02.05.2013 Views

Vonnis Meurs - Nrc

Vonnis Meurs - Nrc

Vonnis Meurs - Nrc

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Datum uitspraak: 22 mei 2006<br />

op tegenspraak<br />

RECHTBANK AMSTERDAM<br />

VONNIS<br />

van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:<br />

MEURS, Adriaan Michiel,<br />

geboren te Le Vésinet (Frankrijk) op 5 november 1950,<br />

wonende te J.F. Evertslaan 14, 1406 KP Bussum.<br />

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de regiezittingen van<br />

13, 14 en 20 oktober 2004, 9 februari 2005, 13 juni 2005, 10 oktober 2005 en 23 januari 2006,<br />

alsmede op de terechtzittingen van 6, 7, 14, 15, 28 en 30 maart 2006, 4, 10, 11, 13, 20 en 26<br />

april 2006 en 8 mei 2006.<br />

1. Telastelegging<br />

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze op de<br />

regiezitting van 13 juni 2005 en op de terechtzitting van 26 april 2006 is gewijzigd. Van de<br />

dagvaarding en de vorderingen wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1, 2 en 3 aan<br />

dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.<br />

2. Voorvragen<br />

2.1. Geldigheid van de dagvaarding<br />

De verdediging<br />

De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich bij navolgende standpunten van Van der Hoeven<br />

aangesloten.<br />

De verdediging van Van der Hoeven heeft ter terechtzitting aangevoerd dat ten aanzien van<br />

het onder feit 3 telastegelegde niet duidelijk is wat wordt bedoeld met “side letter” en dat het<br />

evident is dat de side letterdiscussie niet over het algemeen gevoerd kan worden, maar per<br />

deelneming en per jaar. Om die reden dient volgens de verdediging de dagvaarding op dit<br />

punt nietig te worden verklaard (pleitnotities, tekstblokken 605-606).<br />

Voor wat betreft feit 4 heeft de verdediging van Van der Hoeven aangevoerd (pleitnotities,<br />

tekstblok 686) dat niet duidelijk is welke roadshows in de telastelegging worden bedoeld.<br />

1


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Ook is niet aangegeven op welke persberichten het telastegelegde ziet. De dagvaarding is op<br />

dit punt nietig, aldus de verdediging.<br />

Tenslotte heeft de verdediging van Van der Hoeven ten aanzien van feit 5 (pleitnotities,<br />

tekstblokken 699-776) betoogd dat de steller van de telastelegging vijf boekjaren op één hoop<br />

heeft gegooid terwijl de feitelijke situatie in die boekjaren totaal verschillend was.<br />

Voor wat betreft het eerste gedachtestreepje van feit 5 heeft de verdediging aangevoerd dat er<br />

sprake is van een gebrekkige aansluiting tussen de Nederlandse tekst van de telastelegging en<br />

de in het Engels gestelde onderliggende documenten. Er zijn termen in de telastelegging die<br />

in de lucht hangen, zoals “getrouw beeld” en “jaarrekening”. Hierdoor wordt de telastelegging<br />

onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig. De omstandigheden van het geval worden niet in de<br />

telastelegging betrokken. Door het gebrek aan precisering mist de verdediging de<br />

noodzakelijke oriëntatie.<br />

De gedachte dat het niet getrouwe beeld zou worden veroorzaakt doordat joint ventures ten<br />

onrechte werden geconsolideerd, wordt weer ontkracht door de separate vermelding van deze<br />

onterechte consolidatie onder het derde gedachtestreepje. De steller van de telastelegging<br />

heeft een onbegrijpelijk zoekplaatje gecreëerd. Het verwijt is onduidelijk en onvoldoende<br />

precies om het onderzoek ter terechtzitting op te baseren en om verdachte duidelijk te maken<br />

waartegen hij zich dient te verweren.<br />

Voor wat betreft het tweede gedachtestreepje van feit 5 heeft de verdediging aangevoerd dat<br />

tegen de achtergrond van de omvang van Koninklijke Ahold N.V. (Ahold) en de bijbehorende<br />

administratie, het Openbaar Ministerie gehouden was meer specifiek te zijn omtrent wat<br />

wordt verstaan onder “alle (financiële) administratie en daarmee verband houdende<br />

gegevens”. Dit onderdeel van de telastelegging is naar mening van de verdediging een<br />

obscuur libel.<br />

Ten aanzien van het derde gedachtestreepje heeft de verdediging betoogd dat het Openbaar<br />

Ministerie had moeten preciseren welke deelnemingen ten onrechte zijn geconsolideerd. Alle<br />

door Ahold geconsolideerde deelnemingen worden hier over één kam geschoren.<br />

Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje voert de verdediging aan dat het onduidelijk is op<br />

welke feit of feiten dit deel van de telastelegging ziet.<br />

Op grond van het bovenstaande komt de verdediging tot de conclusie dat de telastelegging<br />

voor wat betreft feit 5 nietig dient te worden verklaard nu de telastelegging een onvoldoende<br />

duidelijke opgave van het feit in de zin van artikel 261 Sv behelst.<br />

Het Openbaar Ministerie<br />

Het Openbaar Ministerie meent bij repliek (p. 2-6) dat aan de vereisten van artikel 261 Sv is<br />

voldaan. De telastelegging is voldoende duidelijk. Zij concludeert dat het beroep van de<br />

verdediging op partiële nietigheid van de telastelegging moet worden afgewezen. De<br />

kwalitatieve termen “valselijk (doen) opmaken of (doen) vervalsen” zijn volgens het<br />

Openbaar Ministerie steeds uitgebreid feitelijk omschreven, waarmee voldoende opgave is<br />

gedaan van de strafbare feiten die aan verdachte worden verweten.<br />

Bij de beoordeling van een nietigheidsverweer op grond van artikel 261 Sv speelt naar<br />

mening van het Openbaar Ministerie een aantal factoren een rol:<br />

I De telastelegging moet als één geheel worden opgevat. Het gaat dus uiteindelijk om de<br />

vraag of de telastelegging als geheel voldoende duidelijk is;<br />

II Voor het beoordelen van de vraag of de telastelegging voldoende duidelijk is, kan ook<br />

het proces-verbaal wat ten grondslag ligt aan de telastelegging meewegen;<br />

III Relevant is of de verdachte er blijk van geeft de telastelegging te begrijpen.<br />

Als deze factoren in beschouwing worden genomen, blijkt dat de nietigheidsverweren geen<br />

stand houden, aldus het Openbaar Ministerie.<br />

2


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Het Openbaar Minsterie is van mening dat de verdachten uit het procesdossier en uit de rest<br />

van de telastelegging zeer goed hebben kunnen opmaken wat met de door verdediging<br />

betwiste onderdelen van de telastelegging wordt bedoeld. Ook uit de uitgebreide verklaringen<br />

die verdachten ten overstaan van de Fiod in bijzijn van hun raadslieden hebben afgelegd ten<br />

aanzien van de telastegelegde feiten, blijkt dat de verdachten goed weten waarvan zij<br />

beschuldigd worden. Daarnaast volgt uit de pleitnotities en de vragen van de raadslieden<br />

tijdens de verhoren van de getuigen bij de rechter-commissaris dat de verdediging precies<br />

weet wat de beschuldigingen inhouden.<br />

Ten aanzien van feit 5 voert het Openbaar Ministerie aan dat dit een zogenaamd<br />

“verzamelfeit” is. Door het gebruik van de woorden “en/of” worden alternatieven in de<br />

telastelegging opgenomen waaruit de rechter kan kiezen. Daar is volgens het Openbaar<br />

Ministerie niets onduidelijks aan.<br />

Voor wat betreft de vertaling van de tekst van de LOR in feit 5 van de telastelegging geeft het<br />

Openbaar Ministerie aan dat het feit dat niet in alle gevallen een letterlijke vertaling is<br />

gevolgd, aan de bedoeling van de steller van de telastelegging niets af doet, nu deze volgt uit<br />

de opbouw en inhoud van het proces-verbaal (AH/46). Verdachte wist tijdens de opsporing en<br />

vervolging goed welke verwijten hem werden gemaakt.<br />

De verdediging<br />

De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich ook bij nagenoemde standpunten aangesloten.<br />

De verdediging Van der Hoeven heeft bij dupliek aangevoerd (dupliek, tekstblokken 173-181)<br />

dat de criteria die van het Openbaar Ministerie op pagina 3 van het repliek een plaats hebben<br />

gekregen, geen rol spelen bij de beoordeling van een nietigheidsverweer, maar bij de<br />

beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding.<br />

Ook feiten buiten de dagvaarding en het procesdossier zoals de omvang van Ahold’s<br />

onderneming en administratie en de inhoud van onderliggende stukken (de jaarrekeningen)<br />

dienen naar mening van de verdediging in de beoordeling te worden betrokken.<br />

Het verweer terzake van het tweede gedachtestreepje van feit 5 (over de financiële<br />

administratie) wordt volledig gehandhaafd door de verdediging. De Fiod heeft in haar verbaal<br />

tot uitdrukking gebracht dat de tweede side letters niet zijn verstrekt. Het proces-verbaal is<br />

volgens de verdediging echter niet leidend, maar de telastelegging.<br />

Ook het verweer ten aanzien van het eerste en derde gedachtestreepje van feit 5 van de<br />

telastelegging wordt onverkort gehandhaafd door de verdediging.<br />

Door bij de vordering tot wijziging van de telastelegging ten aanzien van het onder feit 5<br />

telastgelegde document D/127 punt 15 te vervangen door document D/367 punt 2, wil het<br />

Openbaar Ministerie het tweede en vierde gedachtestreepje gelijk stellen. Beide<br />

gedachtestreepjes zouden betrekking hebben op de niet verstrekte side letters. Het blijft<br />

onduidelijk wat het Openbaar Ministerie in het vierde gedachtestreepje bedoelt met “de feiten<br />

die zich na 2 januari 2000 hebben voorgedaan”. De dagvaarding blijft naar mening van de<br />

verdediging te vaag en daarmee nietig.<br />

Ten aanzien van het verweer over de wijze van vertaling van de LOR wordt door de vordering<br />

tot wijziging van de telastelegging één en ander hersteld, maar de kern van het verweer blijft<br />

overeind, aldus de verdediging.<br />

Verder voert de verdediging voor wat betreft het onder feit 6 telastegelegde aan dat door het<br />

Openbaar Ministerie, net als bij feit 5, een zoekplaatje wordt gecreëerd over een reeks van<br />

jaren met een oneindig aantal geconsolideerde partnerships. Het Openbaar Ministerie was<br />

gehouden per jaar gespecificeerd aan te geven ten aanzien van welke partnerships het<br />

Openbaar Ministerie van oordeel is dat deze ten onrechte geconsolideerd werden (dupliek,<br />

tekstblokken 182-191).<br />

3


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Standpunt van de rechtbank<br />

Op grond van artikel 261 lid 1 Sv behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat te laste<br />

wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn.<br />

Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de<br />

omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.<br />

Bij de uitleg van deze bepaling moet men voortdurend in het oog houden dat centraal staat of<br />

de verdachte zich op basis van de telastelegging goed kan verdedigen (HR 21 april 1998, NJ<br />

1998, 782). Ook voor de rechter moet de telastelegging begrijpelijk zijn. De eis van “opgave<br />

van het feit” wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk<br />

moet zijn (HR 14 mei 1996, NJ 1997, 720), in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig<br />

(HR 14 oktober 1975, NJ 1976, 149 en HR 8 december 1987, NJ 1988, 539) en in de derde<br />

plaats voldoende feitelijk.<br />

Een telastelegging is innerlijk tegenstrijdig als daarin naast elkaar twee mogelijkheden<br />

worden gepresenteerd die niet naast elkaar bestaanbaar zijn.<br />

Een dagvaarding behoeft zich niet uit te laten over de voor de strafbaarheid irrelevant zijnde<br />

aard en omvang van nadere bijzonderheden waarvan de vermelding niet op straffe van<br />

nietigheid wordt verlangd (HR NJ 1964, 418).<br />

Uit de navolgende jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten<br />

aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Een van die<br />

factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs<br />

twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten (HR 14 november<br />

2000, NJ 2001, 18). Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de<br />

bewoordingen van de telastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het<br />

strafrechtelijk onderzoek vormt (HR 29 november 1988, NJ 1989, 682 en HR 26 januari<br />

1988, NJ 1988, 792). Ook de inhoud van de door de verdediging overlegde pleitnota mag in<br />

de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen (HR 20 maart 2001, NJ<br />

2001, 330), net als de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting (HR 9 november<br />

2004, NS 2004, 470).<br />

De rechtbank verstaat de verweren van de verdediging omtrent de nietigheid van de<br />

dagvaarding aldus dat de betwiste gedeelten van de telastelegging naar mening van de<br />

verdediging innerlijk tegenstrijdig, onbegrijpelijk, onvoldoende specifiek en onduidelijk zijn.<br />

De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van<br />

de telastelegde feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdachten in staat moeten worden<br />

geacht de tekst van de telastelegging te kunnen begrijpen. Daarnaast hebben de verdachten<br />

tijdens hun verhoren bij de Fiod, rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter<br />

terechtzitting blijk gegeven van hun begrip van de telastelegging. De verdediging heeft door<br />

de vragen die zij aan de getuigen bij de rechter-commissaris heeft gesteld en door haar<br />

pleitnotities ook blijk gegeven van begrip van de telastelegging.<br />

De telastelegging behelst derhalve naar het oordeel van de rechtbank een voldoende<br />

duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de telastelegging voldoende duidelijk,<br />

begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. De rechtbank is gezien het bovenstaande van<br />

oordeel dat de gehele telastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt<br />

derhalve alle nietigheidsverweren van de verdediging.<br />

4


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

2.2. Bevoegdheid tot kennisneming van het telastegelegde<br />

De rechtbank heeft op de terechtzitting van 6 maart 2006 ambtshalve de volgende beslissing<br />

genomen.<br />

Als feit 4 is bij de verdachte telastegelegd artikel 47 (oud) van de Wet toezicht<br />

effectenverkeer 1995 (Wte 1995), zakelijk inhoudend: als degene die effecten uitgeeft of<br />

belast is met het plaatsen van aandelen, het publiek trachten te bewegen tot inschrijving of<br />

deelneming door het opzettelijk verzwijgen van valse feiten of omstandigheden. Dit feit is op<br />

grond van artikel 1 (oud) van de Wet op de economische delicten (WED) een economisch<br />

delict. Vaststaat dat de verdachte is gedagvaard voor de meervoudige strafkamer en niet voor<br />

de meervoudige economische strafkamer.<br />

In het arrest van 16 september 2003, LJN AG 3126 stelt de Hoge Raad dat ervan uitgegaan<br />

moet worden dat de wetgever bij vergissing het vierde lid van artikel 56 (oud) RO niet heeft<br />

overgenomen in het nieuwe artikel 45 RO. Er moet dan ook worden aangenomen dat de<br />

wetgever nog steeds van oordeel is dat de commune strafrechter ook bevoegd is over<br />

economische delicten te oordelen, indien deze delicten zijn begaan in samenhang met één of<br />

meer commune feiten, mits tezamen telastegelegd met één of meer van die strafbare feiten.<br />

In deze strafzaak is een geheel van feiten aan de verdachte telastegelegd, waaronder<br />

oplichting, artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en meerdere malen valsheid in<br />

geschrift, artikel 225 Sr. Het onder 4 telastegelegde delict, artikel 47 (oud) Wte 1995, zou zijn<br />

begaan in samenhang met de hiervoor genoemde telastegelegde feiten. De rechtbank is<br />

derhalve in de strafzaak ten aanzien van verdachte ook bevoegd te oordelen over het onder 4<br />

telastegelegde feit.<br />

2.3. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie<br />

2.3.1. Verjaring overtredingsvariant artikel 47 (oud) Wet toezicht effectenverkeer 1995<br />

De verdediging<br />

De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft ter terechtzitting (pleitaantekeningen deel 2, tekstblok 1.4)<br />

aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in haar vervolging voor de onder<br />

feit 4 te laste gelegde overtredingsvariant van artikel 47 (oud) Wte 1995 wegens het<br />

gepasseerde tijdsverloop vanaf mei 2000 tot de eerste daad van vervolging, te weten het<br />

uitbrengen van de inleidende dagvaarding in 2004. Aangezien hier meer dan twee jaar tussen<br />

ligt, is de overtredingsvariant verjaard, aldus de verdediging.<br />

Het Openbaar Ministerie<br />

Het Openbaar Ministerie heeft bij repliek (p. 11) aangevoerd dat dit verweer van de<br />

verdediging op een misverstand berust, nu uit artikel 48 (oud) van de Wte 1995 volgt dat<br />

artikel 47 (oud) Wte 1995 een misdrijf is. Uit artikel 2 lid 3 WED volgt op grond daarvan dat<br />

er geen overtredingsvariant van artikel 47 (oud) Wte 1995 is. Volgens het Openbaar<br />

Ministerie dient het verweer van de verdediging om deze reden verworpen te worden.<br />

5


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Standpunt van de rechtbank<br />

Artikel 47 (oud) van de Wte 1995 is op grond van artikel 1 sub 3 (oud) van de WED een<br />

economisch delict. Uit artikel 2 (oud) van de WED volgt dat de economische delicten bedoeld<br />

in artikel 1 sub 3, misdrijven of overtredingen zijn, al naar gelang zij in de desbetreffende<br />

voorschriften als misdrijf dan wel als overtreding zijn gekenmerkt. Op grond van artikel 48<br />

(oud) van de Wte 1995 is overtreding van de verbodsbepaling van artikel 47 (oud) een<br />

misdrijf. Dit betekent dat er geen overtredingsvariant van artikel 47 (oud) Wte 1995 bestaat.<br />

De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.<br />

2.3.2. Dubbele strafbaarheid<br />

De verdediging<br />

De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat niet, althans<br />

onvoldoende, blijkt dat de onder 1 en 4 telastegelegde gedragingen ook in de telastegelegde<br />

‘buitenlanden’ strafbaar zouden zijn (pleitaantekeningen deel 2, tekstblokken 1.1-1.3). Het<br />

Openbaar Ministerie zou door het ontbreken van dubbele strafbaarheid op grond van artikel 5<br />

lid 1, sub 2 Sr geen vervolgingsrecht hebben en niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard<br />

ten aanzien van deze passages.<br />

De verdediging van Van der Hoeven heeft zich bij dupliek aangesloten bij dit verweer. Voorts<br />

heeft de verdediging van Van der Hoeven bij pleidooi ten aanzien van het onder 4<br />

telastegelegde onderdeel dat betrekking heeft op de zogenaamde ‘Roadshows’ - zakelijk<br />

weergegeven - bepleit dat niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid<br />

(pleitnotities, tekstblok 688). De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich bij dupliek bij dit verweer<br />

aangesloten.<br />

Het Openbaar Ministerie<br />

Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van het onder 1 telastegelegde bij requisitoir<br />

aangevoerd dat voor zover dit in Zweden zou zijn gepleegd, de dubbele strafbaarheid volgt uit<br />

hoofdstuk 14 ‘on crimes of falsification, section 1’ van de ‘Swedish Penal Code’.<br />

Voor zover het de strafbaarheid in Zweden van het onder 4 telastegelegde betreft heeft het<br />

Openbaar Ministerie bij repliek gewezen op hoofdstuk 9 ‘on fraud and other dishonesty’ van<br />

voornoemde ‘Swedish Penal Code’.<br />

De strafbaarheid van het onder 4 telastegelegde in Noorwegen en in de Verenigde Staten zou,<br />

aldus het Openbaar Ministerie, volgen uit respectievelijk ‘Section 5-5 jo. Section 14-3’ van de<br />

Noorse ‘Act on Securities Trading’ en uit de Amerikaanse ‘Securities and Exchange Act’.<br />

Het onder 1 telastegelegde zou volgens repliek van het Openbaar Ministerie ook strafbaar zijn<br />

in Brazilië en Argentinië. Dit zou volgen uit respectievelijk artikel 299 van het Braziliaanse<br />

Wetboek van Strafrecht en uit artikel 292 van het Argentijnse Wetboek van Strafrecht.<br />

Ten aanzien van Guatemala heeft het Openbaar Ministerie verklaard dat er geen informatie<br />

met betrekking tot de strafbaarheid voorhanden is, maar heeft zij er tevens op gewezen dat het<br />

rechtshulpverzoek in Guatemala in overweging is genomen, hetgeen erop zou wijzen dat de<br />

dubbele strafbaarheid aldaar is getoetst.<br />

6


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Standpunt van de rechtbank<br />

De verdachte wordt onder 1 en 4 verweten strafbare feiten in Zweden, Brazilië, Argentinië,<br />

Guatemala, Noorwegen en de Verenigde Staten te hebben gepleegd.<br />

Nederlandse verdachten kunnen ingevolge van artikel 5 lid 1, sub 2 Sr in Nederland alleen<br />

dan worden vervolgd indien op de strafbaar gestelde gedragingen in het telastegelegde<br />

‘buitenland’ waar het feit is begaan, straf is gesteld.<br />

Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken en het verhandelde ter terechtzitting<br />

is de strafbaarheid van het onder 1 telastegelegde in Zweden, Brazilië en Argentinië, alsmede<br />

de strafbaarheid van het onder 4 telastegelegde in Zweden, Noorwegen en de Verenigde<br />

Staten genoegzaam vast komen te staan.<br />

De strafbaarheid van het onder 1 telastegelegde, voor zover dit het land Guatemala betreft, is<br />

door het Openbaar Ministerie in onvoldoende mate aangetoond en kan ook niet worden<br />

afgeleid uit de inhoud van het rechtshulpverzoek en de wijze waarop de Guatemalteekse<br />

autoriteiten daarop hebben gereageerd. Ook een ambtshalve zoektocht van de rechtbank op de<br />

website van de ‘Library of Congress’ levert voor wat betreft het strafrecht van Guatemala<br />

onvoldoende aanknopingspunten op. De rechtbank zal derhalve ten aanzien van de onder 1<br />

telastegelegde passage: “te Guatemala City, althans in Guatemala”, het Openbaar Ministerie<br />

niet-ontvankelijk verklaren.<br />

3. Ontvankelijkheid van de benadeelde partijen<br />

De rechtbank heeft de door de benadeelde partijen SOBI, M.J. van Unen, A. Folpmers, J.B.<br />

Smits, L.C.M. Jurgens, J.M. van Calcar, T. Wissink, V.V.T. Heijnen, W.A.M. Dijkhuis,<br />

P.B.M. Vermaseren en P.P.J. Butzelaar ingediende vorderingen zonder nader onderzoek op de<br />

terechtzitting beoordeeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat voornoemde vorderingen<br />

allen nagenoeg geheel zien op koersverlies.<br />

Gelet op de aard en de inhoud van deze vorderingen is de rechtbank van oordeel dat kan<br />

worden geconcludeerd dat voor elke vordering geldt dat zij evident niet van zo eenvoudige<br />

aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Immers op voorhand is duidelijk<br />

dat niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate het gestelde<br />

koersverlies het rechtstreeks gevolg is van de aan verdachte telastegelegde handelingen.<br />

De rechtbank heeft voorts de door de benadeelde partij W.C.M. Oud ingediende vordering<br />

zonder nader onderzoek op de terechtzitting beoordeeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat<br />

voornoemde vordering ziet op de financiële gevolgen van vermeend bedrog door Ahold bij de<br />

uitvoering van haar expansiestrategie en bij het ontbinden van Ouds arbeidscontract.<br />

Gelet op de aard en de inhoud van deze vordering is de rechtbank eveneens van oordeel dat<br />

kan worden geconcludeerd dat zij evident niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent<br />

voor behandeling in deze strafzaken. Immers op voorhand is duidelijk dat niet op eenvoudige<br />

wijze kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate de gestelde schade het rechtstreeks<br />

gevolg is van de aan verdachte telastegelegde handelingen.<br />

De rechtbank heeft derhalve de benadeelde partijen SOBI, M.J. van Unen, A. Folpmers, J.B.<br />

Smits, L.C.M. Jurgens, J.M. van Calcar en T. Wissink op de terechtzitting van 6 maart 2006,<br />

de benadeelde partijen W.C.M. Oud, V.V.T. Heijnen en W.A.M. Dijkhuis op 28 maart 2006<br />

en de benadeelde partijen P.B.M. Vermaseren en P.P.J. Butzelaar op 4 april 2006 op grond<br />

van artikel 333 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kennelijk niet-ontvankelijk<br />

verklaard. Deze vorderingen kunnen worden ingediend bij de civiele rechter.<br />

7


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

4. Waardering van het bewijs<br />

4.1. Deskundigenbewijs<br />

Bij het onderzoek ter terechtzitting is een aantal schriftelijke bescheiden aan de orde gekomen<br />

waarvan de vraag is of er daarbij sprake is van andere geschriften als bedoeld in de vijfde<br />

rubriek van artikel 344 lid 1 Sv, dan wel dat deze bescheiden ressorteren onder de vierde<br />

rubriek van dat artikel lid en moeten worden aangemerkt als verslagen van deskundigen.<br />

Het gaat daarbij om de navolgende schriftelijke bescheiden:<br />

1. Bij brief van 18 november 2002 (D/2) heeft H. de Ruiter, destijds voorzitter van de Raad<br />

van Commissarissen van Ahold, mr. S.E. Eisma, advocaat te ’s-Gravenhage, verzocht een<br />

onderzoek te doen naar alle feiten en omstandigheden betrekking hebbend op de<br />

beslissing van Ahold om ICA Ahold Holding AB (ICA Ahold) volledig te consolideren.<br />

Voorts naar feiten en omstandigheden betrekking hebbend op het bekend worden bij<br />

Ahold van de ICA control- en side letter.<br />

Dat heeft geleid tot een rapport van Eisma en zijn kantoorgenoot mr. J.M. van Dijk, dat bij<br />

brief van 13 januari 2003 (D/6) is aangeboden aan De Ruiter. Een “summary of<br />

conclusions” is aan het dossier toegevoegd onder D/3.<br />

2. In de loop van dat onderzoek is door Eisma een advies gevraagd aan prof. dr. J. Klaassen<br />

over het vraagstuk van consolidatie. Dat advies gedateerd 10 januari 2003 is als D/5 aan<br />

het dossier toegevoegd. Klaassen is in het onderzoek gehoord als getuige (G-4).<br />

3. Op 20 oktober 2003 is ten behoeve van het Functioneel Parket een rapport over<br />

consolidatie opgemaakt door prof. dr. M.P.A.J. Langendijk, externe verslaglegging<br />

Universiteit Nyenrode/Amsterdam (D/150).<br />

4. Door de rechtbank is als deskundige benoemd prof. dr. J.H.R. van de Poel, verbonden aan<br />

de Universiteit van Maastricht. Van zijn hand verschenen twee rapporten die zijn<br />

toegevoegd aan het dossier. Hij is als deskundige gehoord ter zitting overeenkomstig het<br />

bepaalde in artikel 343 Sv.<br />

5. Door de rechter-commissaris door de rechtbank belast met onderzoek in deze strafzaak is<br />

aan het dossier toegevoegd een tweetal rapporten d.d. 16 mei en 27 juni 2003 opgemaakt<br />

door personen werkzaam bij Wilmer Cutler & Pickering in samenwerking met<br />

PriceWaterhouseCoopers accountants. Het zijn rapporten ten behoeve van de Raad van<br />

Commissarissen van Ahold. Zij hebben betrekking op financial accounting, business<br />

practices van ICA Ahold AB Group en Ahold Corporate.<br />

6. Van de zijde van het Open baar Ministerie is als bijlage bij het requisitoir overgelegd een<br />

verslag van bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar het beleid en de gang van<br />

zaken van de naamloze vennootschap Ahold, als opgedragen door de Ondernemingskamer<br />

van het gerechtshof Amsterdam en gedeponeerd ter griffie van dat Hof op 30 maart 2006,<br />

waar het voor eenieder ter inzage lag.<br />

7. Bij dezelfde gelegenheid is door het Openbaar Ministerie overgelegd een rapport<br />

opgesteld door een viertal personen werkzaam bij de RSM Erasmus University te<br />

Rotterdam respectievelijk University of Iowa, d.d. 3 februari 2006 en getiteld: “Investor<br />

Relations, Reputational Bonding, and Corporate Governance: The Case of Royal Ahold”.<br />

8. Door de verdediging van Van der Hoeven is aan de rechtbank overgelegd een rapport over<br />

Algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving in de Verenigde Staten<br />

(US GAAP) d.d. 27 maart 2006, opgesteld door David Shapiro verbonden aan Kroll Inc.<br />

8


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Het Openbaar Ministerie<br />

Naar opvatting van het Openbaar Ministerie kunnen de hiervoor onder 1, 2, 3 en 6 genoemde<br />

bescheiden als deskundigenverslag worden gekwalificeerd. Ten aanzien van 4 vraagt het<br />

Openbaar Ministerie zich af of de deskundige wel voldoende onbevangen aan zijn opdracht is<br />

begonnen, omdat hij voordien contact heeft gehad met de verdediging van <strong>Meurs</strong>. Waar het<br />

de stukken: 5, 7 en 8 betreft is het Openbaar Ministerie van oordeel dat deze toelaatbaar zijn<br />

als bewijs op grond van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv.<br />

De verdediging<br />

De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich bij het navolgende standpunt van de verdediging van<br />

Van der Hoeven aangesloten.<br />

De verdediging van Van der Hoeven en ook Van der Hoeven zelf hebben zich bij het<br />

onderzoek ter terechtzitting uitgelaten over het hiervoor genoemde stuk 5. Samengevat<br />

hechten zij daaraan geen enkele waarde. Met name bij dupliek (tekstblokken 27-30) voeren zij<br />

aan dat onderzoekers van de Ondernemingskamer (hiervoor genoemd onder 6) bezwaarlijk<br />

kunnen worden aangemerkt als deskundigen omdat niet blijkt van enige specifieke<br />

deskundigheid. Bovendien, zo stelt de verdediging kan gelet op het vierde lid van artikel 301<br />

Sv ten bezware van Van der Hoeven geen acht worden geslagen op dit rapport, omdat het op<br />

geen enkel moment tijdens de behandeling ter zitting inhoudelijk aan de orde is gekomen.<br />

Standpunt van de rechtbank<br />

Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat - kortgezegd -<br />

het onderzoek van Eisma (1), niet als een verslag van deskundigen moet worden aangemerkt,<br />

maar als een ander geschrift als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Er is hier sprake van<br />

een onderzoek ingesteld door de huisadvocaat van Ahold. Onvoldoende blijkt uit het<br />

onderzoek ter zitting dat Eisma als ook zijn kantoorgenoot Van Dijk onpartijdig en<br />

onafhankelijk hun rapportage hebben opgesteld. De rechtbank komt daarmee terug op haar<br />

eerder ingenomen standpunt als verwoord op de zitting van 4 april 2006 direct voorafgaand<br />

aan het requisitoir.<br />

De rechtbank zal daarnaast van dit geschrift alleen met grote behoedzaamheid gebruik maken.<br />

Zij heeft met name aarzeling als het gaat om de wijze van verhoren van de betrokkenen, aan<br />

wie - zo is uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden - niet of nauwelijks het<br />

recht op wederhoor is toegestaan en aan wie ook bij het opmaken daarvan inzage in de<br />

opgemaakte verklaringen is onthouden.<br />

Ten aanzien van de punten 2, 3, 7 en 8 - waarover de verdediging zich niet specifiek heeft<br />

uitgelaten - is de rechtbank van oordeel dat dezen moeten worden gerekend tot<br />

deskundigenverslagen als bedoeld in rubriek 4 van het eerste lid van 344 Sv.<br />

Het betreft hier in alle gevallen bescheiden waaruit valt op te maken dat degenen die deze<br />

hebben opgesteld hebben verklaard over hetgeen hun wetenschap hen leert en daarbij hebben<br />

onderzocht en de feiten hebben gewaardeerd op basis van die deskundigheid. Hun verslagen<br />

voldoen ook aan de eis die artikel 299 lid 2 Sv stelt als het gaat om de vraag of hun verslagen<br />

met redenen zijn omkleed.<br />

Als het gaat om punt 4 is het de rechtbank duidelijk waarom het Openbaar Ministerie aan de<br />

orde stelt of de deskundige wel voldoende onbevangen aan zijn opdracht is begonnen. Dat<br />

Van de Poel als deskundige is aan te merken en dat zijn verslag dus valt onder meergenoemde<br />

9


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

vierde rubriek staat buiten kijf. Hij is als zodanig benoemd en heeft ter zitting een<br />

deskundigenverklaring afgelegd in de zin van artikel 343 Sv. Naar het oordeel van de<br />

rechtbank heeft Van de Poel door zijn rapport, het daarop gevolgde aanvullende rapport en<br />

zijn verhoor ter zitting de rechtbank er genoegzaam van overtuigd dat hij in onafhankelijkheid<br />

zijn rapporten heeft gemaakt en zijn verklaring heeft afgelegd. De omstandigheid dat hij in<br />

opdracht van verdachte <strong>Meurs</strong> onderzoek heeft verricht, maakt dat niet anders. Uit de daarop<br />

betrekking hebbende en door de verdediging van <strong>Meurs</strong> overgelegde stukken blijkt dat dat<br />

onderzoek beperkt van omvang is gebleven.<br />

Hoewel de verdediging, van met name Van der Hoeven, ernstig bezwaar maakt tegen de<br />

rapporten genoemd onder punt 5, is de rechtbank van oordeel dat ook deze twee rapporten als<br />

deskundigenverslagen mogen worden aangemerkt. Naar opvatting van de rechtbank zijn de<br />

personen die de verantwoordelijkheid dragen voor de inhoud van de rapporten, vakbekwaam<br />

te werk gegaan, zijn zij gebleven binnen een omlijnd vakgebied, hebben zij algemeen erkende<br />

inzichten toegepast en zijn tenslotte hun verslagen met redenen omkleed. De kwalificatie die<br />

Van der Hoeven aan deze rapporten heeft gegeven is, zo meent de rechtbank, op zichzelf<br />

genomen geen maatstaf. Ook de inhoud van de door de verdediging van Van der Hoeven<br />

overgelegde stukken in de klachtprocedure brengt de rechtbank niet op andere gedachten.<br />

Dan resteert punt 6; het verslag van bevindingen van onderzoekers van de<br />

Ondernemingskamer.<br />

De rechtbank volgt de visie van de verdediging niet als het gaat om de vraag of dit verslag als<br />

een deskundigenverslag in de zin van Strafvordering mag worden aangemerkt.<br />

Naar haar oordeel blijkt uit de inhoud van het rapport in voldoende mate dat onderzoekers<br />

vakbekwaam te werk zijn gegaan, hun werkgebied hebben omlijnd en daarbinnen zijn<br />

gebleven, een betrouwbare werkmethode vakkundig hebben toegepast zich hebben gebaseerd<br />

op algemeen erkende inzichten en die ook in hun analyse verstandig hebben toegepast. Voorts<br />

is niet gebleken dat zij niet onpartijdig zonder vooringenomenheid en in onafhankelijkheid<br />

hun verslag hebben gemaakt. Daarmee is ruimschoots voldaan aan de criteria alsook genoemd<br />

in NJ 1998, 404.<br />

De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat dit verslag van bewijs moet worden<br />

uitgesloten.<br />

Dat voert tot de slotsom dat punt 1, als hier voren genoemd wordt aangemerkt als een ander<br />

geschrift en de punten 2 tot en met 8 als deskundigenverslagen.<br />

Hoe vervolgens deze verslagen moeten worden gewaardeerd is een volgende stap die bij de<br />

rechtbank zelve ligt. Zij moet immers in verband met het beantwoorden van de vragen van<br />

348 en 350 Sv een oordeel geven over het deskundigenoordeel.<br />

Wat dan nog te beantwoorden resteert, is het verweer van de verdediging dat gelet op artikel<br />

301 Sv, ten bezware van verdachte geen acht mag worden geslagen op het verslag van<br />

onderzoekers (punt 6).<br />

Bij de beantwoording van dit verweer is van belang dat uit het onderzoek ter terechtzitting is<br />

gebleken dat de verdediging al een concept van het rapport bezat, terwijl de rechtbank<br />

daarover niet kon beschikken.<br />

Zodra het rapport openbaar was onder meer door publicatie daarvan op het internet bij<br />

ondermeer Ahold en het Financieel Dagblad - en dat was na de behandeling van de stukken<br />

op de zitting en voor dat het requisitoir een aanvang nam - heeft de rechtbank ter zitting het<br />

Openbaar Ministerie bevolen dat verslag over te leggen.<br />

10


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

De uitvoering van dat bevel kon overigens feitelijk achterwege blijven, omdat het Openbaar<br />

Ministerie het verslag bij requisitoir als bijlage heeft overgelegd.<br />

Voorts is van belang dat het verslag ter zitting aan de orde is gekomen en dat daarmee de<br />

externe openbaarheid is gediend. De interne openbaarheid was al gediend omdat de<br />

verdediging het rapport al voor de rechtbank kende. Uit het verslag blijkt immers<br />

(tekstblokken 31-38) dat het rapport in concept ter becommentariëring is voorgelegd aan alle<br />

verdachten.<br />

Het Openbaar Ministerie bij repliek en de verdediging bij pleidooi en dupliek konden op het<br />

verslag reageren. De verdediging heeft daaruit onderdelen geciteerd (zie met name dupliek<br />

verdediging Van der Hoeven, tekstblokken 108-135).<br />

Deze gang van zaken relativeert naar opvatting van de rechtbank de regel dat verzuim van 301<br />

lid 4 Sv de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting tot gevolg heeft.<br />

Verdachte(n) kenden het stuk, hebben het ter terechtzitting besproken en daaruit die<br />

onderdelen geciteerd waarvan zij menen dat die niet ten bezware van hen gelden maar juist<br />

ten faveure van henzelven. Onder die omstandigheid zijn de verdachten niet in hun<br />

verdediging geschaad en vindt de regel van artikel 301 lid 4 Sv in deze geen toepassing.<br />

5. Het bewijs<br />

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de<br />

feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.<br />

Hieronder volgt de zakelijk weergegeven opsomming van de inhoud en van de vindplaats van<br />

deze bewijsmiddelen, zoveel mogelijk in chronologische volgorde weergegeven, waarbij<br />

verwezen wordt naar de paginanummering in het originele papieren dossier.<br />

Functies en verantwoordelijkheden<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van Van der Hoeven (V-2/1 p 2) is hij in<br />

1985 tot de Raad van Bestuur van Ahold toegetreden. In eerste instantie vervult hij de taak<br />

van CFO (Chief Financial Officer). Van 1993 tot 1997 combineert hij deze functie met die<br />

van CEO (Chief Executive Officer). Vanaf 1997 tot 2003 is hij CEO.<br />

In het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p. 2) en Andreae<br />

(V-4/1 p. 2) staat dat <strong>Meurs</strong> en Andreae in 1997 zijn toegetreden tot de Raad van Bestuur van<br />

Ahold. Vanaf 1992 is <strong>Meurs</strong> binnen Ahold werkzaam, eerst als directeur administratie. <strong>Meurs</strong><br />

vervult vanaf 1997 de taak van CFO. Andreae is verantwoordelijk voor alle Europese<br />

activiteiten van Ahold. Fahlin is blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor (V-6/1 p.<br />

3) per 1 september 2001 lid van de Raad van Commissarissen geworden van Ahold. Vanaf<br />

januari 2002 is hij tevens lid van het Audit Committee.<br />

Blijkens een geschrift (D/445) is de vestigingsplaats van Ahold in de tenlastegelegde periode<br />

Zaandam, gemeente Zaanstad. Deloitte & Touche (D&T) is blijkens het ambtsedig procesverbaal<br />

van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p. 5) de externe accountant van Ahold vanaf 1997 tot<br />

heden. Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling AH/19 is D&T onder meer<br />

gevestigd in Amsterdam.<br />

JMR<br />

Blijkens een geschrift (D/178, p.4) is Ahold met Jerónimo Martins SGPS S.A. in 1992 een<br />

joint venture-overeenkomst aangegaan. Op basis van die overeenkomst heeft Ahold in de<br />

rechtspersoon Jerónimo Martins Retail (JMR) een belang van 49% verworven.<br />

11


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Blijkens genoemd geschrift (D/178, p.7 en 8) bestond de Raad van Bestuur van JMR uit 7<br />

leden waarvan Jerónimo Martins SGPS S.A. 4 leden aanwees en Ahold 3 leden. De Raad van<br />

Bestuur van JMR besloot blijkens het geschrift (D/178 p. 7) op basis van het<br />

unanimiteitsbeginsel Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p.<br />

3) is JMR vanaf 1992 tot en met 2001 volledig geconsolideerd.<br />

Uiteenzetting consolidatievoorschriften door Sterk<br />

Blijkens het geschrift D/391 p. 1-3 heeft de toenmalige Senior Vice President Administratie<br />

van Ahold, Sterk, d.d. 28 augustus 1992 een (concept) memo aan de leden van de Raad van<br />

Bestuur en het Audit Committee gestuurd. In dit memo geeft Sterk een overzicht van de<br />

wijze waarop volgens hem de deelneming Pingo Doce (de rechtbank begrijpt: JMR) in de<br />

jaarrekening van Ahold moet worden opgenomen. Zijn conclusie is dat gegeven de feiten van<br />

dat moment JMR niet kan worden gerekend tot een groep maar dat gezien de ontwikkelingen<br />

in de toekomst waarbij Ahold toch meer wil zijn dan een financier volledige consolidatie naar<br />

Nederlands jaarrekeningenrecht mogelijk is. Ten aanzien van US GAAP concludeert Sterk dat<br />

in geval er geen meerderheidsbelang is, de enige toegestane methode de<br />

vermogensmutatiemethode is. Hij concludeert evenwel dat wij (de rechtbank begrijpt: Ahold)<br />

de vermogensmutatiemethode niet willen en adviseert uiteindelijk tot volledige consolidatie<br />

zowel naar Nederlands als naar Amerikaans jaarrekeningenrecht.<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van getuige Sterk (G-25/1 p.4) is de<br />

beslissing om te consolideren destijds genomen binnen de Raad van Bestuur en is het<br />

concept-memo uitgebreid besproken met de leden van het Audit Committee, de Raad van<br />

Bestuur en met de externe accountant D&T. De parafen die boven aan het memo staan zijn<br />

volgens Sterk van Van Dam en Coster, beiden van D&T.<br />

Bompreço<br />

In geschrift D/132 (Shareholders’ Agreement, d.d. 23 december 1996, p. 1) staat dat het de<br />

intentie is van Ahold en Bompreço S.A. dat ieder van hen 50% van de stemgerechtigde<br />

aandelen in Bompreço S.A Supermercados do Nordeste (verder Bompreço) zullen gaan<br />

houden.<br />

In genoemde shareholders agreement is verder onder meer het volgende opgenomen:<br />

- beide partners hebben het recht een gelijk aantal leden van de board van Bompreço te<br />

benoemen;<br />

- major decisions worden binnen genoemde board met een gewone meerderheid van<br />

stemmen genomen; voor sommige beslissingen (zie art. 4.4) is een meerderheid van<br />

75% vereist;<br />

- een deadlock event procedure (art. 6.1 sub vi);<br />

Volgens het deskundigenrapport Verslag van bevindingen (onderzoek opgedragen door de<br />

Ondernemingskamer) van 28 maart 2006 (tekstblok 153) heeft Ahold door ondertekening van<br />

een Stock Assignment and Transfer Agreement (indirect) 50% van het stemgerechtigde<br />

aandelenkapitaal in Bompreço verkregen.<br />

Blijkens een geschrift (D/101, zijnde het jaarverslag van Ahold over 2000, p.32) heeft Ahold<br />

in juni 2000 de resterende stemgerechtigde aandelen van haar joint venture-partner Bompreço<br />

overgenomen.<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p.10) is<br />

Bompreço is vanaf 1996 tot en met 2000 volledig geconsolideerd.<br />

12


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

In geschrift D/102 (Jaarverslag 2001) staat dat Ahold Bompreço (inmiddels een 100%<br />

deelneming) ook over 2001 volledig consolideerde.<br />

Uiteenzetting consolidatievoorschriften door Deloitte & Touche<br />

In het geschrift zijnde een brief van D&T aan Ahold d.d. 5 september 1997, waarin de<br />

‘huidige richtlijnen voor het consolideren van jointventures volgens Nederlandse en<br />

Amerikaanse verslaggevingvoorschriften’ worden uiteengezet (D/142 p. 1-8), staat ten<br />

aanzien van Nederlandse verslaggevingregels onder meer:<br />

“Indien uit de joint venture overeenkomst niet blijkt dat één van de partners de<br />

doorslaggevende invloed heeft op het beleid, maar deze invloed uit de feitelijke situatie blijkt,<br />

betekent dit dat de joint venture door de partner geïnterpreteerd kan worden als<br />

groepsmaatschappij. De interpretatie of er sprake is van een groepsmaatschappij op grond van<br />

de feitelijke omstandigheden dient gemaakt te worden door iedere partner afzonderlijk.”<br />

Ten aanzien van de Amerikaanse voorschriften concludeert D&T onder meer dat:<br />

“Indien minder dan 50% van de aandelen in het bezit zijn en er is desondanks sprake van<br />

substantive control mag er in sommige situaties toch (de rechtbank begrijpt: volledig) worden<br />

geconsolideerd. Deze situaties zijn afhankelijk van de inschatting van de feitelijke substantive<br />

control. Uit de joint venture overeenkomst of statuten dient de feitelijke control reeds te<br />

blijken.”<br />

Vergadering van de Raad van Bestuur van Ahold op 27 oktober 1997<br />

Uit het geschrift, zijnde de notulen van de vergadering van de Raad van Bestuur op 27<br />

oktober 1997 (D/304 p. 1-2), waarbij onder andere Andreae, Van der Hoeven en <strong>Meurs</strong><br />

aanwezig waren, blijkt dat wanneer Van der Hoeven vraagt hoe het staat met de consolidatie<br />

<strong>Meurs</strong> vervolgens uitlegt dat er volgens US GAAP partieel geconsolideerd mag worden. “Dat<br />

willen we (de rechtbank begrijpt: de Raad van Bestuur van Ahold) echter niet. Het idee is om<br />

Disco volledig te consolideren.”<br />

Disco Ahold<br />

In geschrift D/133 (‘Shareholdersagreement, d.d. 13 januari 1998, p. 1) staat dat Ahold<br />

Americas Holdings Inc. en Velox Retail Holdings, een op de Kaaiman eilanden gevestigde<br />

rechtspersoon ieder 50% van de stemgerechtigde aandelen in Disco International Holdings<br />

N.V. (Disco Ahold) zullen gaan houden. Volgens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal<br />

van ambtshandeling AH/14, p. 9, is Ahold Americas Holdings Inc. een 100%<br />

dochteronderneming van Ahold.<br />

De naam Disco International Holdings N.V. is - blijkens het deskundigenrapport Verslag van<br />

bevindingen (onderzoek opgedragen door de Ondernemingskamer) van 28 maart 2006<br />

(tekstblok 202) - op 9 juni 1998 gewijzigd in Disco Ahold International Holdings N.V.<br />

In genoemde shareholders agreement is verder onder andere het volgende opgenomen:<br />

- dat de board met gewone meerderheid beslist, zij het dat voor bepaalde besluiten<br />

(‘major decisions’) unanieme besluitvorming is vereist (section 3.5);<br />

- dat ieder het recht heeft een gelijk aantal leden van de board te benoemen (section<br />

3.1);<br />

- een deadlock event bepaling (p. 4).<br />

Blijkens het deskundigenrapport Verslag van bevindingen (onderzoek opgedragen door de<br />

Ondernemingskamer) van 28 maart 2006 (tekstblok 202) heeft Velox Retail Holdings op 13<br />

januari 1998 1250 B-aandelen in Disco Ahold aan Ahold Americas Holdings Inc.<br />

overgedragen, waarmee een 50/50 verhouding, zoals weergegeven in de bovenstaande<br />

Shareholders Agreement, werd gecreëerd.<br />

13


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

In voornoemd deskundigenrapport staat voorts (tekstblok 212) dat de Shareholders<br />

Agreement gebaseerd is op een joint ventures/consensusmodel hetgeen onder andere blijkt uit<br />

het feit dat de overeenkomst eindigt als ‘één der partijen in termen van beneficial ownership<br />

onder 50% zakt’. Blijkens dit rapport (tekstblok 215) is op 1 september 1999 de Shareholders<br />

Agreement gewijzigd en wel in die zin dat indien een aandeelhouder minder dan 33 1/3 % van<br />

de aandelen bezit de overeenkomst beëindigd wordt.<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling AH/14 p. 10<br />

- heeft Ahold op 17 juli 2001 haar belang in Disco Ahold uitgebreid van 50% naar 59%;<br />

doch bracht dit geen verandering in de eis van unanieme besluitvorming voor major<br />

decisions; en<br />

- heeft Ahold op 30 juli 2002 een belang van meer dan 66,7 % in Disco Ahold gekregen<br />

waardoor de shareholders agreement niet meer gold.<br />

Volgens het geschrift D/189 (zijnde het ‘Jaarverslag 2002’ van Ahold, p. 62) heeft Ahold in<br />

augustus 2001 haar belang in Disco Ahold tot 100% uitgebreid.<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> ( V-3/1 p.10) is<br />

Disco Ahold vanaf 1998 tot en met 2001 volledig geconsolideerd.<br />

Vraagtekens Deloitte & Touche omtrent consolidatie<br />

Blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuige Wennink bij de rechter-commissaris<br />

(p. 8) accepteerde het US National Office van D&T in maart 1998, bij werkzaamheden ten<br />

aanzien van de Form 20-F 1997, de consolidatie in 1997 nog wel, maar voor de toekomst<br />

moest er beter bewijs komen.<br />

Uiteenzetting consolidatievoorschriften door Bouma<br />

In het geschrift (D/277) zijnde het memo van 16 maart 1998 aan Wennink (D&T) zetten<br />

Bouma en Bos (Ahold) de redenen van Ahold uiteen die volgens Ahold consolidatie van<br />

onder andere JMR en Bompreço onder Dutch- en US GAAP rechtvaardigen.<br />

Vergadering van de Raad van Bestuur van Ahold op 6 juli 1998<br />

Vervolgens vindt er blijkens het geschrift D/248 p. 1-2 op 6 juli 1998 een vergadering van de<br />

Raad van Bestuur plaats. Uit de notulen van de vergadering, waarbij onder andere Andreae,<br />

Van der Hoeven en <strong>Meurs</strong> aanwezig waren, blijkt dat consolidatie aan de orde is geweest.<br />

<strong>Meurs</strong> meldt ten aanzien van Bompreço dat Ahold uiteindelijk voor 50% economisch<br />

eigenaar zal zijn, dat Juan Carlos (de rechtbank begrijpt: Mendonça) voor 35% economisch<br />

eigenaar zal zijn en dat de overige 15% op de beurs blijft. <strong>Meurs</strong> verklaart verder: “Wij hopen<br />

alsdan Bompreço ‘met recht’ te kunnen consolideren.”<br />

Discussie tussen Ahold en Deloitte & Touche mbt consolidatie onder US GAAP<br />

Op 13 juli 1998 vindt er dan blijkens het geschrift D/294 een bespreking plaats met D&T .<br />

Ter voorbereiding van deze bespreking stuurt Bouma een memo van 10 juli 1998 met als<br />

onderwerp ‘consolidation of JV's under US GAAP’.<br />

Brief 24 augustus 1998<br />

Blijkens het geschrift D/143 stuurt Van den Dries D&T op 24 augustus 1998 een brief aan<br />

<strong>Meurs</strong> waarin onder meer het volgende staat.<br />

“As discussed in our letter dated September 5, 1997 and during several subsequent meetings, it<br />

was concluded that it is only possible to consolidate a joint venture under US GAAP if the<br />

company has substantive control (see attached copy). Based on US GAAP criteria for<br />

consolidation and the evidence available during our audit procedures regarding the 1997<br />

14


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

financial statements we concluded, after consultation with our US National Office, that<br />

consolidation for the majority of the Ahold joint ventures was not acceptable under US<br />

GAAP. However, based on representations from and firm beliefs of Ahold representatives that<br />

the company had the intention to adjust the joint venture agreements (either the contract itself<br />

or by using side letters), the current accounting treatment of full consolidation was continued<br />

in the financial statements 1997 (onderstrepingen Rechtbank).” .<br />

Vergadering van de Raad van Bestuur van Ahold op 7 september 1998<br />

Blijkens het geschrift D/249 p. 1-2 werd het onderwerp consolidatie vervolgens op de agenda<br />

gezet voor de vergadering van de Raad van Bestuur van 7 september 1998. Ter behandeling<br />

werd de brief van 24 augustus 1998 bijgevoegd. Aanwezig waren onder andere Andreae, Van<br />

der Hoeven, <strong>Meurs</strong> en Noddle. Blijkens de notulen is de brief D/143 besproken:<br />

“<strong>Meurs</strong> refers to the relevant letter of Deloitte & Touche. He explains that Deloitte &<br />

Touche has concluded that Ahold is in breach of US GAAP standards. Our Brazilian<br />

joint venture (de rechtbank begrijpt: Bompreço) is seen as the main problem(…).<br />

<strong>Meurs</strong> also intends to send a letter in which will be explained that ultimately we have<br />

control.”<br />

Control letter Bompreço<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/18 p.9) heeft <strong>Meurs</strong> een<br />

eerste concept control letter d.d. 9 september 1998 opgesteld. Deze brief is blijkens het<br />

geschrift D/239 p. 1-2 vervolgens door Ahold aan D&T gegeven. Waarna D&T in overleg<br />

met hun US National Office heeft afgestemd wat er in de door hun gewenste control letter zou<br />

moeten komen te staan. Volgens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte<br />

<strong>Meurs</strong> (V-3/18, p. 11) is het concept (het geschrift D/131 p. 1-3) vervolgens bij fax van 26<br />

oktober 1998 door <strong>Meurs</strong> aan Marcello Silva (medewerker van Bompreço) gestuurd. Blijkens<br />

het geschrift D/661 p. 40 wordt in het zogenoemde maandagochtendgebed van 30 november<br />

1998 melding gemaakt van het verzenden van de conceptbrief aan Bompreço. Nadien blijkt<br />

dat van de zijde van Bompreço een toevoeging wordt verlangd. Ook de voorgestelde<br />

toevoeging wordt door D&T Nederland aan D&T USA voorgelegd. Blijkens het geschrift D<br />

257 stelt Zeyher (D&T USA) dan voor om geen wijzigingen aan te brengen. Zij sluit haar email<br />

af met: “Thanks and happy holidays”.<br />

Management letter Deloitte & Touche 1998<br />

Blijkens het geschrift D/324 staat in de management letter van Deloitte & Touche aan de<br />

Raad van Commissarissen, het Audit committee en de Raad van Bestuur, inzake de “financial<br />

statements” van Ahold over het jaar 1998, op p. 4 onder de subparagraaf “Joint venture<br />

accounting”:<br />

“During the year, we have had several discussions with management regarding joint venture<br />

accounting. It was concluded that it is only possible to consolidate a joint venture if Ahold has<br />

substantive control. Based on representations from management, the company is amongst<br />

others investigating whether an explicit adjustment of certain joint venture agreements is<br />

possible which will continue to enable Ahold to consolidate the joint ventures under both<br />

Dutch and US GAAP. A draft side letter was drawn up by management and reviewed by our<br />

National Office in the USA. Management is aware of the importance and is in the process of<br />

solving this issue as soon as possible. The side letter for the Brazilian joint venture is currently<br />

being negotiated. Other joint ventures are still being discussed with management.”<br />

Verder staat op p. 11:<br />

“We have not had any disagreements with management related to matters that are material to<br />

the Company’s 1998 financial statements.”<br />

15


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Jaarverslag / Form 20-F Ahold 1998<br />

Uit de geschriften D/99 en D/119 volgt dat het jaarverslag over 1998 van 9 maart 1999 is, en<br />

dat de Form 20-F 1998 van 12 april 1999 is. Daarin zijn opgenomen de geconsolideerde<br />

cijfers van JMR, Bompreço en Disco Ahold.<br />

Control- en sideletter Bompreço<br />

Blijkens een geschrift met reference AMM/bm 1696c (D/137 p. 2/5) inzake Bompreço is de<br />

zogenaamde control letter gedateerd 12 mei 1999 en ondertekend door <strong>Meurs</strong> en Mendonça<br />

(namens Bompreçopar te Recife, Brazilië). In de control letter staat onder meer het volgende<br />

te lezen:<br />

“However, Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders’<br />

Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are<br />

unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve that issue will<br />

in the end be decisive”<br />

Blijkens een geschrift (D/137 p. 5/5) is de zogenaamde side letter gedateerd 17 mei 1999. In<br />

de side letter staat onder meer het volgende:<br />

“Aware of the contents of your letter of May 12, 1999’s letter, reference AMM/bm 1696c, this<br />

is to inform you that we do not agree with the interpretation given by you of our Shareholders’<br />

Agreement.”<br />

Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 6 maart 2006 p. 7 herkent <strong>Meurs</strong> de<br />

handtekening van Mendonça op p. 5/5 van document D/137. De andere handtekeningen op p.<br />

5/5 zijn volgens <strong>Meurs</strong> van hemzelf en van de medeverdachte Van der Hoeven. Ook Van der<br />

Hoeven en Mendonça hebben blijkens de processen-verbaal op de terechtzitting hun<br />

handtekening op D/137 p. 5/5 herkend.<br />

Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/19 p. 2 en<br />

V-3/18 p. 6) neemt <strong>Meurs</strong> aan dat hij de control letter in Zaandam heeft getekend op 12 mei<br />

1999 en verklaart hij de side letter te hebben getekend op 21 mei 1999 te Zaandam.<br />

Paiz Ahold<br />

In geschrift D/134 (Shareholders’ Agreement, d.d. 21 december 1999, p.1) staat dat het de<br />

intentie van Ahold Guatemala B.V. en Coban Holdings Inc is, dat ieder van hen 50% van de<br />

stemgerechtigde aandelen in Paiz Ahold N.V. (Paiz Ahold), een op de Nederlandse Antillen<br />

gevestigde vennootschap, zal gaan houden.<br />

Volgens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling AH/15, p. 9, is Ahold<br />

Guatemala B.V. een 100% dochteronderneming van Ahold. Blijkens deze ambtshandeling<br />

hield Paiz Ahold 80,5% van het aandelenkapitaal van La Fraqua S.A, de grootste supermarkt-<br />

en hypermarkt onderneming in Guatemala.<br />

In genoemde shareholders agreement is verder onder meer het volgende opgenomen:<br />

- voor ‘major decisions’ geldt - zolang de oorspronkelijke aandeelhouders tenminste 30%<br />

van de aandelen bezitten - unanieme besluitvorming (section 4.5);<br />

- partijen benoemen ieder eenzelfde aantal supervisory directors;<br />

- een deadlock event procedure<br />

Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling AH/15, pagina 10,<br />

houden Ahold en Coban Holdings Inc. vanaf 21 december 1999 daadwerkelijk 50% van de<br />

aandelen in Paiz Ahold.<br />

16


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

In het deskundigenrapport Verslag van bevindingen (onderzoek opgedragen door de<br />

Ondernemingskamer) van 28 maart 2006 wordt in tekstblok 246 geconcludeerd dat het<br />

aannemelijk is dat binnen Paiz Ahold sprake was van juridische gezamenlijke zeggenschap<br />

door Ahold en Coban Holdings Inc.<br />

Blijkens het Ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p.10) is Paiz<br />

Ahold in 2000 en 2001 volledig geconsolideerd.<br />

In geschrift D/100 (Jaarverslag 1999) staat dat Ahold Paiz Ahold ook over 1999 volledig<br />

consolideerde.<br />

ICA Ahold<br />

Blijkens geschrift D/130 p. 3-5 zijn de onderhandelingen terzake van de nieuw te vormen<br />

joint venture ICA Ahold in juli 1999 gestart. In het ambtsedig proces-verbaal van<br />

ambtshandelingen (AH/12 p. 7) staat dat die onderhandelingen in december 1999 zijn<br />

voortgezet met op 7 december 1999 een bespreking in “De Walvis”. Daaropvolgend wordt op<br />

9 december 1999 de Heads of Agreement (D/73) ondertekend. In dit geschrift is vastgelegd<br />

dat Ahold enerzijds en Canica AS (Canica) en ICA Förbundet AB (ICA Förbundet)<br />

anderzijds (de laatste twee rechtspersonen worden in de stukken en het vonnis ook wel<br />

aangeduid als de Partners) gelijke zeggenschap krijgen in ICA Ahold (onderdeel 1.5 en 2.1<br />

van de overeenkomst) en dat uiteindelijk de stemgerechtigde aandelen als volgt zullen worden<br />

verdeeld:<br />

- Ahold: 50%<br />

- ICA Förbundet AB: 30%<br />

- Canica AS: 20%<br />

Tevens is in dit geschrift het ICA Idea opgenomen, dat - volgens onderdeel 2.1. - kort gezegd<br />

inhoudt dat Zweedse, met ICA Förbundet verbonden retailers zelfstandig zijn en dat zij<br />

toegang hebben tot schaalvoordelen van de ICA Group. In genoemd onderdeel 2.1. staat<br />

tevens dat Ahold en de Partners ermee instemmen dat het ICA Idea zonder toestemming van<br />

ICA Förbundet geen wezenlijke verandering zal ondergaan.<br />

In een door de Partners (Canica en ICA Förbundet) op 24 februari 2000 ondertekende<br />

Partners Agreement (geschrift D/116, bijlage bij de Shareholders Agreement, onder 2.5) staat<br />

dat de Shareholders Agreement gebaseerd is op een<br />

“fifty-fifty balance of influence between on the one hand Ahold and on the other hand the<br />

Partners…. and this balance is based upon that the Partners in matters where this is provided<br />

for in the Shareholders Agreement, will act or vote in accordance with mutually agreed<br />

positons.”<br />

Blijkens geschrift D/116 is eveneens op 24 februari 2000 een shareholders agreement door<br />

Ahold, Canica en ICA Förbundet, getekend.<br />

In de shareholders agreement is onder meer het volgende opgenomen:<br />

- Een gelijke verdeling van het stemgerechtigde aandelenkapitaal over Ahold en de Partners<br />

(50/50);<br />

- Een gelijke verdeling van de Boardleden (Ahold vier en de Partners vier);<br />

- Boardbeslissingen dienen in consensus genomen te worden;<br />

- ‘Major decisions’ dienen altijd in de Board besproken te worden;<br />

- Indien geen consensus bereikt kan worden is sprake van een Deadlock;<br />

- De Deadlock-procedure voorziet in ‘mediation’ en ‘arbitration’;<br />

- Het ICA idee is uitgesloten van de Deadlock-procedure.<br />

17


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

De joint venture ICA Ahold is - blijken het deskundigenrapport Verslag van bevindingen<br />

(onderzoek opgedragen door de Ondernemingskamer) van 28 maart 2006 (tekstblok 278) op<br />

27 april 2000 van start gegaan, zodat Ahold vanaf die datum 50% van de aandelen heeft<br />

verkregen.<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p.10) is ICA<br />

Ahold in 2000 en 2001 volledig geconsolideerd.<br />

Management letter Deloitte & Touche 1999<br />

Blijkens het geschrift D/326 staat in de management letter van D&T, gedateerd 1 maart 2000,<br />

aan Raad van Commissarissen, Audit Committee en Raad van Bestuur staat, inzake de<br />

geconsolideerde “financial statements” van Ahold over het jaar 1999 (D/326) op p. 3 onder de<br />

subparagraaf “Joint venture accounting”:<br />

“We have had several discussions during the past two years with management regarding joint<br />

venture accounting. It was concluded that it is only possible to consolidate a joint venture if<br />

Ahold has substantive control. Even if Ahold owns only 50% of the shares substantive control<br />

may exist when Ahold controls the Board of Directors, has the ability to sell the investee’s<br />

assets, has guaranteed debt, is an integral part of the Company’s business etc. A conclusion on<br />

the substantive control should be based on the actual facts and circumstances.<br />

Recommendation:<br />

We strongly advise to further investigate the above for other existing joint ventures and<br />

participations (such as with respect to JMR, Disco, Santa Isabel and the new joint venture with<br />

ICA), and also given the recent discussions relating to “immaterial” misapplications of GAAP<br />

and materiality.”<br />

Verder staat op p. 6:<br />

“We have not had any disagreements with management related to matters that are material to<br />

the Company’s 1999 financial statements.”<br />

Jaarverslag Ahold 1999<br />

Blijkens het geschrift D/100 is het jaarverslag over 1999 van 7 maart 2000. In de jaarrekening<br />

zijn JMR, Bompreço, Disco Ahold en Paiz Ahold volledig geconsolideerd.<br />

Blijkens een geschrift zijnde de notulen van de Raad van Commissarissen op 6 maart 2000<br />

(D/322 p. 1 en 4) waarbij aanwezig waren Van der Hoeven, <strong>Meurs</strong> en Van den Dries zegt<br />

<strong>Meurs</strong> over de Delaoitte & Touche-reporting het volgende:<br />

“Mr. <strong>Meurs</strong> explained that Ahold for the time being will continue have two reportings; both<br />

Us GAAP and Dutch GAAP. To the question of mr. Perry, mr. Van der Hoeven answered that<br />

to show full consolidation is important from purchasing point of view towards suppliers.”<br />

Meer vraagtekens Deloitte & Touche omtrent consolidatie<br />

Blijkens het geschrift D/187 p 1-16 wordt op 3 april 2000 een memo opgesteld door Van<br />

Ittersum (Ahold) en Van der Vegte (D&T) over JMR en Disco Ahold. Deze memo wordt op 4<br />

april 2000 door Van der Vegte per e-mail voorgelegd aan Osnoss (D&T USA). Osnoss<br />

reageert met een e-mail inzake “Ahold consolidation Issues” aan Bakkes, Van Dam en Van<br />

der Vegte van D&T. Hierin staat onder meer:<br />

“Further to our discussion today, I think you might find the attached 1998 consultation<br />

memorandum interesting. As you can see, there were detailed discussions with Wilton an<br />

Ahold’s consolidation issues, and the conclusion then was the same as mine was today. (…)<br />

Subsequent to this consultation, A(hold) was able to change the agreements related to these<br />

joint ventures to eliminate the ability of the other joint venture partners to veto actions related<br />

to operating and capital budgets and hiring, firing, and setting the compensation of<br />

18


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

management. We agree that these changes to the agreements give A exclusive control over<br />

ongoing major and central operations. Therefore, we believe it is appropriate for A(hold) to<br />

consolidate these joint ventures.”<br />

Gelet op het geschrift D/279 wilde Osnoss voor JMR en Disco Ahold ook control letters.<br />

Blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuige Bakkes bij de rechter-commissaris heeft<br />

D&T Nederland dit met Van der Hoeven besproken. Van der Hoeven heeft vervolgens met de<br />

baas van D&T USA, Kangas, gesproken en er is toen een compromis bereikt. Ahold zou zo<br />

spoedig mogelijk met de control letters komen.<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling AH/25 (p. 248-249) is er voor<br />

JMR nooit een control letter verkregen, maar de accountants gingen akkoord met de stelling<br />

van Ahold dat JMR niet materieel was<br />

Form 20-F Ahold 1999<br />

Uit het geschrift D/120 volgt dat de Form 20-F 1999 uiteindelijk op 12 april 2000 is<br />

ondertekend.<br />

Control- en side letter Disco Ahold<br />

Blijkens een geschrift met reference AMM/bm 2028 (D/138 p. 2/4) inzake Disco Ahold is de<br />

zogenaamde control letter gedateerd 14 april 2000 en ondertekend door <strong>Meurs</strong> en Peirano<br />

(namens Grupo Velox te Buenos Aires, te Argentinië). In de control letter staat onder meer<br />

het volgende te lezen:<br />

“However, Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders ’<br />

Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are<br />

unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve that issue will<br />

in the end be decisive”<br />

Blijkens een geschrift (D/138 p. 4/4) is de zogenaamde side letter gedateerd 19 april 2000.<br />

Deze brief is door <strong>Meurs</strong> en Peirano ondertekend. <strong>Meurs</strong> tekent met agreed op 25 april 2000.<br />

In de side letter staat onder meer het volgende:<br />

“Aware of the contents of your letter of April 14, ref. AMM/bm2028, this is to inform you that<br />

we do not agree with the interpretation given by you of our Shareholders’ Agreement.”<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/8 p.1) is de control letter<br />

opgemaakt in Zaandam.<br />

Emissie mei 2000<br />

Uit het geschrift D/374 blijkt dat Ahold op 28 april 2000 bekend maakt dat zij een<br />

wereldwijde emissie zal starten van circa 3 miljard euro. Blijkens het proces-verbaal van<br />

ambtshandeling AH/47 is in een eerder persbericht (D/434) gemeld dat de opbrengst wordt<br />

gebruikt voor de financiering van de overname van US Foodservice en de joint venture ICA<br />

Ahold en nog wat andere kleinere overnames. Inschrijven op de emissie is mogelijk van 1 mei<br />

2000 tot en met 15 mei 2000. De voorlopige prospectus zal beschikbaar zijn vanaf 1 mei<br />

2000. Naast de prospectus ( D/106) en persberichten wordt ook informatie gegeven tijdens de<br />

roadshows en analistenbijeenkomsten.<br />

Volledige consolidatie ICA Ahold?<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling AH/47 (p. 11) bleef de volledige<br />

consolidatie van ICA Ahold een discussiepunt tot de tweede week van april 2000. Toen heeft<br />

er een conference call plaatsgevonden met de banken, de advocaten van de banken, D&T,<br />

Verhelst en Van Ittersum.<br />

19


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

De eindconclusie was dat als D&T akkoord zou gaan van de consolidatie de banken dit ook<br />

zouden doen. Van Ittersum zou een memo schrijven inzake het standpunt van Ahold en op<br />

basis daarvan zou verder worden gesproken Dit memo is blijkens het geschrift D/161 van 19<br />

april 2000. Op 21 april 2000 mailt Van Ittersum dat <strong>Meurs</strong> haar had gezegd dat de side letter<br />

er zou komen, hetgeen blijkt uit geschrift D/192. De consentletter van D&T waarin zij<br />

toestemming geeft voor volledige consolidatie is blijkens het geschrift D/406 van 15 mei<br />

2000. Uit geschrift D/190 blijkt dat op 28 april 2000 het voorlopig prospectus al is<br />

uitgegeven.<br />

Control- en side letter ICA Ahold<br />

Blijkens een geschrift met reference JGA/bm2032 (D/139 p. 2/4) inzake ICA Ahold is de<br />

zogenaamde control letter gedateerd 2 mei 2000 en ondertekend door Andreae, Fahlin<br />

(namens ICA Förbundet te Solna, Zweden) en Hagen (namens Canica te Oslo, Noorwegen).<br />

In de control letter staat onder meer het volgende te lezen:<br />

“However, Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders ’<br />

Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are<br />

unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve that issue will<br />

in the end be decisive”<br />

Blijkens een geschrift (D/139 p. 4/4) is de zogenaamde side letter gedateerd 5 mei 2000. Deze<br />

brief is door Andrea, Fahlin en Hagen ondertekend. In de side letter staat onder meer het<br />

volgende:<br />

“Aware of the contents of your letter of May 2, 2000, ref. JGA/bm2032, this is to inform you<br />

that we do not agree with the interpretation given by you of our Shareholders’ Agreement.”<br />

In het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/5 p. 3) staat dat de<br />

opmaak van de control letter op initiatief van <strong>Meurs</strong> is gebeurd en dat hij de tekst heeft<br />

gemaakt. De control letters van Bompreço en Disco Ahold hebben als basis gediend. Zijn<br />

secretaresse, B.M. McKay, heeft deze control letter vervolgens uitgetikt.<br />

Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2006 herkennen verdachten Fahlin ( p.<br />

6) en Andreae (6) hun handtekeningen onder de genoemde brieven.<br />

Blijkens het geschrift D/165, zijnde een e-mail d.d. 12 mei 2000 van Van der Vegte aan Van<br />

den Dries, Bakkes en van Dam, heeft D&T de control letter inzake ICA Ahold ontvangen.<br />

Control- en side letter Paiz Ahold<br />

Blijkens een geschrift met reference AMM/bm2063 (D/140 p. 2/5) inzake Paiz Ahold is de<br />

zogenaamde control letter gedateerd 10 juli 2000 en ondertekend door <strong>Meurs</strong> en namens La<br />

Fragua S.A. te Guatemala op 31 augustus 2000. In de control letter staat onder meer het<br />

volgende te lezen:<br />

“However, Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders ’<br />

Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are<br />

unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve that issue will<br />

in the end be decisive”<br />

Blijkens het proces verbaal van terechtzitting van 6 maart 2006 p. 8 inzake <strong>Meurs</strong> herkent<br />

<strong>Meurs</strong> de handtekening op dit document van Carlos Paiz.<br />

Blijkens een geschrift (D/140 p. 5/5) is de zogenaamde side letter gedateerd 18 september<br />

2000. Deze brief is door <strong>Meurs</strong> en Paiz ondertekend. <strong>Meurs</strong> tekent met agreed op 23 oktober<br />

2000. In de side letter staat onder meer het volgende:<br />

“I have now discussed with the shareholders of Coban Holdings Inc. (Coban) the<br />

interpretation contained in your letter dated July 10, 2000, Ref.: AMM/bm2063.<br />

According to your said letter Ahold understands that to the best interpretation of the<br />

Shareholders’ Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue<br />

20


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

which we are unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve<br />

that issue will in the end be decisive. We do not agree with such interpretation.<br />

Our interpretation of the Shareholders Agreement for Paiz-Ahold, N.V. is that all (major)<br />

decisions with regard to Paiz-Ahold N.V. will be made in consensus between you on one side<br />

and Coban on the other side.”<br />

Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/10 p. 1 en 2)<br />

is de control letter door mevrouw McKay in Zaandam getypt in zijn opdracht.<br />

Jaarverslag / Form 20-F Ahold 2000<br />

Uit de geschriften D/101 en D/121 volgt dat het jaarverslag 2000 is vastgesteld op 6 maart<br />

2001 en Form 20-F 2000 op 9 april 2001. In daarin opgenomen jaarrekening zijn volledig<br />

geconsolideerd ICA Ahold (vanaf 1 mei 2000), Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold en JMR.<br />

Management letter Deloitte & Touche 2001<br />

Blijkens het geschrift D/307 staat in de managementletter van D&T, gedateerd 28 februari<br />

2001, aan de Raad van Commissarissen, Audit Committee en Raad van Bestuur staat inzake<br />

de geconsolideerde “financial statements” van Ahold over het jaar 2000 op p. 13 onder meer:<br />

“We have had several discussions with management during previous years concerning the<br />

accounting for joint ventures under US GAAP. Ahold believes that they may consolidate<br />

based on the fact that they control the partnerships. This conclusion is further substantiated by<br />

actions since the moment Ahold entered into the different partnerships. Note that for Disco<br />

and ICA partnerships control letters were obtained. With respect to the JMR partnership we<br />

have concerns whether Ahold has actual control and have therefore included this partnership<br />

in our evaluation of misstatements under US GAAP for the year 1999. We will do the same<br />

for 2000 but believe that the effect of the unadjusted differences, including the potential effect<br />

of pro-rata consolidation of JMR (which is acceptable under Dutch GAAP), are not material to<br />

the condensed balance and statement of earnings for 2000 under US GAAP as included in the<br />

financial statements on Form 20-F. Net earnings or stockholders’s equity under US GAAP are<br />

not impacted by pro-rata or integral consolidation. We remain concerned that the SEC may<br />

question your joint venture accounting.”<br />

Verder staat op p. 14:<br />

“We have not had any disagreements with management related to matters that are material to<br />

the Company’s 2000 financial statements.”<br />

Jaarverslag / Form 20-F Ahold 2001<br />

Uit de geschriften D/102 en D/121 volgt dat het jaarverslag 2001 is vastgesteld op 7 maart<br />

2002 en de Form 20-F 2001 op 9 april 2002. In de daarin opgenomen cijfers zijn ICA Ahold,<br />

Disco Ahold, Paiz Ahold en JMR volledig geconsolideerd.<br />

Management letter Deloitte & Touche 2002<br />

Blijkens het geschrift D/332 staat in de management letter van D&T, gedateerd 28 februari<br />

2002, aan de Raad van Commissarissen, Audit Committee en Raad van Bestuur inzake de<br />

geconsolideerde “financial statements” van Ahold over het jaar 2001 op p. 15-16 onder meer:<br />

“We have had several discussions with management during previous years concerning the<br />

accounting for joint ventures under US GAAP. Ahold believes that they may consolidate<br />

based on the fact that they control these partnerships and that this conclusion is further<br />

substantiated by actions subsequent to the agreement of the different partnerships. We note<br />

that for the Disco and ICA partnerships control letters have been obtained. With respect to the<br />

JMR partnership we have concerns as to whether Ahold has actual control and have therefore<br />

included this partnership in our evaluation of misstatements under US GAAP in earlier years.<br />

We will do the same for 2001. Net earnings or stockholder’s equity under US GAAP are not<br />

impacted by pro-rata or integral consolidation. Nevertheless, we remain concerned that the<br />

SEC may question your joint venture accounting.<br />

21


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Paiz Ahold, the 50/50 joint venture of Ahold and La Fragua in Guatamala, El Salvador and<br />

Honduras has signed an agreement with the Costa Rican supermarket and hypermarket<br />

company CSU to form a new joint venture in which Paiz Ahold will have a share of<br />

approximately 66%, which was closed in January 2002. The new joint venture brings together<br />

all operations in the Central American region of both companies. As also mentioned in our<br />

third quarter reporting, we highly recommend that the Company assess the proper accounting<br />

for this joint venture in which Ahold ultimately holds an indirect 30% stake.”<br />

Verder staat op p. 17:<br />

“We have not had any disagreements with management related to matters that are material to<br />

the Company’s 2001 financial statements.”<br />

Brief van 23 september 2002<br />

Blijkens het geschrift D/145 p. 2 is er op 23 september 2002 een brief opgesteld gericht aan<br />

Andreae. Onderaan staat Anders Frederiksson vermeld. In de brief staat onder meer het<br />

volgende:<br />

"Therefore ICA Förbundet agrees to cede control of ICA Ahold AB to Royal Ahold provided<br />

that:<br />

We maintain the existing spirit of cooperation between Ahold and ourselves.<br />

Ahold will always respect the fundamental principles of the ICA idea.<br />

You have confirmed to us that Ahold will always act in good faith and protect the interests of<br />

all shareholders."<br />

In het proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/24 p. 2-4) staat dat <strong>Meurs</strong> heeft verklaard<br />

over D/145 dat deze gemaakt is door Andreae en hemzelf. Hij kan zich herinneren dat hij met<br />

Andreae aan mijn bureau heb gezeten om deze conceptbrief op te stellen. In zekere zin<br />

probeerden zij middels deze conceptbrief van 23 september 2002 nog duidelijker te maken dat<br />

Ahold het voor het zeggen had in de joint venture ICA Ahold, dit natuurlijk met uitzondering<br />

van het ICA idee. <strong>Meurs</strong> wist niet, dat deze conceptbrief ook daadwerkelijk naar IFAB is<br />

gegaan en hij weet dus ook niet wat de reactie is geweest van de Zweden op deze conceptbrief<br />

van 23 september 2002. Op het moment van de conceptbrief was Fahlin niet meer betrokken<br />

bij IFAB en deze conceptbrief is gericht aan iemand anders namelijk Frederiksson.<br />

Bekend worden side letter ICA Ahold<br />

Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Van der Hoeven (V-2/2 p.<br />

9) heeft Van der Hoeven na een gesprek met Smit en Van Tielraden op 21 oktober 2002 De<br />

Ruiter, voorzitter van de Raad van Commissarissen en het Audit Committee, op de hoogte<br />

gebracht van het bestaan van de 2 e side letter van ICA Ahold. Uit het ambtsedig opgemaakt<br />

proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/7 p. 6) blijkt dat <strong>Meurs</strong> en Verhelst op 25 oktober<br />

2002 Deloitte & Touche op de hoogte hebben gebracht van het bestaan van de 2 e side letter<br />

van ICA Ahold.<br />

Blijkens het geschrift D/83 heeft D&T, bij Ahold kenbaar gemaakt dat er een onafhankelijk<br />

onderzoek zou moeten plaatsvinden naar de ICA Ahold side letters. Blijkens een geschrift D/2<br />

heeft dit onderzoek ook plaatsgevonden. Door middel van een brief d.d. 18 november 2002<br />

van De Ruiter (voorzitter van de Raad van Commissarissen) aan Eisma (advocaat van De<br />

Brauw Blackstone Westbroek (ook wel: DBBW) wordt Eisma verzocht een onderzoek te<br />

verrichten naar de control letter en side letter inzake ICA Ahold.<br />

22


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Afspraak omtrent het niet bekendmaken overige side letters<br />

Uit het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/17 p. 11-12 ) verklaart <strong>Meurs</strong><br />

als volgt.<br />

Op 16 november 2002 sprak ik telefonisch met Van der Hoeven over de vraag of we bekend<br />

moesten maken dat er ook de sideletter ten aanzien van Bompreço en Disco Ahold bestonden.<br />

Dit gesprek vond plaats na het bekend worden van de sideletter ten aanzien van ICA Ahold.<br />

Het Eisma onderzoek richtte zich in eerste instantie op ICA, maar zou ook worden uitgebreid<br />

naar de joint ventures Bompreço en Disco. Op 17 november 2002 heb ik weer telefonisch<br />

gesproken met C. v/d Hoeven over de sideletter ten aanzien van Disco en Bompreço. Van der<br />

Hoeven heeft mij toen expliciet gevraagd of ik met zijn voorstel eens was, zijnde het niet<br />

verstrekken van en het niet praten over de sideletter ten aanzien van Disco en Bompreço. Mijn<br />

reactie was dat ik aarzelde maar ik zei: “als jij dat vindt en gezien jouw argumenten dan praten<br />

we er niet over en geven we het niet aan Eisma.”.<br />

Derde side letter ICA Ahold<br />

Blijkens het proces-verbaal van verhoor van Van der Hoeven (V-2/2 p. 10) werden er begin<br />

januari 2003 pogingen ondernomen om alsnog tot een verbeterde versie te komen van de<br />

Shareholders Agreement om de accountant te laten zien en om voldoende bewijsmateriaal aan<br />

te dragen voor voortgaande volledige consolidatie voor met name onder Dutch GAAP (V-2/7<br />

p. 33). Het gehele traject vanaf begin januari 2003 bij het opstellen van de zogenaamde 3e<br />

side letter van ICA Ahold zijn betrokken geweest: de voltallige Raad van Commissarissen,<br />

tenminste 7 partners van Deloitte & Touche, 2 partners van De Brauw, 1 senior partner van<br />

Freshfields, partners van White and Case, tenminste 5 senior Vice Presidents van Ahold, de<br />

voltallige Raad van Bestuur van Ahold, ten minste 8 mensen van het senior Management van<br />

ICA Ahold, Zweedse en Noorse advocaten, en Zweedse accountant, professor Klaassen,<br />

accountants van KPMG.<br />

Uit het geschrift D/1001 blijkt dat er een ‘Supplement to the Shareholders Agreement dated<br />

24 February 2000’, gedateerd 21 februari 2003, is. Deze is ondertekend door Andreae,<br />

Dettman, Selte en Bengtsson.<br />

In het geschrift D/151, zijnde een brief van Andreae aan Dettman d.d. 20 maart 2003 staat<br />

onder meer het volgende:<br />

"I confirm that the letter dated January 28, 2003 and the Supplement to the Shareholders<br />

Agreement dated February 21, 2003 regarding a possible consolidation of ICA Ahold AB in<br />

the accounts of Royal Ahold are not binding anymore since those documents fell short of their<br />

purpose."<br />

Bekend worden overige side letters<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling (AH/71 p. 30 e.v.) werd in het<br />

weekend van 22/23 februari 2003 bekend dat er naast de side letter voor ICA Ahold ook<br />

dergelijke side letters bestonden voor de joint ventures Bompreço, Disco Ahold en Paiz<br />

Ahold. Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van De Raad (G-3/1 p. 12) werd<br />

eerst het bestaan van de side letter van Disco Ahold bij meerdere personen binnen Ahold<br />

bekend,. Daarna is blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling (AH/71 p. 35)<br />

deze informatie ook bij Deloitte & Touche terechtgekomen.<br />

23


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Aftreden verdachten<br />

Naar aanleiding van het bekend worden van de side letters inzake Bompreço, Disco Ahold en<br />

Paiz Ahold heeft Ahold een maandag 24 februari 2003 een persbericht uitgebracht. In een<br />

geschrift D/7002, zijnde het persbericht is onder andere het volgende te lezen:<br />

de jaarrekeningen van 2000 en 2001 en de interim resultaten 2002 zullen worden herzien;<br />

de CEO en CFO aftreden, zijnde Van der Hoeven en <strong>Meurs</strong>;<br />

Ahold aankondigt zijn joint ventures ICA Ahold, JMR en Disco Ahold, onder zowel Dutch<br />

GAAP als US GAAP, proportioneel te zullen consolideren, met ingang van het boekjaar 2002;<br />

Ahold ook de vergelijkende cijfers zal corrigeren naar proportionele consolidatie van ICA<br />

Ahold, JMR en Disco Ahold;<br />

Daarnaast een correctie zal plaatsvinden van de financiële verslaglegging voor de<br />

proportionele consolidatie van Bompreço en Paiz Ahold over de periode dat het aandeel van<br />

Ahold in deze ondernemingen 50% bedroeg;<br />

Het besluit tot proportionele consolidatie is genomen naar aanleiding van informatie die<br />

voorheen niet beschikbaar was voor de controlerende accountants.<br />

Blijkens het geschrift zijnde het jaarverslag 2003 (p. 127) is Andreae per 20 februari 2004<br />

afgetreden als lid van de Raad van Bestuur van Ahold.<br />

Blijkens het ambtsedig opgemaakt overzichtsproces-verbaal (OPV Fahlin p. 3) is Fahlin in<br />

juni 2004 reglementair afgetreden als lid van de Raad van Commissarissen.<br />

Ten aanzien van het onder 1 telastegelegde<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 1 is<br />

tenlastegelegd.<br />

Uit de tekst van de brief van 24 augustus 1998 van D&T aan verdachte volgt dat D&T van<br />

oordeel was dat naar Amerikaans jaarrekeningenrecht aanpassing van de shareholders<br />

agreement nodig was (“adjust”). Dit oordeel sluit aan bij de Amerikaanse<br />

verslaggevingsvoorschriften, waar zoals onder feit 3 tweede gedeelte zal worden uiteengezet<br />

voor consolidatie naar US GAAP ‘control` moet blijken uit een schriftelijk vastgelegde<br />

overeenkomst, statuten of een daarop gelijkend stuk. Ook de tekst van de control letter zelf<br />

verwijst naar de shareholders agreement. Dat zoals de raadsman van verdachte heeft<br />

aangevoerd door D&T slechts werd verzocht om een schriftelijke vastlegging van de feitelijke<br />

zeggenschap blijkt niet. De door de raadsman van verdachte in zijn pleitnota aangehaalde<br />

verklaringen van getuigen zijn in dit verband onvoldoende specifiek om te kunnen overtuigen.<br />

Door de ondertekening van de control letter wordt vastgelegd dat in afwijking van de<br />

shareholders agreement partijen zijn overeengekomen dat als zich een situatie zou voordoen<br />

waarin de joint venture-partners geen overeenstemming konden bereiken, het voorstel van<br />

Ahold uiteindelijk doorslaggevend zou zijn. Partijen hebben hun handtekening onder de<br />

control letter gezet, terwijl de door Ahold gewenste aanpassing van de shareholdersagreement<br />

door het ondertekenen van de side letter niet was overeengekomen, hetgeen hierna per joint<br />

venture nader zal worden gemotiveerd.<br />

Bompreço<br />

Uit de verklaringen van Mendonça als getuige afgelegd ter terechtzitting van 30 maart 2006,<br />

volgt dat Mendonça de control letter enkel wilde tekenen als ook de side letter werd getekend.<br />

Blijkens het proces-verbaalvan die zitting heeft Mendonça verklaard dat hij het niet eens was<br />

met de inhoud van de control letter en dat hij de brief niet wilde ondertekenen.<br />

24


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Hij verklaarde dat hij de inhoud van de control letter heeft besproken met zijn raadsman en<br />

dat die adviseerde om met “aware” te tekenen en een brief terug te sturen, waarin hij zei dat<br />

hij het niet eens was met de interpretatie van Ahold.<br />

Naar het oordeel van de rechtbank is door de tekst van de side letter een andere uitleg dan dat<br />

met de ondertekening van die side letter de control letter wordt tenietgedaan, niet denkbaar.<br />

De stelling van verdachte dat de control letter met de ondertekening van de side letter in stand<br />

bleef omdat de side letter een geheel ander doel diende dan de control letter, is niet<br />

aannemelijk geworden. De tekst van de side letter biedt hiervoor geen ruimte. Het is ook<br />

volstrekt ongeloofwaardig dat de aanpassing van een shareholders agreement door een grote<br />

partij als Ahold en gezien de positie van ondertekenaars en na advisering door de advocaat<br />

van Mendonça is gegaan zoals door verdachte wordt verklaard.<br />

Veel geloofwaardiger is het dat Mendonça Ahold wel wilde helpen om ook naar US GAAP te<br />

kunnen blijven consolideren, maar dat hij niet wilde meewerken aan een schriftelijke<br />

aanpassing van de shareholders agreement om reden, zoals door verdachte in het procesverbaal<br />

van verhoor is genoemd, en door Mendonça ter terechtzitting bevestigd en dat toen is<br />

gekozen voor een side letter die de control letter tenietdeed. Hetgeen overigens los staat van<br />

de vraag of er sprake was van suprematie door Ahold.<br />

Uit het vorenstaande volgt dat door Ahold in de control letter gestelde aanpassing van de<br />

shareholders agreement nooit is overeengekomen.<br />

Disco Ahold<br />

Verdachte heeft verklaard in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V-3/21 p.<br />

7) dat hij uit zichzelf in het eerste gesprek tegen Peirano heeft gezegd dat bij Bompreço naast<br />

een control letter ook een side letter was gemaakt. Op het moment dat Peirano in het eerste<br />

gesprek hoorde dat Mendonça naast een control letter ook een side letter had, wilde hij (naast<br />

een control letter) ook een side letter. De side letter had niet echt een uitgesproken doel en<br />

Peirano had geen probleem met de control letter. Verder had hij geen uitgesproken zorgen die<br />

middels een side letter weggenomen moesten worden.<br />

Naar het oordeel van de rechtbank is gezien de tekst van de side letter, een andere uitleg dan<br />

dat met de ondertekening van die side letter de control letter wordt tenietgedaan, niet<br />

denkbaar.<br />

De stelling van verdachte dat de control letter met de ondertekening van de side letter in stand<br />

bleef, omdat de side letter een geheel ander doel diende dan de control letter, is niet<br />

aannemelijk geworden. De tekst van de side letter biedt hiervoor geen ruimte. Ook uit de<br />

totstandkoming van de control- en side letter kan zulks niet worden afgeleid. Peirano had<br />

immers geen zorgen die moesten worden weggenomen. Dat de side letter geen doel had en<br />

enkel is opgemaakt om alle partners gelijkwaardig te behandelen is niet aannemelijk<br />

geworden. Te meer nu Mendonça blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 30 maart<br />

2006 geen blijk gaf Peirano regelmatig te spreken.<br />

Uit het vorenstaande volgt dat de door Ahold in de control letter gestelde aanpassing van de<br />

shareholders agreement nooit is overeengekomen omdat de control letter werd getekend<br />

terwijl er een side letter was die de inhoud van de control letter herriep.<br />

25


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Paiz Ahold<br />

Verdachte heeft verklaard in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V-3/22 p.<br />

5) dat C. Paiz geen probleem had met het tekenen van de control letter, maar dat hij in de<br />

onderhandelingen met CSU een stem wilde houden. Verdachte heeft C. Paiz toen uitgelegd<br />

dat hij de zorgen die Mendonça had, had opgelost. C. Paiz was na deze uitleg bereid om de<br />

control letter ten aanzien van Paiz Ahold te tekenen, maar wilde hierover nog wel overleggen<br />

met zijn familieleden die mede aandeelhouders waren van Coban. Daarnaast wilde Paiz gelijk<br />

als bij Bompreço ook een tweede side letter zodat zijn zorgen weg genomen zouden worden.<br />

Uit het vorenstaande volgt dat de door Ahold in de control letter gestelde aanpassing van de<br />

shareholders agreement nooit is overeengekomen omdat de control letter alleen werd<br />

getekend als er een side letter was die de inhoud van de control letter herriep.<br />

De stelling van verdachte dat de control letter met de ondertekening van de side letter in stand<br />

bleef, omdat de side letter een geheel ander doel diende dan de control letter, is niet<br />

aannemelijk geworden. De tekst van de side letter biedt hiervoor geen ruimte. Ook uit de<br />

totstandkoming van de control- en side letter kan zulks niet worden afgeleid. Het is volstrekt<br />

ongeloofwaardig dat een aanpassing van een shareholders agreement gelet op de posities van<br />

de ondertekenaars, op een dergelijke wijze wordt vastgelegd. Veel geloofwaardiger is het dat<br />

dezelfde weg is bewandeld als bij Bompreço.<br />

Ica Ahold<br />

Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte (V-3/23 p. 6) blijkt<br />

dat verdachte heeft verklaard dat het niet anders kan, dan dat hij de control- en side letter<br />

gelijktijdig aan Andreae heeft gegeven in de laatste week van april 2000. Blijkens het<br />

ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Van Tielraden (G-16/5 p.5) heeft<br />

Andreae aan Van Tielraden aangegeven, dat hij van verdachte de control letter en de side<br />

letter gelijktijdig heeft ontvangen en dat deze ondertekend moesten worden.<br />

Uit het zogenaamde inktonderzoek, het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch<br />

Instituut d.d. 17 januari 2005, blijkt aan met zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat op<br />

het moment dat Andreae zijn handtekening zet op de control letter D/139 2/4 de side letter<br />

D/139 3/4 eronder ligt.<br />

Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Fahlin (V-6/3 p. 8) volgt dat de<br />

control letter in Stockholm is getekend en dat daarbij aanwezig waren Andreae en Hagen.<br />

Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Hagen (AH/34 p. 4)<br />

maakte Fahlin bij het tekenen van de brief wel een voorbehoud. Fahlin wilde daarover<br />

overleggen met zijn achterban, de ICA Förbundet retailers.<br />

Uit de verklaring van Hedman afgelegd bij de rechter commissaris op 3 december 2004 (p.6)<br />

volgt dat Fahlin Hedman in het begin van de eerste week van mei 2000 belde en zei dat er een<br />

voorstel voor een side letter lag. Hedman heeft hem afgeraden om op het voorstel in te gaan.<br />

Een paar dagen na 5 mei 2000 hoorde Hedman telefonisch van Fahlin van de side letter (p.7).<br />

Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het bovenstaande vast dat de door<br />

Ahold in de control letter gestelde aanpassing van de shareholders agreement nooit is<br />

overeengekomen omdat de control letter werd getekend terwijl er een side letter was die de<br />

inhoud van de control letter herriep.<br />

26


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

De stelling van verdachte dat de control letter met de ondertekening van de side letter in stand<br />

bleef omdat de side letter een geheel ander doel diende dan de control letter, is niet<br />

aannemelijk geworden. De tekst van de side letter biedt hiervoor geen ruimte. Ook Fahlin, één<br />

van de ondertekenaars, spreekt over een deleted letter. Blijkens het ambtsedig opgemaakt<br />

proces-verbaal van verhoor van Fahlin (V-6/3 p. 3) was de control letter in zijn beleving een<br />

‘a deleted letter’, en had hij geen bestaansrecht meer naar zijn beleving omdat hij wist dat er<br />

een tweede brief was die de inhoud van deze brief volledig ontkende.<br />

De stelling van verdachte strookt ook niet met de in de vastegestelde feiten opgenomen<br />

conceptbrief van 23 september 2002 die Ahold aan ICA Förbundet stuurt (D/145 2/2), waarin<br />

Ahold opnieuw probeert de overdacht van ‘control’ vastgelegd te krijgen.<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />

ten aanzien van het onder feit 1 primair telastegelegde:<br />

op tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000<br />

te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of te Recife (v.w.b. D/137) en/of te Buenos Aires (v.w.b.<br />

D/138) en/of te Oslo en/of te Solna en/of te Stockholm (v.w.b. D/139)<br />

tezamen en in vereniging met een ander (v.w.b. D/139) en alleen (v.w.b. D/137, D/138 en<br />

D/140) meermalen, telkens brieven te weten zogeheten side letters (D/137 en D/138 en D/139<br />

en D/140), - telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen<br />

- valselijk heeft doen opmaken, immers heeft verdachte (en hebben verdachte en zijn<br />

mededader v.w.b. D139) in voornoemde brieven in strijd met de waarheid telkens onder<br />

meer:<br />

- de volgende vertaalde passage doen opnemen:<br />

"Ahold begrijpt echter dat volgens de beste interpretatie van de Aandeelhoudersovereenkomst<br />

in het geval dat wij geen besluit in consensus kunnen bereiken over een bepaalde kwestie die<br />

wij niet kunnen oplossen tot wederzijdse tevredenheid van de aandeelhouders, dat in dat<br />

geval het voorstel van Ahold om die kwestie op te lossen uiteindelijk doorslaggevend zal zijn"<br />

("Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders' Agreement<br />

in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are unable to<br />

resolve to shareholders' mutual satisfaction Ahold's proposal to solve that issue will in the<br />

end be decisive") en<br />

- ondertekend en door Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB en Canica<br />

AS en La Fragua S.A. doen ondertekenen ter bevestiging van de juistheid van het daarin<br />

gestelde en<br />

- daardoor doen voorkomen en/of vastgelegd en/of gesuggereerd dat Ahold en haar<br />

voornoemde wederpartijen overeengekomen waren dat voorstellen van Ahold uiteindelijk<br />

doorslaggevend zouden zijn en dat Ahold overwegende zeggenschap had over de navolgende<br />

rechtspersonen: Bompreço S.A. en Disco Ahold International Holdings N.V. en ICA Ahold AB<br />

en Paiz Ahold N.V., en<br />

- een brief verzwegen, waarin de inhoud van voornoemde brieven wordt weersproken door<br />

Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB en Canica AS en La Fragua S.A.,<br />

zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door<br />

anderen te doen gebruiken.<br />

Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als feit<br />

2 primair.<br />

27


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Uit de bewijsmiddelen opgenomen onder de vaststaande feiten en feit 1 volgt dat de control<br />

letters inzake Disco Ahold en ICA Ahold aan D&T zijn overhandigd. Blijkens het ambtsedig<br />

proces-verbaal van verhoor van verdachte (V-3/19 p. 6) heeft Verhelst of één van zijn<br />

medewerkers de control letter inzake Bompreço aan Deloitte & Touche overhandigd. Uit het<br />

dossier blijkt dat de control letter inzake Paiz Ahold nooit aan D&T is overhandigd. Blijkens<br />

het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal (AH/27 p. 4) zijn tijdens de doorzoeking op 5 juli<br />

2003 bij Ahold te Zaandam aangetroffen een tweetal brieven d.d. 10 juli 2000 van <strong>Meurs</strong><br />

(Ahold) aan Paiz (La Fragua S.A., Guatemala), waarvan één met onderschrift: ‘Agreed:<br />

August 31, 2000’. Een brief d.d. 4 september 2000 van <strong>Meurs</strong> (Ahold) aan Paiz (La Fragua<br />

S.A., Guatemala). Een tweetal brieven d.d. 18 september 2000 van COBAN holdings, Inc.<br />

aan <strong>Meurs</strong> (Ahold), waarvan één met onderschrift: ‘Agreed Date: October 23, 2000 Royal<br />

Ahold’.<br />

Uit de bewijsmiddelen opgenomen in feit 1 volgt dat de zogeheten control letters inzake ICA<br />

Ahold, Bompreço, Disco Ahold en Paiz Ahold vals zijn, omdat met deze control letters wordt<br />

gesuggereerd dat de joint venture partners zijn overeengekomen dat de voorstellen van Ahold<br />

uiteindelijk doorslaggevend zijn, terwijl dat in werkelijkheid niet is overeengekomen,<br />

aangezien de control letter wordt ondertekend terwijl er een side letter is die de inhoud van de<br />

control letter herroept.<br />

De side letters zijn door Ahold niet aan de accountant verstrekt. Zoals uit de vaststaande<br />

feiten blijkt raakte D&T op 25 oktober 2002 op de hoogte van de ICA side letter en op 23<br />

februari 2003 van de side letters inzake Bompreco, Disco Ahold en Paiz Ahold.<br />

Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte (V-3/5 p.6, V-<br />

3/19 p. 8, V-3/21 p. 13 en V-3/22 p. 9) verklaart verdachte ook de side letters inzake ICA<br />

Ahold, Bompreço, Disco Ahold en Paiz Ahold niet aan D&T te hebben overhandigd.<br />

Nu verdachte blijkens de aan hem gerichte brief van 24 augustus 1998 wist dat de accountant<br />

van oordeel was dat in verband met het Amerikaanse jaarrekeningenrecht aanpassing van de<br />

shareholders agreement nodig was, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte<br />

door de control letters wel aan de accountant te verstrekken en de side letters niet, hij<br />

opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse control letters ICA Ahold, Disco Ahold en<br />

Bompreço en opzettelijk voorhanden heeft gehad de valse control letters inzake ICA Ahold,<br />

Bompreço, Disco Ahold en Paiz Ahold.<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />

ten aanzien van het onder feit 2 primair telastegelegde:<br />

op tijdstippen in de periode van 12 mei 1999 tot en met februari 2003 te Zaandam, gemeente<br />

Zaanstad, en/of te Amsterdam, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse<br />

geschriften als ware deze echt en onvervalst en/of zodanige geschriften opzettelijk heeft<br />

afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren<br />

voor zodanig gebruik, te weten: brieven te weten zogeheten side letters (D/137 en D/138 en<br />

D/139 en D/140) -zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te<br />

dienen- bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren en/of voorhanden hebben<br />

hierin dat hij, verdachte, die geschriften telkens heeft doen overhandigen aan Deloitte en<br />

Touche (de externe accountant van Koninklijke Ahold N.V.) en/of heeft doen opnemen in de<br />

administratie van Koninklijke Ahold N.V. en bestaande die valsheid telkens hierin dat in<br />

voornoemde geschriften telkens in strijd met de waarheid onder meer:<br />

- de volgende vertaalde passage was opgenomen:<br />

28


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

"Ahold begrijpt echter dat volgens de beste interpretatie van de Aandeelhoudersovereenkomst<br />

in het geval dat wij geen besluit in consensus kunnen bereiken over een bepaalde kwestie die<br />

wij niet kunnen oplossen tot wederzijdse tevredenheid van de aandeelhouders, dat in dat<br />

geval het voorstel van Ahold om die kwestie op te lossen uiteindelijk doorslaggevend zal zijn"<br />

("Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders' Agreement<br />

in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are unable to<br />

resolve to shareholders' mutual satisfaction Ahold's proposal to solve that issue will in<br />

the end be decisive") en<br />

-door verdachte zijn ondertekend en verdachte voornoemde geschriften heeft doen<br />

ondertekenen door Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB en Canica AS<br />

en La Fragua S.A. ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde en<br />

-verdachte daardoor deed voorkomen en/of heeft vastgelegd en/of heeft gesuggereerd dat<br />

Ahold en haar voornoemde wederpartijen overeengekomen waren dat voorstellen van Ahold<br />

uiteindelijk doorslaggevend zouden zijn en dat Ahold overwegende zeggenschap had over de<br />

navolgende rechtspersonen: Bompreço S.A. en Disco International Holdings N.V. en ICA<br />

Ahold AB en Paiz Ahold N.V. en<br />

door verdachte telkens een brief werd verzwegen en/of aan Deloitte en Touche werd<br />

onthouden, waarin de inhoud van bovenstaande brieven wordt weersproken door<br />

Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB en Canica AS en La Fragua S.A.<br />

Partiële vrijspraak – “Partners Put Option”<br />

Het Openbaar Ministerie<br />

Het Openbaar Ministerie heeft bij requisitoir geconcludeerd dat verdachte dient te worden<br />

vrijgesproken van het onder feit 3, 4 en 6 opgenomen onderdeel dat betrekking heeft op de<br />

zogenaamde “Partners Put Option”, omdat de opzet op het niet vermelden van de “Partners<br />

Put Option”, in respectievelijk de toelichting op de balans en winst- en verliesrekening van de<br />

jaarverslagen over 2000 en 2001, het prospectus van april/mei 2000 en de “Annual Reports on<br />

Form 20-F” van 2000 en 2001, ontbreekt.<br />

De verdediging<br />

De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich aangesloten bij het navolgende standpunten van de<br />

verdediging van Van der Hoeven.<br />

De verdediging van Van der Hoeven stelt zich ten aanzien van dit onderdeel van de<br />

telastelegging - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat niet blijkt dat de “Partners Put<br />

Option” in voornoemde stukken vermeld diende te worden (pleitnotities, tekstblokken 608-<br />

611, 625 en 847-852). Voorts heeft de verdediging van Van der Hoeven terzake de “Partners<br />

Put Option” bij dupliek aansluiting gezocht bij de verdediging van Andreae en Fahlin<br />

(pleitnota, tekstblokken 1077-1085).<br />

De verdediging van Andreae en Fahlin heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van dit onderdeel<br />

van de telastelegging omdat - zakelijk weergegeven - de “Partners Put Option” niet is<br />

verzwegen voor de banken en de accountant en er bij hun cliënt ten tijde van het opstellen van<br />

voornoemde documenten geen bewijs van wetenschap van het niet vermelden was. Van<br />

opzettelijk verzwijgen kan, aldus de verdediging, dan ook geen sprake zijn (pleitnota,<br />

tekstblokken 1077-1085).<br />

29


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Standpunt van de rechtbank<br />

Op grond van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet<br />

eenduidig vast komen te staan of de “Parners Put Option” nu wel of niet vermeld, diende te<br />

worden in de toelichting op de balans en winst- en verliesrekening over 2000 en 2001, het<br />

prospectus van april/mei 2000 dan wel de “Annual Reports on Form 20-F” van 2000 en 2001.<br />

De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid niet kan worden bewezen dat verdachte<br />

opzettelijk de “Partners Put Option” heeft verzwegen; voorzover dat al verplicht zou zijn. De<br />

rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van alle onder 3, 4 en 6 telastegelegde<br />

onderdelen die betrekking hebben op de “Partners Put Option”.<br />

Ten aanzien van het onder 3 eerste gedeelte telastegelegde<br />

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 3 in het<br />

eerste deel is te laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.<br />

Het Openbaar Ministerie<br />

Het Openbaar Ministerie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het eerste deel van feit<br />

3. Zij voert daartoe aan dat Ahold ten onrechte Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold, ICA<br />

Ahold en JMR heeft geconsolideerd omdat - zo begrijpt de rechtbank het Openbaar Ministerie<br />

- er geen sprake was van een groep als bedoeld in artikel 2:24b BW, aangezien niet is komen<br />

vast te staan dat Ahold financieel en operationeel overwegende zeggenschap had.<br />

Het Openbaar Ministerie heeft hiertoe in haar requisitoir aansluiting gezocht bij de<br />

deskundige Klaassen.<br />

De verdediging<br />

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden<br />

vrijgesproken. Zij voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan. Boekhouden is<br />

geen exacte wetenschap, het gaat om een economische beoordeling in een juridisch kader; er<br />

is ruimte voor interpretatie. Ahold heeft met steun van stukken gemotiveerd waarom zij de<br />

joint ventures als groepsmaatschappij kwalificeerde. Het is primair aan de<br />

ondernemingsleiding om dergelijke beoordelingen en inschattingen te maken. Voor de civiele<br />

rechter is pas een taak weggelegd als de beoordelingen en inschattingen evident onjuist<br />

blijken te zijn en wat voor de civiele rechter geldt, klemt temeer voor de strafrechter.<br />

Standpunt van de rechtbank<br />

De rechtbank gaat er gelet op de tekst van de telastelegging van uit dat dit onderdeel van de<br />

telastelegging slechts ziet op Dutch GAAP.<br />

De strafbepaling van artikel 336 Sr sluit aan, voorzover het een lichaam betreft dat valt onder<br />

artikel 2:360 BW, bij de betekenis die die woorden hebben in titel 9 artikel 2:362 lid 2 en 3<br />

BW.<br />

In artikel 2:406 BW is bepaald dat de rechtspersoon die aan het hoofd van een groep staat,<br />

verplicht is een geconsolideerde jaarrekening in de toelichting van zijn jaarrekening op te<br />

nemen. Het hoofd van de groep wordt hierna ook aangeduid met ‘moedervennootschap’, de<br />

andere leden van de groep met ‘dochtervennootschap’.<br />

30


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de wetsgeschiedenis en de context van artikel<br />

2:406 BW dat een rechtspersoon die niet aan het hoofd van een groep staat niet (integraal)<br />

mag consolideren.<br />

Of sprake is van een groep als bedoeld in artikel 2:406 BW staat geregeld in artikel 2:24b<br />

BW. De tekst van die bepaling luidt sinds 1988:<br />

Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en<br />

vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Groepsmaatschappijen zijn<br />

rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar in een groep zijn<br />

verbonden.<br />

Over de exacte invulling van de begrippen ‘economische eenheid’ en ‘organisatorische<br />

verbondenheid’ bestaat in de vakliteratuur niet volledige eenstemmigheid. Enerzijds zijn er<br />

deskundigen die op basis van artikel 1, lid 2, 7 e Richtlijn (Richtlijn 83/349/EEG) menen dat<br />

voldoende is dat de moedervennootschap feitelijk op wezenlijke punten overheersende<br />

invloed heeft. Anderzijds menen sommige experts dat vereist is dat de moedervennootschap<br />

over de dochtervennootschap(pen) op basis van een regeling overheersende invloed uitoefent<br />

of daarover de centrale leiding heeft (vaak aangeduid met de uitdrukking ‘de jure control’) én<br />

dat die dochtervennootschappen zijn opgenomen in de totale organisatie van de<br />

moedervennootschap, daarvan ook deel uitmaakt en onderworpen is aan de richtlijnen van de<br />

moedervennootschap.<br />

Voor de uitleg van artikel 2:24b jo artikel 2:406 BW acht de rechtbank tevens het volgende<br />

van belang. Blijkens artikel 2: 410 BW zijn de bepalingen van titel 9 Boek 2 BW - een aantal<br />

niet van belang zijnde uitzonderingen daargelaten - van overeenkomstige toepassing op de<br />

geconsolideerde jaarrekening.<br />

Dit betekent dat de grondnorm uit artikel 2:362 BW naar het oordeel van de rechtbank ook op<br />

de geconsolideerde jaarrekening van toepassing is. De grondnorm uit artikel 2:362 lid 1 BW<br />

luidde van 14 februari 1997 tot 30 september 2004 als volgt:<br />

De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar<br />

worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd<br />

omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat<br />

toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon (…).<br />

Uit deze norm kan worden afgeleid dat het bij het opstellen van een jaarrekening niet om een<br />

optimaal of maximaal inzicht gaat. Voldoende is dat het geboden inzicht tot een verantwoord<br />

oordeel in staat stelt. Van een schending van titel 9 Boek 2 BW kan dan ook eerst sprake zijn<br />

indien de ondernemer de ruimte die hem bij het opstellen van een jaarrekening in redelijkheid<br />

moet worden gelaten heeft overschreden. Anders gezegd de ondernemingsleiding komt bij het<br />

opstellen van de jaarrekening een zekere beoordelingsvrijheid toe (vgl. het zogenoemde KPNarrest,<br />

HR 10 februari 2006, NJ 2006, 241).<br />

Bij de invulling van de vraag of sprake is van een groepsmaatschappij speelt de grondnorm<br />

uit artikel 2:362 BW een rol. Dit betekent dat bij het opstellen van een geconsolideerde<br />

jaarrekening - en dus indirect ook bij de vraag of sprake is van een groep - geldt dat de<br />

ondernemingsleiding een zekere beoordelingsvrijheid toekomt. Van een schending van titel 9<br />

Boek 2 BW kan dan ook eerst sprake zijn als de ondernemingsleiding in redelijkheid niet tot<br />

het standpunt had kunnen komen dat zij hoofd van een groep was.<br />

31


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Anders dan het Openbaar Ministerie mogelijk meent, doet aan het voorgaande niet af dat<br />

artikel 2:24b BW niet in titel 9 (De jaarrekening en het jaarverslag), maar in titel 1 (Algemene<br />

Bepalingen) voorkomt. In de wetsgeschiedenis is geen steun te vinden voor de opvatting dat<br />

de wetgever de omschrijving van het begrip ‘groep’ bewust in titel 1 heeft opgenomen om<br />

daarmee artikel 2:24b BW buiten het bereik van de grondnorm uit titel 9 Boek 2 BW te<br />

houden. Er bestaat ook geen valide wetsystematisch argument voor die opvatting. De<br />

rechtbank ziet haar oordeel bevestigd door de wetswijziging van artikel 2:406 BW (Stb. 2005,<br />

377) welke met ingang van 27 juli 2005 in werking is getreden en waarbij de wetgever de<br />

consolidatievereisten (vanaf genoemde datum ‘overheersende zeggenschap kunnen<br />

uitoefenen’, dan wel ‘het hebben van de centrale leiding’) in artikel 2:406 BW heeft geplaatst,<br />

zodat vanaf die datum bij de vraag of sprake is van een groep rechtstreeks uit genoemde<br />

wetsbepaling af te leiden valt dat de ondernemingsleiding een zekere beoordelingsvrijheid<br />

toekomt. In de wetsgeschiedenis is geen steun te vinden voor de opvatting dat de wetgever op<br />

dit punt een wijziging van de bestaande situatie beoogde.<br />

Niet is komen vast te staan dat Ahold in redelijkheid op basis van objectieve maatstaven niet<br />

tot het standpunt had kunnen komen dat Ahold ten aanzien van de rechtspersonen Bompreço,<br />

Disco Ahold, Paiz Ahold en ICA Ahold hoofd was van de groep. Immers op grond van het<br />

dossier en op basis van het verhandelde ter terechtzitting staat naar het oordeel van de<br />

rechtbank vast dat Ahold op wezenlijke punten feitelijk overheersende invloed had over de<br />

rechtspersonen Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold en ICA Ahold. Gelet op de ten tijde van<br />

de consolidatie bestaande standpunten van deskundigen was verdedigbaar dat volledig werd<br />

geconsolideerd indien een vennootschap binnen een groep overheersende invloed had. Nu in<br />

het dossier onvoldoende aanwijzingen zijn te vinden waaruit moet worden afgeleid dat Ahold<br />

in de telastegelegde periode in redelijkheid niet tot haar standpunt had kunnen komen, zoals<br />

bijvoorbeeld aanwijzingen van de accountant dat Ahold’s standpunt met betrekking tot haar<br />

consolidatiewens ten aanzien van Dutch GAAP onjuist was, kon Ahold de genoemde<br />

rechtspersonen integraal consolideren.<br />

De enkele omstandigheid dat Ahold in februari 2003 besloot genoemde vennootschappen<br />

vanaf 1 januari 2000 niet langer geconsolideerd in haar jaarrekeningen op te nemen, welk<br />

besluit er onder andere toe leidde dat de jaarrekeningen over 2000 en 2001 moesten worden<br />

herzien, kan niet als een zodanige aanwijzing worden gezien. Immers los van de<br />

omstandigheden waaronder die beslissing tot stand kwam, komt met betrekking tot de vraag<br />

of sprake is van het zijn van groepshoofd aan de ondernemingsleiding - zoals hierboven<br />

overwogen - een zekere beoordelingsvrijheid toe. Om die reden is denkbaar dat zowel<br />

integrale consolidatie als partiële consolidatie (als bedoeld in artikel 2:409 BW) of waardering<br />

tegen netto vermogenswaarde (als bedoeld in artikel 2:389, lid 2, BW) conform titel 9 Boek 2<br />

BW mogelijk is.<br />

De rechtbank maakt de conclusie van prof. dr. J.H.R. van de Poel (welke het Openbaar<br />

Ministerie heeft overgenomen) dat het aangaan van onderhandelingen over het sluiten van een<br />

control letter reeds met zich bracht dat Ahold vanaf dat moment niet meer kon menen dat zij<br />

op wezenlijke punten feitelijk beleidsbepalend was, niet tot de hare omdat deze conclusie naar<br />

het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd met redengevende argumenten.<br />

Ten aanzien van de joint venture JMR staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat Ahold<br />

in redelijkheid niet tot het oordeel kon komen dat zij hoofd was van de groep. Ahold heeft<br />

deze vennootschap dan ook in strijd met Boek 2 titel 9 BW volledig geconsolideerd.<br />

32


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Naar het oordeel van de rechtbank kan het ten onrechte consolideren van JMR evenwel niet<br />

tot een veroordeling op grond van artikel 336 Sr leiden, nu niet iedere schending van een<br />

bepaling uit Boek 2 titel 9 BW een overtreding van artikel 336 Sr inhoudt.<br />

Naar het oordeel van de rechtbank is voor een strafrechtelijke veroordeling terzake artikel 336<br />

Sr tevens vereist dat sprake is van dusdanig ernstige veronachtzaming van genoemde<br />

bepalingen uit het BW dat de onware jaarrekening absoluut en relatief gezien in betekenende<br />

mate afwijkt van een jaarrekening die is opgesteld overeenkomstig titel 9 Boek 2 BW. Nu<br />

daarvan in het onderhavige geval bij JMR geen sprake is, dient verdachte te worden<br />

vrijgesproken van dit onderdeel onder feit 3.<br />

Ten aanzien van het onder 3 tweede gedeelte telastegelegde<br />

De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als<br />

feit 3 tweede gedeelte.<br />

Bij de beoordeling van dit feit dient allereerst te worden beantwoord de vraag of Ahold<br />

Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold, ICA Ahold en JMR naar Amerikaans<br />

jaarrekeningenrecht mocht consolideren.<br />

Hierbij zijn onder meer de volgende documenten van belang:<br />

1) de richtlijnen (Statements) afkomstig van de Financial Acounting Standard Board<br />

(FASB), met name de ARB 51;<br />

2) de Regulations van de Securities and Exchange Commission (SEC), met name Rule 3A-<br />

02(a) [17 C.F.R. 210.3A-02(a)] en Regulation S-X [17 CFR Part 210] Reg. § 210.1-02;<br />

3) de SEC-Opinie van 5 juli 1984 (Coopers & Lybrand and Bruce Cohen).<br />

Blijkens het geschrift (D/155 p. 13) bepaalt Richtlijn ARB 51 met betrekking tot het<br />

consolideren het volgende:<br />

There is a presumption that consolidated statements are more meaningful than separate<br />

statements and that they are usually necessary for a fair presentation when one of the<br />

companies in the group directly or indirectly bas a controlling financial interest in the other<br />

companies.<br />

The usual condition for a controlling financial interest is ownership of a majority voting<br />

interest, and, therefore, as a general rule ownership by one company, directly or indirectly of<br />

over fifty per cent of the outstanding voting shares of another company is a condition pointing<br />

toward consolidation.<br />

Als SEC-registrant diende Ahold zich tevens te houden aan de regelgeving van de SEC. In het<br />

verslag van de deskundige David Shapiro van Kroll inc. d.d. 27 maart 2006 staat opgenomen<br />

Rule 3A-02(a) waarin staat met betrekking tot consolideren:<br />

In deciding upon consolidation policy, the registrant must consider what<br />

financial presentation is most meaningful in the circumstances and should<br />

follow in the consolidated financial statements principles of inclusion or<br />

exclusion which will clearly exhibit the financial position and results of<br />

operations of the registrant. There is a presumption that consolidated<br />

statements are more meaningful than separate statements and that they are<br />

usually necessary for a fair presentation when one entity directly or indirectly<br />

has a controlling financial interest in another entity. Other particular facts and<br />

circumstances may require combined financial statements, an equity method of<br />

accounting, or valuation allowances in order to achieve a fair presentation. In<br />

any case, the disclosures required by § 210.3A-03 should clearly explain the<br />

accounting policies followed by the registrant in this area, including the<br />

33


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

circumstances involved in any departure from the normal practice of<br />

consolidating majority owned subsidiaries and not consolidating entities that<br />

are less than majority owned. Among the factors that the registrant should<br />

consider in determining the most meaningful presentation are the following:<br />

(a) Majority ownership: Generally, registrants shall consolidate entities that<br />

are majority owned and shall not consolidate entitles that are not majority<br />

owned. The determination of "majority ownership" requires a careful<br />

analysis of the facts and circumstances of a particular relationship among<br />

entities. In rare situations, consolidation of a majority owned subsidiary<br />

may not result in a fair presentation, because the registrant, in substance,<br />

does not have a controlling financial interest (for example, when the<br />

subsidiary is in legal reorganization or in bankruptcy, or when control is<br />

likely to be temporary). In other situations, consolidation of an entity,<br />

notwithstanding the lack of technical majority ownership, is necessary to<br />

present fairly the financial position and results of operations of the<br />

registrant, because of the existence of a parent-subsidiary relationship by<br />

means other than record ownership of voting stock<br />

Uit voornoemd deskundigeverslag blijkt voorts nog het volgende. De SEC definieert – in<br />

Regulation S-X (17 CFR Part 210) Reg. § 210.1-02 – ‘control’ als volgt:<br />

Control. The term "control" (including the terms "controlling," "controlled by"<br />

and "under common control with") means the possession, direct or indirect, of<br />

the power to direct or cause the direction of the management and policies of a<br />

person, whether through the ownership of voting shares, by contract, or<br />

otherwise.<br />

Op 27 november 1984 heeft de SEC in de zaak Coopers & Lybrand and M. Bruce Cohen<br />

(Admin. Proc. File No. 3-6381) een opinie over consolideren op basis van ARB 51 en Rule<br />

3A-02 afgegeven.<br />

The first question to be considered here and in similar situations is the<br />

possibility of the need for consolidation. "The purpose of consolidated<br />

statements is to present, primarily for the benefit of the shareholders and<br />

creditors of the parent company, the results of operations and the financial<br />

position of a parent company and its subsidiaries essentially as if the group<br />

were a single enterprise" ARB … No. 51. P1. It is presumed that consolidated<br />

financial statements are more meaningful than separate financial statements<br />

and that they are usually necessary when one entity in the group directly or<br />

indirectly has a controlling financial interest in another. …<br />

Ownership … of a majority voting interest usually evidences "a controlling<br />

financial interest" within the meaning of ARB No. 51. Thus, "ownership by one<br />

company, directly or indirectly, of over fifty percent of the outstanding voting<br />

shares of another company" must be considered "a condition pointing toward<br />

consolidation." ARB No. 51 P2.<br />

The general rule favoring consolidation when majority ownership is present is<br />

reflected in Rule 3A-02(a) of Regulation S-X […. 201.3A-02(a)] which provides<br />

in part "that the registrant shall not consolidate: (1) Any subsidiary which is not<br />

majority owned * * *" Rule 3A-02(a) was intended as an anti-manipulation<br />

provision designed to prevent a company from utilizing consolidation to<br />

artificially enhance reported operating results by consolidating the results of<br />

other entities when, as is normally the case in the absence of majority<br />

ownership, the requisite control relationship is lacking.<br />

There do, however, arise situations in which control, apart from actual majority<br />

ownership, strongly suggests the need for consolidation in order to accurately<br />

34


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

depict the economic realities of the relationship between two entities. In<br />

deciding on consolidation policy …"the aim should be to make the financial<br />

presentation which is most meaningful in the circumstances." ARB No. 51, P3<br />

(emphasis supplied). Substance must govern form in the application of<br />

accounting principles. APB Statement No. 4. In view of these overriding aims,<br />

consolidation may be required in the absence of majority ownership in form<br />

where one entity in substance achieves the same effect as majority ownership<br />

through control by contract or otherwise. ….<br />

Uit bovenstaande documenten leidt de rechtbank inzake de mogelijkheid voor Ahold om te<br />

consolideren het volgende af.<br />

Ook naar US GAAP is het doel van consolideren om de jaarresultaten en de vermogens van<br />

de moedervennootschap en haar dochterondernemingen te presenteren als ware er sprake van<br />

één onderneming. De veronderstelling hierbij is dat geconsolideerde jaarrekeningen<br />

waardevoller zijn dan afzonderlijke jaarrekeningen en dat ingeval sprake is van een<br />

vennootschap met een ‘controlling financial interest’ in een andere vennootschap<br />

geconsolideerde jaarrekeningen normaliter nodig zijn om een ‘fair presentation’ (getrouw<br />

beeld) te verkrijgen. Een ‘controlling financial interest’ is doorgaans aanwezig indien de<br />

moeder meer dan 50% van de stemrechten in de dochter bezit. Hoofdregel volgens US GAAP<br />

is dat een moedervennootschap een meerderheidsdeelneming wel en een<br />

minderheidsdeelneming niet consolideert. Onder omstandigheden kan ‘control’ op iets anders<br />

dan op de meerderheid van de stemrechten zijn gebaseerd in welk geval ook een<br />

minderheidsaandeelhouder mag consolideren.<br />

Onder ‘control’ verstaat de SEC de macht om op basis van stemrechten, een overeenkomst of<br />

‘iets anders’ een lichaam te besturen en haar beleid te bepalen.<br />

Op basis van de uitleg die de SEC aan de ARB 51 en aan Rule 3A-02 (a) geeft mag naar het<br />

oordeel van de rechtbank een vennootschap als Ahold consolideren als zij de meerderheid van<br />

de stemrechten bezit (uitzonderingen, die voor deze strafzaak niet relevant zijn, daargelaten).<br />

Zij mag ook consolideren als zij op basis van een overeenkomst of iets anders ‘control’ heeft<br />

over de dochtervennootschap.<br />

Naar het oordeel van de rechtbank moet, gelet op het verband waarin de SEC deze woorden<br />

gebruikt en de strekking van de ARB 51 en Rule 3A-02 (a), zoals die volgt uit de hierboven<br />

opgenomen opinie, onder ‘overeenkomst of iets anders’ in dit verband een schriftelijk<br />

vastgelegde overeenkomst, statuten of iets dergelijks worden verstaan.<br />

Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat een vennootschap die geen<br />

‘control’ heeft of de ‘control’ moet delen met een andere vennootschap naar US GAAP<br />

(zogenaamde ‘joint control’) niet mag consolideren. Zolang ‘invloed’ niet tot ‘control’ leidt,<br />

is invloed een onvoldoende basis om naar US GAAP te consolideren.<br />

Niet is komen vast te staan dat Ahold op basis van een schriftelijk vastgelegde overeenkomst<br />

of iets dergelijks ‘control’ had. Uit de vaststaande feiten volgt immers dat volgens de joint<br />

venture overeenkomst de stemrechten gelijkelijk waren verdeeld en uit het overwogene onder<br />

feit 1 volgt dat een wijziging op dat punt van die joint venture overeenkomst nooit is<br />

overeengekomen. Ook de zogenaamde deadlock-procedure duidt op ‘joint control’.<br />

35


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Zolang Ahold derhalve geen meerderheid van de stemrechten in JMR, Bompreço, Paiz Ahold,<br />

Disco Ahold en ICA Ahold bezat mocht Ahold genoemde vennootschappen op basis van US<br />

GAAP niet consolideren.<br />

Dit standpunt wordt in het dossier gedeeld door de volgende personen:<br />

- Blijkens het geschrift D/71 stelt Tracy van KPMG dat de SEC uitsluitend een schriftelijk<br />

vastgelegde overeenkomst (of iets dergelijks) accepteert als basis voor control; de intentie<br />

van de joint ventures-partijen is niet relevant.<br />

- Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (AH/78) verlangt Osnoss<br />

van D&T US een ‘agreement’ en gaat hij impliciet uit van een geschreven document als<br />

basis voor control.<br />

- Door Van Ittersum, medewerker van Ahold, die blijkens het geschrift D/160 p. 2 in haar<br />

notitie van 26 januari 2000 opmerkt dat een aandeelhouder die slechts 50% of minder van<br />

de aandelen bezit alleen mag consolideren indien uit de joint venture overeenkomst of uit<br />

de statuten blijkt dat sprake is van ‘control’.<br />

- Door de onderzoekers van de Ondernemingskamer die samenvattend in hun<br />

deskundigenverslag in tekstblok 129 concluderen dat US GAAP bepaalt dat een<br />

vennootschap een deelneming slechts volledig kan consolideren als zij de andere<br />

vennootschap door middel van stemrechten, overeenkomst of anderszins, beslissingen kan<br />

opleggen en dat zij nergens uitlatingen hebben aangetroffen die hiermee strijdig zijn.<br />

Ook indien de rechtbank ervan uitgaat dat de ondernemingsleiding bij het beoordelen van de<br />

vraag of sprake is van ‘control’ een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, is Ahold bij haar<br />

destijds genomen besluiten om naar US GAAP te consolideren – gelet op bovenstaande<br />

overwegingen van de rechtbank en de geïsoleerdheid van het destijds door Ahold ingenomen<br />

standpunt - niet binnen die ruimte gebleven.<br />

Voorzover de verdediging zich op onderdelen uit de Appendix A 20 bij de FAS 94, de EIFT<br />

96-16 en/of de EIFT 97-2 beroept, overweegt de rechtbank het volgende.<br />

Op pagina 13 en 14 van het deskundigenrapport van Langendijk (D/155) staat het volgende<br />

citaat uit de Appendix A 20 bij de FAS 94:<br />

The (Rechtbank: Financial Accounting Standard) Board has tentatively<br />

concluded that the concept should be based primarily on control rather than<br />

on ownership of a majority of voting interest, which is the most common but<br />

not the only means of controlling a subsidiary. However, the Board has not yet<br />

reached agreement on some significant issues, including precisely how to<br />

determine if means other than majority ownership have resulted in control and<br />

what techniques of consolidation would best report the effects of<br />

noncontrolling (minority) interests that arise because subsidiaries are only<br />

partially owned. Since more considerations of those matters is needed, the<br />

Board's tentative conclusions on a concept of reporting entity for business<br />

enterprises is not yet ready to be issued.<br />

Uit dit citaat kan echter niet worden afgeleid dat het oordeel van de rechtbank dat control een<br />

voorwaarde is om te kunnen consolideren, onjuist is. Daar komt bij dat bovenstaande<br />

conclusie van de Board blijkens het deskundigenverslag van Van der Poel op pagina 19 nog<br />

altijd niet tot een definitieve richtlijn heeft geleid.<br />

36


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Blijkens een geschrift D/277 p. 3 staat in de EIFT 96-16 ‘Investor's Accounting for an<br />

Investee When the Investor Has a Majority of the Voting Interest but the Minority<br />

Shareholder or Shareholders Have Certain Approval or Veto Rights’ dat de<br />

meerderheidsaandeelhouder niet mag consolideren indien een minderheidsaandeelhouder<br />

‘participating rights’ heeft. Bezit de minderheidsaandeelhouder slechts ‘protective rights’ dan<br />

is consolidatie door de meerderheidsaandeelhouder, blijkens het deskundigenverslag van<br />

Langendijk D/155 p. 14 wel toegestaan Zoals volgt uit de titel van deze EIFT, de<br />

bovenstaande samenvatting en gelet op de opvatting van Van de Poel en het standpunt van<br />

Tracy, is de rechtbank van oordeel dat de EIFT 96-16 niet toestaat dat er geconsolideerd<br />

wordt in een situatie dat een aandeelhouder met 50% of minder van de stemrechten slechts<br />

beperkte ‘participating rights’ heeft (en dus geen ‘control’ heeft). Reeds om die reden kan uit<br />

de EIFT 96-16 niet worden afgeleid dat het oordeel van de rechtbank dat control een<br />

voorwaarde is om te kunnen consolideren, onjuist is.<br />

Ook het beroep op de EIFT 97-2 ‘Physician Practice Management Entities and Certain Other<br />

entities with Contractual Management Arrangements’ (D/277, pagina 3/7 en Rapport OK<br />

tekstblok 124) verwerpt de rechtbank. Deze EIFT houdt - samengevat - in dat als sprake is<br />

van een ‘controlling financial interest’ ingevolge een overeenkomst die cumulatief aan 6<br />

voorwaarden voldoet, consolideren - ook zonder het bezit van de meerderheid van de<br />

stemrechten - is toegestaan (D/277, pagina 3/7). Reeds omdat Ahold met betrekking tot de<br />

joint venture ICA niet cumulatief aan de 6 voorwaarden voldeed (D/278, pag. 4/7, en het<br />

Deskundigenrapport Van de Poel, Hoofdstuk 5, pagina 20; waarbij de rechtbank ervan uitgaat<br />

dat Van de Poel met EITF 92 bedoeld EIFT 97-2) kan uit de EIFT 97-2 niet worden afgeleid<br />

dat het oordeel van de rechtbank dat control een voorwaarde is om te kunnen consolideren,<br />

onjuist is.<br />

Ahold heeft JMR, Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold en ICA Ahold in de jaarrekening –<br />

zoals die in de in de tenlastelegging genoemde jaarverslagen zijn opgenomen –<br />

geconsolideerd. Ahold mocht gelet op het vorenoverwogene genoemde vennootschappen naar<br />

Amerikaans jaarrekeningenrecht niet consolideren.<br />

Verdachte wordt verweten dit in het jaarverslag niet tot uitdrukking te hebben gebracht onder<br />

“het resultaat en eigen vermogen volgens waarderingsgrondslagen in de Verenigde staten.”.<br />

Over waarom dit onderdeel is opgenomen in het jaarverslag verklaart Verhelst in het<br />

ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V-5/11 p. 2) als volgt:<br />

“Dit is ter informatie opgenomen. De Nederlandse beursautoriteiten schrijven voor dat<br />

dezelfde informatie gelijktijdig aan alle markten ter beschikking moeten worden gesteld. Als<br />

gevolg van het feit dat Ahold ook aan de Amerikaanse beurs genoteerd staat moet Ahold bij de<br />

SEC een Form 20-F filen. Onderdeel van de Form 20-F is een reconciliatie van het netto<br />

resultaat en het eigen vermogen naar US GAAP. Deze informatie moet dus ook aan de<br />

Nederlandse markt beschikbaar worden gesteld.<br />

Overigens is dit een verplichting van de Nederlandse beurs. De Wet op de Nederlandse<br />

Jaarrekening schrijft dit niet voor. Dit is dan ook geen onderdeel van de jaarrekening.”<br />

Die verplichting blijkt uit de in het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling<br />

AH/87 p. 5-6) opgenomen tekst van artikel 25 van het Fondsenreglement van de<br />

Amsterdamse effectenbeurs die voor zover van belang luidt:<br />

“De uitgevende instelling welker aandelen, of certificaten hiervan, zijn toegelaten en waarvan<br />

de aandelen tevens zijn toegelaten tot de officiële notering aan:<br />

37


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

in één of meer andere Lid-Staten of werkzame effectenbeurzen, moet ervoor zorgdragen dat<br />

aan de markt van elk der beurzen, waar toelating is verkregen, gelijkwaardige informatie<br />

wordt verstrekt. ”<br />

Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling (AH/87 p.2) moet in een Form 20-<br />

F een zogenaamde ‘reconciliation note’ worden opgenomen. Deze “reconciliation” tussen<br />

home country GAAPen US GAAP moet een beschrijving bevatten van de verschillen tussen<br />

home country GAAP en US GAAP en een cijfermatig aansluiting bevatten van de verschillen<br />

tussen home country GAAP en US GAAP. Alle materiële verschillen moeten in de<br />

“reconciliation note” worden opgenomen. Men is vrij in het bepalen welke methode gebruikt<br />

wordt voor de aansluiting van home country GAAP naar US GAAP. Welke methode ook<br />

gebruikt wordt, een lezer moet in staat zijn om een US GAAP balans te kunnen reconstrueren<br />

vanuit de informatie welke in de “reconciliation note” gegeven is. De meest gehanteerde<br />

methode is de aansluiting van eigen vermogen en netto resultaat volgens home country gaap<br />

naar eigen vermogen en netto resultaat volgens US GAAP. In sommige situaties kan deze<br />

informatie niet genoeg zijn om een US GAAP balans te reconstrueren.<br />

Bijvoorbeeld als een verschil tussen home country GAAP en US GAAP een effect heeft op<br />

elke balanspost. In dat geval is het mogelijk noodzakelijk om een verkorte balans onder US<br />

GAAP op te nemen.<br />

Getuige Sterk verklaart blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor (G-25/1 p. 19-20)<br />

dat als er onder Dutch GAAP volledig geconsolideerd wordt en onder US GAAP niet er dan<br />

een verandering zal optreden in de reconciliatie. De omvang van het resultaat en eigen<br />

vermogen onder US GAAP verandert niet. Het verschil zal tot uiting komen in de<br />

samenstelling van het resultaat en het vermogen, er vinden verschuivingen plaats. Er zal een<br />

regel resultaat deelnemingen in de reconciliatie van het resultaat komen en een regel<br />

deelnemingen in de reconciliatie van het eigen vermogen. Door het wel consolideren onder<br />

Dutch GAAP en niet consolideren onder US GAAP zullen er verschuivingen binnen de<br />

reconciliatie plaatsvinden van de bestaande verschillen naar resultaat deelneming en<br />

deelneming. Vanzelfsprekend zal ook de condensed financial statements volgens US GAAP<br />

in Form 20-F veranderen.<br />

Getuige Eustace bevestigt blijkens het proces-verbaal van verhoor (G-1/1 p.7) dat wanneer de<br />

joint ventures volgens US GAAP niet volledig meegeconsolideerd mochten worden en<br />

volgens Dutch GAAP wel dit verschil in de Form 20-F en het Nederlandse jaarverslag tot<br />

uitdrukking zal komen in het overzicht van de aansluiting tussen Dutch GAAP naar US<br />

GAAP, de reconciliatie.<br />

Getuige Sliepenbeek verklaart blijkens het proces-verbaal van verhoor (G-2/2 p. 2) over het<br />

jaarverslag 2002 dat de deconsolidatie van de joint ventures er in de aansluiting toe heeft<br />

geleid dat de betreffende joint ventures zijn opgenomen in de regel aandeel in resultaat<br />

deelnemingen welke voorheen was onderverdeeld in de regels daarboven. Van de totaal 588<br />

miljoen Euro aandeel in resultaat van joint ventures heeft 566 miljoen Euro betrekking op de<br />

herrubricering van goodwill die betrekking heeft op de joint ventures naar aandeel in resultaat<br />

van joint ventures.<br />

Naar het oordeel van de rechtbank had Ahold gelet op het vorenstaande in haar jaarverslagen<br />

onder het kopje “het resultaat en eigen vermogen volgens waarderingsgrondslagen in de<br />

Verenigde staten” tot uitdrukking dienen te brengen dat naar US GAAP niet mocht worden<br />

geconsolideerd. Nu dit is nagelaten, is het geschrift in zoverre in strijd met de waarheid<br />

opgesteld. In de geschriften zijnde de jaarverslagen van Ahold over 1998, 1999, 2000 en 2001<br />

38


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

(D/99 p. 84, D/100 p. 78, D/101 p. 78 en D/102 p. 73-73) staan immers enkel de volgende<br />

verschillen genoemd, waarbij geldt dat niet in elk jaarverslag elk verschil is genoemd:<br />

- Goodwill<br />

- Pensioenen<br />

- Herwaardering van het onroerend goed<br />

- Herstructureringskosten USA<br />

- Voorzieningen<br />

- Overige aanpassingen<br />

- Winst verkoop onroerend goed<br />

- SFAS 133<br />

- Overige<br />

betrekking hebbend op SOP 98-I<br />

- Verwaterde winst per gewoon aandeel volgens US GAAP<br />

- Belastingeffecten<br />

- Dividend cumulatief preferente financieringsaandelen<br />

- Dividend gewone aandelen.<br />

Over de verantwoordelijkheid voor het jaarverslag verklaarde verdachte blijkens het<br />

ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte (V-3/1 p. 15) dat Van der Hoeven het<br />

voorwoord maakte en dat de beschrijvende teksten voornamelijk gemaakt werden door de<br />

afdeling communicatie en dat de afdeling controlling, waar B. Verhelst verantwoordelijk voor<br />

was, voor het cijfermatig gedeelte zorgde. Daarnaast had de externe accountant ook een hele<br />

belangrijke rol. Op het moment dat de afdeling controlling bepaalde onderdelen wil hebben<br />

toegelicht werden deze door Verhelst aan hem gesteld. Blijkens het ambtsedig opgemaakt<br />

proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/11 p. 3) is de raad van bestuur<br />

verantwoordelijk voor de gehele jaarrekening. De stem van ieder lid van de Raad van Bestuur<br />

was even zwaar, met uitzondering van Van der Hoeven die als CEO de zwaarste stem had. De<br />

verantwoordelijkheid werd collectief gedragen binnen de Raad van Bestuur. Er werd<br />

geluisterd naar de specifieke deskundigheid van het betreffende lid. De leden van de Raad van<br />

Bestuur waren niet alleen formeel verantwoordelijk voor de jaarrekening, maar zij voelden<br />

zich ook verantwoordelijk voor de gehele jaarrekening. <strong>Meurs</strong> was in de Raad van Bestuur<br />

weliswaar verantwoordelijk voor het financiële beleid, maar ieder lid had de<br />

verantwoordelijkheid voor het geheel en dus ook voor het financiële beleid en de<br />

jaarrekening. Blijkens de geschriften zijnde de jaarverslagen van Ahold over 1998, 1999,<br />

2000 en 2001 (D/99 p. 7, D/100 p. 13, D/101 p.11 en D/102 p. 7), zijn de jaarverslagen ook<br />

namens de Raad van Bestuur ondertekend door Van der Hoeven.<br />

Zoals uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de voorgaande feiten blijkt wist verdachte gezien<br />

de brief van D&T van 24 augustus 1998 dat voor consolidatie naar US GAAP een aanpassing<br />

van de joint venture overeenkomst nodig was. Nu die aanpassing er niet is gekomen en hij<br />

heeft nagelaten zulks te vermelden bij het bespreken van de jaarverslagen, heeft hij de<br />

telastegelegde jaarverslagen samen met anderen vals opgemaakt.<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />

ten aanzien van het onder feit 3 na de woorden "en/of" telastegelegde:<br />

op tijdstippen in de periode van maart 1999 en maart 2000 en maart 2001 en maart 2002, te<br />

Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander (v.w.b. D/99 en<br />

D/100) en met anderen (v.w.b.D/101 en D/102), meermalen, telkens een geschrift getiteld:<br />

"resultaat en eigen vermogen volgens waarderingsgrondslagen in de Verenigde Staten", zoals<br />

opgenomen in de jaarverslagen 1998 en 1999 en 2000 en 2001 (D/99 en D/100 en D/101 en<br />

39


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

D/102), zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -<br />

valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) telkens in strijd met<br />

de waarheid in voornoemde "resultaat en eigen vermogen volgens waarderingsgrondslagen<br />

in de Verenigde Staten"<br />

- nagelaten te doen vermelden en/of nagelaten te doen verwerken dat volledige consolidatie<br />

door Ahold N.V. van de rechtspersonen ICA Ahold AB en Jerónimo Martins Retail en<br />

Bompreço S.A. en Disco Ahold International Holdings N.V. en Paiz Ahold N.V. niet mogelijk<br />

was naar het Amerikaans jaarrekeningenrecht (US GAAP),<br />

zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door<br />

anderen te doen gebruiken.<br />

Ten aanzien van het onder 4 telastegelegde<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als feit<br />

4 primair.<br />

Verdachte wordt onder feit 4 verweten, zo begrijpt de rechtbank, dat hij als (mede)pleger, dan<br />

wel als feitelijk leidinggever heeft getracht het publiek tot inschrijving of deelneming te<br />

bewegen door het opzettelijk verzwijgen of verminken van ware en/of het voorspiegelen van<br />

valse feiten of omstandigheden:<br />

- door ten onrechte volledig geconsolideerde cijfers van ICA Ahold, Disco Ahold, Paiz<br />

Ahold en JMR naar Dutch- en US GAAP op te nemen;<br />

- door de put optie niet op te nemen;<br />

- door tijdens de roadshows en in persberichten ten onrechte te stellen dat het overwegende<br />

zeggenschap had en te zwijgen over de side letters en de putoptie.<br />

Blijkens de Memorie van Toelichting bij art 335 (oud) Sr - die de rechtbank bij de uitleg van<br />

artikel 47 Wte 1995 van belang acht - gaat het bij laatstgenoemd artikel om bedrieglijke<br />

middelen waardoor het publiek omtrent de waarheid van de feiten, waarvan de waarde der<br />

onderneming afhangt opzettelijk wordt misleid. Van misleiding is minst genomen sprake<br />

indien gegevens zijn verzwegen, verhuld of fraaier voorgespiegeld dan ze in werkelijkheid<br />

zijn, in de wetenschap dat die gegevens in redelijkheid van belang kunnen zijn voor de<br />

waardering van de aandelenkoers.<br />

Vaststaat dat de prospectus is opgesteld naar Dutch GAAP en dat zoals is overwogen onder<br />

feit 3 in de zogenaamde aansluiting (Note 7 Reconciliation to US GAAP) ten onrechte niet is<br />

opgenomen dat er naar US GAAP niet mocht worden geconsolideerd.<br />

Naar opvatting van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte door in het<br />

prospectus niet op te nemen dat er naar US GAAP niet mocht worden geconsolideerd,<br />

opzettelijk het publiek heeft misleid.<br />

Ten aanzien van Dutch GAAP geldt dat Bompreço, ICA Ahold, Disco Ahold en Paiz Ahold<br />

naar Dutch GAAP mochten worden geconsolideerd. Dit geldt weliswaar niet voor de<br />

consolidatie van van JMR, maar die fout is cijfermatig absoluut en relatief gezien van een<br />

dermate gering gewicht dat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat iemand niet tot<br />

inschrijving op de aandelenemissie zou zijn overgegaan als die gegevens niet waren mee<br />

geconsolideerd. Daar komt bij dat - zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen – het naar<br />

Dutch GAAP consolideren van dochtervennootschappen er in beginsel niet toe leidt dat de<br />

omvang van het eigen vermogen en/of de hoogte van het resultaat van de<br />

moedervennootschap gewijzigd worden.<br />

40


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

De rechtbank overweegt daartoe nog dat het op basis van de cijfermatige en overige<br />

informatie als voorkomend in het prospectus betrekkelijk eenvoudig was uit te rekenen welke<br />

omzet aan welke dochtervennootschappen viel toe te rekenen. Die eis om ook zelfstandig<br />

"enig rekenwerk " te verrichten mag gesteld worden aan de lezer van het prospectus en zeker<br />

aan een die overweegt in te schrijven op een emissie van een wereldconcern met op het<br />

tijdstip waarop het prospectus is uitgegeven een groot aantal aan binnen - en buitenlandse<br />

dochters.<br />

Ten aanzien van uitlatingen tijdens "roadshows " en het uitbrengen van persberichten<br />

overweegt de rechtbank dat niet bewezen is dat verdachten daarin hebben aangegeven<br />

overwegende zeggenschap in Bompreço, ICA Ahold, Disco Ahold, Paiz Ahold en JMR te<br />

hebben. Daar komt bij dat het begrip zeggenschap - zeker als dat tijdens een roadshow of in<br />

een persbericht wordt gebruikt - niet een heldere en eenduidige inhoud heeft. Zeker kan in<br />

redelijkheid niet worden volgehouden dat iemand zijn beslissing om op een emissie in te<br />

schrijven laat afhangen van de juistheid van de mededeling van het hebben van zeggenschap<br />

over dochtervennootschappen als die mededeling tijdens een roadshow of in een persbericht is<br />

gedaan.<br />

De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte tijdens roadshows waarbij blijkens het<br />

ambtsedig proces-verbaal AH/47 p. 17 aanwezig waren onder meer analisten en port folio<br />

managers van grote institutionele beleggers en particuliere beleggers, het bestaan van de side<br />

letters bewust verzwegen heeft. De intentie van verdachte was immers om de side letters<br />

verborgen te houden voor de accountant. Het zou dan volstrekt onaannemelijk zijn om<br />

daarover tijdens roadshows wel te spreken.<br />

Naar het oordeel van de rechtbank bevatte de control letter in combinatie met de side letter<br />

informatie die in redelijkheid van belang kon zijn voor de waardering van de aandelenkoers<br />

en naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte dat ook.<br />

Verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2006 verklaart<br />

dat hij rond de aandelenemissie in het voorjaar van 2000 op pad was voor de roadshows.<br />

Verdachte heeft in het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V-3/17 p. 3)<br />

verklaard dat de internationale roadshows door Van der Hoeven en hemzelf werden gedaan.<br />

Bij de roadshows werd onder andere door verdachte, maar ook door Van der Hoeven, een<br />

verhaal gehouden inzake de emissie. Op basis van het prospectus en het verhaal bij deze<br />

roadshows kunnen beleggers bij de bank aangeven of ze al dan niet gaan inschrijven. De<br />

roadshows inzake de emissie zijn gestart op 1 mei 2000 en hebben twee weken geduurd. Er<br />

waren ook roadshows in Nederland. Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van<br />

verhoor (V-3/6 p.2) heeft verdachte verklaard dat hij op 2 mei 2000 in Zweden was voor een<br />

roadshow voor de aandelenemissie.<br />

Zoals eerder overwogen onder feit 1 en 2 wist verdachte gezien de brief van D&T van 24<br />

augustus 1998 dat voor consolidatie naar US GAAP een aanpassing van de shareholders<br />

agreement nodig was. Nu verdachte wist dat die aanpassing er niet was en hij heeft nagelaten<br />

zulks bij de roadshows te vermelden, heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtreding van<br />

artikel 47 (oud) Wte 1995.<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />

ten aanzien van het onder feit 4 primair telastegelegde:<br />

41


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

in de periode van december 1999 tot en met mei 2000 in Nederland en/of in Zweden, tezamen<br />

en in vereniging met een ander, terwijl hij en zijn mededader hun medewerking verleenden tot<br />

het plaatsen van effecten, heeft getracht het publiek tot inschrijving of deelneming te bewegen<br />

door het opzettelijk verzwijgen van feiten of omstandigheden, immers hebben hij en zijn<br />

mededader in bovengenoemde periode potentiële beleggers tijdens zogeheten "roadshows"<br />

voorgelicht, waarbij verdachte en zijn mededader het bestaan van relevante informatie,<br />

namelijk elkaar tegensprekende "side letters", verzwegen.<br />

Ten aanzien van het onder 5 telastegelegde<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als feit<br />

5 primair.<br />

In het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling (AH/46, p. 3) staat over de<br />

inhoud en het doel van de zogeheten Letter of Representation (LOR) het volgende.<br />

In relatie tot de accountantscontrole van de Nederlandse jaarrekening en de financial<br />

statements opgenomen in Form 20-F wordt jaarlijks door Ahold een LOR verstrekt aan D&T.<br />

Tevens is door Ahold aan D&T een LOR verstrekt in relatie tot de controle van de financial<br />

statements opgenomen in het prospectus d.d. 15 mei 2000.<br />

In een LOR bevestigt het bestuur van een onderneming en/of eventueel andere betrokkenen,<br />

zoals blijkt uit de ondertekening van de LOR, dat zij ervoor verantwoordelijk zijn dat de<br />

jaarrekening en/of andere financiële verantwoording een getrouwe weergave bevat in<br />

overeenstemming met van toepassing zijnde grondslagen voor verslaggeving.<br />

Tevens bevestigt het bestuur en/of eventueel andere betrokkenen ten behoeve van de<br />

oordeelsvorming van de accountant gericht op het afgeven van een accountantsverklaring dat<br />

zij de accountant inzage hebben gegeven in de gehele administratie en de daaraan ten<br />

grondslag liggende gegevens aan de accountant hebben verstrekt.<br />

In het geschrift zijnde de letter of representation 1999 van Ahold aan D&T d.d. 7 maart 2000<br />

(D/127 p. 1) staat onder meer:<br />

“We confirm, to the best of our knowledge and belief, the following representations made to<br />

you during your audit:<br />

2. The company has made available to you all:<br />

a) Financial records and related data.”<br />

Het geschrift is ondertekend door onder meer verdachte en Van der Hoeven (p.4)<br />

In het geschrift zijnde de letter of representation van Ahold aan D&T inzake prospectus d.d.<br />

16 mei 2000 (D/367 p. 1) staat onder meer:<br />

“4. The company has made available to you all financial records and related data that<br />

would have a bearing on the purpose of your review”<br />

Het geschrift is ondertekend door onder meer verdachte en Van der Hoeven (p.2)<br />

In het geschrift zijnde de letter of representation 2000 van Ahold aan D&T d.d. 6 maart 2001<br />

(D/128 p. 1) staat onder meer:<br />

“We confirm, to the best of our knowledge and belief, the following representations made to<br />

you during your audit:<br />

2. The company has made available to you all:<br />

a) Financial records and related data.”<br />

42


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Het geschrift is ondertekend door onder meer verdachte en Van der Hoeven (p.4)<br />

In het geschrift zijnde de letter of representation 2001 van Ahold aan D&T d.d. 7 maart 2002<br />

(D/129 p. 1) staat onder meer:<br />

“We confirm, to the best of our knowledge and belief, the following representations made to<br />

you during your audit(s):<br />

2. The company has made available to you all:<br />

a) Financial records and related data.”<br />

Het geschrift is ondertekend door onder meer verdachte en Van der Hoeven (p.7)<br />

Zoals reeds blijkt uit hetgeen onder de vaststaande feiten en de feiten 1 en 2 is opgenomen<br />

was de accountant van oordeeldat naar US GAAP aanpassingen van de shareholders<br />

agreements nodig waren. Alhoewel de vereiste aanpassingen niet waren overeengekomen,<br />

zijn de control letters wel en de side letters niet aan de accountant verstrekt.<br />

Onder die omstandigheden heeft verdachte in de letters of representation met het oogmerk om<br />

die letters als echt en onvervalst te gebruiken in strijd met de waarheid opgenomen dat alle<br />

financiële administratie en daarmee verband houdende gegevens aan de accountant waren<br />

verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank vallen deze side letters onder related data. Ze<br />

waren zoals reeds overwogen van belang voor de accountant inzake Amerikaanse<br />

verslaggevingsvoorschriften.<br />

Uit het bovenstaande volgt dat alle in de telastegelegging opgenomen letters of representation<br />

vals zijn omdat daarin in strijd met de waarheid is opgenomen dat alle financiële gegevens en<br />

daarmee verband houdende gegevens aan de accountant waren verstrekt. Dit leidt er toe dat de<br />

rechtbank niet meer behoeft te onderzoeken of de letters of representation ook nog op de<br />

andere in de telastelegging genoemde gronden vals zijn. Indien dat namelijk het geval zou<br />

zijn, leidt dat immers niet tot de constatering dat verdachte geen strafbaar feit heeft begaan<br />

(zie in dit verband Gerechtshof Amsterdam, 25 november 2003, parketnummer: 23/004152-<br />

02).<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat<br />

ten aanzien van het onder feit 5 primair telastegelegde:<br />

hij op<br />

7 maart 2000 (v.w.b. D/127) en<br />

16 mei 2000 (v.w.b. D/367) en<br />

6 maart 2001 (v.w.b. D/128) en<br />

7 maart 2002 (v.w.b. D/129),<br />

te Zaandam, gemeente Zaanstad, meermalen, telkens een zogeheten "letter of representation"<br />

-zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft<br />

opgemaakt, immers heeft Ahold telkens in strijd met de waarheid in voornoemde "letters of<br />

representation" geschreven en/of opgenomen en/of gesteld dat<br />

- alle financiële administratie ('financial records') en daarmee verband<br />

houdende gegevens (related data) waren verstrekt aan de accountant<br />

zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken<br />

en/of door anderen te doen gebruiken.<br />

Ten aanzien van het onder 6 telastegelegde<br />

43


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als feit<br />

6 subsidiair.<br />

Zoals is opgenomen onder feit 3 eerste gedeelte heeft Ahold naar Nederlands recht enkel JMR<br />

ten onrechte geconsolideerd. Nu de consolidatie van de omzet-/balansgegevens van JMR<br />

cijfermatig absoluut en relatief van een dermate gering gewicht zijn, hetgeen Ahold en de<br />

accountants in de telastegelegde periode ook meenden, kan het oogmerk niet worden<br />

bewezen.<br />

In de 20-F’s, welk in de telastelegging zijn genoemd, zijn de balansen en resultatenrekeningen<br />

opgesteld naar Dutch GAAP. De rechtspersonen Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold en ICA<br />

Ahold en JMR zijn daarin geconsolideerd opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank<br />

diende zoals is overwogen onder feit 3 tweede gedeelte in ieder geval in de “reconciliation<br />

note” in de Form 20-F tot uitdrukking te worden gebracht dat genoemde rechtspersonen niet<br />

naar US GAAP mochten worden geconsolideerd.<br />

Nu is nagelaten dit tot uitdrukking te brengen, is in de Form 20-F in strijd met de waarheid<br />

gesuggereerd dat Ahold ‘control’ had over de genoemde geconsolideerde rechtspersonen<br />

terwijl dat in werkelijkheid naar maatstaven van Amerikaans jaarrekeningenrecht niet het<br />

geval was. In de geschriften zijnde de Forms 20-F van Ahold over 1998, 1999, 2000 en 2001<br />

(D/119 p. 71-71, D/120 p. 79-80, D/121 p. 104 e.v. en D/122 p.115 e.v. ) staan immers enkel<br />

de volgende verschillen genoemd, waarbij geldt dat niet in elke Form 20-F elk verschil is<br />

genoemd:<br />

- Goodwill<br />

- Pensions<br />

- Revaluation of real estate<br />

- Revaluation of tangible fixed assets<br />

- Restructuring costs<br />

- Reorganization costs<br />

- Sale-leaseback of property<br />

- Derivatives<br />

- Software costs<br />

- Deferred taxes<br />

- Settlement of Cross-participations<br />

- Other provisions<br />

- Dividend cumulative preferred financing shares<br />

- Diluted net earnings per common share<br />

- Proposed dividends on common shares<br />

- Earnings per share<br />

- New accounting pronouncements<br />

- Other ( SOP 98-I)<br />

- Comprehensive income<br />

Blijkens de geschriften zijn de de Forms 20-F van Ahold over 1998, 1999, 2000 en 2001<br />

(D/119 p. 77, D/120 p. 86, D/121 p. 112. en D/122 p.128) door Van der Hoeven als president<br />

van de Raad van Bestuur getekend op respectievelijk 12 april 1999, 12 april 2000, 9 april<br />

2001 en 9 april 2002.<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft<br />

gegeven aan deze door Ahold gepleegde valsheid in geschrift.<br />

44


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Van feitelijk leiding geven door verdachte kan onder omstandigheden sprake zijn indien<br />

verdachte hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden maatregelen ter voorkoming<br />

van deze gedraging achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de<br />

verboden gedragingen zich zullen voordoen. Er kan pas sprake zijn van een bewuste<br />

aanvaarding van de aanmerkelijke kans indien verdachte persoonlijk op de hoogte was van de<br />

verboden gedragingen. Zoals eerder onder feit 1 en 2 is overwogen wist verdachte gezien de<br />

brief van D&T van 24 augustus 1998 dat voor consolidatie naar US GAAP een aanpassing<br />

van de shareholder agreement nodig was. Tevens was verdachte op de hoogte van het feit dat<br />

die aanpassing niet was overeengekomen. Voorts was verdachte op de hoogte van de<br />

omstandigheid dat de accountant in de veronderstelling leefde dat de aanpassing wel was<br />

overeengekomen. Verdachte wist derhalve dat in de Form 20-F de deelnemingen ten onrechte<br />

naar US GAAP zouden worden opgenomen.<br />

Nu niet is gebleken dat verdachte eerder dan de brief van 24 augustus 1998 daadwerkelijk<br />

wist dat consolidatie onder US GAAP niet mogelijk was acht de rechtbank niet bewezen dat<br />

verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan een valse Form 20-F 1997.<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat<br />

ten aanzien van het onder feit 6 subsidiair telastegelegde:<br />

Koninklijke Ahold N.V. op tijdstippen in april 1999 (D/119) en april 2000 (D/120) en april<br />

2001 (D/121) en april 2002 (D/122) te Zaandam, gemeente Zaanstad, meermalen, telkens een<br />

zogeheten "Annual report on Form 20-F" - zijnde een<br />

geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,<br />

immers heeft Ahold telkens in strijd met de waarheid in voornoemd "Annual report on Form<br />

20-F" gesuggereerd dat Ahold overwegende zeggenschap ('control') had over alle in de<br />

"Annual report on Form 20-F" genoemde geconsolideerde rechtspersonen, terwijl dat in<br />

werkelijkheid naar maatstaven van Amerikaans jaarrekeningenrecht niet het geval was en<br />

- genoemde documenten ondertekend ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane<br />

opgaven,<br />

zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of<br />

door anderen te doen gebruiken,<br />

aan welke strafbare gedraging hij, verdachte, toen en daar, telkens tezamen en in vereniging<br />

met een ander (v.w.b. D119 en D120) en met anderen (v.w.b. D121 en D122) feitelijk leiding<br />

heeft gegeven.<br />

Ten aanzien van het onder 7 telastegelegde<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 7 primair te laste<br />

is gelegd.<br />

Zoals uit de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen onder de vaststaande feiten en de feiten<br />

1 en 2 blijkt:<br />

- zijn de control letters inzake Bompreço, Disco Ahold en ICA Ahold vals;<br />

- de side letters inzake Bompreço, Disco Ahold en ICA Ahold niet aan de accountant<br />

verstrekt;<br />

- en raakte D&T pas op de hoogte van deze side letters op 25 oktober 2002 respectievelijk<br />

23 februari 2003.<br />

45


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Tevens staat –op grond van de bewijsmiddelen opgenomen onder vaststaande feiten en de<br />

feiten 1 en 2- vast dat verdachte wist dat de accountant van oordeel was dat naar Amerikaans<br />

jaarrekeningenrecht een aanpassing van de shareholders agreement nodig was en dat die<br />

aanpassing nooit is overeengekomen. Door het onder deze omstandigheden verstrekken aan<br />

de accountant van de control letters inzake ICA Ahold, Disco Ahold en Bompreço zijn het<br />

oogmerk en de listige kunstgreep bewezen.<br />

Anders dan het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd staat naar het oordeel van de rechtbank<br />

niet vast zoals al eerder is overwogen dat de accountant van oordeel was dat de control letters<br />

naar Nederlands jaarrekeningenrecht nodig waren.<br />

De verdediging van verdachte heeft nog betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor het<br />

oorzakelijk verband tussen het ingezette (bedrieglijke) middel en het resultaat.<br />

De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat de verdediging terecht heeft betoogd dat<br />

voor de strafbaarheid ingevolge artikel 326 Sr oorzakelijk verband moet bestaan tussen de<br />

aangewende (bedrieglijke) middelen en de door de dader beoogde afgifte van het goed. Dit<br />

causale verband ligt besloten in het bestanddeel "bewegen tot" in de delictsomschrijving van<br />

de in genoemd artikel strafbaar gestelde oplichting.<br />

Om te kunnen spreken van "bewegen tot" is echter reeds voldoende dat zonder de aanwending<br />

van het (bedrieglijke) middel de afgifte van het goed niet zou zijn gevolgd.<br />

Het bewijs daarvan volgt naar het oordeel van de rechtbank al uit het feit dat naar het oordeel<br />

van de accountant naar Amerikaans jaarrekeningenrecht een aanpassing van de overeenkomst<br />

was vereist. Voorts verwijst de rechtbank naar de onder de vaststaande feiten opgenomen email<br />

van 5 april 2000 (D/279) waarin Osnoss aangeeft dat de control letters er moeten komen<br />

voor volledige consolidatie onder US GAAP. Dat de accountants uiteindelijk akkoord gaan<br />

met de belofte dat de control letters er zo spoedig mogelijk aankomen doet daar niet aan af.<br />

De verdediging heeft voorts nog betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor het bestanddeel<br />

“afgifte van een goed”.<br />

Anders dan de verdediging betoogt, is naar het oordeel van de rechtbank een<br />

accountantsverklaring en auditor report vatbaar om voor een bezitter waarde te hebben.<br />

Daarmee is het een goed als bedoeld in artikel 326 Sr. Voor de bewezenverklaring van het<br />

afgeven van de accountantsverklaring en/of auditors report is voldoende dat uit de<br />

bewijsmiddelen volgt dat die goederen zijn afgegeven, hetgeen volgt uit de volgende<br />

bewijsmiddelen.<br />

Een geschrift zijnde het jaarverslag van Ahold over 1999 (D/100 p. 77):<br />

“Accountantsverklaring<br />

We zijn van oordeel dat de jaarrekening van Koninklijke Ahold N.V. een getrouw beeld geeft<br />

van de grootte en samenstalling van het vermogen op 2 januari 2000 en van het resultaat over<br />

1999 in overeenstemming mt algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving<br />

in Nederland en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening zoals opgenomen<br />

in Titel 9 boek 2 BW.<br />

Deloitte en Touche accountants<br />

Amsterdam, 7 maart 2000”.<br />

Een geschrift zijnde het jaarverslag van Ahold over 2000 (D/101 p. 75):<br />

“Accountantsverklaring<br />

We zijn van oordeel dat de jaarrekening van Koninklijke Ahold N.V. een getrouw beeld geeft<br />

van de grootte en samenstalling van het vermogen op 31 december 2000 en van het resultaat<br />

over 2000 in overeenstemming mt algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële<br />

46


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

verslaggeving in Nederland en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening<br />

zoals opgenomen in Titel 9 boek 2 BW.<br />

Deloitte en Touche accountants<br />

Amsterdam, 6 maart 2001”.<br />

Een geschrift zijnde het jaarverslag van Ahold over 2001 (D/102 p. 72):<br />

“Accountantsverklaring<br />

We zijn van oordeel dat de jaarrekening van Koninklijke Ahold N.V. een getrouw beeld geeft<br />

van de grootte en samenstalling van het vermogen op 30 december 2001 en van het resultaat<br />

over 2001 in overeenstemming mt algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële<br />

verslaggeving in Nederland en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening<br />

zoals opgenomen in Titel 9 boek 2 BW.<br />

Deloitte en Touche accountants<br />

Amsterdam, 7 maart 2002”.<br />

Een geschrift zijnde het annual report on Form 20-F van Ahold over 1999 (D/120 p. 49):<br />

Independent Auditors Report:<br />

In our opinion, the consolidated financial statements referred to above present fairly, in all<br />

material respects, the consolidated financial position of Koninklijke Ahold N.V. at January 2,<br />

2000, January 3, 1999 and the results of its operations, changes in its equity and its cash flows<br />

for each of the three fiscal years in the period ended January 2, 2000, in conformity with<br />

generally accepted accounting principles in The Netherlands.<br />

Generally accepted accounting principles in the Netherlands vary in certain respects from<br />

generally accepted accounting principles in the United States. The application of the latter<br />

would have affected the determination of net earnings for each of the three fiscal years in the<br />

period ended January 2, 2000 and the determination of stockholders’equity at January 2, 2000<br />

and January 3, 1999 to the extent summarized in Note 23<br />

Deloitte & Touche Accountants<br />

March 7, 2000”.<br />

Een geschrift zijnde het annual report on Form 20-F van Ahold over 2000 (D/121 p. 64):<br />

Independent Auditors Report:<br />

In our opinion, the consolidated financial statements referred to above present fairly, in all<br />

material respects, the consolidated financial position of Koninklijke Ahold N.V. as of<br />

December 31, 2000, January 2, 2000 and the results of its operations, changes in its equity and<br />

its cash flows for each of the three fiscal years in the period ended December 31, 2000, in<br />

conformity with generally accepted accounting principles in The Netherlands.<br />

....<br />

Generally accepted accounting principles in the Netherlands vary in certain respects from<br />

generally accepted accounting principles in the United States. The application of the latter<br />

would have affected the determination of net earnings for each of the three fiscal years in the<br />

period ended December 31, 2000 and the determination of stockholders’equity at December<br />

31, 2000 and January 2, 2000 to the extent summarized in Note 23.<br />

Deloitte & Touche Accountants<br />

march 6, 2001”.<br />

Een geschrift zijnde het annual report on Form 20-F van Ahold over 2001 (D/122 p. 69):<br />

Independent Auditors Report:<br />

In our opinion, the consolidated financial statements referred to above present fairly, in all<br />

material respects, the consolidated financial position of Koninklijke Ahold N.V. as of<br />

December 30, 2001 and December 31, 2000 and the results of its operations, changes in its<br />

equity and its cash flows for each of the three fiscal years in the period ended December 30,<br />

2001, in conformity with generally accepted accounting principles in The Netherlands.<br />

47


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Accounting principles generally accepted in the Netherlands vary in certain respects from<br />

accounting principles generally accepted in the United States of America. The application of<br />

the latter would have affected the determination of net earnings for each of the three fiscal<br />

years in the period ended December 30, 2001 and the determination of stockholders’equity as<br />

of December 30, 2001 and December 31, 2000 to the extent summarized in Note 27.<br />

Deloitte & Touche Accountants<br />

March 7, 2002”.<br />

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />

ten aanzien van het onder feit 7 primair telastegelegde:<br />

in de periode van mei 1999 tot en met 24 februari 2003, te Zaandam, gemeente Zaanstad<br />

en/of Amsterdam, meermalen, telkens met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te<br />

bevoordelen door listige kunstgrepen Deloitte & Touche Registeraccountants (Deloitte en<br />

Touche) heeft bewogen tot de afgifte van goedkeurende accountantsverklaringen en<br />

"Auditors' Reports" (D/100, p. 77 en D/101, p. 75 en D/102, p. 72 en D/120, p. 49 en D/121,<br />

p. 64 en D/122, p. 69 en D/335 en D/336), hebbende verdachte telkens met vorenomschreven<br />

oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid<br />

- telkens een brief, betrekking hebbende op de rechtspersonen Bompreço S.A. en Disco Ahold<br />

International Holdings N.V. en ICA Ahold AB (respectievelijk D/137 en D/138 en D/139) aan<br />

Deloitte & Touche overhandigd, waarin telkens in strijd met de waarheid was opgenomen<br />

dat tussen Ahold en haar wederpartijen is overeengekomen dat in het geval geen<br />

consensus zou worden bereikt over een bepaalde kwestie, het voorstel van Ahold uiteindelijk<br />

doorslaggevend zou zijn en<br />

- telkens een brief, waarin de inhoud van bovenstaande brieven wordt weersproken door<br />

Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB/Canica AS (respectievelijk D/137<br />

en D/138 en D/139) aan Deloitte & Touche onthouden<br />

waardoor Deloitte & Touche werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.<br />

Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.<br />

Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.<br />

6. De strafbaarheid van de feiten<br />

Het Openbaar Ministerie<br />

Verdachte is onder 4 artikel 47 (oud) Wte 1995 telastegelegd. Volgens het Openbaar<br />

Ministerie is dit artikel in het kader van de Wet Marktmisbruik (Kamerstukken II 29 827) per<br />

1 oktober 2005 vervangen door het nieuwe artikel 46b, lid 1, sub d Wte 1995. Deze wijziging<br />

vloeit, aldus het Openbaar Ministerie, voort uit de verplichting tot harmonisatie zoals<br />

vastgesteld in de richtlijn market abuse (2003/6/EG). Het Openbaar Ministerie is -<br />

samengevat - van mening dat door deze wijziging evenwel geen sprake is van een gewijzigd<br />

inzicht in de strafwaardigheid ten aanzien van artikel 47 (oud) Wte 1995. Het Openbaar<br />

Ministerie baseert zich daartoe bij requisitoir en repliek op de wetsgeschiedenis en een tweetal<br />

uitspraken te weten: HR 1 juli 1996, NJ 1998, 10 en Gerechtshof Amsterdam 12 juli 2005,<br />

LJN AT 9894. Van een gunstigere bepaling voor verdachte in de zin van artikel 1 lid 2 Sr is<br />

geen sprake en artikel 47 (oud) Wte 1995 is volgens het Openbaar Ministerie derhalve<br />

onverminderd van toepassing op de telastegelegde periode.<br />

De verdediging<br />

48


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

De verdediging van Van der Hoeven heeft - zakelijk weergeven - betoogd dat artikel 47 (oud)<br />

Wte 1995 door voornoemde Europese richtlijn (2003/6/EG) is komen te vervallen<br />

(pleitnotities, tekstblokken 624-644). Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat artikel<br />

47 (oud) Wte 1995 zou zijn vervangen door artikel 46b, lid 1, sub d Wte 1995 is volgens de<br />

verdediging dan ook onjuist. De verdediging bepleit dat artikel 46b, lid 1, sub d Wte 1995 een<br />

direct vervolg is op artikel 334 Sr. Tenslotte heeft de verdediging van Van der Hoeven<br />

aangevoerd dat, indien artikel 47 (oud) Wte 1995 wel wordt toegepast, rekening moet worden<br />

gehouden met artikel 46b Wte 1995, maar dat dit strijd met het lex certa beginsel oplevert<br />

omdat 46b Wte 1995 niet duidelijk en voorspelbaar is.<br />

De verdediging van <strong>Meurs</strong> sluit zich aan bij voorgaand betoog met de toevoeging dat artikel<br />

47 (oud) Wte 1995 oorspronkelijk was vervat in artikel 335 Sr en via 31b Wte tot stand is<br />

gekomen met het doel om de consument te beschermen tegen publieksmisleiding. Artikel 46b<br />

Wte 1995 houdt volgens de verdediging van <strong>Meurs</strong> geen verband met deze oude bepaling van<br />

47 Wte 1995. De Wet Marktmisbruik, waarop artikel 46b Wte 1995 is geënt, richt zich<br />

weliswaar op misleiding, maar dan in directe samenhang met koersvorming en dat is<br />

wezenlijk anders dan de publieksmisleiding bij inschrijving of deelneming. De Wet<br />

Marktmisbruik staat ook overigens volledig in het teken van koersmanipulatie en handelen<br />

met voorwetenschap.<br />

Conclusie moet volgens de verdediging zijn dat artikel 47 (oud) Wte 1995 niet meer bestaat<br />

en dat de strafwaardigheid van de enkele publieksmisleiding is komen te vervallen. Voorts<br />

zou het gewijzigd inzicht in strafwaardigheid kunnen worden afgeleid uit de omstandigheid<br />

dat artikel 46b lid 1 Wte 1995 in eerste instantie bestuursrechtelijk wordt afgedaan<br />

(pleitaantekeningen deel 2, tekstblokken 7.1-7.38). De verdediging van <strong>Meurs</strong> concludeert tot<br />

onstlag van rechtsvervolging.<br />

Standpunt van de rechtbank<br />

Uit de wetswijziging volgt dat de artikelen 46 en 47 Wte 1995 in de WED worden vervangen<br />

door de nieuwe artikelen 46, eerste, derde en negende lid, 46a, eerste en tweede lid en 46b,<br />

eerste lid Wte 1995.<br />

De (concept) Memorie van Toelichting bevat onder meer het navolgende:<br />

Misleiding of bedrog bij emissie<br />

Artikel 47 van de Wte 1995 verbiedt een ieder die effecten uitgeeft of belast is met, of zijn<br />

medewerking verleent tot het plaatsen van effecten, te trachten het publiek tot inschrijving of<br />

deelneming te bewegen door het opzettelijk verzwijgen of verminken van ware, of<br />

voorspiegelen van valse feiten of omstandigheden. Deze misleiding of bedrog bij emissie valt<br />

thans onder de verbodsbepaling van marktmanipulatie. Dit leidt ertoe dat het huidige artikel<br />

van de Wte 1995 kan vervallen.<br />

De Memorie van Toelichting houdt onder meer in:<br />

Thans voorzien de artikelen 46 tot en met 48 van de Wte 1995 in een regime tegen<br />

effectenhandel met gebruik van voorwetenschap. De richtlijn Marktmisbruik brengt met zich<br />

dat deze bepalingen moeten worden aangepast. Op sommige punten vloeit deze aanpassing<br />

voort uit het feit dat de richtlijn totale harmonisatie beoogt, terwijl in andere gevallen aan de<br />

harmoniserende werking van de richtlijn de nodige betekenis moet worden toegekend, met<br />

name op het terrein van de definities, verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop.<br />

49


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Op grond van het voorgaande in samenhang met de letterlijke tekst van artikel 47 (oud) Wte<br />

1995 en artikel 46b lid 1, sub d Wte 1995 is de rechtbank met het Openbaar Ministerie van<br />

oordeel dat artikel 46 lid 1, sub d Wte 1995 artikel 47 (oud) Wte 1995 heeft vervangen en niet<br />

- zonder meer - is komen te vervallen.<br />

Van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid in de zin dat het nieuwe artikel een<br />

gunstigere bepaling voor verdachte zou zijn, is in de wetsgeschiedenis evenmin gebleken.<br />

Integendeel, het nieuwe artikel 46b Wte 1995 heeft een plaats gekregen in artikel 67 Sv. Dat<br />

heeft tot gevolg dat bij overtreding van het artikel voorlopige hechtenis kan worden toegepast<br />

en de daarmee verbonden overige dwangmiddelen mogelijk worden gemaakt. Hierdoor is het<br />

artikel ingrijpender dan voorheen. In het licht daarvan beschouwd is de oude bepaling<br />

gunstiger en dient het verweer dient derhalve te worden verworpen.<br />

Het beroep van de verdediging op een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid, omdat artikel<br />

46b lid 1 Wte 1995 thans in eerste instantie administratief wordt afgedaan, wordt eveneens<br />

verworpen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit de Memorie van Toelichting volgt dat<br />

de richtlijn Marktmisbruik weliswaar een regime bevat waarin het accent op<br />

bestuursrechtelijke handhaving ligt.<br />

Hiermee is evenwel beoogd de effectiviteit van de samenwerking tussen de toezichthouders<br />

van de diverse lidstaten te bevorderen en daarmee de naleving van de voorschriften van de<br />

richtlijn Marktmisbruik zoveel mogelijk te waarborgen en dit is dus niet gebaseerd op een<br />

gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid.<br />

In het licht van het vorenoverwogene is er dan ook geen sprake van onduidelijkheid en dient<br />

het beroep op het lex certa beginsel te worden verworpen.<br />

Het onder 4 bewezen geachte feit is derhalve strafbaar. De overige bewezen geachte feiten<br />

zijn volgens de wet eveneens strafbaar en ook overigens is het bestaan van een<br />

rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.<br />

7. De strafbaarheid van verdachte<br />

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.<br />

Verdachte is dan ook strafbaar.<br />

8. Motivering van de straffen<br />

Het Openbaar Ministerie<br />

Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd - onder overlegging van een schriftelijk<br />

requisitoir en onder handhaving van zijn eis bij repliek - dat verdachte ter zake van de door<br />

hem bewezen geachte feiten 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair, 5 primair, 6 subsidiair en 7<br />

primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden,<br />

waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.<br />

Daartoe heeft het Openbaar Ministerie - samengevat - de navolgende argumenten gebruikt.<br />

50


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen in het Nederlandse bedrijfsleven in het<br />

algemeen en in de beursgenoteerde naamloze vennootschap Koninklijke Ahold N.V. in het<br />

bijzonder ongekend ernstig geschonden, hetgeen blijkt uit het koersverlies van miljarden<br />

euro’s na 24 februari 2003. Verdachte heeft door zijn gedragingen het vertrouwen in de Raad<br />

van Bestuur en de Raad van Commissarissen van Ahold ernstig beschaamd.<br />

Ook heeft verdachte door het verzwijgen van essentiële informatie voor de accountant en het<br />

gemak waarmee hij belangrijke beslissingen zoals consolidatie van joint ventures dacht te<br />

kunnen afdoen het vertrouwen dat aandeelhouders en andere belanghebbenden moeten<br />

kunnen stellen in financiële rapportages van de onderneming in ernstige mate geschonden.<br />

Extra verwijtbaar is dat verweten strafbare gedragingen geen incidenten zijn, maar zich<br />

uitstrekken over vele jaren.<br />

Verdachte valt aan te rekenen dat hij na het bekend worden van de ICA side letters in oktober<br />

2002 het bestaan van de andere side letters niet bekend gemaakt en daarmee zijn eigen belang<br />

laten prevaleren boven dat van de onderneming.<br />

Naar opvatting van het Openbaar Ministerie moeten bij het opleggen van de straf generaal<br />

preventieve strafdoeleinden een belangrijke rol spelen. De straf zal uitdrukking moeten geven<br />

aan afkeuring die moet gelden voor frauduleuze handelingen en normbevestigend moeten zijn<br />

in aanmerking nemend de omstandigheden dat het hier om strafbare feiten gaat gepleegd op<br />

het niveau van raad van Bestuur en Raad van Commissarissen. Tenslotte heeft het Openbaar<br />

Ministerie aangevoerd dat de schade die verdachten hebben veroorzaakt zich ook uitstrekt<br />

buiten Nederland en er melding van gemaakt dat naar Amerikaanse maatstaven de verweten<br />

gedragingen zouden resulteren in een gevangenisstraf van 360 maanden.<br />

Dat leidt het Openbaar Ministerie tot de slotsom dat slechts een (deels) onvoorwaardelijke<br />

gevangenisstraf passend en geboden is, bij de hoogte waarvan rekening is gehouden met de<br />

omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld, dat hij niet uit was op persoonlijk<br />

voordeel en de gevolgen die de publiciteit voor verdachtes persoonlijk leven heeft gehad.<br />

De verdediging<br />

De verdediging heeft geconcludeerd tot algehele vrijspraak. Voor wat betreft de persoonlijke<br />

omstandigheden heeft hij verwezen naar het ten behoeve van verdachte opgemaakte<br />

voorlichtingsrapport.<br />

Standpunt van de rechtbank<br />

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen<br />

geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van<br />

verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.<br />

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van na te noemen straffen in het bijzonder<br />

het navolgende laten meewegen.<br />

Verdachte, die uit hoofde van zijn functie van CFO in een periode waarin Ahold een zeer<br />

sterke groei doormaakte en internationaal mede toonaangevend werd voor de branche voor<br />

Ahold van groot belang was, heeft door de bewezen geachte gedragingen in ernstige mate het<br />

vertrouwen geschonden dat in hem werd gesteld.Dat geldt niet alleen de vele werknemers van<br />

Ahold in binnen- en buitenland, de klanten van Ahold, de vele tienduizenden kleine en grote<br />

beleggers, maar ook voor de Raad van Commissarissen van Ahold bij wie verdachte in<br />

aanzien stond. Tot slot geldt een en ander in het bijzonder ook voor de accountant Deloitte &<br />

51


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Touche die reeds jarenlang de huisaccountant van het concern was, voor wie verdachte een<br />

belangrijk aanspreekpunt was en voor de commerciële banken met wie met name verdachte<br />

ten behoeve van Ahold onderhandelde.<br />

Verwijtbaar is ook dat verdachte door zijn handelen het aanzien van het bedrijfsleven in het<br />

algemeen, en het aanzien van het concern Ahold in het bijzonder heeft beschadigd.<br />

Tevens is verdachtes handelen slecht geweest voor het vertrouwen dat het publiek moet<br />

kunnen stellen in de juistheid van jaarverslagen.<br />

Vaststaat dat de na 23 februari 2003 bekend geworden feiten omtrent het tekenen en<br />

verzwijgen van de side letters de samenleving zeer hebben geraakt.<br />

De rechtbank tekent daarbij aan dat de afgelopen jaren in de pers en daarbuiten veelvuldig een<br />

vergelijking is gemaakt tussen de gang van zaken bij enerzijds Ahold en bij Parmalat en<br />

Enron anderzijds. Naar opvatting van de rechtbank gaat die vergelijking echter in alle<br />

opzichten mank. Er is geen sprake geweest van een “onware” of “valse” balans of<br />

resultatenrekening naar Dutch GAAP.<br />

Verwijtbaar is dat verdachte aanmerkelijk betrokken is geweest bij het ontstaan en het<br />

vervolgens enkele jaren laten voortduren van een situatie waarbij – omwille van de wens om<br />

naar US GAAP te mogen en te blijven kunnen consolideren – herhaaldelijk gebruik is<br />

gemaakt van eenzelfde patroon van het vals opmaken van side letters. Ook verdachte deed dit<br />

omdat hij er grote waarde aan hechtte om de omzet van Ahold – ook naar US GAAP –<br />

jaarlijks substantieel te laten groeien.<br />

Verdachte heeft daarbij een specifieke rol gespeeld door na het bekend worden van de<br />

zogenaamde ICA side letters, het bestaan van de andere aanwezige side letters voor onder<br />

meer de Raad van Commissarissen en de accountant met opzet verborgen te houden en niet<br />

zelfstandig de beslissing te nemen niet langer te zwijgen.<br />

Verdachte die al een aantal jaren als CFO aan het concern verbonden was, heeft ten onrechte<br />

niet ingezien dat deze houding schadelijk zou zijn voor het hierboven vermelde vertrouwen in<br />

en het aanzien van Ahold, en dat valt hem aan te rekenen.<br />

Naar het oordeel van de rechtbank zijn niet alleen deze factoren bepalend voor de strafmaat<br />

maar dient ook nog het navolgende een rol te spelen.<br />

De op te leggen straffen dienen uitdrukking te geven aan de afkeuring die moet gelden voor<br />

frauduleuze handelingen door personen als verdachte, die voor velen – binnen en buiten<br />

Ahold – maatschappelijk in hoog aanzien stonden en werden gezien als een succesvol<br />

ondernemer.<br />

Hoewel niet kan worden vastgesteld in het kader van deze strafprocedure in hoeverre tussen<br />

verdachtes handelen en het instorten van de aandelenkoers op 24 februari 2003 een<br />

rechtstreeks verband bestaat (er is een aantal genoegzaam bekende factoren te noemen die in<br />

eind 2002/begin 2003 het voortbestaan van de onderneming bedreigde), hem kan wel worden<br />

verweten dat zijn strafbare handelen en zijn abrupte vertrek in februari 2003 mede tot veel<br />

onrust heeft geleid bij beleggers.<br />

Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is<br />

veroordeeld en dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte uit was op enig persoonlijk<br />

financieel gewin of voordeel. Wel is aannemelijk te achten dat verdachte in de<br />

veronderstelling leefde, hoe laakbaar en onjuist ook, te handelen in het belang van de<br />

onderneming.<br />

Ook weegt mee dat verdachte zich geconfronteerd heeft gezien met de nadelige gevolgen van<br />

publiciteit, voor zover die is veroorzaakt door het strafproces. De aan zijn reputatie<br />

toegebrachte schade als ondernemer weegt de rechtbank niet mee, omdat die schade geen<br />

oorzakelijk verband met dit strafproces heeft.<br />

52


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat zij verdachte zal vrijspreken<br />

van een aantal onderdelen van de hem te laste gelegde feiten. Dat moet, waar het Openbaar<br />

Ministerie bij het formuleren van haar eis is uitgegaan van een bewezenverklaring van alle<br />

feiten, leiden tot strafvermindering.<br />

De rechtbank acht het bewezen verklaarde – zoals hiervoren overwogen – ernstig, maar niet<br />

zodanig dat slechts een (gedeeltelijk) vrijheidsbenemende gevangenisstraf in aanmerking<br />

komt. Daarbij speelt een rol de omstandigheid dat de kerndelicten betrekking hebben op<br />

valsheid in geschrift en oplichting en de rechtbank de boekhoudkundige kwesties die in dit<br />

strafdossier een belangrijke rol spelen niet kwalificeert als het “Ahold boekhoudschandaal”.<br />

In een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur komt de ernst van de<br />

gedragingen, naar opvatting van de rechtbank, in voldoende mate tot uitdrukking.<br />

Daarnaast zal de rechtbank een geldboete opleggen, waarbij zij steeds als uitgangspunt neemt<br />

de maximaal mogelijke geldboete van de vijfde categorie (€ 45.000,--) als in de verschillende<br />

strafrechtbepalingen aangegeven. De rechtbank zal daarbij de voor verdachte meest gunstige<br />

bepaling toepassen en derhalve buiten beschouwing laten de verhoging van de geldboete van<br />

de vijfde categorie tot € 67.000,-- als opgenomen in de wet van 22 december 2005 (Stb. 2006,<br />

nr 11).<br />

De rechtbank zal verdachte grotendeels vrijspreken van hetgeen hem onder 4 is te laste<br />

gelegd ( artikel 47 Wte 1995). Het alsdan resterende bewezen verklaarde is wel strafbaar,<br />

maar de rechtbank zal –gelet op de beperkte zelfstandige betekenis die zij toekent aan het<br />

tijdens roadshows verzwijgen van de onderhavige side letters- dit feit niet meewegen bij de<br />

hoogte van de op te leggen geldboete.<br />

Met betrekking tot de hoogte van de op te leggen geldboete overweegt de rechtbank dat deze<br />

de draagkracht van verdachte niet te boven gaat. Ter zitting heeft verdachte daar maar beperkt<br />

inzicht in gegeven, maar uit de omstandigheid dat verdachte jarenlang een aanzienlijk salaris<br />

heeft verdiend en ook nu in staat is zich inkomen te verwerven, moet hij geacht worden over<br />

voldoende financiële middelen te beschikken waaruit hij de geldboete kan voldoen.<br />

De rechtbank houdt voor de vervangende hechtenis die in de plaats dient te worden gesteld bij<br />

gebreke van betaling en verhaal van de op te leggen geldboete, de periode aan van maximaal<br />

1 jaar als opgenomen in artikel 24c lid 3 Sr.<br />

Tenslotte overweegt de rechtbank nog het volgende.<br />

Het Openbaar Ministerie heeft bij het bepalen van zijn eis als referentiekader ook verwezen<br />

naar de straffen waarop de verdachten in de Verenigde Staten van Noord Amerika (VS) op<br />

grond van daar geldende Federale richtlijnen (Federal Sentencing Guidelines) zouden kunnen<br />

rekenen, indien zij daar zouden zijn vervolgd, neerkomend op een straf van 360 maanden.<br />

De rechtbank oordeelt daarover als volgt.<br />

De door het Openbaar Ministerie genoemde federale richtlijnen hebben na een beslissing van<br />

het Amerikaanse Hoog Gerechtshof uit 2005 (zie United States v. Booker, 160 L. Ed 2d 621,<br />

125 S.Ct.738 (2005) hun “mandatory ” karakter verloren en zijn een adviesinstrument voor de<br />

rechter. Bovendien zal de Amerikaanse rechter bij het opleggen van een straf onder meer ook<br />

rekening moeten houden met de persoon van de verdachte, de omstandigheden waaronder het<br />

feit door verdachte is begaan, de ernst van het feit en het bestaan van een strafblad.<br />

Nog afgezien dus van de vraag of daadwerkelijk een dergelijke straf zou worden opgelegd<br />

door een Amerikaanse rechter verschilt het Nederlandse strafrechtelijke systeem in zijn<br />

historie en in zijn hedendaagse uitwerking zo wezenlijk van het Amerikaanse strafrechtelijk<br />

systeem dat de rechtbank niet anders kan doen dan dit referentiekader in dit geval terzijde te<br />

schuiven. Niet meer is duidelijk dan dat binnen het Amerikaanse rechtssysteem vergrijpen als<br />

de onderhavige als ernstig worden beschouwd.<br />

53


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Het gaat evenwel naar het oordeel van de rechtbank niet aan om Amerikaanse maatstaven in<br />

een Nederlands strafproces als richtsnoer te gebruiken.<br />

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften<br />

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 23 (oud), 24c,<br />

47, 51, 56, 57, 225 en 326 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 (oud) en 6<br />

(oud) van de Wet op de economische delicten, alsmde op artikel 47 (oud) Wet toezicht<br />

effectenverkeer 1995.<br />

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.<br />

10. Beslissing<br />

Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake<br />

het onder 1 telastegelegde, voor wat betreft passage: “te Guatemala City, althans in<br />

Guatemala”.<br />

Verklaart het onder 6 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.<br />

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 primair, 6<br />

subsidiair en 7 primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.<br />

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is<br />

bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.<br />

Het bewezenverklaarde levert op:<br />

ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde:<br />

voortgezette handeling van<br />

medeplegen van valsheid in geschrift en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd<br />

en<br />

opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen<br />

gepleegd;<br />

ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:<br />

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;<br />

ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:<br />

medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 47 van de Wet toezicht<br />

effectenverkeer 1995;<br />

ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:<br />

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;<br />

ten aanzien van het onder 6 subsidiar bewezenverklaarde:<br />

54


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven<br />

aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;<br />

ten aanzien van het onder 7 primair bewezenverklaarde:<br />

oplichting, meermalen gepleegd.<br />

Verklaart het bewezene strafbaar.<br />

Verklaart verdachte, A.M. <strong>Meurs</strong>, daarvoor strafbaar.<br />

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.<br />

Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.<br />

Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.<br />

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de<br />

proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.<br />

Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete ter hoogte van € 225.000,- (tweehonderd<br />

vijfentwintig duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis<br />

voor de tijd van een jaar.<br />

55


<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />

Parketnummer: 13/993016-03<br />

Dit vonnis is gewezen door<br />

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,<br />

mrs. P.F. Goes en J.M. van Hall, rechters,<br />

in tegenwoordigheid van mrs. M. van der Zouw en J.M. de Ruijter, griffiers,<br />

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2006.<br />

56

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!