Vonnis Meurs - Nrc
Vonnis Meurs - Nrc
Vonnis Meurs - Nrc
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Datum uitspraak: 22 mei 2006<br />
op tegenspraak<br />
RECHTBANK AMSTERDAM<br />
VONNIS<br />
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:<br />
MEURS, Adriaan Michiel,<br />
geboren te Le Vésinet (Frankrijk) op 5 november 1950,<br />
wonende te J.F. Evertslaan 14, 1406 KP Bussum.<br />
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de regiezittingen van<br />
13, 14 en 20 oktober 2004, 9 februari 2005, 13 juni 2005, 10 oktober 2005 en 23 januari 2006,<br />
alsmede op de terechtzittingen van 6, 7, 14, 15, 28 en 30 maart 2006, 4, 10, 11, 13, 20 en 26<br />
april 2006 en 8 mei 2006.<br />
1. Telastelegging<br />
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze op de<br />
regiezitting van 13 juni 2005 en op de terechtzitting van 26 april 2006 is gewijzigd. Van de<br />
dagvaarding en de vorderingen wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1, 2 en 3 aan<br />
dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.<br />
2. Voorvragen<br />
2.1. Geldigheid van de dagvaarding<br />
De verdediging<br />
De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich bij navolgende standpunten van Van der Hoeven<br />
aangesloten.<br />
De verdediging van Van der Hoeven heeft ter terechtzitting aangevoerd dat ten aanzien van<br />
het onder feit 3 telastegelegde niet duidelijk is wat wordt bedoeld met “side letter” en dat het<br />
evident is dat de side letterdiscussie niet over het algemeen gevoerd kan worden, maar per<br />
deelneming en per jaar. Om die reden dient volgens de verdediging de dagvaarding op dit<br />
punt nietig te worden verklaard (pleitnotities, tekstblokken 605-606).<br />
Voor wat betreft feit 4 heeft de verdediging van Van der Hoeven aangevoerd (pleitnotities,<br />
tekstblok 686) dat niet duidelijk is welke roadshows in de telastelegging worden bedoeld.<br />
1
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Ook is niet aangegeven op welke persberichten het telastegelegde ziet. De dagvaarding is op<br />
dit punt nietig, aldus de verdediging.<br />
Tenslotte heeft de verdediging van Van der Hoeven ten aanzien van feit 5 (pleitnotities,<br />
tekstblokken 699-776) betoogd dat de steller van de telastelegging vijf boekjaren op één hoop<br />
heeft gegooid terwijl de feitelijke situatie in die boekjaren totaal verschillend was.<br />
Voor wat betreft het eerste gedachtestreepje van feit 5 heeft de verdediging aangevoerd dat er<br />
sprake is van een gebrekkige aansluiting tussen de Nederlandse tekst van de telastelegging en<br />
de in het Engels gestelde onderliggende documenten. Er zijn termen in de telastelegging die<br />
in de lucht hangen, zoals “getrouw beeld” en “jaarrekening”. Hierdoor wordt de telastelegging<br />
onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig. De omstandigheden van het geval worden niet in de<br />
telastelegging betrokken. Door het gebrek aan precisering mist de verdediging de<br />
noodzakelijke oriëntatie.<br />
De gedachte dat het niet getrouwe beeld zou worden veroorzaakt doordat joint ventures ten<br />
onrechte werden geconsolideerd, wordt weer ontkracht door de separate vermelding van deze<br />
onterechte consolidatie onder het derde gedachtestreepje. De steller van de telastelegging<br />
heeft een onbegrijpelijk zoekplaatje gecreëerd. Het verwijt is onduidelijk en onvoldoende<br />
precies om het onderzoek ter terechtzitting op te baseren en om verdachte duidelijk te maken<br />
waartegen hij zich dient te verweren.<br />
Voor wat betreft het tweede gedachtestreepje van feit 5 heeft de verdediging aangevoerd dat<br />
tegen de achtergrond van de omvang van Koninklijke Ahold N.V. (Ahold) en de bijbehorende<br />
administratie, het Openbaar Ministerie gehouden was meer specifiek te zijn omtrent wat<br />
wordt verstaan onder “alle (financiële) administratie en daarmee verband houdende<br />
gegevens”. Dit onderdeel van de telastelegging is naar mening van de verdediging een<br />
obscuur libel.<br />
Ten aanzien van het derde gedachtestreepje heeft de verdediging betoogd dat het Openbaar<br />
Ministerie had moeten preciseren welke deelnemingen ten onrechte zijn geconsolideerd. Alle<br />
door Ahold geconsolideerde deelnemingen worden hier over één kam geschoren.<br />
Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje voert de verdediging aan dat het onduidelijk is op<br />
welke feit of feiten dit deel van de telastelegging ziet.<br />
Op grond van het bovenstaande komt de verdediging tot de conclusie dat de telastelegging<br />
voor wat betreft feit 5 nietig dient te worden verklaard nu de telastelegging een onvoldoende<br />
duidelijke opgave van het feit in de zin van artikel 261 Sv behelst.<br />
Het Openbaar Ministerie<br />
Het Openbaar Ministerie meent bij repliek (p. 2-6) dat aan de vereisten van artikel 261 Sv is<br />
voldaan. De telastelegging is voldoende duidelijk. Zij concludeert dat het beroep van de<br />
verdediging op partiële nietigheid van de telastelegging moet worden afgewezen. De<br />
kwalitatieve termen “valselijk (doen) opmaken of (doen) vervalsen” zijn volgens het<br />
Openbaar Ministerie steeds uitgebreid feitelijk omschreven, waarmee voldoende opgave is<br />
gedaan van de strafbare feiten die aan verdachte worden verweten.<br />
Bij de beoordeling van een nietigheidsverweer op grond van artikel 261 Sv speelt naar<br />
mening van het Openbaar Ministerie een aantal factoren een rol:<br />
I De telastelegging moet als één geheel worden opgevat. Het gaat dus uiteindelijk om de<br />
vraag of de telastelegging als geheel voldoende duidelijk is;<br />
II Voor het beoordelen van de vraag of de telastelegging voldoende duidelijk is, kan ook<br />
het proces-verbaal wat ten grondslag ligt aan de telastelegging meewegen;<br />
III Relevant is of de verdachte er blijk van geeft de telastelegging te begrijpen.<br />
Als deze factoren in beschouwing worden genomen, blijkt dat de nietigheidsverweren geen<br />
stand houden, aldus het Openbaar Ministerie.<br />
2
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Het Openbaar Minsterie is van mening dat de verdachten uit het procesdossier en uit de rest<br />
van de telastelegging zeer goed hebben kunnen opmaken wat met de door verdediging<br />
betwiste onderdelen van de telastelegging wordt bedoeld. Ook uit de uitgebreide verklaringen<br />
die verdachten ten overstaan van de Fiod in bijzijn van hun raadslieden hebben afgelegd ten<br />
aanzien van de telastegelegde feiten, blijkt dat de verdachten goed weten waarvan zij<br />
beschuldigd worden. Daarnaast volgt uit de pleitnotities en de vragen van de raadslieden<br />
tijdens de verhoren van de getuigen bij de rechter-commissaris dat de verdediging precies<br />
weet wat de beschuldigingen inhouden.<br />
Ten aanzien van feit 5 voert het Openbaar Ministerie aan dat dit een zogenaamd<br />
“verzamelfeit” is. Door het gebruik van de woorden “en/of” worden alternatieven in de<br />
telastelegging opgenomen waaruit de rechter kan kiezen. Daar is volgens het Openbaar<br />
Ministerie niets onduidelijks aan.<br />
Voor wat betreft de vertaling van de tekst van de LOR in feit 5 van de telastelegging geeft het<br />
Openbaar Ministerie aan dat het feit dat niet in alle gevallen een letterlijke vertaling is<br />
gevolgd, aan de bedoeling van de steller van de telastelegging niets af doet, nu deze volgt uit<br />
de opbouw en inhoud van het proces-verbaal (AH/46). Verdachte wist tijdens de opsporing en<br />
vervolging goed welke verwijten hem werden gemaakt.<br />
De verdediging<br />
De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich ook bij nagenoemde standpunten aangesloten.<br />
De verdediging Van der Hoeven heeft bij dupliek aangevoerd (dupliek, tekstblokken 173-181)<br />
dat de criteria die van het Openbaar Ministerie op pagina 3 van het repliek een plaats hebben<br />
gekregen, geen rol spelen bij de beoordeling van een nietigheidsverweer, maar bij de<br />
beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding.<br />
Ook feiten buiten de dagvaarding en het procesdossier zoals de omvang van Ahold’s<br />
onderneming en administratie en de inhoud van onderliggende stukken (de jaarrekeningen)<br />
dienen naar mening van de verdediging in de beoordeling te worden betrokken.<br />
Het verweer terzake van het tweede gedachtestreepje van feit 5 (over de financiële<br />
administratie) wordt volledig gehandhaafd door de verdediging. De Fiod heeft in haar verbaal<br />
tot uitdrukking gebracht dat de tweede side letters niet zijn verstrekt. Het proces-verbaal is<br />
volgens de verdediging echter niet leidend, maar de telastelegging.<br />
Ook het verweer ten aanzien van het eerste en derde gedachtestreepje van feit 5 van de<br />
telastelegging wordt onverkort gehandhaafd door de verdediging.<br />
Door bij de vordering tot wijziging van de telastelegging ten aanzien van het onder feit 5<br />
telastgelegde document D/127 punt 15 te vervangen door document D/367 punt 2, wil het<br />
Openbaar Ministerie het tweede en vierde gedachtestreepje gelijk stellen. Beide<br />
gedachtestreepjes zouden betrekking hebben op de niet verstrekte side letters. Het blijft<br />
onduidelijk wat het Openbaar Ministerie in het vierde gedachtestreepje bedoelt met “de feiten<br />
die zich na 2 januari 2000 hebben voorgedaan”. De dagvaarding blijft naar mening van de<br />
verdediging te vaag en daarmee nietig.<br />
Ten aanzien van het verweer over de wijze van vertaling van de LOR wordt door de vordering<br />
tot wijziging van de telastelegging één en ander hersteld, maar de kern van het verweer blijft<br />
overeind, aldus de verdediging.<br />
Verder voert de verdediging voor wat betreft het onder feit 6 telastegelegde aan dat door het<br />
Openbaar Ministerie, net als bij feit 5, een zoekplaatje wordt gecreëerd over een reeks van<br />
jaren met een oneindig aantal geconsolideerde partnerships. Het Openbaar Ministerie was<br />
gehouden per jaar gespecificeerd aan te geven ten aanzien van welke partnerships het<br />
Openbaar Ministerie van oordeel is dat deze ten onrechte geconsolideerd werden (dupliek,<br />
tekstblokken 182-191).<br />
3
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Standpunt van de rechtbank<br />
Op grond van artikel 261 lid 1 Sv behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat te laste<br />
wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn.<br />
Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de<br />
omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.<br />
Bij de uitleg van deze bepaling moet men voortdurend in het oog houden dat centraal staat of<br />
de verdachte zich op basis van de telastelegging goed kan verdedigen (HR 21 april 1998, NJ<br />
1998, 782). Ook voor de rechter moet de telastelegging begrijpelijk zijn. De eis van “opgave<br />
van het feit” wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk<br />
moet zijn (HR 14 mei 1996, NJ 1997, 720), in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig<br />
(HR 14 oktober 1975, NJ 1976, 149 en HR 8 december 1987, NJ 1988, 539) en in de derde<br />
plaats voldoende feitelijk.<br />
Een telastelegging is innerlijk tegenstrijdig als daarin naast elkaar twee mogelijkheden<br />
worden gepresenteerd die niet naast elkaar bestaanbaar zijn.<br />
Een dagvaarding behoeft zich niet uit te laten over de voor de strafbaarheid irrelevant zijnde<br />
aard en omvang van nadere bijzonderheden waarvan de vermelding niet op straffe van<br />
nietigheid wordt verlangd (HR NJ 1964, 418).<br />
Uit de navolgende jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten<br />
aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Een van die<br />
factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs<br />
twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten (HR 14 november<br />
2000, NJ 2001, 18). Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de<br />
bewoordingen van de telastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het<br />
strafrechtelijk onderzoek vormt (HR 29 november 1988, NJ 1989, 682 en HR 26 januari<br />
1988, NJ 1988, 792). Ook de inhoud van de door de verdediging overlegde pleitnota mag in<br />
de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen (HR 20 maart 2001, NJ<br />
2001, 330), net als de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting (HR 9 november<br />
2004, NS 2004, 470).<br />
De rechtbank verstaat de verweren van de verdediging omtrent de nietigheid van de<br />
dagvaarding aldus dat de betwiste gedeelten van de telastelegging naar mening van de<br />
verdediging innerlijk tegenstrijdig, onbegrijpelijk, onvoldoende specifiek en onduidelijk zijn.<br />
De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van<br />
de telastelegde feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdachten in staat moeten worden<br />
geacht de tekst van de telastelegging te kunnen begrijpen. Daarnaast hebben de verdachten<br />
tijdens hun verhoren bij de Fiod, rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter<br />
terechtzitting blijk gegeven van hun begrip van de telastelegging. De verdediging heeft door<br />
de vragen die zij aan de getuigen bij de rechter-commissaris heeft gesteld en door haar<br />
pleitnotities ook blijk gegeven van begrip van de telastelegging.<br />
De telastelegging behelst derhalve naar het oordeel van de rechtbank een voldoende<br />
duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de telastelegging voldoende duidelijk,<br />
begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. De rechtbank is gezien het bovenstaande van<br />
oordeel dat de gehele telastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt<br />
derhalve alle nietigheidsverweren van de verdediging.<br />
4
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
2.2. Bevoegdheid tot kennisneming van het telastegelegde<br />
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 6 maart 2006 ambtshalve de volgende beslissing<br />
genomen.<br />
Als feit 4 is bij de verdachte telastegelegd artikel 47 (oud) van de Wet toezicht<br />
effectenverkeer 1995 (Wte 1995), zakelijk inhoudend: als degene die effecten uitgeeft of<br />
belast is met het plaatsen van aandelen, het publiek trachten te bewegen tot inschrijving of<br />
deelneming door het opzettelijk verzwijgen van valse feiten of omstandigheden. Dit feit is op<br />
grond van artikel 1 (oud) van de Wet op de economische delicten (WED) een economisch<br />
delict. Vaststaat dat de verdachte is gedagvaard voor de meervoudige strafkamer en niet voor<br />
de meervoudige economische strafkamer.<br />
In het arrest van 16 september 2003, LJN AG 3126 stelt de Hoge Raad dat ervan uitgegaan<br />
moet worden dat de wetgever bij vergissing het vierde lid van artikel 56 (oud) RO niet heeft<br />
overgenomen in het nieuwe artikel 45 RO. Er moet dan ook worden aangenomen dat de<br />
wetgever nog steeds van oordeel is dat de commune strafrechter ook bevoegd is over<br />
economische delicten te oordelen, indien deze delicten zijn begaan in samenhang met één of<br />
meer commune feiten, mits tezamen telastegelegd met één of meer van die strafbare feiten.<br />
In deze strafzaak is een geheel van feiten aan de verdachte telastegelegd, waaronder<br />
oplichting, artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en meerdere malen valsheid in<br />
geschrift, artikel 225 Sr. Het onder 4 telastegelegde delict, artikel 47 (oud) Wte 1995, zou zijn<br />
begaan in samenhang met de hiervoor genoemde telastegelegde feiten. De rechtbank is<br />
derhalve in de strafzaak ten aanzien van verdachte ook bevoegd te oordelen over het onder 4<br />
telastegelegde feit.<br />
2.3. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie<br />
2.3.1. Verjaring overtredingsvariant artikel 47 (oud) Wet toezicht effectenverkeer 1995<br />
De verdediging<br />
De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft ter terechtzitting (pleitaantekeningen deel 2, tekstblok 1.4)<br />
aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in haar vervolging voor de onder<br />
feit 4 te laste gelegde overtredingsvariant van artikel 47 (oud) Wte 1995 wegens het<br />
gepasseerde tijdsverloop vanaf mei 2000 tot de eerste daad van vervolging, te weten het<br />
uitbrengen van de inleidende dagvaarding in 2004. Aangezien hier meer dan twee jaar tussen<br />
ligt, is de overtredingsvariant verjaard, aldus de verdediging.<br />
Het Openbaar Ministerie<br />
Het Openbaar Ministerie heeft bij repliek (p. 11) aangevoerd dat dit verweer van de<br />
verdediging op een misverstand berust, nu uit artikel 48 (oud) van de Wte 1995 volgt dat<br />
artikel 47 (oud) Wte 1995 een misdrijf is. Uit artikel 2 lid 3 WED volgt op grond daarvan dat<br />
er geen overtredingsvariant van artikel 47 (oud) Wte 1995 is. Volgens het Openbaar<br />
Ministerie dient het verweer van de verdediging om deze reden verworpen te worden.<br />
5
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Standpunt van de rechtbank<br />
Artikel 47 (oud) van de Wte 1995 is op grond van artikel 1 sub 3 (oud) van de WED een<br />
economisch delict. Uit artikel 2 (oud) van de WED volgt dat de economische delicten bedoeld<br />
in artikel 1 sub 3, misdrijven of overtredingen zijn, al naar gelang zij in de desbetreffende<br />
voorschriften als misdrijf dan wel als overtreding zijn gekenmerkt. Op grond van artikel 48<br />
(oud) van de Wte 1995 is overtreding van de verbodsbepaling van artikel 47 (oud) een<br />
misdrijf. Dit betekent dat er geen overtredingsvariant van artikel 47 (oud) Wte 1995 bestaat.<br />
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.<br />
2.3.2. Dubbele strafbaarheid<br />
De verdediging<br />
De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat niet, althans<br />
onvoldoende, blijkt dat de onder 1 en 4 telastegelegde gedragingen ook in de telastegelegde<br />
‘buitenlanden’ strafbaar zouden zijn (pleitaantekeningen deel 2, tekstblokken 1.1-1.3). Het<br />
Openbaar Ministerie zou door het ontbreken van dubbele strafbaarheid op grond van artikel 5<br />
lid 1, sub 2 Sr geen vervolgingsrecht hebben en niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard<br />
ten aanzien van deze passages.<br />
De verdediging van Van der Hoeven heeft zich bij dupliek aangesloten bij dit verweer. Voorts<br />
heeft de verdediging van Van der Hoeven bij pleidooi ten aanzien van het onder 4<br />
telastegelegde onderdeel dat betrekking heeft op de zogenaamde ‘Roadshows’ - zakelijk<br />
weergegeven - bepleit dat niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid<br />
(pleitnotities, tekstblok 688). De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich bij dupliek bij dit verweer<br />
aangesloten.<br />
Het Openbaar Ministerie<br />
Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van het onder 1 telastegelegde bij requisitoir<br />
aangevoerd dat voor zover dit in Zweden zou zijn gepleegd, de dubbele strafbaarheid volgt uit<br />
hoofdstuk 14 ‘on crimes of falsification, section 1’ van de ‘Swedish Penal Code’.<br />
Voor zover het de strafbaarheid in Zweden van het onder 4 telastegelegde betreft heeft het<br />
Openbaar Ministerie bij repliek gewezen op hoofdstuk 9 ‘on fraud and other dishonesty’ van<br />
voornoemde ‘Swedish Penal Code’.<br />
De strafbaarheid van het onder 4 telastegelegde in Noorwegen en in de Verenigde Staten zou,<br />
aldus het Openbaar Ministerie, volgen uit respectievelijk ‘Section 5-5 jo. Section 14-3’ van de<br />
Noorse ‘Act on Securities Trading’ en uit de Amerikaanse ‘Securities and Exchange Act’.<br />
Het onder 1 telastegelegde zou volgens repliek van het Openbaar Ministerie ook strafbaar zijn<br />
in Brazilië en Argentinië. Dit zou volgen uit respectievelijk artikel 299 van het Braziliaanse<br />
Wetboek van Strafrecht en uit artikel 292 van het Argentijnse Wetboek van Strafrecht.<br />
Ten aanzien van Guatemala heeft het Openbaar Ministerie verklaard dat er geen informatie<br />
met betrekking tot de strafbaarheid voorhanden is, maar heeft zij er tevens op gewezen dat het<br />
rechtshulpverzoek in Guatemala in overweging is genomen, hetgeen erop zou wijzen dat de<br />
dubbele strafbaarheid aldaar is getoetst.<br />
6
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Standpunt van de rechtbank<br />
De verdachte wordt onder 1 en 4 verweten strafbare feiten in Zweden, Brazilië, Argentinië,<br />
Guatemala, Noorwegen en de Verenigde Staten te hebben gepleegd.<br />
Nederlandse verdachten kunnen ingevolge van artikel 5 lid 1, sub 2 Sr in Nederland alleen<br />
dan worden vervolgd indien op de strafbaar gestelde gedragingen in het telastegelegde<br />
‘buitenland’ waar het feit is begaan, straf is gesteld.<br />
Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken en het verhandelde ter terechtzitting<br />
is de strafbaarheid van het onder 1 telastegelegde in Zweden, Brazilië en Argentinië, alsmede<br />
de strafbaarheid van het onder 4 telastegelegde in Zweden, Noorwegen en de Verenigde<br />
Staten genoegzaam vast komen te staan.<br />
De strafbaarheid van het onder 1 telastegelegde, voor zover dit het land Guatemala betreft, is<br />
door het Openbaar Ministerie in onvoldoende mate aangetoond en kan ook niet worden<br />
afgeleid uit de inhoud van het rechtshulpverzoek en de wijze waarop de Guatemalteekse<br />
autoriteiten daarop hebben gereageerd. Ook een ambtshalve zoektocht van de rechtbank op de<br />
website van de ‘Library of Congress’ levert voor wat betreft het strafrecht van Guatemala<br />
onvoldoende aanknopingspunten op. De rechtbank zal derhalve ten aanzien van de onder 1<br />
telastegelegde passage: “te Guatemala City, althans in Guatemala”, het Openbaar Ministerie<br />
niet-ontvankelijk verklaren.<br />
3. Ontvankelijkheid van de benadeelde partijen<br />
De rechtbank heeft de door de benadeelde partijen SOBI, M.J. van Unen, A. Folpmers, J.B.<br />
Smits, L.C.M. Jurgens, J.M. van Calcar, T. Wissink, V.V.T. Heijnen, W.A.M. Dijkhuis,<br />
P.B.M. Vermaseren en P.P.J. Butzelaar ingediende vorderingen zonder nader onderzoek op de<br />
terechtzitting beoordeeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat voornoemde vorderingen<br />
allen nagenoeg geheel zien op koersverlies.<br />
Gelet op de aard en de inhoud van deze vorderingen is de rechtbank van oordeel dat kan<br />
worden geconcludeerd dat voor elke vordering geldt dat zij evident niet van zo eenvoudige<br />
aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Immers op voorhand is duidelijk<br />
dat niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate het gestelde<br />
koersverlies het rechtstreeks gevolg is van de aan verdachte telastegelegde handelingen.<br />
De rechtbank heeft voorts de door de benadeelde partij W.C.M. Oud ingediende vordering<br />
zonder nader onderzoek op de terechtzitting beoordeeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat<br />
voornoemde vordering ziet op de financiële gevolgen van vermeend bedrog door Ahold bij de<br />
uitvoering van haar expansiestrategie en bij het ontbinden van Ouds arbeidscontract.<br />
Gelet op de aard en de inhoud van deze vordering is de rechtbank eveneens van oordeel dat<br />
kan worden geconcludeerd dat zij evident niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent<br />
voor behandeling in deze strafzaken. Immers op voorhand is duidelijk dat niet op eenvoudige<br />
wijze kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate de gestelde schade het rechtstreeks<br />
gevolg is van de aan verdachte telastegelegde handelingen.<br />
De rechtbank heeft derhalve de benadeelde partijen SOBI, M.J. van Unen, A. Folpmers, J.B.<br />
Smits, L.C.M. Jurgens, J.M. van Calcar en T. Wissink op de terechtzitting van 6 maart 2006,<br />
de benadeelde partijen W.C.M. Oud, V.V.T. Heijnen en W.A.M. Dijkhuis op 28 maart 2006<br />
en de benadeelde partijen P.B.M. Vermaseren en P.P.J. Butzelaar op 4 april 2006 op grond<br />
van artikel 333 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kennelijk niet-ontvankelijk<br />
verklaard. Deze vorderingen kunnen worden ingediend bij de civiele rechter.<br />
7
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
4. Waardering van het bewijs<br />
4.1. Deskundigenbewijs<br />
Bij het onderzoek ter terechtzitting is een aantal schriftelijke bescheiden aan de orde gekomen<br />
waarvan de vraag is of er daarbij sprake is van andere geschriften als bedoeld in de vijfde<br />
rubriek van artikel 344 lid 1 Sv, dan wel dat deze bescheiden ressorteren onder de vierde<br />
rubriek van dat artikel lid en moeten worden aangemerkt als verslagen van deskundigen.<br />
Het gaat daarbij om de navolgende schriftelijke bescheiden:<br />
1. Bij brief van 18 november 2002 (D/2) heeft H. de Ruiter, destijds voorzitter van de Raad<br />
van Commissarissen van Ahold, mr. S.E. Eisma, advocaat te ’s-Gravenhage, verzocht een<br />
onderzoek te doen naar alle feiten en omstandigheden betrekking hebbend op de<br />
beslissing van Ahold om ICA Ahold Holding AB (ICA Ahold) volledig te consolideren.<br />
Voorts naar feiten en omstandigheden betrekking hebbend op het bekend worden bij<br />
Ahold van de ICA control- en side letter.<br />
Dat heeft geleid tot een rapport van Eisma en zijn kantoorgenoot mr. J.M. van Dijk, dat bij<br />
brief van 13 januari 2003 (D/6) is aangeboden aan De Ruiter. Een “summary of<br />
conclusions” is aan het dossier toegevoegd onder D/3.<br />
2. In de loop van dat onderzoek is door Eisma een advies gevraagd aan prof. dr. J. Klaassen<br />
over het vraagstuk van consolidatie. Dat advies gedateerd 10 januari 2003 is als D/5 aan<br />
het dossier toegevoegd. Klaassen is in het onderzoek gehoord als getuige (G-4).<br />
3. Op 20 oktober 2003 is ten behoeve van het Functioneel Parket een rapport over<br />
consolidatie opgemaakt door prof. dr. M.P.A.J. Langendijk, externe verslaglegging<br />
Universiteit Nyenrode/Amsterdam (D/150).<br />
4. Door de rechtbank is als deskundige benoemd prof. dr. J.H.R. van de Poel, verbonden aan<br />
de Universiteit van Maastricht. Van zijn hand verschenen twee rapporten die zijn<br />
toegevoegd aan het dossier. Hij is als deskundige gehoord ter zitting overeenkomstig het<br />
bepaalde in artikel 343 Sv.<br />
5. Door de rechter-commissaris door de rechtbank belast met onderzoek in deze strafzaak is<br />
aan het dossier toegevoegd een tweetal rapporten d.d. 16 mei en 27 juni 2003 opgemaakt<br />
door personen werkzaam bij Wilmer Cutler & Pickering in samenwerking met<br />
PriceWaterhouseCoopers accountants. Het zijn rapporten ten behoeve van de Raad van<br />
Commissarissen van Ahold. Zij hebben betrekking op financial accounting, business<br />
practices van ICA Ahold AB Group en Ahold Corporate.<br />
6. Van de zijde van het Open baar Ministerie is als bijlage bij het requisitoir overgelegd een<br />
verslag van bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar het beleid en de gang van<br />
zaken van de naamloze vennootschap Ahold, als opgedragen door de Ondernemingskamer<br />
van het gerechtshof Amsterdam en gedeponeerd ter griffie van dat Hof op 30 maart 2006,<br />
waar het voor eenieder ter inzage lag.<br />
7. Bij dezelfde gelegenheid is door het Openbaar Ministerie overgelegd een rapport<br />
opgesteld door een viertal personen werkzaam bij de RSM Erasmus University te<br />
Rotterdam respectievelijk University of Iowa, d.d. 3 februari 2006 en getiteld: “Investor<br />
Relations, Reputational Bonding, and Corporate Governance: The Case of Royal Ahold”.<br />
8. Door de verdediging van Van der Hoeven is aan de rechtbank overgelegd een rapport over<br />
Algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving in de Verenigde Staten<br />
(US GAAP) d.d. 27 maart 2006, opgesteld door David Shapiro verbonden aan Kroll Inc.<br />
8
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Het Openbaar Ministerie<br />
Naar opvatting van het Openbaar Ministerie kunnen de hiervoor onder 1, 2, 3 en 6 genoemde<br />
bescheiden als deskundigenverslag worden gekwalificeerd. Ten aanzien van 4 vraagt het<br />
Openbaar Ministerie zich af of de deskundige wel voldoende onbevangen aan zijn opdracht is<br />
begonnen, omdat hij voordien contact heeft gehad met de verdediging van <strong>Meurs</strong>. Waar het<br />
de stukken: 5, 7 en 8 betreft is het Openbaar Ministerie van oordeel dat deze toelaatbaar zijn<br />
als bewijs op grond van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv.<br />
De verdediging<br />
De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich bij het navolgende standpunt van de verdediging van<br />
Van der Hoeven aangesloten.<br />
De verdediging van Van der Hoeven en ook Van der Hoeven zelf hebben zich bij het<br />
onderzoek ter terechtzitting uitgelaten over het hiervoor genoemde stuk 5. Samengevat<br />
hechten zij daaraan geen enkele waarde. Met name bij dupliek (tekstblokken 27-30) voeren zij<br />
aan dat onderzoekers van de Ondernemingskamer (hiervoor genoemd onder 6) bezwaarlijk<br />
kunnen worden aangemerkt als deskundigen omdat niet blijkt van enige specifieke<br />
deskundigheid. Bovendien, zo stelt de verdediging kan gelet op het vierde lid van artikel 301<br />
Sv ten bezware van Van der Hoeven geen acht worden geslagen op dit rapport, omdat het op<br />
geen enkel moment tijdens de behandeling ter zitting inhoudelijk aan de orde is gekomen.<br />
Standpunt van de rechtbank<br />
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat - kortgezegd -<br />
het onderzoek van Eisma (1), niet als een verslag van deskundigen moet worden aangemerkt,<br />
maar als een ander geschrift als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Er is hier sprake van<br />
een onderzoek ingesteld door de huisadvocaat van Ahold. Onvoldoende blijkt uit het<br />
onderzoek ter zitting dat Eisma als ook zijn kantoorgenoot Van Dijk onpartijdig en<br />
onafhankelijk hun rapportage hebben opgesteld. De rechtbank komt daarmee terug op haar<br />
eerder ingenomen standpunt als verwoord op de zitting van 4 april 2006 direct voorafgaand<br />
aan het requisitoir.<br />
De rechtbank zal daarnaast van dit geschrift alleen met grote behoedzaamheid gebruik maken.<br />
Zij heeft met name aarzeling als het gaat om de wijze van verhoren van de betrokkenen, aan<br />
wie - zo is uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden - niet of nauwelijks het<br />
recht op wederhoor is toegestaan en aan wie ook bij het opmaken daarvan inzage in de<br />
opgemaakte verklaringen is onthouden.<br />
Ten aanzien van de punten 2, 3, 7 en 8 - waarover de verdediging zich niet specifiek heeft<br />
uitgelaten - is de rechtbank van oordeel dat dezen moeten worden gerekend tot<br />
deskundigenverslagen als bedoeld in rubriek 4 van het eerste lid van 344 Sv.<br />
Het betreft hier in alle gevallen bescheiden waaruit valt op te maken dat degenen die deze<br />
hebben opgesteld hebben verklaard over hetgeen hun wetenschap hen leert en daarbij hebben<br />
onderzocht en de feiten hebben gewaardeerd op basis van die deskundigheid. Hun verslagen<br />
voldoen ook aan de eis die artikel 299 lid 2 Sv stelt als het gaat om de vraag of hun verslagen<br />
met redenen zijn omkleed.<br />
Als het gaat om punt 4 is het de rechtbank duidelijk waarom het Openbaar Ministerie aan de<br />
orde stelt of de deskundige wel voldoende onbevangen aan zijn opdracht is begonnen. Dat<br />
Van de Poel als deskundige is aan te merken en dat zijn verslag dus valt onder meergenoemde<br />
9
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
vierde rubriek staat buiten kijf. Hij is als zodanig benoemd en heeft ter zitting een<br />
deskundigenverklaring afgelegd in de zin van artikel 343 Sv. Naar het oordeel van de<br />
rechtbank heeft Van de Poel door zijn rapport, het daarop gevolgde aanvullende rapport en<br />
zijn verhoor ter zitting de rechtbank er genoegzaam van overtuigd dat hij in onafhankelijkheid<br />
zijn rapporten heeft gemaakt en zijn verklaring heeft afgelegd. De omstandigheid dat hij in<br />
opdracht van verdachte <strong>Meurs</strong> onderzoek heeft verricht, maakt dat niet anders. Uit de daarop<br />
betrekking hebbende en door de verdediging van <strong>Meurs</strong> overgelegde stukken blijkt dat dat<br />
onderzoek beperkt van omvang is gebleven.<br />
Hoewel de verdediging, van met name Van der Hoeven, ernstig bezwaar maakt tegen de<br />
rapporten genoemd onder punt 5, is de rechtbank van oordeel dat ook deze twee rapporten als<br />
deskundigenverslagen mogen worden aangemerkt. Naar opvatting van de rechtbank zijn de<br />
personen die de verantwoordelijkheid dragen voor de inhoud van de rapporten, vakbekwaam<br />
te werk gegaan, zijn zij gebleven binnen een omlijnd vakgebied, hebben zij algemeen erkende<br />
inzichten toegepast en zijn tenslotte hun verslagen met redenen omkleed. De kwalificatie die<br />
Van der Hoeven aan deze rapporten heeft gegeven is, zo meent de rechtbank, op zichzelf<br />
genomen geen maatstaf. Ook de inhoud van de door de verdediging van Van der Hoeven<br />
overgelegde stukken in de klachtprocedure brengt de rechtbank niet op andere gedachten.<br />
Dan resteert punt 6; het verslag van bevindingen van onderzoekers van de<br />
Ondernemingskamer.<br />
De rechtbank volgt de visie van de verdediging niet als het gaat om de vraag of dit verslag als<br />
een deskundigenverslag in de zin van Strafvordering mag worden aangemerkt.<br />
Naar haar oordeel blijkt uit de inhoud van het rapport in voldoende mate dat onderzoekers<br />
vakbekwaam te werk zijn gegaan, hun werkgebied hebben omlijnd en daarbinnen zijn<br />
gebleven, een betrouwbare werkmethode vakkundig hebben toegepast zich hebben gebaseerd<br />
op algemeen erkende inzichten en die ook in hun analyse verstandig hebben toegepast. Voorts<br />
is niet gebleken dat zij niet onpartijdig zonder vooringenomenheid en in onafhankelijkheid<br />
hun verslag hebben gemaakt. Daarmee is ruimschoots voldaan aan de criteria alsook genoemd<br />
in NJ 1998, 404.<br />
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat dit verslag van bewijs moet worden<br />
uitgesloten.<br />
Dat voert tot de slotsom dat punt 1, als hier voren genoemd wordt aangemerkt als een ander<br />
geschrift en de punten 2 tot en met 8 als deskundigenverslagen.<br />
Hoe vervolgens deze verslagen moeten worden gewaardeerd is een volgende stap die bij de<br />
rechtbank zelve ligt. Zij moet immers in verband met het beantwoorden van de vragen van<br />
348 en 350 Sv een oordeel geven over het deskundigenoordeel.<br />
Wat dan nog te beantwoorden resteert, is het verweer van de verdediging dat gelet op artikel<br />
301 Sv, ten bezware van verdachte geen acht mag worden geslagen op het verslag van<br />
onderzoekers (punt 6).<br />
Bij de beantwoording van dit verweer is van belang dat uit het onderzoek ter terechtzitting is<br />
gebleken dat de verdediging al een concept van het rapport bezat, terwijl de rechtbank<br />
daarover niet kon beschikken.<br />
Zodra het rapport openbaar was onder meer door publicatie daarvan op het internet bij<br />
ondermeer Ahold en het Financieel Dagblad - en dat was na de behandeling van de stukken<br />
op de zitting en voor dat het requisitoir een aanvang nam - heeft de rechtbank ter zitting het<br />
Openbaar Ministerie bevolen dat verslag over te leggen.<br />
10
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
De uitvoering van dat bevel kon overigens feitelijk achterwege blijven, omdat het Openbaar<br />
Ministerie het verslag bij requisitoir als bijlage heeft overgelegd.<br />
Voorts is van belang dat het verslag ter zitting aan de orde is gekomen en dat daarmee de<br />
externe openbaarheid is gediend. De interne openbaarheid was al gediend omdat de<br />
verdediging het rapport al voor de rechtbank kende. Uit het verslag blijkt immers<br />
(tekstblokken 31-38) dat het rapport in concept ter becommentariëring is voorgelegd aan alle<br />
verdachten.<br />
Het Openbaar Ministerie bij repliek en de verdediging bij pleidooi en dupliek konden op het<br />
verslag reageren. De verdediging heeft daaruit onderdelen geciteerd (zie met name dupliek<br />
verdediging Van der Hoeven, tekstblokken 108-135).<br />
Deze gang van zaken relativeert naar opvatting van de rechtbank de regel dat verzuim van 301<br />
lid 4 Sv de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting tot gevolg heeft.<br />
Verdachte(n) kenden het stuk, hebben het ter terechtzitting besproken en daaruit die<br />
onderdelen geciteerd waarvan zij menen dat die niet ten bezware van hen gelden maar juist<br />
ten faveure van henzelven. Onder die omstandigheid zijn de verdachten niet in hun<br />
verdediging geschaad en vindt de regel van artikel 301 lid 4 Sv in deze geen toepassing.<br />
5. Het bewijs<br />
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de<br />
feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.<br />
Hieronder volgt de zakelijk weergegeven opsomming van de inhoud en van de vindplaats van<br />
deze bewijsmiddelen, zoveel mogelijk in chronologische volgorde weergegeven, waarbij<br />
verwezen wordt naar de paginanummering in het originele papieren dossier.<br />
Functies en verantwoordelijkheden<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van Van der Hoeven (V-2/1 p 2) is hij in<br />
1985 tot de Raad van Bestuur van Ahold toegetreden. In eerste instantie vervult hij de taak<br />
van CFO (Chief Financial Officer). Van 1993 tot 1997 combineert hij deze functie met die<br />
van CEO (Chief Executive Officer). Vanaf 1997 tot 2003 is hij CEO.<br />
In het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p. 2) en Andreae<br />
(V-4/1 p. 2) staat dat <strong>Meurs</strong> en Andreae in 1997 zijn toegetreden tot de Raad van Bestuur van<br />
Ahold. Vanaf 1992 is <strong>Meurs</strong> binnen Ahold werkzaam, eerst als directeur administratie. <strong>Meurs</strong><br />
vervult vanaf 1997 de taak van CFO. Andreae is verantwoordelijk voor alle Europese<br />
activiteiten van Ahold. Fahlin is blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor (V-6/1 p.<br />
3) per 1 september 2001 lid van de Raad van Commissarissen geworden van Ahold. Vanaf<br />
januari 2002 is hij tevens lid van het Audit Committee.<br />
Blijkens een geschrift (D/445) is de vestigingsplaats van Ahold in de tenlastegelegde periode<br />
Zaandam, gemeente Zaanstad. Deloitte & Touche (D&T) is blijkens het ambtsedig procesverbaal<br />
van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p. 5) de externe accountant van Ahold vanaf 1997 tot<br />
heden. Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling AH/19 is D&T onder meer<br />
gevestigd in Amsterdam.<br />
JMR<br />
Blijkens een geschrift (D/178, p.4) is Ahold met Jerónimo Martins SGPS S.A. in 1992 een<br />
joint venture-overeenkomst aangegaan. Op basis van die overeenkomst heeft Ahold in de<br />
rechtspersoon Jerónimo Martins Retail (JMR) een belang van 49% verworven.<br />
11
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Blijkens genoemd geschrift (D/178, p.7 en 8) bestond de Raad van Bestuur van JMR uit 7<br />
leden waarvan Jerónimo Martins SGPS S.A. 4 leden aanwees en Ahold 3 leden. De Raad van<br />
Bestuur van JMR besloot blijkens het geschrift (D/178 p. 7) op basis van het<br />
unanimiteitsbeginsel Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p.<br />
3) is JMR vanaf 1992 tot en met 2001 volledig geconsolideerd.<br />
Uiteenzetting consolidatievoorschriften door Sterk<br />
Blijkens het geschrift D/391 p. 1-3 heeft de toenmalige Senior Vice President Administratie<br />
van Ahold, Sterk, d.d. 28 augustus 1992 een (concept) memo aan de leden van de Raad van<br />
Bestuur en het Audit Committee gestuurd. In dit memo geeft Sterk een overzicht van de<br />
wijze waarop volgens hem de deelneming Pingo Doce (de rechtbank begrijpt: JMR) in de<br />
jaarrekening van Ahold moet worden opgenomen. Zijn conclusie is dat gegeven de feiten van<br />
dat moment JMR niet kan worden gerekend tot een groep maar dat gezien de ontwikkelingen<br />
in de toekomst waarbij Ahold toch meer wil zijn dan een financier volledige consolidatie naar<br />
Nederlands jaarrekeningenrecht mogelijk is. Ten aanzien van US GAAP concludeert Sterk dat<br />
in geval er geen meerderheidsbelang is, de enige toegestane methode de<br />
vermogensmutatiemethode is. Hij concludeert evenwel dat wij (de rechtbank begrijpt: Ahold)<br />
de vermogensmutatiemethode niet willen en adviseert uiteindelijk tot volledige consolidatie<br />
zowel naar Nederlands als naar Amerikaans jaarrekeningenrecht.<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van getuige Sterk (G-25/1 p.4) is de<br />
beslissing om te consolideren destijds genomen binnen de Raad van Bestuur en is het<br />
concept-memo uitgebreid besproken met de leden van het Audit Committee, de Raad van<br />
Bestuur en met de externe accountant D&T. De parafen die boven aan het memo staan zijn<br />
volgens Sterk van Van Dam en Coster, beiden van D&T.<br />
Bompreço<br />
In geschrift D/132 (Shareholders’ Agreement, d.d. 23 december 1996, p. 1) staat dat het de<br />
intentie is van Ahold en Bompreço S.A. dat ieder van hen 50% van de stemgerechtigde<br />
aandelen in Bompreço S.A Supermercados do Nordeste (verder Bompreço) zullen gaan<br />
houden.<br />
In genoemde shareholders agreement is verder onder meer het volgende opgenomen:<br />
- beide partners hebben het recht een gelijk aantal leden van de board van Bompreço te<br />
benoemen;<br />
- major decisions worden binnen genoemde board met een gewone meerderheid van<br />
stemmen genomen; voor sommige beslissingen (zie art. 4.4) is een meerderheid van<br />
75% vereist;<br />
- een deadlock event procedure (art. 6.1 sub vi);<br />
Volgens het deskundigenrapport Verslag van bevindingen (onderzoek opgedragen door de<br />
Ondernemingskamer) van 28 maart 2006 (tekstblok 153) heeft Ahold door ondertekening van<br />
een Stock Assignment and Transfer Agreement (indirect) 50% van het stemgerechtigde<br />
aandelenkapitaal in Bompreço verkregen.<br />
Blijkens een geschrift (D/101, zijnde het jaarverslag van Ahold over 2000, p.32) heeft Ahold<br />
in juni 2000 de resterende stemgerechtigde aandelen van haar joint venture-partner Bompreço<br />
overgenomen.<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p.10) is<br />
Bompreço is vanaf 1996 tot en met 2000 volledig geconsolideerd.<br />
12
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
In geschrift D/102 (Jaarverslag 2001) staat dat Ahold Bompreço (inmiddels een 100%<br />
deelneming) ook over 2001 volledig consolideerde.<br />
Uiteenzetting consolidatievoorschriften door Deloitte & Touche<br />
In het geschrift zijnde een brief van D&T aan Ahold d.d. 5 september 1997, waarin de<br />
‘huidige richtlijnen voor het consolideren van jointventures volgens Nederlandse en<br />
Amerikaanse verslaggevingvoorschriften’ worden uiteengezet (D/142 p. 1-8), staat ten<br />
aanzien van Nederlandse verslaggevingregels onder meer:<br />
“Indien uit de joint venture overeenkomst niet blijkt dat één van de partners de<br />
doorslaggevende invloed heeft op het beleid, maar deze invloed uit de feitelijke situatie blijkt,<br />
betekent dit dat de joint venture door de partner geïnterpreteerd kan worden als<br />
groepsmaatschappij. De interpretatie of er sprake is van een groepsmaatschappij op grond van<br />
de feitelijke omstandigheden dient gemaakt te worden door iedere partner afzonderlijk.”<br />
Ten aanzien van de Amerikaanse voorschriften concludeert D&T onder meer dat:<br />
“Indien minder dan 50% van de aandelen in het bezit zijn en er is desondanks sprake van<br />
substantive control mag er in sommige situaties toch (de rechtbank begrijpt: volledig) worden<br />
geconsolideerd. Deze situaties zijn afhankelijk van de inschatting van de feitelijke substantive<br />
control. Uit de joint venture overeenkomst of statuten dient de feitelijke control reeds te<br />
blijken.”<br />
Vergadering van de Raad van Bestuur van Ahold op 27 oktober 1997<br />
Uit het geschrift, zijnde de notulen van de vergadering van de Raad van Bestuur op 27<br />
oktober 1997 (D/304 p. 1-2), waarbij onder andere Andreae, Van der Hoeven en <strong>Meurs</strong><br />
aanwezig waren, blijkt dat wanneer Van der Hoeven vraagt hoe het staat met de consolidatie<br />
<strong>Meurs</strong> vervolgens uitlegt dat er volgens US GAAP partieel geconsolideerd mag worden. “Dat<br />
willen we (de rechtbank begrijpt: de Raad van Bestuur van Ahold) echter niet. Het idee is om<br />
Disco volledig te consolideren.”<br />
Disco Ahold<br />
In geschrift D/133 (‘Shareholdersagreement, d.d. 13 januari 1998, p. 1) staat dat Ahold<br />
Americas Holdings Inc. en Velox Retail Holdings, een op de Kaaiman eilanden gevestigde<br />
rechtspersoon ieder 50% van de stemgerechtigde aandelen in Disco International Holdings<br />
N.V. (Disco Ahold) zullen gaan houden. Volgens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal<br />
van ambtshandeling AH/14, p. 9, is Ahold Americas Holdings Inc. een 100%<br />
dochteronderneming van Ahold.<br />
De naam Disco International Holdings N.V. is - blijkens het deskundigenrapport Verslag van<br />
bevindingen (onderzoek opgedragen door de Ondernemingskamer) van 28 maart 2006<br />
(tekstblok 202) - op 9 juni 1998 gewijzigd in Disco Ahold International Holdings N.V.<br />
In genoemde shareholders agreement is verder onder andere het volgende opgenomen:<br />
- dat de board met gewone meerderheid beslist, zij het dat voor bepaalde besluiten<br />
(‘major decisions’) unanieme besluitvorming is vereist (section 3.5);<br />
- dat ieder het recht heeft een gelijk aantal leden van de board te benoemen (section<br />
3.1);<br />
- een deadlock event bepaling (p. 4).<br />
Blijkens het deskundigenrapport Verslag van bevindingen (onderzoek opgedragen door de<br />
Ondernemingskamer) van 28 maart 2006 (tekstblok 202) heeft Velox Retail Holdings op 13<br />
januari 1998 1250 B-aandelen in Disco Ahold aan Ahold Americas Holdings Inc.<br />
overgedragen, waarmee een 50/50 verhouding, zoals weergegeven in de bovenstaande<br />
Shareholders Agreement, werd gecreëerd.<br />
13
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
In voornoemd deskundigenrapport staat voorts (tekstblok 212) dat de Shareholders<br />
Agreement gebaseerd is op een joint ventures/consensusmodel hetgeen onder andere blijkt uit<br />
het feit dat de overeenkomst eindigt als ‘één der partijen in termen van beneficial ownership<br />
onder 50% zakt’. Blijkens dit rapport (tekstblok 215) is op 1 september 1999 de Shareholders<br />
Agreement gewijzigd en wel in die zin dat indien een aandeelhouder minder dan 33 1/3 % van<br />
de aandelen bezit de overeenkomst beëindigd wordt.<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling AH/14 p. 10<br />
- heeft Ahold op 17 juli 2001 haar belang in Disco Ahold uitgebreid van 50% naar 59%;<br />
doch bracht dit geen verandering in de eis van unanieme besluitvorming voor major<br />
decisions; en<br />
- heeft Ahold op 30 juli 2002 een belang van meer dan 66,7 % in Disco Ahold gekregen<br />
waardoor de shareholders agreement niet meer gold.<br />
Volgens het geschrift D/189 (zijnde het ‘Jaarverslag 2002’ van Ahold, p. 62) heeft Ahold in<br />
augustus 2001 haar belang in Disco Ahold tot 100% uitgebreid.<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> ( V-3/1 p.10) is<br />
Disco Ahold vanaf 1998 tot en met 2001 volledig geconsolideerd.<br />
Vraagtekens Deloitte & Touche omtrent consolidatie<br />
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuige Wennink bij de rechter-commissaris<br />
(p. 8) accepteerde het US National Office van D&T in maart 1998, bij werkzaamheden ten<br />
aanzien van de Form 20-F 1997, de consolidatie in 1997 nog wel, maar voor de toekomst<br />
moest er beter bewijs komen.<br />
Uiteenzetting consolidatievoorschriften door Bouma<br />
In het geschrift (D/277) zijnde het memo van 16 maart 1998 aan Wennink (D&T) zetten<br />
Bouma en Bos (Ahold) de redenen van Ahold uiteen die volgens Ahold consolidatie van<br />
onder andere JMR en Bompreço onder Dutch- en US GAAP rechtvaardigen.<br />
Vergadering van de Raad van Bestuur van Ahold op 6 juli 1998<br />
Vervolgens vindt er blijkens het geschrift D/248 p. 1-2 op 6 juli 1998 een vergadering van de<br />
Raad van Bestuur plaats. Uit de notulen van de vergadering, waarbij onder andere Andreae,<br />
Van der Hoeven en <strong>Meurs</strong> aanwezig waren, blijkt dat consolidatie aan de orde is geweest.<br />
<strong>Meurs</strong> meldt ten aanzien van Bompreço dat Ahold uiteindelijk voor 50% economisch<br />
eigenaar zal zijn, dat Juan Carlos (de rechtbank begrijpt: Mendonça) voor 35% economisch<br />
eigenaar zal zijn en dat de overige 15% op de beurs blijft. <strong>Meurs</strong> verklaart verder: “Wij hopen<br />
alsdan Bompreço ‘met recht’ te kunnen consolideren.”<br />
Discussie tussen Ahold en Deloitte & Touche mbt consolidatie onder US GAAP<br />
Op 13 juli 1998 vindt er dan blijkens het geschrift D/294 een bespreking plaats met D&T .<br />
Ter voorbereiding van deze bespreking stuurt Bouma een memo van 10 juli 1998 met als<br />
onderwerp ‘consolidation of JV's under US GAAP’.<br />
Brief 24 augustus 1998<br />
Blijkens het geschrift D/143 stuurt Van den Dries D&T op 24 augustus 1998 een brief aan<br />
<strong>Meurs</strong> waarin onder meer het volgende staat.<br />
“As discussed in our letter dated September 5, 1997 and during several subsequent meetings, it<br />
was concluded that it is only possible to consolidate a joint venture under US GAAP if the<br />
company has substantive control (see attached copy). Based on US GAAP criteria for<br />
consolidation and the evidence available during our audit procedures regarding the 1997<br />
14
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
financial statements we concluded, after consultation with our US National Office, that<br />
consolidation for the majority of the Ahold joint ventures was not acceptable under US<br />
GAAP. However, based on representations from and firm beliefs of Ahold representatives that<br />
the company had the intention to adjust the joint venture agreements (either the contract itself<br />
or by using side letters), the current accounting treatment of full consolidation was continued<br />
in the financial statements 1997 (onderstrepingen Rechtbank).” .<br />
Vergadering van de Raad van Bestuur van Ahold op 7 september 1998<br />
Blijkens het geschrift D/249 p. 1-2 werd het onderwerp consolidatie vervolgens op de agenda<br />
gezet voor de vergadering van de Raad van Bestuur van 7 september 1998. Ter behandeling<br />
werd de brief van 24 augustus 1998 bijgevoegd. Aanwezig waren onder andere Andreae, Van<br />
der Hoeven, <strong>Meurs</strong> en Noddle. Blijkens de notulen is de brief D/143 besproken:<br />
“<strong>Meurs</strong> refers to the relevant letter of Deloitte & Touche. He explains that Deloitte &<br />
Touche has concluded that Ahold is in breach of US GAAP standards. Our Brazilian<br />
joint venture (de rechtbank begrijpt: Bompreço) is seen as the main problem(…).<br />
<strong>Meurs</strong> also intends to send a letter in which will be explained that ultimately we have<br />
control.”<br />
Control letter Bompreço<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/18 p.9) heeft <strong>Meurs</strong> een<br />
eerste concept control letter d.d. 9 september 1998 opgesteld. Deze brief is blijkens het<br />
geschrift D/239 p. 1-2 vervolgens door Ahold aan D&T gegeven. Waarna D&T in overleg<br />
met hun US National Office heeft afgestemd wat er in de door hun gewenste control letter zou<br />
moeten komen te staan. Volgens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte<br />
<strong>Meurs</strong> (V-3/18, p. 11) is het concept (het geschrift D/131 p. 1-3) vervolgens bij fax van 26<br />
oktober 1998 door <strong>Meurs</strong> aan Marcello Silva (medewerker van Bompreço) gestuurd. Blijkens<br />
het geschrift D/661 p. 40 wordt in het zogenoemde maandagochtendgebed van 30 november<br />
1998 melding gemaakt van het verzenden van de conceptbrief aan Bompreço. Nadien blijkt<br />
dat van de zijde van Bompreço een toevoeging wordt verlangd. Ook de voorgestelde<br />
toevoeging wordt door D&T Nederland aan D&T USA voorgelegd. Blijkens het geschrift D<br />
257 stelt Zeyher (D&T USA) dan voor om geen wijzigingen aan te brengen. Zij sluit haar email<br />
af met: “Thanks and happy holidays”.<br />
Management letter Deloitte & Touche 1998<br />
Blijkens het geschrift D/324 staat in de management letter van Deloitte & Touche aan de<br />
Raad van Commissarissen, het Audit committee en de Raad van Bestuur, inzake de “financial<br />
statements” van Ahold over het jaar 1998, op p. 4 onder de subparagraaf “Joint venture<br />
accounting”:<br />
“During the year, we have had several discussions with management regarding joint venture<br />
accounting. It was concluded that it is only possible to consolidate a joint venture if Ahold has<br />
substantive control. Based on representations from management, the company is amongst<br />
others investigating whether an explicit adjustment of certain joint venture agreements is<br />
possible which will continue to enable Ahold to consolidate the joint ventures under both<br />
Dutch and US GAAP. A draft side letter was drawn up by management and reviewed by our<br />
National Office in the USA. Management is aware of the importance and is in the process of<br />
solving this issue as soon as possible. The side letter for the Brazilian joint venture is currently<br />
being negotiated. Other joint ventures are still being discussed with management.”<br />
Verder staat op p. 11:<br />
“We have not had any disagreements with management related to matters that are material to<br />
the Company’s 1998 financial statements.”<br />
15
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Jaarverslag / Form 20-F Ahold 1998<br />
Uit de geschriften D/99 en D/119 volgt dat het jaarverslag over 1998 van 9 maart 1999 is, en<br />
dat de Form 20-F 1998 van 12 april 1999 is. Daarin zijn opgenomen de geconsolideerde<br />
cijfers van JMR, Bompreço en Disco Ahold.<br />
Control- en sideletter Bompreço<br />
Blijkens een geschrift met reference AMM/bm 1696c (D/137 p. 2/5) inzake Bompreço is de<br />
zogenaamde control letter gedateerd 12 mei 1999 en ondertekend door <strong>Meurs</strong> en Mendonça<br />
(namens Bompreçopar te Recife, Brazilië). In de control letter staat onder meer het volgende<br />
te lezen:<br />
“However, Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders’<br />
Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are<br />
unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve that issue will<br />
in the end be decisive”<br />
Blijkens een geschrift (D/137 p. 5/5) is de zogenaamde side letter gedateerd 17 mei 1999. In<br />
de side letter staat onder meer het volgende:<br />
“Aware of the contents of your letter of May 12, 1999’s letter, reference AMM/bm 1696c, this<br />
is to inform you that we do not agree with the interpretation given by you of our Shareholders’<br />
Agreement.”<br />
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 6 maart 2006 p. 7 herkent <strong>Meurs</strong> de<br />
handtekening van Mendonça op p. 5/5 van document D/137. De andere handtekeningen op p.<br />
5/5 zijn volgens <strong>Meurs</strong> van hemzelf en van de medeverdachte Van der Hoeven. Ook Van der<br />
Hoeven en Mendonça hebben blijkens de processen-verbaal op de terechtzitting hun<br />
handtekening op D/137 p. 5/5 herkend.<br />
Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/19 p. 2 en<br />
V-3/18 p. 6) neemt <strong>Meurs</strong> aan dat hij de control letter in Zaandam heeft getekend op 12 mei<br />
1999 en verklaart hij de side letter te hebben getekend op 21 mei 1999 te Zaandam.<br />
Paiz Ahold<br />
In geschrift D/134 (Shareholders’ Agreement, d.d. 21 december 1999, p.1) staat dat het de<br />
intentie van Ahold Guatemala B.V. en Coban Holdings Inc is, dat ieder van hen 50% van de<br />
stemgerechtigde aandelen in Paiz Ahold N.V. (Paiz Ahold), een op de Nederlandse Antillen<br />
gevestigde vennootschap, zal gaan houden.<br />
Volgens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling AH/15, p. 9, is Ahold<br />
Guatemala B.V. een 100% dochteronderneming van Ahold. Blijkens deze ambtshandeling<br />
hield Paiz Ahold 80,5% van het aandelenkapitaal van La Fraqua S.A, de grootste supermarkt-<br />
en hypermarkt onderneming in Guatemala.<br />
In genoemde shareholders agreement is verder onder meer het volgende opgenomen:<br />
- voor ‘major decisions’ geldt - zolang de oorspronkelijke aandeelhouders tenminste 30%<br />
van de aandelen bezitten - unanieme besluitvorming (section 4.5);<br />
- partijen benoemen ieder eenzelfde aantal supervisory directors;<br />
- een deadlock event procedure<br />
Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling AH/15, pagina 10,<br />
houden Ahold en Coban Holdings Inc. vanaf 21 december 1999 daadwerkelijk 50% van de<br />
aandelen in Paiz Ahold.<br />
16
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
In het deskundigenrapport Verslag van bevindingen (onderzoek opgedragen door de<br />
Ondernemingskamer) van 28 maart 2006 wordt in tekstblok 246 geconcludeerd dat het<br />
aannemelijk is dat binnen Paiz Ahold sprake was van juridische gezamenlijke zeggenschap<br />
door Ahold en Coban Holdings Inc.<br />
Blijkens het Ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p.10) is Paiz<br />
Ahold in 2000 en 2001 volledig geconsolideerd.<br />
In geschrift D/100 (Jaarverslag 1999) staat dat Ahold Paiz Ahold ook over 1999 volledig<br />
consolideerde.<br />
ICA Ahold<br />
Blijkens geschrift D/130 p. 3-5 zijn de onderhandelingen terzake van de nieuw te vormen<br />
joint venture ICA Ahold in juli 1999 gestart. In het ambtsedig proces-verbaal van<br />
ambtshandelingen (AH/12 p. 7) staat dat die onderhandelingen in december 1999 zijn<br />
voortgezet met op 7 december 1999 een bespreking in “De Walvis”. Daaropvolgend wordt op<br />
9 december 1999 de Heads of Agreement (D/73) ondertekend. In dit geschrift is vastgelegd<br />
dat Ahold enerzijds en Canica AS (Canica) en ICA Förbundet AB (ICA Förbundet)<br />
anderzijds (de laatste twee rechtspersonen worden in de stukken en het vonnis ook wel<br />
aangeduid als de Partners) gelijke zeggenschap krijgen in ICA Ahold (onderdeel 1.5 en 2.1<br />
van de overeenkomst) en dat uiteindelijk de stemgerechtigde aandelen als volgt zullen worden<br />
verdeeld:<br />
- Ahold: 50%<br />
- ICA Förbundet AB: 30%<br />
- Canica AS: 20%<br />
Tevens is in dit geschrift het ICA Idea opgenomen, dat - volgens onderdeel 2.1. - kort gezegd<br />
inhoudt dat Zweedse, met ICA Förbundet verbonden retailers zelfstandig zijn en dat zij<br />
toegang hebben tot schaalvoordelen van de ICA Group. In genoemd onderdeel 2.1. staat<br />
tevens dat Ahold en de Partners ermee instemmen dat het ICA Idea zonder toestemming van<br />
ICA Förbundet geen wezenlijke verandering zal ondergaan.<br />
In een door de Partners (Canica en ICA Förbundet) op 24 februari 2000 ondertekende<br />
Partners Agreement (geschrift D/116, bijlage bij de Shareholders Agreement, onder 2.5) staat<br />
dat de Shareholders Agreement gebaseerd is op een<br />
“fifty-fifty balance of influence between on the one hand Ahold and on the other hand the<br />
Partners…. and this balance is based upon that the Partners in matters where this is provided<br />
for in the Shareholders Agreement, will act or vote in accordance with mutually agreed<br />
positons.”<br />
Blijkens geschrift D/116 is eveneens op 24 februari 2000 een shareholders agreement door<br />
Ahold, Canica en ICA Förbundet, getekend.<br />
In de shareholders agreement is onder meer het volgende opgenomen:<br />
- Een gelijke verdeling van het stemgerechtigde aandelenkapitaal over Ahold en de Partners<br />
(50/50);<br />
- Een gelijke verdeling van de Boardleden (Ahold vier en de Partners vier);<br />
- Boardbeslissingen dienen in consensus genomen te worden;<br />
- ‘Major decisions’ dienen altijd in de Board besproken te worden;<br />
- Indien geen consensus bereikt kan worden is sprake van een Deadlock;<br />
- De Deadlock-procedure voorziet in ‘mediation’ en ‘arbitration’;<br />
- Het ICA idee is uitgesloten van de Deadlock-procedure.<br />
17
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
De joint venture ICA Ahold is - blijken het deskundigenrapport Verslag van bevindingen<br />
(onderzoek opgedragen door de Ondernemingskamer) van 28 maart 2006 (tekstblok 278) op<br />
27 april 2000 van start gegaan, zodat Ahold vanaf die datum 50% van de aandelen heeft<br />
verkregen.<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/1 p.10) is ICA<br />
Ahold in 2000 en 2001 volledig geconsolideerd.<br />
Management letter Deloitte & Touche 1999<br />
Blijkens het geschrift D/326 staat in de management letter van D&T, gedateerd 1 maart 2000,<br />
aan Raad van Commissarissen, Audit Committee en Raad van Bestuur staat, inzake de<br />
geconsolideerde “financial statements” van Ahold over het jaar 1999 (D/326) op p. 3 onder de<br />
subparagraaf “Joint venture accounting”:<br />
“We have had several discussions during the past two years with management regarding joint<br />
venture accounting. It was concluded that it is only possible to consolidate a joint venture if<br />
Ahold has substantive control. Even if Ahold owns only 50% of the shares substantive control<br />
may exist when Ahold controls the Board of Directors, has the ability to sell the investee’s<br />
assets, has guaranteed debt, is an integral part of the Company’s business etc. A conclusion on<br />
the substantive control should be based on the actual facts and circumstances.<br />
Recommendation:<br />
We strongly advise to further investigate the above for other existing joint ventures and<br />
participations (such as with respect to JMR, Disco, Santa Isabel and the new joint venture with<br />
ICA), and also given the recent discussions relating to “immaterial” misapplications of GAAP<br />
and materiality.”<br />
Verder staat op p. 6:<br />
“We have not had any disagreements with management related to matters that are material to<br />
the Company’s 1999 financial statements.”<br />
Jaarverslag Ahold 1999<br />
Blijkens het geschrift D/100 is het jaarverslag over 1999 van 7 maart 2000. In de jaarrekening<br />
zijn JMR, Bompreço, Disco Ahold en Paiz Ahold volledig geconsolideerd.<br />
Blijkens een geschrift zijnde de notulen van de Raad van Commissarissen op 6 maart 2000<br />
(D/322 p. 1 en 4) waarbij aanwezig waren Van der Hoeven, <strong>Meurs</strong> en Van den Dries zegt<br />
<strong>Meurs</strong> over de Delaoitte & Touche-reporting het volgende:<br />
“Mr. <strong>Meurs</strong> explained that Ahold for the time being will continue have two reportings; both<br />
Us GAAP and Dutch GAAP. To the question of mr. Perry, mr. Van der Hoeven answered that<br />
to show full consolidation is important from purchasing point of view towards suppliers.”<br />
Meer vraagtekens Deloitte & Touche omtrent consolidatie<br />
Blijkens het geschrift D/187 p 1-16 wordt op 3 april 2000 een memo opgesteld door Van<br />
Ittersum (Ahold) en Van der Vegte (D&T) over JMR en Disco Ahold. Deze memo wordt op 4<br />
april 2000 door Van der Vegte per e-mail voorgelegd aan Osnoss (D&T USA). Osnoss<br />
reageert met een e-mail inzake “Ahold consolidation Issues” aan Bakkes, Van Dam en Van<br />
der Vegte van D&T. Hierin staat onder meer:<br />
“Further to our discussion today, I think you might find the attached 1998 consultation<br />
memorandum interesting. As you can see, there were detailed discussions with Wilton an<br />
Ahold’s consolidation issues, and the conclusion then was the same as mine was today. (…)<br />
Subsequent to this consultation, A(hold) was able to change the agreements related to these<br />
joint ventures to eliminate the ability of the other joint venture partners to veto actions related<br />
to operating and capital budgets and hiring, firing, and setting the compensation of<br />
18
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
management. We agree that these changes to the agreements give A exclusive control over<br />
ongoing major and central operations. Therefore, we believe it is appropriate for A(hold) to<br />
consolidate these joint ventures.”<br />
Gelet op het geschrift D/279 wilde Osnoss voor JMR en Disco Ahold ook control letters.<br />
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuige Bakkes bij de rechter-commissaris heeft<br />
D&T Nederland dit met Van der Hoeven besproken. Van der Hoeven heeft vervolgens met de<br />
baas van D&T USA, Kangas, gesproken en er is toen een compromis bereikt. Ahold zou zo<br />
spoedig mogelijk met de control letters komen.<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling AH/25 (p. 248-249) is er voor<br />
JMR nooit een control letter verkregen, maar de accountants gingen akkoord met de stelling<br />
van Ahold dat JMR niet materieel was<br />
Form 20-F Ahold 1999<br />
Uit het geschrift D/120 volgt dat de Form 20-F 1999 uiteindelijk op 12 april 2000 is<br />
ondertekend.<br />
Control- en side letter Disco Ahold<br />
Blijkens een geschrift met reference AMM/bm 2028 (D/138 p. 2/4) inzake Disco Ahold is de<br />
zogenaamde control letter gedateerd 14 april 2000 en ondertekend door <strong>Meurs</strong> en Peirano<br />
(namens Grupo Velox te Buenos Aires, te Argentinië). In de control letter staat onder meer<br />
het volgende te lezen:<br />
“However, Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders ’<br />
Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are<br />
unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve that issue will<br />
in the end be decisive”<br />
Blijkens een geschrift (D/138 p. 4/4) is de zogenaamde side letter gedateerd 19 april 2000.<br />
Deze brief is door <strong>Meurs</strong> en Peirano ondertekend. <strong>Meurs</strong> tekent met agreed op 25 april 2000.<br />
In de side letter staat onder meer het volgende:<br />
“Aware of the contents of your letter of April 14, ref. AMM/bm2028, this is to inform you that<br />
we do not agree with the interpretation given by you of our Shareholders’ Agreement.”<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/8 p.1) is de control letter<br />
opgemaakt in Zaandam.<br />
Emissie mei 2000<br />
Uit het geschrift D/374 blijkt dat Ahold op 28 april 2000 bekend maakt dat zij een<br />
wereldwijde emissie zal starten van circa 3 miljard euro. Blijkens het proces-verbaal van<br />
ambtshandeling AH/47 is in een eerder persbericht (D/434) gemeld dat de opbrengst wordt<br />
gebruikt voor de financiering van de overname van US Foodservice en de joint venture ICA<br />
Ahold en nog wat andere kleinere overnames. Inschrijven op de emissie is mogelijk van 1 mei<br />
2000 tot en met 15 mei 2000. De voorlopige prospectus zal beschikbaar zijn vanaf 1 mei<br />
2000. Naast de prospectus ( D/106) en persberichten wordt ook informatie gegeven tijdens de<br />
roadshows en analistenbijeenkomsten.<br />
Volledige consolidatie ICA Ahold?<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling AH/47 (p. 11) bleef de volledige<br />
consolidatie van ICA Ahold een discussiepunt tot de tweede week van april 2000. Toen heeft<br />
er een conference call plaatsgevonden met de banken, de advocaten van de banken, D&T,<br />
Verhelst en Van Ittersum.<br />
19
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
De eindconclusie was dat als D&T akkoord zou gaan van de consolidatie de banken dit ook<br />
zouden doen. Van Ittersum zou een memo schrijven inzake het standpunt van Ahold en op<br />
basis daarvan zou verder worden gesproken Dit memo is blijkens het geschrift D/161 van 19<br />
april 2000. Op 21 april 2000 mailt Van Ittersum dat <strong>Meurs</strong> haar had gezegd dat de side letter<br />
er zou komen, hetgeen blijkt uit geschrift D/192. De consentletter van D&T waarin zij<br />
toestemming geeft voor volledige consolidatie is blijkens het geschrift D/406 van 15 mei<br />
2000. Uit geschrift D/190 blijkt dat op 28 april 2000 het voorlopig prospectus al is<br />
uitgegeven.<br />
Control- en side letter ICA Ahold<br />
Blijkens een geschrift met reference JGA/bm2032 (D/139 p. 2/4) inzake ICA Ahold is de<br />
zogenaamde control letter gedateerd 2 mei 2000 en ondertekend door Andreae, Fahlin<br />
(namens ICA Förbundet te Solna, Zweden) en Hagen (namens Canica te Oslo, Noorwegen).<br />
In de control letter staat onder meer het volgende te lezen:<br />
“However, Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders ’<br />
Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are<br />
unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve that issue will<br />
in the end be decisive”<br />
Blijkens een geschrift (D/139 p. 4/4) is de zogenaamde side letter gedateerd 5 mei 2000. Deze<br />
brief is door Andrea, Fahlin en Hagen ondertekend. In de side letter staat onder meer het<br />
volgende:<br />
“Aware of the contents of your letter of May 2, 2000, ref. JGA/bm2032, this is to inform you<br />
that we do not agree with the interpretation given by you of our Shareholders’ Agreement.”<br />
In het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/5 p. 3) staat dat de<br />
opmaak van de control letter op initiatief van <strong>Meurs</strong> is gebeurd en dat hij de tekst heeft<br />
gemaakt. De control letters van Bompreço en Disco Ahold hebben als basis gediend. Zijn<br />
secretaresse, B.M. McKay, heeft deze control letter vervolgens uitgetikt.<br />
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2006 herkennen verdachten Fahlin ( p.<br />
6) en Andreae (6) hun handtekeningen onder de genoemde brieven.<br />
Blijkens het geschrift D/165, zijnde een e-mail d.d. 12 mei 2000 van Van der Vegte aan Van<br />
den Dries, Bakkes en van Dam, heeft D&T de control letter inzake ICA Ahold ontvangen.<br />
Control- en side letter Paiz Ahold<br />
Blijkens een geschrift met reference AMM/bm2063 (D/140 p. 2/5) inzake Paiz Ahold is de<br />
zogenaamde control letter gedateerd 10 juli 2000 en ondertekend door <strong>Meurs</strong> en namens La<br />
Fragua S.A. te Guatemala op 31 augustus 2000. In de control letter staat onder meer het<br />
volgende te lezen:<br />
“However, Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders ’<br />
Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are<br />
unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve that issue will<br />
in the end be decisive”<br />
Blijkens het proces verbaal van terechtzitting van 6 maart 2006 p. 8 inzake <strong>Meurs</strong> herkent<br />
<strong>Meurs</strong> de handtekening op dit document van Carlos Paiz.<br />
Blijkens een geschrift (D/140 p. 5/5) is de zogenaamde side letter gedateerd 18 september<br />
2000. Deze brief is door <strong>Meurs</strong> en Paiz ondertekend. <strong>Meurs</strong> tekent met agreed op 23 oktober<br />
2000. In de side letter staat onder meer het volgende:<br />
“I have now discussed with the shareholders of Coban Holdings Inc. (Coban) the<br />
interpretation contained in your letter dated July 10, 2000, Ref.: AMM/bm2063.<br />
According to your said letter Ahold understands that to the best interpretation of the<br />
Shareholders’ Agreement in the case that we reach no consensus decision on a certain issue<br />
20
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
which we are unable to resolve to shareholders’ mutual satisfaction, Ahold’s proposal to solve<br />
that issue will in the end be decisive. We do not agree with such interpretation.<br />
Our interpretation of the Shareholders Agreement for Paiz-Ahold, N.V. is that all (major)<br />
decisions with regard to Paiz-Ahold N.V. will be made in consensus between you on one side<br />
and Coban on the other side.”<br />
Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/10 p. 1 en 2)<br />
is de control letter door mevrouw McKay in Zaandam getypt in zijn opdracht.<br />
Jaarverslag / Form 20-F Ahold 2000<br />
Uit de geschriften D/101 en D/121 volgt dat het jaarverslag 2000 is vastgesteld op 6 maart<br />
2001 en Form 20-F 2000 op 9 april 2001. In daarin opgenomen jaarrekening zijn volledig<br />
geconsolideerd ICA Ahold (vanaf 1 mei 2000), Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold en JMR.<br />
Management letter Deloitte & Touche 2001<br />
Blijkens het geschrift D/307 staat in de managementletter van D&T, gedateerd 28 februari<br />
2001, aan de Raad van Commissarissen, Audit Committee en Raad van Bestuur staat inzake<br />
de geconsolideerde “financial statements” van Ahold over het jaar 2000 op p. 13 onder meer:<br />
“We have had several discussions with management during previous years concerning the<br />
accounting for joint ventures under US GAAP. Ahold believes that they may consolidate<br />
based on the fact that they control the partnerships. This conclusion is further substantiated by<br />
actions since the moment Ahold entered into the different partnerships. Note that for Disco<br />
and ICA partnerships control letters were obtained. With respect to the JMR partnership we<br />
have concerns whether Ahold has actual control and have therefore included this partnership<br />
in our evaluation of misstatements under US GAAP for the year 1999. We will do the same<br />
for 2000 but believe that the effect of the unadjusted differences, including the potential effect<br />
of pro-rata consolidation of JMR (which is acceptable under Dutch GAAP), are not material to<br />
the condensed balance and statement of earnings for 2000 under US GAAP as included in the<br />
financial statements on Form 20-F. Net earnings or stockholders’s equity under US GAAP are<br />
not impacted by pro-rata or integral consolidation. We remain concerned that the SEC may<br />
question your joint venture accounting.”<br />
Verder staat op p. 14:<br />
“We have not had any disagreements with management related to matters that are material to<br />
the Company’s 2000 financial statements.”<br />
Jaarverslag / Form 20-F Ahold 2001<br />
Uit de geschriften D/102 en D/121 volgt dat het jaarverslag 2001 is vastgesteld op 7 maart<br />
2002 en de Form 20-F 2001 op 9 april 2002. In de daarin opgenomen cijfers zijn ICA Ahold,<br />
Disco Ahold, Paiz Ahold en JMR volledig geconsolideerd.<br />
Management letter Deloitte & Touche 2002<br />
Blijkens het geschrift D/332 staat in de management letter van D&T, gedateerd 28 februari<br />
2002, aan de Raad van Commissarissen, Audit Committee en Raad van Bestuur inzake de<br />
geconsolideerde “financial statements” van Ahold over het jaar 2001 op p. 15-16 onder meer:<br />
“We have had several discussions with management during previous years concerning the<br />
accounting for joint ventures under US GAAP. Ahold believes that they may consolidate<br />
based on the fact that they control these partnerships and that this conclusion is further<br />
substantiated by actions subsequent to the agreement of the different partnerships. We note<br />
that for the Disco and ICA partnerships control letters have been obtained. With respect to the<br />
JMR partnership we have concerns as to whether Ahold has actual control and have therefore<br />
included this partnership in our evaluation of misstatements under US GAAP in earlier years.<br />
We will do the same for 2001. Net earnings or stockholder’s equity under US GAAP are not<br />
impacted by pro-rata or integral consolidation. Nevertheless, we remain concerned that the<br />
SEC may question your joint venture accounting.<br />
21
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Paiz Ahold, the 50/50 joint venture of Ahold and La Fragua in Guatamala, El Salvador and<br />
Honduras has signed an agreement with the Costa Rican supermarket and hypermarket<br />
company CSU to form a new joint venture in which Paiz Ahold will have a share of<br />
approximately 66%, which was closed in January 2002. The new joint venture brings together<br />
all operations in the Central American region of both companies. As also mentioned in our<br />
third quarter reporting, we highly recommend that the Company assess the proper accounting<br />
for this joint venture in which Ahold ultimately holds an indirect 30% stake.”<br />
Verder staat op p. 17:<br />
“We have not had any disagreements with management related to matters that are material to<br />
the Company’s 2001 financial statements.”<br />
Brief van 23 september 2002<br />
Blijkens het geschrift D/145 p. 2 is er op 23 september 2002 een brief opgesteld gericht aan<br />
Andreae. Onderaan staat Anders Frederiksson vermeld. In de brief staat onder meer het<br />
volgende:<br />
"Therefore ICA Förbundet agrees to cede control of ICA Ahold AB to Royal Ahold provided<br />
that:<br />
We maintain the existing spirit of cooperation between Ahold and ourselves.<br />
Ahold will always respect the fundamental principles of the ICA idea.<br />
You have confirmed to us that Ahold will always act in good faith and protect the interests of<br />
all shareholders."<br />
In het proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/24 p. 2-4) staat dat <strong>Meurs</strong> heeft verklaard<br />
over D/145 dat deze gemaakt is door Andreae en hemzelf. Hij kan zich herinneren dat hij met<br />
Andreae aan mijn bureau heb gezeten om deze conceptbrief op te stellen. In zekere zin<br />
probeerden zij middels deze conceptbrief van 23 september 2002 nog duidelijker te maken dat<br />
Ahold het voor het zeggen had in de joint venture ICA Ahold, dit natuurlijk met uitzondering<br />
van het ICA idee. <strong>Meurs</strong> wist niet, dat deze conceptbrief ook daadwerkelijk naar IFAB is<br />
gegaan en hij weet dus ook niet wat de reactie is geweest van de Zweden op deze conceptbrief<br />
van 23 september 2002. Op het moment van de conceptbrief was Fahlin niet meer betrokken<br />
bij IFAB en deze conceptbrief is gericht aan iemand anders namelijk Frederiksson.<br />
Bekend worden side letter ICA Ahold<br />
Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Van der Hoeven (V-2/2 p.<br />
9) heeft Van der Hoeven na een gesprek met Smit en Van Tielraden op 21 oktober 2002 De<br />
Ruiter, voorzitter van de Raad van Commissarissen en het Audit Committee, op de hoogte<br />
gebracht van het bestaan van de 2 e side letter van ICA Ahold. Uit het ambtsedig opgemaakt<br />
proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> (V-3/7 p. 6) blijkt dat <strong>Meurs</strong> en Verhelst op 25 oktober<br />
2002 Deloitte & Touche op de hoogte hebben gebracht van het bestaan van de 2 e side letter<br />
van ICA Ahold.<br />
Blijkens het geschrift D/83 heeft D&T, bij Ahold kenbaar gemaakt dat er een onafhankelijk<br />
onderzoek zou moeten plaatsvinden naar de ICA Ahold side letters. Blijkens een geschrift D/2<br />
heeft dit onderzoek ook plaatsgevonden. Door middel van een brief d.d. 18 november 2002<br />
van De Ruiter (voorzitter van de Raad van Commissarissen) aan Eisma (advocaat van De<br />
Brauw Blackstone Westbroek (ook wel: DBBW) wordt Eisma verzocht een onderzoek te<br />
verrichten naar de control letter en side letter inzake ICA Ahold.<br />
22
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Afspraak omtrent het niet bekendmaken overige side letters<br />
Uit het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van <strong>Meurs</strong> ( V-3/17 p. 11-12 ) verklaart <strong>Meurs</strong><br />
als volgt.<br />
Op 16 november 2002 sprak ik telefonisch met Van der Hoeven over de vraag of we bekend<br />
moesten maken dat er ook de sideletter ten aanzien van Bompreço en Disco Ahold bestonden.<br />
Dit gesprek vond plaats na het bekend worden van de sideletter ten aanzien van ICA Ahold.<br />
Het Eisma onderzoek richtte zich in eerste instantie op ICA, maar zou ook worden uitgebreid<br />
naar de joint ventures Bompreço en Disco. Op 17 november 2002 heb ik weer telefonisch<br />
gesproken met C. v/d Hoeven over de sideletter ten aanzien van Disco en Bompreço. Van der<br />
Hoeven heeft mij toen expliciet gevraagd of ik met zijn voorstel eens was, zijnde het niet<br />
verstrekken van en het niet praten over de sideletter ten aanzien van Disco en Bompreço. Mijn<br />
reactie was dat ik aarzelde maar ik zei: “als jij dat vindt en gezien jouw argumenten dan praten<br />
we er niet over en geven we het niet aan Eisma.”.<br />
Derde side letter ICA Ahold<br />
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van Van der Hoeven (V-2/2 p. 10) werden er begin<br />
januari 2003 pogingen ondernomen om alsnog tot een verbeterde versie te komen van de<br />
Shareholders Agreement om de accountant te laten zien en om voldoende bewijsmateriaal aan<br />
te dragen voor voortgaande volledige consolidatie voor met name onder Dutch GAAP (V-2/7<br />
p. 33). Het gehele traject vanaf begin januari 2003 bij het opstellen van de zogenaamde 3e<br />
side letter van ICA Ahold zijn betrokken geweest: de voltallige Raad van Commissarissen,<br />
tenminste 7 partners van Deloitte & Touche, 2 partners van De Brauw, 1 senior partner van<br />
Freshfields, partners van White and Case, tenminste 5 senior Vice Presidents van Ahold, de<br />
voltallige Raad van Bestuur van Ahold, ten minste 8 mensen van het senior Management van<br />
ICA Ahold, Zweedse en Noorse advocaten, en Zweedse accountant, professor Klaassen,<br />
accountants van KPMG.<br />
Uit het geschrift D/1001 blijkt dat er een ‘Supplement to the Shareholders Agreement dated<br />
24 February 2000’, gedateerd 21 februari 2003, is. Deze is ondertekend door Andreae,<br />
Dettman, Selte en Bengtsson.<br />
In het geschrift D/151, zijnde een brief van Andreae aan Dettman d.d. 20 maart 2003 staat<br />
onder meer het volgende:<br />
"I confirm that the letter dated January 28, 2003 and the Supplement to the Shareholders<br />
Agreement dated February 21, 2003 regarding a possible consolidation of ICA Ahold AB in<br />
the accounts of Royal Ahold are not binding anymore since those documents fell short of their<br />
purpose."<br />
Bekend worden overige side letters<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling (AH/71 p. 30 e.v.) werd in het<br />
weekend van 22/23 februari 2003 bekend dat er naast de side letter voor ICA Ahold ook<br />
dergelijke side letters bestonden voor de joint ventures Bompreço, Disco Ahold en Paiz<br />
Ahold. Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van De Raad (G-3/1 p. 12) werd<br />
eerst het bestaan van de side letter van Disco Ahold bij meerdere personen binnen Ahold<br />
bekend,. Daarna is blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling (AH/71 p. 35)<br />
deze informatie ook bij Deloitte & Touche terechtgekomen.<br />
23
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Aftreden verdachten<br />
Naar aanleiding van het bekend worden van de side letters inzake Bompreço, Disco Ahold en<br />
Paiz Ahold heeft Ahold een maandag 24 februari 2003 een persbericht uitgebracht. In een<br />
geschrift D/7002, zijnde het persbericht is onder andere het volgende te lezen:<br />
de jaarrekeningen van 2000 en 2001 en de interim resultaten 2002 zullen worden herzien;<br />
de CEO en CFO aftreden, zijnde Van der Hoeven en <strong>Meurs</strong>;<br />
Ahold aankondigt zijn joint ventures ICA Ahold, JMR en Disco Ahold, onder zowel Dutch<br />
GAAP als US GAAP, proportioneel te zullen consolideren, met ingang van het boekjaar 2002;<br />
Ahold ook de vergelijkende cijfers zal corrigeren naar proportionele consolidatie van ICA<br />
Ahold, JMR en Disco Ahold;<br />
Daarnaast een correctie zal plaatsvinden van de financiële verslaglegging voor de<br />
proportionele consolidatie van Bompreço en Paiz Ahold over de periode dat het aandeel van<br />
Ahold in deze ondernemingen 50% bedroeg;<br />
Het besluit tot proportionele consolidatie is genomen naar aanleiding van informatie die<br />
voorheen niet beschikbaar was voor de controlerende accountants.<br />
Blijkens het geschrift zijnde het jaarverslag 2003 (p. 127) is Andreae per 20 februari 2004<br />
afgetreden als lid van de Raad van Bestuur van Ahold.<br />
Blijkens het ambtsedig opgemaakt overzichtsproces-verbaal (OPV Fahlin p. 3) is Fahlin in<br />
juni 2004 reglementair afgetreden als lid van de Raad van Commissarissen.<br />
Ten aanzien van het onder 1 telastegelegde<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 1 is<br />
tenlastegelegd.<br />
Uit de tekst van de brief van 24 augustus 1998 van D&T aan verdachte volgt dat D&T van<br />
oordeel was dat naar Amerikaans jaarrekeningenrecht aanpassing van de shareholders<br />
agreement nodig was (“adjust”). Dit oordeel sluit aan bij de Amerikaanse<br />
verslaggevingsvoorschriften, waar zoals onder feit 3 tweede gedeelte zal worden uiteengezet<br />
voor consolidatie naar US GAAP ‘control` moet blijken uit een schriftelijk vastgelegde<br />
overeenkomst, statuten of een daarop gelijkend stuk. Ook de tekst van de control letter zelf<br />
verwijst naar de shareholders agreement. Dat zoals de raadsman van verdachte heeft<br />
aangevoerd door D&T slechts werd verzocht om een schriftelijke vastlegging van de feitelijke<br />
zeggenschap blijkt niet. De door de raadsman van verdachte in zijn pleitnota aangehaalde<br />
verklaringen van getuigen zijn in dit verband onvoldoende specifiek om te kunnen overtuigen.<br />
Door de ondertekening van de control letter wordt vastgelegd dat in afwijking van de<br />
shareholders agreement partijen zijn overeengekomen dat als zich een situatie zou voordoen<br />
waarin de joint venture-partners geen overeenstemming konden bereiken, het voorstel van<br />
Ahold uiteindelijk doorslaggevend zou zijn. Partijen hebben hun handtekening onder de<br />
control letter gezet, terwijl de door Ahold gewenste aanpassing van de shareholdersagreement<br />
door het ondertekenen van de side letter niet was overeengekomen, hetgeen hierna per joint<br />
venture nader zal worden gemotiveerd.<br />
Bompreço<br />
Uit de verklaringen van Mendonça als getuige afgelegd ter terechtzitting van 30 maart 2006,<br />
volgt dat Mendonça de control letter enkel wilde tekenen als ook de side letter werd getekend.<br />
Blijkens het proces-verbaalvan die zitting heeft Mendonça verklaard dat hij het niet eens was<br />
met de inhoud van de control letter en dat hij de brief niet wilde ondertekenen.<br />
24
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Hij verklaarde dat hij de inhoud van de control letter heeft besproken met zijn raadsman en<br />
dat die adviseerde om met “aware” te tekenen en een brief terug te sturen, waarin hij zei dat<br />
hij het niet eens was met de interpretatie van Ahold.<br />
Naar het oordeel van de rechtbank is door de tekst van de side letter een andere uitleg dan dat<br />
met de ondertekening van die side letter de control letter wordt tenietgedaan, niet denkbaar.<br />
De stelling van verdachte dat de control letter met de ondertekening van de side letter in stand<br />
bleef omdat de side letter een geheel ander doel diende dan de control letter, is niet<br />
aannemelijk geworden. De tekst van de side letter biedt hiervoor geen ruimte. Het is ook<br />
volstrekt ongeloofwaardig dat de aanpassing van een shareholders agreement door een grote<br />
partij als Ahold en gezien de positie van ondertekenaars en na advisering door de advocaat<br />
van Mendonça is gegaan zoals door verdachte wordt verklaard.<br />
Veel geloofwaardiger is het dat Mendonça Ahold wel wilde helpen om ook naar US GAAP te<br />
kunnen blijven consolideren, maar dat hij niet wilde meewerken aan een schriftelijke<br />
aanpassing van de shareholders agreement om reden, zoals door verdachte in het procesverbaal<br />
van verhoor is genoemd, en door Mendonça ter terechtzitting bevestigd en dat toen is<br />
gekozen voor een side letter die de control letter tenietdeed. Hetgeen overigens los staat van<br />
de vraag of er sprake was van suprematie door Ahold.<br />
Uit het vorenstaande volgt dat door Ahold in de control letter gestelde aanpassing van de<br />
shareholders agreement nooit is overeengekomen.<br />
Disco Ahold<br />
Verdachte heeft verklaard in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V-3/21 p.<br />
7) dat hij uit zichzelf in het eerste gesprek tegen Peirano heeft gezegd dat bij Bompreço naast<br />
een control letter ook een side letter was gemaakt. Op het moment dat Peirano in het eerste<br />
gesprek hoorde dat Mendonça naast een control letter ook een side letter had, wilde hij (naast<br />
een control letter) ook een side letter. De side letter had niet echt een uitgesproken doel en<br />
Peirano had geen probleem met de control letter. Verder had hij geen uitgesproken zorgen die<br />
middels een side letter weggenomen moesten worden.<br />
Naar het oordeel van de rechtbank is gezien de tekst van de side letter, een andere uitleg dan<br />
dat met de ondertekening van die side letter de control letter wordt tenietgedaan, niet<br />
denkbaar.<br />
De stelling van verdachte dat de control letter met de ondertekening van de side letter in stand<br />
bleef, omdat de side letter een geheel ander doel diende dan de control letter, is niet<br />
aannemelijk geworden. De tekst van de side letter biedt hiervoor geen ruimte. Ook uit de<br />
totstandkoming van de control- en side letter kan zulks niet worden afgeleid. Peirano had<br />
immers geen zorgen die moesten worden weggenomen. Dat de side letter geen doel had en<br />
enkel is opgemaakt om alle partners gelijkwaardig te behandelen is niet aannemelijk<br />
geworden. Te meer nu Mendonça blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 30 maart<br />
2006 geen blijk gaf Peirano regelmatig te spreken.<br />
Uit het vorenstaande volgt dat de door Ahold in de control letter gestelde aanpassing van de<br />
shareholders agreement nooit is overeengekomen omdat de control letter werd getekend<br />
terwijl er een side letter was die de inhoud van de control letter herriep.<br />
25
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Paiz Ahold<br />
Verdachte heeft verklaard in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V-3/22 p.<br />
5) dat C. Paiz geen probleem had met het tekenen van de control letter, maar dat hij in de<br />
onderhandelingen met CSU een stem wilde houden. Verdachte heeft C. Paiz toen uitgelegd<br />
dat hij de zorgen die Mendonça had, had opgelost. C. Paiz was na deze uitleg bereid om de<br />
control letter ten aanzien van Paiz Ahold te tekenen, maar wilde hierover nog wel overleggen<br />
met zijn familieleden die mede aandeelhouders waren van Coban. Daarnaast wilde Paiz gelijk<br />
als bij Bompreço ook een tweede side letter zodat zijn zorgen weg genomen zouden worden.<br />
Uit het vorenstaande volgt dat de door Ahold in de control letter gestelde aanpassing van de<br />
shareholders agreement nooit is overeengekomen omdat de control letter alleen werd<br />
getekend als er een side letter was die de inhoud van de control letter herriep.<br />
De stelling van verdachte dat de control letter met de ondertekening van de side letter in stand<br />
bleef, omdat de side letter een geheel ander doel diende dan de control letter, is niet<br />
aannemelijk geworden. De tekst van de side letter biedt hiervoor geen ruimte. Ook uit de<br />
totstandkoming van de control- en side letter kan zulks niet worden afgeleid. Het is volstrekt<br />
ongeloofwaardig dat een aanpassing van een shareholders agreement gelet op de posities van<br />
de ondertekenaars, op een dergelijke wijze wordt vastgelegd. Veel geloofwaardiger is het dat<br />
dezelfde weg is bewandeld als bij Bompreço.<br />
Ica Ahold<br />
Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte (V-3/23 p. 6) blijkt<br />
dat verdachte heeft verklaard dat het niet anders kan, dan dat hij de control- en side letter<br />
gelijktijdig aan Andreae heeft gegeven in de laatste week van april 2000. Blijkens het<br />
ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Van Tielraden (G-16/5 p.5) heeft<br />
Andreae aan Van Tielraden aangegeven, dat hij van verdachte de control letter en de side<br />
letter gelijktijdig heeft ontvangen en dat deze ondertekend moesten worden.<br />
Uit het zogenaamde inktonderzoek, het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch<br />
Instituut d.d. 17 januari 2005, blijkt aan met zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat op<br />
het moment dat Andreae zijn handtekening zet op de control letter D/139 2/4 de side letter<br />
D/139 3/4 eronder ligt.<br />
Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Fahlin (V-6/3 p. 8) volgt dat de<br />
control letter in Stockholm is getekend en dat daarbij aanwezig waren Andreae en Hagen.<br />
Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Hagen (AH/34 p. 4)<br />
maakte Fahlin bij het tekenen van de brief wel een voorbehoud. Fahlin wilde daarover<br />
overleggen met zijn achterban, de ICA Förbundet retailers.<br />
Uit de verklaring van Hedman afgelegd bij de rechter commissaris op 3 december 2004 (p.6)<br />
volgt dat Fahlin Hedman in het begin van de eerste week van mei 2000 belde en zei dat er een<br />
voorstel voor een side letter lag. Hedman heeft hem afgeraden om op het voorstel in te gaan.<br />
Een paar dagen na 5 mei 2000 hoorde Hedman telefonisch van Fahlin van de side letter (p.7).<br />
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het bovenstaande vast dat de door<br />
Ahold in de control letter gestelde aanpassing van de shareholders agreement nooit is<br />
overeengekomen omdat de control letter werd getekend terwijl er een side letter was die de<br />
inhoud van de control letter herriep.<br />
26
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
De stelling van verdachte dat de control letter met de ondertekening van de side letter in stand<br />
bleef omdat de side letter een geheel ander doel diende dan de control letter, is niet<br />
aannemelijk geworden. De tekst van de side letter biedt hiervoor geen ruimte. Ook Fahlin, één<br />
van de ondertekenaars, spreekt over een deleted letter. Blijkens het ambtsedig opgemaakt<br />
proces-verbaal van verhoor van Fahlin (V-6/3 p. 3) was de control letter in zijn beleving een<br />
‘a deleted letter’, en had hij geen bestaansrecht meer naar zijn beleving omdat hij wist dat er<br />
een tweede brief was die de inhoud van deze brief volledig ontkende.<br />
De stelling van verdachte strookt ook niet met de in de vastegestelde feiten opgenomen<br />
conceptbrief van 23 september 2002 die Ahold aan ICA Förbundet stuurt (D/145 2/2), waarin<br />
Ahold opnieuw probeert de overdacht van ‘control’ vastgelegd te krijgen.<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />
ten aanzien van het onder feit 1 primair telastegelegde:<br />
op tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000<br />
te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of te Recife (v.w.b. D/137) en/of te Buenos Aires (v.w.b.<br />
D/138) en/of te Oslo en/of te Solna en/of te Stockholm (v.w.b. D/139)<br />
tezamen en in vereniging met een ander (v.w.b. D/139) en alleen (v.w.b. D/137, D/138 en<br />
D/140) meermalen, telkens brieven te weten zogeheten side letters (D/137 en D/138 en D/139<br />
en D/140), - telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen<br />
- valselijk heeft doen opmaken, immers heeft verdachte (en hebben verdachte en zijn<br />
mededader v.w.b. D139) in voornoemde brieven in strijd met de waarheid telkens onder<br />
meer:<br />
- de volgende vertaalde passage doen opnemen:<br />
"Ahold begrijpt echter dat volgens de beste interpretatie van de Aandeelhoudersovereenkomst<br />
in het geval dat wij geen besluit in consensus kunnen bereiken over een bepaalde kwestie die<br />
wij niet kunnen oplossen tot wederzijdse tevredenheid van de aandeelhouders, dat in dat<br />
geval het voorstel van Ahold om die kwestie op te lossen uiteindelijk doorslaggevend zal zijn"<br />
("Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders' Agreement<br />
in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are unable to<br />
resolve to shareholders' mutual satisfaction Ahold's proposal to solve that issue will in the<br />
end be decisive") en<br />
- ondertekend en door Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB en Canica<br />
AS en La Fragua S.A. doen ondertekenen ter bevestiging van de juistheid van het daarin<br />
gestelde en<br />
- daardoor doen voorkomen en/of vastgelegd en/of gesuggereerd dat Ahold en haar<br />
voornoemde wederpartijen overeengekomen waren dat voorstellen van Ahold uiteindelijk<br />
doorslaggevend zouden zijn en dat Ahold overwegende zeggenschap had over de navolgende<br />
rechtspersonen: Bompreço S.A. en Disco Ahold International Holdings N.V. en ICA Ahold AB<br />
en Paiz Ahold N.V., en<br />
- een brief verzwegen, waarin de inhoud van voornoemde brieven wordt weersproken door<br />
Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB en Canica AS en La Fragua S.A.,<br />
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door<br />
anderen te doen gebruiken.<br />
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als feit<br />
2 primair.<br />
27
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Uit de bewijsmiddelen opgenomen onder de vaststaande feiten en feit 1 volgt dat de control<br />
letters inzake Disco Ahold en ICA Ahold aan D&T zijn overhandigd. Blijkens het ambtsedig<br />
proces-verbaal van verhoor van verdachte (V-3/19 p. 6) heeft Verhelst of één van zijn<br />
medewerkers de control letter inzake Bompreço aan Deloitte & Touche overhandigd. Uit het<br />
dossier blijkt dat de control letter inzake Paiz Ahold nooit aan D&T is overhandigd. Blijkens<br />
het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal (AH/27 p. 4) zijn tijdens de doorzoeking op 5 juli<br />
2003 bij Ahold te Zaandam aangetroffen een tweetal brieven d.d. 10 juli 2000 van <strong>Meurs</strong><br />
(Ahold) aan Paiz (La Fragua S.A., Guatemala), waarvan één met onderschrift: ‘Agreed:<br />
August 31, 2000’. Een brief d.d. 4 september 2000 van <strong>Meurs</strong> (Ahold) aan Paiz (La Fragua<br />
S.A., Guatemala). Een tweetal brieven d.d. 18 september 2000 van COBAN holdings, Inc.<br />
aan <strong>Meurs</strong> (Ahold), waarvan één met onderschrift: ‘Agreed Date: October 23, 2000 Royal<br />
Ahold’.<br />
Uit de bewijsmiddelen opgenomen in feit 1 volgt dat de zogeheten control letters inzake ICA<br />
Ahold, Bompreço, Disco Ahold en Paiz Ahold vals zijn, omdat met deze control letters wordt<br />
gesuggereerd dat de joint venture partners zijn overeengekomen dat de voorstellen van Ahold<br />
uiteindelijk doorslaggevend zijn, terwijl dat in werkelijkheid niet is overeengekomen,<br />
aangezien de control letter wordt ondertekend terwijl er een side letter is die de inhoud van de<br />
control letter herroept.<br />
De side letters zijn door Ahold niet aan de accountant verstrekt. Zoals uit de vaststaande<br />
feiten blijkt raakte D&T op 25 oktober 2002 op de hoogte van de ICA side letter en op 23<br />
februari 2003 van de side letters inzake Bompreco, Disco Ahold en Paiz Ahold.<br />
Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte (V-3/5 p.6, V-<br />
3/19 p. 8, V-3/21 p. 13 en V-3/22 p. 9) verklaart verdachte ook de side letters inzake ICA<br />
Ahold, Bompreço, Disco Ahold en Paiz Ahold niet aan D&T te hebben overhandigd.<br />
Nu verdachte blijkens de aan hem gerichte brief van 24 augustus 1998 wist dat de accountant<br />
van oordeel was dat in verband met het Amerikaanse jaarrekeningenrecht aanpassing van de<br />
shareholders agreement nodig was, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte<br />
door de control letters wel aan de accountant te verstrekken en de side letters niet, hij<br />
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse control letters ICA Ahold, Disco Ahold en<br />
Bompreço en opzettelijk voorhanden heeft gehad de valse control letters inzake ICA Ahold,<br />
Bompreço, Disco Ahold en Paiz Ahold.<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />
ten aanzien van het onder feit 2 primair telastegelegde:<br />
op tijdstippen in de periode van 12 mei 1999 tot en met februari 2003 te Zaandam, gemeente<br />
Zaanstad, en/of te Amsterdam, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse<br />
geschriften als ware deze echt en onvervalst en/of zodanige geschriften opzettelijk heeft<br />
afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren<br />
voor zodanig gebruik, te weten: brieven te weten zogeheten side letters (D/137 en D/138 en<br />
D/139 en D/140) -zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te<br />
dienen- bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren en/of voorhanden hebben<br />
hierin dat hij, verdachte, die geschriften telkens heeft doen overhandigen aan Deloitte en<br />
Touche (de externe accountant van Koninklijke Ahold N.V.) en/of heeft doen opnemen in de<br />
administratie van Koninklijke Ahold N.V. en bestaande die valsheid telkens hierin dat in<br />
voornoemde geschriften telkens in strijd met de waarheid onder meer:<br />
- de volgende vertaalde passage was opgenomen:<br />
28
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
"Ahold begrijpt echter dat volgens de beste interpretatie van de Aandeelhoudersovereenkomst<br />
in het geval dat wij geen besluit in consensus kunnen bereiken over een bepaalde kwestie die<br />
wij niet kunnen oplossen tot wederzijdse tevredenheid van de aandeelhouders, dat in dat<br />
geval het voorstel van Ahold om die kwestie op te lossen uiteindelijk doorslaggevend zal zijn"<br />
("Ahold understands that according to the best interpretation of the Shareholders' Agreement<br />
in the case that we reach no consensus decision on a certain issue which we are unable to<br />
resolve to shareholders' mutual satisfaction Ahold's proposal to solve that issue will in<br />
the end be decisive") en<br />
-door verdachte zijn ondertekend en verdachte voornoemde geschriften heeft doen<br />
ondertekenen door Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB en Canica AS<br />
en La Fragua S.A. ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde en<br />
-verdachte daardoor deed voorkomen en/of heeft vastgelegd en/of heeft gesuggereerd dat<br />
Ahold en haar voornoemde wederpartijen overeengekomen waren dat voorstellen van Ahold<br />
uiteindelijk doorslaggevend zouden zijn en dat Ahold overwegende zeggenschap had over de<br />
navolgende rechtspersonen: Bompreço S.A. en Disco International Holdings N.V. en ICA<br />
Ahold AB en Paiz Ahold N.V. en<br />
door verdachte telkens een brief werd verzwegen en/of aan Deloitte en Touche werd<br />
onthouden, waarin de inhoud van bovenstaande brieven wordt weersproken door<br />
Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB en Canica AS en La Fragua S.A.<br />
Partiële vrijspraak – “Partners Put Option”<br />
Het Openbaar Ministerie<br />
Het Openbaar Ministerie heeft bij requisitoir geconcludeerd dat verdachte dient te worden<br />
vrijgesproken van het onder feit 3, 4 en 6 opgenomen onderdeel dat betrekking heeft op de<br />
zogenaamde “Partners Put Option”, omdat de opzet op het niet vermelden van de “Partners<br />
Put Option”, in respectievelijk de toelichting op de balans en winst- en verliesrekening van de<br />
jaarverslagen over 2000 en 2001, het prospectus van april/mei 2000 en de “Annual Reports on<br />
Form 20-F” van 2000 en 2001, ontbreekt.<br />
De verdediging<br />
De verdediging van <strong>Meurs</strong> heeft zich aangesloten bij het navolgende standpunten van de<br />
verdediging van Van der Hoeven.<br />
De verdediging van Van der Hoeven stelt zich ten aanzien van dit onderdeel van de<br />
telastelegging - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat niet blijkt dat de “Partners Put<br />
Option” in voornoemde stukken vermeld diende te worden (pleitnotities, tekstblokken 608-<br />
611, 625 en 847-852). Voorts heeft de verdediging van Van der Hoeven terzake de “Partners<br />
Put Option” bij dupliek aansluiting gezocht bij de verdediging van Andreae en Fahlin<br />
(pleitnota, tekstblokken 1077-1085).<br />
De verdediging van Andreae en Fahlin heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van dit onderdeel<br />
van de telastelegging omdat - zakelijk weergegeven - de “Partners Put Option” niet is<br />
verzwegen voor de banken en de accountant en er bij hun cliënt ten tijde van het opstellen van<br />
voornoemde documenten geen bewijs van wetenschap van het niet vermelden was. Van<br />
opzettelijk verzwijgen kan, aldus de verdediging, dan ook geen sprake zijn (pleitnota,<br />
tekstblokken 1077-1085).<br />
29
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Standpunt van de rechtbank<br />
Op grond van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet<br />
eenduidig vast komen te staan of de “Parners Put Option” nu wel of niet vermeld, diende te<br />
worden in de toelichting op de balans en winst- en verliesrekening over 2000 en 2001, het<br />
prospectus van april/mei 2000 dan wel de “Annual Reports on Form 20-F” van 2000 en 2001.<br />
De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid niet kan worden bewezen dat verdachte<br />
opzettelijk de “Partners Put Option” heeft verzwegen; voorzover dat al verplicht zou zijn. De<br />
rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van alle onder 3, 4 en 6 telastegelegde<br />
onderdelen die betrekking hebben op de “Partners Put Option”.<br />
Ten aanzien van het onder 3 eerste gedeelte telastegelegde<br />
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 3 in het<br />
eerste deel is te laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.<br />
Het Openbaar Ministerie<br />
Het Openbaar Ministerie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het eerste deel van feit<br />
3. Zij voert daartoe aan dat Ahold ten onrechte Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold, ICA<br />
Ahold en JMR heeft geconsolideerd omdat - zo begrijpt de rechtbank het Openbaar Ministerie<br />
- er geen sprake was van een groep als bedoeld in artikel 2:24b BW, aangezien niet is komen<br />
vast te staan dat Ahold financieel en operationeel overwegende zeggenschap had.<br />
Het Openbaar Ministerie heeft hiertoe in haar requisitoir aansluiting gezocht bij de<br />
deskundige Klaassen.<br />
De verdediging<br />
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden<br />
vrijgesproken. Zij voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan. Boekhouden is<br />
geen exacte wetenschap, het gaat om een economische beoordeling in een juridisch kader; er<br />
is ruimte voor interpretatie. Ahold heeft met steun van stukken gemotiveerd waarom zij de<br />
joint ventures als groepsmaatschappij kwalificeerde. Het is primair aan de<br />
ondernemingsleiding om dergelijke beoordelingen en inschattingen te maken. Voor de civiele<br />
rechter is pas een taak weggelegd als de beoordelingen en inschattingen evident onjuist<br />
blijken te zijn en wat voor de civiele rechter geldt, klemt temeer voor de strafrechter.<br />
Standpunt van de rechtbank<br />
De rechtbank gaat er gelet op de tekst van de telastelegging van uit dat dit onderdeel van de<br />
telastelegging slechts ziet op Dutch GAAP.<br />
De strafbepaling van artikel 336 Sr sluit aan, voorzover het een lichaam betreft dat valt onder<br />
artikel 2:360 BW, bij de betekenis die die woorden hebben in titel 9 artikel 2:362 lid 2 en 3<br />
BW.<br />
In artikel 2:406 BW is bepaald dat de rechtspersoon die aan het hoofd van een groep staat,<br />
verplicht is een geconsolideerde jaarrekening in de toelichting van zijn jaarrekening op te<br />
nemen. Het hoofd van de groep wordt hierna ook aangeduid met ‘moedervennootschap’, de<br />
andere leden van de groep met ‘dochtervennootschap’.<br />
30
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de wetsgeschiedenis en de context van artikel<br />
2:406 BW dat een rechtspersoon die niet aan het hoofd van een groep staat niet (integraal)<br />
mag consolideren.<br />
Of sprake is van een groep als bedoeld in artikel 2:406 BW staat geregeld in artikel 2:24b<br />
BW. De tekst van die bepaling luidt sinds 1988:<br />
Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en<br />
vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Groepsmaatschappijen zijn<br />
rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar in een groep zijn<br />
verbonden.<br />
Over de exacte invulling van de begrippen ‘economische eenheid’ en ‘organisatorische<br />
verbondenheid’ bestaat in de vakliteratuur niet volledige eenstemmigheid. Enerzijds zijn er<br />
deskundigen die op basis van artikel 1, lid 2, 7 e Richtlijn (Richtlijn 83/349/EEG) menen dat<br />
voldoende is dat de moedervennootschap feitelijk op wezenlijke punten overheersende<br />
invloed heeft. Anderzijds menen sommige experts dat vereist is dat de moedervennootschap<br />
over de dochtervennootschap(pen) op basis van een regeling overheersende invloed uitoefent<br />
of daarover de centrale leiding heeft (vaak aangeduid met de uitdrukking ‘de jure control’) én<br />
dat die dochtervennootschappen zijn opgenomen in de totale organisatie van de<br />
moedervennootschap, daarvan ook deel uitmaakt en onderworpen is aan de richtlijnen van de<br />
moedervennootschap.<br />
Voor de uitleg van artikel 2:24b jo artikel 2:406 BW acht de rechtbank tevens het volgende<br />
van belang. Blijkens artikel 2: 410 BW zijn de bepalingen van titel 9 Boek 2 BW - een aantal<br />
niet van belang zijnde uitzonderingen daargelaten - van overeenkomstige toepassing op de<br />
geconsolideerde jaarrekening.<br />
Dit betekent dat de grondnorm uit artikel 2:362 BW naar het oordeel van de rechtbank ook op<br />
de geconsolideerde jaarrekening van toepassing is. De grondnorm uit artikel 2:362 lid 1 BW<br />
luidde van 14 februari 1997 tot 30 september 2004 als volgt:<br />
De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar<br />
worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd<br />
omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat<br />
toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon (…).<br />
Uit deze norm kan worden afgeleid dat het bij het opstellen van een jaarrekening niet om een<br />
optimaal of maximaal inzicht gaat. Voldoende is dat het geboden inzicht tot een verantwoord<br />
oordeel in staat stelt. Van een schending van titel 9 Boek 2 BW kan dan ook eerst sprake zijn<br />
indien de ondernemer de ruimte die hem bij het opstellen van een jaarrekening in redelijkheid<br />
moet worden gelaten heeft overschreden. Anders gezegd de ondernemingsleiding komt bij het<br />
opstellen van de jaarrekening een zekere beoordelingsvrijheid toe (vgl. het zogenoemde KPNarrest,<br />
HR 10 februari 2006, NJ 2006, 241).<br />
Bij de invulling van de vraag of sprake is van een groepsmaatschappij speelt de grondnorm<br />
uit artikel 2:362 BW een rol. Dit betekent dat bij het opstellen van een geconsolideerde<br />
jaarrekening - en dus indirect ook bij de vraag of sprake is van een groep - geldt dat de<br />
ondernemingsleiding een zekere beoordelingsvrijheid toekomt. Van een schending van titel 9<br />
Boek 2 BW kan dan ook eerst sprake zijn als de ondernemingsleiding in redelijkheid niet tot<br />
het standpunt had kunnen komen dat zij hoofd van een groep was.<br />
31
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Anders dan het Openbaar Ministerie mogelijk meent, doet aan het voorgaande niet af dat<br />
artikel 2:24b BW niet in titel 9 (De jaarrekening en het jaarverslag), maar in titel 1 (Algemene<br />
Bepalingen) voorkomt. In de wetsgeschiedenis is geen steun te vinden voor de opvatting dat<br />
de wetgever de omschrijving van het begrip ‘groep’ bewust in titel 1 heeft opgenomen om<br />
daarmee artikel 2:24b BW buiten het bereik van de grondnorm uit titel 9 Boek 2 BW te<br />
houden. Er bestaat ook geen valide wetsystematisch argument voor die opvatting. De<br />
rechtbank ziet haar oordeel bevestigd door de wetswijziging van artikel 2:406 BW (Stb. 2005,<br />
377) welke met ingang van 27 juli 2005 in werking is getreden en waarbij de wetgever de<br />
consolidatievereisten (vanaf genoemde datum ‘overheersende zeggenschap kunnen<br />
uitoefenen’, dan wel ‘het hebben van de centrale leiding’) in artikel 2:406 BW heeft geplaatst,<br />
zodat vanaf die datum bij de vraag of sprake is van een groep rechtstreeks uit genoemde<br />
wetsbepaling af te leiden valt dat de ondernemingsleiding een zekere beoordelingsvrijheid<br />
toekomt. In de wetsgeschiedenis is geen steun te vinden voor de opvatting dat de wetgever op<br />
dit punt een wijziging van de bestaande situatie beoogde.<br />
Niet is komen vast te staan dat Ahold in redelijkheid op basis van objectieve maatstaven niet<br />
tot het standpunt had kunnen komen dat Ahold ten aanzien van de rechtspersonen Bompreço,<br />
Disco Ahold, Paiz Ahold en ICA Ahold hoofd was van de groep. Immers op grond van het<br />
dossier en op basis van het verhandelde ter terechtzitting staat naar het oordeel van de<br />
rechtbank vast dat Ahold op wezenlijke punten feitelijk overheersende invloed had over de<br />
rechtspersonen Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold en ICA Ahold. Gelet op de ten tijde van<br />
de consolidatie bestaande standpunten van deskundigen was verdedigbaar dat volledig werd<br />
geconsolideerd indien een vennootschap binnen een groep overheersende invloed had. Nu in<br />
het dossier onvoldoende aanwijzingen zijn te vinden waaruit moet worden afgeleid dat Ahold<br />
in de telastegelegde periode in redelijkheid niet tot haar standpunt had kunnen komen, zoals<br />
bijvoorbeeld aanwijzingen van de accountant dat Ahold’s standpunt met betrekking tot haar<br />
consolidatiewens ten aanzien van Dutch GAAP onjuist was, kon Ahold de genoemde<br />
rechtspersonen integraal consolideren.<br />
De enkele omstandigheid dat Ahold in februari 2003 besloot genoemde vennootschappen<br />
vanaf 1 januari 2000 niet langer geconsolideerd in haar jaarrekeningen op te nemen, welk<br />
besluit er onder andere toe leidde dat de jaarrekeningen over 2000 en 2001 moesten worden<br />
herzien, kan niet als een zodanige aanwijzing worden gezien. Immers los van de<br />
omstandigheden waaronder die beslissing tot stand kwam, komt met betrekking tot de vraag<br />
of sprake is van het zijn van groepshoofd aan de ondernemingsleiding - zoals hierboven<br />
overwogen - een zekere beoordelingsvrijheid toe. Om die reden is denkbaar dat zowel<br />
integrale consolidatie als partiële consolidatie (als bedoeld in artikel 2:409 BW) of waardering<br />
tegen netto vermogenswaarde (als bedoeld in artikel 2:389, lid 2, BW) conform titel 9 Boek 2<br />
BW mogelijk is.<br />
De rechtbank maakt de conclusie van prof. dr. J.H.R. van de Poel (welke het Openbaar<br />
Ministerie heeft overgenomen) dat het aangaan van onderhandelingen over het sluiten van een<br />
control letter reeds met zich bracht dat Ahold vanaf dat moment niet meer kon menen dat zij<br />
op wezenlijke punten feitelijk beleidsbepalend was, niet tot de hare omdat deze conclusie naar<br />
het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd met redengevende argumenten.<br />
Ten aanzien van de joint venture JMR staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat Ahold<br />
in redelijkheid niet tot het oordeel kon komen dat zij hoofd was van de groep. Ahold heeft<br />
deze vennootschap dan ook in strijd met Boek 2 titel 9 BW volledig geconsolideerd.<br />
32
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Naar het oordeel van de rechtbank kan het ten onrechte consolideren van JMR evenwel niet<br />
tot een veroordeling op grond van artikel 336 Sr leiden, nu niet iedere schending van een<br />
bepaling uit Boek 2 titel 9 BW een overtreding van artikel 336 Sr inhoudt.<br />
Naar het oordeel van de rechtbank is voor een strafrechtelijke veroordeling terzake artikel 336<br />
Sr tevens vereist dat sprake is van dusdanig ernstige veronachtzaming van genoemde<br />
bepalingen uit het BW dat de onware jaarrekening absoluut en relatief gezien in betekenende<br />
mate afwijkt van een jaarrekening die is opgesteld overeenkomstig titel 9 Boek 2 BW. Nu<br />
daarvan in het onderhavige geval bij JMR geen sprake is, dient verdachte te worden<br />
vrijgesproken van dit onderdeel onder feit 3.<br />
Ten aanzien van het onder 3 tweede gedeelte telastegelegde<br />
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als<br />
feit 3 tweede gedeelte.<br />
Bij de beoordeling van dit feit dient allereerst te worden beantwoord de vraag of Ahold<br />
Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold, ICA Ahold en JMR naar Amerikaans<br />
jaarrekeningenrecht mocht consolideren.<br />
Hierbij zijn onder meer de volgende documenten van belang:<br />
1) de richtlijnen (Statements) afkomstig van de Financial Acounting Standard Board<br />
(FASB), met name de ARB 51;<br />
2) de Regulations van de Securities and Exchange Commission (SEC), met name Rule 3A-<br />
02(a) [17 C.F.R. 210.3A-02(a)] en Regulation S-X [17 CFR Part 210] Reg. § 210.1-02;<br />
3) de SEC-Opinie van 5 juli 1984 (Coopers & Lybrand and Bruce Cohen).<br />
Blijkens het geschrift (D/155 p. 13) bepaalt Richtlijn ARB 51 met betrekking tot het<br />
consolideren het volgende:<br />
There is a presumption that consolidated statements are more meaningful than separate<br />
statements and that they are usually necessary for a fair presentation when one of the<br />
companies in the group directly or indirectly bas a controlling financial interest in the other<br />
companies.<br />
The usual condition for a controlling financial interest is ownership of a majority voting<br />
interest, and, therefore, as a general rule ownership by one company, directly or indirectly of<br />
over fifty per cent of the outstanding voting shares of another company is a condition pointing<br />
toward consolidation.<br />
Als SEC-registrant diende Ahold zich tevens te houden aan de regelgeving van de SEC. In het<br />
verslag van de deskundige David Shapiro van Kroll inc. d.d. 27 maart 2006 staat opgenomen<br />
Rule 3A-02(a) waarin staat met betrekking tot consolideren:<br />
In deciding upon consolidation policy, the registrant must consider what<br />
financial presentation is most meaningful in the circumstances and should<br />
follow in the consolidated financial statements principles of inclusion or<br />
exclusion which will clearly exhibit the financial position and results of<br />
operations of the registrant. There is a presumption that consolidated<br />
statements are more meaningful than separate statements and that they are<br />
usually necessary for a fair presentation when one entity directly or indirectly<br />
has a controlling financial interest in another entity. Other particular facts and<br />
circumstances may require combined financial statements, an equity method of<br />
accounting, or valuation allowances in order to achieve a fair presentation. In<br />
any case, the disclosures required by § 210.3A-03 should clearly explain the<br />
accounting policies followed by the registrant in this area, including the<br />
33
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
circumstances involved in any departure from the normal practice of<br />
consolidating majority owned subsidiaries and not consolidating entities that<br />
are less than majority owned. Among the factors that the registrant should<br />
consider in determining the most meaningful presentation are the following:<br />
(a) Majority ownership: Generally, registrants shall consolidate entities that<br />
are majority owned and shall not consolidate entitles that are not majority<br />
owned. The determination of "majority ownership" requires a careful<br />
analysis of the facts and circumstances of a particular relationship among<br />
entities. In rare situations, consolidation of a majority owned subsidiary<br />
may not result in a fair presentation, because the registrant, in substance,<br />
does not have a controlling financial interest (for example, when the<br />
subsidiary is in legal reorganization or in bankruptcy, or when control is<br />
likely to be temporary). In other situations, consolidation of an entity,<br />
notwithstanding the lack of technical majority ownership, is necessary to<br />
present fairly the financial position and results of operations of the<br />
registrant, because of the existence of a parent-subsidiary relationship by<br />
means other than record ownership of voting stock<br />
Uit voornoemd deskundigeverslag blijkt voorts nog het volgende. De SEC definieert – in<br />
Regulation S-X (17 CFR Part 210) Reg. § 210.1-02 – ‘control’ als volgt:<br />
Control. The term "control" (including the terms "controlling," "controlled by"<br />
and "under common control with") means the possession, direct or indirect, of<br />
the power to direct or cause the direction of the management and policies of a<br />
person, whether through the ownership of voting shares, by contract, or<br />
otherwise.<br />
Op 27 november 1984 heeft de SEC in de zaak Coopers & Lybrand and M. Bruce Cohen<br />
(Admin. Proc. File No. 3-6381) een opinie over consolideren op basis van ARB 51 en Rule<br />
3A-02 afgegeven.<br />
The first question to be considered here and in similar situations is the<br />
possibility of the need for consolidation. "The purpose of consolidated<br />
statements is to present, primarily for the benefit of the shareholders and<br />
creditors of the parent company, the results of operations and the financial<br />
position of a parent company and its subsidiaries essentially as if the group<br />
were a single enterprise" ARB … No. 51. P1. It is presumed that consolidated<br />
financial statements are more meaningful than separate financial statements<br />
and that they are usually necessary when one entity in the group directly or<br />
indirectly has a controlling financial interest in another. …<br />
Ownership … of a majority voting interest usually evidences "a controlling<br />
financial interest" within the meaning of ARB No. 51. Thus, "ownership by one<br />
company, directly or indirectly, of over fifty percent of the outstanding voting<br />
shares of another company" must be considered "a condition pointing toward<br />
consolidation." ARB No. 51 P2.<br />
The general rule favoring consolidation when majority ownership is present is<br />
reflected in Rule 3A-02(a) of Regulation S-X […. 201.3A-02(a)] which provides<br />
in part "that the registrant shall not consolidate: (1) Any subsidiary which is not<br />
majority owned * * *" Rule 3A-02(a) was intended as an anti-manipulation<br />
provision designed to prevent a company from utilizing consolidation to<br />
artificially enhance reported operating results by consolidating the results of<br />
other entities when, as is normally the case in the absence of majority<br />
ownership, the requisite control relationship is lacking.<br />
There do, however, arise situations in which control, apart from actual majority<br />
ownership, strongly suggests the need for consolidation in order to accurately<br />
34
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
depict the economic realities of the relationship between two entities. In<br />
deciding on consolidation policy …"the aim should be to make the financial<br />
presentation which is most meaningful in the circumstances." ARB No. 51, P3<br />
(emphasis supplied). Substance must govern form in the application of<br />
accounting principles. APB Statement No. 4. In view of these overriding aims,<br />
consolidation may be required in the absence of majority ownership in form<br />
where one entity in substance achieves the same effect as majority ownership<br />
through control by contract or otherwise. ….<br />
Uit bovenstaande documenten leidt de rechtbank inzake de mogelijkheid voor Ahold om te<br />
consolideren het volgende af.<br />
Ook naar US GAAP is het doel van consolideren om de jaarresultaten en de vermogens van<br />
de moedervennootschap en haar dochterondernemingen te presenteren als ware er sprake van<br />
één onderneming. De veronderstelling hierbij is dat geconsolideerde jaarrekeningen<br />
waardevoller zijn dan afzonderlijke jaarrekeningen en dat ingeval sprake is van een<br />
vennootschap met een ‘controlling financial interest’ in een andere vennootschap<br />
geconsolideerde jaarrekeningen normaliter nodig zijn om een ‘fair presentation’ (getrouw<br />
beeld) te verkrijgen. Een ‘controlling financial interest’ is doorgaans aanwezig indien de<br />
moeder meer dan 50% van de stemrechten in de dochter bezit. Hoofdregel volgens US GAAP<br />
is dat een moedervennootschap een meerderheidsdeelneming wel en een<br />
minderheidsdeelneming niet consolideert. Onder omstandigheden kan ‘control’ op iets anders<br />
dan op de meerderheid van de stemrechten zijn gebaseerd in welk geval ook een<br />
minderheidsaandeelhouder mag consolideren.<br />
Onder ‘control’ verstaat de SEC de macht om op basis van stemrechten, een overeenkomst of<br />
‘iets anders’ een lichaam te besturen en haar beleid te bepalen.<br />
Op basis van de uitleg die de SEC aan de ARB 51 en aan Rule 3A-02 (a) geeft mag naar het<br />
oordeel van de rechtbank een vennootschap als Ahold consolideren als zij de meerderheid van<br />
de stemrechten bezit (uitzonderingen, die voor deze strafzaak niet relevant zijn, daargelaten).<br />
Zij mag ook consolideren als zij op basis van een overeenkomst of iets anders ‘control’ heeft<br />
over de dochtervennootschap.<br />
Naar het oordeel van de rechtbank moet, gelet op het verband waarin de SEC deze woorden<br />
gebruikt en de strekking van de ARB 51 en Rule 3A-02 (a), zoals die volgt uit de hierboven<br />
opgenomen opinie, onder ‘overeenkomst of iets anders’ in dit verband een schriftelijk<br />
vastgelegde overeenkomst, statuten of iets dergelijks worden verstaan.<br />
Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat een vennootschap die geen<br />
‘control’ heeft of de ‘control’ moet delen met een andere vennootschap naar US GAAP<br />
(zogenaamde ‘joint control’) niet mag consolideren. Zolang ‘invloed’ niet tot ‘control’ leidt,<br />
is invloed een onvoldoende basis om naar US GAAP te consolideren.<br />
Niet is komen vast te staan dat Ahold op basis van een schriftelijk vastgelegde overeenkomst<br />
of iets dergelijks ‘control’ had. Uit de vaststaande feiten volgt immers dat volgens de joint<br />
venture overeenkomst de stemrechten gelijkelijk waren verdeeld en uit het overwogene onder<br />
feit 1 volgt dat een wijziging op dat punt van die joint venture overeenkomst nooit is<br />
overeengekomen. Ook de zogenaamde deadlock-procedure duidt op ‘joint control’.<br />
35
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Zolang Ahold derhalve geen meerderheid van de stemrechten in JMR, Bompreço, Paiz Ahold,<br />
Disco Ahold en ICA Ahold bezat mocht Ahold genoemde vennootschappen op basis van US<br />
GAAP niet consolideren.<br />
Dit standpunt wordt in het dossier gedeeld door de volgende personen:<br />
- Blijkens het geschrift D/71 stelt Tracy van KPMG dat de SEC uitsluitend een schriftelijk<br />
vastgelegde overeenkomst (of iets dergelijks) accepteert als basis voor control; de intentie<br />
van de joint ventures-partijen is niet relevant.<br />
- Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (AH/78) verlangt Osnoss<br />
van D&T US een ‘agreement’ en gaat hij impliciet uit van een geschreven document als<br />
basis voor control.<br />
- Door Van Ittersum, medewerker van Ahold, die blijkens het geschrift D/160 p. 2 in haar<br />
notitie van 26 januari 2000 opmerkt dat een aandeelhouder die slechts 50% of minder van<br />
de aandelen bezit alleen mag consolideren indien uit de joint venture overeenkomst of uit<br />
de statuten blijkt dat sprake is van ‘control’.<br />
- Door de onderzoekers van de Ondernemingskamer die samenvattend in hun<br />
deskundigenverslag in tekstblok 129 concluderen dat US GAAP bepaalt dat een<br />
vennootschap een deelneming slechts volledig kan consolideren als zij de andere<br />
vennootschap door middel van stemrechten, overeenkomst of anderszins, beslissingen kan<br />
opleggen en dat zij nergens uitlatingen hebben aangetroffen die hiermee strijdig zijn.<br />
Ook indien de rechtbank ervan uitgaat dat de ondernemingsleiding bij het beoordelen van de<br />
vraag of sprake is van ‘control’ een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, is Ahold bij haar<br />
destijds genomen besluiten om naar US GAAP te consolideren – gelet op bovenstaande<br />
overwegingen van de rechtbank en de geïsoleerdheid van het destijds door Ahold ingenomen<br />
standpunt - niet binnen die ruimte gebleven.<br />
Voorzover de verdediging zich op onderdelen uit de Appendix A 20 bij de FAS 94, de EIFT<br />
96-16 en/of de EIFT 97-2 beroept, overweegt de rechtbank het volgende.<br />
Op pagina 13 en 14 van het deskundigenrapport van Langendijk (D/155) staat het volgende<br />
citaat uit de Appendix A 20 bij de FAS 94:<br />
The (Rechtbank: Financial Accounting Standard) Board has tentatively<br />
concluded that the concept should be based primarily on control rather than<br />
on ownership of a majority of voting interest, which is the most common but<br />
not the only means of controlling a subsidiary. However, the Board has not yet<br />
reached agreement on some significant issues, including precisely how to<br />
determine if means other than majority ownership have resulted in control and<br />
what techniques of consolidation would best report the effects of<br />
noncontrolling (minority) interests that arise because subsidiaries are only<br />
partially owned. Since more considerations of those matters is needed, the<br />
Board's tentative conclusions on a concept of reporting entity for business<br />
enterprises is not yet ready to be issued.<br />
Uit dit citaat kan echter niet worden afgeleid dat het oordeel van de rechtbank dat control een<br />
voorwaarde is om te kunnen consolideren, onjuist is. Daar komt bij dat bovenstaande<br />
conclusie van de Board blijkens het deskundigenverslag van Van der Poel op pagina 19 nog<br />
altijd niet tot een definitieve richtlijn heeft geleid.<br />
36
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Blijkens een geschrift D/277 p. 3 staat in de EIFT 96-16 ‘Investor's Accounting for an<br />
Investee When the Investor Has a Majority of the Voting Interest but the Minority<br />
Shareholder or Shareholders Have Certain Approval or Veto Rights’ dat de<br />
meerderheidsaandeelhouder niet mag consolideren indien een minderheidsaandeelhouder<br />
‘participating rights’ heeft. Bezit de minderheidsaandeelhouder slechts ‘protective rights’ dan<br />
is consolidatie door de meerderheidsaandeelhouder, blijkens het deskundigenverslag van<br />
Langendijk D/155 p. 14 wel toegestaan Zoals volgt uit de titel van deze EIFT, de<br />
bovenstaande samenvatting en gelet op de opvatting van Van de Poel en het standpunt van<br />
Tracy, is de rechtbank van oordeel dat de EIFT 96-16 niet toestaat dat er geconsolideerd<br />
wordt in een situatie dat een aandeelhouder met 50% of minder van de stemrechten slechts<br />
beperkte ‘participating rights’ heeft (en dus geen ‘control’ heeft). Reeds om die reden kan uit<br />
de EIFT 96-16 niet worden afgeleid dat het oordeel van de rechtbank dat control een<br />
voorwaarde is om te kunnen consolideren, onjuist is.<br />
Ook het beroep op de EIFT 97-2 ‘Physician Practice Management Entities and Certain Other<br />
entities with Contractual Management Arrangements’ (D/277, pagina 3/7 en Rapport OK<br />
tekstblok 124) verwerpt de rechtbank. Deze EIFT houdt - samengevat - in dat als sprake is<br />
van een ‘controlling financial interest’ ingevolge een overeenkomst die cumulatief aan 6<br />
voorwaarden voldoet, consolideren - ook zonder het bezit van de meerderheid van de<br />
stemrechten - is toegestaan (D/277, pagina 3/7). Reeds omdat Ahold met betrekking tot de<br />
joint venture ICA niet cumulatief aan de 6 voorwaarden voldeed (D/278, pag. 4/7, en het<br />
Deskundigenrapport Van de Poel, Hoofdstuk 5, pagina 20; waarbij de rechtbank ervan uitgaat<br />
dat Van de Poel met EITF 92 bedoeld EIFT 97-2) kan uit de EIFT 97-2 niet worden afgeleid<br />
dat het oordeel van de rechtbank dat control een voorwaarde is om te kunnen consolideren,<br />
onjuist is.<br />
Ahold heeft JMR, Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold en ICA Ahold in de jaarrekening –<br />
zoals die in de in de tenlastelegging genoemde jaarverslagen zijn opgenomen –<br />
geconsolideerd. Ahold mocht gelet op het vorenoverwogene genoemde vennootschappen naar<br />
Amerikaans jaarrekeningenrecht niet consolideren.<br />
Verdachte wordt verweten dit in het jaarverslag niet tot uitdrukking te hebben gebracht onder<br />
“het resultaat en eigen vermogen volgens waarderingsgrondslagen in de Verenigde staten.”.<br />
Over waarom dit onderdeel is opgenomen in het jaarverslag verklaart Verhelst in het<br />
ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V-5/11 p. 2) als volgt:<br />
“Dit is ter informatie opgenomen. De Nederlandse beursautoriteiten schrijven voor dat<br />
dezelfde informatie gelijktijdig aan alle markten ter beschikking moeten worden gesteld. Als<br />
gevolg van het feit dat Ahold ook aan de Amerikaanse beurs genoteerd staat moet Ahold bij de<br />
SEC een Form 20-F filen. Onderdeel van de Form 20-F is een reconciliatie van het netto<br />
resultaat en het eigen vermogen naar US GAAP. Deze informatie moet dus ook aan de<br />
Nederlandse markt beschikbaar worden gesteld.<br />
Overigens is dit een verplichting van de Nederlandse beurs. De Wet op de Nederlandse<br />
Jaarrekening schrijft dit niet voor. Dit is dan ook geen onderdeel van de jaarrekening.”<br />
Die verplichting blijkt uit de in het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling<br />
AH/87 p. 5-6) opgenomen tekst van artikel 25 van het Fondsenreglement van de<br />
Amsterdamse effectenbeurs die voor zover van belang luidt:<br />
“De uitgevende instelling welker aandelen, of certificaten hiervan, zijn toegelaten en waarvan<br />
de aandelen tevens zijn toegelaten tot de officiële notering aan:<br />
37
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
in één of meer andere Lid-Staten of werkzame effectenbeurzen, moet ervoor zorgdragen dat<br />
aan de markt van elk der beurzen, waar toelating is verkregen, gelijkwaardige informatie<br />
wordt verstrekt. ”<br />
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling (AH/87 p.2) moet in een Form 20-<br />
F een zogenaamde ‘reconciliation note’ worden opgenomen. Deze “reconciliation” tussen<br />
home country GAAPen US GAAP moet een beschrijving bevatten van de verschillen tussen<br />
home country GAAP en US GAAP en een cijfermatig aansluiting bevatten van de verschillen<br />
tussen home country GAAP en US GAAP. Alle materiële verschillen moeten in de<br />
“reconciliation note” worden opgenomen. Men is vrij in het bepalen welke methode gebruikt<br />
wordt voor de aansluiting van home country GAAP naar US GAAP. Welke methode ook<br />
gebruikt wordt, een lezer moet in staat zijn om een US GAAP balans te kunnen reconstrueren<br />
vanuit de informatie welke in de “reconciliation note” gegeven is. De meest gehanteerde<br />
methode is de aansluiting van eigen vermogen en netto resultaat volgens home country gaap<br />
naar eigen vermogen en netto resultaat volgens US GAAP. In sommige situaties kan deze<br />
informatie niet genoeg zijn om een US GAAP balans te reconstrueren.<br />
Bijvoorbeeld als een verschil tussen home country GAAP en US GAAP een effect heeft op<br />
elke balanspost. In dat geval is het mogelijk noodzakelijk om een verkorte balans onder US<br />
GAAP op te nemen.<br />
Getuige Sterk verklaart blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor (G-25/1 p. 19-20)<br />
dat als er onder Dutch GAAP volledig geconsolideerd wordt en onder US GAAP niet er dan<br />
een verandering zal optreden in de reconciliatie. De omvang van het resultaat en eigen<br />
vermogen onder US GAAP verandert niet. Het verschil zal tot uiting komen in de<br />
samenstelling van het resultaat en het vermogen, er vinden verschuivingen plaats. Er zal een<br />
regel resultaat deelnemingen in de reconciliatie van het resultaat komen en een regel<br />
deelnemingen in de reconciliatie van het eigen vermogen. Door het wel consolideren onder<br />
Dutch GAAP en niet consolideren onder US GAAP zullen er verschuivingen binnen de<br />
reconciliatie plaatsvinden van de bestaande verschillen naar resultaat deelneming en<br />
deelneming. Vanzelfsprekend zal ook de condensed financial statements volgens US GAAP<br />
in Form 20-F veranderen.<br />
Getuige Eustace bevestigt blijkens het proces-verbaal van verhoor (G-1/1 p.7) dat wanneer de<br />
joint ventures volgens US GAAP niet volledig meegeconsolideerd mochten worden en<br />
volgens Dutch GAAP wel dit verschil in de Form 20-F en het Nederlandse jaarverslag tot<br />
uitdrukking zal komen in het overzicht van de aansluiting tussen Dutch GAAP naar US<br />
GAAP, de reconciliatie.<br />
Getuige Sliepenbeek verklaart blijkens het proces-verbaal van verhoor (G-2/2 p. 2) over het<br />
jaarverslag 2002 dat de deconsolidatie van de joint ventures er in de aansluiting toe heeft<br />
geleid dat de betreffende joint ventures zijn opgenomen in de regel aandeel in resultaat<br />
deelnemingen welke voorheen was onderverdeeld in de regels daarboven. Van de totaal 588<br />
miljoen Euro aandeel in resultaat van joint ventures heeft 566 miljoen Euro betrekking op de<br />
herrubricering van goodwill die betrekking heeft op de joint ventures naar aandeel in resultaat<br />
van joint ventures.<br />
Naar het oordeel van de rechtbank had Ahold gelet op het vorenstaande in haar jaarverslagen<br />
onder het kopje “het resultaat en eigen vermogen volgens waarderingsgrondslagen in de<br />
Verenigde staten” tot uitdrukking dienen te brengen dat naar US GAAP niet mocht worden<br />
geconsolideerd. Nu dit is nagelaten, is het geschrift in zoverre in strijd met de waarheid<br />
opgesteld. In de geschriften zijnde de jaarverslagen van Ahold over 1998, 1999, 2000 en 2001<br />
38
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
(D/99 p. 84, D/100 p. 78, D/101 p. 78 en D/102 p. 73-73) staan immers enkel de volgende<br />
verschillen genoemd, waarbij geldt dat niet in elk jaarverslag elk verschil is genoemd:<br />
- Goodwill<br />
- Pensioenen<br />
- Herwaardering van het onroerend goed<br />
- Herstructureringskosten USA<br />
- Voorzieningen<br />
- Overige aanpassingen<br />
- Winst verkoop onroerend goed<br />
- SFAS 133<br />
- Overige<br />
betrekking hebbend op SOP 98-I<br />
- Verwaterde winst per gewoon aandeel volgens US GAAP<br />
- Belastingeffecten<br />
- Dividend cumulatief preferente financieringsaandelen<br />
- Dividend gewone aandelen.<br />
Over de verantwoordelijkheid voor het jaarverslag verklaarde verdachte blijkens het<br />
ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte (V-3/1 p. 15) dat Van der Hoeven het<br />
voorwoord maakte en dat de beschrijvende teksten voornamelijk gemaakt werden door de<br />
afdeling communicatie en dat de afdeling controlling, waar B. Verhelst verantwoordelijk voor<br />
was, voor het cijfermatig gedeelte zorgde. Daarnaast had de externe accountant ook een hele<br />
belangrijke rol. Op het moment dat de afdeling controlling bepaalde onderdelen wil hebben<br />
toegelicht werden deze door Verhelst aan hem gesteld. Blijkens het ambtsedig opgemaakt<br />
proces-verbaal van verhoor van verdachte <strong>Meurs</strong> (V-3/11 p. 3) is de raad van bestuur<br />
verantwoordelijk voor de gehele jaarrekening. De stem van ieder lid van de Raad van Bestuur<br />
was even zwaar, met uitzondering van Van der Hoeven die als CEO de zwaarste stem had. De<br />
verantwoordelijkheid werd collectief gedragen binnen de Raad van Bestuur. Er werd<br />
geluisterd naar de specifieke deskundigheid van het betreffende lid. De leden van de Raad van<br />
Bestuur waren niet alleen formeel verantwoordelijk voor de jaarrekening, maar zij voelden<br />
zich ook verantwoordelijk voor de gehele jaarrekening. <strong>Meurs</strong> was in de Raad van Bestuur<br />
weliswaar verantwoordelijk voor het financiële beleid, maar ieder lid had de<br />
verantwoordelijkheid voor het geheel en dus ook voor het financiële beleid en de<br />
jaarrekening. Blijkens de geschriften zijnde de jaarverslagen van Ahold over 1998, 1999,<br />
2000 en 2001 (D/99 p. 7, D/100 p. 13, D/101 p.11 en D/102 p. 7), zijn de jaarverslagen ook<br />
namens de Raad van Bestuur ondertekend door Van der Hoeven.<br />
Zoals uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de voorgaande feiten blijkt wist verdachte gezien<br />
de brief van D&T van 24 augustus 1998 dat voor consolidatie naar US GAAP een aanpassing<br />
van de joint venture overeenkomst nodig was. Nu die aanpassing er niet is gekomen en hij<br />
heeft nagelaten zulks te vermelden bij het bespreken van de jaarverslagen, heeft hij de<br />
telastegelegde jaarverslagen samen met anderen vals opgemaakt.<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />
ten aanzien van het onder feit 3 na de woorden "en/of" telastegelegde:<br />
op tijdstippen in de periode van maart 1999 en maart 2000 en maart 2001 en maart 2002, te<br />
Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander (v.w.b. D/99 en<br />
D/100) en met anderen (v.w.b.D/101 en D/102), meermalen, telkens een geschrift getiteld:<br />
"resultaat en eigen vermogen volgens waarderingsgrondslagen in de Verenigde Staten", zoals<br />
opgenomen in de jaarverslagen 1998 en 1999 en 2000 en 2001 (D/99 en D/100 en D/101 en<br />
39
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
D/102), zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -<br />
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) telkens in strijd met<br />
de waarheid in voornoemde "resultaat en eigen vermogen volgens waarderingsgrondslagen<br />
in de Verenigde Staten"<br />
- nagelaten te doen vermelden en/of nagelaten te doen verwerken dat volledige consolidatie<br />
door Ahold N.V. van de rechtspersonen ICA Ahold AB en Jerónimo Martins Retail en<br />
Bompreço S.A. en Disco Ahold International Holdings N.V. en Paiz Ahold N.V. niet mogelijk<br />
was naar het Amerikaans jaarrekeningenrecht (US GAAP),<br />
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door<br />
anderen te doen gebruiken.<br />
Ten aanzien van het onder 4 telastegelegde<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als feit<br />
4 primair.<br />
Verdachte wordt onder feit 4 verweten, zo begrijpt de rechtbank, dat hij als (mede)pleger, dan<br />
wel als feitelijk leidinggever heeft getracht het publiek tot inschrijving of deelneming te<br />
bewegen door het opzettelijk verzwijgen of verminken van ware en/of het voorspiegelen van<br />
valse feiten of omstandigheden:<br />
- door ten onrechte volledig geconsolideerde cijfers van ICA Ahold, Disco Ahold, Paiz<br />
Ahold en JMR naar Dutch- en US GAAP op te nemen;<br />
- door de put optie niet op te nemen;<br />
- door tijdens de roadshows en in persberichten ten onrechte te stellen dat het overwegende<br />
zeggenschap had en te zwijgen over de side letters en de putoptie.<br />
Blijkens de Memorie van Toelichting bij art 335 (oud) Sr - die de rechtbank bij de uitleg van<br />
artikel 47 Wte 1995 van belang acht - gaat het bij laatstgenoemd artikel om bedrieglijke<br />
middelen waardoor het publiek omtrent de waarheid van de feiten, waarvan de waarde der<br />
onderneming afhangt opzettelijk wordt misleid. Van misleiding is minst genomen sprake<br />
indien gegevens zijn verzwegen, verhuld of fraaier voorgespiegeld dan ze in werkelijkheid<br />
zijn, in de wetenschap dat die gegevens in redelijkheid van belang kunnen zijn voor de<br />
waardering van de aandelenkoers.<br />
Vaststaat dat de prospectus is opgesteld naar Dutch GAAP en dat zoals is overwogen onder<br />
feit 3 in de zogenaamde aansluiting (Note 7 Reconciliation to US GAAP) ten onrechte niet is<br />
opgenomen dat er naar US GAAP niet mocht worden geconsolideerd.<br />
Naar opvatting van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte door in het<br />
prospectus niet op te nemen dat er naar US GAAP niet mocht worden geconsolideerd,<br />
opzettelijk het publiek heeft misleid.<br />
Ten aanzien van Dutch GAAP geldt dat Bompreço, ICA Ahold, Disco Ahold en Paiz Ahold<br />
naar Dutch GAAP mochten worden geconsolideerd. Dit geldt weliswaar niet voor de<br />
consolidatie van van JMR, maar die fout is cijfermatig absoluut en relatief gezien van een<br />
dermate gering gewicht dat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat iemand niet tot<br />
inschrijving op de aandelenemissie zou zijn overgegaan als die gegevens niet waren mee<br />
geconsolideerd. Daar komt bij dat - zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen – het naar<br />
Dutch GAAP consolideren van dochtervennootschappen er in beginsel niet toe leidt dat de<br />
omvang van het eigen vermogen en/of de hoogte van het resultaat van de<br />
moedervennootschap gewijzigd worden.<br />
40
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
De rechtbank overweegt daartoe nog dat het op basis van de cijfermatige en overige<br />
informatie als voorkomend in het prospectus betrekkelijk eenvoudig was uit te rekenen welke<br />
omzet aan welke dochtervennootschappen viel toe te rekenen. Die eis om ook zelfstandig<br />
"enig rekenwerk " te verrichten mag gesteld worden aan de lezer van het prospectus en zeker<br />
aan een die overweegt in te schrijven op een emissie van een wereldconcern met op het<br />
tijdstip waarop het prospectus is uitgegeven een groot aantal aan binnen - en buitenlandse<br />
dochters.<br />
Ten aanzien van uitlatingen tijdens "roadshows " en het uitbrengen van persberichten<br />
overweegt de rechtbank dat niet bewezen is dat verdachten daarin hebben aangegeven<br />
overwegende zeggenschap in Bompreço, ICA Ahold, Disco Ahold, Paiz Ahold en JMR te<br />
hebben. Daar komt bij dat het begrip zeggenschap - zeker als dat tijdens een roadshow of in<br />
een persbericht wordt gebruikt - niet een heldere en eenduidige inhoud heeft. Zeker kan in<br />
redelijkheid niet worden volgehouden dat iemand zijn beslissing om op een emissie in te<br />
schrijven laat afhangen van de juistheid van de mededeling van het hebben van zeggenschap<br />
over dochtervennootschappen als die mededeling tijdens een roadshow of in een persbericht is<br />
gedaan.<br />
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte tijdens roadshows waarbij blijkens het<br />
ambtsedig proces-verbaal AH/47 p. 17 aanwezig waren onder meer analisten en port folio<br />
managers van grote institutionele beleggers en particuliere beleggers, het bestaan van de side<br />
letters bewust verzwegen heeft. De intentie van verdachte was immers om de side letters<br />
verborgen te houden voor de accountant. Het zou dan volstrekt onaannemelijk zijn om<br />
daarover tijdens roadshows wel te spreken.<br />
Naar het oordeel van de rechtbank bevatte de control letter in combinatie met de side letter<br />
informatie die in redelijkheid van belang kon zijn voor de waardering van de aandelenkoers<br />
en naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte dat ook.<br />
Verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2006 verklaart<br />
dat hij rond de aandelenemissie in het voorjaar van 2000 op pad was voor de roadshows.<br />
Verdachte heeft in het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor (V-3/17 p. 3)<br />
verklaard dat de internationale roadshows door Van der Hoeven en hemzelf werden gedaan.<br />
Bij de roadshows werd onder andere door verdachte, maar ook door Van der Hoeven, een<br />
verhaal gehouden inzake de emissie. Op basis van het prospectus en het verhaal bij deze<br />
roadshows kunnen beleggers bij de bank aangeven of ze al dan niet gaan inschrijven. De<br />
roadshows inzake de emissie zijn gestart op 1 mei 2000 en hebben twee weken geduurd. Er<br />
waren ook roadshows in Nederland. Blijkens het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van<br />
verhoor (V-3/6 p.2) heeft verdachte verklaard dat hij op 2 mei 2000 in Zweden was voor een<br />
roadshow voor de aandelenemissie.<br />
Zoals eerder overwogen onder feit 1 en 2 wist verdachte gezien de brief van D&T van 24<br />
augustus 1998 dat voor consolidatie naar US GAAP een aanpassing van de shareholders<br />
agreement nodig was. Nu verdachte wist dat die aanpassing er niet was en hij heeft nagelaten<br />
zulks bij de roadshows te vermelden, heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtreding van<br />
artikel 47 (oud) Wte 1995.<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />
ten aanzien van het onder feit 4 primair telastegelegde:<br />
41
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
in de periode van december 1999 tot en met mei 2000 in Nederland en/of in Zweden, tezamen<br />
en in vereniging met een ander, terwijl hij en zijn mededader hun medewerking verleenden tot<br />
het plaatsen van effecten, heeft getracht het publiek tot inschrijving of deelneming te bewegen<br />
door het opzettelijk verzwijgen van feiten of omstandigheden, immers hebben hij en zijn<br />
mededader in bovengenoemde periode potentiële beleggers tijdens zogeheten "roadshows"<br />
voorgelicht, waarbij verdachte en zijn mededader het bestaan van relevante informatie,<br />
namelijk elkaar tegensprekende "side letters", verzwegen.<br />
Ten aanzien van het onder 5 telastegelegde<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als feit<br />
5 primair.<br />
In het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van ambtshandeling (AH/46, p. 3) staat over de<br />
inhoud en het doel van de zogeheten Letter of Representation (LOR) het volgende.<br />
In relatie tot de accountantscontrole van de Nederlandse jaarrekening en de financial<br />
statements opgenomen in Form 20-F wordt jaarlijks door Ahold een LOR verstrekt aan D&T.<br />
Tevens is door Ahold aan D&T een LOR verstrekt in relatie tot de controle van de financial<br />
statements opgenomen in het prospectus d.d. 15 mei 2000.<br />
In een LOR bevestigt het bestuur van een onderneming en/of eventueel andere betrokkenen,<br />
zoals blijkt uit de ondertekening van de LOR, dat zij ervoor verantwoordelijk zijn dat de<br />
jaarrekening en/of andere financiële verantwoording een getrouwe weergave bevat in<br />
overeenstemming met van toepassing zijnde grondslagen voor verslaggeving.<br />
Tevens bevestigt het bestuur en/of eventueel andere betrokkenen ten behoeve van de<br />
oordeelsvorming van de accountant gericht op het afgeven van een accountantsverklaring dat<br />
zij de accountant inzage hebben gegeven in de gehele administratie en de daaraan ten<br />
grondslag liggende gegevens aan de accountant hebben verstrekt.<br />
In het geschrift zijnde de letter of representation 1999 van Ahold aan D&T d.d. 7 maart 2000<br />
(D/127 p. 1) staat onder meer:<br />
“We confirm, to the best of our knowledge and belief, the following representations made to<br />
you during your audit:<br />
2. The company has made available to you all:<br />
a) Financial records and related data.”<br />
Het geschrift is ondertekend door onder meer verdachte en Van der Hoeven (p.4)<br />
In het geschrift zijnde de letter of representation van Ahold aan D&T inzake prospectus d.d.<br />
16 mei 2000 (D/367 p. 1) staat onder meer:<br />
“4. The company has made available to you all financial records and related data that<br />
would have a bearing on the purpose of your review”<br />
Het geschrift is ondertekend door onder meer verdachte en Van der Hoeven (p.2)<br />
In het geschrift zijnde de letter of representation 2000 van Ahold aan D&T d.d. 6 maart 2001<br />
(D/128 p. 1) staat onder meer:<br />
“We confirm, to the best of our knowledge and belief, the following representations made to<br />
you during your audit:<br />
2. The company has made available to you all:<br />
a) Financial records and related data.”<br />
42
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Het geschrift is ondertekend door onder meer verdachte en Van der Hoeven (p.4)<br />
In het geschrift zijnde de letter of representation 2001 van Ahold aan D&T d.d. 7 maart 2002<br />
(D/129 p. 1) staat onder meer:<br />
“We confirm, to the best of our knowledge and belief, the following representations made to<br />
you during your audit(s):<br />
2. The company has made available to you all:<br />
a) Financial records and related data.”<br />
Het geschrift is ondertekend door onder meer verdachte en Van der Hoeven (p.7)<br />
Zoals reeds blijkt uit hetgeen onder de vaststaande feiten en de feiten 1 en 2 is opgenomen<br />
was de accountant van oordeeldat naar US GAAP aanpassingen van de shareholders<br />
agreements nodig waren. Alhoewel de vereiste aanpassingen niet waren overeengekomen,<br />
zijn de control letters wel en de side letters niet aan de accountant verstrekt.<br />
Onder die omstandigheden heeft verdachte in de letters of representation met het oogmerk om<br />
die letters als echt en onvervalst te gebruiken in strijd met de waarheid opgenomen dat alle<br />
financiële administratie en daarmee verband houdende gegevens aan de accountant waren<br />
verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank vallen deze side letters onder related data. Ze<br />
waren zoals reeds overwogen van belang voor de accountant inzake Amerikaanse<br />
verslaggevingsvoorschriften.<br />
Uit het bovenstaande volgt dat alle in de telastegelegging opgenomen letters of representation<br />
vals zijn omdat daarin in strijd met de waarheid is opgenomen dat alle financiële gegevens en<br />
daarmee verband houdende gegevens aan de accountant waren verstrekt. Dit leidt er toe dat de<br />
rechtbank niet meer behoeft te onderzoeken of de letters of representation ook nog op de<br />
andere in de telastelegging genoemde gronden vals zijn. Indien dat namelijk het geval zou<br />
zijn, leidt dat immers niet tot de constatering dat verdachte geen strafbaar feit heeft begaan<br />
(zie in dit verband Gerechtshof Amsterdam, 25 november 2003, parketnummer: 23/004152-<br />
02).<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat<br />
ten aanzien van het onder feit 5 primair telastegelegde:<br />
hij op<br />
7 maart 2000 (v.w.b. D/127) en<br />
16 mei 2000 (v.w.b. D/367) en<br />
6 maart 2001 (v.w.b. D/128) en<br />
7 maart 2002 (v.w.b. D/129),<br />
te Zaandam, gemeente Zaanstad, meermalen, telkens een zogeheten "letter of representation"<br />
-zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft<br />
opgemaakt, immers heeft Ahold telkens in strijd met de waarheid in voornoemde "letters of<br />
representation" geschreven en/of opgenomen en/of gesteld dat<br />
- alle financiële administratie ('financial records') en daarmee verband<br />
houdende gegevens (related data) waren verstrekt aan de accountant<br />
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken<br />
en/of door anderen te doen gebruiken.<br />
Ten aanzien van het onder 6 telastegelegde<br />
43
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte te laste is gelegd als feit<br />
6 subsidiair.<br />
Zoals is opgenomen onder feit 3 eerste gedeelte heeft Ahold naar Nederlands recht enkel JMR<br />
ten onrechte geconsolideerd. Nu de consolidatie van de omzet-/balansgegevens van JMR<br />
cijfermatig absoluut en relatief van een dermate gering gewicht zijn, hetgeen Ahold en de<br />
accountants in de telastegelegde periode ook meenden, kan het oogmerk niet worden<br />
bewezen.<br />
In de 20-F’s, welk in de telastelegging zijn genoemd, zijn de balansen en resultatenrekeningen<br />
opgesteld naar Dutch GAAP. De rechtspersonen Bompreço, Disco Ahold, Paiz Ahold en ICA<br />
Ahold en JMR zijn daarin geconsolideerd opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank<br />
diende zoals is overwogen onder feit 3 tweede gedeelte in ieder geval in de “reconciliation<br />
note” in de Form 20-F tot uitdrukking te worden gebracht dat genoemde rechtspersonen niet<br />
naar US GAAP mochten worden geconsolideerd.<br />
Nu is nagelaten dit tot uitdrukking te brengen, is in de Form 20-F in strijd met de waarheid<br />
gesuggereerd dat Ahold ‘control’ had over de genoemde geconsolideerde rechtspersonen<br />
terwijl dat in werkelijkheid naar maatstaven van Amerikaans jaarrekeningenrecht niet het<br />
geval was. In de geschriften zijnde de Forms 20-F van Ahold over 1998, 1999, 2000 en 2001<br />
(D/119 p. 71-71, D/120 p. 79-80, D/121 p. 104 e.v. en D/122 p.115 e.v. ) staan immers enkel<br />
de volgende verschillen genoemd, waarbij geldt dat niet in elke Form 20-F elk verschil is<br />
genoemd:<br />
- Goodwill<br />
- Pensions<br />
- Revaluation of real estate<br />
- Revaluation of tangible fixed assets<br />
- Restructuring costs<br />
- Reorganization costs<br />
- Sale-leaseback of property<br />
- Derivatives<br />
- Software costs<br />
- Deferred taxes<br />
- Settlement of Cross-participations<br />
- Other provisions<br />
- Dividend cumulative preferred financing shares<br />
- Diluted net earnings per common share<br />
- Proposed dividends on common shares<br />
- Earnings per share<br />
- New accounting pronouncements<br />
- Other ( SOP 98-I)<br />
- Comprehensive income<br />
Blijkens de geschriften zijn de de Forms 20-F van Ahold over 1998, 1999, 2000 en 2001<br />
(D/119 p. 77, D/120 p. 86, D/121 p. 112. en D/122 p.128) door Van der Hoeven als president<br />
van de Raad van Bestuur getekend op respectievelijk 12 april 1999, 12 april 2000, 9 april<br />
2001 en 9 april 2002.<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft<br />
gegeven aan deze door Ahold gepleegde valsheid in geschrift.<br />
44
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Van feitelijk leiding geven door verdachte kan onder omstandigheden sprake zijn indien<br />
verdachte hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden maatregelen ter voorkoming<br />
van deze gedraging achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de<br />
verboden gedragingen zich zullen voordoen. Er kan pas sprake zijn van een bewuste<br />
aanvaarding van de aanmerkelijke kans indien verdachte persoonlijk op de hoogte was van de<br />
verboden gedragingen. Zoals eerder onder feit 1 en 2 is overwogen wist verdachte gezien de<br />
brief van D&T van 24 augustus 1998 dat voor consolidatie naar US GAAP een aanpassing<br />
van de shareholder agreement nodig was. Tevens was verdachte op de hoogte van het feit dat<br />
die aanpassing niet was overeengekomen. Voorts was verdachte op de hoogte van de<br />
omstandigheid dat de accountant in de veronderstelling leefde dat de aanpassing wel was<br />
overeengekomen. Verdachte wist derhalve dat in de Form 20-F de deelnemingen ten onrechte<br />
naar US GAAP zouden worden opgenomen.<br />
Nu niet is gebleken dat verdachte eerder dan de brief van 24 augustus 1998 daadwerkelijk<br />
wist dat consolidatie onder US GAAP niet mogelijk was acht de rechtbank niet bewezen dat<br />
verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan een valse Form 20-F 1997.<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat<br />
ten aanzien van het onder feit 6 subsidiair telastegelegde:<br />
Koninklijke Ahold N.V. op tijdstippen in april 1999 (D/119) en april 2000 (D/120) en april<br />
2001 (D/121) en april 2002 (D/122) te Zaandam, gemeente Zaanstad, meermalen, telkens een<br />
zogeheten "Annual report on Form 20-F" - zijnde een<br />
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,<br />
immers heeft Ahold telkens in strijd met de waarheid in voornoemd "Annual report on Form<br />
20-F" gesuggereerd dat Ahold overwegende zeggenschap ('control') had over alle in de<br />
"Annual report on Form 20-F" genoemde geconsolideerde rechtspersonen, terwijl dat in<br />
werkelijkheid naar maatstaven van Amerikaans jaarrekeningenrecht niet het geval was en<br />
- genoemde documenten ondertekend ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane<br />
opgaven,<br />
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of<br />
door anderen te doen gebruiken,<br />
aan welke strafbare gedraging hij, verdachte, toen en daar, telkens tezamen en in vereniging<br />
met een ander (v.w.b. D119 en D120) en met anderen (v.w.b. D121 en D122) feitelijk leiding<br />
heeft gegeven.<br />
Ten aanzien van het onder 7 telastegelegde<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 7 primair te laste<br />
is gelegd.<br />
Zoals uit de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen onder de vaststaande feiten en de feiten<br />
1 en 2 blijkt:<br />
- zijn de control letters inzake Bompreço, Disco Ahold en ICA Ahold vals;<br />
- de side letters inzake Bompreço, Disco Ahold en ICA Ahold niet aan de accountant<br />
verstrekt;<br />
- en raakte D&T pas op de hoogte van deze side letters op 25 oktober 2002 respectievelijk<br />
23 februari 2003.<br />
45
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Tevens staat –op grond van de bewijsmiddelen opgenomen onder vaststaande feiten en de<br />
feiten 1 en 2- vast dat verdachte wist dat de accountant van oordeel was dat naar Amerikaans<br />
jaarrekeningenrecht een aanpassing van de shareholders agreement nodig was en dat die<br />
aanpassing nooit is overeengekomen. Door het onder deze omstandigheden verstrekken aan<br />
de accountant van de control letters inzake ICA Ahold, Disco Ahold en Bompreço zijn het<br />
oogmerk en de listige kunstgreep bewezen.<br />
Anders dan het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd staat naar het oordeel van de rechtbank<br />
niet vast zoals al eerder is overwogen dat de accountant van oordeel was dat de control letters<br />
naar Nederlands jaarrekeningenrecht nodig waren.<br />
De verdediging van verdachte heeft nog betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor het<br />
oorzakelijk verband tussen het ingezette (bedrieglijke) middel en het resultaat.<br />
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat de verdediging terecht heeft betoogd dat<br />
voor de strafbaarheid ingevolge artikel 326 Sr oorzakelijk verband moet bestaan tussen de<br />
aangewende (bedrieglijke) middelen en de door de dader beoogde afgifte van het goed. Dit<br />
causale verband ligt besloten in het bestanddeel "bewegen tot" in de delictsomschrijving van<br />
de in genoemd artikel strafbaar gestelde oplichting.<br />
Om te kunnen spreken van "bewegen tot" is echter reeds voldoende dat zonder de aanwending<br />
van het (bedrieglijke) middel de afgifte van het goed niet zou zijn gevolgd.<br />
Het bewijs daarvan volgt naar het oordeel van de rechtbank al uit het feit dat naar het oordeel<br />
van de accountant naar Amerikaans jaarrekeningenrecht een aanpassing van de overeenkomst<br />
was vereist. Voorts verwijst de rechtbank naar de onder de vaststaande feiten opgenomen email<br />
van 5 april 2000 (D/279) waarin Osnoss aangeeft dat de control letters er moeten komen<br />
voor volledige consolidatie onder US GAAP. Dat de accountants uiteindelijk akkoord gaan<br />
met de belofte dat de control letters er zo spoedig mogelijk aankomen doet daar niet aan af.<br />
De verdediging heeft voorts nog betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor het bestanddeel<br />
“afgifte van een goed”.<br />
Anders dan de verdediging betoogt, is naar het oordeel van de rechtbank een<br />
accountantsverklaring en auditor report vatbaar om voor een bezitter waarde te hebben.<br />
Daarmee is het een goed als bedoeld in artikel 326 Sr. Voor de bewezenverklaring van het<br />
afgeven van de accountantsverklaring en/of auditors report is voldoende dat uit de<br />
bewijsmiddelen volgt dat die goederen zijn afgegeven, hetgeen volgt uit de volgende<br />
bewijsmiddelen.<br />
Een geschrift zijnde het jaarverslag van Ahold over 1999 (D/100 p. 77):<br />
“Accountantsverklaring<br />
We zijn van oordeel dat de jaarrekening van Koninklijke Ahold N.V. een getrouw beeld geeft<br />
van de grootte en samenstalling van het vermogen op 2 januari 2000 en van het resultaat over<br />
1999 in overeenstemming mt algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving<br />
in Nederland en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening zoals opgenomen<br />
in Titel 9 boek 2 BW.<br />
Deloitte en Touche accountants<br />
Amsterdam, 7 maart 2000”.<br />
Een geschrift zijnde het jaarverslag van Ahold over 2000 (D/101 p. 75):<br />
“Accountantsverklaring<br />
We zijn van oordeel dat de jaarrekening van Koninklijke Ahold N.V. een getrouw beeld geeft<br />
van de grootte en samenstalling van het vermogen op 31 december 2000 en van het resultaat<br />
over 2000 in overeenstemming mt algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële<br />
46
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
verslaggeving in Nederland en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening<br />
zoals opgenomen in Titel 9 boek 2 BW.<br />
Deloitte en Touche accountants<br />
Amsterdam, 6 maart 2001”.<br />
Een geschrift zijnde het jaarverslag van Ahold over 2001 (D/102 p. 72):<br />
“Accountantsverklaring<br />
We zijn van oordeel dat de jaarrekening van Koninklijke Ahold N.V. een getrouw beeld geeft<br />
van de grootte en samenstalling van het vermogen op 30 december 2001 en van het resultaat<br />
over 2001 in overeenstemming mt algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële<br />
verslaggeving in Nederland en voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening<br />
zoals opgenomen in Titel 9 boek 2 BW.<br />
Deloitte en Touche accountants<br />
Amsterdam, 7 maart 2002”.<br />
Een geschrift zijnde het annual report on Form 20-F van Ahold over 1999 (D/120 p. 49):<br />
Independent Auditors Report:<br />
In our opinion, the consolidated financial statements referred to above present fairly, in all<br />
material respects, the consolidated financial position of Koninklijke Ahold N.V. at January 2,<br />
2000, January 3, 1999 and the results of its operations, changes in its equity and its cash flows<br />
for each of the three fiscal years in the period ended January 2, 2000, in conformity with<br />
generally accepted accounting principles in The Netherlands.<br />
Generally accepted accounting principles in the Netherlands vary in certain respects from<br />
generally accepted accounting principles in the United States. The application of the latter<br />
would have affected the determination of net earnings for each of the three fiscal years in the<br />
period ended January 2, 2000 and the determination of stockholders’equity at January 2, 2000<br />
and January 3, 1999 to the extent summarized in Note 23<br />
Deloitte & Touche Accountants<br />
March 7, 2000”.<br />
Een geschrift zijnde het annual report on Form 20-F van Ahold over 2000 (D/121 p. 64):<br />
Independent Auditors Report:<br />
In our opinion, the consolidated financial statements referred to above present fairly, in all<br />
material respects, the consolidated financial position of Koninklijke Ahold N.V. as of<br />
December 31, 2000, January 2, 2000 and the results of its operations, changes in its equity and<br />
its cash flows for each of the three fiscal years in the period ended December 31, 2000, in<br />
conformity with generally accepted accounting principles in The Netherlands.<br />
....<br />
Generally accepted accounting principles in the Netherlands vary in certain respects from<br />
generally accepted accounting principles in the United States. The application of the latter<br />
would have affected the determination of net earnings for each of the three fiscal years in the<br />
period ended December 31, 2000 and the determination of stockholders’equity at December<br />
31, 2000 and January 2, 2000 to the extent summarized in Note 23.<br />
Deloitte & Touche Accountants<br />
march 6, 2001”.<br />
Een geschrift zijnde het annual report on Form 20-F van Ahold over 2001 (D/122 p. 69):<br />
Independent Auditors Report:<br />
In our opinion, the consolidated financial statements referred to above present fairly, in all<br />
material respects, the consolidated financial position of Koninklijke Ahold N.V. as of<br />
December 30, 2001 and December 31, 2000 and the results of its operations, changes in its<br />
equity and its cash flows for each of the three fiscal years in the period ended December 30,<br />
2001, in conformity with generally accepted accounting principles in The Netherlands.<br />
47
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Accounting principles generally accepted in the Netherlands vary in certain respects from<br />
accounting principles generally accepted in the United States of America. The application of<br />
the latter would have affected the determination of net earnings for each of the three fiscal<br />
years in the period ended December 30, 2001 and the determination of stockholders’equity as<br />
of December 30, 2001 and December 31, 2000 to the extent summarized in Note 27.<br />
Deloitte & Touche Accountants<br />
March 7, 2002”.<br />
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte<br />
ten aanzien van het onder feit 7 primair telastegelegde:<br />
in de periode van mei 1999 tot en met 24 februari 2003, te Zaandam, gemeente Zaanstad<br />
en/of Amsterdam, meermalen, telkens met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te<br />
bevoordelen door listige kunstgrepen Deloitte & Touche Registeraccountants (Deloitte en<br />
Touche) heeft bewogen tot de afgifte van goedkeurende accountantsverklaringen en<br />
"Auditors' Reports" (D/100, p. 77 en D/101, p. 75 en D/102, p. 72 en D/120, p. 49 en D/121,<br />
p. 64 en D/122, p. 69 en D/335 en D/336), hebbende verdachte telkens met vorenomschreven<br />
oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid<br />
- telkens een brief, betrekking hebbende op de rechtspersonen Bompreço S.A. en Disco Ahold<br />
International Holdings N.V. en ICA Ahold AB (respectievelijk D/137 en D/138 en D/139) aan<br />
Deloitte & Touche overhandigd, waarin telkens in strijd met de waarheid was opgenomen<br />
dat tussen Ahold en haar wederpartijen is overeengekomen dat in het geval geen<br />
consensus zou worden bereikt over een bepaalde kwestie, het voorstel van Ahold uiteindelijk<br />
doorslaggevend zou zijn en<br />
- telkens een brief, waarin de inhoud van bovenstaande brieven wordt weersproken door<br />
Bompreçopar en Grupo Velox en ICA Förbundet Invest AB/Canica AS (respectievelijk D/137<br />
en D/138 en D/139) aan Deloitte & Touche onthouden<br />
waardoor Deloitte & Touche werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.<br />
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.<br />
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.<br />
6. De strafbaarheid van de feiten<br />
Het Openbaar Ministerie<br />
Verdachte is onder 4 artikel 47 (oud) Wte 1995 telastegelegd. Volgens het Openbaar<br />
Ministerie is dit artikel in het kader van de Wet Marktmisbruik (Kamerstukken II 29 827) per<br />
1 oktober 2005 vervangen door het nieuwe artikel 46b, lid 1, sub d Wte 1995. Deze wijziging<br />
vloeit, aldus het Openbaar Ministerie, voort uit de verplichting tot harmonisatie zoals<br />
vastgesteld in de richtlijn market abuse (2003/6/EG). Het Openbaar Ministerie is -<br />
samengevat - van mening dat door deze wijziging evenwel geen sprake is van een gewijzigd<br />
inzicht in de strafwaardigheid ten aanzien van artikel 47 (oud) Wte 1995. Het Openbaar<br />
Ministerie baseert zich daartoe bij requisitoir en repliek op de wetsgeschiedenis en een tweetal<br />
uitspraken te weten: HR 1 juli 1996, NJ 1998, 10 en Gerechtshof Amsterdam 12 juli 2005,<br />
LJN AT 9894. Van een gunstigere bepaling voor verdachte in de zin van artikel 1 lid 2 Sr is<br />
geen sprake en artikel 47 (oud) Wte 1995 is volgens het Openbaar Ministerie derhalve<br />
onverminderd van toepassing op de telastegelegde periode.<br />
De verdediging<br />
48
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
De verdediging van Van der Hoeven heeft - zakelijk weergeven - betoogd dat artikel 47 (oud)<br />
Wte 1995 door voornoemde Europese richtlijn (2003/6/EG) is komen te vervallen<br />
(pleitnotities, tekstblokken 624-644). Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat artikel<br />
47 (oud) Wte 1995 zou zijn vervangen door artikel 46b, lid 1, sub d Wte 1995 is volgens de<br />
verdediging dan ook onjuist. De verdediging bepleit dat artikel 46b, lid 1, sub d Wte 1995 een<br />
direct vervolg is op artikel 334 Sr. Tenslotte heeft de verdediging van Van der Hoeven<br />
aangevoerd dat, indien artikel 47 (oud) Wte 1995 wel wordt toegepast, rekening moet worden<br />
gehouden met artikel 46b Wte 1995, maar dat dit strijd met het lex certa beginsel oplevert<br />
omdat 46b Wte 1995 niet duidelijk en voorspelbaar is.<br />
De verdediging van <strong>Meurs</strong> sluit zich aan bij voorgaand betoog met de toevoeging dat artikel<br />
47 (oud) Wte 1995 oorspronkelijk was vervat in artikel 335 Sr en via 31b Wte tot stand is<br />
gekomen met het doel om de consument te beschermen tegen publieksmisleiding. Artikel 46b<br />
Wte 1995 houdt volgens de verdediging van <strong>Meurs</strong> geen verband met deze oude bepaling van<br />
47 Wte 1995. De Wet Marktmisbruik, waarop artikel 46b Wte 1995 is geënt, richt zich<br />
weliswaar op misleiding, maar dan in directe samenhang met koersvorming en dat is<br />
wezenlijk anders dan de publieksmisleiding bij inschrijving of deelneming. De Wet<br />
Marktmisbruik staat ook overigens volledig in het teken van koersmanipulatie en handelen<br />
met voorwetenschap.<br />
Conclusie moet volgens de verdediging zijn dat artikel 47 (oud) Wte 1995 niet meer bestaat<br />
en dat de strafwaardigheid van de enkele publieksmisleiding is komen te vervallen. Voorts<br />
zou het gewijzigd inzicht in strafwaardigheid kunnen worden afgeleid uit de omstandigheid<br />
dat artikel 46b lid 1 Wte 1995 in eerste instantie bestuursrechtelijk wordt afgedaan<br />
(pleitaantekeningen deel 2, tekstblokken 7.1-7.38). De verdediging van <strong>Meurs</strong> concludeert tot<br />
onstlag van rechtsvervolging.<br />
Standpunt van de rechtbank<br />
Uit de wetswijziging volgt dat de artikelen 46 en 47 Wte 1995 in de WED worden vervangen<br />
door de nieuwe artikelen 46, eerste, derde en negende lid, 46a, eerste en tweede lid en 46b,<br />
eerste lid Wte 1995.<br />
De (concept) Memorie van Toelichting bevat onder meer het navolgende:<br />
Misleiding of bedrog bij emissie<br />
Artikel 47 van de Wte 1995 verbiedt een ieder die effecten uitgeeft of belast is met, of zijn<br />
medewerking verleent tot het plaatsen van effecten, te trachten het publiek tot inschrijving of<br />
deelneming te bewegen door het opzettelijk verzwijgen of verminken van ware, of<br />
voorspiegelen van valse feiten of omstandigheden. Deze misleiding of bedrog bij emissie valt<br />
thans onder de verbodsbepaling van marktmanipulatie. Dit leidt ertoe dat het huidige artikel<br />
van de Wte 1995 kan vervallen.<br />
De Memorie van Toelichting houdt onder meer in:<br />
Thans voorzien de artikelen 46 tot en met 48 van de Wte 1995 in een regime tegen<br />
effectenhandel met gebruik van voorwetenschap. De richtlijn Marktmisbruik brengt met zich<br />
dat deze bepalingen moeten worden aangepast. Op sommige punten vloeit deze aanpassing<br />
voort uit het feit dat de richtlijn totale harmonisatie beoogt, terwijl in andere gevallen aan de<br />
harmoniserende werking van de richtlijn de nodige betekenis moet worden toegekend, met<br />
name op het terrein van de definities, verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop.<br />
49
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Op grond van het voorgaande in samenhang met de letterlijke tekst van artikel 47 (oud) Wte<br />
1995 en artikel 46b lid 1, sub d Wte 1995 is de rechtbank met het Openbaar Ministerie van<br />
oordeel dat artikel 46 lid 1, sub d Wte 1995 artikel 47 (oud) Wte 1995 heeft vervangen en niet<br />
- zonder meer - is komen te vervallen.<br />
Van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid in de zin dat het nieuwe artikel een<br />
gunstigere bepaling voor verdachte zou zijn, is in de wetsgeschiedenis evenmin gebleken.<br />
Integendeel, het nieuwe artikel 46b Wte 1995 heeft een plaats gekregen in artikel 67 Sv. Dat<br />
heeft tot gevolg dat bij overtreding van het artikel voorlopige hechtenis kan worden toegepast<br />
en de daarmee verbonden overige dwangmiddelen mogelijk worden gemaakt. Hierdoor is het<br />
artikel ingrijpender dan voorheen. In het licht daarvan beschouwd is de oude bepaling<br />
gunstiger en dient het verweer dient derhalve te worden verworpen.<br />
Het beroep van de verdediging op een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid, omdat artikel<br />
46b lid 1 Wte 1995 thans in eerste instantie administratief wordt afgedaan, wordt eveneens<br />
verworpen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit de Memorie van Toelichting volgt dat<br />
de richtlijn Marktmisbruik weliswaar een regime bevat waarin het accent op<br />
bestuursrechtelijke handhaving ligt.<br />
Hiermee is evenwel beoogd de effectiviteit van de samenwerking tussen de toezichthouders<br />
van de diverse lidstaten te bevorderen en daarmee de naleving van de voorschriften van de<br />
richtlijn Marktmisbruik zoveel mogelijk te waarborgen en dit is dus niet gebaseerd op een<br />
gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid.<br />
In het licht van het vorenoverwogene is er dan ook geen sprake van onduidelijkheid en dient<br />
het beroep op het lex certa beginsel te worden verworpen.<br />
Het onder 4 bewezen geachte feit is derhalve strafbaar. De overige bewezen geachte feiten<br />
zijn volgens de wet eveneens strafbaar en ook overigens is het bestaan van een<br />
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.<br />
7. De strafbaarheid van verdachte<br />
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.<br />
Verdachte is dan ook strafbaar.<br />
8. Motivering van de straffen<br />
Het Openbaar Ministerie<br />
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd - onder overlegging van een schriftelijk<br />
requisitoir en onder handhaving van zijn eis bij repliek - dat verdachte ter zake van de door<br />
hem bewezen geachte feiten 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair, 5 primair, 6 subsidiair en 7<br />
primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden,<br />
waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.<br />
Daartoe heeft het Openbaar Ministerie - samengevat - de navolgende argumenten gebruikt.<br />
50
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen in het Nederlandse bedrijfsleven in het<br />
algemeen en in de beursgenoteerde naamloze vennootschap Koninklijke Ahold N.V. in het<br />
bijzonder ongekend ernstig geschonden, hetgeen blijkt uit het koersverlies van miljarden<br />
euro’s na 24 februari 2003. Verdachte heeft door zijn gedragingen het vertrouwen in de Raad<br />
van Bestuur en de Raad van Commissarissen van Ahold ernstig beschaamd.<br />
Ook heeft verdachte door het verzwijgen van essentiële informatie voor de accountant en het<br />
gemak waarmee hij belangrijke beslissingen zoals consolidatie van joint ventures dacht te<br />
kunnen afdoen het vertrouwen dat aandeelhouders en andere belanghebbenden moeten<br />
kunnen stellen in financiële rapportages van de onderneming in ernstige mate geschonden.<br />
Extra verwijtbaar is dat verweten strafbare gedragingen geen incidenten zijn, maar zich<br />
uitstrekken over vele jaren.<br />
Verdachte valt aan te rekenen dat hij na het bekend worden van de ICA side letters in oktober<br />
2002 het bestaan van de andere side letters niet bekend gemaakt en daarmee zijn eigen belang<br />
laten prevaleren boven dat van de onderneming.<br />
Naar opvatting van het Openbaar Ministerie moeten bij het opleggen van de straf generaal<br />
preventieve strafdoeleinden een belangrijke rol spelen. De straf zal uitdrukking moeten geven<br />
aan afkeuring die moet gelden voor frauduleuze handelingen en normbevestigend moeten zijn<br />
in aanmerking nemend de omstandigheden dat het hier om strafbare feiten gaat gepleegd op<br />
het niveau van raad van Bestuur en Raad van Commissarissen. Tenslotte heeft het Openbaar<br />
Ministerie aangevoerd dat de schade die verdachten hebben veroorzaakt zich ook uitstrekt<br />
buiten Nederland en er melding van gemaakt dat naar Amerikaanse maatstaven de verweten<br />
gedragingen zouden resulteren in een gevangenisstraf van 360 maanden.<br />
Dat leidt het Openbaar Ministerie tot de slotsom dat slechts een (deels) onvoorwaardelijke<br />
gevangenisstraf passend en geboden is, bij de hoogte waarvan rekening is gehouden met de<br />
omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld, dat hij niet uit was op persoonlijk<br />
voordeel en de gevolgen die de publiciteit voor verdachtes persoonlijk leven heeft gehad.<br />
De verdediging<br />
De verdediging heeft geconcludeerd tot algehele vrijspraak. Voor wat betreft de persoonlijke<br />
omstandigheden heeft hij verwezen naar het ten behoeve van verdachte opgemaakte<br />
voorlichtingsrapport.<br />
Standpunt van de rechtbank<br />
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen<br />
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van<br />
verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.<br />
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van na te noemen straffen in het bijzonder<br />
het navolgende laten meewegen.<br />
Verdachte, die uit hoofde van zijn functie van CFO in een periode waarin Ahold een zeer<br />
sterke groei doormaakte en internationaal mede toonaangevend werd voor de branche voor<br />
Ahold van groot belang was, heeft door de bewezen geachte gedragingen in ernstige mate het<br />
vertrouwen geschonden dat in hem werd gesteld.Dat geldt niet alleen de vele werknemers van<br />
Ahold in binnen- en buitenland, de klanten van Ahold, de vele tienduizenden kleine en grote<br />
beleggers, maar ook voor de Raad van Commissarissen van Ahold bij wie verdachte in<br />
aanzien stond. Tot slot geldt een en ander in het bijzonder ook voor de accountant Deloitte &<br />
51
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Touche die reeds jarenlang de huisaccountant van het concern was, voor wie verdachte een<br />
belangrijk aanspreekpunt was en voor de commerciële banken met wie met name verdachte<br />
ten behoeve van Ahold onderhandelde.<br />
Verwijtbaar is ook dat verdachte door zijn handelen het aanzien van het bedrijfsleven in het<br />
algemeen, en het aanzien van het concern Ahold in het bijzonder heeft beschadigd.<br />
Tevens is verdachtes handelen slecht geweest voor het vertrouwen dat het publiek moet<br />
kunnen stellen in de juistheid van jaarverslagen.<br />
Vaststaat dat de na 23 februari 2003 bekend geworden feiten omtrent het tekenen en<br />
verzwijgen van de side letters de samenleving zeer hebben geraakt.<br />
De rechtbank tekent daarbij aan dat de afgelopen jaren in de pers en daarbuiten veelvuldig een<br />
vergelijking is gemaakt tussen de gang van zaken bij enerzijds Ahold en bij Parmalat en<br />
Enron anderzijds. Naar opvatting van de rechtbank gaat die vergelijking echter in alle<br />
opzichten mank. Er is geen sprake geweest van een “onware” of “valse” balans of<br />
resultatenrekening naar Dutch GAAP.<br />
Verwijtbaar is dat verdachte aanmerkelijk betrokken is geweest bij het ontstaan en het<br />
vervolgens enkele jaren laten voortduren van een situatie waarbij – omwille van de wens om<br />
naar US GAAP te mogen en te blijven kunnen consolideren – herhaaldelijk gebruik is<br />
gemaakt van eenzelfde patroon van het vals opmaken van side letters. Ook verdachte deed dit<br />
omdat hij er grote waarde aan hechtte om de omzet van Ahold – ook naar US GAAP –<br />
jaarlijks substantieel te laten groeien.<br />
Verdachte heeft daarbij een specifieke rol gespeeld door na het bekend worden van de<br />
zogenaamde ICA side letters, het bestaan van de andere aanwezige side letters voor onder<br />
meer de Raad van Commissarissen en de accountant met opzet verborgen te houden en niet<br />
zelfstandig de beslissing te nemen niet langer te zwijgen.<br />
Verdachte die al een aantal jaren als CFO aan het concern verbonden was, heeft ten onrechte<br />
niet ingezien dat deze houding schadelijk zou zijn voor het hierboven vermelde vertrouwen in<br />
en het aanzien van Ahold, en dat valt hem aan te rekenen.<br />
Naar het oordeel van de rechtbank zijn niet alleen deze factoren bepalend voor de strafmaat<br />
maar dient ook nog het navolgende een rol te spelen.<br />
De op te leggen straffen dienen uitdrukking te geven aan de afkeuring die moet gelden voor<br />
frauduleuze handelingen door personen als verdachte, die voor velen – binnen en buiten<br />
Ahold – maatschappelijk in hoog aanzien stonden en werden gezien als een succesvol<br />
ondernemer.<br />
Hoewel niet kan worden vastgesteld in het kader van deze strafprocedure in hoeverre tussen<br />
verdachtes handelen en het instorten van de aandelenkoers op 24 februari 2003 een<br />
rechtstreeks verband bestaat (er is een aantal genoegzaam bekende factoren te noemen die in<br />
eind 2002/begin 2003 het voortbestaan van de onderneming bedreigde), hem kan wel worden<br />
verweten dat zijn strafbare handelen en zijn abrupte vertrek in februari 2003 mede tot veel<br />
onrust heeft geleid bij beleggers.<br />
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is<br />
veroordeeld en dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte uit was op enig persoonlijk<br />
financieel gewin of voordeel. Wel is aannemelijk te achten dat verdachte in de<br />
veronderstelling leefde, hoe laakbaar en onjuist ook, te handelen in het belang van de<br />
onderneming.<br />
Ook weegt mee dat verdachte zich geconfronteerd heeft gezien met de nadelige gevolgen van<br />
publiciteit, voor zover die is veroorzaakt door het strafproces. De aan zijn reputatie<br />
toegebrachte schade als ondernemer weegt de rechtbank niet mee, omdat die schade geen<br />
oorzakelijk verband met dit strafproces heeft.<br />
52
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat zij verdachte zal vrijspreken<br />
van een aantal onderdelen van de hem te laste gelegde feiten. Dat moet, waar het Openbaar<br />
Ministerie bij het formuleren van haar eis is uitgegaan van een bewezenverklaring van alle<br />
feiten, leiden tot strafvermindering.<br />
De rechtbank acht het bewezen verklaarde – zoals hiervoren overwogen – ernstig, maar niet<br />
zodanig dat slechts een (gedeeltelijk) vrijheidsbenemende gevangenisstraf in aanmerking<br />
komt. Daarbij speelt een rol de omstandigheid dat de kerndelicten betrekking hebben op<br />
valsheid in geschrift en oplichting en de rechtbank de boekhoudkundige kwesties die in dit<br />
strafdossier een belangrijke rol spelen niet kwalificeert als het “Ahold boekhoudschandaal”.<br />
In een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur komt de ernst van de<br />
gedragingen, naar opvatting van de rechtbank, in voldoende mate tot uitdrukking.<br />
Daarnaast zal de rechtbank een geldboete opleggen, waarbij zij steeds als uitgangspunt neemt<br />
de maximaal mogelijke geldboete van de vijfde categorie (€ 45.000,--) als in de verschillende<br />
strafrechtbepalingen aangegeven. De rechtbank zal daarbij de voor verdachte meest gunstige<br />
bepaling toepassen en derhalve buiten beschouwing laten de verhoging van de geldboete van<br />
de vijfde categorie tot € 67.000,-- als opgenomen in de wet van 22 december 2005 (Stb. 2006,<br />
nr 11).<br />
De rechtbank zal verdachte grotendeels vrijspreken van hetgeen hem onder 4 is te laste<br />
gelegd ( artikel 47 Wte 1995). Het alsdan resterende bewezen verklaarde is wel strafbaar,<br />
maar de rechtbank zal –gelet op de beperkte zelfstandige betekenis die zij toekent aan het<br />
tijdens roadshows verzwijgen van de onderhavige side letters- dit feit niet meewegen bij de<br />
hoogte van de op te leggen geldboete.<br />
Met betrekking tot de hoogte van de op te leggen geldboete overweegt de rechtbank dat deze<br />
de draagkracht van verdachte niet te boven gaat. Ter zitting heeft verdachte daar maar beperkt<br />
inzicht in gegeven, maar uit de omstandigheid dat verdachte jarenlang een aanzienlijk salaris<br />
heeft verdiend en ook nu in staat is zich inkomen te verwerven, moet hij geacht worden over<br />
voldoende financiële middelen te beschikken waaruit hij de geldboete kan voldoen.<br />
De rechtbank houdt voor de vervangende hechtenis die in de plaats dient te worden gesteld bij<br />
gebreke van betaling en verhaal van de op te leggen geldboete, de periode aan van maximaal<br />
1 jaar als opgenomen in artikel 24c lid 3 Sr.<br />
Tenslotte overweegt de rechtbank nog het volgende.<br />
Het Openbaar Ministerie heeft bij het bepalen van zijn eis als referentiekader ook verwezen<br />
naar de straffen waarop de verdachten in de Verenigde Staten van Noord Amerika (VS) op<br />
grond van daar geldende Federale richtlijnen (Federal Sentencing Guidelines) zouden kunnen<br />
rekenen, indien zij daar zouden zijn vervolgd, neerkomend op een straf van 360 maanden.<br />
De rechtbank oordeelt daarover als volgt.<br />
De door het Openbaar Ministerie genoemde federale richtlijnen hebben na een beslissing van<br />
het Amerikaanse Hoog Gerechtshof uit 2005 (zie United States v. Booker, 160 L. Ed 2d 621,<br />
125 S.Ct.738 (2005) hun “mandatory ” karakter verloren en zijn een adviesinstrument voor de<br />
rechter. Bovendien zal de Amerikaanse rechter bij het opleggen van een straf onder meer ook<br />
rekening moeten houden met de persoon van de verdachte, de omstandigheden waaronder het<br />
feit door verdachte is begaan, de ernst van het feit en het bestaan van een strafblad.<br />
Nog afgezien dus van de vraag of daadwerkelijk een dergelijke straf zou worden opgelegd<br />
door een Amerikaanse rechter verschilt het Nederlandse strafrechtelijke systeem in zijn<br />
historie en in zijn hedendaagse uitwerking zo wezenlijk van het Amerikaanse strafrechtelijk<br />
systeem dat de rechtbank niet anders kan doen dan dit referentiekader in dit geval terzijde te<br />
schuiven. Niet meer is duidelijk dan dat binnen het Amerikaanse rechtssysteem vergrijpen als<br />
de onderhavige als ernstig worden beschouwd.<br />
53
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Het gaat evenwel naar het oordeel van de rechtbank niet aan om Amerikaanse maatstaven in<br />
een Nederlands strafproces als richtsnoer te gebruiken.<br />
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften<br />
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 23 (oud), 24c,<br />
47, 51, 56, 57, 225 en 326 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 (oud) en 6<br />
(oud) van de Wet op de economische delicten, alsmde op artikel 47 (oud) Wet toezicht<br />
effectenverkeer 1995.<br />
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.<br />
10. Beslissing<br />
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake<br />
het onder 1 telastegelegde, voor wat betreft passage: “te Guatemala City, althans in<br />
Guatemala”.<br />
Verklaart het onder 6 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.<br />
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 primair, 6<br />
subsidiair en 7 primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.<br />
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is<br />
bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.<br />
Het bewezenverklaarde levert op:<br />
ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde:<br />
voortgezette handeling van<br />
medeplegen van valsheid in geschrift en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd<br />
en<br />
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen<br />
gepleegd;<br />
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:<br />
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;<br />
ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:<br />
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 47 van de Wet toezicht<br />
effectenverkeer 1995;<br />
ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:<br />
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;<br />
ten aanzien van het onder 6 subsidiar bewezenverklaarde:<br />
54
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven<br />
aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;<br />
ten aanzien van het onder 7 primair bewezenverklaarde:<br />
oplichting, meermalen gepleegd.<br />
Verklaart het bewezene strafbaar.<br />
Verklaart verdachte, A.M. <strong>Meurs</strong>, daarvoor strafbaar.<br />
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.<br />
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.<br />
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.<br />
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de<br />
proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.<br />
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete ter hoogte van € 225.000,- (tweehonderd<br />
vijfentwintig duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis<br />
voor de tijd van een jaar.<br />
55
<strong>Vonnis</strong> inzake: A.M. <strong>Meurs</strong><br />
Parketnummer: 13/993016-03<br />
Dit vonnis is gewezen door<br />
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,<br />
mrs. P.F. Goes en J.M. van Hall, rechters,<br />
in tegenwoordigheid van mrs. M. van der Zouw en J.M. de Ruijter, griffiers,<br />
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2006.<br />
56