van legerpaar-<br />

den, het gekletter van wapenen, het lawaai van karren en van de brandweer, het<br />

voortdurend luiden van klokken, het gegil van vrouwen en de kreten van<br />

kinderen waren geluiden die de stad vervulden en de opwinding van uur tot uur<br />

deden toenemen."<br />

Perry bracht een brief van de Amerikaanse president mee waarin o.m.<br />

aangedrongen werd op het openstellen van enkele japanse havens, en hij<br />

deed weten dat hij een jaar later zou terugkomen om antwoord te<br />

ontvangen. De heersende Sjogoen legde de ontvangen brief in afschrift<br />

aan alle daimio's voor en vroeg hen om advies. In strijd met een deel van<br />

die adviezen besloot hij Amerika's eisen in te willigen. Perry kreeg daar<br />

bericht van toen hij in r854 opnieuw in de baai van Edo verscheen, nu<br />

met zeven schepen die als geschenk o.m. een stoomlocomotief en enkele<br />

spoorwagons aan boord hadden. Twee havens werden voor de Amerikaanse<br />

scheepvaart geopend en niet veel jaren verliepen of andere Westelijke<br />

mogendheden hadden gelijke rechten weten te bedingen"; daartoe<br />

behoorde steeds ook het recht om eigen landgenoten in japan zelf te<br />

berechten.' Ook met Nederland werd een verdrag gesloten; ons land gaf<br />

japan een belangrijk geschenk: een stoomoorlogsschip, en zond bovendien<br />

in r854 voor de tijd van vijf jaar twee marinedetachementen naar<br />

japan om er onderricht te geven in scheepsbouw, navigatie, het gieten<br />

en gebruiken van geschut en geneeskunde.<br />

De verleende rechten werden door veel traditioneel denkende japanners<br />

als een onduldbare vernedering beschouwd - degeen die namens<br />

de Sjogoen de handelsverdragen had ondertekend, werd in 1860 vermoord.<br />

Was dat als een daad van ongehoorzaamheid bedoeld? Geenszins.<br />

Wie zulk een moord bedreef, was er van overtuigd in de geest te handelen<br />

van de aanbeden keizer die blijkbaar door slechte raadslieden was omgeven.<br />

Het aanzien van de Sjogoen leed door al deze gebeurtenissen zoveel<br />

. schade dat hij in 1862 het gijzelaarsstelsel moest afschaffen. Hij was<br />

hiermee zijn voornaamste machtsmiddel kwijt - de gevolgen bleven niet<br />

I Aangehaald in H. M. Vinacke: A history of the Far East in modern times (1950), p. 90,<br />

Wij tekenen hierbij aan dat wij vertalingen in het Engels die vertalingen uit het japans<br />

zijn, steeds in het Nederlands weergeven. 2 Bij de onderhandelingen gebruikten<br />

de japanners tot 1870 het Nederlands als hun diplomatieke taal, nadien het Engels.<br />

3 Toen in japan eenmaal moderne wetboeken waren ingevoerd, wist het nog<br />

vóór het einde van de negentiende eeuw de betrokken mogendheden er toe te<br />

brengen, die extra-territoriale rechten prijs te geven.<br />

473


'NIPPON'<br />

uit. Na jaren van heilloze verwarring ontstond een grote, door de familie<br />

Mitsoei gefinancierde samenzwering tegen de Tokoegawa's: samenzwering<br />

van de daimio's der 'Buitengebieden' van wie enkelen hun financiële<br />

problemen effectiever hadden kunnen oplossen dan de Sjogoen, van de<br />

in zijn machteloos isolement ontevreden hofadel en van de groothandelaren<br />

van Osaka. In 1867 werd delaatste Sjogoen ten val gebracht (hij<br />

vroeg ontslag) - de keizer daarentegen, de vijftienjarige Moetsoehito,<br />

werd gehandhaafd, gaf zijn regeringsperiode een nieuwe aanduiding:<br />

Meidji ('Verlicht Bewind'), en in zijn naam was het dat nu de ene<br />

proclamatie na de andere werd uitgevaardigd die tezamen de z.g. Meidjirestauratie<br />

inhielden; zij waren gericht op de modernisering van Japan.<br />

'Over de gehele wereld', aldus in r868 een van die proclamaties, 'zullen<br />

wij naar kennis zoeken én aldus zal de grondslag van het keizerlijk<br />

bewind versterkt worden.' Een jaar later verliet de keizer Kioto en nam<br />

hij zijn intrek in het vroegere paleis der Tokoegawa's in Edo, dat nu tot<br />

'Oostelijke hoofdstad', Tokio, werd herdoopt. "<br />

Spoedig werd het feodalisme afgebroken. Dat begon aan de top: de<br />

daimio's van de 'Buitengebieden', initiatiefnemers tot de ommezwaai,<br />

droegen hun macht aan de keizer over en de overige daimio's moesten<br />

toen dat voorbeeld volgen. Alle daimio's werden gouverneurs van hun<br />

vroegere leengebieden en zij behielden een tiende van alle inkomsten<br />

die deze opleverden; velen hunner, vooral de daimio's der 'Buitengebieden',<br />

verwierven bovendien spoedig hoge en invloedrijke posities in het<br />

centrale bestuur van het land. Daarentegen kwamen door de ontfeodalisering<br />

de samoerai maatschappelijk in de lucht te hangen: een numeriek<br />

aanzienlijke groep van ca. vierhonderdduizend zwaarddragende ridders,<br />

mèt hun gezinsleden bijna twee van de vier-en-dertig miljoen Japanners.<br />

Eerst kregen die samoerai jaargelden uitbetaald, later werden deze afgekocht<br />

met een bedrag ineens. Verscheidenen van die ridders, vooral<br />

diegenen die voordien met succes ambtelijke functies hadden uitgeoefend,<br />

wisten posities te verwerven in het nieuwe bestuursapparaat, in het<br />

zich ontplooiend bedrijfsleven, in het nieuwe leger of op de nieuwe<br />

vloot, maar anderen, verstard in hun eeuwenoude tradities, konden zich<br />

niet aanpassen en kwamen telkens opnieuw in opstand; de grootste<br />

rebellie van de samoerai deed zich in r877 voor, kort na de invoering van<br />

de algemene militaire dienstplicht - de strijd die door de samoerai<br />

verloren werd, vergde meer dan dertigduizend mensenlevens, de leider<br />

der rebellen liet zich op hun laatste slagveld door een vriend onthoofden.<br />

Extra moeilijk kregen het aanvankelijk ook de landbouwers doordat<br />

zij nu in geld grondbelasting moesten gaan betalen en doordat de prijzen<br />

474


MODERNISERING VAN JAPAN<br />

van alles wat zij, behalve rijst, voorhun levensonderhoud nodig hadden,<br />

snel stegen. Het kwam opnieuw tot boerenopstanden - die werden<br />

bloedig onderdrukt; de nieuwe heersende groepen wensten handhaving<br />

van de nieuwe maatschappelijke orde. Wat ook in japan door de openstelling<br />

van het land en door de vestiging van een nieuw staatsbestel was<br />

veranderd, niet de positie van de boeren: buitensporig hard werk en een<br />

karig bestaan bleven hun lot; vaak kwam het voor, dat, zoals ook vroeger<br />

wel het geval was geweest, vaders (vrouwen, dus ook moeders, hadden<br />

in het toenmalige Japan niets in te brengen) een dochter verkochten die<br />

als prostituee naar een van de grote steden werd overgebracht.<br />

Het waren eveneens de landbouwstreken waaruit, toen eenmaal de<br />

dienstplicht was ingevoerd, de meeste recruten afkomstig waren, en hier<br />

vonden ook de fabrieken die, conform's keizers proclamatie, naar het<br />

voorbeeld van fabrieken in het buitenland en vaak met hulp van buitenlanders<br />

werden opgericht, de belangrijkste bron voor hun arbeidskrachten;<br />

dat waren in overwegendemate jonge vrouwen, zelfs jonge meisjes,<br />

die door hun vaders waren verkocht en nadien bij de fabrieken ondergebracht<br />

waren in kazerne-achtige verblijven. In die fabrieken waren<br />

werktijden tot veertien uur per dag normaal en waren er per maand zelden<br />

meer dan twee rustdagen, zulks volgens de wensen van de naar winst<br />

strevende eigenaren die de betrokken, door de staat opgerichte bedrijven<br />

voor een gering bedrag hadden kunnen overnemen en na een meestal<br />

moeilijke aanloopperiode tot financiële bloei hadden weten te brengen.<br />

Zo leidde, ongeveer van de jaren '70 van de vorige eeuwaf, Japans<br />

economische opbouw tot een maatschappij waarin de leidende figuren<br />

in de staat en in het bedrijfsleven, veelal door familiebetrekkingen<br />

onderling verbonden, voortdurend elkáárs belangen bevorderden. Nergens<br />

werden de klassentegenstellingen zo scherp als in Japan; zij waren<br />

dat al vóór de Eerste Wereldoorlog en daarin kwam, enkele schuchter<br />

ingevoerde sociale wetten ten spijt, in de jaren '20 en '30 geen wezenlijke<br />

wijziging. Ten tijde van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog<br />

waren de meeste boeren of zo diep in de schuld geraakt dat zij in het<br />

geheel niet over hun oogst konden beschikken, of zij waren pachters die<br />

een groot deel van die oogst aan de grondbezitters moesten afstaan; er<br />

waren ruim honderdvijftigduizend van die laatsten en zij hadden gemiddeld<br />

bijna veertig boerderijen in eigendom. Opvallend groot werd voorts<br />

de eoncentratie van eigendom en macht op de gebieden van handel,<br />

industrie, transport en bankwezen. De grootste concerns waren familieconcerns<br />

- meer dan de helft van Japans nationaal vermogen was ca. 1940<br />

in handen van slechts acht families en drie van die acht: de families<br />

475


'NIPPON'<br />

Mitsoei, Mitsoebisji en Soemitomo, bezaten tezamen een kwart van dat<br />

nationaal vermogen, de familie Mitsoei alléén ca.een zevende. Het waren<br />

deze ondernemers-oligarchieën, de z.g. zaibatsoe, die door hun verbindingen<br />

met de wereld van de politiek tot omstreeks 1930 Japans binnenlands<br />

en buitenlands beleid bepaalden - nadien kwam het zwaartepunt<br />

van de macht eerder bij de strijdkrachten te liggen.<br />

Vanwaar die verschuiving?<br />

Zij hing, menen wij, vooral samen met het feit dat de strijdkrachten<br />

toen zuiverder dan de zaibatsoe (grootkapitalisten die het buitenland<br />

kenden en die, voorzichtig als zij waren, riskante oorlogen uit de weg<br />

wilden gaan) uitdrukking gaven aan wat de nationale ideologie was<br />

geworden. Op de inhoud van die ideologie komen wij nog terug; hier<br />

willen wij er slechts op wijzen dat zij in haar moderne vorm haar<br />

oorsprong vond in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw, toen de kaders<br />

van leger en vloot nog maar weinig invloed hadden gehad en juist de<br />

vormgevers van de nieuwe Japanse staat het wenselijk hadden geacht om<br />

de Japanse volksmassa's te doordringen van het denkbeeld van Japans<br />

grootheid en van de noodzaak van onbeperkte gehoorzaamheid aan de<br />

keizer. Conform het advies van die vormgevers had keizer Moetsoehito<br />

in 1882 twee proclamaties uitgevaardigd die in de jaren '30 van deze eeuw<br />

en ook in '40-'45 nog onverzwakt golden: in de ene was het bewaren<br />

van een volstrekte eenheid in het staatsbestel vooropgesteld, in de andere<br />

aan alle militairen voorgehouden dat zij, als het tot oorlog kwam, liever<br />

moesten sneuvelen dan zichzelf, hun familieleden, hun voorouders en<br />

hun keizer de schande aandoen van krijgsgevangene te worden. Overtrokken<br />

denkbeelden? Naar Westerse maatstaven zou men ze zo kunnen<br />

noemen maar zij knoopten aan bij de ideologie van het feodalisme;<br />

blijkbaar was door de bedoelde vormgevers gemeend dat een strakke<br />

leer, een uitbreiding als het ware van het Boesjido tot het gehele volk,<br />

nodig was om te voorkomen dat de ontzaglijke spanningen die uit de<br />

velen verbijsterende openstelling van het land, de volledige omvorming<br />

van het staatsbestel en de geaccentueerde klassentegenstellingen voortvloeiden,<br />

tot heftige explosies zouden leiden. Dociele gehoorzaamheid<br />

moest vooropstaan en werd, in aansluiting op de denkpatronen die vooral<br />

in het Tokoegawa-tijdperk tot ontwikkeling waren gekomen, met kracht<br />

bevorderd. Afwijkende ideologieën werden afgewezen. Het liberalisme<br />

bleef zwak en het socialisme, het anarchisme en het communisme kregen<br />

nog minder kans om van de grond te komen - de aanhang van die laatste<br />

drie, meestal scherp vervolgde politieke richtingen bleef klein en machteloos.


MACHTS UITBREIDING<br />

*<br />

Op het gebied van de buitenlandse politiek, als op zoveel andere gebieden,<br />

ging het nieuwe japan het door de grote mogendheden gegeven<br />

voorbeeld volgen: machtsuitbreiding werd ook zijn leus. De grondslag<br />

daarvoor werd gelegd door de opbouw van moderne strijdkrachten, van<br />

het leger vooral met Duitse, van de vloot met Engelse hulp. In 1894 werd<br />

oorlog gezocht met China; die oorlog begon met een onverhoedse aanval<br />

op Chinese oorlogsbodems die voor de kust van Korea lagendat in die<br />

tijd een vazalstaat van China was. Onder uitbundig nationaal enthousiasme<br />

behaalden de nieuwe strijdkrachten de overwinning en toen in 1895<br />

vrede werd gesloten, moest China een grote schadeloosstelling aan japan<br />

betalen, verder Formosa (Taiwan), enkele daarbij gelegen eilanden, de<br />

havenstad Port Arthur en het schiereiland Liautoeng (zie kaart VIII op<br />

pag. 468) afstaan en, tenslotte, er in berusten dat Korea voortaan onafhankelijk<br />

was. Het afstaan van Port Arthur en het schiereiland Liautoeng<br />

ging Rusland dat naar de Stille Oceaan was opgedrongen, alsmede<br />

Frankrijk en Duitsland die beide hun invloed in China wilden uitbreiden,<br />

te ver: zij eisten van japan dat het die veroveringen zou prijsgeven. Toen<br />

het er naar uitzag dat die eis zou worden ingewilligd, ontstond een<br />

geweldige beroering welke pas tot bedaren kwam nadat bekend was<br />

gemaakt dat keizer Moetsoehito, die vooral het ingrijpen van het te<br />

Wladiwostok geposteerde Russische smaldeel duchtte, verdere verwikkelingen<br />

uit de weg wilde gaan. 'Wij moeten', had hij gezegd, 'het<br />

onaanvaardbare aanvaarden en het ondragelijke verdragen.' Het gebeuren<br />

schonk veel japanners de overtuiging dat er grote mogendheden waren<br />

die japan een eervolle, volledig gelijkwaardige plaats in de wereld<br />

misgunden; die overtuiging werd versterkt toen, luttele jaren later,<br />

andere grote mogendheden zich meester maakten van delen van China:<br />

Engeland van een gebied bij Hongkong, Frankrijk en Duitsland van<br />

belangrijke punten op China's kust en Rusland van datzelfde Port Arthur<br />

dat japan hadmeeten prijsgeven.<br />

Een in 1902 gesloten bondgenootschapsverdrag met Engeland (voor<br />

japan van belang omdat het nu voor het eerst als moderne grote mogendheid<br />

werd erkend) gaf japan de vrije hand met betrekking tot Korea.<br />

In 1904 viel het Rusland aan - ook die oorlog begon met een onverhoedse<br />

aanval op oorlogsbodems van de tegenstander, in dit geval de Russische<br />

marine-eenheden bij Port Arthur. In de strijd te land, waarbij de japanse<br />

477


'NIPPON'<br />

militairen opvallend gedisciplineerd vochten en zich van wandaden<br />

jegens de burgerbevolking onthielden, werden over en weer zware<br />

verliezen geleden. De beslissing viel, toen een sterk Russisch eskader dat<br />

in oktober 1904 de Oostzee verlaten had en dat had mogen bunkeren op<br />

het Franse Madagascar en in Frans-Indo-China, in mei 1905 in een grote<br />

zeeslag in de wateren tussen Japan en Korea werd vernietigd. Conform<br />

Japans wensen bemiddelden de Verenigde Staten - de vrede schonk<br />

Japan Port Arthur, het schiereiland Liautceng, de (door de Russen aangelegde)<br />

Zuid-Mandsjoerijse spoorweg die van Port Arthur naar Mandsjoerije's<br />

hoofdstad Moekden liep, en de zuidelijke helft van het eiland<br />

Sachalin (zie kaart VIII op pag. 468) - óók werd bepaald dat Korea<br />

voortaan onder Japans gezag zou staan. Alle verzet van de Koreanen ten<br />

spijt, werd Korea in 1910 door Japan geannexeerd; dat werd de opmaat<br />

tot een ongeremde economische exploitatie van het onderworpen land,<br />

waartegen de Koreanen herhaaldelijk, maar vergeefs, in verzet zouden<br />

komen.'<br />

In '14 (Moetsoehito was twee jaar eerder overleden en opgevolgd door<br />

zijn oudste zoon die aan zijn bewind de aanduiding Taisjo, 'Verheven<br />

Rechtvaardigheid', gaf), ging Japan als Engelands bondgenoot aan de<br />

Eerste Wereldoorlog deelnemen. Na afloop daarvan verwierf het de<br />

Duitse bezittingen en rechten in China, o.m. het recht om er in de<br />

Chinese kustprovincie Kwantoeng (zie kaart VIII) een eigen leger op<br />

na te houden, en kreeg het het mandaat over enkele vroegere Duitse<br />

eilandengroepen in de Stille Oceaan - historisch was wellicht nog belangrijker,<br />

en zeker tekenender, dat het in 'IS een-en-twintig eisen aan<br />

China had gesteld die, waren zij ingewilligd, in heel China de macht in<br />

de handen van Japanners zouden hebben gelegd. China had die eisen<br />

afgewezen. Veel Chinezen waren nadien Japan als een potentieel gevaar<br />

1 De Japanse bezetting begon met het aanleggen van een kadaster, hetgeen er toe<br />

leidde dat grote landbouwgebieden waar de boeren niet konden aantonen dat zij<br />

wettig eigenaar van de grond waren, aan Japanners werden toegewezen. Een opstand<br />

tegen die massale confiscaties werd in maart 'I9 met geweld onderdrukt. Veel Koreanen,<br />

van huis en hof verdreven, moesten slechtbetaald werk in Japan accepteren waar<br />

zij, buiten de Japanse natie vallend, als wezens van lager allooi werden behandeld.<br />

Toen Japan op I september '23 getroffen werd door een aardbeving die de havenstad<br />

Jokohama geheel en Tokio goeddeels verwoestte (vijf-en-twintigduizend mensen<br />

verloren het leven en de schade beliep een tiende van het nationaal vermogen),<br />

ontlaadden de verwarring en de angst zich in een drijfjacht op anarchisten, socialisten<br />

en communisten, alsook op Koreanen van wie enkele duizenden werden vermoord,<br />

hoofdzakelijk door de politie en door extreem-rechtse groepen.


IN EN NA DE EERSTE WERELDOORLOG<br />

gaan zien - trouwens, Japans eisen hadden ook in de Verenigde Staten<br />

beduchtheid gewekt.<br />

Offers had Japan in de Eerste Wereldoorlog niet behoeven te brengen,<br />

het was er alleen maar sterker in geworden en gold, toen het weer vrede<br />

was, internationaal als een van de grote mogendheden, vooral ter zee.<br />

Zijn positie als zodanig werd erkend toen de Verenigde Staten, Engeland<br />

en Japan in '22 in een conferentie te Washington overeenkwamen dat<br />

de sterkteverhouding tussen hun aantallen slagschepen 10 : 10 : 6 zou<br />

zijn'; er werd daar ook vastgesteld dat er in Hongkong en op de<br />

Philippijnen geen grote Britse resp. Amerikaanse vlootbasis zou komen<br />

- zulk een basis zouden de Amerikanen slechts mogen aanleggen bij Pearl<br />

Harbor op de Hawaii-eilanden, de Britten slechts in Singapore. Mede<br />

gegeven de zwakheid van het communistische bewind in de Sowjet-<br />

Unie (een bewind dat de Japanners van '18 tot '22 bestreden hadden door<br />

middel van een grote expeditie naar Siberië die op een mislukking was<br />

uitgelopen), betekende zulks dat, aangezien de Britten de meeste van hun<br />

oorlogsschepen steeds in of bij de Atlantische Oceaan zouden moeten<br />

houden en de Amerikanen de hunne over de Atlantische en de Stille<br />

Oceaan zouden moeten verdelen, Japan de militair sterkste mogendheid<br />

in Oost-Azië was. Een gevaar voor China? Dat leek bezworen doordat<br />

acht mogendheden, waaronder Nederland, samen met Japan in Washington<br />

eveneens bij verdrag, het Z.g. Negenmogendhedenverdrag, de<br />

afspraak hadden gemaakt dat de territoriale integriteit van China (Mandsjoerije<br />

maakte daar deel van uit) niet zou worden aangetast. Voor<br />

Nederland was nog van belang dat het als uitvloeisel van het beraad te<br />

Washington in '22 verklaringen ontving van de Verenigde Staten, Engeland,<br />

Frankrijk en Japan dat elk van deze mogendheden Nederlands<br />

rechten op Indië zou eerbiedigen.<br />

De jaren '20 vormden in de Japanse geschiedenis een naar verhouding<br />

rustige periode. In het sinds het einde van de negentiende eeuw bestaande<br />

parlement (straks meer hierover) werden twee partijen, een 'liberale' en<br />

een 'conservatieve', die beide sterk onder invloed stonden van de zaibatsoe,<br />

de machtigste>; zij wilden scherpe conflicten met de Verenigde Staten<br />

en Groot-Brittannië uit de weg gaan en dit werd ook door de nieuwe<br />

keizer, Moetsoehito's kleinzoon Hirohito, die in '26 op vijf-en-twintigjarige<br />

leeftijd zijn overleden vader opvolgde, als wenselijk gezien - hij<br />

lOok Frankrijk en Italië namen aan die conferentie deel; voor hun slagschepen werd<br />

het verhoudingscijfer 3. 2 Op de 'liberale' partij had het Mitsoebisji-concern, op de<br />

'conservatieve' het Mitsoei-concern de meeste invloed.<br />

479


'NIPPON'<br />

gaf aan zijn bewind de programmatische naam Sjowa, 'Schitterende<br />

Harmonie'. Geleidelijk aan kwamen evenwel in Japan krachten naar<br />

boven die een veel aggressievere politiek voorstonden; dat waren vooral<br />

groepen jongere officieren die, zich baserend op de aloude ideologie van<br />

de samoerai, de overheersende positie van de zaibatsoe, de voor het politiek<br />

bestel kenmerkende corruptie, ja eigenlijk het gehele kapitalisme afwezen;<br />

van belang was daarbij dat velen van die officieren in nauw contact<br />

stonden met de uit de landbouwstreken afkomstige dienstplichtigen en<br />

dus wisten in welk een mate de landbouwers en industrie-arbeiders en<br />

-arbeidsters leden onder het heersende sociaal-economisch bestel.' De<br />

aggressiefsten van die officieren huldigden de opvatting dat een uitbreiding<br />

van Japans macht de gehele wereld slechts tot zegen zou zijn; dat<br />

was een vorm van nationale zelfverheffing die zich tegen alle gematigde<br />

krachten keerde, en wie zo dacht, wees uiteraard de remmende verplichtingen<br />

af die Japan bijvoorbeeld ten aanzien van zijn oorlogsvloot en<br />

ten aanzien van China had aanvaard.<br />

Wat die oorlogsvloot betreft: het verdrag van Washington had niet<br />

alleen voor slagschepen maar ook voor de potentieel veel belangrijker<br />

vliegkampschepen verhoudingscijfers vastgesteld en bepaald dat die<br />

vliegkampschepen niet groter mochten zijn dan 27000 ton - Japan had<br />

er aan het einde van de jaren '20 al vier gebouwd. Het besteedde veel<br />

meer aandacht aan de modernisering van zijn oorlogsvloot dan de Verenigde<br />

Staten of Groot-Brittannië; vooralook de nieuwe kruisers en<br />

torpedobootjagers die in de vaart werden gebracht, waren van hoge<br />

kwaliteit en de Japanse marine nam voorts een torpedo in gebruik die<br />

heel veel effectiever was dan de Amerikaanse of Britse. Inzake de kruisers<br />

werd in '30, nu in Londen, een Amerikaans-Brits-Japanse conferentie<br />

gehouden om ten aanzien van de aantallen tot eenzelfde vaste afspraak<br />

te komen als in '22 ten aanzien van de slagschepen en vliegkampschepen<br />

was gemaakt. De Japanse afgevaardigden brachten er als eis naar voren<br />

dat op kruisergebied tussen de Verenigde Staten en Japan de verhouding<br />

IQ : 7 zou gelden. De eis werd afgewezen en het uiteindelijk getroffen<br />

accoord hield in dat voor kruisers dezelfde verhouding van kracht zou<br />

zijn als voor de slagschepen, nl. 10 : 6. Geen groot verschil! Maar het feit<br />

dat de Japanse regering zich inschikkelijk had betoond, leidde in het land<br />

zelf tot grote verontwaardiging, vooral in kringen van leger en vloot. De<br />

1 Japan kende geen werklozenzorg; toen er omstreeks 1930 als gevolg van de diepe<br />

crisis twee miljoen werklozen waren, restte dezen niets anders dan in de steden te<br />

verkommeren of naar de overbevolkte dorpen te trekken waar zij familie hadden.


BEZETTING VAN MANDSJOERIJE<br />

minister-president, door de keizer gesteund, weigerde te bukken; er werd<br />

een aanslag ophem gepleegd waarbij hij zwaar gewond raakte. Die hoge<br />

marine-officieren die voorstanders waren geweest van het Londense<br />

verdrag, werden nadien door de marinestaf uit de dienst verwijderd en<br />

de staf zelf werd aangevuld met een aantal felle chauvinisten. Ook gingen<br />

leger en vloot, beide zelfstandige eenheden binnen het (straks te beschrijven)<br />

Japans staatsbestel, tot interne zuiveringen over. Tegelijkertijd werd<br />

door legerofficieren een staatsgreep voorbereid teneinde een militair<br />

bewind in te stellen, geleid door de minister van oorlog, een generaal<br />

- dat plan werd in maart '3I opgegeven toen bleek dat die minister<br />

medewerking weigerde. Belangrijk was dat bij deze samenzwering niet<br />

alleen jeugdige officieren betrokken waren maar ook oudere, die hoge<br />

posities bekleedden, zoals de sous-chef van de generale' staf.<br />

Hoezeer het regeringsgezag, d.w.z. het gezag van de burgerlijke ministers,<br />

was uitgehold, bleek zes maanden later, in september' 31. Diegenen<br />

die wensten dat Japan een overheersende invloed in China zou<br />

krijgen, beseften dat dan eerst Mandsjoerije onder Japanse controle<br />

moest worden gebracht. In de hoofdstad, Moekden, bevond zich een<br />

Japans militair contingent ter bescherming van het eindstation van de<br />

Zuid-Mandsjoerijse spoorweg. Binnen het in Kwantoeng gelegerde Japanse<br />

leger, het z.g. Kwantoeng-leger, ontstond nu het plan om in<br />

Moekden een crisis te forceren die tot de bezetting van Mandsjoerije zou<br />

leiden. Omtrent dat plan werd de Japanse regering evenwel gewaarschuwd,<br />

waarna de minister-president en de minister van buitenlandse<br />

zaken met instemming van Hirohito besloten, een generaal naar Moekden<br />

te zenden met een bnief van de minister van oorlog waarin elke<br />

zelfstandige actie werd verboden - de generaal die voorstander was van<br />

het gesmede plan, reisde zo langzaam mogelijk naar Moekden toe, kwam<br />

er pas enkele uren voordat een incident geprovoceerd zou worden, aan<br />

en haastte zich een bordeel op te zoeken. Daar vertoefde hij nog toen de<br />

Japanse troepen, bewerend dat er een aanslag was gepleegd op hun<br />

spoorlijn, de nabije Chinese kazerne aanvielen. De meeste Chinese<br />

militairen wisten te ontkomen, maar meer dan tweehonderd sneuvelden.<br />

Tezelfdertijd bestormden andere Japanse militairen de stad Moekden<br />

waar vijf-en-zeventig Chinese politiemannen werden gedood, en de<br />

volgende ochtend gingen de Japanners tot de bezetting over van het<br />

arsenaal en het vliegveld van Moekden. De geschokte Japanse regering<br />

eiste het stopzetten van de actie en deed de Volkenbond weten dat het<br />

in Mandsjoerije weer rustig zou worden - het Kwantoeng-leger zette de<br />

operaties voort en bezette in korte tijd heel Mandsjoerije. 'De regering',


'NIPPON'<br />

zo verklaarde de secretaris van Hirohito's naaste adviseur, de bejaarde<br />

prins Saionji, aan een lid van het Japanse Hogerhuis, 'is van begin tot<br />

eind door de militairen volledig bedrogen." De regering was evenwel<br />

niet alleen bedrogen, ze werd nu ook bedreigd: in oktober werd een<br />

komplot van legerofficieren ontdekt die het gehele kabinet met een<br />

luchtaanval wilden uitschakelen - de samenzweerders kregen van de<br />

minister van oorlog twee dagen huisarrest en een reprimande en zagen<br />

zich nieuwe standplaatsen buiten Tokio toebedeeld. In december trad het<br />

. kabinet af. Het nieuwe, geleid door de vijf-en-zeventigjarige Tsoejosji<br />

Inoekai, wilde ernst maken met het aanpakken van de strijdkrachten,<br />

zulks conform de wensen van de keizer die in zijn formatie-opdracht aan<br />

Inoekai geschreven had: 'Het ingrijpen van het leger in de binnen- en<br />

buitenlandse politiek en zijn eigenzinnigheid vormen verschijnselen die<br />

Wij, terwille van het heil van de natie, met bezorgdheid moeten gadeslaan."<br />

Begin '32 ontstond in Sjanghai een gevecht tussen Chinese militairen<br />

en Japanse mariniers die in het Japanse deel van de Z.g. Internationale<br />

Wijk gestationeerd waren. Zes weken van gevechten volgden waarbij<br />

Japanse marinevliegtuigen de Chinese posities in een dichtbevolkt deel<br />

van Sjanghai aan zware bombardementen onderwierpen. Die strijd in<br />

Sjanghai duurde nog voort toen het Kwantoeng-Ieger bekend maakte dat<br />

het in Mandsjoerije, herdoopt tot Mandsjoekwo, een aparte regering had<br />

geïnstalleerd onder leiding van de laatste Chinese keizer, de jeugdige<br />

Poe Ji. Ook in Japan-zelf zetten de extremistische krachten onverdroten<br />

hun intimiderende acties voort: eerst werden de minister van financiën<br />

uit het vorige kabinet en de president-directeur van het Mitsoei-concern<br />

vermoord door leden van het 'Verbond des Bloeds', een van de vele<br />

ultra-chauvinistische geheime groeperingen die in het land waren ontstaan;<br />

toen vervolgens in kleine kring bekend werd dat minister-president<br />

Inoekai contacten wilde aanknopen met de Chinese regering en op<br />

het punt stond, keizer Hirohito te adviseren om met een keizerlijke<br />

proclamatie het leger te gelasten, alle operaties in Mandsjoerije onmiddellijk<br />

te staken, werd hij doodgeschoten door marine-officieren die zijn<br />

ambtswoning waren binnengedrongen. Zowel die marine-officieren als<br />

de leden van het 'Verbond des Bloeds' die moorden hadden gepleegd,<br />

kregen slechts gevangenisstraffen opgelegd, niet de doodstraf. Daarbij<br />

was van belang dat de publieke opinie, die aanvankelijk geschokt op de<br />

I Aangehaald in R Starry: A history of modernjapan (herdruk 1983), p. 189. 2 Aangehaald<br />

a.v., p. 190.


ACTIE VAN JAPANSE EXTREMISTEN<br />

moorden had gereageerd, in de loop van de processen tegen de daders<br />

vervuld was geraakt van bewondering voor wat als de zuiverheid van<br />

hun motieven werd gezien.<br />

Deze gebeurtenissen in '31 en ']2 betekenden dat Japan in zijn buitenlands<br />

beleid duidelijk de weg van de aggressie was opgegaan en dat<br />

in zijn staatsbestel de macht, die sinds de Meidji-restauratie in hoofdzaak<br />

bij burgers had gelegen, in handen was gevallen van op expansie beluste<br />

militairen.<br />

Staatsbestel<br />

Voordat wij het andere beleid van die extremistische militaire krachten<br />

gaan beschrijven, lijkt het ons nuttig het Japanse staatsbestel te schetsen,<br />

zoals zich dat na de Meü!;ï-restauratie, na 1868 dus, had ontwikkeld, en<br />

iets te schrijven over de mentaliteit van de Japanners die ook in dat<br />

staatsbestel tot uiting kwam.<br />

In het feodale Japan was van volksinvloed geen sprake geweest: de<br />

Sjogoen die de sanctie had van de in Kioto geïsoleerde, in teruggetrokkenheid<br />

levende keizer, bezat alle macht, zij het dat hij natuurlijk<br />

rekening moest houden met de opvattingen van de daimio's: het zou voor<br />

hem te gevaarlijk zijn om hen allen tegen zich in te nemen. Het nieuwe<br />

Japan kreeg in 1868 een regering van ministers - het kreeg geen vertegenwoordigende<br />

lichamen. Niet alleen werd daarvan de noodzaak niet<br />

ingezien, maar de gehele werking van dergelijke lichamen werd niet<br />

begrepen. Dat burgers, elkaars opvattingen bestrijdend, publiekelijk zouden<br />

discussiëren over zaken van staatsbelang, leek de Japanners een<br />

absurditeit. Toen enkele vooraanstaanden hunner in 1860 in de Verenigde<br />

Staten besprekingen voerden die uit de door Commodore Perry voorbereide<br />

overeenkomst voortvloeiden, besloten zij Washington te bezoeken<br />

teneinde de werkzaamheden van het Congress gade te slaan. 'Een man<br />

stond daar op', schreef een van die Japanners in zijn dagboek,<br />

'en begon op luide toon te spreken alsof hij gek was. Toen hij klaar was, stond<br />

een andere man op en sprak op gelijke wijze. Toen ik vroeg wat dit alles<br />

betekende, werd mij gezegd dat zij staatszaken aan het bespreken waren ... Alles<br />

bij elkaar had het veel weg van de vismarkt in Edo."<br />

I Aangehaald in het rapport Supreme Commander for the Allied Powers, Government<br />

Section: Political Reorientation ofjapan, September 1945-September 1948 (I949), p. I49.


'NIPPON'<br />

Eenjaar later, 1861, maakten drie andere vooraanstaande Japanners een<br />

studie van het Britse parlementaire stelsel. 'Ik kon in het geheel niet<br />

begrijpen', schreef een hunner later,<br />

'wat men onder 'verkiezingen' moest verstaan ... Er waren verschillende partijen<br />

zoals Conservatieven, Liberalen, enzovoort. Ze probeerden allemaal de sterkste<br />

te worden. Hoe jammer was het, dacht ik, dat zij in vredestijd in zo heftige<br />

conflicten waren gewikkeld! Ik kon volstrekt niet begrijpen wat eigenlijk hun<br />

bedoeling was, het was het vreemdste dat ik ooit had aanschouwd. Vaak zeiden<br />

ze dat de ene man een felle tegenstander was van de andere en dan kon ik toch<br />

waarnemen dat die twee mannen aan een-en-dezelfde tafel zaten te eten en te<br />

drinken. Wat betekende dit alles? Ik kon er geen touwaan vastknopen.".<br />

Een eerste Grondwet, gemodelleerd op de Duitse en tot 1945 onge-<br />

wijzigd gehandhaafd, kreeg Japan in 1889 - het was geen Grondwet die<br />

uit de samenleving voortkwam maar een die daaraan werd opgelegd; zij<br />

was als het ware een geschenk van de keizer. In hem werd formeel alle<br />

uitvoerende macht geconcentreerd. 'Japan', aldus een der artikelen,<br />

'wordt geregeerd door een geslacht van keizers in een ononderbroken<br />

opvolging die eeuwig voortduurt. De keizer is heilig en onschendbaar<br />

en is nimmer onderwerp van openbare discussie.' Krachtens die Grondwet<br />

kwam er voorts een uit twee Kamers bestaand parlement, een gikai,<br />

hetgeen 'praatclub' betekent. Het Hogerhuis bestond uit z.g. Rijksgroten:<br />

leden van de hofadel en vroegere daimio's die erfelijk lid waren, en andere<br />

vooraanstaanden die door de keizer waren benoemd; de leden van het<br />

Lagerhuis werden allen gekozen - gekozen evenwel door die mannelijke '<br />

Japanners die in zekere welstand leefden. Onder dit census-kiesrecht nam<br />

tot in het begin van deze eeuw slechts I % van de mannen aan de<br />

verkiezingen deeL De bevoegdheden van het parlement waren beperkt:<br />

het had het recht van interpellatie en van petitie (petitie aan de keizer)<br />

en het kon wetsvoorstellen aannemen ofverwerpen (daar was een meerderheid<br />

in beide Kamers voor nodig) maar het kon niet een kabinet tot<br />

aftreden dwingen. Het kwam bovendien slechts drie maanden per jaar<br />

bijeen (voor verlenging van de zitting of voor een bijeenkomen in<br />

buitengewone zitting was een besluit van de keizer nodig) - een parle-<br />

mentsgebouw werd pas in 1936 in gebruik genomen. De parlementsleden<br />

hadden voordien geen eigen werk- en vergaderruimte. Inderdaad,' zij<br />

waren niet zo heel veel meer dan een 'praatclub' - in het staatsbestel<br />

domineerde de regering.<br />

I A.v.


POSITIE VAN DE KEIZER<br />

Binnen die regering was de invloed van de keizer beperkt. De in de<br />

Grondwet voorkomende formulering dat hij 'heilig en onschendbaar'<br />

was, gaf in religieus en in staatkundig opzicht het unieke van zijn positie<br />

aan, maar die formulering betekende niet dat hij persoonlijk het beleid<br />

bepaalde. Dat werd, althans tot het begin van de jaren '30, bepaald door<br />

het kabinet en alleen bij de formatie van een nieuw kabinet had de keizer<br />

enige vrijheid van handelen; hij werd dan voorgelicht door vooraanstaande<br />

ministers en parlementariërs, maar vooralook door de z.g. Oude<br />

Staatslieden, de Genro: preminenten die ten nauwste bij de Meidjirestauratie<br />

betrokken waren geweest en van wie prins Saionji het langst<br />

in leven was gebleven.<br />

De partijen die in Japan ontstonden en die in het Lagerhuis hun<br />

vertegenwoordigers kregen, willen wij niet met name noemen - de<br />

belangrijkste waren, .gelijk reeds vermeld, ten nauwste met de grote<br />

familieconcerns verbonden en vertoonden onderling geen wezenlijke<br />

ideologische verschillen. Zoals zich in de eeuwen van het feodalisme<br />

steeds cliques van daimio's hadden gevormd, zo vormden zich nu cliques<br />

van met het grote bedrijfsleven en de strijdkrachten verbonden parlementariërs,<br />

hetgeen aan het parlementair bedrijf een ondoorzichtig en<br />

intrige-achtig karakter gaf. Dat was zo, zolang het census-kiesrecht gold,<br />

maar daarin kwam, toen in '24 het algemeen kiesrecht voor mannen werd<br />

ingevoerd, geen wezenlijke wijziging, mede doordat vrijwel de gehele<br />

dagbladpers door de zaibatsoe werd beheerst.<br />

Een parlementaire demoeratie is gebaat bij duidelijkheid en duidelijkheid<br />

ontstaat slechts wanneer partijen, elk van de eigen beginselen<br />

uitgaande, niet schromen om publiekelijk voor hun uiteenlopende denkbeelden<br />

op te komen. Deze, de tegenstellingen accentuerende vrijmoedigheid<br />

was de Japanners vreemd; onder het feodalisme had het groepsverband<br />

voorop gestaan met zijn trouw van de daimio's aan de Sjogoen,<br />

van de samoerai aan de daimio's, van de horigen aan de landheer - op dat<br />

beginsel van de groepstrouw bleef de gehele Japanse samenleving gebaseerd:<br />

elke groep diende naar buiten als een gesloten eenheid op te treden.<br />

Zo ook het kabinet: de eenheid van staatsbeleid vergde eenheid in het<br />

kabinet.<br />

Kenmerkend nu voor Japan was dat de ministers van oorlog en van<br />

marine binnen dat kabinet een zelfstandige positie innamen. Leger en<br />

vloot, elk opgebouwd door een eigen dan van officieren, afkomstig uit<br />

het geslacht en de volgelingen van één der 'Buiten-daimio's' die de Sjogoen<br />

ten val hadden gebracht, hadden van meet af aan naar zelfstandigheid<br />

gestreefd en hadden die in wezen weten te· bereiken toen kort na de


'NIPPON'<br />

eerste overwinningen welke zij hadden bevochten (die in de oorlog met<br />

China, 1894-95), werd vastgesteld dat voortaan alleen een actief dienende<br />

luitenant-generaal of generaal en een actief dienende vice-admiraal of<br />

admiraal minister van oorlog resp. van marine zouden kunnen worden.<br />

In feite gaf dit aan leger en marine een vetorecht bij het opstellen van<br />

elk kabinetsprogram, ja bij het gehele kabinetsbeleid: door de hoogste<br />

militairen van de strijdkrachten werd telkens bepaald, wie hunner als<br />

minister zou optreden - weigerden zij tot die aanwijzing over te gaan,<br />

dan kon geen kabinet geformeerd worden, en was dat kabinet in functie,<br />

dan kon elke minister van oorlog resp. van marine met de dreiging dat<br />

hij zou aftreden en dat geen opvolger zou worden aangewezen, een<br />

beslissende invloed uitoefenen op het gehele kabinetsbeleid.<br />

Leger en vloot waren wel vaak samenwerkende, maar in wezen toch<br />

eerder gescheiden krachten: concurrenten, die telkens een zo groot mogelijk<br />

deel van de staatsbegroting naar zich toe trachtten te halen en die<br />

de nationale politiek poogden te beïnvloeden in een richting die met de<br />

leidende denkbeelden van de eigen staf en van de eigen hogere bevelhebbers<br />

in overeenstemming was. Die denkbeelden konden ver uiteenlopen;<br />

dan was overleg nodig, maar doordat zowel de leger- als de<br />

vlootafdeling hardnekkig placht vast te houden aan wat zij wenselijk<br />

achtte, kwam veelal een compromisformule uit de bus waarin elk kon<br />

lezen wat hij wilde. Bij dat beraad (van '37 afvond het plaats binnen het<br />

toen ingestelde Grote Hoofdkwartier) waren geen burgers betrokken,<br />

zelfs de ministers van oorlog en marine, zij mochten dan hoge militairen<br />

zijn, werden er buiten gehouden. Trouwens, de chef van de generale staf<br />

van het leger en de chef van de marinestaf hadden beiden rechtstreeks,<br />

d.w.z. buiten hun ministers om, recht van toegang tot de keizer - ook<br />

dàt onderstreepte de zelfstandigheid van leger en marine. Uit de rivaliteit<br />

die tussen die twee delen van de strijdmacht bestond, vloeide bovendien<br />

voort dat elk de ander zo weinig mogelijk inlichtte. Plannen werden<br />

geheim gehouden, nederlagen verzwegen. Generaal Hideki Todjo, minister-president<br />

en minister van oorlog in het kabinet dat tot de aanval<br />

op de Verenigde Staten, het Britse Rijk en het koninkrijk Nederland<br />

besloot, was onkundig van het plan van de Japanse marine om de<br />

Amerikaanse Pacific-vloot in Pearl Harbor met vliegkampschepen uit te<br />

schakelen, en de eerste berichten omtrent de verpletterende nederlaag<br />

die de Japanse vloot injuni '42 in de Slag bij Midway had geleden, kreeg<br />

Todjo pas in '44.<br />

Alle lippendienst ten spijt die aan het begrip 'harmonic' bewezen werd,<br />

was in dit merkwaardige japanse staatsbestel van harmonie geen sprake;


INVLOED VAN LEGER EN VLOOT<br />

die kon er ook niet zijn: in de enige organen die haar konden bevorderen<br />

(voor de strijdkrachten het Grote Hoofdkwartier, voor het overheidsbeleid<br />

het kabinet), was van een werkelijk collectief beleid geen sprake.<br />

Zulk een beleid vergt het gedeeltelijk prijsgeven van eerder verdedigde<br />

standpunten en is slechts mogelijk bij een bereidheid, niet alleen uiterlijk<br />

maar vooral innerlijk, tot het doen van concessies. Dat lag de Japanners<br />

niet; dat was niet in overeenstemming met hun volksaard, met hun<br />

mentaliteit. Want wie concessies deed, verloor, zo werd gemeend, aanzien<br />

- juist met strak en onwrikbaar vasthouden aan de eigen denkbeelden<br />

diende men de achting van zijn medeburgers te verwerven en te<br />

behouden. Er stak in dat alles een opvallend element van krampachtigheid.<br />

Mentaliteit<br />

Begrippen als volksaard en volksmentaliteit slaan op grote collectieven.<br />

Daarover te schrijven is steeds een hachelijke onderneming; wanneer wij<br />

ons daar desondanks aan wagen, zijn wij ons bewust dat onze generalisaties<br />

slechts ten dele de werkelijkheid dekken. Zonder twijfel bevonden<br />

zich onder de tientallen miljoenen Japanners (ca.dertig miljoen ten tijde<br />

van de Meiciji-restauratie, ruim zeventig miljoen bij het uitbreken van de<br />

Tweede Wereldoorlog) verscheidenen, misschien wel velen, die wat men<br />

'de nationale ideologie' zou kunnen noemen, afwezen, zulks met inbegrip<br />

van de vergoddelijking van de keizer. Sommigen, naar verhouding<br />

weinigen overigens, hadden voldoende rondgereisd in het buitenland<br />

om de waarde van die ideologie in twijfel te trekken, anderen waren<br />

overtuigde aanhangers geworden van anarchistische, socialistische of<br />

communistische denkbeelden, nog anderen concentreerden zich op hun<br />

eigen bestaan en zongen, dat doende, niet mee in het koor van nationale<br />

zelfverheffing.<br />

Dat koor wàs er evenwel en het liet zich luid en krachtig horen, voor<br />

het eerst in 1895 toen aan Japan, zo werd het gevoeld, de vruchten van<br />

zijn overwinning op China werden onthouden; Betekende die overwinning<br />

dan dat er verbetering kwam in het lot van de in armelijke omstandigheden<br />

zwoegende landbouwers en de miniem-betaalde arbeiders en<br />

arbeidsters in de eerste fabrieken? Neen - maar zij namen, automatisch<br />

als het ware, de door de hogere kringen aangegeven parolen over: de<br />

hoofden van het collectief bepaalden de norm en het collectief paste zich<br />

aan.


'NIPPON'<br />

Wat waren de wortels van dat opvallende conformisme?<br />

Sommige psychologenen cultureel-anthropologen hebben het herleid<br />

tot het door de vader volstrekt gedomineerde Japanse gezinsverband 1,<br />

anderen hebben gewezen op de rigiditeit van de Japanse opvoeding, nog<br />

anderen hebben de opvatting verkondigd dat bij dat conformisme veel<br />

minder sprake is geweest van relatief constante factoren als volksaard en<br />

-cultuur dan van één zuiver-historische en dus tijdelijké factor: de<br />

Tokoegawa-periode, waarin, zoals eerder beschreven, in Japan de 'absolute<br />

politiestaat' tot ontwikkeling kwam. Daarbij bedenke men dat de<br />

voor die staat karakteristieke, excessieve dwang niet korte tijd maar twee<br />

eeuwen lang is uitgeoefend. Wie in die tijd voor zijn werkelijke gevoelens,<br />

voor zijn aggressiviteit uitkwam, verbeurde zijn leven. Het onzekere<br />

bestaan leidde er toe dat men zich krampachtig vasthield aan wat zekerheid<br />

leek te bieden: het gezin, dat tegelijk het verband was waarin de<br />

arbeid werd verricht.<br />

Het hing met het conformisme samen dat een bepalende waarde werd<br />

toegekend aan het oordeel van anderen: men gedroeg zich zoals men<br />

geacht werd zich te moeten gedragen, een afwijken van het voorgeschreven,<br />

geijkte patroon zou met schaamte gepaard gaan en niets werd als<br />

erger beschouwd dan in een situatie te belanden waarin men zich zou<br />

moeten schamen.<br />

Conformisme nu schijnt in Japan in de periode die aan het Tokoegawa-tijdperk<br />

voorafging, niet, althans niet in die mate, bestaan te hebben,<br />

tenminste: de eerste Europeanen die met de Japanners in contact kwamen,<br />

hebben er geen melding van gemaakt. In hun beschrijvingen<br />

werden de Japanners eerder geschetst als mensen die vrijelijk hun opinies<br />

1 Binnen het gezin hadden de vrouwen de dochters niets in te brengen; van de zoons<br />

was de oudste veruit de belangrijkste, zijn broers werden aangeduid als 'eters van<br />

koude rijst'. Sterk was evenwel niet alleen het gezinsverband maar ook het verband<br />

tussen aan elkaar verwante gezinnen die 'de familie' vormden; die familie op haar<br />

beurt was met andere verbonden met wie zij een gemeenschappelijke stamvader had<br />

en binnen die familie-verbanden was steeds één familie, de 'oudste', de belangrijkste.<br />

Gezinnen en families gaven elkaar veel hulp; gemeenschappelijk vereerden zij de<br />

voorouders en droegen zij zorg voor de graven. Typerend voor Japan was verder dat,<br />

als er in een gezin geen zoon was of als de zoons ongeschikt werden geacht om als<br />

gezinshoofd op te treden, een buitenstaander werd geadopteerd om te zijner tijd de<br />

plaats van de vader in te nemen. In 1960, vijftien jaar na Japans nederlaag, toonde<br />

onderzoek in Japan aan dat deze adoptie in ca. een kwart van de gezinnen was<br />

toegepast. In dergelijke gevallen bleef de lijn van opvolging als ononderbroken gelden.<br />

Dat de lijn van opvolging der Japanse keizers naar Japanse begrippen ononderbroken<br />

was, betekende dus niet dat zij het ook was naar Westerse begrippen.


STERKE DISCIPLINE<br />

verkondigden en hun emoties uitleefden. Dat die Japanners hen als<br />

vreemd troffen, kwam door de plotselinge wisselingen in hun optreden;<br />

wij herinneren aan de karakterisering der Japanners door een van Coens<br />

ondergeschikten: 'In hunne woorden en handelingen zijn zij zedig en<br />

beschaafd, maar daarbij onmeedogende en wreed.'<br />

Die wisselingen hingen samen met de zedelijke normen die allang<br />

vóór het Tokoegawa-tijdperk in Japan golden. Anders dan in de ethiek<br />

van het Oude en het Nieuwe Testament werd namelijk in het Sjinto-isme<br />

en in de Japanse vorm van het Boeddhisme het in bepaalde situaties<br />

uitleven van de driften geenszins afgekeurd: de mens werd gezien als<br />

een dualistisch wezen, een mengsel van zachtheid en wreedheid - beide<br />

werden als natuurlijk beschouwd, beide mochten het gedrag bepalen. Die<br />

zachtheid kon dan ook van de ene seconde op de andere in wreedheid<br />

omslaan. Geen wonder dat de Japanners op anderen de indruk maakten<br />

volstrekt onberekenbaar te zijn. Dat wáren zij ook. De Amerikaanse<br />

cultureel-anthropologe Ruth Benedict zag het door hen aan de dag<br />

gelegde dualisme gesymboliseerd in de tegenstelling tussen de tere<br />

chrysant, 's keizers bloem, en het onverbiddelijk zwaard. 'The japànese',<br />

schreef zij in '46 in haar befaamde studie The Chrysanthemum and the<br />

Sword,<br />

'are, to the highest degree, both aggressive and unaggressive, both militaristic and aesthetic,<br />

both indolent and polite, rigid and adaptable, submissive and resentful of being pushed<br />

around, loyal and treacherous, brave and timid, conservative and hospitable to new<br />

ways."<br />

Niemand wist ooit welke van die gedragswijzen tot uiting zou komen<br />

- de niet-Japanner wist het niet van de Japanner en alle strikte gedragsregels<br />

ten spijt wist de ene Japanner het niet met zekerheid van de andere.<br />

Omdat dus steeds het gevaar bestond dat de weefsels van de verbanden<br />

waarin men leefde, met wilde drift zouden worden verscheurd, werd de<br />

discipline sterker geaccentueerd dan in de Christelijke wereld. Dat is<br />

wellicht al in een vroege periode van de Japanse geschiedenis begonnen<br />

- het is in elk geval in de meer dan tien eeuwen van het Japans feodalisme<br />

voortgezet (en in het Tokoegawa-tijdperk buitensporig geaccentueerd)<br />

en daarin veranderde niets ten tijde van de Mei4.ii-restauratie; integendeel:<br />

om in die periode, welke voor het gehele, zeven generaties lang<br />

van de buitenwereld geïsoleerde Japanse -volk een dramatische schok<br />

, Ruth Benedict: The Chrysanthemum and the Sword (1946), p. 2.


'NI'PPON'<br />

betekende, het gevaar van desintegratie der samenleving te bezweren,<br />

werd, gelijk reeds opgemerkt, de opbouw van de nieuwe maatschappij<br />

gecombineerd met een handhaving van de oude normen. Daarbij werden<br />

de feodale gevoelens van groepstrouw aangevuld met een nieuwe, een<br />

collectieve vorm van trouw: trouwaan de keizer. Hij, die tot aan de<br />

Meitiji-restauratie een louter sacrale figuur was geweest wiens bestaan in<br />

het afgesloten Kioto nauwelijks tot de brede massa des volks was doorgedrongen,<br />

werd nu vereerd als een goddelijk wezen - het Sjinto, dat<br />

leerde dat hij in directe lijn van de Zonnegodin afstamde, nam steeds<br />

sterker het karakter aan van een staatsgodsdienst.' 'The civic duty of<br />

patriotism, common to all nations', aldus de Britse historicus Richard Storry,<br />

'was identified in modern japan with the claims and obligations and ecstasies of a<br />

living religious faith.' 2 De keizer werd als uniek gezien, of, gelijk een Japans<br />

schrijver het eens uitdrukte: 'Zoals er geen dubbele zon aan de hemel<br />

staat, zo is er ook op aarde maar één Tenno.' 3 Daarom beschouwde het<br />

Japanse volk zich ook als een uitverkoren volk: een volk dat zulk een<br />

keizer had, strekte alle andere volkeren ten voorbeeld, ja mocht er<br />

aanspraak op maken dat die andere volkeren vroeg of laat de heilzame<br />

invloed van die keizer zouden erkennen en zich de koestering van zijn<br />

macht zouden laten welgevallen (de Japanners drukten dat uit met de uit<br />

het Confucianisme overgenomen notie van de zedelijke eenheid van de<br />

mensheid, maar dan meer wereldlijk geïnterpreteerd: hakko itsjioe, 'de<br />

acht hoeken van de wereld onder één dak'). Sterker nog: de keizer, wiens<br />

aan de eeuwigheid ontleende glans en glorie op al zijn zonen en dochters<br />

afstraalde, werd als het hoofd gezien van die ene grote familie, de Japanse<br />

natie - als lid van die familie mocht elke individuele Japanner zich als<br />

een wezen beschouwen dat moreel hoger stond dan leden van andere<br />

nationaliteiten, althans: dat mocht hij doen zolang hij, zoals dat heette,<br />

'jegens de keizer oprechtheid toonde', anders gezegd (en dat was de<br />

moderne vorm van het uit het Tokoegawa-tijdperk daterende conformisme):<br />

handelde in overeenstemming met wat voor de wil van de keizer<br />

werd gehouden. Sprak die wil uit het regeringsbeleid? Zo stelde de<br />

regering het, maar wie daden wilde verrichten die dwars tegen haar beleid<br />

ingingen, kon er gemakkelijk de opvatting op nahouden (zoals ook de<br />

samoerai hadden gedaan die tegen de Meitiji-restauratie in opstand waren<br />

I Ca. 1940 kende Japan officieel twee-en-veertig miljoen Boeddhisten, zeventien<br />

miljoen Sjinto-isten en ruim driehonderdduizend Christenen, onder wie ca.tweehonderdduizend<br />

Protestanten. 2 Richard Storry: The double Patriots. A study ofjapanese<br />

Nationalism (1957), p. 2. 3 Aangehaald a.v.<br />

490


DE NATIONALE IDEOLOGIE<br />

gekomen) dat de keizer door zelfzuchtige raadslieden was misleid en dat<br />

hij eigenlijk wenste dat aan het door die raadslieden geïnspireerd beleid<br />

een einde werd gemaakt.<br />

Wij erkennen dat veel van wat wij hier over de Japanners schreven,<br />

ook op andere collectieven van toepassing kan worden verklaard. De<br />

meeste volkeren voelen zich verheven boven hun buurvolken, de meeste<br />

blanken voelen zich verheven boven de niet-blanken, de Duitse nationaal-socialisten<br />

meenden het recht te hebben de gehele wereld aan zich<br />

te onderwerpen, Amerikanen noemen hun land God's own country, orthodoxe<br />

Joden beschouwen zich als uitverkorenen, de Chinezen hebben<br />

zich in hun gehele geschiedenis innerlijk boven alle andere volkeren<br />

gesteld - zo kan men nog meer voorbeelden geven. Wat was dan typisch<br />

voor de Japanse vorm van collectieve zelfverheffmg? Misschien slechts<br />

dit, dat nergens zozeer als in Japan sprake was van een volledig samenvallen<br />

van religie en nationale trots.<br />

Op zichzelf behoefde dat samenvallen nog niet te leiden tot een drang<br />

tot expansie - in dat opzicht trok Japan enerzijds een al in het verleden<br />

uitgestippelde lijn door (men denke aan de vroege poging om Korea te<br />

veroveren) en volgde het anderzijds het voorbeeld van de grote Europese<br />

mogendheden en van de Verenigde Staten. En met succes! De overwinning<br />

op China, 1894-95, en vooral die op Rusland, 1904-05, versterkten<br />

de imperialistische tendenzen in de Japanse samenleving en aan die<br />

tendenzen gaven de angst voor overbevolking, het besef dat Japan-zelf<br />

weinig grondstoffen had en het streven naar winst van de zaibatsoe<br />

voortdurend nieuw voedsel. De Japanse samenleving plaatste zich daarbij<br />

in de reuk van heiligheid die alom de begrippen hing waarmee de<br />

regeringsperioden van drie keizers werden aangegeven: 'Verlicht Bewind',<br />

'Verheven Rechtvaardigheid', 'Schitterende Harmonie' - zij<br />

moesten allen die onder het Japans geweld te lijden kregen, wel treffen<br />

als toonbeelden van huichelachtigheid. De Japanners evenwel die deze<br />

begrippen hanteerden, huichelden nier maar brachten er hun geloof in<br />

tot uitdrukking; het was een vorm van monumentaal collectief zelfbedrog.<br />

Andere volkeren onderdrukkend en uitbuitend meenden de Japanners<br />

hun het Ware Heil te brengen.<br />

*<br />

Wat wij in het voorafgaande als de nationale ideologie van Japan schet-<br />

491


'NIPPON'<br />

sten, is pas langzamerhand de gehele Japanse samenleving gaan doordringen.<br />

In het laatste kwart van de vorige eeuwen met name ook in de jaren<br />

'20 van deze eeuw waren er tegenkrachten. Die tegenkrachten konden na<br />

de Mei4;ï-restauratie tot ontwikkeling komen doordat Japan zich in eerste<br />

instantie wel moest openstellen voor alle invloeden uit de verder ontwikkelde<br />

landen die het wilde inhalen. 'Over de gehele wereld', aldus keizer<br />

Moetsoehito in 1868, 'zullen wij naar kennis zoeken. en aldus zal de<br />

grondslag van het keizerlijk bewind versterkt worden.' Veel van de<br />

kennis die Japanners elders opdeden, had evenwel geenszins de strekking,<br />

de grondslag van het keizerlijk bewind te versterken: liberale,<br />

anarchistische en socialistische denkbeelden drongen tot Japan door die<br />

een aantasting inhielden van alle autoritaire elementen welke de vormgevers<br />

van de Meidji-restauratie wensten te handhaven. Die grepen dan<br />

ook spoedig in.<br />

Wellicht kan men dat ingrijpen het duidelijkst volgen op de sector<br />

van het onderwijs.<br />

Onmiddellijk na de restauratie waren de Japanse scholen die opgericht<br />

werden, vrij in de keuze van hun leermiddelen - de Japanse overheid<br />

verlangde niet méér dan dat die leermiddelen te harer kennis werden<br />

gebracht. In 1886 bepaalde de overheid evenwel dat schoolboeken alleen<br />

mochten worden gebruikt als zij door het departement van onderwijs<br />

waren goedgekeurd. Vier jaar later, in 1890, werd een keizerlijke proclamatie<br />

voor het onderwijs uitgegeven waarin de trouwaan de keizer<br />

voorop stond - zijn goddelijke afkomst werd onderstreept en ook in dit<br />

stuk heette hij heilig en onschendbaar. De tekst werd van 1890 af (tot<br />

1945!) periodiek voorgelezen aan de leerlingen van alle instellingen van<br />

voortgezet onderwijs die er met gebogen hoofd en in eerbiedig zwijgen<br />

naar luisterden. In 1904 ging de overheid weer een stap verder: zij<br />

bepaalde dat bij het lager onderwijs alleen schoolboeken mochten worden<br />

gebruikt die door het departement van onderwijs waren saJ11engesteld.<br />

Al die schoolboeken stonden in het teken van de verering van de<br />

keizer en verheerlijkten de strijdkrachten. Die strijdkrachten kregen in<br />

1925 greep op de leerlingen van alle instellingen van voortgezet en hoger<br />

onderwijs: bij elk van die instellingen werd een actief dienend officier<br />

geplaatst die leiding moest geven aan de eerste militaire training van<br />

leerlingen en studenten; die training werd op het lesrooster geplaatst.<br />

Voor een eerste militaire training van kinderen die slechts lager onderwijs<br />

hadden gevolgd, werd zorg gedragen doordat in '26 in elke stadswijk<br />

en in elk dorp centra werden opgericht waar jongens die alleen de lagere<br />

school doorlopen hadden, vier jaar lang per week twee uur militaire<br />

492


INDOCTRINAT'IE VAN DE JEUGD<br />

oefeningen moesten doen. Jongens van twaalf leerden er al met het<br />

geweer omgaan. In totaal hadden bij het uitbreken van de Tweede<br />

Wereldoorlog drie-en-een-half miljoen jeugdigen een militaire training<br />

ontvangen. In 1941 tenslotte werden alle lagere scholen herdoopt tot<br />

'nationale scholen' - onder die nieuwe naam zouden zij de jeugd nog<br />

beter leren om, zoals het heette, 'de keizerlijke weg t~ volgen.'<br />

*<br />

Aan de keizerlijke proclamatie voor het onderwijs, 1890, ging in 1882<br />

een proclamatie aan de militairen van leger en vloot vooraf 'Wij', zo<br />

heette het o.m. in dit stuk,<br />

'zijn het hoofd en gij zijt het lijf. Wij vertrouwen op u als op Onze armen en<br />

benen. Of Wij in staat zullen zijn Ons land te beschermen en aan Onze<br />

verplichtingenjegens Onze voorouders te voldoen, hangt er van af of gij voldoet<br />

aan uw verplichtingen jegens Ons.'<br />

Vijf van die verplichtingen werden de militairen voorgehouden: zij<br />

moesten trouw zijn aan de traditionele normen (die trouw heette 'zwaarder<br />

dan een berg, terwijl de dood lichter is dan een veertje'); zij moesten<br />

hun superieuren blindelings gehoorzamen ('beschouwt al hun bevelen<br />

als rechtstreeks door Ons gegeven') en hun ondergeschikten met consideratie<br />

behandelen; zij moesten 'een ware moed' tonen; zij moesten in<br />

hun persoonlijk leven hun geloof ongerept bewaren; zij moesten, tenslotte,<br />

een sober bestaan leiden. Wie zich aan die vijf verplichtingen hield,<br />

volgde 'de Grote Weg van Hemel en Aarde en de Algemene Wet van<br />

de gehele mensheid.'<br />

In de' geest van die keizerlijke proclamatie vaardigde de Japanse<br />

minister van oorlog, Todjo, begin 1940 als Legervoorschrift no. I een<br />

tweede stuk uit, de 'Voorschriften op het slagveld.' 1 Die begonnen met<br />

een hooggestemd 'Voorwoord':<br />

'Het slagveld is de plaats waar zich het goddelijk innerlijk van de keizerlijke<br />

weermacht op grond van de keizerlijke bevelen ontplooit; waar bij de aanval<br />

1 Zij zijn in een Nederlandse vertaling van J. ç. c. W. van Nooten door het Rijksinstituut<br />

voor Oorlogsdocumentatie gepubliceerd in zijn tijdschrift Nederland in oorlogstijd,<br />

1950, no. 2.<br />

493


'NIPPÓN'<br />

alleen terrein veroverd, bij het gevecht alleen gewonnen mag worden; waar de<br />

Keizerlijke Weg allerwege aanschouwelijk wordt gemaakt en waar aan de vijand<br />

die dit met eerbied aanschouwt, de waarde van de goddelijke deugden van de<br />

keizer wordt ingeprent. Er moet derhalve van een ieder die het slagveld betreedt,<br />

verwacht worden dat hij de belichaming is van de zending van het keizerrijk,<br />

dat hij zich volgens de zedelijke principes van de keizerlijke weermacht gedraagt<br />

en dat hij de uitstralende deugden van het keizerrijk over de vier zeeën verspreidt.'<br />

In de 'Voorschriften' zelf heette het slagveld 'in het bij zonder de plaats<br />

waar de geestelijke inhoud van de gehoorzaamheid zich tot een praktisch<br />

ideaalontwikkelt.' Hoe de strijd op dat slagveld zou eindigen, was voor<br />

de opstellers van de 'Voorschriften' geen vraag: met een Japanse over-<br />

winning; Japan had steeds gewonnen:<br />

'Zien wij terug op de geschiedenis van ons roemrijke leger, dan wordt ons in<br />

elk geval door de doorlopende lijn van honderd oorlogen en honderd overwinningen<br />

als onze verantwoordelijkheid ingescherpt dat een nederlaag onmogelijk<br />

moet zijn.'<br />

Er werd de militairen voorts op gewezen dat zij bij alles wat zij deden,<br />

als het ware gadegeslagen werden door hun familieleden, door de locale<br />

gemeenschap waaruit zij afkomstig waren, en door hun voorouders: aan<br />

hûn aller verwachtingen moesten zij voldoen. 'Laat dus als levende de<br />

schande van krijgsgevangen gemaakt te worden niet over u komen.'<br />

Deze 'Voorschriften' waren een herhaling van de normen die de<br />

samoerai steeds in acht hadden moeten nemen: ook zij mochten nooit<br />

levend aan de vijand in handen vallen - dreigde dat gevaar en was er<br />

geen andere uitweg, dan dienden zij zelfmoord te plegen; alleen dán<br />

zouden zij opgenomen worden in de rijen der vereerde voorouders.<br />

Trouwens, in vroeger tijden waren in Japan strijders die, na krijgsgevangen<br />

te zijn geweest, naar huis en haard terugkeerden, ter dood gebracht.<br />

Van begin '40 afwerden de militairen op de 'Voorschriften' gewezen.<br />

Zij werden regelmatig voorgelezen en als de troepen naar een bepaald<br />

slagveld onderweg waren, geschiedde dat zelfs dagelijks. Een tekst in de<br />

geest van de keizer, een heilige tekst! Er zijn gevallen bekend waarin<br />

officieren die zich bij het voorlezen versproken hadden, zelfmoord<br />

pleegden uit schaamte over het gebrek aan eerbied dat zij jegens de keizer<br />

zouden hebben getoond.<br />

*<br />

494


INDOCTRINATIE DER MILITAIREN<br />

In physiek opzicht werden aan de Japanse militairen hoge eisen gesteld.<br />

Daar vloeide een probleem uit voort: er was in de Japanse landbouwstreken<br />

zoveelondervoeding en de Japanse jongens die na hun schooltijd<br />

in de industrie werden opgenomen, werden daar zodanig afgebeuld dat<br />

het percentage van de dienstplichtigen die op medische gronden werden<br />

afgekeurd, voortdurend steeg; in het midden van de jaren '20 werd ca.<br />

25 % afgekeurd maar in '37 was dat zelfs 60% geworden. Het Japanse<br />

leger ging er toen toe over om de arbeiders in alle grote bedrijven<br />

dagelijks een kwartier gymnastiek te laten bedrijven, hetgeen werd<br />

gecombineerd met korte voordrachten over de vaderlandse deugden; het<br />

samenzijn werd dan besloten met een diepe buiging in de richting van<br />

het keizerlijk paleis. In '38 werd die lijn doorgetrokken: alle dienstplichtigen<br />

werden een jaar voordat zij moesten opkomen, medisch onderzocht<br />

en in dat jaar kregen zij, voorzover nodig, een medische begeleiding;<br />

dienstplichtigen uit arme gezinnen kregen die begeleiding kosteloos.<br />

De training van de opgekomen dienstplichtigen was uitzonderlijk<br />

zwaar. Ten dele was dat gevolg van het feit dat het leger na de Meidjirestauratie,<br />

gelijk vermeld, was opgebouwd met inschakeling van Duitse<br />

militairen, maar daarnaast mag men stellen dat hun. Duitse, beter misschien:<br />

Pruisische tucht goed aansloot bij de krampachtige elementen in<br />

de Japanse psyche. Recruten werden aan de inspannendste oefeningen<br />

onderworpen en tucht werd hun met de hardste middelen bijgebracht.<br />

De straffen waren draconisch en de meeste onderofficieren schepten er<br />

behagen in, een maximum aan straffen uit te delen. Tijdens de oefeningen<br />

waren ernstige mishandelingen die doorstaan moesten worden zonder<br />

een kik te geven, aan de orde van de dag. 'Wie het drie maanden lang<br />

bij zijn sergeant kon uithouden', schreef na Japans nederlaag een Japanse<br />

militair, 'zou niet voor de vijand op de loop gaan." Er waren onder de<br />

groep van zestig recruten waartoe deze militair behoord had, niet minder<br />

dan negen geweest die tijdens hun training zelfmoord hadden gepleegd"<br />

- dat was geen abnormaal aantal. Dat er zoveel zelfmoorden waren, werd<br />

zulk een sergeant niet kwalijk genomen: gemeend werd dat hoe harder<br />

het lagere kader optrad, des te betere militairen gevormd werden.<br />

Waren de militairen eenmaal te velde, dan bleefhun behandeling even<br />

1 Aangehaald in D. van Velden: De japanse interneringskampen voor burgers gedurende de<br />

Tweede Wereldoorlog (1963), p. 422 (verder aan te halen als: van Velden: De japanse<br />

kampen). 2 Wij nemen aan dat die zelfmoorden niet zozeer het directe gevolg waren<br />

van de ondergane mishandelingen als wel van schaamte dat men blijkens de opgelegde<br />

straffen 'van de keizerlijke weg was afgeweken' en daarmee de eigen familie en de<br />

groep recruten waartoe men behoorde, te schande had gemaakt. .<br />

495


'NIPPON'<br />

hard als zij tijdens de opleiding was geweest. 'Het slaan voor kleine<br />

tekortkomingen', aldus later een Nederlandse krijgsgevangene,<br />

'gold als een vermaning die door de laagste meerderen kon worden toegepast<br />

... De man (werd) door een soldaat eerste klas, korporaal of sergeant in de<br />

houding gezet, waarna hij met de vlakke hand herhaaldelijk in het gezicht werd<br />

geslagen. De geslagene ... mocht zich niet verroeren. Deed hij dat wèl, dan werd<br />

hij ... met een bamboe geslagen tot hij er bij neerviel.<br />

... Dan had iedere oudere of meerdere het recht om een jongere of mindere<br />

enige uren achter elkaar, vóór de wacht, in de houding te laten staan. Soms voor<br />

langer, bijv. zes of vier-en-twintig of enige malen vier-en-twintig uur, En al die<br />

tijd ... kreeg (de man) geen eten of drinken en de Japse soldaten die langs hem<br />

kwamen, mochten hem enige klappen in het gezicht geven of hem op een andere<br />

manier pijnigen. En vooral soldaten van zijn eigen groep of sectie maakten daar<br />

gebruik van, liepen met opzet langs hem heen om hem een paar klappen in het<br />

gezicht te geven of een brandende sigaret in de wang te drukken ... omdat hij<br />

de naam van de groep of zijn sectie had bezoedeld.' 1<br />

Tijdens de militaire strijd werd gehandeld conform de 'Voorschriften'.<br />

'Wij hebben', aldus een Nederlandse Commando die in '44 deelgenomen<br />

had aan het afslaan van het offensief dat de Japanners van Noord-Birma<br />

uit hadden ingezet,<br />

'in totaal slechts een paar krijgsgevangenen gemaakt, waarvan de helft nog<br />

bestond uit zwaargewonden die de kracht niet meer hadden om hara-kiri te<br />

plegen.' En zelfs met zwaargewonden was het zaak om buitengewoon voorzichtig<br />

te zijn. Het is in den beginne herhaaldelijk voorgekomen dat een gewonde Jap,<br />

wanneer iemand van de geneeskundige troepen naar hem toe kwam om te helpen,<br />

zich aan hem vastklampte wanneer deze zich over hem heenboog en dan plotseling<br />

een handgranaat liet afgaan welke hèm niet alleen doch ook de soldaat<br />

doodde die hem wilde helpen ... Ook kwam het wel voor dat levende Jappen<br />

tussen de lijken van hun wapenbroeders gingen liggen en zich eveneens dood<br />

hielden. Wanneer Geallieerde soldaten dan tussen de dode soldaten doorliepen,<br />

richtten de levenden zich plotseling op en schoten met .snelvuurwapens de<br />

soldaten in de rug. Hierna trachtten zij dan zo snel mogelijk in de jungle te<br />

ontkomen ... Het was zelfs uiterst moeilijk om gewonde Jappen krijgsgevangen<br />

te maken, daar zij altijd tijdens of na de gevechten hun gewonden van de<br />

slagvelden trachtten te halen."<br />

1 J. van Baarsel: 'Onder de Jappen' (IC, 8r 357) p. 59-60. 2 De Japanners verloren<br />

in die veldtocht bijna achttienduizend gesneuvelden; er werden slechts honderdtweeen-veertig<br />

Japanners krijgsgevangen gemaakt. 'W. van der Veer: Onder de vlag der<br />

commando's (r949), p. r64-65·<br />

496


INDOCTRINATIE DER MILITAIREN<br />

Voor die gewonden werd in het Japanse leger slecht gezorgd. Er waren<br />

weinig officieren van gezondheid en in de veldhospitalen waren nauwelijks<br />

medicijnen aanwezig; ook chirurgische instrumenten ontbraken<br />

vaak. De gewonde militair werd voor het leger waardeloos geacht - eigenlijk<br />

werd hem kwalijk genomen dat hij gewond was geraakt en niet<br />

was gesneuveld.<br />

Er vloeiden uit de 'Voorschriften' en uit de opvattingen die daaraan<br />

ten grondslag lagen, voor Japan, zoals blijken zou, nog andere nadelen<br />

voort. De militaire tactiek was geheel gericht op de aanval, op het.<br />

oprukken - zich verdedigen, terugtrekken, was iets dat buiten de concepties<br />

viel waarin de Japanse militairen waren gevormd (bevelen tot een<br />

terugtocht werden wel aangeduid als 'bevelen om in achterwaartse richting<br />

voorwaarts te gaan'). In hun aanvalsacties waren de Japanners vindingrijk<br />

en flexibel, in hun verdediging daarentegen rigide en zonder<br />

fantasie; hun krampachtig geloof in hun onoverwinnelijkheid maakte het<br />

hun onmogelijk, creatief en slagvaardig te reageren op de crisissen welke<br />

in de richting van hun nederlaag wezen.<br />

En tenslotte was er het grote, met de gehele nationale ideologie<br />

samenhangende nadeel dat de Japanse militairen zich eigenlijk nauwelijks<br />

interesseerden voor hun tegenstanders en voor de wereld van die<br />

tegenstanders: de Japanse overwinning stond immers vast. Er bestond<br />

voor de kaders maar één bedrijf: het militaire. De samoerai hadden een<br />

diepe minachting gekoesterd voor de handelaren, d.w.z, voor de wereld<br />

van het geld (er waren er onder hen geweest die geweigerd hadden te<br />

leren rekenen) - hier vloeide uit voort dat de Japanse officieren op hun<br />

militaire academies verstoken bleven van alle onderwijs in nationale of<br />

internationale economie. Wat een land produceert of wat het zich bij de<br />

opbouw van zijn strijdkrachten kan veroorloven, interesseerde hun niet.<br />

In een voor het kader van het Amerikaanse leger bedoelde uiteenzetting<br />

schreef in '43 Hillis Lory, een Amerikaan die jarenlang in Japan had<br />

gedoceerd:<br />

'Limited by the narrow confines of his military education, indifferent to diplomatic<br />

viewpoints in London, Washington or Geneva 1, antagonistic to great concentrations of<br />

wealth, unconvinced that Army budgets cannot defy the laws of economics, but moved by<br />

dreams ojJapan's mastery of the world, the typical officer thinks amazingly like the peasant<br />

he commands."<br />

En dus waren de officieren die in '3I met hun greep naar Mandsjoerije<br />

1 De zetel van de Volkenbond. 2 Hillis Lory: japan's Military Masters (1943), P.72.<br />

497


'NIPPON'<br />

een ontwikkeling ontketenden welke japan in conflict zou brengen met<br />

een oppermachtige coalitie van tegenstanders, niet alleen verstard in<br />

nationale zelfverheffing - zij waren ook, en daarmee samenhangend, in<br />

hoge mate bekrompen,<br />

Dejaren 'JO<br />

Gelijk eerder vermeld, deed de japanse regering in september '31 aan de<br />

Volkenbond weten dat de actie van het japanse leger in Mandsjoerije<br />

zou worden beëindigd, en zette dat leger, dwars tegen de wensen van de<br />

regering in, zijn actie voort. De japanse regering werd bedrogen door de<br />

japanse legerleiding - de Volkenbond achtte zich bedrogen door de<br />

japanse regering. Met verlof van die regering kon de Volkenbond een<br />

commissie van onderzoek naar Mandsjoerije zenden; zij rapporteerde<br />

eind '32 dat Mandsjoerije een japans protectoraat was geworden. In<br />

februari '33 werd japans optreden door de volkerenorganisatie veroordeeld;<br />

het bleef bij woorden, sancties werden niet genomen. Intussen<br />

was de veroordeling alleen-al voldoende om in japan een golf van<br />

extreem patriotisme te doen ontstaan die niet zonder gevolgen bleef. In<br />

maart '33 trad japan uit de Volkenbond en eind '34 maakte het bekend<br />

dat het zich bij de bouw van slagschepen, vliegkampschepen en kruisers<br />

niet langer zou houden aan de beperkingen welke het in '22 in Washington<br />

en in '30 in Londen had aanvaard.<br />

japan wilde de handen vrij hebben.<br />

*<br />

Vrij, in de eerste plaats voor verdere penetratie in China.<br />

Ter voorbereiding van een bezetting van alle grote bevolkingscentra<br />

in dat land versterkte het japanse leger in de jaren '33-'36 zijn greep op<br />

het gebied tussen Mandsjoerije en China's oude hoofdstad Peking. In<br />

juli '37 ging het tot de aanval op Peking over - de stad werd door de<br />

Chinese troepen ontruimd, van misdragingen door de japanse was er<br />

geen sprake. Maar dat veranderde, vooral als gevolg van de hevige<br />

gevechten die in augustus '37 ontbrandden bij Sjanghai (zie kaart IX op<br />

pag. 500). De Chinezen poogden de japanners uit de stad te verdrijyen<br />

- dat mislukte; de japanners wisten heel Sjanghai in handen te krijgen.


DE CHINEES-JAPANSE OORLOG<br />

In bijna vier maanden van bloedige gevechten die met zware Japanse<br />

luchtbombardementen gepaard gingen, sneuvelden naar schatting veertig-<br />

van de negentigduizend Japanse, honderd- van de driehonderdduizend<br />

Chinese militairen. Aan Chinese zijde gingen hier de best-bewapende<br />

divisies verloren; nadien hadden de troepen van de Chinese<br />

president en opperbevelhebber Tsjiang Kai-sjek nog maar een beperkte<br />

waarde.<br />

Van Sjanghai rukten de Japanners op naar het 300 km verder westelijk<br />

gelegen Nanking. De stad werd in tien dagen veroverd. Op die verovering<br />

volgde een periode waarin de Japanse overwinnaars op grote schaal<br />

vrouwen en meisjes verkrachtten, Chinese soldaten die in de stad ondergedoken<br />

waren, alsook burgers doodschoten en huizen plunderden.<br />

Hoeveel Chinezen in Nanking het leven verloren, is niet precies bekend<br />

- er zijn in zes weken honderdvijftigduizend lijken begraven, duizenden<br />

Chinezen zijn voorts omgekomen bij grote branden die in de stad<br />

werden gesticht, of zijn doodgeschoten en in de rivier de Jangtse geworpen.<br />

In '38 vonden zowel in Midden- als in Zuid-China gevechten plaats.<br />

Hankou aan de Jangtse en de grote, dicht bij Hongkong gelegen havenstad<br />

Kanton werden door Japan veroverd. Tsjiang Kai-sjek trok in de<br />

herfst naar het verre Tsjoengking, aan de bovenloop van de Jangtse, om<br />

te trachten van daaruit de militaire weerstand tegen de Japanse indringer<br />

te organiseren.<br />

Die indringer had in zoverre succes gehad dat hij, op Tsjoengking na,<br />

alle grote bevolkingscentra in handen had gekregen. Hij had daar een<br />

veel zwaardere prijs voor moeten betalen dan hij had voorzien: zijn<br />

verliezen waren hoog geweest en veel méér dan die bevolkingscentra en<br />

de hen verbindende grote wegen en spoorlijnen had hij niet in handen.<br />

Het was, schrijft Dick Wilson in zijn geschiedenis van de Chinees-<br />

Japanse oorlog, alsofhij met niet méér bezig was geweest dan 'stretching<br />

a few clotheslines across a yard.'! Nergens was het rustig in het immense<br />

land - vooral de communisten die zich, opgejaagd door de troepen van<br />

Tsjiang Kai-sjek, in '35 in Jenan, het bergachtig gebied ten westen van<br />

Peking, hadden teruggetrokken, maakten het hem lastig.<br />

China had Japan niet de oorlog verklaard en dit vooral daarom niet<br />

omdat de Amerikaanse wetgeving het president Roosevelt onmogelijk<br />

maakte, wapenhulp te geven aan een in oorlog verkerende staat. Japan<br />

I Dick Wilson: When tigersfight. The story of the Sino-japanese u/ar 1937-1945 (1982),<br />

p. IS°·<br />

499


'NIPPON'<br />

~ ~.<br />

,FORMOSA<br />

IX. De japans-Chinese oorlog<br />

Rose: gebied dat onder min of meer permanente japanse controle kwam te<br />

staan.<br />

500<br />

,


DE CHINEES-JAPANSE OORLOG<br />

had een oorlogsverklaring nagelaten omdat het begrip 'oorlog' niet paste<br />

in de conceptie waardoor het land zich nu liet leiden: het wilde de<br />

Chinese buurstaat slechts de weldaad brengen van Japans leiding, de<br />

oorlog werd afgedaan als 'een incident', te wijten aan het feit dat<br />

sommige Chinezen geen begrip hadden voor Japans nobele intenties. De<br />

gehele oorlog kwam daarmee in het teken van falsificaties te staan waarbij<br />

de Japanse legerleiding haar misdaden tegen de menselijkheid zowel<br />

voor de buitenwereld als voor het eigen volk verborgen trachtte te<br />

houden. Individuele Japanse militairen waren menigmaal diep geschokt<br />

door de massamoorden en de represailles die de legerleiding liet uitvoeren<br />

- begin '39 gaf de minister van oorlog opdracht, er zorg voor te<br />

dragen dat zij zowel in hun correspondentie als tijdens hun verlof in<br />

Japan over al die wandaden zouden zwijgen.<br />

Op bestuursgebied kregen de Japanners iets meer greep op de door<br />

hen bezette delen van China, toen zij in maart '40 in Nanking 'de<br />

nationale regering van China' konden oprichten welke door een vooraanstaande<br />

figuur uit de Chinese Nationalistische Partij, Wang Tsjingwei,<br />

werd geleid. Die regering wist te bereiken dat sommige inbeslaggenomen<br />

eigendommen teruggegeven werden, dat de Chinezen een<br />

groter aandeel kregen in Chinees-Japanse ondernemingen en dat de<br />

japanners minder ingrepen in het binnenlands bestuur, maar Wangs<br />

. bewind was geenszins onafhankelijk - het waren de aan dat bewind<br />

toegevoegde Japanners ('adviseurs', zoals zij heetten) die de werkelijk<br />

belangrijke beslissingen namen. .<br />

Wij voegen hieraan toe dat japans optreden in China van '37 af bij de<br />

meeste Chinezen een diepe afschuw wekte en dat dit optreden in andere<br />

landen, vooral in de Verenigde Staten, werd gezien als een overtuigend<br />

bewijs voor het aggressiefkarakter van de Japanse politiek en voor Japans<br />

streven naar een nauwelijks geremde exploitatie van de hulpbronnen van<br />

het veroverde gebied. Tot een collectief optreden tegen Japan kwam het<br />

evenwel niet: de Volkenbond (de Verenigde Staten waren hier geen lid<br />

van) had het in '31-'33 na Japans greep naar Mandsjoerije bij woorden<br />

gelaten en een internationale conferentie die eind '37 in Brussel werd<br />

gehouden (een conferentie van acht van de negen mogendheden, waaronder<br />

de Verenigde Staten, die in '22 de afspraak hadden gemaakt,<br />

China's integriteit te zullen respecteren), liet eveneens een duidelijke<br />

reactie op Japans verdere aggressie achterwege.<br />

501


'NIPPON'<br />

*<br />

Van de Japanse exploitatie kregen ook Mandsjoerije en Korea in versterkte<br />

mate te lijden.<br />

Mandsjoerije ('Mandsjoekwo') was voor Japan van belang, als leverancier<br />

van grondstoffen en als gebied waar Japanse landbouwkolonies<br />

konden worden opgericht. Ter bevordering van de Japanse penetratie<br />

waren aan de Mandsjoerijse regering aanvankelijk slechts Japanse 'adviseurs'<br />

toegevoegd maar in '37 werd besloten tot de oprichting van een<br />

Gemeenschappelijke Economische Raad. Die raad bestond uit vier vertegenwoordigers<br />

van de Japanse en vier van de Mandsjoerijse regering<br />

- die acht moesten tezamen een voorzitter- kiezen. Een van de vier<br />

vertegenwoordigers van Mandsjoerije was een Japanner: de militair die<br />

als 'Chef algemene zaken' deel uitmaakte van de Mandsjoerijse regering.<br />

Japan had dus een meerderheid in de raad en binnenskamers zei de<br />

Japanse minister van buitenlandse zaken dat hij vergouwde dat de functie<br />

.van Chef algemene zaken tot in de verste toekomst door een Japanner<br />

zou worden uitgeoefend.<br />

De raad bevorderde dat Mandsjoerije's bodemschatten geëxploiteerd<br />

werden door maatschappijen die veelalonderdeel waren van de grote<br />

Japanse familieconcerns; hij stelde verder plannen op om een miljoen<br />

japanse gezinnen, t.w. vijf miljoen Japanners, als kolonisten naar Mandsjoerije<br />

over te brengen. Slechts een deel van die plannen werd verwezenlijkt:<br />

in '45 bevond zich in Mandsjoerije een half miljoen Japanse<br />

kolonisten; tot hen behoorden ca. vijftigduizend jeugdigen die zich<br />

zonder hun ouders hadden moeten vestigen in Mandsjoerije's grensgebieden<br />

welke beschermd moesten worden tegen mogelijke Russische<br />

aanvallen.<br />

Ook Korea werd in de jaren '30 en gedurende de Tweede Wereldoorlog<br />

in versterkte mate geëxploiteerd. Bovendien werd op talrijke<br />

Koreanen pressie uitgeoefend om dienst te nemen in het Japanse leger,<br />

verzet werd effectief tegengegaan. Voorts werd door de Japanse regering<br />

van '33 af getracht, het Koreaanse volk zijn historische identiteit te<br />

ontnemen: bij het onderwijs werd het Koreaans geheel vervangen door<br />

het Japans en zowel de in Korea als de in Japan wonende Koreanen (voor<br />

de daar wonende Formosanen en Chinezen gold hetzelfde) werd gelast,<br />

Japanse namen aan te nemen. Bij het Japanse leger dienden tenslotte<br />

bijna tweehonderdduizend Koreanen en op de Japanse vloot ruim twintigduizend.<br />

Voorts werden ruim honderdvijftigduizend mannelijke Ko-<br />

502


EXPLOITATIE VAN 'MANDSJO ERIJE EN KOREA<br />

reanen gedwongen Korea te verlaten om in japan te gaan werken en<br />

verscheidene duizenden Koreaanse vrouwen werden genoopt (of zagen<br />

zich genoopt) prostituee te worden in japanse legerbordelen die in het<br />

gehele door japan veroverde gebied werden ingericht.<br />

*<br />

japan heeft in de jaren '30 een opeenvolging van regeringen gehad die<br />

alle onder sterke druk stonden van de ministers van oorlog en van marine<br />

- ministers die op hun beurt wisten dat zij hun leven niet zeker waren<br />

als zij zich verzetten tegen de plannen der extremisten. Binnen het leger<br />

ontstonden twee geheime groeperingen: een die oorlog met de Sowjet-<br />

Unie wenste, en een die japans macht in China en verder naar het zuiden<br />

wilde uitbreiden, waaruit een oorlog met Frankrijk, het Britse Rijk, de<br />

Verenigde Staten en Nederland zou kunnen voortvloeien. De anti-<br />

Russische groepering deed in februari '36 een greep naar de macht. De<br />

minister van financiën, de inspecteur-generaal van het militaire onderwijs<br />

en een hoge functionaris van het hof werden mèt anderen vermoord, de<br />

minister-president en de enige nog levende Genro, prins Saionji, wisten<br />

te ontsnappen. Vier dagen lang was het regeringscentrum in Tokio in<br />

handen van de samenzweerders - zij gaven zich over, toen de keizer hun<br />

dat gelastte. Deze zaak kon men niet in de doofpot doen: dertien militairen<br />

en vier burgers die van de samenzwering deel hadden uitgemaakt,<br />

werden ter dood veroordeeld, in een geheim proces overigens, en geëxecuteerd.<br />

Nadien was binnen het leger, althans in japan zelf, de stroming<br />

die expansie naar het zuiden wenste, de sterkste.<br />

De oorlog in China, officieel steeds als 'het Chinese incident' aangeduid,<br />

werd het volk voorgehouden als een strijd die spoedig tot een<br />

volledige overwinning zou leiden waarbij China slechts baat zou vinden.<br />

In '38 werd het hoofdthema der propaganda dat een 'Nieuwe Orde' in<br />

Oost-Azië zou ontstaan - men had er overigens geen denkbeeld van hoe<br />

die 'Nieuwe Orde' er moest uitzien. In dat jaar kreeg de regering de<br />

bevoegdheid om het gehele economische leven te beheersen, ongewenste<br />

publicaties in beslag te nemen en bijeenkomsten die haar niet zinden,<br />

te verbieden. De militaire politie, de Kenpeitai, oorspronkelijk bedoeld<br />

om binnen het leger als politie op te treden, werd uitgebreid en kreeg<br />

de functie van een algemene politieke recherche, een soort Japanse<br />

Gestapo; zij maakte zich spoedig in japan gevreesd door haar barbaarse<br />

verhoormethoden.<br />

5°3


'NIPPON'<br />

Terwijl de zaibatsoe hun economische macht wisten te handhaven of<br />

zelfs uit te breiden (dat laatste vooral in Mandsjoerije en China)', zagen<br />

de 'liberale' en de 'conservatieve' partij hun politieke invloed achteruitgaan;<br />

voor enkele kleinere partijen gold hetzelfde en van de socialisten<br />

en communisten zwaaide een deel om naar de rijen der ultra-nationalisten.<br />

Injuni '40 gingen alle nog bestaande politieke partijen tot ontbinding<br />

over - hun plaats werd ingenomen door een eenheidsorganisatie, de<br />

Taisei jokoesankai, het Verbond ter ondersteuning van het keizerlijk<br />

bewind", opgericht door de minister-president, prins Foemimaroe Konoje.<br />

De doelstelling van het verbond was vaag (ruim een jaar na de<br />

oprichting toonde een onderzoek door een Japans tijdschrift aan, dat<br />

negen van de tien Japanners er geen denkbeeld van hadden wat het<br />

eigenlijk wilde) - veel belangrijker voor de reglementering van de gehele<br />

natie was, dat in september '40 door de minister van binnenlandse zaken<br />

het z.g. tonarigoemi-stelsel werd ingevoerd: nadien vormden elke tien<br />

Japanse huishoudens een administratieve eenheid die als zodanig bepaalde<br />

rechten had (alle distributiebescheiden werden bijvoorbeeld aan de<br />

tonarigoemi's ter beschikking gesteld) maar ook op grond van het beginsel<br />

der collectieve verantwoordelijkheid de controle vergemakkelijkte; het<br />

was voor de individuele Japanner, in het oog gehouden door fanatieke<br />

medeburgers die tot 'zijn' tonarigoemi behoorden, nauwelijks mogelijk,<br />

zich tegen het regime te verzetten.<br />

*<br />

Aan de top van de Japanse staat werd de positie van de staven van leger<br />

en vloot versterkt door de oprichting, in 1937, van het Grote Hoofdkwartier,<br />

het Daihomei: een college dat tweemaal per week in het keizer-<br />

I In tegenstelling tot de grote familieconcerns werden aan de grondbezitters, onder<br />

hen ook de grootgrondbezitters, wezenlijke beperkingen opgelegd: in december '39<br />

kreeg de regering de bevoegdheid, de pachtsommen vast te stellen en deze werden<br />

nadien belangrijk verlaagd. Bovendien moesten de landbouwers bijna de gehele<br />

rijstoogst aan de regering afstaan; daarvoor kregen zij geld. De pacht die traditioneel<br />

in rijst was betaald (rijst waarmee vooral de grootgrondbezitters profijtelijk zaken<br />

hadden kunnen. doen), werd nu betaald in geld. Dit alles betekende een aantasting<br />

van de oppermachtige positie der landheren welke meer dan duizend jaar lang een<br />

bepalend element was geweest in de Japanse samenleving. 2 In het Engels: de<br />

Imperial Rule Assistance Organization.


GROTE HOOFDKWARTIER/CONTACTRAAD<br />

lijk paleis bijeenkwam. Tevoren hadden de bedoelde staven incidenteel<br />

overleg gepleegd; dat overleg werd nu geïnstitutionaliseerd, hetgeen<br />

overigens niet betekende dat het tussen leger en vloot tot werkelijke<br />

samenwerking kwam. Ministers waren bij de beraadslagingen van het<br />

Grote Hoofdkwartier niet aanwezig - het gevolg was dat menigmaal<br />

kortsluiting optrad tussen dat hoofdkwartier en het kabinet. Dat probleem<br />

werd in '40 in dier voege opgelost dat toen een Contactraad werd<br />

gevormd waarin de minister-president en de ministers van buitenlandse<br />

zaken, van financiën, van oorlog en van marine van gedachten konden<br />

wisselen met hoge militairen uit het Grote Hoofdkwartier. Als secretarissen<br />

traden de secretaris van het kabinet en de hoofden van de afdelingen<br />

Militaire Zaken van de departementen van oorlog en van marine op.<br />

Belangrijke machtsposities! Veelal bepaalden niet de leden van de Contactraad<br />

maar de secretarissen de punten waarover men van gedachten<br />

zou wisselen.<br />

Op papier leek nu een goede coördinatie gewaarborgd - in werkelijkheid<br />

was daar geen sprake van. De twee afdelingen waarin het Grote<br />

Hoofdkwartier was gesplitst: een van het leger, een van de marine,<br />

bekeken elkaar met traditionele argwaan, stelden hun plannen los van<br />

elkaar op, behielden hun bevoegdheid om bevelen te doen uitgaan (die<br />

gingen dus nooit van het Grote Hoofdkwartier uit) en waren eigenlijk<br />

alleen één in hun streven om het kabinet te winnen voor een aggressief<br />

beleid, het een maximum aan begrotingsgelden af te troggelen eri.het<br />

een minimum aan militaire informatie te verstrekken. Werkelijke invloed<br />

op strategische beslissingen kregen de ministers niet. Waren er<br />

onder hen die het beleid dat het Grote Hoofdkwartier leek te volgen,<br />

wantrouwden of noodlottig achtten, dan was het enige dat hun overbleef<br />

om via het departement van het keizerlijk hof of via vooraanstaanden als<br />

prins Saionji die veelvuldig toegang hadden tot de keizer, hun denkbeelden<br />

ter kennis van deze te brengen - hij was het tenslotte die in laatste<br />

instantie zijn sanctie moest geven aan de besluiten van de Contactraad,<br />

welks belangrijkste zittingen, de z.g. Keizerlijke Conferenties, hij persoonlijk<br />

bijwoonde. Uitte die raad zich evenweljegens hem eenstemmig,<br />

dan had 'hij, zo was hem steeds voorgehouden, constitutioneel geen<br />

mogelijkheid om in te grijpen.<br />

Er was binnen dat geheel geen sprake van een zorgvuldig zakelijk<br />

afwegen van het voor en tegen van bepaalde beleidsbeslissingen. Alle<br />

discussies stonden onder de zware druk van mogelijke extremistische<br />

actie en in die discussies ontbrak de openhartigheid: de deelnemers<br />

kwamen minder voor hun werkelijke mening uit dan voor de mening<br />

5°5


'NIPPON'<br />

die zij, naar zij dachten, naar het oordeel van anderen moesten verkondigen.<br />

Er was grote schaamte om voor zwak of aarzelend gehouden te<br />

worden.<br />

*<br />

Japan zat niet ruim in zijn voedingsmiddelen en was arm aan industriële<br />

grondstoffen. Rijst en vis waren de voornaamste onderdelen van het<br />

magere dieet waarmee de meeste Japanners het moesten stellen. Het land<br />

moest voorts veel wol en katoen importeren. Belangrijker was, politiek<br />

èn militair, dat zijn zware industrie vrijwel geheel van het buitenland<br />

afhankelijk was. Steenkool was er voldoende, maar deze was over het<br />

algemeen van slechte kwaliteit - betere soorten waren afkomstig uit de<br />

kolenmijnen van Zuid-Sachalin en, vooral na '3I, uit die van Mandsjcerije.<br />

Met de Japanse steenkool kon men geen hoogovens stoken, de<br />

Japanse staalproductie was dus naar verhouding klein gebleven. Niet dat<br />

Japan zich op dat gebied in de jaren '30 niet grote moeite had gegeven!<br />

De staalproductie, 1,8 mln ton in '30, was in '40 tot bijna 7 mln ton<br />

gestegen en die stijging had een opmerkelijke uitbreiding mogelijk<br />

gemaakt van de productie van motorvoertuigen en vrachtschepen, beide<br />

van groot militair belang. In '30 waren in Japan ca. 500 motorvoertuigen<br />

vervaardigd, in '40 waren het er 48 000. In '40 was voorts het tonnage aan<br />

nieuwe vrachtschepen, 92000 ton in '30, gestegen tot meer dan 500000<br />

ton. Door die stijgingen was evenwel Japans afhankelijkheid van het<br />

buitenland slechts geaccentueerd - het bezat in '40 als gevolg van de<br />

oorlog in China, die een grote uitbreiding van de productie van vuurwapens<br />

en munitie noodzakelijk had gemaakt, slechts een kleine reserve<br />

aan ijzererts en het had jaarlijks behoefte aan een invoer van bijna 6 mln<br />

ton ijzererts en bijna 2 mln ton schroot - van dat ijzererts kwam bijna<br />

de helft uit de Verenigde Staten (de rest uit Malakka en de Philippijnen),<br />

het schroot kwam zelfs voor 90 % uit Amerika.<br />

Groter nog was Japans tekort aan bauxiet, de grondstof voor aluminium.<br />

Japan had zijn vliegtuigproductie opmerkelijk kunnen uitbreiden<br />

(ca.400 toestellen in '30, ca. 5000 in '40) maar het aluminium waaruit die<br />

vliegtuigen bestonden, kwam voor 95 % uit de Verenigde Staten - Japan<br />

zou in '41 een reservevoorraad hebben die slechts groot genoeg was om<br />

de productie negen maanden voort te zetten.<br />

Er was nog een derde zwak punt: de aardolie. Uit eigen bronnen<br />

506


TEKORT AAN INDUSTRIËLE GRONDSTOFFEN<br />

(enigermate aangevuld door de vervaardiging, uit steenkool, van synthetische<br />

benzine) kon Japan voor een tiende in zijn behoefte voorzien. Van<br />

de import kwam (cijfers voor '39) 53% uit de Verenigde Staten, 38% uit<br />

Nederlands-Indië, 9 % uit andere landen. In '41 zou Japan een reservevoorraad<br />

hebben van 9,4 mln ton. Officieel werd geschat dat het land,<br />

raakte het in oorlog verwikkeld met de Verenigde Staten, het Britse Rijk<br />

en Nederland, per jaar 7,9 mln ton aardolie zou verbruiken - de reservevoorraad<br />

zou dus in ruim een jaar zijn verdwenen. Nederlands-Indië<br />

produceerde in '39 precies de hoeveelheid welke Japan jaarlijks nodig<br />

had: 7,9 mln ton (Sumatra 5,3 mln, Borneo 1,7 mln, Java 0,8 mln, Nieuw-<br />

Guinea 0,1 mln). Anders gezegd: bij een langdurige oorlog was het bezit<br />

van de aardoliebronnen van Nederlands-Indië voor Japan van vitaal<br />

belang. Natuurlijk verwachtte Japan nog méér voordelen van een succesvolle<br />

opmars in zuidelijke richting: Birma zou rijst en katoen kunnen<br />

leveren, Malakka tin en nikkel, Nederlands-Indië behalve aardolie ook<br />

nog bauxiet, tin en rubber, maar van alle grondstoffen waarop Japan de<br />

hand hoopte te leggen, was geen belangrijker dan de Indische aardolie.<br />

Gesteld nu dat het grote Japanse offensief naar het zuiden succes had<br />

(een offensief waarvan men, al gegeven het feit dat de Amerikaanse<br />

Philippijnen dwars op de opmarsroute lagen, wel moest aannemen dat het<br />

tot oorlog met de Verenigde Staten zou leiden), had Japan dan een kans,<br />

de grote worsteling te winnen? Geen enkele, als men op de harde<br />

economische werkelijkheid lette. Tegenover de Japanse jaarproductie aan<br />

staal van 7 mln ton zou in '41 een Amerikaanse staan van 75 mln ton.<br />

Cijfers als deze waren aan de Japanse regering en aan de hoofdkwartieren<br />

van leger en vloot bekend. Er vloeide redelijkerwijs slechts één<br />

conclusie uit voort: dat Japan een oorlog met de Verenigde Staten uit de<br />

weg moest gaan.<br />

*<br />

In februari '36 was, gelijk vermeld, de samenzwering mislukt welke de<br />

geheime groepering van het leger die oorlog met de Sowjet- Unie wenste,<br />

aan de macht had moeten brengen. Daarmee waren niet alle krachten<br />

uitgeschakeld die Japans politiek op zulk een oorlog wensten te richten.<br />

De invloed welke van de Sowjet-Unie en van het communisme uitging,<br />

werd in Japan in brede leidende kringen, vooralook door de zaibatsoe,<br />

als bedreigend gevoeld - er was al in '25 een wet tot stand gekomen die


'NIPPON'<br />

elke politieke actie die.de particuliere eigendom wilde aantasten, verboden<br />

had en strafbaar had gesteld, en de Japanse politie placht tegen<br />

extreem-linkse groeperingen op te treden met een wreedheid die ontbrak<br />

wanneer er sprake was van extreem-rechtse. De vraag of Japan een oorlog<br />

met de Sowjet-Unie dan wel met de Verenigde Staten en het Britse Rijk<br />

diende te aanvaarden, C.q. te provoceren, zou ook in '40-'41 binnenskamers<br />

tot de heftigste discussies leiden.<br />

Die mogelijke oorlog met de Sowjet-Unie lag ook in de lijn van<br />

Hiders beleid. Toenadering tussen Duitsland en Japan lag dus voor de<br />

hand. Geleidelijk aan werd daar, nadat Duitsland eind '33 evenals Japan<br />

. de Volkenbond had verlaten, een grondslag voor gelegd en in november<br />

'36 sloten Duitsland en Japan het z.g. Anti-Komintern-verdrag.' Het<br />

gepubliceerde gedeelte daarvan hield in dat zij gegevens over de acties<br />

van de Komintern zouden uitwisselen en zouden samenwerken bij het<br />

tegengaan daarvan; daarnaast was er een geheim gehouden gedeelte<br />

waarin zij elkaar de toezegging deden dat, werd een hunner slachtoffer<br />

van- een ongeprovoceerde bedreiging of aanval van de zijde van de<br />

Sowjet-Unie, de ander niets zou doen' om de Sowjet-Unie te helpen en<br />

dat beide mogendheden dan overleg zouden plegen over nader te treffen<br />

maatregelen; een tweede toezegging hield in dat geen van beide mogendheden<br />

zonder overleg met de ander een bondgenootschap met de<br />

Sowjet-Unie zou aangaan. Wat Japan betrof, had de legerstaf dit verdrag<br />

doorgedreven - alle onderhandelingen waren namens die stafgevoerd.<br />

De marinestaf had er zich niet tegen verzet omdat Japan, het verdrag<br />

aanvaardend, eigenlijk de handen vrijhield: deed Duitsland een beroep<br />

op de geheime bepalingen van het verdrag, dan kon Japan altijd beweren<br />

dat er niet van een ongeprovoceerde bedreiging of aanval sprake was<br />

geweest maar van een geprovoceerde.<br />

Het Japanse Kwantoeng-Ieger dat de regering in '3 I voor het voldongen<br />

feit had gesteld van de bezetting van Mandsjoerije, keurde die<br />

terughoudendheid af. In de zomer van '38 lokte het een ernstig incident<br />

aan de Mandsjoerijs-Russische grens uit en in de zomer van '39 ging het<br />

aan die grens zelfs tot een grootscheepse aanvalover. Die aanval was door<br />

de Russische regering voorzien; het kwam tot hevige gevechten waarin<br />

bijna twintigduizend Japanners sneuvelden. Het Kwantoeng-Ieger moest<br />

I Inzake het Anti-Komintern-verdrag legde van Kleffens in oktober '43 een die dag<br />

door hem gedane mededeling vast, 'dat de Japanners in 1937 ... tot vier keer toe<br />

geprobeerd hadden ook ons daarin te betrekken, wat wij met grote beslistheid hadden<br />

afgewezen.' (van Kleffens: 'Dagboek', 18 okt. 1943 (RvO))<br />

508


RELATIE MET HITLER-DUITSLAND<br />

zich terugtrekken. Daarbij was van belang dat, gegeven de verdeeldheid<br />

die zich binnen het Grote Hoofdkwartier aftekende (de marine, toch al<br />

verontrust door de mate waarin de oorlog in China beslag legde op japans<br />

hulpbronnen, wilde verdere strijd op het Aziatisch vasteland uit de weg<br />

gaan), keizer Hirohito de beslissing kon nemen dat de militaire actie<br />

tegen de Sowjet-Unie niet mocht worden uitgebreid.<br />

De strijd aan de Mandsjoerijs-Russische grens was nog gaande toen<br />

japan op 23 augustus '39 volledig en pijnlijk verrast werd door de<br />

aankondiging van het daags te voren in Moskou gesloten Duits-Russische<br />

bondgenootschap. Dat Duitsland daarmee een van de geheime afspraken<br />

die deel uitmaakten van het Anti-Kamintern-verdrag had geschonden,<br />

was slechts in kringen van ingewijden bekend, maar aangezien het<br />

nieuwe bondgenootschap ook volstrekt strijdig was met het gepubliceerde<br />

deel van dat verdrag, voelden de hoogste japanse autoriteiten zich<br />

volledig in hun hemd gezet. De legerstaf die zo sterk voorstander was<br />

geweest van een samengaan met Duitsland, verloor aan invloed - de<br />

invloed van de marinestaf nam toe.<br />

Het was die marinestaf die in de jaren '20 en '30 steeds sterker was<br />

gaan denken over uitbreiding van japans macht naar het zuiden, naar de<br />

Nanjo ('het gebied van de Zuidelijke oceaan'). In de zomer van '36 wist<br />

die staf te bereiken dat de regering die uitbreiding aanvaardde als een<br />

van de vaste doelstellingen van japans politiek; zij hechtte namelijk haar<br />

goedkeuring aan een memorandum, getiteld 'Grondslagen van de nationale<br />

politiek', waarin de volgende passage voorkwam: 'Wij zijn voornemens,<br />

ons in nationaal en economisch opzicht sterker te richten op de<br />

zuidelijke gebieden, in het bijzonder op het verre zuidelijke gebied'<br />

(bedoeld werd: Nederlands-Indië en omgeving). 'Ons plan is, onze macht<br />

met vreedzame middelen geleidelijk uit te breiden." Dat hier gesproken<br />

werd van 'vreedzame middelen' en van 'geleidelijk' was slechts van<br />

ondergeschikte betekenis - die beperkingen zouden in een later stadium<br />

altijd kunnen vervallen. Van primair belang was het fixeren van een<br />

nieuw gebied waar de japanse politiek zich op zou richten: het door zijn<br />

grondstoffen zo rijke Nederlands-Indië; het trok het grondstoffen-arme<br />

Japan als een magneet aan en nog vóór het uitbreken van de Tweede<br />

Wereldoorlog schoof de japanse macht in de richting van Indië op: in<br />

'38 werd, gelijk reeds vermeld, Zuid-China door Japan bezet", in februari<br />

1 Aangehaald in Minori Nomoera: 'The Dutch East-Indies and thejapanese Armed Forces',<br />

Records of the International Colloquy on Military History (I979), p. 308. 2 In datzelfde<br />

jaar '38 kwam de regering tot de conclusie dat zij veel te weinig geografische,


'NIPPON'<br />

'39 volgde (zie kaart IX op pag. 500) het eiland Hainan en drie maanden<br />

later vestigde de Japanse marine zich op de tussen Frans-Indo-China en<br />

Borneo gelegen Spratly-eilanden die dunbevolkt en niet door enige<br />

andere mogendheid in bezit genomen waren - die marine kreeg daarmee<br />

een belangrijk steunpunt in de Zuidchinese Zee.<br />

japan en Nederlands-Indië<br />

Dat er Japanners waren die een begerig oog op Nederlands-Indië hadden<br />

geworpen, was al in de Eerste Wereldoorlog gebleken. In februari 1916,<br />

toen die oorlog in volle gang was, had een gezaghebbende Japanse<br />

journalist (en oud-minister) die in 1909 een bezoek aan Indië had<br />

gebracht, Josaboero Takikosji, in een artikel in een Japans dagblad, onder<br />

verwijzing naar het feit dat zich op Java en Sumatra onrust voordeed,<br />

o.m. het volgende geschreven:<br />

'Voor Japan is het een gevaar, zulk zwak verdedigde landen in zijn buurt te<br />

hebben als Java en Sumatra zijn. Enkelen zeggen misschien dat deze eilanden<br />

Nederlands eigendom zijn. Maar als de Nederlanders het levenspeil van de<br />

inheemsen niet kunnen verbeteren en niet in staat zijn vrede en orde onder hen<br />

te handhaven, dan zijn Java en Sumatra een bedreiging voor de naburige landen<br />

en zijn wij gerechtigd ze in bezit te nemen." .<br />

Ruim een half jaar later, in september '16, kwam Takikosji tot ongenoegen<br />

en verontrusting van de Nederlandse regering op .dit thema terug:<br />

hij wees er toen op dat Japan, door zich van Java en Sumatra meester te<br />

maken, een groot deel van zijn tekorten aan voedingsmiddelen en<br />

grondstoffen zou kunnen opheffen.<br />

In die tijd had Japans overwinning op Rusland (19°4--05) indruk<br />

gemaakt in inheemse kringen in Indië: als Japan Rusland had verslagen,<br />

kon het dan ook niet Nederland verslaan? 'Toen ik', schreef in 1920 de<br />

gouverneur van Sumatra's Oostkust,<br />

volkenkundige en sociaal-economische gegevens had over China, Zuidwest-Azië<br />

(Nederlands-Indië inbegrepen) en de Zuidwest-Pacijic. Ter verzameling van die gegevens<br />

werd toen een instituut opgericht dat evenwel in december '41, toen Japan<br />

aan de Tweede Wereldoorlog ging deelnemen, zijn arbeid nog bij lange na niet had<br />

voltooid.<br />

t Aangehaald in van der Wal: Opkomst, p. 488.<br />

510


KIJK DER INHEEMSEN OP JAPAN<br />

'ruim tien jaar geleden assistent-resident van Oost-Celebes was, doken daar<br />

telkens geruchten op omtrent de komst van Japanse oorlogsschepen. Aan een<br />

goed waarnemer kon het niet ontgaan dat de bevolking die komst vurig wenste<br />

en de hoop koesterde dat de Japanners haar van het Hollandse juk zouden komen<br />

bevrijden. Van wat men daarvoor in de plaats zou krijgen, gaf men zich geen<br />

rekenschap.' 1<br />

Zulk een reactie deed zich in 1920 op Sumatra voor. Een aantal Bataks<br />

ging daar tot een aanvalover op een Nederlandse bestuurspost, vertrouwend,<br />

aldus een Nederlandse bestuursambtenaar, 'in fantastische voorspellingen<br />

over de naderende ondergang van de [Nederlandsej rnacht ...<br />

Een bestuurbaar luchtschip met hulp uit Japan speelde een rol in die<br />

verwachtingen."<br />

Wij hebben, wat de jaren '20 betreft, er verder geen gegevens over<br />

hoe de inheemse volksmassa's Japan zagen - dat die kijk bij sommigen<br />

niet vrij was van sympathie, mag men afleiden uit het feit dat Soekarno<br />

in de toespraken die hij aan het einde van de jaren '20 als leider van de<br />

PNI hield, herhaaldelijk tegen het Japanse imperialisme waarschuwde;<br />

hij wees er toen op dat Japan geheel ten onrechte als 'de kampioen der<br />

onderdrukte Aziatische volkeren' werd gezien; 'dat geloof', zei hij, 'is<br />

een ijdele droom van nationalisten met verouderde illusies die geloven<br />

dat Japan het Westers imperialisme een halt zal toeroepen', Japan-zelf,<br />

zette hij uiteen, was even imperialistisch en vormde om te beginnen al<br />

een bedreiging voor China.'<br />

Toen in het begin van de jaren '30, in de diepe economische crisis; de<br />

prijzen van de Japanse industriële producten sterker daalden dan die van<br />

de Westerse, gingen veel inheemsen zich simpele Japanse artikelen<br />

aanschaffen (de 'katoentjes' uit Twente werden bijvoorbeeld goeddeels<br />

.door 'katoentjes' uit Japan vervangen) - bij de een werd de goodwilljegens<br />

Japan versterkt, bij de ander werd hij nu gewekt. Voorts werden in enkele<br />

tientallen gevallen inheemse jongeren, soms met financiële steun van<br />

Japanse autoriteiten, voor hun studie of opleiding naar Japan gezonden<br />

(de betrokkenen hadden er grote moeilijkheden met het Japans). Af en<br />

toe gingen er ook inheemse politieke voormannen heen. Samen met een<br />

1 Gouverneur van Sumatra's Oostkust: 'Nota omtrent het verslag van de Commissie<br />

tot herziening van de Staatsinrichting van Nederlands-Indië' (I dec. 1920) in van der<br />

Wal: Volksraad, dl. I, p. 41a-II. 2 D. van der Meulen: Hoort gij' de donder niet?,<br />

p. 63. 3 Aangehaald in George S. Kanahele: The japanese occupation of Indonesia. Prelude<br />

to independence (1967), p. 14.<br />

511


'NIPPON'<br />

oom, die procuratiehouder was bij een in Indië gevestigde Japanse<br />

onderneming, bracht Hatta in april '33 een bezoek aan Japan waar hij<br />

enkele toespraken hield en door sommigen als 'de Gandhi van Java' werd<br />

aangeduid.' Enkele inheemse studenten namen eind '33 deel aan een<br />

Pan-Aziatischjeugdcongres in Tokio. Als correspondent van een inheems<br />

blad vestigde zich in '34 een oud-bestuurslid van de Perhimpoenan, mr.<br />

Achmed Soebardjo, in Japan. Hij ontmoette er volgens zijn memoires<br />

'jonge Japanse marine-officieren die toen reeds openlijk spraken over een<br />

toekomstige zuidwaartse expansie." Een belangrijker bezoeker dan Soebardjo<br />

was, in '36, de voorzitter van de Parindia (in '35 opgericht,<br />

op sociaal-economisch gebied minder radicaal dan de 'socialistische'<br />

Gerindo), Soetomo: hij zocht in Tokio niet alleen contact met de daar<br />

aanwezige studenten uit Indië maar ook met studenten uit de Philippijnen<br />

en Egypte. De reisbrieven van zijn hand welke in inheemse bladen<br />

werden opgenomen, getuigden in zulk een mate van sympathie voor<br />

Japan dat er in de bladen der Indische Chinezen schande van werd<br />

gesproken. De scherpste Chinese criticus kreeg vervolgens felle aanvallen<br />

van de zijde van de inheemse pers te verduren - de inheemse voorman<br />

Tjipto, sinds '27 op Banda geïnterneerd, deed deze daarna in een brief<br />

weten dat er van Soetomo's kijk op Japan niets deugde.<br />

Op Banda waren in die tijd, gelijk al vermeld, ook Hatta en Sjahrir<br />

geïnterneerd. 'Dat onze nationalisten zoveel met Japan ophebben, is',<br />

tekende Sjahrir eind juni '36 aan,'<br />

'geen wonder, vooral daar de laatste tijd de grieven tegen de blanke overheersing<br />

steeds toenamen en de druk sterker dan ooit wordt gevoeld - terwijl Japan zo<br />

aanminnig-voorkomend doet ... Dat er bedoeling en lijn ligt in dit sympathiewinnen<br />

van de oosterse volkeren ligt nogal voor de hand. Ik moet mij al heel<br />

sterk vergissen, of zij hebben bij onze kleinburgers, middenstanders en ambtè- .<br />

naren bereikt dat die zich de laatste jaren meer en meer naar Japan wenden voor<br />

de studie van hun zoons en dochters, evenals voor hun culturele ontwikkeling.':'<br />

Ruim een jaar later, midden augustus '37 (begin juli hadden de<br />

Japanners hun brute aanval op Peking ingezet), schreef Sjahrir:<br />

'Voorzover ik het kan nagaan, is de gehele Islamietische bevolking van ons<br />

1 A.V., p. 7. 2 R de Bruin: Indonesië. De laatste etappe naar de vrijheid 1942-/945 (r982),<br />

p. 50. 3 Sjahrir: Indonesische overpeinzingen, p. too-or. 4 In feite geschiedde dit<br />

slechts in enkele tientallen gevallen.<br />

512


SJAHRIR OVER JAPAN<br />

land nu pro-Japans ... De mensen hier op het eiland tracht ik steeds aan het<br />

verstand te brengen dat de Japanners heus geen engelen zijn en dat wat ze nu<br />

doen niets anders is dan een rooftocht in het groot. Ik twijfel er echter niet aan<br />

dat Japan nog eens zal profiteren van de grote syrnpathie die ons volk voor dit<br />

land heeft. Niet alleen hier op het eiland, maar' over geheel Indonesië tot in de<br />

verst gelegen kampongs, is men vast overtuigd van de macht der Japanners, en dat<br />

de Hollanders daartegen niets, maar dan ook niets hebben in te brengen' -<br />

Sjahrir herinnerde in het kader van zijn beschouwing (waarin hij, zo<br />

vermoeden wij, te zeer gegeneraliseerd heeft) aan de Djojobojc-voorspelling.<br />

Hij meende bovendien dat de in Indië werkzame Japanners,<br />

vooral de handelaren, door hun uiterlijk gedrag, dat bij dat van de<br />

inheemsen, met name van de Javanen, aansloot, veler sympathie hadden<br />

gewonnen:<br />

'De Japanners zijn vormelijk, heel beleefd en hun gewone gezichtsplooi is als<br />

het ware de glimlach ... Indonesiërs vinden de Japanners 'fijne mensen' .... De<br />

Chinezen en blanken vinden ze ... 'ruw'. De blanken zijn hun uit de aard der<br />

zaak door deze driehonderdjarige overheersing onsympathiek, de Chinezen door<br />

hun economische positie als middenstanders (ongeveer de positie van de Joden<br />

in Europa'). Zelfs Hatta? had tot voor kort onmiskenbare Japanse sympathieën;<br />

ook de nationalisten op Java hebben dat, al durven ze er nu niet meer zo rond<br />

mee voor de dag te komen. Ofschoon de Chinezen nu, als de aangevallenen en<br />

de zwakkeren, de sympathie moesten hebben, heeft toch in deze Japans-Chinese<br />

oorlog ... Japan de sympathie van ons volk, ondanks de propaganda van onze<br />

volksbeweging van al deze jaren, tégen het imperialisme, óók het gele. Het zit<br />

er te diep in."<br />

Ruim twee maanden later, eind oktober '37:<br />

'Toen men hier onlangs hoorde hoe een Nederlands patrouillerend schip<br />

hardhandig tegen een paar Japanse vissersboten was opgetreden, was men verbaasd<br />

en teleurgesteld dat de Japanners zoiets kon overkomen. Geen die ik sprak,<br />

bekeek de zaak van de Nederlandse kant ... Nu gaat er sinds een week een praatje<br />

rond ... dat de 'Flores', het schip dat op de Japanners heeft geschoten, is<br />

verdwenen. Dat wordt dan op zo'n veelbetekenende toon gezegd dat het onnatuurlijke<br />

van die verdwijning vaststaat. En daarbij wordt dan gedacht: de Japanners<br />

- en zeker niet zonder leedvermaak.<br />

... Niet dat men de Japanners als heilbrengers beschouwt; niemand, die er<br />

aan denkt de Nederlanders voor de Japanners te willen verwisselen. Zo ver gaat<br />

, Dit is door Sjahrir veel te simplistisch gesteld. 2 In de tekst als 'Hafil' aangeduid.<br />

' Sjahrir: Indonesische overpeinzingen, p. r60-61.<br />

513


'NIPPON'<br />

men niet. Er zijn er zelfs die, alhoewel spijtig, toegeven dat het beter moet zijn<br />

de Nederlanders als overheersers te hebben dan de Japanners. Hun leedvermaak<br />

geldt dan ook alleen de moeilijkheden die die 'kranige Japannertjes' de in het<br />

diepst van hun hart gehate blanken (nu nog gevreesd) veroorzaken."<br />

De Japanse propaganda deed in die tijd haar best, Japan af te schilderen<br />

als een land dat veel respect voor de Islam had. Aanvankelijk maakte dat<br />

op het bestuur van de Mohammadijan niet veel indruk, althans: dat bestuur<br />

weigerde in '38 een delegatie te zenden naar de opening van een grote<br />

moskee te Tokio- - in oktober '39 evenwel werd door het bestuur van<br />

de Miai, de in '37 opgerichte federatie van inheemse Islamietische organisaties,<br />

een uitnodiging om afgevaardigden te sturen naar een grote<br />

tentoonstelling van Islamietische kunst en cultuur die in Tokio en- Osaka<br />

te zien zou zijn, wèl aanvaard. Palar, de medewerker van het Nederlandse<br />

NVV, die eerder in '39 Indië had kunnen bezoeken, had er geconstateerd<br />

dat in alle inheemse politieke groeperingen sprake was van pro-Japanse<br />

gevoelens, met uitzondering slechts van de Gerindo, de in '37 opgerichte,<br />

meer 'socialistische' inheemse politieke groepering. De Gerindo bleef ook<br />

in '40 en '41 de Japanse propaganda afwijzen; 'de door Japan gepropageerde<br />

'Groot-Azië'-gedachte', aldus in september '41 een uitspraak van<br />

de afdeling-Soerabaja, 'is uitsluitend gericht op vrijheidsberoving ten<br />

koste van andere volken." Eind september evenwel, twee-en-een-halve<br />

maand voordat Japan tot de grote aanval zou overgaan, schreef een<br />

inheems blad op Java dat, hoewel<br />

'ontwikkelden en voorstanders van de demoeratie natuurlijk het Nederlandse<br />

gezag verre boven het Japanse zullen prefereren, de massa vaak anders denkt.<br />

Haar gedachten gaan niet verder uit dan naar wat reëel en tastbaar is. Zij weet<br />

dat Japanse artikelen goedkoop zijn en meent dat wanneer Japan hier de macht<br />

heeft, die artikelen nog goedkoper zullen worden en dat het dan aangenamer<br />

leven zou zijn. Dat verklaart wellicht waarom velen aan de voorspelling van<br />

Djojobojo geloof hechten ... Het stemt ons droevig, te ervaren dat er ook<br />

ontwikkelden zijn die daaraan geloven."<br />

*<br />

1 A.V., p. 167. 2 Er woonden in Japan enkele duizenden Islamieten; hoofdzakelijk<br />

waren dat vluchtelingen uit Centraal-Aziatische republieken van de Sowjet-Unie. Zij<br />

hadden een beperkt aantal Japanners tot de Islam kunnen bekeren. 3 RPD: 'Overzicht<br />

van de Indonesische en Chinees-Maleise pers', 1941, p. !I55. 4 RPD: 'Persoverzich<br />

t', 1941, p. 846.


DE JAPANNERS IN INDIË<br />

Al in de laatste decennia van de negentiende eeuw vestigden zich japanners<br />

in Indië en in 1899 wist de japanse regering te bereiken dat haar<br />

burgers, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Chinezen, officieel als<br />

Europeanen zouden gelden. Kort nadien verschenen de eerste japanse<br />

vissersschepen in Indische wateren; zij lokten in de Eerste Wereldoorlog<br />

enkele incidenten uit. Het aantal in Indië werkzame japanners nam<br />

geleidelijk toe - de meesten verdienden hun brood als winkelier of<br />

kapper en er waren ook nogal wat fotografen onder hen; daarnaast waren<br />

er zakenlieden, werkzaam in de sector van de groothandel. Door het<br />

gouvernement werd toezicht op de japanners uitgoefend - zowel de<br />

'eerste' als de 'tweede' PID gaf zich moeite, gegevens over eventuele<br />

japanse spionage te verzamelen. Het beleid, ten aanzien van de japanners<br />

in Indië te voeren, werd voorbereid door een aparte gouvernementsdienst,<br />

later 'Dienst der Oost-Aziatische zaken' geheten. Die dienst<br />

(welke overigens als hoofdtaak had, het gouvernement te adviseren over<br />

zaken betreffende de Chinese bevolkingsgroep) besteedde vooralook<br />

aandacht aan doen en laten van de japanse consuls-generaal in Batavia<br />

en van de japanse consuls die in verscheidene grote plaatsen in de archipel<br />

toegelaten waren. Dat toezicht werd vergemakkelijkt toen twee kryptologen<br />

van de generale staf van het Knil er in '32 in slaagden, een nogal<br />

eenvoudige code te 'broeken' die in de japanse buitenlandse dienst werd<br />

gebruikt; drie jaar later werden twee codes 'gebroken', die voor geheime<br />

resp. zeer geheime berichten werden gebruikt en die veel ingewikkelder<br />

waren. Dat waren belangrijke prestaties, maar hun betekenis was in<br />

zoverre beperkt dat de japanse consulaire dienst nirnmer werd ingelicht<br />

over militair-operationele plannen. I Intussen kon men aan de opdrachten,<br />

welke die dienst kreeg, veelal bepaalde conclusies verbinden. Wij hebben<br />

daar helaas geen overzicht van - alle desbetreffende stukken zijn ten tijde<br />

van de capitulatie van Kalidjati verbrand.<br />

Gelijk al vermeld, breidde de japanse uitvoer naar Indië zich in het<br />

1 Voor hun geheime verkeer binnen de strijdkrachten en met de belangrijkste<br />

diplomatieke posten in het buitenland maakten de Japanners, aldus Ronald Lewin in<br />

zijn in '82 verschenen studie The Other Ultra. Codes, ciphers and the defeat ofjapan, van<br />

het begin van de jaren '30 af gebruik van codeermachines; daarvan werd begin '39<br />

een type in gebruik genomen, 'Purple', dat aanzienlijk gecompliceerder was dan de<br />

'Enigma'-apparaten van de Duitsers. Desniettemin slaagden de kryptologen van de<br />

Signal Intelligence Service van het Amerikaanse leger er in de zomer van' 40 in, 'Purple'<br />

te 'breken'. De Britten van hun kant hadden de Japanse legercode 'gebroken' - zij<br />

wisselden van Singapore uit gegevens uit met het departement van oorlog te Bandoeng.<br />

515


'NIPPON'<br />

begin van de jaren '30 uit en in verband daarmee werden meer japanners<br />

tot Indië toegelaten.' Het is mogelijk dat een deel hunner al in die tijd<br />

opdracht had, in het geheim gegevens te verzamelen die voor de japanse<br />

strijdkrachten van belang konden zijn, maar het spreekt vanzelf dat die<br />

activiteit werd versterkt nadat de japanse regering, zoals weergegeven,<br />

in de zomer van '36 de uitbreiding van japans macht naar 'het gebied<br />

van de Zuidelijke oceaan', de Nanjo, als vaste doelstelling van haar<br />

politiek had aanvaard.<br />

Ook in andere opzichten leidde dit tot een aggressievere aanpak.Zowel<br />

van japan als van Formosa uit begon de japanse staatsradio op Indië<br />

gerichte programma's in het Maleis, het Chinees, het Nederlands en het<br />

Engels uit te zenden waarin gewezen werd op de zegeningen van een<br />

door japan geleide 'Nieuwe Orde in Azië'. Dan breidden de japanners<br />

de afdeling-Maleis van hun in Tokio gevestigde School voor Vreemde<br />

Talen uit - een voorman van de Parindra; Raden mr. Soedjono, werd daar<br />

als voornaamste docent aan verbonden. Verder trachtten zij vaste voet te<br />

krijgen in de Indische dagbladpers. Met hun steun werd in Batavia, waar<br />

al een dagblad in het japans verscheen, de Tohindo Nippo, een in het<br />

Chinees uitkomend dagblad opgericht, de Hong Po; dit blad was tegelijk<br />

het orgaan van een vereniging van prc-japanse Chinezen, de Hoo Hap.<br />

Voor de japanners waren evenwel de inheemsen belangrijker dan de<br />

Chinezen. Van' 33 af werden herhaaldelijk inheemse journalisten uitgenodigd<br />

om japan te bezoeken en ook werden van die tijd af advertentiecontracten<br />

afgesloten met inheemse bladen (de meeste van die bladen<br />

stonden financieel zwak) die zich bij wijze van tegenprestatie scherper<br />

tegen het gouvernement moesten keren. Een stap verder gingen de<br />

japanners toen zij begin '38 in Semarang twee inheemse drukkerijen<br />

kochten die zij nadien een Maleis dagblad lieten drukken, de Sinar Selatan<br />

('Ster van het Zuiden'); het blad werd geredigeerd door twee inheemse<br />

journalisten van wie één een vooraanstaand lid was van de Parindra. De<br />

Sinar Selatan keerde zich met kracht tegen het gouvernement maar werd<br />

spoedig gedwongen, zijn toon te matigen. Eind '38 werd een poging<br />

ondernomen om in Batavia een pro-japans dagblad in het Maleis te doen<br />

verschijnen - de japanner die een daartoe strekkend plan aan het depar-<br />

I In '32 kwam bijna een derde van de Indische invoer uit Japan. Handelsbesprekingen,<br />

in '34 en '37 met Japan gevoerd, brachten dat aandeel tot 15 % terug. De goedkope<br />

Japanse producten waren bij veel inheemsen populair geworden - zij' waardeerden<br />

het niet dat zij als gevolg van diverse contingenteringsmaatregelen weer op duurdere<br />

Europese producten aangewezen werden.<br />

516


JAPANSE SPIONAGE<br />

tement van buitenlandse zaken in Tokio voorlegde, beweerde in zijn<br />

brief (deze viel de PID in handen) dat een zekere Saeroen die als<br />

hoofdredacteur zou optreden, in nauw contact stond met twee belangrijke<br />

voormannen van de Parindra, fractieleider Thamrin·(op zijn relaties<br />

met de Japanners komen wij nog terug) en Soekardjo Wirjopranoto. Dit<br />

plan ging niet door, toen gebleken was dat de inheemse figuur die als<br />

directeur van de nieuwe dagbladonderneming zou optreden, bij de<br />

aankoop van een krantendrukkerij zijn Japanse opdrachtgevers had opgelicht.<br />

Bij de Japanse spionage waren velen betrokken, in de eerste plaats de<br />

Japanse consulaire ambtenaren - overtuigende bewijzen daarvoor werden<br />

midden december '41 in Menado gevonden waar uit Batavia overgevlogen<br />

ambtenaren van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken in het<br />

archiefvan het Japanse consulaat niet alleen paperassen vonden, 'waarin',<br />

aldus hun rapport, 'tal van gegevens voorkwamen over inheemse ambtenaren<br />

in de Minahassa alsmede een plan voor de overname van de<br />

administratie van dit gebied na een bezetting door Japan', maar ook o.m.<br />

een opdracht van de Japanse consul-generaal in Batavia, 'met aanhaling<br />

van een telegram van de minister van buitenlandse zaken, om scheepsbewegingen<br />

in de Stille Zuidzee, de Indische Oceaan en de Zuidchinese<br />

Zee te rapporteren'; voorts troffen zij in het consulaatsarchief 'vele en<br />

uitvoerige telegrafische rapporten' aan over de aanleg, de outillage en de<br />

bezetting van het vliegkamp van de Marineluchtvaartdienst bij Menado<br />

en over de aanleg van een legervliegveld, 'sommige dezer gegevens<br />

waren afkomstig van inheemse berichtgevers." Men moet wel aannemen<br />

dat de Japanse consul-generaal in Batavia (van september '39 tot november<br />

'40 breidde zijn staf zich van acht tot achttien medewerkers uit) dit<br />

soort opdrachten regelmatig aan zijn consuls heeft gegeven en dat de<br />

Japanse consulaire dienst ook elders dan in de Minahassa inheemsen als<br />

verspieders heeft kunnen inschakelen. Het kwam verder herhaaldelijk<br />

voor dat officieren van de Japanse marine, soms ook van het Japanse<br />

leger, als z.g. burgers en onder een valse naam aan de staf van het<br />

consulaat-generaal werden toegevoegd - met één marine-officier, Mamoroe<br />

Ota, geschiedde dat in '37 en hij bleef vier jaar lang op Java<br />

vertoeven waar hij, met een auto rondrijdend, tal van militaire waarnemingen<br />

kon doen. Er zijn aanwijzingen dat tijdens deze en dergelijke<br />

1 Dienst der Oost-Aziatische Zaken: 'Rapport van de dienstreis ... naar Makassar en<br />

Menado van 13-19 december 1941' (24 dec. 1941), p. 2 (ARA, MK, Londens archief,<br />

M26).<br />

517


'NIPPON'<br />

verkenningen de punten op Java's noordkust werden uitgekozen die zich<br />

het beste leenden voor Japanse landingen.<br />

Incidenteel verschenen voorts schepen van de Japanse marine in Indische<br />

wateren -die van hun officieel bezoek gebruik maakten om de<br />

nodige waarnemingen te doen.' Meer systematisch werden er verkenningen<br />

uitgevoerd door Japanse vissersschepen. In de jaren '20 en '30.<br />

voeren er in Indische wateren steeds vele tientallen, tenslotte zelfs enkele<br />

honderden van die schepen. Zij mochten niet in kustwateren vissen (die<br />

waren voor de inheemse visserij gereserveerd) maar deden dat veelvuldig<br />

en traden vaak aanmatigend op wanneer hun dat werd verboden. Het<br />

uitoefenen van effectieve controle was, gegeven de enorme uitgestrektheid<br />

van de Indische wateren, onmogelijk. Enkele van die vissersschepen<br />

deden niets aan visvangst maar hadden andere opdrachten. Een N ederlandse<br />

loods uit Tjilatjap, de belangrijkste haven van Java's zuidkust, ging<br />

in '40 eens poolshoogte nemen aan boord van een Japanse treiler. 'Hoewel<br />

de armzalig uitziende bemanning stommetje speelde op een paar<br />

door mij in het Engels gestelde vragen, was ik', schreef hij in zijn<br />

herinneringen,<br />

'helemaal niet verbaasd, in de kaartenkamer de schipper gebogen over een Britse<br />

Admiraliteits Zeilaanwijzing voor de Oost-Indische Archipel aan te treffen. Op<br />

de ruime kaartentafellagen verschillende mi'nuutbladen van recente opmetingen.<br />

Allerlei instrumenten, benodigd bij het maken van kaarten, waren aanwezig,<br />

inclusief een electrisch echolood. Behalve nog gyroscopische kompassen was er<br />

een radio-installatie aan boord, een mailboot waardig, met kortegolfzender en<br />

zeker in staat om direct met ieder Japans station in verbinding te staan. Bij wijze<br />

van camouflage lagen er op het voordek wat visnetten te drogen."<br />

Conform de voorzichtige gedragslijn welke de Nederlandse regering<br />

jegens Japan placht te volgen, nam het Indische gouvernement slechts<br />

zelden maatregelen tegen dit soort spionage; de Japanners plachten vooral<br />

in '40-'4I elk incident tot vervaarlijke proporties op te blazen. De loods<br />

die wij zojuist aanhaalden, constateerde tot zijn verbazing dat in die tijd<br />

I Een in Australië geïnterneerde Japanner die verbonden was geweest aan het Japanse<br />

consulaat-generaal in Batavia en menigmaal inlichtingen had doorgegeven aan de<br />

Dienst der Oost-Aziatische Zaken, schreef in september '45 aan de Nederlandse<br />

autoriteiten dat een schout-bij-nacht en een kapitein-ter-zee van de Japanse marine<br />

in '3Ó-'37aan boord van een Japans schip een grote verkenningstocht door de archipel<br />

hadden gemaakt, 'taking photographs, nearly 700 of which I have seen.' (brief, 18 sept.<br />

1945, van T. Haragoetsji aan de Netherlands Forces Intelligence Service, IC, 6 )22.)<br />

2 Chr. B, Droste: Tot beteredagen (1946), p, 31.<br />

518


JAPANSE SPIONAGE<br />

een Japans schip dat zich als 'Onderzoekingsvaartuig voor de visserij in<br />

de Nania' aanduidde, de haven van Tjilatjap had kunnen verlaten met<br />

schetsen van de haven aan boord waarin, schreef hij, 'de posities van de<br />

batterijen, het vliegkamp en allerlei andere wetenswaardigheden aangegeven'<br />

waren; die gegevens waren 'aangevuld met inlichtingen van hun<br />

spionnen aan de wal.' Notabene: terwijl dit schip in Tjilatjap lag, was aan<br />

de marine-commandant gerapporteerd dat de Japanners 'ijverig aantekeningen<br />

en schetsen maakten' - daar waren geen maatregelen tegen<br />

genomen. 'Direct na aankomst', aldus de loods,<br />

'rapporteerde ik de zaak aan de marine-commandant, die het wel heel interessant<br />

vond, maar het was niets nieuws voor hem. 'Wat kunnen we er aan doen? Man,<br />

we kunnen toch geen Japans gouvernementsvaartuig voor spionage aanhouden?<br />

Daar zitten ze juist op te wachten' - was zijn conclusie."<br />

De visserij in de Indische wateren werd van Japan en Formosa uit<br />

bedreven door particuliere Japanse maatschappijen. Vooral van '3Ó af<br />

leenden dergelijke maatschappijen zich voor het bewijzen van diensten<br />

aan de Japanse strijdkrachten. Dat gold met name voor maatschappijen<br />

tot exploitatie van de Nania die met financiële steun van de Japanse<br />

regering waren opgericht. Verscheidene van die maatschappijen kochten<br />

in Indië mijnbouw-, landbouw- of bosbouwconcessies die nauwelijks<br />

economische betekenis hadden maar gelegen waren in streken van strategisch<br />

belang. In '40 werd voorts door de briefcensuur ontdekt dat de<br />

directeur van het Nania- Veem te Batavia leider was van een spionage":<br />

dienst in Indië en op Malakka welke vooralook met Chinese spionnen<br />

werkte; toen die directeur Indiëverliet, werd zijn plaats door een andere<br />

Japanner ingenomen van wie de Nederlandse autoriteiten wisten dat hij<br />

twee jaar tevoren nog een kruiser hadgecommandeerd ..<br />

Onder de in Indië gevestigde ondernemingen die militaire gegevens<br />

verzamelden, waren er ook die tot de Mitsoei- en Mitsoebisji-concerns<br />

behoorden. De vestigingen van de Japanse Taiwan-Bank lieten zich<br />

evenmin onbetuigd. Een Japans textielconcern dat in vier steden op Java<br />

alsmede in Makassar vestigingen had, kreeg opdracht om aan het hoofdkwartier<br />

in Japan kaarten te sturen van die steden. Dergelijke opdrachten<br />

werden ook aan anderen gegeven. Bij de grootste Nederlandse boekhandel<br />

in Batavia werden in de jaren '37-'40 door diverse Japanners ca.200<br />

kaarten van Java en Sumatra besteld alsmede diverse exemplaren van de<br />

, A.v., p. 32.<br />

519


'NIPPON'<br />

in '38 verschenen, gedetailleerde Atlas van Tropisch Nederland Bovendien<br />

bleek in '40 dat de afdeling-Batavia van het in '13 in Japan opgerichte<br />

Nanjo-Genootschap alle Japanse verenigingen in Indië had verzocht, haar<br />

ter doorzending naar Japan zoveel mogelijk ansichtkaarten en andere<br />

foto's met stadsgezichten en landschappen toe te zenden. De algemene<br />

indruk van de Nederlandse autoriteiten was dat de Japanse spionage in<br />

en bij de marinebasis Soerabaja het intensiefst was.' Zij meenden voorts<br />

in '40 te constateren dat de Japanse handelshuizen aan inheemse employé's<br />

opdracht gaven, in de stads-kampongs en de dessa's anti-Nederlandse<br />

geruchten te verspreiden, bijvoorbeeld dat koningin Wilhelmina<br />

was overleden of dat er punten in de archipel waren welkeal door Japan<br />

waren bezet - die employé's moesten vooralook op de Djojobojovoorspelling<br />

wijzen. De Nederlandse autoriteiten constateerden tenslotte<br />

uit het censureren van de brieven der in Indië gevestigde Japanners (in<br />

'40-'41 ca.achtduizend), 'dat', zo stond in december '40 in een grote nota<br />

van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken te lezen,<br />

'vrijwel alle Japanners zich een schakel weten in de keten van de Zuidelijke<br />

expansie van het keizerrijk ... In (de) brieven ... (komt) herhaaldelijk een zekere<br />

trots tot uiting ... over het feit dat men kan medewerken aan de vervulling van<br />

deze roeping. In vele gevallen werd de opmerking gemaakt, dat de positie van<br />

de Japanners in den vreemde gelijk is met die van soldaten aan het front. Dat<br />

deze mentaliteit van grote waarde is voor het organiseren van de Vijfde Colonne,<br />

is duidelijk." .<br />

Werd zulk een Vijfde Colonne, d.w.z. een groepering die tijdens het<br />

Japanse offensief sabotage moest bedrijven en/of gewapenderhand optreden,<br />

door de Japanners georganiseerd? Ja, in Atjeh (meer daarover in<br />

een volgend hoofdstuk), maar wat de rest van Indië betreft, weten wij<br />

slechts dat op Java de inheemse journalist Hassan Joesoef in de zomer<br />

t Dat de Japanners ook marinegegevens uit Nederland bezaten, bleek aan twee<br />

krijgsgevangen officieren van een Nederlandse onderzeeboot aan wie in Japan een<br />

volledige blauwdruk van de '0 19' en de '0 20' werd voorgelegd; 'het was', aldus de<br />

marinehistoricus K W. L. Bezemer, 'een afdruk van (een) tekening welke afkomstig<br />

was van de bouwwerf dezer boten, Wilton-Fijenoord.' (K W. L. Bezemer: Zij vochten<br />

op de zeven zeeën. Verrichtingen en avonturen der Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog(1954),<br />

p. 204). Het is natuurlijk mogelijk dat de Japanse marine deze blauwdruk<br />

verkregen heeft van de Duitse die na de Meidagen van '40 toegang had tot het archief<br />

van Wilton-Fijenoord. 2 Dienst der Oost-Aziatische Zaken: 'Spionage en anti-<br />

Nederlandse activiteit van Japan in Nederlands-Indië' (2 dec. 1940), p. 39 (ARA, MK,<br />

Londens archief; M 26).<br />

520


JAPANSE SPIONAGE<br />

van '4I in Japanse opdracht, aldus een verklaring die hij na de oorlog<br />

onder ede jegens de Indonesische autoriteiten aflegde, een groep van<br />

inheemse nationalisten vormde' to sabotage the Dutch defence effort in case<br />

oj war with japan . . . But as events turned out, they had no real opportunity to<br />

operate against the Dutch'! - de strijd op Java duurde daar te kort voor.<br />

*<br />

Veel van de in het voorafgaande opgenomen gegevens stonden in de<br />

zojuist gememoreerde, eind '40 opgestelde, grote nota vermeld.' Het<br />

hoofd van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken, A. ].' H. Lovink, voegde<br />

er een brief aan van Starkenborgh bij waarin hij o.m. voorstelde, het<br />

politietoezicht op de Japanners uit te breiden, een algemene visumplicht<br />

voor buitenlanders in te voeren (vreemd, dat deze in een sinds 10 mei<br />

'40 in staat van beleg verkerend gebied nog steeds niet bestond i), militairbelangrijke<br />

delen van Indië, zoals Soerabaja en omgeving, voor buitenlanders<br />

gesloten te verklaren, de immigratie- en douane-faciliteiten<br />

drastisch te beperken en enkele der gevaarlijkste Japanners uit Indië te<br />

verwijderen. Inderdaad werd toen het politietoezicht uitgebreid, werd de<br />

visumplicht ingevoerd en werden de immigratie- en douanefaciliteiten<br />

beperkt, maar het sluiten van bepaalde gebieden voor buitenlanders kon<br />

wegens de grote daarbij betrokken economische belangen slechts geleidelijk<br />

geschieden en voor het uit Indië verwijderen der gevaarlijkste<br />

Japanners werd niet gevoeld; men wilde Japan niet provoceren en<br />

bovendien: zouden de vervangers der betrokkenen niet van hetzelfde<br />

laken een pak zijn?<br />

*<br />

Intensief is de Japanse spionage in Indië ongetwijfeld geweest.maar was<br />

I G. S. Kanahele: Thefapanese occupationof Indonesia, p. I7-I8 en 251. 2 Met gegevens<br />

uit '4I aangevuld, werden zij eind '4I in Batavia door de Regeringspubliciteitsdienst<br />

en begin '42 in Londen door de Regeringsvoorlichtingsdienst gepubliceerd<br />

onder de titel: Tien jaar japans gewroet in Nederlands-Indië ; daarvan verschenen<br />

ook uitgaven in het Engels in Engeland en de Verenigde Staten. In al deze<br />

publicaties werd, geheel ten onrechte, beweerd dat de Japanse propaganda geen enkele<br />

invloed had gehad op de inheemse volksmassa's.<br />

52I


'NIPPON'<br />

zij ook effectief? Dat laatste staat niet vast. De Japanse marine wist veel,<br />

maar het leger wist minder; het heeft in elk geval de sterkte van het Knil<br />

overschat. Er zijn in Tokio wel talrijke geheime berichten binnengekomen<br />

maar van een goede en tijdige coördinatievan de gegevens was geen<br />

sprake. De wedijver onder de Japanse instanties was zo groot dat elk het<br />

verkregen materiaal zorgvuldig voor eigen gebruik reserveerde. Zo gaf<br />

het departement van buitenlandse zaken niets aan het in '4I opgericht<br />

departement voor Groot-Oost-Azië door en het was juist dat laatste<br />

departement dat via instanties van leger en vloot informatie moest<br />

verschaffen aan de Japanse generaals en admiraals die met het bestuur<br />

over delen van Nederlands-Indië zouden worden belast. Generaal Imamoera,<br />

die in '42 het eerste hoofd werd van het Japanse bestuur op Java,<br />

wist van de algemene toestanden aldaar weinig af, speciaalook van de<br />

mate waarin hij een beroep kon doen op inheemse voormannen. 'In<br />

preparing occupation politics, Tokyo policymakers', aldus in '70 een Japanse<br />

historicus, 'worked without being well informed about the power or trustwor-<br />

thiness oj Indonesian nationalist leaders, the efficiency and loyalty of the civil<br />

service, or the political usefulness of the Islamic leaders.' 1<br />

*<br />

Het verdient de aandacht dat inderdaad de Japanse geheime actie in<br />

Nederlands-Indië opvallend werd uitgebreid nadat de Japanse regering<br />

in de zomer van '36 besloten had, dat Japan zich sterker zou richten op<br />

het gebied van de Zuidelijke oceaan, de Nanjo - Ions plan is', aldus dit<br />

besluit, 'onze macht met vreedzame middelen geleidelijk uit te breiden.'<br />

Duidelijk is dat tegelijkertijd een uitbreiding met militaire middelen werd<br />

voorbereid. Of die middelen konden worden toegepast, hing vooral van<br />

de internationale constellatie af - welnu, het uitbreken van de Tweede<br />

Wereldoorlog gaf, zo leek het, Japan nieuwe kansen, zulks al door het<br />

feit dat Nederland zich in Europa in een bedreigde en dus zwakkere<br />

positie bevond.<br />

Vijf maanden na het uitbreken van die oorlog, begin februari' 40, legde<br />

de Japanse gezant in Den Haag een aantal vèrgaande eisen aan de<br />

1 M. Nakamoera, aangehaald in S. Abeyasekere: One hand clapping. Indonesian Nationalists<br />

and the Dutch 1939-1942 (1976), p. 79-80.<br />

522


DE CRISIS VAN APRIL' 40<br />

Nederlandse regering voor: de handel tussen Japan en Indië moest<br />

worden uitgebreid, meer Japanners en meer Japanse ondernemingen<br />

moesten zich in Indië kunnen vestigen en de pers in Indië moest worden<br />

weerhouden, in anti-Japanse geest te schrijven. De Nederlandse regering<br />

had nog niet gereageerd toen Duitsland op 9 april Denemarken en<br />

Noorwegen bezette. Onmiddellijk pleegden in het hoofdkwartier van<br />

de Japanse marine de 'aktivistische Kreise', door de Duitse ambassadeur in<br />

Tokio bedoeld in zijn aan het slot va~ ons vorig hoofdstuk aangehaald<br />

telegram van 13 mei, overleg: dit waren de hoofden van de secties die<br />

in afwezigheid van de chef en de vice-chef van de marinestaf plachten<br />

bijeen te komen en dan vaak tot conclusies kwamen waarbij de chef en<br />

de vice-chef zich neerlegden, zulks uit angst dat zij, als zij dat niet deden,<br />

voor defaitisten zouden worden gehouden. Op I I en 12 april was, aldus<br />

de notulen van hun beraad, de conclusie van die hoofden: 'het tijdstip is<br />

gekomen voor de bezetting van Nederlands-Indië" - dat was hun<br />

conclusie, nog niét die van de marinestaf, van het Grote Hoofdkwartier<br />

of van de regering. De regering, d.w.z. de Japanse minister van buitenlandse<br />

zaken, ging niet verder dan op IS april te verklaren dat Japan<br />

nauwe economische betrekkingen had met de Nanjo, speciaal met Nederlands-Indië,<br />

en dat, als Nederland in Europa in de oorlog betrokken<br />

werd, 'een uit het oogpunt van de vrede en stabi·llite.~'t vaIJ Oost-Azië<br />

ongewenste situatie' zou ontstaan. Prompt reage ~ de .Ame~ikaanse<br />

minister van buitenlandse zaken, Cordell Hull, me 1~l1laoverleg met<br />

president Roosevelt opgestelde verklaring waarin Japan er o.m. aan werd<br />

herinnerd dat het in 1922 had toegezegd, Nederlands rechten met betrekking<br />

tot Indië te zullen respecteren, en waarin elke wijziging in de<br />

positie van Indië, anders dan met vreedzame middelen, een gevaar voor<br />

de vrede werd genoemd in het hele gebied van de Stille Oceaan. Het<br />

was een duidelijke waarschuwing.<br />

Toen nu op ro mei bericht ontvangen was van het inzetten van het<br />

grote Duitse offensief in West-Europa, besloot de Japanse marinestaf<br />

onmiddellijk in studie te nemen hoe een deel van de Japanse vloot<br />

terstond naar de Indische wateren kon worden gezonden indien Engeland,<br />

Frankrijk of Duitsland zich in Nederlands-Indië zouden nestelen<br />

I De notulen worden geciteerd in het in I980 in Amerika verschenen werk The Fateful<br />

Choice. Japan's Advance into Southeast Asia, 1939-1941, p. 243. Dit is een vertaling van<br />

de belangrijkste fragmenten uit een uit zeven delen bestaand werk van Japanse<br />

historici, 'De weg naar de Pacific-oorlog', dat in I962-63 in Japan werd gepubliceerd<br />

door de uitgeverij van het dagblad Asahi Shimbun.<br />

523


'NIPPON'<br />

- iets waartegen het gouvernement in Batavia zich zou verzetten, want,<br />

aldus de gouverneur-generaal in zijn toespraak van 10 mei: 'De internationaal-politieke<br />

status van dit gebied blijft dezelfde als voorheen ...<br />

Hulp ... van buiten zal, van welke zijde ook geboden, als onwelkom<br />

worden afgewezen.' Dat bevredigde Japan niet: Nederlands-Indië was<br />

militair veel te zwak om, waren er inderdaad kapers op de kust, zijn status<br />

te handhaven en bovendien was het koninkrijk, waar Indië deel van<br />

vormde, sinds 10 mei '40 bondgenoot van Engeland en Frankrijk. De<br />

Japanse marine-officieren waren er over het algemeen van overtuigd dat<br />

zij Indië te allen tijde konden bezetten als dat niet. oorlog met de<br />

Verenigde Staten en het Britse Rijk zou betekenen. En als het wèl tot die<br />

oorlog kwam? Die vraag werd in de derde week van mei onder ogen<br />

gezien door stafofficieren van de marine, van de marineluchtvaartdienst<br />

en van het hoofdkwartier voor descheepsbouw. Hun conclusies waren:<br />

'1. Indien de Verenigde Staten de uitvoer van aardolie volledig staken, zal<br />

het onmogelijk zijn de oorlog voort te zetten tenzij wij binnen vier maanden<br />

de hand kunnen leggen op de aardolie in Nederlands-Indië.<br />

2. Ook in dat geval zal Japan de oorlog hoogstens een jaar ku~nen voortzetten.<br />

Zal de oorlog langer dan eenjaar duren, dan zijn onze kansen om hem te winnen<br />

nihil."<br />

De minister van marine, aan wie die conclusies werden voorgelegd,<br />

stelde daarop de vraag ofhet denkbeeld, Nederlands-Indië aan te vallen,<br />

niet 'nonsens is, indien het, al hebben wij dit belangrijke grondstoffengebied<br />

ook in handen, moeilijk is de zeewegen te beveiligen waarlangs<br />

die grondstoffen naar ons land gebracht worden." Hij was de enige die<br />

zulk een kritische vraag stelde - het project van de extremisten, strekkende<br />

tot een aanval op Indië, werd achter de rug van het kabinet om 9<br />

met ijver gepousseerd.<br />

Het kabinet sloeg een andere weg in. Het had de Japanse gezant in<br />

Den Haag op 14 mei '40 (koningin en kabinet bevonden zich al in<br />

Londen) bij het departement van buitenlandse zaken de in februari<br />

gestelde eisen laten herhalen. Die eisen werden, wat de uitvoer naar Japan<br />

betrof, gespecificeerd in een nota die de Japanse regering op 18 mei aan<br />

gouverneur-generaal van Starkenborgh en aan de Nederlandse gezant in<br />

Tokio, generaal-majoor b.d. J. c. Pabst, liet overhandigen: Japan wenste<br />

voortaan uit Indië per jaar o.m. I mln ton aardolie en 250000 ton bauxiet<br />

, A.v., p. 246. 2 A.v.


JAPAN GAAT EISEN STELLEN<br />

te ontvangen. Op voorstel van van Starkenborgh antwoordde Pabst op<br />

6 j uni namens de Nederlandse regering' dat Indië aan Japan o.m. jaarlijks<br />

200000 ton bauxiet kon leveren, maar I mln ton aardolie (de Japanners<br />

hadden in '39 570000 ton uit Indië geïmporteerd) kon niet zomaar<br />

worden toegezegd: daartoe moest de japanse regering tijdig contraeten<br />

afsluiten met de oliemaatschappijen. Alle andere japanse eisen werden<br />

impliciet afgewezen; 'de regering', zo heette het, 'ziet geen aanleiding,<br />

algemene onderhandelingen over de verhouding tussen Nederlands-<br />

Indië en japan aan te vangen.'<br />

Hoe zou japan reageren? Welter, de minister van koloniën, die<br />

eigenlijk juist wèl 'algemene onderhandelingen' met japan wenste, was<br />

er niet gerust op - evenmin was hij er gerust op wat het Indische<br />

gouvernement dan zou doen. Op 20 juni (de Franse capitulatie was op<br />

handen) seinde hij aan van Starkenborgh: 'Wil tegenover Japan en<br />

japanners onder geen omstandigheden enige maatregel treffen dan na<br />

overleg met mij.' Van Starkenborgh antwoordde omgaand: 'Kan niet<br />

uitsluiten omstandigheden tot onverwijld ingrijpen zouden nopen in<br />

welk geval ik op eigen verantwoordelijkheid zou moeten handelen".'<br />

Welter repliceerde dat dat oorlog zou betekenen.<br />

Hij, de verantwoordelijke minister, wilde vèrgaande concessies doen<br />

om die oorlog uit de weg te gaan. Hij gaf het nu alleenstaande Engeland<br />

geen schijn van kans om zich tegen Duitsland te handhaven en ried, na<br />

overleg slechts met de minister van buitenlandse zaken mr. E. N. van<br />

Kleffens, van Starkenborgh op 15 juli in een lang telegram? een politiek<br />

van 'toenadering' tot japan aan, 'basis beleid op elk gebied worde<br />

enigszins spectaculair streven naar goede en vruchtbare nabuurschap.' Van<br />

Starkenborgh liet dat telegram onbeantwoord - trouwens, begin augustus<br />

kwam Welters pleidooi geheel in de lucht te hangen. Nadat namelijk in<br />

juli was komen vast te staan dat een speciale Japanse vertegenwoordiger<br />

zich voor het voeren van besprekingen naar Batavia zou begeven (het zou<br />

dus toch tot 'algemene onderhandelingen' komen), had de japanse regering<br />

haar keuze laten vallen op een der beruchtste extremisten uit<br />

legerkringen, generaal Koeniaki Koiso; dat de man binnenskamers geëist<br />

had dat hij naar Batavia zou vertrekken op een oorlogsschip met een<br />

detachement mariniers dat, zo nodig, zonder overleg met autoriteiten in<br />

I Tekst van zijn nota in DBPN, C, dl. J, p. 67-72. 2 De telegramwisseling van 20<br />

en 21 juni '40 in ARA, MK, Londens archief, M 26, Vla. 3 Tekst in Het dagboek<br />

van dr. G. H. C. Hart, Londen, mei 1940- mei 1941 (1976), p. 52-54.


'NIPPON'<br />

Japan militair zou mogen ingrijpen (die eis was zelfs de Japanse marine<br />

te gortig), werd niet bekend - wèl dat hij, aldus op 3 augustus het Engelse<br />

persbureau Reuter, in een interview verklaard had dat Indië 'lange tijd<br />

als een buitenlandse kolonie was geëxploiteerd en onderdrukt'; 'de<br />

opbouw van de Nieuwe Orde in Azië eist', had hij voorts gezegd, 'dat<br />

deze Nederlandse eilanden niet ten eeuwigen dage hun huidige status<br />

behouden. Uit zedelijk oogpunt is de emancipatie van de volkeren van<br />

het Oosten voorbestemd om met gebruikmaking van alle middelen<br />

uitgevoerd te worden.'<br />

De Japanse regering kreeg te horen dat de Nederlandse geen onderhandelingen<br />

met deze generaal wenste en zij benoemde vervolgens haar<br />

minister van handel en nijverheid, Ichizo Kobajasji, tot hoofd van een<br />

delegatie die op I2 september in Batavia aankwam. Het verloop der<br />

onderhandelingen zullen wij in hoofdstuk I2 beschrijven - hier voegen<br />

wij slechts toe dat, negen dagen na die aankomst van Kobajasji, in Tokio<br />

een door duizend personen bijgewoonde openbare vergadering 'ter aanmoediging<br />

van de speciale afgezant naar Nederlands-Indië' werd gehouden!<br />

die onder de auspiciën stond van o.m. generaal Koiso en de naar<br />

Japan uitgeweken Brits-Indische nationalist Ras Behari Bose." 'Japan, de<br />

leider van Azië wenst', aldus Bose in zijn toespraak, 'twee nieuwe grote<br />

naties te stichten: Frans-Indo-China voor de Indo-Chinezen en Nederlands-Indië<br />

voor de Indonesiërs'; een tweede spreker, oud-ambassadeur<br />

in Berlijn, betoogde dat het Japans missie was, 'de Aziatische volkeren<br />

te bevrijden van het Westerse juk' - 'gelukkig voor ons', zei hij, 'bezitten<br />

nàch Duitsland, nàch Italië momenteel de macht om hun hand naar de<br />

Nanjo uit te strekken.' Er werd een resolutie aangenomen waarin de Nanjo<br />

'het belangrijkste onderdeel' genoemd werd 'van de Japanse levenslijn<br />

uit een oogpunt van nationale zelfverdediging, terwijl deze expansie als<br />

een missie voor de vrijmaking van de Aziatische volkeren moet worden<br />

beschouwd.'<br />

Zoals de Nederlandse regering en zoals ook het gouvernement in Indië<br />

het zag, waren er kennelijk sterke krachten in Japan die een uii:breiding<br />

van Japans macht naar het zuiden begeerden - geenszins duidelijk was<br />

of het land, dat reeds de last torste van de zich voortslepende oorlog in<br />

I Verslag in ARA, MK, Londens archief, M 26. 2 Bose had in de Eerste Wereldoorlog<br />

vergeefs getracht, het Indian Army tot rebellie te bewegen. Hij was toen naar<br />

Japan gevlucht, had in '21, naar Brits-Indië teruggekeerd, een mislukte aanslag gepleegd<br />

op de Vice-Roy en had nadien opnieuw in Japan geleefd.<br />

526


INDIË 'HET CENTRUM VAN EEN TYPHOON'<br />

China, óók de gewapende strijd met de Verenigde Staten en het Britse<br />

Rijk zou aandurven.<br />

*<br />

Sinds de Eerste Wereldoorlog vormden japan enerzijds en de Verenigde<br />

Staten en het Britse Rijk anderzijds sterke krachten in de wereldpolitiek<br />

die elkaar in het gebied van de Stille en de Indische Oceaan min of meer<br />

in balans hielden. Die balans werd in de jaren '30 steeds hachelijker<br />

- bovendien werd het, naarmate japan aggressiever optrad en de tegenstellingen<br />

verscherpt werden, duidelijker dat Nederlands-Indië de inzet<br />

van dat krachtenspel vormde. Zo onaanvaardbaar het voor japan was, zijn<br />

toegang tot de Indische hulpbronnen te missen, zo onaanvaardbaar was<br />

het voor de Verenigde Staten en het Britse Rijk dat die hulpbronnen<br />

exclusief voor japan zouden vloeien. De Duitse Staatssekretär van het<br />

Auswärtige Amt, Ernst von Weizsäcker, had gelijk toen hij op 15 mei '40<br />

in een gesprek met de japanse ambassadeur in Berlijn Indië's positie<br />

vergeleek 'mit dem Zentrum eines Taifuns .. 'J wo bekanntlich Windstille<br />

herrsche, da die miteinander konkurrierenden Luftströmungen sich aujhöben.'1<br />

Een moeilijke positie! En van de rode mei '40 af extra moeilijk doordat<br />

Nederlands-Indië, niet zeker van bijstand van de zijde van het Britse.<br />

Rijk en de Verenigde Staten, als bondgenoot van dat Britse Rijk in oorlog<br />

was met japans mede-ondertekenaar van het Anti-Komintern-verdrag,<br />

Duitsland.<br />

I E. von Weizsäcker: Aktennotiz, 17 mei 1940. Akten zur Deutschen Auswärtigen Politik<br />

1918-1945, D, dl. 9 (1962), p. 294·<br />

527


HOOFDSTUK '9<br />

In oorlog met Duitsland<br />

In de toespraak die gouverneur-generaal van Starkenborgh in de ochtend<br />

van de rode mei 1940 had gehouden, had hij aan het overvallen moederland<br />

'in een hartstochtelijk medeleven' alle mogelijke steun toegezegd.<br />

Inderdaad, van de zijde der Europese bevolkingsgroep (over de<br />

reacties in de inheemse wereld zullen wij in het 'volgend hoofdstuk<br />

schrijven) was dat medeleven intens: geen nieuwsuitzending van de<br />

Nirom of van de World Service van de BBC werd gemist, de bulletins en<br />

de bladen van de Europese pers werden in grote spanning gelezen. Zou<br />

Nederland kunnen standhouden? Enkele dagen lang was er hoop, maar<br />

toen op 14 mei bericht werd dat koningin Wilhelmina en het kabinet-de<br />

Geer in Londen waren aangekomen, ontstond twijfel en alle hoop werd<br />

de bodem ingeslagen toen men daags daarna vernam dat generaal Winkelman<br />

had gecapituleerd en dat in heel Nederland, behalve in Zeeland,<br />

de strijd was gestaakt. Op die I yde mei, des ochtends om half zeven (men<br />

placht in Indië vroeg op te staan), sprak van Starkenborgh opnieuw voor<br />

. de radio.' 'Nederland', zei hij o.m., 'zal herrijzen uit de poel van ellende<br />

waarin West-Europa gedompeld is. Rekent hierop, medeburgers! Onze<br />

koningin' (haar was daags tevoren door enkelingen in Indië verweten dat<br />

zij Nederland in de steek zou hebben gelaten)<br />

'is niet in handen van de vijand. Zij is in staat ons te blijven leiden met de<br />

wijsheid, moed en plichtsbetrachting die haar kenmerk zijn. Machtige bondgenoten<br />

staan aan haar zijde. Hebt vertrouwen op God die in dagen van beproeving<br />

ook onze vaderen voerde, en in de rechtvaardigheid van onze zaak. Geen<br />

ontmoediging, maar vastberaden waakzaamheid!'<br />

Inderdaad, van ontmoediging was geen sprake en het normale werk<br />

werd, zij het in radicaal gewijzigde omstandigheden, voortgezet, door<br />

velen met verdubbelde energie. Uit de op 10 mei afgekondigde staat van<br />

beleg vloeide voorlopig slechts voort dat alle openbare vergaderingen<br />

1 Tekst van zijn toespraak in de Nederlands-Indische dagbladen van 15 mei 1940<br />

(iC).


REACTIES IN DE MEIDAGEN VAN 1940<br />

van staatkundige aard werden verboden (dit verbod trof het politiekbewuste<br />

inheemse deel van de samenleving sterker dan het Europese) en<br />

dat een censuur op partièuliere berichten werd ingesteld; deze, die niet<br />

alleen betrekking had op het buitenlandse maar ook op het binnenlandse<br />

post-, telegraaf- en telefoonverkeer, ging functioneren conform het<br />

model van de in september '39 ingestelde Britse censuur in Singapore. .<br />

Uit de berichtgeving uit Nederland tijdens de invasiedagen had men<br />

een goeddeels onjuist beeld gekregen van de daar gevoerde strijd en dat<br />

beeld werd verder scheef getrokken door wat Londense correspondenten<br />

van de in Indië verschijnende Europese dagbladen nadien berichtten op<br />

grond van de mededelingen" van Nederlandse ministers en van Nederlandse<br />

en andere vluchtelingen: de Nederlandse weermacht zou met<br />

heldenmoed van zich af hebben gebeten maar zij zou in de rug zijn<br />

aangevallen door een uit in Nederland wonende Duitsers en uit NSB'ers<br />

bestaande Vijfde Colonne'; men kreeg de indruk dat tienduizenden<br />

Nederlandse militairen waren gesneuveld en wat de slachtoffers onder<br />

de burgerij betreft, zou alleen al het Duitse bombardement van Rotterdam<br />

honderdtwintigduizend doden hebben gevergd. Er ontstond een<br />

felle haat tegen alles wat Duits was (bij het voortgezet onderwijs werd<br />

het lesvak Duits prompt geschrapt, in Bandoeng werd de Deutsche Klub<br />

in brand gestoken) - omgekeerd groeide bij het Europese deel van de<br />

bevolking een gevoel van grote bewondering voor Engeland, vooral toen<br />

dat land eind juni, door Frankrijk in de steek gelaten, de oorlog met<br />

Duitsland (en met Italië dat zich aan Duitslands zijde had geschaàtd) bleek<br />

voort te zetten.<br />

Natuurlijk was Nederland het eerste land geweest waaraan men hulp<br />

had willen verlenen: op II mei '40 had de vice-president van de Raad<br />

van Nederlands-Indië, mr. H. J. Spit (vice-president sinds november '38),<br />

in een radiotoespraak de oprichting bekendgemaakt van een Steunfonds<br />

N ederland. Enkele dagen later was daarnaast met hulp van enkele grote<br />

Nederlandse handelshuizen door in Indië werkzame Engelsen een Spitfire-Fund<br />

opgericht, bedoeld om gelden bijeen te brengen waarmee de<br />

Engelse regering Spiifzre-jagers kon aanschaffen. Eind mei (het gehele<br />

moederland was bezet) werd het Steunfonds Nederland, dat toen al ca.<br />

1 Zo stond in de Indische dagbladen van 17 mei te lezen dat de Duitse parachutisten<br />

in Nederland 'gesteund (waren) door leden van de NSB. De te Den Haag wonende<br />

Duitsers wisten precies wat er gebeurde en kenden allen hun speciale taak. Er bestaat<br />

weinig twijfel aan dat in deze activiteit der Vijfde Colonne ook vrouwen een grote<br />

rol speelden.'<br />

529


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

f 5 mln had ingezameld, herdoopt tot 'Wilhelmina-Fonds'. Naast dat<br />

fonds en het Spitfire-fonds kwamen er nog andere fondsen, bij elkaar<br />

meer dan een dozijn. Het Wilhelmina-Fonds geraakte in opspraak toen<br />

voorzitter Spit eind juli in een radiotoespraak betoogde dat de ingezamelde<br />

gelden niet alleen voor militaire doeleinden moesten worden<br />

gebruikt maar ook voor de versterking van de wil tot samenwerking in<br />

Indië, m.a.w. dat men ook iets voor de inheemsen moest doen, bijvoorbeeld<br />

hun visserij bevorderen. Dat voorstel leidde tot een storm van<br />

kritiek: er werd Spit ('Fire Spit' werd gezegd) van tal van kanten verontwaardigd<br />

toegevoegd dat hij geen enkel begrip had voor wat een oorlog<br />

eiste - hij gold prompt als defaitist; toen begin '4I besloten werd, alle<br />

fondsen die in Indië waren ontstaan (daarbij had zich nu ook een Indische<br />

afdeling van het Londense Prins Bernhard-Fonds gevoegd), te combineren<br />

in de 'Verenigde Prins Bernhard- en Spitfire-Fondsen', werd dan ook<br />

niet Spit, maar de voorzitter van de Volksraad, mr. Jonkman, daar de<br />

voorzitter van.<br />

Door de Indische Fondsen werd in totaal vermoedelijk een bedrag van<br />

ca. f 20 mln ingezameld. Ten aanzien van de besteding weten wij slechts<br />

met zekerheid dat in '40 f 5 mln aan Engeland ter beschikking is gesteld<br />

voor de aanschaf, door de Royal Air Force, van 18 bommenwerpers en 40<br />

Spitfires, dat de Koninklijke Marine ca.f 4,5 mln kreeg voor de vervanging<br />

van de in de Meidagen van '40 verloren gegane torpedobootjager 'Van<br />

Galen' en dat f 300 000 naar Zwitserland is overgemaakt ten behoeve van<br />

gestrande Nederlanders. Over de bestedingen in '41 hebben wij geen<br />

gegevens, behoudens dan dat f 300 000 in Indië ter beschikking is gesteld<br />

aan de (in hoofdstuk I I te beschrijven) Stads- en Landwachten. Met die<br />

laatste gift (er kunnen er meer van die aard zijn geweest) kwam de leiding<br />

van de Verenigde Prins Bernhard- en Spitfire-Fonds en tegemoet aan de<br />

kritiek die in Indië door Europeanen was geuit: dezen hadden de vraag<br />

gesteld of het niet zinvoller was, de ingezamelde gelden te gebruiken<br />

voor de versterking van de Indische in plaats van de Britse defensie.' Wij<br />

hebben niet de indruk dat veel Europeanen zo dachten: enerzijds nam<br />

1 Er werd op de bedrijvigheid van de Indische Fondsen soms ook kritiek geuit van<br />

inheemse zijde, vooral doordat het wel voorkwam dat door Europese ondernemingen<br />

op het loon van hun arbeidskrachten, ook de inheemse, ten behoeve van de Fondsen<br />

automatisch een zeker bedrag werd ingehouden. Eén inheems dagblad betreurde in<br />

de zomer van '40 de gift van f 5 mln aan de RAF: het ging de schrijver 'aan het hart<br />

alles maar weg te geven, terwijl hier voor het welzijn van Indonesië zelf nog zoveel<br />

te doen is.' (Pewarta Oem oem, 24 aug. 1940, in: Overzicht van de Indische en Maleis-Chinese<br />

pers, 1940, p. 782)<br />

530


DE INDISCHE FONDSEN<br />

men aan dat het gouvernement geen grote moeilijkheden had op het<br />

gebied van de financiering van de defensie, anderzijds was er de behoefte<br />

om jegens Engeland dat als enige grote mogendheid oorlog voerde voor<br />

het behoud van de Westerse beschaving, van medeleven en bewondering<br />

te getuigen - er is in de periode '40-'41 misschien geen enkele niet-<br />

Engelse bevolkingsgroep in de wereld geweest die met zoveel hartstocht<br />

aan Engelands zijde stond als de Europese bevolkingsgroep in Indië.<br />

Met eenzelfde hartstocht werden de Duitsers en de 'verraders in het<br />

eigen kamp' gehaat.<br />

'Duitsers' en 'NSB'ers'<br />

Aan het slot van hoofdstuk 7 vermeldden wij dat gouverneur-generaal<br />

van Starkenborgh in de ochtend van 10 mei opdracht had gegeven, de<br />

Duitse schepen die na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een<br />

Indische haven waren binnengevlucht, in beslag te nemen en alle Duitse<br />

mannelijke personen van zeventien jaar en ouder (dat sloot de scheepsbemanningen<br />

in) te interneren. Die laatste opdracht werd aan de desbetreffende<br />

autoriteiten doorgegeven in een bericht dat slechts één afgesproken<br />

woord bevatte: 'Berlijn'.<br />

Het in beslag nemen van de schepen was door de Koninklijke Marine,<br />

voorzover nodig in samenwerking met het Knil, met zorg voorbereid:<br />

er moest bliksemsnel worden ingegrepen teneinde te voorkomen dat de<br />

schepen door hun bemanningen tot zinken zouden worden gebracht. Van<br />

die schepen, negentien in getal, kreeg de marine er dank zij haar doortastend<br />

optreden achttien in handen - één schip dat vanwege het gevaar<br />

dat zijn lading bood (voor China bestemde explosieven) in een baai op<br />

enige afstand van de Noordsumatraanse haven Sabang voor anker lag,<br />

werd door zijn bemanning tot zinken gebracht. De Nederlandse koopvaardij<br />

in Indische wateren kreeg er op slag achttien Duitse schepen bij<br />

met een totaal-tonnage van ruim I ro 000 ton - er werd van de gelegenheid<br />

gebruik gemaakt om ook twee Deense schepen van tezamen 12 000<br />

ton in beslag te nemen.' Als gevolg van het ingrijpen tegen de Duitse<br />

1 De twintig nieuwe schepen werden door het gouvernement ondergebracht bij zes<br />

nieuwe gouvernementsrederijen en het beheer daarover werd toevertrouwd aan de<br />

KPM, de Stoomvaart Maatschappij Nederland, de Rotterdamse Lloyd en de Nederlands-Indische<br />

Tankstoomboot Maatschappij. Van die twintig schepen waren aan het<br />

einde van de oorlog nog maar drie over.<br />

531


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

schepen werden ca. negenhonderd bemanningsleden ter internering afgevoerd<br />

- daarbij deden zich gevallen voor waarbij aan zeelieden die<br />

alleen maar een zwembroek aan hadden, niet de gelegenheid werd<br />

gegeven, hun kleding uit hun hut te halen.<br />

Overeenkomstige verschijnselen van nerveuze haast deden zich bij het<br />

oppakken van de overige 'Duitsers' voor - wij plaatsen dat begrip tussen<br />

aanhalingstekens want er werden niet alleen Duitse staatsburgers gearresteerd<br />

maar ook Joegoslavische, Poolse, Deense, Belgische en Franse<br />

die van sympathie met het nationaal-socialisme verdacht werden, alsmede<br />

tot Nederlanders genaturaliseerde ex-Duitsers jegens wie dezelfde<br />

verdenking bestond, voorts een aantal Joodse en andere emigranten uit<br />

Duitsland en tenslotte ca. honderdvijftig jeugdigen van gemengde afkomst<br />

met een Duitse vader: 'Indische jongens', die evenwel geen enkele<br />

band met Duitsland hadden en van wie velen geen woord Duits en<br />

enkelen zelfs geen woord Nederlands spraken. In totaal werden bijna<br />

acht-en-twintighonderd 'Duitsers' opgepakt, onder hen dus ca. negenhonderd<br />

zeelieden en voorts o.m. ca. tweehonderd gepensioneerden die<br />

in gouvernementsdienst waren geweest (de oudste hunner was acht-enzeventig),<br />

talrijke gouvernementsartsen, zestig zendelingen 1 en alleen al<br />

van het eiland Flores ca. veertig missionarissen - 'waarom men deze<br />

mensen', zo citeert C. van Heekeren in zijn Batavia seint: 'Berlijn J een der<br />

Nederlandse geïnterneerden, 'eigenlijk uit hun verre arbeidsveld, waar<br />

ze al tientallen jaren belangeloos voor de bevolking werkten, als 'staatsgevaarlijke<br />

elementen' had weggehaald, was onbegrijpelijk.l"<br />

Alle geïnterneerden (dat sloot de 'NSB'ers' in, op wie wij straks<br />

terugkomen) werden in eerste instantie naar primitieve verzamelplaatsen<br />

gevoerd (in Padang, aldus één van de bijna tweehonderd daar opgepakte<br />

Duitsers, naar 'een oude, smerige kolenloods waar we de nacht in het<br />

gezelschap van ontelbare ratten doorbrachten") en vandaar getransporteerd<br />

naar meer permanente detentie-oorden: vier op Sumatra, op Borneo<br />

en op Celebes, drie op Java. De geïnterneerden van Oost-Java werden<br />

opgesloten in het oude, door gouverneur-generaal van den Bosch ge-<br />

I Onder dezen acht-en-twintig uit de Bataklanden. Hun verdwijnen leidde er toe dat<br />

Bataks de leiding kregen van de Groot-Batakse kerk die onmiddellijk aansluiting ging<br />

zoeken bij de inheemse cultuur. 'Bij Ide Batakse volksfeesten', aldus een rapport van<br />

een Nederlandse zendeling, 'geeft men zich hartstochtelijk over aan dans en muziek:<br />

de zendelingen die dit verboden hebben, zijn nu weg. We zullen tonen dat we<br />

zelfstandig zijn!' (Aangehaald in J. c. Hoekendijk: De wereldzending in oorlogstijd<br />

1940-1944 (I946), p. 38) 2 C. van Heekeren: Batavia seint: 'Berlijn' (I967),<br />

P.43. 3 Av., p. 21.<br />

532


INTERNERINGEN<br />

bouwde, naar hem genoemde fort te Ngawi (zie kaart V op pag. 47), die<br />

van Midden-Java in een kamp te Ambarawa, ca. 40 km bezuiden Semarang,<br />

die uit West-Java op het in de Baai van Batavia gelegen eilandje<br />

Onrust. Vooral in het fort te Ngawi' en op Onrust waren de omstandigheden<br />

primitief: de geïnterneerden kregen er weinig te eten, hadden geen<br />

tafels, stoelen of eetgerei, moesten er op de grond slapen en werden er<br />

onderworpen aan een hard regime. Artsen onder hen mochten zich niet<br />

met zieken bezig houden. Op Onrust, waar de geïnterneerden ondergebracht<br />

waren in uitgewoonde, van ongedierte wemelende, snikhete<br />

quarantaine-barakken van har{j-gangers, werd één geïnterneerde, een<br />

Duits-Joodse jongeman, die zich te dicht bij het prikkeldraad gewaagd<br />

zou hebben, door een bewaker doodgeschoten; hier werden voorts de<br />

meeste koffers welke geïnterneerden hadden kunnen meenemen, leeggeroofd.<br />

Van Starkenborgh, verontrust door geruchten die hem omtrent de<br />

wantoestanden op Onrust bereikt hadden, besloot eind mei een onaangekondigd<br />

inspectiebezoek aan het eiland te brengen; hij werd door de<br />

legercommandant, generaal Berenschot, de directeur van zijn kabinet, dr.<br />

ldenburg, en de regeringsgemachtigde voor algemene zaken, dr. H. J.<br />

Levelt, vergezeld. De gouverneur-generaal was tijdens die inspectie,<br />

aldus een der geïnterneerden, 'ernstig en stil' en men hoorde hem zeggen:<br />

'Maar zó gaat dat niet!'2 Jegens minister Welter in Londen uitte hij zich<br />

anders: aan deze seinde hij dat zijn inspectie hem had aangetoond:<br />

'lichamelijke verzorging en behuizing voldoende als eerste fase in afwachting<br />

groot kampement') - in werkelijkheid was hij tot het besluit<br />

gekomen dat Onrust moest worden ontruimd en dat ten spoedigste in<br />

een hooggelegen en dus vrij koel gebied een geheel nieuw, behoorlijk<br />

geoutilleerd interneringskamp in gebruik moest worden genomen. De<br />

keuze viel op het terrein van een verlaten onderneming in het bovendal<br />

van de rivier de Alas op Noord-Sumatra. Daar werden met grote snelheid<br />

slaap- en eetbarakken opgetrokken alsmede een barak met badgelegenheid,<br />

een keukenbarak en een hospitaal. Het terrein dat een oppervlakte<br />

had van bijna 10 ha, werd met prikkeldraad en wachttorens omgeven (de<br />

I De eerste groep die hier uit Soerabaja aankwam, was in de tropische hitte vervoerd<br />

in een geblindeerde trein en had niets te eten of te drinken gekregen. Er bevond zich<br />

onder de in Soerabaja opgepakten een Duits-Joodse arts, zeventig jaar oud, die in een<br />

badjas uit zijn woning was gehaald en wie men zelfs niet de gelegenheid had gegeven,<br />

zijn bril mee te nemen. 2 Aangehaald in C. van Heekeren: Batavia seint: 'Berlijn',<br />

p. 41. 3 Telegram, I juni I940, van van Starkenborgh aan Welter, ARA, MK<br />

(Londen), M 53, VII 1.<br />

533


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

drie hospitaalbarakken kwamen buiten die omheining te liggen) en<br />

vervolgens werden de 'Duitsers' uit de detentie-oorden op Java en in de<br />

Buitengewesten naar het nieuwe kamp overgebracht. Zij werden er<br />

bewaakt door een versterkte compagnie van het Knil.<br />

Iets 'op ons relaas vooruitlopend, vermelden wij hier dat de behandeling<br />

van de in het Alasdal geïnterneerde, bijna acht-en-twintighonderd<br />

'Duitsers' (van wiespoedig ruim driehonderd vrijgelaten werden") redelijk<br />

was en bleef. De behuizing was voldoende, over het voedsel waren<br />

er geen klachten, de medische zorg, nu goeddeels aan Duitse artsen en<br />

specialisten toevertrouwd, was uitstekend, er waren in het kamp welvoorziene<br />

cantines (alle geïnterneerden kregen per dag een dubbeltje<br />

zakgeld en de vermogenden onder hen mochten ten laste van hun onder<br />

beheer gesteld vermogen per week een rijksdaalder opnemen), er werden<br />

toneelstukken opgevoerd en concerten gegeven. Felle Nazi's bleken er<br />

onder de geïnterneerden maar weinig te zijn: een man of dertig, die in<br />

een aparte, extra bewaakte barak werden ondergebracht. Had men de<br />

overigen dan niet kunnen vrijlaten? Van Starkenborgh meende gedecideerd<br />

dat zulks niet verantwoord zou zijn: de stemming onder de overige<br />

Europeanen was zo fel anti-Duits dat menigeen van de Duitsers, keerde<br />

hij in de samenleving terug, daar het mikpunt zou worden van tegen<br />

hem gerichte acties. Verscheidene geïnterneerden kregen trouwens ook<br />

in het kamp te merken hoe die stemming was. 'Ze waren', aldus C. van<br />

Heekeren in zijn studie over deze interneringen, 'met Hollandse vrouwen<br />

getrouwd en kregen plotseling bericht van hun echtscheiding' - die<br />

eis, door hun echtgenote gesteld, was toegewezen zonder dat zij, de<br />

'vijand', daarin gekend waren.'<br />

*<br />

Omstreeks achthonderd van de geïnterneerde Duitsers waren met Duitse<br />

vrouwen gehuwd. Op Java werden ca. honderdvijftig van die vrouwen<br />

die als overtuigde nationaal-socialisten genoteerd stonden en van wie<br />

men niet anders verwachtte dan dat zij als spionnen zouden gaan optreden,<br />

na enige tijd met hun kinderen opgepakt en in een kazerne te<br />

1 Te weten: enkele Duitsers, vele ex-Oostenrijkers onder de Duitse staatsburgers en<br />

voorts de Tsjechen en de al of niet statenloze Duitse Joden. 2 C. van Heekeren:<br />

Batavia seint: 'Berlijn', P: 120.<br />

534


DUITSE VROUWEN EN KINDEREN<br />

Banjoebiroe (ruim 40 km bezuiden Semarang) opgesloten, waar vrouwelijke<br />

leden van het Leger des Heils als bewaaksters optraden.<br />

De vrouwen die op vrije voeten bleven, kregen het steeds moeilijker.<br />

Verscheidenen waren hun woning uitgezet door huiseigenaren die eenvoudig<br />

weigerden woonruimte aan Duitsers te verhuren - zij hadden bij<br />

andere Duitse vrouwen hun intrek genomen. Allen kwamen in financiële<br />

moeilijkheden te verkeren doordat de bezittingen van de mannen in<br />

beslag waren genomen; bovendien gingen zich gevallen voordoen waarbij<br />

vrouwen door andere Europeanen gemolesteerd werden. Het gouvernement<br />

besloot toen, een aantal hotels (verscheidene daarvan waren<br />

Duits bezit geweest) als z.g. beschermingskampen in te richten: er kwamen<br />

vier van die 'kampen' op Java en twee op Sumatra; zij waren, aldus<br />

van Heekeren, 'over het algemeen bepaald goed.' 1 In augustus '40 bevonden<br />

zich ongeveer honderd Duitse vrouwen en een gelijk aantal<br />

kinderen in die beschermingskampen, later werden er meer in opgenomen.<br />

De meesten van deze vrouwen hadden al hun eigendommen<br />

kunnen meenemen.<br />

*<br />

Het had van Starkenborgh moeite gekost om te bereiken dat de opgepakte<br />

Duitsers humaan werden behandeld. 'Ik was er', verklaarde hij in '48 aan<br />

de Enquêtecommissie,<br />

'verontwaardigd over dat bepaalde orders, die ik in dit opzicht had gegeven,<br />

langzaam werden uitgevoerd ... Er was bij de gehele Indische gemeenschap, ook<br />

bij de ambtenaren, een sterke tegenzin om iets te doen voor de geïnterneerden<br />

en gebrek aan begrip ... , waarom het goed was hen redelijk te behandelen.P<br />

Die redelijke behandeling was in overeenstemming met Nederlandse<br />

normen en bovendien volkenrechtelijk voorgeschreven - van Starkenborgh<br />

wenste Duitsland geen aanleiding te geven tot gegronde klachten.<br />

Die klachten bleven niet uit. De eerste berichten omtrent het interneren<br />

van de Duitsers kwamen eind mei '40 in Berlijn binnen; zij waren<br />

afkomstig van de Zwitserse consul te Batavia (Zwitserland trad na IQ mei<br />

'40 in Indië namens de Duitse regering op) en van een klein groepje<br />

I A.v., p. 90. 2 Getuige van Starkenborgh, Enq., dl. II c, p. 613.<br />

535


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

Duitse paleontologen die, door Australië als ongevaarlijke wetenschapsbeoefenaren<br />

uitgewezen, begin april' 40 in Indië waren aangekomen, daar<br />

op I I mei op Onrust opgesloten waren maar na tien dagen al gelegenheid<br />

hadden gekregen, naar Japan te vertrekken. Wat over de toestanden op<br />

Onrust in Berlijn bekend werd, wekte daar grote verontwaardiging.<br />

Besloten werd, het Indische gouvernement onder druk te zetten: op 19<br />

en 20 juli werd in bezet Nederland de eerste groep z.g.Indische gijzelaars<br />

opgepakt: tweehonderdeen-en-dertig personen, bijna allen Indische verlofgangers,<br />

die in aparte barakken in concentratiekampen in Duitsland<br />

werden opgesloten, de mannen in Buchenwald, de vrouwen in Ravensbrück.<br />

Het gevolg hiervan was dat het college van secretarissen-generaal,<br />

de hoogste Nederlandse bestuursinstantie in bezet gebied, begin september<br />

van Starkenborgh telegrafisch een lange lijst Duitse eisen voorlegde:<br />

alle geïnterneerde Duitsers moesten Of op vrije voeten worden gesteld<br />

Of de gelegenheid krijgen naar Duitsland terug te keren dan wel hun<br />

intrek te nemen in een gezond bergoord, de Duitse consuls moesten weer<br />

bewegingsvrijheid krijgen en het beheer over Duitse vermogens moest<br />

worden opgeheven. .<br />

Handelde het college van secretarissen-generaal louter onder Duitse<br />

druk?<br />

Bepaald niet. Bij het doorgeven van de Duitse eisen werd het o.m.<br />

geleid door de overtuiging dat Duitsland de oorlog praktisch al had<br />

gewonnen, dat Nederland zich bij de komende vredesonderhandelingen<br />

zo onafhankelijk mogelijk moest opstellen en dat het wenselijk was dat<br />

Indië niet in het kielzog van Engeland zou varen - dat de gouverneurgeneraal<br />

dat laatste naliet, kon hij het duidelijkst aantonen door de Duitse<br />

eisen in te willigen.<br />

Van Starkenborgh dacht daar niet aan. Van minister Welter, die even<br />

defaitistisch dacht als de meeste secretarissen-generaal, had hij in augustus<br />

al twee verzoeken ontvangen om de Duitse geïnterneerden verlof te<br />

geven, Indië te verlaten - hij had toen geantwoord dat hij weigerde, met<br />

Duitsland onder druk te onderhandelen en dat hij een nadere regeling<br />

pas in overweging zou nemen nadat eerst de groep der Indische gijzelaars<br />

was vrijgelaten. Nu, in september, deed hij in antwoord op het uit bezet<br />

N ederland ontvangen telegram aan Welter weten dat hij alle Duitse eisen<br />

afwees maar wèl bereid was, de Duitse vrouwen, voorzover niet gevaarlijk<br />

geacht, mèt hun kinderen verlof te geven, Indië te verlaten. Die<br />

concessie werd door de Zwitserse autoriteiten aan Berlijn doorgegeven.<br />

Inmiddels hadden de secretarissen-generaal het voornemen opgevat<br />

om van Starkenborgh voor hun visie te winnen door, met medewerking<br />

536


DE MISSIE JONGEJAN - BOERSTRA<br />

van Duitsland, twee in Indië goed bekende Nederlanders uit bezet gebied<br />

naar Indië te laten gaan: mr. W. G. F. Jongejan, die in Indië voorzitter<br />

van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten was geweest voordat<br />

hij in Den Haag voorzitter van de Ondernemersraad voor Nederlands-<br />

Indië was geworden, en luitenant-generaal b.d. M. Boerstra, oud-commandant<br />

van het Knil. Die twee die via Berlijn naar Tokio zouden reizen<br />

en vandaar Indië hoopten te bereiken, verlieten Den Haag op 7 oktober<br />

- toen zij er in de trein stapten, hadden zij al het bericht vernomen dat<br />

in de vroege ochtend van die dag de tweede groep Indische gijzelaars<br />

was opgepakt: honderdzestien mannen, onder hen vele vooraanstaanden<br />

uit de Nederlandse samenleving.<br />

Jongejan en Boerstra (wij beschreven hun missie uitvoerig in deel 4<br />

van ons werk') kwamen op 14 november in Tokio aan en spraken er met<br />

de Nederlandse gezant, generaal Pabst. Zij schreven er een lang memorandurn-<br />

dat begin december door een koerier meegenomen werd naar<br />

Batavia. In het stuk werd bepleit dat van Starkenborgh vóoral rekening<br />

zou houden met een compromisvrede in Europa. 'Het is onze taak', aldus<br />

de twee afgezanten van de secretarissen-generaal (die in feite tevens<br />

afgezanten van de Duitsers waren),<br />

'er voor te zorgen, dat ook in het geval dat Duitsland op het continent het<br />

overwicht behoudt, voor een onafhankelijk Nederland, in dat raam van Duitse<br />

zeggenschap in bepaalde aangelegenheden", de sfeer zo gunstig mogelijk, althans<br />

niet nodeloos ongunstig is.<br />

Tot het scheppen van deze sfeer kan in belangrijke mate medewerken het ...<br />

belang van Nederlands-Indië voor het 'nieuwe Europa' (economisch, historisch,<br />

cultureel, strategisch, ras) tezamen met de ook aan Duitse zijde heersende overtuiging<br />

dat men Nederland nodig heeft om Indië te behouden' -<br />

te behouden voor het 'nieuwe Europa' (hetgeen een voor Japan onaanvaardbare<br />

doelstelling was).<br />

Jongejan en Boerstra konden Indië niet bereiken. Van Starkenborgh<br />

meende wèl dat met hen overleg diende te worden gepleegd, maar niet<br />

in Indië. Hij wilde de directeur van zijn kabinet, dr. Idenburg, naar Manila<br />

zenden en tegen een bespreking aldaar had, mits het louter een informatief<br />

karakter zou dragen, het kabinet te Londen geen bezwaar - wie er<br />

wèl bezwaar tegen hadden, waren de ambassadeurs van Engeland en van<br />

1 N.l. in de gelijknamige paragraaf van hoofdstuk 8. 2 Tekst: Enq., dl. II b,<br />

p. 300-03. 3 Er zou dus van een 'onafhankelijk Nederland' geen sprake zijn.<br />

537


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

de Verenigde Staten in Tokio; Jongejan en Boerstra, de twee pleitbezorgers<br />

van het 'nieuwe Europa', kregen geen visum voor de Philippijnen.<br />

Zij ontmoetten vervolgens Idenburg en een lid van de Algemene Rekenkamer,<br />

J. Ramaer, begin januari '41 in het door de Japanners bezette<br />

Sjanghai, waar Idenburg hun meedeelde dat de gouverneur-generaal niet<br />

verder wilde gaan dan hij al had aangeboden: hij was bereid, de ongevaarlijk<br />

geachte Duitse vrouwen verlof te geven met hun kinderen Indië<br />

te verlaten.<br />

In maart en april kwam er wijziging in van Starkenborghs opvattingen.<br />

Zijn denkbeeld werd nu dat de geïnterneerde mannen Indië zouden<br />

. mogen verlaten, maar Duitsland zou dan een tegenprestatie moeten<br />

leveren die voor Indië van groot belang was en, naar van Starkenborgh<br />

meende, daar de weerstanden tegen zijn concessie zouden doen verdwijnen:<br />

Duitsland zou aan een aantal Nederlanders (officieren van het Knil<br />

en BB-ambtenaren die zich op 10 mei '40 in Nederland hadden bevonden,<br />

en allerlei wetenschapsbeoefenaren) verlof moeten geven naar Indië<br />

te gaan. Dit denkbeeld werd eind april door de ministers Welter en van<br />

Kleffens, die toen in Indië op bezoek waren (daar komen wij nog op<br />

terug), aan de overige ministers in Londen voorgelegd en door dezen<br />

unaniem verworpen. Er geschiedde derhalve niet méér dan dat van<br />

Starkenborghs eerste concessie geëffectueerd werd: nadat eerst ruim<br />

honderd vrouwen en ruim zeventig kinderen Indië in kleine transporten<br />

hadden kunnen verlaten", volgde een grote groep begin juli: driehonderdnegentig<br />

vrouwen en driehonderdzestig kinderen": dezen mochten<br />

de meest waardevolle delen van hun bagage niet meenemen. Trouwens,<br />

het Europese deel van de samenleving was, aldus later van Starkenborgh,<br />

'erg boos dat die vrouwen weggingen ... Die wijfjesratten, zoals die<br />

vrouwen genoemd werden, zouden, eenmaal buiten Indië, ons een<br />

slechte reputatie geven.' 3<br />

Enkele honderden Duitse vrouwen en kinderen bleven in Indië achter:<br />

'vrouwen', schrijft van Heekeren,<br />

'die met Duitse Joden waren getrouwd, Joodse vrouwen die met Duitsers waren<br />

getrouwd, vrouwen die anti-nationaal-socialistisch waren, Nederlandse vrouwen<br />

die met Duitsers waren getrouwd, vrouwen die bang waren voor de gecornpli-<br />

1 Het Duitse consulaatspersoneel, geïnterneerd in een hotel op Java, had in oktober<br />

'40 scheep kunnen gaan naar Bangkok. 2 Omdat de Wehrmacht op 22 juni '4I de<br />

Sowjet-Unie had aangevallen, konden deze vrouwen en kinderen Duitsland niet meer<br />

bereiken; zij bleven in China en Japan. 3 Getuige van Starkenborgh, Enq., dl. II c,<br />

P·6I4·


EEN DEEL VAN DE DUITSE VROUWEN VRIJGELATEN<br />

ceerde terugreis, vrouwen die er tegenop zagen om tijdens de oorlog in Duitsland<br />

te zitten, en er waren er ook ... die verwachtten dat hun mannen al gauw uit de<br />

kampen zouden terugkomen.' 1<br />

Een deel van deze vrouwen kwam (naar wij aannemen: samen met de<br />

gevaarlijk geachten) in interneringskampen terecht of bleef daar: er was<br />

op Java een kamp in Ambarawa, niet ver van Banjoebiroe, op Sumatra<br />

een bij Fort de Koek (zie kaart VI op pag. 62). Daar werden die vrouwen<br />

(en hun kinderen) in '42 door de Japanners in vrijheid gesteld.<br />

*<br />

Eerder vermeldden wij dat in mei '40 in Indië niet alleen 'Duitsers' maar<br />

ook 'NSB'ers' ter internering werden opgepakt, en dat begrip 'NSB'ers'<br />

hebben wij eveneens tussen aanhalingstekens geplaatst: niet allen die<br />

gearresteerd werden, waren lid van de NSB of zelfs maar sympathisant<br />

met deze beweging.<br />

Op 10 mei '40 was van Starkenborghs besluit van de çde gepubliceerd<br />

waarbij de NSB tot een voor gouvernementsdienaren verboden vereniging<br />

was verklaard. Zodra bericht was dat Duitsland Nederland had<br />

aangevallen, ging dat velen niet ver genoeg. In Bandoeng werd nog op<br />

de rode het kringhuis van de NSB door jeugdige Europeanen bestormd<br />

en hier werden vijftien NSB'ers, onder wie de redacteuren van het<br />

NSB-weekblad Het Licht, gearresteerd. Ook in Semarang en Soerabaja<br />

vonden arrestaties plaats. In Batavia begonnen zij op de r rde: acht<br />

arrestaties, maar toen een spreker van de Nirom, reagerend op de berichten<br />

uit Nederland, alle luisteraars had aangeraden verdachte personen bij<br />

de autoriteiten van politie en leger aan te geven, was het hek van de dam.<br />

Ook in Indië leidde de Vijfde Colonne-paniek tot absurde geruchten (de<br />

waterleiding zou vergiftigd zijn en de Vijfde Colonnisten zouden talrijke<br />

geheime zenders hebben gebouwd) en niet minder absurde publicaties.<br />

Zo berichtte het Bataviaas Nieuwsblad op 18 mei (het bericht werd in<br />

andere dagbladen overgenomen) dat bij een gearresteerde instructeur van<br />

een politieschool op Java een lijst was gevonden met de namen van meer<br />

dan honderd andere Nederlanders, onder wie drie bestuursambtenaren,<br />

die 'dadelijk na de Duitse bezetting moesten worden gefusilleerd' - het<br />

1 C. van Heekeren: Batavia seint: 'Berlijn', p. 93.<br />

539


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

bericht gaf de Indische Courant drie dagen later als commentaar in de pen,<br />

'dat er sprake moet zijn geweest van een komplot om zich hier, tezamen<br />

met de Duitsers, meester te maken van dit land.' Bekend was toen al dat<br />

sommige NSB'ers haastig voor het lidmaatschap hadden bedankt, maar<br />

daarbij was, aldus een in Het Ochtendblad van Nederlands-Indië (19 mei)<br />

opgenomen ingezonden stuk,<br />

'instructie nummer zoveel van het hoofdkwartier opgevolgd. Men lette op alle<br />

correspondentie, ook van kinderen. Men lette op onschuldige voorwerpen als<br />

speelgoed, op boeken, bedienden, bestellingen van en voor z.g. 'gewezen'<br />

NSB'ers en pro-Duitse elementen. Men geve die bestellingen niet door dan in<br />

gewijzigde vorm om eventueel in die bestellingen verwerkte codes in de vorm van<br />

samenhang tussen lettertekens teniet te doen.'<br />

In de sfeer van achterdocht, door deze en dergelijke publicaties aangewakkerd,<br />

breidde het aantal arrestaties zich uit. Sommige BB-ambtenaren<br />

hielden daarbij althans in zoverre maat dat zij slechts personen<br />

lieten oppakken die zich inderdaad als overtuigde NSB'ers hadden ontpopt',<br />

maar anderen gingen veel verder en, aldus later majoor J. van<br />

Baarsel, de laatste commandant van het fort-van den Bosch te Ngawi,<br />

dat als interneringsoord van 'NSB'ers' in gebruik bleef, 'in enkele gevallen<br />

had men van de gelegenheid gebruik gemaakt om zich te ontdoen<br />

van personen die, hoewel in het geheel geen NSB'er, als lastig en<br />

recalcitrant bekend stonden en nogal eens met het BB overhoop lagen.' 2<br />

Gearresteerd werden niet alleen mannen maar, van 19 mei af, ook<br />

vrouwen. Voorts werd op 18 mei de procureur-generaal mr. H. Marcella,<br />

die van sympathieën voor de NSB verdacht werd, uit zijn functie ont-<br />

1 Een van de assistent-residenten van Oost-Java gaf aan de gouverneur van Oost-Java<br />

wel de namen op van de NSB'ers die voor internering in aanmerking kwamen, maar<br />

liet hen pas na twee-en-een halve week oppakken op instructie van hogerhand. Dit<br />

talmen werd enige tijd later gekritiseerd in de Indische Courant. Wat volgde toonde<br />

aan hoe overgevoelig het gouvernement was voor alle kritiek. Van 'ondermijning van<br />

het gezag' beschuldigd, werd de hoofdredacteur van de Indische Courant, algemeen<br />

bekend als een bezadigd journalist, in december '40 door de Raad van Justitie te<br />

Soerabaja tot twee maanden gevangenisstraf veroordeeld. Het vonnis werd in april<br />

'41 door het Hooggerechtshof bekrachtigd. Vervolgens zetten niet minder dan tienduizend<br />

Europeanen hun handtekening onder een gratieverzoek, voorgelegd aan van<br />

Starkenborgh - deze wijzigde de straf: twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd<br />

van een jaar. ,2 J. van Baarse!: 'Het NSB-interneringskamp te Ngawi' (z.j.),<br />

p. 22 (IC, 81 357).<br />

54°


LOT DER OPGEPAKTE 'NSB'E~S'<br />

heven (mr. A. S. Block volgde hem op).' Volgens een der gearresteerden<br />

(hij beweerde opgepakt te zijn omdat een buurman hem op 13 mei op<br />

het bericht van de aankomst van de koningin in Engeland had horen<br />

reageren met de woorden: 'Nu komen de Moffen en neemt de koningin<br />

de benen!') zou van alle gearresteerden 'ongeveer 60 % geen lid of<br />

donateur van de NSB zijn geweest" - buren konden buren, aan wie ze<br />

een hekel hadden, aanbrengen ... Er zijn trouwens ook NSB'ers toen<br />

'vergeten'. Niet alle NSB'ers werden geïnterneerd.'3<br />

Er werden in totaal twee-en-dertig 'NSB'sters' gearresteerd; zij werden<br />

met hun kinderen aanvankelijk gedetineerd in de kazerne van<br />

Banjoebiroe waar ook de als potentiële spionnen beschouwde Duitse<br />

vrouwen met hun kinderen ondergebracht waren, later in een groot huis<br />

te Salatiga, niet ver van Ban:joebiroe.<br />

Hoeveel mannelijke 'NSB'ers' in totaalopgepakt werden, is niet<br />

bekend - het zijn er vermoedelijk meer dan vijfhonderd geweest. Aangezien<br />

de Indische NSB eind '39, gelijk eerder weergegeven, ruim<br />

zeventienhonderd leden en ruim duizend sympathisanten had geteld,<br />

bleef dus een groot deel van die leden en syrnpathisanten op vrije voeten.<br />

Dezen kregen het veelal moeilijk. Van diegenen van wie bekend was dat<br />

zij volgeling van Mussert waren, werden velen ontslagen - het ontslag<br />

uit gouvernementsdienst vond oneervol plaats en met verlies van pensioenrechten.<br />

Moeilijk kregen het ook de gezinnen van de opgepakte mannen. De<br />

vermogens dier mannen waren in beslag genomen; 'de vrouwen van de<br />

geïnterneerden', aldus een rapport dat eenjaar later de NSB in Nederland<br />

bereikte",<br />

'moeten eenmaal per maand een lijst indienen van de uitgaven die zij denken<br />

de lopende maand te moeten doen. Indien de betreffende ambtenaar in een goed<br />

humeur is, krijgen de vrouwen over het algemeen wel de gevraagde strikt nodige<br />

1 Marcella's echtgenote, lid van de NSB, werd geïnterneerd - hij zelf poogde vergeefs<br />

in Zuid-Afrika werk te vinden; naar Indië teruggekeerd, overleed hij daar eind '40.<br />

2 Volgens majoor van Baarsel 'bestond zeker meer dan 80% uit oprechte Nederlanders.'<br />

(J. van Baarse!: 'Het NSB-interneringskamp te Ngawi', p. 30) 3 J. E. Stulemeyer<br />

in Kamptoestanden in Nederlands Oost-Indië ell Suriname 1940-1946 (1978),<br />

p.6. 4 Het was gebaseerd op de mededelingen van de echtgenote van een pro-Duitse<br />

Zwitser die in mei '40 gearresteerd was maar door bemiddeling van de Zwitserse<br />

autoriteiten in augustus Indië had kunnen verlaten; waarna hij met zijn vrouw via<br />

Japan en de Sowjet-Unie naar Zwitserland was gereisd. Dat de vrouwen der geïnterneerden<br />

met de genoemde bedragen 'naar de karnpong gejaagd' werden, was hogelijk<br />

overtrokken.<br />

541


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

uitgaven, indien echter de ambtenaar in een boze bui is, dan mankeert daar nogal<br />

eens wat aan. Is het vermogen verteerd en successievelijk alles verkocht, dan krijgt<br />

de vrouw per maand van het gouvernement een uitkering van f 36, terwijl voor<br />

elk kind een bedrag van f ro uitgekeerd wordt ... Dit komt ongeveer overeen<br />

met de levensstandaard van de armste Indo ... Dit is het jagen van de mensen<br />

naar de kampong.' 1<br />

Dat bij het oppakken van de 'NSB'ers' in Indië in mei '40 angst een<br />

rol heeft gespeeld, is duidelijk; eveneens, dat er sprake is geweest van<br />

grove willekeur. Men nam maatregelen tegen een Vijfde Colonne die in<br />

werkelijkheid niet bestond. Dat laatste werd ook aan het gouvernement<br />

duidelijk. Van Starkenborgh liet de nieuwe procureur-generaal mr. Block<br />

een grondig onderzoek instellen in de archiefstukken van de Indische<br />

NSB die in Bandoeng en elders in beslag waren genomen - men trof er<br />

de bewijzen in aan dat van' 34 af grote bedragen aan de NSB in Nederland<br />

waren overgemaakt, maar van een samenzwering bleek niets. Het onderzoek<br />

nam veel tijd in beslag ('het heeft veel langer geduurd dan mijn<br />

wens was', zei van Starkenborgh later") - pas in april '4I legde dr. Levelt, de<br />

regeringsgemachtigde voor algemene zaken, in de Volksraad de verklaring<br />

af datvan de zijde der NSB'ers geen spoor van verraad was ontdekt.<br />

Die verklaring werd, aldus een Nederlandse predikant die van nabij<br />

de nood had aanschouwd waarin veel gezinnen van NSB'ers waren<br />

komen te verkeren, in de Europese dagbladen 'weggemoffeld of zelfs<br />

verzwegen'? - ze paste namelijk niet in het beeld dat die dagbladen in<br />

mei '40 hadden geprojecteerd en sindsdien waren blijven projecteren. Bij<br />

dat laatste speelde de berichtgeving uit Londen een bepalende rol: berichtgeving<br />

eerst over de verraderlijke rol die NSB'ers als helpers van de<br />

Wehrmacht gespeeld zouden hebben, berichtgeving vervolgens over de<br />

reële diensten welke de NSB aan het Reichskommissariat bewees. Het<br />

hevigst tegen de NSB en de NSB'ers toornden die bladen die, zoals<br />

ZentgraaffsJava-Bode en het Algemeen Indisch Dagblad, in het midden van<br />

de jaren '30 een grote sympathie voor de NSB aan de dag hadden gelegd,<br />

maar andere bladen lieten zich evenmin onbetuigd. De Nieuwe Dag<br />

bepleitte in december '40 een Bijltjesdag waarna de lijken van de 'schoeljes'<br />

in het water geworpen zouden worden, 'het zaljammer zijn van onze<br />

1 'Rapport betreffende de behandeling van de geïnterneerden in Nederlands-Indië'<br />

(5 mei 1941) (NSB, 191). 2 Getuige van Starkenborgh, Enq., dl. II c, p. 612. 3 Brief,<br />

april 1941, van P. A Tichelaar aan A. S. Block in Kamptoestanden in Nederlands Oost-Indië<br />

en Suriname 194°-1946, p. 48.<br />

542


ANIMOSITEIT JEGENS DE 'NSB'ERS'<br />

mooie grachten, maar deze kadavers te begraven in dezelfde aarde waarin<br />

onze soldaten rusten, dat gaat toch ook niet' I, en enkele weken later werd<br />

in Het Bataviaas Nieuwsblad in een ingezonden stuk voor 'de bloedhonden<br />

van het verderfelijke wezen Musser!' 'een kogel te goed' geacht, 'een<br />

strop aan de boom is beter.'? Toen de kapitein van de generale staf<br />

S. H. Spoor, die in maart '41 bij een bezoek aan Ngawi geconstateerd<br />

had met hoeveel willekeur de daar gedetineerden waren opgepakt, in<br />

april in het Algemeen Indisch Dagblad bepleitte dat men een geleidelijke<br />

terugkeer van de NSB'ers in de maatschappij mogelijk zou maken, kreeg<br />

hij van een groot deel van de andere bladen felle aanvallen te verduren<br />

en enkele maanden later, in september '41, ontstond grote verontwaardiging<br />

jegens dr. Idenburg, de directeur van van Starkenborghs kabinet,<br />

toen bekend werd dat hij een nacht huisvesting had verleend aan de<br />

echtgenote van een vooraanstaande NSB'er - de man, die op sterven lag<br />

en met wie Idenburg vroeger bevriend was geweest, was een uur voor<br />

zijn overlijden uit detentie ontslagen en zijn weduwe, een Belgische van<br />

geboorte, had verlof gekregen, uit het interneringsoord voor vrouwen<br />

naar Batavia te gaan teneinde zijn begrafenis bij te wonen. Het werd een<br />

groot schandaal: de pers wijdde er hoofdartikelen aan en de kring-<br />

Bandoeng van de Vaderlandse Club nam een motie aan waarin Idenburgs<br />

gedrag in felle bewoordingen werd gelaakt.<br />

Het gevolg van al deze tegen NSB'ers gerichte animositeit was dat<br />

diegenen die uit hun detentie ontslagen werden, grote moeilijkheden<br />

bleven ondervinden. Er was in het najaar van '40 een commissie van drie<br />

juristen benoemd teneinde over eventuele vrijlatingen advies uit te<br />

brengen - het parket van de procureur-generaal trok zich van die adviezen<br />

zo weinig aan dat de drie juristen ontheffing uit hun functie vroegen. Pas<br />

in mei '41 konden enkele gedetineerden Ngawi verlaten en in september<br />

volgde een twintigtal anderen. Het gouvernement had inmiddels de pers<br />

een lijst laten publiceren met de namen van de vierhonderdtwee-enzeventig<br />

gedetineerden die zich toen in Ngawi bevonden - van elke<br />

vrijgelatene was dus in ruime kring bekend dat hij gedetineerd was<br />

geweest. Een van de twintig vrijgelatenen kwam bij de commandant van<br />

Ngawi, majoor van Baarsel, zijn beklag doen:<br />

'De buren wilden niks meer met hem te maken hebben. Ook oude kennissen<br />

niet. Door kinderen op straat werd hij nageschreeuwd en uitgescholden ... Hij<br />

I De Nieuwe Dag, 23 dec. I940, aangehaald a.v., p. 45. 2 Bataviaas Nieuwsblad,<br />

7 jan. I94I, a.v.<br />

543


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

besloot zijn verhaal met de woorden: 'Als het niet was om mijn vrouw, zou ik<br />

zeggen: majoor, neemt u mij maar weer op in het interneringskamp, ... buiten<br />

het kamp is de toestand voor ons onhoudbaar." 1<br />

*<br />

De geïnterneerden hadden in Ngawi een ongemakkelijk bestaan: het fort<br />

verkeerde in verwaarloosde toestand en aanvankelijk leden zij honger.<br />

Zij kregen na enige tijd de normale Knil-rantsoenen. Niet dat dat de<br />

algemene stemming verbeterde! Vele gedetineerden waren op losse<br />

gronden opgepakt - maand na maand verstreek en geen enkel justitieel<br />

verhoor vond plaats. Er groeide in het fort een sfeer van grote verbittering,<br />

waarop enkele overtuigde nationaal-socialisten inhaakten: zij<br />

maakten zich meester van de kampleiding en bevorderden dat de gehele<br />

groep zich steeds recalcitranter ging gedragen. Overal in het kamp zag<br />

men het teken van de wolfsangel (een van de symbolen van de NSB) of<br />

zelfs het hakenkruis. De ene commandant na de andere bleek niet in staat,<br />

gehoorzaamheid af te dwingen - van belang was daarbij ook dat het fort<br />

bewaakt werd door oudere Javaanse militairen: gepensioneerde leden<br />

van het Legioen van de Mangkoenegoro. Die bewaking door Javanen<br />

werd door de meeste gedetineerden -alsvernederend ervaren en de<br />

bewakers zelf brachten het niet op om, als dat nodig was, met kracht<br />

tegen hen op te treden: de gedetineerden waren immers Europeanen en<br />

onder dezen bevonden zich militairen-van-naam als oud-majoor Rhemrev,<br />

drager van de Militaire Willemsorde'', en kapitein Becking, die in<br />

'26 de PKI-opstand in Bantam had bedwongen.<br />

Vluchten uit het kamp was moeilijk, maar het lukte in februari '41 aan<br />

drie gedetineerden; zij werden spoedig in Batavia gearresteerd. Enige tijd<br />

later bleek, dat de fanatieke elementen onder de gedetineerden het<br />

voornemen koesterden om zich van het fort meester te maken en later<br />

in '41 stichtten dezen brand. Toen de brandweer het fort binnenkwam<br />

om de brand te blussen, werden enkele slangen doorgesneden en van de<br />

verwarring maakten twaalf gedetineerden gebruik om te vluchten (ook<br />

zij werden spoedig opgespoord en weer naar het fort teruggebracht). Over<br />

dit gebeuren, waarbij de bewakers niet op de ontsnappende Europeanen<br />

1 J. van Baarse!: 'Het NSB-interneringskamp te Ngawi', p. 61. 2 De majoor, gearresteerd<br />

in de meidagen van' 40, was toen op last van de legerautoriteiten vrijgelaten<br />

maar nadien opnieuwopgepakt.<br />

544


HET INTERNERINGSOORD NGAWI<br />

hadden durven vuren, verschenen verontwaardigde hoofdartikelen in de<br />

Europese pers. De legerleiding nam toen twee maatregelen: aan de<br />

oudgedienden van het Legioen van de Mangkoenegoro werden Knilmilitairen<br />

toegevoegd en er werd een doortastende nieuwe commandant<br />

benoemd, majoor van Baarsel. Deze was de eerste commandant die<br />

bereikte dat de gedetineerden zich gedisciplineerd gingen gedragen.<br />

Daartoe droeg bij dat mr. Block veertien gedetineerden die voor de<br />

brandstichting verantwoordelijk geacht werden, naar de gevangenis in<br />

Cheribon liet overbrengen en dat majoor van Baarsel de fanatieksten<br />

onder de overigen, een honderdtal, onderbracht in enkele zwaarbewaakte<br />

barakken buiten het fort.<br />

De majoor was, gelijk al weergegeven, van mening dat de internering<br />

van de meesten op losse gronden berustte - het had dan ook zijn<br />

instemming dat in oktober '41 besloten werd, een aantal mannen in de<br />

gelegenheid te stellen, zich in Salatiga bij hun vrouwen kinderen te<br />

voegen.<br />

Wat met de gedetineerden in de maanden van de Japanse invasie is<br />

geschied, komt later aan de orde.<br />

Oorlogseconomie<br />

Uit het voorafgaande bleek reeds dat het gouvernement van mei '40 af<br />

de vc;rmogens van de geïnterneerde 'Duitsers' en 'NSB'ers' onder beheer<br />

stelde. Wat de totaalwaarde van die vermogens was, weten wij niet - in<br />

'40 was een Duitse schatting dat het Rijksduitse vermogen alléén een<br />

waarde vertegenwoordigde van ca.f 70 mln; behalve de achttien schepen<br />

behoorden daartoe o.m. enkele plantages, een brouwerij, een zeepfabriek<br />

en verschillende hotels. Van Mooks departement van economische zaken<br />

liet hierover alsmede over de zakelijke vermogens van 'NSB'ers' beheerders<br />

benoemen - de particuliere eigendommen van de leden van beide<br />

groepen werden in beheer gegeven bij de onder Justitie ressorterende<br />

Wees- en Boedelkamers.'<br />

De organisatie van de beheerstoewijzingen was slechts één van de vele<br />

1 Dit waren oude, al in de Compagniestijd bestaande colleges welke o.m. de voogdij<br />

over wezen konden uitoefenen en het beheer voeren over de vermogens van wezen<br />

en over onbeheerde nalatenschappen; zij kregen tevens bij faillissementen de functie<br />

van curator.<br />

545


·IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

nieuwe taken die het gouvernement ter hand moest nemen nadat de<br />

oorlogstoestand met Duitsland was ingetreden. Uit die oorlogstoestand<br />

en uit de evidente dreiging van een uitbreiding van de oorlog naar<br />

Zuidoost-Azië vloeide voort dat in de gehele economie de belangen van<br />

de defensie voorop kwamen te staan. Nog in mei '40 werd gelast dat alle<br />

ingezetenen, behalve de inheemsen, de gouden munten en het ongemunte<br />

goud dat zij in eigendom hadden (gouden sieraden dus niet)<br />

moesten inleveren '; voorts, dat allen, inheemsen inbegrepen, hun effecten<br />

moesten inleveren: die werden opgeborgen in een te Bandoeng<br />

gebouwde speciale kluis. Dit waren voorzorgsmaatregelen: het gouvernemont<br />

wilde, als het handelsverkeer niet voldoende buitenlandse betaalmiddelen<br />

(deviezen) opleverde, over dat goud en die effecten kunnen<br />

beschikken.<br />

De vrije beschikking over deviezen kwam te vervallen. Het gouvernement<br />

stelde een Nederlands-Indisch Deviezeninstituut en een, door<br />

de Javase Bank beheerd, Nederlands-Indisch Deviezenfonds in - wie<br />

voortaan betalingen in het buitenland te doen had, had verlof van het<br />

instituut nodig en ontvangen deviezen kwamen in het fonds terecht.<br />

Dan werd de aflevering van allerlei goederen die voor de wapenindustrie<br />

of voor het economisch leven in het algemeen van belang waren,<br />

door Economische Zaken onder controle gesteld en die controle werd<br />

gekoppeld aan prijsbeheersing en aan controle op de in- en uitvoer. In<br />

dat kader werd door een, ook alweer nieuw ingesteld, Voedingsmiddelenfonds<br />

een grote reservevoorraad rijst opgebouwd, zulks met medewerking<br />

van de eigenaren der rijstpellerijen - de meesten van hen waren<br />

Indische Chinezen.<br />

Het gouvernement had voorts veel bemoeienissen met het aan mogelijke<br />

Duitse controle (controle via bezet Nederland) onttrekken van<br />

Nederlandse ondernemingen en met het tegengaan van economische<br />

relaties met Duitsland of met de door Duitsland bezette landen. Analoog<br />

aan een in Londen daartoe door de regering opgerichte commissie kwam<br />

in Indië een Commissie voor het rechtsverkeer in oorlogstijd tot stand<br />

- deze, de Corvo-Batavia, keurde nog in '40 de zetelverplaatsingen goed<br />

van bijna 500 oorspronkelijk in Nederland gevestigde ondernemingen,<br />

voorzag in bijna 300 vertegenwoordigingen en benoemde in bijna 600<br />

gevallen beheerders over in beslag genomen eigendommen. Dit actieve<br />

optreden van het gouvernement, waaruit voor de betrokkenen belangrij-<br />

! Men kreeg de (lagere) nominale waarde uitbetaald: f Ia dus voor een gouden tientje,<br />

enz.


HET HANDELSPATROON GEWIJZIGD<br />

ke nieuwe verantwoordelijkheden en nieuwe taken voortvloeiden, was<br />

vooral van betekenis in zijn effect op de Amerikaanse autoriteiten: deze,<br />

die de neiging hadden om het begrip 'vijandelijk eigendom' ruim te<br />

interpreteren, lieten de Indische vermogens in de Verenigde Staten,<br />

bijvoorbeeld de tegoeden van in Indië gevestigde ondernemingen, met<br />

rust omdat zij wisten dat Nederlands-Indië volledig en effectief deelnam<br />

aan de blokkade van Duitsland.<br />

Aan de nieuwe verhoudingen die waren ontstaan, moest het Indische<br />

economische leven voorzover op het buitenland gericht, zich aanpassen.<br />

Het deed dat met grote snelheid. Dat gold in het bijzonder voor de<br />

uitvoer. Toen Duitsland West-Europa had bezet, was Indië van bijna een'<br />

derde van zijn normale uitvoermogelijkheden beroofd - het vond compensatie<br />

door stijging van de uitvoer naar Engeland en de landen van het<br />

Empire, aanvankelijk ook naar Japan, maar vooral naar de Verenigde<br />

Staten. Zij hadden in '38 uit Indië goederen ingevoerd ter waarde van ca.<br />

$ 100 mln - door grote aankopen vooral van rubber en tin steeg dat<br />

bedrag in '40 tot $ 200 mln, in '41 zelfs tot $ 350 mln. Het Indische<br />

gouvernement beschikte dus via het Deviezenfonds over voldoende<br />

dollars om in de Verenigde Staten militaire orders te plaatsen - die orders<br />

hadden begin '42 een waarde van $ 262 mln en daarvan was toen al bijna<br />

80 % ($ 202 mln) betaald. Door de stijging van de uitvoer naar Amerika<br />

had het Indische gouvernement geen beroep hoeven te doen op het<br />

ingeleverde goud en de ingeleverde effecten.<br />

Dat een groot deel van de export naar Amerika ging, betekende óók<br />

dat veel scheepvaartmaatschappijen'nieuwe routes moesten kiezen. Eenen-dertig<br />

vrachtschepen vonden emplooi in een lijn naar New York,<br />

veertien in een naar Amerikaanse havens aan de Stille Oceaan. Op die<br />

havens voer ook een deel van de vier-en-dertig Nederlands-Indische<br />

tankers. Daarnaast waren er de traditionele verbindingen met andere<br />

landen, waaronder Engeland, Afrika, Zuid-Amerika, Thailand, China en<br />

Japan en tenslotte die in de archipel-zelf, door de KPM onderhouden<br />

met honderdacht-en-twintig schepen.<br />

Alle schepen, in totaal meer dan tweehonderdtwintig, volgden ten<br />

aanzien van hun routes de aanwijzingen van een nieuw bureau: het<br />

Bureau Handelsbescherming, dat tot het departement van marine behoorde';<br />

als men vermoedde of wist dat zich ergens in de Indische<br />

wateren of op de oceanen Duitse oorlogsschepen bevonden (die waren<br />

I Het bureau was aanvankelijk deel van de marinestaf en werd injuni '40 als Afdeling<br />

Handelsbescherming een afdeling van het departement van marine.<br />

547


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

menigmaal als koopvaarder gecamoufleerd), dan moest natuurlijk voorkomen<br />

worden dat de vijand slachtoffers maakte onder de in, uit of naar<br />

Indië varende schepen.' Het Bureau Handelsbescherming, dat nauw<br />

samenwerkte met Britse en Australische marine-autoriteiten, had eigen<br />

vertegenwoordigers in negen belangrijke havens in de archipel, in Singapore<br />

en in dertien havens aan de Indische en Stille Oceaan.<br />

Van de grote passagiersschepen van de Stoomvaart. Maatschappij Nederland<br />

en de Rotterdamse Lloyd werden er acht aan de Britten verhuurd<br />

om samen met de twee grootste schepen van de KPM als troepentransportschip<br />

te worden gebruikt. Het modernste passagiersschip van de<br />

Stoomvaart Maatschappij Nederland, de ruim 20000 ton metende<br />

'Oranje', werd tot hospitaalschip verbouwd en aan Australië aangeboden.'<br />

*<br />

Al deze nieuwe bemoeienissen van het gouvernement vergden geld<br />

- vooral was er ook geld nodig voor de versterking van de defensie. De<br />

gewone en buitengewone uitgaven van het gouvernement waren in 1939<br />

op een totaal van f 542 mln begroot; dat totaal steeg in '40 tot f 616 mln;<br />

in '41 'tot f 941 mln" - voor '42 was f 658 mln begroot. Van die totalen<br />

beliepen de voor de defensie begrote bedragen in '39 f 142 mln, in '40<br />

f 278 mln, in '41 f 537 mln, in '42 274 mln. Dit betekende dat het<br />

percentage van de defensie-uitgaven, ruim 26 in '39, in '41 was gestegen<br />

tot 57 - die stijging was vooral gevolg geweest van de bestellingen in<br />

de Verenigde Staten. Die werden geboekt onder de buitengewone uitgaven:<br />

f 41 mln in '39, f 152 mln in '40, f 363 mln in '41, f II3 mln in<br />

'42. Daarbij maken wij twee opmerkingen: de eerste is dat de buitengewone<br />

uitgaven in '40 en '41 samen, f 515 mln, ongeveer gelijk waren aan<br />

het totaal van de in Amerika betaalde bestellingen, $ 202 mln, de tweede<br />

lOver de operaties die de Koninklijke Marine en de Marineluchtvaartdienst terzake<br />

ondernamen, zullen wij schrijven in hoofdstuk I I. 2 Een van de motieven daartoe<br />

was de hoop dat het kostbare schip dat als hospitaalschip onder de bescherming van<br />

het Internationale Rode Kruis zou varen, behouden zou blijven. Die hoop ging in<br />

vervulling. De 'Oranje' heeft met zijn medische staf van uit Indië afkomstige specialisten<br />

en verpleegkundigen in totaal 41 reizen gemaakt en daarbij meer dan tweeen-dertigduizend<br />

gewonden vervoerd. 3 Doordat het defensie-uitvoerrecht verlengd<br />

werd en de tarieven van de inkomens-, vermogens- en vennootschapsbelasting<br />

worden verhoogd, bleef het geraamde begrotingstekort in '41 beperkt tot f 94 mln.


GO UVER NEMENTS FIN AN C IËN<br />

dat het gouvernement in '41 meende, het grootste deel van de bestellingen<br />

te hebben geplaatst waarvan de marine en het Knil een goed gebruik<br />

konden maken - vandaar dat voor de aankopen in '42 een bedrag werd<br />

geraamd dat nog niet een derde was van dat voor '41.<br />

Doordat het gouvernement ook in Indië veel meer geld ging uitgeven<br />

en doordat de economische activiteit in het algemeen toenam, nam ook<br />

de geldcirculatie toe: van f 360 mln begin mei '40 (Nederlandse guldens)<br />

tot f 610 mln ten tijde van de capitulatie van Nederlands-Indië (Nederlands-Indische<br />

guldens, want het gouvernement had kort na de Meidagen<br />

de Indische gulden losgekoppeld van de Nederlandse). Die f 610 mln<br />

bestond voor ca. twee-derde uit door de Javase Bank uitgegeven bankbilj<br />

etten, voor ca. een-achtste uit muntbilj etten. Er was door de groeiende<br />

geldcirculatie een tekort aan zilveren munten ontstaan - nieuwe, sinds<br />

juni '40 besteld in de Verenigde Staten, waar zij aangemunt werden,<br />

bereikten Indië nog in '41 en waren vooral veel inheemsen welkom. Al<br />

in '40 tekende zich namelijk hier en daar op Java en in de Buitengewesten<br />

onder de inheemsen nog iets sterker dan 'gewoonlijk de neiging af,<br />

papiergeld, d.w.z. bank- en muntbiljetten, in te wisselen tegen zilveren<br />

munten - zij moesten nu bij particuliere wisselaars bij inlevering van<br />

bijvoorbeeld een bankbiljet van f 10 genoegen nemen met acht zilveren<br />

guldens. Het vertrouwen in het papiergeld, d.w.z. in de soliditeit van de<br />

Javase Bank en van het gouvernement, was bij die inheemsen dus ietwat<br />

aangetast - zilver bood meer zekerheid. Daarom was het duurder.<br />

*<br />

Wij zijn in het voorafgaande kort geweest over de snelle wijze waarop<br />

Indië zich op economisch gebied na mei '40 aan de gewijzigde omstandigheden<br />

heeft aangepast. Daarbij willen wij nu onderstrepen dat het feit<br />

dat de begrotingsuitgaven in twee jaar tijd (van '39 op '41) met bijna<br />

74 % stegen, dat de begrote buitengewone defensie-uitgaven zelfs haast<br />

vernegenvoudigd werden en dat desondanks het begrotingstekort binnen<br />

aanvaardbare grenzen bleef, aantoonde dat het gouvernement niet alleen<br />

duidelijk wist wat het wilde bereiken maar ook met grote beslistheid de<br />

weg naar dat doel volgde en, dat doende, ontwrichting van de samenleving<br />

wist te voorkomen. Al in de Eerste Wereldoorlog had Indië op eigen<br />

benen moeten staan en in de jaren van de moeilijke aanpassing aan de<br />

diepe crisis hadden het gouvernement en de Europese bevolkingsgroep<br />

549


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

opnieuw het gevoel gekregen dat er geen bemoeienissen van Den Haag<br />

uit nodig waren om Indië effectief te besturen; Dat gevoel werd van mei<br />

'40 af belangrijk versterkt. Formeel kwam er geen wijziging in de verhouding<br />

tussen het gouvernement en de regering, materieel wèl: van de<br />

twee instanties die in Nederland het opperbestuur over Nederlands-Indië<br />

uitoefenden: de regering en de Staten-Generaal, was één, de Staten-<br />

Generaal komen te vervallen 1 en in de optiek van het gouvernement<br />

bezat de in Londen gevestigde regering niet het gezag dat de in Den Haag<br />

gevestigde had gehad. Vóór mei '40 was Indië deel geweest van een<br />

koninkrijk, bestaande uit Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en de<br />

Nederlandse Antillen. De betekenis van die laatste twee gebiedsdelen<br />

was beperkt en Nederland was in mei '40 weggevallen - N ederlands-<br />

Indië was in alle opzichten het veruit belangrijkste deel van het koninkrijk<br />

geworden.<br />

De Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen waren<br />

zich daar terdege van bewust. Zij waren van mening dat in de eerste plaats<br />

het door hén geschapen, moderne Indië de oorlogsinspanning van het<br />

gehele koninkrijk droeg. Hun zelfbewustzijn werd versterkt - er groeide<br />

trots op wat, in de eerste plaats ter versterking van de defensie (meer<br />

hierover in hoofdstuk II), in korte tijd tot stand werd gebracht.<br />

1 De Wet op de Indische Staatsinrichting schreef voor, dat de Indische begroting door<br />

de Staten-Generaal bij"de wet werd goedgekeurd. In mei' 40 waren de Staten-Generaal<br />

aan de goedkeuring van de Indische begroting-rçao nog niet toegekomen - hoe nu<br />

te handelen? Dr. Levelt, regeringsgemachtigde voor algemene zaken, richtte hierover<br />

op 21 mei een brief aan de directeur van financiën; deze wees hij op het oude gezegde<br />

'Nood breekt wet'. 'De Indische staatsregeling', schreef hij, 'is ingesteld op een<br />

normale functionering der wettelijke organen. Wanneer nu een orgaan ten gevolge<br />

van overmacht ... niet functieneren kan, dan is een handelen praeter of contra legem'<br />

(naast de wet of tegen de wet in) 'geoorloofd'. De directeur van justitie betuigde in<br />

een brief aan van Starkenborgh d.d. 27 mei zijn instemming met deze opvatting; Indië,<br />

schreef hij, moest er van uitgaan dat de Kroon (koningin en de ministers) in de plaats<br />

was getreden van Kroon plus Staten-Generaal, en het (nu uitgebreide) gezag van de<br />

Kroon moest normaal door het gouvernement erkend worden. 'Elke oplossing, welke<br />

er toe leidt dat de bestaande bemoeienis van het Opperbestuur met Indische zaken<br />

wordt vervangen door besluiten van Indische organen zelf, kan slechts kwaad stichten,<br />

naar buiten' (japan) 'en naar binnen'. Van Starkenborgh onderschreef die opinie en<br />

bracht haar in een telegram d.d. 8juni aan Welter ter kennis; deze keurde de constructie<br />

goed in een telegram d.d. 25 juni. (Alle stukken in ARA, MK 1940-1945, M 3, 1.4).<br />

Er is hieruit voortgevloeid dat de Indische begrotingen voor de jaren '40, '41 en<br />

'42 bij koninklijk besluit (wetsbesluit) zijn goedgekeurd en dat op gelijke wijze<br />

besluiten zijn uitgevaardigd bijv. ten aanzien van het Indische muntwezen en de uit<br />

te geven land- en mijnbouwconcessies.<br />

550


VERSTERKT ZELFBEWUSTZIJN<br />

Zou het voldoende zijn om Indië door de storm van de Tweede<br />

Wereldoorlog heen te loodsen?<br />

Dat was een vraag die niet alleen de bevelhebbers van de Koninklijke<br />

Marine en van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger maar ook de<br />

opperbevelhebber, d.w.z. de gouverneur-generaal, met bezorgdheid vervulde.<br />

Van Starkenborghs bezorgdheid<br />

Nogmaals willen wij de belangrijkste passage aanhalen uit de radiotoespraak<br />

die van Starkenborgh in de ochtend van 10 mei '40 had gehouden:<br />

'De internationaal-politieke status van dit gebied (blijft) dezelfde als voorheen.<br />

Het hier gevestigd gezag is bereid en in staat, op de bestaande voet het bewind<br />

te blijven voeren en te blijven waken over dit rechtsgebied, zo te land als ter zee.<br />

Hulp daartoe van buiten zal, van welke zijde ook geboden, als onwelkom worden<br />

afgewezen.'<br />

'Die laatste zin', schreven wij in hoofdstuk 7, 'was bedoeld als een<br />

geruststelling: een geruststelling voor het Britse Rijk, Frankrijk en de<br />

Verenigde Staten dat Nederlands-Indië met het met Duitsland verbonden<br />

Japan geen speciale bindingen zou aangaan, een geruststelling voor<br />

Japan dat Nederlands-Indië zodanige bindingen niet zou aangaan met<br />

Britten, Fransen of Amerikanen.' Die tweede geruststelling was belangrijker<br />

dan de eerste: het Britse Rijk, Frankrijk en de Verenigde Staten<br />

koesterden met betrekking tot Nederlands-Indië geen speciale ambities,<br />

maar Japan wèl. Dat daar in '36 binnenskamers al besloten was dat Indië<br />

vroeg of laat onder overheersende Japanse invloed moest komen staan,<br />

was aan van Starkenborgh niet bekend, maar dat Japan een begerig oog<br />

op Indië had geslagen, wist ieder die de internationale politiek met enige<br />

aandacht had gevolgd, en van dit volgen was bij uitstek sprake bij van<br />

Starkenborgh - een oud-diplomaat, die bovendien in '22, toen hij in<br />

Washington toegevoegd was geweest aan de Nederlandse delegatie bij<br />

de Negen-mogendheden-conferentie, van nabij te maken had gekregen<br />

met de problemen welke uit Japans dreigende expansie voortvloeiden.<br />

Wat Japan betrof, had de door hem uitgesproken geruststelling (zij<br />

werd aangevuld door een verklaring van de Amerikaanse minister van<br />

buitenlandse zaken Cordell Hull, dat de Verenigde Staten de integriteit<br />

van Nederlands-Indië zouden respecteren) het gewenste effect. Zij kwam<br />

551


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

voor japan ook net op tijd - uit ons vorig hoofdstuk bleek immers dat<br />

de Japanse marine op Ia mei een deel van de vloot liet gereedmaken<br />

voor operaties in de Nanjo en in studie nam hoe japan het best kon<br />

reageren wanneer een·van de drie grote oorlogvoerende mogendheden:<br />

het Britse Rijk, Frankrijk of japans bondgenoot Duitsland, Indië's neutraliteit<br />

zouden schenden. Dat Britten en Fransen daar zouden ingrijpen,<br />

werd door japan vooralook mogelijk geacht toen, ondanks het feit dat<br />

de gouverneur van Curaçao op 10 mei woordelijk dezelfde geruststelling<br />

had gegeven als van ,Starkenborgh, op I I mei Britse troepen op Curaçao<br />

aan land werden gezet, vooral ter bescherming van de voor Groot-<br />

Brittannië vitale raffinaderijen van Venezolaanse aardolie.'<br />

De bui dreef over, althans: blijkbaar er van uitgaand dat Curaçao een<br />

speciaal geval vormde, onthield Japan zich van militair ingrijpen, Met<br />

dat al bleef de positie van Indië even hachelijk als zij tevoren was - zelf<br />

was het te zwak om zich ooit met kans op succes tegen Japan te verdedigen;<br />

daarvoor was hulp nodig van bondgenoten, t.W. (Frankrijk viel<br />

spoedig uit) van Engeland, Australië en de Verenigde Staten. De Verenigde<br />

Staten waren evenwel neutraal, Engeland moest zich op zijn<br />

verdediging concentreren en wat de Australiërs aan troepen gemobiliseerd<br />

hadden, was, toen Mussolini het avontuur ondernomen had om<br />

aan Duitslands zijde aan de Tweede Wereldoorlog te gaan deelnemen'<br />

(10 juni '40), voor Noord-Afrika bestemd. Zeer zwak waren niet alleen<br />

de Engelse en de Amerikaanse landstrijdkrachten in de Nanjo maar ook<br />

de strijdkrachten ter zee: er was geen enkele zware kruiser, geen enkel<br />

slagschip, geen enkel vliegkampschip bij.<br />

*<br />

Van Starkenborgh verbond aan Indië's zwakke positie drie conclusies:<br />

dat Indië's defensie met spoed moest worden versterkt, dat het japan niet<br />

moest provoceren, en dat het wenselijk was dat de Tweede Wereldoorlog<br />

met een aanvaardbaar compromis zou worden beëindigd.<br />

Die tweede conclusie nu kon in strijd raken met het feit dat het<br />

koninkrijk op 10 mei '40 bondgenoot van Engeland en Frankrijk was<br />

geworden, Dat bondgenootschap hield evidente risico's in voor de verhouding<br />

tussen Nederlands-Indië en japan - die risico's wilde van<br />

1 Enkele dagen later kwamen er Britse troepen op Aruba en Franse op Sint Maarten.<br />

552


VAN STARKENBORGHS DRIE CONCLUSIES<br />

Starkenborgh naar vermogen beperken. In een telegram d.d. 15 juli '401,<br />

verzonden in verband met het feit dat de Koninklijke Marine samen met<br />

de Engelse Navy was gaan ageren tegen in de Indische Oceaan gesignaleerde<br />

Duitse oorlogsschepen, zulks in dagen waarin een Japanse aanval<br />

op de Britse kroonkolonie Hongkong mogelijk werd geacht, seinde hij<br />

aan Welter:<br />

'Gezamenlijke actie tegen Duitse raiders door mij beschouwd als bondgenootschappelijk,<br />

maar wij ... niet automatisch bondgenoten in het geval van een<br />

Japanse aggressie op Engelse bezittingen. In het bijzonder kan neutraliteit aangewezen<br />

zijn indien strijd op grotere afstand van ons territoir [ontbrandt]. Indien<br />

daarentegen geconcentreerd op Singapore, is het denkbaar dat de omstandigheden<br />

een eerder deelnemen aan oorlog verkieslijk doen zijn' -<br />

Singapore in Japanse handen zou immers betekenen dat Nederlands-<br />

Indië in een militair zwakke, ja onhoudbare positie zou komen te<br />

verkeren.<br />

Welter (die in de zomer van '40 de oorlog verloren waande) antwoordde<br />

op 31 juli": 'Volledig instem met uw oordeel dat bij Engels-Japans<br />

conflict onze houding naar de omstandigheden moet worden geregeld';<br />

hij machtigde van Starkenborgh, overleg te laten plegen met de in<br />

Singapore geplaatste opperbevelhebber van de Britse vloot in Oost-Azië,<br />

Vice Admiral Sir Geoffrey Layton, en berichtte tenslotte dat, naar het<br />

oordeel van van Kleffens (de enige minister aan wie hij van Starkenborghs<br />

telegram had voorgelegd), Nederland in een Engels-Japanse<br />

oorlog 'in verband met bondgenootschappelijke verhouding met Engeland<br />

tegen Duitsland' niet een positie van neutraliteit zou kunnen innemen.<br />

'Volstaan zal moeten worden met aanvaarding van non-belligerente<br />

houding hetgeen meebrengt dat door Engeland noch Japan in ons rechtsgebied<br />

krijgsverrichtingen jegens elkaar mogen geschieden' - het zou<br />

óók meebrengen dat Nederland een zekere mate van steun aan Engeland<br />

zou kunnen bieden.<br />

Deze beslissing werd begin augustus ter kennis gebracht van de Engelse<br />

minister van buitenlandse zaken, Lord Halifax, en deze had er,<br />

wetend hoe zwak Engeland in het Verre Oosten was, alle begrip voor.<br />

Eind september (Engeland verdedigde zich met groot succes tegen de<br />

Luftwaffe en de Verenigde Staten hadden aangekondigd dat zij aan Engeland<br />

vijftig oude Amerikaanse torpedobootjagers ter beschikking zou-<br />

I Tekst in DBPN, C, dl. I, p. 180-81. 2 Tekst: a.v., p. 255.<br />

553


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

den stellen) legde van Starkenborgh zijn denkbeelden over een compromisvrede<br />

aan Welter voor. In een telegram d.d. 30 september' noemde<br />

hij<br />

'een spoedige vrede uitermate wenselijk zodra volledig herstel der Nederlandse<br />

souvereiniteit verkrijgbaar is, doch dit is dan ook een volstrekte eis. Alsdan is<br />

een vrede bij vergelijk verkiesbaar boven oorlogsvoortzetting tot de vernietiging<br />

van de Duitse macht, zelfs indien bereikbaar, aangezien:<br />

Berstens. Zodanige vernietiging kwalijk denkbaar is zonder heilloze ontreddering<br />

van het vasteland van Europa waaraan Nederlands stabiliteit en economisch<br />

welzijn eng verbonden zijn.<br />

Tweedens. Werkelijke zelfstandigheid van Nederland bezegelt ons oorlogsdoel.<br />

Dit is niet gediend door het beheersen van West- en Centraal-Europa door één<br />

mogendheid, ook niet indien deze mogendheid Engeland is, ~f door deling van<br />

het leiderschap tussen Engeland en Rusland.<br />

Derdens. Droevige vooruitzichten. van het moederland in de komende winter<br />

geven dringende reden tot spoed.<br />

Vierdens. Staatkundig en economisch is de wederinvoering van Nederland en<br />

Indië in een gemeenschappelijk verband een hoogst ernstig probleem, hetwelk<br />

steeds moeilijker oplosbaar wordt, naarmate scheiding van beide Rijksdelen en<br />

de onbevredigende positie van het Opperbestuur langer duren, en ook naarmate<br />

het moederland door een gerekte oorlog bij vredesherstel meer uitgeput en in<br />

verwarring zal zijn.<br />

Vijfdens. Positie van Indië tegenover Japan is na herstel van de betrekkingen<br />

met het moederland krachtiger, terwijl uiteraard de staking der vijandelijkheden<br />

in Europa de machtsverhoudingen in Azië fundamenteel zou wijzigen.<br />

Zesdens. Deze overwegingen zijn niet in strijd met afkeer van Duitse ideologie<br />

en ik vertrouw dat een vrede bij vergelijk, ook al brengt deze Duitsland enig<br />

voordeel, vooral in Oost-Europa, wegens het missen van het grootsprakig verkondigd<br />

oorlogsdoel het Nazi-regime geenszins zal sterken; integendeel zal het<br />

prestige daarvan bij geleden en nog te lijden ellende ernstig in eigen land<br />

verzwakken; besmettingsgevaar is in ons land na de ervaring met de bezetting<br />

niet aanwezig.'<br />

Uit dit telegram blijkt drieërlei: ten eerste, dat van Starkenborgh dacht<br />

volgens traditionele Nederlandse lijnen (Nederland moest 'werkelijk<br />

zelfstandig' zijn en het was wenselijk dat West- en Centraal-Europa niet<br />

door één of twee grote mogendheden werden beheerst), ten tweede, dat<br />

hij weinig oog had voor de demonie van het nationaal-socialisme, en<br />

ten derde, dat hij wel heel licht tilde aan het 'voordeel, vooral in<br />

I Tekst: Enq., dl. II b, p. 230.<br />

554


VAN STARKENBORGHS TELEGRAM VAN 30 SEPTEMBER 1940<br />

Oost-Europa', dat Duitsland bij de door hem bepleite compromisvrede<br />

zou toevloeien.<br />

*<br />

Uit van Starkenborghs wens dat Nederland 'werkelijk zelfstandig' zou<br />

zijn en dus zelfs de schijn, in Engelands kielzog te varen, zou vermijden,<br />

vloeide óók voort dat hij er voorstander van was dat koningin Wilhelmina<br />

en haar ministers zich in Indië zouden vestigen.<br />

Zoals wij in deel9 van ons werk uiteenzetten 1, besloot de meerderheid<br />

van het kabinet-de Geer eind juni '40 dat aan de koningin het voorstel<br />

zou worden gedaan, de regeringszetel naar Bandoeng te verplaatsen. De<br />

koningin weigerde daaraan medewerking te verlenen, bewerend dat zij,<br />

al had Bandoeng dan ook een gezondere ligging dan Batavia, niet tegen<br />

het tropische klimaat kon - dat was niet haar enige en evenmin haar<br />

belangrijkste beweegreden (die lag in het politieke en emotionele vlak:<br />

zij wilde zo nauw mogelijk met Engeland samenwerken en zo dicht<br />

mogelijk bij haar Nederlands volk blijven), maar het naar voren gebrachte<br />

argument had het voordeel dat het in het medische vlak lag en dus<br />

voor de ministers indiscutabel was. Vervolgens gaf de koningin, die de<br />

Geer en andere defaitisten onder de ministers graag uit Londen zag<br />

verdwijnen, het kabinet in overweging, een delegatie naar Indië te<br />

zenden die daar zou blijven. Zij wist te bereiken dat het kabinet zijn<br />

(aanvankelijk unaniem) verzet tegen dat denkbeeld opgaf - het werd op<br />

2 augustus door Welter aan van Starkenborgh voorgelegd in een telegram<br />

dat deze persoonlijk diende te ontcijferen. De gouverneur-generaal seinde<br />

vijf dagen later terug" dat 'gehele bevolking' een komst van de.<br />

koningin (met haar kabinet) als 'grootste voorrecht' zou hebben beschouwd,<br />

maar:<br />

'Ik acht overeenkomstig eenstemmig en stellig oordeel strikt vertrouwelijk<br />

geraadpleegde adviseurs overkomen enige ministers onraadzaamst. Ten eerste<br />

wijl Indische gemeenschap daarin niets zal zien ... Ten tweede. wijl tot verwarring<br />

en wellicht tot pogingen tot ongewenst politiek spel leidend misverstand<br />

hier te lande verwachtbaar omtrent staatsrechtelijke positie dezer ministers wier<br />

I NI. in de paragraaf 'Verdeeldheid' van hoofdstuk 1. 2 Tekst: Enq., dl. II b,<br />

p.229·<br />

555


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

bevoegdheden, ver van Kroon verwijderd, onduidelijkst evenals hun verhouding<br />

jegens wettelijke kroonvertegenwoordiger' -<br />

dat was hij, de gouverneur-generaal, en hij wilde voorkomen dat de<br />

leiders van de inheemse nationalistische beweging, aan wie hij geen<br />

enkele concessie van wezenlijk belang wilde doen, de kans zouden<br />

krijgen om in Indië aanwezige ministers, onder wie de minister van<br />

koloniën, tegen hem uit te spelen. .<br />

Een overkomst van de gehele regering bleef hij als wenselijk zien. Het<br />

al aangehaalde telegram van 30 september, waarin hij 'een spoedige vrede<br />

uitermate wenselijk' had genoemd, was begonnen met de opmerking dat<br />

hij 'van het uitnemend Rijksbelang der vestiging [alhier] van koningin<br />

en regering zo mogelijk nog meer overtuigd' was dan begin augustus,<br />

en 'argumenten voor deze vestiging' had hij 'meer klemmend' genoemd,<br />

'naarmate de oorlog langer duurt.'<br />

Hij ontving op dit telegram geen reactie. Toen hij vervolgens in<br />

november bezoek kreeg van A. Pelt, het hoofd van de Regeringsvoorlichtingsdienst<br />

te Londen (met deze werd afgesproken dat regering en<br />

gouvernement samen in New York een Netherlands Information Bureau<br />

zouden oprichten), gaf hij Pelt een memorandum I mee waarin hij de<br />

argumentatie uit zijn telegram van 30 september herhaalde, maar het<br />

element: de regering moet zich niet met Engeland identificeren, nu<br />

duidelijk onderstreepte: 'zij zou' (bij verplaatsing)<br />

'in binnen- en buitenland het geloof versterken dat zij (alleen van de algemene<br />

constellatie afhankelijk) naar zelfstandig inzicht koerst en naar dat inzicht met<br />

name ook mate en duur van haar samenwerking met de Britse bondgenoot<br />

bepaalt. Zij zou steviger staan ook tegenover die bondgenoot zowel in de oorlog<br />

als bij de vrede .... (Zij) zou een bedenkelijke tendens tot vereenzelviging met<br />

vreemde belangen tegengaan en voedsel toevoegen aan het nationaal gevoel dat<br />

het eigene boven alles stelt.'<br />

Een 'bedenkelijke tendens tot vereenzelviging met vreemde belangen'?<br />

Dat kon slechts op de Engelse belangen doelen - kennelijk was<br />

van Starkenborgh in november '40 nog steeds de mening toegedaan dat<br />

er een tegenstelling was tussen de belangen van Engeland en die van<br />

Nederland. Dat was een visie die door de koningin, de minister-president<br />

en de meeste ministers werd afgewezen.<br />

I Tekst: a.v., p. 23 I.<br />

556


OVERKOMST DER REGERING?<br />

Van Starkenborghs memorandum werd in Londen midden januari '41<br />

door het kabinet besproken. Uit die bespreking vloeide voort dat begin<br />

februari, conform een denkbeeld waarvan van Starkenborgh aan Pelt<br />

mondeling mededeling had gedaan, door het kabinet besloten werd dat<br />

de ministers van Kletfens en Welter een kortstondig bezoek aan Indië<br />

zouden brengen. Meer hierover in het volgende hoofdstuk.<br />

*<br />

Inmiddels waren, eigenlijk tegen de zin van van Starkenborgh, geheime<br />

militaire besprekingen met de Britten in Singapore gevoerd - zij vloeiden<br />

voort uit een in oktober '40 door de Engelse regering gedaan voorstel<br />

om in Londen en Singapore militaire gegevens uit te wisselen, waarbij<br />

het overigens, aldus het Engelse aide mémoire'; 'would be clearly understood<br />

that these exchanges would involve noformal commitments of apolitical or military<br />

nature' - zodanige verplichtingen achtte vooral Churchill onaanvaardbaar<br />

zolang niet vaststond dat Engeland, raakte het in oorlog met Japan, de<br />

Verenigde Staten naast zich zou hebben. Het Engelse voorstel werd eind<br />

oktober door Welter en van Kletfens aanvaard - van Starkenborgh, ,<br />

terzake nog niet ingelicht, kreeg begin november tot zijn verbazing van<br />

Admiral Layton te Singapore een verzoek om hem de nodige gegevens<br />

te verstrekken over de Indische strijdkrachten. Hij vroeg Welter hoe hij<br />

moest handelen. 'Regering', seinde Welter op 9 november",<br />

'oordeelt een vertrouwelijke uitwisseling van gegevens met de admiraal in<br />

Singapore wenselijk. Dit moet evenwel op geheelonopvallende wijze plaatsvinden.<br />

Voorts niet bindend en slechts van informatorische aard. Ik laat de aard van<br />

door Indië te verstrekken gegevens aan u over. Prijsgesteld wordt op vertrouwelijke<br />

en hartelijke samenwerking.'<br />

Wij komen op deze eerste geheime besprekingen te Singapore (en op<br />

die welke er op volgden) terug in het aan Indië's defensie gewijde<br />

hoofdstuk - hier willen wij er slechts op wijzen dat die eerste besprekingen<br />

van Starkenborghs bezorgdheid slechts versterkten: speelde, gegeven<br />

het feit dat noch Engeland, noch de Verenigde Staten verzekerin-<br />

1 Tekst: DBPN, C, dl. I, p. 518. . Tekst: a.v.,dl. II, p.21.<br />

557


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

gen van steun konden geven, Nederland niet een hoogst gevaarlijk spel?<br />

Hoe zijn onbehagen vervolgens tot Londen is doorgedrongen, weten wij<br />

niet; het kan zijn dat de pas benoemde directeur van het Netherlands<br />

Information Bureau te New York, dr. N. A. C. Slotemaker de Bruïne ', die<br />

in januari' 41 Londen bezocht alvorens zijn werk in de Verenigde Staten<br />

te beginnen, aan Gerbrandy van dat onbehagen mededeling deed - in<br />

elk geval werd na zijn vertrek een voor van Starkenborgh persoonlijk<br />

bestemde brief van de koningin aan een speciale koerier meegegeven.<br />

Zij had zelf het eerste gedeelte van die brief geschreven, een uiting van<br />

warme waardering, het tweede gedeelte, waar eerder een terechtwijzing<br />

in stak, was opgesteld door Gerbrandy.'<br />

Het eerste gedeelte luidde:<br />

'Ik waardeer hogelijk hoe u zich door alle moeilijkheden heenslaat, uw<br />

staatsmanschap en uw grote toewijding voor uw taak. Het is een grote geruststelling<br />

voor mij, in deze wereldcrisis de teugels van 't bewind in uwervaren<br />

handen te weten ... In het kort samengevat is de te volgen lijn welke ik met<br />

mijn ministers getrokken heb, deze' - .<br />

en daarop volgde de door Gerbrandy geformuleerde passage:<br />

'Voorkomen moet worden wat voor ons rijk in Europa in mei van het vorig<br />

jaar niet kon voorkomen worden, dat bij optreden der vijandelijkheden in het<br />

Verre Oosten een goed voorbereide samenwerking ontbreekt; daarom eist ook<br />

een voorzichtig beleid in het Verre Oosten dezelfde bondgenootschappelijke samenwerking<br />

met de Engelsen die hier in Europa wordt toegepast. Tijdige medewerking<br />

aan de voorbereiding worde niet afhankelijk gesteld van de volstrekte<br />

medewerking van de bondgenoot, daar positieve medewerking onzerzijds medewerking<br />

schept van de bondgenoot. Als beginsel geldt dit eveneens tegenover<br />

onze eventuele bondgenoot: de Verenigde Staten van Noord-Amerika.'<br />

Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat van Starkenborgh<br />

tegen deze richtlijn bedenkingen had; daar zweeg hij nu over. Dat hij<br />

voortaan volgens de van de koningin persoonlijk afkomstige instructie<br />

zou handelen, sprak voor hem vanzelf.<br />

Enkele maanden later, op 22 april '41, werd bekendgemaakt dat hij als<br />

gouverneur-generaal was herbenoemd - een bericht dat niet alleen door<br />

1 Slotemaker was in Indië in '35, toen Berretty was verongelukt, directeur van Aneta<br />

geworden. 2 Beide concepten in: archief kabinet der koningin.<br />

558


VAN STARKENBORGH HERBENOEMD<br />

de Europese pers in Indië maar ook door de inheemse, voorzover zij zich<br />

uitte, met instemming werd begroet, zulks omdat men, aldus een van de<br />

met de Parindra verbonden dagbladen, van Starkenborgh had leren kennen<br />

als 'een persoon wiens ideaal het is, het volk op een hoog peil te<br />

brengen."<br />

Wat van Starkenborgh zèlf Van zijn herbenoeming vond, weten wij<br />

niet. Hij had in mei '40 aan Londen doorgegeven dat hij geen herbenoeming<br />

wenste" - betreurde hij nu dat die wens niet was ingewilligd?<br />

Misschien. Hoe dat zij, herbenoemd wàs hij - hij zou zijn plicht doen<br />

en op post blijven.<br />

*<br />

Wij keren nog even terug naar de persoonlijke brief aan van Starkenborgh<br />

die de koningin in januari '41 aan een speciale koerier liet meegeven - de<br />

meest waarderende brief die ons van haar bekend is.<br />

Wat waardeerde zij in de gouverneur-generaal?<br />

I Soeara Oemoem, 25 april 1941 in: Overzicht van de Indones. en Chine-Maleise pers, 1941,<br />

p.661. 2 Van Starkenborgh had op 16 mei '40, drie dagen dus na de aankomst van<br />

de regering te Londen, in Batavia een gesprek gevoerd met oud-minister jhr. ir.<br />

O. C. A. van Lidth de Jeude die's avonds in zijn dagboek het volgende aantekende:<br />

'Een zeer uitvoerige en ernstige bespreking. In de eerste plaats verzoekt hij mij<br />

uitdrukkelijk aan de regering te doen weten, dat hij na afloop van zijn ambtsperiode'<br />

(september '41) 'niet geneigd is met een verlenging daarvan in te stemmen; waarschijnlijk<br />

zal dit verzoek wel komen in verband met de oorlogstoestand. Hij zou dit<br />

niet in het landsbelang achten. Hij meent namelijk dat het gezag van de GG er onder<br />

te lijden zou hebben, indien hij voorlopig zou aanblijven, terwijl men weet dat de<br />

bedoeling is, zo spoedig mogelijk heen te gaan. Bovendien acht hij zich door het<br />

standpunt dat hij heeft ingenomen en herhaaldelijk reeds heeft uitgesproken tegen de<br />

zgn. 'zelfstandigheidsbeweging' , (van Starkenborgh bedoelde hiermee de nationalistische<br />

beweging), 'niet aangewezen om t.z.t. dit vraagstuk, dat ongetwijfeld na de<br />

oorlog weer zalopduiken, ter hand te nemen. Iemand die te dien aanzien geen<br />

'verleden' heeft, zal beter in staat zijn tot een bevredigende oplossing te komen dan<br />

iemand wiens vooropgezette opinie bekend is, al zouden zij dezelfde opvattingen<br />

hebben. Als men werkelijk voor de drang naar zelfstandigheid zou willen wijken,<br />

dan late men iemand als Albarda' (Troelstra's opvolger als parlementair leider van de<br />

SDAP, sinds augustus '39 minister van waterstaat) 'maar optreden!'<br />

Van Lidth kwam eind mei '40 in Londen aan, waar hij spoedig tot Regeringscommissaris<br />

voor de Vluchtelingenzorg werd benoemd; hij had er verscheidene besprekingen<br />

met de koningin en met ministers en wij nemen aan dat hij aan de koningin<br />

en aan Welter van Starkenborghs boodschap heeft overgebracht - nadere gegevens<br />

terzake ontbreken, ook in van Lidths dagboek.<br />

559


IN OORLOG MET DUITSLAND<br />

Wij menen de plank niet ver mis te slaan wanneer wij veronderstellen<br />

dat dat mede het feit was dat hij van meet af aan en ook na mei '40<br />

weerstand had geboden aan de eisen van de Indonesische nationalisten.<br />

Indië was voor haar niet zozeer Indië alswel 'Nederland' of, zoals zij het<br />

in haar radiotoespraken placht aan te duiden: 'Groter Nederland onder<br />

de keerkringen' (dat sloot de West in) - een 'Groter Nederland', dat in<br />

haar visie door Nederland-in-engere-zin op onbaatzuchtige wijze gemoderniseerd<br />

was. Aan de eenheid van haar koninkrijk mocht niet getornd<br />

worden!<br />

560

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!