02.05.2013 Views

Bijlage: acta-1981.pdf - Kerkrecht

Bijlage: acta-1981.pdf - Kerkrecht

Bijlage: acta-1981.pdf - Kerkrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Broeder praeses, geachte vergadering,<br />

Laat ik mogen beginnen, geachte voorzitter, U en uw generale synode te danken reeds voor het enkele feit dat u<br />

in een zitting van uw vergadering ruimte maakt om afscheid te nemen van mij als hoogleraar in actieve dienst<br />

wegens het bereiken van de vijfenzestigste verjaardag in de afgelopen cursus der Theologische Hogeschool.<br />

Het is de meeste vergadering der kerken die mij in 1952 riep tot deze dienst; het is mij een eer dat u mij nu ten<br />

afscheid wilt ontvangen in de meeste vergadering der kerken anno 1981.<br />

In het bijzonder dank ik u, broeder praeses, voor de door u tot mij gerichte afscheidswoorden. En dit nog wel<br />

extra omdat u de spanne tijds van mijn hoogleraarschap in het Oude Testament hebt overzien als omspannen<br />

door heel de tijd van mijn leraarschap annex herderschap als gereformeerd predikant. Zelf heb ik in de loop der<br />

jaren meermalen laten blijken dat ik terdege het onderscheid zag, maar weigerde daarvan te laten maken een<br />

scheiding in deze ene ambtelijke dienst. Het doet mij deugd dat u de president-curator de gelegenheid hebt<br />

gegeven mij in deze vergadering namens uw deputaten voor de hogeschool toe te spreken; ik dank hem tegelijk<br />

voor de door hem tot mij gerichte woorden waarin naar de aard van deze zijn functie de nadruk viel op mijn<br />

ambtsdienst aan de hogeschool der kerken. Tegelijk dank ik in hem de deputatencuratoren en de<br />

deputatenfinancieel die in al deze jaren over mij hebben gewaakt en hun zorg over mij en mijn gezin toegewijd<br />

hebben uitgeoefend.<br />

Het zal niet van mij worden verwacht, geachte voorzitter, dat ik meer speciaal en in bijzonderheden inga op de<br />

door u en de president-curator gesproken woorden ik zou dan trouwens moeten improviseren, want uiteraard<br />

kende ik van te voren de inhoud van de tot mij nu gerichte toespraken niet. En al heb ik vaak genoeg mij in de<br />

kunst van het improviseren mogen oefenen, ja zelfs al was dit bedrijf mij dikwijls een genoegen in allerlei<br />

vergaderverband, deze gelegenheid lijkt mij daartoe niet de gepaste.<br />

Maar wel mag ik, op grond van de bezinning aan deze avond voorafgaand, in U beiden-wanneer ik met uw verlof,<br />

praeses, de beide sprekers zo mag adresseren- vertegenwoordigd zien de kerken die mij al deze jaren het<br />

vertrouwen hebben geschonken en die ik daarin, niet alleen in het predikambt te Bergschenhoek en Utrecht,<br />

maar nu bepaald ook in het hoogleraarsambt te Kampen heb mogen dienen.<br />

En aangezien deze dienst mocht worden uitgeoefend in het bijzonder in de kring van collega's en studenten, zal<br />

het mij niet euvel worden geduid wanneer ik ook hier- in Kampen had ik daartoe academisch op 15 mei 1.1.<br />

reeds meer „intern" gelegenheid - verklaar dat ik mij in deze hun gemeenschap jaren lang met dankbaarheid heb<br />

gekoesterd en dit wel zozeer dat ik deze dank ook in deze kerkelijke vergadering hardop wil vertolken.<br />

Dit een en ander spreek ik met temeer nadruk uit, naarmate ik in u en de door mij genoemden steeds bewust<br />

heb onderkend de menselijk-instrumentele, middellijke weg waarin de Heere, door wie ik mij geroepen wist, niet<br />

alleen heeft geróepen, maar ook al deze jaren ondersteund. Dit geldt inderdaad „al deze jaren" - en dus in het<br />

bijzonder jaren en perioden waarin de zwarigheid van deze dienst zich in extra mate deed gevoelen. Ik ben Hem<br />

dankbaar die mij op vaak onvermoede wijze niet alleen plaatste voor de zwaarte van de taak maar ook<br />

ondersteunde tot de uitoefening en voltooiing ervan en daartoe zijn brede menselijke instrumentarium<br />

inschakelde.<br />

Ik zou dit laatste nog wel nader kunnen specificeren dan ik deed; het zij me vergund te volstaan met in dit<br />

verband te noemen mijn vrouw die mij in deze jaren met grote zorgzaamheid ter zijde heeft gestaan; en voor wat<br />

de kring der collega's betreft in het bijzonder collega Lettinga die mij van 1952/53 af heeft begeleid in een<br />

eenheid van vakkundigheid en vriendschappelijkheid die ik niet beter had kunnen wensen.<br />

Intussen kom ik met het noemen van deze naam wel direct tot mijn vakterrein, het Oude Testament. Ik ga<br />

daarover hier geen academisch verhaal vertellen. Maar wel moge ik in deze meeste kerkelijke vergadering één<br />

oudtestamentische tekst noemen die niet alleen in mijn onderwijs herhaaldelijk aan de orde kwam, maar ook in<br />

kerkelijk vergaderverband op heel bijzondere wijze mijn aandacht trok, sterker, mij in mijn dienstvervulling in<br />

uitzonderlijk sterke mate voor de aandacht heeft gestaan en door deze jaren heen heeft bemoedigd en<br />

vermaand, kortom heeft geleid.<br />

In mijn genoemde kamper afscheidswoord op 15 mei l.l. heb ik daarop reeds kort gewezen; ik moge het nu iets<br />

meer expliciet doen.<br />

In een bepaalde synodezitting, nog tamelijk in het begin van mijn hoogleraarschap, nl. in 1958, werd aan het<br />

begin gezongen Psalm 32 : 4. Van die vergadering kan ik publiek zoveel zeggen dat het daarin gaan zou over<br />

zaken die voor het leven der hogeschool en der kerken van vèrstrekkende betekenis zouden worden. En ik wist<br />

dat ik daarin mijn standpunt moest bepalen en dat dit niet gemakkelijk zou zijn. Dat ik het kón doen werd mij<br />

mogelijk gemaakt door, als vervolg op de schriftlezing van die dag ( Psalm 131), het psalmlied bij het begin der<br />

onderhavige zitting. Het was het uit de berijming-1773 toch nog wel vertrouwde psalmvers- zoals gezegd Psalm<br />

32 : 4-waaruit ik citeer de voor mij toen vooral beslissende regels:<br />

„Mijn leer zal u, o mens, naar 't recht doen hand'len<br />

en wijzen u den weg, dien gij zult wand'len ...."<br />

Die regels, wel te verstaan in de contekst van de onberijmde verzen 8 en 9, nader gezegd in die van heel deze<br />

bekende psalm.<br />

„Contekst" - daar gebruik ik nu als vanzelf een wat vaktechnische term. Duidelijk genoeg overigens; bovendien<br />

heb ik er nog onlangs een verklaring van opnieuw gepresenteerd in een mij op 15 mei 1.1. te Kampen per eerste<br />

exemplaar overhandigd boek met Schriftoverdenkingen. „Contekst" - dat betekent in dit geval ook: deze verzen<br />

(8 en 9) nemen in het geheel van dit lied een eigen plaats in, vertonen ook een eigen „vorm". In dit lied van

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!